Gestuurde zelfsturing
Transcript of Gestuurde zelfsturing
Vorm geven aan inhoud
Daphne Bressers
Martijn van der Steen
Mark van Twist
Gestuurde zelfsturingDecentralisaties en participatie in
het sociaal maatschappelijk domein
Over de auteurs
Daphne Bressers msc. is als onderzoeker en
leermanager verbonden aan de Nederlandse School
voor Openbaar Bestuur.
prof. dr. Mark van Twist is hoogleraar Bestuurskunde
aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en is decaan en
bestuurder van de Nederlandse School voor Openbaar
Bestuur.
dr. Martijn van der Steen is co-decaan en adjunct-
directeur van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.
De schrijvers willen Malou Baijens Msc. bedanken voor
haar bijdrage aan het onderzoek.
Vorm geven aan inhoud
Gestuurde zelfsturing
Decentralisaties en participatie in het
sociaal maatschappelijk domein
Daphne Bressers
Martijn van der Steen
Mark van Twist
2015
isbn 978-90-75297-44-7
2 Vorm geven aan inhoudVorm geven aan inhoud
Gestuurde zelfsturing 3
Inhoudsopgave
1 Inleiding 5
2 Participatie en decentralisatie 10
2.1 Decentralisaties in het sociale domein 10
2.2 Dynamiek in de verhouding tussen burger en overheid 13
2.3 Verweven discussies: gestuurde zelfsturing 15
3 Waarom burgers actief zijn in het publieke domein 19
4 Casus: willen, kunnen en moeten in de mantelzorg 22
4.1 Beleidsveranderingen in de mantelzorg 22
4.2 De strategieën van gemeenten 24
4.3 De motieven en worstelingen van mantelzorgers en cliënten 30
4.4 Ondernemingen: marktmodellen voor mantelzorg 38
5 Conclusie: de dynamiek van de vrijwillige inzet 44
5.1 Bevindingen: verschillende en gelaagde motieven voor
mantelzorg 44
5.2 Een handje helpen: strategieën om zelforganisatie te
bevorderen – zonder in goede bedoelingen het
tegenovergestelde te bewerkstelligen 48
Bijlage 55
4 Vorm geven aan inhoud
Gestuurde zelfsturing 5
1 Inleiding
In beeld is een huis, binnen zien we een gezin. Het is een drukke ochtendspits in
de huiskamer. Een man maakt rennend ontbijt voor de kinderen en haast zich om
op tijd aan de slag te gaan. Dan zien we een vrouw in bed liggen. De voice-over
spreekt: “Dit is het verhaal van Jasper en Sara. Sara is chronisch ziek. Gelukkig
kan Jasper veel opvangen zoals koken, de kinderen verzorgen en boodschappen
doen. Maar niet alles. Via de zorgverzekering komt bij Sara een wijkverpleeg-
kundige thuis. Die dient haar medicatie toe. Zo kunnen Jasper en Sara na het
ontbijt op tijd aan het werk.’ Sara richt zich met de hulp van de wijkverpleeg-
kundige op en kan zittend in bed aan een computer werken.1
‘Nederland verandert en de zorg verandert mee’. Dat is de boodschap van
de rijksoverheid over de veranderingen in de zorg die sinds 1 januari 2015
van kracht zijn. Sara is chronisch ziek en wordt thuis verzorgd door een
wijkverpleegkundige. ‘Haar’ Jasper neemt veel van de huishoudelijke
taken over, de rest gebeurt door een beschikbare professional; iedereen
komt tot zijn recht.2 Binnen de zorg komt de nadruk te liggen op eigen
kracht, omringd door een cirkel van de benodigde professionals. De spotjes
benadrukken dat, ze laten zien dat zorg niet alleen van professionals
komt, maar ook vanuit mensen en hun netwerk. Tegelijkertijd laten de
spotjes ook zien dat er een prettige situatie ontstaat: patiënt, zorgverlener,
mantelzorgers en omstanders zien er gelukkig uit. Het komt goed, ook al
gaat het anders. De boodschap ‘Nederland verandert en de zorg verandert
mee’ benadrukt dat ook: niet de zorg verandert, Nederland is zelf erg
veranderd. Mensen willen zorg verlenen en willen elkaar ondersteunen.
Het is de bekrachtiging van een ontwikkeling die er al is.
Die ontwikkeling is beleidsmatig goed te duiden. Gemeenten gaan eerst
kijken naar wat burgers zelf kunnen, mensen kunnen vaak zelf meer dan
dat zij denken en vaak beschikken zij over een netwerk waar zij aanspraak
op kunnen doen. De aanspraak op professionele hulp wordt minder
vanzelfsprekend. Voor het vervoer naar het ziekenhuis wil de gemeente
bijvoorbeeld geen taxi-service inschakelen, maar kijken of er geen vriend
of buur is die dat zou kunnen en willen doen. Hetzelfde geldt voor bood-
1 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). Nederland verandert, de zorg verandert mee. http://www.dezorgverandertmee.nl/campagne
2 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). Nederland verandert, de zorg verandert mee. http://www.dezorgverandertmee.nl/campagne
6 Vorm geven aan inhoud
schappen doen of licht huishoudelijk werk. Als mensen dat meer zelf of
met het netwerk doen, dan is er meer ruimte voor het verlenen van
zwaardere zorg. Dat verlaagt de kosten van de zorg, het geeft mensen
regie over hun leven, en het maakt dat mensen langer zelfstandig kunnen
blijven wonen.3
De decentralisaties die in 2015 zijn aangevangen hebben een aantal
doelstellingen: het moet goedkoper, efficiënter en effectiever.4 Het gaat
om de decentralisatie van de jeugdwet, om de participatiewet en om de
overgang van ondersteuning, begeleiding en verzorging van de awbz
(Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) naar de wmo (Wet Maatschappe-
lijke Ondersteuning).5 Gemeenten worden voor deze taken de eerste
overheid. Dat heeft gevolgen voor de mensen die van de voorzieningen
gebruik maken – of ervan afhankelijk zijn – maar ook voor de gemeenten
zelf.6 Gemeenten zijn verantwoordelijk en dragen politiek en financieel
risico voor de operatie. Als het niet goedkoper en efficiënter kan, dan
dragen zij daarvan de kosten; als de voorzieningen niet effectiever en
‘beter’ worden, dan wordt het gemeentebestuur daarvoor politiek verant-
woordelijk gehouden.
De participatie van burgers heeft een centrale plaats in de decentralisaties.
Er wordt een beroep gedaan op de eigen kracht van mensen die hulp nodig
hebben en van de mensen in hun omgeving die hulp kunnen geven. De
idee is dat de ontvangers van ondersteuning zelf meer kunnen dan ze
denken. De decentralisatie stelt dat eigen vermogen centraal en kijkt naar
wat er vervolgens, vanuit die specifieke ontvanger nog aanvullend georga-
niseerd moet worden. Ook bij dat organiseren van een aanvulling kijkt
men eerst naar de persoon zelf, naar het directe netwerk in de omgeving
en naar wie daar mogelijk aanvullende voorzieningen kan verzorgen. Pas
daarna wordt professionele zorg of hulp ingeschakeld. Dat betekent dat de
decentralisaties niet alleen betekenen dat taken vanuit het Rijk naar de
gemeenten verschuiven, maar dat een belangrijk deel van het werk verder
doorschuift – naar de wijken en naar de ontvangers van zorg en hun
3 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). De zorg verandert. 4 nsob (2013). Omgaan met het onbekende: een reflectie op de voorbereiding op de drie
decentralisaties.5 Divosa (2013). Verkenning: bouwstenen voor het sociale domein.6 nsob (2013). Omgaan met het onbekende: een reflectie op de voorbereiding op de drie
decentralisaties.
Gestuurde zelfsturing 7
omliggende netwerk.7 De decentralisaties zijn daarom niet slechts een
bestuurlijke operatie, maar vooral ook een maatschappelijke operatie.
Er wordt een beroep gedaan op maatschappelijke kracht en energie, zowel
van zorgbehoevende burgers als van de mensen in hun omgeving die zorg
of ondersteuning kunnen verlenen. In beleidstermen wordt hiervoor het
begrip participatie gebruikt; de publieke waarde wordt niet door de over-
heid voor een cliënt geproduceerd, maar mensen werken actief mee aan
de totstandkoming van publieke waarde. De decentralisaties en de
toename van participatie lijken op elkaar aan te sluiten. Dat is ook de
boodschap van het televisiespotje dat we aan het begin aanhaalden:
het één versterkt het ander, en het mooie is dat iedereen het eigenlijk ook
zo wil. Mensen willen meer zelf doen, terwijl dat ook net de idee van de
decentralisaties is. De gemeente en de professionals doen een stap terug
en mensen doen zelf een stap vooruit. Tegelijkertijd schuilt in die schijn-
bare aanvulling ook een paradox; dat mensen over het geheel genomen
bereid zijn om meer te doen betekent niet dat in de concrete praktijk in
het sociale domein op de plekken waar dat ook echt nodig is mensen
klaarstaan om dat te doen. Vraag en aanbod van maatschappelijk initiatief
zijn niet per se in balans. In veel gevallen zal het zo zijn dat er behoefte is
aan meer participatie, terwijl die niet vanzelfsprekend komt. En dat terwijl
het succes of falen van de decentralisatieoperatie er sterk van afhankelijk
is. Er is dus een groot bestuurlijk belang bij een zeer gerichte en specifieke
toename van participatie. Zo ontstaat er een sturingsvraag rond participa-
tie in het sociale domein: gestuurde zelfsturing.
De gestuurde zelfsturing gaat uit van een verplichte vrijwilligheid. Niet
formeel verplicht in de zin van vastgelegd in een wet, maar wel gericht,
gestuurd en in het beleid vastgelegd. Vriendelijk uitgedrukt vormen de
decentralisaties een uitnodiging van de overheid aan burgers om een
stapje vooruit te zetten, voor zover dat nog niet vanzelf gebeurt. Daarbij
geldt dat het welslagen van de operatie van de overheid – en de betaal-
baarheid – ervan alleen haalbaar is als er voldoende mensen op die
uitnodiging ingaan. Tegelijkertijd is dat een ingewikkeld soort uitnodiging.
Participatie komt voort uit individuele keuzes en eigen motivatie en daar
heeft de overheid uiteindelijk maar beperkt invloed op.8 Of een persoon
7 Van der Lans, J. (2014). Een wijkgerichte aanpak: het fundament. Amsterdam, februari 2014.
8 De Boer, N. (2014). Overheid heeft sleutelrol in stimuleren van samenredzaamheid. Sociale Vraagstukken. http://www.socialevraagstukken.nl/site/2014/12/03/over-heid-heeft-sleutelrol-in-stimuleren-van-samenredzaamheid/
8 Vorm geven aan inhoud
zorg en ondersteuning verleent is een eigen keuze.9 De gestuurde zelfstu-
ring – in de vorm van de beleidsmatige bevordering van vrijwillige inzet
– binnen decentralisaties is dus niet zo eenvoudig. Niet iedereen wil het en
de motieven om het te doen lopen uiteen. Dwang en verplichting werken
dan niet, ruimte voor financiële prikkels is er amper en ook dat werkt
moeizaam in de context van vrijwilligheid. En dat alles in een context
waarin gemeenten geconfronteerd worden met bezuinigingen in het
sociale domein en er doelen gerealiseerd moeten worden. De opbrengsten
van toenemende participatie zijn ingeboekt, terwijl ze in de praktijk nog
moeten blijken.
Dat roept de vraag op of en hoe gemeenten de participatie van burgers in
het sociale domein kunnen vergroten? Dat laatste is overigens geen
voorschrift, want gemeenten kunnen daar zelf toe besluiten. Of niet. Feit
is dat nagenoeg alle gemeenten het willen. In dit essay gaan we daarom op
deze vraag nader in en kijken we hoe de decentralisaties in het sociale
domein en de pogingen om participatie te vergroten elkaar in de praktijk
ontmoeten. Dat gaat om een groter beroep op vrijwillige inspanning door
mensen, die tegelijkertijd beleidsmatig ‘moet’. Niet omdat het in de wet
staat, maar omdat het beleid anders financieel en operationeel niet kan
slagen. In het ideale geval gaat dat alles naadloos samen en vult vrijwillige
inzet het gat dat het terugtredende beleid laat ontstaan. In het meer
realistische geval gebeurt dat niet. Dan komt de vraag in beeld wat de
overheid kan doen om mensen uit zichzelf in beweging te brengen? Dit
klinkt paradoxaal en dat is het ook. In dat opzicht reflecteren wij hier niet
zozeer op de operatie als geheel, maar valt onze redenering daar binnen.
Om de decentralisaties zoals nu geïntroduceerd te laten slagen moeten
méér mensen uit eigen beweging zelf méér gaan doen. Over effectief
overheidshandelen in die paradox van gestuurde zelfsturing (het komt
uit jezelf, maar het moet ook) gaat dit essay.
9 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 9
We beschrijven eerst de vervlochtenheid tussen deze twee discussies en
de participatieparadox die we hiervoor al kort introduceerden. Vervolgens
lichten wij aan de hand van een in de literatuur gebruikt model (clear) toe
waarom burgers participeren. We onderzoeken vervolgens de paradox van
gestuurde zelfsturing nader, door te kijken naar hoe deze er in een
concrete casus uitziet. We kijken daartoe naar de mantelzorg, als vind-
plaats van de paradox van gestuurde zelfsturing. We kijken hoe in de casus
de zelfsturende motieven van individuen aansluiten bij de manier waarop
het beleid mantelzorgers stuurt. We kijken daarbij in het bijzonder naar
drie partijen: gemeenten, burgers en ondernemers. We sluiten ons essay af
met een bespreking van het handelingsrepertoire dat uit de analyse
voortkomt, zowel voor gemeenten als voor de rijksoverheid.
10 Vorm geven aan inhoud
2Participatie en decentralisatie
2.1 Decentralisaties in het sociale domein
Met de decentralisaties in het sociale domein worden gemeenten verant-
woordelijk voor de jeugdwet, de participatiewet en de overgang van de
awbz (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) naar de wmo (Wet Maat-
schappelijke Ondersteuning).10 Ook de discussies over de decentralisaties
gaan over de veranderende verhoudingen tussen overheid en burgers, maar
ook over de verhoudingen tussen het rijk, de provincies en gemeenten.
Gemeenten worden met de decentralisaties weer eerste overheid en de
taken rondom jeugdzorg, arbeidsgehandicapten en langdurige werklozen
en de zorg komen zo weer in de handen van één centrale actor. De ‘drie
decentralisaties’ zijn niet nieuw. Deze drie decentralisaties zijn onderdeel
van een lange lijn decentraliseren van beleid in het sociale domein. Door
de tijd heen zijn de ideeën over wat tot het sociale domein behoort – en
dus de taken die door de overheid worden uitgevoerd – veranderd. Ook de
ideeën over het niveau waar de taken het best uitgevoerd kunnen worden
veranderen. Daarnaast verschilt ook de rol van de burger in de uitvoering
van deze taken. Afhankelijk van de financiële situatie en de zittende
kabinetten wordt bepaald hoe de verhoudingen tussen burgers en ver-
schillende overheden liggen. In de decentralisaties die in 2015 zijn aan-
gevangen speelt de participatie van burgers een centrale rol .
Op 30 september 2010 is in het Regeerakkoord Vrijheid en verantwoordelijk-
heid vvd-cda door de regering Rutte I de eerste aanzet voor een nieuwe
reeks decentralisaties en de hervorming van het sociale domein gegeven.11
In het regeerakkoord wordt gesteld dat het kabinet gelooft in een overheid
die alleen doet wat zij moet doen, liefst zo dicht mogelijk bij burgers.
Burgers moeten hierbij meer hun eigen verantwoordelijkheid nemen en
meer participeren in de samenleving. Op 29 oktober 2012 werd het
Regeerakkoord Bruggen slaan van de vvd en de pvda gepresenteerd. Hierin
worden de decentralisaties verder geconcretiseerd. Door de decentralisa-
ties worden takenpakketten gecentreerd bij de gemeente, de gemeente
wordt de centrale actor in het sociale domein. Gemeenten zijn per
10 Divosa (2012). Verkenning: bouwstenen voor het sociale domein.11 Regeerakkoord vvd-cda (2010). Vrijheid en verantwoordelijkheid. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 11
1 januari 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en zorg
aan langdurige zieken en ouderen. Niet alleen komen er nieuwe taken af
op de gemeenten, ook worden er forse bezuinigingen aangegeven: gemeen-
ten moeten meer gaan doen met minder geld.12 Dit vraagt om een andere
manier van werken. De decentralisaties moeten volgens het kabinet ertoe
bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in
de gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op de
participatie in de samenleving.13
De eerste decentralisatie is de participatiewet. Op 21 december 2012 heeft
het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de contouren van de
participatiewet. In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ heeft het kabinet de
participatiewet al aangekondigd.14 Met deze wet komt er één regeling voor
iedereen die voorheen een beroep deed op de wwb, Wajong of wsw.15
Sociale werkplaatsen gaan sluiten en gemeenten moeten gezamenlijk
125.000 banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt creëren
in publieke en private organisaties. Het sociaal akkoord vormde een
belangrijk onderdeel van de participatiewet.16 In het sociaal akkoord
moest het kabinet het met sociale partners eens worden over de uitvoe-
ring van de participatiewet en de realisatie van de arbeidsplaatsen. Er
wordt een beroep gedaan op burgers om zelf een werkplek te vinden en
aan werkgevers wordt gevraagd om meer werkplekken te creëren voor
arbeidsgehandicapten. Hiermee moet de arbeidsparticipatie van arbeids-
gehandicapten en (langdurig) werklozen toenemen.
De tweede decentralisatie betreft de overheveling van de awbz naar de
wmo. Op 25 april 2014 verscheen de kabinetsnotitie Hervorming van de
langdurige ondersteuning en zorg17; deze nota is een nadere uitwerking van
de zorgplannen in het regeerakkoord. De afgelopen jaren is in diverse
rapporten gewezen op de noodzaak tot hervorming van de langdurige
zorg. De regering heeft drie motieven om het stelsel van de langdurige
zorg te herzien: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg,
12 Regeerakkoord vvd-cda (2010). Bruggen slaan. Den Haag.13 Regeerakkoord vvd-pvda (2012). Bruggen slaan. Den Haag.14 Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid (2012). Contourennota
Participatiewet.15 vng (2013). Decentralisatie Participatiewet.16 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 11 april 2013. Resultaten
sociaal akkoord. Referentie: 2013-000004599717 Kabinetsnotitie (2013). Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg.
12 Vorm geven aan inhoud
het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving en de financiële
houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning. Er komen nieuwe
regelingen die beter dienen aan te sluiten bij de zorgbehoeften van de
burgers. De eerste regeling die per 1 januari 2015 in is gegaan is de nieuwe
Wet langdurige zorg (wlz) voor de zwaarste, langdurige zorg. Lichtere
vormen van ondersteuning uit de awbz, zoals begeleiding en dagbesteding,
gaan over in de wmo van de gemeenten. Net als beschermd wonen voor
mensen met een psychische stoornis. Verder worden verpleging en
verzorging onderdeel van de Zorgverzekeringswet. De wmo is bedoeld om
tot een individuele aanpak te komen en zo meer maatwerk te leveren.18
Hierdoor kunnen mensen beter participeren in de samenleving en langer
zelfstandig wonen.
De derde decentralisatie betreft de jeugdzorg. In het nieuwe jeugdstelsel
krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor19:
• alle vormen van jeugdhulp (inclusief specialistische hulp zoals jeugd-
ggz, jeugd-vb, gesloten jeugdhulp, en het onderdeel ‘preventie’ van de
jeugdgezondheidszorg);
• de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen;
• de uitvoering van jeugdreclassering.
In maart 2012 is de gezamenlijke transitieagenda jeugdhulp van het rijk,
vng en ipo naar de Tweede Kamer gestuurd. In het transitieplan jeugd van
14 mei 2013 is de transitie verder geconcretiseerd.20 Met de jeugdwet komt
er een nieuw stelsel voor jeugdigen en gezinnen onder de verantwoorde-
lijkheid van gemeenten. Per 1 januari 2015 is de gemeente verantwoorde-
lijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de ver-
schillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen.
Dit is vastgelegd in de nieuwe jeugdwet. Gemeenten moeten zorgdragen
dat ieder kind dat een vorm van jeugdhulp nodig heeft, deze ook daad-
werkelijk krijgt. De gemeenten hoeven echter niet alleen de jeugdzorg op
te pakken, maar werken onderling samen in totaal tweeënveertig jeugd-
zorgregio’s. Niet alleen de gemeenten werken samen voor de transitie
jeugdzorg, maar ook de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn & Sport
(vws) en Veiligheid & Justitie (venj) en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (vng) werken samen in het Transitiebureau Jeugd.
18 Kabinetsnotitie (2013). Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg.19 Website Rijksoverheid (2013). Jeugdhulp. http://www.voordejeugd.nl/20 Transitieagenda jeugdzorg (2012). Gezamenlijke agenda Rijk, vng en ipo.
Gestuurde zelfsturing 13
In de decentralisaties staan eigen kracht van zowel de hulpbehoevenden
als de omgeving van deze personen centraal. De participatiewet zorgt
ervoor dat arbeidsgehandicapten en langdurig werklozen sneller weer in
het arbeidsproces en in de samenleving kunnen participeren, maar ook de
regelingen binnen de wmo zijn erop gericht om mensen langer thuis te
kunnen laten wonen en te participeren in de samenleving. De participatie
zorgt voor een effectievere en efficiëntere behandeling van de zorgvraag.
Daarnaast wordt er een beroep gedaan op de omgeving van de hulpbehoe-
venden om zich op vrijwillige basis in te zetten voor deze personen en zo
hun steentje bij te dragen. De eigen kracht en verantwoordelijkheid van
de gehele samenleving wordt op deze manier aangesproken.
2.2 Dynamiek in de verhouding tussen burger en overheid
Er wordt al jaren gedebatteerd over de verhouding tussen overheid en
samenleving bij het voorzien in publieke waarden. Die richting waarin dat
debat beweegt, verandert met de tijd. In de periode van de uitbouw van de
verzorgingsstaat nam de overheid veel taken op zich, terwijl tegenwoordig
de trend meer is het ‘teruggeven’ van taken aan de samenleving. Deels in
grote marktwerkingsoperaties, maar ook in wat de transitie ‘van verzor-
gingsstaat naar participatiesamenleving’21 wordt genoemd. Dat is deels
een ontwikkeling die zichtbaar is in beleid en concrete initiatieven, maar
ook het onderwerp van talrijke onderzoeksrapporten, nota’s en adviezen.
Het pbl (2011) spreekt over een “energieke samenleving”, waarin publieke
waarde primair via maatschappelijke inzet wordt gerealiseerd. De over-
heid heeft volgens het pbl dan vooral de taak om arrangementen te
bouwen die dergelijke energie weten te ontketenen en deels ook te
richten.22 De wrr (2012) ziet een vergelijkbare ontwikkeling: op allerlei
plaatsen zijn burgers actief in het publieke domein en ondernemen ze
op eigen initiatief acties die publieke waarde opleveren. In wijken en
buren, maar ook rond bijvoorbeeld scholen en in de zorg. De wrr roept
de overheid op om zich aan dat soort initiatieven aan te passen en
vertrouwen te bieden aan dit soort initiatieven.23
21 Troonrede (2013). http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en publicaties/toe-spraken/2013/09/17/troonrede-2013.html
22 Hajer, M. (2011). De energieke samenleving. Planbureau voor de Leefomgeving. Den Haag.
23 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012). Vertrouwen in Burgers. Den Haag.
14 Vorm geven aan inhoud
Het scp (2012) constateert dezelfde trend, maar reflecteert hier kritisch op.
Er wordt weliswaar een steeds groter beroep op de burger gedaan, in
allerlei domeinen, maar zo eenvoudig is het niet. Het scp meent dat de
ontwikkeling naar meer eigen verantwoordelijkheid in de praktijk neer-
komt op de overdracht van verantwoordelijkheden naar de burgers zonder
de bijhorende middelen en bevoegdheden. Een zelfde conclusie trekt de
rmo in het advies terugtreden is vooruitzien. Meer ruimte geven aan burgers
vraagt om een verandering van de overheid die fundamenteler is dan over
het algemeen wordt aangenomen. De rmo meent dat terugtred mogelijk
ook gepaard zou moeten gaan met de overdracht van middelen, of met de
reductie van belastingdruk. Ook pleit de rmo voor de versterking van de
rechtsstatelijke functie van de overheid: als de overheid minder gaat doen,
dan komt als vanzelf de rol van hoeder van de wet in beeld.24
Temidden van al deze rapporten en discussies formaliseerde de Troonrede
van september 2013 in zekere zin de discussie over de veranderende
verhouding tussen overheid en samenleving, met de introductie van het
begrip participatiesamenleving: “Om het tekort van de overheid terug te dringen,
leidt het ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert
in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd
verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving’.25
Daarmee werd het debat dat eerst vooral in de wereld van kennis en
publieke discussie werd gevoerd nu ook inzet van overheidsbeleid: het was
niet alleen meer een al dan niet waargenomen maatschappelijke trend,
maar ook een beleidsmatig relevante beweging.
Kort daarna publiceerde de rob (2013) het advies Loslaten in vertrouwen, dat
wijst op de grote kansen die liggen in het beter benutten van de vele
initiatieven die buiten de overheid om in het publieke domein ontstaan.26
Publieke waarde vermaatschappelijkt. Dat betekent ook dat politici niet
meer over alles gaan en dat de overheid ruimte ook echt moet laten aan
maatschappelijk initiatief. Vermaatschappelijking is niet alleen leuk voor
erbij, maar dringt dieper in de rol van de overheid en het vermogen tot
bestuur door dan vaak gedacht. Dat biedt kansen, maar dwingt ook tot
indringende vragen in het domein van politiek en bestuur.
24 Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (2013). Terugtreden is vooruitzien. Den Haag.
25 Troonrede (2013). http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en publicaties/toe-spraken/2013/09/17/troonrede-2013.html
26 Raad voor het Openbaar Bestuur (2012). Loslaten in vertrouwen. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 15
Als nadere uitwerking van de in de Troonrede genoemde “participatie-
samenleving” en het maatschappelijk debat dat er inmiddels over werd
gevoerd brengt het ministerie van bzk vervolgens de nota Doe-democratie
uit. Het kabinet geeft aan dat de doe-democratie zich primair lijkt te
richten op de relatie tussen overheid en burgers, waarbij ook de rol van de
markt in beeld komt. Zo kunnen sociaal ondernemers oplossingen voor
maatschappelijke vraagstukken bieden.27 Het kabinet wil de handschoen
oppakken en zien hoe in het openbaar bestuur en maatschappelijke
instellingen de vele (mogelijkheden tot) maatschappelijke initiatieven een
plek kunnen krijgen, hoe deze verder te brengen zijn. Dat betekent ook dat
de overheid waar mogelijk een stap terug wil doen om ruimte te geven
aan ontluikend maatschappelijk initiatief.28 Zo krijgt het begrip participa-
tiesamenleving beleidsmatig langzaam beleidsmatige doorwerking in de
nota Doe-Democratie.
2.3 Verweven discussies: gestuurde zelfsturing
In de politieke, publieke en beleidsmatige discussies komen verschillende
lijnen samen. Aan de ene kant is er de terugtred van de overheid, die
bepaalde taken niet meer of veel minder doet. Tegelijkertijd is er de
samenleving die juist op allerlei terreinen meer initiatief neemt, vanuit
individuele burgers, maatschappelijke verbanden, of met sociaal onder-
nemingen die vanuit een marktmodel sociale waarde produceren.29
Zo op het eerste gezicht past dat mooi in elkaar. De overheid treedt terug
en de samenleving stapt vooruit. En tegelijkertijd is het zo eenvoudig niet.
Alle studies over participatie en maatschappelijke energie laten immers
zien dat de essentie van maatschappelijke activiteit, sociaal ondernemer-
schap en actieve burgers is dat de betrokkenen het zelf willen; ze vinden
het leuk, belangrijk, zien kansen, of willen dat iets beter wordt.30 Ze
maken daarin eigen afwegingen over wat ze doen, tegen welke condities,
op welk moment en met welke anderen. Dat is de drijvende kracht achter
27 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013). Doe-democratie: kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving.
28 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013). Doe-democratie: kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving.
29 De Boer, N. & Van der Lans, J. (2014). Decentraal. De stad als sociaal laboratorium. Altas Contact.
30 De Boer, N. & Van Diepen, A. (2013). Swingen met lokale kracht. Overheden en de netwerksamenleving. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
16 Vorm geven aan inhoud
elke vorm van maatschappelijke activiteit. Het komt van onderop en van
binnenuit.
Dat verhoudt zich spanningsvol tot ‘meedoen’ en ‘eigen verantwoordelijk-
heid’ als beleidstermen die onderdeel uitmaken van een uitvoeringspro-
gramma.31 De kracht van de burgers wordt dan gebruikt om het beleid uit
te voeren, of zoals sommigen het noemen, de burger wordt het ultieme
beleidsinstrument.32 De idee is dan bijvoorbeeld dat de kracht en de
energie van burgers wordt gebruikt ter bevordering van de sociale cohesie
en de leefbaarheid in de wijk.33 Dat kan werken, maar de participatie van
burgers is dan een beleidsmiddel geworden om doelen te realiseren.34 Ze
moeten meer zelf doen. Los van of ze het willen, om het beleid te laten
slagen moeten ze actief worden en dingen zelf gaan oplossen. Ook in de
decentralisaties zien we deze beleidslijn terug. De participatie van burgers
staat in het teken van het realiseren van de doelstellingen in de decentra-
lisaties, mantelzorg wordt zo bijvoorbeeld een middel om besparingen in
de zorg te realiseren.
Nog ingewikkelder wordt het als we meenemen dat elders het overheids-
beleid juist zoekt naar een meer dienstbare en aanvullende rol van de
overheid ten aanzien van de samenleving. Daar is de boodschap niet dat
de burgers het beleid moeten invullen, maar dat zij vooral zelf moeten
aangeven wat ze willen. Daar ligt de nadruk sterk op de ruimte, in plaats
van op het door het beleid gelaten gat dat burgers met eigen inzet moeten
dichten. Ambtenaren moeten dan een aanvullende houding hebben in
plaats van een invullende houding, zoals Van de Wijdeven en Geurtz het
noemen.35 Zolang een burger zich aan de wet- en regelgeving houdt, mag
31 Oude Vrielink, M. & Verhoeven, I. (2011). Burgerinitiatieven en de bescheiden overheid. Beleid en maatschappij.
32 Uitermark, J. & Van Beek, K. (2010). Gesmoorde participatie. Over de schaduwkant van ‘meedoen’ als staatsproject. In Verhoeven, I. & Ham, M. (red) Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid. Amsterdam: Van Gennep.
33 Bakker, J., Denters, B., Oude Vrielink, M. & Klok, P-J. (2012). Citizens’ initiatives: how local governments fill in their facilitative role. Local government studies.
34 Van der Lans, J. (2012). Burgerkracht vraagt om andere instituties. Sociale vraag-stukken: http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/09/19/burgerkracht-vraagt-om-andere-instituties/; Hilhorst, P. & Van der Lans, J. (2013). Sociaal doe- het- zelven. De idealen van de politieke praktijk. Atlas contact
35 Geurtz, J. C.H. & Van de Wijdeven, T.M.F. (2009). Making citizen participation work? The challenging search for new forms of local democracies in the Netherlands. Local Government studies.
Gestuurde zelfsturing 17
hij van alles ondernemen.36 Het belangrijkste kader is de wet, niet het
beleid. De wet geeft aan waar voor burgers de randen liggen, waar het
beleid aangeeft wat er binnen die randen moet gebeuren.
De discussies over de decentralisaties en eigen inzet van mensen lopen
gelijktijdig. Ze lijken ook op elkaar aan te sluiten, omdat ze allebei in
hetzelfde midden uitkomen: mensen zouden meer zelf moeten doen.
Maar de richting van waaruit ze op dat punt uitkomen is heel verschillend
en dat maakt dat ze niet zomaar matchen. Waar het een vertrekt vanuit
ruimte en de principiële mogelijkheid om je in te zetten voor wat je zelf
wilt, gaat het andere uit van het invullen van ruimte die het beleid
voorschrijft. De in de decentralisaties bedoelde eigen kracht is beleids-
gericht; het denken over eigen kracht, maatschappelijke veerkracht en
energieke samenleving gaat uit van het vermogen van mensen om
publieke waarde te genereren waar zij dat zelf willen – en de kunst van
de overheid om zich daartoe te verhouden en de inzet zo productief
mogelijk te maken.
Zo lopen de discussies niet alleen gelijktijdig, maar zijn ze ook beleidsma-
tig verbonden. Een deel van de doelstellingen binnen de decentralisaties
wijst expliciet richting de burger. De decentralisaties gaan gepaard met
besparingen en de overheid is niet in staat om de complexe problematie-
ken in de samenleving aan te pakken zonder de inzet van burgers. Alleen
als mensen zelf meer op zoek gaan naar oplossingen kan de publieke
waarde op niveau blijven. Participatie is in de context van de decentrali-
saties niet vrijblijvend, iets waar mensen voor kunnen kiezen, maar een
noodzaak. Participatie is een beleidsmiddel binnen de decentralisaties om
doelen te bereiken.
Tegelijkertijd worstelen gemeenten met de vraag wat dat middel – dat zij
nodig hebben om de doelen van de decentralisaties te realiseren – precies
is: hoe is het middel te hanteren? Het heeft geen handvat dat ze vast
kunnen grijpen om het in te zetten. Het is als een draad: als mensen toch
al willen kun je er heel goed aan trekken en werkt het prima. Maar als
mensen niet uit zichzelf willen dan helpt het niet om tegen de draad te
duwen. Wat goed werkt als vrijwillige inzet, werkt niet als die vrijwillig-
heid er niet is.
36 Gunsteren, H.R., van (1998). A theory of citizenship. Organizing plurality in contempo-rary democracies. Boulder, Colorado: Westview press.
18 Vorm geven aan inhoud
Als de gemeente vrijwillige inzet wil mobiliseren, dan moet het zich
begeven op het wankele terrein van gestuurde zelforganisatie of gedwongen
vrijwilligheid. Dat kan op allerlei manieren: het is geen dichotomie tussen
“gewoon zelf willen” en “puur moeten”. Het kan ook gaan om mensen, die
zelf willen, te ondersteunen en te helpen. Om mogelijkheden te scheppen
waarin mensen die willen het ook kunnen. Of om dynamiek in de tijd,
bijvoorbeeld als mensen in eerste instantie iets doen omdat het moet
maar het op termijn leuk gaan vinden en het zelf willen. Hoe kunnen
gemeenten in deze dynamiek bewegen en zo de verschillende ontwikke-
lingen van ambitieuze doelen rond de decentralisaties en de noodzaak van
meer eigen kracht en vrijwillige inzet van mensen productief verbinden?
Gestuurde zelfsturing 19
Waarom burgers actief zijn in het
publieke domein
Gemeenten moeten omwille van succesvolle decentralisaties de participa-
tie stimuleren, maar hebben daar beperkte middelen toe. Die middelen
zijn beperkt, op twee manieren. Ten eerste gaan de decentralisaties
gepaard met krimpende budgetten. Ten tweede hebben de decentralisaties
zelf ook paradoxale ambities. Overheden moeten een stap vooruit doen, in
termen van ‘ingrijpen’, ‘uitlokken’, ‘interveniëren’, maar doen dat deels
juist door ‘los te laten’, ‘over te laten’ en ‘ruimte te maken’. De rol van de
overheid wordt niet per se kleiner bij de decentralisaties; de gemeente
komt dichterbij, maar mensen moeten ook zelf meer doen.
Klassieke beleidsmiddelen, zoals wet- en regelgeving of economische
prikkels verhouden zich ingewikkeld tot de ambitie van meer participatie.
Door een verplichting tot participeren verandert participatie van gedaante.
Participatie is ook niet iets dat met geld te koop is, waarbij de realiteit in
de meeste gemeenten bovendien is dat er geen extra geld voor participatie
voor handen is. Het budget voor participatie neemt eerder af. Hoe kunnen
gemeenten mensen dan toch stimuleren tot participatie?
Participatie is een lokale activiteit, van de één voor de ander. Dat maakt
participatie ook een persoonlijke en een contextuele activiteit, waarvoor
niet goed algemene eigenschappen te benoemen zijn.37 Stimuleringsbeleid
dat in de ene wijk werkt, kan elders mislukken. De één voelt zich door een
politiek appèl aangesproken, de ander raakt er door geïrriteerd. De ene
organisatie vindt het prettig als de overheid meefinanciert, de ander ziet
dat juist als een groot probleem en wil los van overheidssteun blijven.
Het is daarom interessant om te kijken naar bestanddelen die bijdragen aan
de vrijwillige bereidheid van mensen tot participatie. Lowndes, Pratchett
en Stoker (2006) geven een overzicht van bevorderende omstandigheden
voor burgerparticipatie in de lokale context. Het door hen beschreven
37 Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010). Noties voor partici-patienota’s? een verkennende analyse naar lokale participatiedocumenten in 31 Neder-landse gemeenten.
3
20 Vorm geven aan inhoud
“clear model” geeft inzicht in de factoren die burgers aanzetten tot
participatie. Het model onderscheidt vijf elementen:38
• Can do – kunnen burgers participeren? Bijvoorbeeld: zijn zij competent,
hebben zij zelf genoeg capaciteiten om te participeren, spreken ze de
taal?
• Like to – willen burgers participeren? Zien mensen voldoende redenen
om zich in te spannen, zijn zij intrinsiek gemotiveerd?
• Enabled to – worden mensen in staat gesteld om te participeren?
Krijgen ze de mogelijkheid geboden om te participeren? Is er de kans
om te participeren?
• Asked to – wordt aan mensen gevraagd om te participeren? Is er een
externe stimulans tot participatie?
• Responded to – wordt er naar burgers teruggekoppeld, over zowel de
inhoud als het proces?39 Zien of horen ze iets terug over hun inzet?
Is hun bijdrage zichtbaar? Weten ze van welk groter geheel ze deel
uitmaken?
Het idee van het model is dat mensen door elk van de verschillende
factoren in hun bereidheid tot participeren kunnen worden aangezet. De
één participeert meer vanuit like to, de ander meer vanuit asked to. En er
zijn uiteraard allerlei combinaties mogelijk. Zo zijn individuele gevallen
van participatie te analyseren op de lokale accenten in de motieven. De
idee is dat als mensen veel waarde hechten aan bijvoorbeeld like to, dat
een aangrijpingspunt is om het werk voor hen leuker en prettiger te
maken. Of als ze het belangrijk vinden dat hun werk gezien wordt hen
meer actief terug te koppelen wat hun inspanning voor bijdrage levert.
Andersom kan het model ook worden ingezet om mensen te activeren:
mensen die nog niet actief zijn, maar daar ook niet onwelwillend tegen-
over staan toch over de streep trekken. De clear-factoren zijn dan moge-
lijke manieren om mensen over de streep te trekken. Als iemand zich niet
voldoende capabel voelt om zorg te verlenen, dan kan het helpen om daar
een cursus voor aan te bieden, of begeleiding op de werkvloer. Het helpt
dan niet om te zeggen dat het zo leuk is om te doen, of om te wijzen op de
38 Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010). Noties voor partici-patienota’s? een verkennende analyse naar lokale participatiedocumenten in 31 Neder-landse gemeenten.
39 Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010). Noties voor partici-patienota’s? een verkennende analyse naar lokale participatiedocumenten in 31 Neder-landse gemeenten.
Gestuurde zelfsturing 21
resultaten ervan. De clear-factoren helpen dan om meer gericht en op
maat in te spelen op wat een individuele potentiële mantelzorger drijft.
In de metafoor van het touw helpt het clear om mensen die toch al in
beweging zijn of daartoe gemotiveerd zijn op gang te helpen of over de
streep te trekken. Binnen de clear-factoren is weer allerlei variatie
mogelijk. Als mensen het leuk vinden kan het zijn dat ze de zorg zelf leuk
vinden (leuk om te doen), het contact met de cliënt waarderen (van mens
tot mens), of juist het contact met anderen erg waarderen (nieuwe mensen
ontmoeten). Als nieuwe mensen ontmoeten een drijfveer is, dan worden
mensen mogelijk actiever als ze niet steeds in één kamer met dezelfde
één of twee anderen zijn, maar dat er een afwisselende omgeving is, met
verschillende anderen en waar ruimte voor onderling gesprek is. Het is
altijd de vraag hoe ver dergelijk maatwerk kan gaan en in hoeverre het
organisatorisch allemaal te faciliteren is. Maar de clear-factoren bieden in
ieder geval aangrijpingspunten om wat al gebeurt groter te maken en wie
op zich wel wil maar nog twijfelt over de streep te trekken. clear is dan
het touw voor de gemeente om aan te trekken.40
40 Lowndes, V. and L. Pratchett (2006). clear: Understanding Citizen Participation in Local Government – and How to Make it Work Better. Local Governance Research Unit, De Montfort University Leicester, United Kingdom
22 Vorm geven aan inhoud
4 Casus: willen, kunnen en moeten in de mantelzorg
4.1 Beleidsveranderingen in de mantelzorg
Met de transitie van de Algemene Wet Bijzondere Ziekte kosten (awbz)
naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (wmo) verandert er veel in
het domein van de zorg. Gemeenten worden verantwoordelijk voor een
belangrijk deel van de ondersteuning van mensen, zodat zij zo lang
mogelijk thuis kunnen blijven wonen en andere mensen kunnen blijven
ontmoeten. Daarnaast worden gemeenten verplicht om te onderzoeken
wat de situatie is van mensen die zich melden met een ondersteunings-
vraag. Dat onderzoek vindt plaats samen met de cliënt en zijn of haar
omgeving. In dit onderzoek kijkt de gemeente wat iemand zelf nog kan en
hoe de omgeving kan ondersteunen. Er wordt dus méér gevraagd van de
omgeving van de hulpbehoevenden. Uitgangspunten bij de transitie zijn:
• Uitgaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van hun beper-
kingen. Kwaliteit van leven en welbevinden staan voorop.
• Als ondersteuning nodig is kijkt men eerst naar het eigen, sociale
netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen.
• Voor wie met steun van de omgeving niet zelfredzaam is, is er altijd
(op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg.
• De meest kwetsbare mensen hebben recht op passende zorg in een
intramurale omgeving in een nieuwe kern-awbz.41
Mantelzorg staat hiermee precies op het snijvlak van de decentralisaties
en participatie. In Nederland wordt al veelvuldig mantelzorg verleend:
3,5 miljoen mensen in Nederland verlenen mantelzorg.42 Het bevindt zich
in de privé sfeer van mensen: echtgenoten die voor elkaar zorgen, of
kinderen die hun ouders helpen. Het gaat om werkende moeders die de
zorg voor hun ouders op zich nemen. Het zijn zorgtaken die sommigen als
vanzelfsprekend zien, maar veel vragen van burgers qua tijd en energie.
Het is ook geen incidentele ondersteuning als het zo uitkomt, maar heeft
een repeterend en vast karakter. Het is vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Integendeel, het vormt een vast en substantieel deel van de verzorging
41 Kabinetsnotitie (2013). Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg.42 Sociaal Cultureel Planbureau (2013). Informele zorg in Nederland: een literatuurstudie
naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 23
van mensen, wat betekent dat de mantelzorger er zelf ook aan vastzit.
Het gaat dus om vrijwillige participatie, maar met een grote verplichting.
De mantelzorger kan zich er niet zomaar aan onttrekken. Niet in formele
of contractuele zin, maar in de zin van loyaliteit, dienstbaarheid,
commitment, vertrouwen, onderlinge relaties en sociale verbanden.
Mantelzorg is zorg die binnen families, vriendschappen of buurcontacten
en kennissen speelt. Het leunt op vertrouwen en om het geven om een
ander. Mensen willen voor elkaar klaarstaan, doorgaans zonder dat daar
iets tegenover staat. Het zijn sociale en persoonlijke relaties. Tegelijkertijd
vormt mantelzorg een belangrijke schakel binnen het raamwerk van de
decentralisaties. De professionele hulp wordt beperkt en een belangrijk
deel van wat aan professionele ondersteuning verdwijnt moet door
mantelzorg worden opgevangen. Mantelzorg is hiermee bijna een nood-
zaak: anders wordt het niet gedaan. Mantelzorg verandert in een vrijwil-
lige maar wel noodzakelijke taak.
Op die manier gaat mantelzorg onverminderd om de intrinsieke motivatie
van mensen, maar is het ook een onmisbaar element binnen de decentra-
lisaties. De vraag is dan ook hoe gemeenten mantelzorg kunnen stimule-
ren. Het eenvoudig tegen mensen zeggen ‘dat het zo goed zou zijn als’
kan heel goed tegenstrijdig uitpakken. Uitleggen dat vrijwillige inzet de
gemeenschap veel kosten bespaart is niet per se iets dat mantelzorgers
motiveert. Misschien juist wel demotiveert. Tegen mensen zeggen dat ze
‘het leuk vinden’ om mantelzorg te verlenen is ook een lastige; dat
bepalen mensen zelf wel, aangeven dat het leuk moet zijn gaat meestal
meteen ten koste van het plezier. En ook het aanbieden van een cursus
aan een mantelzorger vergroot niet per definitie de motivatie: ‘doe ik het
dan niet goed?’
De paradox voor gemeenten is dat zij actie zullen moeten ondernemen om
mensen meer dan nu aan het mantelzorgen te krijgen, terwijl veel van de
directe interventies waarschijnlijk contraproductief werken en de intrin-
sieke motivatie van mensen eerder doet afnemen dan toenemen. Gemeen-
ten moeten dus manieren vinden om de energie van burgers te behouden,
zonder daarbij irritaties op te wekken. Ze moeten inspelen op ingewikkelde
sociale relaties, die steeds op een andere manier zijn gestructureerd.
Waarbij uitkomsten van interventies vaak tegenstrijdig uitpakken: veel
mantelzorgers zullen het waarderen als zij voor hun werk een beloning
krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van een cadeau aan het einde van het
24 Vorm geven aan inhoud
jaar. Maar mensen zullen het waarschijnlijk niet waarderen als de ge-
meente hen benadert en meldt dat ze een cadeau krijgen als ze mantel-
zorger worden. Net zoals mantelzorgers op zich waarschijnlijk wel hun
competenties willen ontwikkelen, maar het niet zullen waarderen als ze
van de gemeente eerst op cursus moeten alvorens ze mogen mantelzor-
gen. Dat gaat dus niet om de cursus of de beloning op zich, maar om de
manier waarop het wordt gebracht. Voor gemeenten is het de kunst om
wel aan te sluiten bij de intrinsieke motieven van mensen om te mantel-
zorgen, zonder dat ze in de benadering van die motieven het tegenstelde
bewerkstelligen.
In het onderzoek kijken wij hoe gemeenten hier in de concrete casus van
de mantelzorg invulling aan kunnen geven. Wij beschrijven de paradox
vanuit drie verschillende invalshoeken. Ten eerste kijken we naar hoe
gemeenten in hun beleidsdocumenten beschrijven hoe zij de participatie
willen bevorderen. Ten tweede kijken wij naar de overwegingen van
mensen om vrijwillig informele zorg te verlenen. Deze zijn gedetailleerd
bestudeerd door onder andere het Sociaal Cultureel Planbureau (scp) en
we gebruiken die kennis hier voor onze analyse. Ten derde kijken we naar
de manier waarop ondernemers opereren rond de mantelzorg; lukt het
hen om mantelzorg te stimuleren, of hebben ze alternatieve vormen
ontwikkeld? Om hun rol te achterhalen hebben we een groep onderne-
mers die actief is rondom de mantelzorg geïnterviewd en hun praktijk in
kaart gebracht.
4.2 De strategieën van gemeenten
‘Mantelzorg geven is meestal geen keuze en is ook niet te verplichten. Wel zal er
bij een zorgvraag altijd gekeken worden of er iemand is die mantelzorg kan geven
en zal op diegene een dringend beroep worden gedaan.’ Gemeente Utrecht43
Gemeenten leggen in beleidsdocumenten hun strategie vast voor de
voorbereiding op de decentralisaties. Ze produceren werkplannen,
programma’s, kadernota’s, notities, visiedocumenten, beleidsnota’s en
beleidsplannen waarin ze aangeven hoe ze de opgave gaan aanpakken.
Een deel daarvan gaat ook in op de rol van participatie en – in dit geval
– mantelzorg . Veel gemeenten beginnen vanuit één centrale visie op de
drie decentralisaties en concretiseren die vervolgens naar specifieke
43 Gemeente Utrecht (2014). Meedoen naar Vermogen: wmo Uitvoeringsplan eerste fase: van kaders stellen naar inrichten, naar uitvoeren. P. 20.
Gestuurde zelfsturing 25
onderdelen. Sommige gemeenten werken geheel vanuit één algehele visie
op de decentralisaties. Veel gemeenten hebben ook een separaat werkplan
wmo, een werkplan jeugdzorg en een werkplan participatiewet. In deze
documenten staat beschreven op wat voor manier gemeenten invulling
geven aan de decentralisaties en dus ook aan de participatie binnen de
decentralisaties. Opvallend is dat de gemeenten zelfs in de meest concrete
documenten in algemene en abstracte termen spreken over de participatie
van burgers. We gaan hier nader in op de manier waarop gemeenten over
de verschillende elementen van het clear-model spreken. We doen dat
aan de hand van citaten uit de beleidsnota’s van 15 gemeenten, te weten
Alkmaar, Amsterdam, Arnhem, Baarn, Best, Delft, Enschede, Haren,
Hellendoorn, Lelystad, Utrecht, Venlo, Zeewolde, Zeist en Zwolle.
Can do
Gemeenten geven aan dat iedereen mee kan doen. De overkoepelende
idee daarbij is dat burgers meer kunnen dan ze denken en dat gemeenten
uit moeten gaan van wat mensen wél kunnen in plaats van wat ze niet
kunnen. De ‘eigen kracht’ van burgers staat in de nota’s centraal. Zo geeft
de gemeente Amsterdam aan: ‘Eerst kijken we wat iemand zelf kan of kan
regelen. Dat betekent dat we veel nadrukkelijker kijken naar iemands zelfred-
zaamheid. We zullen cliënten niet alleen beschrijven in termen van beperkingen,
maar vooral ook in termen van wat zij wel kunnen’.44 De nota’s leggen de
nadruk op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.
De nota’s maken onderscheid tussen ‘hulpvragers’ en ‘hulpgevers’. De
aandacht richt zich meer op de hulpvragers dan op hulpgevers. Gemeen-
ten benadrukken de ‘eigen kracht’ van burgers die hulp behoeven. Zij
moeten zich inzetten om zoveel mogelijk uit zichzelf te halen en zoveel
mogelijk zelf te regelen. Zo stelt de gemeente Venlo: ‘De inwoners van Venlo
lossen, soms met gerichte hulp, hun eigen problemen op en maken daarbij gebruik
van hun talenten en hun omgeving (familie, buren, vrienden, ect.). Mensen voeren
de regie over hun eigen leven en zijn eigenaar van hun eigen (zorg) vraag’.45 De
verantwoordelijkheid voor het mobiliseren van mantelzorg komt dus ook
meer bij burgers zelf te liggen.
44 Gemeente Amsterdam (2013). Koersbesluit Amsterdamse Zorg: Noodzaak Voorop herinrichting wmo. P. 20.
45 Venlo (2012). Ik ken jouw naam, jij de mijne. Samen zijn wij Venlo. Venlo 2022. Sociale structuurvisie. P. 1.
26 Vorm geven aan inhoud
Ook hulpgevers wordt gewezen op hun mogelijkheid om mantelzorg te
verlenen. Bergen op Zoom verwoordt het als volgt: ‘Een dag heeft 24 uur, een
werkweek vaak tussen de 36 en 40 uur en er gaan 52 weken in een jaar. Zolang
we de uren die we hebben goed weten te verdelen over werk, gezin en vrije tijd is
er sprake van een mooie ‘privé-werk balans’. We hebben dan tijd om vrijwilligers-
werk te doen en als het nodig is ook om mantelzorg te verlenen’.46 En in de
woorden van de gemeente Zeist: ‘In Zeist verwachten we dat mensen deelne-
men aan het maatschappelijk leven’, ‘in Zeist zorgen we met elkaar’.47
Like to
Veel beleidsdocumenten stellen dat mensen zélf gelukkiger worden van
meer participatie. Burgers die bijvoorbeeld zorg verlenen houden hier een
voldaan gevoel aan over. Het is een prettig gevoel om anderen te helpen,
zo stellen gemeenten. Zo geeft de gemeente Haren aan: ‘Er gaat ook een
preventieve werking van uit: mensen met bronnen van welbevinden voelen zich
beter, gezonder. Participatie is een belangrijke voorwaarde voor gezondheid’.48
Ook de gemeente Zeewolde geeft aan dat het voor mensen belangrijk is
om weer mee te tellen in de samenleving: ‘Ook (kwetsbare) burgers die zelf
ondersteuning krijgen vanuit hun sociale netwerk of vanuit een wettelijke regeling,
kunnen een bijdrage leveren aan de maatschappij. Uit landelijke projecten blijkt
dat burgers deze wederkerigheid vaak prettig vinden en dat het soms ook iemand
over de streep kan trekken om ondersteuning te aanvaarden. Het feit dat men ook
zelf een bijdrage kan leveren aan de samenleving, geeft het gevoel dat men weer
meetelt in de samenleving en niet langer buiten spel staat’.49 Volgens de
gemeenten vergroot participatie het welbevinden van zorg verlenende
participerende burgers.
Enable to
Gemeenten geven aan participatie slechts in beperkte mate te kunnen
stimuleren. Zie bijvoorbeeld Utrecht: ‘Een gemeente die het zelforganiserend
vermogen van de samenleving wil vergroten ziet zich geconfronteerd met een
paradox: als overheid willen stimuleren om eigen initiatief te nemen, maar per
definitie is dit beperkt maakbaar vanuit onze rol. Utrecht kiest er dan ook voor om
de regie op de initiatieven in dit eerste spoor zoveel mogelijk bij de samenleving
46 Gemeente Bergen op Zoom (2013). Nota sociaal domein. Samen leven, samen doen. P.19. 47 Gemeente Zeist (2014). Beleidsplan decentralisaties awbz/wmo: Zeist op weg richting
uitvoering. P.4. 48 Gemeente Haren (2013). Beleidsplan wmo en lokaal gezondheidsbeleid 2014- 2017. P.4. 49 Gemeente Zeewolde (2012). Visie op het Sociaal Domein Maatschappelijke agenda
2013 – 2017. P.22.
Gestuurde zelfsturing 27
zelf te laten. Onze rol is er vooral een van luisteren, aansluiten, faciliteren en
stimuleren.50
Gemeenten kiezen voor een ‘regisserende’ of ‘stimulerende’ rol. Ze treden
niet op de voorgrond. Zo geeft de gemeente Zeewolde aan: ‘De kracht van
de gemeente ligt in het hart van de piramide, verbinden is het sleutelwoord.
De gemeente is weliswaar regisseur, maar niet op de voorgrond. De gemeente
faciliteert waar nodig vanuit de behoefte uit de maatschappij, zonder het oog te
verliezen voor eigen taken en verantwoordelijkheden’.51 Gemeenten kunnen
participatie en de kracht van netwerken rond patiënten maar beperkt
sturen en beïnvloeden. Wel menen ze de randvoorwaarden te kunnen
scheppen die activiteit en participatie mogelijk maken. Zo geeft de
gemeente Baarn aan: ‘De gemeente Baarn brengt vanuit haar regierol de
verbinding tussen de verschillende partijen in de basisinfrastructuur tot stand’.52
Gemeenten benoemen ook concrete acties om de participatie te onder-
steunen. Ze geven aan door middel van advies, informatie en (tijdelijke)
begeleiding burgers te ondersteunen. Zo geeft de gemeente Hellendoorn
aan: ‘Voor mantelzorgers zijn alle verplichte basisfuncties beschikbaar: informa-
tie, advies en begeleiding, emotionele steun, educatie, praktische hulp, respijtzorg,
financiële tegemoetkoming en materiële hulp’.53 Verschillende gemeenten
verzorgen informatieavonden voor mantelzorgers en krijgen zij een
professionele ‘buddy’ aangewezen waar zij terecht kunnen voor vragen.
Gemeenten ondersteunen dus vooral door middel van niet-materiële
middelen. Gemeenten willen het juiste klimaat voor vrijwilligers creëren
en barrières wegnemen.
Opvallend is dat gemeenten ook wijzen op het belang van de fysieke
aspecten in de wijk die participatie bevorderen. Als de wijk ‘schoon, heel
en veilig’ is, dan zijn burgers ook eerder bereid iets voor die wijk te doen,
zo is het idee. Ook de aanwezigheid van buurthuizen of ontmoetings-
centra kan de participatie in de wijk bevorderen. De fysieke aspecten in
50 Gemeente Utrecht (2014). Meedoen naar Vermogen: wmo Uitvoeringsplan eerste fase: van kaders stellen naar inrichten, naar uitvoeren. P. 17.
51 Gemeente Zeewolde (2012). Visie op het Sociaal Domein Maatschappelijke agenda 2013 – 2017. P.7.
52 Gemeente Baarn (2014). Kadernota met bouwstenen voor de transitie en transformatie van het sociaal domein Gemeente Baarn. P. 15.
53 Gemeente Hellendoorn. Kadernota wmo 2015 - 2019 Samenwerken aan een blijvend vitale participatiesamenleving. P. 30.
28 Vorm geven aan inhoud
de wijk dragen volgens gemeenten bij aan de sociale aspecten. De gemeente
Hellendoorn geeft het volgende aan: Leefbaarheid gaat vaak over het ‘schoon,
heel en veilig’ zijn van de openbare ruimte in de woonomgeving. De laatste jaren
wordt een leefbare wijk ook gezien als een “zorgzame wijk”: een wijk waar
mensen met een beperking zoveel mogelijk zelfstandig kunnen wonen en deel-
nemen aan de samenleving, waar nodig ondersteund door mantelzorgers,
buurtgenoten, vrijwilligers en professionele voorzieningen. Dit past bij de omslag
naar een participatiesamenleving, transformatie van maatschappelijke ondersteu-
ning en inclusief beleid’.54 Door de fysieke aspecten in de wijk te verbeteren
kan de verbondenheid aan de wijk verbeteren, waardoor burgers ook
sneller bereid zijn om iets voor een ander in de buurt te doen.
Asked to
Het is opvallend dat gemeenten veel verwijzen naar veranderende normen
en waarden in de samenleving. Gemeenten geven aan dat het vroeger
‘vanzelfsprekend’ en ‘normaal’ was om voor naasten te zorgen, maar dat
deze houding door de verzorgingsstaat is veranderd. Zo geeft de gemeente
Utrecht aan: ‘Een verschil tussen 2020 en nu is, dat bewoners zich steeds meer
zijn gaan realiseren, dat hulp en zorg gedeelde verantwoordelijkheid zijn van de
samenleving en de overheid. Wat ooit normaal was, is weer normaal geworden:
mensen kijken naar elkaar, binnen de grenzen van het mogelijke’.55 Men sugge-
reert dat het voor mensen ‘weer normaal’ moet worden om zorgtaken op
zich te nemen. Zo geeft de gemeente Venlo aan: ‘Zorgen voor een ander is
immers vanzelfsprekend’.56
Opvallend is ook dat gemeenten verwijzen naar de eigenheid van de
lokale gemeenschap. Zo geeft de gemeente Zeist aan: ‘In Zeist zorgen we
met elkaar’.57 De gemeente Hellendoorn drukt het als volgt uit: ‘In de
gemeente Hellendoorn is sprake van een goede infrastructuur. Noaberschap is
sterk aanwezig en veel inwoners zetten zich in als vrijwilliger’.58 De gemeenten
benadrukken de cohesie in de stad en mensen spreken mensen op een
lokale identiteit aan.
54 Gemeente Hellendoorn. Kadernota wmo 2015 - 2019 Samenwerken aan een blijvend vitale participatiesamenleving. P. 30.
55 Gemeente Utrecht (2014). Meedoen naar Vermogen: wmo Uitvoeringsplan eerste fase: van kaders stellen naar inrichten, naar uitvoeren. P. 2.
56 Venlo (2012). Ik ken jouw naam, jij de mijne. Samen zijn wij Venlo. Venlo 2022. Sociale structuurvisie. P. 28.
57 Gemeente Zeist (2014). Beleidsplan decentralisaties awbz/wmo: Zeist op weg richting uitvoering. P.15.
58 Gemeente Hellendoorn (2014). Kadernota wmo 2015 - 2019 Samenwerken aan een blijvend vitale participatiesamenleving. P. 11.
Gestuurde zelfsturing 29
Gemeenten proberen burgers aan te zetten tot participatie. Zo schrijft de
gemeente Bergen op Zoom: ‘Iedereen wordt aangesproken en gestimuleerd om
het maximale uit zichzelf te halen, meedoen is niet vrijblijvend. Er wordt een
groter beroep op inwoners zelf gedaan. Hierdoor verandert de rol van de gemeente
en verwachten we een andere bijdrage van onze inwoners en partners’.59 Ge-
meenten spreken burgers aan, door de noodzaak van het verzoek te
schetsen. Bijvoorbeeld met teksten over minder budget en de toenemende
zorgvraag.
De meeste gemeenten geven aan dat mensen vooral elkaar moeten vragen
om te participeren. Burgers moeten hun eigen netwerk benaderen met
hun hulpvraag. Door mantelzorg ‘normaler’ te maken hopen gemeenten
dat het ook makkelijker wordt voor mensen om elkaar aan te spreken. De
gemeente Alkmaar geeft aan: ‘Ondersteuning gegeven door vrijwilligers is niet
altijd gemakkelijk te accepteren: ‘je laat iemand toe in je huis’. Geconstateerd is
ook dat er vraagverlegenheid is: als je meer hulp durft te vragen in je eigen
netwerk, kun je al veel problemen vroegtijdig oplossen’.60 Door te communice-
ren over de rol van het netwerk van een persoon pogen gemeenten de
zorgverlegenheid bij burgers weg te nemen.
Responded to
Gemeenten geven aan dat het belangrijk is dat burgers die participeren
zich gewaardeerd voelen. Mantelzorg vraagt veel tijd en energie van de
betrokkenen en dat moet de gemeente zien en waarderen. Zo geeft de
gemeente Hellendoorn aan: ‘We nodigen mantelzorgers jaarlijks uit voor een
inspirerende en stimulerende bijeenkomst waar we waardering uitspreken voor
hun bijzondere werk. Dit komt in plaats van het mantelzorgcompliment.’ Andere
gemeenten maken geld vrij voor een compliment uitgedrukt in een
geldbedrag. Zo stelt de gemeente Lelystad: ‘Inwoners kunnen onder bepaalde
voorwaarden in aanmerking komen voor een mantelzorgcompliment van maxi-
maal €200’.61 Daarnaast zijn wij in de documenten geen aanwijzingen
tegengekomen van feedback en waardering voor mantelzorgers vanuit de
gemeenten.
59 Gemeente Bergen op Zoom (2013). Nota sociaal domein. Samen leven, samen doen. P.3. 60 Gemeente Alkmaar (2014). Begeleiding: een nieuwe taak in de nieuwe Wmo Regionaal
transitieplan 2015 ‘Overheveling begeleiding ‘regio Alkmaar’. P. 8. 61 Gemeente Hellendoorn (2014). Kadernota wmo 2015 - 2019 Samenwerken aan een
blijvend vitale participatiesamenleving. P. 31.
30 Vorm geven aan inhoud
4.3 De motieven en worstelingen van mantelzorgers en cliënten
‘In het kader van bezuinigingen zijn wij nu verplicht om die mantelzorg te
verlenen. Daar zit bij mij de crux. Als ik verplicht word om die taak op me te
nemen, waar ik echt bang voor ben dat het daar naartoe gaat, dan vliegt het me
aan. Dat móeten. Dat voelt niet goed, dat is niet leuk.’ (Vrouw, 58)62
Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor iemand die chronisch
ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is en met wie hij of zij een persoon-
lijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een kennis of een
buur. Een mantelzorger is nadrukkelijk geen beroepsmatige zorg- of
hulpverlener. Mantelzorgers hebben uiteenlopende taken: van emotionele
ondersteuning tot begeleiding, en van afspraken regelen tot persoonlijke
verzorging.63 In Nederland zijn er naar schatting 3,5 miljoen mantelzor-
gers, van wie de helft langdurig en intensief voor een ander zorgt en de
andere helft meer op een tijdelijke en ad-hoc basis voor een ander zorgt.
Uit het onderzoek Hulp geboden van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt
dat bij de term ‘zorg’ mensen vaak denken aan zwaardere vormen van
hulp zoals persoonlijke verzorging. Hun eigen inzet zien ze niet zo.
Mantelzorgers hebben het over de zorg voor hun partner, kind of ouder,
maar ze gebruiken daarvoor volgens het scp amper de term ‘mantelzorg’
voor. Ze vinden het juist vanzelfsprekend om voor een naaste te zorgen.
Ze zien mantelzorg niet als een keuze, maar als een vanzelfsprekendheid.
De term is voor hen vooral een beleidsterm, waardoor ze zich amper
aangesproken voelen. Hierdoor zijn zij vaak ook niet goed in beeld bij
gemeenten of welzijnsinstellingen.
Het scp heeft in de laatste decennia uitvoerig onderzoek gedaan naar
mantelzorgers in Nederland.64 We brengen hier de opbrengsten uit haar
onderzoeken samen onder de categorieën van het clear-model.
62 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag. P. 93.
63 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
64 Zie bijvoorbeeld Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.; Sociaal Cultureel Planbureau, 2013. Informele zorg in Nederland: een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 31
Can do
Er zijn ongeveer 3,5 miljoen mantelzorgers in Nederland. Definities van
mantelzorg lopen erg uiteen en verschillen in de duur en de intensiviteit
van de zorg. Het scp maakt een onderscheid tussen mantelzorgers die
‘meer dan 8 uur per week’, ‘meer dan 3 maanden’, ‘meer dan 8 uur per
week en/of meer dan 3 maanden’ of ‘meer dan 8 uur per week en meer
dan 3 maanden’ aan de mantelzorg besteden. 1,4 miljoen mensen verlenen
meer dan 8 uur per week mantelzorg en 1,1 miljoen mensen verlenen deze
zorg langer dan 3 maanden.65 Opvallend is dat er meer zorgverleners in
Nederland zijn dan zorgontvangers; dit duidt erop dat de meeste zorgont-
vangers vaak door meerdere mensen worden geholpen. Wat ook mee kan
spelen in deze bevinding is dat niet alleen mantelzorgers zichzelf niet
beschouwen als mantelzorger, maar dat ook mensen die zorg ontvangen
dit niet als mantelzorg beschouwen en zo als zorgontvanger buiten beeld
blijven.66
Vooral vrouwen blijken mantelzorg te verlenen. Van het aantal mantel-
zorgers is 60% vrouw. Mannen zijn vaker verantwoordelijk voor kleine
bijdragen, zoals het maken van aanpassingen in het huis of het zorgen
voor vervoer. De helft van de mantelzorgers is tussen de 45 en de 65 jaar.
De meeste mantelzorgers verzorgen hun ouders of schoonouders. Bijna
een derde verzorgt zijn of haar partner of kind. Eén op de tien mantel-
zorgers zorgt voor een vriend of buur. Ongeveer 71% van de mantelzorgers
tussen de 18 en de 65 jaar werkt en combineert dus de zorgtaken met
betaalde arbeid en vaak ook een druk gezinsleven.67 Er is daarom de
nodige zorg over mogelijke overbelasting van mantelzorgers.68 Veel
mantelzorgers geven aan gevangen te zijn tussen twee generaties: ze
zitten vast tussen zorg voor hun ouders en de aandacht voor hun gezin.
Vaak zijn mantelzorgers naasten van diegenen die ze verzorgen. Ze
hebben een emotionele band en voelen zich loyaal aan die persoon. Ze
vinden het daarom moeilijk om hun grenzen aan te geven en dat maakt
hen kwetsbaar voor overbelasting.
65 Sociaal Cultureel Planbureau (2013). Informele zorg in Nederland: een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag.
66 Sociaal Cultureel Planbureau (2013). Informele zorg in Nederland: een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag.
67 Sociaal Cultureel Planbureau (2013). Informele zorg in Nederland: een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag.
68 Trouw (2013). Haast maken is geboden, veel mantelzorgers zijn al overbelast. 19-11-2013.
32 Vorm geven aan inhoud
Het scp heeft zowel mantelzorgers als niet-actieven onderzocht en
vergeleken.69 Uit het onderzoek blijkt dat respondenten (zowel mantelzor-
gers als niet-actieven) menen dat niet iedereen voor mantelzorg geschikt
is. Bepaalde karaktereigenschappen zijn wel nodig: ‘sociale bewogenheid’
en een ‘verzorgende instelling’ worden veel genoemd. Respondenten
menen ‘dat je ervoor gemaakt moet zijn’. Anderen spreken zelfs van een
roeping. In een gezin is vaak al snel duidelijk wie het meest verzorgend is
en wie ‘dus’ de mantelzorg op zich neemt. Daarnaast verschillen mensen
in de last die zij kunnen dragen, waardoor de één vaker helpt dan de ander.
Er zijn verschillende redenen om geen zorg te verlenen. De respondenten
geven aan dat mantelzorg dan wel vrijwillig is, maar niet vrijblijvend. Het
voelt als een verplichting. Het legt mensen vast. Tonkens e.a.70 noemen dat
de ‘vrijwilligersklem’. Mantelzorgers voelen dat ze niet meer op vakantie
kunnen omdat iemand zorg nodig heeft. Een andere reden om geen hulp
te geven is dat mensen niet beseffen dat naasten hulp nodig hebben. Ze
zien het eenvoudigweg niet. Of ze zien het wel maar weten niet goed wat
ze zouden kunnen doen. Linders71 wijst ook op ‘handelingsverlegenheid’:
mensen vinden het moeilijk vinden om hulp aan te bieden, omdat ze zich
niet willen opdringen en niet goed weten hoe de ander zal reageren. Een
ander aspect is ‘vraagverlegenheid’: mensen durven niet om hulp te
vragen, bijvoorbeeld omdat ze vinden dat hun kennissen en familie ‘het al
zo druk hebben’. Ook speelt angst een grote rol. Mensen zijn bang om iets
fout te doen in de zorg voor een ander. Ze geven aan niet goed te weten
hoe ze op een goede manier voor een ander moeten zorgen. Ten slotte is
de grootste drempel het gebrek aan tijd. Bij jongeren speelt dit sterker dan
bij ouderen, vooral als het gaat om structurele en langdurige zorg. De
reisafstand tot de persoon hangt hiermee samen, omdat die feitelijk moet
worden opgeteld bij de tijd voor de zorgtaak zelf. Tegelijkertijd is reistijd
ook een separaat argument: mensen zien het als een extra fysieke barrière
om mantelzorg te verlenen. Afstand is een belangrijke negatieve factor.
69 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
70 Tonkens, E., van den Broeke, J. & Hoijtink, M. (2008). Op zoek naar weerkaatst plezier; samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Nicis.
71 Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid; een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt (proefschrift). Den Haag: Sdu.
Gestuurde zelfsturing 33
Bij het bevorderen van mantelzorg kijken gemeenten naar twee groepen:
mensen die al mantelzorg verlenen en mensen die dat nog niet doen. In
het bijzonder interessant lijkt de groep die nu nog geen zorg verleent,
omdat de al actieve groep aangeeft er niet veel meer bij te kunnen doen. Er
zijn vijf groepen potentiële vrijwilligers. De eerste is een groep vrijwilligers
die in een overgangsfase in hun leven actief op zoek is naar vrijwilligers-
werk. Denk aan recent gepensioneerden of ouders waarvan de kinderen
uit huis gaan. Deze ‘transitiegroepen’ zouden volgens het scp aange-
sproken kunnen worden. De tweede groep bestaat uit mensen die vanuit
eerdere mantelzorgervaringen op zoek zijn naar nieuw vrijwilligerswerk.
Bijvoorbeeld na het overlijden van de persoon waarvoor zij hebben gezorgd.
De derde groep zijn mensen met een professionele achtergrond in de zorg
die de omgang met cliënten missen. Via mantelzorg kunnen ze hun vak
weer uitoefenen en in contact komen met cliënten. Deze mensen vinden
het leuk om naast hun werk, of als ze gepensioneerd zijn, te zorgen voor
anderen. Een vierde groep kan in het vrijwilligerswerk ‘rollen’ door een
advertentie in de krant, verhalen vanuit de naaste omgeving of doordat
iemand hen vraagt. Een (toevallige) situatie zet hen aan tot vrijwilligers-
werk. Ze zijn niet actief op zoek, maar als ze ermee in aanraking komen
dan doen ze mee en blijven ze actief. De laatste groep heeft een ggz
verleden en doet vrijwilligerswerk om te re-integreren in de samenleving.
Zij kunnen hiervoor zelf het initiatief nemen of aangespoord worden door
de gemeente. Volgens het scp zijn dit vijf groepen die zouden kunnen
mantelzorgen en waarvan er grote kans is dat ze het ook willen. Zij vormen
een interessante doelgroep voor gerichte acties vanuit de gemeente.
Like to
Volgens het scp is mantelzorg op papier wel vrijwillig, maar is het meestal
geen echte keuze. Als een naaste ziek wordt dan zorg je daar voor. Mensen
voelen zich geroepen, soms op een positieve en soms op een negatieve
manier. Dat is nog steeds vrijwillig, maar het is evenzeer een sociale of een
in ieder geval gevoelde verplichting. Zo zorgen echtgenoten voor elkaar en
zorgen kinderen voor hun ouders. Buren vinden dat ze niet kunnen blijven
zitten als ze merken dat hun buurvrouw hulp nodig heeft. Er is dus
meestal geen echt keuzemoment. Het gebeurt gewoon, mensen rollen er
in. Partners beschouwen het als vanzelfsprekend dat als één van de twee
ziek wordt, dat de ander dan de zorg op zich zal nemen. Zo begint het en
eenmaal begonnen gaat het zo verder. In theorie is er altijd de keuze om
het niet te doen, maar die wordt niet zo gevoeld. ‘Vanzelfsprekendheid’ en
‘liefde’ worden niet voor niets benoemd als belangrijkste aanleiding om te
34 Vorm geven aan inhoud
helpen. De persoonlijke relatie is van groot belang; voor familie is men
over het algemeen meer bereid om zich in te zetten dan voor buurtgeno-
ten, kennissen of vrienden.72 Al geldt ook hierbij dat er een juiste match
moet worden gevonden tussen de zorgverlener en de zorgvrager, zij
moeten de juiste verstandhouding hebben. Daarnaast is wederkerigheid
ook een belangrijke drijfveer en het idee dat ‘de ander het ook voor mij
zou doen’.
Ook vinden veel mensen het leuk om voor een ander te zorgen. Tonkens73
noemt dit ‘weerkaatst plezier’. Hiermee doelt zij op de voldoening die
mensen halen uit zorg voor een ander. Zorgen geeft hen een voldaan
gevoel. Hierbij geldt wel dat de intensiviteit en de duur van de zorg hier
sterk mee samenhangt. Zorg kan minder leuk zijn als het een verplichting
is of heel langdurig wordt. Daarnaast zijn er ook normatieve motivaties in
het spel, mensen helpen omdat zij denken dat het ‘goed’ is om voor
anderen te zorgen. Je ‘hoort’ er voor anderen te zijn en je steentje bij te
dragen aan de samenleving. Dat is niet per se een prettige motivatie:
mensen hebben het gevoel dat ze zorg moeten verlenen. Mensen hebben
het gevoel dat ze doen wat goed is, maar dat is niet per se iets dat ze
daarom ook graag doen. Ook kan er sprake zijn van een win-win situatie,
waarbij de zorgverlener ervaringen opdoet die later van pas kunnen
komen in een baan. Dit is voornamelijk bij jongeren het geval. Voor
anderen is mantelzorg geven prettig, omdat het regelmaat in het leven
van de zorgverlener biedt. Of de zorgverlener telt via het mantelzorgen
naar zijn gevoel weer mee in de samenleving. Het plezier is dan niet
zozeer of niet alleen het zorgen zelf, maar de maatschappelijke positie
en aansluiting die ermee gepaard gaan.
Waardering is één van de belangrijkste factoren om mantelzorg leuk te
blijven vinden. De waardering kan komen van de cliënten, maar ook van
omliggende vrijwilligersorganisaties. Geld is een dubbelzinnig soort
prikkel. In het onderzoek van het scp geven respondenten aan dat ze het
fijn te vinden om een financiële vergoeding te krijgen voor bijvoorbeeld
benzine of de gemaakte parkeerkosten, ze willen er geen geld op inleveren.
72 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
73 Tonkens, E., van den Broeke, J. & Hoijtink, M. (2008). Op zoek naar weerkaatst plezier; samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Nicis.
Gestuurde zelfsturing 35
Toch is geld vooral een middel, geen doel. Toch blijkt deze vergoeding niet
het belangrijkst; mensen vinden een glimlach of een blik belangrijker.
Deze waardering zorgt voor tevredenheid onder mantelzorgers, die het
idee krijgen dat hun inzet wordt gezien en gewaardeerd.
Enable to
Mantelzorgers voelen zich vaak overbelast.74 Ze zitten vast tussen twee
generaties, moeten voor hun ouders zorgen en hebben ook een eigen
gezin. Ook hebben veel mantelzorgers een betaalde baan. In het onderzoek
van het scp geven mantelzorgers aan dat een flexibele werksituatie er voor
zorgt dat zorgtaken en werk goed met elkaar gecombineerd kunnen
worden. De flexibiliteit kan te maken hebben met de organisatie van het
werk, het type werk of de vrijheid in werkdagen, werktijden en thuiswer-
ken. Naast de flexibiliteit van het werk, is begrip en erkenning van werkge-
vers ook een belangrijke factor voor de combinatie van zorgtaken en werk.
Door goede afspraken te maken met de werkgever, kunnen mantelzorgers
de arbeidstaken beter combineren met de zorgtaken.
Veel mantelzorgers geven aan dat het fijn is om taken te kunnen delen
met anderen. De zorg kan dan ‘verdund’ worden. Dit kunnen vrijwilligers
of professionals zijn, maar volgens het scp zien mantelzorgers vrijwilligers
niet als een serieuze optie: die doen alleen maar de leuke dingen. Ook
twijfelen mantelzorgers over de continuïteit van de vrijwilligerszorg.75
Professionals kunnen wel bijspringen, bijvoorbeeld als er extra hulp nodig
is of de mantelzorger minder tijd heeft. Mantelzorgers hebben af en toe
‘rust’ nodig. Tijdelijke opvanghuizen of respijthuizen bieden daarvoor een
oplossing, hoewel de mantelzorgers ook aangeven dat er verlegenheid
bestaat om professionals in te schakelen. Men heeft het gevoel te falen als
ze het niet alleen kunnen. Ook geven verschillende mantelzorgers aan dat
de weg naar professionele hulp voor hen onduidelijk is. Ze zeggen echter
ook dat het ‘opdringen’ van professionals geen optie is, ze geven aan de
zorg dan waarschijnlijk niet te accepteren. Het is dus vaak lastig om
mantelzorgers zo ver te krijgen dat ze hulp accepteren.
74 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
75 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
36 Vorm geven aan inhoud
Het scp onderzoek laat verschillende succesfactoren in de categorie
“enable to” zien.76 Mantelzorgers geven aan soms onzeker te zijn over hun
handelingen. Zij weten niet zeker of ze op de juiste manier de hulp
verlenen. Ook geven ze aan begeleiding nodig te hebben bij bijvoorbeeld
het aanleren van tiltechnieken of het geven van intieme verzorging zonder
dat het gênant wordt. Door de supervisie van een professional kunnen
mantelzorgers hiermee geholpen worden. Ook kunnen professionals een
vinger aan de pols houden bij mantelzorgers om toe te zien op de belas-
ting van de mantelzorger. Daarnaast is intervisie een belangrijk onderdeel
en blijkt er onder mantelzorgers behoefte aan onderlinge afstemming met
andere mantelzorgers. Ook opleidingen en trainingen kunnen belangrijk
zijn om zorgverleners zekerder te maken over de handelingen die ze
verrichten. Zij kunnen algemene kennis opdoen over bijvoorbeeld het
aangeven van grenzen of meer specifiek kennis vergaren bijvoorbeeld over
het duwen van rolstoelen en tiltechnieken. Hulp bij het aangeven van
grenzen is een veelgenoemd onderwerp, hulpverleners geven aan het
lastig te vinden grenzen aan te geven. Dit blijkt juist zeer belangrijk te
zijn om langdurig zorg te kunnen verlenen. Hulp en ruggensteun bij het
aangeven van grenzen is belangrijk. Ten slotte is de match tussen de
zorgverlener en de zorgontvanger van groot belang, bijvoorbeeld als zij
de zorg goed met elkaar af kunnen stemmen en het goed met elkaar
kunnen vinden.
Asked to
Mantelzorg begint meestal niet met een heldere vraag. Vaak is de mantel-
zorger gewoon degene die het dichtst bij woont, de meeste tijd heeft, de
enige die kan helpen of de oudste in het gezin. Daar wordt als vanzelf-
sprekend naar gekeken, of die voelt zich geroepen als de situatie zich
voordoet. De keuze om te mantelzorgen wordt dus indirect ook door
anderen gemaakt: zij wonen verder weg of hebben minder tijd en zijn
terughoudend om zich te melden. De ‘keuzevrijheid’ is het grootst als
de hulpbehoevende niet tot het eigen gezin of familie behoort. Een zieke
partner verzorgen is voor veel mensen geen expliciete keuze, dat doen ze
gewoon. Zorgvragers geven aan dat ze het makkelijker vinden om zorg te
vragen aan iemand die dicht bij hen staat; hoe verder af, hoe lastiger ze de
hulpvraag vinden.
76 Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Hulp geboden: een verkenning van de mogelijk-heden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag.
Gestuurde zelfsturing 37
Bij zorgontvangers heerst vaak vraagverlegenheid. Ze zijn bang om
anderen tot last te zijn. Als mantelzorgers wel gevraagd worden moeten
ze een afweging maken. Zorgverleners wegen af of het qua tijd mogelijk
is om de gevraagde zorg te verlenen en wat er precies moet gebeuren.
Persoonlijke en intieme verzorging willen mensen meestal liever niet,
ook omdat de verhoudingen tussen de zorgverlener en de zorgontvanger
daarmee veranderen.
Het scp laat zien dat veel mantelzorgers en zorgontvangers angstig zijn
over de toenemende druk op mantelzorg vanuit de overheid. De overheid
die mantelzorgers vraagt meer te doen roept weerstand op. Vooral het
aspect van ‘moeten’ maakt dat mensen het niet willen. Vrijblijvende en
vrijwillige zorg maakt dan plaats voor een noodzaak en een plicht. Dit is
ook het geval bij uitkeringsinstanties, die burgers een verplichte tegen-
prestatie laten doen in de zorg. Het blijkt moeilijk om een goede match
tussen een zorgverlener en zorgontvanger te maken. Ook maken mensen
zich zorgen over de kracht van hun sociaal netwerk. De overheid vraagt
van hen om hun netwerk in te schakelen, maar zit het netwerk daar wel
op te wachten. Mensen snappen dat het noodzakelijk wordt om meer voor
elkaar te zorgen, maar geven aan dat dit een cultuurverandering is die tijd
vraagt.
Responded to
Mantelzorgers geven aan dat voor hen de waardering voor hun inzet
belangrijk is. Ze willen het gevoel krijgen dat hun inzet wordt gezien, dat
zij het niet voor niets doen en dat de zorgontvanger dankbaar is. Dat gaat
om zichtbare of uitgesproken dank. Ze weten dat wat ze doen waarde
heeft, maar als iemand dat zegt of aangeeft is het toch prettig. Uit het
onderzoek van het scp blijkt dat mantelzorgers het fijn vinden om af en
toe een klein gebaar te ontvangen, zoals een presentje of een vergoeding
voor benzine. Toch blijkt uit het onderzoek dat een glimlach of een andere
blijk van waardering en erkenning belangrijker zijn. Dat geldt vooral voor
mantelzorgers die zorgen voor demente ouderen, een moment van
‘herkenning’ blijkt daarbij van grote waarde. Voor vrijwilligers die via een
vrijwilligersorganisatie mantelzorgen, blijkt waardering ook belangrijk.
Het gaat om het gevoel dat de organisatie echt begaan is met de vrijwilliger.
Ook geven mantelzorgers aan behoefte te hebben aan feedback van
professionals op hun handelingen. Dit zijn de eerder genoemde ‘super-
visies’ en ‘intervisies’, waardoor mantelzorgers kunnen reflecteren op hun
38 Vorm geven aan inhoud
handelingen. Mantelzorgers vinden het fijn om af en toe feedback te
krijgen en te weten dat ze het goed doen. Zo krijgen ze meer zelfvertrou-
wen en weten zij dat ze er niet alleen voor staan. Als de gemeente iets wil
doen om mantelzorg te versterken, dan liggen er misschien wel op dit vlak
veel kansen. De gemeente kan waardering uitspreken en aan mensen
laten merken dat hun inspanningen gezien worden. Dat lijkt een loos
gebaar en het moet op de juiste manier gebeuren, maar het kan mantel-
zorgers wel degelijk raken en motiveren om door te gaan.
4.4 Ondernemingen: marktmodellen voor mantelzorg
De Mantelaar koppelt geneeskundestudenten aan ouderen om naasten te onder-
steunen bij de mantelzorg. De studenten bieden integrale hulp. Ze helpen bij het
huishouden, de administratie of in de keuken. Ze helpen bij het opstaan en naar
de wc gaan of ze gaan mee voor een ommetje of naar het museum. De Mantelaar
koppelt de studenten aan de cliënten op grond van achtergrond, interesse, buurt en
meer. Sommige studenten komen structureel meerdere keren per week, andere af
en toe. Op deze manier kunnen mantelzorgers worden ondersteund.77
Een aantal ondernemingen houdt zich bezig met mantelzorg. Zij bieden
diensten aan waarmee zij hulpbehoevenden en mantelzorgers onder-
steunen. Zo helpt de organisatie Familae ouderen met allerlei klussen in
en rondom het huis, maar ook bij het vinden van een geschikte mantel-
zorger.78 De onderneming Woonz geeft een online overzicht van woningen
voor ouderen, ouderen kunnen op de website zelf aangeven wat voor zorg
zij in de woning nodig hebben.79 Ook richten ondernemingen zich op de
ondersteuning van mantelzorgers, door bijvoorbeeld professionele dien-
sten voor een paar uur per week aan te bieden. Zo biedt de onderneming
Zorgwacht80 mantelzorg aan en biedt de onderneming Zorgvoorelkaar.com81
een online platform waarbij zij vraag en aanbod rondom zorg bij elkaar
brengen. Deze ondernemers bieden diensten aan waar de consument voor
betaalt.
77 Mantelaar (2014). Waar staat Mantelaar voor. http://www.mantelaar.nl/78 Familiae (2014). Familiae helpt. http://www.familiae.nl/79 Woonz (2014). Informatie en inspiratie. http://www.woonz.nl/80 Zorgwacht (2014). Visie en missie. http://zorgwacht.nl/81 Zorgvoorelkaar.com (2014). Online marktplaats voor vrijwillige en professionele hulp.
http://zorgvoorelkaar.com/
Gestuurde zelfsturing 39
Ook deze ondernemingen zijn in de decentralisaties partij. De decentrali-
saties bieden voor hen een kans omdat er mogelijk meer vraag naar
mantelzorg en particuliere zorg komt. De meeste ondernemingen richten
zich op zowel de zorgverleners als de zorgbehoevenden. Aan de hand van
verschillende interviews met ondernemers belichten wij ook de kant van
de ondernemers in de casus van de mantelzorg. De ondernemers staan
midden in de praktijk van de mantelzorg.
Can do
De onderneming de Mantelaar krijgt regelmatig een telefoontje van
ouderen die zelf hun zorg organiseren. Zij geven bijvoorbeeld aan een paar
uur per week ondersteuning te kunnen gebruiken, of ze hebben iemand
nodig die boodschappen voor hen doet. De ouderen organiseren zelf hun
zorg, zonder daarbij familie of de overheid in schakelen. Ze hebben
behoefte aan mantelzorg, maar niet vanuit hun sociale netwerk. De
onderneming vervangt dat netwerk. Ook het bedrijf Familae wordt vaak
door ouderen gebeld: ‘Laatst werden we gebeld door een man. Hij is kernge-
zond, maar zijn vrouw is ziek. Hij is bang dat als er iets met hem gebeurt, zijn
vrouw niet meer goed verzorgd zal worden. Om deze reden laat hij nu alvast
iemand elke week komen om vertrouwen in elkaar te krijgen en ervoor te zorgen
dat alles goed geregeld is mocht er iets gebeuren’. Hier organiseren mensen zelf
de zorg die zij nodig hebben en schakelen hiervoor ondernemingen in. Ze
kunnen het zelf, in die zin dat ze zelf de weg naar de onderneming vinden
én in staat zijn om voor de diensten te betalen.
De website Woonz.nl biedt een forum voor seniorenwoningen; hierop
kunnen senioren een woning zoeken die bij hun zorgvraag past. Zo
kunnen zij een woning kiezen met een beperkt zorgpakket, waarbij de
hulp alleen wordt ingeschakeld als de bewoners daarom vragen, of voor
een woning met constante begeleiding. Ook zijn er ‘doorgroeiwoningen’,
waarbij bewoners afhankelijk van de situatie extra zorg in kunnen
schakelen. Mensen gaan zelf op zoek naar woningen die ervoor zorgen dat
zij zolang mogelijk ‘thuis’ kunnen blijven wonen, waarbij het zorgaanbod
precies past bij de zorgvraag. Zo organiseren ze zelf de zorg op maat die zij
nodig hebben. Het platform vergroot hun mogelijkheid om de zorg zelf te
organiseren, het versterkt de werking van hun netwerk.
Mantelzorg gaat over het algemeen over taken die iedereen kan doen.
Onder mantelzorg valt bijvoorbeeld ook het huis schoonmaken en bood-
schappen doen. De onderneming Zorgwacht richt zich op dit soort ‘additio-
40 Vorm geven aan inhoud
nele taken’. Zorgwacht leidt vrouwen in de bijstand op naar een baan in de
zorg in hun eigen wijk. Deze vrouwen hebben de tijd om deze werkzaam-
heden te verrichten en willen ook graag aan het werk, zo heeft Zorgwacht
een wachtlijst met vrouwen die de opleiding bij Zorgwacht willen volgen.
Zorgwacht biedt vrouwen een flexibele baan, waarbij zij de zorg van hun
kinderen kunnen combineren met betaalde arbeid. Doordat zij in de wijk
werkzaam zijn, kunnen zij vaak ook iets extra’s doen voor de mensen
waarvoor zij werken. Zo kunnen mensen die de capaciteiten en de tijd
hebben de zorg overnemen van mensen die deze zorg behoeven of de zorg
niet kunnen verlenen.
Ook andere ondernemingen zorgen voor een ‘win-win’ situatie. De
onderneming Familae schept banen voor zzp’ers in de zorg. Ook de
onderneming de Mantelaar zorgt voor banen én ervaringen voor genees-
kunde studenten. Zij kunnen hiermee hun studie financieren en tegelij-
kertijd bruikbare ervaringen opdoen voor op hun cv. Mensen die zorg
kunnen én willen verlenen hoeven dit op deze manier niet vrijwillig te
doen, maar ontvangen een salaris. Tegelijkertijd is het de vraag of deze
vorm van betaalde mantelzorg wel toegankelijk is voor een grote groep
hulpbehoevenden. Hebben zij bijvoorbeeld voldoende (financiële) middelen
en weten zij hun weg naar de ondernemingen te vinden? Verschillende
ondernemers geven aan dat waarschijnlijk niet iedereen de mogelijkheden
heeft om hun diensten in te schakelen.
Like to
De mantelzorg services worden ook vaak ingeschakeld om mensen
gezelschap te houden. Familae noemt het volgende voorbeeld: ‘we werden
gebeld door een 91 jarige vrouw die graag windows 8 onder de knie wilde krijgen.
Zij kwam bij Familae met het verzoek of zij iemand konden sturen die haar dit
systeem uit kon leggen. Uiteindelijk bleek dat de mevrouw het vooral leuk vond
om te kletsen, veel te kletsen. De persoon die het systeem uit kwam leggen, moest
soms zelfs even zeggen dat zij ook echt wat tijd moesten besteden aan Windows
8’. Zo zit de echte zorgvraag verstopt in het verzoek van de mensen. Uit de
ervaringen van de ondernemers blijkt dat zorgbehoevenden het vaak ook
heel leuk vinden om gezelschap te krijgen en soms huren zij zelf iemand
in om samen te eten.
Ook de werknemers binnen de mantelzorgorganisaties blijken het werk
erg leuk te vinden; ‘het is erg dankbaar werk’. De hulpverleners binnen
de ondernemingen staan in direct contact met de hulpbehoevenden en
bouwen zo een band op. Bij verschillende ondernemingen blijken de
Gestuurde zelfsturing 41
zorgverleners zelfs buiten de werktijden om nog kleine klusjes voor de
klanten te doen, zoals het buitenzetten van het huisvuil. Bij de Mantelaar
blijven studenten soms nog even eten, ondanks het feit dat ze daar niet
voor betaald worden.
Uit het platform van www.wezorgen.nl blijkt dat er vaak een overschot is
aan hulpgevers. Ook op het forum van www.wehelpen.nl blijkt dat er meer
zorggevers zijn dan zorgontvangers. Mensen vinden het leuk om voor een
ander te zorgen en bieden zich aan om af en toe iets voor een ander te doen.
Ook spelen er andere motieven en doen mensen vrijwilligerswerk om bij
werkloosheid geen groot gat in hun cv te laten vallen. Tegelijkertijd is er
ook sprake van vraagverlegenheid, mensen vinden het lastig om hun zorg -
vraag op internet te plaatsen. De verlegenheid lijkt af te nemen als mensen
voor de zorg kunnen betalen of op een andere manier iets terug kunnen
doen. Dan is er volgens hen minder sprake van een eenzijdige relatie.
Enable to
De door ons onderzochte ondernemingen ondersteunen zorgbehoevenden
en zorgverleners. Er wordt voor diensten betaald, dus er is een natuurlijk
mechanisme om tot een scherpe vraag te komen. Cliënten geven aan wat
zij nodig hebben. Sommigen hebben genoeg aan een paar uur per week,
anderen hebben een paar uur extra ondersteuning nodig bovenop de
ondersteuning die een mantelzorger hen biedt. Weer anderen hebben
af en toe hulp nodig, bijvoorbeeld bij het vervoer naar het ziekenhuis.
Hulpvragen verschillen heel erg. Ook mantelzorgers of naasten kunnen
de ondernemingen inschakelen voor extra hulp. Soms gaat het om taken
waarvoor de mantelzorger zelf geen tijd heeft of waarvoor hij of zij de
vaardigheden en de kennis niet bezit. Zorgbehoevenden en zorgverleners
kunnen dus precies aangeven waar zij behoefte aan hebben. Familae geeft
aan met de meest uiteenlopende vragen te maken te krijgen, die precies
passen bij het leven van de mensen. De ene vraagt om een hondenuitlaat-
service, daar waar de ander hulp nodig heeft bij het ophangen van
lampen.
Deze keuzevrijheid bij de zorgvraag is niet voor iedereen weggelegd, niet
iedereen kan betalen, voor ondersteuning. De Mantelaar geeft aan dat zij
verwachten dat het in de toekomst mogelijk normaler is om geld te
reserveren voor aanvullende zorg of dit gezamenlijk met de familie te
betalen. Families en sociale netwerken krijgen zo verschillende keuze-
mogelijkheden om hun zorg in te richten. Zij krijgen verschillende
alternatieven om invulling te geven aan de zorgvraag. Er zullen nieuwe
42 Vorm geven aan inhoud
verbanden en nieuwe combinaties van zorg ontstaan, zo menen de door
ons geïnterviewde ondernemers.
Asked to
Er is sprake van vraagverlegenheid onder hulpbehoevenden, zij stellen
hun zorgvraag liever niet als dat niet per se hoeft. De ondernemers geven
aan dat mensen het fijn vinden om een onderneming in te kunnen
schakelen die hen direct helpt met hun vraag. De ondernemers gaan dan
direct met de hulpbehoevenden aan de slag met de zorgvraag, vaak zonder
tussenkomst van naasten of de overheid. De zorgvraag wordt zo bij een
ondernemer gelegd, in plaats van bij de familie. De familie wordt hierdoor
niet belast met de zorg.
Ondernemers geven aan dat zij vaak te horen krijgen dat het ook fijn is om
zorg ‘zakelijk’ te houden. Zo kan intensieve zorg buiten de familie verlo-
pen en is minder sprake van schaamte, sociale verplichtingen en overbe-
lasting van naasten. Opvallend is dat bij een onderneming als de Mante-
laar de zorgbehoevenden aangeven dat zij hun naasten niet willen vragen
voor mantelzorg. Zij willen hun naasten niet belasten omdat zij het al
druk genoeg hebben. De Mantelaar biedt dan een goed alternatief: het
voelt wel als van hen zelf, maar ze doen het niet zelf en belasten er ook
hun naasten niet mee. Familie is er voor leuke dingen en niet voor de zorg.
Er ontstaat geen afhankelijkheid van familie, buren of vrienden, iets wat
veel cliënten belangrijk blijken te vinden. Of, zoals de Mantelaar aangeeft,
‘cliënten willen hun ouder-kind relatie niet verpesten’. De zorgbehoevenden
ervaren een bepaalde vraagverlegenheid in het aanspreken van familie
voor de zorg.
Hulpbehoevenden omzeilen de vraagverlegenheid door een onderneming
te vragen voor de mantelzorg. In sociale relaties is de tussenkomst van
geld vaak een ingewikkelde kwestie. Vaak is het betalen van familieleden
voor de mantelzorg die zij verlenen ongebruikelijk, familieleden staan
voor elkaar klaar zonder dat daar iets tegenover staat. Doordat onderne-
mers geld ontvangen voor hun diensten, voelt het voor hulpbehoevenden
minder raar om deze diensten in te schakelen en precies aan te geven
waar behoefte aan is. Zo verdwijnt de vraagverlegenheid. Door een
ondernemer in te schakelen kloppen hulpbehoevenden dus niet aan
bij familie en kan de familie vooral voor leuke en gezellige dingen
op bezoek komen, alsdus klanten van de Mantelaar.
Gestuurde zelfsturing 43
Responded to
Mantelzorg gaat meestal om taken die iedereen op zich kan nemen, zoals
hulpbehoevenden helpen bij hun persoonlijke verzorging, het doen van
boodschappen en huishoudelijke klussen. Toch staan de mantelzorgers
binnen de ondernemingen vaak voor ingewikkelde kwesties. Hulpbehoe-
venden vragen mantelzorgers bijvoorbeeld om geld te pinnen voor hun
kleinkinderen, maar mantelzorgers bij de ondernemingen mogen dit niet
doen. Daarnaast komen mantelzorgers ook medische klachten tegen,
waarvan zij niet weten wat zij daarmee moeten doen. Ook kunnen
mantelzorgers zich schuldig voelen om een hulpbehoevende alleen achter
te laten, ook als de werktijd erop zit. Voor deze dilemma’s aan de kant van
de mantelzorgers heeft de onderneming de Mantelaar artsen in dienst die
tips geven aan de studenten die werken als mantelzorger. Deze artsen zijn
bereikbaar voor medische kwesties, maar ook voor persoonlijke dilemma’s.
De studenten kunnen weloverwogen beslissen en dit maakt het werk
makkelijker. Studenten krijgen zo feedback op hun handelingen en krijgen
zo meer zelfvertrouwen. Ook de markt voorziet de ondernemingen van
feedback. Tevreden klanten schakelen de onderneming vaker in en
ontevreden klanten zoeken naar alternatieven. De kwaliteit van de
ondernemingen bepaalt op die manier de positie in de markt.
44 Vorm geven aan inhoud
5 Conclusie: de dynamiek van vrijwillige inzet
5.1 Bevindingen: verschillende en gelaagde motieven voor mantelzorg
Gemeenten ten aanzien van mantelzorgers: kunnen, moeten en willen
Gemeenten bereiden zich op verschillende manieren voor op de decen-
tralisaties. In de voorbereidende documenten speelt de bevordering van
participatie van burgers een grote rol, al blijft de beschrijving daarvan
vaak beperkt tot abstracte termen. Gemeenten hebben het over ‘een
beroep doen op’ en burgers ‘aansporen’ tot participatie. Ze presenteren
de veranderende verhoudingen in de beleidsdocumenten en geven aan dat
de gemeente een stap terug doet en nu van burgers wordt verwacht dat zij
een stap naar voren zetten. Er wordt nergens gesproken over moeten, er is
eerder sprake van een zekere onvermijdelijkheid en ook vanzelfsprekendheid.
De beleidsdocumenten claimen dat het zo zal moeten gaan gebeuren en
sorteren er op voor dat het ook zo gaat. De vraag hoe mensen over de streep
worden getrokken om (meer) mantelzorg te verlenen en wat dat betekent
voor de rol van de lokale ambtenaar wordt amper expliciet gemaakt.
In de beleidsdocumenten leggen gemeenten consistent de nadruk op wat
burgers kunnen. Mensen moeten kijken naar wat ze zelf kunnen en naar
waar ze hulp uit hun netwerk kunnen halen. Dat is als het ware de
opdracht die mensen meekrijgen: in eerste instantie om zelf uit te voeren,
maar ze worden daar straks ook op gewezen door medewerkers van de
gemeenten. Gemeenten omkleden die opdracht met het argument dat het
leuk is om te participeren. Mensen kunnen en moeten het niet alleen, ze
willen het ook. En zo niet, dan missen ze iets: als ze gaan zorgen of zelf
hun zorg goed regelen dan beleven ze daar voldoening aan. Ze kunnen op
die manier bijvoorbeeld een steentje bijdragen aan de samenleving en
krijgen het gevoel dat zij weer meetellen; althans, dat is terug te lezen
in de documenten. Gemeenten benadrukken dat deze participerende
houding ‘normaal’ is, het is vanzelfsprekend om voor een ander te zorgen.
Een aantal gemeenten geeft wel aan dat dit een omslag is: lange tijd was
de verhouding mede door de overheid zelf anders, maar nu beweegt het
richting een andere normaaltoestand. Dit wordt als relatief vanzelfspre-
kend gepresenteerd: het is zo, het kan niet anders en het is eigenlijk ook
wat mensen willen. Tegelijkertijd komt de concrete opdracht om mensen
Gestuurde zelfsturing 45
van die wens bewust te maken in de meeste gemeenten te liggen bij de
sociale wijkteams en contactambtenaren die het beroep op zorg gaan
coördineren: de vraag “wat kunt u zelf en welke mensen in uw netwerk
zouden kunnen ondersteunen” wordt daar uiteindelijk gesteld.82
Interessant is dat veel gemeenten het karakter van de stad sterk bena-
drukken: zo doen wij dat hier. Ze worden niet zozeer aangesproken door
de gemeente als werkorganisatie, maar door de gemeente als gemeen-
schap. Mensen worden op hun lokale identiteit aangesproken. Gemeenten
koppelen een oproep tot participatie aan het versterken van lokale sociale
cohesie. Het is interessant om te onderzoeken of en hoe mensen zich door
dit appèl op sociale cohesie en lokale gemeentelijke identiteit aangesproken
voelen.
Gemeenten benoemen hun eigen rol als “een regierol”. Ze brengen partijen
bij elkaar of verstrekken informatie aan burgers. Soms door het oprichten
van een informatiepunt en soms door activiteiten in het wijkteam.
Tegelijkertijd zal regie op momenten ook meer dwingend zijn: er wordt
aan mensen gevraagd wat ze zelf kunnen en wie ze kennen die zou
kunnen ondersteunen. Dat is een meer aanwijzende vorm van regie. Die
aanwijzende vorm wordt minder expliciet benoemd in de beleidsplannen,
maar ligt wel besloten in de meer op uitvoering en inrichting van de
wijkteams gerichte plannen. Daarnaast proberen gemeenten de sociale
cohesie in wijken te verbeteren, bijvoorbeeld door het verbeteren van de
fysieke leefomgeving. Gemeenten benoemen in de documenten de theorie
dat een aangename en open omgeving eerder leidt tot zorg voor elkaar.
Ten slotte geven gemeenten aan dat de waardering van mantelzorgers
belangrijk is: soms in financiële vorm, vaak in een niet-materiële vorm
zoals een bedankavond. Gemeenten zien zichzelf dus sterk in de rand-
voorwaardelijke sfeer opereren: ze creëren omstandigheden waarin
mantelzorg beter gedijt. De meer concrete en ook aanwijzende acties zien
we niet direct terug in de beleidsdocumenten, maar maakt wel deel uit
van het werk van de wijkteams die straks bij mensen thuis de indicatie
voor zorg komen afstemmen.
82 De Boer, N. & Van der Lans, J. (2013). Burgerkracht in de wijk. Sociale wijkteams en de lokalisering van de verzorgingsstaat. Platform 31.
46 Vorm geven aan inhoud
Mantelzorgers: er inrollen, je geroepen voelen, uit liefde zorgen, doorzetten
(klem zitten)
De acties van gemeenten moeten straks leiden tot andere keuzes van
mantelzorgers en zorgvragers. Het is daarom interessant om te zien wat
de afwegingen van hen zijn en hoe die zich verhouden tot de pogingen
van gemeenten.
Misschien wel de belangrijkste conclusie is dat voor veel actieve mantel-
zorgers er eigenlijk helemaal geen sprake is of was van een keuzemoment.
Ze zijn er ingerold. Er was een moment waarop de mantelzorg begon, en
dat ging gepaard met een soort van afweging, maar dat was geen rationele
keuze waarbij de plussen of minnen tegenover elkaar werden gezet. Veel
mantelzorgers zijn er indertijd aan begonnen, ‘gewoon omdat het zo ging’.
Ze waren er bij en namen taken op zich. Ze voelden zich geroepen, of
zagen zo snel geen anderen die het konden of wilden doen. En toen zijn zij
het gaan doen. Steeds zijn daarbij afwegingen over tijd, afstand, voorkeur
en anderen in het netwerk aan de orde. Maar het gaat ook heel sterk om
een groeiende en misschien ook wel wat glijdende verhouding. Wie er aan
begint gaat er mee verder; terug is heel lastig. En wie er in het begin niet
meteen bij is stroomt later langzamer in.
Uit het onderzoek van het scp blijkt dat het vooral vrouwen en ouderen
zijn die mantelzorg verlenen. Ze zijn als het ware de logische mantelzor-
gers. Niet omdat ze de meest aangewezen of de beste mantelzorgers zijn,
maar omdat ze er op het moment waren en zich het meest geroepen
voelden. Beschikbaarheid en nabijheid lijken de belangrijkste argumenten
te zijn. Mantelzorgers halen wel voldoening uit hun activiteiten – positief
(ik doe het graag) of negatief (ik vind dat ik het moet doen) – maar geven
ook aan klem te zitten tussen generaties, of eenvoudigweg klem in de
relatie met de verzorgde. Voldoening is daarom een ingewikkeld begrip om
op in te zetten. Het klinkt positief: blijkbaar halen mensen voldoening uit
de relatie en wie wil er nu niet méér voldoening? Maar het moet niet te
zonnig worden opgevat. Mantelzorgers geven aan dat hun zorg ook voor
spanning zorgt. Aan de ene kant staan de ouders of schoonouders en aan
de andere kant het eigen gezin. Dat is voor veel mantelzorgers nu zoals
het is, maar het beroep op méér inzet van hen past moeilijk; ze doen al
zoveel, en er moet op andere vlakken ook van alles méér gedaan worden,
bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid op school. Mede daarom waarschuwt het
scp voor dreigende overbelasting van mantelzorgers. Liefde en betrokken-
heid zijn de belangrijkste motieven om mantelzorg te verlenen aan
Gestuurde zelfsturing 47
naasten, maar dat betekent niet dat iedereen die taak ook op de langere
termijn zomaar kan inpassen in zijn leven. De door hem of haar te
verlenen zorg en het samen dragen van het leed van een naaste levert
voldoening op en dat vinden veel mensen op zich waardevol. Maar
daarmee is het nog niet leuk en is het aanspreken van mensen op ‘het
geeft zoveel voldoening’ niet per se iets dat motiveert. Oog voor die
gelaagdheid en de variëteit van emoties en gevoelens worden daarmee
allemaal onderdeel van de inschatting die professionals of ambtenaren
maken in hun pogingen om mensen tot meer mantelzorg te bewegen.
Ondernemers: matchen, uit handen nemen, mogelijk maken, indirect eigenaarschap
In het speelveld tussen de vragen van hulpbehoevenden en het mogelijke
aanbod van (potentiële of werkelijke) mantelzorgers komen interessante
ondernemingen tot stand. De relatie komt vaak voort uit een directe
betrokkenheid, bijvoorbeeld kinderen die hun ouders bijstaan op het
moment dat het nodig is. En vaak is dat het kind dat het dichtst bij woont
en ‘er tijd voor heeft’ – ook als dat laatste relatief of subjectief is. Het
marktmodel van ondernemingen plaatst hier schakels tussen. Door taken
over te nemen, maar ook door matching te organiseren. Dat kan gaan om
de ‘inhuur’ van mantelzorgers die de onderneming aanbrengt (tegen
betaling, of als onderdeel van een studie of werktraject). Het kan ook gaan
om een platform waarop vrijwillige aanbieders van mantelzorg vragers
van mantelzorg kunnen vinden, buiten hun directe netwerk. In beide
gevallen verbreden de ondernemingen het netwerk waarin vraag en
aanbod van mantelzorg elkaar moeten vinden. Dat vergroot de kans op
een goede match die volledig in de vraag (en het aanbod) voorziet. Het
verkleint tegelijkertijd ook het beroep op de ‘eigen’ mantelzorgers.
Daardoor neemt de kans toe dat mantelzorgers uit het eigen netwerk naar
voren stappen en taken op zich nemen: er is achtervang, er zijn anderen,
de taak is kleiner, het voelt daardoor beter. Tegelijkertijd is het de vraag of
deze vorm van hulp voor iedereen toegankelijk is. Beschikken mensen
bijvoorbeeld over voldoende (financiële) middelen en weten zij hun
zorgvraag op de juiste manier (online) te formuleren?
Een andere opbrengst van deze ondernemingen is dat mensen er blijkbaar
gemakkelijk op afstappen; klanten van de ondernemingen geven aan dat
zij graag zelf regie houden op hun zorg en dat ze juist daarom liever geen
beroep doen op hun naasten. In die zin is vraagverlegenheid een belangrijke
kracht van ondernemingen op dit terrein: waar mensen verlegen zijn om
zorg aan naasten te vragen, voelen ze die schroom niet of in ieder geval
48 Vorm geven aan inhoud
veel minder bij ondernemingen. Inkoop van mantelzorg en het ‘zelf goed
regelen’ voelt goed – geeft de voldoening en de verlichting waar de overheid
ook over spreekt – maar het legt geen beslag op de familie, de vrienden,
buren of andere sociale relaties. Er is wel eigenaarschap en regie, maar
geen beslag en gedoe. Voor aanbieders van mantelzorg die te weinig vraag
in hun omgeving hebben is het ook een uitkomst; via de ondernemingen
worden ze gekoppeld aan mensen die hun zorg goed kunnen gebruiken, die
ze anders niet zouden tegenkomen. Zo helpen de onder nemingen ook in
het bij elkaar brengen van vraag en aanbod; in theorie kan dat ook via het
prikbord van Albert Heijn of via een overheidswebsite, maar het is waar-
schijnlijk toch ook een ‘vak apart’ om dat goed te laten werken. De onder-
nemingen die we hebben onderzocht lijken er in ieder geval goed in te zijn.
5.2 Een handje helpen: strategieën om zelforganisatie te bevorderen – zonder in goede bedoelingen het tegenovergestelde te bewerk-stelligen.
Mantelzorg is het vrijwillig opnemen van structurele ondersteuning in de
sfeer van zorg. Het gaat dus om vrije wil, maar ook om een verplichting die
vervolgens de vrijblijvendheid ver voorbij gaat. Mantelzorg is niet inciden-
teel of zo af en toe, maar legt een structureel beslag op de verlener van
zorg en ook op de ontvanger er van. Wie er eenmaal aan begint kan ook
niet zomaar terug, of even afstand nemen. Dat betekent dat mantelzorg
opnemen – en er om vragen – gewichtige stappen zijn in het leven van de
direct betrokkenen én in hun onderlinge relatie.
Zo was het altijd al. Wat nieuw is in deze relatie is dat er nu vanuit het
systeem van professionele zorg en van de overheid een toegenomen druk
ontstaat op het vragen en verlenen van mantelzorg. Vrijwillige inzet wordt
gestuurde zelfsturing, of georganiseerde zelforganisatie. Mantelzorg kan
onmogelijk verplicht gesteld worden, dat is contrair aan de essentie van
het begrip, maar het wordt wel meer dringend voorgesteld. In de meer
generieke beleidsdocumenten zien we dat dit meer dringende beroep op
mantelzorg vooral wordt aangevlogen als een kwestie van willen en
kunnen; mensen willen en kunnen meer dan ze nu doen. In de uitvoerings-
praktijk komt het daarentegen ook aan op moeten; in de wijkteams en in
de keukentafelgesprekken stellen professionals en/of ambtenaren aan
mensen de vraag wat ze zelf kunnen en wie ze kennen die zorg zou
kunnen verlenen. Daar wordt opvolging aan gegeven die de vrijblijvend-
heid voorbij gaat. Zo sluipt wel degelijk moeten in de relatie.
Gestuurde zelfsturing 49
Gemeenten zijn zich bewust van de spanning van externe druk op
intrinsiek gemotiveerde participatie – in dit geval mantelzorg. In dat
opzicht gaan gemeenten een leerproces in waarin ze zoeken naar strate-
gieën om mantelzorg te bevorderen. Ze snappen het beeld van het touw
ook en begrijpen dat duwen tegen een touw veel minder effect heeft dan
er aan trekken. Maar tegelijkertijd moet ze ‘iets’. Zonder meer mantelzorg
lukt het immers niet om de decentralisaties binnen het budget en volgens
de gestelde ambities uit te voeren. De vraag is dus hoe het gras wel harder
groeit, zonder er aan te trekken; welke alternatieven van duwen en trekken
aan het touw van de mantelzorg zijn er mogelijk?
We hebben in dit onderzoek een aantal mogelijke strategieën gezien die
kunnen helpen.
Allereerst is de rol van ondernemerschap hier interessant. Opvallend aan de
businessmodellen rond de mantelzorg is dat ze het gevoel van eigenaar-
schap in stand houden terwijl de zorg wel wordt uitbesteed. Ze trekken als
het ware aan een ander touw. Mensen willen géén mantelzorg van of voor
een directe naaste, maar willen op zich wel zelf regie nemen of voor
iemand zorgen. In die behoefte voorzien opkomende ondernemingen. De
vrager van mantelzorg voelt wel zelf regie, maar hoeft geen familieleden te
vragen; de vrager geeft opdracht aan een bedrijf. Familieleden voelen wel
dat ze zorgen, maar doen het niet zelf; ze huren een mantelzorger in bij de
ondernemer. Mensen die om uiteenlopende redenen (plezier, inkomen,
studie, re-integratie) wel mantelzorg willen verlenen maar dat niet in hun
directe omgeving kunnen of willen doen komen via het bedrijf toch op een
plek. Zo zijn de ondernemingen niet alleen slimme marktplaatsen om
vraag en aanbod bijeen te brengen, maar zorgen ze er ook voor dat een
belangrijke opbrengst van mantelzorg – gevoel van eigenaarschap en eigen
regie – in stand blijft. Het is interessant om te verkennen of de rol van dit
soort ondernemingen verder gebracht kan worden en wat daarin de rol
van de overheid is. En wat dan weer het soort touw is om aan te trekken
dat mogelijk kan helpen om de ondernemingen een vliegende start te
geven. Kan de gemeente daaraan bijdragen, of juist niet?
Ten tweede zijn de diverse marktplaatsen voor mantelzorg interessant.
Soms zijn die onderdeel van het bedrijfsmodel van een onderneming,
maar vaak ook zijn het private initiatieven, stichtingen of ‘gewone’
samenwerkingen van mensen. De werking is ongeveer dezelfde: ze
brengen vraag en aanbod dat elkaar nooit ontmoet in onderling contact.
50 Vorm geven aan inhoud
Mantelzorg hangt nu heel sterk op het nabije netwerk, waarin vraag en
aanbod niet altijd matchen. Vraag en aanbod uit andere netwerken blijft
dan buiten de relatie en wordt niet benut. Terwijl sommige mantelzorgers
bewust buiten hun directe netwerk zoeken naar zorgvragers, en sommige
zorgvragers ook liever mantelzorgers buiten hun eigen omgeving zoeken.
Voor hen is het nu lastig om elkaar te vinden. Het bieden van marktplaatsen
om elkaar te vinden is een belangrijke stap. Zo ontstaan vervolgens voor
de gemeente weer mogelijkheden om mensen die actief worden verder te
helpen, belemmeringen weg te nemen en de inzet zodoende te vergroten.
Het touw komt via de marktplaatsen als het ware weer strak te staan,
zodat de gemeente er aan kan trekken in plaats van duwen. Marktplaatsen
kunnen open zijn, maar het is ook mogelijk dat er actieve bemiddeling
plaatsvindt. In dat laatste geval ontstaat al snel de noodzaak van een
verdienmodel (bemiddeling vereist inzet en dus is er ergens een geld-
stroom nodig). Maar het is ook mogelijk om die bemiddeling vrijwillig of
als maatschappelijk initiatief in te richten. Vrijwillige inzet rond mantel-
zorg kan gaan om het zelf verlenen van mantelzorg, maar ook om initia-
tieven die vraag en aanbod van mantelzorg dichter bij elkaar brengen. De
overheid kan die marktplaatsen maken, maar dat ligt niet voor de hand.
Meer voor de hand liggend, is het van dichtbij bezien of en hoe markt-
plaatsen binnen gebieden ontstaan, hoe die zich ontwikkelen en wat ze
wellicht nodig hebben. Netwerken hebben knooppunten nodig om zich te
kunnen organiseren en verder te ontwikkelen; de rol van de overheid kan
zijn om die knooppunten te helpen zich te ontwikkelen en te bezien of er
in ‘hun’ domein of gebied voldoende sterke knooppunten ontstaan.
Deze eerste twee activiteiten zijn in de metafoor van het duwen of trekken
aan een touw geen vormen van trekken of duwen. Het gaat eraan vooraf.
Dankzij ondernemingen en marktplaatsen komt er nieuwe beweging, die
vervolgens via de clear-factoren verder bevorderd kan worden (trekken).
Tegelijkertijd kan de overheid wel dingen doen om die beweging op gang te
brengen. Daarin ligt een mogelijke rol die overheden – Rijk en gemeenten –
meer nadrukkelijk op zich kunnen nemen: zien of het nodig is en het dan
met mate en kwaliteit doen.
Tegelijkertijd gaat het in nagenoeg alle gemeenten toch ook om het meer
nadrukkelijk mobiliseren van mantelzorg in de directe nabijheid van
zorgvragers. Soms moet er wel degelijk geduwd worden, ook al snappen
we dat het maar heel beperkt effectief is. In de praktijk van de decentrali-
Gestuurde zelfsturing 51
saties zoals die nu in de meeste gemeenten is voorbereid gebeurt dat
vanuit de sociale wijkteams en in de keukentafelgesprekken die bij
zorgvragers worden gevoerd. Daar komt de vraag op tafel wat mensen
zelf kunnen, wie ze kennen en – als ze in huis zijn – de vraag aan de
omstanders of zij niet meer actief kunnen worden. De verkenning van
het clear-model en de praktijk van mantelzorgers levert hier een aantal
belangrijke lessen en suggesties op.
Bij gestuurde zelfsturing geldt een vreemde relatie tussen bedoelde en
onbedoelde gevolgen. Mantelzorgers willen gezien worden, maar vinden
het vervelend als ze op hun vingers gekeken worden. Ze vinden het fijn
en belangrijk dat ze af en toe tips krijgen en horen dat ze het goed doen,
maar ze willen niet het gevoel hebben dat ze gecontroleerd worden of
eerst hun meerwaarde aan de professional moeten bewijzen. Ze vinden
het over het algemeen prettig als ze een attentie of kleine beloning krijgen
voor wat ze doen, maar dat moet geen transactie lijken: het is prettig om
achteraf iets te krijgen, maar de belofte vooraf dat na een jaar mantelzorg
een beloning volgt motiveert juist niet. Het irriteert. Net zoals wat voldoe-
ning geeft niet méér voldoening geeft als iemand daar voortdurend op
wijst: voldoening is een stille emotie, iets dat mensen van binnen voelen
en meedragen, niet iets dat je door een ander verteld moet worden. Dat
kan wel, maar het voelt anders. Evengoed willen mantelzorgers waar-
schijnlijk graag feedback over wat zij bijdragen aan het geheel van zorg
voor de patiënt, maar ze willen niet in een soort rapportagecyclus terecht
komen. Of het gevoel krijgen dat ze een betaalde kracht verdringen en
onderdeel van een organisatie zijn geworden. Ook daar zitten veel para-
doxale effecten. Ze vinden het geen probleem om hun inzet af te stem-
men. Integendeel, het is ook wel handig om te weten wat wanneer
verwacht wordt. En het is handig als bepaalde activiteiten tegelijkertijd
met een professional plaatsvinden. Met mantelzorgers zijn heel goede
afspraken te maken, maar ze willen niet ‘ingeroosterd’ worden. Ook hier is
weer de nuance van belang; ze willen best op bepaalde tijden afspreken en
er zijn, maar ze willen niet ingepland worden en op afroep komen. Zelfs
als het effect hetzelfde is – op de afgesproken tijd en plaats vindt een
activiteit plaats – gaat het om de weg daar naartoe. Dat denken in hoe
acties in sociale dynamiek tussen mantelzorger, patiënt, professional en
ambtenaar spelen is van groot belang als gemeenten toch tegen het touw
gaan duwen en tot gestuurde zelfsturing en georganiseerde zelforganisatie
proberen te komen.
52 Vorm geven aan inhoud
Let wel, dit is geen kwestie van de boodschap slimmer, beter of leuker
verpakken. Het is geen communicatie-kwestie. Het gaat om het organise-
rend principe. De uitdaging is om het systematisch ontplooien van inter-
venties die maken dat mensen gemakkelijker, beter, sneller, effectiever
samen tot zelforganisatie komen. Wel systematisch, zonder dat het
volgens de instrumenten, de taal en de codes van de systeemwereld
gebeurt of mechanisch wordt. Contact maken met mensen, in gesprek
gaan, vertrouwen tonen, iets afspreken, zorg delen, dank uitspreken,
betrokkenheid tonen, aandacht geven; allemaal vanzelfsprekende activi-
teiten in het organiseren in de leefwereld, maar ingewikkelde begrippen
voor de lokale ambtenaar in de context van het systeem. Het mobiliseren
van mantelzorg vraagt om georganiseerde omgang volgens de principes
van de leefwereld. Daar ligt de belangrijkste organisatorische uitdaging
voor de overheid: kan het overheidssysteem zich gedragen volgens de
logica van de leefwereld, zonder daarbij zichzelf te verliezen. Immers,
de overheid is geen buurman of familielid, ook zeker geen vriend, en die
suggestie moet niet gewekt worden.
Speciale aandacht verdient de dreiging van overbelasting van mantelzorgers.
Dat is in eerste instantie een kwestie voor iedere individuele mantelzorger.
Begeleiding hierin kan helpen, bijvoorbeeld door het actief aanbieden van
tijdelijke vervanging, signaleren van overbelasting, begeleiding door
professionals, coaching en het delen van het dilemma. De organisatorische
uitdaging voor individuele gemeenten is om dit te organiseren en zich af
te vragen of hier voldoende oog voor is. Ook als dat strijdig kan zijn met
de noodzaak van het op niet al te lange termijn vermeerderen van het
aandeel van mantelzorg. Soms is het nodig om even te minderen om op
langere termijn tot meer mantelzorg te komen. Mantelzorg is structurele
inzet die over langere tijd vol te houden moet zijn. Dat is niet alleen het
voorkomen van instorting, maar de mogelijkheid tot inpassing in een
verder relatief gewoon sociaal en maatschappelijk leven. De paradox hier
is dat een beetje minder, lichter en een lossere vorm van inzet op termijn
langer houdbaar en meer waardevol kan zijn. Hier is ook interessant om te
zien wat de effecten zijn van ‘gelukkige mantelzorgers’ op hun omgeving.
Of andersom, het gevolg van een overbelaste mantelzorger op de bereid-
heid van anderen in het netwerk om taken op te nemen. Zeker de komen-
de jaren zullen veel mensen om zich heen kijken naar ‘peers’ om hun
eigen inschatting te maken over wat ze willen en kunnen. Goede en
slechte voorbeelden uit het nabije netwerk zijn hierbij belangrijke indica-
toren. Overbelasting gaat dus niet alleen om individuele mantelzorgers,
Gestuurde zelfsturing 53
hun cliënten en hun directe omgeving (gezin of werk), maar ook om het
netwerk dat meekijkt.
Overbelasting is bovendien op systeemniveau evenzeer aan de orde. Het is
opvallend dat er vooral sectoraal wordt gekeken naar wat mensen meer
zouden kunnen doen. Terwijl die verschillende activiteiten in de levens
van mensen optellen en moeilijk los van elkaar kunnen worden gezien.
Overbelasting gaat dus niet alleen om de vraag of mensen de mantelzorg
nog wel aankunnen, maar ook of ze die kunnen combineren met een
toenemend beroep dat ook vanuit andere velden op hun tijd wordt
gedaan. De arbeidsparticipatie moet omhoog, mensen moeten meer
‘ouderbetrokkenheid’ tonen op school, ze moeten zich actief inzetten in de
buurt, dragen eigen verantwoordelijkheid voor permanente scholing, ze
moeten zich actiever bekommeren om de opvoeding van kinderen,
kunnen zich minder kinderopvang en buitenschoolse opvang veroorloven,
ze moeten zich actief tonen in het verenigingsleven en daarnaast moeten
ze ook nog mantelzorg verlenen. De vraag is of het beroep dat beleid doet
op eigen inzet van mensen nog leidt tot een behapbare optelling. Dat is
allereerst een ontwikkeling om in de gaten te houden en te signaleren.
Het zou daarnaast een kwestie kunnen zijn om breder te signaleren en
om meer sector-overstijgend te kijken naar het beroep dat op individuele
inzet van mensen wordt gedaan. Tenslotte is het interessant om te zien
op welke manier de overbelasting verlicht kan worden. Dat is een zero-
sum-game van ‘minder overheid, meer burger’, of ‘minder burger en dus
dan weer meer overheid’. De werkelijkheid is veel genuanceerder: even
een pauze, of alleen de wetenschap – dat wanneer het even niet meer gaat
er achtervang is – kan al helpen. Het oog hebben voor overbelasting
verkleint al het concrete risico er op.
We begonnen dit essay met het reclamespotje over de veranderende zorg.
Nederland verandert mee, was daar de tekst, met als boodschap dat de
overgang naar een andere vormgeving aan de zorg tamelijk glad verloopt.
Omdat mensen niet zozeer moeten, maar vooral ook willen en kunnen
zorgen. Dit essay heeft meer de grilligheid van die overgang laten zien.
Het effectief opereren in die grillige praktijk vereist niet zozeer een slim
systeemontwerp of een handige communicatie-uiting, maar het vermogen
om systematisch aan te sluiten op de leefwereld van mantelzorgers en
zorgvragers. Interessant is hier dat bedoeld of onbedoeld zich nieuwe
partijen aandienen die een in potentie belangrijke rol spelen in het
domein van de mantelzorg. Maatschappelijke participatie gaat niet alleen
54 Vorm geven aan inhoud
om mensen die meer zelf gaan doen, maar ook om anderen die zich
georganiseerd en met of zonder winstoogmerk op de ‘markt’ voor mantel-
zorg melden. De overheid moet in dat gemengde veld opereren. Nederland
verandert en de zorg verandert mee. Dat heeft grote gevolgen voor mensen
die zorg verlenen of ontvangen, maar misschien nog wel het meest voor
de overheid zelf. Moeten, willen en kunnen zijn voor de overheid zelf net
zozeer aan de orde. Nederland verandert snel, veranderen overheidsorga-
nisaties en ambtenaren snel genoeg mee?
Gestuurde zelfsturing 55
Bijlage
Geraadpleegde beleidsdocumenten gemeenten
• Gemeente Alkmaar – begeleiding: een nieuwe taak in de nieuwe wmo.
Regionaal transitieplan.
• Gemeente Amsterdam – Koersbesluit: Amsterdamse zorg – noodzaak
voorop, herinrichting Wmo.
• Gemeente Arnhem – Uitvoeringsplan Wmo 2015: de veerkrachtige samen-
leving Arnhem 2015-2016.
• Gemeente Baarn – Kadernota met bouwstenen en transformatie van het
sociaal domein Gemeente Baarn.
• Gemeente Best – Samen zorgen voor Best: van awbz naar Wmo.
• Gemeente Bergen op Zoom – Nota sociaal domein. Samen leven, samen
doen.
• Gemeente Delft – Sociale Visie Delft 2014 – 2018: verder met elkaar.
• Gemeente Enschede – Transitieplan Wmo 2015.
• Gemeente Haren – Beleidsplan wmo en lokaal gezondheidsbeleid 2014- 2017.
• Gemeente Hellendoorn – Kadernota Wmo 2015 -2019: samenwerken aan
een blijvend vitale participatiesamenleving.
• Gemeente Lelystad – Uitvoeringsplan Wmo 2015.
• Gemeente Utrecht – Meedoen naar vermogen: wmo uitvoeringsplan eerste
fase: van kaders stellen naar inrichten, naar uitvoeren.
• Gemeente Venlo – Een bijzondere tijd: beleidsplan decentralisaties sociaal
domein gemeente Venlo.
• Gemeente Zeewolde – Visie op het sociaal domein: maatschappelijke agenda
2013 -2017.
• Gemeente Zeist- Beleidsplan decentralisaties awbz/wmo: Zeist op weg
richting uitvoering.
• Gemeente Zwolle – Meedoen - werken vanuit vertrouwen: visie sociaal
domein.
Eerder in deze reeks verschenen:
2007
• Reïnventing the Netherlands: de vormgeving van het openbaar bestuur
Tracy Metz
• Denktanks in beweging
Paul ‘t Hart
• Een gemakkelijke waarheid
Waarom we niet leren van onderzoekscommissies
Hans de Bruijn
• Balanceren tussen inkapseling en afstoting
Een essay over de strategische functie bij de Rijksoverheid
Mark van Twist, Rik Peeters, Martijn van der Steen
2008
• Achter de voordeur, onder het bed
De dwaalleer van de etatistische vermarkting
Marc Chavannes
• Verschuivende verwachtingen
Over de rolverandering en vormgeven aan strategische professionaliteit
Rik Peeters, Mark van Twist, Martijn van der Steen
2009
• Strategiseren in de schaduw van de macht Politiek assistenten van bestuurders als ‘verborgen verbinders’
Martijn van der Steen, Mark van Twist, Rik Peeters, Marlies de Vries
• Toekomstverkenning en organisatieontwikkeling
Ontwerpkeuzes in het scenarioproject RWS 2020
Mark van Twist, Martijn van der Steen, Maarten van der Vlist, Roger Demkes
• De regulerende staat Ontwikkeling van het toezicht door Inspecties
Ferdinand Mertens
• Leren van tegenspraak
Hoe professionals en managers leren van leiderschap,
resultaatgerichte sturing en toezicht
Peter van der Knaap
2010
• Figureren in het verhaal van de ander
Over gezagsdragers in beeld
Martijn van der Steen, Jaap van der Spek, Mark van Twist
• Techniek van de onmacht Fatalisme in politiek en technologie
Michel van Eeten
• Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur
Een beschouwing over 60 jaar vernieuwing van de rijksdienst
Martijn van der Steen, Mark van Twist
• De logica van het ongepaste
Rik Peeters, Martijn van der Steen, Mark van Twist
2011
• Beweging bestendigen
Over de dynamica van overheidssturing in het rizoom
Rik Peeters, Martin Schulz, Mark van Twist, Martijn van der Steen
2012
• Open data, open gevolgen
Josta de Hoog, Mark van Twist, Albert Meijer, Martijn van der Steen,
Jorren Scherpenisse
2013
• Pop-up publieke waarde
Overheidssturing in de context van maatschappelijke zelforganisatie
Martijn van der Steen, Mark van Twist, Nancy Chin-A-Fat,
Tobias Kwakkelstein
• Amarantis
Het verhaal achter een vertraagde val
Nancy Chin-A-Fat, Jorren Scherpenisse, Martijn van der Steen,
Mark van Twist, Martin Schulz
• Vroege signalen, tijdige strategie
Beschouwing over de Early Warning systematiek van Rijkswaterstaat
Martijn van der Steen, Jorren Scherpenisse, Mark van Twist, Erna Ovaa,
Wim van den Boogaard
• Ibn Ghaldoun Verhaal achter een bijzonder inspectiebezoek Mark van Twist, Jorren Scherpenisse, Nancy Chin-A-Fat,
Martijn van der Steen
• De Deltacommissaris Kroniek van de instelling van een regeringscommissaris
voor de Nederlandse Delta Mark van Twist, Martin Schulz, Martijn van der Steen, Jony Ferket
• Omgaan met het onbekende Een reflectie op de voorbereiding op de drie decentralisaties Martijn van der Steen, Josta de Hoog, Anna Wendt, Mark van Twist
• Van een zachte landing naar een verlengde vlucht Een reflectie op het kleineveldenbeleid Martijn van der Steen, Nancy Chin-A-Fat, Jorren Scherpenisse,
Mark van Twist
Gestuurde zelfsturing 59
2014
• Ogen en oren, handen en tanden Over de invoering van bestuurscommissies als verlengd lokaal bestuur
in Amsterdam
Paul Frissen, Jaap van der Spek, Nancy Chin-A-Fat, Jorren Scherpenisse
• Gewoon, In Amsterdam-West Een zoektocht naar het bijzondere van alledaagse participatiepraktijken
Mark van Twist, Martijn van der Steen, Anna Wendt
• Van voortgang boeken naar bestemming kiezen Strategisch kiezen om de decentralisaties te realiseren
Martijn van der Steen, Mark van Twist, Nancy Chin-A-Fat, Jorgen Schram
• Buitenlangs en binnendoor Het Openbaar Ministerie en de netwerkaanpak van criminaliteit
Jorren Scherpenisse, Mark van Twist, Martijn van der Steen
• Naar een ge(s)laagde strategie Een evaluatie van het Interdepartementaal Programma BioBased Economy
Martijn van der Steen, Nancy Chin-A-Fat, Mark van Twist,
Jorren Scherpenisse
2015
• Speels (be)sturen De toepassing van gamification in het openbaar bestuur
Aart Verloop, Mark van Twist, Martijn van der Steen
• Sedimentatie in sturing
Systeem brengen in netwerkend werken door meervoudig organiseren
Martijn van der Steen, Jorren Scherpenisse, Mark van Twist
60 Vorm geven aan inhoud
Nederlandse School voor Openbaar Bestuur
De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (nsob) verzorgt sinds
1989 hoogwaardig postacademische opleidingen. In dat jaar besloten
de Universiteit Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam tot
de oprichting van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.
Sinds juli 1995 participeren behalve de Universiteit Leiden en
de Erasmus Universiteit Rotterdam ook de Universiteit Utrecht,
de Universiteit van Amsterdam, de Technische Universiteit Delft,
de Universiteit van Tilburg en de Vrije Universiteit Amsterdam in
de nsob. Vanaf haar aanvang streeft de nsob ernaar om met
geavanceerde en uitdagende opleidingen voor het topsegment van
het management in openbaar bestuur en publieke sector bij te
dragen aan een hoogwaardig openbaar bestuur. De opleidingen
van de nsob onderscheiden zich door geavanceerde didactische
concepten, een excellent docentenkorps van topwetenschappers
en vooraanstaande professionals uit de praktijk en intensieve en
kleinschalige onderwijsvormen. De opleidingen bieden een mix van
cognitieve verdieping, theoretische en professionele reflectie, oefening
in professionele en persoonlijke competenties, toepassing van kennis
en inzichten in complexe advies- en onderzoeksopdrachten. De
opleidingen zoeken de grenzen van weten en kunnen op en dagen
de deelnemers uit hetzelfde te doen.
De nsob is sinds 2006 niet alleen een hoogwaardig opleidingsinstituut
voor de publieke sector, maar tevens een denktank. In die functie wil
de nsob bijdragen aan kennisontwikkeling voor en over openbaar
bestuur en publieke sector. Het gaat daarbij om strategische
vragen over beleidsinhoud en sturingsrelaties, over verschuivende
verhoudingen tussen private, publieke en politieke domeinen en
over de vormgeving en instrumentering van veranderingen in die
domeinen. De nsob werkt aan vragen die worden aangereikt door
opdrachtgevers uit openbaar bestuur en publieke sector, maar ook
aan vragen die voortkomen uit autonome wetenschappelijke en
professionele reflectie. De nsob biedt ruimte en inspiratie voor
gasten uit de praktijk en de wetenschap, tijdens en na hun loopbaan.
De nsob organiseert publieke debatten en verzorgt wetenschappelijke
en professionele publicaties.