Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI

70
7 mei 2013 DE GROENE KRACHT Routekaart

Transcript of Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI

7 mei 2013

DE GROENE KRACHTRoutekaart

Dit is een uitgave van MARN, MRA en Stadsregio Arnhem Nijmegen

InhoudVoorwoord 5

Managementsamenvatting 7

1. Inleiding 9

2. De energievraag in de regio 112.1 Kernparagraaf 11

2.2 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit moment? 11

2.3 Ontwikkeling van de energievraag 11

3. Onze stip op de horizon 153.1 Kernparagraaf 15

3.2 Waar zetten we ons als regio voor in? 15

4. Beperken van de energievraag 174.1 Kernparagraaf 17

4.2 Energiebesparing in de woningen 17

4.3 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouw 18

4.4 Energiebesparing in Verkeer en Vervoer 19

5. Duurzame energie opwekken 235.1 Kernparagraaf 23

5.2 Windenergie 23

5.3 Zonne-energie 29

5.4 Bio-energie 33

5.5 Restwarmte 37

6. Scenario’s richting onze stip op de horizon 416.1 Kernparagraaf 38

6.2 Introductie van de scenario’s 38

6.3 Scenario’s voor 2020 38

6.3.1 Scenario 2020: Autonoom 38

6.3.2 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen volgen 39

6.4 Scenario’s voor 2050 43

6.4.1 Scenario 2050: Autonoom 43

6.4.2 Scenario 2050: Energieneutraal 43

6.5 Scenario’s en onze stip op de horizon 47

6.6 Aan de slag 49

6.7 Routekaart 50

6.8 De marsroute 51

7. Organisatorisch kader 52

8. Conclusie en marsroute 54

5

Met trots bieden wij u de Routekaart De Groene Kracht

aan. Hiermee markeren wij als samenwerkende regionale

samenwerkingsverbanden MARN1, MRA2 en Stadsregio

Arnhem Nijmegen een gezamenlijke stip op de horizon op

weg naar energiebesparing en de regionale productie van

duurzame energie.

De regio Arnhem-Nijmegen heeft alles wat nodig is om

de groenste regio van Gelderland te worden. Ruimte,

grondstoffen, kennis, een sterk ontwikkelde EMT-sector,

een aantal ambitieuze gemeenten als koplopers en een

sterk ontwikkeld faciliterend netwerk.

Met deze Routekaart geven wij richting aan De Groene

Kracht, het gezamenlijke uitvoeringsprogramma voor

nieuwe energie in de regio Arnhem-Nijmegen.

De Routekaart brengt exact in kaart hoeveel elektriciteit,

gas en overige brandstoffen we als regio verbruiken, en

waar wij onze energie vandaan halen. Voor het aardgas

zijn wij nu grotendeels afhankelijk van import uit Rusland;

onze diesel en benzine wordt geproduceerd uit olie

afkomstig uit het Midden-Oosten en onze elektriciteit

wordt door buitenlandse bedrijven geleverd.

Voorwoord

1 Milieusamenwerking Afvalverwerking Regio Nijmegen2 Milieusamenwerking Regio Arnhem

In deze Routekaart leest u welke mogelijkheden er zijn

voor de productie van energie uit zon, water, wind en

restwarmte ‘uit eigen regio’. Investeren in de regionale

productie van duurzame energie maakt ons minder

afhankelijk van verre en onstabiele regio’s. Daarnaast

biedt de regionale productie van duurzame energie

aanzienlijke groeimogelijkheden voor de regionale

economie. De Routekaart toont aan dat investeren in

de productie van duurzame energie vooral investeren

is in eigen bedrijvigheid. Tenslotte wordt ook becijferd

wat energiebesparing, bijvoorbeeld in de bestaande

woningvoorraad, kan opleveren.

De Routekaart De Groene Kracht heeft een regionale

focus. Door als gemeenten samen op te trekken kunnen

wij een bijdrage leveren en onze eigen, regio-specifieke

invulling geven aan de provinciale en landelijke

doelstellingen: 16% duurzame energie in 2020 en

energieneutraal in 2050. Met de Routekaart houden wij de

regie in eigen hand.

De regionale productie van duurzame energie vraagt

fysieke ruimte. Ruimte die in sommige gemeenten beperkt

is en in andere gemeenten in overvloed beschikbaar.

Onze gemeenschappelijke ‘stip op de horizon’ stelt ons

als regiogemeenten voor een ruimtelijke, planologische

opgave. Om die opgave te volbrengen hebben stad

en ommeland elkaar nodig. Deze wederkerigheid

onderstreept nog eens het grote belang van een

gezamenlijke, regionale aanpak van onze inspanningen

op het gebied van energiebesparing en de productie van

duurzame energie.

Eind 2010 vond de startbijeenkomst van De Groene

Kracht plaats. Toen al bleek dat het in deze regio barst

van ambitie, ideeën en ondernemingszin. De afgelopen

twee jaar is een groot aantal projecten gerealiseerd. Wij

verwachten met deze Routekaart meer richting te kunnen

geven aan inspanningen en projecten en de onderlinge

samenwerking en uitwisseling op het gebied van

energie en klimaat te verstevigen. Daarnaast beoogt de

Routekaart een basis te zijn voor overdachte keuzes, onder

meer ten aanzien van ruimtelijke inpassing.

6

We zijn veel dank verschuldigd aan de specialisten van

Royal HaskoningDHV, DNV-KEMA, H+N+S, de leden

van de Begeleidingscommissie en de bestuurlijke

Klankbordgroep. De afgelopen maanden hebben zij

allen op eigen wijze een bijdrage geleverd aan de

totstandkoming van de Routekaart. Wij hopen op onze

route naar ‘de stip op de horizon’ op hun betrokkenheid te

mogen blijven rekenen.

Het bestuurlijk trio van De Groene Kracht,

Harriët Tiemens (bestuurlijk vertegenwoordiger MRA)

Marcel Thijsen (bestuurlijk vertegenwoordiger MARN)

Margreet van Gastel (bestuurlijk vertegenwoordiger

Stadsregio Arnhem Nijmegen)

7

De 22 gemeenten in de regio Arnhem Nijmegen, alle

20 gemeenten die samen de Stadsregio vormen plus

de gemeenten Druten en West Maas en Waal, zetten

samen in op versnelde realisatie van de energietransitie.

We bundelen onze visie in deze Routekaart De Groene

Kracht. Het is belangrijk om dit als regiogemeenten samen

te doen, want alleen door samen te werken kunnen de

doelstellingen van deze Routekaart gehaald worden. Als

regio zetten we de volgende stip op de horizon, het punt

waar we naartoe werken:

De regio is energieneutraal in 2050. De volledige energievraag in de regio wordt dan gedekt door duurzame energie opwekking in de regio.

Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel:

Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5% energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie opwekking in de periode tot 2020.

EnergievraagIn 2011 verbruikten we als regio in totaal 75,2 petajoule

(PJ) primaire energie. Een hoeveelheid primaire energie is

de energie die nodig is aan de bron om het uiteindelijke

energiegebruik te dekken - zo gaat bijvoorbeeld in

het proces van kolenwinning tot elektriciteit uit het

stopcontact energie verloren tijdens transport en tijdens

de verbranding. Van de totale hoeveelheid van 75,2 PJ

primair energiegebruik werd 11% duurzaam opgewekt

in de regio, voornamelijk door bijstoken van biomassa

in de elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide

afvalverbrandingsinstallaties in Duiven respectievelijk

Weurt. De jaarlijkse energiekosten voor de regio bedragen

1,68 miljard euro. Deze kosten liggen voor 49% bij

bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt de

energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050 tot

85 PJ, ondanks de bereikte energiebesparing.

EnergiebesparingOm onze stip op de horizon te bereiken willen we eerst

energie besparen. Er is in de regio potentieel 25 PJ te

besparen door fors in te zetten op het energiezuinig

maken van woningen, van bedrijven en van de verkeer- en

vervoersector. We gaan dit potentieel zo veel mogelijk

benutten. We zetten daarom vol in op verschillende

stimuleringstrajecten richting de woningeigenaren en

andere sectoren in de regio, gericht op het realiseren van

energiebesparing.

Voorbeelden hiervan zijn een aanpak van de bestaande

woningvoorraad, door afspraken te maken met

woningcorporaties, particulieren meer bewust te maken

van de energielasten en het faciliteren en stimuleren van

Green Deals tussen industrie respectievelijk landbouw

en het Rijk. Tot 2020 kunnen we daarmee jaarlijks 1,5%

besparen op de energievraag. In 2050 kunnen we het

volledige potentieel behalen.

De investering in energiebesparing is het grootst bij

industrie en particuliere woningen. De economische spin

off in de vorm van banen is het grootst bij woningen –

energiezuinig maken van woningen vraagt veel arbeid.

Wij als overheden willen energiebesparing realiseren,

maar het zijn de woningeigenaren en bedrijven die de

investering moeten doen. Als overheid hebben wij vooral

een rol in het vergroten van bewustwording, stimuleren,

faciliteren (ook met financiële constructies), handhaven en

moeten we het goede voorbeeld geven.

Opwekken van duurzame energieTegelijkertijd geven we duurzame energie opwekking in

de regio een forse impuls. De landelijke doelstellingen

volgend willen we in 2020 16% van de energievraag

duurzaam opwekken. In 2050 wordt alle energie die

we nodig hebben duurzaam opgewekt. Het Rijk en de

provincie Gelderland hebben tevens een forse doelstelling

op het gebied van wind, 210 MW in 2020. Het toewijzen

van locaties hiervoor dient in 2013 te starten, ook in deze

regio.

Managementsamenvatting

8

impulsen voor de regionale bouw- en installatiebranche.

Als overheid hebben we vooral een rol in het creëren

van draagvlak, moeten we een gesprekspartner zijn voor

marktpartijen en marktpartijen letterlijk ruimte bieden

en faciliteren (bestemmingsplan, procedures). Daarnaast

is een lobby bij het Rijk relevant voor de financiële

randvoorwaarden voor de ontwikkeling van zonne-

energie in de regio.

Dit is hoe wij ons sterk gaan maken:

1. De mindset in de gehele regio blijvend in de richting

van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners,

bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun

bijdrage kunnen leveren.

2. Realiseren van de projecten in de Routekaart en

uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken

naar en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten.

3. Beschikbaar stellen van een groot deel van de

oppervlakte van de regio, voor duurzame energie

opwekking (594 van beschikbare 1.128 km2, 53%).

4. Bestaande infrastructuur beter benutten voor

duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale

Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties Duiven en

Weurt).

5. Intensivering van toetsing en handhaving van

wettelijke normen.

Voorbeelden van projecten die een belangrijke bijdrage

leveren aan het opwekken van duurzame energie zijn,

na de succesvolle regionale collectieve inkoop van

zonnepanelen, het continueren van het stimuleren van

zonne-energie en het realiseren van een wijdvertakt

warmtenetwerk. Hierbij is het nodig om een keuze te

maken in hoeverre wij ruimtelijk gaan sturen op duurzame

energie opwekking.

De ruimtelijke consequenties van duurzame

energieopwekking en de impact op de ruimtelijke

kwaliteit, zijn aanzienlijk. De manier waarop regio en

gemeenten dit ruimtelijk gaan sturen, krijgt voor het eerst

invulling bij het onderwerp ‘wind’.

Voor elke energiebron zijn verschillende concepten

mogelijk om de energie met zo min mogelijk ruimtelijke

impact op te wekken. Door verschillende concepten

te combineren, ontstaat een integraal concept waarbij

ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol heeft. Een

voorbeeld is een combinatie van wind, zon en biomassa,

geconcentreerd langs de A15 en de Betuweroute: een

energiesnelweg.

De benodigde investering is voor realisatie van het totale

potentieel zonne-energie het grootst. Zonne-energie

heeft tegelijkertijd ook de grootste spin off in de vorm van

het stimuleren van het regionale EMT-cluster, banen en

9

De Routekaart De Groene Kracht is een visiedocument

waarin de 22 samenwerkende gemeenten van stadsregio,

MARN en MRA hun gedeelde regionale koers met

betrekking tot energie vastleggen. Samen vormen wij

‘een groene kracht’ door gezamenlijk in te zetten op het

terugdringen van de energievraag, het opwekken van

duurzame energie en het ontwikkelen van duurzame

mobiliteit in de regio.

Investeren in de regionale productie van duurzame

energie maakt ons minder afhankelijk van verre en

onstabiele regio’s. Daarnaast biedt de regionale productie

van duurzame energie aanzienlijke groeimogelijkheden

voor de regionale economie. De regionale productie

van duurzame energie vraagt fysieke ruimte. Ruimte

die in sommige gemeenten beperkt is en in andere

gemeenten in overvloed beschikbaar. Om de regionale

energietransitie te volbrengen, hebben stad en ommeland

elkaar nodig. Deze wederkerigheid onderstreept nog

eens het grote belang van een gezamenlijke, regionale

aanpak van onze inspanningen op het gebied van

energiebesparing en de productie van duurzame energie.

De insteek is om lokaal te doen wat lokaal kan en

regionaal te doen wat regionaal moet. Het is belangrijk

om hierbij als overheidspartijen één visie te hebben.

Zo kunnen we faciliterend zijn naar markt en burgers,

de partijen waarmee we de doelstellingen gezamenlijk

moeten halen.

Wist u dat we in de regio per jaar (2011) 1,68 miljard euro

uitgeven aan energie? Van de 75 petajoule (PJ) die we

in 2011 gebruikten, wekten we 11% duurzaam op. De

rest is afkomstig uit fossiele energiebronnen. Wereldwijd

wordt er gewerkt aan het terugdringen van het gebruik

van deze niet hernieuwbare energiebronnen. Ook het

Rijk en de provincie Gelderland hebben doelstellingen

vastgesteld om de energievraag te verlagen en het

aandeel duurzame energie te verhogen. Wij vinden het

belangrijk om als regio ons eigen steentje bij te dragen

aan deze doelstellingen. Maar ook om de totale jaarlijkse

energielasten omlaag te brengen en de resterende

uitgaven in de eigen regio te houden. Met deze

Routekaart stellen we onze eigen stip aan de horizon vast,

onze doelstelling, en schetsen we de marsroute om daar

te komen.

De basis van de routekaart is enerzijds de potentie van de

regio als het gaat om energiebesparing, duurzame energie

opwekking en duurzame mobiliteit. Wat is er theoretisch

mogelijk in de regio? Hierbij zijn warmtevoorziening,

elektriciteit en vervoer meegenomen. Dit geeft de

potentie weer, kijkend naar de lange termijn, tot 2050.

Anderzijds ligt aan de routekaart kennis en ervaring van

de betrokken gemeenten en marktpartijen ten grondslag.

Wat is in de praktijk al gerealiseerd of wordt binnenkort

gerealiseerd? Dit geeft een doorkijk naar hoe ver we

komen op de korte termijn.

Om onze marsroute te kunnen bepalen zijn er scenario’s

opgesteld hoe we de stip op de horizon bereiken. Die

scenario’s zijn voorzien van voorstellen voor regionale

projecten die een substantiële bijdrage leveren aan

het bereiken van de stip. Projecten waarin we als regio

gezamenlijk moeten optrekken om verder te komen

en lokaal ontwikkelde projecten die uitgerold kunnen

worden over de regio of goed kopieerbaar zijn voor

andere individuele gemeenten. De routekaart beschrijft

aan welke knoppen we kunnen en zullen draaien om

richting de stip op de horizon te bewegen en deze

uiteindelijk te bereiken. Daarbij heeft iedere gemeente in

onze regio mogelijkheden om bij te dragen, naar eigen

draagkracht en vermogen.

LeeswijzerDe energievraag in de regio en de verwachte

ontwikkeling daarvan in 2020 en 2050 vormen de basis

van de routekaart. In hoofdstuk 2 is deze energievraag

beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de stip op de horizon,

de doelstellingen die we als regio hebben gesteld. Deze

is gekoppeld aan de trias energetica: eerst energie

besparen, dan duurzame energie opwekken en tot slot

1. Inleiding

10

is. En ook hier is tot slot voor iedere optie beschreven

wat de vereiste rol van ons als overheid is. Hoofdstuk 6

beschrijft vervolgens de scenario’s waarmee we de stip

op de horizon kunnen bereiken. Er is onderscheid tussen

de korte termijn (2020) en lange termijn (2050) en tussen

autonome ontwikkeling en ambitieuze ontwikkeling.

De scenario’s zijn voorzien van projecten waarmee we

daadwerkelijk de vereiste energiebesparing, duurzame

energie opwekking en duurzame mobiliteit gaan

realiseren. Aan het einde van het hoofdstuk bepalen we

de marsroute richting onze stip. In hoofdstuk 7 schetsen

we het organisatorisch kader waarmee we richting de stip

op de horizon gaan bewegen. Tenslotte zijn in hoofdstuk 8

de conclusies op een rij gezet.

fossiele energie efficiënt en schoon inzetten. Hoofdstuk 4

gaat vervolgens in op de wijze waarop energiebesparing

handen en voeten kan worden gegeven. Er worden drie

opties beschreven: energie besparen in woningen, in

bedrijven/industrie/landbouw en in verkeer en vervoer.

Per optie is weergegeven wat het theoretisch potentieel

is en wat de bijbehorende investering en economische

spin off zijn. Dit wordt ondersteund met inspirerende

voorbeelden. Tot slot is voor iedere optie de vereiste rol

van ons als overheid beschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft

de opties voor het opwekken van duurzame energie

in de regio: windenergie, zonne-energie, bio-energie

en restwarmte. Naast het theoretisch potentieel, de

bijbehorende investering en economische spin off, is

per optie ook beschreven wat de ruimtelijke impact

11

2.1 KernparagraafDe hoeveelheid energie die de regio gebruikte in 2011

is 75,2 petajoule primaire energie (PJ). Een hoeveelheid

primaire energie is de energie die nodig is aan de bron

om het uiteindelijke energiegebruik te dekken – zo

gaat bijvoorbeeld in het proces van kolenwinning tot

elektriciteit uit het stopcontact energie verloren tijdens

transport en tijdens de verbranding van de kolen. Van

de totale hoeveelheid primaire energie van 75,2 PJ

werd 11% duurzaam opgewekt in de regio. Meer dan

de helft van de duurzaam opgewekte energie wordt

opgewekt uit bijstook van geïmporteerde biomassa

in de energiecentrale te Nijmegen en de beide

afvalverbrandingsinstallaties. Jaarlijks betalen we als regio

1,68 miljard euro aan energie. De kosten liggen voor 49%

bij bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt

de energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050

tot 85 PJ.

2.2 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit moment?In 2011 was het totale energieverbruik in de regio 75,23

PJ primaire energie. In figuur 1 is de huidige energievraag

weergegeven, met de verdeling naar energievorm.

In de regio komt de grootste vraag naar energie van

de bedrijven. Wanneer we kijken naar de gas- en

elektriciteitsvraag, dan zijn de bedrijven verantwoordelijk

voor circa 64% van deze vraag. In figuur 2 is de huidige

gas- en elektriciteitsvraag weergegeven, met een

verdeling naar bedrijven en huishoudens.

Van het totale energiegebruik is 8,4 PJ duurzaam

opgewekt (11%) en is 66,8 PJ van fossiele oorsprong (89%).

De energievraag en de hoeveelheid duurzaam opgewekte

energie van 2011 per gemeente is weergegeven in bijlage

2.

De totale kosten voor de regio gemoeid met de huidige

energievraag van 75,2 PJ per jaar, bedragen 1,68 miljard

euro. Dit is inclusief BTW, accijnzen en energiebelasting.

De verdeling van de kosten over de verschillende

energievormen is weergegeven in figuur 3.

De kosten voor energie worden feitelijk gedragen door de

huishoudens en bedrijven. Onder bedrijven verstaan we

hierbij alle bedrijvigheid in de regio, dus ook openbare

instellingen, industrie en landbouw. De totale kosten

voor brandstoffen zijn hierbij 50-50 verdeeld over de

huishoudens en bedrijven. Van het totale wagenpark

in de regio bestaat 20% uit bedrijfswagens, maar

deze gebruiken meer (bestelwagens) tot veel meer

(vrachtwagens) brandstof dan personenauto’s. Ook maken

deze voertuigen waarschijnlijk gemiddeld meer kilometers

per voertuig. Van de 1,68 miljard euro aan totale kosten

dragen bedrijven 828 miljoen euro (49%) en huishoudens

855 miljoen euro (51%) bij (zie figuur 4).

Wat opvalt in de kostenverdeling, is dat de bedrijven

weliswaar circa 64% van de vraag naar gas- en elektriciteit

veroorzaken, maar minder dan de helft van de kosten

dragen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bedrijven

per eenheid minder betalen. Het nevenstaande figuur

laat ook zien dat we ons als overheid niet volledig op het

bedrijfsleven moeten focussen, ondanks 64% aandeel

energie. Huishoudens zijn een minstens zo belangrijke

doelgroep, bezien vanuit de kostencomponent van de

energietransitie. Het is voor ons als regio belangrijk de

1,68 miljard euro aan energiekosten te verminderen en in

de regio te houden.

2. De energievraag in de regio

3 Gebaseerd op gegevens van Alliander over het werkelijke

gas- en elektriciteitsverbruik in de regio en van CBS over

het gebruik van brandstoffen voor vervoer

12

Figuur1: Huidig energieverbruik in de regio, in PJ

Figuur 3: Kosten jaarlijkse energieverbruik in miljoenen €

Figuur 2: Verdeling gas- en elektriciteitsgebruik over huishoudens en bedrijven

Figuur 4: Kosten huidig energiegebruik in miljoenen €

13

Verwachte energievraag in 2020: 77,5 PJOp de wat kortere termijn neemt de energievraag

naar verwachting ook toe, in lijn met de autonome

ontwikkeling. Daarmee komt deze in 2020 uit op 77,5 PJ.

Of de vraag daadwerkelijk toeneemt, hangt af van veel

factoren, zoals de economische ontwikkeling van de regio

en de bevolkingsgroei. We nemen een beperkte groei van

75,2 naar 77,5 PJ als uitgangspunt voor deze Routekaart.

2.3 Ontwikkeling van de energievraagVerwachte energievraag 2050: 85 PJRichting 2050 wordt verwacht (onderzoek PBL/ECN) dat

de economie zal blijven groeien met een percentage

van 1,4% tot 1,7% per jaar. De arbeidsproductiviteit blijft

stijgen en de verschuiving naar een diensteneconomie

zet door. Nederland blijft een relatief energie intensieve

economie vanwege haar ligging en de aanwezige

industrie. De bevolking groeit door. Het transport

neemt verder toe, met naar verwachting 30% meer

kilometers met personenauto’s en 70% meer transport

per vrachtwagen. Door deze ontwikkelingen ligt de

energievraag in 2050 circa 40% hoger dan de huidige

vraag. Door autonome processen die onderdeel zijn van

onze economie en als gevolg van bestaand Europees

en nationaal beleid worden processen en apparaten

zuiniger. Hierbij is te denken aan regelgeving rond

terugdringing van brandstofverbruik door auto’s, aan

de aanscherping van de EPC voor nieuwbouwwoningen

waarmee woningen vanaf 2020 nagenoeg energieneutraal

gebouwd worden en aan een daling van het

energiegebruik in de industrie met 1% per jaar. Rekening

houdend met deze ontwikkelingen stijgt de energievraag

minder sterk dan de eerder genoemde 40%. Toch ligt in

2050 de energievraag naar verwachting 15% hoger dan de

huidige energievraag en komt daarmee uit op 85 PJ.

14

3.1 KernparagraafWe streven ernaar om als regio energieneutraal te zijn in

2050. Dat betekent dat de volledige energievraag in de

regio wordt gedekt door duurzaam energie opwekking in

de regio.

3.2 Waar zetten we ons als regio voor in?In 2050 is de energievraag naar verwachting gestegen tot

85 PJ. De Trias Energetica is voor onze regio leidend, zie

figuur 5. Met de Trias Energetica in gedachten, gaan we

ervoor om deze energievraag zoveel mogelijk omlaag te

brengen. Tegelijkertijd wekken we de resterende vraag

op uit duurzame energiebronnen. De laatste stap van de

Trias, een resterende energievraag zo efficiënt en schoon

mogelijk opwekken uit fossiele brandstoffen, is voor onze

regio in 2050 niet aan de orde: wij willen energieneutraal

zijn. Belangrijk is om aan deze Trias een vierde aspect

toe te voegen, tussen 1 en 2, namelijk het sluiten van

energetische kringlopen. Een voorbeeld hiervan is gebruik

maken van restwarmte. In onze regio is veel restwarmte

beschikbaar vanuit de industrie, de afvalverwerking en de

energiecentrale.

De stip op de horizon, de richting die wij als regio op

willen, is om in 2050 energieneutraal te zijn:

Alle energie die we gebruiken wordt gedekt door

duurzame energiebronnen uit de regio.

Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel:

Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5%

energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie

opwekking in de periode tot 2020.

We kiezen er voor om als regio samen te werken aan dit

doel. Juist de samenwerking binnen de regio zorgt ervoor

dat de gestelde doelen gehaald kunnen worden. We

dragen allemaal ons steentje bij om in 2050 deze stip op

de horizon te bereiken. We zetten ons er samen voor in

om vergaande energiebesparing te realiseren in de regio

en tegelijkertijd de opwekking van energie uit duurzame

bronnen fors te intensiveren.

3. Onze stip op de horizon

Figuur 5: Trias Energetica

15

4.1 KernparagraafZoals aangegeven is onze eerste stap in de

energietransitie, ook volgens de Trias Energetica, het

beperken van de energievraag. Het besparingspotentieel

ligt tot en met 2050 op 25 PJ, te realiseren in woningen,

bedrijven (inclusief industrie en landbouw) en mobiliteit.

Hierin is de hoogste bijdrage van de sector verkeer en

vervoer, 7,9 PJ. Binnen de sector verkeer en vervoer

betekent deze reductie een besparing van 25%. De

hoogste relatieve besparing is te behalen in de landbouw,

namelijk 40%. Op het energiegebruik voor warmte

in bebouwing (woningen en alle overige gebouwen

waaronder kantoren) is 31% te besparen, wat 6,6 PJ

bijdraagt aan het totale besparingspotentieel.

De investering in energiebesparing is het grootst bij

industrie en woningen. De economische spin off in de

vorm van banen is het grootst bij woningen.

Wij als overheden willen energiebesparing realiseren,

maar het zijn de woningeigenaren en andere sectoren

die de investering moeten doen. Als overheid hebben

wij vooral een rol in het vergroten van bewustwording,

stimuleren, faciliteren (ook met financiële constructies) en

moeten we het goede voorbeeld geven.

4.2 Energiebesparing in de woningen

A. Theoretisch potentieelHet totale besparingspotentieel in de bebouwing is

8,5 PJ. Dit is opgebouwd uit 6,6 PJ die te besparen

is in het gebruik van warmte en 1,9 PJ besparing in

het gebruik van elektriciteit. De bebouwing omvat

alle gebouwen in de regio, dus zowel woningen als

kantoren, scholen, overheidsgebouwen, etc. Fabrieken en

landbouwbedrijven worden hier niet bij meegenomen.

Kijken we puur naar de bestaande woningvoorraad,

dan is het potentieel hier circa 2,5 PJ aan besparing op

warmte. Hierbij gaat het om de circa 260.000 woningen

die nu in de regio staan, waarvan een groot deel nog

energiezuiniger te maken is. Het gebruik van gas,

maar vooral ook van elektriciteit hangt sterk samen

met het gedrag van mensen. Binnen de bestaande

woningvoorraad is het potentieel voor verlaging van het

elektriciteitsverbruik circa 0,3 PJ.

De huidige nieuwbouwwoningen zijn reeds bij oplevering

zo energiezuinig, dat hier niet tot nauwelijks een

besparingspotentieel is. Het feit dat nieuwbouwwoningen

zo energiezuinig zijn, komt door landelijke normen voor

nieuwbouw, vastgelegd in het Bouwbesluit. Sinds 1995 is

hier in een energie prestatie coëfficiënt (EPC) opgenomen,

die een indicatie is voor de energieprestatie van de

woning. Deze norm is sinds 1995 sterk gedaald en ligt nu

op EPC 0,6. Per 2015 wordt deze verlaagd naar 0,4 en in

2020 wordt een norm EPC 0 verwacht. Hoewel er dus in

nieuwbouwwoningen wel een kleine verbetering mogelijk

is, is het vele malen interessanter om de bestaande

woningvoorraad aan te pakken: het potentieel per woning

is veel groter en er zijn veel meer bestaande woningen

dan er nieuwe gebouwd zullen worden.

4. Beperken van de energievraag

Figuur 6: Potentieel energiebesparing

16

De impact op de EMT-sector is relatief klein, omdat er

veelal gebruik wordt gemaakt van bestaande technieken

voor energiebesparing. Waar wel een uitdaging voor de

sector in zit, is het aandragen van innovatieve oplossingen

voor het grootschalig renoveren en isoleren.

D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om energiebesparing in woningen een impuls te geven

in de regio, moet de overheid een pro actieve houding

innemen waarin zij particulieren stimuleert en faciliteert

(eventueel met middelen) en woningbouwcorporaties

eveneens actief stimuleert en faciliteert door bijvoorbeeld

de nadruk op woonlasten te leggen in plaats van

huurlasten. De volgende activiteiten horen bij een

dergelijke rol:

• Het goede voorbeeld geven, door in de eigen

gemeentelijke gebouwen een ambitieuze

energiebesparing te realiseren.

• Inrichten van revolverende fondsen of vergelijkbare

regelingen, waarmee mensen hun investering kunnen

financieren en tegen lage rente uit energiebesparing

kunnen terugbetalen.

• Banken stimuleren: aantrekkelijke financiering voor

energiezuinig maken woningen.

• Makelaars & notarissen inschakelen: hun klanten

B. InvesteringOm het maximale potentieel voor besparing in de

woningvoorraad te behalen is een forse investering

nodig. Deze investering ligt volledig bij de eigenaren

van de woningen. Voor woningcorporaties kunnen

‘energierenovaties’ worden gecombineerd met het

groot onderhoud. Een woning zeer energiezuinig

maken (energielabel A) vraagt meer-investeringen op

energiegebied tot ongeveer 10.000 euro per woning. Voor

de totale regio komt de meer-investering daarmee op

circa 2,5 miljard euro, in de periode tot 2050.

Er is geen standaardaanpak waarmee gedragsverandering

wordt gerealiseerd. Er zijn zeer verschillende aanpakken

mogelijk, waardoor de investering voor het verlagen van

het energiegebruik sterk kan variëren.

C. Economische spin-offHerstructurering met gelijktijdige verduurzaming van

de bestaande woningvoorraad kan bij uitstek een

banenmotor zijn. Bij 260.000 woningen in de regio en

een renovatietempo van 3% per jaar, worden er 7.800

woningen per jaar aangepakt. Grootschalig onderhoud,

inclusief de stap om een woning zeer energiezuinig te

maken, vraagt een investering per woning van circa 60.000

euro. De lokale economische activiteit die samenhangt

met deze investering is jaarlijks zo’n 460 miljoen euro. Dit

is gelijk aan in zo’n 15.000 banen per jaar.

Inspirerende voorbeelden1. Meters maken in de bestaande bouw (stadsregio)

Beoogt besparing in bestaande woningvoorraad

(particulier) door stimuleren van lokale

bewonersinitiatieven. Doel van het project is

het faciliteren van gemeenten opdat zij lokale

bewonersinitiatieven beter kunnen stimuleren.

2. De kracht van duurzaam bouwen (DuBo) met GPR

Gebouw

In het Groene Akkoord hebben

woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars

en gemeenten samen afgesproken om het DuBo-

instrument GPR Gebouw te gaan gebruiken om

inzicht te krijgen in en vervolgens het vergroten van

de mate van duurzaamheid van gebouwen.

3. PassReg, Passive House Regions

Realiseren van energieneutrale woningen in

nieuwbouw of door renovatie in de komende 4 jaar.

Centraal staat het vergroten van kennis en ervaring

over Passief Huis Bouwen. Daarnaast het stimuleren

van innovatie door concrete projecten in de regio uit

te voeren en kennis van Europese partners in de regio

te introduceren.

17

actief stimuleren om de nieuwe woningen

energiezuinig te maken.

• Omgeving creëren die het particulieren zo eenvoudig

mogelijk maakt om met isolatie/renovatie aan de slag

te gaan. Voorbeelden:

• Vorming van consortia van bedrijven stimuleren,

van bedrijven die gezamenlijk een volledige

woning aan kunnen pakken. Van energieadvies tot

en met afwerking van de woning.

• Zoveel mogelijk regelwerk uit handen (laten)

nemen, door dienstverlening aan te bieden of door

consortia deze taak te laten vervullen.

• Voorlichting geven over de mogelijkheden en de

voordelen.

• Opzetten publiek-private samenwerkingen gericht op

aanpak woningvoorraad.

• Inzetten op gedragsverandering via intensieve

voorlichting.

4.3 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouwA. Theoretisch potentieelZoals gezegd is er een groot potentieel aan

energiebesparing binnen de bedrijven, industrie en

landbouw. Onder bedrijven rekenen we alle niet-

woningen in de regio, behalve de industrie en de

landbouwbedrijven.

Het totale besparingspotentieel binnen de bedrijvensector

is circa 4,1 PJ voor warmte en 1,6 PJ voor elektriciteit.

Binnen de industrie is het totale besparingspotentieel

circa 26% oftewel 6,8 PJ. In de landbouw is een besparing

van 40% mogelijk, maar omdat de bijdrage van de

landbouw aan het energiegebruik in de regio relatief laag

is, is het besparingspotentieel circa 1,9 PJ.

B. InvesteringOm het potentieel voor besparing in de industrie en

landbouw te behalen, is een nauwe samenwerking

met marktpartijen noodzakelijk. Energiebesparing

in deze sector moet in een versnelling worden

gebracht. Uitgaande van maatregelen met relatief

lage investeringskosten en een terugverdientijd van

5 jaar (maatregelen die via Wet milieubeheer en de

Meerjarenafspraken (MJA)met het Rijk verplicht zijn),

bedraagt de investering circa 80 miljoen euro per jaar.

Deze investering ligt volledig bij de marktpartijen.

C. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid van energiebesparing

binnen bedrijven, industrie en landbouw zijn gemiddeld.

Energiebesparing in gebouwen stimuleert de bouw- en

installatiebranche.

De investering van 80 miljoen euro per jaar gaat gepaard

met zo’n 320 banen per jaar.

Inspirerende voorbeelden1. Energie made in Arnhem

Overkoepelend programma met vele facetten. Moet

leiden tot een actief en dynamisch netwerk van lokale

partners die van elkaar weten wat er speelt, elkaar

kunnen vinden, versterken en helpen. Convenant tussen

partners met dynamische projectenlijst.

2. Nijmeegs Energieconvenant (N.E.C.)

Convenant tussen bedrijven (en gemeente) om de CO2

footprint van de eigen organisatie te verkleinen,

vooral door maatregelen gericht op energiebesparing,

en kennis en ervaringen op dit vlak met elkaar uit te

wisselen.

3. Handhavingstraject Wet milieubeheer

In MARN-verband is door een groot aantal gemeenten

een intensief handhavingstraject uitgevoerd. Per

bedrijvensector (supermarkten, zorginstellingen,

kantoren) is door handhavers gecontroleerd op het

nemen van energiebesparende maatregelen met

een korte terugverdientijd. Als maatregelen na een

vastgestelde tijd nog altijd niet zijn getroffen, moet een

bedrijf een actieplan opstellen en uitvoeren.

18

4.4 Energiebesparing in Verkeer en VervoerA. Theoretisch potentieelBinnen de verkeer- en vervoer sector is een besparing

in de energievraag mogelijk van 25%, in de periode tot

2050. Dit komt overeen met circa 7,9 PJ. Hiermee draagt

de verkeer en vervoer sector het meeste bij aan het

totale potentieel van 25 PJ. Binnen de verkeer- en vervoer

sector komen mogelijke besparingen op de energievraag

voort uit de switch naar andere vervoersmodaliteiten

en brandstoffen. Meer gebruik maken van het openbaar

vervoer en de fiets, verplaatsen te voet en het rijden op

niet-fossiele brandstoffen als elektriciteit uit duurzame

bronnen en groen gas. De stadsregio heeft met projecten

zoals Beter Benutten, SLIM, de groene OV-concessie

en Rijden op Groen gas hier, ook op nationaal niveau,

koploperspositie in. De met gebruik van duurzame

brandstoffen gepaard gaande primaire energievraag is

lager dan bij fossiele brandstoffen.

B. InvesteringOm het potentieel voor besparing in de verkeer- en

vervoersector te behalen, is een nauwe samenwerking

met marktpartijen noodzakelijk. De nadruk en grootste

winst liggen bij het openbaar vervoer. De investering

• Pro actief in gesprek met de landbouwsector over

verduurzaming van de sector of van hun bedrijven

en aansturen op het sluiten van Green Deals met de

Rijksoverheid. Voorbeeldprojecten als de ‘routekaart

voor een economisch vitale, concurrerende, energie-

efficiënte en duurzame sector in 2030’ voor de groente-

en fruitverwerkende sector en ’Duurzaam boer blijven’

daarbij hanteren ter inspiratie.

• Samenwerking tussen bedrijven op bedrijventerreinen

stimuleren om te komen tot energiebesparing, het

sluiten van kringlopen en het opwekken van duurzame

energie.

Bijbehorende activiteiten van meer juridisch van aard zijn:

• Handhaven Wet milieubeheer / Omgevingswet op

maatregelen gericht op energiebesparing met een

terugverdientijd van maximaal vijf jaar.

• Inzetten van een lobby richting het Rijk gericht op

een verscherping van vereisten ten aanzien van

energiebesparing, bijvoorbeeld verruiming vereisten in

Wet milieubeheer / Omgevingswet naar maatregelen

met een terugverdientijd (TVT) tot zeven jaar of het

komen tot Europese eisen die een level playing field

garanderen.

Indirect zijn de gevolgen groot. De energielasten van de

bedrijven nemen af, waardoor de concurrentiepositie van

de bedrijven versterkt.

Besparing op het gebruik van elektriciteit en gas

(warmte) in processen vraagt van de EMT-sector

innovatieve ideeën en creëert mogelijkheden voor pilots

en demonstratieprojecten. Voor een deel zullen naast

kennisinstituten ook de innovatieafdelingen van de

bedrijven hier een rol in vervullen.

D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om daadwerkelijk energiebesparing bij bedrijven,

industrie en landbouw te realiseren, zijn wij als overheid

sterk afhankelijk van de initiatieven van die bedrijven zelf.

Stimuleren en faciliteren, bedrijven aan elkaar verbinden

en (mee) financieren is daarbij onze belangrijkste rol.

Activiteiten die daar bij horen zijn:

• Toezien op realisatie van EEP’s (energy-efficiency

plannen) van bedrijven die energie-efficiency afspraken

maken in het kader van de Meerjarenafspraken (MJA)

met het Rijk.

• Stimuleren van bedrijven / branches om tot MJA toe te

treden.

19

• Ingezet beleid van de Groene Hub en Rijden op Groen

gas doorzetten en actief promoten.

• Zelf het goede voorbeeld geven door duurzaam

vervoer van eigen personeel te faciliteren, monitoren en

promoten.

• Het terugdringen van kilometers door het stimuleren

van carpoolen (voldoende en goed toegankelijke

carpoolplaatsen, optuigen/inzetten eenvoudige

D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om werkelijk vooruitgang te boeken bij energiebesparing

in verkeer en vervoer, ligt de nadruk op openbaar vervoer

en de omschakeling naar rijden op groen gas en groene

elektriciteit. Wij kunnen als overheid duurzaam vervoer

faciliteren in vooral infrastructurele zin. Activiteiten die

daar bij horen zijn:

2. SLIM goederenvervoer

Beoogt het vrachtverkeer tijdens de spits en in de file

te beperken. Er wordt een prijsvraag georganiseerd

om goede ideeën c.q. marktconcepten uit de markt te

halen.

3. Schone scheepvaart

Het verduurzamen van de scheepvaart kun je beter

op (inter-)regionaal niveau doen en nauwelijks als

gemeente alleen. Met behulp van subsidie van

het Ministerie van Infrastructuur & Milieu worden

in Arnhem en Nijmegen walstroomvoorzieningen

gerealiseerd, zodat aanmerende schepen hier groene

stroom kunnen tanken. Ook wordt in het kader

van Schone scheepvaart gewerkt aan subsidiëring

van schonere generatoren en het aanbrengen van

katalysatoren op binnenvaartschepen.

Inspirerende voorbeelden1. Groene Hub

De Groene Hub is een samenwerkingsverband van

overheden, kennisinstellingen en bedrijven in de

regio Arnhem-Nijmegen. De deelnemers willen

via alternatieve brandstoffen, waaronder groen

gas, bijdragen aan een transitie naar een groene

economie. De ARN verwerkt al het GFT-afval van

de MARN gemeenten tot groen gas. Uitvoering

van De Groene Hub kan zo 14 tot 25 miljoen m3

groen gas per jaar opleveren. Op dit moment

(april 2013) rijden er 218 bussen op groen gas, 45

trolleybussen op groene stroom en rijdt een pilot met

een waterstofbus. Daarmee heeft de stadsregio de

groenste openbaar vervoer concessie in Nederland!

bedraagt circa 16 miljoen euro per jaar. Dit zijn

voornamelijk meerkosten ten opzichte van traditioneel

vervoer, doordat groene brandstoffen nu nog duurder zijn

dan fossiele.

De meerkosten worden deels gedragen door

marktpartijen en deels door ons als overheid, door

het goede voorbeeld te geven met duurzame

transportmiddelen (ook in onze aanbestedingen van

bijvoorbeeld leerlingen- en gehandicaptenvervoer) en de

aanleg van de juiste infrastructuur.

C. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid zijn bij

energiebesparing in de verkeer- en vervoersector beperkt.

Het genereert zo’n 50 banen per jaar, met name in de

aanleg van infrastructuur groen gas en elektrisch vervoer.

De spin-off naar de EMT-sector ligt vooral in mogelijke

innovaties om andere transportmodaliteiten en

transportbrandstoffen versneld het traditionele vervoer te

doen vervangen. Gedacht kan worden aan ontwikkelingen

in het elektrisch vervoer ten aanzien van geschiktheid

voor zwaar vervoer en de capaciteit om langere afstanden

af te leggen.

20

carpoolsystemen), stimuleren van fietsen door bv.

snelfietsroutes en stimuleren van openbaar vervoer

(Beter Benutten en SLIM).

• Initiëren van een regionaal platform voor

duurzaam vrachtvervoer in de regio, samen met

transportbedrijven.

De samenwerkende lokale overheden hebben geen

juridische, wettelijke gronden, om duurzaam vervoer op af

te dwingen. Maatregelen van meer juridische aard zijn wel

te treffen, zoals:

• In onze aanbestedingen duurzaam vervoer

voorschrijven.

• In bestemmingsplannen ruimte reserveren

voor eventueel benodigde infrastructuur voor

duurzaam vervoer. In ieder geval voorkomen dat het

bestemmingsplan een belemmering vormt.

• Lobby voor landelijke regelingen die de switch

naar andere vervoersmodaliteiten stimuleren en

bijvoorbeeld het inruilen van oudere voertuigen voor

schone voertuigen stimuleert.

Figuur 7: Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking

21

Wat we uit het figuur kunnen concluderen, is dat alleen

met zonne-energie de regio theoretisch / hypothetisch

gezien groot genoeg is om volledig in de energievraag

te kunnen voorzien. Hypothetisch, ook omdat met

zonnepanelen alleen elektriciteit wordt opgewekt en

geen warmte of brandstoffen. Er zijn dus combinaties van

energiebronnen nodig om in de energievraag te kunnen

voorzien.

De ruimtelijke impact van de verschillende duurzame

energiebronnen loopt uiteen. Voor restwarmte en zon

op daken of in restruimtes is die nihil, terwijl biomassa

een grote ruimvraag heeft. Ook van wind is de ruimtelijke

impact groot, zowel in horizontale als in verticale zin. De

opwekking van duurzame energie kan ten koste gaan

van de ruimtelijke kwaliteit in de regio. Daarom moet

gekeken worden hoe hernieuwbare energie zo goed

mogelijk kan aansluiten bij, en kan worden ingepast in,

de bestaande landschapsstructuur en hoe deze eventueel

versterkt kan worden. Per energiebron zijn verschillende

concepten mogelijk, kijkend naar de ruimtelijke kwaliteit.

Een combinatie van concepten van verschillende

energiebronnen geeft een integraal concept, zoals een

lijnopstelling met zowel wind als zon als biomassa.

De benodigde investering is voor zonne-energie het

grootst. Dit leidt ook tot de grootste spin off in de

5.1 KernparagraafIn de regio willen we duurzame energie gaan opwekken

om te voldoen aan onze doelstellingen voor 2020 en 2050.

We drukken het theoretisch potentieel van duurzame

energie opwekking uit in vermeden primaire fossiele

energie (PJ), dus de hoeveelheid fossiele energie die

we niet meer op hoeven te wekken. In tabel 1 is het

theoretisch potentieel aan vermeden primaire fossiele

energie per energiebron weergegeven.

We verwachten voor 2050 een energievraag van 85 PJ. Dit

is de energievraag uitgedrukt in primaire energie, waarbij

het verschil tussen eenheden elektriciteit en eenheden

warmte wegvalt. Het ruimtebeslag van verschillende

energiebronnen verschilt aanzienlijk: de energiedichtheid

van zonne-energie is 45 kWh/m2, van windenergie 14

kWh/m2 en biomassa zelfs maar 5 kWh/m2. In figuur 7 is

per energiebron de theoretisch/hypothetisch benodigde

ruimte weergegeven om 85 PJ op te wekken in de regio.

5. Duurzame energie opwekken

Energiebron Uitgangspunten bepalen potentieel Theoretisch potentieel vermeden primaire fossiele energie

Percentage van totaal potentieel

Wind Uitsluitingsgebieden: waar windenergie om veiligheidsredenen niet is toegestaan (veiligheidscontouren rondom hoogspanningsleidingen en wegen). Verder op alle mogelijke locaties windturbines geplaatst, rekening houdend met onderlinge afstanden en dergelijke.

73 PJ 56%

Zon Geconcentreerd op daken van woningen en bedrijfsgebouwen en in zonnevelden. Zonnevelden niet concurrerend met landbouwareaal en niet ten koste van natuurgebieden. Alleen restruimtes / overhoeken zijn ingezet: hoeken van infrastructuur.

20 PJ 15%

Biomassa Teelt op grote schaal in het open rivierengebied (landbouwgronden) en op kleinere schaal in de uiterwaarden en gebruik resthout uit bossen. Ook mest (vergisting) is een biomassabron.

14 PJ 11%

Restwarmte Benutten van de vrijkomende warmte uit elektriciteitscentrales en afvalverbrandingsinstallaties.

24 PJ 18%

Tabel 1: Theoretisch potentieel duurzame energie opwekking

22

concepten opgesteld voor de daadwerkelijke realisatie

van windenergie in de regio, rekening houdend met

ruimtelijke kwaliteit. Wind biedt wel ruimte om een

combinatie te maken met andere manieren om duurzame

energie op te wekken, zoals zon, en met andere functies,

zoals landbouw.

A15 / Betuweroute (lijnsegmenten) (23 turbines – 1,25 PJ)

De A15 (en Betuweroute) is de belangrijkste

transportader voor de regio. Met het oog op een

toekomstige elektrificatie van het personenvervoer

zal de elektriciteitsvraag hier naar verwachting sterk

toenemen, waardoor er een functionele relatie ontstaat

tussen opwekking en gebruik van elektriciteit. Bovendien

kan door plaatsing van windturbines langs het tracé een

heldere opstellingsvorm gerealiseerd worden en biedt

de mogelijke doortrekking van de A15 een kans om meer

turbines kwijt te kunnen. Ook als slechts delen van het

tracé door windturbines begeleid worden (hetgeen de

automobilist een afwisselender beeld bezorgd) blijft het

beeld van een slinger van windturbines intact (zie figuur

11).

Bedrijventerreinen (65 turbines – 3,5 PJ)

Windturbines worden vaak geassocieerd met dynamiek

en techniek. Plaatsing op bedrijventerreinen ligt vanuit

dit oogpunt voor de hand. Door hun hoogte reikt de

vorm van banen en impuls voor de regionale bouw- en

installatiebranche. Als overheid hebben we vooral een

rol in het creëren van draagvlak (wind), moeten we een

gesprekspartner zijn voor marktpartijen en marktpartijen

letterlijke ruimte bieden en faciliteren (bestemmingsplan,

procedures). Daarnaast is een lobby bij het Rijk relevant

voor de ontwikkeling van zonne-energie in de regio.

5.2 WindenergieA. Theoretisch potentieelIn de regio is het theoretisch potentieel voor

windenergie73 PJ primair. Het theoretisch potentieel

voor windenergie in de regio is opgebouwd door eerst

de uitsluitingsgebieden te bepalen, gebieden waar

windenergie om veiligheidsredenen niet is toegestaan.

Dit zijn veiligheidscontouren rondom stedelijk gebied,

hoogspanningsleidingen en wegen. Dit levert vervolgens

mogelijke plaatsingslocaties op. Er is hierin onderscheid

gemaakt tussen natuur (uiterwaarden + bossen) en

open landschap. Voor het bepalen van het theoretisch

potentieel is er van uitgegaan dat op alle mogelijke

locaties windturbines geplaatst kunnen worden, rekening

houdend met onderlinge afstanden en dergelijke. Het

resultaat hiervan ziet u in figuur 9.

B. Ruimtelijke impactRuimtebeslag

Met wind wordt in principe elektriciteit opgewekt.

Door dit om te rekenen naar primaire energie kan een

vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame

energiebronnen worden gemaakt. In figuur 8 is zichtbaar

gemaakt hoeveel ruimte er nodig is om met windenergie

in de energievraag van 85 PJ te voorzien.

Figuur 8: Ruimtebeslag 85 PJ opgewekt met windenergie

Om met wind de volledige vraag van 85 PJ te voorzien,

is meer dan anderhalf keer de oppervlakte van de regio

nodig.

Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting

De ruimtelijke impact van windturbines is aanzienlijk.

Hierdoor is het niet reëel de theoretische ruimte in de

regio volledig te benutten. Er zijn een aantal concrete

23

Inspirerende voorbeelden1. Crowd funding Nijmegen

Er is een burgerparticipatietraject gestart voor de

beoogde windmolens aan de A15. Deze moeten ‘van’

de Nijmegenaren worden, ieder kan participeren en

investeert daarmee in een duurzaamheidsproject.

Er wordt naar gestreefd om deze Nijmegenaren ook

gebruik te laten maken van ‘hun’ groene stroom.

2.Windenergie Duivense Broek

Dit project behelst het plaatsen van vier grote

windmolens bij Duivens Broek. Deze dragen bij aan

de duurzame energievoorziening in Duiven en regio.

E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om de mogelijkheden van het opwekken van duurzame

energie door middel van wind te benutten, ligt de

nadruk op het creëren van draagvlak voor deze vorm van

energieopwekking. Draagvlak vergroten onder burgers,

gemeenteraden en bedrijven. Zo komt er figuurlijk ‘ruimte’

voor wind.

ruimtelijke impact van windturbines echter veel verder

dan die van de bedrijventerreinen. De opnamecapaciteit

voor windturbines van alle bedrijventerreinen bij elkaar is

relatief beperkt, gekeken naar het totale windpotentieel

(zie figuur 12).

Bossen (clusters) (40 turbines – 2,3PJ)

Door windturbines in bossen te plaatsen wordt de

voet aan het zicht onttrokken. Het beeld van draaiende

rotoren die boven het landschap lijken te zweven wordt

hierdoor versterkt. Bovendien zijn de turbines vanuit het

bos zelf nauwelijks zichtbaar. Goede afstemming met

de terreinbeheerder is noodzakelijk om belemmerende

regelgeving weg te nemen (zie figuur 12).

Komgronden (zwermen) (65 turbines – 3,5 PJ)

komgronden (zwermen) (65 turbines - 3,5 PJ) De

komgronden zijn overwegend producerende

agrarische gronden, in eigendom van particulieren.

Dit landschapstype kent extensieve bebouwing, zowel

agrarisch als burgerwoningen. Door de karakteristieke

openheid bieden komgronden ruimte voor het

ontwikkelen van windparken. Deze kunnen als zwerm in

de open ruimtes geplaatst worden. De onderlinge afstand

tussen de komgebieden is dermate groot dat de gebieden

goed ruimtelijk van elkaar te onderscheiden zijn (zie figuur

13).

C. InvesteringOm het potentieel voor windenergie in de regio te

benutten, is naar verwachting 26 miljoen euro per

jaar nodig, uitgaande van 7 windturbines per jaar van

3 MW per stuk. Deze investering wordt gedaan door

marktpartijen en burgers (participatiemodel). Eventueel

ook door ons als overheid. In de loop van de tijd wordt

een daling verwacht in de kostprijs van windenergie. Ook

wordt voorzien dat er turbines geplaatst zullen worden

van 5 MW per stuk. Hoe de investering zich precies

ontwikkelt, is nog onzeker.

D. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid ten gevolge van

windenergie zijn klein. Naar verwachting gaat de

genoemde investering gepaard met ongeveer 10 banen

per jaar. Het is onduidelijk of dit de regio zelf ten goede

komt. Het betreft vooral bedrijven die betrokken zijn bij de

bouw en het beheer en onderhoud van de windturbines.

Wanneer wij ons als regio uitspreken voor de benutting

van een groot deel van het potentieel in de regio, dan is

dit een stimulans voor de windsector. Mogelijke spin-off

hiervan is de vestiging van bedrijven in de windenergie

branche in de regio.

Figuur 9: Theoretisch potentieel windenergie

25

zon (licht oranje) en dat 100% van de ‘snippers’ inzetbaar

zijn voor zon (donkeroranje). De ‘snippers’ zijn ingevuld op

alle klaverbladen en knooppunten bij snelwegen.

Zo komen we tot een totale inzetbare oppervlakte aan

snippers. Van deze oppervlakte rekenen we met 1/3 van

het maximale potentieel, omdat er rekening moet worden

gehouden met onderlinge afstanden van panelen.

B. Ruimtelijke impactRuimtebeslag

Ook met zon wordt in principe elektriciteit opgewekt.

Door dit om te rekenen naar primaire energie kan toch een

vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame

energiebronnen worden gemaakt.

In figuur 10 is zichtbaar gemaakt hoeveel ruimte er nodig

is om met zonne-energie in de energievraag van 85 PJ te

voorzien.

Figuur 10: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met zonne-energie

Tevens dient er letterlijk ruimte te komen voor wind, door

het grondgebied er ruimtelijk voor in te richten. Onze rol

als overheid is een pro actieve gesprekspartner die kaders

biedt en daarbinnen faciliteert. Activiteiten die daar bij

horen zijn:

• Het draagvlak voor wind vergroten, bijvoorbeeld door

positieve voorbeelden van elders in Nederland en

Europa onder het voetlicht te brengen.

• Het gesprek blijven voeren met burgers, de

gemeenteraden en de markt om voeling te houden

• met het krachtenveld en met hoe de belangen liggen.

• Participatiemodellen promoten en stimuleren.

• Gezamenlijk ruimtelijke kwaliteitseisen formuleren waar

het landschap ‘met wind’ aan moet voldoen.

Daarnaast moet de overheid ook op juridisch vlak acties

ondernemen om het mogelijk te maken dat er ook fysiek

ruimte komt om het potentieel van windenergie te

benutten. Dit kan bijvoorbeeld door:

• Ruimte beschikbaar maken voor 3 MW turbines en/

of 5 MW turbines op het (gemeentelijk) grondgebied,

hiervoor de ruimtelijke procedures in gang zetten, op

het niveau van bestemmingsplannen.

• Ruimtelijk mogelijk maken dat windturbines geplaatst

worden, bijvoorbeeld door gebieden aan te wijzen voor

3 MW turbines en/of 5 MW turbines, op het niveau van

de uitwerking van deelgebieden.

• Het verruimen van specifieke waarden, zoals

bouwhoogtes, om windmolens op daken mogelijk te

maken, op het niveau van bestemmingsplannen.

• Ruimte creëren voor kleinschalige opwekking van

windenergie, op het niveau van het bestemmingsplan

(denk aan kleine turbines, beperkte hoogte).

5.3 Zonne-energieA. Theoretisch potentieelHet theoretisch potentieel van zonne-energie in de regio

is 20 PJ. In figuur 15 (volgende pagina) is weergegeven

hoe dit getal is verkregen.

Om het theoretisch potentieel te bepalen is de keuze

gemaakt om zonnepanelen vooral te concentreren op

de daken van woningen en bedrijfsgebouwen (dicht

bij afnemer en multifunctioneel ruimtegebruik) en

in zonnevelden. Er is voor gekozen zonnevelden niet

concurrerend te laten zijn met landbouwareaal en niet

ten koste te laten gaan van natuurgebieden. Alleen

restruimtes / overhoeken zijn ingezet, die vooral te vinden

zijn in hoeken van infrastructuur. Een voorbeeld zijn de

ruimtes langs de afritten van snelwegen, zoals in een

klaverblad. Deze noemen we snippers. Als uitgangspunt

is genomen dat 50% van alle daken beschikbaar zijn voor

Figuur 11: Windturbine concept lijnsegmenten A15

Ooghoogteschets wind langs A15 - lijn

Ooghoogteschets windturbines op bedrijventerreinen

Ooghoogteschets wind langs A15 - lijnfragmenten

Figuur 12: Windturbine concept bedrijventerreinen

27

D. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid zijn gemiddeld. De

plaatsing van 40 MW piek per jaar gaat naar verwachting

gepaard met zo’n 160 banen per jaar. Dit kan voor een

deel in de regio worden gerealiseerd, bijvoorbeeld in de

bouw- en installatiebranche.

De EMT sector wordt gestimuleerd voor het verbreden

van de toepassing van zonne-energie (bijvoorbeeld

zonnevelden en flexibele zonnecellen combineren met

bouwproducten) en het zoeken van hoogwaardige

toepassingen in de industrie en agro sector.

E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om het potentieel van het opwekken van duurzame

energie door middel van zon daadwerkelijk te

realiseren, dient er allereerst iets te veranderen in

landelijke wetgeving. Pas dan wordt het investeren in

zonnepanelen echt rendabel voor bedrijven. Tevens

dienen zowel particulieren als woningbouwcorporaties

de voordelen van zonne-energie te kennen, waardoor

een verdere impuls wordt gegeven aan het realiseren

van zonnepanelen op daken. Onze rol is vooral een

stimulerende en we geven het goede voorbeeld.

Activiteiten die hierbij horen zijn:

Minder dan de helft van de oppervlakte van de regio

is nodig om met zonne-energie te voorzien in een

energievraag van 85 PJ.

Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting

De ruimtelijke impact van zonne-energie is, bij plaatsing

op daken, veel minder dan bij windenergie. Voor het

plaatsen van zonnepanelen in open veld geldt dat de

ruimtelijke kwaliteit wel degelijk kan worden aangetast

en een flinke impact kan hebben. Hieronder worden

concepten gegeven voor ruimtelijke kwaliteit in de

inrichting van zonne-energie.

Daken (41 km2 - 16,75 PJ)

Door zonnepanelen op de daken te plaatsen ontstaat

er een duidelijke relatie tussen opwekking en gebruik

van elektriciteit. Bovendien wordt het beschikbare

oppervlak zo dubbel gebruikt: voor beschutting en voor

elektriciteitsopwekking. Door de grote verscheidenheid

aan daken (oriëntatie, schoorstenen, dakkapellen) is lang

niet het gehele dakoppervlak geschikt voor de plaatsing

van zonnepanelen. Hierdoor ontstaat het beeld van een

lappendeken; dat overigens vanaf straatniveau nauwelijks

zichtbaar zal zijn. In figuur 16 is weergegeven waar zon op

daken een plek krijgt.

Restruimtes (8 km2 – 3,25 PJ)

Zonnevelden verdringen ander ruimtegebruik (landbouw,

natuur) en worden dus bij voorkeur geplaatst op plekken

die voor andere functies minder geschikt / bereikbaar zijn.

Deze restruimtes worden vooral gevonden langs grote

infrastructurele werken, zoals snelwegen en spoorwegen.

Door deze restruimtes consequent voor zonnevelden

te gebruiken ontstaat een consistent beeld. Het totale

potentieel van de restruimtes is in verhouding tot het

potentieel van de daken beperkt (figuur 17).

A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon) (circa 50 ha –

0,63 PJ)

Het in de vorige paragraaf geschetste beeld van de A15

als windenergiesnelweg kan worden versterkt door

tevens langs deze snelweg zonnepanelen te plaatsen

(bijvoorbeeld op de geluidschermen). Hiermee ontstaat

een meer geïntegreerd energielandschap, dat bovendien

gekoppeld is aan het energiegebruik van het transport

(figuur 18).

C. InvesteringOm het potentieel voor zonne-energie in de regio te

benutten, is naar verwachting 48 miljoen euro per jaar

nodig, uitgaande van de plaatsing van 40 MW piek per

jaar. De investering wordt gedaan door bedrijven, burgers

en voor een klein deel door de overheden zelf.

Figuur 13: Windturbineconcept bossen (clusters)

Ooghoogteschets bossen (clusters)

Ooghoogteschets zwerm in de komgronden

Ooghoogteschets boomtoppen

Figuur 14: Windturbine concept komgronden

(zwermen)

29

B. Ruimtelijke impactRuimtebeslag

Met bio-energie kan zowel elektriciteit als gas en ook

warmte worden opgewekt. Om de gehele energievraag

van de regio te kunnen dekken met bio-energie is een

oppervlakte nodig van 760 km2. Deze oppervlakte is gelijk

aan vier keer de oppervlakte van de regio (zie figuur 19).

Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting

Bio-energie vraagt veel ruimte. Ook is de aanplant

van biomassa concurrerend met bijvoorbeeld gebruik

van gronden als landbouwgrond. Tegelijkertijd kan

biomassa juist bijdragen aan hogere natuurwaarden of

landschappelijke waarden.

• Actief stimuleren dat particuliere woningeigenaren

zonnepanelen op hun dak plaatsen.

• Actief stimuleren dat woningbouwcorporaties kunnen

investeren in zonnepanelen op hun bezit.

• Oriënteren op zonnevelden en de mogelijkheden

hiertoe.

• Oriënteren op het potentieel van zon-thermisch

wanneer de woningvoorraad energiezuinig(er) is (zie

ook energiebesparing bij woningen).

Op juridisch vlak heeft de Rijksoverheid één van

de belangrijkste stappen te zetten. De regio, noch

de gemeenten zijn hiervoor expliciet aan zet. De

landelijke overheid dient de economische en de

duurzaamheidsregelgeving op elkaar af te stemmen. Wat

we als gemeenten kunnen doen:

• Een actieve lobby richting het Rijk gericht op het

mogelijk maken van salderen vóór de meter.

• Stimuleren van het inzetten van zonnepanelen op

bedrijfspanden of andere ‘lease daken’.

• Binnen de welstandeisen ruimte bieden aan de

plaatsing van zonnepanelen op daken.

5.4 Bio-energieA. Theoretisch potentieelHet theoretisch potentieel van bio-energie in de regio is14

PJ. Om het theoretisch potentieel te bepalen is enerzijds

gekeken naar bronnen van biomassa en anderzijds naar

de manieren om dit te verwerken. In figuur 20 (volgende

pagina) zijn de bronnen weergegeven als groene vlakken

en de verwerkingsopties als rode stippen. Op grote schaal

kan in de komgronden van het open rivierengebied

(landbouwgronden) biomassa geteeld worden. Uit

de bossen kan resthout gehaald worden en in de

uiterwaarden is op kleinere schaal biomassateelt mogelijk.

Ook mest(vergisting) is een biomassabron.

Verwerking van biomassa verloopt via bijstook in de

huidige elektriciteitscentrales of door vergisting in nieuw

te realiseren biomassavergistingsinstallaties. Kleine

agrarische biomassavergistingsinstallaties kunnen worden

ingepast in het landelijk gebied. Duurzame landbouw

die op decentrale wijze is georganiseerd draagt hiertoe

bij. Grote industriële biomassavergistingsinstallaties

vinden op bedrijventerreinen een plek. Om het potentieel

van verwerking te bepalen is voor de locaties van deze

installaties vooral gekeken naar de bereikbaarheid voor

zwaar wegtransport (aan- en afvoer van materiaal).

Figuur 15: Theoretisch potentieel zonne-energie

31

leidt dit tot circa 20 banen per jaar. Dit kan volledig in de

regio worden gerealiseerd.

Inspirerende voorbeelden1. Biogewassenteelt op te verpachten gemeentegrond

Zevenaar

De gemeente Zevenaar heeft diverse

landbouwgronden in bezit die worden verpacht of

in gebruik zijn gegeven. Deze gronden kunnen nu

niet ontwikkeld worden. Dit geeft o.m. kans voor

gewassen voor bio-energie.

2. Energielandschap Rheden

Dit project betreft een verkenning die is uitgevoerd,

naar de kansen voor laagwaardig snoeihout uit

landgoederen en het landschap in de gemeente.

3. Aanbesteding verwerking groen afval (niet-GFT) 13

regiogemeenten GRAN

14 Gemeenten binnen de MRA, MARN en Stadsregio

hebben de verwerking van houtige biomassa (niet-

GFT maar snoeihout e.d.) regionaal aanbesteed.

Op deze manier wordt in regionaal verband het

energiepotentieel van gemeentelijke biomassa beter

benut en wordt CO2-uitstoot gereduceerd.

Uiterwaarden (10.000 ha - 4,5PJ)

Ook biomassateelt kan gekoppeld worden aan een

landschappelijke eenheid. Bijvoorbeeld door de

uiterwaarden en komgronden te transformeren tot een

energielandschap (zie figuur 21).

Komgronden (15.000 ha - 6,8 PJ)

Een andere landschappelijke eenheid waar biomassateelt

aan gekoppeld kan worden, zijn de komgronden. Zoals

ook bij de paragraaf over wind benoemd, hebben

komgronden als landschapstype veelal een agrarische

functie in het rivierengebied. Dit maakt ze ook

aantrekkelijk voor biomassateelt. Een combinatie met

windparken is hierbij mogelijk, omdat bij plaatsing van

turbines de ruimte onder de turbines nog benut kan

worden (figuur 22).

A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon + biomassa)

(circa 1.800ha – 0.8 PJ)

De energiesnelweg A15 kan verder worden opgeladen

door situering van biomassateelt tussen de snelweg

en het spoor van de Betuwelijn. De integraliteit wordt

hiermee verder versterkt (zie figuur 23).

C. InvesteringOm het volledige potentieel aan bio-energie in de

regio te benutten, zijn investeringen nodig in nieuwe

verwerkingsinstallaties en in de aanplant van biomassa.

De investeringen om het volledige potentieel op te

wekken liggen rond 5 miljoen euro per jaar.

D. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en

behelzen vooral bouw, beheer, en logistiek. Ook met

de nieuwe verwerkingsinstallaties worden – weliswaar

beperkt – nieuwe banen gecreëerd. Naar verwachting

Figuur 16: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met biomassa

Figuur 17: Zon op daken Figuur18: Zon in restruimtes

Figuur19: Concept Energiesnelweg A15, zonne-energie toegevoegd.

33

B. Ruimtelijke impactDe ruimtelijke impact van het gebruik van restwarmte op

de regio is van een andere orde dan voor wind-, zonne- of

bio-energie. Deze energievormen hebben letterlijk ruimte

nodig: zij beslaan een bepaalde oppervlakte van de regio.

Voor het gebruik van restwarmte geldt dit niet. Er is geen

ruimte nodig om warmte te produceren - de essentie

is juist dat reeds beschikbare restwarmte benut wordt.

De ruimtelijke impact lijkt daarmee in eerste instantie

beperkt.

Om de warmte te kunnen benutten moet echter een

infrastructuur worden aangelegd, een warmtenetwerk.

Zoals voor alle infrastructuur geldt, zal de ligging van het

warmtenetwerk sterk bepalend zijn voor toekomstige

ruimtelijke ontwikkelingen. Vooral grote warmtevragers,

zoals zwembaden en glastuinbouw, zullen tot het netwerk

aangetrokken worden.

Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting

Feitelijk is het figuur waarin het theoretisch potentieel is

geschetst ook het ruimtelijke ontwerp van deze duurzame

energie optie. De realisatie van een warmtenetwerk

kenmerkt zich als een doorgroeimodel. Met een netwerk

worden vervolgens steeds meer ruimtelijke verbindingen

tussen vraag en aanbod van warmte gelegd. Dit kan

op verschillende schaalniveaus: buurt, wijk, stad, regio.

E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om daadwerkelijk vooruitgang te boeken bij het

opwekken van duurzame energie door middel van bio-

energie, dient onderzoek hiernaar gestimuleerd te worden

en dienen krachten te worden gebundeld. Wij hebben

daarin een pro actieve rol. Activiteiten die daar bij horen

zijn:

• Nagaan welke gebieden geschikt zijn voor bio-energie,

onderzoek hiernaar stimuleren.

• Beschikbare kennis en kunde bundelen, ook kennis

die aanwezig is op universiteiten, bij bedrijven en bij

maatschappelijke organisaties.

• Netwerken met bedrijven, o.a. met de glastuinbouw en

met terreinbeheerders als Staatsbosbeheer, gebruiken

en eventueel uitbouwen om samen op te trekken

richting het benutten van het bio-energie potentieel.

• Aansturen op afspraken tussen ‘vragers en aanbieders’

op de bio-energiemarkt, zodat het potentieel in de

regio actief benut gaat worden.

In meer ruimtelijk juridische zin zijn de volgende

activiteiten nodig:

• Opvolging geven aan onderzoeken van BTG (2008)

en Alterra (2011) naar de potentie van biomassa in de

regio:

• Het goede voorbeeld geven door bijvoorbeeld

gebieden voor agrobusiness aan te wijzen en te

voorzien van de juiste vergunningen.

• Het verankeren van deze gebieden in bestemmings- en

ruimtelijke plannen.

• Ook in meer algemene zin de vergunningverlening

voor biomassaproductie op gewenste locaties te

versoepelen.

• Locaties aanwijzen voor nieuwe verwerkingsinstallaties

of dit vrijlaten aan de markt en de vergunningverlening

versoepelen.

5.5 RestwarmteA. Theoretisch potentieelHet theoretisch potentieel voor het gebruik van

restwarmte is 24 PJ. Het potentieel wordt gevormd

door de warmte die in elektriciteitscentrales en

afvalverbrandingsinstallaties ontstaat bij de productie van

elektriciteit. Deze wordt nu grotendeels als thermische

verontreiniging geloosd op de rivieren. Door een netwerk

van warmteleidingen te realiseren is de restwarmte van

de centrales in te zetten voor verwarming van woningen,

kantoren en glastuinbouw.

In figuur 24 is het warmtenet met rood weergegeven.

Figuur 20: Theoretisch potentieel bio-energie.

35

Uitwisseling op buurtniveau kan langzaam uitgroeien tot

een regiodekkend netwerk, maar regionale coördinatie

zal de effectiviteit van dit netwerk vergroten. Het project

Waalsprong / Waalfront is een zuidelijke basis voor een

warmtenet. Het warmtenet Arnhem / Duiven is een

noordelijke basis. In de komende periode is de opgaaf

om deze naar elkaar te laten groeien en verder te laten

vertakken in de regio.

C. InvesteringOm het volledige potentieel aan restwarmte in de

regio te benutten, zijn investeringen nodig in het

stadsverwarmingsnet tussen Nijmegen en Arnhem en

in decentrale warmtevoorzieningen. De investeringen

om het volledige potentieel op te wekken liggen op

20 miljoen euro per jaar. Om het volledige restwarmte

potentieel in de regio te benutten is een wijdvertakt

warmtenet noodzakelijk, dat een investering vraagt

bovenop de genoemde 20 miljoen euro per jaar. De exacte

omvang hiervan is nog niet te duiden, aangezien deze

investeringen pas op lange termijn aan de orde zijn, over

20 tot 30 jaar.

D. Economische spin-offDe effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en

betreffen vooral de bouw/ en installatiesector. Het leidt tot

zo’n 60 banen per jaar, welke vooral in de aanleg van de

warmte-infrastructuur worden ingezet.

De uitdaging voor de EMT sector ligt in het door

ontwikkelen naar een systeem dat de verliezen van

transport en aansluitingen zo ver mogelijk beperkt. Ook in

de toepassingen van de warmte in woningen en bedrijven

zijn wellicht nog innovaties te behalen.

E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden?Om werkelijk aan de slag te gaan met het opwekken

van duurzame energie door middel van restwarmte ,

moeten de huidige kansen benut en uitgebreid worden.

Activiteiten die daar bij horen zijn:

• Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet

Waalsprong/Waalfront gewenst is (welke bestaande

woningen en/of bedrijven kunnen gevoed worden door

het warmtenet).

• Onderzoeken van de mogelijkheden om het initiatief

Waalsprong/Waalfront te koppelen aan het warmtenet

initiatief in Arnhem. Daarbij ook potentiele ‘invoeders’

en afnemers meenemen.

Inspirerende voorbeeldenDuurzaam Roelofshoeve

Duurzaam Roelofshoeve is een icoonproject op

bedrijventerrein Nieuwgraaf in Duiven. Op dit terrein

gaat veel duurzame energie opgewekt worden.

De AVR op Roelofshoeve levert al warmte via een

warmtenet aan huishoudens in Duiven en straks ook

in Arnhem.

Regionaal warmtenet

Arnhem en Nijmegen zijn bezig met een warmtenet.

Er zijn plannen om beide netten op termijn aan elkaar

te koppelen. Dit zou een zogeheten ‘boost’ geven

voor deze vorm van energieopwekking in de regio.

Power2Nijmegen

De gemeente heeft allerlei partijen gevraagd om

mee te denken hoe de stad energieneutraal kan

zijn in 2045. Dit co-creatieproces Power2Nijmegen

is veel breder dan alleen warmte, er hebben

kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke

organisaties meegedacht in verschillende

werkgroepen. Eén van die werkgroepen betrof

restwarmte en het warmtenet.

Figuur 21: Ruimtelijk concept bio-energie in de uiterwaarden.

Figuur 23: Energiesnelweg A15, energie uit biomassa toegevoegd

Figuur 22: Ruimtelijk concept bio-energie in komgronden.

37

Andere activiteiten, deels meer juridisch van aard, zijn de

volgende:

• Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet

Waalsprong/Waalfront mogelijk is (welke bedrijven

willen ‘invoeden’ op een warmtenet en waar zijn deze

gevestigd, en hoe lang loopt hun vergunning nog).

• Bepalen in hoeverre we als regio de afname van warmte

van het netwerk willen verplichten in eerste instantie

voor nieuwbouwwoningen en –bedrijven, maar ook

voor bestaande gebouwen.

• Onderzoeken van de mogelijkheden tot verplicht

stellen van afname van warmte van het netwerk.

Figuur 24: Theoretisch potentieel warmtenetwerk

39

6.3 Scenario’s voor 20206.3.1 Scenario 2020: AutonoomWe hebben ons de vraag gesteld: “hoe ontwikkelt de

energievraag in de regio zich als we niks doen?”. Het

antwoord op die vraag is dat de energievraag dan

toeneemt: in 2020 tot 77,5 PJ (zie ook hoofdstuk 2). Alleen

in nieuwbouw woningen wordt via landelijke normen

energiebesparing afgedwongen: in 2015 gaat de EPC, die

iets zegt over het energiegebruik van een woning, omlaag

naar 0,4 en in 2020 zelfs naar EPC 0. Energiebesparing kan

niet worden afgedwongen in bestaande woningen. Het

onderwerp staat bij veel woningeigenaren ook niet hoog

op het verlanglijstje, gezien de investeringen die er mee

gepaard gaan.

De duurzame energie productie ontwikkelt zich stap voor

stap. Fossiele energie is veelal nog goedkoper. De aanschaf

van zonnepanelen door particulieren is een ontwikkeling

die autonoom goed loopt. Echter, overige investeringen in

duurzame energie vinden slechts mondjesmaat plaats.

6.1 KernparagraafEr is in de regio een theoretisch potentieel van 25 PJ

energiebesparing en ruim 131 PJ duurzame energie

opwekking. Onze stip op de horizon is om in 2050

energieneutraal te zijn, waarbij alle energie die nodig is in

de regio wordt gedekt door duurzame energie opwekking

in de regio. Autonoom ontwikkelt de energievraag zich

zo dat deze in 2050 naar verwachting 85 PJ is. Om onze

stip op de horizon te bereiken willen we eerst energie

besparen, dus het potentieel van 25 PJ zo veel mogelijk

benutten. Tegelijkertijd starten we met duurzame energie

opwekking. Hiermee wekken we de resterende vraag

op. Wij stellen als tussendoel om tot en met 2020 1,5%

per jaar te besparen op de energievraag (in aansluiting

op landelijke doelen) en 16% duurzame energie op te

wekken.

6.2 Introductie van de scenario’sOnze stip op de horizon is om in 2050 energieneutraal

te zijn: de volledige energievraag wordt jaarlijks geheel

geproduceerd uit duurzame energiebronnen uit de regio.

Om een idee te krijgen van de inspanningen die wij als

regio moeten verrichten, kijken we in dit hoofdstuk naar

verschillende scenario’s voor 2020 en 2050:

• 2020 Autonoom: als regio volgen we de autonome

ontwikkeling, we leveren geen extra inspanningen.

• 2020 Landelijke doelstellingen volgen: we zetten in op

het bereiken van de landelijke doelstellingen.

• 2050 Autonoom: hoe ver komen we richting

energieneutraal als we de autonome ontwikkeling

volgen?

• 2050 Energieneutraal: wat betekent het om volledig

energieneutraal te worden?

Met de scenario’s bekijken we vooral welke extra

inspanning ten opzichte van autonome ontwikkeling er

nodig is om uiteindelijk onze stip op de horizon te kunnen

bereiken. Hiertoe is het autonome scenario beknopt

gehouden. Bij de andere scenario’s wordt uitgebreider

stil gestaan. Er wordt uitgewerkt hoe we de doelstelling

kunnen bereiken, zowel voor energiebesparing als voor

duurzame energie opwekking. Vervolgens wordt voor

duurzame energie opwekking antwoord gegeven op de

vraag of de gevraagde inspanningen fysiek mogelijk zijn in

de regio (“is er fysieke ruimte voor”) en wat de ruimtelijke

impact is.

6. Scenario’s richting onze stip op de horizon

40

6.3.2 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen volgenA. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken?Om in 2020 aan de landelijke doelstellingen te voldoen, is

een forse inzet nodig op de volgende opties:

1. Energiebesparing in

a Wonen

b Werken

c Mobiliteit

2. Duurzame energie opwekking

De kostenefficiëntiecurve in figuur 25 geeft de verhouding

weer tussen de opbrengst van het investeren in een optie

(omvang in PJ) en de terugverdientijd (TVT) ervan. De ‘nul-

as’ ligt op een TVT van 5 jaar. Projecten met een TVT van

5 jaar of korter worden door de overheid, in het kader

van de Wet milieubeheer en ook in de Green Deals en

meerjarenafspraken met bedrijven, gezien als rendabel.

Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd door

bedrijven.

B. Energiebesparing Figuur 25 laat zien dat investeren in energiebesparing

een gunstige TVT heeft, deze investeringen zijn rendabel.

Energievraag (autonome ontwikkeling)

77,5 PJ

Doel Landelijke doelstellingen volgen: 1,5% besparing per jaar en 16% DE

Energiebesparing 10% (1,5% per jaar tot 2020) = 7,75 PJ

Aandeel DE 16% van 69,8 (77,5 – 7,75) = 11,1 PJDE in de regio 3,9 PJ blijftDE uit import Telt niet mee, omdat de biomassa

geïmporteerd wordt.DE OPGAAF 7,2 PJ (11,1 – 3,9)

Figuur 25: Kostenefficiëntiecurve

Daarbij heeft het investeren in besparingen in wonen en

in bedrijven (inclusief industrie en landbouw) ook een

relatief grote opbrengst. Om aan de landelijke doelstelling

van 1,5% energiebesparing per jaar te voldoen, is een

grote inzet op energiebesparing noodzakelijk. Het is

de opgaaf voor ons als overheden om vol in te zetten

op energiebesparing bij wonen en bedrijvigheid en

ondertussen te doen wat we kunnen ten aanzien van

energiebesparing in mobiliteit. In paragraaf 6.4 is het

overzicht opgenomen van concrete projecten die

bijdragen aan deze opgaaf.

41

van geïnstalleerd vermogen hoger. Voor de investering

in zonnepanelen door particulieren zien we dat ook

binnen ruimere terugverdientijden ( tot circa 10 jaar) tot

investering wordt overgegaan. Dit hangt samen met de

huidige verhouding tussen het rendement van geld op

de bank (circa 2%) en het rendement van investeren in

zonnepanelen (circa 8%).

Onderstaande tabel laat een mogelijke mix van

energiebronnen zien waarmee de opgaaf van 7,2 PJ

duurzame energie in 2020 kan worden gerealiseerd:

C. Duurzame energie opwekkingDe opties om duurzame energie op te wekken in de regio

lopen op de kostenefficiëntiecurve behoorlijk uiteen. Zo

is de bijstook van biomassa in de elektriciteitscentrale

te Nijmegen een kosteneffectieve optie, met een hoge

opbrengst. Wat hier heel belangrijk is, is om de biomassa

die meegestookt wordt volledig uit de regio te betrekken.

Alleen dan draagt dit namelijk bij aan de opbouw naar de

stip op de horizon. Bio-energie, zon en wind hebben, als

gevolg van subsidies, een vergelijkbare TVT, maar binnen

die TVT ligt de opbrengst van biomassa per eenheid

Toelichting 1,5% energievraag reductie per jaar.In de routekaart wordt uitgegaan van een reductie van

de vraag naar energie met 1,5% per jaar. Daarvoor is

een energiebesparing nodig die groter is dan 1,5% per

jaar. Dit komt omdat de behoefte aan energie naar

verwachting zal blijven groeien onder andere door

meer vervoerskilometers, toename van de bevolking

in de regio, vermindering van het aantal personen per

huishouden en economische groei. Deze ontwikkelingen

zijn ook landelijk gesignaleerd door het PBL en ECN in

het rapport “Naar een schone economie in 2050”, hier

wordt gesproken van een toename van de energievraag

op basis van huidige technologie met 40% in 2050 t.o.v.

2011. In de gebouwde omgeving is een hogere besparing

dan 1,5% per jaar mogelijk, hier wordt met 3% per

jaar gerekend. In de industrie en in het verkeer zal de

besparing naar verwachting onder de 1,5% liggen. Per

saldo rekent de routekaart met 1,5% per jaar tot 2020.

In 2020 zal de energievraag daardoor 10% lager liggen

dan op dit moment. Na 2020 vlakt de besparing af. In

2050 zal de besparing 30% bedragen ten opzichte van de

vraag die verwacht wordt bij niets doen.

Opgaaf 7,2 PJ

Wind 21 km2 (1,8% van de regio) 50 turbines van 3 MWe 2,6 PJZon 6 km2(0,5% van de regio – alleen

daken)Op circa 1/7e van de daken 2,6 PJ

Biomassa 50 km2 (4,4% van de regio) Langs A15 en in komgronden tussen Arnhem en Nijmegen

0,9 PJ

Restwarmte Warmtenet Arnhem/Nijmegen 1,2 PJ7,2 PJ

42

Figuur 26:

Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame energiebron één concept’

43

Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking

Het op grote schaal opwekken van duurzame energie

vraagt een combinatie van verschillende energiebronnen.

Een mix van energiebronnen maakt dat de afhankelijkheid

verspreid wordt en dat de verschillende benodigde

energievormen ook direct opgewekt worden.

Zo produceren zon en wind elektriciteit, levert restwarmte

direct warmte aan woningen en bedrijven en is er uit

biomassa biogas en warmte te produceren. Daarmee is

een alternatieve brandstof beschikbaar.

Echter, een energiemix vergroot ook het ruimtebeslag.

Zoals geschetst in de voorgaande paragrafen zijn een

aantal energievormen goed te combineren. Onderstaande

voorbeelden laten zien wat de impact is van wel

of niet regionaal sturen op het ruimtegebruik voor

energieproductie.

Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame energiebron één conceptMet ruimtelijke sturing, waarin voor elke duurzame

energiebron één ruimtelijk concept wordt gekozen, is de

ruimtelijke impact te beperken. Een voorbeeld is de keuze

voor een concept waarin wind en biomassa gekoppeld

zijn aan de A15 / Betuweroute, waarin zon alleen op

daken een plek heeft en waarin biomassa buiten de A15

/ Betuweroute geconcentreerd is in komgronden tussen

Arnhem en Nijmegen. Warmtenetwerken zien we in dit

concept alleen binnen de grote steden en dorpen. Dit

creëert een ruimtelijk consistent beeld (zie figuur 26).

Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome ontwikkeling’In deze variant stuurt de regio niet op ruimtelijke

inrichting, maar bouwt voort op bestaande initiatieven.

Wind en biomassa zien we hierdoor meer verspreid in

de regio. Een warmtenetwerk blijft voorbehouden aan

de grote steden en dorpen, maar zonder regionale regie.

In dit stadium (2020) is dit ruimtelijk gezien nog geen

probleem, maar het maakt dat het lastig wordt om de

duurzame energie opwekking verder uit te breiden met

behoud van ruimtelijke kwaliteit

(zie figuur 27).

6.4 Scenario’s voor 20506.4.1 Scenario 2050: AutonoomDe verwachting is dat de energievraag naar 2050 groeit

tot 85 PJ (zie hoofdstuk 2).

Ook na 2020 wordt er in eerste instantie nog slechts

mondjesmaat geïnvesteerd in duurzame energie. Pas

tussen 2030 en 2040 wordt het omslagpunt verwacht dat

de energieprijzen zodanig gestegen zijn dat investeren

in duurzame energie wel loont. Maar ook dan komt naar

verwachting slechts de helft van het potentieel autonoom

in ontwikkeling. Zonder extra inspanningen blijft dus de

helft van de mogelijkheden in de regio onbenut!

6.4.2 Scenario 2050: Energieneutraal

Energievraag (autonome ontwikkeling)

85 PJ

Doel Energieneutraal: de jaarlijkse energievraag wordt geheel geproduceerd uit duurzame energiebronnen uit de regio.

Energiebesparing 25 PJAandeel duurzame energie

60 PJ nodig

Duurzame energie in de regio

3,9 PJ blijft

Duurzame energie uit import

Telt niet mee, omdat de biomassa geïmporteerd wordt.

DE OPGAAF 56,1 PJ

44

Figuur 27: Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome ontwikkeling’

45

aangepakt. In de vorige scenario’s is al geschetst

dat energiebesparing een rendabele investering

is. Ook naar 2050 toe blijft dit het geval. Voor

energiebesparing geldt zogezegd ‘altijd doen’. Door

verregaand in energiebesparing te investeren hoeven

ook distributienetten niet te worden aangepast aan

een toenemende vraag, waardoor hier kosten worden

bespaard. Elke besparing die we realiseren op de 1,68

miljard euro die in de regio aan energie wordt uitgegeven,

kunnen we inzetten voor investeringen in duurzame

energie opwekking.

C. Duurzame energie opwekkingKijkend naar het ruimtegebruik biedt zon PV de beste

mogelijkheid om energieneutraal te worden. Hoewel

deze optie voor particulieren nu al heel aantrekkelijk is,

Om het scenario voor 2050, onze stip op de horizon,

te halen (energieneutraal) is een forse inzet nodig, ook

na 2020. Dit start met een drastische reductie van de

energievraag. De mogelijk geachte energiebesparing

bedraagt 25 PJ. Dit komt overeen met het theoretisch

potentieel dat is geschetst in hoofdstuk 4, een gigantische

inspanning dus.

De resterende energievraag van 60 PJ moet worden

ingevuld met duurzame energiebronnen uit de regio. Dit

gebeurt voor een deel nu al (3,9 PJ in 2011). Zo resteert

dus een opgaaf om 56,1 PJ aan duurzame energie op te

wekken. Het totale theoretische potentieel voor duurzame

energie opwekking van de regio is groter, waarmee

dus een zekere speelruimte aanwezig is voor de manier

waarop de 56,1 PJ wordt opgewekt.

A. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken?Het is potentieel mogelijk om de energievraag van 2050

uit duurzame energiebronnen te produceren, maar is het

ook fysiek haalbaar? Dit is het geval. De sleutel is zon PV en

de bereidheid om een groot deel van het oppervlak van

de regio te benutten voor duurzame energie opwekking.

Energieneutraal is ruimtelijk haalbaar binnen de grenzen

van de regio (1.128 km2) op de volgende wijze:

Waar biomassa groeit, kan geen zon PV worden ingezet.

Wind is te combineren met zon PV en biomassa. Ook

andere verhoudingen zijn mogelijk waarbij meer

ruimte wordt gereserveerd voor zon PV en minder voor

windenergie en bio-energie. Wanneer alleen met zon

PV wordt gewerkt en niet met biomassa en wind dan is

een oppervlakte van 140 km2 (12,4 %) nodig om in de

energievraag van de regio in 2050 te voorzien. Hiervoor

is naast alle daken nog een forse oppervlakte aan

zonnevelden nodig, namelijk 99 km2.

B. Energiebesparing Richting 2050 moeten we toe naar een woningvoorraad

die een zeer lage energievraag heeft. Niet alleen

nieuwbouw woningen zijn energieneutraal, maar ook

bestaande woningen dienen tot dit niveau te worden

Opgaaf 56,1 PJWind 155 km2(13,7% van de regio) 377 windturbines van 3 MW per

stuk20 PJ

Zon 49 km2 (4,3% van de regio) Benutten van alle daken + 8 km2 zonnevelden

20 PJ

Biomassa 390 km2 (33% van de regio) Biomassateelt onder andere langs A15, in komgronden en in uiterwaarden

7,1 PJ

Restwarmte Vertakt warmtenetwerk 9 PJ56,1 PJ

Figuur 28: Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit

47

• Warmtepompen, de gasketels van morgen.

• Smart grid en energie uitwisseling tussen netten

(warmte, gas, elektriciteit).

Voor de transitie naar energieneutraal zijn de volgende

aandachtspunten relevant:

• Energieopslag en flexibiliteit in productie zijn nodig bij

elektriciteit.

• Pilots passend bij energieneutraal zijn over de volle

breedte nodig voor 2020.

• Import van energie is onvermijdelijk, al was het maar

voor het balanceren van vraag en aanbod van energie.

• Benut bestaande infrastructuur (elektriciteitscentrale

Nijmegen, AVI’s in Duiven en Weurt) als onderdeel van

biobased economy.

• Veel opties zijn nu nog niet of marginaal rendabel,

daarom met beleid stimuleren.

• Duurzame energie kost ruimte, concepten voor

multifunctioneel ruimtegebruik zijn een pre.

Ruimtelijke impact duurzame energie opwekkingEen energieneutrale regio vraagt een forse uitbreiding van

de in de regio benodigde ruimte voor duurzame energie

opwekking. Het verschil in de ruimtelijke impact van wel

of niet sturen op ruimtelijke kwaliteit is in dit scenario

nog weer groter. Zonder sturing wordt door de gehele

is plaatsing van zonnepanelen voor overheden nu nog

relatief duur. De verwachting is dat de kosten verder zullen

dalen en het rendement van zonnecellen zal stijgen (van

15% nu naar mogelijk 30% op termijn). Van alle opties

vraagt zon PV wel de meeste aandacht waar het gaat om

back up, energieopslag en netomvang.

Met bio-energie kan energieneutraal binnen de

regiogrenzen niet bereikt worden, er zijn altijd

aanvullende opties nodig. De ruimte die voor bio-energie

gereserveerd wordt heeft een sterke wisselwerking

met het ruimtegebruik voor de agro sector en zal in

toenemende mate onderdeel uit gaan maken van

de biobased economy. Ook windenergie vraagt om

aanvullende opties.

Warmtevoorziening is voor een belangrijk deel lokaal

gebonden. Wanneer restwarmte lokaal voorhanden is, dan

dient deze met voorrang te worden benut. Ook is de inzet

van duurzame warmte niet altijd mogelijk. Zo zal voor

een warmtepomp een geschikte bron aanwezig moeten

zijn en voor geothermie warmte die met voldoende

vermogen niet te diep te onttrekken is. Dit laatste is in de

regio niet het geval. Een flexibele duurzame warmte optie

is decentrale biowarmte. In stedelijk gebied heeft dit zijn

beperkingen vanwege emissies naar lucht.

De directe relatie tussen energieneutraal en mobiliteit

is beperkt. Mobiliteit is geen energieproducent en

biedt hooguit opslagmogelijkheden voor energie.

Brandstoffen voor mobiliteit (elektriciteit, waterstof,

biobased brandstoffen) zullen mogelijk voor een deel in

de regio zelf worden geproduceerd en zijn onderdeel van

opwekking duurzame elektriciteit en teelt biomassa.

D. Innovatie, versnellers en aandachtspunten richting energieneutraalEnergieneutraal worden vraagt innovatie en versnellers

op het gebied van energiebesparing en duurzame

energie. Een aantal ontwikkelingen, die helpen bij het

energieneutraal worden van de regio, zijn:

• Grotere windturbines, van de nu gangbare 3 MW naar 5

MW, relatief goedkoper en minder ruimte.

• Rendementsverbetering zon PV, van de nu gangbare

15% naar 30%.

• Op termijn inzetten van waterstof in vervoer, productie

uit overschot duurzame elektriciteit.

• Transitie naar 2e generatie biobrandstoffen in

combinatie met biobased economy.

• Verplichtingen op het gebied van energiebesparing, 1e

aanzet met Energy Efficiency Directive.

• All-electric woningen, toegepast bij woningen met zeer

lage warmtevraag.

Figuur 29: Variant 2050 – Pragmatische variant

49

toen 75,2 PJ, dat is het totaal van de eerste staaf in de

figuur. Hiervan wordt 8,4 PJ duurzaam opgewekt, onder

andere door import van biomassa voor meestook in de

elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide AVI´s.

Voor 2020 is eerst de autonome ontwikkeling opgenomen;

als we niks doen, stijgt het energieverbruik naar 77,5 PJ. De

duurzame energie opwekking in de regio blijft daarbij op

hetzelfde niveau, 8,4 PJ.

Ons tussendoel voor 2020 is echter om te voldoen aan de

landelijke doelstellingen van 1,5% besparing per jaar en

16% duurzame energie opwekking. In dit scenario is het

dus nodig om, zoals in paragraaf 6.4 is beschreven, 7,7 PJ

energiebesparing te realiseren en het totaal van duurzame

energie opwekking op te schroeven naar 11,1 PJ. Er

resteert nog een fossiele energievraag van 58,7 PJ.

De autonome ontwikkeling naar 2050 leidt tot een

energievraag van 85 PJ. Hierin wordt maar voor een klein

deel voorzien uit duurzame regionale bronnen, namelijk

3,9 PJ. We rekenen het deel dat wordt opgewekt uit

geïmporteerde biomassa niet meer mee.

Wanneer we het volle potentieel aan energiebesparing

in de regio benutten, dan daalt de energievraag in 2050

met 25 PJ. Er resteert nog een deel van 56,1 PJ dat we in

de regio aan duurzame energie moeten opwekken om

regio elke kans benut, die er toe leidt dat alle duurzame

energievormen door de gehele regio verspreid aanwezig

zijn. Dit geeft een compleet ander beeld dan wanneer er

vanuit sturen op ruimtelijke kwaliteit voor het combineren

van een aantal concepten wordt gekomen. Dit is hieronder

nader uitgewerkt.

Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit De benodigde ruimte voor de verschillende energietypen

wordt als volgt gevonden:

• Wind uitsluitend in bos.

• Zon op daken en in restruimtes (gehele potentieel

wordt benut).

• Biomassa: reststromen uit bos maximaal benutten +

teelt op komgronden.

• Het regiodekkend warmtenet wordt verder vertakt en

kleinere warmtenetten worden aangelegd in dorpen

(zie figuur 30).

Variant 2050 – Meer pragmatische variantDoor minder te sturen en meer aan te sluiten bij lokale

ontwikkelingen, zien we dat bijvoorbeeld windenergie

een optelsom wordt van kleinschalige initiatieven zoals

op bedrijventerreinen, zonder een onderliggend concept.

Ook in deze variant is het volledige potentieel van zon

nodig. Ook bij biomassa wordt geen onderliggend

concept gebruikt, er wordt ingespeeld op kansen die zich

aandienen (zie figuur 31).

De gulden middenwegBovenstaande varianten zijn twee uitersten op een

spectrum. In de praktijk zal het niet voorkomen dat

enkel sterke sturing wordt toegepast, noch enkel

de pragmatische variant. De gulden middenweg zal

zich in de loop der tijd bewijzen. De manier waarop

regio en gemeenten ruimtelijk gaan sturen, krijgt

voor het eerst invulling bij het regionale project

over windenergie (zie project 7 in paragraaf 6.6). Een

mogelijkheid is bijvoorbeeld om aan te geven waar

gemeenten géén windturbines wil hebben, de zogeheten

’uitsluitingsgronden’, in plaats van te spreken over

‘zoekgebieden’ van locaties waar windturbines juist wel

mogen.

6.5 Scenario’s en onze stip op de horizonHet is belangrijk om te bekijken hoe ver de regio

verwijderd is van het tussendoel en van de stip op

de horizon. Dat wordt geschetst met behulp van

onderstaande figuur.

Het jaar 2011 is het ijkjaar. Het verbruik van de regio was

81,1

56,1

73

77,5 PJ

25

24

20

14

NB Alle waarden in PJ

Stip op de horizon:

Energieneutraal2050

Zon PV

Wind

Biomassa

Rest-warmte

3,9

66,8

8,4

58,7

11,1

7,7

69,1

8,4

3,9

Duurzame energieopwekking

Fossiele energie

Energiebesparing

67,8 PJ

85 PJ

60 PJ

75,2 PJ

Figuur 30: Scenario’s en onze stip op de horizon

51

energieneutraal te worden. Het figuur laat zien dat het

potentieel aan duurzame energie opwekking groter is dan

de 56,1 PJ die nodig is. Er kan een optimale mix gezocht

worden om de regio energieneutraal te maken.

6.6 Aan de slagZoals we in de scenario’s zien, is niks doen geen optie.

Zonder forse inspanningen door alle partijen in de regio,

is onze stip op de horizon niet haalbaar. In bijlage 3 is

een uitwerking opgenomen van mogelijke projecten die

wij in de regio uit kunnen voeren. Met deze projecten

kunnen we in 2020 de landelijke doelstellingen halen

en in 2050 energieneutraal worden. De projecten zijn

gericht op enerzijds het realiseren van energiebesparing

en anderzijds het opwekken van duurzame energie. In het

onderstaand overzicht is weergegeven welke projecten dit

zijn:

Energiebesparing

Titel Toelichting 2020 20501. Aanpak bestaande wo-

ningvoorraadAanpak gericht op het aangaan van prestatieafspraken met woningcorporaties en het stimuleren van particuliere woningeigenaren om energiebesparing te realiseren.

3,5 PJ 8,5 PJ

2. Aanpak bestaande be-drijventerreinen

Handhaven Wet milieubeheer en intensiveren van toe-zicht op uitvoering Energy Efficiency Plannen i.k.v. Meer-jarenafspraken Rijk.

3,5 PJ 14,4 PJ

3. Besparen op energie-gebruik voor verkeer en vervoer

Stimuleren van het gebruik van andere vervoersmoda-liteiten, zoals het openbaar vervoer en de fiets en het rijden op groene elektriciteit.

0,7 PJ 7,9 PJ

4. Verduurzamen openbare verlichting

Doorvoeren energiebesparing in de openbare verlichting, zowel door minder verlichten als door toepassen energie-zuinige armaturen.

0,004 PJ 0,01 PJ

5. Verduurzamen gemeen-telijk vastgoed

Tenminste 1,5% energiebesparing per jaar in alle ge-meentelijke gebouwen.

0,012 PJ 0,012 PJ

Duurzame energie opwekking

Titel Toelichting 2020 20506. Elektriciteitscentrale

Nijmegen, 100% op biomassa uit eigen regio

Realiseren dat de elektriciteitscentrale in Nijmegen voor 100% draait op biomassa uit de eigen regio.

4,5 PJ 9 PJ

7. Windenergie: overeenstemming over voorkeursconcept en uitwerking in stappenplan

Op korte termijn als regio overeenstemming bereiken over het voorkeursconcept voor de realisatie van windenergie en dit vervolgens uitwerken in een stappenplan waarmee de windturbines daadwerkelijk geplaatst gaan worden.

2,5 PJ 20 PJ

8. Intensiveren zon op daken

Voortzetten en intensiveren stimulering zonnepanelen, in combinatie met faciliteren particuliere initiatieven.

2,2 PJ 16,8 PJ

9. Zonneveld: van pilot naar grootschalige installaties

Eerst in een pilot ervaring opdoen met alle aspecten die samenhangen met de realisatie van een zonneveld, daarna – samen met de markt – doortrekken naar 80 velden.

0,4 PJ 3,2 PJ

52

Figuur 31: Routekaart De Groene Kracht

53

6.7 RoutekaartOnderstaande figuur is de Routekaart om het tussendoel

in 2020 en het einddoel energieneutraal in 2050 te

behalen. Deze twee doelen zijn weergegeven bij de

tijdslijn op de X-as. De eenheid op de Y-as is in PJ. De

drie lijnen die zijn weergegeven vertrekken vanaf het

ijk jaar 2011, bij de energievraag van 75 PJ. De bovenste

lijn betreft het energiegebruik in de regio, dat stijgt. Als

we daar de energiebesparing bij optellen, levert dat de

tweede, middelste lijn. De derde, onderste lijn telt daar

ook de opwekking van duurzame energie bij op.

In de vlakken rondom de lijnen zijn de stappen op de

Routekaart weergegeven. Het geeft een beeld van wat

de regio op hoofdlijnen moet doen om energieneutraal

te zijn in 2050. In de vlakken staan enkele projecten

genoemd en enkele ´aannames´. Dit biedt handvatten

om op grove wijze te kunnen monitoren of de regio op de

goede weg is voor het behalen van de stip op de horizon.

Deze figuur werkt indicatief als Routekaart en is niet

uitputtend.

10. Gezamenlijke visie: bedrijventerrein of energielandschap?

Ruimte vinden voor zonnevelden, door als regio samen een visie op huidige en te realiseren bedrijventerreinen te vormen: welke volume is nog nodig en waar realiseren we dat?

Zie project 4 Zie project 4

11. Regionale koppeling warmtenetten

Koppeling van warmtenetten Arnhem en Nijmegen aan elkaar en aan woningen en glastuinbouw in de regio.

1,2 PJ 9 PJ

12. Vervolg regionale aanbesteding biomassaverwerking en Groene Hub – groen gas voor duurzame mobiliteit

De biomassaverwerking in de regio opnieuw regionaal aanbesteden en koppelen aan de Groene Hub.

0,4 PJ 0,4 PJ

13. Stimuleren biomassaverwerking in de regio

Aanvullende bio-energie, naast regionale aanbesteding, door verwerking door derden te faciliteren en stimuleren.

0,5 PJ 6,6 PJ

14. Afvalverbrandingsinstal-laties (AVI’s): van afval naar 100% biomassa

Op lange termijn is er geen afval meer (alles wordt hergebruikt), waardoor de AVI’s volledig kunnen worden benut voor biomassa uit de regio.

n.v.t. 2 PJ

6.8 De marsrouteDe scenario’s en de projecten die geschetst zijn, laten

zien dat er een forse inspanning nodig is om in 2020 de

landelijke doelstellingen te halen (16% duurzame energie

en 1,5% energiebesparing per jaar) en in 2050 zelfs

energieneutraal te worden. Om deze stip op de horizon te

bereiken is een flinke weg te gaan.

De marsroute, die we gaan volgen om de stip te halen,

bestaat uit:

• De mindset in de gehele regio blijvend in de richting

van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners,

bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun

bijdrage leveren.

54

In alle projecten die wij als overheden doen, samen of

binnen onze eigen gemeente, is het zaak de kansen

voor energiebesparing en duurzame energie opwekking

volop te benutten. Wij kunnen geen bijdrage van andere

groepen uit de regio vragen als wij zelf niet het goede

voorbeeld geven.

• Realiseren van landelijke doelstellingen in 2020 met

een drastische toename in inspanningen richting

energiebesparing en duurzame energie opwekking.

• Realiseren van de projecten in de Routekaart en

uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken naar

en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten.

• Mogelijk maken van duurzame energie opwekking op

een groot deel van de oppervlakte van de regio, bij

voorkeur voor een combinatie van functies (594 van

beschikbare 1.128 km2, 53%).

• Bestaande infrastructuur beter benutten voor

duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale te

Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties).

• Intensivering van toetsing en handhaving van wettelijke

normen.

• Samenwerking zoeken met alle doelgroepen.

• Benutten van de kracht de EMT sector in de regio om de

markt verder te ontwikkelen.

• Sturen op innovaties en pilots die nodig zijn om bij de

stip op de horizon te komen.

• Inzetten op het door-ontwikkelen van bestaande

producten (bv. hoger rendement).

55

Bestuurlijk trioVoor De Groene Kracht is een stuurgroep geïnstalleerd

die verantwoordelijk is voor de bestuurlijke regie. De

stuurgroep is opdrachtgever voor het programma en de

onderliggende projecten. Daarnaast beslist de stuurgroep

over de inzet van de middelen voor de gezamenlijke

projecten, de start van nieuwe projecten en monitort

de uitvoering van de projecten en het programma als

geheel. De stuurgroep legt minimaal 1x per jaar bestuurlijk

verantwoording af in MRA, MARN en stadsregioraad.

De stuurgroep bestaat uit de portefeuillehouder De

Groene Kracht van de stadsregio en de verantwoordelijk

portefeuillehouders vanuit MARN en MRA.

KernteamHet ambtelijk kernteam van De Groene Kracht bestaat uit

een vertegenwoordiger van MARN, MRA en stadsregio.

Doel is het kernteam uit te breiden met een lid vanuit de

provincie Gelderland. Het kernteam is opdrachtnemer

van de stuurgroep en stuurt uitvoering en communicatie

aan, bewaakt voortgang en onderlinge afstemming

Samenwerking voor energie en klimaat op regionaal niveauWe kunnen de energietransitie niet overlaten aan

anderen, maar moeten er als regiogemeenten ook zelf

onze verantwoordelijkheid in nemen. De afgelopen

jaren is er door alle gemeenten in de regio Arnhem

Nijmegen gewerkt aan de aanpak van energie- en

klimaatvraagstukken. Of het nou gaat om het

gemeentehuis voorzien van een energielabel of het

sluiten van een convenant met het bedrijfsleven, er zijn

stappen gezet. Bij de uitvoering is ook het bewustzijn

gegroeid dat problemen en oplossingen niet ophouden

bij de gemeentegrens en dat samenwerking voordelen

biedt, zeker in tijden van bezuiniging. Daarom werken

de regiogemeenten in het programma De Groene Kracht

samen aan een groene economie en energietransitie

op regionale schaal. De Groene Kracht richt zich op het

boeken van concrete resultaten op de thema’s duurzame

energie, duurzame mobiliteit en een duurzame gebouwde

omgeving. Daarnaast is het verbeteren van luchtkwaliteit

een belangrijk aandachtspunt.

In het kader van De Groene Kracht is in 2011 een

samenwerkingsagenda 2011-2014 opgesteld waarin een

aantal regionale en lokale projecten zijn genoemd die op

regionaal niveau bijdragen aan energietransitie en het

beperken van CO2 uitstoot.

Daarop volgend moet de voorliggende Routekaart

letterlijk richting geven aan De Groene Kracht. We zijn

ervan overtuigd dat de Routekaart een forse bijdrage

zal leveren aan versterking van de leefbaarheid en

onze regionale economie. De rode draad is immers dat

energiedoelstellingen steeds gekoppeld worden aan

sociaal economische doelstellingen: winst voor mens,

milieu en markt. Daarnaast zit er nog veel meer in voor de

toekomst, mits we er werk van maken, ook op regionale

schaal. Dit betekent dat een regionale netwerkorganisatie

rondom De Groene Kracht ook voor de toekomst

onontbeerlijk is. De organisatie van de samenwerking

in De Groene Kracht is licht en projectmatig en wordt

getypeerd als netwerkorganisatie. De verschillende

projecten worden binnen het programmatisch kader van

de Routekaart aangestuurd.

7. Organisatorisch kader

56

van de projecten en themapijlers. Het kernteam bereidt

besluiten voor de stuurgroep voor, maar kan ook gevraagd

en ongevraagd advies geven aan de stuurgroep of

signalen en kennis uit de projecten of van elders bundelen

en verspreiden. De leden van het kernteam houden

ruggespraak met hun achterbannen zoals onder andere

de vakberaden klimaat van MARN en MRA.

Ambtelijk platform De Groene KrachtOm steeds dezelfde uitgangspunten voor ogen te

houden en samen te bouwen aan een consistent

regionaal programma voor energietransitie, is een

frequent ambtelijk overleg van de betrokken ambtenaren

milieu, energie en klimaat vanuit de regiogemeenten

noodzakelijk.

Portefeuillehoudersoverleg De Groene KrachtNaast het ambtelijk overleg, is het de wens om ook

regelmatig overleg op bestuurlijk niveau voor de

regiogemeenten te organiseren. Dit kan door middel

van een portefeuillehoudersoverleg te introduceren,

met een frequentie van twee keer per jaar. Bij dit

overleg is vanzelfsprekend het bestuurlijk trio

aanwezig. Voorzitterschap zal in handen zijn van de

portefeuillehouder de Groene Kracht vanuit de stadsregio.

AmbassadeursclubDe Ambassadeursclub is een denktank en inspiratie-

en aanjaagclub voor De Groene Kracht. Deze (kleine)

club moet nog opgericht worden en zal bestaan uit

vertegenwoordigers van organisaties in de overheid,

bedrijfsleven, kennisinstellingen en onderwijs én

maatschappelijke organisaties. Ambassadeurs voor

de Groene Kracht moeten een langjarig commitment

hebben, op de hoogte zijn van ontwikkelingen in klimaat

en energie, hier creatief mee omgaan en energie geven

aan De Groene Kracht wanneer dat nodig is. Hierbij wordt

gedacht aan een burgemeester en/of wethouder, de

directeur van een energiemaatschappij, de directeur van

een woningcorporatie en/of een projectontwikkelaar,

een lector van de Radboud Universiteit of de HAN. De

stuurgroep beslist of en wanneer een dergelijke club

wenselijk is. Ook de bemensing is een bevoegdheid van

de stuurgroep.

Werving subsidiesDe stadsregio zoekt in nauwe samenwerking

met de regiogemeenten actief naar nieuwe

financieringsmogelijkheden in het kader van energie en

klimaat waarmee een schaalsprong kan worden gemaakt

en/of waarmee grote lokale knelpunten kunnen worden

opgelost. Dit geldt zowel voor projecten in het kader van

het verbeteren van de luchtkwaliteit als de projecten die

onder de huidige samenwerkingsagenda van De Groene

Kracht vallen.

57

provincie een forse doelstelling hebben op het gebied

van duurzame energie. Voor wind dient het toewijzen van

gronden hiervoor in 2013 te starten, ook in deze regio.

Duurzame energie opwekking vraagt letterlijk (fysiek)

ruimte. Biomassaproductie en plaatsing van windturbines

zijn hiervan duidelijke voorbeelden. Multifunctioneel

ruimtegebruik is een belangrijk aandachtspunt:

combineren van functies. De energievraag bestaat

feitelijk uit een vraag naar elektriciteit, gas (warmte) en

transportbrandstoffen. Met een mix van energiebronnen is

het meest effectief te voorzien in deze vraag.

De fysiek benodigde ruimte voor duurzame

energieopwekking maakt ruimtelijke sturing noodzakelijk.

Als we niks doen, dan ontstaan overal in de regio

onsamenhangende initiatieven en leveren we in op

ruimtelijke kwaliteit. Er is voldoende ruimte in de regio

om vanuit ruimtelijke concepten voldoende duurzame

energie op te wekken en de ruimtelijke kwaliteit te

behouden. Dit onderstreept de noodzaak van onze

regionale samenwerking: we moeten samen keuzes

maken over hoe we de ruimte in onze regio inzetten voor

duurzame energie opwekking.

De 22 gemeenten in de regio Arnhem-Nijmegen zetten

samen in op versnelde realisatie van de energietransitie.

Het is belangrijk om dit als regiogemeenten samen te

doen, omdat we elkaar als omliggende gemeenten hard

nodig hebben. Op dit moment verbruiken we in de regio

75,2 PJ aan energie: een vraag die voor 40% bestaat uit de

vraag naar elektriciteit, voor 36% uit gas (warmte) en voor

24% uit transportbrandstoffen. De energievraag kost ons

als regio jaarlijks 1,68 miljard euro.

De verwachting is dat de energievraag in de toekomst

gaat toenemen. Doen we binnen de regio niets extra’s ten

opzichte van het huidige landelijke beleid, dan is onze

energievraag in 2050 naar verwachting 85 PJ. Dit betekent

dat ook de kosten toe zullen nemen, zeker gezien de

verwachte stijging van energieprijzen.

Door in te zetten op energiebesparing is de energievraag

in onze regio met 25 PJ te reduceren, bijna 30%. Hiermee

verlagen we de energievraag in 2050 tot 60 PJ. Simpel

gesteld besparen we zo dus ook bijna één derde op onze

energielasten: ruim 490 miljoen euro. De grootste relatieve

besparing is te behalen binnen de sector landbouw (een

besparing van 40% is mogelijk), de grootste absolute

bijdrage aan energiebesparing is mogelijk binnen de

sector verkeer en vervoer (7,9 PJ), op de voet gevolgd

door de industrie (6,8 PJ). Op warmtegebruik in woningen

en andere gebouwen (ook kantoorpanden) is 6,6 PJ te

besparen.

Het is duidelijk dat het beperken van de energievraag

vooral bij andere sectoren ligt dan bij onszelf als

overheden. Wij als overheden zien de opgaaf om

energie te gaan besparen, maar wij zijn niet degene

die de besparing daadwerkelijk kunnen realiseren. De

verschillende sectoren zijn aan zet, maar zij zien vaak

de noodzaak tot investeren niet. Wij moeten er dan

ook alles aan doen om deze sectoren te stimuleren tot

energiebesparing, maar ook alle mogelijkheden benutten

om dit af te dwingen.

Met het bedrag dat “vrijkomt” door energie te besparen,

is een forse stimulans te geven aan de duurzame

energie opwekking in de regio. Het totale potentieel

aan duurzame energie opwekking in de regio is 75 PJ.

Daarmee kan dus ruimschoots worden voorzien in de

verwachte energievraag (na energiebesparing) van 60 PJ

in 2050. Dat moet ook wel, bijvoorbeeld omdat Rijk en

8. Conclusie en marsroute

58

6. Benutten van de kracht de EMT sector in de regio om

de markt verder te ontwikkelen.

7. Sturen op innovaties en pilots die nodig zijn om bij de

stip op de horizon te komen.

8. Inzetten op door-ontwikkelen van bestaande

producten (bv. hoger rendement).

In alle projecten die wij als overheden doen, samen of

binnen onze eigen gemeente, is het zaak de kansen

voor energiebesparing en duurzame energie opwekking

volop te benutten. Wij kunnen geen bijdrage van andere

groepen uit de regio vragen als wij zelf niet het goede

voorbeeld geven. Om onze stip op de horizon te bereiken,

houden we vast aan de samenwerking in de vorm van een

netwerkorganisatie als de huidige Groene Kracht: licht en

projectmatig.

Met de regio zetten we een stip op de horizon, waar

we in 2050 willen staan:

De regio is energieneutraal in 2050.

De energievraag in de regio wordt volledig gedekt

door duurzame energie opwekking in de regio.

Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel: Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5%

energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie

opwekking in de periode tot 2020.

Om deze stap te zetten en vervolgens de stip op de

horizon te bereiken is een drastische toename in

inspanningen richting energiebesparing en duurzame

energie opwekking nodig. We zetten de volgende

marsroute in:

1. De mindset in de gehele regio blijvend in de richting

van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners,

bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun

bijdrage leveren.

2. Realiseren van de projecten in de Routekaart en

uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken

naar en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten.

3. Mogelijk maken van duurzame energie opwekking op

een groot deel van de oppervlakte van de regio, bij

voorkeur voor een combinatie van functies (594 van

beschikbare 1.128 km2, 53%).

4. Bestaande infrastructuur beter benutten voor

duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale

Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties Duiven en

Weurt).

5. Intensivering van toetsing en handhaving van

wettelijke normen.

59

BronnenoverzichtVoor het opstellen van de Routekaart De Groene Kracht

is gebruikt gemaakt van diverse bronnen. Hieronder zijn

deze bronnen opgenomen.

• PBL en ECN, Naar een schone economie in 2050: routes

verkend, hoe Nederland klimaatneutraal kan worden

(Den Haag, 2011, ISBN 978-90-78645-79-5)

• Liander, data teruglevering elektriciteit, verbruik

elektriciteit, verbruik aardgas per gemeente in 2008,

2009, 2010 en 2011 van de 22 gemeenten in de regio

Arnhem Nijmegen

• CBS, data energieverbruik vervoer in Nederland,

inwonertal per gemeente, oppervlakte per gemeente

• Provincie Gelderland, data bruto regionaal product,

inwonertal, oppervlakte provincie

Bijlage 1

60

Overzicht per gemeenteIn deze bijlage is per gemeente weergegeven hoeveel

energie de gemeente gebruikte in 2011 en hoeveel

duurzame energie opgewekt werd in datzelfde jaar.

Duurzaam (TJ)

Fossiel (TJ)

Aandeel duurzaam

Arnhem 277 14.349 1,9%

Beuningen 1.248 1.333 48,3%

Doesburg 18 1.201 1,5%

Druten 28 1.715 1,6%

Duiven 1.113 987 53,0%

Groesbeek 29 1.679 1,7%

Heumen 26 1.399 1,8%

Lingewaard 84 4.509 1,8%

Millingen a/d Rijn 9 422 2,1%

Montferland 54 3.428 1,5%

Mook en Middelaar

13 705 1,8%

Nijmegen 4.890 12.386 28,3%

Overbetuwe 72 4.311 1,6%

Renkum 189 2.751 6,4%

Rheden 68 4.021 1,7%

Rijnwaarden 17 1.163 1,4%

Rozendaal 2 147 1,6%

Ubbergen 15 823 1,8%

West Maas en Waal

29 1.656 1,7%

Westervoort 24 887 2,6%

Wijchen 111 4.131 2,6%

Zevenaar 82 3.411 2,4%

Bijlage 2

14.3491.333

1.2011.715

9871.679

1.3994.509

4223.428

70512.386

4.3112.751

4.0211.163

147823

1.656887

4.1313.411

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 16.000 18.000 20.000

ARNHEMBEUNINGENDOESBURG

DRUTENDUIVEN

GROESBEEKHEUMEN

LINGEWAARDMILLINGEN AAN DE RIJN

MONTFERLANDMOOK EN MIDDELAAR

NIJMEGENOVERBETUWE

RENKUMRHEDEN

RIJNWAARDENROZENDAAL

UBBERGENWEST MAAS EN WAAL

WESTERVOORTWIJCHEN

ZEVENAAR

Duurzaam en fossiel energiegebruik per gemeente (TJ)

Duurzaam

Fossiel

14.3491.333

1.2011.715

9871.679

1.3994.509

4223.428

70512.386

4.3112.751

4.0211.163

147823

1.656887

4.1313.411

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 16.000 18.000 20.000

ARNHEMBEUNINGENDOESBURG

DRUTENDUIVEN

GROESBEEKHEUMEN

LINGEWAARDMILLINGEN AAN DE RIJN

MONTFERLANDMOOK EN MIDDELAAR

NIJMEGENOVERBETUWE

RENKUMRHEDEN

RIJNWAARDENROZENDAAL

UBBERGENWEST MAAS EN WAAL

WESTERVOORTWIJCHEN

ZEVENAAR

Duurzaam en fossiel energiegebruik per gemeente (TJ)

Duurzaam

Fossiel

61

Bijlage 3Tabel met regionale projectenIn onderstaande tabellen zijn mogelijke regionale

projecten op een rij gezet. Deze projecten zijn

weergegeven voor zowel energiebesparing als duurzame

energie opwekking. De projecten zijn uitgewerkt naar de

omvang van de energiebesparing of de energieopwekking

die ermee gepaard gaat, de investering die nodig is, zowel

vanuit ons als overheden als door andere partijen en de

impact die het project heeft op de EMT-sector.

De investeringsopgave en impact op de EMT-sector zijn als

volgt weergegeven:

Investering Impact op EMT sectorLaag Minder dan € 50.000,-- Weinig fte of kansen -Midden € 50.000 - € 1.000.000,-

-Gemiddeld 0

Hoog € 1.000.000 - € 50.000.000,--

Tot 100 fte, veel kansen

+

Zeer hoog Meer dan € 50.000.000,--

Meer dan 100 fte, volop kansen

++

62

3.1 Energiebesparing

1. Aanpak bestaande woningvoorraad

Zowel de woningcorporaties als de particuliere woningeigenaren moeten hard aan de slag met energiebesparing. De aanpak vanuit de regio richt zich enerzijds op concrete prestatieafspraken met de woningcorporaties om de woningen naar label A te brengen. Mogelijk is dit in een Green Deal met de Rijksoverheid onder te brengen. Anderzijds richt de aanpak zich op het stimuleren van de particuliere woningeigenaren. Hiertoe kan vanuit een centrale organisatie een brede aanpak worden opgezet vergelijkbaar met het Groene Hert of Energie made Arnhem, waarmee de woningeigenaren vanuit verschillende richtingen benaderd worden. Voor dit project kan gebruik gemaakt worden van huidige en nieuwe regelingen van rijk en provincie.

Rol van de overheid: prestatieafspraken met woningcorporaties en toezicht op realisatie hiervan. Stimuleren, faciliteren, informeren, bewust maken en eventueel subsidiëren of financieren (bv. via revolverend fonds)

Scenario’s 2020 2050

Omvang energiebesparing 3,5 PJ 2,8 PJ (volledig potentieel)

Investering overheden Laag / Midden Midden

Investering derden Zeer hoog Zeer hoog

Impact op EMT sector ++ ++

2. Aanpak bestaande bedrijven(terreinen)

Een aanpak gericht op energiebesparing bij bestaande bedrijven begint met handhaven van de Wet milieubeheer en het intensiveren van toezicht op de uitvoering van Energie Efficiency Plannen i.k.v. Meerjarenafspraken Rijk. Een bewezen aanpak is ook het sluiten van energieconvenanten met groepen bedrijven, via branches, bedrijventerreinen, etc. In de aanpak van bedrijventerreinen is het aan te raden aan te sluiten bij parkmanagement of dit op te zetten, dan wel dit te intensiveren. Samen met bedrijven is wellicht een Green Deal te sluiten met de Rijksoverheid.

Rol van de overheid: toezichthouden en handhaven, faciliteren, stimuleren, eventueel subsidiëren of financieren, verbinden

Scenario’s 2020 2050

Omvang energiebesparing 3,5 PJ 14,4 PJ (volledig potentieel)

Investering overheden Laag / Midden Midden

Investering derden Zeer hoog Zeer hoog

Impact op EMT sector ++ ++

63

3. Besparen op energiegebruik voor verkeer en vervoer

Stimuleren van het gebruik van andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer en de fiets. Ook de omschakeling naar elektrisch rijden stimuleren (als dit gevoed wordt met elektriciteit uit duurzame bronnen!), bijvoorbeeld door het plaatsen van laadpalen voor elektrische auto’s en fietsen. In eigen aanbestedingen duurzaam vervoer meenemen, zowel bij aanbesteding van bijvoorbeeld leerlingen- en gehandicaptenvervoer als bij grote ontwikkelingen waarbij veel logistiek nodig is.

Rol van de overheid: faciliteren, investeren, goede voorbeeld geven

Scenario’s 2020 2050

Omvang energiebesparing 0,7 PJ 7,9 PJ (volledig potentieel)

Investering overheden Hoog Zeer hoog

Investering derden Laag Midden

Impact op EMT sector 0 +

4. Verduurzamen openbare verlichting (OVL)

Aanpakken van de openbare verlichting past ook bij de voorbeeldfunctie van de regionale overheden. Door gezamenlijk te investeren in energiezuinige verlichting is een forse kostenbesparing op energielasten te realiseren en een besparing op onderhoud. Door energiezuinige verlichting voor de hele regio aan te besteden als één project, kan het geheel worden uitbesteed in bijvoorbeeld een ESCo. Hiermee wordt ook beheer en onderhoud uitbesteed en wordt de besparing gegarandeerd. De initiële investering wordt door de ESCo gedaan en wordt terugbetaald vanuit de besparing op energielasten. Na een zeker aantal jaar komt het eigendom terug bij de overheden en is de besparing op lasten voor ons. Het project start met een inventarisatie van aanwezige OVL, besluit wat wel / niet wordt gehandhaafd (i.k.v. minder verlichten) en bepalen van het huidige verbruik en het besparingspotentieel. Vanuit de aanname dat circa 3% van het landelijke areaal OVL in de regio staat, is het besparingspotentieel bepaald op circa 3.900 MWh, 0,014 PJ.

Rol van de overheid: investeren, aanbesteden

Scenario’s 2020 2050

Omvang energiebesparing 0,004 PJ 0,01 PJ

Investering overheden Hoog Hoog

Investering derden Laag Laag

Impact op EMT sector - / 0 0

64

5. Verduurzamen gemeentelijk vastgoed

Vanuit de voorbeeldfunctie van de regionale overheden en vanwege het ingaan van de Energy Efficiency Directive (EED) per (waarschijnlijk) 1 januari 2015, is het noodzakelijk vol in te zetten op ten minste 1,5% energiebesparing per jaar in onze eigen gebouwen. Het energieverbruik van onze gebouwen is zeer klein in vergelijking met het totale verbruik in de regio, circa 1%, waardoor de opbrengst van deze maatregel beperkt is.

Rol van de overheid: investeren in de eigen gebouwen

Scenario’s 2020 2050

Omvang energiebesparing 0,012 PJ 0,012 PJ

Investering overheden Hoog Hoog

Investering derden Laag Laag

Impact op EMT sector 0 / + 0 / +

TOTALE OMVANG ENERGIEBESPARING 25 PJ

Bijlage 3.2 Duurzame enegie opwekking

6. Elektriciteitscentrale te Nijmegen, 100% op biomassa uit de regio

Op dit moment wordt er in de elektriciteitscentrale te Nijmegen 4,5 PJ groen opgewekt door bijstook van biomassa. Dit betreft import van biomassa, waardoor deze bijstook geen bijdrage is aan het energieneutraal worden van de regio. Door in de komende jaren de centrale te gaan voeden met biomassa uit de regio, wordt wel een bijdrage geleverd. De elektriciteitscentrale te Nijmegen is van zodanige omvang dat hier 30 PJ uit biomassa zou kunnen worden opgewekt. De hoeveelheid biomassa die in de regio beschikbaar is, matcht hier niet mee: biomassa uit de regio heeft een potentieel van 14 PJ. Er kan dus maximaal 14 PJ met biomassa uit de regio worden opgewekt (= bijdrage aan energieneutraal worden). Daarnaast zal dus altijd biomassa import moeten plaatsvinden om het volledige potentieel van de elektriciteitscentrale te blijven benutten.Niet alle biomassa in de regio is beschikbaar om in de centrale te verwerken: er zijn kleine houtkachels bij bijvoorbeeld zwembaden die biomassa vragen, er vindt mestvergisting plaats, etc. Het potentieel voor 2050 aan opwekking in de centrale blijft daardoor klein en wordt geschat op een verdubbeling van de huidige biomassa bijstook.

Rol van de overheid: stimuleren, faciliteren

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

4,5 PJ 9 PJ

Investering overheden Hoog Zeer hoog

Investering derden Hoog Hoog

Impact op EMT sector - 0

65

7. Windenergie: overeenstemming over gezamenlijk voorkeursconcept en uitwerking in stappenplan

Alle aan de Routekaart deelnemende gemeenten bereiken op korte termijn (ruim voor 2020) onderling overeenstemming over het windconcept (zie windconcepten geschetst in paragraaf 5.2) dat de voorkeur krijgt. Vervolgens wordt dit uitgewerkt in een concreet stappenplan inclusief ruimtelijke planning en inschatting opgesteld vermogen, dat het commitment heeft van alle betrokken partijen. In het maximale concept is ruimte voor maximaal 3,5 PJ aan windenergie. Voor het scenario 2020 is het niet nodig dit potentieel volledig te benutten, er is circa 2,5 PJ aan windenergie nodig (als de andere duurzame energievormen de geschetste bijdrage leveren). Echter, Rijk en provincie hebben een forse doelstelling op het gebied van wind, 210 MW in 2020. Het toewijzen van gronden dient in 2013 te starten, ook in deze regio. Bij het uitwerken van dit project, wordt duidelijk hoe de regio zich opstelt op het gebied van ‘sturen’ van de manier van inrichten van het landschap. Er kan sterk gestuurd worden, of gekozen worden voor een pragmatische benadering. Een van de mogelijkheden is het aanwijzen van locaties waar windturbines nìet zijn toegestaan, zogeheten ‘uitsluitingsgronden’. Tevens dienen de ontwikkelingen in rijksbeleid en provinciaal beleid, te worden gevolgd.

Rol van de overheid: overeenstemming bereiken, vastleggen bestuurlijk besluit in regionaal windbeleid, streekplan/omgevingsplan en bestemmingsplannen, eventueel investeren in windenergie en/of stimuleren marktinitiatieven

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

2,5 PJ 20 PJ

Investering overheden Laag / Midden Hoog

Investering derden Zeer hoog Zeer hoog

Impact op EMT sector 0 +

66

8. Intensiveren zon op daken

Door het project Collectieve inkoop zonnepanelen wordt in 2013 naar verwachting 9 MWe piek geplaatst, circa 0,018 PJ. Naar verwachting neemt de aanschaf van zonnepanelen de komende jaren sterk toe. Een verdubbeling van gemiddeld aantal panelen plus een verdubbeling van aantal deelnemers wordt verwacht bij voortzetting in 2014. Door prijsdaling wordt het ook zonder inkoopregeling interessanter om panelen aan te schaffen, waardoor de jaarlijkse opbrengst verder groeit. Naar verwachting is in 2020 zo 2,2 PJ op daken te realiseren. Door als overheid zoveel mogelijk drempels weg te halen, bijvoorbeeld door het creëren van financieringsconstructies en door heel intensief te informeren en stimuleren, is verdere uitbreiding van het areaal zon mogelijk, naar verwachting tot 4 PJ in 2020. Om in 2050 energieneutraal te worden is realisatie van het volledige potentieel op daken nodig: 16,75 PJ.

Rol van de overheid: informeren, stimuleren, voortzetten inkoopregeling, faciliteren, investeren (op eigen daken), creëren financieringsconstructies, goede voorbeeld geven

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

2,2 PJ 16,75 PJ

Investering overheden Midden Midden

Investering derden Hoog Zeer hoog

Impact op EMT sector ++ ++

67

9. Zonneveld: van pilot naar grootschalige installaties

In een pilot aanpak wordt een eerste zonneveld gerealiseerd. Ervaring opdoen met alle juridische, planologische, technische, financiële en beheer & onderhoud aspecten staat hierin centraal, samen met landschappelijke inpassing en het creëren van draagvlak onder de samenleving. Door met 10 hectare te starten wordt 0,036 PJ gerealiseerd in de pilot. Dit vraagt een investering van circa 4 miljoen euro. In 2050 zijn 80 van deze velden nodig om de van zon verwachte bijdrage aan ‘energieneutraal worden’ te realiseren. De marktpartijen zijn nodig om deze velden te kunnen realiseren. De overheden dienen dit mogelijk te maken en te faciliteren.

Rol van de overheid: inrichten pilot, faciliteren, stimuleren, investeren

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

0,4 PJ 3,25 PJ

Investering overheden Hoog Hoog

Investering derden Middel Hoog

Impact op EMT sector + ++

10. Gezamenlijke visie: bedrijventerrein of energielandschap?

Ondersteunend aan de realisatie van zonnevelden is een gezamenlijke, regionale visie op de huidige en nog geplande bedrijventerreinen. Door de crisis is het verwachte volume aan benodigd nieuw bedrijventerrein fors kleiner. Door als regio gezamenlijk te bepalen waar dit volume gerealiseerd wordt, ontstaat elders ruimte voor andere invullingen. Een energielandschap is hier een mogelijke invulling voor, bijvoorbeeld in de vorm van zonnevelden. Tevens kan onderzocht worden hoe overheidsgronden ingezet kunnen worden voor het opwekken van duurzame energie.’

Rol van de overheid: visie vormen, besluit vormen, planologisch vastleggen, faciliteren, stimuleren

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

Zie project 4 Uitvoeren vóór 2020

Investering overheden Laag n.v.t.

Investering derden Geen n.v.t.

Impact op EMT sector - n.v.t.

68

11. Regionale koppeling warmtenetten

In zowel Nijmegen als Arnhem wordt gewerkt aan de realisatie van warmtenetten. De koppeling van deze warmtenetten aan elkaar en aan woningen en glastuinbouw in de regio, maakt dat de warmtevraag voor een deel voorzien kan worden uit restwarmte. Het potentieel hiervan voor 2020 is 1,2 PJ. Een intensivering op stadsniveau, voor 2020, is nodig voor scenario 2020 B. Warmteverliezen in de centrales in de regio tellen op tot 18,3 PJ, maar de verwachting is dat dit voor 2050 nog niet volledig kan worden benut. Voor 2050 is een vertakt warmtenetwerk mogelijk met een opbrengst van 9PJ.

Rol van de overheid: investeren, realiseren, verbinden

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

1,2 PJ 9 PJ

Investering overheden Hoog Zeer hoog

Investering derden Midden Hoog

Impact op EMT sector + ++

12. Vervolg regionale aanbesteding biomassaverwerking en Groene Hub – groen gas voor duurzame mobiliteit

Met de aanbesteding van biomassaverwerking wordt groen gas geproduceerd. Een productie van 14 miljoen m3 groen gas (aardgaskwaliteit) per jaar van de Groene Hub heeft een energie inhoud van 0,44 PJ.

Rol van de overheid: aanbesteden, promoten, faciliteren

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

0,4 PJ 0,4 PJ

Investering overheden Midden Midden

Investering derden Midden Midden

Impact op EMT sector + +

69

13. Stimuleren biomassaverwerking in de regio

In de regio is naast de regionale aanbesteding nog ruimte voor aanvullende bio-energie. Door vanuit de overheid biomassaverwerking ruimtelijk mogelijk te maken (bestemmingsplannen) en te stimuleren (actief stimuleren bij agrariërs, terreinbeherende organisaties en anderen) kan deze aanvullende opbrengst worden gerealiseerd.

Rol van de overheid: faciliteren, stimuleren, eventueel investeren

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

0,5 PJ 6,6 PJ

Investering overheden Laag Hoog

Investering derden Hoog Hoog

Impact op EMT sector 0 +

14. Afvalverbrandingsinstallaties (AVI): van afval naar 100% biomassa

Idealiter omvat een AVI een complex van activiteiten dat op termijn alleen aan biomassa gerelateerde afvalstromen verwerkt tot grondstoffen en energie. Fossiele afvalstromen (plastics etc.) worden dan als grondstof hergebruikt. Het potentieel hiervan bedraagt 2 PJ, uitgaande van gelijkblijvende capaciteit van de AVI’s. Alle biomassa komt uit de regio. Op korte termijn (2020) is dit potentieel nog niet te benutten, omdat we nog afval produceren en dit verwerken in de AVI’s.

Rol van de overheid: innovatie stimuleren, faciliteren en stimuleren overgang biomassa

Scenario’s 2020 2050

Omvang opwekking duurzame energie

n.v.t. 2 PJ

Investering overheden n.v.t. Laag

Investering derden n.v.t. Midden

Impact op EMT sector n.v.t.

TOTAAL 58 tot 67 PJ (incl. omschakelen elektriciteitscentrale)

Barbarossastraat 35Postbus 151

6500 AD NijmegenT +31 24 328 42 84F +31 24 323 93 46

[email protected]

15 april 2013

9X4833

Anke Lodder (RHDHV)

Anne Pronk (RHDHV)

Claudia Algra (RHDHV)

Edward Pfeiffer (KEMA)

Rudy Rooth (KEMA),

Jasper van Hugtenburg (H+N+S)

telefoon

fax

e-mail

internet

datum

referentie

auteur(s)

Dit is een uitgave van MARN, MRA en Stadsregio Arnhem Nijmegen