Gouda in touw (1996)

50
Gouda in touw Bedrijvigheid door de eeuwen heen

description

Gouda in touw Bedrijvigheid door de eeuwen heen

Transcript of Gouda in touw (1996)

Gouda in touw Bedrijvigheid door de eeuwen heen

Gouda in touw Bedrijvigheid door de eeuwen heen

INHOUD

Inleiding Wandelroute met beschrijving per monument Stadsplattegrond met routebeschrijving Verantwoording Lijst van sponsors

pag. 3 pag. 14 pag. 24-25 pag. 48 pag. 49

COLOFON 'Gouda in touw. Bedrijvigheid door de eeuwen heen' is een uitgave van de Stichting Open Monumentendag Gouda, ter gelegenheid van de tiende Open Monumentendag op 14 september 1996.

TeksVredactie Henkjan Sprokholt (Gisterra Advies, Gouda)

Foto's Collectie Streekarchiefdienst Hollands Midden tenzij anders vermeld

Stadsplattegrond Gemeente Gouda, Afdeling Ruimte en Verkeer

Lay-out en druk Drukkerij Verzijl B.V. Gouda/Schoonhoven

Verkrijgbaar bij VVV Gouda, Markt 27, 2801 JJ Gouda Boekhandel Verkaaik, Lange Tiendeweg 35, 2801 KE Gouda

Oplage 1 e druk 1000 exemplaren (aug. 1996)

ISBN 90-74878-04-0

Afbeelding voorzijde: Arbeiders van de Stearine Kaarsenfabriek duwen een ketel. Lithografie naar Jan Toorop, 1905.

Niets uit deze uitgave mag openbaar gemaakt worden en/of verveelvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, dan na overleg met de Stichting Open Monumentendag Gouda, Postbus 1086, 2800 BB Gouda.

Stichting Open Monumentendag Gouda heeft getracht de auteursrechten op de gebruikte foto's volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen aanspraak te kunnen maken op zekere rechten, wordt verzocht contact op te nemen met de stichting .

In deze reeks van uitgaven van de Stichting Open Monumentendag Gouda zijn reeds verschenen:

Gouda Monumentaal Gouda Waterstad Gouda Restaureert Gouda, het Tolhuis en zijn omgeving Gouda: stad van kerken, kapellen en torens Jongere bouwkunst in Gouda Gouda en haar markten Gouda graaft Gouda in volle vaart

(1 e druk 1987, 2e druk 1988) (1 e druk 1988) (1 e druk 1989, 2e en 3e druk 1991) (1 een 2e druk 1990, 3e druk 1992)

· (1e druk 1991) (1 e druk 1992) (1 e druk 1993) (1 e druk 1994) (1 e druk 1995)

2

Inleiding In Afrika leeft een stam die in zijn taal geen apart woord heeft voor werken. Niet dat ze niet werken, nee, hun woord voor 'werken' is hetzelfde als hun woord voor 'dansen'. Want bij alles wat ze doen wordt gezongen en qedanst. Het beeld van zingende wasvrouwen en dansende dorsers zal iedereen bekend zijn van de tele­ visie. Een even ontspannen houding ten aanzien van werken moet vroeger ook in ons land geheerst hebben. Maar de tijden dat een begrip als 'carrière maken' nauwelijks bestond en dat ambitie nog niet als de hoogste deugd gold, behoren inmiddels tot een ver verleden waarvan we nauwelijks weet meer hebben. In de Middeleeuwen waren werken en feesten nog nauw met elkaar verbon­ den, al was er toen al een duidelijke kentering merk­ baar. Maar vooral sinds de periode van de Verlichting (achttiende eeuw) is de houding van de Westerse mens ten aanzien van werken totaal veranderd. Op dit moment kan men zich zelfs niet aan de indruk onttrek­ ken dat veel tijdgenoten leven om te werken in plaats van werken om te kunnen leven. Uit deze inleidende woorden zal al wel begrepen zijn dat werken dit jaar het thema is van Open Monumen­ tendag. Bovenstaande bespiegeling had overigens alleen maar tot doel duidelijk te maken dat onze hou­ ding tegenover werken tegenwoordig fundamenteel verschilt van die van onze voorvaderen. Het was bepaald niet de bedoeling te suggereren dat er op dit punt vroeger paradijselijke toestanden heersten, want er waren wel degelijk schaduwzijden. De maatschap­ pelijke wantoestanden die een gevolg waren van onder andere de arbeidsomstandigheden, de kinderarbeid en de ongelijke verdeling van werk en dus ook van inko­ men, blijven buiten beschouwing. Zij vormen een mooi onderwerp voor een andere gelegenheid, want ook daarvan zijn voldoende monumenten in de binnenstad bewaard gebleven. En zo zijn er meer aspecten van de Goudse nijverheid die in het hierna volgende niet aan bod komen, zoals de organisaties van werkgevers en werknemers. De reden voor dat laatste is gelegen in het feit dat precies op Open Monumentendag in het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis de tentoon­ stelling 'Gilden in Gouda' van start gaat die begeleid zal worden door een gelijknamige en uitgebreide catalogus over dit onderwerp. De keus voor monumenten van Goudse bedrijvigheid heeft te maken met het feit dat het landelijke thema dit jaar het zogenaamde industriële erfgoed is. Veel daar­ van kwam in eerdere Goudse wandelingen al ter spra­ ke, zoals in Gouda Waterstad (1988), Jongere bouw­ kunst in Gouda (1992), Gouda en haar markten (1993) en Gouda in volle vaart (1995). Toch zijn er nog steeds veel monumenten die aan het arbeidzame verleden van de Gouwenaars herinneren en waarbij tot nog toe niet of te weinig werd stilgestaan. Met opzet wordt daarbij niet alleen aandacht besteed aan de zogenaamde

industriële monumenten uit de negentiende en twintig­ ste eeuw, maar ook aan de oudste overblijfselen van bedrijf en techniek. Vanwege de geweldige omvang van dit onderwerp was een zeer drastische beperking evenwel noodzakelijk. Ingegaan wordt op die takken van nijverheid die Gouda nationale of zelfs internationa­ le faam bezorgd hebben. Omdat werken dit jaar het thema is, wordt ook de wan­ delaar zelf stevig aan het werk gezet. Het is namelijk een flinke wandeling geworden, maar het is dan ook een jubileumjaar. Het is namelijk de tiende Open Monu­ mentendag en dus ook de tiende thematische stads­ wandeling.

Het begin Nog voor men van een stad met de naam Gouda of zelfs maar van een nederzetting kon spreken, werd er op de plek waar Gouda nu ligt, keihard gewerkt. Vanaf de elfde eeuw kapten ontginners bomen en struiken en groeven sloten vanaf de rivieren landinwaarts. Met eenvoudig handgereedschap maakten zij het gebied geschikt voor bewoning en landbouw. In de dertiende eeuw werden de laatste stukken ontgonnen. Hun eenvoudige boerde­ rijen van hout en stro bouwden ze aan het eind van de langwerpige kavels, zo ver mogelijk van de rivier. Van overstromingen hadden ze aanvankelijk nog niet veel te duchten, omdat het land veel hoger lag dan de rivier. Na het zware ontginningswerk werden de ontginners de eerste bewoners en boeren in dit gebied. Zij hadden wat vee voor eigen gebruik, maar leefden in de begintijd vooral van de akkerbouw. Vlak langs de rivier, waar elk voorjaar verse klei werd afgezet, was de grond erg vruchtbaar, maar ook het pas ontgonnen veen leende zich uitstekend voor akker- en tuinbouw. In de Oostpol­ der in Schieland heeft de gemeente een bewonings­ plaats laten opgraven die mogelijk aan zo'n ontginner en

· eerste boer heeft toebehoord. Ook in de binnenstad zelf zijn de sporen van de ontginners nog zichtbaar. In de loop van de twaalfde eeuw raakte het Hollandse veengebied in de problemen. Door een veelheid van oorzaken, maar vooral door de inklinking van de veen­ bodem ten gevolge van de ontginning, kwam het land alsmaar lager te liggen. Bij overstromingen, die fre­ quenter werden, liep het ontgonnen gebied steeds ver­ der onder water en bleef bovendien lange tijd blank staan. Behalve dat de boeren vanwege de vernatting van hun akkers uiteindelijk overschakelden op veeteelt, gingen ze er ook toe over hun woonplaatsen tegen het opdringende water te beschermen. Eerst werden de woonplaatsen verhoogd, waardoor kleine terpjes ont­ stonden, zoals ook bij de opgraving in de Oostpolder werd geconstateerd. Maar omdat het land zelf nog steeds onderstroomde en omdat ook de terpjes op den duur de boerderijen niet afdoende beschermden, ging men al spoedig over tot bedijking van de rivieren. De ontginners/akkerbouwers werden dus noodge­ dwongen dijkenbouwers/veeboeren.

3

Een tweede verandering voltrok zich aan het begin van de dertiende eeuw. Toen had een gebeurtenis plaats die voor het ontstaan van Gouda en de economische ontwikkeling ervan van doorslaggevende betekenis is geweest. Door middel van een lange wetering werd het veenriviertje de Gouwe vanaf Boskoop naar het noor­ den verbonden met de Oude Rijn. In de nabijheid van de plaats waar de Gouwe in de IJssel uitmondde, werd een gat in de IJsseldijk gemaakt. Een van de kavelslo­ ten werd verbreed tot de nog altijd bestaande Haven en de kades daarvan kregen met het oog op het over­ stromingsgevaar dezelfde hoogte als de dijk langs de IJssel. Die situatie laat zich in de huidige binnenstad nog steeds goed herkennen. De IJssel en de Oude Rijn stonden vanaf dat moment met elkaar in verbinding en veel scheepvaartverkeer koos voor deze route. De kleine nederzetting groeide in hoog tempo. Het toegenomen belang ervan blijkt wel uit het feit dat het al na ongeveer vijftig jaar, in 1272, stadsrechten kreeg, dat de Goudse Sint-Janskerk in 1278 parochiekerk werd en dat rond 1300 het grafelijke tol van Moordrecht naar Gouda werd verplaatst. Vooral de vestiging van dat tol was van groot belang, want alle scheepvaartverkeer dat naar het noorden of zuiden door Holland voer, was verplicht dit tol te passeren. Op de handhaving van die verplichting zagen de graven en uiteraard ook Gouda toe. Door de aanleg van de vestingwerken rond 1350 werd Gouda ook in zijn uiterlijke verschijning een echte stad en begon het zich duidelijk te onderscheiden van het omringende platteland. Gouda ontwikkelde zich tot een belangrijke handelsstad en wist die positie heel lang te handhaven. De bevolking bleef overigens niet afwach­ tend toezien, maar nam actief aan de handel deel. Al vanaf het begin was een zeer groot deel van de bevol­ king werkzaam in de scheepvaart, de handel en al wat daarmee samenhing en de Gouwenaren bezaten een aanzienlijke vloot. Alleen al het aantal schippers wordt in de zestiende eeuw op 20 tot 25% van de beroeps­ bevolking geschat. Cijfers over vroegere perioden ont­ breken, maar die zijn waarschijnlijk zelfs nog hoger geweest. En hoewel het beeld van de Goudse bedrij­ vigheid zonder de schippers, de kooplieden, de hande­ laren, de zakkendragers en vele anderen allesbehalve compleet is, moeten we hen dit keer toch enigszins buiten beschouwing laten: zij kwamen immers al in eer­ dere uitgaven in deze reeks uitgebreid aan bod, al zul­ len we hen ook dit jaar af en toe op onze wandeling tegenkomen. Hier volstaan wij met de opmerking dat zonder de spin die Gouda toevallig in het netwerk van handelswegen geworden was, ook andere takken van nijverheid, zoals de draperie en de bierbrouwerij, kans­ loos waren geweest.

Bier De belangrijkste middeleeuwse tak van nijverheid in Gouda vormden de bierbrouwerijen. Gouda genoot internationale faam als bierstad. Al vroeg in de veertien­ de eeuw moeten de brouwers zijn meegelift op het grote handelssucces van de jonge stad. Gouda brouw­ de vooral voor de export, want bier was de volksdrank bij uitstek en werd in grote hoeveelheden gedronken. Ongereinigd water en ongepasteuriseerde melk golden als ongezond, terwijl wijn in deze noordelijke streken vrijwel niet geproduceerd werd en dus te duur was.

Bierbrouwer. voorstudie van Jan Luiken voor zijn Menselijk Bedrijf (foto SAHM met toestemming van het Amsterdams Historisch Museum).

Bierbrouwen hoorde aanvankelijk gewoon bij de huis­ houdelijke werkzaamheden. Daardoor komen we ook later, in de commerciële brouwerijen, veel vrouwen tegen. Het middeleeuwse bier was dun en licht. Geen wonder dat ook kinderen ervan konden drinken. Het was echter ook beperkt houdbaar. Voor de smaak werd er een kruidenmengsel, de zogenaamde gruit, aan toegevoegd, maar de exacte samenstelling daar­ van heeft men altijd angstvallig geheim gehouden, met als gevolg dat we niet veel meer weten dan dat er onder andere gagel, hars, serpentien, laurier, salie, thijm, look en duizendblad in zat. Net als Delft en Haarlem ging Gouda in de veertiende eeuw over op het brouwen van zogenaamd kuitbier volgens de Ham­ burgse methode. In plaats van gerst werd veel haver gebruikt, wat de prijs van het bier laag hield.

4

Toen het bierbrouwen van een stedelijke verzorgingsin­ dustrie tot een exportnijverheid was uitgegroeid, haalde de stad een groot deel van zijn inkomsten uit de bierex­ port. Gouda produceerde bijna tien keer meer dan men nodig had voor de eigen behoefte. Het is dan ook niet verpazingwekkend dat we onder de stedelijke elite veel bierbrouwers vinden. In de eerste helft van de zestiende eeuw begon de bier­ handel op de Zuidelijke Nederlanden in te zakken van­ wege de economische achteruitgang aldaar. In de eeu­ wen ervoor hadden de Vlamingen goed verdiend met de koophandel en de textielnijverheid en het gemiddel­ de inkomen was er veel te hoog om zich op grote schaal met zoiets arbeidsintensiefs en weinig lucratiefs als bierbrouwen bezig te houden. Dat mochten de toen nog minder vermogende Hollanders doen. Maar toen het in het zuiden slechter ging, werd bierbrouwen inte­ ressanter en werden de exportmogelijkheden voor de Hollanders kleiner. Het zou echter nog veel erger worden. In het laatste kwart van de zestiende eeuw, dus nog vrij in het begin van de Tachtigjarige Oorlog, werden de Zuidelijke Nederlanden door Spaanse troepen bezet, terwijl het noorden zich vrij wist te vechten. De Hollanders werden met een boycot van hun producten geconfronteerd en voor Gouda had dat tot gevolg dat de biermarkt volle­ dig instortte. Aan het begin van de zeventiende eeuw was er van de oorspronkelijke bierproductie nog maar weinig over, al bleven er nog heel lang enkele brouwe­ rijen in de stad gevestigd. De laatste, Het Dubbele Anker, verdween in de eerste helft van de twintigste eeuw en was gevestigd aan de Molenwerf.

Laken Een andere tak van nijverheid die voor Gouda al heel vroeg erg belangrijk werd, was de textielindustrie. Vanwege de grote naam die Leiden op het gebied van de lakennijverheid heeft verworven, wordt de productie

De voormalige Sint-Pauluskapel tussen de Jeruzalemstraat en de Groeneweg rond 1920. De kapel was tot in de vorige eeuw in gebruik ais Looihal voor de lakennijverheid. Het gebouw werd samen met de rest van het klooster gesloopt in 1941 (foto De Bruyn, Gouda).

in de andere steden nog wel eens over het hoofd gezien, maar dat is nlet terecht. Alle Hollandse steden produceerden met meer of minder succes laken en andere stoffen, zij het in veel geringere hoeveelheden dan in Leiden. Zo was de faam van het Goudse laken groot, want de stad leverde laken van de allerbeste kwaliteit: de zogenaamde puiken. Voor lakensteden als Amsterdam en Haarlem deed Gouda dan ook bepaald niet onder. Voor de lakenindustrie, die in later eeuwen tot de belangrijkste tak van nijverheid van de Hollandse ste­ den zou uitgroeien, geldt net als voor de bierbrouwerij­ en dat aanvankelijk, in de dertiende en veertiende eeuw, hoofdzakelijk voor lokale behoeften geprodu­ ceerd werd. Men maakte gebruik van inlandse wol van matige kwaliteit, maar daarin kwam verandering toen de Engelse 'wolstapel', de centrale markt voor Engelse wol op het vasteland, in î 337 tijdelijk verplaatst werd van Calais naar Dordrecht. De Hollanders kwamen in aanraking met deze fijnere kwaliteit wol, gingen een beter product maken en begonnen vanaf dat moment met buitenlandse steden te concurreren. Ook hier zien we een verandering van huisnijverheid en kleine zelf­ standigen naar een ondernemer, de drapenier, die het hele productieproces beheerste. Hij kocht de wol in, liet er door thuiswerkers laken van maken en verkocht de eindproducten weer. De lakenproductie verliep in zeer veel stadia, te veel om hier uitgebreid te behandelen. De wol werd gereinigd en gesorteerd en vervolgens geverfd en gekamd. Dat verven - in Gouda vooral rood-, zwart- en blauwverve­ rijen - was een bron van vervuiling en het stadsbestuur zag erop toe dat andere industrieën, zoals de brouwe­ rijen, er geen last van ondervonden. De wol werd daar­ na tot draden gesponnen, gehaspeld en gespoeld en dan werd eindelijk pas het laken geweven. Maar dan nog was men niet klaar, want eerst moest er genopt worden en dan ging het laken naar de voller. Dit was het smerigste werk van alle stadia in het proces. Het wollen weefsel werd in een alkalische oplossing van vollersaarde, urine en andere onfrisse zaken onderge­ dompeld en met de voeten gekneed. Het kreeg daar­ door een viltachtig uiterlijk, maar was nog steeds niet klaar. De stof was inmiddels erg gekrompen en werd, na te zijn geruwd (gekaard) op de lakenramen gerekt en gespannen. Daar droogden ze in de zon, waarna de droogscheerder en de uitreder er de laatste bewerking aan gaven. De eerste schoor alle haren nauwkeurig gelijk, de tweede glansde en perste het laken klaar voor de verkoop. De stedelijke keurmeesters controleerden de kwaliteit en hechtten hun goedkeuring eraan in de vorm van een loodje. Het laken was dan goed genoeg om het predicaat Gouds te dragen, voor klanten een waarborg voor goede kwaliteit. Gedurende de gehele vijftiende eeuw was de lakennij­ verheid in Gouda van bovenlokaal belang, maar net als de bierexport incasseerde ook de textielindustrie in de

5

loop van de zestiende en zeventiende eeuw zware klappen. Terwijl Gouda zich met hand en tand verzette tegen de aanvallen van vooral Delft, Leiden en Rotter­ dam op zijn binnenvaartprivileges, trachtte men tevens koortsachtig op de ruïnes van de stedelijke economie een nieuwe nijverheid op te zetten. Onder de Vlamingen en Brabanders die vanwege de oorlog en de geloofsvervolgingen in hun land, maar ook om economische redenen naar het noorden trokken, zaten nogal wat ervaren vaklieden en zelfs vermogende kooplui. De Hollandse steden probeerden hen onder allerlei gunstige voorwaarden te lokken. Ook Gouda deed mee in deze race en het beleid van het stadsbe­ stuur wierp uiteindelijk enige vrucht af. De Vlamingen introduceerden nieuwe producten en technieken en in de laatste decennia van de zestiende eeuw kwam de productie van stoffen als saai, fustein, armijn en grein van de grond, terwijl de stad koortsachtig bleef investe­ ren. Rond 1620 bloeide de textielnijverheid weer volop en was toen de belangrijkste industrie van de stad. In dat jaar en in 1631 werden twee volmolens gesticht die op waterkracht werkten omdat er voor het smerige vol­ lerswerk geen mensen meer te vinden waren. Hoewel de stad de hele zeventiende eeuw in deze industrie bleef investeren, ging deze branche geleidelijk toch achteruit. Sedert de achttiende eeuw werden ook grove stoffen, baaien en karsaaien, voor uniformen gemaakt door de fabriek van Van Mechelen en Van Weede, gevestigd in de gebouwen van het Sint-Agnietenklooster. In 1787 ging dit bedrijf failliet en een jaar later sloot ook de Looi hal, waar het laken gekeurd werd, zijn deuren. Op de fabriek van de firma Van Wijn na, die van 1808 tot 1813 nog karsaaien pro­ duceerde, was de Goudse textielnijverheid voorbij.

Messen Bij opgravingen in Gouda worden nogal eens messen gevonden en ook was er vroeger tussen de Raam en de Vest een Messenmakerssteeg. Dat hoeft ons niet te verbazen, want Gouda genoot vooral in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw de reputatie hét mes­ sencentrum van Holland te zijn. Andere Nederlandse centra waren Schagen en 's-Hertogenbosch. De eerste vermelding van Goudse messenmakers dateert uit 1408. Ze waren aangesloten bij het smidsgil­ de. Tussen 1565 en 1609 worden 64 messenmakers in de archiefstukken geteld, maar het werkelijke aantal moet hoger gelegen hebben. Het hoogtepunt werd bereikt in 1661 toen ongeveer 120 messenmakers lid van het gilde waren. Daarna ging het snel bergafwaarts. De Goudse messenmakers voorzagen hun messen van een merkteken en in 1640 werd dit zelfs verplicht. Van die merken zijn er enkele met naam bekend, zoals De Lelie, De Drie Leliën, Het Klaverblad en Het Anker. Tevens werd het stadsmerk, een ster, ingeslagen, maar dit blijkt door messenmakers buiten Gouda nogal eens te zijn vervalst, want in 1654 werd er een verbod uitge-

vaardigd op de invoer van messen die met een ster gemerkt waren. Op zich is namaak altijd een gunstig teken, want het duidt op de goede kwaliteit van het ori­ gineel. Desondanks werd deze bedrijfstak korte tijd later te gronde gericht door de concurrentie van, o ironie, het Duitse Solingen, onze huidige zustergemeente.

Een messenmaker aan zijn werkbank. Buiten keuren twee klanten zijn producten. Voorstudie van Jan Luiken voor zijn Menselijk Bedrijf (foto SAHM met toestemming van het Amsterdams Historisch Museum).

Landbouwproducten Gouda mocht dan in de Middeleeuwen een belangrijke handelsstad en mede dankzij zijn bierbrouwerijen in positie de zesde stad van Holland zijn, het is toch ook altijd een provinciestad gebleven. De stad heeft altijd een nauwe relatie met het platteland gehouden en de agrarische producten uit de directe omgeving zijn voor de stedelijke economie en de reputatie van Gouda altijd van groot belang geweest. Zo mag de aanleg van de stadsverdediging weliswaar duidelijk zichtbaar gemaakt hebben waar de stad over­ ging in het buitengebied, maar binnen die muren was het aantal stadsboerderijen in de Middeleeuwen aan­ zienlijk. Als we ons de pas ommuurde stad in de veer­ tiende en vijftiende eeuw proberen voor te stellen, moe­ ten we behalve aan houten huizen, denken aan hooi­ bergen, moestuinen, stallen en boomgaarden. Varkens en andere dieren liepen eeuwenlang gewoon op straat. Oude namen als de Koestraat, de Koepoort en de Zeugstraat zijn eraan ontleend. Vooral in de winter-

6

maanden haalde men het vee binnen de stad. Dat gaf soms fraaie taferelen. Uit Amsterdam, in de Middel­ eeuwen nauwelijks groter dan Gouda, kennen we klach­ ten van stadsbewoners die 's nachts niet konden sla­ pen vanwege de loeiende koeien in de straten. Toch waren er grote verschillen tussen stad en platte­ land, al waren ze niet zo zichtbaar. Het betrof vooral de vele privileges die steden als Gouda wisten te verwer­ ven en waarmee zij het omringende platteland aan zich onderwierpen. Regelmatig werd opnieuw vastgesteld welke takken van bedrijvigheid wel en niet buiten de stad ontplooid mochten worden en op handhaving van die regels werd streng toegezien. Steden waren immers dure en kwetsbare leefgemeenschappen en zijn dat in feite ook nu nog. Per slot van rekening werd er veel meer voedsel geconsumeerd dan geproduceerd en om, vooral in tijden van schaarste, niet afhankelijk te zijn van de luimen en het winstbejag van de omwonen­ de boeren, werd het platteland zoveel mogelijk dienst­ baar gemaakt aan de stad. Uiteraard klaagden de boeren steen en been en inder­ daad was hun situatie soms weinig benijdenswaardig. Gedurende de strijd tegen de Spanjaarden bijvoorbeeld hadden de Staten van Holland op aandrang van de steden grote gebieden onder water gezet en vooral de boeren in Midden-Holland hadden daarvan nogal te lij­ den gehad. Maar nog voor het eind van de zestiende eeuw herstel­ de de situatie zich en hoewel de boeren sindsdien nog veel geklaagd hebben, werd hun situatie door buiten­ landse reizigers - in de zeventiende eeuw kwamen de eerste toeristen naar Holland - vaak omschreven als ronduit paradijselijk. Nu is dat weer het andere uiterste, maar inderdaad, in vergelijking met buitenlandse colle­ ga's had de Hollandse boer eeuwenlang weinig te kla­ gen en zelfs menige stadsbewoner moet de redelijk welvarende boeren benijd hebben. Wat zat de boeren dan zo dwars? Omdat de dorpen geen waag- en marktrecht hadden, moesten de boeren hun koopwaar wel naar een stad brengen. Dat soort rechten werd uitgebreid met bijvoorbeeld het stapel­ recht dat Gouda verwierf in het Land van Woerden. Dat betekende dat vrijwel alles wat de boeren in de wijde omtrek van Gouda produceerden, in Gouda op de markt gebracht moest worden. Het oorspronkelijke doel daarvan was dat de Goudse burgerij altijd vol­ doende leeftocht zou hebben, maar de overschotten werden spoedig een dankbaar handelsobject. Al in de veertiende eeuw gingen de boeren zich specialiseren in die gewassen, waaraan de stad voor zijn handel de meeste behoefte had. Het aanvankelijke doel werd dus uit het oog verloren, zonder dat een van de partijen daar nu echt mee zat. Een goed voorbeeld van dat laatste was de introductie van de hop in de omgeving van Gouda in de veertiende eeuw en de afname ervan rond î 600 met de onder­ gang van de bierexport. Even kenmerkend is het feit

dat men in de veertiende eeuw hier, maar ook elders in Holland, stopte met het verbouwen van graan. De prij­ zen daarvan waren dramatisch gedaald en het graan voor de brouwerijen betrokken de Gouwenaren wel via Amsterdam uit Vlaanderen of uit de landen aan de Oostzee. De boeren in de directe nabijheid van de stad concen­ treerden zich op tuinbouw en produceerden behalve hop, veel groente en fruit voor de snel groeiende stads­ bevolking. Ook de Goudse boomkwekerijen en enterij­ en genoten grote bekendheid. In de zestiende en zeventiende eeuw namen de kwekerijen in aantal af en tegenwoordig moeten we voor de boomkwekerijen naar Boskoop. In de Middeleeuwen vond men die direct buiten de singels en boomgaarden zelfs daarbin­ nen. Wat vooral tot de verbeelding spreekt, is het gege­ ven dat de graven van Holland ooit Goudse druiven op hun tafel hadden staan.

Zuivelproducten Maar Gouda was toch een kaasstad? Ja en nee. Ten eerste heeft er strikt genomen nooit zoiets als Goudse kaas bestaan, want in Gouda zelf werd geen kaas gemaakt. Aanvankelijk misschien wel wat in de stads­ boerderijen, maar dat was alleen van lokale betekenis. In Gouda werden kaas, boter en andere zuivelproduc­ ten uit de omgeving, bijvoorbeeld uit Stolwijk, verhan­ deld. Vooral kaas- en boterbereiding waren typische voorbeelden van plattelandsnijverheid en dat bleef zo tot het begin van onze eeuw. Overschotten werden in de steden op de markt gebracht. Ten tweede begon de handel in zuivelproducten zich pas in de achttiende eeuw tot een nieuwe economische pijler van de stad te ontwikkelen. Vooral deze kaashandel zou Gouda aan zijn internationale naamsbekendheid helpen.

Lijnbanen De boeren produceerden naast voedsel ook grondstof­ fen voor de industrie. Vlas, maar vooral hennep was een belangrijk product. Niet voor de export naar Frankrijk, zoals tegenwoordig, maar al sinds de veertiende eeuw voor de productie van touw, kabel, dekkleden en zeil­ doek. Hoewel het niet ging om de verdovende hennep­ soort, waar hasjiesj van gemaakt wordt, was men wel degelijk op de hoogte van de licht verdovende werking van de hier geteelde variant, want het werd niet raad­ zaam geacht om lang op een hennepakker te verblijven als deze in bloei stond. Daar werd je maar misselijk en duizelig van. De hennepplant wordt ongeveer 2,5 meter hoog en doet het vooral goed op de vochtige kleigrond achter dijken. Na het drogen en bewerken van de geoogste hennep werden de bundels verkocht op de markten van Rotterdam, Gouda, Schoonhoven en Oudewater. Van hieruit werd de hennep vervoerd naar de zeilmake­ rijen van Schoonhoven en Gouda, maar vooral naar de enorme zeildoekindustrie in de Zaanstreek en het grote

7

Touwslagerij van 0. IJsselstijn ter plaatse van Spoorstraat 7 in 1938. IJsselstijn zelf poseert bij het houten bedrijfsgebouw.

aantal touwslagerijen in Gouda en omgeving. Een van de stadia in de verdere bewerking was het zogenaam­ de hekelen, waarbij bossen hennep 'over de hekel gehaald werden'. Een hekel is een houten blok met rechtopstaande stalen pennen of tanden. Hekelsters waren er in Gouda in overvloed. De laatste woonde in de vorige eeuw nog in de Vogelenzang. Andere bewer­ kingen om de hennep zachter en fijner te maken en vrij van houtachtige vezels, waren het zwingelen en beu­ ken. De touwslagerijen zelf waren vanwege hun lengte vooral langs de stadsgrachten te vinden. Behalve hennep werd er ook veel vlas verbouwd in de omgeving van Gouda. Vlas levert een vezel die verge­ lijkbaar is met die van hennep, maar veel fijner. Ook de verwerking van stengel tot draad verloopt op vrijwel dezelfde wijze. De techniek om van vlas fijne linnen stoffen te weven is al vele duizenden jaren oud. Ook Gouda verwerkte veel vlas, maar dan vooral voor het spinnen van weefgarens die weer in hoofdzaak werden gebruikt in de lakennijverheid. Andere producten waren naast garens voor schoenmakers, bindgarens enzo­ voorts, allerlei garens voor de visserij. Gouda heeft dankzij deze tak tot in de vorige eeuw een aanzienlijke visnettenindustrie gehad. Lonten behoorden eveneens tot de garens. Geen kanon van de admiraliteit of de VOC of er zat een Goudse lont in. Ook de kaarsenin­ dustrie heeft uiteraard veel producten van de garen­ spinners afgenomen. Hoewel het erop lijkt dat deze zogenaamde kleingarenspinnerij in Gouda van iets jon­ gere datum is dan de grove touwslagerijen, heeft hij het veel langer uitgehouden omdat de garenspinners veel minder van de scheepvaart afhankelijk waren. De lijnbanen van de garenspinners waren een stuk kor­ ter dan die van de touwslagers, maar ook veel talrijker. Aanvankelijk stonden ze nog in de stad, in de omgeving van de Vijverstraat, de Nieuwe Markt, de Varkenmarkt, rondom de Kazerne, tussen de Nieuwehaven en het Regentesseplantsoen, aan de Raam en aan de Vest.

Later, vooral toen er op een bepaald moment zo'n zes­ honderd waren, waren ze ook in groten getale te vin­ den buiten de Fluwelensingel, de Blekerssingel, de Kattensingel, het Jaagpad, de Wachtelstraat en de Lazaruskade. Tot kort voor de sloop van de Goudsche Machinefabriek, in 1992, waren achter de fabriekshal­ len de laatste resten van Goudse lijnbanen te zien.

Aardewerk Van de middeleeuwse pottenbakkerijen in Gouda is vrij­ wel niets bekend omdat hiernaar, zoals naar zoveel aspecten van de Goudse economie, geen onderzoek is verricht. Toch weten we dat ook in deze branche voor de export geproduceerd werd en daarbij moeten we vooral denken aan goedkoop huishoudelijk aardewerk. In de zestiende eeuw trad hierin door concurrentie met Delft, Rotterdam en Haarlem ernstig verval op. Door de enorme omvang van de pijpindustrie, vooral in de zeventiende eeuw, is de aandacht voor de Goudse pottenbakkerijen altijd onder de maat gebleven. Ten onrechte, want kort na 1600 bloeide ook deze tak van nijverheid op dankzij nieuwe producten. Een aantal Hollandse steden begon Chinees porselein te imiteren wat leidde tot aardewerk dat in vakkringen wordt aan­ geduid als majolica en faience, genoemd naar de

De draaierij van de Plateelbakkerij Zuid-Holland aan het Jaapjeset1 in 1911.

8

respectievelijke handelsplaatsen Majorca en Faënza, waar al eerder vergelijkbare producten werden vervaar­ digd en verhandeld. Bij het grote publiek is het faience aardewerk bekend als Delfts blauw. Er waren echter veel meer steden die dergelijk aardewerk produceer­ den, waaronder Utrecht, Rotterdam, Haarlem en ook Gouda. Delft produceerde hoofdzakelijk het servies­ goed en het onversierde aardewerk, het zogenaamde Delfts wit. Gouda genoot bekendheid vanwege zijn tegels, waaronder grote tegeltableaus die soms over grote afstanden geëxporteerd werden. Al in de zeventiende eeuw was de aardewerkindustrie over zijn hoogtepunt heen. Menigeen zal deze tak van nijverheid, zeker na de definitieve ondergang van de Delftse industrie die het veel langer had volgehouden, volledig hebben afgeschreven. Maar het kan raar lopen. Rond 1900 verrees deze Phoenix onverwacht uit zijn as en bouwde in korte tijd een wereldfaam op die de Goudse pottenbakkers in de eeuwen daarvoor niet voor mogelijk hadden gehouden. In 1898 werd namelijk door Egbert Estiée een plateelfabriek voor de vervaardi­ ging van fijn kunstaardewerk opgericht. Dit zou de later zo befaamde Plateelbakkerij Zuid-Holland worden en door het grote succes van deze onderneming volgden vele anderen in Gouda het voorbeeld. In 1964 ging de Plazuid, zoals de Gouwenaars hun troetelkind liefko­ zend noemden, failliet. Maar nog altijd wordt er in en buiten de stad veel aardewerk gebakken, zowel door

kunstenaars als in middelgrote aardewerkfabriekjes. Bij een wandeling door de binnenstad passeert een oplettende wandelaar al snel een tiental plaatsen waar modern en traditioneel Gouds aardewerk vervaardigd wordt. Een ander restant van de eeuwenlange aarde­ werktraditie van Gouda is wat verder buiten de binnen­ stad te vinden. Aan de IJssel, net buiten de gemeente­ grenzen, is kleiproducent Vingerling BV te vinden en aan de Goudkade treft men ovenfabrikant Gouda Vuurvast NV aan, een van de modernste industriële bedrijven van de stad.

Klei pijpen Terwijl de aardewerkindustrie van Gouda in de zestien­ de eeuw in een diep dal zat, kwam het geluk de stad eindelijk weer eens opzoeken in de persoon van de Engelsman William Baernelts, geloofsvluchteling en sol­ daat in het leger van prins Maurits. Deze wist bij aan­ komst in 1617 wel raad met de vele gedoofde potten­ bakkersovens. Hij pakte zijn oude beroep van pijpma­ ker op en gaf daarmee de stoot tot een industrie die tot in onze eeuw zou voortbestaan en in zijn bloeitijd dui­ zenden werk bezorgde. Ook voor het pijpmaken gold dat het tegen de laagst denkbare arbeidskosten moest geschieden omdat de grondstoffen van elders werden aangevoerd. De pijpmakerij was aanvankelijk dan ook op middeleeuwse leest geschoeid, net als de textielnij­ verheid. Ondernemers investeerden in klei en zaken als

De 'tremsters' van de pijpenfabriek van P. Goedewaagen en Zoon in actie rond 1908. De fabriek zat toen nog aan de Raam.

9

mallen, waarin de pijpen gevormd moesten worden, en zij onderhielden de contacten met pottenbakkers en afnemers. Thuiswerkers maakten de pijpen en voor dit arbeidsintensieve en moeilijke werk golden stuksprijzen. Onder de duizenden Gouwenaars die in deze industrie werkzaam waren, moeten talloze vrouwen en kinderen geweest zijn. In de achttiende eeuw, vooral na 1750, trad het verval in. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in het feit dat gebieden die in tegenstelling tot Gouda de grond­ stoffen wél hadden, zelf overgingen tot fabricage. Later, in de negentiende eeuw, luidde de introductie van het fenomeen sigaar, en nog later de komst van de sigaret, de definitieve ondergang in. Tegenwoordig vindt men in de binnenstad nog één pijpenfabriekje, dat van Gouda Tobacco Pipes in de Vissteeg, en één ambachtelijke pijpmaker, Adrie Moerings in de Peperstraat.

Blekerijen Op zeventiende-eeuwse stadsplattegronden zien we al bleekvelden buiten de stadsmuren, vooral langs de stadsgrachten. De vroegste vermelding van een blekerij gaat terug tot 1578, en betreft De Drie Notenboomen buiten de Potterspoort. Het blekersambacht is echter veel ouder en gaat in Gouda zeker terug tot de vijftien­ de eeuw. Met het zogenaamde bleken werden in

Gouda, maar ook elders, twee nauw verwante bezighe­ den aangeduid. In de tijd dat men nog volop vlas en hennep verwerkte, werden de producten van deze nij­ verheid gebleekt. Het ruwe en nog grauwe linnen werd uitgespreid op met gras begroeide bleekvelden en met water besprenkeld. De inwerking van het gras en de zon maakte dat de stof verbleekte. Dit soort blekerijen · werd vooral in de omgeving van Haarlem veel aange­ troffen, maar ook Gouda kende de nodige vlasnijver­ heid en zal dus ook blekerijen in die zin gehad hebben. Hetzelfde procédé werd, vooral vanaf de zeventiende eeuw, gebruikt om vuile kleding te reinigen en te ble­ ken. In feite worden er dan dus wasserijen mee bedoeld. Omdat Gouda over relatief schoon water beschikte, een bijzonderheid voor steden in die tijd, werd hier op grote schaal de was gedaan van de gegoede burgerij van steden als Amsterdam en Rotterdam. Deze in omvang zeer verschillende blekerij­ en waren in handen van een klein aantal Goudse fami­ lies zoals Jaspers, Peeters, Boumans, Schrave en Daalmans die niet zelden ook onderling aan elkaar ver­ want waren. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze vorm van dienstverlening sterk geïn­ dustrialiseerd, vooral door de introductie van stoom en chemische wasmiddelen. Maar juist door dat laatste konden ook steden met minder schoon water wasserij-

Strijksters in de strijkafdeling van wasserij De Drie Notenboomen aan de Kattensingel rond 1956.

10

en openen en toen door de toenemende industriële activiteit de kwaliteit van het Goudse water sterk terug­ liep, konden de Goudse wasserijen dan ook niet 1anger concurrerend werken en sloot de een na de ander zijn poorten.

Baksteen Al vanaf de veertiende eeuw verschenen in groten geta­ le steenbakkerijen op de oevers van de Hollandsche IJssel. Gouda had de heerlijkheden Gouderak, Nieu­ werkerk en Capelle in bezit en had dus de nodige invloed langs de rivier en daarmee ook op de vele steenbakkerijen die van de rivierklei afhankelijk waren. Ook in de directe nabijheid van de stad zelf hebben steenbakkerijen gestaan. Desondanks ontwikkelde de steenbakkerij zich vooral tot een typische plattelandsin­ dustrie. De baksteen uit de omgeving van Gouda viel op door zijn kleine formaat en gele kleur. Dat heeft te maken met de samenstelling van de klei die niet door afgraven van oude kleiafzettingen gewonnen werd, maar die uit de steeds opslibbende IJssel werd gebaggerd. De ijs­ selsteen is altijd gezocht geweest voor bestratingswerk vanwege zijn hardheid. Het einde van de baksteenin­ dustrie langs de IJssel kwam met de Woningwet van 1901. Toen werden minimale muurdikten in de wet vastgelegd en de afmetingen van de IJsselstenen ble­ ken daartoe niet toereikend. Omdat de kwaliteit van de klei het bakken van grotere formaten niet toeliet, doof­ den de ovenvuren definitief.

Bouw De baksteen brengt ons bij een laatste tak van bedrij­ vigheid, namelijk het bouwvak. Gouda vestigde op dat punt weliswaar geen reputatie en bracht geen beroem­ de architecten voort, maar het bouwvak wordt hier toch besproken, omdat het nooit eerder in deze serie ter sprake kwam en omdat de binnenstad als geheel er het resultaat van is. Steeds ging het over de monumen­ ten zelf en nooit over hoe ze tot stand waren gekomen. Enige aandacht voor de beroepsgroep die de stad zijn aanzien heeft gegeven is dus wel op zijn plaats. In de dertiende en veertiende eeuw waren de huizen in de stad vooral van hout. Vele branden, waaronder twee stadsbranden, maakten dat het stadsbestuur hogere eisen ging stellen op het gebied van brandveiligheid. In de vijftiende eeuw begon men vanwege dat brandge­ vaar de zijmuren in steen op te trekken en het stro van de daken steeds vaker door lei of daktegels en later door pannen te vervangen. Vervolgens deden de ste­ nen voor- en achtergevels hun intrede, maar pas in de zeventiende eeuw kwamen de eerste huizen met dra­ gende buitenmuren voor. Bij de bouw van een middeleeuws woonhuis waren houtzagers, timmerlieden, metselaars, oppermannen, glazenmakers, smeden, loodgieters en schilders betrokken. Bij wat grotere projecten ook steenhouwers,

houtsnijders en leidekkers. Schrijnwerkers waren bezig met het timmeren van de bedden, de kasten en derge­ lijke, want ook dat hoorde bij de bouw van een huis. Nog iets wat wij niet zo snel zouden verwachten, is de aanwezigheid van vrouwen in de bouw, zij het niet in elke functie. De arbeidsomstandigheden in de bouw bleven eeu­ wenlang ongewijzigd. De winterstop was vroeger lan­ ger dan nu en het metselwerk werd met plaggen of mest afgedekt tegen vorstschade. 's Zomers werden er daarentegen langere dagen gemaakt. Ziek worden was voor risico van de werknemer, maar echte arbeidson­ gevallen blijken wel eens voor rekening van opdracht­ gever te zijn gekomen. Veel werd met mankracht ver­ sjouwd en ging via ladders naar boven. Voor zwaarder hijswerk had men kranen. In de Middeleeuwen werd slechts bij bijzondere gebou­ wen gewerkt aan de hand van bouwtekeningen, de zogenaamde patronen. Het beroep van architect, zoals wij dat kennen, bestond niet en het bouwvak was nog zuiver ambachtelijk. Alleen voor zeer belangrijke en com­ plexe bouwwerken als kastelen, grote kerken en stadhui­ zen werden bouwmeesters aangetrokken die tekeningen maakten en de werkzaamheden begeleidden. Een bouwmeester was de meester, de hoogst opgelei­ de, in het bouwwezen. Onder hem kwamen achtereen­ volgens de 'gewone' meester, de gezel en de leerling. De bouwmeester had de leiding over de werkzaamhe­ den in dienst van een opdrachtgever. Alle werkzaamhe­ den werden in onderdelen uitbesteed aan kleine zelf­ standigen, meestal op basis van aangenomen werk. Sommige van die ondernemers waren tot in de wijde omtrek te vinden en reisden van de ene klus naar de andere. Niet zelden bemiddelden ze tevens bij de leve­ ring van bouwmaterialen. Tot op de dag van vandaag vertoont de organisatie van de bouw sporen van dit middeleeuwse verleden. Het vak wordt bijvoorbeeld nog vrijwel geheel in de praktijk geleerd. Na twee jaar schoolbanken wordt men achter­ eenvolgens aspirant-gezel, gezel, uitvoerder en uitein­ delijk aannemer. Veel van deze namen komen al in de Middeleeuwen voor. De totale leertijd, ongeveer elf jaar voor men aannemer is, is korter dan vroeger. Dat komt doordat het accent is verschoven van praktische vaar­ digheden naar theoretische kennis. In de loop van de zestiende eeuw deed onder invloed van de Italiaanse renaissance de architectonische theo­ rie en daarmee een nieuw beroep zijn intrede. Steeds vaker werd, eerst voor de grote opdrachten, maar gaandeweg ook voor de huizen van rijke particulieren, de hulp van zogenaamde architecten ingeroepen. Dit beroep van kunstenaar en onafhankelijk adviseur van de opdrachtgever heeft zich vanaf de zeventiende eeuw ontwikkeld. Pas sinds het midden van de vorige eeuw, zijn met het ontstaan van technische hogescho­ len, gespecialiseerde bouwtechnische beroepen als ingenieur en constructeur ontstaan.

11

H. en J. Roodbol aan het werk in de steenhouwerij Achter de Kerk in 1952 (foto Adelmund, Rotterdam)

In de zeventiende eeuw werd het indienen van ontwer­ pen en het werken aan de hand van bestekken en bouwtekeningen steeds gebruikelijker. We zullen op onze route het voorbeeld van de Waag (1668) en het Weeshuis (1642) tegenkomen. Tegenwoordig is het indienen van bouwtekeningen en bestekken voorschrift, ook wanneer het ontwerp niet door een architect, maar door een aannemer is gemaakt. Tijdens de wandelrou­ te zal extra aandacht worden besteed aan de Goudse steenhouwer Gregorius Cool en aan twee Goudse aan­ nemers/architecten, C.P.W. Dessing en H.J. Nederhorst. Tegenwoordig wordt er niet meer zo onstuimig gebouwd in de binnenstad. De spaarzame plekjes groen worden angstvallig gekoesterd en dat geldt ook voor de vele gebouwen en het stadsgezicht als geheel die onder de hoede van monumentenzorg vallen. Die zorg bestaat voor de buitenwacht vooral uit restauratie, maar wordt steeds meer beheerst door beoordeling van bouwaanvragen, het zoeken naar nieuwe bestem­ mingen voor leegstaande panden en onderzoek. Bij nieuwbouw in de binnenstad gaat het in toenemende mate om kleinschalige projecten, net als vroeger. Hoewel het bouwvak steeds meer ingesteld is geraakt op grootschalige projecten, zijn er in de binnenstad toch nog vele ambachtelijke timmerbedrijfjes en aanne­ mers te vinden die aan de instandhouding van het stadshart een boterham verdienen.

Bedrijfsleven tegenwoordig Hierboven kwamen bedrijven en producten ter sprake waarmee Gouda ooit naam maakte. Het ging te ver ze allemaal te noemen. De oplettende lezer zal een pro­ duct als de stroopwafel en bekende Goudse bedrijven als de kaarsenfabriek en de zeepziederij van Viruly gemist hebben. Tijdens de wandelroute wordt hier aan­ dacht aan besteed. Bijna elke tak van nijverheid die tot nu toe ter sprake kwam, is verdwenen. Is er dan helemaal niets meer waar Gouwenaars ouderwets trots op kunnen zijn? Vroeger maakten honderden Goudse bierbrouwers 'Gouds bier'. Het bier was een stedelijk product waar de hele stad, ook het stadsbestuur zich sterk voor maakte. De kwaliteit werd met strenge voorschriften en zware straffen op geknoei gehandhaafd. Men brouwde volgens Gouds recept en niemand streefde naar een afwijkend product - dat zou ook niet gemogen hebben - want juist dat predicaat 'Gouds' gold als reclame. Dat is allemaal radicaal veranderd. Dat komt omdat bedrijven nu zelfstandig en niet als stedelijk georgani­ seerde branche opereren. Op wat kaashandelaren, stroopwafelbakkers en twee pijpmakers na, zal geen ondernemer zich nog als 'typisch Gouds' presenteren. Maar de echte kaashandel vindt allang niet meer in Gouda plaats en de meeste stroopwafels worden in Moordrecht en Gouderak gebakken.

12

Toch draagt ook het moderne bedrijfsleven in Gouda de sporen van het verleden. De aanwezigheid van veel groothandelsorganisaties en transport- en expeditiebe­ drijven bijvoorbeeld dankt de stad mede aan haar scheepvaart- en handelsverleden. Uit de touwslagerijen kwam menig kabelbedrijf voort en ook voor de vele technische bedrijven en machinefabrieken geldt dat zij hun eerste schreden zetten in de mechanisatie van tra­ ditionele sectoren. De Goudsche Machinefabriek BV (GMF) bijvoorbeeld, sinds 1990 gevestigd in Waddinxveen, maakt al meer dan honderd jaar appara­ tuur voor de voedselverwerkende industrie. Hun groot­ ste succes waren en zijn nog steeds de walsdrogers, onder andere veel gebruikt door fabrikanten van melk­ poeder, maar destijds ook in de zeep- en kaarsenin­ dustrie; hun grootste mislukking was in een grijs verle­ den een machine voor het wassen van melkbussen. Om dat laatste kunnen ze bij GMF nu hartelijk lachen, vooral omdat hun walsdrogers wereldwijd verkocht worden en de melkbus inmiddels in de rommelwinkel beland is. Ook Mokveld Valves BV is een voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling. Men begon met natkegel­ molens, strengpersen, rolmolens en roerapparaten voor onder andere de keramische industrie, maar is nu gespecialiseerd in industriële afsluiters voor vloeistoffen en gassen. Hun producten zijn terug te vinden van de olievelden in de woestijnen van Saudi Arabië, tot in de poolgebieden van Canada. Datzelfde geldt voor de gasinstallaties van Petrogas Gas-Systems BV. Net als Mokveld behoort deze onderneming in technologisch opzicht tot de top van het Nederlandse bedrijfsleven. In voormalig Joegoslavië is men onlangs te hulp geroepen voor het herstel van de verwoeste odorisatiestations

13

zodat het reukloze aardgas ook daar weer een alarme­ rende geur heeft. Geen gasnet in de wereld of Petrogas heeft er een bijdrage aan geleverd, of het nu in Vietnam of in Peru is en of het nu gaat om compressiesystemen of stortgasinstallaties. Al even internationaal is het Instituut voor Funderingscontrole BV (IFCO) bezig. Het behoeft niet te verbazen dat een bedrijf als dat in Gouda gevestigd is, de stad met de slechtst denkbare grondslag van Nederland. Maar de kennis reikt wel wat verder dan het geven van een advies voor funderings­ herstel tijdens de restauratie van de Sint-Janskerk. Naar aanleiding van de onverwacht rampzalige gevol­ gen van de aardbeving in het Japanse Kobe in 1994 mag IFCO de optische meetapparatuur leveren voor een gigantische triltafel die in opdracht van het Japanse Ministerie van Constructie gebouwd wordt. En hoeveel Gouwenaren rijden niet dagelijks langs Gouda Vuurvast NV zonder precies te weten wat daar gemaakt wordt? Ook dit high-tech bedrijf behoort tot de top van ons land en is gespecialiseerd in ontwerp, fabricage en montage van vuurvaste bekleding. Voortgekomen uit de voor Gouda zo belangrijke ovenbouw, maakt men nu de ovenwanden van smelt- en bakovens, vuilver­ brandingsinstallaties en voor de petroleum- en andere industrieën. Het is maar een greep uit de bedrijven die in Gouda gevestigd zijn en die volop reden geven om er ouder­ wets trots op te zijn. Dat we dat steeds minder zijn, komt omdat bedrijven steeds internationaler en onaf­ hankelijk van hun vestigingsplaats opereren. Bedrijf en product worden niet meer als typisch Gouds ervaren en de meeste Gouwenaars kennen ze zelfs niet eens. Ten onrechte.

WANDELROUTE

Het feit dat het stadhuis al tien jaar het startpunt is van wandelroutes met de meest uiteenlopende thema's geeft wel aan welke centrale rol dit gebouw in het Goudse stadsleven heeft gespeeld. Ook dit jaar kost het weer geen enkele moeite de route hier te laten beginnen. Sinds de vijftiende eeuw is het de werkplek van het stadsbestuur. Het is vrij uitzonderlijk dat de gemeente het vandaag de dag nog steeds in gebruik heeft als vergaderplek: veel gemeenten gebruiken hun oude stadhuis alleen nog maar voor bruiloften en recepties. Verder was vanaf 1518 in dit gebouw, in de ruimte die nu de Burgerhal heet, de Vleeshal gevestigd voor de gereglementeerde verkoop van vlees. Later zat daar nog korte tijd de stedelijke Korenbeurs en sinds 1853 de Boterhal. Maar de echte aandacht gaat dit jaar uit naar twee andere zaken: de wandtapijten in de Trouwzaal en de trap die we bij het verlaten van het stadhuis aan de lin­ kerkant aflopen. De wandtapijten in de Trouwzaal zijn van de hand van David Ruffelaer die ze in 1642, toen het stadhuis ver­ bouwd werd, leverde. Al eerder, tussen 1594 en 1600, had zijn vader, Jan Ruffelaer, wandtapijten geleverd voor enkele andere vertrekken. Net als de Lepelaers, de Van Hollandts en Tobias Schaep, waren de Ruffelaers van oorsprong Vlamingen die vanaf 1585 naar het noorden kwamen en de tapijtweefkunst tot grote bloei brachten. Hun producten vonden hun weg over heel Europa, maar veel is er niet van over. De tapijten in de Trouwzaal en een serie tapijten van Tobias Schaep in een Zweeds kasteel zijn de enig over­ gebleven bewijzen van de ooit zeer bloeiende tapijt­ weefkunst in de stad. Van het bordes wordt over het algemeen aangenomen dat het een geschenk van het zakkendragersgilde is. Het werd in 1602 ontworpen door de Goudse beeld­ houwer Gregorius Cool, de enige beeldhouwer van naam die de stad heeft voortgebracht en van wie we dan ook nog veel meer proeven van bekwaamheid zul­ len tegenkomen. Aan de voorzijde zijn twee figuren te zien met kussens op hun hoofd. Of zijn het zakken? We weten dat zakkendragers hun last op hun rug en schouders sjouwden en niet op hun hoofd. Maar we weten ook dat ambachtslieden als Cool werkten met zogenaamde voorbeeldboeken. Als de zakkendragers werkelijk de opdrachtgevers zijn geweest, dan zullen zij zich moeiteloos met dit in die tijd veelgebruikte motief geïdentificeerd hebben. Het baldakijn boven het bordes is een toevoeging uit 1695. De Markt is natuurlijk bij uitstek het economische hart van de stad en we steken over naar de zuidelijke gevel­ rij die loopt van de Wijdstraat naar de Korte Tiendeweg. Deze kant van de Markt heette in de Middeleeuwen onder andere de Botermarkt, naar de handel in zuivel­ producten. Een dergelijke naam getuigt, net als vele

andere in de binnenstad, van het landelijke karakter dat Gouda in die eerste eeuwen had en van het belang van de agrarische producten voor de Goudse economie. Nog altijd heeft de Markt een belangrijke economische functie, maar nu op het gebied van de detailhandel die in marktkramen en winkels plaatsvindt. Vooral sinds de negentiende eeuw is het aantal winkels sterk toegeno­ men. Voordien 'winkelde' men in de werkplaatsen in de stad: voor de dagelijkse levensbehoeften bracht men een bezoek aan de werkplaats van de kleermaker, de mandenmaker, de schoenmaker, de bezemmaker, de wever, de brouwer, de worstmaker, de smid, de bak­ ker, de slachter, de pottenbakker, de hoedenmaker, de kaarsenmaker, de zeefmaker, de speldenmaker en ga zo maar door. Verkoop van zaken die niet in de stad zelf geproduceerd werden, vond veelal op markten plaats. Het woord winkel is afgeleid van de hoek van de werkplaats waar aanvankelijk de verkoop plaatsvond.

Een schuiermaker heeft zijn koopwaar voor zijn werkplaats uitgestald. Let op de opengeklapte luiken. Een aspirant koopster beproeft een van de borstels op haar mouw. Voorstudie van Jan Luiken voor zijn Menselijk Bedrijf (foto SAHM met toestemming van het Amsterdams Historisch Museum).

Vaak waren dat de luiken van de voorgevel die men naar buiten kon klappen en die dan als toonbank dien­ den. Het woord 'winkel' in de betekenis van 'hoek' vin­ den we nog terug in het woord winkelhaak en in de Duitse taal. In de loop van de negentiende eeuw ontstonden door massaproductie in fabrieken verkooppunten waaraan

14

geen atelier meer verbonden was, tenzij voor repara­ ties. In de verzelfstandigde winkel - men sprak ook wel van warenhuizen - was aanvankelijk van alles te koop en in dat opzicht werd de Amsterdamse winkel van Sinkel spreekwoordelijk. Een aardig voorbeeld is de fietsenmaker die uiteraard geen fietsen maakte, maar verkocht en zonodig repareerde. Maar vrijwel elke fiet­ senmaker handelde aanvankelijk ook in zaken als naai­ machines, grasmaaiers en zelfs automobielen. Al spoedig ontstond, vooral na de uitvinding van de spiegelruit, een eigen winkelarchitectuur met grote eta­ lages om de vele waren te tonen. Wat woonhuis of werkplaats was geweest, werd aangepast. Uit het eind van vorige en het begin van onze eeuw dateren de mooiste winkelpuien. Hoewel er vooral in de jaren zestig, zeventig en tachtig veel fraais is verdwenen, valt er toch nog genoeg te zien. Bovendien valt het op dat de eigenaren en winkeliers zich de laatste jaren inspan­ nen om hun panden in oude luister te herstellen en daardoor aantrekkelijker te maken. Veel ontsierende reclame is alweer verdwenen en ook wordt er vaker dan vroeger gerestaureerd. Een voorbeeld daarvan is het pand op de hoek met de Kerksteeg (Markt 2). Hoewel er nog wel meer te bewonderen valt op de Markt, lopen we even door naar het pand op nummer 10 dat in 1910 door de Goudse architect en aannemer H.J. Nederhorst jr. van een nieuwe voorgevel in Jugendstil werd voorzien en dat voorheen getooid was met de naam De Stad Parijs. Kenmerkend zijn het sier­ metselwerk, de met glas-in-lood gevulde bovenramen en de bekroning met natuurstenen opzetstukken en siersmeedwerk. Maar het opvallendste detail en een herinnering aan de oude naam is het tegeltableau dat het stadsilhouet van Parijs voorstelt. Nog iets verder, aan het einde van de Markt op de hoek van de Stoofsteeg en de Korte Tiendeweg, staan we voor de panden van kantoorvakhandel Verzijl (Korte Tiendeweg 1-5). Al meer dan honderd jaar, sinds 1877, is hier dezelfde firma gevestigd. In 1898 werden de panden gedeeltelijk verbouwd naar een plan van C.P.W. Dessing en zeer onlangs vond een grondige restauratie plaats waarbij de schade van latere verbou­ wingen weer zoveel mogelijk ongedaan werd gemaakt. Op nummer 24 vinden we al weer vele jaren chinoiserie Wan Hsin. Tot in de vorige eeuw heette dit pand De Gouwe Wagen. Na een inwenige verbouwing en een nieuwe gevel in 1912 werd in 1934 nogmaals de win­ kelpui gewijzigd volgens een ontwerp van J.P. Dessing. Van deze pui in de trant van de Amsterdamse School werd aangenomen dat hij verloren was gegaan, maar bij de laatste verbouwing werden belangrijke delen ervan teruggevonden en hersteld. Ook een fraaie oude tegelvloer in de voorste zaal werd bij die gelegenheid teruggevonden en maakt nu weer deel uit van de inrichting. Tot zover een paar winkels aan de Markt. Winkels zijn uiteraard geen typisch Gouds verschijnsel, maar omdat

Gouda een stad is met een belangrijke regiofunctie, is de Goudse winkelstand goed ontwikkeld en min of meer als een Gouds product te beschouwen. Onze aandacht gaat vanaf nu evenwel uit naar andere Goudse producten. We vervolgen daartoe onze wan­ deling in de richting van de Waag. Net als het stadhuis, is ook (1) de Waag al menigmaal ter sprake gekomen op onze wandelroutes en dat het ditmaal weer gebeurt, heeft een dubbele reden.

Ten eerste is de Waag natuurlijk bij uitstek het monument van de kaashandel die Gouda tot ver over de landsgrenzen beroemd heeft ge­ maakt en die er de oorzaak van is dat Gouda met Amsterdam de grootste naamsbekend­ heid in het buitenland heeft. In eerdere wande­ lingen kwam dit aspect reeds uitvoerig aan de orde. Een geheel ander aspect van de Waag is de ontwerp- en bouwgeschiedenis ervan. Die bevat namelijk tal van curieuze details die ons inzicht verschaffen in de opvattingen die men in de zeventiende eeuw had over monumentale architectuur. In 1667 had Gouda namelijk het waagrecht gekocht. Vanouds was dat een landsheerlijk recht en nadat de laatste graaf van Holland, koning Philips Il van Spanje, door de Hollan­ ders was afgezworen, was het in handen gekomen van de Staten van Holland die zich als 'landsheer' gingen gedragen. Onmiddellijk werden plannen gemaakt voor de bouw van een prestigieuze stadswaag door een architect van naam: Pieter Post. Deze had in 1658 een waag voor de stad Leiden gebouwd en uit alles blijkt dat het Goudse stadsbestuur ook een dergelijk ontwerp voor ogen stond. Al in oktober van hetzelfde jaar werd een ont­ werp van Post in de stijl van het Hollands clas­ sicisme goedgekeurd en maart 1668 werd begonnen met de sloop van het oude waagge­ bouw en twee huizen links daarvan. Niet alleen kwam daarmee een groot terrein van de Markt tot aan de Zeugstraat vrij voor bebouwing, maar ook zou de nieuwe Waag geheel vrij komen te staan, waarmee een nieuwe stede­ bouwkundige situatie zou ontstaan. Voordien vormde de Regenboog namelijk een gesloten gevelrij. Maar voor het zover was, gaf het stadsbestuur opdracht om een houten model van het waag­ ontwerp op ware grootte te timmeren. Dit werd bij wijze van proef opgesteld op de plaats waar de Waag moest komen. Waarschijnlijk ging het alleen maar om een soort decorstuk van de voorgevel en had deze actie tot doel om te kij­ ken wat het ruimtelijke effect van de nieuwe waag was. Resultaat was dat de plannen iets

15

Interieur van de Goudse Waag in vol bedrijf in het begin van deze eeuw.

gewijzigd werden: de Waag werd zodanig ver­ plaatst dat de as ervan samenviel met die van het stadhuis. In april werden de fundamenten gelegd, in december werd het metselwerk vol­ tooid en in januari 1669 werd het dak met leien gelegd. Dat zou nu niet sneller gaan. Tijdens de bouw moet er op verzoek van het stadsbestuur een nieuw ontwerp zijn gemaakt door Pieter Post. De plattegrond werd ingrij­ pend veranderd, waarbij de Waag even breed werd als het stadhuis. De gerealiseerde Waag heeft gedrongener verhoudingen dan het aan­ vankelijke, rankere ontwerp. Verder werd het gebouw rijker gedecoreerd, onder andere met familiewapens van de leden van de vroed­ schap, en verdween de geplande luifel aan de voorgevel. De nieuwe waag diende duidelijk niet alleen voor het wegen, maar was voor de stad ook een prestige-object. Niet voor niets was het rijk versierd en stak het ruim boven de bestaande bebouwing uit. Maar vooral blijken de monu­ mentale bedoelingen uit de voor het wegen volstrekt overbodige bovenverdieping, waar

men gemakshalve de stedelijke schutterij onderbracht. Toen in 1670 de toenmalige eige­ naar van de naastgelegen herberg De Oude Salm zijn pand wilde vergroten, kwam hij in conflict met een speciale verordening van het stadsbestuur die bepaalde dat de gootlijsten van naburige panden minimaal 6 voet lager moesten blijven dan die van de Waag. Bij zulke bouwverordeningen had men zich maar neer te leggen, ook toen. Wat de eigenaar niet ver­ hinderde zijn gram te halen door zijn ongenoe­ gen samen te vatten in de gevelsteen met de spottende regel 'niet te hooch, van passe' die hij in de zijgevel naast de Waag liet aanbren­ gen.

We gaan rechtsaf, via het pleintje Achter de Waag in de richting van (2) de Agnietenkapel, een eeuwenoud gebouw dat nogal wat bestemmingen heeft gehad. Veel daarvan hangt samen met Goudse bedrijvigheid door de eeuwen heen.

Nadat de Grauwe Zusters hun uit het midden van de vijftiende eeuw daterende gebouwen na

16

De voorzijde van de Agnietenkapel rond 1920, vóór de restauratie. De voormalige kapel is andere in gebruik geweest ais weverij, als Bank van Lening en vanaf 1924 als stempellokaal voor werklozen. De aanbouwen aan de achterzijde zijn inmiddels verdwenen.

1572 hadden moeten verlaten - ene zuster Agnes verkwanselde nog snel het goud en zil­ ver aan de in de stad aanwezige soldaten - werden deze tijdelijk ter beschikking gesteld aan de lakennijverheid. In het complex vestig­ den zich wevers, een zwartververij en er werd een kalandermolen in gebouwd. Ook schijnt er nog een tapijthuis gevestigd te zijn geweest, waar wevers van wandtapijten hun grote weef­ getouwen kwijt konden. Aan de voorzijde van de kapel is in de bestrating aangegeven waar tijdens de laatste restauratie resten van nijver­ heid gevonden zijn. Door de aard van het onderzoek is nooit helemaal duidelijk gewor­ den of dat nu ovens of bijvoorbeeld verfkuipen van de zwartververij geweest zijn. Toen het met de lakennijverheid bergafwaarts ging, bleef nog maar een klein deel van het kloostercomplex bij de lakenwevers in gebruik. Sedert de achttiende eeuw schakelde men over op de productie van grovere stoffen voor uniformen. Een bekende fabriek van dergelijke baaien en karsaaien, die van Van Mechelen en Van Weede, was eveneens gevestigd in gebouwen van dit klooster. Toen dit bedrijf in 1787 failliet ging, betekende dat het definitieve einde van de Goudse lakennijverheid zodat een jaar later ook de Looihal zijn deuren kon slui­ ten. Op de kapel na werden de gebouwen van het klooster gesloopt. Intussen was de kapel zelf al in 1653 weer vrij­ gekomen. Hier vestigde zich de Bank van Lening of lommerd. Wie krap bij kas zat, kon daar zijn bezittingen belenen en later tegen terugbetaling van het geleende bedrag plus rente weer ophalen. Het zal niemand verbazen dat in een stad als Gouda waar de economie nogal wat golfbewegingen heeft gekend, de lommerd aan klandizie nooit gebrek had en dat

er regelmatig veilingen van verbeurd verklaarde goederen werden georganiseerd. Deze functie wist zich tot 1924 te handhaven. Toen werd het een stempellokaal voor de Goudse werklo­ zen en daarmee de voorloper van wat wij tegenwoordig de sociale dienst noemen. In de oorlog was het een distributiekantoor en sinds de restauratie in de jaren zeventig is het in gebruik voor culturele evenementen.

We vervolgen de wandeling links langs de kapel over de Nieuwe Markt en gaan de Agnietenstraat in. Daar passeren we de eerste stroopwafelbakker op onze route. Dit is overigens meteen wel de laatste die life optreedt.

Verderop passeren we de kazerne en net als de Agnietenkapel is ook dit gebouw een geslaagd voor­ beeld van veelvuldige herbestemming. Kort na 1450 werd op deze plaats het Maria Magdalenaklooster gesticht. In 1614 werd een deel van het complex ver­ bouwd tot Pesthuis en in 1841 nogmaals tot kazerne, nadat de militairen het in 1787 in gebruik hadden geno­ men. Bij die gelegenheid werd het verlengd en kreeg het zijn huidige aanzicht. In het linkerdeel van het huidi­ ge kazernegebouw, toegankelijk via de zij-ingang in de Kazernestraat, is het balkenplafond uit de kloosterpe­ riode nog goed te zien. Na vertrek van de militairen in 1922 kreeg het nog tal van bestemmingen en na een grondige restauratie en verbouwing van 1985 tot 1987 zijn er een bioscoop, winkels, 33 wooneenheden en een fietsenstalling in ondergebracht. We zagen de Kazernestraat al die achter het huidige kazernegebouw loopt. Ongeveer op deze plaats moet vroeger, in elk geval in de achttiende eeuw, het Lontpad gelopen hebben. De lontspinnerij was in de zestiende, maar vooral in de zeventiende en achttiende eeuw een belangrijke tak van nijverheid in de stad. Er is echter niets meer wat daaraan herinnert. De lontspin­ nerij was een specialisatie van de kleingarenspinnerij. Drie- of vierdraads touw van hennep werd losjes in elkaar gedraaid, in een loogbad gekookt en gedroogd op ramen. De lonten konden daarna makkelijker vlam vatten. We lopen de Agnietenstraat uit tot aan het water van de Blekerssingel en steken de Schouwburgbrug over. Aan de Blekerssingel staan twee panden van architect H.J. Nederhorst (nummer 15 en 16). Tot halverwege de vorige eeuw waren de percelen ter plaatse van deze bebouwing nauwelijks bebouwd. In archiefstukken is sprake van hakhout, schuren, bos en tuinen en er ston­ den wat kleinere panden. Nederhorst kocht de perce­ len op en bouwde rond 1900 de huidige twee heren­ huizen in de stijl van de Jugendstil. Het gaat te ver de panden, die tot de fraaiste voorbeelden van deze bouwstijl in Gouda behoren, in detail te beschrijven. Kenmerkend is de rijkdom aan bewerkte natuursteen,

17

het gebruik van glas-in-lood en sierankers, toepassing van siermetselwerk en de vele gebogen lijnen in allerlei details. De panden zijn, op de vensters van nummer 16 na, nog opmerkelijk gaaf. Aan de andere kant van het water steken we de straat over en gaan rechtsaf. De naam Blekerssingel herinnert aan de tientallen blekerijen die ooit langs de Goudse singels gevestigd waren. De naam komt voor het eerst voor in zeventiende-eeuwse archiefstukken en ook op stadsplattegronden uit die eeuw zijn de talrijke bleekvel­ den gemakkelijk te herkennen. Hoewel de meeste ble­ kerijen inmiddels weer zijn verdwenen, valt er nog wel iets van de oude glorie te bewonderen, zoals (3) de Kleederbleekerij Het Wapen van Amsterdam.

Het complex op nummer 55-58 van de Blekerssingel bevat drie woonhuizen, een bedrijfspand en enkele aan de achterzijde gele­ gen bedrijfsruimten, alle uit 1900. De bouw­ trant is die van de neorenaissance, in dit geval herkenbaar aan de gestucte speklagen, de gemetselde pilasters, de frontons, de pinakels, de sierankers en vooral de gestucte figuren in de gevel. Dat de stijl van de neorenaissance doordrenkt was van nationale trots - niet voor niets is het Amsterdamse Rijksmuseum er het rijkste voorbeeld van - wordt duidelijk als de portretten geïdentificeerd blijken te kunnen worden als Paul Krüger en andere leiders uit

Achterzijde van Het Wapen van Amsterdam in 1994, vóór de restau­ ratie. De ruiiîe is die van het ketelhuis. Op de achtergrond enkele hui­ zen aan de Boelekade. De foto is genomen vanuit het hoofdgebouw.

de Boerenoorlog (1899-1902). Nederland stond in die strijd pal achter de Nederlands­ talige kolonialen, de zogenaamde Boeren, die door de Engelsen werden verdreven nadat ze in Transvaal goud hadden gevonden. Van het interieur van de wasserij is nog veel intact gebleven. Het vrijwel tot een ruïne vervallen

complex werd zeer onlangs van de sloop gered en door de enthousiaste nieuwe eige­ naar geheel gerestaureerd.

Vanaf Het Wapen van Amsterdam lopen we een stukje terug tot aan een smal steegje, de Blekerspoort. De naam behoeft geen toelichting meer. Aan de ontbre­ kende nummers 44 tot en met 48 kunnen we zien dat dit nauwe steegje ooit bewoond werd door een aantal gezinnen. Jammer dat die huisjes sinds 1957 onbe­ woond raakten en daarna net als zoveel andere slop­ penwoningen volledig verdwenen zijn. Maar dat de leef­ omstandigheden hier erbarmelijk waren, zal voor nie­ mand een verrassing zijn. We lopen de Blekerspoort uit en gaan aan het eind rechtsaf, de Boelekade op. Aan de rechterkant zien we de achterzijde van Het Wapen van Amsterdam met het voormalige ketelhuis. Op dit punt gaan we even linksaf, de Eerste Hiëronymus van Alphenstraat in. Rechts staan de vervallen resten van een andere wasserij, een van de blekerijen van Schrave, compleet met ketelhuis en waterreservoirs. Hier is ook de originele gevelreclame nog zichtbaar, bestemd voor de passagiers van de trein naar Schoonhoven die hier tot 1942 pal achterlangs reed en die in de routebeschrijving van vorig jaar uitgebreid besproken werd. In de tweede helft van de negentiende eeuw had de familie Schrave twee blekerijen aan de Boelekade, De Dubbele Gieters en De Nieuwe Rotterdamsche Bleekerij. In 1876 werd hier stoom geïntroduceerd. De vervallen blekerij die we hier zien, moet De Dubbele Gieters zijn omdat De Nieuwe Rotterdamsche Bleekerij in 1881 door brand verwoest werd. We keren op onze schreden terug naar de Boelekade en gaan daar linksaf. De kade bestond al in de vijftiende eeuw, maar toen was dit nog landelijk gebied en hier waren tuinderijen, een enkele blekerij en hennepkwekerij­ en gevestigd. Tussen 1887 en 1890 werd het water langs de Boelekade gedempt en werden de arbeidershuisjes gebouwd, waarvan er nog steeds een flink aantal staat. De laatste resten van de bebouwing die nog aan het lan­ delijke karakter herinnerde, verdwenen in deze eeuw. Aan het eind gaan we rechtsaf de Karnemelksloot op tot aan de singel en vervolgens linksaf de Blekersbrug over. De zestiende-eeuwse Karnemelksloot dankt zijn naam aan de aanvoer van karnemelk voor de varkens die in de stad werden gehouden. Een andere theorie is dat de karnemelk gebruikt werd voor de blekerijen. Het een hoeft het ander uiteraard niet uit te sluiten. Aan de Karnemelksloot, op de hoek met de Eerste Kade en tegenover de Panoramaflat, staat het onlangs geres­ taureerde pand waar begin deze eeuw tot groot ver­ driet van de omwonenden de huidenzouterij van de familie N. Mogendorff gevestigd was. De stank die dit bedrijf verspreidde was berucht. Aan de andere kant van de Karnemelksloot ligt nu het plantsoen Klein Amerika. Dit werd op deze plaats aan-

18

Soms was de angst voor de nieuwe ontwikkelingen gerechtvaardigd, zoals hier bij de ontploffing van een stoomketel in blekerij De Rijzende Zon van Daalmans aan Klein Amerika in 1919. De ravage was enorm en 'de meisjes hingen in de bomen'.

gelegd na de sloop van een bolwerk dat hier tot in de vorige eeuw lag. Langs de onbebouwde zijde, die nu toegang geeft tot het grote parkeerterrein dat achter de Fluwelensingel schuilgaat, stond een van de grootste blekerijen van de stad, de Koninklijke Stoom-wasscherij en Bleekerij 'De Rijzende Zon' van Daalmans & Co. Deze blekerij bestond al in het begin van de negentien­ de eeuw en ging in 1813 over in handen van Gerardus Daalmans. In 1866 ging men over op stoom en aan het begin van de twintigste eeuw werd het predicaat 'koninklijk' toegekend. Dit indrukwekkende bedrijf had een 'speciale inrichting voor glansmangelen', een 'hygiënische wasscherij' en een 'inrichting voor desin­ fectie'. In 1919 ontplofte een van de stoomketels, waarop een felle brand het bedrijf in de as legde. Over deze ramp, die het enorme pand in een ruïne her­ schiep, is lang door de Gouwenaren nagepraat, omdat 'de meisjes in de bomen hingen'. We steken de Blekerssingel en de Tiendewegsbrug over en lopen in de richting van de Lange Tiendeweg. Anders dan de Kleiweg heeft de Tiendeweg weinig fili­ aalbedrijven en nog veel 'echte' kleine zelfstandigen. Dat maakt het winkelaanbod hier, net als in de Groenendaal, gevarieerd en de straat tot een van de favoriete winkelgebieden van de stad. Die positieve uit­ straling wordt verder in de hand gewerkt door de nog talrijke fraaie winkelpanden waaraan relatief weinig ver­ knoeid is door verbouwingen en door het feit dat nogal wat bovenwoningen bewoond zijn. De straat heeft zo een heel eigen karakter behouden en onderscheidt zich daarmee van de gemiddelde Nederlandse winkelstraat. We staan even stil bij (4) drie panden van de archi­ tect Dessing.

In de Goudse binnenstad zijn veel panden van C.P.W. Dessing (1844-1913) te vinden. We zagen al zijn verbouwing van de panden van Verzijl aan de Korte Tiendeweg en iedere Gouwenaar kent wel zijn bekendste Goudse

bouwwerk, de Sint-Josephkerk aan de Hoge Gouwe, oftewel de Gouwekerk, gebouwd tus­ sen 1902 en 1904. Dessing vestigde zich tus­ sen 1870 en 1875 in Gouda als architect en aannemer. Hij ontwierp naast veel winkelpan­ den en -puien ook scholen, gestichten, wonin­ gen en een watertoren. In zijn werk sloot Dessing aan bij de principes van de bekendste

Lange Tiendeweg, hoek Groeneweg in 1957, met drie panden van de Goudse architect C. P. W. Dessing, alle uit 1906.

Nederlandse architect van die tijd, P.J.H. Cuypers. In navolging van Cuypers paste Dessing voor kerkelijke architectuur de stijl van de neogotiek toe. Daarnaast liet hij zich bij zijn andere ontwerpen inspireren door de toen eveneens populaire en ook door Cuypers steeds meer toegepaste stijl van de Hollandse neorenaissance. De pastorie naast de Gouwe­ kerk is een voorbeeld van die stijl. Dessing overleed in Gouda in 1913. Zoon J.P. Dessing trad in de voetsporen van zijn vader en is de schepper van onder andere het Sint-Jozefzie­ kenhuis uit 1929 en de R.K. Korte Akkerenkerk uit 1932. Ook van hem kwamen we al verbou­ wingswerk tegen op onze route, namelijk het exterieur en de vloer van Markt 24.

19

We kijken nu evenwel naar drie scheppingen van Dessing sr., namelijk de nummers 68 tot en met 76. Het van oorsprong middeleeuwse pand op nummer 68, op de hoek met de Groeneweg, werd in 1869 deels herbouwd tot pakhuis. In 1906 werden de gevel en de begane grond door Dessing verbouwd tot woonhuis met bedrijfsruimte. Latere verbouwingen hebben de gevel evenwel aanzienlijke schade toege­ bracht. De twee linker panden verrezen in 1906. De stijl is beïnvloed door de Jugendstil, wat vooral in de bewaard gebleven winkelpuien en de originele deuren naar de bovenwoningen nog goed te zien is. Andere Jugendstilken­ merken zijn de geglazuurde tegels, de spekla­ gen van kalkzandsteen, het stucwerk, de gebogen lijnen en siersmeedwerk.

We gaan linksaf en lopen de Groeneweg in tot de Patersteeg. Maar voordat we die rechtsaf inslaan, kij­ ken we even naar het grote pand aan de overzijde van de straat, naar (5) Huize Groeneweg.

Hoewel we het op onze route niet zouden heb­ ben over de maatschappelijke aspecten van het werken in Gouda, kunnen we toch niet om de Werkinrigting tot Wering der Bedelarij, beter bekend als Huize Groeneweg, heen. De werk­ loosheid was in de loop van de negentiende eeuw overal in Holland tot grote hoogte geste­ gen, maar was in Gouda zo extreem dat het sarrende 'Gouwenaar, bedelaar!' veel gehoord werd. De bedelarij mag gerust een 'artikel' genoemd worden, waarmee het negentiende­ eeuwse Gouda landelijke bekendheid genoot. De notabelen in de stad geneerden zich en stuurden in 1849 een rondschrijven aan hun stadgenoten, waarin ze om een bijdrage van één cent per dag vroegen. Met dat geld zou men de armen van de stad voeden én zinvolle arbeid laten verrichten. Dat had succes en een tweede inschrijving was zelfs nog succesrijker. De Werkinrigting betrok de middeleeuwse ge­ bouwen van de voormalige Latijnse School van de stad die in het sedert de Reformatie verlaten klooster van de Cellebroeders gevestigd was geweest. Kinderen uitgezonderd, moest elke werkloze Gouwenaar die zich aanmeldde, werk verrich­ ten in ruil voor drie maaltijden en een half loon. De andere helft van het loon ging naar de Werkinrigting. Kinderen gingen naar de stadsar­ menschool en bedelen was uiteraard verboden. De verrichte werkzaamheden waren altijd een­ voudig en er werd op toegezien dat de Werk­ inrigting niet concurrentievervalsend werkte.

De waterpomp op de binnenplaats van Huize Groeneweg in 1910. Het bezorgen van water aan de begunstigers van de Werkinrigting behoorde tot de werkzaamheden van de ingezetenen.

Het initiatief was een groot succes en al in sep­ tember 1850 verklaarde het bestuur dat de bedelarij bedwongen was. In 1854 dreigde de Werkinrigting echter aan zijn eigen succes te gronde te gaan. In dat jaar meldde zich op een dag het recordaantal van 936 'verpleegden' aan. Men zag zich genoodzaakt maatregelen te nemen en rantsoeneerde de porties dras­ tisch, behalve voor ouden van dagen, gebrek­ kigen en kinderen onder de tien. Het bezoe­ kersaantal daalde daarop sterk, ook al omdat de stedelijke economie begon aan te trekken door de opkomende industrialisatie. Vanaf 1865 kon men het zich daarom permitteren personen van zestig jaar en ouder, die zonder werk en inkomen waren, dag en nacht onder­ dak te verlenen. Nog steeds op basis van 'werken voor de kost' huisvestte men enkele tientallen nooddruftige Gouwenaren en breidde in 1899 zelfs nog uit met nieuwbouw aan de zijde van de Koepoort. In de loop van de twin­ tigste eeuw nam het aantal dagbezoekers ver­ der af tot enkelen per dag. Gewerkt werd er nauwelijks meer en na 1941 woonden er alleen

20

nog maar mannen. In 1963 werd de Werkinrigting tot Wering der Bedelarij officieel opgeheven. De panden kwamen in handen van de Stichting Huize Groeneweg aan wie het te danken is dat de oude gebouwen niet zijn gesloopt. Huize Groeneweg werd van 1982 tot 1984 grondig gerestaureerd. Bijzondere aan­ dacht verdient de regentenkamer met goud­ leerbehang en schilderingen uit de achttiende eeuw toen het gebouw nog in gebruik was als Latijnse School. Tegenwoordig is het pand opgedeeld in appartementen.

Achter Huize Groeneweg staat sinds de jaren zeventig de bejaardenflat Huize Groeneweg aan de Baan. Deze straat dankt zijn naam aan de Baanstraat die hier vroe­ ger liep, maar de bebouwing erlangs werd met het oog op de nieuwbouw afgebroken en de straat verdween volledig. De naam Baanstraat zelf was ontleend aan een lijnbaan die hier in de zeventiende eeuw werd inge­ richt op een voormalig doelenterrein. Links van Huize Groeneweg, aan de overkant van de Koepoort, stond eertijds het Catharijneklooster. Na de Reformatie vond een aantal Vlaamse tapijtwevers met hun enorme weefgetouwen onderdak in de grote kloostervertrekken. Onder hen was Jan Ruffelaer die een aantal niet bewaard gebleven wandtapijten voor het stadhuis leverde. We lopen weer verder, door de Patersteeg, in de rich­ ting van de Jeruzalemstraat en passeren links het ter­ rein waar tot 1572 het Sint-Margarethaconvent stond. Dit ging in vlammen op en het onbebouwd gebleven deel van het terrein heette tot in onze eeuw het Ver­ brande Erf. Een deel kwam in 1599 in handen van de in 1586 opgerichte Aalmoezenierskamer. Die hadden tot taak zich te ontfermen over het toenemende aantal wezen van buiten de stad. In 1642 verrees hier het hui­ dige Weeshuisgebouw, thans in gebruik als Openbare Bibliotheek. Wie de moeite neemt hier naar binnen te

De regenten van het Weeshuis in de Spieringstraat buigen zich over de ontwerpen voor de nieuwbouw. Schilderij uit 1644, toegeschreven aan J. Verzijl.

gaan en de zaal op de hoek van de Spieringstraat en de Patersteeg bezoekt, zal daar een bijzonder schilderij aantreffen. Het dateert uit 1644 en stelt de regenten van het Weeshuis voor die de bouwtekeningen van het nieuw te bouwen Weeshuis bestuderen. We zagen al bij de Waag dat het steeds gebruikelijker werd om voor grote bouwprojecten gedetailleerde ontwerptekeningen te maken ter beoordeling van de opdrachtgevers. Hier zien we daar een goed voorbeeld van. Wat de wezen zelf betreft: ook door hen werd gewerkt, want ze werden indertijd wel geacht zelf bij te dragen in de kosten van hun levensonderhoud. In de zeventiende eeuw werden ze vooral uitbesteed aan drapeniers en waren ze te vinden achter de weefgetouwen van de lakenindustrie. Andere bedrijfstakken waarin nogal wat kinderen werkzaam waren, waren de pijpmakerij en de touwslagerij. Op de lijnbanen draaiden de kinderen aan 'het grote wiel', net als de later zo bekend geworden Michiel de Ruyter in Vlissingen ooit deed. Aan de andere kant van de Patersteeg stond tussen de Jeruzalemstraat en de Groeneweg het klooster van de Collatiebroeders. Van het oorspronkelijke complex rest alleen nog maar de Jeruzalemkapel. Dit was overigens niet de kapel van het klooster, maar al snel na de bouw werd hij wel tot het kloostercomplex gerekend. De eigenlijke kapel, de Sint-Pauluskapel, lag verderop, aan de Jeruzalemstraat, langs het grachtje dat van deze straat naar de Groeneweg loopt. Het koor van deze kapel werd in 1603 ingericht als Loyhalle. Hier werden de Goudse lakens gelood, dat wil zeggen: van een loden zegel voorzien om aan te geven dat ze goedge­ keurd waren. Na 1800 kwam het bij het Goudse garni­ zoen in gebruik als infirmerie en kledingmagazijn. Na 1922 was er nog een garage gevestigd, maar in 1941 besloot men de gebouwen te slopen. Gouda verloor daarmee in één klap een belangrijk monument van haar lakenindustrie, haar laatste nog vrijwel geheel intacte kloostercomplex, unieke proeven van bekwaamheid van het stedelijke metselaarsgilde en een van de oud­ ste kapellen van de stad. Dat laatste is des te pijnlijker omdat een paar jaar eerder op slechts enkele honder­ den meters afstand een gloednieuwe kapel was gebouwd voor plaatsing van de glazen van het in 1580 gesloopte Regulierenklooster aan de Raam. We lopen rechtdoor het Willem Vroesenplein over, waar rechts in het Vroesenpark het beeldje van Gerard Leeu (?-1492) staat, de eerste drukker en uitgever van de stad en tevens een van de eerste boekdrukkers van ons land. Voordat we rechts afslaan, in de richting van de Sint­ Janskerk, verdient het pand recht vooruit, op de hoek van de Molenwerf nog onze aandacht, zowel vanwege zijn zeer hoge ouderdom als vanwege het feit dat dit in archiefstukken bekend staat als het Tapijthuis. In de negentiende eeuw was er de bierbrouwerij Het Dubbele Anker van A.H.J. van Lom gevestigd, de laatste brou­ werij van de stad.

21

Net als de Waag en het stadhuis zit ook de Sint-Jans­ kerk vaak in de route. Dit jaar is de relatie met het thema makkelijk te leggen. Ten eerste omdat het kerk­ gebouw, oneerbiedig gezegd, zo ongeveer bij elkaar gedronken is. Een grote verbouwing en uitbreiding aan het eind van de vijftiende eeuw werd blijkens een post in de stadsrekening van 14 75 namelijk met de op­ brengst van de binnenaccijns gefinancierd. Dat was de accijns op het bier dat binnen de stad werd omgezet. Nadat de kerk in 1552 echter deels in de as was gelegd, deed men een beroep op de meest kapitaal­ krachtige ondernemers van de stad: het kerkmeesters­ college werd uitgebreid met brouwers en ex-brouwers en in een mum van tijd was er voldoende geld ingeza­ meld. Omdat er van de vele gilde-altaren in de kerk zelf niets meer over is, begeven we ons in de richting van het museum, waar de laatste resten van deze organisaties bewaard worden. Maar voor het zover is, passeren we eerst twee monumenten van Goudse steenhouwers: (6) het Lazaruspoortje en de steenhouwerij van de firma Roodbol.

De plaats waar ooit het Lazaruspoortje stond, komen we nog tegen op onze wandeltocht. Daar vormde het de toegang tot het verpleeg­ huis voor hen die aan de ziekte van Lazarus, lepra of melaatsheid, leden. In de beginjaren van de Goudse monumentenzorg werd er helaas nog veel gesloopt met behoud van de gevelsteen. De museumtuin van het Catharina­ gasthuis, die we door het poortje binnengaan, is mede daardoor rijk aan afgedankte stenen en stoeppalen. Maar ook dit complete poort­ gebouwtje is, evenals nog drie andere poortjes in de stad, zo'n voorbeeld. Ze stonden in de weg en werden verplaatst. Gelukkig is aan dit

Achter de Kerk rond 1920. Het Lazaruspoortje is nog niet verplaatst, de houten werkplaats van Roodbol nog niet gerestaureerd en ook het hek staat nog om de Sint-Janskerk (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist).

beleid reeds lang een einde gekomen en streeft men nu naar behoud ter plaatse zodat de hele binnenstad door bezoekende toeristen als waardevol wordt ervaren en niet alleen de omgeving van de Markt en de kerk. Het Lazaruspoortje is een schepping van de bekende Goudse beeldhouwer Gregorius Cool van wiens hand we ook al het bordes voor het stadhuis zagen. Het dateert uit 1609, stond aanvankelijk aan het Rotterdamsche Veer (thans Nonnenwater), werd in 1941 afgebroken en in 1963 op deze plaats weer opgemetseld. Het reliëf stelt de bijbelse scène van de arme Lazarus en· de rijkaard voor. Tegen de achter­ gevel bevindt zich de toegangspoort naar het voormalige Elisabethgasthuis aan de Kleiweg, waar oude vrouwen verpleegd werden. Dit gasthuis werd in 1938 afgebroken om plaats te maken voor een warenhuis. Het poortje kan tussen 1595 en 1597 gedateerd worden toen het gasthuis werd verplaatst naar de Kleiweg. Daarvoor had het op de hoek van de Spieringstraat en de Lange Noodgodsstraat gestaan. Ontwerp en uitvoering worden even­ eens aan Gregorius Cool toegeschreven. Tenslotte is ook aan de binnenzijde van het poortje nog een product uit Cools werkplaats te zien, namelijk de gevelsteen van de in 1603 tot Loyhalle verbouwde Pauluskapel, waar we al eerder bij stilstonden. Van Gregorius Cool (ca. 1570-1629) is bekend dat hij zijn werkplaats Achter de Kerk had, ongeveer 50 meter verderop. Naast het Lazaruspoortje is nog altijd een steenhouwers­ werkplaats van A. Roodbol gevestigd. Naar deze plek verhuisde een van Cools opvolgers de werkplaats in 17 45 en Achter de Kerk is dus eeuwenlang het steenhouwersvak uitgeoe­ fend. Vooral op werkdagen, als Roodbol deels in zijn werkplaats, maar deels ook op straat zijn werkzaamheden uitoefent, herleeft een uniek en bijna middeleeuws straatbeeld.

De route gaat verder door het poortje in de richting van het museum, maar iets verderop heeft de Archeolo­ gische Vereniging Golda op Open Monumentendag een tijdelijke expositie ingericht. In hun voormalige kaaspakhuisje Achter de Kerk laten de Goudse archeo­ logen vondsten zien die te maken hebben met bedrij­ vigheid in Gouda door de eeuwen heen. Wie alleen pij­ pekoppen verwacht, moet zeker gaan kijken, want er is in de loop der jaren wel wat meer gevonden dan dat. Verder laat men zien welke voorwerpen de archeoloog zelf gebruikt bij de uitoefening van zijn werk. Ook via het pandje van Golda kunnen we door de Catharinatuin naar de ingang van het museum lopen.

22

In museum Het Catharina Gasthuis, dat op Open Monumentendag vrij toegankelijk is, kunnen we de ten­ toonstelling 'Gilden in Gouda' bekijken. De tentoonstel­ ling begint in de Gasthuiskapel van het museum. We verlaten het gebouw uiteindelijk via de uitgang aan de Oosthaven. Buitengekomen gaan we rechtsaf en direct 'tweemaal links de Sint-Jansbrug over en aan de ande­ re kant van het water de Westhaven op. Op nummer 12 vinden we tegenwoordig de Goudse Muziekschool, maar dit is een van de vele adressen waar in de zes­ tiende eeuw een bierbrouwerij gevestigd was. Bier­ brouwerijen waren vooral te vinden aan de Oosthaven, de Westhaven, de Peperstraat en de Spieringstraat. Overigens woonde hier niet zomaar een bierbrouwer, maar Dirck Cornelisz. van Reynegom, een van de rijk­ ste brouwers van de stad. Van Reynegom was behalve brouwer dan ook lid van de vroedschap, kerkmeester en tollenaar. Op nummer 27 werd in 1819 door J.J.H. van Wetering een aardappelstroopfabriek opgericht, vermoedelijk de eerste in Nederland. Omdat de invoer van suikerriet en koffie in de Franse tijd had stilgelegen, was behoefte ontstaan aan vervangende producten. Uit aardappelen bleek men glucosestroop te kunnen maken en daaruit weer koffiesurrogaat. In 1823 werd het bedrijf verkocht en in 1837 wegens stankoverlast en watervervuiling opgeheven. De installaties werden verkocht aan twee heren die verderop, in een pand dat van de Hoge Gouwe doorliep tot aan de Raam, een nieuwe fabriek opstartten. We zullen hen nog tegenkomen, want met hun buurman aan de Raam zouden zij de later zo befaamd geworden kaarsenfabriek van Gouda stichten. Hun bedrijfspand is er niet meer: aan de Raam staan op die plaats nu woningen en aan de Hoge Gouwe het voormalige Arbeidsbureau. Ook het pand (7) De Moriaan, twee huizen verderop, was ooit een brouwerij, maar kreeg later andere be­ stemmingen.

In de zestiende eeuw was in dit pand nog een brouwerij gevestigd, maar in 1602 is er onder de naam De Twaelf Halve Maenen een 'cruij­ denier' gevestigd. Vijftien jaar later wordt de voorgevel vervangen door de huidige en de naam veranderd in De Goecoop. De gevel­ steen met een voorstelling van een handel in kruiden en specerijen is waarschijnlijk door Gregorius Cool gemaakt. Daarna was er nog een suikerbakker gevestigd en uiteindelijk een winkel in koffie, thee en tabaksartikelen, kort­ om in wat toen 'overzeese goederen' ge­ noemd werden. De naam van die winkel was De Moriaan en dat is ook de naam van het museum dat er thans, sinds 1938, in gevestigd is. De collectie die hier getoond wordt, sluit uit­ stekend aan op ons thema. Dit is het museum van pijpmakend en pottenbakkend Gouda.

De onderpui van De Moriaan rond 1920, voor de restauratie. Vergelijking met de huidige toestand laat goed zien hoezeer een pand als dit van karakter verandert door herstel van de oude vensterindeling.

Hier worden de gebruikte technieken toegelicht en hier worden de producten van de grote bekende, maar ook van de kleinere en minder bekende pijpmakerijen en plateelbakkerijen getoond.

Na het verlaten van het museum gaan we weer rechts­ af en vervolgen onze weg over de Westhaven. Aan de overkant, op Oosthaven 25, staat nu het kantonge­ recht. Ooit waren dit drie panden. Op een perceel ach­ ter het grootste van die drie was al in de zestiende eeuw een zeepziederij gevestigd. Het pand luisterde achtereenvolgens naar verschillende fraaie namen als De Wolff, Antwerpen en 't Hert. In 17 44 kocht de toen­ malige eigenaar een tweede zeepziederij met de naam De Handt, gelegen aan de Hoge Gouwe, maar in 181 O ging hij failliet. Onder de naam De Hamer kwam de fail­ liete boedel in handen van de Rotterdamse koopman Rein Varkevisser. In 1841 deed de dubbele zeepziederij zijn naam wederom eer aan en ging het weer onder de hamer. Koper was Michiel Viruly, wiens zoon de zaken vanaf 1843 voortvarend aanpakte en al in 1843 een aanvraag voor een stoomketel indiende.

23

24

De Waag Agnietenkapel

3. Blekerij Het Wapen van Amsterdam 4. Panden van de architect Dessing 5. Huize Groeneweg 6. Lazaruspoortje en steenhouwerij Roodbol 7. De Moriaan 8. Stearine Kaarsenfabriek zeepziederij Viruly 9. Machinefabriek van A. de Weger 10. Wijnhandel Van de Velde & Halewijn 11. Pijpmakerij P. van der Want Gz. 12. Kaaspakhuizen van J. van Zweten Zonen 13. Goudsche Coöperatieve IJsfabriek Willem

Barendsz 14. Korenmolen De Roode Leeuw 15. De Asschuur 16. Koninklijke Goudsche Machinale Garenspinnerij 17. Coöperatieve Broodbakkerij en

Verbruiksvereniging Ons Voordeel 18. Plateelbakkerij Zuid-Holland 19. Goudse Lichtfabrieken 20. Blekerij De Drie Notenboomen 21. G.B. van Goor & Zonen Uitgeversmaatschappij 22. Turfmarkt 12

25

Ondanks bezwaren van omwonenden werd die toege­ wezen. In 1901 was de binnenstad te krap geworden voor het snel groeiende bedrijf en verhuisde het naar het Buurtje. Als we daar straks langskomen, zullen we deze bedrijfsgeschiedenis afvertellen. Iets verderop, nog steeds aan de Oosthaven, op de hoek met Korte Noodgodsstraat zijn op nummer 37 de voormalige plateelbakkerijen De Swaen en Regina ge­ vestigd geweest. In 1621 vroegen en verkregen Hendrick van den Heuvel en Willem Jansz. octrooi op het vervaardigen van wat wij tegenwoordig Delfts blauw aardewerk noemen. Het is Willem Jansz. die furore wist te maken met dit bedrijf en die zich naar de naam van het pand, die al sedert de zestiende eeuw De Swaen luidde, Willem Jansz. Verswaen ging noemen. Zijn bedrijfje maakte behalve serviesgoed vooral gedeco­ reerde tegeltjes. De zogenaamde spijkertegels met voorstellingen van vogels op spijkers, maar vooral de grote fraaie tegeltableaus behoren tot de producten waarmee het bedrijf naam én flinke winsten maakte. Een aantal van die tableaus konden we in Museum De Moriaan reeds bewonderen. De ovens van De Swaen bleven branden tot in de achttiende eeuw. Daarna kreeg het pand verschillende andere bestemmingen en werden door de erfgenamen van de laatste bewoonster

de nog altijd aanwezige pronkstukken van De Swaen van de muren gesloopt en aan diverse musea in ons land verkocht. In de zijgevel aan de Lange Noodgods­ straat is de gevelsteen van De Swaen opnieuw inge­ metseld boven een onderdoorgang. In 1919 wilde het toeval dat er opnieuw een plateelbak­ kerij in het pand kwam, namelijk de Kunstaardewerk­ fabriek Regina van Van der Want & Barras. Dit was een van de bedrijven die meeliftten op het succes van de plateelfabriek Zuid-Holland. Andere belangrijke plateel­ bakkerijen uit die tijd waren Zenith, lvora en Goede­ waagen. Het einde van de Regina kwam in 1980 en in 1985 werden de op het achterterrein gelegen bedrijfs­ gebouwen gesloopt ten behoeve van woningbouw. We lopen verder over de Westhaven. Uit de vele illuste­ re bewoners van nummer 53 pikken we G.B. van Goor, de oprichter van de gelijknamige boekdrukkerij en uit­ geverij aan de Kleiweg, die er in 1869 kwam wonen. We zullen de plaats waar zijn bedrijf gestaan heeft nog tegenkomen. In 1889 werd het gekocht door G.J. Steens Zijnen, een van de directeuren van de kaarsen­ fabriek, die het aan de gemeente schonk voor de vesti­ ging van het stedelijk gymnasium. Van 1952 tot 1989 was het in gebruik bij de Kamer van Koophandel. Verbouwingen brachten schade toe aan het oorspron-

Bedrijvigheid aan de Nieuwe Veerstal rond de eeuwwisseling.

26

kelijke interieur, maar onlangs werd het zeer grondig gerestaureerd en werd veel schade hersteld. Op dit moment is er een bank gehuisvest. Dat op nummer 63 ooit de bierbrouwerij Het Ossen­ hooft gevestigd is geweest, is nog goed te zien, zowel aan de naam op de gevel als aan de afbeelding van de vergulde kop van een os in het rijk versierde raam boven de deur. In zijn huidige gedaante dateert het gebouw, en dus ook dit zogenaamde snijraam van rond 1780. Maar al in 1598 stond het onder de naam Het Ossenhooft bekend en toen was er een brouwer gevestigd. In het middeleeuwse brouwersjargon was een 'okshoofd' een inhoudsmaat ter grootte van een kwart bierton. Okshoofd werd nogal eens verbasterd tot ossenhooft en de brouwer zal om die reden Het Ossenhooft wel een passende benaming gevonden hebben. In het pand nummer 65 dat in 1990 door Endenburg's zeilmakerij en scheepagenturen verlaten werd, is sedert 1585 onafgebroken een zeilmakerij gevestigd geweest. De gevel werd in 1953-1954 gerestaureerd, waarbij de boogvormige nis boven de deur weer werd terugge­ bracht. De bewering dat dit het oudste huis van Gouda zou zijn, houdt geen stand. Er zijn beslist oudere pan­ den in de stad te vinden, maar dat dit een van de oud­ ste gevels met nog behoorlijk veel oorspronkelijke ele­ menten uit het begin van de zestiende eeuw is, staat buiten kijf. Via de Uiterste Brug gaat de route de Haven over, op de Oosthaven rechtsaf en direct weer linksaf, de Punt op. Op deze plaats, waar ooit het kasteel Ter Goude stond en waar na de sloop daarvan in 1577 het bol­ werk De Punt werd aangelegd, zijn dankzij de nabijge­ legen Nieuwe Veerstal, IJssel en Haveningang weer volop sporen van bedrijvigheid te vinden. De voormali­ ge pakhuizen rechts, Punt 2-6, zijn in 1857 tegen de stadsmuur gebouwd. In 1899 werd het rechterdeel betrokken door stoombootrederij De IJssel. In 1919 werd het linkerdeel door architect Dessing verhoogd tot drie bouwlagen en van een nieuwe gevel voorzien. In 1914, 1920 en 1928 werd ook aan de Nieuwe Veerstalzijde verbouwd en uitgebreid. Op nummer 4 is momenteel de Goudse orgeldraaier Adrie Vergeer gevestigd. Deze houdt niet alleen het uit de negentiende eeuw daterende beroep van orgelman levend, maar houdt zich ook bezig met de restauratie van oude orgels en de vervaardiging van muziekrollen. Muziek-terwijl-u-werkt en muziek op straat is zo oud als de mensheid, want voor zover bekend heeft de mens zichzelf bij zijn werk altijd laten begeleiden door muziek en zang. Al in de zestiende en zeventiende eeuw beschikten de allerrijksten over speeldozen en dergelij­ ke, maar rondtrekkende straatmuzikanten kregen pas vanaf de achttiende eeuw de beschikking over mecha­ nische muziek. Met zogenaamde buikorgels liepen zij zingend door de straten, niet zelden vergezeld van een hond of aapje voor een leuke show. Die show was pas

compleet met een echte smartlap. Dat was een stuk linnen, beschilderd met een soort stripverhaal, waarin zoveel mogelijk ellende was verwerkt. De afloop van het lied moest vooral slecht zijn. Kort voor 1900 versche­ nen in Nederland de eerste pierementen, grote orgels met een flink volume op wagens. Het belangrijkste ver­ schil was echter gelegen in de uitvinding van het orgel­ boek in 1892. Deze won het met zijn lage prijs, maar vooral dankzij de onbeperkte speelduur glansrijk van de nog altijd in gebruik zijnde trommels met pinnen. Recht vooruit staat de uit 1632 daterende Grote Volmolen (Punt 11 ). Dit gebouw en de ernaast gelegen woningen (Punt 13 en 15) zijn vooral bekend geworden door de keldergewelven van het kasteel die eronder liggen en die regelmatig voor het Goudse publiek worden open­ gesteld door de eigenaren, de heren Smit en Van den Bergh. Dit jaar gaat de belangstelling echter vooral uit naar de volmolen zelf. Deze werd in 1632 gesticht voor het vollen van de reeds geweven en geverfde lakense stoffen. In 1679 was de lakennijverheid al zo ver terug­ gelopen dat de volmolen verhuurd werd als wol- en papiermolen en sinds 1692 voor de zeemleerbereiding. Van de molen zijn de watergang en veel mechanische onderdelen nog altijd intact. In de keldergewelven van het voormalige kasteel onder de vloer zijn eveneens sporen van industrieel gebruik in de zeventiende, acht­ tiende en negentiende eeuw gevonden. Het gaat onder andere om gemetselde bakken voor vloeistoffen. Nadat de kelder zijn functie verloren had, werd hij aan het eind van de negentiende eeuw dichtgegooid. De volmolen zelf kreeg een nieuwe functie als kaaspakhuis. In de jaren tachtig van onze eeuw werd de kelderruimte door de enthousiaste bewoners van de bovengelegen pan­ den weer opengegraven. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw, dus kort na de voltooiing van het bolwerk De Punt, werd er op deze hoge en dus gunstig gelegen plek al een korenmolen met de naam 't Slot gebouwd. Het was aanvankelijk een eenvoudige houten standerdmolen en de huidige stenen opvolger dateert van 1832 nadat een voorgan­ ger door brand was verwoest. De molen werd in 1962 door de gemeente Gouda opgekocht met de bedoeling er een horecabestemming aan te geven. Zover is het evenwel nooit gekomen. De molen wordt nu bewoond. Bij de molen gaan we rechtsaf in de richting van de Nieuwe Veerstal en hebben vandaar een mooi uitzicht over de Hollandsche IJssel, de levensader van de stad die al in de dertiende eeuw aan aderverkalking leed: de rivier slibde steeds verder dicht en er moest vrijwel onafgebroken gebaggerd worden. In de zestiende eeuw, toen de Goudse economie toch al zo kwetsbaar was, bestempelde Almelovenius haar als een onherstel­ baar zieke patiënt. Met uitzondering van de steenbak­ kerijen, die van het kleiige slib juist hun producten maakten, had vrijwel elke tak van nijverheid last van de almaar afnemende bevaarbaarheid van de IJssel. We gaan rechtsaf, de Nieuwe Veerstal op en lopen

27

langs de voormalige pakhuizen, waarvan we zojuist de andere kant zagen, en langs de onlangs gerestaureer­ de stadsmuur. Die laatste is een fraai voorbeeld van hoe men in vroeger eeuwen met nog bruikbare bouw­ resten omging. Al bij de sloop van het kasteel in 1577 was duidelijk dat de stad behoefte zou houden aan ver­ dediging tegen eventuele aanvallen van de kant van de IJssel. Men liet de voorgevel van het kasteel deels staan, zette de openingen erin dicht en verbouwde de dikke muur in 1582 tot stadsmuur. Toen in de loop van de achttiende eeuw de stadsmuren gesloopt werden, bleven alleen die delen behouden die onderdeel uit waren gaan maken van huizen. Ook waar er wel ge­ sloopt werd, bleven de ondergrondse delen bewaard omdat sloop ervan teveel moeite en dus geld kostte en omdat de aanwezigheid van zware funderingen juist gunstig was in verband met het funderen van nieuw­ bouw. We steken de Oosthaven over en lopen over de gedempte haveningang langs het voormalige grafelijke Tolhuis. Dit Tolhuis, de bakermat van de stedelijke eco­ nomie, is ook weer een goed voorbeeld van herbe­ stemming en restauratie. Men kan zich nu nauwelijks meer voorstellen dat men nog niet zolang geleden seri­ euze plannen had om het te slopen. Het verkeerde in slechte staat toen het in 1987 werd aangekocht door

het schildersbedrijf Prévoo dat het tegen hoge kosten liet restaureren en er sinds 1990 kantoor houdt. Het gebouw heeft daardoor weer een bestemming, een van de belangrijkste voorwaarden voor het behoud van dit soort gebouwen. De route gaat om het Tolhuis heen rechtdoor, de Veerstal op. De gerestaureerde panden aan de rechter­ kant (Veerstal 2-18) waren tot 1990 eigendom van de firma Endenburg die op de Westhaven al ter sprake kwam. Maar ook voordat deze firma de panden aan het eind van de negentiende eeuw successievelijk ver­ wierf, bruiste de Veerstal van bedrijvigheid. Vrijwel alles hield verband met de scheepvaart en dat gold zelfs voor de vele winkels die er in de vorige eeuw te vinden waren. Deze hadden onder andere veel van de schip­ pers te klant die hier aanlegden om geschut te worden in de Mallegatsluis en hun tijd nuttig besteedden door proviand in te slaan. Niet voor niets was op nummer 12 sedert 1606 het Schippersgildehuis gevestigd. In onze eeuw groeiden de afzonderlijke panden aaneen tot één groot bedrijf. De meeste panden werden aan hun nieu­ we functie aangepast, waarbij veel oude elementen vers laren gingen. Het pand op de hoek van de Veerstal en de Peperstraat is het enige dat nieuw gebouwd werd en wel in 1899 zoals de gevelsteen laat weten. Hier was het kantoor van Endenburg gevestigd. Uiteindelijk

KONINKLIJKE STEARINE KAARSENFABRIEK OOUDA iflJ.i (0) U 10) ..&, .,c HOLLAND l

CB

1nac.qAMAOR!S; KAARSENFAB!U EK TEl.El>1100N tHI 53

A,6,C,COOE \'+• & StEO!TIE). t.it:s~n·s eocE.,

Kantooruren yal"I g tot 6 -- . %at4'r<!a9 van O tot 12

28

Tot ver in de negentiende eeuw was de fabrica­ ge van kaarsen handwerk geweest van kleine, lokale ondernemers. Men onderscheidde goede en dure kaarsen van bijenwas en slechte, maar betaalbare, van rundervet. In 1831 werd in Parijs een methode ontdekt om langs chemi­ sche weg uit andere vetten kaarsen te produ­ ceren. De methode werd verder verbeterd en vond zijn weg naar Nederland waar rond het midden van de eeuw fabriekjes begonnen te ontstaan. Een ervan werd in 1853 opgericht aan de Raam. Hij was zo succesvol dat hij al in 1858 naar deze locatie buiten de stad verhuis­ de. Bij die gelegenheid werd het bedrijf omge­ doopt in de Stearine Kaarsen-fabriek 'Gouda'. De ironie wil dat deze fabriek de eerste klant was van een toen net startend gloeilampenfa­ briekje in het zuiden des lands en vanaf 1887 werd de fabriek elektrisch verlicht. In 1893 stapte men over van stearine op paraffine en in 1906, toen er inmiddels zo'n vijfhonderd men­ sen werkten, kreeg de fabriek het predicaat 'Koninklijk'. Voordat de lezer misschien al te nostalgische gevoelens krijgt: een werkweek bevatte toen nog 72 uur.

In 1929 was er in Nederland nog maar één andere kaarsenfabriek over, de Apollo te Schiedam en beide bedrijven fuseerden in dat jaar onder de naam N.V. Koninklijke Stearine Kaarsenfabriek 'Gouda-Apollo'. Behalve kaar­ sen leverde de fabriek ook chemicaliën, waar­ onder glycerine en oleïne. Dit werd allengs het hoofdproduct en de kaarsen het bijproduct. In 1959 werd het bedrijf onderdeel van het Uni­ lever-concern en in 1961 verhuisde de kaar­ senfabriek naar Waddinxveen. De chemische fabriek bleef achter onder de naam Unichema Chemie BV. Van de oudste gebouwen van de kaarsenfa­ briek is weinig over omdat bij een brand in 1936 vrijwel het gehele complex in de as werd gelegd. Wat nog restte is onder dwang van de bedrijfsvoering alsnog verdwenen of onherken­ baar verbouwd. Ook verdwenen is de Blekers­ kade, een openbaar vaarwater met naastgele­ gen weg, die dwars over het terrein heeft gelo­ pen. De naam herinnert aan zestiende-eeuwse blekersactiviteiten langs dit deel van de Turf­ singel tussen de toenmalige Dijkspoort en Vlamingspoort. Wat echter niet weg is, is een uit 1895 daterend kantoorgebouw op het niet­ toegankelijke terrein en nog een ander gebouw dat tot de oudste gebouwen van het complex behoort. Van de werf Kromhout, de laatste werf die begin deze eeuw naar de overzijde van de rivier verhuisde, bleven de gebouwen aan de Schielands Hoge Zeedijk namelijk staan. Ze werden door de almaar uitbreidende kaarsenfabriek overgenomen toen deze de dijk 'overstak'. Het betreffende gebouw staat er nog altijd, want de kaarsenfabriek verbouwde het tot paardenstal en koetshuis en sedertdien is het bij de chemische fabriek in gebruik. Het is een sober en functioneel gebouw van rode baksteen met een houten kapconstructie. Ook van het andere bedrijf, de zeepziederij van Viruly vh. De Hamer, is weinig meer over. De nieuwbouw van de Unichema aan de kant van de Turfsingel is in de plaats van de bedrijfsge­ bouwen gekomen. Enige panden aan de over­ zijde van het Buurtje hebben ooit nog deel uit­ gemaakt van de zeepziederij, maar de archi­ tectuur ervan is niet bijzonder. We kwamen het bedrijf al tegen op de plaats waar het ont­ stond, aan de Oosthaven, en zagen het in 1901 naar het Buurtje verhuizen. Omdat het bedrijf de nieuwbouw en modernisering zelf niet kon bekostigen, werd het oorspronkelijke bedrijf eerst opgeheven en daarna overgeno­ men door de kaarsenfabriek. De fabriek bleek een succes en breidde keer op keer uit. In 1918 werd de zeepfabriek weer losgekoppeld

werd dit bedrijf te groot voor de kwetsbare en steeds drukker wordende binnenstad. In 1990 verliet men de panden waarna een begin gemaakt werd met de res­ tauratie en verbouwing ervan. Wie het resultaat ziet, moet toegeven dat dit een van de meest geslaagde her­ bestemmingsprojecten van de laatste jaren is geweest. Iets verderop, aan de linkerkant van de Veerstal, onge­ veer waar nu het verdeelstation staat, stond vroeger de Kleine Volmolen. Deze werd in 1620 gebouwd, iets eer­ der dus dan de Grote Volmolen, die we aan de andere kant van de Haven zagen. Ook de Kleine Volmolen moest wegens de teruglopende lakennijverheid al spoe­ dig naar andere huurders uitkijken en in 1667 schijnt hij te zijn verbouwd tot houtzaagmolen. Later, in 1783, werd het een zogenaamde beukmolen, voor het beuken van hennep, maar in 1869 is het ook met deze molen gedaan. Het gebouw bleef nog tot 1941 in gebruik bij de firma Endenburg als magazijn, waarna het werd afgebroken. We vervolgen onze weg rechtdoor in de richting van de Mallegatsluis, gaan de loopbrug over en komen zo in het Buurtje. Nadat het bos, dat zich hier ooit uitstrekte, was gekapt, vestigden zich er tuinderijen en kwekerijen en aan die tuinbouw dankt de huidige stadswijk zijn naam Korte Akkeren. Meer naar de IJssel toe, stonden de steenbakkerijen en scheepswerven. Deze maakten weer plaats voor de befaamde, maar ook alweer ver­ dwenen (8) Stearine Kaarsenfabriek Gouda-Apollo en zeepziederij Viruly vh. De Hamer.

29

Een kijkje in de fabriekshal van Machinefabriek A. de Weger in 1932.

van de kaarsenfabriek en ondergebracht in een nieuw opgerichte N.V. Maatschappij tot exploi­ tatie van zeepfabrieken 'Zefa'. Een van de grootste aandeelhouders was Jurgens en indi­ rect maakte de zeepfabriek toen al onderdeel uit van wat later Unilever zou worden. Tussen 1927 en 1933 werd er bij Unilever grondig gereorganiseerd en verdwenen grote onderde­ len van het bedrijf. Na een moeilijke oorlogspe­ riode wordt het bedrijf in 1946 weer opgestart. In 1951 werd in Amersfoort evenwel een veel modernere zeeppoederfabriek aangekocht en men begon direct met de verhuizing van enke­ le bedrijfsonderdelen, omdat er in Gouda geen ruimte meer was voor verdere uitbreiding. In 1953 was de gehele productie verhuisd, waar­ na alleen de directie, de administratie, de afde­ lingen verkoop, service en productontwikkeling en het instituut voor weefselonderzoek tot 1966 achterbleven. In dat jaar verhuisden alle Goudse en Amersfoortse onderdelen van het bedrijf naar Maarssen, waar het bedrijf aanvan­ kelijk onder de naam Lever lndustrial en tot voor kort als Lever Otarès nog altijd operatio­ neel is. Maar niet meer voor lang, want onlangs werd een Canadees bedrijf overgenomen en behalve dat Unilever in september 1996 de nieuwe naam van dit bedrijfsonderdeel bekend zal maken, zal de productie voor de zoveelste

keer verplaatst gaan worden. Ditmaal naar Enschede en naar het buitenland. Een zestien­ de-eeuws zeepziederijtje is dan uitgegroeid tot een wereldbedrijf.

We gaan terug, de sluis weer over, via het trapje naar beneden en langs de waterkant en het Binnenhaven­ museum naar de Bogen. Daar steken we over en gaan het Zwaansgat in. De Bogen ontleent zijn naam aan de boogvormige nissen in de stadsmuur die in vredestijd - vrijwel steeds dus - in gebruik waren bij ondernemers die de nissen inrichtten als werkplaatsen of opslagruim­ tes. Aan het pleintje halverwege het tegenwoordig geknikte Zwaansgat staat bij nummer 15 een fabriekshal uit 1915 waarin de Monumentenwacht Zuid-Holland is gevestigd. Tot 1983 maakte het deel uit van het bedrijfscomplex van de (9) Fabriek van stoom- en andere werktuigen van A. de Weger.

Ook vorig jaar werd bij het bedrijf van De Weger stilgestaan vanwege de reparaties die aan kleine locomotieven werden uitgevoerd. Het bedrijf deed echter veel meer dan dat alleen. Misschien wel dankzij de steeds dicht­ slibbende Hollandsche IJssel werden hier aan­ vankelijk vooral stoombaggermolens en later allerlei hydraulische werktuigen geconstrueerd en gerepareerd. Het transport van de eindpro-

30

ducten vanuit het bedrijf werd steeds specta­ culairder naarmate deze groter werden en de ruimte om te manoeuvreren dus krapper. Maar er waren ook andere problemen en dat heeft een aardige anekdote opgeleverd. Het bedrijf miste namelijk een proefbaan om gerepareerde locomotieven te testen en daar was in de bin­ nenstad uiteraard ook geen ruimte voor. Geen nood, want een kort stukje spoor van de water­ kant de fabriekshal in, kon men daar even goed voor gebruiken. Er moest dan wel hard geremd worden, maar vooruit. Het voltallige personeel, tuk op dergelijk stuntwerk, stond daar uiteraard bij te genieten. Zo ook die ene keer dat het anders afliep dan verwacht. Werd er te laat geremd of weigerden de remmen? In elk geval vloog het locomotiefje in razende vaart door de fabriekshal en knalde daar tegen een muur, die tegen zoveel geweld niet be­ stand bleek. De enige werknemer die niet tus­ sen de toeschouwers had gestaan, bleek ach­ ter die muur op het toilet te zitten. Gelukkig voor hem kwam hij met de schrik en de broek op zijn knieën vrij. Tot grote hilariteit van zijn collega's uiteraard.

Eveneens aan het Zwaansgat was aannemer C.G.F. de Jong gevestigd. Zijn bedrijf groeide snel en in het begin van de jaren tachtig besloeg het vrijwel het gehele blok tussen de Korte Raam en de Peperstraat. Toen hielden de uitbreidingsmogelijkheden op, een ontwikkeling die we telkens opnieuw zien, en verhuisde het bedrijf naar de Vlamingstraat, waarna het oude complex van door­ verbonden huizen en werkplaatsen weer werd opge­ knipt in afzonderlijke delen. Aan het eind van de steeg gaan we linksaf, de Peper­ straat in. In de Middeleeuwen waren aan deze straat veel bierbrouwers gevestigd, waardoor het nog heel lang een van de rijkere straten van de stad was. Later vestigden zich in de Peperstraat veel kooplieden, onder andere in kaas, waaraan de straat zijn grote verschei­ denheid aan pakhuizen dankt. Het is jammer dat een aantal van de fraaiste panden in het begin van deze eeuw is gesloopt, maar de totaalindruk van een bedrij­ vig straatje is er niet minder door geworden. Op nummer 116 vestigde zich kort na 1900 op de begane grond meubelmaker Jan Bol en op de verdie­ ping het fabriekje van babbelaars van de firma Scholten. Ook dat was een typisch Gouds product, die 'zwarte ballen' zoals ze in de stad genoemd werden, want aan producenten van suikerwaren is in Gouda nooit gebrek geweest. De babbelaars werden gemaakt door ruwe suiker met stroop en water te koken. Aanvankelijk werden deze stroopbrokjes met de hand gedraaid, later machinaal. Ze waren een beetje te ver­ gelijken met Haagse Hopjes, maar zijn inmiddels vol­ tooid verleden tijd, nadat het laatste fabriekje, dat van

Van Velzen aan de Turfmarkt, in 1984, na een bedrijfs­ geschiedenis van 136 jaar, de deuren sloot. Daar maakte men overigens ook ander ouderwets suiker­ werk als haverstro, borstplaat en suikerbeesten. Niet meer leverbare grondstoffen en steeds hoger oplopen­ de bedrijfskosten, noopten dit soort kleine bedrijfjes tot sluiting. Het bedrijfje van Scholten sloot al veel eerder de deuren, namelijk in het begin van de jaren vijftig. Daarna kwam er een confectieatelier, in 1956 aanne­ merij De Jong en sinds 1984 is er weer een zelfstandig timmerman met werkplaats gevestigd. Het pand zelf is een mooi voorbeeld van een bedrijfspand met een gevel in neoclassicistische stijl uit het laatste kwart van de vorige eeuw. We lopen iets verder tot aan de Korte Raam. Hier zat op de hoek vroeger de Machineherstelplaats van Piet Bouter. Deze was aanvankelijk vooral gespecialiseerd in de bouw en reparatie van machines voor het bakken van stroopwafels. Tegenwoordig zit ook dit bedrijf op het industrieterrein. Nog iets verderop houden we halt bij de drie pand op de nummers 90-96 van (10) wijn­ handel Van de Velde & Halewijn.

Wijnkoper Van de Velde vestigde zich op deze plek in 1818 en de firma is daarmee het oudste wijnhuis van de stad. De eigenaar ging zelf naar het buitenland om zijn wijnen in te kopen en organiseerde met de door hem binnenge­ haalde oogst regelmatig een wijnproeverij in de kolossale achtertuin. Dat laatste gebeurt nog steeds, maar dan op verzoek en voor de echte liefhebbers. De wijnhandel is overigens geen typisch Gouds bedrijf: onder de Hollandse ste­ den komt die eer aan Dordrecht toe. De voorgevels van de panden zijn achttiende­ en negentiende-eeuws, maar de kernen ervan zijn beslist ouder. Het gevel van het linkerpand valt op door zijn fraaie metselwerk met smalle voeg. Het is een voor gebouwen uit die perio-

Wijnproeverij rond de eeuwwisseling bij wijnhandel Van de Velde in de achtertuin van Peperstraat 94.

31

de kenmerkend schoonheidsideaal dat bij 'her­ stel' door ondeskundigen helaas steeds vaker vernield wordt. De voeg wordt dan flink uitge­ hakt of -geslepen en opnieuw gevoegd, waar­ na de gevel een totaal ander karakter heeft gekregen. Het pand met de gepleisterde gevel op nummer 90 werd in 1879 door Van de Velde aangekocht. Hij verbouwde het daar gevestigde koetshuis met stal tot likeurstokerij en liet een volledig nieuwe gevel optrekken. Ook hier is de kern van het gebouw waar­ schijnlijk veel ouder. Opvallend is de grote boogvormige deuropening met pakhuisdeuren en twee halfronde nissen ter weerszijden daar­ van. Op de verdiepingen zijn de vensteropenin­ gen op een voor de late negentiende eeuw kenmerkende wijze gedecoreerd met gepleis­ terde omlijstingen.

De Peperstraat is een boeiende straat met veel herin­ neringen aan kleine nijverheid. De meest levende herin­ nering treffen we een paar huizen verderop aan op nummer 76, waar de enige nog actieve ambachtelijke pijpmaker van Gouda is gevestigd, Adrie Moerings. Hoewel pottenbakker Moerings sinds 1962 wel wat meer heeft gebakken dan pijpen, is hij bij Gouwenaren en toeristen toch in hoofdzaak vanwege dat oude ambacht bekend. Bij hem kan men nog alle stadia van het pijpmaken en pottenbakken in de praktijk zien. Ook zijn pand is de moeite waard. De gevel ervan mag dan uit het midden van de achttiende eeuw dateren, maar het gebouw is in werkelijkheid veel ouder. Ooit zat hier bierbrouwerij De Preekstoel. Op het achtererf staan nog een echte plee en een oud achterhuis dat nu is ingericht voor de verkoop. We gaan linksaf, de Kuiperstraat in. Dit is een van de weinige straatnamen in Gouda die aan het bierbrouwen herinnert, of liever, aan een van de nevenactiviteiten van deze branche, namelijk het maken van de kuipen voor de bereiding en de tonnen voor het transport. Het is met straatnamen als deze overigens wel altijd oppas­ sen geblazen omdat zelden vaststaat dat de naam ont­ leend is aan een hele beroepsgroep die er gevestigd was, aan een enkele kuiper of aan een enkeling met Kuiper als achternaam. Zeker is in elk geval dat er in Gouda veel kuipers waren en dat ze op niet al te grote afstand van hun klanten, de brouwers, gevestigd zullen zijn geweest. In de gevels van de panden rechts, Kuiperstraat 22-28, zijn tabakspijpen verwerkt. Zij maakten deel uit van de (1 t) pijpmakerij P. van der Want Gz.

Het pijpmakersambacht is op deze plaats in de Kuiperstraat en omgeving ruim driehonderd jaar beoefend. In 1630 begon Willem Stevens de Jonge een pijpmakerij waar hij pijpen maak­ te die hij merkte met de letters WS en een

32

De pijpmakerij P. van der Want Gz. in de Kuiperstraat rond 1905.

kroontje, waardoor zijn producten en atelier bekend werden onder de naam Gekroonde WS. In de negentiende eeuw nam P. van der Want Gz. het bedrijf en de bedrijfsnaam over en zette de productie voort. In 1890 brandde het complex deels uit, waarna het weer werd opgebouwd. De eigenlijke werkplaatsen waren op de begane grond en eerste verdieping gevestigd, terwijl de zolder voor de opslag van turf werd gebruikt. Het complex van panden bestaat uit vier samen­ gevoegde panden en aanbouwen met oude kernen die teruggaan tot in de zestiende of zeventiende eeuw. De voorgevels dateren uit het begin van de twintigste eeuw met uitzonde­ ring van die van nummer 24, die achttiende­ eeuws is. De opvallendste elementen in de ove­ rigens bescheiden vormgegeven gevels, zijn de Goudse kleipijpen die in de sluitstenen boven de gevelopeningen zijn aangebracht en die aan de oude functie van het pand herinneren.

Links staat de stroopwafelbakkerij van Vos & Van Dijk (Kuiperstraat 17-23). Dit is een van de grotere bakkerij­ en in het centrum, maar de echt grote bakkerijen staan tegenwoordig buiten de binnenstad. Voor de industriële bakkerijen moeten we zelfs naar Waddinxveen en Moordrecht. In de Keizerstraat, die we rechts passeren, werden in 1993 opgravingen verricht. Onder andere zijn er toen veel messen gevonden, wat erop zou kunnen duiden dat in deze straat een aantal van de messenmakers gevestigd is geweest die Gouda in de vijftiende, zes­ tiende en zeventiende eeuw tot het messencentrum van Holland maakten. Op de hoek met de Keizerstraat staat de Barbaratoren, het markantste restant van de gelijknamige kapel, waarvan echter nog wel iets meer overeind staat dan

alleen de toren. Dat is vooral goed te zien in de naast­ gelegen timmerwerkplaats. Maar minstens zo aardig is het gegeven dat het koor van de kapel, toen deze bij de alteratie buiten gebruik werd gesteld als godshuis, in gebruik werd genomen als paardenstal (Keizerstraat 98-106 en Kuiperstraat 44-46). Een aardig staaltje van herbestemming in een tijd dat men daar niet zo moeilijk over deed als nu. De rest van de kapel werd verkaveld in woningen en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Bij de Raam gaan we linksaf. Het noemen van alle acti­ viteiten die zich op en in de nabijheid van de Raam hebben afgespeeld is ondoenlijk. Namen als het Mel­ kerssteegje, de Pottenbakkerssteeg en de Olieslagers­ steeg die de Raam met de Keizerstraat verbinden, doen al een grote diversiteit in nijverheid vermoeden. Dit is een van de bedrijvigste delen van Gouda geweest en vrijwel alles wat er zich afspeelde, was afhankelijk van de Raamgracht. Vooral pottenbakkers, lakenwe­ vers en blekers waren hier dik gezaaid. Aan de wevers, die op zogenaamde ramen hun lakense stoffen span­ den, dankt de Raam zijn naam. Maar er was veel meer, zoals een drankenhandel, een handel in brandstoffen, bierbrouwerij De Zwaan, de Goudsche Siroopfabriek en de voorloper van de latere Stearine Kaarsenfabriek 'Gouda'. Die Goudsche Siroopfabriek zagen we hierbo­ ven in 1837 verhuizen van de West-haven naar de Raam. De toenmalige eigenaren begonnen met apo­ theker Van lterson in 1853 een stearine kaarsenfabriek. Beide bedrijven maakten gebruik van dezelfde stoom­ machine waarvan de kracht via een as werd overge­ bracht. De kaarsenfabriek van Van lterson groeide zo explosief dat hij al in 1858 de binnenstad moest verla­ ten en we zagen de resten van het oude bedrijvencom­ plex reeds aan het Buurtje. De oude bedrijfspanden aan de Raam hebben inmiddels allemaal plaats gemaakt voor woningen. De Raamgracht zelf werd in 1960-1961 gedempt en wat er nog aan bedrijven over was, is sindsdien vrijwel verdwenen. Hoe elementair het water tot in de eerste helft van deze eeuw voor onder­ nemend Gouda was, blijkt wel uit een klein incident dat in archiefstukken bewaard is gebleven. De gevestigde ondernemers protesteerden namelijk hevig tegen de voorgenomen vestiging van een kistenmakerij omdat het drijvende hout in de gracht de doorvaart zou belemmeren. En aangezien niet alleen grondstoffen en eindproducten, maar ook halffabrikaten, waaronder het uiterst kwetsbare en nog ongebakken aardewerk, zon­ der problemen moesten kunnen blijven passeren, moest de kistenmaker zijn heil elders zoeken. Waar de Raam overgaat in de Korte Raam en de Bogen gaan we in de richting van het Binnenhaven­ museum en we hebben nu twee mogelijkheden om onze route te vervolgen. Omdat het dit jaar zo'n lange stadswandeling is, vaart er op Open Monumentendag namelijk een boot van het Binnenhavenmuseum naar de Guldenbrug, waar we weer aan wal worden gezet.

Terwijl we onze voeten wat rust gunnen, kunnen we de bebouwing aan de Vest dus vanaf het water zien. Uiteraard is het ook mogelijk de route te voet te vervol­ gen over de Vest. Na Open Monumentendag zullen we trouwens wel moéten lopen, want dan is deze speciale dienst weer uit de vaart. Vanaf het water zien we allereerst twee grote gebou­ wen in gele baksteen aan de stadszijde. Het gaat om de (12) voormalige kaaspakhuizen van J. van Zwet en Zonen. Voor de wandelaars over de Vest: het gaat om de nummers 262-266.

De kaaspakhuizen werden in 1898 en 1912 gebouwd door architect Nederhorst op de plaats waar eerst een distilleerderij had gestaan. De gebouwen zijn vrijwel gelijk aan elkaar, met uitzondering van de dakvorm. De imposante gevels zijn afgewerkt met een kroonlijst en stucwerk. De ramen zijn voorzien van luiken. Dat het hier om kaaspakhuizen gaat, is te zien aan het feit dat de vensters getralied zijn en dat er onder de vensters in de zijgevel ventilatiegaten zijn aangebracht. Er is weinig voorstellingsvermogen voor nodig om te bedenken dat goede ventilatie een eerste ver­ eiste is in een kaaspakhuis, maar ook dat je niet dag en nacht ramen en deuren onbewaakt open kunt laten staan. Een ander kenmerk van kaaspakhuizen is de zware constructie en vooral het grote draagvermogen van de vloe­ ren, al is daar in ons geval van buitenaf niets van te zien. De vloeren van deze pakhuizen rusten op gietijzeren kolommen.

Links de Kaaspakhuizen van J. van Zwet en Zonen aan de Vest en rechts de bebouwing aan de Raam in 1960, kort voor de demping. Meestal zien we de pakhuizen afgebeeld vanaf de Mallegatsluis, nu echter eens vanaf de Korte Raam in de richting van de Vest.

33

Langs het water van de Turfsingel stond vroeger de stadsmuur. De wijken die hieraan grensden waren niet erg in trek omdat de bewoners bij beschietingen de hardste klappen kregen. Wie het zich kon veroorloven, woonde dus in het centrum en aan de stadsrand vond men vooral eenvoudige ambachtslieden. Zoals we al zagen op de Bogen, zaten de werkplaatsen zelfs in de nissen en de muurtorens van de stadsmuur die voor dat doel verpacht werden. Maar ook tussen de stadswallen en de eerste huizen heerste een en al bedrijvigheid. Die tussenruimte was namelijk vrij groot met het oog op de verdediging. Lopend over de Vest kan men zich dat nog vrij goed voorstellen, wanneer men bedenkt dat deze straat vroeger alleen aan de stadszijde bebouwd was en dat de stadsmuur ongeveer een meter van de huidige waterlijn stond. De rest was open terrein dat vroeger weinig gebruikt werd door verkeer, want vrijwel nie­ mand had hier iets te zoeken. Vanwege die rust kon­ den veel ambachtslieden op straat werken. En omdat de ruimte tussen de stadsmuur en de eerste huizen zo lang en breed was, vond men er veel lijnbanen. Direct na de sloop van de stadsmuur veranderde de Vest in een lange kade waaraan zich tal van bedrijven vestig­ den die vanaf het water bevoorraad werden of die met de scheepvaart van doen hadden. Een voorbeeld van een bedrijf dat vanwege de aard van zijn producten zeer snel moest kunnen laden en trans­ porteren, was de (13) Goudsche Coöperatieve IJsfabriek 'Willem Barendsz' halverwege de kaas­ pakhuizen en molen De Rode Leeuw. Vanaf het water is het gebouw herkenbaar aan het platte dak en het rondboogfries langs de bovenzijde van de gevel. De wandelaars herkennen het als nummer 201.

Warmte is gemakkelijker te produceren dan kou. Toch is koeling noodzakelijk voor het goedhouden van vis, vlees, melk et cetera en voor verschillende industriële processen. In Gouda en omgeving heeft daarom altijd wel een aantal zogenaamde ijskelders gestaan. Hierin werd in de winter natuurijs opgeslagen en ondergronds bewaard, zodat het in de zomer gebruikt kon worden. Banketbakkerij Breebaart aan de Markt bijvoorbeeld had een ijskelder Achter de Kerk, onder wat nu de stadsgalerie is. Een andere ijskelder van de firma Van Kamphuizen stond naast molen 't Slot, maar werd bij de restauratie van de laat­ ste gesloopt. Veel oude Gouwenaars die de ingang van die kelder nog gezien hebben, maar de functie ervan niet kenden, leven nog altijd in de stellige overtuiging dat dat geheim­ zinnige poortje aan de voet van de molenheu­ vel toegang gaf tot onderaardse gangen. Vanaf ongeveer 1860 ontdekte men verschil­ lende technieken om kunstmatig ijs te fabrice-

ren en in 1911 werd ook Gouda met een ijsfa­ briek verrijkt. Dat het een coöperatie was, hoeft ons niet te verbazen, want verschillende bedrij­ ven konden ijs gebruiken voor koelprocédé's of conservering van bederfelijke waar. Ook is het geen wonder dat dit bedrijf zich aan de Turfsingel vestigde, dicht bij bijvoorbeeld de Goudsche Melkinrichting en strategisch gele­ gen aan het water, zodat grote partijen ijs snel konden worden getransporteerd. In de twintig­ ste eeuw verdrong het kunstijs het natuurijs van de markt. Alleen de vishandel bleef nog lange tijd aan het natuurijs vasthouden omdat het fabrieksijs de vis blauwig kleurde. In Sluip­ wijk is om die reden tot 1968 de ijstoren van vishandel Van der Starre in gebruik gebleven. Het fabrieksijs werd op zijn beurt verdrongen door het steeds goedkoper worden van koel­ technieken, vooral nadat het elektriciteitsnet was aangelegd. Grote bedrijven kochten eigen koelinstallaties en na de Tweede Wereld-oorlog kwamen koelkasten en zelfs diepvriezers van lieverlee ook binnen het bereik van particulie­ ren. Het in baksteen opgetrokken pand heeft een voor het begin van deze eeuw kenmerkend uiterlijk van bedrijfspanden. Karakteristiek is het platte dak met dakschilden, de uitgemetselde penanten, het fries en de rondbogen.

De voormalige ijsfabriek 'Willem Barendsz' aan de Vest.

34

De T urfsingel naar het noorden in 1860. Rechts aan de Vest korenmolen De Roode Leeuw en links op de achtergrond tras- en verfmolen Sint Joseph. Later werd dit de krijtmolen van de firma Vingerling. Gewassen tekening door G.J. Verspuy.

Het geheel maakt een sobere indruk en met decoraties is spaarzaam omgesprongen. De bekroningen van de penanten zijn uitgevoerd in gepleisterd metselwerk en verraden een flauwe invloed van de art deco. Door het huidige gevelopschrift schemert nog vaag een oudere schildering met de oorspronkelijke bedrijfs­ naam.

die hoog op de stadswallen werden gebouwd zodat ze zoveel mogelijk wind vingen. Toen stonden er zelfs nog meer, maar die zijn al eeuwen terug spoorloos verdwenen. Het is mede aan de aanwezigheid van de molens te danken dat de industrialisatie van de negentiende en vroege twintigste eeuw zich vooral aan de westzijde van de stad voltrok. Andere gunstige factoren waren de aanwezig­ heid van de grote turfschuren aan de overkant van het water en het feit dat de Turfsingel in de zeventiende eeuw een doorgaande vaarroute voor koopvaardijschepen was geworden. Op de plaats van de huidige stenen stellingmo­ len stond al in 161 9 de houten standerdmolen van Jan Vrancken. In 1727 werd deze vervan­ gen door een stenen exemplaar dat in 1771 nog eens ingrijpend vernieuwd werd. Dat laat­ ste jaartal is terug te vinden in de kap van de molen. Molens als De Roode Leeuw legden het op den duur af tegen stoommachines en nadat blikseminslag in 1894 de molen had lamgelegd, werd deze dan ook niet meer gere­ pareerd. De molen bleef nog een tijdlang bewoond en ging in 1 926 over in handen van de gemeente. In de oorlogsjaren warmden de Gouwenaars hun handen aan het houtwerk dat aan het beginnende brandje van 1894 was ontsnapt en het mag een wonder heten dat de

Hoewel een groot aantal oude bedrijfspanden aan de Turfsingel en de Vest in het recente verleden is verdwe­ nen, komen we hier het ene monument van bedrijf en techniek na het andere tegen. De volgende, (14) molen De Roode Leeuw, is wel heel gemakkelijk te herken­ nen

Molens stonden bij voorkeur aan de westgrens van de steden vanwege de overheersende windrichting. Molen De Roode Leeuw was dan ook niet de enige. In de vorige eeuw stond ver­ der naar het noorden nog molen De Koren­ blom en aan de andere kant van het water, tegenover de plateelfabriek Zuid-Holland, stond sinds 1875 een molen voor het malen van tras. Later werd deze in gebruik genomen door de firma Vingerling voor het malen van krijt en verfstoffen. Op deze laatste molen na gaan stadsmolens vrijwel steeds terug op vijftiende­ en zestiende-eeuwse voorgangers van hout

35

De Asschuur in 1992. Na een verbouwing werd de Asschuur in gebruik genomen door de gemeentereiniging (foto Hekker, Gouda).

troosteloze resten niet hetzelfde lot ondergin­ gen als de molenstomp van De Korenblom die in 1949 na een brand werd gesloopt. Dat wil niet zeggen dat er nooit sprake is geweest van sloop, integendeel. Maar de molen overleefde de snode plannen, werd van 1983 tot 1985 gerestaureerd en combineert thans de functie van maalderij met die van museum.

Iets verderop aan de Vest staat alweer het volgende monument dat zich gemakkelijk laat herkennen. Terwijl wij tegenwoordig modieus van 'recycling' spreken, bewijst dit monument dat er ook in dat opzicht niets nieuws onder de zon is. We zagen al aan voorbeelden uit het oude bouwvak dat men vroeger meer dan tegenwoordig oude materialen of bruikbare onderdelen hergebruikte. Niets dat niet volledig versleten was, werd weggegooid. Een voorbeeld van een gebouw waar dergelijke afgedankte stoffen werden verzameld, is (15) de Asschuur.

De Asschuur is een zeer zeldzaam gebouw. Het werd rond 1840 in opdracht van het stadsbestuur gebouwd door stadstimmerman A. Oudijk. Doel was er de as van de haardvu­ ren in de stad te verzamelen, een activiteit die gemeente verpachtte. De haarden werden toen nog voornamelijk gestookt met turf en ander organisch materiaal en de 'potas' die na verbranding overbleef, was nog voor tal van andere doeleinden bruikbaar. Onder andere

speelde potas een rol in de zeepziederij en de glasfabricage. Het toenemend gebruik van steenkool maakte echter dat de kwaliteit van de as achteruitging. De Asschuur werd daarna gebruikt voor de inzameling van puin, huisvuil en bagger, zaken die nog een tijdlang geld op­ brachten. Toen ook dat niet meer het geval was en het ophalen van stadsvuil zelfs geld ging kósten, nam de gemeente in 1915 de stadsreiniging en dus ook de Asschuur in eigen beheer. Het klinkt in onze oren ongelooflijk, maar de directeur woonde aanvankelijk op de bovenverdieping, waar ook het kantoor geves­ tigd was. De stadsreiniging bleef er tot het eind van de jaren zestig gevestigd, waarna de sociëteit So What er onderdak vond. In 1985 werd het gebouw grondig gerestaureerd.

We vervolgen onze route over de Vest of over het water van de T urfsingel en zien aan de andere kant van het water het grote gebouw van de (16) Koninklijke Goudsche Machinale Garenspinnerij N.V., dat gemakkelijk te herkennen is aan het opschrift in de gevel.

De vele Goudse touwslagers hebben altijd gewerkt voor de scheepvaart. Toen de rol van Gouda op dit gebied was uitgespeeld, vanaf het einde van de achttiende eeuw, was het ook met de touwslagerijen snel gebeurd. Anders was het gesteld met de garenspinners. Zij werkten aanvankelijk vooral in dienst van de

36

lakenindustrie, maar toen deze inzakte, scha­ kelde men over op andere producten, waaron­ der netten voor de visserij. Eeuwenlang draai­ de deze bedrijfstak vooral op de goedkope arbeidskracht van kinderen, maar door het ver­ bod hierop in 187 4 ging de ene na de andere lijnbaan failliet. Inmiddels was in 1861 op initiatief van vijf Goudse kleingarenfabrikanten de Goudsche Machinale Garenspinnerij (GMG) opgericht. Hoongelach van de kant van de 'echte' baan­ ders was hun deel en schamper werd het bedrijf als 'de Lorrebaas' gekwalificeerd: men zou er van inferieure grondstoffen een dito kwaliteit garens maken. Maar het ging de GMG voor de wind, helemaal toen de Kinderwet van 187 4 de arbeidskosten van de handwerkers omhoog joeg. Omstreeks 1900 was de GMG dan ook een groot bedrijf en waren er niet veel oude lijnbanen meer over. De laatste resten van een oude lijnbaan verdwenen onlangs bij de sloop van de Goudsche Machine Fabriek aan de Kattensingel. Het bedrijf begon in 1861 in een houten loods die in 1865 plaats maakte voor een stenen gebouw. Uitbreiding op uitbreiding maakte dit tot een indrukwekkend complex, totdat een zware brand in 1917 het gehele bedrijf in de as legde. Bij de herbouw werd het volledig opnieuw opgezet en de nu nog bestaande gebouwen dateren uit die tijd. De stijl, waarin het gebouwd is, is die van het functionalisme, een bouwstijl waarbij de functie van een bouw­ werk belangrijker geacht werd dan de vormge­ ving ervan. Als grondlegger van het functionele bouwen in Nederland wordt over het algemeen Berlage beschouwd. Met name zijn Amster-

R/V

damse beursgebouw maakte dat het functio­ nalisme veel navolgers kreeg. Het interieur bevat tal van interesante details, waaronder gekleurde tegeltableaus. In het behouden gebleven deel waren vroeger de wasserij met bijbehorende magazijnen, het kantoor en de expeditieruimte ondergebracht. Het bedrijf zelf is in 1985, nadat het personeelsbestand van driehonderd tot enkele tientallen was terugge­ lopen, verhuisd naar Oudewater.

Ter hoogte van de Guldenbrug staat aan de zijde van de Vest de voormalige Coöperatieve Graanmaalderij De Boerenbond uit 1908. Het inwendige werd in 1979 ont­ manteld, maar de gevel aan de waterkant verkeert nog vrijwel in originele staat. Thans is er de firma IJsselstijn gevestigd. Verderop langs de Vest staat langs het water nog een houten kleischuur uit het begin van de twintigste eeuw van de voormalige Plateelfabriek De Zuid-Holland. Verder naar achteren steekt de waterto­ ren van deze fabriek nog boven de loodsen en magazij­ nen uit. Straks zullen we meer van dit enorme complex te zien krijgen. Vanaf de Vest gaat de route verder de Vlamingstraat in. Deze dankt zijn naam niét aan de Vlaamse textielarbei­ ders die aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw naar de Hollandse steden kwamen en de lakennijverheid een geweldige impuls gaven. Die gedachte is uiteraard verleidelijk, want ook naar Gouda zijn er genoeg Vlamingen gekomen, maar de naam komt al in 1375 in archiefstukken voor en is ontleend aan Jan die Vlaminc die er een huis en werkplaats had. We lopen de Vlamingstraat uit en gaan linksaf de Raam op. We houden de linkerzijde van de straat aan. In de vijftiende eeuw heette deze zijde van de Raam nog Koningstraat, waarschijnlijk naar een bewoner van die naam. Later kwam ook voor deze kant van het water

NAAML: VENNOOTSCHAP

TELEGR'AM~ADRES: ..,NATIONAAL'!

INTERC. TELE>'OONNVMMER 52.

BINO·PAK·EN·NAAITOUVV. $CH0EN·ZE.IL·Vi$$GHERS· GORDIJN ·JALOUZIE • RAAM - KOLF- MACH INE ZAKSTOP· EN GEVLOCHTEN KOORD EN WEEFGARENS.

SCHIE.MANSGAREN·HENNEP·VLAS·Lt:o!OSELS ENZ:

80n J u n i /.(/ 14

Briefhoofd van de Goudsche Machinale Garenspinnerij. Van het in vogelvlucht afgebeelde complex is door brand en sloop niets meer over.

37

de naam Raam in gebruik. Overigens stonden niet alleen hier aan de Raam de ramen van de lakenwevers opgesteld: vrijwel elke open plek in de stad werd door hen gebruikt, evenals de verdedigingswerken en de ter­ reinen buiten de stad. De namen Raam, Raamstraat of Raamweg in oude stukken kunnen daardoor op ver­ schillende plaatsen in de stad betrekking hebben. Op nummer 60 en 62 staan we stil bij (17) de Goudsche Coöperatieve Broodbakkerij en Ver­ bruiksvereniging 'Ons Voordeel'.

Ons Voordeel werd in 1892 opgericht en zat de eerste jaren nog aan de Groenendaal. In 1896 verhuisde de coöperatie naar de Raam. De organisatie stelde zich ten doel 'aan haar leden waren van eiken aard van goede hoeda­ nigheid te verschaffen'. Overigens konden ook niet-leden er hun inkopen doen. Ons Voordeel groeide snel en had uiteindelijk een zeer grote omvang. De coöperatie deed in assurantiën, was spaarbank en had voor de dure brand­ stoffen een speciaal spaarfonds. Het complex aan de Raam omvatte een broodbakkerij, pak­ huizen voor brandstoffen en huishoudelijke arti­ kelen, wasvertrekken, een schaftlokaal, een spreekkamer en een archief. Elders in de stad

Voorgevel van de voormalige Goudsche Coöperatieve Broodbakkerij en Verbruiksvereniging 'Ons Voordeel', thans in gebruik bij onder andere een buurtspeelwinkel, een tafeltennisvereniging en het Leger des Heils. (foto: Martin Droog, Gouda.)

had de coöperatie filiaalwinkels, zoals aan de Karnemelksloot en aan de Roemer Visscher - straat en verder was er de rijdende winkel. Zelfs in Ammerstol was er een filiaalbedrijf. Het is opvallend moeilijk meer over Ons Voordeel te weten te komen, maar iedereen die erop aangesproken werd, noemde de uitgesleten drempel aan de voorzijde als gevolg van de vele duizenden leden en niet-leden die er hun inkopen deden. Ons Voordeel was niet de enige Goudse coöperatie. Een andere grote was de R.K. Coöperatieve Broodbakkerij en Verbruikersvereniging 'Ons Belang', ooit gevestigd aan de Nieuwehaven. Het pand is een puntgaaf voorbeeld van een bedrijfspand in neorenaissancestijl. Op de begane grond treffen we nog de originele win­ kelpui aan met aan weerszijden de authentieke deuren die toegang geven tot de bovenwonin­ gen. De rest van de voorgevel is rijk versierd met bogen en siermetselwerk. Achter en naast dit hoofdgebouw bevinden zich nog bijgebou­ wen en oorspronkelijke bestrating. In het fraaie smeedijzeren hekwerk zijn de letters O en V verwerkt en in het fries van de achterbouw kunnen met enige moeite nog de woorden Coöperatieve Broodbakkerij lezen.

Aan dezelfde kant van de Raam passeren we op de nummers 28-32 de nieuwbouw uit 1918 van de voor­ malige (18) N.V. Plateelbakkerij Zuid-Holland.

Op 2 april 1898 werd de plateelfabriek E. Estiée & Co opgericht door Egbert Estiée en Adriaan Jonker. Begonnen werd met de eerste bakproeven voor fijn sieraardewerk in het grof­ aardewerkfabriekje Het Hert van Jonker, gele­ gen in de Kandeelsteeg. Al vanaf 1899 begon het bedrijf met het vergroten van het bedrijfs­ terrein door de aankoop van grond en huisjes in de omgeving. Gaandeweg werd vrijwel het hele gebied tussen de Raam en de Vest tot aan de Verlorenkost in beslag genomen door schuren, werkruimten, ovens, schoorstenen en de watertoren van de fabriek. Al in 1903 werd de vennootschap tussen Estiée en Jonker ontbonden en zette Estiée het bedrijf onder de naam N.V. Plateelbakkerij Zuid-Holland voort, door de Gouwenaren al spoedig 'Plazuid' gedoopt. Inmiddels had het bedrijf twee eigen winkels in Hilversum en Amsterdam geopend. In 1905 stapte ook Estiée uit de fabriek en de grootste aandeel­ houder werd nu B.J.C. Hoyng, tevens een van de voornaamste afnemers. Estiée had de fabriek in korte tijd wereldfaam bezorgd, maar de Hoyngs waren minder ge'rn-

38

Het uit de Raamgevel van de Plateelfabriek Zuid-Holland verwijderde tegeltableau uit 1918. Een tweede, beschadigd tableau is nog aanwezig.

39

Het Nonnenwater rond 1920 met de in 1995 gesloopte Goudsche Glucosefabriek. Links daarvan Kostverlorengracht en korenmolen De Korenblom, rechts de in 1937 afgesloten Lazarussteeg. Van de panden links staan er nog enkele, maar rechts is alles verdwenen. Net niet zichtbaar aan de rechterkant is het Lazaruspoortje dat hier tot 1941 stond, maar sinds 1963 de toegang tot het Catharina Gasthuis siert.

teresseerd in artistieke prestaties dan in indus­ trieel succes. Onder hun leiding werd het accent verschoven naar gebruiksaardewerk. Ook dit, en dan vooral het matte plateel Da­ mascus en Rhodian, bleek een geweldig suc­ ces. De behoefte aan bedrijfsruimte nam nog meer toe en in 1913, 1915, 1917, 1918 en 1920 kwamen nieuwe magazijnen, ateliers, ovens, monsterkamers en een directiekamer tot stand. De watertoren verrees in 1920 toen het bedrijf een nieuwe gastunneloven aan­ schafte. In het kielzog van de Plazuid ontstonden meer aardewerkfabrieken in de stad en schakelden nogal wat zieltogende pijpmakerijen halsover­ kop om. We kwamen reeds de Regina. tegen en zullen aanstonds de plek zien waar ooit het bedrijf van Goedewaagen stond. Met de slui­ ting van de Plazuid in 1964 werd evenwel het einde ingeluid van een van de roemrijkste en kunstzinnigste industrieën van de stad. Omdat het bedrijfscomplex in fasen tot stand is gekomen, heeft het een zeer gevarieerde ver-

schijningsvorm. De serie kleine gevels in neore­ naissancestijl langs de Raam vormen het best bewaarde gedeelte, al is een van de tegelta­ bleaus inmiddels verwijderd. Het is gerestau­ reerd en berust bij de huidige eigenaar van het pand. Karakteristiek zijn de trapgevels, de kruiskozijnen, het gebruik van glas-in-lood, de tegeltableaus, goten op klossen, dakkapellen met luiken, dakleien, sierankers en natuursteen.

Links van de nieuwbouw van de Plazuid liep vroeger de doodlopende Messenmakerssteeg vanaf de Raam in de richting van de Vest. Hij dankte zijn naam aan een messenmaker die er in een pand op de hoek zijn am­ bacht uitoefende. Aan het eind van de Raam steken we de Verlorenkost over. Tot 1932 liep hier een grachtje in de richting van de Vest en aan het eind ervan stond de al genoemde korenmolen De Korenblom. Aan de andere kant van dat pand liep ooit de Lazarus­ steeg op de Vest aan, maar dat werd in 1937 afgeslo-

40

ten en bij de voormalige gasfabriek getrokken. Die was namelijk gevestigd op het terrein dat nu tot aan de Turfsingel braak ligt. Het werd in 1995 in opdracht van de gemeente gesaneerd en archeologisch onderzocht. Daarbij werden talloze sporen van bedrijvigheid gevon­ den, vooral in de kleine huisjes die ooit tussen de Verlorenkost en de Lazarussteeg gestaan hebben. Ook die Lazarussteeg zelf werd trouwens teruggevonden, compleet met de bestrating. Tot de beroepsgroepen die in de vondsten vertegenwoordigd zijn, behoren een speldenmaker, een pijpmaker en een plateelbakker. Verder werd een maalinrichting aangetroffen en een kelder met daarin een ronde put, gemaakt van een afgedankte ton. De ton zelf was tot de rand gevuld met lege mineraalwaterflessen van steengoed en enorme hoeveelheden boekweit en houtsnippers. Een verkla­ ring hiervoor is nog niet gevonden en dat geldt ook voor een grote ondiepe gepleisterde bak, waarin ken­ nelijk iets geweekt of geverfd is. Genoeg te doen dus voor de archeologen. En dan te bedenken dat het grootste deel van het Bolwerkterrein nog gesaneerd en onderzocht moet worden. Men verwacht hier nog veel te weten te komen over een vrijwel vergeten Goudse specialiteit, namelijk de plateel- en pottenbakkerij. We gaan met de bocht mee naar rechts, het Nonnen­ water op. Links van nummer 8 stond tot 1941 het Lazarus-poortje dat we al gezien hebben bij de ingang van de tuin van het museum Het Catharina Gasthuis. Toen het nog op zijn plek stond, gaf het toegang tot het Leprozenerf. Aan de overkant van de straat zien we nog een interessante gevelrij met daartussen een aantal oude bedrijfspanden. Verderop, op de hoek met de Hoge Gouwe staat sinds 1953 het kantoor van het Waterleidingbedrijf. De oude bebouwing die ervoor werd afgebroken bleek nog res­ ten van de oude kapel van het klooster van Sint Marie te bevatten. Jammer dat vier eeuwen stadsgeschiede­ nis moesten wijken voor nog geen veertig jaar kantoor­ geschiedenis, want al in 1991 verliet het bedrijf onder de naam Watermaatschappij Zuid-Holland Oost (WZHO) de stad. Aan het eind gaan we linksaf de Hoge Gouwe op, waar op nummer 189 de zogenaamde (19) Lichtfabriek staat.

In de veertiende eeuw werd in dit toen nog onbebouwde deel tussen de Hoge Gouwe en de Vest het leprozenhuis gevestigd. In 1408 verhuisde het naar een plek buiten de stads­ muren en ervoor in de plaats kwam het kloos­ ter van Sint-Marie. Na 1572 werden er weer lij­ ders aan 'de ziekte van Lazarus' in de panden verpleegd. In 1853 werd een deel van de gebouwen opgekocht door de firma Westerman & Robbé die er een fabriek bouw­ de om 'oeconomisch gaz' uit steenkoolgruis te

produceren. Dat gas was van zo'n slechte kwaliteit dat het alleen voor straatverlichting kon worden gebruikt. Naarmate de kwaliteit van het gas echter verbeterde, groeide ook het bedrijf en in zijn grootste omvang besloeg het, onder de naam Goudsche Lichtfabrieken (GLF), het hele terrein vanaf de Verlorenkost en de Hoge Gouwe tot aan de singels. In 1909 week het statige Proveniershuis aan de Hoge Gouwe voor de nieuwbouw van een elektrische centrale van de GLF. Het ontwerp is sterk beïnvloed door het functionalisme. Kenmerkend zijn het gebruik van nieuwe bouwmaterialen als ijzer, beton en glas, het afzien van overbodige decoratieve elementen en het zichtbaar laten van de constructie. Dat de Lichtfabriek een vroeg voorbeeld van die stijl is, is onder andere te zien aan het feit dat er toch wat historiserende decoratieve onder­ delen in verwerkt zijn, zoals sierankers en het boogfries met gedecoreerde consoles langs de bovenzijde van de gevel en de rijk versierde hoekconsoles. Let ook eens op de gedeco­ reerde overloopbak van de dakgoot langs de noordgevel. Links van dit hoofdgebouw staat een kleine uitbreiding uit 1920-1925. Daartussen werd een poortgebouw geplaatst dat in stijl nauw aansloot op het rechter gebouw. Op de begane grond bevindt zich een rondboogvormige teakhouten entree met authentieke houten deuren. De gevel is bekroond met een natuurstenen reliëf van twee leeuwen en een wapenschild van Gouda dat afkomstig is van de Potterspoort die hier vlakbij stond, maar in 1850 afgebroken werd. In 1977 verliet het Gemeentelijk Energie Bedrijf, zoals deze voorganger van het huidige Energiebedrijf Midden-Holland inmiddels heet­ te, de binnenstad. De meeste gebouwen, waaronder de gashouders die boven alles uit­ torenden, zijn gesloopt en als we niet oppas­ sen voor het lot van de Lichtfabriek, herinnert straks alleen de rekening van de bodemsa­ neerders nog aan de 'goedkope' energie die hier ooit geproduceerd werd.

Voorbij de Lichtfabriek gaan we rechtsaf de nieuwe Sint-Remeynsbrug over. We gaan nog niet meteen de Nieuwehaven op, maar eerst even linksaf, langs het water van de Gouwe tot aan het Regentesseplantsoen. Vanaf de ruïne van de onlangs gesloopte Regentesse­ brug hebben we een goed uitzicht. Hier valt een hoop te vertellen, maar we moeten ons ook ditmaal beper­ ken. Links, aan de andere kant van de gesloopte brug, stond tot 1850 de Potterspoort. Hij dankte zijn naam aan de pottenbakkers die zich in de Middeleeuwen met

41

'

DOE HET LICHT NIET UIT BIJ

DE GOUDSE LICHTFABRIEK •

Affiche van de actie tot behoud van de Lichtfabriek. De actie vond veel weerklank onder de Goudse bevolking, maar het lot van dit bedrijfspand is nog altijd onzeker.

het oog op brandgevaar niet binnen de stadsmuren mochten vestigen en daarom vooral buiten deze stads­ poort te vinden waren. Later, nadat men betere oven­ types ontwikkeld had, kwamen pottenbakkers wel degelijk in de stad voor. Recht vooruit ligt de Kattensingel. De naam is afgeleid van de bleker Jan Gatten die in de zestiende eeuw aan de overzijde een blekerij had. Aan die overzijde strekte zich in de Middeleeuwen namelijk het platteland uit. Net als de Korte Akkeren kenmerkte dit gebied zich aan­ vankelijk door tuinbouw en niet voor niets heeft de sin­ gel een tijdlang Tuinsingel geheten. Hier stonden de boomkwekerijen en enterijen die Gouda in een ver ver­ leden een goede reputatie bezorgden. Later, al vanaf de zestiende eeuw, kwamen in dit gebied veel blekerij­ en en lijnbanen. De ambachtelijke bedrijven langs deze gracht werden in de vorige eeuw, net als langs de Turf-singel, opge­ volgd door de eerste industriële bedrijven van de stad. Het gebied meer naar links, dat nu Kromme Gouwe

genoemd wordt, is zelfs een van de oudste echte industrieterreinen van Nederland. De bekendste fabriek die daar aan het Jaagpad gevestigd is geweest, was de NV Goedewaagen's Koninklijke Hollandsche Pijpen­ en Aardewerk-fabriek 'De Distel'. Nadat de schoorste­ nen in 1956 voor het laatst gerookt hadden, werden de opstallen in de jaren tachtig gesloopt en vervangen door woningbouw. Er staat nu alleen nog de helft van drie houten schuren aan de Nieuwe Gouwe met op het dak de letters EWAAGEN, het restant van een oude reclametekst. Die tekst is vanaf dit punt overigens niet zichtbaar. Kijken we weer naar de overkant, dan zien we de res­ tanten van wat eens de (20) stoomblekerij De Drie Notenboomen was.

De naam van De Drie Notenboomen roept her­ inneringen op aan de tijd dat de landerijen hier buiten de stadsgracht nog in gebruik waren als boomkwekerijen en boomgaarden. Al in 1578

42

De zogenaamde Ljungströmturbine in de centrale hal van de Gemeentelijke Lichtfabrieken in 1929 (foto Baars, Gouda}

was er op deze plaats een wasserij van die naam gevestigd en daarmee is het de oudste blekerij die we van naam en plaats kennen. Links ervan verrees in het midden van de zeventiende eeuw de blekerij Het Vergulde Paard, later Het Springende Paard. Enkele jaren nadat deze blekerij bij De Drie Noten­ boomen was getrokken, verdween een deel ervan bij de aanleg van de Nieuwe Gouwe in 1903. In 1837 was de blekerij definitief in het bezit gekomen van een telg uit het Limburgse geslacht Jaspers. Deze Lambertus Jaspers liet in 1849 het deels nog bestaande bedrijfspand optrekken. In 1971 sloot het bedrijf zijn deuren, waarna een deel van het leegstaande complex gesloopt werd. Wat behouden bleef, is het gebouw met de monumentale ingangspartij uit 1849. Boven de zware dubbele deuren bevindt zich een halfronde nis met daarin een groep notenbomen in zeer diep reliëf. Op de achter­ grond zijn ter weerszijden van de notenbomen kleurrijke taferelen van het blekersambacht weergegeven.

De Drie Notenboomen en Het Springende Paard waren niet de enige blekerijen in dit deel van de stad. Een

andere was De Pelikaan. Deze kwam in 1802 in han­ den van een aantal Goudse ondernemers die er een katoendrukkerij met een geheim procédé vestigden. Het lot was hen niet gunstig gezind en in 1818 moest het, na vele pogingen om tegenslagen het hoofd te bie­ den, de deuren sluiten. Wat er nou zo geheim was, is nooit duidelijk geworden, maar het had waarschijnlijk iets met de samenstelling van de inkt te maken. Op de Wereldtentoonstelling in Amsterdam werden de kleuren van de bedrukte stoffen in elk geval geprezen. Rechts van De Drie Notenboomen is nog een zeepzie­ derij gevestigd en helemaal aan het andere eind is nog een kaashandel te vinden, maar verder is er op de Kattensingel niet veel meer over van de oude bedrijvig­ heid. De Goüdsche Machinefabriek verhuisde in 1990 naar Waddinxveen en de gebouwen werden onlangs gesloopt. Ook van de andere bedrijven, waaronder een kistenmakerij, een houthandel en blekerijen is niet veel meer te zien. We lopen weer terug de Lage Gouwe af en slaan links­ af de Nieuwehaven in. De herinrichting van deze straat is dit jaar afgerond en wie hem zich nog in zijn oude gedaante kan herinneren, zal toe moeten geven dat hij enorm is opgeknapt. Hoewel het water in 1940 en 1941 is gedempt en veel oude bebouwing in de loop van deze eeuw door weinig fantasierijke nieuwbouw is

43

vervangen, heeft de Nieuwehaven op een heel andere manier zijn oude karakter behouden. Als geen andere straat in de binnenstad vindt men hier alle denkbare functies door elkaar. Woningen, winkels, een school, een clubhuis, een bordeel, een sportschool, coffees­ hops, werkplaatsen en de brandweerkazerne, om er maar een paar te noemen. Die menging van functies en

vooral de kleinschaligheid ervan vond men vroeger in de gehele binnenstad. Lopend door de Nieuwehaven ontdekken we moeite­ loos een aantal monumenten, maar de aandacht gaat nu even uit naar bedrijfspanden. Links passeren we een van de plaatsen waar in Gouda het 'oudste beroep van de wereld' wordt uitgeoefend, een bedrijfstak die vroe-

Luchtfoto uit 1959 van het Bolwerk op het moment dat dit werd afgegraven voor de aanleg van een verkeersplein. Linksonder bedrijventerrein de Kromme Gouwe met het complex van Goedewaagen. Daarboven de Nieuwe Gouwe uit 1903 en op de hoek met de Kattensingel blekerij De Drie Notenboomen nog in volle glorie. Verderop in de Kattensingel drijft hout van een kistenmakerij. De noodbrug voor De Drie Notenboomen is de Jan Kattenbrug die kort na de opname gesloopt werd, evenals de rechts daarvan gelegen Pottersbrug. De nieuwe Pottersbrug is op de foto in aan­ bouw. De derde brug is de net voltooide Rabatbrug. De oude Rabatbrug of Rode Brug lag meer naar rechts. Verder zijn nog in oude glorie zicht­ baar: de gasfabriek, het Nonnenwater, de schoorsteen van plateelbakkerij Wijnjo aan de Lage Gouwe, de nog intacte bebouwing aan de Hoge Gouwe en de groenstrook in het midden van de Nieuwehaven. De Sint-Remeynsbrug is er nog niet.

44

ger niet minder dik gezaaid was dan tegenwoordig. Ook kende men eeuwen geleden in zekere zin al gedoog­ zones. Niets nieuws onder de zon dus, en deze kant van de Nieuwehaven kan toevallig bogen op een oude traditie, want uitgerekend hier was in de vijftiende eeuw zo'n plaats waar het stadsbestuur prostitutie ooglui­ kend toestond. Andere plekken waar men vroeger met toestemming van het stadsbestuur de dames van ple­ zier kon treffen, waren de Dubbele Buurt, de Peper­ straat en de Stoofsteeg. Een badstoof of stoof was in de Middeleeuwen een van de gangbare namen voor een huis van plezier: behaaglijke plekken voor de totale lichamelijke verzorging. Links van nummer 207 bevindt zich een doorgang naar wat vroeger het papierverwerkende bedrijf van Vos was en wat onlangs verbouwd is tot woningen en kleine bedrijfsruimten. Als we het terrein oplopen, zien we de zijgevel van een voormalig kaaspakhuis met de voor dit soort gebouwen karakteristieke getraliede vensters. Op deze plaats is ook goed zichtbaar hoeveel werkruimte er vroeger was op de erven tussen de T urfmarkt en de Nieuwehaven. In later tijd konden hier hele fabrieken verrijzen. Iets verderop vinden we in de gevel van nummer 185 een steen die herinnert aan de eerstesteenlegging in 1928 door Joh. de Gruijl. Dit complex van gebouwen was de blikslagerij van De Gruijl & Zn. Dat was in een tijd dat nog niet alles in plastic verpakt werd, maar in fraaie blikken die nu verzameld worden. Tegenwoordig heeft een aannemer er zijn werkplaats. Aan de overzijde, tussen de nummers 166 en 184, zien we een steeg met de naam Hartenerf. Hier was vroeger een hofje dat in 1657 gesticht was door Hendrick en Helena Jans 't Hart. Het ontbrekende toegangspoortje is het derde verplaatste poortje op onze route en het staat nu in de Peperstraat, in de achtertuin van Westhaven 14. Op nummer 51, waar nu sportschool Versus gevestigd is, was een timmerbedrijf, het trappenfabriekje van Hoogendoorn, te vinden. Iets verder, achter de brand­ weerkazerne, lag tot in de jaren zeventig het zoge­ naamde Stadserf. Dit was ook bereikbaar via de Turfmarkt, waar de gemeente eveneens panden in gebruik had. Hier zaten heel lang verschillende uitvoe­ rende diensten van de gemeente. In de Vrouwetoren toont Archeologische Vereniging Golda op Open Monumentendag vondsten van indus­ trie en nijverheid die bij de recente werkzaamheden in de Nieuwehaven zijn gevonden. We lopen de Nieuwehaven uit en gaan via de Kleiwegstraat in de richting van de Kleiweg. De Kleiwegstraat biedt nog een hele aardige afwisseling tussen winkels en gewone woonhuizen, al zal dat laatste het winkelende publiek niet direct opvallen. Ook hier voert de kleinschaligheid de boventoon en vindt men nog echte middenstanders. Als we de moeite nemen naar boven te kijken, zien we dat veel geveltoppen nog vrij onlangs zijn opgeknapt.

45

Maar ook de winkelpuien worden aangepakt en een voorbeeld van een winkel die tot voor kort nog een vol­ ledig glazen pui had, maar waar de schade inmiddels weer hersteld is, is nummer 23. Hetzelfde geldt voor een pand om de hoek, als we rechtsaf de Kleiweg zijn opgegaan. Het gaat om num­ mer 63 waar nu een snoepwinkel gevestigd is. Vorig jaar zat er nog een fotoshop met luifel en lichtreclame in de grootst denkbare afmetingen. Dit opgeknapte pand mag eveneens een aanwinst voor het straatbeeld genoemd worden. Er waait duidelijk een frisse wind in de binnenstad, zeker als we ter vergelijking naar de 'stormschade' uit de jaren zestig en zeventig aan de andere kant van de straat kijken. Aan de rechterkant van de Kleiweg, waar onze belang­ stelling op dit moment naar uitgaat, staan nog panden die de moeite van het bekijken waard zijn. Omdat selectie nu eenmaal noodzakelijk is, gaan wij naar de nummers 19-29, waar nu kledingzaken gevestigd zijn. Menigeen zal waarschijnlijk een paar keer moeten kij­ ken om nog overeenkomsten met de oude foto te vin-

De voormalige panden van Van Goor aan de Kleiweg rond 1884. In de twee panden rechts zit nu Zeeman. De onderpui is onherkenbaar verminkt, maar van de verdieping is nog wel iets te herkennen. De twee panden links met de opschriften 'steendrukkerij' en 'boekdruk­ kerij' zijn in het begin van deze eeuw vervangen door nieuwbouw.

den, maar ze zijn er. Dit zijn inderdaad twee van de panden die tot 1907 deel uitmaakten van (21) de N.V. G.B. van Goor & Zonen Uitgeversmaatschappij.

Gerrit Benjamin van Goor opende in de eerste helft van de negentiende eeuw een boekhandel in een nu verdwenen pand ter plaatse van de nummers 19-23, dus uiterst links. Hij breidde zijn bezit uit en verbouwde een aantal malen. Hij ging zich vanaf 1839 toeleggen op het drukken van boeken en de firmanaam veran­ derde in N.V. B. van Goor & Zonen Uitgevers­ maatschappij. De meest linker panden, waar Van Goor dus ooit begonnen was, werden in het begin van de twintigste eeuw vervangen door de huidige in panden in de Jugendstil. Opvallend zijn de gekleurde speklagen, de natuurstenen gevel­ bekroningen, de grote rondboog boven de twee ramen, de rijk gedecoreerde dakgoot en het tegeltableau. Op de begane grond zijn de puien volledig verdwenen. De nummers 27 en 29 zijn de enige die nog uit de tijd van Van Goor dateren en op de oude foto herkenbaar zijn. Hoe oud de panden precies zijn, is niet duidelijk, maar de gevels dateren in elk geval uit het laatste kwart van de vorige eeuw. Ze zijn weinig spectaculair en alleen het meest rechter pand heeft langs de bovenrand van de gevel een decoratie in de vorm van gestucte drie- en vierpasbogen.

Nu we hier toch staan, kijken we meteen even naar nummer î 7, waar nu een schoenenzaak zit. Het is het enige rijksmonument op de Kleiweg en de gevel dateert uit 1727. Het heeft een fraaie gesneden kroonlijst met pauwen en zogenaamde putti als consoles. Het is een typisch voorbeeld van een stijlvol woonhuis uit de tijd dat deze weg nog geen winkelstraat was. Ooit stonden er veel meer van dit soort panden, maar ze werden door latere eigenaren onherkenbaar verbouwd of ge­ sloopt. Iets verderop, op Kleiweg 7, waar nu een parfu­ merie gevestigd is, staat weer een goed voorbeeld van een middenstandwoning uit het begin van deze eeuw. Het dateert van kort na î 912 en is uitgevoerd in de stijl van de Art Deco. Kenmerkend zijn het smeedwerk en de vele decoraties in natuursteen. We gaan rechtsaf, de Turfmarkt op. Bijzondere aan­ dacht verdient het winkelpand van architect Nederhorst op (22) Turfmarkt 12.

Dit pand is rond 1897 door H.J. Nederhorst gebouwd en hoogstwaarschijnlijk ook door hem ontworpen. De oorspronkelijke bestem­ ming was een kantoor voor een makelaar in effecten, maar nadat er in î 907 een achter­ bouw aan het pand was toegevoegd, nam

Nederhorst het zelf als kantoor in gebruik. Tegenwoordig is er op de begane grond een winkel in gevestigd. Het pand is vrijwel onge­ schonden door de tijd gekomen. De stijl waarin het is opgetrokken is weer die van de neorenaissance en in dit geval gaat het om een van de rijkste voorbeelden in de stad. Het bevat vrijwel alle voor die stijl kenmerkende details als speklagen, natuurstenen elementen, decoratief metselwerk en rijk bewerkte bouwe­ lementen. De stoere binken die de kolommen met kapitelen torsen, zijn ontleend aan de mythologie en heten Atlassen. De consoles waarop zij staan zijn verder versierd met leeuw­ ekoppen, putti en rolwerk. Als we goed kijken, zien we dat er om en om met twee verschillen­ de kolommen is gewerkt. Ook de boogvormige ruimten boven de raamkozijnen zijn rijk gedeco­ reerd met stucwerk en ook daarin zien we twee verschillende tafereeltjes met putti. De grote uit­ gebouwde dakkapel wordt geflankeerd door twee kleinere kapelletjes met torenachtige spitsjes. Op de begane grond zien we dat ook de authentieke deur bewaard is gebleven.

Pand aan de Turfmarkt, gebouwd en later ook betrokken door erchi­ teel/aannemer H.J. Nederhorst.

46

Verderop aan de Turfmarkt, nog voor de kruising met de Vrouwesteeg, vinden we het Verzetsmuseum Zuid­ Holland. Dit is gevestigd in een voormalig bankgebouw. Deze bank werd in 1830 gesticht door de Wed. Knox en Dortland. Het werd diverse malen verbouwd en uit­ gebreid, onder andere in 1873 en 1903. In 1937 werd door architect D. Stenneman de huidige nieuwbouw ontworpen in de stijl van de Amsterdamse School. Later werd de bank een filiaal van de ABN. Hoewel de bank er alweer enige tijd uit is, zijn er nog veel sporen van de oorspronkelijke bestemming van dit gebouw bewaard gebleven. Op Open Monumentendag is de entree gratis en we gaan daarom door de authentieke draaideur naar binnen. Daar kunnen we links in een zijgangetje, naast het secretariaat, nog de gigantische deur van hoofdkluis zien. Verder zijn nog redelijk herkenbaar: de voormalige directeurskamer met stalen rolluiken en uitzicht op de tuin, thans museumcafé, de plaats waar ooit de loketten stonden, nu herkenbaar aan een afstap tussen de tegel­ vloer en het parket en het roodbetegelde gangetje dat de directeur langs de loketten regelrecht naar zijn kamer voerde. Via de achteruitgang gaan we door de museumtuin naar de Vrouwesteeg. De toegang tot de tuin wordt tegen­ woordig gevormd door het poortje dat ooit naar het Hofje van Jongkind leidde. Dit is het vierde en laatste voorbeeld van een versleept poortje in de binnenstad, want dat hofje stond niet hier, maar aan de Zeugstraat. We gaan linksaf de Vrouwesteeg in, lopen die uit en ste­ ken rechtdoor de brug over, de Naaierstraat in. De Blauwstraat die we passeren, dankt zijn naam waar­ schijnlijk aan Dammas de blauwverver die hier al in 1338 zijn bedrijf uitoefende. Als verfstof gebruikte men plant­ aardige verfstoffen. Voor de kleur blauw was dat aan­ vankelijk inheemse wede, maar vanaf de zeventiende eeuw werd die verdrongen door de kleurvastere stoffen van de indigoplant die uit Aziatische landen werd geïm­ porteerd. Tot op de dag van vandaag is indigo de verf voor spijkerstof. In de Naaierstraat zien we in de gevel van het fraaie pand op nummer 6 een natuurstenen reliëf dat voor de misvatting heeft gezorgd dat dit het gildehuis van het steenhouwersgilde is geweest. Het stelt namelijk duide­ lijk bouwvakkers voor die aan het werk zijn. Voor het bestaan van een gildehuis in de stad ontbreekt echter elke aanwijzing, zeker op deze plaats. Het reliëf uit de zestiende eeuw is er echter niet minder fraai om. Op de hoek van de Naaierstraat en de Groenendaal vin­ den we weer een bekende Goudse stroopwafelbakker, namelijk die van de firma Van den Berg, voorheen Van Vliet. De onderpui lijkt misschien authentiek, maar is een fantasievolle schepping van vrij recente datum. Voor een echt mooie winkelpui moeten we linksaf, de Korte Groenendaal in. Op nummer 1 vinden we het café De Drie Snoekjes met een ongeschonden pui uit 1896. Vijf houten pilasters met fantasiekapitelen delen de pui in vijf gelijke delen.

Op de Markt gekomen gaan we linksaf, waar we op nummer 69 een banketbakkerij vinden met een gevel uit de achttiende eeuw en een winkelpui die ouder lijkt dan hij is. Hij doet denken aan puien op zeventiende­ eeuwse prenten en vooral de zeven met glas-in-lood gevulde bovenlichten zijn daar inderdaad op geïnspi­ reerd. De eikenhouten pui dateert echter pas uit de jaren vijftig van onze eeuw. In deze banketbakkerij verkoopt men Kamphuisen's stroopwafels en daarmee zijn we aan het eind van de route gekomen. De lengte van de jubileumroute heeft menigeen misschien jubileumblaren bezorgd, maar van de honger is niemand omgekomen. Niet dat we alle stroopwafelbakkers uit de binnenstad zijn gepasseerd: we misten nog Maranto in de Lange Groenendaal, Punselie in de Tuinstraat en Ravenstein in de Spiering­ straat. Misschien zijn er zelfs nog wel meer in de bin­ nenstad en echte Gouwenaren zweren bij de ene of de andere wafel. Er is nogal wat verschil, zowel in bak­ techniek als in bakresultaat. De een snijdt de nog warme wafel open en vult hem met warme stroop, de ander laat de wafels eerst afkoelen, smeert ze met stroop in en legt ze dan op elkaar. Het echte geheim schijnt hem trouwens in de juiste samenstelling van de stroop te zitten. Genoeg boter, maar niet te veel, enzo­ voorts. De geschiedenis van de stroopwafel is enigszins in nevelen gehuld. De beste kanshebber op het predicaat 'uitvinder' is bakker Adriaan de Groot. Hij begon zijn bakkerij in 1864 aan de Kleiweg op de plaats waar nu V&D staat. Gerard Kamphuisen, gevestigd op de hoek van de Peperstraat en de Hoge Gouwe, was iets later en bakte zijn eerste wafels waarschijnlijk in 1889. Ook Kabel aan de Oosthaven mag tot de wafelbakkers van het eerste uur gerekend worden. Of de wafel niet terug­ gaat op een veel ouder volksrecept - in Rotterdam kende men bijvoorbeeld roomwafels voor het Maasstadje een wereldstad werd - is niet bekend, maar er is wel gesuggereerd dat de ontwikkeling van de stroopwafel in Gouda verband hield met de aanwezig­ heid van siroopfabrieken in de stad sedert 1819. Terug op de Markt willen we toch niet voorbijgaan aan het laatste product van Gouda. Het is haar monumen­ tale binnenstad die steeds geliefder wordt bij winkelend publiek en toeristen. Het inzicht dat oude binnensteden een grote economische waarde hebben, breekt steeds meer door. Op die gunstige ontwikkelingen wordt steeds meer ingehaakt, zowel door de gemeente als door de ondernemers. Een stad die zich al zo vaak heeft aangepast aan economische veranderingen, zal ook deze boot niet missen.

47

VERANTWOORDING Hierbij willen wij de Afdeling Stadsvernieuwing, Volkshuisves­ ting en Monumentenzorg van de gemeente Gouda, het Stedelijk Museum Het Catharina Gasthuis, de Archeologische Vereniging Golda, het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement te Utrecht en voorts Bianca van den Berg, A.H.A. Jaspers, Jacob Kastelein, Adrie Moerings, Piet Mulder, Rein den Ouden, Hans du Pré, Anton van Riemsdijk, Ronald van Rossum, Bert van de Saag, Gerrit Willems, Bregje de Wit danken voor hun advies, hulp en informatie. De in de uitgave vermelde informatie over industrie en nijver­ heid in Gouda is ontleend aan de volgende publikaties:

- Bakker, B., en H. Bemelmans, Gouda in bedrijf (Alphen aan den Rijn 1987)

- Bemelmans, H., v/h TP. Viru!y, een zeepziederij in Gouda (z.p., z.j.)

- Berg, Bianca van den, Jongere bouwkunst in Gouda. het bouwen in de Jaren 1850-1940. (Gouda 1992)

- Berg, Bianca van den, Gouda en haar markten. Handel en wandel in Gouda (Gouda 1993)

- Berg, Bianca van den, Gouda graaft. Een wandeling langs archeologische en bouwhistorische vindplaatsen. (Gouda 1994)

- Berg, Bianca van den, 'De vijftiende-eeuwse Sint-Janskerk te Gouda en het grafboek van 1438-1489' in: Bulletin KNOB 1994-6, p. 214-226

- Berge, J.H. van den, en L. den Toom, 'Tegels uit Gouda', in: Tidinge van die Goude jg. 12, afl. 3, blz. 69-86 (Gouda 1994)

- Brugmans, 1.J., Paardenkracht en mensenmaçht. Sociaal­ economische geschiedenis van Nederland (1795-1940) ('s-Gravenhage 1961)

- Catz, J.P.A. van, 'Uit de geschiedenis van de lijndraaierij te Gouda', in: A. Scheygrond e.a. (red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700-jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1972)

- Deursen, A. Th. van, Werken in Gouda. Een Hollandse stad in de zestiende eeuw (Gouda 1989)

- Dillen, J.G. van, Van rijkdom en regenten. Handboek tot de economische geschiedenis van Nederland tijdens de Republiek ('s-Gravenhage 1970)

- Dolder-de Wit, H.A. van, Gouda in oude ansichten deel 2 (Zaltbommel 1980)

- Dolder-de Wit, H.A. van, Gouda in oude ansichten deel 3 (Zaltbommel 1981)

- Dolder-de Wit, H.A. van, De Haven. Geschiedenis van de gracht en van het gebouw (Gouda 1991)

- Don, P., Kunstreisboek Zuid-Holland (Zeist 1985) - Doorman, G., De middeleeuwse brouwerij en de gruit ('s-

Gravenhage 1955) - Geselschap, J.E.J., 'De Gilden', in: A. Scheygrond e.a.

(red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700-jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1972)

- Geselschap, J.E.J., 'De lakennijverheid', in: A. Scheygrond e.a. (red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700- Jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1972)

- Geselschap, J.E.J., Gouda rond de eeuwwisseling (Delft z.j.)

48

- Habermehl, N.D.B. e.a. (red.), Ach lieve tijd. Zeven eeuwen Gouda en de Gouwenaars (Zwolle 1986-1987)

- Habermehl, N.D.B., Gouda Monumentaal (Gouda 1987) - Habermehl, N.D.B., Gouda Waterstad (Gouda 1988) - Habermehl, N.D.B., Gouda Restaureert (Gouda 1989) - Habermehl, N.D.B., Gouda, het Tolhuis en zijn omgeving

(Gouda 1990) - Heukensfeldt Jansen, M-A.V.H.J., 'De Goudse wandtapij­

ten', in: Zevende Verzameling Bijdragen van de Oudheidkundige Kring 'Die Goude', blz. 64-74 (Gouda 1952)

- Hulshof, Martha, Geschiedenis van het Veerstalgebied (Gouda 1993)

- Jappe Alberts, W. en H.P.H. Jansen, Welvaart in wording. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland van de vroegste tijden tot het einde van de middeleeuwen ('s­ Gravenhage 1964)

- Jong, D.L. de, 'De Mallegatsluis' in: Derde bundel van 'Die Goude' (Gouda 1941), p. 71-84

- Lange van Wijngaerden, C.J. de, Geschiedenis en Beschrijving der stad van der Goude. Meest uit oorspronke­ lijke stukken bij een verzameld door C.J. de Lange van Wijngaerden (tweede deelj (Amsterdam en Den Haag 1817)

- Luiken, Jan, Het mense!yk bedryf (Amsterdam 1694) - Mark-Hoevers, Suzan van der, Huize Groeneweg. De histo- rie van een eeuwenoud gebouw in Gouda (Gouda 1986)

- Pinkse, V.C.C.J., 'Het Goudse kuitbier', in: A. Scheygrond e.a. (red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700- jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1972)

- Reinink, A.W., en J.G. Vermeulen, IJskelders. Koe/technieken van we/eer(Nieuwkoop 1981)

- Scheltema, J.N., Geschiedenis en beschrijving der Stad van der Goude, meest uit oorspronkelijke stukken bijeenverza­ meld door C.J. de Lange van Wijngaerden (Gouda 1879)

- Scheygrond, A., De namen der Goudse straten (Alphen aan den Rijn 1979)

- Scheygrond, A., De namen der Goudse straten, wijken, bruggen, sluizen, waterlopen en poorten (Alphen aan den Rijn 1981)

- Schouten, Jan, 'Goudse schilderkunst in de tweede helft van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw', in: A. Scheygrond e.a. (red.) Gouda zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda. Uitgegeven bij de herdenking van het 700-jarig bestaan van de stad Gouda in 1272 (Gouda 1972)

- Schouten, Jan, Gouda van sluis tot sluis. De geschiedenis van Gouda in de negentiende eeuw (Den Haag 1977)

- Schouten, Jan, Uit Gouda's Verleden (Gouda 1982) - Sluijter, Nicolette (red.), N.V. Koninklijke Plateelbakkerij Zuid-Holland (Zwolle/Gouda 1995)

- Sprokholt, Henkjan, Chris Akkerman en Marcel van Dasselaar (red.), Een kijkje in de Keizerstraat (Delft/Gouda 1994)

- Terwen, J.J., en K.A. Ottenheym, Pieter Post (1608-1669) Architect (Zutphen 1993)

- Wit, B. de, 'Katoendrukkerij van Bergen & Co te Gouda, 1802-1818', in: De Schatkamer jg. 10, afl. 1 (Gouda 1996)

Lijst van personen, instellingen en bedrijven die in 1996 financieel en/of materieel bijgedragen hebben aan de Stichting Open Monumentendag Gouda.

Bontenbal Bouw B.V., Reeuwijk. De heer G. Th. Steenland, Gouda. Moret Ernst & Young, Registeraccountants, Gouda. Bouwgroep 'Ouwe Gouwe', Gouda. Gemeente Gouda. Woningbouwvereniging 'Ter Gouw', Gouda. Deloitte & Touche Accountants, Belastingadviseurs en Managementconsultants, Gouda. Stichting 'Gouda, Hart van Holland', Gouda. Van Nieuwpoort Beheer B.V., Gouda. Woningcorporatie 'De Samenwerking', Gouda. Van Lierop & Zn B.V., Alphen a/d Rijn. Bouwbureau en Aann. Bedrijf de Wilde B.V., Gouda. Bouwbedrijf Hulshoff B.V., Vorden. Van de Velde Schilderwerken B.V., Bergambacht. Fuga Automaterialen B.V., Gouda De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs, Gouda. Van Willigen Bouw- en Aannemingsbedrijf, Gouda F. van Lanschot Bankiers N.V., Gouda

Enkele personen, instellingen en bedrijven die niet genoemd wensten te worden.

Deze lijst is eind juli 1996 afgesloten.