GM · 2014. 12. 27. · 4 GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA In de periode...
Embed Size (px)
Transcript of GM · 2014. 12. 27. · 4 GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA In de periode...

GM KWADRAAT TIJDSCHRIFT OVER
GESCHIEDENIS
GEOGRAFIE
MONUMENTEN
MUSEA UTRECHT
JAARGANG 8 n u M M e r 2 9 LENTE 2008
GM

Natuurbeleving in de negentiende eeuw | 4
Museumweekend 2008 | 8
In de webpeiling... | 13
Symposium Cultuurlandschap op de digitale kaart gezet | 14
Bond Heemschut | 30
Het Utrechts Archief | 24
Gemeente utrecht | 20Educatie en publieksbereik | 18
Nieuwe boeken | 32
GM KWADRAAT JAARGANG 8 n
uM
Mer
29 LENTE 2008
GM KWADRAAT is een uitgave van Landschap Erfgoed Utrecht, Het Utrechts Archief,
de Provinciale Commissie Utrecht van de Bond Heemschut en de secties Cultuurhistorie
en Monumenten van de gemeente Utrecht en verschijnt 4x per jaar.
Landschap Erfgoed Utrecht Redactie: Fred Vogelzang en Jacquelien Vroemen.
Redactieadres: Bunnikseweg 25 3732 HV De Bilt Telefoon: 030 220 55 34 Fax 030 220 55 44
E-mail: [email protected] Internet: www.landschaperfgoedutrecht.nl
Het Utrechts Archief Contactpersoon: Nettie Stoppelenburg
Alexander Numankade 199-201, 3572 KW Utrecht Telefoon: 030-2866611
E-mail: n.stoppel[email protected] Internet: www.hetutrechtsarchief.nl
Provinciale Commissie Utrecht Bond Heemschut Contactpersoon: Hein Kuiper
Mijzijde 49, 3471 GP Kamerik Telefoon: 0348-401435 E-mail: [email protected] Internet: www.heemschut.nl/utrecht
Secties Cultuurhistorie en Monumenten van de gemeente Utrecht Contactpersoon: René de Kam
Zwaansteeg 11, 3511 VG Utrecht Telefoon: 030-2863990
E-mail: [email protected] Internet: www.utrecht.nl/cultuurhistorie
Grafisch ontwerp www.ontwerpkantoor.nl Druk RotoSmeets GrafiServices ISSN 1571-442X

Het eerste nummer van een nieuwe jaargang komt altijd uit vlak voor het museumweekend. Dit keer is het landelijke
thema ‘de kunst van de waarheid’. Dat thema is op veel manieren op te vatten: als waarheidsgetrouwheid of realisme
in kunstuitingen, als authenticiteit van het museumvoorwerp, maar ook in hoeverre kunstuitingen kunnen dienen als
middel om dieper tot de waarheid door te dringen. En op een nog basaler niveau: de waarachtigheid of echtheid van
de museale presentatie. Dat laatste uitgangspunt hebben wij gekozen in ons hoofdartikel: in hoeverre is het mogelijk of
wenselijk een zo waar mogelijke presentatie te bieden? Zijdelings komt dat thema ook aan de orde in het verhaal over
natuurbeleving. Wat willen we daarin beleven, in hoeverre wordt er een romantische deken gelegd over de ‘werkelijk-
heid’ van de natuur en hoe natuurlijk is onze wens, om de natuur in stand te houden?
Dit jaar is het Jaar van het Religieus Erfgoed. In een volgend nummer zullen we daar meer aandacht aan besteden, maar
de schaduw wordt reeds vooruitgeworpen door de excursie, die onze partner de Bond Heemschut organiseert langs
enkele bijzondere kerkgebouwen. Ook de gemeente Utrecht en Het Utrechts Archief zijn weer van de partij.
Een andere traditie die bij het eerste nummer van een jaargang hoort, is de acceptgiro. Het aantal abonnees van GM2
stijgt nog steeds. Daar zijn we erg trots op. We zijn ook trots op het feit dat velen van u op verschillende wijze uw waar-
dering voor het erfgoedblad van de provincie Utrecht laten blijken. Soms door te reageren, soms door eigen artikelen in
te sturen en verreweg de meeste van u door gebruik te maken van de mogelijkheid, vrijwillig een bijdrage te storten als
tegemoetkoming in de portokosten. We hopen dat we ook dit jaar op uw waardering mogen rekenen. De redactie
GMG M KWADRAAT T IJDSCHRIFT OVER GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA

4
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
In de periode 1750-1900 vindt een fundamentele verandering plaats in het denken over de natuur.
Na de ontwikkeling van de romantische natuurbeleving verschuift de belangstelling naar actieve
natuurbescherming. Hoe kwam deze verandering tot uiting en wat is er al over bekend? Een verken-
ning aan de hand van een regionaal voorbeeld: de Utrechtse Heuvelrug.
Bosgezicht, BC Koekkoek, 1848 collectie Rijksmuseum Amsterdam
Lagchende heuvelen H
ans
Zij
lstr
a

5
NUMMER 29 LENTE 2008
zigten’ in de omgeving van Nijmegen. Rond Arnhem
en op de Utrechtse Heuvelrug hebben schrijvers soort-
gelijke ervaringen. Eentonigheid is taboe. Van Meerten
schrijft in zijn Reis door het Koningrijk der Nederlan-
den (1822-1829) over de omgeving van Amerongen en
Doorn: “Schilderachtig is hier de afwisseling van heide
en bosch.” Nog in 1910 beschrijft Coenders de omgeving
van Utrecht als “een schat van natuurschoon in aller-
rijkste afwisseling.” Aan de hand van de vele reisgidsen
en plaatsbeschrijvingen kan dit natuurbeeld nader om-
schreven worden.
Het natuurbegrip is in deze periode niet los te zien
van kunst en cultuur. Nijhoff omschrijft de natuur
rond Arnhem als “door de leidende hand der kunst ver-
edeld.” Daarnaast ontstaat er echter waardering voor de
“woeste natuur” buiten de gebaande paden. Craandijk
merkt in zijn bekende Wandelingen op dat de ware
Bij ‘natuur’ denken we tegenwoordig al gauw aan bos.
Bomen hebben emotionele waarde en kappen stuit dik-
wijls op weerstand. Rond 1750 roept het begrip ‘natuur’
echter heel andere associaties op. Natuur is vooral een
onderzoeksobject: een buitengewoon interessant onder-
deel van de Schepping. Typerend voor deze zienswijze
is Martinet’s ‘Katechismus der natuur’. Bos is er in Neder-
land rond die tijd na eeuwen intensieve houtwinning
niet zoveel meer. Het overgebleven bos wordt vooral
gebruikt voor houtkap, voor de jacht of als voederplaats
voor het vee. De overige niet in cultuur gebrachte ge-
deelten van het land beschouwt de achttiende-eeuwer
als ‘woeste gronden’, zonder daar het predicaat ‘natuur’
op te plakken.
Bomen worden in deze periode niet zonder meer als ge-
zond beschouwd. Het is bijvoorbeeld nog maar de vraag
of het planten van bomen rond de steden wel zo’n goed
idee is. Bomen zouden de doorstroming van de lucht
belemmeren waardoor een ziekteverwekkende “menig-
te bederf” blijft hangen. De apotheker W. van Barneveld
schrijft echter in 1781, in zijn antwoord op een prijsvraag
van het Provinciaals Utrechts Genootschap: “Dat er tot
nog toe geen Plant gevonden wordt die de Lucht niet
verbetert.” Korte tijd later beschrijft Jan Ingenhousz het
proces van de fotosynthese, waarmee de natuur een be-
langrijke slag heeft gewonnen.
Natuurbeleving Na 1800 is vooral onder de burgerij
sprake van toenemende gevoeligheid voor de natuur.
Deze gevoeligheid is het resultaat van een veranderende
houding ten aanzien van de natuur sinds de Middeleeu-
wen. In de late Middeleeuwen kijkt men al anders tegen
bos aan dan in de voorafgaande eeuwen. Van een ge-
vaarlijke plek verandert het bos in een “bron van grond-
stoffen”.
In het romantische negentiende-eeuwse natuurbeeld
staan ‘eenvoud’ en ‘afwisseling’ centraal. Schrijvers van
reisgidsen beschrijven het landschap als ‘schilderach-
tig’ en ‘pittoresque’. Ze hebben een duidelijke voor-
keur voor de heuvelachtige streken rond Nijmegen en
Arnhem en ten oosten van Utrecht. Hoet beschrijft in
1828 ‘de ‘lagchen de heuvelen en schitterende verge-
Lagchende heuvelen
Pimpelmezen, uit: Sepp-Nozeman Nederlandsche vogelen 1770-1829, uitgave met een inleiding van Dr. A. Schierbeek, ’-s Gravenhage 1948

6
goed voor het gestel. Volgens Van Zutphen’s beschrij-
ving van de provincie Utrecht “zijn de uitwasemende
dampen hier minder zwavelig en vochtig. De lucht is
hier dus droger en gezonder dan in Holland.” En even
verderop: “.. van hier hebben ook de meeste bewoners
een helderder en sterker voorkomen.” Nader onderzoek
naar dergelijke beschrijvingen is gewenst.
Gezonde natuur wordt in deze tijd geassocieerd met
Zwitserland. Hoogte staat gelijk aan zuiverheid en dat
leidt onder meer op de Utrechtse Heuvelrug tot chalet-
bouw en de vestiging van herstellingsoorden in de bos-
sen. Over de chaletbouw verscheen eerder een artikel
in GM2 (zomer 2007). De filosofie achter de ‘trek naar
buiten’ van herstellingsoorden en andere medische in-
stellingen is zeker nader onderzoek waard. Evenals de
verhouding tussen stad en platteland en het gezond-
heidsmotief dat leidt tot de ontwikkeling van tuinsteden
en ‘buiten wonen’. In de negentiende eeuw krijgt het
beeld van de stad als drukke, ongezonde omgeving een
krachtige impuls. Nijhoff schrijft in 1828 al voor lezers “...
wier geest verademing zoekt van het gewoel der groote
steden.” Het pastorale, ‘gezonde’, Zwitserland vormt
daarvoor een tegenwicht.
Natuur biedt ondertussen in de eerste plaats ontspan-
ning. Wat dat betreft is er niet zo veel veranderd. De
gejaagde stedeling komt door de eenvoud van de na-
tuurlijke omgeving tot rust. Craandijk schrijft dan ook
voor lezers “met een open oog voor het eenvoudig na-
tuurschoon.” Oud hoeft deze natuur niet te zijn. Ook
natuurliefhebber de ”kunstweg” mijdt:“... ook de onge-
baande wildernissen trekken hem aan.” Dit gevoel voor
‘natuur om de natuur’ is ook terug te vinden bij een
schilder als Rochussen. In de jaren ’60 schildert hij een
reeks bosgezichten in de buurt van Driebergen.
Invloed vanuit het buitenland speelt een belangrijke rol
bij het zich ontwikkelende natuurbegrip. De landschaps-
stijl is vooral geïnspireerd door Engelse voorbeelden.
De Zwitserse mode die na 1860 op de heuvelrug opgeld
doet, is terug te voeren op Duitse en Franse invloeden.
Zeker in de jaren na 1815 verschijnen in Nederland veel
reisbeschrijvingen van Zwitserland en bepaalde streken
in Duitsland: de Harz, de Eiffel en de Rijnoevers. Voor
een deel betreft dit vertalingen maar er zijn ook diverse
Nederlanders die de tocht naar de bergen wagen. In
Utrecht verschijnt bijvoorbeeld ‘Eene maand op reis
in Noord-Italië, Savoye en Zwitserland’ (Kemink & Zn.
1864). Systematisch onderzoek van deze beschrijvingen
kan het natuurbeeld aanscherpen. Zeker in vergelijking
tot andere landen.
Gezondheid Het Album der Natuur, dat vanaf 1852
in druk verschijnt, vormt daarvoor een interessante bron.
In het Album verschijnt in 1858 een bijdrage over ‘De
bosschen en hun invloed op den toestand des lands’.
Met de invloed van bos op het milieu is niet alleen de
gezondheid van de mens maar ook de ‘volksaard’ in het
geding. De negentiende-eeuwer legt namelijk een direct
verband tussen geografie en volkskarakter. Kort gezegd:
teveel vocht doet de mens geen goed, droogte is echter
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Boomgroep op de heide bij Driebergen, Charles Rochussen, ca. 1855-1865

7
NUMMER 29 LENTE 2008
ling van sierlijke parken en trotse bosschen eene onge-
meene bekoring voor den wandelaar….” De ‘ woeste
gronden’ lijken dan ineens ver weg. Al zou het areaal
aan heideveld rond een dorp als Doorn tot 1940 aan-
zienlijk blijven.
Natuurbescherming Natuurbeleving is rond 1900
een persoonlijke en individuele ervaring geworden. Het
is dan ook waard om de natuur te beschermen, niet al-
leen om de natuur zelf maar ook voor het welzijn van de
mens. De roep om natuurbescherming is eind negen-
tiende eeuw niet nieuw. In landen als de Verenigde
Staten en Engeland worden al eerder initiatieven geno-
men om diersoorten en landschappen te beschermen.
In Nederland wordt de bescherming van bepaalde
diersoorten in 1880 bij wet vastgelegd. Het betreft
hier echter soorten ‘nuttig voor Landbouw of Hout-
teelt’. Daarnaast klinkt al in 1840 een ander geluid.
Het Nederlandsch Magazijn spreekt dan haar afschuw
uit over de teloorgang van de bossen in Normandië
“door de winstzucht van eenige ondernemers en kapi-
talisten, die het schilderachtige van het oord aan hun
belang opofferen.” Juist deze schilderachtige, ‘nutte-
loze’ schoonheid van de natuur is rond 1900 reden om
actief te ijveren voor bescherming. De bedreiging van
het Naardermeer vormt de aanleiding om tot concre-
te actie over te gaan. In 1905 richten “natuurvrienden”
als Jac. P. Thijsse en E. Heimans de Vereniging Natuur-
monumenten op. Vanaf 1906 verschijnen de befaamde
Verkade-albums, als uiting van de groeiende belang-
stelling voor “alles wat groeit en bloeit”. Twee decennia
later krijgt de natuurbescherming ook in Utrecht vaste
voet aan de grond met de oprichting van Het Utrechts
Landschap. Vanaf dat moment is natuurbeleving een
publieke zaak. Natuur wordt middel tot algemeen wel-
zijn. Maar dat is een volgend hoofdstuk in de geschie-
denis van de natuurbeleving. •
de recent aangelegde natuur rond de hofstede Plat-
tenburg bij Maarn is volgens Van der Aa aantrekkelijk
voor “beminnaars der natuur”. Het toerisme dat in de
tweede helft van de negentiende eeuw aan populariteit
wint, richt zich behalve op culturele bezienswaardighe-
den vooral op natuur en landschap. De bossen bij Baarn
en Amersfoort en de heuvels tussen Zeist en Drieber-
gen trekken een groeiend publiek. Gerlach prijst voor dit
publiek de bossen aan, “rijk aan schaduw” en vol plek-
jes “om uit te rusten.” De opkomst van het toerisme, de
organisaties die erbij betrokken zijn en de toeristische
trekpleisters vereisen nader onderzoek.
Begin twintigste eeuw vloeien natuur- en cultuurland-
schap in elkaar over. Het besef dat de omringende na-
tuur vrijwel geheel door mensenhand is aangelegd
wint terrein. Tegelijk hoeft dit de waardering niet in de
weg te staan. Zo schrijft Evers in 1911 over de Drie-
bergse-straatweg: “De buitens vormen eene nagenoeg
onafgebroken keten en zijn door hunne rijke afwisse-
L I t E R a t U U R
- Buis, J., Historia Forestis: Nederlandse bosgeschiedenis, Wageningen 1985.
- Kloek, J.J. en Mijnhardt, W.W. , 1800: blauwdrukken voor een samenleving, Den Haag 2001.
- Loos, W. e.a. (red), Langs velden en wegen: de verbeelding van het landschap in de 18e en 19e eeuw, Amsterdam 1997.
- Moes, C.D.H., Architectuur als sieraad van de natuur. De architectuurtekeningen uit het archief van J.D. Zocher jr. (1791-1870)
en L.P. Zocher (1820-1915), Rotterdam 1991.
- Montijn, I., Naar buiten. Het verlangen naar landelijkheid in de negentiende en twintigste eeuw, Amsterdam 2002.
- Schama, S., Landscape and memory, Londen 1995.
- Thomas, K., Man and the natural world, changing attitudes in England 1500-1800, Harmondsworth 1984.
- Windt, H.J., En dan wat is natuur nog in dit land: natuurbescherming in Nederland 1880-1990, Amsterdam 1995.
- Woud, A. van der, Het lege land: de ruimtelijke orde van Nederland, 1798-1848, Amsterdam 1987.
U kunt reageren op dit artikel, e-mail: [email protected]
Ten oosten van Utrecht. Kaart uit Gids voor Utrecht, stad en provincie, E. Coenders, 1910.

8
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Jacq
uel
ien
Vro
emen
Lan
dsc
hap
Erf
go
ed
Utr
ech
t
en vertelt iets over de keizer. In historisch museum Het
Kleine Veenloo liggen twee breiboeken in een vitrine.
Duizenden van deze boeken zijn gebruikt en wegge-
gooid. Deze twee exemplaren mogen hun verdere le-
ven slijten achter glas, en zo dienen ter illustratie bij
het verhaal van de textielindustrie in Veenendaal. Het
eigenlijke verhaal achter de breiboeken (wie heeft ze
gebruikt, waarom zijn juist deze twee hier terechtge-
komen?) komen wij niet te weten en dat is hier ook
niet de bedoeling.
Een ander voorbeeld is een ambachtelijk stuk gereed-
schap zoals een blokschaaf, die zijn leven eindigt als
‘huiskamerkunstvoorwerp’ met een bosje droogbloe-
men erop. Zou deze schaaf in een museum terechtko-
men, wat zou zijn identiteit dan zijn: gereedschap of
huiskamerkunst?
Kortom, rond een object kunnen veel verschillende
waarheden ‘waar’ zijn. En het museum bepaalt welke
waarheden wij te zien en te horen krijgen.
Objecten of verhalen Niet altijd wordt gekozen
voor het vertellen van verhalen. Objecten kunnen ge-
woon in vitrines worden gelegd, met daarbij tekstkaart-
Wat is waar? De objecten die in historische musea
tentoongesteld worden zijn geen van alle voor dit doel
gemaakt. Ze zijn hun leven begonnen als gebruiksvoor-
werp en na gedane arbeid om uiteenlopende redenen
uitverkoren om bewaard en tentoongesteld te worden.
In het museum zijn de objecten dus uit hun natuurlijke
context gehaald. Dit feit alleen al maakt dat wij er met
andere ogen naar kijken. Het is de taak van het museum
om ons het ‘ware verhaal’ achter die objecten te vertel-
len. Maar welk verhaal? En moet dat eigenlijk altijd wel?
Soms zijn objecten alleen interessant als onderdeel van
een verhaal, en hebben ze ‘van zichzelf’ geen waarde.
De meeste voorwerpen in musea kennen een lange ge-
schiedenis. Een snuifdoos bijvoorbeeld, ooit gemaakt
als praktisch gebruiksvoorwerp, wordt in Kasteel Huis
Doorn tentoongesteld als onderdeel van de snuifdozen-
verzameling van Keizer Willem II. De snuifdoos wordt
dus gepresenteerd als verzamelobject, en niet als de
snuifdoos die hij oorspronkelijk was. Maar deze combi-
natie van snuifdozen is op zichzelf ook weer authentiek
Het Museumweekend van 2008 vindt plaats op 5 en 6 april en heeft als motto ‘de Kunst van
de waarheid’. Een interessante leuze: musea worden door het grote publiek gezien als zeer
betrouwbare instituten. Zij bezitten en beheren immers authentieke voorwerpen, en die liegen
niet. Voorwerpen staan in dat opzicht gelijk aan feiten: die zijn echt, en waar. Waarom dan twij-
fel zaaien met een oproep aan de musea om het publiek te tonen ‘hoe verwarrend echt kan zijn
en hoeveel verschillende waarheden rond een object waar kunnen zijn’ 1 ?
MUSEUMWEEKEND 2008
1 Nederlandse Museumvereniging, zie www.museumvereniging.nl

9
jes met een zo volledig mogelijke beschrijving van het
object, compleet met de verwervingsgeschiedenis. Dat
is misschien voldoende bij heel bijzondere voorwerpen,
die door hun exclusiviteit alleen al drommen bezoekers
trekken (overigens worden daarbij toch wel verhalen
verteld; de context van de objecten wordt dan opgeroe-
pen met grote tekstborden aan de muren). Maar vaker
wordt ervoor gekozen om objecten op een zodanige
manier bij elkaar te plaatsen, dat ze samen een verhaal
vertellen.
Arja van Veldhuizen, teamleider Educatie en Publieks-
bereik bij Landschap Erfgoed Utrecht en al jaren werk-
zaam in de museale sector: ‘Als je de spullen alleen maar
in een vitrine legt, gaat men zelf associëren, dan heb je
niet in de hand wat mensen er allemaal omheen beden-
ken. Dan is het museum misschien wel objectief, maar
dan gaat het bezoek ermee op de loop. Daarom kiest het
museum er vaak voor om de associaties te sturen door de
objecten in een verhaal te plaatsen. En een van de doelen
van een historisch museum is toch, om het verleden toe-
gankelijk te maken (met behulp van authentieke histori-
sche objecten) en het historisch besef te bevorderen.’
Mensen gaan om verschillende redenen naar een mu-
links: De niet direct als inktpot herkenbare inktpotrechts: Breiboek in een vitrine in museum het Kleine Veenloo in Veenendaal

10
‘Als je daarentegen wilt laten zien hoe men vroeger
schreef, kun je wél al die objecten tonen. Maar dan kun
je ook een filmpje vertonen over een met inkt en kroon-
tjespen schrijvend persoon, en de inktpot in een vitrine
erbij zetten.’
Enscenering De mate waarin een museum ‘ensce-
neert’ kan verschillen. Als de objecten de boventoon
moeten voeren, worden ze ‘alleen maar’ in een beteke-
nisvolle context bij elkaar gezet, zoals in het voorbeeld
met de inktpot en de kroontjespen, of, zoals in Museum
het Kleine Veenloo, waar een weefgetouw staat met
een half afgeweven lap stof erop. Als je al niet weet
waar een weefgetouw voor dient, kan die lap stof dat
waarschijnlijk wel duidelijk maken. Al gauw worden er
echter allerlei details toegevoegd, die het geheel ver-
levendigen en ‘echter’ maken. In museum het Schilder-
huis in Driebergen zien we een groot aantal poppen
bij elkaar zitten, gestoken in militaire galakostuums. De
objecten waar het om gaat, zijn de kostuums. Maar het
is een heel tafereel geworden: de heren en dames zit-
ten in een ‘salon’, er staan drankflessen en glazen op
tafel, een vaas met bloemen, en er is ook een dame in
avondtoilet, die met de tentoongestelde kostuums in
feite niets te maken heeft. De fantasie kan nog verder
seum. Ze willen ‘er iets van opsteken’, ze willen ver-
maakt worden, een verhaal ‘horen’, te weten komen
‘hoe het vroeger was’. Die verhalen breng je niet goed
over door slechts objecten te tonen. Objecten kunnen
nu eenmaal niet voor zichzelf spreken. Het museum
moet als het ware de natuurlijke context van het object
weer voor ons oproepen.
En de meeste musea doen dat dan ook. Gevolg hiervan
is, dat de individuele objecten minder aandacht krijgen,
sommige zullen zelfs compleet over het hoofd gezien
worden. Arja van Veldhuizen illustreert dit mechanisme
met een treffend voorbeeld: ‘Tijdens een college aan
studenten van de Universiteit in Nijmegen had ik een
inktpot bij me met een wat ongewone zandloperachti-
ge vorm. Geen van hen wist waar dit object voor diende.
Toen ik er een kroontjespen bij legde, ‘wisten’ ze alle-
maal meteen dat het een inktpot was. Toen legde ik er
nog een heel aantal objecten bij, zoals een inktlap, vloei-
papier en een inktvloeier; het verhaal was daardoor na-
tuurlijk completer, maar het opvallende was, toen ik de
inktpot weghaalde, werd die niet gemist!
‘De moraal van dit verhaal is, dat als je wilt laten zien
hoe inktpotten er uit zagen, je er niet teveel dingen om-
heen moet leggen; Anders wordt het eigenlijke object
ondergesneeuwd.
Een bijzondere vorm van enscenering is de stijlkamer Musea
hebben verschillende manieren om met behulp van hun col-
lectie (de objecten) een verhaal te vertellen. Wanneer ze dit
doen door bepaalde objecten in een cluster bij elkaar te zetten
waardoor deze elkaar versterken, spreken we van een ‘evoca-
tieve opstelling’ of een enscenering.
Een stijlkamer is een kamer in een museum die in een bepaalde
historische stijl is ingericht. De meubels, voorwerpen, maar ook
het behang en de gordijnen, geven de bezoeker een beeld van
hoe men in een bepaalde tijd leefde. Voorbeelden hiervan zijn
te vinden in diverse musea in de provincie, onder andere Mu-
seum Oud-Soest, het Centraal Museum in Utrecht, het tabaks-
museum in Amerongen.
Een ensemble 2 is een verzameling waarvan de cultuurhistori-
sche meerwaarde wordt ontleend aan de relatie met de locatie
waar zij zich bevindt, een verzameling in situ dus. Dit kan een
historisch interieur zijn dat hoort bij het huis waarin het staat.
Voorbeelden hiervan in Utrecht zijn: Kasteel Amerongen, Slot
Zuylen, Kasteel Huis Doorn.
2 Omschrijving ontleend aan een rapport in opdracht van de Directie Cultureel Erfgoed van OCW uit 2004. Het rapport is te downloaden via www.erfgoedinspectie.nl/_media/publications/ Van_object_naar_samenhang.pdf
boven: Enscenering in Museum ’t Schilderhuis in Driebergenonder: Weefgetouw in Museum het Kleine Veenloo in Veenendaal
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA

11
NUMMER 29 LENTE 2008
worden uitgebreid met geluiden, geuren en zelfs leven-
de acteurs.
Slot Zuylen Een mooi voorbeeld van de dilemma’s
die komen kijken bij het inrichten, is Slot Zuylen. Op het
eerste gezicht lijken de keuzes hier gemakkelijk: hier
wordt immers ‘slechts’ getoond hoe ‘de’ bewoners van
dit kasteel ter plaatse gewoond hebben?
Zo eenvoudig is het echter niet: het slot kent een lange
(bewonings)geschiedenis en daarom zien we kamers,
ingericht in de stijlen van vele eeuwen, van de zeven-
tiende tot de twintigste eeuw. Conservator Hester Kuiper
vertelt: ‘Het slot was tot 1952 bewoond, toen hebben de
laatste bewoners er een museum van gemaakt. De fami-
lie ging in het koetshuis wonen en liet de meeste meu-
bels in het ‘grote huis’ staan. De inrichting was toen dus
zeer authentiek, precies zoals zij het had achtergelaten.
De laatste eigenaar was bovendien nauw betrokken bij
de rondleidingen. In de jaren ‘60 zijn er een paar kleine
aanpassingen gedaan; en in de jaren ‘80 was er een grote
restauratie en is er heel veel aangepast. Met name het in-
terieur van de zogenaamde Bellekamers is toen gerecon-
strueerd. En ja, waar baseer je je dan op? In haar brieven
schrijft Belle wel iets over haar vertrekken, onder andere
over een secretaire van donker hout, maar die meubels
waren er niet meer. We hebben dus moeten kiezen voor
andere meubels, die wel uit de tijd van Belle stammen.
Maar echt oorspronkelijk is de inrichting dus niet. De gid-
sen vertellen dat er altijd wel bij. Als mensen dan zeggen:
‘ohh heeft Belle in dat bed geslapen?’ dan zeggen zij:
nee, ze sliep in zo’n soort bed. Je kunt niet net doen alsof
een object authentiek is, als het dat niet is.’
Een ander voorbeeld is het zogenaamde voorraadkamer-
tje. ‘Dit bevindt zich naast het theekamertje en heeft een
plafondschildering uit de zeventiende eeuw. We weten
heel weinig van dit kamertje; wat het oorspronkelijke ge-
bruik ervan geweest is. Het grenst aan de eetkamer en
staat ermee in verbinding; maar deze eetkamer was in
de zeventiende eeuw geen eetkamer, maar ontvangst-
kamer. Tussen 1900 en 1952 was dit als voorraadkamer-
tje in gebruik; de vrouw des huizes had er de sleutel van,
en mat en woog elke ochtend de benodigde ingrediën-
ten en levensmiddelen af voor die dag. Ook werden er
soms nagerechten bereid, die van hieruit konden worden
uitgeserveerd. Het publiek vindt dit een erg leuk verhaal,
en wij hebben de ruimte dus als voorraadkamertje inge-
richt, zoals het dus in het begin van de twintigste eeuw
was. Maar evengoed zouden we het leeg hebben kunnen
laten, omdat we niet weten hoe het daarvoor gebruikt
werd. Maar hier was het verhaal dus duidelijk belangrijker.’
Theekamertje in Slot Zuylen. Het opengeslagen boek dat moet suggereren dat de bewoner net even is weggelopen ligt er inmiddels niet meer.
Stijlkamers: voor- en nadelen Een stijlkamer, dus
een nagebouwde museale opstelling, kan een mooi
tijdsbeeld geven, maar de kans dat dit ‘de waarheid’
geweld aan doet, is groot. Arja van Veldhuizen: ‘Ik
zag in Noorwegen een huis dat was nagebouwd,
uit de jaren ‘80. Dat voelde niet goed, het was te
clean. Een van de redenen was dat ze het helemaal
vol hadden gezet met meubels uit precies die tijd.
En dat klopt niet, aangezien er natuurlijk ook spul-
len uit daaraan voorafgaande tijden hadden moeten
staan. Nu kon ik dat zien, omdat ik een helder beeld
heb van een jaren ’80 interieur. Maar als je dit door-
trekt, zul je moeten erkennen dat dit ook zal gelden
voor een stijlkamer uit de zeventiende of achttiende
eeuw, waarvan wij de authenticiteit niet kunnen in-
voelen, en kun je dus met grote zekerheid zeggen
dat een stijlkamer meestal niet zal kloppen.’
Museumconsulent Behoud en Beheer Marianne de
Rijke (LEU): ‘Het publiek vindt het doorgaans leuk;
men krijgt een beeld (of fantasie) van een bepaalde
periode. Wel is het zo dat de meeste mensen een vi-
trine met objecten met tekstbordjes, als objectiever
beoordelen.’ Dat is niet geheel onterecht, blijkens
ook haar opmerking, dat stijlkamers meestal een
vervalsing zijn.

Bellekamer in Slot Zuylen. Op het secretaire (niet van Belle geweest) ligt ‘haar’ schrijfpapier klaar om op verder te werken.
12
jammer dat we de traditie moeten onderbreken en we
dit mooie verhaal niet meer kunnen illustreren met de
echte bloemen.’
Nogmaals wat is waar? Hoewel een object van zich-
zelf waar en echt is, kan de context eromheen de feiten
toch verdraaien of verdoezelen. De museale context
maakt van objecten al iets anders dan ze oorspronkelijk
waren; stijlkamers doen dit in nog sterkere mate, door
de sfeer die ze oproepen en het beeld van historische
juistheid dat door een stijlkamer wordt opgeroepen.
Gelukkig zijn de conservatoren en tentoonstellingsma-
kers in onze musea zich wel zeer bewust van de verant-
woordelijkheid die op hun schouders rust, en koesteren
ze het aureool van betrouwbaarheid dat nog altijd om
musea hangt. Het is aan hen om te bepalen welke ver-
halen wij te horen krijgen. Voor het publiek is het inte-
ressant te weten, dat elk verhaal, hoewel ongetwijfeld
(in grote lijnen) waar, óók een keuze behelst, en dat er
over elk object dat ze te zien krijgen, nog veel meer te
vertellen is... •
Dan is er nog het dilemma van de bloemen. ‘Het is tra-
ditie dat er in het huis boeketten met bloemen uit de
eigen tuin stonden, en die traditie hebben wij in ere ge-
houden; elke week stellen vrijwilligers boeketten samen
die ze in verschillende vertrekken zetten. Het publiek
vindt dit prachtig. Maar uit oogpunt van conservering
zijn bloemen uit den boze. Ze trekken ongedierte aan,
vazen kunnen lekken, er valt stuifmeel van de bloemen.
Met name in de gobelinkamer, waar onze topstukken
hangen, is het gevaar van aantasting erg groot. Daar-
om hebben we voor die ruimte uiteindelijk, na hevige
discussie, gekozen voor zijden bloemen. Het is wel heel
Slot Zuylen Waarop zijn de keuzes gebaseerd, en is
de ene kamer ingericht met zeventiende-eeuwse meu-
bels, en de andere vrij modern?
Hester Kuiper: ‘De inventarissen die overgeleverd zijn,
zijn heel belangrijk. We hebben er een uit 1580, van
het middeleeuwse kasteel; een uit 1692, van Hendrik
Jacob Tuyll van Serooskerken, die toen het slot in zijn
familie kreeg via zijn vrouw; hij heeft duidelijk zijn
stempel op de inrichting van het kasteel willen druk-
ken, getuige de vooroudergalerij, de wandtapijten en
de plafondschilderingen van het theekamertje en het
voorraadkamertje. We hebben er een uit 1776, van Ja-
cob van Tuyll van Serooskerken, de vader van Belle, en
de opdrachtgever van de grootscheepse verbouwing
van 1752; een uit 1839 van Willem René van Tuyll van
Serooskerken, de broer van Belle, en een uit 1899 van
idem, de kleinzoon van bovengenoemde. Die inventa-
rissen zijn gemaakt op keerpunten in de geschiedenis
van het slot, het waren logische momenten om ze te
maken; en ze zijn voor ons zeer belangrijk. De vertrek-
ken zijn ingericht aan de hand van deze beschrijvin-
gen. Waarom de ene keer voor de ene, en de andere
keer voor een andere is gekozen, is afhankelijk van
verschillende factoren, zoals de aanwezigheid van be-
paalde objecten (het slot gebruikt nauwelijks bruikle-
nen) en van verhalen.
[ WE
B] P
EIL
ING
...
Vindt u dat musea gebruik moeten maken van stijlkamers?
a Nee, want ik vind ze vaak kunstmatig en
onrealistisch
b Ja, want door een stijlkamer krijg ik een goed
beeld van hoe het vroeger was
c Ja, omdat stijlkamers de sfeer van het verleden
goed weergeven
d Nee: stijlkamers leiden de aandacht af van de
objecten Breng uw stem uit op www.erfgoed-utrecht.nl
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA

NUMMER 29 LENTE 2008
Constateert u bij de bezoekers van De Veld-keuken een bijzondere belangstelling voor historische of streekeigen gerechten?“Jazeker, ik heb de indruk dat mensen daar
juist op af komen. Bij De Veldkeuken koken we
biolo gisch, en dat is voor veel mensen sowieso
belangrijk, maar daarnaast gebruiken we zoveel
mogelijk producten uit de eigen streek, dus ook
seizoensgebonden voedsel. De meeste produc-
ten die bij onze gasten op tafel komen, betrek-
ken we van de moestuinen van Amelisweerd,
het historische landgoed waarop onze keuken
ligt. In de eeuwenoude moestuinen van Amelis-
weerd bij de Aardvlo worden oude, bijna verge-
ten groenten verbouwd, denk aan pastinaken,
oerbiet, winterbroccoli. Straks leveren diezelfde
moestuinen ons weer zomerfruit; de aardbei-
tjes, aalbessen, rabarber en kruisbessen, voor
onze huisgemaakte jam en taarten.
Willen de bezoekers alleen maar historisch eten of willen ze ook meer weten over die historische gerechten?“Veel mensen vinden het zeker leuk om er
wat dieper in te duiken. Bij De Veldkeuken
orga niseren we zo’n één à twee keer per jaar
een historisch driegangenmenu van vergeten
groenten. Daaraan voorafgaand is er een cul-
tuurhistorische wandeling over het landgoed
en de moestuinen van de Aardvlo. Daar kunnen
per keer zo’n 25 à 30 personen terecht en die
diners zitten altijd vol. Dan ontvangen we de
mensen hier in de keuken. We serveren allerlei
historische specialiteiten, en de mensen kun-
nen dan zelf proeven en verrast worden door
de bijzondere smaken. Want dat weet ik uit ei-
gen ervaring; dit soort traditionele, streekeigen
gerechten smaken anders, en door ze te eten
verandert je eigen smaak mee.”
President Sarkozy wil de Franse keuken door de UNESCO laten erkennen als uniek culinair erfgoed. Zie jij de regionale Utrechtse keuken binnenkort ook de UNESCO-lijst sieren?“Nou, dat zie ik nog niet zo gauw gebeuren.
Maar ik vind wel dat traditionele en bijna verge-
ten groenten- en fruitsoorten meer eer verdie-
nen dan ze nu krijgen. Ik herinner me nog hoe
smaakvol de groenten uit de moestuin van mijn
grootouders waren. De keuken van vorige ge-
neraties heeft bij teveel mensen nog de asso-
ciatie van eenzijdig eten, van potten die veel
te lang op het vuur hebben staan sudderen. En
dat klopt niet. Alleen al een oerbiet kun je op
wel tientallen manieren klaarmaken, en allemaal
heerlijk.” •
IN DE [WEB]PEILING. . .Evelien Ham, landgoedkeuken De Veldkeuken
Onder een kleine minderheid van de stemmers bij deze webpeiling viert de liefde voor historische en
streekeigen gewassen hoogtij. Voor Evelien Ham is dat geen verrassing, zij heeft er in haar werk als kok
bij biologische keuken/bakkerij De Veldkeuken op landgoed amelisweerd dagelijks mee te maken.
Wat vindt u vanstreekeigen eten?
Wil
lem
ke L
and
man
Lan
dsc
hap
Erf
go
ed
Utr
ech
t
In dit blad stellen we een erfgoedkwestie aan de orde,
en op www.erfgoed-utrecht.nl kunt u erover stemmen.
In de volgende GM2 vindt u dan telkens de uitslag, én
het commentaar van iemand die vanuit de Utrechtse
erfgoedpraktijk reageert.
De uitslag van de laatste peiling:
‘Wat vindt u van streekeigen eten? ’
a Ik hou niet van die oude gerechten: 6 stemmen
b Het bereiden van oude gerechten is een tijdelijke hype
en gaat aan mij voorbij: 27 stemmen
c Ik vind het extra bijzonder om een historisch gerecht
te eten: 26 stemmen
d Oude gerechten zijn veel gezonder: 6 stemmen
Zie voor de nieuwe peiling de pagina hiernaast.
Breng uw stem uit op www.erfgoed-utrecht.nl

14
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Wil
lem
ke L
and
man
en
Ils
e H
enn
ink
Lan
dsc
hap
Erf
go
ed
Utr
ech
t
GOOGLE MaPS DOET ZIJN INTREDE IN DE WERELD VAN ERFGOED EN LANDSCHAP
Buiten in BeeldCarola Berkelaar:
‘Bij de bouw van de website van Buiten in Beeld werd vaak
tegen de grenzen van computertechnieken aangelopen.’
Hein Pasman:
‘Het aantal groene landschapselementen neemt af.”
In een duo-presentatie legden Carola Berkelaar (Provin-
cie Utrecht) en Hein Pasman (Landschap Erfgoed Utrecht)
uit hoe landschappelijke elementen ontsloten kunnen
worden en hoe de kwaliteit van dat landschap in kaart
gebracht kan worden. Buiten in Beeld streeft er naar een
basiskaart van het Utrechtse landschap te ontwikkelen,
aldus Berkelaar. De basis van alle kaarten op deze site
wordt gevormd door luchtfoto`s. Die informatie wordt
aangevuld met aardkundige waarden, hoogtekaarten,
inventarisaties van cultuur- en landschapselementen,
de cultuurhistorische hoofdstructuur en de kernkwaliteit
van het landschap. Buiten in Beeld is direct gekoppeld
aan databases van de provincie, waardoor mutaties van
de gegevens meteen worden verwerkt.
Elke kaart bestaat uit vier verschillende kennislagen die
informatie geven over respectievelijk het landschap, de
cultuurhistorie, de natuur, en bodem & water. Verder kan
in de nabije toekomst bij elke laag steeds het provinciale
beleid worden opgevraagd. Bij het ontwerp van de web-
site stond van meet af aan voorop dat deze eenvoudig in
gebruik moest zijn en toegankelijk voor projectontwikke-
laars, beleidsmedewerkers én het brede publiek.
Buiten in Beeld maakt onder andere gebruik van de in-
ventarisaties van Monitor Kleine Landschapselementen
(MKLE). Hein Pasman licht toe dat MKLE een initiatief is
van Landschapsbeheer Nederland in samenwerking met
Alterra. Landschap Erfgoed Utrecht is de uitvoerende
partner. De kleine landschapselementen zoals houtwal-
len, knotbomen, poelen, grafheuvels en houtsingels
verdwijnen in rap tempo. MKLE inventariseert de onder-
houdskwaliteit van landschapselementen, omdat ze be-
langrijke bouwstenen zijn van het landschap en een grote
rol spelen in de ecologische infrastructuur. De gegevens
worden vastgelegd in een database gekoppeld aan een
Geografisch Informatiesysteem (GIS). De kaart wordt ge-
bruikt door mensen die bezig zijn met de inrichting van
het landschap, planologen en politieke beleidsmakers.
Buiten in Beeld www.provincie-utrecht.nl/prvutr/inter-
net/natuur.nsf/all/buiteninbeeld-nieuw?opendocum
Monitor Kleine Landschapselementen www.mkle.nl
Donderdag 31 januari kwamen zo’n 180 mensen
samen in het voormalige politiebureau tolsteeg
in Utrecht, dat nu onderdak biedt aan het Louis
Hartlooper Complex. Het Rijksmonument uit
1928 van gemeentearchitect Planjer huisvestte
die dag een symposium over eCultuur en de
digitale ontsluiting van cultuurlandschap.

15
NUMMER 29 LENTE 2008
Dagvoorzitter Frans ter Maten, directeur van Landschap
Erfgoed Utrecht, opende het symposium met de consta-
tering dat het onderwerp naadloos aansloot bij de mis-
sie van zijn nieuwe organisatie; het beter en duurzamer
ontsluiten van provinciaal erfgoed. Wat kunnen digitale
kaarten laten zien? Leren ze ons beter te kijken naar het
cultuurlandschap? In zes presentaties werd getracht
deze en andere vragen te beantwoorden.
Gemeenschappelijke problemen Onder leiding
van historisch-geograaf Hans Renes (Universiteit Utrecht
en Vrije Universiteit Amsterdam) vormden de sprekers
een discussiepanel, aangevuld met Ronald Wiemer van
het Kennissysteem voor Cultuurhistorie (KICH, www.kich.
nl). Bij veel projecten is de continuïteit van de website
een probleem, iets waar organisaties van te voren te
GOOGLE MaPS DOET ZIJN INTREDE IN DE WERELD VAN ERFGOED EN LANDSCHAP
WatWasWaar Job Gerlings:
`WatWasWaar biedt in tegenstelling tot Google Earth in-
formatie over meerdere tijdslagen`
www.WatWasWaar.nl WatWasWaar.nl is sinds oktober 2007 de opvolger van De
Woonomgeving. Ook deze website maakt gebruik van
een GIS-applicatie. WatWasWaar wil locatiegebonden
erfgoedgegevens uit het hele land digitaal ontsluiten
en toegankelijk maken met materiaal uit Nederlandse
archieven. De site is de poort tot een enorme hoeveel-
heid dateerbare en locatiegebonden informatie: onder
meer prentbriefkaarten, militaire luchtfoto`s uit 1943 en
1944, historische kaarten, de kadastrale kaart van 1832,
persoonsgegevens, perceelinformatie en militaire kaar-
ten. Deze informatie wordt aangeleverd door deelne-
mende instellingen, waaronder het Kadaster, regionale
archieven, het Rijksarchief en historische verenigingen.
Zij behouden het copyright op het materiaal. Niet ieder-
een vindt het echter gemakkelijk om oude kaarten te in-
terpreteren. Het verschil tussen WatWasWaar en Google
Earth is dat de laatste geen historische informatie biedt
en slechts de mogelijkheid geeft, op een bepaald punt
in te zoomen. In WatWasWaar kunnen grotere gebieden
worden geselecteerd. Ook streeft WatWasWaar ernaar de
optie te ontwikkelen dat men een kopie van de digitale
kaarten op eigen websites kan plaatsen, en daar eigen
gegevens aan te hangen. Die gegevens zijn zichtbaar op
de centrale website van WatWasWaar.

16
symposi umbijvoorbeeld vanwege technische ontwikkelingen
(verouderde software) of vanwege het beëindigen van
de subsidie, de gegevens dan ook verloren zouden gaan.
Een ander verlangen dat onder de mensen in de zaal
leefde, waren meer mogelijkheden voor gebruikers-
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
weinig over nadenken. Ook moeten projecten de tijd
krijgen om hun waarde te bewijzen. Dat is ook van
belang bij het aanvragen van subsidie: daarin moet die
waarde duidelijk worden omschreven. Daarnaast blijkt
de techniek waarop de websites berusten, vaak roet in
het eten te gooien. Niet alleen kunnen aanpassingen
niet altijd gerealiseerd worden, ook blijkt een enkele
website niet goed te werken op de Microsoft Explorer
browsers van gebruikers.
De discussie werd geopend met de stelling van Gerlings,
dat een website over cultuurlandschap in ieder geval de
ontwikkeling in de tijd moet laten zien. De zaal reageer-
de met het voorstel, verschillende websites aan elkaar
te koppelen zodat ze elkaar aanvullen. Steven de Clerq
en Hans Voorbij vonden het doodzonde dat wanneer
een website niet langer in stand gehouden kon worden,
Venster op de VechtSteven de Clerq:
‘De historische gelaagdheid en schaal van landschappen
biedt de mogelijkheid het landschap als vierdimensionaal
dynamisch model te presenteren.’
Hans Voorbij: ‘Wees slim, zorg dat je digitale materiaal
hergebruikt kan worden. Dat is een belangrijk informa-
tiekundig principe.’
www.vensteropdevecht.nl Doel van Venster op de Vecht is een generiek model te
ontwerpen dat samenhangende ontsluiting van het cul-
tuurlandschap voor een breed publiek (onderwijs, bewo-
ners, bestuurders en toeristen) mogelijk maakt, zo legde
Steven de Clercq uit in zijn presentatie. Als casus is de
Vechtstreek gekozen. Venster op de Vecht is een initiatief
van de Vechtplassencommissie, de afdeling Informatica
van de Universiteit van Utrecht en Landschap Erfgoed
Utrecht.
Hoe kan de ontwikkeling van het Vechtlandschap on-
danks de grote hoeveelheid verhalen waaruit deze is
opgemaakt, gestructureerd worden? Hoe relateer je de
uiteenlopende informatie aan processen die het land-
schap hebben gevormd? En hoe kan die grote hoeveel-
heid informatie, afkomstig van diverse instellingen, digi-
taal gepresenteerd worden? Hans Voorbij benadrukte het
belang van `intelligent` hergebruik van reeds gedigitali-
seerde informatie. De inhoud moet niet afhankelijk zijn
van de houdbaarheid van software of beheerder. Verder
is goede navigatie absoluut noodzakelijk.
Data worden op de website op drie verschillende manie-
ren aan gebruikers aangeboden. Allereerst door middel
van een atlasfunctie. Bijzonder is de `Google Earth-kaart`
van de Vechtstreek, met de optie guided tour. Ten twee-
de wordt de inhoud van de website gepresenteerd aan
de hand van vijf processen: het ontstaan van het land-
schap, kolonisering door de mens, gebruik van het land-
schap: van ontginning tot verkaveling, de hydrologie, en
de natuur.
Tot slot heeft de site een archieffunctie waar zo veel mo-
gelijk materiaal, zoals afbeeldingen, over en afkomstig uit
de regio wordt aangeboden.

17
symposi umparticipatie, bijvoorbeeld zoals Wikipedia. In een derge-
lijke opzet kan men eigen informatie toevoegen. Mensen
hebben vaak een sterke binding met het cultuurland-
schap waarin ze wonen, en willen mee kunnen praten
op een website die over ‘hun’ landschap gaat. Het is ook
een manier om de lokale kennis te ontsluiten.
Heikel punt is de vaak falende gebruiksvriendelijkheid.
Websites zijn, zeker voor de oudere generatie, niet altijd
even gemakkelijk te gebruiken. Om klachten te voorko-
men zouden sites, voordat deze de lucht in gaan, getest
moeten worden door gebruikerspanels. De laatste op-
merking uit de zaal betrof het advies aan cultuurhistorici
om planologen altijd streng te blijven controleren. Het
gevaar bestaat namelijk dat planologen cultuurhistori-
sche informatie anders interpreteren dan historici.
Een onderzoekje onder de aanwezigen toonde aan,
dat veel instellingen met digitale kaarten willen gaan
werken, maar dat er nog weinig inzicht is in concrete
gebruiksmogelijkheden. Willemke Landman, medewer-
ker eCultuur bij Landschap Erfgoed Utrecht en organisa-
tor van de middag zal daarom nieuwe initiatieven zoals
workshops, gaan organiseren. Bovendien houdt zij elke
week een adviesspreekuur voor eCultuur.
Wie de presentaties nog eens wil bekijken, kan terecht
op de website van Landschap Erfgoed Utrecht: www.
landschaperfgoedutrecht.nl •NUMMER 29 LENTE 2008
ZandstadIris Burgers:
‘De vraag is: hoe kunnen relicten, structuren en immate-
riële geschiedenis meegenomen worden in de planvor-
ming van de toekomst?’
www.zandstad.nlDe centrale vraag die ten grondslag lag aan het Zand-
stadproject kwam voort uit de Belvedère-gedachte. Deze
luidt: hoe kan de beeldvorming van het verleden een rol
spelen in het hedendaagse planvormingsproject voor de
regio Zandstad en hoe kan dit overgebracht worden op
de ontwerper? De regio Zandstad rond Eindhoven wordt
onder andere door uitbraken van varkenspest onderwor-
pen aan een grondige herstructurering. In opdracht van
het Stimuleringsfonds voor Architectuur en in samenwer-
king met de Vrije Universiteit is uiteindelijk een toolbox
voor ontwerpers en ontwerpers in opleiding gevormd,
waarbij de regio Zandstad als casus diende.
Tweede doel was de uitwerking van het concept ‘Biogra-
fie van het Landschap’. Het verhaal van een landschap
wordt visueel ruimtelijk verteld en kan ook interpretaties
bevatten van het landschap, zoals legendes en de wijze
waarop mensen het landschap beleven.
Wie zich meldt op de website kan de biografie op ver-
schillende manieren lezen: aan de hand van een tijdlijn,
transformatiemomenten, thema`s of datavisualisaties.
Aardig is de zogenaamde stankcirkelanimatie, die
precies aangeeft hoe groot het stankbereik van de
varkensboerderijen in de regio is. Zeven groepen
studenten van verschillende universiteiten en oplei-
dingen hebben de website eind 2006 getoetst op zijn
bruikbaarheid als toolbox voor planologische ontwer-
pen. De toekomstvisies van de regio die de studenten
met behulp van zandstad.nl hebben geschreven zijn
op de site gepubliceerd.
HEt IS OOK EEN MaNIER
OM DE LOKALE KENNIS
tE ONtSLUItEN

18
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Eefj
e Sm
it e
n C
aro
lin
e M
atla
Lan
dsc
hap
Erf
go
ed
Utr
ech
t
ken geschiedenis, aardrijkskunde, natuur/techniek en
taal. De projecten zijn lesstofvervangend en vakoverstij-
gend voor zowel het basis- als voortgezet onderwijs. Dit
houdt concreet in dat sommige bladzijden uit de regu-
liere methoden geschrapt kunnen worden en vervangen
door verhalen en opdrachten waar de eigen omgeving
een rol speelt. De projecten worden voor elke plaats
op maat gemaakt. Hierin onderscheidt Landschap Erf-
goed Utrecht zich van (de meeste) andere aanbieders.
Voor scholen betekent dit in de praktijk zeer weinig ex-
tra werk en voorbereiding en doorgaans enthou siastere
leerlingen.
Jet en Jan Voor groep 5 is er het succesvolle onder-
wijsproject genaamd, ‘Jet en Jan, jong in 1910’, dat zich
voornamelijk richt op de geschiedenis van de woon-
plaats van de kinderen. Aan de hand van een verhaal
over leeftijdsgenootjes Jet en Jan, wordt een beeld ge-
schetst van het leven in 1910. De beroepen van de va-
der en broer van Jet en Jan zijn geografisch bepaald.
De verschillende geografie betekent ook verschillende
landschappen en dus verschillen in werk: denk aan pan-
nenbakkers, tabakstelers of vissers. Jet en Jan vervangt
de hoofdstukken over grootmoeders tijd uit de lesme-
thoden. De leerlingen gaan op bezoek bij een museum
over de regionale geschiedenis in hun woonplaats of zij
maken, als er niet zo’n museum in de buurt is, een histo-
rische speurtocht door het centrum, waarbij ze gebruik
maken van afbeeldingen en foto’s uit 1910.
Langs de Limes Het project ‘Langs de Limes’ voor
groep 6 gaat over de Romeinse rijksgrens (de Limes)
die zich ooit over de gehele breedte van de provin-
cie Utrecht langs de Oude Rijn uitstrekte. De leerlingen
ontvangen vijf ansichtkaarten uit Utrechtse plaatsen
langs de Limes, waardoor zij een ruimtelijk beeld van de
Limes krijgen en kaartvaardigheden ontwikkelen. Op
de ansichtkaarten staat bovendien informatie over de
Romeinen die niet altijd juist is. De leerlingen moeten
onderzoeken wat klopt en wat niet.
tastbare tijd Tastbare Tijd is een nieuw project voor
de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Leerlingen
Inderdaad, erfgoed én landschap, want ook al liggen de
‘roots’ van de educatieve afdeling bij het erfgoed, land-
schap komt in het lesmateriaal vaak om de hoek kijken.
Het Nederlandse cultuurlandschap is immers door onze
voorouders gemaakt en door de eeuwen heen vermaakt
tot wat het nu is. Landschap is dus een vorm van cultu-
reel erfgoed en erfgoed is vaak landschapsgebonden.
Met het lesmateriaal wil LEU niet alleen kennis, maar
ook ‘liefde voor’ landschap en erfgoed overbrengen.
De eigen omgeving van de leerlingen wordt in alle
projecten ingezet om de geschiedenis tot leven te
brengen. Het materiaal is inzetbaar binnen de vak-
Meer dan 10 jaar geleden startte het voormalige
Erfgoedhuis Utrecht met erfgoededucatie en de
afdeling Cultuur en School. In de loop der jaren
werd er met succes lesmateriaal ontwikkeld, dat
provinciaal en zelfs landelijk bekendheid kreeg.
Ook na de fusie met Landschapsbeheer Utrecht
tot Landschap Erfgoed Utrecht gaat de afdeling,
inmiddels onder de naam Educatie en Publieks-
bereik, door met het ontwikkelen en uitzetten
van lesmateriaal op het gebied van erfgoed en
landschap.
Hoe zie je dat?

19
Erfgoed komt bij KC zijdelings aan bod, maar wordt altijd
vanuit een kunstzinnig oogpunt bekeken. Vanwege deze
raakvlakken zijn LEU en Kunst Centraal in 2007 tot een
samenwerkingsovereenkomst gekomen.
Ook aan de landschapskant is er een organisatie actief
met educatie; het gaat om het IVN-consulentschap, dat
tot doel heeft het werken aan een duurzame samen-
leving door mensen te betrekken bij natuur, milieu en
landschap. Het doet dat middels centra voor natuur- en
milieu-educatie (NME). Hoewel IVN zich dus vooral met
natuur en landschap bezighoudt, zijn er ook raakvlakken
met erfgoed. ‘Overlap met enkele LEU-projecten bestaat,
maar hoeft, mits goed afgestemd, geen probleem te vor-
men. Wie weet kunnen we in de toekomst elkaars pro-
jecten versterken door ze bijvoorbeeld gezamenlijk aan
te bieden’, zegt Sandra van Breemen van het IVN-Consu-
lentschap Utrecht. •
leren de geschiedenis van het landschap in de buurt van
hun school lezen en gaan op zoek naar plaatsen waar ‘de
tijd nog tastbaar is’. Tijdens een buitenopdracht wordt al
snel duidelijk dat het huidige landschap het resultaat is
van een wisselwerking tussen de natuurlijke ondergrond
en menselijk ingrijpen. De vergaarde informatie wordt
op het eind van het project door de leerlingen zelf in een
digitale kaart (denk aan Google Earth) van hun onder-
zoeksgebied verwerkt. Dit project wordt in 2008 getest
en zal vanaf schooljaar 2008/2009 voor scholen in de
hele provincie beschikbaar zijn.
Samenwerkingsovereenkomst Landschap Erf-
goed Utrecht is in de provincie Utrecht niet de enige
aanbieder van lesmateriaal over landschap en erfgoed.
Aan de erfgoedkant raakt het werkveld aan dat van
bijvoorbeeld Kunst Centraal. Daar worden projecten
ontwikkeld binnen het domein kunstzinnige vorming.
Hoe zie je dat?EDUCatIE EN PUBLIEKSBEREIK
Voor meer informatie
over het lesmateriaal
van Landschap Erfgoed
Utrecht kunt u contact
opnemen met de afde-
ling Educatie en Publieks-
bereik via: 030-2205534 of
info@landschaperfgoed-
utrecht.nl

20
Mic
hel
Hen
dri
ksen
Cu
ltu
urh
isto
rie
/Mo
nu
me
nte
n U
tre
cht
en doorgangen in eenen grooten omtrek, met
wagens en rijtuigen zijn versperd, waarmede de
bedevaarders en pelgrims hier heen gebracht
waren. […] De secretaris ziet als getuigen van de
wonderen de met dankschriften beklede kerk-
muren en de gouden en zilveren offergiften. Hij
heeft het aan Maria toegewijde altaar met veel
zwachtels en breukbanden omhangen gezien.
Breukbanden bestonden uit een driehoekige
plaat met leren riempjes, waarmee het plaat-
gedeelte tegen de breuk kon worden gedrukt.
Hoe het zestiende-eeuwse exemplaar van de
Hoge Weide er precies heeft uitgezien, kan niet
meer worden achterhaald, omdat van de ca.
3 mm dikke ijzeren basisplaat slechts de linker-
bovenhoek bewaard is gebleven. Eén van de
doorgaans twee gespen die er opzitten, is van
messing en is door middel van een eveneens
messing klinknagel aan de plaat bevestigd. Aan
de voorzijde van de gespbeugel zit een rolhuls
waardoor de riem zeer strak kon worden aan-
getrokken. Zo zat één riem om het middel en
de andere, die vast zat aan de andere riem ter
hoogte van de ruggengraat, ging tussen de be-
nen door. Het geheel zal allerminst comfortabel
hebben gezeten. Uit Den Bosch zijn twee negen-
tiende-eeuwse exemplaren bekend die overtrok-
ken zijn geweest met leer, wat het draagcomfort
misschien iets verbeterde. Of dit ook het geval is
geweest bij het exemplaar uit Leidsche Rijn valt
niet meer vast te stellen, maar is wel aanneme-
lijk. Hoe het ook zij: hopelijk heeft de breukband
de zestiende-eeuwse bewoner van de Hoge
Weide ietwat verlichting gebracht... •
Tijdens het uitdiepen van een zestiende-eeuw-
se greppel werd iets gevonden dat op een stuk
harnas leek. Het fragment werd ingemeten, ge-
administreerd, in een vondstzakje gedaan en
naar de archeologische dependance in Leidsche
Rijn gebracht. Toen het zakje tijdens de onder-
zoeksuitwerking weer op tafel kwam, bleek het
echter niet om een deel van een harnas te gaan,
maar om een veel delicater voorwerp: een lies-
breukband.
Een hernia inguinalis of liesbreuk is een uitstul-
ping van het buikvlies in de liesstreek waardoor
organen die normaal in de buikholte zitten gaan
uitpuilen. De patiënt is in de meeste geval-
len een man, al komen liesbreuken, maar dan
van het ‘femorale’ type, ook wel bij vrouwen
voor. Omdat een liesbreuk niet vanzelf her-
stelt en in de loop van de tijd zelfs kan vererge-
ren, is een operatie nodig. Tegenwoordig is dat
geen probleem maar in vroegere tijden was een
breukband het enige wat voorhanden was. Het
gebruik van breukbanden gaat waarschijnlijk
terug tot de Romeinse tijd maar werd pas alge-
meen toegepast vanaf de late achttiende eeuw,
toen Petrus Camper (1722-1789) een sterk ver-
beterd exemplaar ontwikkelde. De tot nu toe
in Nederland gevonden exemplaren zijn echter
allemaal negentiende-eeuws, maar als we de
norbertijn Augustinus Wichmansen mogen ge-
loven, werden ze in ieder geval ook al vóór 1632
gebruikt. Dat blijkt uit een getuigenis van een
pastoor uit Reusel over Maria Hemelvaart die
de norbertijn opschreef: Op den feestdag van
Maria’s ten Hemelopneming is de toestroming
des volks hier zó groot geweest, dat alle wegen
foto boven: Het deel van een zestiende-eeuwse liesbreuk-band met messing gesp dat tijdens archeologisch onder-zoek in Leidsche Rijn werd aangetroffen.
foto onder: Deze negentiende-eeuwse liesbreukband leek waarschijnlijk veel op het gevonden zestiende-eeuwse exemplaar.
Bij de meeste archeologische opgravingen in Leidsche Rijn worden voorwerpen aange-
troffen die iets vertellen over de toenmalige bewoners. Vaak worden die voorwerpen
al tijdens de opgraving door de specialisten in het veld op hun juiste waarde geschat,
maar soms vergist ook een specialist zich wel eens. Dat gebeurde met een vondst die
vorig jaar werd gedaan bij een opgraving aan de Hoge Weide in Leidsche Rijn.
liesbreukEen zestiende-eeuwse

21
NUMMER 29 LENTE 2008
Bet
tin
a va
n S
ante
n C
ult
uu
rhis
tori
e/M
on
um
en
ten
Utr
ech
t
Joachimus Pieter Fockema Andreae werd
geboren in 1879 in Leiden en studeerde daar
rechten. In 1904 werd hij als ambtenaar in
Utrecht belast met volkshuisvesting en ruimte-
lijke ordening. Deze beleidsvelden waren met
de invoering van de Woningwet in 1901 een
overheidstaak geworden en stonden nog in de
kinderschoenen. Ze waren echter Fockema An-
dreae’s grote passie. In 1907 werd hij dan ook
door burgemeester Reiger gevraagd om wet-
houder Openbare Werken te worden. Vanwege
zijn grote belangstelling voor de nieuwe disci-
pline van stedenbouw, onderhield hij contac-
ten met belangrijke stedenbouwkundigen in
binnen- en buitenland. Het resulteerde in 1912
in een publicatie, getiteld ‘De Heedendaagsche
Stedebouw’, waarin hij zijn visie neerlegde ‘hoe
een stad er uit behoort te zien’. Na twee ter-
mijnen wethouderschap, werd hij in 1914 be-
noemd tot burgemeester van Utrecht. Utrecht
werd onder zijn bewind een belangrijk centrum
van het land en de burgemeester bemoeide
zich actief met de ontwikkeling van zijn stad,
niet in het minst door het uitnodigen van de
nestor van de Nederlandse stedenbouw H.P.
Berlage voor het maken van een visionair uit-
breidingsplan. Maar Fockema Andreae was
niet alleen gericht op de toekomst, hij was ook
een groot liefhebber van de geschiedenis. Zo
stond hij aan de wieg van de oprichting van
de Vereniging Oud-Utrecht, was voorzitter van
het Provinciaal Utrechts Genootschap (PUG)
en stond met zijn neus vooraan bij de opgra-
vingen op het Domplein en de vondst van het
Utrechtse schip aan de Van Hoornekade in Zui-
len. Zijn inzet voor de stad en de burgers was
ongekend, hij werkte bijna dag en nacht. Dat
weten we omdat hij een persoonlijk archief
heeft nagelaten van meer dan 30 dozen met
plakboeken waarin hij al zijn activiteiten van
dag tot dag bijhield. Na driemaal herbenoemd
te zijn tot burgemeester van Utrecht, verliet hij
in 1933 tot groot verdriet van de Utrechters de
stad om commissaris van de koningin te wor-
den in Groningen.
In het Centraal Museum komt zijn burgemees-
terschap in al zijn aspecten aan de orde en
zijn diverse voorwerpen te zien, die hij aan het
museum heeft nagelaten. In het Architectuur-
centrum staat vooral zijn stedenbouwkundige
interesse centraal in combinatie met beelden
van Utrecht uit de jaren 1914-1933. •
foto boven: Fockema Andreae drukte als burgemeester van 1914 tot 1933 een belangrijk stempel op de ontwikkelingen die Utrecht in die tijd door-maakte. foto’s rechts: In 1912 publiceerde hij ‘De Heedendaagsche Stedebouw’, waarin hij zich uitsprak over hoe een stad er naar zijn idee moest uitzien.
van formaat
Fockema andreae is bij menig Utrechter nog slechts bekend vanwege de bus-
lijn met zijn naam als eindbestemming. toch heeft deze burgemeester aan het
begin van de twintigste eeuw een grote stempel gedrukt op de stad. Vanaf
7 maart tot begin mei 2008 is er een dubbeltentoonstelling over deze opmer-
kelijke burgervader in het Centraal Museum en architectuurcentrum aorta.
Een burgemeester

22
tabaksdoos
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Mar
ijke
van
den
Heu
vel
Cu
ltu
urh
isto
rie
/Mo
nu
me
nte
n U
tre
cht
wen, het is best aannemelijk. Deze wijk werd
immers gekenmerkt door kleine bedrijvigheid
van bijvoorbeeld een oude melkinrichting aan
de Kapelstraat of een Cadillac-garage aan het
begin van de Goedestraat. Maar niets is min-
der waar. De radiateurenfabriek is in 1907 door
J.A. van Reijsen ontworpen als kerk voor de
Hersteld Apostolische Zendingsgemeente en
heette in de volksmond De Oude Tabaksdoos.
De naam slaat vermoedelijk op de vorm van het
gebouw met de afgekante hoeken, kenmer-
kend voor een tabaksdoos, die vaak in het vest
of de binnenzak gedragen werd. De galerij in
het interieur was waarschijnlijk bedoeld voor
de vrouwen van deze zendingsgemeente, die
vanaf deze plek de diensten van dichtbij kon-
den volgen, terwijl ze toch gescheiden konden
staan van de mannelijke gemeenteleden. Voor
de wand waar geen galerij is, stond waarschijn-
lijk de voorganger van het kerkje. Volgens de
huidige eigenares, die het gebouw heeft ver-
bouwd tot een stedelijke binnentuin met een
grote opening in het dak, heeft het niet lang
als kerk gediend. Voordat Bloksma zijn radiateu-
renfabriek begon, is het gebouw eerst nog in
gebruik geweest als taxicentrale en als deegwa-
renfabriek. Een veelbewogen geschiedenis dus
voor een gebouw dat nu een oase van rust is. •
Gelegen op de kop van een woonblok tussen de
Kapelstraat, de Obrechtstraat en de Gildstraat
heeft het gebouw een symmetrische opbouw.
In zowel de Kapelstraat als de Obrechtstraat
zijn twee grote laadpuien, beide met een sta-
len latei met rozetten. Opvallend is het grote
aantal vensters en de eenvoudige architectuur
met decoratie in de vorm van sierbanden in het
metselwerk. Boven de vensters op de begane
grond is een strook van het metselwerk blauw
geverfd. Gaat daaronder misschien de naam
van de oorspronkelijke fabriek schuil?
Een foto uit 1976 geeft het geheim prijs: Stol-
wijk b.v. RADIATEURENFABRIEK. Uit bouwte-
keningen blijkt dat het gebouw in 1935 ook
al als radiateurenfabriek werd geëxploiteerd
door R. Bloksma uit Amsterdam. Op de begane
grond bevonden zich een klein kantoor en een
grote werkvloer met onder meer een aam-
beeld, een lasapparaat, een boormachine en
een pomp met een ketel. Een eerste verdieping
was er niet, maar wel een galerij aan drie zijden
van het gebouw. Daar stonden het vertinbad
en de radiateurenwals. Stolwijk b.v. herstelde
en fabriceerde koelelementen voor auto’s.
Een radiateurenfabriek aan de rand van de
negentiende-eeuwse woonwijk Wittevrou-
Foto links:De huidige eigenaars heb-ben de radiateurenfabriek kortgeleden verbouwd tot een stedelijke binnentuin.
Foto rechts:Een foto uit 1976 geeft de naam prijs van het bedrijf dat op dat moment daar gevestigd was.
Foto onder:De gevel van het pand op de kop van de Kapelstraat geeft noch de huidige noch de oorspronkelijke functie prijs.
Sommige gebouwen geven in hun uiterlijk niets prijs over hun oorspronkelijke functie. De aanblik van de
gevels en ook historische foto’s zetten de toeschouwer op een volledig verkeerd spoor. Dat bleek afgelo-
pen zomer toen voor de inventarisatie van het industriële erfgoed binnen de gemeente Utrecht de wijk Wit-
tevrouwen werd bezocht. Het gebouw Kapelstraat 103 sprong meteen in het oog: dat moest wel een oude
werkplaats zijn.
De Oude

23
NUMMER 29 LENTE 2008
Aan de Bemuurde Weerd en de Gruttersdijk
staat een aantal karakteristieke panden, die in
de negentiende eeuw dienst deden als heren-
huis met bijbehorend koetshuis. Was dit ge-
biedje aan de rand van de binnenstad lange
tijd een plek waar veel bedrijven en kantoren
gevestigd waren, het laatste decennium vindt
er een grote verandering plaats. Bedrijven ma-
ken plaats voor woningbouw, soms in combi-
natie met (bestaande) kantoren. Omdat een
aantal panden monument is, wordt tijdens de
planvorming altijd een onderzoek ter plekke
gedaan door medewerkers van Monumenten-
zorg. Ditmaal was het de beurt aan de panden
Gruttersdijk 25-26. Aan de buitenkant echte
koetshuizen en van binnen vooral hoge, lege
ruimten met een verdieping erin. Met behulp
van een ladder werd de zolder van nummer 26
bekeken: een verlaten ruimte met her en der
achtergelaten spullen. Een oud schrift dat op
de grond lag trok de belangstelling. Het bleek
een kasboekje te zijn van een bedrijf met de
naam Jongerius. Nu is dit een bekende naam
in het Utrechtse en behoort tot op de dag van
vandaag aan een grote familie met vele ver-
takkingen. Juist de laatste twee jaar staat met
name de ‘villa Jongerius’ veel in de belangstel-
ling: het prachtige woonhuis uit 1938 van Jan
Jongerius aan de Kanaalweg, oprichter van de
N.V. Ford Jongerius. Aan welk bedrijf dit kas-
boek precies toebehoorde was niet onmid-
dellijk duidelijk, maar de naam Jongerius was
interessant genoeg om het in de achterzak te
steken. Er bleek nog meer te liggen: een aantal
kasboeken uit de periode 1932 tot 1952, inclu-
sief die uit de jaren 1940-1945. Een eerste blik
leert dat het vooral gaat om levering van pro-
ducten aan alle mogelijke bedrijven in Utrecht
en daarbuiten. Vele bekende namen komen er
in voor: Lumax, Hoeijenbosch, Lekkerkerker,
De Volkskrant, Bredero’s Bouwbedrijf, de ge-
broeders Staffhorst tot en nog in 1944 met de
Koninklijke Shell.
Een snelle blik in enkele adresboeken leert
dat er alleen in 1940 sprake was van een J.A.
Jongerius, wonende op de Bemuurde Weerd
O.Z.13bis, het woonhuis dat hoort bij de Grut-
tersdijk 25-26. Het adresboek slaat de oorlog
over en begint weer in 1952, maar dan is er
geen spoor meer van een Jongerius aan de
Bemuurde Weerd of de Gruttersdijk. Voorlopig is
het nog een raadsel hoe deze stukken hier ge-
komen zijn en van welk bedrijf het is geweest.
Maar wie weet, is er wel een interessante
bron ontdekt voor een publicatie die op korte
termijn over Jan Jongerius geschreven gaat
worden... •
vondstBij bouwhistorisch onderzoek komen naast bouwsporen soms hele andere zaken aan
het licht. Zelfs in onbewoonde staat blijken panden vaak nog gevuld met allerlei ach-
tergebleven ‘rommel’. Een bron van lering en vermaak voor wie er oog voor heeft.
IntrigerendeB
etti
na
van
San
ten
Cu
ltu
urh
isto
rie
/Mo
nu
me
nte
n U
tre
cht
Foto boven:Soms blijken er historisch gezien waardevolle dingen tussen de achtergebleven spullen in leegstaande panden.
Foto onder:Kasboeken van een bedrijf van de Utrechtse familie Jongerius.

24
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
Net
tie
Sto
pp
elen
bu
rg H
et
Utr
ech
ts A
rch
ief
Speciaal voor het onderwijs Omdat Het Utrechts
Archief vooral ook scholen wil uitnodigen om de ‘ge-
schiedenis dichtbij’ te leren kennen, heeft het archief
een ultramoderne educatieve ruimte ingericht waar
(school)groepen actief aan de slag kunnen met diverse
lesprogramma’s.
Met ingang van het schooljaar 2008-2009 biedt Het
Utrechts Archief op deze bijzondere locatie een nieuw
pakket programma’s aan voor het basisonderwijs en het
voortgezet onderwijs.
Speuren in Ruimte en tijd Voor de groepen 5-6
en 7-8 van het basisonderwijs zijn twee programma’s
ontwikkeld die aansluiten op de kerndoelen Ruimte en
Tijd bij verschillende vensters uit de Nederlandse canon.
Kinderen leren aan de hand van deze programma’s om-
gaan met historische bronnen zoals foto’s en oude kaar-
ten en maken via verhalen over Utrechtse personen en
gebeurtenissen kennis met de verschillende tijdvakken
uit de geschiedenis. Zo speelt in het programma voor
groep 5-6 de weesjongen Leendert Stuuroort een grote
rol. Het weeshuis stuurde hem als scheepsjongen naar
de oost en gaf hem zijn uitrusting mee, variërend van
twee goudse kazen tot slaapmutsen. Groep 7-8 kan zich
verdiepen in de Utrechtse helden, van Trijn van Leemput
tot Marco van Basten.
Leren verzamelen en onderzoeken De program-
ma’s voor het voortgezet onderwijs richten zich niet
alleen inhoudelijk op historische thema’s en lokale ge-
Een nieuw huis vol geschiedenis De vaste opstel-
ling geeft een historisch overzicht van Utrecht, stad en
provincie aan de hand van 16 personages uit de Utrecht-
se geschiedenis, die elk hun eigen verhaal vertellen.
Daarnaast markeren bijzondere hoogte- en dieptepun-
ten 2000 jaar Utrecht, waarin ook bekende en minder
bekende plaatsen van betekenis worden uitgelicht. Een
groeikaart toont de ontwikkeling van de stad door de
eeuwen heen. En natuurlijk ontbreken – temidden van
alle interactieve toepassingen – ook de topstukken uit
de collectie niet.
De rijke historie van de locatie zelf, die gaat van middel-
eeuwse Paulusabdij tot en met het Paleis van Justitie,
wordt ook belicht. Hierbij spreken de oude muren boek-
delen, in de meest letterlijke betekenis.
Zelf aan de slag Bezoekers kunnen zelf hun eigen
spoor terug volgen: met een digitale vingerafdruk kun-
nen gaandeweg leuke weetjes worden ‘verzameld’,
samengebracht tot een persoonlijke historische krant,
die na afloop van het bezoek naar huis kan worden ver-
zonden of ter plaatse uitgeprint.
Naast de permanente opstelling zijn er wisselexposities,
een filmzaal voor vertoning van historische films, een
studiezaal voor onderzoekers genealogie en huizenon-
derzoek, een auditorium voor bijeenkomsten en activi-
teiten en een geschiedeniswinkel. Het Utrechts Archief
ontwikkelt rond de permanente presentatie en wissel-
exposities een activiteitenprogramma.
van UtrechtHet leukste leslokaal In juni 2008 opent Het Utrechts archief zijn nieuwe bezoekerscentrum, gelegen in de historische
binnenstad van Utrecht. Met dit nieuwe huis – vol van Utrechtse geschiedenis –wil het archief met
name ook jongere bezoekers verleiden met het verleden. aan de hand van multimediale presenta-
ties kan jong en oud zelf ondervinden hoe spannend en dichtbij geschiedenis kan zijn, vooral als je
zelf actief op zoek gaat. Men kan Utrecht binnenstappen en proeven van wat het archief hierover
kan laten zien en horen.

25
LEERLINGEN VERDIEPEN ZICH IN UTRECHTSE HELDEN,
VAN tRIJN VaN LEEMPUt TOT MaRCO VaN BaStEN.. .
Het leukste leslokaal
NUMMER 29 LENTE 2008

26
De leerlingen uit 4 havo en 4-5 vwo kruipen in de huid
van de echte historicus. Rond een onderzoeksvraag als
industrialisatie in Utrecht in de negentiende eeuw of de
opvang van vluchtelingen onderzoeken ze in groepjes
historische bronnen. Ook voor een zelfstandig onder-
zoek, bijvoorbeeld voor het profielwerkstuk geschiede-
nis, zijn leerlingen van 5 havo en 6 vwo bij Het Utrechts
Archief aan het goede adres.
Een kijkje vooraf? In de periode mei-juni worden de
onderwijsprogramma’s getest. Voor de programma’s van
de basisscholen hebben zich al veel scholen opgegeven,
voor de programma’s voor het voortgezet onderwijs
zoeken wij nog enkele testscholen. Heeft u belangstel-
ling om met uw klas een bijzondere geschiedenisles
‘mee te maken’? Wilt u meer informatie of alvast reser-
veren voor schoolbezoeken vanaf september 2008? •
schiedenis, maar zijn vooral bedoeld om leerlingen te
leren informatie te verzamelen, met historische bronnen
om te gaan en te interpreteren en de vondsten uit hun
(onder)zoektocht vorm te geven in een heldere verslag-
legging.
Leerlingen van het vmbo en onderbouw havo-vwo vol-
gen bijvoorbeeld de historische ontwikkeling van ‘ar-
beid’ vanaf de Middeleeuwen en verzamelen uit de
expositie informatie voor een digitale krant. Met een
praktische workshop zegels maken, komen ze nog dich-
ter bij de bron van de gilden. Leerlingen uit onderbouw
vwo en 4 havo proeven aan de historische reportage,
waarbij ze er in het archief op uit gestuurd worden om
rond verschillende historische thema’s zoals ‘nijverheid
en industrie’, ‘protesten door de eeuwen’ heen of ‘mis-
daad’, als verslaggever te werk te gaan. Hun werk wordt
gepubliceerd in een digitale krant.
Voor meer informatie kunt
u contact opnemen met:
Het Utrechts Archief / afdeling Educatie,
Nettie Stoppelenburg,
telefoon (030) 286 66 82
De uitrusting van Leendert Stuuroort.Het weeshuis stuurde hem als scheepsjongen naar de oost en gaf hem zijn uitrusting mee, variërend van twee goudse kazen tot slaapmutsen.
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA

27
Flo
ort
je t
uin
stra
He
t U
tre
chts
Arc
hie
f
door de bewaarders van de Openbare registers en
Hypotheken. In de provincie Utrecht bevonden zich
twee kantoren van bewaring: één in Utrecht en één in
Amersfoort. Enigszins verwarrend wordt de bewaarder
meestal kortweg als Hypotheekbewaarder aangeduid,
terwijl hij toch heel wat meer bewaart dan uitsluitend
hypotheekakten. In 1838 werden de kantoren van de
Hypotheekbewaarders samengevoegd met de kantoren
van bewaring van het Kadaster, die sinds 1832 operatio-
neel waren.
Waarom pas sinds 1832 en niet sinds 1811? Van elke
grondeigenaar moest bekend zijn hoeveel grond hij
bezat en wat daarvan de belastbare opbrengst was. Dat
was makkelijker gezegd dan gedaan. Eerst moest name-
lijk het hele land in kaart worden gebracht en worden
opgedeeld in percelen. Dit gebeurde per gemeente
met behulp van driehoeksmeting. Vervolgens moest de
belastbare opbrengst worden geschat en worden vast-
gesteld wie de eigenaar op dat moment was. Deze hele
operatie duurde van 1811 tot 1832. Toen was de basis
ARCHIEVEN VAN HET
Het Kadaster en de Openbare registers stammen evenals
een deel van onze wetgeving, het decimale stelsel, de
bevolkingsregisters en de burgerlijke stand in oorsprong
uit de Franse Tijd. In Nederland werd in 1812 de Franse
kadasterwetgeving van kracht. Het eerste achterliggen-
de doel was het vormen van een heldere grondslag voor
de heffing van grondbelasting. Het tweede doel was om
voor iedereen inzichtelijk te maken wie op een bepaald
moment eigenaar van een bepaald perceel was en of er
hypotheek op berustte.
Wie onroerend goed koopt of verkoopt kan er niet
omheen. De notaris is verplicht elke koopakte en hypo-
theekakte bij het Kadaster in te laten schrijven in de
Openbare Registers. Het eerste doel hiervan is dat elke
belanghebbende kan nagaan of iemand die beweert de
eigenaar te zijn van een bepaald perceel dat ook daad-
werkelijk is. Ook kan een bank zien of op een bepaald
huis al hypotheek berust, zodat er niet onverhoeds een
dubbele wordt afgesloten. De registers met de akten
worden sinds 1811 per Arrondissement bijgehouden
NUMMER 29 LENTE 2008
Sinds augustus 2007 zijn op de studiezaal
van Het Utrechts archief de archieven
van de Dienst voor Kadaster en de Open-
bare Registers uit de periode 1832-1987
beschikbaar. Een gouden bron voor
huizen onderzoek of lokaal-historisch on-
derzoek. Maar ook eentje waar je de tijd
voor moet nemen en moet oppassen on-
derweg niet de draad kwijt te raken.

28
GM KWADRAAT GESCHIEDENIS GEOGRAFIE MONUMENTEN MUSEA
voor het Kadaster klaar. De in 1832 geldende situatie
werd visueel op kaart vastgelegd op de Oorspronkelijke
Minuutplans en cijfermatig in de Oorspronkelijke Aanwij-
zende Tafel (OAT).
Aan de Oorspronkelijke Minuutplans en de Oorspronke-
lijke Aanwijzende Tafels mocht niets gewijzigd worden.
Maar uiteraard veranderde er regelmatig iets in de situ-
atie. Stukken grond werden doorverkocht aan een ander,
of er veranderde iets aan de omvang of de bebouwing
van het perceel.
Dat moest natuurlijk wel ergens worden bijgehouden.
Hiervoor werd een heel stelsel van registers ontwikkeld,
waarvan de Kadastrale legger de belangrijkste was. Alle
overige registers verwijzen op de een of andere manier
hiernaar terug. Van elke gemeente werd een aparte
legger bijgehouden. In deze legger kreeg elke eigenaar
of andere rechthebbende een eigen artikelnummer,
vergelijkbaar met een ID-nummer van een record in een
moderne database.
Het artikel, dat minimaal een hele bladzijde besloeg,
bevatte behalve naam, beroep en woonplaats van
de eigenaar, een lijst van alle percelen die hij in die
gemeente bezat. In de kolommen erachter stond
aangegeven op grond van welke akte in de Openbare
Registers hij het perceel verkregen had, hoe groot het
was, wat de belastbare opbrengst was en of er verande-
ringen hadden plaatsgevonden. Voor de details van de
veranderingen werd meestal weer verwezen naar allerlei
hulpregisters. Als een verandering impliceerde dat het
oppervlak van een perceel veranderde, bijvoorbeeld
doordat er maar een klein stukje van werd verkocht,
moest het perceelnummer worden gewijzigd. De beide
helften konden immers niet onder hetzelfde nummer
verder gaan. Ze kregen allebei een geheel nieuw num-
mer. Het perceel op het artikel werd dan in zijn geheel
doorgestreept. Vervolgens werd het onderaan het lijstje
weer bijgeschreven, onder vermelding van het nieuwe
nummer en de nieuwe oppervlakte. Ook geheel nieuw
verworven percelen werden onderaan het lijstje bijge-
schreven. Heel belangrijk voor het onderzoek naar de
geschiedenis van het eigendom van het perceel zijn de
laatste twee kolommen in een leggerartikel: daarin staan
de verwijzingen naar de artikelnummers van de vorige
eigenaar (‘waaruit getrokken”) en de volgende eigenaar
(“waarheen overgebracht”).
Een perceel is zo door de tijd heen te volgen, van heden
naar verleden en eventueel ook andersom. De leggers
zijn tot midden jaren tachtig van de twintigste eeuw op
papier bijgehouden. Het Kadaster schakelde toen over
op een geautomatiseerd systeem: het AKR. Het artikel-
nummer als verbindende schakel kwam te vervallen.
De oude leggers en de nadere toegangen op perceels-
nummer, alsmede een aantal hulpregisters, zijn nu in
gescande vorm raadpleegbaar op de studiezaal van Het
Utrechts Archief. De registers met koopakten moeten
vooralsnog in origineel uit het depot worden gehaald.
De ervaring leert dat wie het systeem eenmaal door-
heeft, al snel verslaafd raakt. Van de ene eigenaar spring
je naar de vorige, steeds verder terug in de tijd. Als
kadasteronderzoeker ben je voor je het weet even gretig
als een stamboomonderzoeker. Met kleine stapjes kom
je steeds meer te weten over het lapje grond van jouw
speciale interesse. Onderweg moet je echter wel steeds
goed aantekeningen maken. Voor je het weet heb je bij
het goochelen met cijfertjes een perceelnummer met
een artikelnummer verwisseld of zit je in het Arrondis-
sement Utrecht te kijken in plaats van in het Arrondis-
sement Amersfoort. Met weer even een stapje terug is
dit vaak snel opgelost. Met de fiscale historie van het
kadaster in het achterhoofd kunnen we zeggen: makke-
lijker kunnen we het niet maken, leuker wordt het altijd,
hoe langer je er mee bezig bent!
De Werkgroep kadastrale atlas provincie Utrecht werkt
sinds 1995 aan de uitgave van deze oorspronkelijke
minuutplans en de OATs. In de reeks zijn ondertussen
15 delen verschenen met per gemeente een uitgebreide
lokaal-historische inleiding. De reeks wordt in de toe-
komst op internet voortgezet. Een landelijke site voor de
raadpleging van Oorspronkelijke Minuutplans en OAT’s
is www.WatWasWaar.nl. •

29
Wist u dat...• Het kadaster alleen eigenaren registreert en geen bewoners? Daarvoor moet u in een adresboek of bevolkingsregister zijn.
• Het kadaster met secties en perceelnummers werkt en niet met adressen?
• Je via www.kadaster.nl makkelijk aan een actueel perceelnummer kunt komen?
• Van de Hypotheekbewaarder nauwelijks registers van hypotheekakten bewaard zijn gebleven maar vooral registers van
akten van eigendomsovergang (‘koopakten’)?
Het archief van het kadaster is een prachtige bron voor het beschrijven
van oude foto’s. In het voorjaar van 2008 komt in Oudewater weer een
nieuw fotoboekje uit met foto’s van de negentiende-eeuwse fotograaf
E.C. Rahms. Voor het schrijven van de teksten is veel gebruik gemaakt van
het kadasterarchief.
Deze foto is genomen vanaf de Donkere Gaard in de richting van de Kromme Haven.
Het water is de Linschoten, die binnen Oudewater wordt aangeduid als ‘de Haven’.
Over de Haven is een boogbruggetje zichtbaar. In de overlevering is dat bekend als het
bruggetje van Van Aelst die op deze manier naar zijn pakhuizen aan de Donkere Gaard
ging. Maar waar woonde deze Van Aelst en was dit misschien de geschiedschrijver Van
Aelst?
In Oudewater woonden in de negentiende eeuw drie generaties Adrianus Cornelis van
Aelst. De oudste was als gepensioneerd kapitein naar Oudewater gekomen. Zijn zoon
Adrianus Cornelis (1808-1871) was daar geboren. Van Aelst sr. woonde aan de Markt
en bezat daar de percelen 544, 545 en 546, het huidige Markt Oostzijde 10. Voor zijn
zoon kocht hij de percelen 647 en 648 aan de Leeuweringerstraat, met een tuin die
strekt tot de Haven. Het gaat om het huidige perceel Leeuweringerstraat 43. A.C. van
Aelst was koopman van beroep en bezat een pakhuis op een achterterrein van de
Donkere Gaard, precies in het verlengde van zijn tuin. De derde Adrianus Cornelis van
Aelst (1835-1915) werd in het huis aan de Leeuweringerstraat geboren en liep als kind
ongetwijfeld vaak over dit bruggetje. Hij was net als zijn vader koopman, maar was ook
actief als wethouder. Bovendien had hij een grote belangstelling voor de geschiedenis
van zijn geboortestad en hij publiceerde in 1893 de ‘Schets der staatkundige en ker-
kelijke geschiedenis en van den maatschappelijken toestand der stad Oudewater’, een
geschiedenis van Oudewater tot het jaar 1575.
Vroeger was er heel wat industrie in de binnenstad die we tegenwoordig als uitermate
hinderlijk zouden ervaren. Zo is op deze foto één van Oudewaters oudste grutterijen
te zien. Links het woonhuis van de grutter, perceel 1059, en perceel 1060, daarnaast,
met de openstaande luiken, is de grutterij. Natuurlijk is er wel het één en ander aan
verbouwd sinds de zeventiende eeuw, toen Marten Eymbertse hier grutter was. Dat
geldt ook voor het buurpand, rechts van het midden. Dat is een samenvoeging van de
panden van de vroegere Bank van Lening: de twee oude gevels zijn samengevoegd
en bepleisterd.
In de negentiende eeuw was Martinus Verkleij grutter op deze plaats als opvolger
van zijn vader en grootvader. Na zijn dood in 1866 erfde zijn dochter het complex.
Zij verkocht het en in de daarop volgende jaren veranderde de grutterij nogal eens
van eigenaar. Geen van de eigenaren was grutter van beroep en zij hadden meestal
veel onroerend goed in eigendom. Dat geeft aan, dat het pand moet zijn verhuurd. In
1913 kocht graanhandelaar Hendrik Schouten de grutterij. Hij liet het pand verbouwen
tot woonhuis. Drie van zijn ongehuwde kinderen, waaronder de schilder en historicus
Johan Schouten, hebben hier tot aan hun overlijden gewoond.
CursussenEen klein beetje makkelijk maken we het wel, namelijk door het organiseren van cursussen. De cursus in maart en april is reeds
volgeboekt, maar in het najaar zal er weer een worden georganiseerd.

30
lieke bouwkunst, de moderne hervormde
architectuur en de antroposofische wijze van
bouwen.
Waar gaan we heen? Een van de te be-
zoeken gebouwen is de Vrije Hogeschool
Antropia aan de Hoofdstraat in Driebergen,
ontworpen door J. Risseeuw in 1979. Hier be-
gint en eindigt de excursie. Twee andere voor-
beelden van antroposofische bouwkunst zijn
het nabijgelegen kantoor van de Triodosbank
aan de Utrechtseweg in Zeist en het gebouw
van het Wereldnatuurfonds aan de Drieberg-
seweg, eveneens in Zeist. Beide zijn van de
hand van architect Thomas Rau. Ook bezoe-
ken we de Rafaelkerk, het kerkgebouw van de
De Utrechtse commissie van de Bond Heem-
schut heeft in het kader van het landelijk jaar-
thema 2008 ‘religieus erfgoed’ gekozen voor
een excursie naar een aantal jonge religieu-
ze monumenten aan de oostkant van de stad
Utrecht op zaterdag 5 juli 2008. De excursie is
ook open voor niet-leden. De selectie van de te
bezoeken objecten is extra interessant omdat
zij tegelijkertijd een bijzonder licht werpt op de
discussie rond de lijst met mogelijke wederop-
bouwmonumenten van minister Plasterk.
Het naoorlogse verzuilde Nederland heeft
zich in zijn religieuze bouwkunst op heel veel
verschillende manieren uitgedrukt. In de Bilt,
Driebergen en Zeist zijn dat de rooms-katho-
De Utrechtse commissie van de Bond Heemschut heeft in het kader van het landelijk jaarthema 2008
‘religieus erfgoed’ gekozen voor een excursie naar een aantal jonge religieuze monumenten aan de
oostkant van de stad Utrecht op zaterdag 5 juli 2008. De excursie is ook open voor niet-leden.
Mar
tha
de
Wit
Bo
nd
He
em
sch
ut
EXCURSIE NAAR JONGE
religieuzemonumenten

31
christengemeenschap aan de Van Tetslaan in
Zeist, door architect Henk Hupkes in 1963 in
dezelfde antroposo fische stijl gebouwd.
Sterk contrasterend daarmee zijn de rooms-
katholieke Michaelkerk aan de Biltse Kerklaan
(architect gebr Koldewey, bouwjaar 1954) en
de hervormde Thomaskerk van Marius Duintjer
uit 1961, gelegen aan de Oranje Nassaulaan
in Zeist. De Biltse Michaelkerk grijpt terug op
de vroegchristelijke basiliekvorm met een van
rondbogen voorzien voorgevelfront en –aan
het einde van de kerkzaal- een halfcirkelvor-
mig apsis. Bijzonder is dat deze kerk in de
plaats is gekomen van een neogotische voor-
ganger uit de negentiende eeuw.
De Thomaskerk in Zeist is een gaaf voorbeeld
van de bijna ascetische wijze waarop de her-
vormden met hun kerkgebouwen omgingen.
Iedere verwijzing naar kerkenbouw uit het ver-
leden is vermeden: de bouwmaterialen zijn
als het ware ruimte en licht; alleen een op het
christelijke kruis geïnspireerde houtplastiek
buiten de kerk duidt op de religieuze functie
van het gebouw.
Het Antropiagebouw in Driebergen en de Ra-
faelkerk in Zeist echter zijn doordesemd van
de antroposofische symboliek; het zijn beide
als het ware driedimensionale plastieken, die
in situering en oriëntatie, maar evenzeer in de
plattegrond, in de gevels en in de detaillering
het antroposofische gedachtegoed verhevigd
uitdrukken.
Al met al logenstraft een korte rondgang langs
deze gebouwen de gedachte dat de architec-
tuur van de tweede helft van de twintigste
eeuw gespeend zou zijn geweest van spiritu-
ele inspiratie. Deze gebouwen, alle te jong om
op de monumentenlijst van het Rijk te prijken,
zijn toch zeker monumentaal te noemen.
Kenmerkend voor de grote veranderingen in
monumentenland is het feit dat alle vier ge-
bouwen wel door de betrokken gemeenten
zijn aangemerkt als gemeentelijk monument.
Kennelijk zijn de gemeenten zich van hun ver-
antwoordelijkheid voor de jonge bouwkunst
beter bewust dan de rijksoverheid dat kan zijn.
aanmelden Belangstellenden kunnen zich tot 1 juni 2008
per e-mail aanmelden bij het secretariaat van
de Bond Heemschut in Utrecht:
Aanmelden per post kan ook:
Heemschut Utrecht H.F. Kuiper, Mijzijde 49,
3471 GP Kamerik. De inschrijving stopt bij
honderd deelnemers.
De kosten voor deze excursie bedragen 39,50
euro p.p. (inclusief lunch en vervoer naar de
objecten per touringcar). Dit bedrag svp over-
maken naar giro 2096263 tnv Heemschut
Utrecht te Zeist.
Na binnenkomst van aanmelding en het ver-
schuldigde bedrag wordt het gedetailleerde
programma toegezonden. •
NUMMER 29 WINTER 2008
foto’s linkerpagina:Vrije Hogeschool Antropiain Driebergen
foto geheel boven:Hervormde Thomaskerk in Zeist
foto boven:Rafaelkerk in Zeist

Ben Remie heeft opnieuw een boekje geschreven over de ge-
schie d enis van Vreeswijk. Dit keer is het onderwerp de Handels-
kade, een middenstandersgebied dat ontstond na de aanleg van
het Merwedekanaal. Toen werd de oude sluis bij Vreeswijk, het
economisch hart van het dorpje, buiten gebruik gesteld en werd
de scheepvaart via het nieuwe kanaal en een nieuwe sluis rich-
ting de Lek geleid.
De schuttijden waren, door de enorme drukte (het kanaal was
een van de belangrijkste binnenvaartroutes door Nederland),
lang en dat gaf de schippers de gelegenheid de benen te strek-
ken en met een goed glas wederwaardigheden uit te wisselen.
De vrouwen gingen intussen inkopen doen. Na de aanleg van
het Amsterdam-Rijnkanaal werd het stil rond de sluis bij Vrees-
wijk en stortte de handel in. Het boekje is ingericht als een MIP-
boek: een voor een worden de huizen langs de Handelskade
beschreven. Jammer genoeg ontbreekt een index op namen. De
informatie die is verzameld is waardevol: hopelijk gaat deze uit-
gave dienen als grondstof voor nieuwe artikelen.
In de reeks Utrechtse stadsgeschiedenissen verscheen het lang-
verwachte deel over de scholen in de stad, van de hand van
Bettina van Santen. Van Santen is een van de grote kenners van
de bouwkunst in Utrecht en dit boek geeft een prachtig beeld
van de ontwikkelingen in de scholenbouw vanaf 1800. Feitelijk
weerspiegelt de architectuur van de school ook het denken over
het onderwijs, over opvoeding, over gezondheid maar ook de
financiële en politieke spankracht van de samenleving. Daarmee
geeft het boek niet alleen mooie inkijkjes in de opzet en inde-
ling van scholen, maar ook van het onderwijs zelf. Utrecht blijkt
op het terrein van onderwijsbouw een vooraanstaande rol te
spelen. Beroemde architecten werden gevraagd voor deze stad
schoolgebouwen te ontwerpen, lokale politici stonden op de
bres om de modernste inzichten te vertalen in steen en glas, en
onderwijshervormers kregen de kans te experimenteren met de
indeling van lokalen, gangen, wc’s, hallen en gymnastiekruimtes.
In het boek wisselen historische en moderne foto’s elkaar af en
dat geeft een grappig effect. Een aanrader voor iedereen die ge-
interesseerd is in architectuur, lokale geschiedenis of onderwijs.
Amersfoort lag aan zee is de uitdagende titel van een echte
kroniek van de waterschapsgeschiedenis van het Eemland. Zoals
een kroniek betaamt, is het boek chronologisch opgebouwd en
wordt telkens bij een jaartal een gebeurtenis opgetekend. Zo
worden we door de tijd geleid en zien langzaam het huidige
Eemland vorm krijgen. Dat gebeurt niet als een lineair proces:
soms worden woeste gebieden onttrokken aan de natuur om la-
ter toch weer prijsgegeven te moeten worden aan bijvoorbeeld
het oprukkend zeewater. De rivier de Eem blijkt van vrij recente
datum. Het huidige gebied tussen de Veluwe en de Utrechtse
Heuvelrug moet veeleer gezien worden als een enorm moeras.
Eigenlijk begon dat moeras al bij de huidige Waddeneilanden:
de Zuiderzee was een ondiepe plas, die bij bepaalde wind en
in bepaalde seizoenen gedeeltelijk droog viel. De invloed van
de zee was gering, pas na het vallen van grote gaten tussen de
Waddeneilanden (die vanaf dat moment pas echt eilanden wer-
den) kreeg de zee meer invloed en kwam er een duidelijke getij-
denwerking. Vanaf de A12 bij Woudenberg tot ver in het noor-
den was het Eemland dus een moerassig gebied, met plassen,
zandopduikingen, veengebieden en stroompjes, die nauwelijks
een vaste bedding hadden. Pas nadat het waterpeil begon te
zakken, werden beken en riviertjes gevormd en eerst vanaf dan
kunnen we spreken over de rivier de Eem. Een opvallend nieuwe
interpretatie die veel stof zal doen opwaaien.
Amersfoort, althans het gebied rondom de Eem net buiten de
stad, is opnieuw onderwerp van studie in Het kwartier is om. De
titel slaat op het Eemkwartier, waar al sinds 1850 industrie aan-
wezig is. Het begon met enkele molens, maar daarna versche-
nen zeepfabrieken, een luciferfabriek, een sigarenfabriek, een
linnenweverij en een kleurstoffenfabriek. Rondom die bedrijven
werden arbeiderswoningen gebouwd, die zoals vaak in de peri-
ode aan het einde van de negentiende eeuw, voor de Woning-
wet, van slechte kwaliteit waren. Het boek geeft per periode (het
beslaat de tijd 1850-2000) steeds een algemeen overzicht van
de ontwikkelingen, om vervolgens een aantal individuele bedrij-
ven te beschrijven. Ook enkele biografietjes van kooplieden en
ondernemers ontbreken niet. Het boek is rijk geïllustreerd. Wat
verwarrend zijn de eerste regels van de alinea’s, die vetgedrukt
de indruk wekken van tussenkoppen. Niet altijd dekken ze de
inhoud van het navolgende. De kaarten zijn zeer verhelderend
en de oude foto’s zijn vaak prachtig.
Fred
Vo
gel
zan
g L
and
sch
ap E
rfg
oe
d U
tre
cht
• Margriet Mijnssen-Dutilh, amersfoort lag aan zee, Waterschapskroniek Vallei & Eem 777-1616 isbn 978-80-5479-071-6
• Ben Remie, De Handelskade in Vreeswijk, Ontstaan, bouwers, eigenaars en bewoners• Henk van der Lee, Het kwartier is om, Industrie en bedrijvigheid in het Eemkwartier isbn 90-810296-2-9
• Bettina van Santen, Scholen en schoonheid, tweehonderd jaar Utrechtse basisscholen isbn 978-90-5345-286-8