Getoetst aan een casestudy uit West-Afrika ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/275/439/RUG01... ·...
Embed Size (px)
Transcript of Getoetst aan een casestudy uit West-Afrika ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/275/439/RUG01... ·...

UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
Francesca Croes
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. Jeroen Adam
COMMISSARIS: DR. Thomas Vervisch
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Het voedselsoevereiniteitsdebat en haar contradicties.
Getoetst aan een casestudy uit West-Afrika.
aantal woorden: 23530

Abstract Voedselsoevereiniteit is een concept dat reeds bestaat sinds de jaren 90, maar pas echt in de aandacht
komt door de voedselcrisis in 2007-2008. Voedselsoevereiniteit is het recht op voedsel voor iedereen.
Het plaatst de kleinschalige landbouwer centraal en pleit voor het bevorderen van duurzame lokale
economieën en markten. Dit opdat landen en zelfs gemeenschappen zelfvoorzienend kunnen worden op
vlak van voeding. Het biedt een alternatief aan voor het huidige door de agro-industrie gedomineerde
voedselregime. Dit onderzoek vormt eerst en vooral een synthese van de verschillende contradicties
binnen dit debat aan de hand van een literatuuronderzoek. Vervolgens wordt onderzocht hoe deze
contradicties tot uiting komen in een casestudy van de Economic Community of West African states
Agricultural Policy (ECOWAP). Dit is het regionale landbouwbeleid van de Economic Community of
West African States (ECOWAS). Eén van de doelen van ECOWAP is regionale voedselsoevereiniteit
bereiken. Het tweede deel van dit onderzoek vergelijkt het concept en de principes van
voedselsoevereiniteit met de doelstellingen van ECOWAP. Waar voedselsoevereiniteit amper openstaat
voor de bijdrage van internationale handel, krijgt dit in ECOWAP een centrale rol. De mogelijke
bijdrage van moderne landbouwtechnologieën worden binnen voedselsoevereiniteit niet onderzocht.
ECOWAP wil regionale voedselsoevereiniteit en competitiviteit bereiken door middel van een sterke
regionale integratie en een competitieve landbouwsector. Hetzelfde concept wordt in de realiteit dus
volledig anders toegepast en nagestreefd.

Woord vooraf Ik wil hierbij eerst en vooral mijn promotor Prof. Dr. Jeroen Adam bedanken. Hij begeleidde mij waar
en wanneer nodig en gaf mij daarbij de vrijheid fouten te maken en een eigen onderzoek uit te werken.
Ook bedank ik hierbij mijn commissaris Dr. Thomas Vervisch om mijn masterproef te beoordelen.
Verder wil ik ook nog graag mijn mama, Marijke Seghers, bedanken voor de steun en het nalezen van
mijn thesis. Ook wil ik Charlotte Vienne bedanken voor de extra ondersteuning en motivatie.

Inhoudsopgave
1. Inleiding .............................................................................................................................................. 1
2. Voedselsoevereiniteit .......................................................................................................................... 4 2.1 Wat is voedselsoevereiniteit? ........................................................................................................ 4 2.2. De voedselsoevereiniteitsbeweging (VSB) ................................................................................... 6 2.3. De voedselsoevereiniteitsprincipes .............................................................................................. 6 2.4. De voedselsoevereiniteitsbeweging als reactie op het huidig voedselregime .............................. 8
3. Contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat .................................................................. 12 3.1. Crisis ........................................................................................................................................... 12 3.2. Democratisch overleg ................................................................................................................. 13 3.3 Schaal .......................................................................................................................................... 14
3.3.1 Lokaal ................................................................................................................................... 15 3.3.2. Nationaal ............................................................................................................................. 15 3.3.3. Internationaal ....................................................................................................................... 18
3.4. De positie van de staat ............................................................................................................... 19 3.5. Vrijhandel ................................................................................................................................... 20 3.6. Familielandbouw ........................................................................................................................ 22 3.7. Recht op voedsel ......................................................................................................................... 23 3.8. Productieverhoging van de kleinschalige landbouwer .............................................................. 24 3.9. Agro-ecologie ............................................................................................................................. 26
4. Casestudy: Economic Community of West African States Agricultural Policy (ECOWAP) ... 29 4.1. Methodologie .............................................................................................................................. 29 4.2. Wat is ECOWAP ......................................................................................................................... 30 4.3. De implementatie van ECOWAP ................................................................................................ 31
4.3.1. De regionale programma’s .................................................................................................. 32 4.3.2. De nationale programma’s (PNIA) ..................................................................................... 32 4.3.3. Sectorale plannen ................................................................................................................ 33
4.4. ECOWAP getoetst aan de voedselsoevereiniteitsprincipes ........................................................ 33 4.4.1. Een focus op voedsel voor de mensen ................................................................................ 33
Wordt er binnen ECOWAP gefocust op een internationale, nationale of lokale schaal? ........................ 33 4.4.2. Het waarderen van voedselproducenten .............................................................................. 36
Is ECOWAP begaan met gendergelijkheid binnen de landbouw? ........................................................... 36 Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van de kleinschalige (familie)landbouw? ........................ 37
4.4.3. Het lokaliseren van voedselsystemen .................................................................................. 38 Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van GGO’s? ..................................................................... 38 Wat is de geprefereerde beheerstructuur van ECOWAP voor de landbouw? .......................................... 40

Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van internationale handel in landbouwproducten? .......... 42 4.4.4. Lokale controle .................................................................................................................... 45
Wie hoort, volgens ECOWAP, de controle te hebben over natuurlijke grondstoffen? ............................ 45 Wat is de positie van ECOWAP over privatiseringen? ............................................................................ 46
4.4.5. Kennis en vaardigheden opbouwen .................................................................................... 47 Hoe staat de ECOWAP tegenover de vaardigheden en kennis van de lokale voedselproducenten? ....... 47
4.4.6. Samenwerken met de natuur ............................................................................................... 48 Wat is de visie van ECOWAP ten opzichte van (hoge) externe inputs? .................................................. 48 Wat is de ECOWAP positie over agro-ecologie? ..................................................................................... 49 Wat is de ECOWAP positie over moderne geïndustrialiseerde landbouwtechnologie? .......................... 49
5. Conclusie ........................................................................................................................................... 51
6. Bibliografie ....................................................................................................................................... 57
7. Bijlagen ............................................................................................................................................. 64

1
1. Inleiding
De voedselcrisis van 2007-2008 en de stijgende voedselprijzen die daarmee gepaard gaan hebben
volgens sommige schattingen 105 miljoen mensen toegevoegd aan de armen, dit vooral in Zuid Azië en
Sub-Sahara-Afrika (Ivanic & Martin, 2008, zoals weergegeven in Agarwal, 2014). Het grootste segment
van de armsten ter wereld zijn de vrouwen, kinderen en mannen die in rurale gebieden leven. Dit zijn
de subsistentielandbouwers, herders, vissers, inheemse volkeren, etc. Zo geeft het rapport over rurale
armoede in 2011 aan dat globale armoede nog steeds voornamelijk een ruraal probleem blijft. 70% van
de 1.4 miljard extreem arme mensen wonen in rurale gebieden (International Fund for Agricultural
Development, 2011). De verwachtingen zijn dat de stijging van de voedselprijzen zal aanhouden,
gecombineerd met prijsvolatiliteit. Dit is een zeer problematisch vooruitzicht. De regionale concentratie
van graanproductie en –export zorgt voor een grote afhankelijkheid van landen met een voedseltekort,
daarbij maakt het hen kwetsbaar voor beleidsveranderingen in de exporterende landen. Het is in deze
context dat het voedselsoevereiniteitsidee aan aandacht won.
Voedselsoevereiniteit stelt een alternatief beleidskader voor, voor voedsel en landbouw. Het stelt de
producenten en consumenten van voedsel centraal in het controleren van de mechanismen en het beleid
van voedselproductie en –distributie. Voedselsoevereiniteit wil dus een antwoord bieden op het huidige
voedselregime dat door deze beweging wordt gezien als de oorzaak van de verpaupering van de
kleinschalige landbouwer. De voedselsoevereiniteitsbeweging streeft naar een nieuw voedselregime
waarbij de lokale kleinschalige familielandbouw centraal staat. Het biedt een alternatief voor het huidige
door de agro-industrie gedomineerde voedselregime. Voedselsoevereiniteit is niet enkel een concept, er
bestaat een internationale beweging rond, geleid door La Via Campesina. De beweging wordt echt een
politieke beweging nadat La Via Campesina de term gebruikt om zich op de Wereldvoedseltop in Rome
in 1996 te profileren als een internationale stem voor boerenorganisaties. De beweging wordt sinds dan
ook voornamelijk geleid door La Via Campesina. De voedselsoevereiniteitsbeweging groeit zo uit tot
een belangrijke macht om de rechten, waardigheid en inkomsten van miljoenen kwetsbare personen en
gemeenschappen te verdedigen.
Het probleem met het voedselsoevereiniteitsidee is dat er veel contradicties in tot uiting komen door het
gebrek aan nuance. Het is hier dat dit onderzoek bij aansluit. Het eerste grote deel van dit onderzoek
vormt een synthese van de bestaande literatuur rond voedselsoevereiniteit en haar contradicties. De
hoofdvraag waarop in dit eerste deel een antwoord wordt gegeven is:
Wat zijn de belangrijkste contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat?

2
Om dit te beantwoorden zullen, aan de hand van het onderzoeken van primaire en secundaire literatuur,
de volgende deelvragen worden beantwoord:
1. Wat is voedselsoevereiniteit? Wat zijn hun voornaamste principes?
2. Waar reageert voedselsoevereiniteit op?
Om daarna te kunnen beantwoorden op deze eerste hoofdvraag.
In de eerste plaats wordt het concept en de definitie van voedselsoevereiniteit onder de loep genomen.
Alsook wordt er gekeken naar het huidige voedselregime en de voedselsoevereiniteitsbeweging als een
reactie hierop. Het laatste onderdeel van dit theoretische deel bekijkt de verschillende contradicties
binnen het debat.
Een van de grote contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat blijkt hun houding tegenover
internationale handel te zijn. Om dit en andere principes van voedselsoevereiniteit te toetsen aan de
realiteit wordt gebruik gemaakt van een casestudy, deze wordt onderzocht aan de hand van een
literatuurstudie. Er wordt gekozen voor het regionale landbouwbeleid van de Economic Community of
West African States (ECOWAS). Dit beleid, dat eigenlijk vooral een regionaal kader vormt voor het
nationaal beleid van de lidstaten, staat bekend onder de noemer van de Economic Community of West
African states Agricultural Policy (ECOWAP). Een van de centrale doelstellingen van ECOWAP is
voedselsoevereiniteit. Landbouw heeft binnen West-Afrika een cruciale rol voor de ontwikkeling van
het continent. De landbouw maakt zo een 35% uit van het regionale BBP en 60% van de actieve
bevolking is erin tewerkgesteld. Het probleem is dat de sector te maken heeft met een zeer lage
productiviteit en hoge armoede. Zo wordt er geschat dat 54% van de West Afrikanen onder de
armoedegrens leeft. Dit maakt dat armoedevermindering een belangrijke uitdaging is (Ojukwu, 2014).
Het is hier dat ECOWAP ten tonele verschijnt.
ECOWAS wil met dit regionale landbouwbeleid zorgen voor een verdere regionale integratie. Ook moet
het zorgen voor voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit. Daarnaast moet dit regionale
landbouwbeleid een onafhankelijkheid creëren van externe voedselimporten. Dit door het opbouwen
van een moderne regionale landbouwsector en een commercieel intern en extern beleid. Het valt echter
op dat ECOWAP een heel andere uitwerking voor het bereiken van voedselsoevereiniteit voorstaat dan
La Via Campesina. Dit maakt van de ECOWAP een zeer interessante casestudy. Het tweede deel van
dit onderzoek toetst de contradicties van het voedselsoevereiniteitsdebat aan de realiteit. Dit door de
principes van La Via Campesina’s voedselsoevereiniteit te vergelijken met deze van ECOWAP. De
methodologie voor de casestudy wordt meer in detail uitgelegd verder in het onderzoek.

3
De hoofdvraag voor dit tweede deel is de volgende:
Hoe komen deze contradicties tot uiting in de casestudy van de Economic Community of
West African states Agricultural Policy (ECOWAP)?
De deelvragen die hiervoor eerst beantwoordt moeten worden, zijn:
1. Onderschrijft ECOWAP de principes van voedselsoevereiniteit?
2. Waarom past ECOWAP deze principes al dan niet toe?
3. Wat zijn de verschillen in methoden om voedselsoevereiniteit te bereiken van de
voedselsoevereiniteitsbeweging in vergelijking met deze van ECOWAP?
Uit deze deelvragen volgt het antwoord op de tweede hoofdvraag. Om deze vragen te beantwoorden
wordt er eerst een inleiding gegeven over wat ECOWAP is en hoe dit beleid geïmplementeerd wordt.
Vervolgens worden de principes van voedselsoevereiniteit een voor een getoetst aan deze van
ECOWAP. In de conclusie van dit onderzoek worden de voedselsoevereiniteitsprincipes in een
schematische weergave tegenover dezen van ECOWAP geplaatst.

4
2. Voedselsoevereiniteit
2.1 Wat is voedselsoevereiniteit?
Agarwal (2014) haalt aan dat er geen uniforme conceptualisering is van wat voedselsoevereiniteit nu
juist inhoudt. De definitie wordt gedurende de jaren verder uitgebreid. In 1996 legt La Via Campesina
(LVC)1 de focus op nationale zelfvoorziening en diversiteit in voedingssystemen:
“Long-term food security depends on those who produce food and care for the natural environment. As
the stewards of food producing resources we hold the following principles as the necessary foundation
for achieving food security....Food is a basic human right. This right can only be realized in a system
where food sovereignty is guaranteed. Food sovereignty is the right of each nation to maintain and
develop its own capacity to produce its basic foods respecting cultural and productive diversity. We
have the right to produce our own food in our own territory. Food sovereignty is a precondition to
genuine food security.” (La Via Campesina 1996, geciteerd in Patel, 2009)
Hoe meer het idee van voedselsoevereiniteit verspreid wordt hoe breder de definitie wordt. In 2002
wordt voedselsoevereiniteit als volgt omschreven (Patel, 2009, geciteerd in Agarwal, 2014, p. 1247):
“The rights of peoples to define their own food and agriculture; to protect and regulate domestic
agricultural production and trade in order to achieve sustainable development objectives; to
determine the extent to which they want to be self-reliant ....”
In 2007 wordt de definitie allesomvattend gedefinieerd in de Nyéléni verklaring op het
voedselsoevereiniteitsforum in Mali. Vandaag is dit de meest erkende definitie (Patel, 2009, geciteerd
in Agarwal, 2014, p.1248; Nyéléni, 2007 geciteerd in Burnett & Murphy, 2014, p.1067):
“Food sovereignty is the right of peoples to healthy and culturally appropriate food produced
through ecologically sound and sustainable methods, and their right to define their own food
and agriculture systems. It puts the aspirations and needs of those who produce, distribute and
consume food at the heart of food systems and policies, rather than the demands of markets and
corporations. It offers a strategy to resist and dismantle the current corporate and food regime
... It defends the interests and inclusion of the next generation ... Food sovereignty prioritises
local and national economies and markets, and empowers peasant and family farmer-driven
agriculture. ... It ensures ... the rights to use and manage lands ... [It] implies new social
1La Via Campesina is een internationale landbouwer beweging die 164 organisaties uit 73 landen verenigt. Ze komen op voor de familielandbouw, duurzame landbouw en voedselsoevereiniteit. Ze leveren een platform voor debat en formuleren een alternatief voor de macht van het kapitaal over de landbouwbevolking (Wittman, 2009).

5
relations free of oppression and inequality between men and women, peoples, racial groups,
social and economic classes and generations.”
De definitie evolueert dus van een focus op het recht op zelfvoorziening van naties (1996) naar het recht
van mensen op binnenlandse productie en handel en het recht om zelf te bepalen in hoeverre men
zelfvoorzienend wil zijn (2002). Vervolgens omvat de definitie iedereen die betrokken is in de
voedingsketen, van producenten tot distributeurs tot consumenten (2007). De laatste definitie betrekt
ook andere rechten zoals het recht om eigen grond te beheren, familie landbouw en relaties die vrij zijn
van gender-gerelateerde en andere ongelijkheden (Agarwal, 2014).
Patel (2009) deed ook een onderzoek naar de definities van voedselsoevereiniteit. Over de definitie van
2002 is hij nog vrij positief. Dit is volgens hem een voorzichtige definitie die ook nog ruimte laat voor
discussie rond handel. De diversiteit aan meningen, posities, kwesties en politiek komt er duidelijk in
naar voor. Dit ziet hij als een belangrijke sterkte, voedselsoevereiniteit kan gezien worden als een grote
tent. De idee van een grote tent is dat uiteenlopende groepen zich erin kunnen herkennen. Wel belangrijk
is dat de tent gebouwd is op een basis van een consistente set van ideeën. De basis is echter nooit
duidelijk geweest, het is ook daarom dat de definitie van 2007 meer inconsistenties vertoont. Patel
(2009, p. 666-667) haalt er onder andere de volgende woorden uit, “those who produce, distribute and
consume food”. Deze wijzen dus eigenlijk op iedereen, ook de transnationale bedrijven, die dan weer
verworpen worden in de tweede helft van de zin, “rather than the demands of markets and
corporations”. Sommigen brengen daar tegenin dat “those who produce, distribute and consume food”
slaat op natuurlijke in plaats van rechtspersonen en bedrijven zijn geen mensen van vlees en bloed
(Bakan, 2004, zoals weergegeven in Patel, 2009).
Rosset (2003) maakt in zijn onderzoek een duidelijk onderscheid tussen voedselsoevereiniteit en
voedselzekerheid. Deze laatste term is volgens hem beroofd van al zijn betekenis. Voedselzekerheid
betekent dat elke mens de zekerheid moet hebben elke dag genoeg te eten te hebben. Dit concept zegt
echter niets over waar deze voeding vandaan moet komen en hoe het geproduceerd hoort te worden. Het
is hierin dat het concept voedselsoevereiniteit zich onderscheidt. Voedselsoevereiniteit legt een
duidelijke focus op lokale markten en economieën (Rosset, 2003; Burnett & Murphy, 2014). Rosset
(2003) gelooft sterk in de ideeën van voedselsoevereiniteit en pleit voor een gezamenlijke strijd tegen
het wereldhandelsbeleid, voor landbouwhervormingen en een meer participatief, duurzaam en lokaal
gecontroleerd voedselsysteem. Hij spreekt van het terugnemen van ons land en voedsel (Rosset, 2003).
Boyer (2010) maakt in zijn analyse over transnationale agrarische bewegingen ook het onderscheid
tussen voedselsoevereiniteit en voedselzekerheid. Volgens hem is ‘soevereiniteit’, in tegenstelling tot
voedselzekerheid, geen gepaste term om de zorgen van het dagelijkse rurale leven uit te drukken. Voor
sommigen zal de term soevereiniteit inderdaad het idee van autonomie opwekken, maar het kan

6
evengoed verwarrend zijn voor de vele, vooral rurale bevolking, die soevereiniteit gelijkstellen aan de
staat. De semantische afstand tussen de term ‘soevereiniteit’ en het dagelijkse leven van de rurale
bevolking kan problemen veroorzaken voor de initiële aanvaarding van het idee.
2.2. De voedselsoevereiniteitsbeweging (VSB)
De voedselsoevereiniteitsbeweging is een relatief nieuwe transnationale sociale beweging en
belangenbehartigingsbeweging van boeren, vissers en andere bevolkingsgroepen die voor hun inkomen
afhankelijk zijn van landbouwproductie. De beweging kent zijn origine in Amerika en Europa en is dan
snel uitgebreid naar Azië en later naar Afrika en andere delen van de wereld (Holt-Gimenez, 2010, zoals
weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). De beweging wordt pas politiek nadat La Via Campesina de
term gebruikt om zich op de Wereldvoedseltop in Rome in 1996 te profileren als een internationale stem
voor boerenorganisaties. De beweging wordt sinds dan ook voornamelijk geleid door La Via Campesina.
LVC representeert gemarginaliseerde rurale bevolkingsgroepen van 164 sociale bewegingen uit 73
landen (La Via Campesina, 2013). De beweging groeit zo uit tot een belangrijke macht om de rechten,
waardigheid en inkomsten van miljoenen kwetsbare personen en gemeenschappen te verdedigen.
Burnett en Murphy (2014) linken de opkomst van voedselsoevereiniteit en LVC gedeeltelijk aan een
verzet tegen de Agreement on Agriculture (AoA) van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) en het
opdringen van een multilaterale handelsdiscipline. LVC verzet zich niet enkel tegen de AoA, maar ook
tegen elke overeenkomst met een impact op landbouw. Ze zien landbouw als hun ruimte als producenten
en dus zoeken ze naar een stem binnen het management van deze ruimte. LVC en het concept worden
verder geformaliseerd op het Forum voor Voedselsoevereiniteit (Nyéléni) in Mali in 2007.
2.3. De voedselsoevereiniteitsprincipes
Van 23 tot 27 februari 2007 komen voedselproducenten, milieuactivisten, consumenten en stedelijke
bewegingen samen in Sélingué in Mali. Er wordt daar een debat gevoerd rond voedselsoevereiniteit om
de dialoog tussen sectoren en belangengroepen te versterken, het collectief inzicht te verbeteren en de
gemeenschappelijke strategieën en het actieplan te formuleren. Uit het Nyéléni2 forum worden de zes
2Nyéléni was de inspiratie voor de naam van het forum voor voedselsoevereiniteit in Sélingué in Mali. Nyéléni was een legendarische vrouw van het platteland die haar volk goed voedde door haar landbouw. Zij is de perfecte belichaming van voedselsoevereiniteit, dit door haar harde werk, innovatie en zorg voor haar volk (Nyéléni, 2007).

7
pilaren van voedselsoevereiniteit opgesteld, in het synthese rapport (Nyéléni, 2007) worden ze als volgt
weergegeven:
1. Een focus op voedsel voor de mensen: voedselsoevereiniteit plaatst het recht op voldoende,
gezond en cultureel geschikt voedsel voor alle individuen, bevolkingsgroepen en
gemeenschappen -ook zij die honger leiden, bezet worden, in conflictgebieden wonen en
gemarginaliseerd worden- centraal in het voedsel-, landbouw-, veehouderij- en visserijbeleid.
Daarbij verwerpen ze het idee dat voedsel een normaal handelswaar is of een onderdeel is van
de internationale agro-industrie.
2. Het waarderen van voedselproducenten: voedselsoevereiniteit waardeert en ondersteunt de
bijdragen en respecteert de rechten van vrouwen en mannen, boeren en kleinschalige
familielandbouwers, herdersvolken, artisanale visserijvolken, bosbewoners, inheemse volken
en landbouw en visserij arbeiders –ook migranten die de voeding cultiveren, kweken, oogsten
en verwerken. Ze verwerpen beleid, acties en programma’s dat deze mensen onderwaardeert,
hun bestaan bedreigt en hun elimineert.
3. Het lokaliseren van voedselsystemen: voedselsoevereiniteit brengt voedselproducenten en –
consumenten dichter bij elkaar. Het plaatst de producenten en consumenten in het centrum van
de besluitvorming rond voedsel, het beschermt voedselproducenten voor het dumpen van
voedsel en voedselhulp in lokale markten. Daarbij beschermt het ook consumenten tegen slechte
kwaliteit en ongezonde voeding, ongeschikte voedselhulp en voedsel besmet met genetisch
gemanipuleerde organismen. De beweging verwerpt beheer structuren, overeenkomsten en
praktijken die vertrouwen op niet duurzame en oneerlijke internationale handel en die macht
geven aan afgelegen en ontoerekeningsvatbare bedrijven.
4. Lokale controle: voedselsoevereiniteit plaatst de controle over het territorium, grond, grazen,
water, zaden, vee en vis bij de lokale voedselproducenten en respecteert hun rechten. Ze kunnen
bovenstaande zaken gebruiken en delen op een sociaal en ecologisch duurzame manier die de
diversiteit ondersteunt. Men erkent dat lokale territoria vaak geopolitieke grenzen kruisen en
verzekert het recht dat lokale gemeenschappen hebben om deze territoria te benutten en
bewonen. De beweging bevordert positieve interactie tussen voedselproducenten in
verschillende regio’s en territoria en van verschillende sectoren. Dit helpt interne conflicten of
conflicten met lokale en nationale autoriteiten op te lossen. Ze verwerpt het privatiseren van
natuurlijke grondstoffen door middel van wetten, commerciële contracten en intellectuele
eigendomsrechten.

8
5. Kennis en vaardigheden opbouwen: voedselsoevereiniteit bouwt op de vaardigheden en
lokale kennis van voedselproducenten en hun lokale organisaties die lokale voedselproductie en
oogstsystemen ontwikkelen, beheren en beschermen. Ze ontwikkelt daarvoor geschikte
onderzoek systemen om dit te ondersteunen en deze kennis over te dragen naar toekomstige
generaties. Ze verwerpt technologieën dat deze lokale kennis en vaardigheden ondermijnen,
bedreigen en besmetten, bijvoorbeeld genetische manipulatie.
6. Samenwerken met de natuur: voedselsoevereiniteit benut de bijdrage van de natuur in diverse,
lage externe inputs, agro-ecologische productie- en oogstmethoden. Deze maximaliseren de
toegevoegde waarde van ecosystemen en verbeteren de weerbaarheid en het
aanpassingsvermogen, dit zeker rekening houdend met de klimaatverandering. Men wil de
planeet genezen opdat de planeet ons kan genezen. De beweging verwerpt methoden die
voordelige ecosysteem functies ondermijnen, rekenen op energie intensieve monoculturen en
veeteeltfabrieken, schadelijke visserij praktijken en andere geïndustrialiseerde
productiemethoden die het milieu schaden en bijdragen tot de opwarming van de aarde.
(Nyéléni, 2007)
2.4. De voedselsoevereiniteitsbeweging als reactie op het huidig voedselregime
Algemeen kan men stellen dat de voedselsoevereiniteitsbeweging er kwam als reactie op het huidige op
bedrijven gerichte voedselregime. Het is een reactie op het model van globalisering geïnstitutionaliseerd
tijdens de Uruguay Ronde en de stichting van de WHO in 1995. Sinds het ontstaan van de WHO trekt
de voedselsoevereiniteitsbeweging de legitimiteit ervan, als een bestuur instituut voor voedsel en
landbouw, in twijfel. Het is ook hierdoor dat de beweging geassocieerd wordt met verzet tegen
internationale handel. Dit klopt niet volgens Burnett en Murphy (2014). De beweging is tegen de
bevoorrechte positie van handel binnen voedsel- en landbouwbeleid en –recht. Ook hebben ze zich
gekant tegen de multilaterale regels die handel beheren, maar ze zijn niet tegen handel an sich.
Het dominante productiemodel van het huidige voedselregime wordt omschreven als het door fossiele
brandstoffen gedreven, grootschalige, kapitaalintensieve industriële mega landbouwbedrijf (Akram-
Lodhi, 2015, p. 236). McMichael (2012) wijst het destabiliseren van kleine en middelgrote landbouwers
over de hele wereld toe aan het door subsidies gedreven goedkope voedselregime. Dit is geresulteerd in
cycli van depeasantization en verpaupering van een globale arbeidskracht. Voedselsoevereiniteit kan
dus ook gezien worden als een strategie om honger en rurale armoede te reduceren of verbannen. Honger
en ondervoeding konden tot de voedselcrisis van 2007-2008 echter niet puur verklaard worden door
voedseltekorten of –armoede. De voedselcrisis wordt door McMichael (2009) verklaard door te

9
verwijzen naar de stijgende vraag naar biobrandstoffen en voedsel. Hij spreekt van een groeiende nieuwe
consumentenklasse in verschillende middeninkomenslanden. Deze groep bestaat onder andere uit
enkele recentere OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) leden –Zuid-
Korea, Mexico, Turkije en Polen- en China en Indië. De tekenen van hun welvaart zijn het bezitten van
een auto en het consumeren van vlees. Hierdoor stijgt dus de vraag naar biobrandstoffen en
voedergewassen. De stijgende vraag naar deze gewassen zorgt voor het inpalmen van grond dat voordien
gebruikt werd voor voedselgewassen (McMichael, 2009). Daarbij hebben de stijgende prijzen
speculanten aangetrokken die het probleem nog verergeren. Door de interesse van de speculanten is de
vraag verder aangewakkerd en de prijs verder gestegen (Vandaele, 2008). De voedselstocks zijn in 2007-
2008 dus enorm gedaald door de groeiende vraag naar allerhande gewassen met als gevolg stijgende
voedselprijzen. Vanaf de voedselcrisis in 2007-2008 kan men voor het eerst spreken van een consumptie
die de productie overstijgt, dit komt niet door een dalende productie, maar dus wel door een stijgende
vraag.
Ondanks de stijgende vraag naar voedsel kan honger vandaag ook nog gedeeltelijk verklaard worden
door een problematische toegang tot voedsel, een tekort aan een deftig inkomen of middelen die ervoor
kunnen zorgen dat men voedsel kan produceren of aankopen. De ongelijke verdeling van voedsel, land
en andere grondstoffen kunnen dus ook gezien worden als een verklaring voor honger en ondervoeding
(Windfuhr & Jonsén, 2005). Meer dan 75% van ’s werelds armsten wonen in rurale gebieden en zijn
voor hun overleven volledig of gedeeltelijk afhankelijk van landbouw (Windfuhr & Jonsén, 2005; The
World Bank, 2016a). Het is wel belangrijk aan te geven dat in de toekomst de wereld ten minste 50%
meer voedsel zal moeten produceren om tegen 2050 de 9 miljard mensen te kunnen voeden (The World
Bank, 2016c). In het statement van La Via Campesina, ‘Food Sovereignty: A Future without Hunger’,
verklaren ze voedselsoevereiniteit als een vereiste om voedselzekerheid te bekomen. Het recht op
voedsel kan worden gezien als een manier om dit te bekomen (Windfuhr & Jonsén, 2005).
La Via Campesina (2004, zoals weergegeven in McMichael, 2012) claimt dat de macht binnen de
landbouwsector niet meer bepaald wordt door controle over grond, maar wel door de controle op de
relaties die de productie omringen. Enerzijds is dit een controle die uitgeoefend wordt over de leningen,
inputs en de verspreiding van nieuwe technologieën, maar anderzijds ook een uitoefening van de
controle over de nationale en internationale opslagplaatssystemen, transport, distributie en retail.
Ondertussen is dit, door de drievoudige crisis (financiële-, energie- en voedsel-), weer veranderd. Met
het vooruitzicht van stijgende energie- en voedselprijzen komt grond weer op de investeeragenda, maar
deze keer op die van de speculanten. Deze investeren in grond met de hoop op een stijgende waarde in
de toekomst door voedsel- en brandstoftoevoer tekorten (Vandaele, 2008).

10
Bernstein (2015) waarschuwt echter voor de binaire voorstelling van vele auteurs, vooral van
McMichael, die onderzoek doen rond het voedselregime. Hij vindt de binaire voorstelling van het
globale agro-industriële kapitaal versus de kleinschalige landbouwers, vertegenwoordigd door La Via
Campesina, te simplistisch. Beide groepen kunnen niet gezien worden als homogene groepen. Het
vooropstellen van de kleinschalige landbouwer als de nodige en gewenste antithesis van een wereld
gedomineerd en vernietigd door de kapitalistische agro-industrie en handel is daarbij ook problematisch.
Ook vindt Bernstein (2014, zoals weergegeven in Jansen, 2015) het problematisch dat de kleine
landbouwer volledig buiten het vormen van het agrarisch kapitalisme wordt geplaatst, als een passieve
actor die enkel de gevolgen ervan ondergaat. Bernstein verwijst naar het agrarisch kapitalisme van
onderuit, hiervoor kijkt hij onder andere naar de rol van coöperatieven3. Dit alles om duidelijk te maken
dat de landbouw niet ondermijnd wordt door het voedselregime, maar dat ze het mee vorm heeft gegeven
en er zelf ook door gevormd is. Hiermee wil Jansen (2015) niet ontkennen dat er landbouwers
uitgesloten, gemarginaliseerd of uitgebuit worden in dit oneven proces of ontkennen dat grote bedrijven
dominant en machtig zijn geworden. Hij stelt zich wel de vraag of voedselsoevereiniteit het agrarisch
kapitalisme van onderuit erkent. Dit wil uiteindelijk zeggen dat de VSB een alternatief moet opbouwen
voor een zeer dynamisch en dominant systeem dat mee gevormd is door dezelfde doelgroep (of een deel
ervan) die de VSB centraal plaatst voor actie van binnenuit.
Ook heeft Bernstein (2014, zoals weergegeven in Jansen, 2015) het moeilijk met de neiging van de
voedselsoevereiniteit auteurs die het kapitalisme als alleen maar destructief bekijken. Hiermee negeren
ze volgens hem de productieve mogelijkheden van kapitalistische expansie. Hij heeft het daarbij ook
over de productiviteit van arbeid en de vraag van hoe de wereldbevolking kan gevoed worden. Hij stelt
de centrale rol, die de landbouwer in het voedselsoevereiniteitsverhaal krijgt, in vraag en betwijfelt of
de kleinschalige landbouwers wel in staat zouden zijn voldoende voedsel te produceren aan lage prijzen
buiten de kapitalistische productie en de marktstructuren om. Ook hier wijst hij weer op een binaire
voorstelling rond technologie in de voedselsoevereiniteitsliteratuur. Hij bekritiseert de weigerachtige
positie ten opzichte van moderne technieken en het ontbreken van een serieuze overweging van de
voordelen van moderne landbouwtechnologie voor kleine landbouwers.
In dezelfde trend geeft Jansen (2015) ook commentaar op de top down visie die de VSB heeft op ‘land
grabbing’.
Ook hier weer worden de landbouwers enkel gezien als passieve slachtoffers van de onteigening van
hun grond door grote bedrijven. Door dit te bekijken in het licht van kapitalistische uitbreiding, in
tegenstelling tot onteigening, wordt duidelijk dat er ook vele kleinschalige landbouwers de
3 De Coöperatieve Rabobank bijvoorbeeld is ontstaan uit spaar coöperatieven van lokale landbouwers en is nu de tweede grootste bank van Nederland met internationale operaties.

11
marktmechanismen omarmen en op verschillende manieren inspelen op het kapitalisme. Zo zijn vele
gevallen van ‘land grabbing’ het gevolg van kleinschalige landbouwers die hun grond gewillig verkopen
of verhuren aan grote bedrijven. Hiermee wil Jansen (2015) deze praktijken niet goedpraten, maar eerder
aantonen dat de landbouwer niet gezien kan worden als passieve toeschouwer. Deze discussie sluit nauw
aan bij Bernsteins theorie over het agrarisch kapitalisme van onderuit.

12
3. Contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat
Er is al veel geschreven over de contradicties binnen de VSB (onder andere door Jansen, 2015;
Bernstein, 2014; Agarwal, 2014, etc.), maar Desmarais (zoals weergegeven in Wittman, 2011) vindt het
belangrijk te beseffen dat de principes van de voedselsoevereiniteit geen checklist zijn van zaken die
moeten gebeuren, maar eerder geïntegreerde doelen die verschillend worden uitgewerkt afhankelijk van
organisatie, gemeenschap, regio, land en transnationale context. Hieronder wordt een synthese gevormd
van de meest voorkomende discussies en contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat.
3.1. Crisis
In de voedselsoevereiniteit literatuur hebben voorstanders het vaak over een ‘crisis’, een agrarische
crisis, voedselcrisis, accumulatie crisis, etc. (zoals onder andere gezien in McMichael, 2012). Deze
referenties naar een crisis zorgen voor een gevoel van urgentie waarbij de lezer gevraagd wordt een
bepaald politiek project te steunen. Daarbij stelt Jansen (2015) zich de vraag naar welke crisis er wordt
verwezen.
Zo verwijst McMichael (2014, zoals weergegeven in Jansen, 2015) naar hoe de voedselprijs inflatie
geleid heeft tot een ‘globale voedselcrisis’ en voedselopstanden in verschillende landen. McMichael
geeft daarbij aan dat deze opstanden rebellieën zijn tegen de politieke economie van het neoliberalisme.
Jansen (2015) vraagt zich af of deze inflatie wel echt, zoals McMichael (2014) het noemt, ‘een
culminatie van een diepere agrarische crisis’ van het voedselregime is. Als tegenreactie zegt Jansen
(2015) dat dit geen agrarische crisis is voor landbouwproducenten. Voor zowel de agro-industrie als de
kleinschalige landbouwers houden hogere prijzen voordelen in. Zo zijn hogere prijzen net voordelig
voor landbouwproductie en trekken investeerders aan. Zo is de recente prijsstijging een van de redenen
voor de hernieuwde interesse in de landbouw door instellingen zoals de Wereldbank. Hoewel
prijsschokken zeer problematisch kunnen zijn voor bepaalde producenten, leiden hogere prijzen niet
automatisch tot een algemene agrarische crisis. Wel kunnen prijsschokken belangrijke contrasten
blootleggen. Zo is de prijsstijging ideaal voor bepaalde producenten, maar voor andere, die een lage
productiviteit hebben en dus zelf nog voedsel moeten aankopen, is dit niet zo. Jansen (2015) wijst erop
dat McMichael deze contrasten in zijn opvattingen over de voedselcrisis en de agrarische crisis dreigt
te negeren.
Daarnaast gebruikt McMichael (2014) het woord crisis ook om te verwijzen naar het dumpen van
goedkoop voedsel door het voedselregime, dit zorgt voor lagere prijzen en onteigening van
onbeschermde landbouwers. Ten eerste, zegt Jansen (2015), kan men niet verwijzen naar zowel hoge

13
voedselprijzen en het dumpen van voedsel als een en dezelfde agrarische crisis. Ten tweede linkt
McMichael het dumpen van voedsel te makkelijk aan de neoliberale staat. Zo is dumping historisch
gezien eerder een gevolg van gesubsidieerde landbouwproductie. Subsidies zijn vaak het resultaat van
populistische eisen en een sociaaldemocratische politiek om tegelijkertijd familielandbouw te
beschermen en goedkoop voedsel te kunnen leveren aan de stedelijke bevolking.
Als conclusie vraagt Jansen (2015) zich af hoe we dan kunnen spreken van een globale agrarische crisis
in de zin van een crisis van het huidige voedselregime. Hij spreekt van het huidige agrarische kapitaal
dat zeer dynamisch is in termen van productinnovaties, ecologie, etc. Dus van het perspectief van
kapitaal is er geen agrarische crisis. Hij vindt het een problematische gedachte dat alternatieve
bewegingen, zoals de voedselsoevereiniteitsbeweging, wachten op de automatische ondergang van het
oude systeem door zijn eigen interne contradicties4. Dus in deze zin zou men kunnen zeggen dat er geen
agrarische crisis plaatsvindt, als er een crisis is dan is het een crisis van het ‘peasantism’, een crisis van
dat deel van de landbouwbevolking die verliest in de context van een dynamisch agrarisch kapitalisme.
3.2. Democratisch overleg
Zoals reeds vermeld zegt zowel de definitie van 2002 als de definitie van 2007 iets over democratische
besluitvorming, de ene legt echt de nadruk op individuele keuze terwijl de andere eerder collectieve
besluitvorming en consensus5 benadrukt. Agarwal (2014) haalt aan dat er zowel over consensus als over
individuele keuze weinig uitleg wordt gegeven.
Agarwal (2014) wijst zo bijvoorbeeld op de moeilijkheid de definitie van 2007 te operationaliseren
aangezien er zeker landbouwers zullen kiezen voor opties die niet in lijn zijn met de visie van LVC.
Indien LVC kiest hen die keuze niet te laten zou dit strijdig zijn met hun democratische principes (die
ook benadrukt worden in de definitie van 2007). Kiezen om niet te bebouwen voor zelfvoorziening,
kiezen om geen voedingsgewassen te kweken, kiezen voor niet-organische landbouw – dit zijn allemaal
democratische keuzes. Dit kan zorgen voor een serieus conflict tussen de doelen van de VSB en de vrije
4 McMichael (2012) spreekt van een accumulatiecrisis in het neoliberale globaliseringsproces. De huidige land rush zou hier een symptoom van zijn. Dit past niet binnen de vrije markt retoriek van het neoliberalisme, maar wijst eerder op het Noordelijke kapitaal dat een nieuwe ruimte (door stijgende kosten van arbeid, energie en voeding) zoekt en botst op, onder andere, zijn ecologische grenzen. 5 Om dit te staven verwijst Agarwal (2014) naar een interview met Paul Nicholsons, een van de grondleggers van La Via Campesina, in 2009 over de visie van La Via Campesina: ‘We have to move forward, making sure that our decisions and declarations are made well. This requires long debates and reflection because decisions have to be made deliberately. Consensus is fundamental ... We have a long-term vision and this means that our declarations and prin- ciples require lots of discussion. For this reason, the internal process within La Via Campesina is very important. It has to be based on debate. ...’

14
keuze van vele landbouwers (Agarwal, 2014).
Ook stelt Agarwal (2014) de vraag hoe ongelijkheden gebaseerd op gender, etniciteit en klasse
geadresseerd zouden worden. LVC bestaat uit 164 organisaties verspreid over 73 landen (La Via
Campesina, 2013). Dit is een zeer heterogene groep op vlak van al de bovenvermelde zaken en ook op
vlak van ideologie (Borras, 2008, zoals weergegeven in Agarwal, 2014). Borras (2008, zoals
weergegeven in Boyer, 2010) identificeert radicaal agrarisch populisme, verschillende Marxistische
stromingen, groepen met een anarchistische politieke traditie en leer, radicale milieuactivisten en
feministen die allemaal samen bestaan binnen La Via Campesina. Als concluderende vraag omtrent de
mogelijkheid van democratisch overleg, vraagt Agarwal (2014) zich af, of het bekomen van een
consensus in zo een verscheiden groep mogelijk is.
Als het gaat over vertegenwoordiging merkt Borras (2008, zoals weergegeven in Burnett & Murphy,
2014) op dat de beweging vrij afwezig is op nationaal en lokaal niveau. Ook hij vindt dat, ondanks hun
beste pogingen, de VSB faalt in het representeren van landbouwers van verschillende klassen,
geografische regio’s en politieke en ideologische stromingen. Windfuhr en Jonsén (2005) en Boyer
(2010) (zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014) vinden dat de inspanningen op internationaal
niveau niet overeenkomen met de noden van de landbouwers in de praktijk.
3.3 Schaal
Binnen de voedselsoevereiniteitsbeweging zijn er doorheen de jaren evoluties geweest wat betreft de
ideale schaal om de voedselsoevereiniteit ideeën te realiseren. Zoals hierboven reeds vermeld, legt men
in 1996 de focus op de natie om dan in 2002 eerder te focussen op recht op lokale zelfvoorziening.
Agarwal (2014) stelt zich daarbij vragen over de schaal van ‘lokaal’. Verwijst dit naar huishoudelijke
zelfvoorziening of is het gericht naar het staatsbeleid binnen landen en tegen multinationals die de
voedselketen controleren? Hoe meer de ideeën van voedselsoevereiniteit verspreid worden, hoe breder
de definitie wordt. In 2007 omvat de definitie iedereen die betrokken is in de voedingsketen, van
producenten tot distributeurs tot consumenten (Agarwal, 2014).
In 2003 schreef Friends of the Earth6, als lid van de VSB, een paper over handel en
voedselsoevereiniteit. In die paper wordt duidelijk dat vele van de VSB’s ideeën zowel op het lokale,
nationale als internationale niveau duiden. Zo haalt men verschillende keren in de paper aan dat zowel
6 Friends of the Earth (FOE) omschrijft zichzelf als ‘s werelds grootste grassroot milieunetwerk. Ongeveer 75 organisaties zijn lid van dit netwerk. FOE’s activiteiten worden op de website onderverdeeld in vijf noemers: klimaat rechtvaardigheid en energie, economische rechtvaardigheid en het verzet tegen het neoliberalisme, voedselsoevereiniteit, bossen en biodiversiteit en mensenrechten (Friends of the Earth International, n.d.)

15
‘gemeenschappen, bevolkingsgroepen als landen het recht hebben op …’ (Friends of the Earth, 2003, p.
6). Elders in de paper staat ook dat ‘landbouw, op elk niveau, lokaal, regionaal of internationaal,
duurzame doelen moet halen’ (Friends of the Earth, 2003, p. 5). Verwijzingen als deze zijn alom
vertegenwoordigd in het voedselsoevereiniteitsdebat en zorgen voor veel verwarring over waar nu net
de focus van de beweging ligt.
Wittman (2011) spreekt ook van de verschillende niveaus aanwezig in het voedselsoevereiniteitsdebat.
Wie mag soeverein zijn? Wie is verantwoordelijk voor het conceptualiseren en afdwingen van de
rechten op het voedselbeleid? De VSB focust op lokale en regionale autonomie, maar rekent ook op het
nationale niveau voor het afdwingen van de handelsregulering en ondersteunend landbouwbeleid.
Op het Nyéléni forum in 2007 wordt door deelnemers gezegd dat het belangrijk is een
gemeenschappelijk kader te hebben, maar er is geen sprake van een pad of voorschrift om
voedselsoevereiniteit te bekomen. Het is dus de taak van individuele regio’s, naties en gemeenschappen
om, gebaseerd op hun unieke situatie, te bepalen wat voedselsoevereiniteit voor hen betekent. Dit is een
mooie gedachte, maar kan wel zorgen voor vele verschillen binnen de beweging (zie hieronder over
genetisch gemanipuleerde organismen, pesticiden, technologie, etc.).
3.3.1 Lokaal
Enerzijds kan men stellen dat de focus van de beweging duidelijk op het lokale niveau ligt. Ze leggen
de voorkeur bij lokale marktuitwisselingen, boven wereldwijde handel (Rosset 2006, Nyéléni 2007,
Wittman et al. 2010, zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). Volgens Rosset (2003) is lokale
economische ontwikkeling de enige duurzame manier om honger en armoede te verbannen. Een manier
om dit te bekomen is via lokale circuits van productie en consumptie. Burnett en Murphy (2014) wijzen
op de derde van de zes voedselsoevereiniteitspilaren, zijnde gelokaliseerde voedselsystemen. Deze
pilaar bevordert onder andere het herlokaliseren van besluitvorming (IPC, 2009, zoals weergegeven in
Burnett & Murphy, 2014).
3.3.2. Nationaal
Maar als je terugkijkt in de tijd wordt er voornamelijk veel nadruk gelegd op het nationale niveau. Het
voeden van een bevolking is dan een kwestie van nationale veiligheid, een kwestie van soevereiniteit
(Rosset, 2003). Ook Burnett en Murphy (2014) halen dit aan door te verwijzen naar de originele definitie
van voedselsoevereiniteit, geformuleerd door LVC in 1996. In die definitie ligt de nadruk op het recht
van de naties om hun eigen voeding producerende capaciteiten te ontwikkelen. De reden voor de eis
voor meer autonomie hieromtrent is volgens Burnett en Murphy (2014) de structuren van
landbouwproductie en –handel die liberaliseren en privatiseren bevorderen. Deze worden door
sommigen binnen de VSB aanzien als zeer schadelijk voor kleinschalige landbouwers.

16
Agarwal (2014) analyseert de mogelijkheid tot nationale zelfvoorziening als alternatief voor
internationale handel. Agarwal (2014) haalt daarbij de voedselcrisis van 2007-2008 aan en de stijgende
voedselprijzen die daarmee gepaard gaat. Zo is er sprake van een bijna verviervoudiging van de
tarweprijzen en een verdrievoudiging van de maïs prijzen tussen 2000 en 2008. De nadelige effecten
van deze prijsstijging worden vooral gevoeld in de graan importerende landen en de netto aankopers
van granen binnen landen (Quisumbing et al. 2008; von Braun, 2008-09, zoals weergegeven in Agarwal,
2014). De armen, en dan zeker de vrouwen en kinderen in de armere huishoudens, worden hier dan het
meest getroffen. De stijgende prijzen hebben, zeggen sommige schattingen, 105 miljoen mensen
toegevoegd aan de armen, dit vooral in Zuid Azië en Sub-Sahara-Afrika (Ivanic & Martin, 2008, zoals
weergegeven in Agarwal, 2014). De verwachtingen zijn dat de algemene opwaartse voedselprijs trend
zal voortgezet worden gecombineerd met prijsvolatiliteit. Een belangrijke factor in de
voedselprijsstijging is de regionale concentratie van graanproductie en –export. Zo wordt er in 2008
90% van de wereldrijstproductie geproduceerd door Aziatische landbouwers. De meeste van die landen
consumeren wat ze produceren, dit wil zeggen dat de rijstexport dus komt van enkelen (Thailand,
Vietnam, Indië en Pakistan). Als er wordt gekeken naar de totale graanexport, is er waar te nemen dat
65% ervan uit Noord-Amerika en Europa komt (zie figuur 1). Deze regionale concentratie zorgt niet
enkel voor over afhankelijkheid van landen met een voedseltekort, maar het maakt hen daarenboven
kwetsbaar voor beleidsveranderingen in de exporterende landen. Zo zou de toevoer van granen zakken
en de prijzen ervan stijgen als bijvoorbeeld de exporterende landen kiezen om over te schakelen op
biobrandstoffen of kiezen om minder te exporteren om te voorzien in de noden van hun eigen bevolking,
etc.

17
Figuur 1: Productie, export en import van graanproducten per regio, 2008 (in percentages) door
Agarwal, 2014, gebaseerd op FAO-statistieken.
Het is in dit scenario dat de nadruk op nationale zelfvoorziening van La Via Campesina aanlokkelijk
klinkt. Daarbij vraagt Agarwal (2014) zich wel af hoe landen met een voedseltekort, zeker dan zij die
het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatsverandering (Zuid-Azië en Sub-Sahara-
Afrika), de transitie naar zelfvoorziening kunnen verwezenlijken. Agarwal (2014) vindt het belangrijk
van bij het begin te erkennen dat het onmogelijk is dat elk land voorziet in zijn eigen voeding. Dit door
beperkingen veroorzaakt door limieten in bewerkbare grond, irrigatiewater en andere grondstoffen, etc.
Dus, zegt Agarwal (2014), handel kan onmogelijk geëlimineerd worden, het zou zelfs zeer onwenselijk
zijn omdat de verdeling van productie over de wereld ook zijn voordelen heeft (onder andere
klimatologische en ecologische voordelen).
Windfuhr en Jonsén (2005) halen een van de essentiële argumenten van voedselsoevereiniteit aan, zijnde
dat er nood is aan het heropbouwen van nationale beleidsruimte om beleid te controleren dat de levens
van rurale bevolking beïnvloedt. Het probleem met dit argument is dat er niet genoeg discussie is rond
de vraag of het nationale beleidsniveau wel in staat is beleid met lokale inbreng te leveren. Het is echter
zo dat in vele landen grote conflicten bestaan tussen lokale autonomie en de nationaal gecentraliseerde
macht. Dit noemt men het interne risico aan eender welke lokale soevereiniteitsstrategie.

18
3.3.3. Internationaal
Zoals hierboven reeds is vermeld staat LVC zeer kritisch tegenover de WHO. Ze stellen daarom de
Verenigde Naties (VN) en meer specifiek de Food and Agriculture Organization (FAO) voor als een
geschikter forum voor de verantwoordelijkheid rond het beheren van de globale voeding en landbouw
(Burnett & Murphy, 2014). Zo vindt de VSB de VN meer democratisch, toegankelijker en daardoor dus
meer geschikt om de belangen van verschillende belanghebbenden te vertegenwoordigen. Burnett &
Murphy (2014) gaan hiermee akkoord omdat een organisatie die alle aspecten van landbouw omvat, ook
de handel, beter is. De VN heeft hiervoor een basis en zou handel kunnen integreren in een bredere visie
op landbouw en voeding waarbij het politieke, culturele en materiële belang ervan erkend wordt. Wel
zijn Burnett en Murphy (2014) niet overtuigd van het voorstel van de VSB om van de FAO het
internationale forum te maken. De FAO heeft geen mandaat om de handel in landbouwproducten te
beheren. Het idee van beleid rond de handel in landbouwproducten te scheiden van het algemene
landbouwbeleid is geen goed idee, maar het andere extreem, landbouwhandelsbeleid scheiden van de
rest van het handelsbeleid is minstens even problematisch (Burnett & Murphy, 2014). Dit is zeker zo
omdat vandaag handel op zoveel domeinen van de economie inspeelt; arbeid, intellectuele eigendom en
investeringen. Op de een of andere manier zullen de regels rond landbouwhandel in overeenstemming
moeten zijn met andere sectoren en economische prioriteiten en tegelijkertijd ook landbouw en zijn
bijzonderheden respecteren. Burnett en Murphy (2014) concluderen daarom dat de FAO niet uitgerust
is om zo een geïntegreerde discussie te voeren. Wel vinden ze de strijd om de VN terug te versterken
zeker belangrijk, maar als doel op kortere termijn vinden Burnett en Murphy (2014) en Windfuhr en
Jonsén (2005) het beter te focussen op landen die de WHO willen veranderen van binnenuit. Burnett en
Murphy (2014) vinden het risicovol niet op dit kortere termijn doel in te gaan omdat de VSB zo
opportuniteiten misloopt. Zo hebben bijvoorbeeld Indië en Brazilië beiden goed ontwikkelde
maatschappelijke middenveldorganisaties die actief zijn in het beïnvloeden van het nationaal beleid.
Deze landen zouden dus ook het WHO-beleid kunnen beïnvloeden meer in lijn met de
voedselsoevereiniteitsprincipes. Als de VSB deze opportuniteit negeert laten ze andere, en zeker de
industriële landbouw, toe beleid te beïnvloeden. Burnett en Murphy (2014) stellen dus voor om
tegelijkertijd te duwen voor veranderingen binnen de VN maar ook duwen voor veranderingen die
zouden kunnen leiden tot nieuwe multilaterale handelsregels binnen de WHO.
De discussies rond een nieuw forum voor het beheren van globale voeding en landbouw wijzen er dus
op dat het internationale niveau ook een besluitvormingsrol krijgt binnen het
voedselsoevereiniteitsverhaal. Dus de VSB pleit tegelijkertijd enerzijds voor een internationale
organisatie die de globale voeding en landbouw beheert en anderzijds voor het herlokaliseren van de
besluitvorming.

19
Dit alles maakt dat, wat betreft het doel en de uitwerking van de ideeën van voedselsoevereiniteit waarbij
het aankomt op welke schaal men die wil verwezenlijken, zorgen voor veel verwarring. Er wordt binnen
de beweging zowel gesproken van lokale markten en economieën, lokale zelfvoorziening, lokale
besluitvorming als over nationale autonomie en verantwoordelijkheden en tevens over een
internationaal orgaan dat de globale voeding en landbouw zou moeten beheren.
3.4. De positie van de staat
De positie van de staat binnen de VSB is volgens verschillende auteurs onduidelijk. Windfuhr en Jonsén
(2005) halen aan dat de VSB zich geprofileerd heeft als een beweging die streeft naar meer autoriteit
voor de nationale overheid voor het nationaal reguleren van belangrijk nationaal beleid, zoals handel,
biodiversiteit, voedsel, etc. Zo haalt de beweging aan dat de nationale beleidsruimte sterk verminderd is
sinds internationale normen voorschrijven wat mogelijk is op nationaal niveau. Dit is vooral zichtbaar
in de WHO-overeenkomsten waar aan het einde van de Uruguay ronde (1993) een set van
overeenkomsten aanvaard wordt met verschillende subsidiaire overeenkomsten. Deze reguleren vele
gebieden, zoals voedselkwaliteit, classificatie van voedingssupplementen, etiketteren, regels over de
origine, etc., die voorheen gereguleerd werden door nationaal beleid. Daarbij wordt de
bewegingsvrijheid van nationale overheden ook aangetast door de sterke onderhandelingspositie van
buitenlandse bedrijven. Landen die buitenlandse investeringen willen aantrekken hebben slechts weinig
ruimte voor het opstellen van bepaalde voorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld tewerkstelling. De
sterkte van de VSB is dat dit probleem dus wel zeker wordt aangekaart. Een deel van de essentie van de
beweging is namelijk beleidsruimte terugwinnen voor nationale overheden.
Windfuhr en Jonsén (2005) hebben het over het gebruik van de term ‘soevereiniteit’. Hiermee zouden
twee problemen gepaard gaan. Is het gebruik van deze term in tijden van globalisering nog mogelijk?
Ze stellen zich daarbij de vraag of het geen verouderde, geromantiseerde visie is die zich niet openstelt
voor het idee van open economieën en de nood aan internationale uitwisseling van ideeën, goederen,
diensten, etc. Een tweede vraag die Windfuhr en Jonsén (2005) hieraan koppelen is of het nog wel nut
heeft om te verwijzen naar de natiestaat als agent voor beleidsontwikkeling. Ze stellen zich vragen bij
de hedendaagse relevantie van de staat. Hoe nuttig kunnen de voedselsoevereiniteit beleidsvoorstellen
nog zijn als deze gebaseerd zijn op natiestaten? De auteurs geven op enkele van deze laatste vragen zelf
al een antwoord. Zo wijzen ze erop dat voedselsoevereiniteit niet per se verwijst naar de soevereiniteit
van de natiestaat. De VSB verwijst naar een modernere notie. Hiermee wil men het recht om beleid te
controleren en het recht op een eerlijke verdeling van grondstoffen en nationale en internationale

20
besluitvorming opeisen voor zij die direct beïnvloed worden door deze beslissingen. De term wijst dus
eerder op lokale democratie en participatieve ontwikkeling dan op nationale beleidsvorming.
Ook al is er geen consistente definitie over wat voedselsoevereiniteit is, toch eisen ze allemaal meer
democratie en gelokaliseerde voedsel- en landbouwsystemen. De beweging wijst op de schadelijke
inmenging van internationaal beleid op de levens van lokale gemeenschappen en kleinschalige
landbouwers. Maar zoals hierboven aangegeven, wordt de term ook gebruikt om duidelijk te maken dat
de rol van de natiestaat nog belangrijk is en dat het nodig is te overwegen wat er lokaal, nationaal en
internationaal gereguleerd moet worden. Toch blijft er een potentieel conflict bestaan tussen het
benadrukken van lokale controle en soevereiniteit en de voordelen van een open blik te behouden
tegenover een nieuwe internationaal gecontroleerd beleid (Windfuhr en Jonsén, 2005). Die open blik is
wat de visie van de VSB vaak mankeert, vinden Windfuhr en Jonsén (2005).
Windfuhr en Jonsén (2005) wijzen verder ook op de bias richting beleidsveranderingen op internationaal
niveau. De belangrijkste focus van de VSB is om beleidsruimte voor de natiestaat uit te breiden binnen
internationale regimes zoals het handelsregime. Nationale verantwoordelijkheden worden niet even
uitgebreid besproken. Ze gaan er daarbij vanuit dat als de ruimte gecreëerd wordt deze onmiddellijk zou
worden ingenomen door nationale overheden. Of en onder welke voorwaarden nationale overheden deze
ruimte zullen innemen, wordt niet besproken. Het klopt wel dat het dagelijkse leven vaak sterk beïnvloed
wordt door internationaal beleid. Windfuhr en Jonsén (2005) vinden wel dat er ook een actieplan moeten
worden uitgewerkt voor nationale overheden.
3.5. Vrijhandel
De vrijhandelstheorie staat voor een verdeling van arbeid en specialisatie. Dit zou leiden tot
productiesystemen gebaseerd op comparatieve voordelen die op hun beurt zorgen voor maximale
efficiëntie en verlaging van de kosten. Zo claimt vrijhandel dat het verwijderen van
overheidsinterventies zoals tarieven, subsidies en andere markt beschermende maatregelen
consumenten zal toelaten hun economisch zelfbelang te volgen. Zo zou dan de beste eengemaakte markt,
waar welzijn gemaximaliseerd is, ontstaan. Burnett en Murphy (2014) ontkennen het belang van deze
theorie niet, maar vinden het wel niet overtuigend om verschillende redenen. Zo zouden markt actoren
eerder irrationeel handelen en heerst er een ongelijke verdeling op vele zogenaamde vrije markten
(Thaler & Sunstein, 2009 en Stiglitz, 2007, zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). De handel
in landbouwproducten wordt gekarakteriseerd door grote politieke en economische
machtsasymmetrieën en wordt gedomineerd door productiemethoden die vele ecologische uitdagingen
inhouden (Clapp, 2009; Koning & Pinstrup-Andersen, 2007; Morrison & Sarris, 2007, zoals
weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). Ondanks deze limieten, zowel in de theorie als in de praktijk,

21
blijft internationale handel wel belangrijk, vinden Burnett en Murphy (2014). Het is al vitaal gebleken
voor rijken, landen, gemeenschappen in vele delen van de wereld. Handel kan zorgen voor een
opvangnet als een lokale oogst mislukt, het kan zorgen voor menselijke nederzettingen op plaatsen waar
men geen voedsel kan produceren, etc. Dus, stellen Burnett en Murphy (2014), handel is in een of andere
vorm vanzelfsprekend geworden. De uitdaging ligt erin de handelsregels te stroomlijnen met de brede
principes van voedselsoevereiniteit. De VSB heeft een reputatie van anti internationale handel te zijn.
Dit idee wordt uitvergroot door enkele stemmen binnen de beweging die zeer kritisch staan tegenover
internationale handel. Zo heb je bijvoorbeeld een onderzoek van het Oakland instituut dat zegt dat er
een directe link bestaat tussen de productie van koffie, cacao, etc. (exportgewassen) en honger en
armoede (Oakland Institute, n.d., zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). Of Rosset (2006,
zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014) die aantoont dat export georiënteerde handel de
belangen van grootschalige welvarende landbouwers dient ten koste van kleinschalige landbouwers.
Holt-Gimenez en Shattuck (2011, zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014) uiten dan weer kritiek
op wat zij zien als ‘mainstream fair trade’ en zien het als deel van het huidige voedselregime.
Het is dan ook zo dat er, vooral op het vlak van internationale handel, moeilijk gesproken kan worden
van een homogene positie van de voedselsoevereiniteitsbeweging. Er is wel sprake van verwarring over
welk soort van handel aanvaardbaar is voor de VSB, al wordt dit de laatste jaren steeds duidelijker
(Burnett & Murphy, 2014).
Burnett en Murphy (2014) wijzen erop dat de beweging handel niet echt afwijst, maar ze wordt wel
geassocieerd met een sterke voorkeur voor lokale markten (Burnett & Murphy, 2014). Ze aanvaarden
handel onder bepaalde voorwaarden. Zo zouden ze handel aanvaarden waar de binnenlandse productie
de noden niet kan vervullen en waar eerst voorrang wordt gegeven aan het voeden van de binnenlandse
bevolking om dan het surplus te exporteren. Ook willen ze handelsregels die zorgen voor de
bescherming van kleinschalige landbouwers en die mechanismen zoals toevoer management, quota’s,
etc. toelaten. Zo ook vermeldt La Via Campesina dat voedselsoevereiniteit voorrang geeft aan
markttoegang voor de lokale producenten. Dit in tegenstelling tot geliberaliseerde handel die
markttoegang biedt op basis van macht en lage prijzen en dus zo lokale producenten afsluit van hun
eigen markten (La Via Campesina, 2002, zoals weergegeven in Rosset, 2003; Burnett & Murphy, 2014).
Burnett en Murphy (2014) raden daarom de VSB aan hun positie over internationale handel te
verduidelijken en beter af te wegen. Hun positie zou de verschillende noden en belangen van honderden
miljoenen kleinschalige landbouwers moeten omvatten. Het is zo dat het voedselsoevereiniteitsprincipe
dat zegt dat landbouw bestaat voor het voeden van lokale gemeenschappen meer dan voor de handel in
haar producten, zorgt voor onduidelijkheden rond wat nu de plaats is van exportgewassen zoals onder
andere cacao. Zo wordt 90% van de wereld cacao geproduceerd door vijf miljoen kleinschalige
landbouwers (Fairtrade Foundation, 2013, zoals weergegeven in Burnett & Murphy, 2014). Hun

22
inkomsten zijn vaak afhankelijk van deze exportmarkten en zij willen vaak niet per se afstand nemen
van internationale markten. Vele kleinschalige landbouwers zijn namelijk niet erg bezig met de kritieken
op de globale machten en zijn meer geïnteresseerd in hun rechten als economische actoren. Zo willen
ze hun onderhandelingspositie in de markten verbeteren, wetten die hun belangen vertegenwoordigen
bekomen, bescherming tegen tussenpersonen en dumping, etc. (Murphy, 2012, zoals weergegeven in
Burnett & Murphy, 2014). Er is weinig bewijs dat de VSB echt werkt voor kleinschalige landbouwers
afhankelijk van export en er is dus geen duidelijke agenda voor hen binnen de beweging. Zo heeft de
VSB geen duidelijk plan voor hoe deze producenten dan een overgang zouden moeten maken naar
andere gewassen als dit een verandering is die ze zouden willen maken.
De omstandigheden onder dewelke handel aanvaardbaar is voor de beweging blijven hierdoor
onduidelijk, ook legt dit enkele contradicties bloot. Burnett en Murphy (2014) vinden het dan ook
risicovol dat handel zo onderbelicht blijft, dit zou kunnen zorgen voor het marginaliseren van miljoenen
kleinschalige landbouwers. Het zorgt daarbij ook voor het missen van een kans om handelsregels meer
te vormen in lijn met de voedselsoevereiniteitsprincipes. Dit zorgt dat het scenario waar handel
noodzakelijk is voor voedselzekerheid niet eens geëxploreerd wordt door de VSB.
3.6. Familielandbouw
De Nyéléni verklaring benadrukt gendergelijkheid en een erkenning van de rol en de rechten van
vrouwen in voedselproductie. Tegelijkertijd geeft de verklaring ook een centrale rol aan
familielandbouw. Dit is, volgens Agarwal (2014), problematisch om verschillende redenen. Ten eerste
worden vele van de familie landbouwbedrijven feitelijk beheerd door vrouwen, maar hebben de meeste
geen directe rechten op de grond of ander bezit. Daarbij steunt familielandbouw vaak op de onbetaalde
arbeid van vrouwen. Agarwal (2014) vreest dat een nadruk op de familielandbouw de gendergelijkheid
zou kunnen tegenwerken, tenzij ongelijkheden binnen de huishoudens ook aangepakt worden. Daarbij
komt ook nog dat familie landbouwbedrijven geen autonomie verlenen aan vrouwelijke arbeiders. Dus
een korte verwijzing naar gendergelijkheid is niet genoeg. De problemen van vrouwelijke landbouwers
zijn structureel en vereisen dus echt een specifieke aanpak. Om dit te bereiken is er nood aan een veel
complexere aanpak van productie, gender en de staat dan La Via Campesina tot nog toe heeft uitgewerkt.
Als het gaat over collectieve en individuele rechten maakt Paul Nicholson, een van de grondleggers van
LVC, duidelijk dat collectieve rechten de bovenhand krijgen als het gaat over grondrechten (Wittman,
2009, zoals weergegeven in Agarwal, 2014). Alweer wordt er weinig uitleg gegeven door LVC over
wat dit zou betekenen in de praktijk. Hoe zou men individuele eigendom omzetten in collectieve
rechten? Hoe kan men de nadruk op familielandbouw rijmen met collectieve rechten? In tegenstelling
tot LVC geeft Agarwal (2014) in zijn onderzoek enkele mogelijke oplossingen waar individuele rechten

23
samengaan met een collectieve aanpak, zoals bijvoorbeeld het poolen van productiemiddelen zonder
individuele rechten ervan op te geven. Dit alles gaat dan wel voorbij het model van individuele
familielandbouw dat LVC voorstelt. Agarwal (2014) kijkt in zijn analyse ook naar de optie van
coöperatieven om zo het probleem van beperkte middelen bij individuele landbouwers te overwinnen.
Hij wil daarmee niet zeggen dat coöperatieven het enige goede alternatief zijn voor het dominante model
van individuele familielandbouw, maar dat het een model is dat weinig aandacht krijgt binnen het
voedselsoevereiniteitsdebat.
Bernstein (2015) wijst op de onduidelijkheid rond de term ‘peasant’, die zeer veel gebruikt wordt in het
voedselsoevereiniteitsverhaal. Ten eerste vraagt hij zich af wie zijn de ‘peasants’ waarover men het
heeft en wat zorgt ervoor dat zij de subjecten zijn van onze tijd en het kapitaal van anderen? Het
probleem is dat er geen precieze theorievorming of specificatie van ‘peasants’ of de vele synoniemen
ervan; kleine landbouwers, kleinschalige landbouwer, keuterboer, bestaat binnen het
voedselsoevereiniteitsdebat. Dit maakt het moeilijk te begrijpen wie men bedoelt, waar en wanneer.
Volgens Bernstein (2014, zoals weergegeven in Jansen, 2015), Wittman (2011) en Patel (2009) negeren
de auteurs van voedselsoevereiniteit de contrasten en contradicties tussen en binnen agrarische klassen
(kapitalisten, keuterboeren, subsistentie landbouwers, etc.). Ze construeren een ‘peasant’ die tegenover
van het kapitaal staat en erdoor bedreigd wordt. Dit is weer een te binaire voorstelling van de realiteit.
Wittman (2011) vestigt de aandacht op het feit dat er binnen het voedselsoevereiniteitsdebat weinig
aandacht wordt besteed aan stedelijke voedselsoevereiniteit. Er is meer onderzoek nodig naar hoe het
stedelijke en consumenten element kan opgenomen worden in de voedselsoevereiniteit.
3.7. Recht op voedsel
Ook Windfuhr en Jonsén (2005) hebben het over het contrast tussen collectieve en individuele rechten.
Zij wijzen erop dat de beweging een op de rechten gebaseerde taal gebruikt, bijvoorbeeld het recht op
voedsel. Dit doen ze om hun politieke eisen te ondersteunen. Zij willen aantonen dat, het
voedselsoevereiniteitsprincipe moet geïmplementeerd worden, wilt men de basisrechten respecteren.
Het voedselsoevereiniteitskader omvat zowel de rechten van individuen als die van de mensen als een
geheel. Windfuhr en Jonsén (2005) wijzen erop dat beide aanpakken mogelijk zijn, maar vinden dat er
meer verduidelijking nodig is in het gebruiken van de op de rechten gebaseerde taal. Ze vinden het
risicovol deze reeds wettelijk bindende rechten te politiseren. Zo verklaart de VSB terecht dat het recht
op voedsel een fundamenteel mensenrecht is voor elk individu en elke gemeenschap, dit recht zou nu al
opgeëist kunnen worden in de rechtbank. Windfuhr en Jonsén (2005) wijzen erop dat dit bestaand
mensenrecht apart verwezenlijkt dient te worden van een meer conceptuele vorm van het woord ‘recht’

24
in de politieke context, zoals het recht op het produceren van voedsel of het recht op
voedselsoevereiniteit. Deze twee laatste rechten zijn namelijk niet internationaal erkend. De auteurs
raden de VSB aan het politiek gebruik van de rechten terminologie te scheiden van de wettelijke. Ze
raden dit aan opdat het niveau van erkenning dat het recht op voedsel al heeft in het internationaal recht
niet verlaagd wordt door het te koppelen aan de politieke rechten.
Patel (2009) haalt daarbij aan dat voedselsoevereiniteit eigenlijk neerkomt op een strijd voor recht op
rechten, meer bepaald het recht op voedsel. Het moderne voedselregime is gevormd door enkele
geprivilegieerde mensen. Voedselsoevereiniteit vindt dit onwettig omdat het ontwikkelen van ons
sociaal systeem een recht van iedereen is. Door het gebruiken van deze op het recht gebaseerde taal eist
de VSB dat deze rechten worden gerespecteerd en beschermd. Patel (2009) vindt echter dat deze rechten
taal niet geschikt is voor de VSB. Zoals Bentham (2002, zoals weergegeven in Patel, 2009) aanhaalt
moet er een instantie zijn die de rechten waarborgt en een systeem implementeert van plichten. En zoals
al eerder aangehaald, is er veel onduidelijkheid over op welk niveau nu net de soevereiniteit ligt binnen
het VSB en zodoende is het dus ook niet duidelijk wie deze rechten zal waarborgen. Zoals Bentham
(2002, zoals weergegeven in Patel, 2009) ook aanhaalt een recht benoemen betekent nog niet dat het
nageleefd zal worden. De kracht van het gebruiken van rechten taal is net dat een recht een specifieke
last of plicht legt bij een specifieke instantie, het is net dit wat ontbreekt binnen het
voedselsoevereiniteitsdebat.
3.8. Productieverhoging van de kleinschalige landbouwer
Er bestaan twee veelbesproken modellen als het gaat over het voeden van de wereldbevolking en de
productieverhoging die hiervoor noodzakelijk is. Het ene kijkt naar de grote industriële landbouw die
de steeds groter wordende stedelijke bevolking voedt, het andere ziet heil in de vele kleinschalige
landbouwers die hun productiviteit verhogen. La Via Campesina gelooft in dit laatste. Agarwal (2014)
haalt aan dat nationale zelfvoorziening niet mogelijk is voor elke natie.
Zo hebben de meeste kleinschalige landbouwers te maken met een lage productiviteit. Dit is zeker zo in
Azië en Afrika waar bijna 60% van de bevolking betrokken is bij landbouw en bijvoorbeeld in Afrika
niet eens meer bijdraagt dan maximum 20% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Deze divergentie
tussen de bijdrage van landbouw aan het BBP en het deel van de bevolking dat erop rekent, betekent dat
velen afhankelijk zijn van lage opbrengst subsistentie landbouw. De Afrikaanse landbouwopbrengsten
zijn bij de laagste van de wereld (The World Bank, 2016b). Bij dit probleem komt dan nog eens het
probleem van genderongelijkheid bovenop. Zo zijn het vooral vrouwen die afhankelijk zijn van
landbouw voor hun overleven en zijn er veel vrouwen die werken in de landbouw (in Afrika is bijna

25
50% van de landbouw arbeidsbevolking vrouw). Het aandeel van vrouwen in de landbouw blijft groeien
(met Europa als uitzondering). Men spreekt van een ‘vervrouwelijking van de landbouw’ (een stijging
in de proportie van vrouwen in de totale landbouw arbeidsbevolking, zelfs al blijft het absolute aantal
in vele landen de helft of lager) (Agarwal, 2014, p. 1252). Kleinschalige landbouwers in het algemeen
hebben te maken met vele beperkingen; onzekere landrechten, onzekere watertoevoer, weinig toegang
tot formele kredieten en een gelimiteerde toegang tot inputs zoals meststoffen, informatie of technologie.
Vrouwen hebben te maken met nog bijkomende beperkingen. Weinigen onder hen bezitten grond. De
meesten werken dus als onbetaalde arbeiders op grond dat eigendom is van mannelijke leden van hun
familie of anderen. Zo is er onder andere in Afrika sprake van substantiële genderverschillen in toegang
tot land. In Kenya bijvoorbeeld maken vrouwen slechts 5% uit van geregistreerde grondbezitters.
Daarbij hebben vrouwen ook minder toegang tot essentiële inputs en diensten voor landbouw.
Deze beperkingen in toegang tot land, inputs en technische ondersteuning kunnen de productiviteit van
alle kleinschalige landbouwers aantasten, maar zeker die van de vrouwelijke landbouwers. Zo maakt
Agarwal (2014) een analyse van 22 studies in Sub-Sahara-Afrika rond productiviteitsverschillen tussen
vrouwelijke en mannelijke landbouwers. In de meerderheid van de 22 studies vindt hij terug dat de
opbrengst op vrouwelijke landbouwpercelen lager is dan bij mannelijke percelen.
Om dit alles nu te linken aan het idee van voedselsoevereiniteit komt Agarwal (2014) tot verschillende
conclusies. Ten eerste zullen, om de voedingsoutput van kleinschalige landbouwers te verhogen, vele
van de ontwikkelingslanden grote inspanningen moeten leveren in het overwinnen van de
productiebeperkingen van kleinschalige landbouwers, en zeker in die van de vrouwelijke landbouwers.
De VSB zal dus veel meer moeten focussen dan voorheen op hoe deze beperkingen, verschillend per
land en regio, kunnen worden overwonnen. Windfuhr en Jonsén (2005) stellen zich hier ook vragen bij.
Zullen kleinschalige landbouwers de globale productie voldoende kunnen opkrikken? Kan dit met
behulp van agro-ecologie (zie 3.8)? Zal nieuw beleid, dat gericht is op de belangen van de kleinschalige
landbouwer, genoeg gericht zijn op de toekomstige nood van productieverhoging om te
wereldbevolking te kunnen voeden?
Ook Windfuhr en Jonsén (2005) hebben het over de beperkingen van de kleinschalige landbouwers,
meer specifiek over de marginale stukken grond (ver weg van de infrastructuur, slechte bodem, etc.) dat
ze vaak bezitten, en de aanpak van de voedselsoevereiniteitsbeweging. De beweging is succesvol in het
aantonen van de grootste problemen van de kleinschalige landbouwers, maar er wordt te veel gesteund
op beleidsopties die niet genoeg zijn uitgewerkt. Zo wordt bijvoorbeeld de familielandbouw, gebaseerd
op de agro-ecologie, in de beleidsdocumenten van de VSB voorgesteld als de redder in nood. De
specifieke beleidsvoorstellen hiervoor focussen meer op de internationale dimensies van de problemen
van kleinschalige landbouwers. Zo wijst de VSB op het globale probleem van toegang tot grond voor
kleinschalige landbouwers en opteren ze voor familielandbouw als een alternatief voor de huidige

26
concentratie van grond en de controle over andere inputs. Windfuhr en Jonsén (2005) wijzen er daarom
op dat de al dan niet goede aanpak van de problemen met dewelke kleinschalige landbouwers te maken
hebben ook nood heeft aan specifieke nationale beleidsvoorstellen.
3.9. Agro-ecologie
In het idee van voedselsoevereiniteit wordt er een sterke nadruk gelegd op agro-ecologie als het
alternatief voor de geïndustrialiseerde landbouw met zijn monoculturen en nood aan vele inputs. Dit zou
leiden tot bodemdegradatie, verlies van voedingsstoffen, milieuvervuiling en verlies van biodiversiteit
(Weis, 2010, zoals weergegeven in Jansen, 2015). Zo beschouwen Martínez-Torres en Rosset (2014,
zoals weergegeven in Jansen, 2015) agro-ecologie als een van de drie kern pilaren van
voedselsoevereiniteit, dit naast de bescherming van grond, territorium en van de nationale en lokale
markten. Daarom vindt Jansen (2015) het belangrijk dit van dichterbij te bekijken en de technologische
claims te onderzoeken. Agro-ecologie verzamelt en ontwikkelt kennis rond de voedingsstofcyclus,
plaag-plant interacties, de rol van plant kenmerken en de energie efficiëntie van en de biodiversiteit in
landbouwsystemen. Ook brengt het de kennis van de landbouwer terug in de ecologische en landbouw
studies. Agro-ecologie is een zeer brede term, met verschillende definities die gaan van een alternatieve
aanpak voor technologie ontwikkeling tot een meer systeemgerichte aanpak voor landbouwstudies, een
omschrijving van duurzame landbouw of een synoniem voor organische landbouw.
Jansen (2015) stelt de mogelijkheid van het voeden van de gehele wereldbevolking met agro-
ecologische landbouw in vraag. De agro-ecologie is goed in het voorstellen hoe ze het anders zouden
aanpakken, maar zeggen vaak weinig over hoeveel er door deze techniek kan geproduceerd worden.
Jansen verwijst naar de vergelijkende studie van Ponti, Rijk, and Van Ittersum uit 2012. Deze studie
vergelijkt de opbrengst van organische landbouw met die van conventionele landbouw. Uit die studie
wordt geconcludeerd dat de wereldwijde voedselproductie zou dalen met 20%. Men zou kunnen stellen
dat dit geen sterke daling is. Jansen (2015) wijst op de enorme effecten dat dit zou hebben op onder
andere de voedselprijzen. Dus alvorens de VSB lage externe input agro-ecologie zouden aanzien als
enige optie zouden er vele vragen beantwoord moeten worden. Zo gaat een verhoging van opbrengsten
van organische landbouw vaak samen met het gebruik van externe inputs zoals mest en meststoffen voor
organische voedingsstoffen, bescherming van de gewassen, etc. Wanneer organische landbouw hoge
opbrengsten voortbrengt, zou dit evengoed het resultaat kunnen zijn van natuurlijk rijke
voedingsbodems. Deze omstandigheden zijn niet reproduceerbaar in de marginale regio’s van de wereld.
Ook zou een hogere opbrengst te maken kunnen hebben met meer arbeid.
Daarnaast wijst Jansen (2015) erop dat als men agro-ecologie zou bekijken op een langere termijn, het

27
misschien minder voordelen zou voortbrengen doordat dit systeem nood heeft aan braakliggende
periodes en groenbemesters 7. Dit alles om aan te tonen dat er nog veel vragen zijn rond de agro-ecologie
en de claims dat het hogere productiviteit zou veroorzaken en dat het dus niet vanzelfsprekend mag zijn
dat dit een alternatief is voor kapitalistische landbouw.
Lage input landbouw wordt ook vaak voorgesteld als een kwestie van autonomie. Zo verdedigen
Martínez-Torres en Rosset (2013, zoals weergegeven in Jansen, 2015) een transitie weg van de
conventionele landbouw, waar families afhankelijk zijn van de input markten. Maar, haalt Jansen (2015)
aan, in vele systemen worden er nu eenmaal hoge opbrengsten gehaald juist met behulp van externe
inputs, zeker daar waar de natuurlijke omstandigheden niet meezitten (bodems met lage fosfor levels,
zure bodems, droge regio’s, etc.). Vele landbouwers zoeken net toegang tot deze externe inputs om zo
hun productiviteit te verhogen. Deze wens is geen gevolg van een misleiding door het bedrijfskapitaal
om hun inputs aan te kopen, maar wel omdat deze inputs een effect hebben op hun velden. Het resultaat
is wel vaak dat hun landbouwsystemen afhankelijk worden van deze externe inputs. Jansen (2015) zegt
daarop dat deze onderling afhankelijke wereld het resultaat is van de verdeling van arbeid en de
technologische complexiteit van vandaag.
Hetzelfde kan gezegd worden van genetisch gemanipuleerde organismen (GGO). De adoptie van GGO’s
door kleinschalige landbouwers wordt door de VSB ook gezien als een misleiding door grote bedrijven.
Jansen (2015) en Wittman (2011) halen verschillende cases aan om dit tegen te spreken, onder andere
een waar GGO’s worden gebruikt door kleinschalige landbouwers om de kosten van arbeid, nodig voor
het onkruid te verdelgen, te drukken. Vele kleinschalige landbouwers tonen interesse in sommige van
de voordelen van de nieuwe GGO’s. De radicale anti-GGO-houding van de VSB laat weinig ruimte
voor reflectie of strategisch denken over hoe en onder welke omstandigheden moderne biotechnologie
nuttig kan zijn.
De nadruk binnen de agro-ecologie op kennis van de landbouwers is niet altijd te rijmen met de agro-
ecologie principes. Kerr, Nyantakyi, Lupafya en Dakishoni (2016) verwijzen hiervoor naar de
traditionele praktijk van het verbanden en ontbossen van landbouwgrond, dit strookt niet met de
ecologische principes van de agro-ecologie. Ook de van-landbouwer-op-landbouwer uitwisseling van
kennis, een belangrijk principe binnen de agro-ecologie, brengt niet altijd praktijken voort in
overeenstemming met de agro-ecologie. Zo haalt Stone (2007, zoals weergegeven in Jansen, 2015) de
case aan waar de onderlinge verspreiding van kennis onder kleinschalige landbouwers in India de
belangrijkste reden was voor het planten van verschillende genetisch gemanipuleerde gewassen. Jansen
(2015) wil hiermee wijzen op het feit dat, net zoals in de wetenschap, er niets inherent is in de
7 Groenbemesten is het tijdelijk telen van een plant om het percentage stikstof en organische stoffen te verhogen, daarna worden er weer opbrengstgewassen geplant.

28
traditionele landbouwerkennis en lokale landbouwer praktijken dat het ecologisch maakt.
Het narratief van de agro-ecologie rond traditionele, lokale kennis kan aantrekkelijk zijn voor korte
termijn mobilisatie en inspirerend werken, maar het heeft vele beperkingen voor het oplossen van
complexe problemen. Het zou beter kunnen zijn de diversiteit in de agro-ecologische praktijken te
aanvaarden en de wetenschap te zien als een nuttig instrument om mogelijke productieprocessen te
identificeren, vergelijken en testen (Jansen, 2015).

29
4. Casestudy: Economic Community of West African States
Agricultural Policy (ECOWAP)
4.1. Methodologie
Zoals gezien hierboven bestaan er vele contradicties tussen de verschillende principes van de VSB. Er
wordt onderzocht hoe de contradicties van het voedselsoevereiniteitsdebat worden uitgespeeld in de
realiteit. Dit door de principes van de VSB te toetsen aan de ECOWAP. Er wordt gekeken, aan de hand
van beleidsdocumenten en secundaire bronnen, hoe ECOWAS het voedselsoevereiniteitsidee integreert
in hun regionaal landbouwbeleid ECOWAP. Binnen ECOWAP wordt letterlijk het doel van
voedselsoevereiniteit geuit, maar ze zijn ook duidelijk geïnteresseerd in een commercialisering van hun
landbouw. Hoe combineren zij dit binnen dit beleid? Binnen het voedselsoevereiniteitsdebat is een van
de meest besproken thema’s de onduidelijke positie van de VSB tegenover internationale handel. Binnen
ECOWAP wordt handel gecombineerd met het streven naar voedselsoevereiniteit, in de casestudy wordt
duidelijk hoe ECOWAP dit nastreeft.
Landbouw is een zeer belangrijke en winstgevende sector voor het continent, zo zorgt het voor 35% van
het BBP in West-Afrika. Het merendeel van de landbouwproductie in West-Afrika is afkomstig van de
kleinschalige landbouw. Het probleem is dat West-Afrika te kampen heeft met een te lage productiviteit
om de bevolkingsgroei te kunnen opvangen. Het feit dat de regio te kampen heeft met een grote arme
bevolking en een lage productiviteit, maar tegelijk beschikt over een enorm potentieel maakt van West-
Afrika en zijn ECOWAP een zeer interessante casestudy. Voedselsoevereiniteit is voor het continent
zeer belangrijk door de afhankelijkheid voor hun voedsel van buitenlandse import. Ook wordt er
gekozen voor West-Afrika omdat hier vooral veel kleinschalige familielandbouwers zorgen voor de
landbouwproductie. Deze zijn zeer afhankelijk van de landbouw voor hun inkomsten. De kleinschalige
familielandbouwer staat bij de voedselsoevereiniteit centraal. Is dit ook zo binnen ECOWAP en hoe
gaan zij ervoor zorgen dat de productie opgekrikt wordt?
Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een casestudy. Eerst en vooral werden hierboven de
voedselsoevereiniteitsprincipes en haar contradicties onderzocht. Hiervan werd een boomstructuur
opgesteld (zie bijlage 1). Deze is gestructureerd rond de zes principes, vastgelegd op de Nyéléni
Conferentie, van de voedselsoevereiniteit. De principes worden hier niet verder besproken aangezien dit
hierboven reeds uitvoerig is gebeurd. Om de principes te kunnen operationaliseren worden er enkele
sleutelwoorden uit geëxtraheerd (zie boomstructuur in bijlage 1). De volgende stap is rond deze
sleutelwoorden vragen op te stellen die dan onderzocht worden aan de hand van de casestudy.

30
De operationaliseringsvragen zijn de volgende:
Een focus op voedsel voor de mensen
1. Wordt er binnen ECOWAP gefocust op een internationale, nationale of lokale schaal?
Het waarderen van voedselproducenten
1. Is ECOWAP begaan met gendergelijkheid binnen de landbouw?
2. Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van de kleinschalige (familie)landbouw?
Het lokaliseren van voedselsystemen
1. Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van GGO’s?
2. Wat is de geprefereerde beheerstructuur van ECOWAP voor de landbouw?
3. Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van internationale handel in landbouwproducten?
Lokale controle
1. Wie hoort, volgens ECOWAP, de controle te hebben over natuurlijke grondstoffen?
2. Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van privatiseringen?
Kennis en vaardigheden opbouwen
1. Hoe staat ECOWAP tegenover de vaardigheden en kennis van de lokale voedselproducenten?
Samenwerken met de natuur
1. Wat is de visie van ECOWAP ten opzichte van (hoge) externe inputs?
2. Wat is de ECOWAP positie ten opzichte van agro-ecologie?
3. Wat is de ECOWAP positie ten opzichte van moderne geïndustrialiseerde
landbouwtechnologie?
4.2. Wat is ECOWAP
ECOWAS is in 1975 gecreëerd door 15 landen: Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust, Gambia,
Ghana, Guinee-Conakry, Guinee-Bissau, Liberia, Mali, Niger, Nigeria, Sierra Leone, Senegal en Togo.
In januari 2005 wordt de landbouwpolitiek, ECOWAP, van de organisatie gevormd. ECOWAP vormt
een kader voor het in de praktijk brengen van het landbouwluik van de New Partnership for Africa’s
Development (NEPAD) in de regio. Het landbouwbeleid steunt op de volgende visie: ‘het vormen van
een moderne en duurzame agricultuur gebouwd op de efficiëntie en effectiviteit van de familielandbouw
en de bevordering van landbouwbedrijven met behulp van de privésector. Door haar productiviteit en
competitiviteit op de interne en internationale markten moet ze voedselzekerheid en deftige inkomens
voor de actieve landbouwer bevolking verzekeren’ (ECOWAS, 2008a, p. 9).
Het algemene doel van ECOWAP wordt als volgt omschreven: ‘een bijdrage leveren aan het bevredigen
van de voedingsbehoeftes van de bevolking op een duurzame manier, aan de economische en sociale

31
ontwikkeling en aan de armoedevermindering binnen de lidstaten alsook aan de ongelijkheden tussen
de territoria, zones en landen’ (Direction de l’Agriculture et du Développement Rural (DADR), 2012a).
Dit algemene doel is verder opgedeeld in zeven kleinere doelen:
1. Het bekomen van voedselzekerheid voor de bevolking.
2. Het verlagen van de voedselafhankelijkheid in het licht van voedselsoevereiniteit.
3. De integratie van de producenten in de markten.
4. Het scheppen van werkgelegenheid met een gegarandeerd inkomen en daarnaast het verbeteren
van de levensomstandigheden van de plattelandsbevolking alsook het verbeteren van de
diensten op het platteland.
5. Een duurzame intensifiëring van productiesystemen.
6. Het verminderen van de kwetsbaarheid van de West-Afrikaanse economieën door het
verminderen van de regionale instabiliteits- en onzekerheidsfactoren.
7. Het aannemen van geschikte financiële mechanismen.
(DADR, 2012a)
ECOWAP steunt op drie interventiepijlers:
1. Een stijgende productiviteit en competitiviteit van de landbouw.
2. De uitvoering van een intracommunautair commercieel regime.
3. De aanname van een commercieel buitenlands regime.
(Inter-réseaux, 2010).
Men gaat voor een sterke regionale integratie gecombineerd met een gedifferentieerde bescherming.
Eén van ECOWAP’s doelen is dus ook het bereiken van een duurzame voedselsoevereiniteit. Het grote
verschil is dat men hiervoor binnen de ECOWAS-zone niet enkel steunt op het produceren van
voedselgewassen, maar ook op het verhogen van de competitiviteit en productiviteit van de landbouw.
ECOWAP vormt daarbij een kader voor het definiëren van de investeringsprioriteiten. ECOWAP ziet
de handel en competitiviteit op de internationale markt als een hulpmiddel om de honger in West-Afrika
te bestrijden. Zoals in de literatuuranalyse rond de VSB al vermeld is, wordt het scenario waar handel
kan bijdragen tot voedselsoevereiniteit niet geëxploreerd binnen de VSB. ECOWAS doet dit in zijn
regionaal landbouwbeleid wel.
4.3. De implementatie van ECOWAP
Voor de operationalisering van ECOWAP wordt er in 2005 een regionaal plan uitgewerkt. Op
middellange en korte termijn wordt de uitvoering van het beleid, in elk van de 15 lidstaten, ondersteunt
door nationale landbouwinvesteringsprogramma’s (PNIA). Ook wordt er een complementair regionaal

32
programma uitgerold (mobiliserende programma’s). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de
ECOWAS. Op kortere termijn heeft de ECOWAS in 2008 ook een ‘Offensief voor de productie van
voeding en tegen de honger’ uitgerold, dit om onmiddellijk te kunnen reageren op de voedselcrisis
(Inter-réseaux, 2010).
4.3.1. De regionale programma’s
Het doel van de regionale programma’s is om initiatieven uit te werken die makkelijker en beter
regionaal aangepakt kunnen worden. Het regionale programma is onderverdeeld in zes thematische
sub-programma’s:
1. Een verbetering van het waterbeheer.
2. Een verbetering van het beheer van andere natuurlijke grondstoffen.
3. De preventie en het beheer van voedselcrises en andere natuurrampen.
4. Een duurzame ontwikkeling van de landbouw.
5. De ontwikkeling van de landbouwsectoren en de bevordering van de markten.
6. Een institutionele versterking.
Deze sub-programma’s zijn opgebouwd rond drie kernpunten:
1. Het bevorderen van strategische producten voor de voedselsoevereiniteit.
2. Het bevorderen van een gunstige mondiaal klimaat voor de ontwikkeling van een regionale
landbouw.
3. Het verminderen van de voedselonzekerheid en het bevorderen van een duurzame toegang tot
voedsel.
Om dit in de praktijk te brengen worden volgende instrumenten voorgelegd:
1. Maatregelen die voor de producenten de toegang tot inputs en apparatuur bevorderen opdat een
duurzame intensivering van de productie kan plaatsvinden
2. Marktreguleringen: grensmaatregelen en andere maatregelen voor regionaal marktbeheer
3. Sociale beschermingsinstrumenten die de voedseltoegang voor kwetsbare bevolkingsgroepen
verbetert
(Inter-réseaux, 2010)
4.3.2. De nationale programma’s (PNIA)
De nationale investeringsprogramma’s zijn geconcentreerd rond strategische prioriteiten die een reactie
vormen op noodsituaties. Tegelijkertijd ondersteunen ze structurele hervormingen die een massale
landbouwtransformatie moeten veroorzaken (DADR, n.d.a). Ze erkennen de nood aan financiering voor
interne publieke middelen en externe middelen ter ondersteuning van de groei van de landbouwsector
en om de armoedevermindering te bewerkstelligen (Inter-réseaux, 2010).

33
De nationale lidstaten werden in het ECOWAS-pact ook herinnerd aan hun toewijding om 10% van hun
nationale budgetten te investeren in landbouw. Hierbij een vrije vertaling: ‘De belofte gemaakt tijdens
de Conferentie van de staatshoofden en de overheden van de Afrikaanse Unie in Maputo, in juli 2003,
om ten minste 10% van de nationale budgetten te investeren in de ontwikkeling van de landbouwsector
om zo de productiviteit te verhogen en voedselonzekerheid te verminderen’ (Pacte régional de
partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP, 2009, p. 8-9).
4.3.3. Sectorale plannen
Aangezien er enkele sectoren zijn die nood hebben aan een eigen aanpak kiest men ervoor, naast de
nationale plannen, ook sectorale actieplannen op te stellen (DADR, n.d.a). Deze zijn georganiseerd rond
volgende sectoren: vee, vis, meststof, pesticiden, biotechnologie/bio veiligheid en zaden.
Als conclusie kan men stellen dat ECOWAS zich met ECOWAP vooral focust op regionale
voedselsoevereiniteit. ECOWAP verzamelt de verschillende investeringsstrategieën. In tegenstelling tot
de internationale VSB ziet ECOWAP een toenemende agrarische competitiviteit op de internationale
markt naast een toenemende autonomie ook als een strategie voor het bereiken van
voedselsoevereiniteit.
Hieronder bouwt het onderzoek verder op de zes principes van de voedselsoevereiniteitsbeweging. Er
wordt onderzocht hoe de principes worden toegepast in het regionale landbouwbeleid en in hoeverre de
principes van ECOWAP in overeenstemming zijn met die van de VSB.
4.4. ECOWAP getoetst aan de voedselsoevereiniteitsprincipes
4.4.1. Een focus op voedsel voor de mensen
Wordt er binnen ECOWAP gefocust op een internationale, nationale of lokale schaal?
De ECOWAP valt onder het Comprehensive Africa Agriculture Development Programme (CAADP)
dat dan weer een deel uitmaakt van het overkoepelende New Partnership for Africa’s Development
(NEPAD). NEPAD moet ervoor zorgen dat Afrika de volledige controle neemt over haar
ontwikkelingsagenda (New Partnership for Africa’s Development, 2016). Dit wijst toch wel op een
vorm van emancipatie weg van het internationale niveau. Ze willen regionale autonomie.

34
Men spreekt in een document, geschreven door ECOWAS naar aanleiding van de Conferentie over de
regionale landbouwpolitiek van West-Afrika, over de regionale ruimte (al spreekt men ook vaak over
ECOWAS als een ‘sous-region’, dus een sub-regionaal niveau) als het best passende niveau om een
ontwikkelingsstrategie voor de landbouwsector in West-Afrika uit te werken (ECOWAS, 2008a).
Hiervoor geeft men in hetzelfde document verschillende redenen:
1. De verschillende productie en consumptie regio’s zijn complementair. Dit komt omdat er een
grote diversiteit bestaat tussen de verschillende agro-ecologische zones die sterk bepaald zijn
door de regenval gradiënt. Deze loopt van 300 mm in het Noorden van de regio tot 4000 mm
per jaar in het Zuiden.
2. De verschillende natuurlijke grondstoffen (rivieren, biodiversiteit reserves, etc.) zijn verdeeld
onder de landen. Het goede beheer van deze grondstoffen bestaat uit een gemeenschappelijk en
gecoördineerd beheer.
3. In de context van de mondialisering van de economieën en de handel is de regionale integratie
essentieel. Dit om de regio een plaats te geven binnen de internationale context. West-Afrika is
geëngageerd om de vrije beweging van mensen en goederen in te stellen. Daarbij beschikt de
regio door het gemeenschappelijke externe tarief (le tarif extérieur commun, TEC) over een
unieke externe handelspolitiek.
4. De nieuwe internationale context gekenmerkt door de hoge prijzen zorgt voor een unieke kans
voor het heroprichten van een basis voor de agrarische ontwikkeling van de regio. Deze kans
kan enkel benut worden in een regionaal kader aangezien deze de verschillen in belangen van
de landen kan overstijgen.
Dus enerzijds wordt er een grote verantwoordelijkheid gelegd bij het regionale niveau als het meest
geschikte niveau voor het beheren van een landbouwbeleid. Anderzijds is het ook zo dat de eigenlijke
implementatie wel nog bij de lidstaten zelf ligt. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het opstellen
van nationaal beleid in lijn met het regionale landbouwbeleid. Tevens kunnen ze, op basis van nationale
prioriteiten, ook wel kiezen waarop de interventies focussen (Sy Traore, 2014). Inter-réseaux (2016)
geeft, in een artikel over de West-Afrikaanse landbouwpolitiek tien jaar na de implementatie van de
ECOWAP, aan dat de strategieën voornamelijk nationaal gericht blijven. Ondanks de evoluties blijven
er nog obstakels voor de regionale vrijhandel in voedsel en landbouw (taksen, verstoringen aan de
grenzen, divergerende normen, etc.) die de integratie afremmen. Daarbij zijn de meeste van de nationale
investeringsplannen gebaseerd op een visie die de nationale ruimte begunstigt en wordt er weinig
rekening gehouden met de regionale complementariteit. Zo geeft Inter-réseaux (2016) aan dat er vele
kuststeden aangeven nationale zelfvoorziening na te streven.

35
Men gaat voor een focus op de regionale schaal met partnerschappen met internationale agentschappen.
Het probleem is dat deze partnerschappen vaak ook om de nationale en regionale investeringsplannen
heen werken en zo de coördinatie van de ECOWAP dus ondermijnen (zie hierover meer onder 4.4.3.).
Over het lokale niveau of de lokale markt wordt binnen de ECOWAP bitter weinig gezegd. Het gaat
altijd over het regionale beheer van de grondstoffen, regionale competitieve landbouw, regionale
markten, regionale voedselzekerheid en regionale voedselsoevereiniteit. Er wordt wel gesproken van
lokale opslagsystemen binnen het Stock Project van ECOWAS (hierover onder 4.2.3. meer). Het is wel
mogelijk dat het lokale niveau eerder aan bod komt binnen de nationale investeringsplannen, dit ligt
echter buiten het onderzoeksveld van dit onderzoek. Een belangrijk principe binnen de ECOWAP is de
subsidiariteit tussen de verschillende niveaus. Er wordt in het Pacte régional de partenariat pour la
mise en œuvre de l'ECOWAP (2009) onder de gemeenschappelijke engagementen letterlijk gezegd dat
dit principe moet gerespecteerd worden op regionaal, nationaal en lokaal niveau. Dit is een van de enige
keren dat het woord ‘lokaal’ wordt vermeld in dit document. Theoretisch gezien zou dus wat beter kan
gebeuren op lokaal niveau ook lokaal moeten gebeuren. Het lijkt in de praktijk toch voornamelijk op
regionaal en nationaal niveau te gebeuren.
Over het algemeen kan gezegd worden dat ECOWAP echt de focus legt op de regionale integratie en
regionale voedselsoevereiniteit. Zo wordt deze overtuiging uitdrukkelijk meegedeeld op een
vergadering van het Directoraat Agricultuur en rurale ontwikkeling van ECOWAS over ECOWAP:
“L’Afrique de l’ouest peut (doit) atteindre son autosuffisance et pourrait même dégager un surplus
exportable – Cela n’est possible que dans le cadre d’un PARTENARIAT régional” (Sy Traore, 2014).
Men vindt het regionale niveau dus duidelijk het enige geschikte kader om regionale zelfvoorziening te
bekomen. Wel wil men via ECOWAP en de verhoogde competitiviteit van het continent meer inspraak
hebben op internationale onderhandelingen (Food and Agriculture Organisation (FAO), 2015).
Men poogt samenwerking en gemeenschappelijk beheer te bekomen op het regionale niveau met de
eigenlijke implementatie ervan op nationaal niveau. Over het internationale en lokale niveau wordt
weinig gezegd. Wat hier problematisch is en wat al duidelijk tot uiting komt, is dat een regionale
coördinatie niet betekent dat het internationaal beleid automatisch zal volgen. Zo gebeurt het al dat
internationale partners om de regionale structuren van ECOWAS en ECOWAP heen werken (Oxfam,
2015).
Ook de WHO zorgt voor een beperking van de beweegruimte van ECOWAS. Zo zijn de huidige
ontwerpen voor gemeenschappelijke regionale externe tarieven een probleem voor landen zoals Senegal
die ook onder de regelgeving van de WHO-tarieven vallen. Dit zou dus betekenen dat zij in
onderhandeling moeten gaan met andere WHO leden omdat ze anders daar in de problemen geraken.
Daarnaast is de regio ook betrokken in de Economische Partnerschap Akkoorden met de E.U. Deze

36
zullen ook een impact hebben op de landbouwsector van West-Afrika (de Roquefeuil, 2013). Van een
anti-WHO-houding zoals bij de internationale VSB, is binnen de ECOWAS of ECOWAP-documenten
geen letterlijke uitspraak te vinden. Wel is duidelijk dat men een regionale aanpak sterk verdedigt.
4.4.2. Het waarderen van voedselproducenten
Is ECOWAP begaan met gendergelijkheid binnen de landbouw?
Zoals in het eerste deel van dit onderzoek reeds vermeld, is er in de landbouw veel sprake van
genderongelijkheid. Zo zijn het vooral vrouwen die voor hun overleven afhankelijk zijn van landbouw
en zijn er veel vrouwen die werken in de landbouw. In Afrika is bijna 50% van de landbouw
arbeidsbevolking vrouw. Weinigen onder hen bezitten grond. De meesten werken dus als onbetaalde
arbeiders op grond dat eigendom is van mannelijke leden van hun familie of anderen. Daarbij hebben
vrouwen ook minder toegang tot essentiële inputs en diensten voor landbouw (Agarwal, 2014).
De rol van vrouwen wordt binnen de ECOWAP duidelijk erkent. Men spreekt in de beschrijving van de
regio binnen het Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP (2009) over de
belangrijke plaats die vrouwen innemen in het productie-, transformatie- en commercialiseringsproces
van de landbouwproducten. Ze vermelden daarbij ook dat, tot nog toe, de rol van de vrouw weinig
erkenning krijgt in de ontwikkelingspolitiek en de moderniseringstechnieken binnen de landbouw. Ook
vermelden ze dat ze slecht vertegenwoordigd zijn binnen de beheers- en onderhandelingsorganisaties.
ECOWAP wil daar verandering in brengen. Zo is een van de zes prioritaire zaken die ECOWAP
vermeldt het opbouwen van instituties, dit onder andere door een gendergevoelige aanpak. Verder wordt
er in dit pact weinig gezegd over deze gendergevoelige aanpak.
In het besluit A/DEC./01/05 over de aanneming van de landbouwpolitiek van ECOWAS komen de
zeven specifieke doelen van ECOWAP uitgebreider aan bod. Zowel in doelstelling drie als in
doelstelling vier heeft men het over de vrouwen. Doelstelling drie heeft het over een verbeterde
economische en commerciële integratie van de landbouwsector in de nationale, regionale en
internationale markten opdat de inkomsten van de landbouwbevolking verhogen en in het bijzonder die
van de vrouwen. Doelstelling vier heeft het over het verbeteren van de rurale diensten om de
levensomstandigheden te verbeteren met ook hier weer een prioriteit voor de vrouwen.
Een strategie die gendergelijkheid betrekt is de West Africa Agricultural Productivity Programme
(WAAPP), deze is in overeenkomst met de actieplannen van ECOWAP. WAAPP’s doel is om
verbeterde technologieën te verspreiden in de landbouwsector. Het voorziet producenten in
technologieën om de competitiviteit van de belangrijkste sectoren in elk land te verbeteren. Het
programma wordt gefinancierd door de Wereldbank. Enkel landen die voldoen aan bepaalde criteria
(onder andere rond goed bestuur) komen in aanmerking. Deze strategie werkt met quota’s, zo moet in

37
elk land 40% van de begunstigden vrouwen zijn. De meeste van de geselecteerde landen haalden deze
quota en gingen er zelfs boven. Zo haalde Gambia de beste resultaten, 70% van de begunstigden daar
waren vrouwen. Andere landen zitten onder de quota: Mali (25%), Togo (32%), Senegal (38,6%), Benin
(39,1%) en Ghana (39,2%) (Programme de Productivité Agricole en Afrique de l’Ouest, 2015a).
Binnen het pact wordt de genderongelijkheid wel erkend, ook wordt er kort meer inclusiviteit
voorgesteld. Van een uitgewerkte strategie of concrete aanpak is binnen het pact echter geen sprake. Het
erkennen van het probleem houdt nog geen oplossing in. Toch blijkt men dit te geloven binnen de
ECOWAP. Er zijn uiteraard veel strategieën binnen de regio die deze problematiek aanpakken, maar
deze vallen buiten het kader van ECOWAP, en dus buiten dit onderzoek, en zijn dus niet specifiek
gericht op genderongelijkheid in de landbouw.
Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van de kleinschalige (familie)landbouw?
De algemene visie van de ECOWAP is letterlijk ‘het vormen van een moderne en duurzame agricultuur
gebouwd op de efficiëntie en effectiviteit van de familielandbouw en de bevordering van
landbouwbedrijven met behulp van de privésector. Door haar productiviteit en competitiviteit op de
interne en internationale markten moet ze zorgen voor voedselzekerheid en deftige inkomens voor de
actieve landbouwbevolking verzekeren’. Het belang en de bijdrage van de familielandbouw wordt dus
wel erkent, maar tegelijkertijd wordt ook de nood aan een moderne landbouw, landbouwbedrijven en
de privésector vermeld. Het tweede regionale programma, zoals weergegeven in het Pacte régional de
partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP (2009, p. 7), geeft letterlijk aan uit te zijn op een
‘transformation massive des systèmes de production et des filières agricoles’. Hoe deze stelling kan
samengaan met het erkennen van het belang van de familielandbouw blijft onduidelijk. Enerzijds wordt
de kleinschalige landbouw erkent, maar anderzijds zijn ze ook uit op een grote transformatie van dit
systeem.
Dit wordt door verschillende auteurs/instellingen als zeer contradictorisch gezien (Goicoechea, 2014;
Inter-réseaux, 2016). Het is inderdaad een contradictorische gedachte om enerzijds familielandbouw te
benadrukken en anderzijds de modernisering en intensivering ervan. Houdt de modernisering en
intensivering van de familielandbouw ook niet het einde ervan in?
Inter-réseaux (2016) haalt ook aan dat vele regionale organisaties van producenten en
familielandbouwers (bijvoorbeeld ROPPA) melden dat ze vandaag meer zeggenschap hebben binnen
de regionale discussies, waardoor ze het belang van de familielandbouw kunnen blijven aankaarten. Ze
halen ook aan dat vele individuele staten echter wel verleid worden tot een model dat meer gericht is op
de agro-industrie.
In de visie van ECOWAP wordt de nadruk gelegd op een moderne landbouw gebouwd op de
modernisering van de familielandbouw. De nationale investeringsprogramma’s geven hier soms een

38
draai aan en deze worden dan zo geïmplementeerd dat de familielandbouw wordt gezien als een sociaal
probleem van de landbouwsector. Er worden dan oplossingen als vermindering van de armoede en het
verhogen van hun inkomsten aangereikt. De economische prestaties (toevoer en export) worden
verwacht van de agro-industrie (Inter-réseaux, 2016). Dit is niet in lijn met de visie die zegt dat de
landbouwsector van ECOWAS moet gebaseerd zijn op de modernisering van de familiale landbouw.
Dit past dus niet binnen het voedselsoevereiniteitsplaatje. ECOWAP legt in zijn visie veel meer nadruk
op het verbeteren van de competitiviteit en productiviteit door het moderniseren van de
familielandbouw. Voor de VSB is de familielandbouw zoals ze is de beste optie voor het bekomen van
een duurzame voedselsoevereiniteit. ECOWAP ziet meer heil in een strategie van investeringen opdat
de competitiviteit en productiviteit van de landbouwers verhoogd om zo tot voedselsoevereiniteit te
komen. ECOWAP gaat voorbij het idee van alleen maar voedselsoevereiniteit, zij leggen daarbij ook
nadruk op het betreden van de internationale markten. Dit ook met het doel om inkomsten te bekomen
voor de actieve landbouwbevolking.
Modernisering van de landbouw wordt binnen de internationale VSB niet besproken, in de ECOWAP
daarentegen wordt het gezien als cruciaal wil men de bevolking kunnen voeden. De nationale
investeringsplannen houden blijkbaar geen rekening met de regionale visie en focussen de investeringen
vooral op de grotere landbouwbedrijven (Inter-réseaux, 2016). Volgens een studie van ROPPA, Apess
en RBM wordt 20% van het krediet gericht op de economische sector geïnvesteerd in de landbouw,
daarvan wordt slechts 2% geïnvesteerd in de familielandbouw (Inter-réseaux, 2016, p. 5).
Wat ook vreemd is aan de algemene visie is dat deze kennelijk alleen maar verwijst naar
voedselzekerheid en inkomsten voor de actieve bevolking: ‘(…) moet ze voedselzekerheid en deftige
inkomens voor de actieve landbouwer bevolking verzekeren’. Uiteraard is ECOWAP een
landbouwbeleid en focussen ze zich op de landbouwbevolking, maar toch is dit een opvallende
uitspraak.
4.4.3. Het lokaliseren van voedselsystemen
Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van GGO’s?
ECOWAP staat duidelijk niet zo weigerachtig tegenover GGO’s. Een van de sectorale plannen is gericht
op het opstellen van een actieplan voor de biotechnologie en de bioveiligheid. Als men het hier heeft
over de moderne biotechnologie dan houdt dit dus duidelijk een actieplan voor GGO’s in. Men stelt drie
prioriteiten op:
1. De ontwikkeling van de biotechnologie
2. De aanname van een regionale aanpak voor bioveiligheid
3. De bevordering van informatie en communicatie tussen de betrokken partijen
(DADR, 2012b).

39
De uitvoering van het actieplan wordt gezien als een belangrijk aspect van de ECOWAP omdat het kan
helpen bij het aanpakken van de complexe uitdagingen van de voedselveiligheid binnen de regio. Het
actieplan, aangenomen in 2007, is het resultaat van lange onderhandelingen met verschillende actoren
die betrokken zijn bij de toepassing van de biotechnologie in de landbouw. Men consulteerde
wetenschappers, organisaties van landbouwers, de media en de besluitvormers. Het actieplan ziet de
biotechnologie als een ondersteuning voor het verhogen van de landbouwproductiviteit en de
competitiviteit, dit alles rekening houdend met het behouden van de natuurlijke grondstoffen (DADR,
2012b). De biodiversiteit van West-Afrika laat de opbouw van een winstgevende biotechnologie markt
toe (Conseil Ouest et Centre Africain pour la Recherche et le Développement Agricoles (CORAF),
2007). Dit actieplan wordt gefinancierd door USAID en uitgevoerd door CORAF (Olayiwola, 2012).
CORAF (2007) geeft duidelijk aan dat er in het actieplan evenveel nadruk wordt gelegd op de
bescherming van de mensen en het milieu, op de bioveiligheid dus. Daarbij benadrukken ze ook dat
iedereen toegang moet hebben tot deze producten. Er wordt vermeld dat de groei in productie in de
meeste West-Afrikaanse landen te wijten is aan de uitbreiding van bewerkte grond. De biotechnologie
zou hier verandering in kunnen brengen. Een opvallende uitspraak binnen de uitwerking van het
actieplan door CORAF (2007) is dat door het regionale bioveiligheid kader het gemakkelijker zou zijn
te zorgen voor een veilige inzet van de moderne biotechnologie die van buiten de sub-regio zou komen
of biotechnologie die door het nationale landbouwresearch systeem (SNRA) zou geproduceerd worden.
De internationale VSB is tegen het gebruik van GGO’s omdat dit afhankelijkheid en schade aan het
milieu zou creëren. Het feit dat de ECOWAP voorziet in het vergemakkelijken van de toegang van
biotechnologie van de ‘grote ontoerekeningsvatbare bedrijven’ uit het buitenland en dat de regio een
winstgevende sector wil opbouwen gebaseerd op de biodiversiteit strookt al helemaal niet met de
principes van de VSB.
De studies uitgevoerd door CORAF hebben aangetoond dat de biotechnologie een bijzondere bijdrage
kan leveren aan de landbouw- en vee productie. Dit door bepaalde vaccins voor de preventie van
epidemieën te ontwikkelen, door technologieën te ontwikkelen die een regelmatige toevoer van zaden
zouden verzekeren en door herbebossing en door het gebruik van genetische technologieën te
ondersteunen (CORAF, 2007).
Niet iedereen is voor dit actieplan. Zo uit de landbouwer organisatie ROPPA hier openlijk kritiek op.
Zij zijn tegen de opname van GGO’s in West-Afrika. Toch zijn er al enkele landen die GGO’s toelaten.
Zo is er bijvoorbeeld Burkina Faso die genetisch gemanipuleerde katoen produceerde, geïntroduceerd
door de Amerikaanse multinational Monsanto. Ibrahima Coulibaly, vicepresident van ROPPA, haalt
daarbij aan dat als de West-Afrikaanse landen GGO’s zouden aannemen ze gewoon een nieuwe markt
worden voor de Amerikaanse zaden (Diédri, 2016). Burkina Faso heeft echter recentelijk besloten de
productie van de genetisch gemanipuleerde katoen stop te zetten. Dit omdat volgens de producenten de

40
kwaliteit van de katoen veel slechter is. De volledige verdwijning van de genetisch gemanipuleerde
katoen in Burkina Faso zou in 2018 zijn. De drie grote katoenbedrijven en de nationale katoen
landbouwer organisatie van Burkina Faso vragen aan Monsanto 82 miljoen dollar ter compensatie voor
de verloren oogst (Gongo, 2016).
Momenteel kan elk land binnen ECOWAS nog kiezen al dan niet GGO’s toe te laten. Volgens een
artikel in Jeune Afrique zou dit binnenkort kunnen veranderen. Na jaren van uitstel voor de aanname
van een reglement rond biotechnologie zou dit in 2015 een duw in de rug gekregen hebben met een
project genaamd ‘reglement over de preventie van de risico’s van de biotechnologie in West-Afrika’
(Carayol, 2016). Carayol (2016) laat weten dat de inhoud ervan veel gunstiger staat tegenover GGO’s
dan de titel doet uitschijnen. Zo zou elk land GGO’s moeten toelaten als blijkt dat het legaal
geproduceerd en gecommercialiseerd is in het land van herkomst. Een ander artikel binnen het reglement
zegt dat de GGO’s vrij kunnen circuleren binnen de ECOWAS (GRAIN, 2014; Carayol, 2016).
Wat is de geprefereerde beheerstructuur van ECOWAP voor de landbouw?
Het zesde regionale thematische sub-programma bestaat eruit de instituties te versterken (Inter-réseaux,
2010). Dit programma krijgt een extra duw in de rug door de voedselcrisis in 2008. In 2009 worden de
belangrijke actoren verzameld rond een gemeenschappelijk doel, namelijk dat van het leiderschap en de
coördinatie van alle regionale interventies in de voedsel- en landbouwsector. In 2010 wordt dan een
institutioneel kader gevormd voor het besturen, uitvoeren en financieren van het regionale
landbouwinvesteringsplan (RAIP) van de ECOWAP. Dit kader bestaat uit het Regionale Agentschap
voor Agricultuur en Voedsel (RAAF) en het Regionale Voedsel en Agricultuur Ontwikkelingsfonds
(ECOWAPDF) en andere raadgevende instituties. Op hetzelfde moment houdt ECOWAS zich naast het
regionale plan ook bezig met gelijkaardige processen in de lidstaten, onder andere voor de implementatie
van de nationale investeringsplannen.
Zoveel jaar later blijkt echter dat de integratie van al de verschillende projecten binnen een coherent
beleid een zeer complexe oefening is. Niet alle belanghebbenden nemen deel aan de coördinatie
pogingen en sommige gaan zelfs zo ver als het steunen van parallelle interventies (zo heb je bijvoorbeeld
het L’Aquila Food Security Initiative door de G8 of de Scaling Up Nutrition (SUN) Movement). De
verschillende initiatieven zijn niet afgestemd op elkaar of met ECOWAP. Dit geldt vooral op het vlak
van de prioriteiten of het type van landbouwmodel dat ondersteund wordt. Er zijn nog twee andere
factoren aangehaald door Oxfam (2015) die hiertoe bijdragen. Ten eerste heeft ECOWAS blijkbaar vele
van zijn financiële verplichtingen in de voedsel- en landbouwsector niet nageleefd. Dit om andere
dringende prioriteiten rond veiligheid (crisis in Mali en Nigeria) en gezondheid (Ebola epidemie) aan te
pakken. Met als gevolg dat het regionale fonds nooit gefinancierd is door ECOWAS, maar voornamelijk
door de ontwikkelingspartners. Ten tweede blijft de RAAF een hele jonge structuur met een incompetent

41
team dat nog geen invloed kan uitoefenen. Er doet een visie de ronde onder de ontwikkelingspartners
dat de RAAF nog niet genoeg autonomie heeft van de ECOWAS Afdeling van Landbouw, Milieu en
Water Grondstoffen. Daarbij heeft het niet de capaciteiten de verschillende grootschalige projecten te
beheren (Oxfam, 2015).
Een ander probleem met de beheerstructuur is dat de United States Agency for International
Development (USAID), Agencia Española de Cooperación Internacional para el Desarrollo (AECID)
en het Agence Francaise de Developpement (AFD) tot nu toe al het huidige management en andere
personeel van de RAAF hebben gefinancierd. ECOWAS belooft om dit, na enkele jaren van externe
financiering, over te nemen. Oxfam (2015) wijst erop dat deze initiële financiering waarschijnlijk wel
nodig was. Toch zijn er waarnemers die erop wijzen dat een gedeelde inspanning van ECOWAS en de
ontwikkelingspartners beter zou zijn. Door de afwezigheid van een gedeeld plan is er een risico dat de
partners bepaalde posities, die beantwoorden aan hun korte termijn behoeften, eerst zullen financieren.
In bijlage 2 bevindt zich een duidelijke schematische weergave van de ECOWAP-beheerstructuur. Deze
geeft ook duidelijk de betrokkenheid van de vele externe ontwikkelingspartners en de privésector weer.
Zo draagt onder andere de Wereldbank bij aan het strategisch operationeel plan, USAID en Spanje aan
de operationalisering en het personeel van de RAAF, Spanje en de Food and Agriculture Organisation
(FAO) aan het opbouwen van de regionale capaciteiten (Sy Traore, 2014).
Samenvattend kan men dus stellen dat het originele plan was dat ECOWAS het beheer zou doen van de
ECOWAP-implementatie. Deze gaf echter de stok door aan de RAAF. RAAF wordt echter niet aanzien
als een capabele instelling. Dit zorgt voor een grote fragmentatie van de verschillende projecten. Ook
was er de initiële bedoeling van een regionaal beheer te hebben. Het probleem is dat dit regionale beheer
grotendeels gefinancierd wordt door buitenlandse donoren, die zo dus toch nog hun invloed kunnen
uitoefenen op het regionale landbouwbeleid.
Het grote doel van ECOWAS en ECOWAP was autonomie en regionale zelfvoorziening, maar dit blijkt,
als je achter de schermen kijkt, niet echt te lukken. Momenteel is het dus een zeer contradictorisch beeld:
het doel van zelfvoorziening en daar tegenover de grote betrokkenheid van externe donoren en de
privésector. Ook deze idealen (autonomie en zelfvoorziening) van de internationale VSB blijken in de
praktijk dus niet realiseerbaar, zij het door gebrek aan politieke wil en financiële middelen of door
onmacht. Door de verschillende initiatieven is er geen eensgezinde aanpak voor het agrarische
vraagstuk. Bij de VSB is het probleem van coördinatie vooral te wijten aan een vage omschrijving en
het ontbreken van een concreet actieplan. Waar er bij de VSB te weinig concrete plannen waren, zijn er
binnen de regionale ruimte waarschijnlijk teveel die elkaar soms tegenwerken. Dit ook als gevolg van
het gebrek aan concrete beleidsopties die worden aangereikt in het internationale
voedselsoevereiniteitsverhaal. De eigenlijke toepassing van voedselsoevereiniteit kan dus sterk

42
verschillen per regio, land en organisatie en zo elkaar sterk tegenwerken. Er bestaat geen eensgezindheid
over de toepassing van de voedselsoevereiniteitsprincipes.
Wat is de positie van ECOWAP ten opzichte van internationale handel in landbouwproducten?
Internationale handel
Zoals blijkt uit de doelen van de ECOWAP steunt het bekomen van zelfvoorziening en regionale
voedselsoevereiniteit op het verhogen van de competitiviteit van de landbouwsector in de nationale,
regionale en internationale markten. Van de lokale markten is geen sprake.
De positie van ECOWAP ten opzichte van internationale handel kan vrij letterlijk gevonden worden in
een van de zes prioriteiten: ‘de ontwikkeling van de landbouwsectoren en de bevordering van de
markten, meer precies houdt dit het volgende in: de ontwikkeling van de verschillende sectoren
(voeding, semi-stedelijke landbouw, exportgewassen, agrobosbouw, artisanale visvangst en
aquacultuur, etc.); de ontwikkeling van het transformeren van producten; de versterking van
ondersteuningsdiensten en de promotie van de nationale, regionale en internationale handel’. De
landbouwers die exportgewassen produceren krijgen binnen ECOWAP dus een duidelijkere plaats als
binnen de VSB. Er wordt gesproken van West-Afrika dat door de ECOWAP zijn zelfvoorziening
kan/moet bekomen en dat daarbij zelfs, door de toekomstige toegenomen productiviteit door de
modernisatie van de productiesystemen, een surplus kan exporteren (ECOWAS, 2008a; Sy Traore,
2014).
De drie interventiepijlers waar ECOWAP op steunt zijn daarbij alle drie zeer commercieel gericht:
1. Een stijgende productiviteit en competitiviteit van de landbouw.
2. De uitvoering van een intracommunautair commercieel regime.
3. De aanname van een commercieel buitenlands regime.
(Inter-réseaux, 2010).
Het verhogen van de productiviteit en de competitiviteit van de landbouw is een wederkerend thema in
het regionale landbouwbeleid.
Zelfvoorziening
Enerzijds wordt er dus een sterke nadruk gelegd op het verhogen van de regionale
landbouwcompetitiviteit opdat men kan meespelen op de internationale markt. Anderzijds is er ook,
meer in lijn met de internationale VSB, sprake van een gedifferentieerde bescherming van de regionale
markt (Club du Sahel et de l’Afrique de l’Ouest (CSAO) 2006; Pacte régional de partenariat pour la
mise en œuvre de l'ECOWAP, 2009; ECOWAP, 2008). De pogingen om nationale markten af te sluiten
voor de import van landbouwproducten zijn tot nog toe gefaald. Een soortgelijke aanpak op regionaal
niveau zou wel kunnen werken (de Roquefeuil, 2013). Het beschermen van een grotere, meer

43
competitieve markt, gecombineerd met inspanningen aan de toevoerzijde, zou de weg naar
zelfvoorziening kunnen zijn voor West-Afrika. Deze gedachtegang is duidelijk aanwezig binnen
ECOWAP. Zo is West-Afrika van plan hun productiecapaciteiten op te bouwen en een comparatief
voordeel op te bouwen in onder andere de rijstproductie. Een ander voorbeeld is het opbouwen van
regionale voedselreserves.
In de derde interventiepijler van ECOWAP, ‘de aanname van een commercieel buitenlands regime’,
wordt gesproken over de bescherming van de markt. ECOWAP aanvaardt, in het licht van dit regime,
bescherming van de markt in drie situaties:
• Bij het ontbreken van een levensvatbaar WHO-akkoord rond landbouwproducten die subsidies
elimineert of beperkt, is een unilaterale beschermactie op het regionale niveau gerechtvaardigd
als een middel om marktverstoringen op de internationale markt te compenseren
• Een vergelijkbare gedifferentieerde bescherming is toegelaten bij onzekerheden gelinkt aan
fluctuaties van de markt die kwetsbare bevolkingsgroepen treft
• Ook is een bescherming gerechtvaardigd met het oog op het beschermen van investeringen in
bepaalde sectoren in dewelke de regio potentiële comparatieve voordelen heeft
(Annexe à la Décision A/DEC./01/05, zoals weergegeven in CSAO, 2006).
Aansluitend hierbij is de goedkeuring van een Gemeenschappelijk Extern Tarief (Common External
Tariff, CET) in 2006. De CET bestaat binnen de West-Afrikaanse Economische en Munt Unie
(WAEMU) al sinds 2000. Niet al de ECOWAS leden zijn hier lid van. Eén van de redenen voor de
aanname hiervan binnen ECOWAS is dat dit een vereiste is voor het tekenen van een Economisch
Partnerschapsakkoord (EPA) met de E.U.. De CET bestaat uit vier tarief banden waarin alle
geïmporteerde producten worden onderverdeeld. De tarieven gaan van 0% in de eerste band tot 20% in
de vierde band. Essentiële sociale goederen zitten in de 0% tariefband, inputs en intermediaire producten
in de 5% en 10% banden en goederen die voor eindverbruik bestemd zijn in de 20% band. De aanname
van dit gemeenschappelijk tarief betekent voor vele landen een tariefreductie van bepaalde producten,
zo heeft Ghana bijvoorbeeld een tarief van 20% op rijst, onder de CET zou dit vallen onder een tarief
van 10%. De goedkeuring van de CET heeft geleid tot veel discussie en verschillende landen zoals
Nigeria (hoge importtarieven) en belanghebbenden zoals ROPPA eisen een extra vijfde tariefband
binnen de ECOWAS. In 2009 wordt deze vijfde band met een tarief van 35% aangenomen. Deze bestaat
uit goederen die bijdragen aan de economische ontwikkeling van het continent (Hollinger & Staatz,
2015). Ook laat de CET beschermingsmaatregelen toe op bepaalde landbouwproducten die een groot
strategisch belang hebben en bedreigd worden door goedkopere importen. Landen kunnen er dan voor
kiezen een uitzonderlijk tarief te installeren voor dat specifiek product. Verschillende producenten

44
organisaties klagen over belangrijke producten die niet opgenomen zijn in de vijfde band, zoals rijst
bijvoorbeeld (Inter-réseaux, 2016).
In het kader van de voedselsoevereiniteit van de regio wordt er binnen ECOWAP een focus gelegd op
bepaalde voedselgewassen. Zo vermelden ze in het Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre
de l'ECOWAP (2009) dat men eerst en vooral voorrang verleent aan de productie van enerzijds rijst,
maïs en maniok en vee-vlees en afgeleiden anderzijds. De redenen hiervoor zijn dat deze producten
beantwoorden aan de veranderende voedingsgewoonten, aanzienlijk productiepotentieel hebben en dat
ze het voorwerp zijn van invoer van buiten de regio. Andere producten moeten bevorderd worden in een
tweede programmagolf. Inter-réseaux (2016) meldt dat deze strategie van prioritaire gewassen zorgt
voor een hogere productie. Zo is de rijstproductie met 95% gestegen tussen 2000 en 2012, de
maïsproductie steeg nog spectaculairder met 130% (Inter-réseaux, 2016, p.4).
Eén van die strategische producten voor voedselzekerheid in West-Afrika is rijst. De consumptie van
rijst is ten gevolge van de populatiegroei, verstedelijking en de stijgende koopkracht zeer snel gegroeid.
De gemiddelde consumptie per capita gaat van 32 kg in 1990 naar 49 kg in 2012. Het is vandaag het
meest geconsumeerde graanproduct in de regio. Het probleem is dat West-Afrika een structureel
rijsttekort heeft. Dit toevoertekort wordt aangevuld met rijstimport. Door het belang van rijst hebben
vele landen nationale rijstontwikkeling strategieën ontwikkeld. Ook binnen het kader van ECOWAP is
er een strategie ontwikkeld: het rijst offensief. Dit om de rijstproductie op te drijven en zelfvoorziening
in rijstproductie te bekomen tegen 2025. ECOWAP zal dit doen aan de hand van het leveren van bijstand
aan de nationale strategieën om de productiesystemen te moderniseren en door de regionale handel in
rijst te vergemakkelijken. Dit opdat men de afhankelijkheid van het buitenland kan afbouwen (Fofana,
Goundan & Magne Domgho, 2014).
Een ander project voor het ondersteunen van de regionale voedselsoevereiniteit is het Stock Project van
ECOWAS. Dit is een project grotendeels financieel ondersteund door de Europese Unie voor het
opzetten van een regionale voedselstock in West-Afrika. Het voornaamste doel hiervan is een bijdrage
leveren om effectief te kunnen reageren op voedselcrises en de weerbaarheid van huishoudens te
verhogen in een context van zekerheid en duurzame regionale voedselsoevereiniteit. Men doet dit door
urgentie voedingsreserves op te bouwen op verschillende schalen. Het project bestaat uit vijf grote
componenten:
1. Het ondersteunen van de opzetting van regionale voedselzekerheid reserves.
2. Het ondersteunen van nationale opslagsystemen.
3. Het ondersteunen van lokale opslagsystemen.
4. Het ondersteunen van nationale en regionale landbouw informatiesystemen en onderzoek naar
voedselveiligheid.

45
5. Het ondersteunen van de bestaande hulp voor de besluitvorming en capaciteitsopbouw van de
ARAA.
(Agence Régionale pour l'Agriculture et l'Alimentation, 2014)
Men kan dus concluderen dat de ECOWAP zowel inzet op internationale handel als op het beschermen
van de markt, beide in het licht van voedselsoevereiniteit en onafhankelijkheid. Men wil met ECOWAP
dus duidelijk voorbij zelfvoorziening gaan en een competitieve speler worden op de internationale markt
van landbouwproducten. In tegenstelling tot de internationale VSB geeft ECOWAP een duidelijk
actieplan waar internationale handel geïntegreerd is in een strategie van voedselsoevereiniteit. Dat
ECOWAS een bewijs is dat dit werkt is misschien nog te vroeg om te concluderen. Over de bevordering
van lokale handel wordt er, in tegenstelling tot de internationale voedselsoevereiniteitsprincipes, in het
Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP (2009) niets gezegd. Handel, zowel
regionaal als internationaal, wordt in de ECOWAP gezien als de motor voor ontwikkeling.
4.4.4. Lokale controle
Wie hoort, volgens ECOWAP, de controle te hebben over natuurlijke grondstoffen?
De werkgroep die aangesteld wordt om de ECOWAP te ontwikkelen, identificeren grond en het
management van de natuurlijke grondstoffen als zaken die thuishoren binnen het regionale
landbouwbeleid. Onzekere grondrechten spelen een rol in de lage investering en productiviteit in de
West-Afrikaanse landbouw. Daarbij is een gebrek aan goed beheer van natuurlijke grondstoffen, zeker
gemeenschappelijke grondstoffen, een potentiële oorzaak van conflict. De werkgroep benadrukt dus de
noodzaak aan een grensoverschrijdend beheer van grondstoffen. Dit is dan ook de motivatie van de
nadruk op een regionaal beheer van de natuurlijke grondstoffen binnen ECOWAP (CSAO, 2006).
Zo steunt het tweede regionale mobilisatie programma van de ECOWAP op ‘het bevorderen van een
gunstige mondiale omgeving voor de ontwikkeling van de regionale landbouw’. Dit programma bevat
vier componenten. Het tweede component hiervan heeft betrekking op de natuurlijke grondstoffen
namelijk het naar voor schuiven van een geïntegreerd beheer van de gedeelde grondstoffen
(waterwegen, biodiversiteit, etc.). Het regionale niveau is hiervoor het meest geschikt (ECOWAS,
2008a). Het regionale programma is onderverdeeld in zes sub-programma’s. Twee daarvan vermelden
ook letterlijk het beheer van de grondstoffen. Het eerste, ‘de verbetering van het waterbeheer’ houdt een
bevordering van de irrigatie in en een geïntegreerd beheer van het water. Het tweede sub-programma,
‘een verbetering van het beheer van de andere natuurlijke grondstoffen’, houdt de organisatie van
transhumance8 en de aanleg van de routes en een duurzaam beheer van het bos- en visbestand in
(ECOWAS, 2008a).
8 Dit wil zeggen dat de landbouwers in de zomer met hun vee naar hogere gebieden trekken omdat het in het dal dan vaak te warm en te droog is.

46
Zo is er binnen de ECOWAS een reglement samengesteld rond het harmoniseren van de regels over de
controle van de zaden in West-Afrika. De ECOWAS leden ondertekenen unaniem het ‘Règlement
C/REG. 4/05/2008 portant harmonisation des règles régissant le controle de qualité, la certification et
la commercialisation des semences végétales et plants das l’espace CEDEAO’. De brede doelen van dit
reglement gaan voornamelijk over het vergemakkelijken van de lokale productie van zaden, de handel
ervan tussen de lidstaten faciliteren, zorgen dat de landbouw een makkelijkere toegang heeft tot zaden,
een gunstig investeringsklimaat creëren voor privé zaadbedrijven en publieke-private partnerschappen
vergemakkelijken (DADR, 2014b).
Opvallend is dat ECOWAP duidelijk een regionaal beheer van de natuurlijke grondstoffen voorstaat in
tegenstelling tot de internationale VSB dat eerder opteert voor een lokale controle. De natuurlijke
grondstoffen behoren toe aan de lokale producenten. Volgens ECOWAP behoren de natuurlijke
grondstoffen toe aan de regio. Regionale handel in zaden en vis bijvoorbeeld zullen de toegang
vergemakkelijken voor de landbouwers. Alweer is hier een sterk geloof in de handel te herkennen. Ook
de commercialisering van de zaden en het creëren van een gunstig klimaat voor de privésector passen
niet binnen het idee van de voedselsoevereiniteit.
Wat is de positie van ECOWAP over privatiseringen?
Over het algemeen zoekt de ECOWAP veel ondersteuning van de privésector. In de visie van ECOWAP
staat letterlijk vermeld dat er betrokkenheid moet zijn van de privésector. Vertegenwoordigers van
sommige lidstaten geven aan dat de privésector meer en meer bijdraagt tot het landbouwbeleid en het
financieren van de nationale investeringsprogramma’s. Zo hebben Ivoorkust en Nigeria dit al vermeld,
maar ook Sierra Leone vermeldt dit en heeft ondertussen een balie voor de privésector (van Seters,
2013).
Zoals hierboven reeds staat beschreven, streven ze ook naar het creëren van een gunstig klimaat voor
privé zaadbedrijven. Ook staat in het Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP
(2009) dat er een reglementair kader moet komen dat gunstig staat tegenover de betrokkenheid van de
commerciële banken (onder andere de Ecobank) en verzekeringsinstituten in de productie, transformatie
en de regionale handel in landbouwproducten.
Daarnaast worden er ook veel partnerschappen aangegaan met de privésector voor de implementatie van
het regionale landbouwbeleid. Zo haalt Sy Traore (2014) de samenwerking met CropLife (multinational
die zich bezighoudt met pesticiden en biotechnologie) aan voor pesticides.

47
De ECOWAP staat, in tegenstelling tot de VSB, duidelijk wel open voor betrokkenheid van de
privésector. Men stimuleert de regionale commercialisering van zaden, vis, etc. binnen de ECOWAS.
ECOWAP wil enerzijds de lokale productie van zaden stimuleren, maar tegelijkertijd wordt er ook input
gevraagd van de privésector. Men spreekt ook van publiek-private partnerschappen, een optie die door
de VSB genegeerd wordt. Je kan je afvragen of de focus binnen ECOWAP nog wel bij de kleinschalige
landbouw ligt? De internationale VSB is tegen de commercialisering van zaden, dit is een collectief
goed dat gebruikt en gedeeld moet kunnen worden door de kleinschalige landbouwers. De
commercialisering van zaden zorgt, volgens de internationale VSB, voor een afhankelijkheid van de
kleinschalige landbouwer van de ‘grote ontoerekeningsvatbare bedrijven’.
4.4.5. Kennis en vaardigheden opbouwen
Hoe staat de ECOWAP tegenover de vaardigheden en kennis van de lokale voedselproducenten?
Het is ook hier tekenend vast te stellen dat ECOWAP enerzijds de voedselsoevereiniteitsprincipes
onderschrijft en anderzijds uit is op een moderne landbouwsector die steunt op de efficiëntie en
effectiviteit van de familielandbouw. Woorden als moderniteit, efficiënte, commercialisering en
intensivering komen in de beleidsdocumenten zeer veel voor. De Direction de l’Agriculture et du
Développement Rural (n.d.a) geeft aan dat de nationale investeringsplannen een massale transformatie
van de landbouw moet veroorzaken. Wetende dat de landbouw in Afrika vooral het terrein is van de
kleinschalige landbouwers is dit geen teken van het ondersteunen van hun traditionele vaardigheden en
kennis. Men is erop uit moderne technologieën te introduceren via programma’s als het West Africa
Agricultural Productivity Program (WAAPP) (WAAPP, 2015). Dit programma, reeds geïmplementeerd
in 13 van de 15 lidstaten, is gericht op de ontwikkeling van landbouwtechnologie en de verspreiding
ervan. Het gaat hem dus vooral over het delen van moderne technologieën.
ECOWAP’s dubbele focus, moderniteit en familielandbouw, laat verschillende interpretaties en
toepassingen toe. Ghana (exportgericht) bijvoorbeeld legt in zijn implementatie van ECOWAP letterlijk
de nadruk op het gebruiken van moderne technologieën om de productiviteit te verhogen. Ook staat er
letterlijk ‘het transformeren van kleinschalige landbouw om de moderniteit te omarmen’ (Ghana
ECOWAP/CAADP Compact, 2009). Veel waarde wordt er in Ghana dus niet gehecht aan de traditionele
kennis van de kleinschalige landbouwer.
Over het algemeen kan men stellen dat de regionale landbouwpolitiek de nadruk legt op een landbouw
gebouwd op de familielandbouw, maar dit wordt in de praktijk gerealiseerd via de introductie van
moderne technologieën opdat de regionale landbouw competitiever wordt.

48
4.4.6. Samenwerken met de natuur
Wat is de visie van ECOWAP ten opzichte van (hoge) externe inputs?
Het gebruik van inputs wordt duidelijk gestimuleerd door ECOWAP. Als je kijkt naar de CET, dan zie
je dat inputs laag getaxeerd worden, tegen 5%. West-Afrika heeft ondanks al zijn potentieel een van de
laagste opbrengsten per hectare in de wereld (USAID, 2015). De West-Afrikaanse landbouw wordt
gekenmerkt door een extensief productiemodel met een laag gebruik van meststoffen (USAID, 2015;
Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP, 2009). Men vermeldt in een
document opgesteld door de ECOWAS (2008a) onder een titel van grote beperkingen binnen de regio
dat ‘de drie belangrijkste productiefactoren - zaden, meststoffen en landbouwmachines - amper
voorkomen bij de meeste landbouwers’. De ECOWAP heeft als doel hier verandering in te brengen door
een intensivering en modernisering van de landbouw voorop te stellen. Dit door onder andere subsidies
en leningen te bevorderen voor machines, zaden, meststoffen en pesticides (ECOWAS, 2008b)
De bevordering en verspreiding van inputs en technologieën gebeurt voornamelijk door technologische
partners van ECOWAS. Zo heeft USAID bijvoorbeeld het West African Fertilizer Program (WAFP).
Dit programma heeft als doel de productiviteit van de landbouwers te verhogen door hen betere toegang
te verlenen tot hoge kwaliteit en betaalbare meststoffen. Het programma versterkt de toevoer en
verspreiding capaciteiten van de privésector en voorziet regionale besluitvormers met advies, een
subsidieprogramma en impact informatie (USAID, 2015). Ook binnen andere programma’s wordt het
gebruik en de verspreiding van meststoffen en pesticides gestimuleerd, zoals bijvoorbeeld in het
Regional Offensive for sustainable and sustained recovery of Rice production in West Africa
Programme (UEMOA Commission, ECOWAS Commission & NEPAD Planning and Coordinating
Agency, 2014).
Er zijn ook reglementen over bepaalde inputs binnen de ECOWAS. Net zoals ECOWAS een reglement
heeft over zaden, bestaat er een gelijkaardig reglement rond pesticiden. Het ‘Règlement
C/REG.3/08/2008’ heeft enerzijds als doel de bevolking te beschermen tegen schadelijke pesticiden en
anderzijds wilt het ook zorgen voor het bevorderen van de intracommunautaire handel ervan, een plaats
geven aan de privésector en publieke-private partnerschappen bevorderen. Er bestaan zo verschillende
lijsten met pesticiden die toegestaan zijn, pesticiden die verboden zijn en pesticiden met sterke
regelgevingen, etc (DADR, 2014c).
ECOWAP staat dus duidelijk niet weigerachtig tegenover externe inputs zoals pesticiden, zaden,
meststoffen, etc. Zelfs het gebruik van GGO’s wordt niet uitgesloten binnen de ECOWAP. Het
stimuleren van het gebruik van externe inputs heeft te maken met de lage opbrengsten per hectare en
tegelijkertijd de groei van de bevolking. ECOWAP ziet het gebruik van externe inputs en de
intensivering van de landbouw als noodzakelijk wil men de bevolking kunnen voeden.

49
VSB daarentegen verwerpt het hoge gebruik van externe inputs. Men wil zoveel mogelijk met de natuur
samenwerken. Ook heeft het te maken met het behouden van de autonomie van de landbouwer.
Wat is de ECOWAP positie over agro-ecologie?
Nergens in het Pacte régional de partenariat pour la mise en oeuvre de l’ECOWAP (2009) wordt er
gerefereerd naar de agro-ecologie. Zoals hierboven al vermeld, rekent men binnen de ECOWAP eerder
op de moderne landbouwtechnologie en op externe inputs zoals pesticides, meststoffen, de
biotechnologie, etc. Allemaal niet erg agro-ecologisch.
Er is binnen de regionale programma’s wel een doel dat er enigszins bij aansluit. ECOWAS heeft onder
zijn regionale landbouw implementatieplannen drie doelen. Een daarvan is ‘de bevordering van een
mondiaal milieu dat gunstig is voor de regionale landbouwontwikkeling’. Onder dit doel heeft het
tweede component ervan te maken met klimaatverandering: ‘mechanismen die een aanpassing aan de
klimaatveranderingen verzekeren en integratie mechanismen voor gedeelde grondstoffen’. Dit, zo wordt
vermeld in het pact, ‘is gebaseerd op drie activiteiten: (i) het versterken van regionaal onderzoek om de
gewasproductie aan te passen aan klimaatverandering; (ii) capaciteiten opbouwen voor een geïntegreerd
beheer van de natuurlijke grondstoffen; en (iii) verzekeringsmechanismen implementeren om klimaat-
en milieurisico’s te verzachten’ (Pacte régional de partenariat pour la mise en oeuvre de l’ECOWAP,
2009).
ECOWAS heeft recentelijk een West-Afrikaanse Climate-smart Agriculture Alliance opgericht om
ervoor te zorgen dat klimaat-slimme agricultuur volledig wordt geïntegreerd binnen de regionale
plannen (Knaepen, Torres & Rampa, 2015). De FAO-definitie hiervoor spreekt over drie pilaren:
voedselzekerheid, aanpassing aan klimaatverandering en de verzachting van de klimaatverandering
(Tissier & Grosclaude, 2016). Het is een vrijwillig, niet-bindend, participatief en inclusief partnerschap
kader om de productiviteit en landbouwerinkomens te verhogen op een duurzame en billijke manier.
Binnen ECOWAS wordt het toegepast om de aanpassing en weerbaarheid aan de klimaatveranderingen
te verbeteren, ook zijn ze erop uit de de broeikasgasemissies te verminderen (Toure & Fane, 2015). Een
belangrijk element dat hierin nog ontbreekt is de familielandbouw, deze staan hier niet centraal, in
tegenstelling tot in de agro-ecologie en de VSB.
Wat is de ECOWAP positie over moderne geïndustrialiseerde landbouwtechnologie?
West-Afrika wordt geplaagd door een lage opbrengst per hectare, een van de laagste ter wereld (The
World Bank, 2016b). Een verhoging van de productie werd in het verleden behaald door meer en meer
hectaren grond in te zetten. Hierin wil men, binnen het kader van ECOWAP, door middel van moderne
technologieën en een focus op intensivering in plaats van extensivering verandering in brengen (DADR,
2012c). In plaats van een focus en het waarderen van de familielandbouw zoals in de VSB, focust men
binnen ECOWAP net op het moderniseren van die familielandbouw en op een duurzame intensivering

50
van de productiesystemen. ECOWAP is een kader dat zeer sterk gericht is op investeringen voor
ontwikkeling. Zoals hierboven reeds vermeld schuwt men binnen de ECOWAP niet het gebruik van
moderne biotechnologie, een commercialisering van zaden, pesticiden en meststoffen. De
familielandbouw alleen kan in hun ogen niet voldoen aan de noden van de groeiende regionale
bevolking. Ook de verstedelijking zorgt ervoor dat er steeds minder mensen in de landbouw werken.
Vandaag woont 45% van de West-Afrikaanse bevolking in steden (OESO, 2015). Men zoekt dus heil
in de moderne landbouwtechnologie.
Een belangrijk, veelbesproken project binnen ECOWAP is het West African Productivity Program
(WAAPP). Dit programma bevat drie componenten: het opzetten van Nationale Centra van Specialisatie
(NCOS), technologie creatie en toepassing en coördinatie, management, controle en evaluatie.
De nationale centra van specialisatie zijn gericht op het opbouwen van landbouwonderzoeksinstituties,
infrastructuur en trainingen. Deze versterking van de capaciteiten zal gebeuren rond zo een nationaal
centrum van specialisatie. Wat dan zal uitgroeien tot een regionaal centrum van expertise om de sub-
regio bij te staan. Er kan slechts één NCOS zijn voor een specifiek handelsgoed in de sub-regio. Op
basis van de prioriteitsgewassen zijn er negen NCOS: geïrrigeerd en door regen gevoede rijst voor
laagvlakten en plateaus in Mali, mangrove rijst in Sierra Leone, wortels en knollen in Ghana, fruit en
groenten in Burkina Faso, weegbree in Ivoorkust, Maïs in Benin, gedroogde granen in Senegal, vee in
Niger en aquacultuur in Nigeria.
Het technologie creatie en toepassing component gaat over het creëren en versterken van nationale
onderzoek fondsen voor ontwikkeling. Het gaat ook over de ontwikkeling van zaadsystemen om
genetisch groenten- en dierenmateriaal toegankelijk te maken in de landen.
Het laatste component, de coördinatie, het management en de evaluatie, gaat over het opbouwen van de
capaciteiten van instellingen die betrokken zijn bij de implementatie, financiering, administratie,
controle, evaluatie, training alsook het communicatiemanagement van het project (Programme de
Productivité Agricole en Afrique de l’Ouest, 2015b).

51
5. Conclusie
Voedselsoevereiniteit is een alom omschreven begrip en beweging. Hierdoor is er dus geen uniforme
conceptualisering van wat voedselsoevereiniteit nu net inhoudt. De definitie wordt gedurende de jaren
verder uitgebreid. Zo evolueert de definitie van het recht op nationale zelfvoorziening (1996) naar het
recht van mensen op binnenlandse productie en handel en het recht om zelf te bepalen in hoeverre men
zelfvoorzienend wil zijn (2002). In 2007 wordt iedereen die betrokken is in de voedingsketen, van
producent tot distributeurs tot consument, betrokken in de definitie. De term voedselsoevereiniteit biedt
ook een alternatief voor de term voedselzekerheid. Waar voedselzekerheid niets zegt over waar de
voeding vandaan moet komen en hoe het geproduceerd hoort te worden, heeft voedselsoevereiniteit een
voorkeur voor lokale markten en lokale economieën. Het streeft een omwenteling van het huidige
voedselregime na en streeft naar een lokaal model waar de kleinschalige familielandbouw centraal staat.
Voedselsoevereiniteit is niet enkel een begrip, maar het is ook een beweging ontstaan in de VS en Europa
om zich dan verder te verspreiden over de rest van de wereld. Het is een relatief nieuwe transnationale
beweging bestaande uit boeren, vissers en andere bevolkingsgroepen die voor hun inkomen afhankelijk
zijn van landbouwproductie. Het wordt pas een politieke beweging nadat La Via Campesina de term
gebruikt om zich op de Wereldvoedseltop in Rome in 1996 te profileren als de stem van de
voedselsoevereiniteitsbeweging.
De voedselsoevereiniteitsbeweging is ontstaan als een reactie op het huidige op bedrijven gerichte
voedselregime. Het uit kritiek op het door fossiele brandstoffen gedreven, grootschalige,
kapitaalintensieve industriële mega landbouwbedrijf. Verschillende van de voedselsoevereiniteit
sympathisanten schrijven het wereldwijd destabiliseren van de kleinschalige landbouwer toe aan het
door subsidies gedreven goedkope voedselregime. Dit leidde tot wereldwijde verpaupering van de rurale
bevolking. Voedselsoevereiniteit kan dus ook worden gezien als een strategie om honger en rurale
armoede te reduceren of verbannen.
Het probleem is dat de beweging een mooi idee aanreikt, maar dat de werkbaarheid ervan door vele
auteurs in vraag wordt gesteld. Dit vooral door de contradicties die zijn terug te vinden binnen het idee.
Om de contradicties binnen het voedselsoevereiniteitsdebat weer te geven wordt er gebruik gemaakt van
onderstaande tabel. Deze geeft, samengevat, de belangrijkste contradicties weer, geplaatst tegenover de
relevante voedselsoevereiniteitsprincipes.

52
Voedselsoevereiniteit Contradicties
Agro-industrie <-> kleinschalige landbouwer
Binaire voorstelling
Kleinschalige landbouwer als slachtoffer van het kapitalisme/huidig voedselregime
- Agrarisch kapitalisme van onderuit - Productieve mogelijkheden van het kapitalisme
Kleinschalige landbouwer als voeder van de wereldbevolking
- Haalbaarheid? - Stedelijke voedselsoevereiniteit? - Aanpak productiebeperkingen kleinschalige landbouwer
Nadruk op de familielandbouw - Nadruk op familielandbouw <-> nadruk op gendergelijkheid
- Nadruk op familielandbouw <-> nadruk op collectieve rechten
‘Peasant’ - Contrasten en contradicties binnen deze term De agrarische crisis Dé agrarische crisis bestaat niet, eerder crisis van het peasantism
Democratische keuze - Vrije keuze <-> voedselsoevereiniteitsprincipes
- Consensus mogelijk?
Lokaliseren van productie - Huishoudelijk of nationale niveau? - Focus op lokale, nationale als internationale niveau =
verwarrend Nationale zelfvoorziening Onmogelijk voor alle landen Nationale beleidsruimte Ruimte creatie ≠ inname van die ruimte
VSB = Internationale organisatie - Internationale principes <-> noden van de kleinschalige landbouwers in de praktijk
- Vooral beleidsopties op internationaal niveau <-> VSB focus op lokale niveau
Verwerpen de WHO. FAO als alternatief Binnen FAO geen geïntegreerde discussie mogelijk
Soevereiniteit - Welk niveau? - Relevantie staat?
Verwerpt volledige vrijhandel van landbouwproducten
- Positie over internationale handel onduidelijk - Plaats kleinschalige exportgewas landbouwer?
Nadruk op rechten - Individuele rechten en rechten van alle mensen - Geen onderscheid tussen politieke rechten en wettelijk
bindende rechten - Wie waarborgt de rechten? Op welk niveau?
Agro-ecologie - Autonomie - Kennis landbouwer + overdragen
kennis
Realistisch? - Sommige landbouwers kiezen GGO’s - Strookt niet altijd met principes agro-ecologie
Gesloten visie over mogelijkheden moderne landbouwtechnologie voor de kleinschalige landbouwer

53
De contradicties teruggevonden en samengevat in dit onderzoek kunnen worden gestructureerd onder
vier grote valkuilen:
1. Zwart-wit voorstelling van de realiteit: de VSB wordt door verschillende auteurs verweten een
te binaire en homogene blik te werpen op de realiteit.
2. Onrealistische neigingen: een utopische, nostalgische blik die vaak de huidige situatie negeert.
3. Nuance ontbreekt: vaak, en misschien bewust, een vage omschrijving van termen en principes.
Waardoor er veel verwarring ontstaat over waar hun focus nu net ligt.
4. Top-down: ondanks dat het een beweging is bestaande uit kleinschalige landbouwers lijkt het
erop dat vele van de wensen en noden van bepaalde kleinschalige landbouwers in de praktijk
genegeerd wordt. Het is een beweging die de focus legt op het lokale niveau maar om dit te
bereiken vooral internationale beleidsopties en problematieken aanreikt.
De onduidelijke focus en de contradicties van de voedselsoevereiniteitsbeweging zorgen uiteindelijk
voor een verlies aan slagkracht voor de VSB. Ook wekt het vragen op rond de al dan niet realistische
aard van deze visie. De veranderende, steeds meer omvattende definitie wordt door Patel (2009) ‘een
definitie opgesteld door het bestuur’ genoemd. Met andere woorden een definitie waar een
verscheidenheid van mensen zich in kan vinden. Het voordeel hiervan is dat het vele verschillende
individuen en groepen aanspreekt, maar het maakt de definitie wel minder werkbaar in de praktijk.
Toch is het uiteraard belangrijk dat de discussie gevoerd wordt en zorgt het voor een wake-up call voor
de ecologische en andere risico’s van vele moderne landbouwtechnologieën. Ook wijst het ons op de
nood voor het opbouwen van diversiteit, ecologie en gemeenschap. Het is een eerste aanzet in het durven
denken buiten het huidige systeem.
Om de voedselsoevereiniteitsprincipes en -contradicties te toetsen aan de realiteit wordt een casestudy
uitgevoerd aan de hand van literatuuronderzoek. Er wordt een onderzoek gedaan naar het regionale
landbouwbeleid, Economic Community of West African States Agricultural Policy. Om de resultaten
van het vergelijkende onderzoek weer te geven wordt gebruik gemaakt van onderstaande tabel. Deze
vat de principes van de voedselsoevereiniteit samen en zet ze tegenover deze van ECOWAP. Beide
streven voedselsoevereiniteit na, maar op een zeer, bijna tegenovergestelde manier.

54
Voedselsoevereiniteit ECOWAP
‘Lokaal’ Regionale schaal
Gendergelijkheid Competitiviteit
Familielandbouw centraal Modernisatie centraal
Verwerpen GGO’s Staan open voor bijdrage GGO’s
Lokale landbouwer centraal in beheer Regionaal beheer niveau
Onduidelijke visie over internationale handel,
eerder negatief
Internationale handel draagt bij aan de
modernisering en competitiviteit van de regio
Controle natuurlijke grondstoffen ligt bij
kleinschalige landbouwer
Controle natuurlijke grondstoffen ligt bij
regionale niveau
Tegen privatisering - Privésector als partners.
- Aanmoedigen van publiek-private
partnerschappen.
Vaardigheden lokale producent centraal Modernisering familielandbouw
Anti-hoge externe inputs Stimuleren inputs voor verhogen productiviteit
Agro-ecologie is de oplossing Agro-ecologie wordt amper vermeld
Moderne geïndustrialiseerde landbouw is slecht Moderne geïndustrialiseerde landbouw zal
zorgen voor voedselzekerheid en regionale
competitiviteit
De vage omschrijvingen en contradictorische voedselsoevereiniteitsprincipes zorgen ervoor dat
verschillende regio’s, landen, organisaties een andere toepassing hebben van het begrip. Of dit al dan
niet de bedoeling is van de voedselsoevereiniteitsbeweging laten we in dit onderzoek in het midden.
ECOWAP vormt een kader voor het stroomlijnen van nationaal landbouwbeleid binnen de regio.
ECOWAP vermeldt het bereiken van regionale voedselsoevereiniteit letterlijk als een van zijn doelen.
Hetzelfde doel brengt binnen ECOWAP echter een heel ander beleid voort. Zo hoopt ECOWAS met het
regionale landbouwbeleid voedselsoevereiniteit en regionale ontwikkeling te bekomen. Dit door het

55
stimuleren van nationale, regionale en internationale handel. De productieverhoging willen ze bereiken
via moderne technologieën en ze schuwen het gebruik van GGO’s, pesticides, biotechnologie of
meststoffen duidelijk niet. Op regionaal niveau wordt ECOWAP samengesteld met behulp van
landbouwer organisaties en andere belanghebbenden, maar op nationaal niveau lijkt de interpretatie en
de uitwerking ervan zeer verschillend. In de ECOWAP visie staat de familielandbouw dus wel centraal,
maar in de uitwerking ervan is dit niet de belangrijkste economische motor van de ontwikkeling.
Concepten zoals modernisering en intensivering zijn synoniemen geworden voor commerciële
landbouw en agro-industrie. De opstelling van ECOWAP was een inclusief proces, de uitwerking ervan
ligt bij de nationale staten en blijkt minder inclusief te zijn. Is ECOWAP niet eerder in lijn met een
nieuwe Groene Revolutie voor Afrika of is het een realistische toepassing van voedselsoevereiniteit?
Binnen de ECOWAS zorgt de ECOWAP ook wel voor duidelijke contradicties. Enerzijds dringen ze
aan op regionale voedselsoevereiniteit en competitiviteit in de internationale markten, maar
tegelijkertijd werken ze nauw samen en zijn ze zelfs financieel afhankelijk van het Westen. Men streeft
onafhankelijkheid na met de hulp van net diegene waarvan men onafhankelijk wil worden.
Een van de grotere discussies binnen het voedselsoevereiniteitsdebat gaat over de internationale handel.
Binnen ECOWAP integreert men internationale handel binnen het voedselsoevereiniteitsprincipe.
ECOWAP denkt veel meer binnen de bestaande structuren en wil daar deel van uitmaken. De
voedselsoevereiniteitsbeweging probeert zich daar net van te distantiëren. De toepassing van
voedselsoevereiniteitsprincipes in de realiteit is dus totaal verschillend van de theorie. De ECOWAP
streeft voedselsoevereiniteit na met behulp van de internationale handel en moderniteit. Een andere
regio, land of organisatie zou dit waarschijnlijk weer heel verschillend nastreven.
Het nut van onderzoek rond de contradicties van het voedselsoevereiniteitsdebat is dat het kan bijdragen
tot het verder uitwerken van het actieplan van de VSB. Het blootleggen van contradicties heeft niet als
doel de beweging af te breken, maar draagt net bij tot het volwassen worden ervan. Als de beweging
deze goed benut, kan het zorgen voor een versterking en uitvoerbaarheid van hun strategie. Een
vergelijking met een beleid, ECOWAP, dat effectief in contact staat met de realiteit maakt duidelijk dat
de realiteit zorgt voor een verschillende aanpak. Door de internationale voedselsoevereiniteitsbeweging
te vergelijken met ECOWAP en de contradicties te zien in de realiteit kan een bijdrage geleverd worden
aan de verdere uitwerking van de principes. Het voedselsoevereiniteitsdebat heeft dringend nood aan
meer specifieke beleidsplannen en een meer genuanceerde en realistische uitwerking ervan. Een
casestudy als deze van ECOWAP kan daartoe bijdragen. Het valt op dat casestudies over bestaand beleid
rond voedselsoevereiniteit schaars zijn, dit onderzoek probeert hierin al een eerste stap te zetten.
Uiteraard dreigt dit onderzoek en ook de conclusies, net zoals het voedselsoevereiniteit idee, te neigen
naar een simplificatie van de realiteit. De ECOWAP en de internationale

56
voedselsoevereiniteitsbeweging zijn op zich veel genuanceerder dan in dit onderzoek en de
concluderende tabellen wordt voorgesteld. Er wordt binnen dit onderzoek bewust gekozen voor een
simplificatie, dit om de grote beleidslijnen uit zowel het voedselsoevereiniteitsidee als de ECOWAP te
extraheren. Een simplificatie maakt een vergelijking immers makkelijker en duidelijker. Het opzet van
dit onderzoek is niet om beide debatten volledig uit te spitten, het is eerder de bedoeling een meta-
onderzoek te doen.
Dit onderzoek kijkt voornamelijk naar de grote beleidslijnen binnen ECOWAP. Hieruit wordt duidelijk
dat internationale handel, commercialisering, privatisering, moderne biotechnologie, agro-industrie, etc.
allemaal een plaats hebben binnen ECOWAP.
Is dit een bewuste strategie vanuit een geloof dat dit allemaal zal bijdragen tot voedselsoevereiniteit en
regionale zelfvoorziening? Of is dit eerder het bewijs dat de kleinschalige landbouwers het onderspit
moeten delven en dat het de internationale agro-industrie is die het binnen dit beleid voor het zeggen
heeft? Wat zijn de resultaten van dit beleid? Is de productiviteit verbeterd en is dit te linken aan de
ECOWAP? Dit zijn allemaal vragen die buiten dit onderzoek vallen, maar wel zeer interessant zijn en
kunnen bijdragen tot het voedselsoevereiniteitsdebat en dus verder onderzocht horen te worden.

57
6. Bibliografie
A/DEC. /01/05 Portant adoption de la politique agricole de la CEDEAO. (2005, januari 19).
Geraadpleegd via http://hubrural.org/IMG/pdf/cedeao_decision_ecowap.pdf
Agarwal, B. (2014) Food sovereignty, food security and democratic choice: critical
contradictions, difficult conciliations. Journal of Peasant Studies, 41(6), 1247-1268. doi:
10.1080/03066150.2013.876996
Agence régionale pour l'agriculture et l'alimentation (2014). Projets et Programmes régionaux de
l'ECOWAP/PDDAA. Geraadpleegd via http://www.araa-raaf.org/projets.html
Akram-Lodhi, A.H. (2015). Land grabs, the agrarian question and the corporate food regime.
Canadian Food Studies, 2(2), 233–241. doi: 0.15353/cfs-rcea.v2i2.94�
Bernstein, H. (2015, april). Food regimes and food regime analysis: a selective survey. Paper
gepresenteerd op Land grabbing, conflict and agrarian-environmental transformations:
perspectives from East and Southeast Asia, Chiang Mai University. Geraadpleegd via
http://www.iss.nl/fileadmin/ASSETS/iss/Research_and_projects/Research_networks/LDPI/
CMCP_1-_Bernstein.pdf
Boyer, J. (2010). Food security, food sovereignty, and local challenges for transnational agrarian
movements: the Honduras case. Jounral of Peasant Studies, 37(2), 319-351. doi:
10.1080/03066151003594997
Burnett, K., & Murphy, S. (2014). What place for international trade in food sovereignty?
Journal of Peasant Studies, 41(6), 1065-1084. doi: 10.1080/03066150.2013.876995
Carayol, R. (2016, mei 12). OGM : bientôt un boulevard en Afrique de l’Ouest ? Jeune Afrique.
Geraadpleegd via http://www.jeuneafrique.com/mag/320509/societe/ogm-bientot
boulevard-afrique-de-louest/
Club du Sahel et de l’Afrique de l’Ouest. (2006). La souveraineté alimentaire en Afrique de
l’Ouest: des principes à la réalité. Document samengesteld in het kader van het Forum
régional sur la souveraineté alimentaire organisé par le ROPPA, Niamey. Geraadpleegd via
http://www.oecd.org/fr/csao/publications/38525905.pdf

58
Conseil Ouest et Centre Africain pour la Recherche et le Développement Agricoles. (2007).
Action plan for the development of biotechnology and bio-safety in the ECOWAS sub
region. Geraadpleegd via
http://coraf.org/documents/Action%20Plan%20for%20Biotech%20of%20ECOWAS.pdf
De Roquefeuil, Q. (2013, maart 26). Dilemmas for West Africa’s agricultural and trade policies.
European Centre for Development Policy Management (ECDPM). Geraadpleegd via
http://ecdpm.org/talking-points/dilemmas-west-africas-agricultural-and-trade-policies/
Diédri, A. (interviewer) & Coulibaly, I. (interviewee) (2016, april 20). Entretien avec Ibrahima
Coulibaly (2ème partie) : «L’Afrique n’a pas besoin des OGM» [Interview transcript].
Geraadpleegd via https://www.grain.org/fr/bulletin_board/entries/5447-entretien-avec
ibrahima-coulibaly-2eme-partie-l-afrique-n-a-pas-besoin-des-ogm
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (n.d.a). Plans d’action sectoriels.
Geraadpleegd via http://agric.comm.ecowas.int/ECOWAP/Plans-Nationaux-d
Investissement/?lang=fr
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (n.d.b). ECOWAP+10. Geraadpleegd via
http://www.ecowas-agriculture.org/fr/ecowap10
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2012a). ECOWAP, une politique
régionale. Geraadpleegd via http://agric.comm.ecowas.int/ECOWAP/?lang=fr
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2012b). Biotechnologie et biosécurité.
Geraadpleegd via http://agric.comm.ecowas.int/ECOWAP/Plans-d-action-sectoriels
14/Biotechnologie-Bio-Securite/
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2012c). Le plan régional
d’investissement agricole. Geraadpleegd via http://agric.comm.ecowas.int/ECOWAP/Plan
Regional-d-Investissement/?lang=fr)
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2014a). Agence régional pour l’agriculture
et l’alimentation. Geraadpleegd via
http://agric.comm.ecowas.int/ECOWAP/Formation/?lang=fr

59
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2014b). Réglementation des semences en
Afrique de l’Ouest. Geraadpleegd via http://agric.comm.ecowas.int/Reglementation/semences/
Direction de l’Agriculture et du Développement Rural. (2014c). Réglementation des pesticides en
Afrique de l’Ouest. Geraadpleegd via
http://agric.comm.ecowas.int/Reglementation/pesticides/?lang=fr
ECOWAS. (2008a). Regional agricultural policy for West Africa: ECOWAP. Document
samengesteld naar aanleiding van de Conference on the Regional Agricultural Policy for West
Africa. Geraadpleegd via http://www.diplomatie.gouv.fr/fr/IMG/pdf/01_ANG-
ComCEDEAO.pdf
ECOWAS. (2008b). The regional agricultural policy (ECOWAP) and the offensive for food
production and against hunger. Paper opgesteld voor een thematische vergadering, Parijs.
Geraadpleegd via http://www.diplomatie.gouv.fr/fr/IMG/pdf/03_Intensification-v_ang.pdf
Fofana, I., Goundan, A., Magne Domgho, L. V. (2014). Impact simulation of ECOWAS rice self
sufficiency policy. IFPRI Discussion Paper 01405. Geraadpleegd via
http://ebrary.ifpri.org/cdm/ref/collection/p15738coll2/id/128894
Food and Agriculture Organisation (2015). Policies, programmes and agricultural investments in West
Africa: what analyses and perspectives are there? Geraadpleegd via
http://www.fao.org/fsnforum/west-africa/policies-programmes-and-agricultural-investments-
west-africa-what-analyses-and-perspectives-are-ther
Friends of the Earth. (n.d.). Homepage. Geraadpleegd via http://www.foei.org
Friends of the Earth. (2003). Trade and people’s food sovereignty. Geraadpleegd via
http://www.foei.org/wp-content/uploads/2014/12/newfinallowres.pdf
Ghana ECOWAP/CAADP Compact. (2009). Geraadpleegd via http://www.nepad-
caadp.net/sites/default/files/CAADP-Compacts/Ghana-Signed-Compact.pdf
Goicoechea, S. (2014, augustus 19). West Africa: allocating land for food sovereignty or for
exports? Environmental Justice Organisations, Liabilities and Trade. Geraadpleegd via
http://www.ejolt.org/2014/08/west-africa-allocating-land-for-food-sovereignty-or-for-exports/

60
Gongo, S. (2016, april 14). Monsanto GM cotton banned by top African producer of crop.
Bloomberg. Geraadpleegd via http://www.bloomberg.com/news/articles/2016-04-14/africa-s-
top-cotton-producer-stops-growing-monsanto-s-gm-seeds
GRAIN (2014, september 18). Déclaration de l’ASPSP concernant l’adoption imminente du
règlement visant l’introduction des OGM en Afrique de L’Ouest. Geraadpleegd via
https://www.grain.org/bulletin_board/entries/5017-declaration-de-l-aspsp
concernantladoption-imminente-du-reglement-visant-l-introduction-des-ogm-en afrique-de-l
ouest
Hollinger, F. & Staatz, J. M. (2015). Agricultural growth in West Africa. Market and policy
drivers. Geraadpleegd via http://www.fao.org/3/a-i4337e.pdf
Inter-réseaux. (2010, januari). La politique agricole de la CEDEAO: ECOWAP. Geraadpleegd via
http://www.inter-reseaux.org/vie-du-reseau/archives-des-groupes-de-travail/gt-politiques-
agricoles-560/article/la-politique-agricole-de-la-cedeao
Inter-réseaux. (2016, maart). Quel bilan pour la politique agricole ouest-africaine, dix ans après son
adoption? Bulletin de synthèse souveraineté alimentaire. N° 19, maart 2016. Geraadpleegd via
http://www.inter-reseaux.org/IMG/pdf/bds19_ecowap_mars2016.pdf
International Fund for Agricultural Development. (2011). Rural poverty. [PowerPoint slides].
Geraadpleegd via
http://www.un.org/en/globalissues/briefingpapers/ruralpov/pdf/ifad_rural_poverty.pdf
Jansen, K. (2015). The debate on food sovereignty theory: agrarian capitalism, dispossession and
agroecology. Journal of Peasant Studies, 42(1), 213-232. doi: 10.1080/03066150.2014.945166
Knaepen, H., Torres, C. & Rampa, F. (2015). Making agiculture in Africa climate-smart. From
continental policies to local practices. ECDPM Briefing note. N° 80, november 2015.
Geraadpleegd via http://ecdpm.org/wp-
content/uploads/BN80_CSA_Making_Agriculture_Africa_climate_Smart.pdf
Kerr, R. B., Nyantakyi-Frimpong, H., Lupafya, E., & Dakishoni, L. (2016). Food sovereignty,
agroecology and resilience: competing or complementary frames? Paper gepresenteerd op
Global governance/politics, climate justice & agrarian/social justice: linkages and challenges:
An international colloquim, Den Haag. Geraadpleegd via
http://www.iss.nl/fileadmin/ASSETS/iss/Research_and_projects/Research_networks/ICAS/65
-ICAS_CP_Kerr_et_al.pdf

61
La Via Campesina. (2013, juni). Our members. Geraadpleegd via
http://viacampesina.org/en/index.php/organisation-mainmenu-44/our-members-mainmenu-71
McMichael, P. (2009). The world food crisis in historical perspective. Monthly Review, 61(3), 32-47.
Geraadpleegd via http://monthlyreview.org/2009/07/01/the-world-food-crisis-in-historical-
perspective/
McMichael, P. (2012). The land grab and corporate food regime restructuring. Journal of
Peasant Studies, 39(3-4), 681-701. Doi 0.1080/03066150.2012.661369
New Partnership for Africa’s Development. (2016). About CAADP. Geraadpleegd via
http://www.nepad-caadp.net/about-us
Nyéléni. (2007). Synthesis report. Samenvattende paper van het Nyéléni forum voor
voedselsoevereiniteit, Sélingué, Mali. Geraadpleegd via
http://nyeleni.org/IMG/pdf/31Mar2007NyeleniSynthesisReport-en.pdf
Ojukwu, C. (2014, november 7). Realising West Africa’s true agricultural potential. Geraadpleegd via
http://www.afdb.org/en/blogs/measuring-the-pulse-of-economic-transformation-in-west-
africa/post/realising-west-africas-true-agricultural-potential-13740/
Olayiwola, W. (2012). Mise en oeuvre de l’ECOWAP. [PowerPoint slides]. Geraadpleegd via
http://www.inter-reseaux.org/IMG/pdf/_ECOWAP-1.pdf
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. (2015). ECOWAP+10: Dix ans de la
politique agricole commune. Geraadpleegd via
http://www.oecd.org/fr/csao/dossiers/ecowap10.htm
Oxfam. (2015). ECOWAP: a fragmented policy. Oxfam briefing paper. Geraadpleegd via
https://www.oxfam.org/sites/www.oxfam.org/files/file_attachments/bp-ecowap-fragmented-
policy-131115-en.pdf
Pacte régional de partenariat pour la mise en œuvre de l'ECOWAP. (2009, november 12).
Geraadpleegd via http://www.oecd.org/fr/csao/publications/44482258.pdf

62
Patel, R. (2009). Food sovereignty. Journal of Peasant Studies, 36(3), 663-706. doi:
10.1080/03066150903143079
Programme de Productivité Agricole en Afrique de l’Ouest. (2015a) [Grafiek van de vrouwelijke
begunstigden]. Women beneficiaries of WAAPP activities. Geraadpleegd via
http://www.waapp-ppaao.org/en/content/women-beneficiaries-waapp-activities-0
Programme de Productivité Agricole en Afrique de l’Ouest. (2015b). Composantes. Geraadpleegd via
http://www.waapp-ppaao.org/fr/content/composantes
Rosset, P. (2003). Food Sovereignty, global rallying cry of farmer movements. Backgrounder, 9(4), 1-
4. Geraadpleegd via http://foodfirst.org/publication/food-sovereignty-global-rallying-cry-of-
farmer-movements/
Sy Traore, A. (2014). Major achievements in the implementation of the CAADP in ECOWAS.
[PowerPoint slides]. Geraadpleegd via
http://pages.au.int/extradocuments/caadpyoa/ADWG/ppt%20-
ECOWAP%20CAADP%20Implementation%20Overview%20ADWG%20Addis%202014.pdf
The World Bank. (2016a). Agriculture & rural development [Data file]. Geraadpleegd via
http://data.worldbank.org/topic/agriculture-and-rural-development
The World Bank. (2016b). Fact sheet: The World Bank and agriculture in Africa. Geraadpleegd via
http://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/COUNTRIES/AFRICAEXT/0,,contentMD
K:21935583~pagePK:146736~piPK:146830~theSitePK:258644,00.html
The World Bank. (2016c, maart). Food security overview. Geraadpleegd via
http://www.worldbank.org/en/topic/foodsecurity/overview#1
Tissier, J., & Grosclaude, J. Y. (2016). What about climate-smart agriculture?. In Climate
Change and Agriculture Worldwide (pp. 313-324). Netherlands: Springer.
Toure, S. & Fane, M. (2015). Alliance for climate-smart agriculture launched in West Africa.
Geraadpleegd via https://ccafs.cgiar.org/blog/alliance-climate-smart-agriculture-launched-
west-africa#.Vzw5aMcr7BI

63
UEMOA Commission, ECOWAS Commission & NEPAD Planning and Coordinating Agency.
(2014). Accelerating the ECOWAP/CAADP implementation. Regional offensive for
sustained recovery of rice production in West Africa. Document met conclusies en
aanbevelingen van de vergadering van de Regional Monitoring Group of the technical and
financial feasibility study, Burkina Faso. Geraadpleegd via
http://www.hubrural.org/IMG/pdf/releve_conclusions_gr_ouaga_02_angl_-1.pdf
USAID. (2015). West african fertilizer program. Geraadpleegd via https://www.usaid.gov/west-africa-
regional/fact-sheets/west-african-regional-fertilizer-program-wafp
Vandaele, J. (2008, augustus 27). Financiële speculatie mee verantwoordelijk voor voedselcrisis. MO*
Magazine. Geraadpleegd via http://www.mo.be/artikel/financiele-speculatie-mee-
verantwoordelijk-voor-voedselcrisis
Van Seters, J. (2013). West Africa on the move to accelerate the implementation of its regional
agricultural policy (ECOWAP). Geraadpleegd via http://ecdpm.org/talking-points/west-africa-
regional-agricultural-policy-ecowap/
West Africa Agricultural Productivity Program. (2015). Who we are. Geraadpleegd via
http://www.waapp-ppaao.org/en/content/who-we-are
Windfuhr, M. & Jonsén, J. (2005). Food sovereignty towards democracy in localized food
systems. Warwickshire: ITDG Publishing.
Wittman, H. (2009). Reworking the metabolic rift: La Vía Campesina, agrarian citizenship, and food sovereignty. Journal of Peasant Studies, 36(4), 805-826. doi: 10.1080/03066150903353991
Wittman, H. (2011). Food sovereignty: a new rights framework for food and nature? Environment and Society: Advances in Research, 2(1), 87-105. doi: 10.3167/ares.2011.020106

64
7. Bijlagen
Bijlage 1: Boomstructuur van de operationalisering van de voedselsoevereiniteitsprincipes

65
Bijlage 2: Actoren betrokken bij de uitvoering van ECOWAP door DADR, n.d.b