Genesis en de komeetGenesis en de komeet Een zoektocht naar Bijbelse rampen Boudine Berkenbosch...
Transcript of Genesis en de komeetGenesis en de komeet Een zoektocht naar Bijbelse rampen Boudine Berkenbosch...
Genesis
en de komeet
Een zoektocht naar Bijbelse rampen
Boudine Berkenbosch
In memoriam Immanuel Velikovsky
Met dank aan mijn oude lerares
en vriendin
Riet Kalisvaart
Genesis en de komeet
Een zoektocht naar Bijbelse rampen
Boudine Berkenbosch
Genesis en de komeet is een studie naar aanleiding van het werk van
Immanuel Velikovsky. Deze van oorsprong Joods-Russische psychiater en psycho-
analyticus veronderstelde in de jaren ’50 dat de Bijbelse god Jhwh een komeet was
die nog in historische tijden rampen op aarde heeft aangericht. Als dat waar is, dan
heeft dat consequenties voor de religie van Joden, Christenen en Moslims. Hun god
zou dan geen almachtig opperwezen zijn, maar een levenloos hemellichaam.
Volgens Velikovsky zijn de rampen die deze komeet aanrichtte, onzichtbaar in de
oude geschiedenis, omdat de chronologie niet klopt. Ook dat zou grote gevolgen
hebben, niet alleen voor de oude geschiedenis, maar ook voor ons begrip van de
samenleving en de rol die de religie speelt in onze beschaving.
Dat er kosmische inslagen waren, is wel bewezen. In dit boek worden zij verbonden
aan het Bijbelboek Genesis en voorzien van jaartallen. Als Jhwh een komeet was,
dan verscheen deze overal op het zelfde moment. Op grond van zijn verschijningen
kan men dan de chronologie herzien. Ook komt die komeet nooit meer terug, want
als Jhwh inderdaad een komeet was, dan is deze God ooit ingevangen door de
Oppergod van de oudheid, de planeet Jupiter.
Mr. drs. Boudine Berkenbosch is psychologe en juriste. Tevens onderhoudt ze een
weblog: www.boublog.nl
Dit e-boek is gratis te downloaden:
https://www.boublog.nl/wp-content/uploads/2020/05/00-Genesis-en-de-komeet-
2020.pdf
Mocht u iets over hebben voor mijn werk, dan zijn donaties meer dan welkom. Zie:
www.boublog.nl/donaties/
Voorplaat: Gustave Doré: De Bijbel in 230 gravures. Uitgeverij Septuaginta,
Hoofddorp. 2e druk 1974. ISBN 90 6113 034 4. p. 18
Inhoudsopgave
Inleiding ....................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 1: Het boek Genesis ....................................................................... 13
1.1 De Tuin van Eden .............................................................................................. 13
1.2 De Zondvloed ..................................................................................................... 18
1.3 De Toren van Babel ......................................................................................... 20
1.4 Aartsvader Abraham ....................................................................................... 22
1.5 Een regen van brandende zwavel ............................................................. 25
1.6 Aartsvader Isaak .............................................................................................. 28
1.7 Aartsvader Jacob .............................................................................................. 31
1.8 Jozef in Egypte .................................................................................................. 35
Literatuur en eindnoten: ........................................................................................... 38
Hoofdstuk 2: Brandende zwavel en zout ................................................... 40
2.1 Sodom en Gomorra zijn opgegraven ....................................................... 40
2.2 Een inleiding in de scheikunde .................................................................. 42
2.3 Elektromagnetisme en straling .................................................................. 49
2.4 Waterstof, zuurstof en water ..................................................................... 50
2.5 Metalen, ertsen en oxiden ............................................................................ 52
2.6 Halogenen of zoutvormers ........................................................................... 56
2.7 Koolstof en silicium ......................................................................................... 57
2.8 Zuren en zouten ................................................................................................ 63
2.9 Een regen van brandende zwavel ............................................................. 66
Literatuur en eindnoten: ........................................................................................... 71
Hoofdstuk 3: Een kosmisch scenario ........................................................... 72
3.1 Het heelal en het zonnestelsel ................................................................... 72
3.2 De aarde en de maan ...................................................................................... 75
3.3 Mercurius, die kleine wildeman ................................................................. 78
3.4 Venus, koningin van de hemel ................................................................... 79
3.5 De oorlogsgod Mars en de verdwenen planeet .................................. 83
3.6 De oppergod Jupiter en zijn gevolg ......................................................... 85
3.7 Saturnus, de god van de tijd ....................................................................... 92
3.8 De onzichtbare reuzen Uranus en Neptunes ....................................... 94
3.9 De dwerg Pluto en de rest ........................................................................... 95
Literatuur en eindnoten: ........................................................................................... 97
Hoofdstuk 4: Een hypothetische komeet ................................................... 98
4.1 Een langharige staartster ............................................................................. 98
4.2 De wetten van Kepler .................................................................................... 100
4.3 Kometen die terugkomen ............................................................................ 103
4.4 De Oortwolk en de Kuipergordel .............................................................. 105
4.5 Ochtendkometen en avondkometen ....................................................... 109
4.6 Een hypothetische komeet .......................................................................... 110
Literatuur en eindnoten: .......................................................................................... 115
Hoofdstuk 5: Hoe de sterren bewegen........................................................ 116
5.1 De sterrenkaart en de sterrenbeelden ................................................... 116
5.2 Meteoren en meteorieten ............................................................................. 119
5.3 De tollende aardas en de precessie ......................................................... 123
5.4 De verschijning van Jhwh aan Abraham ............................................... 125
5.5 De bewegingen van de aardbaan .............................................................. 128
5.6 IJstijden en hittegolven ................................................................................ 130
5.7 De kracht van vulkanen ................................................................................ 133
5.8 Klimaat en zonnestraling ............................................................................. 134
5.9 De bewegingen van sterren en stelsels ................................................. 136
Literatuur en eindnoten: ......................................................................................... 139
Hoofdstuk 6: De geschiedenis van de aarde ........................................... 140
6.1 Het begin van het leven op aarde ............................................................ 140
6.2 De aardkorst en de drift der continenten ............................................ 143
6.3 De Cambrische Revolutie ............................................................................. 148
6.4 Het Paleozoïcum .............................................................................................. 151
6.5 Het Mesozoïcum ............................................................................................... 156
6.6 Het Tertiair ......................................................................................................... 162
6.7 Massale extincties met een ritme .......................................................... 166
6.8 Tijdschema (in miljoenen jaren geleden) ............................................ 169
Literatuur en eindnoten: .......................................................................................... 171
Hoofdstuk 7: Het IJs en de Megafauna ...................................................... 174
7.1 Het begin van de klimatologie .................................................................. 174
7.2 Nader onderzoek: CLIMAP .......................................................................... 176
7.3 Het klimaat tijdens de laatste ijstijd ...................................................... 182
7.4 Het rampzalige einde van de ijstijd ........................................................ 185
7.5 Het leven en sterven der megafauna ..................................................... 189
7.6 Stel dat de polen zich verplaatsten... .................................................... 195
7.7 Het tijdschema van de ijstijden ................................................................ 196
Literatuur en eindnoten: .......................................................................................... 199
Hoofdstuk 8: Mensen en mythen................................................................. 201
8.1 Het ontstaan van de mensapen ................................................................. 201
8.2 Het ontstaan van de mensen ...................................................................... 204
8.3 De opkomst van Homo Sapiëns ................................................................. 208
8.4 Verwantschap en de seksuele orde ......................................................... 210
8.5 Het Stenen Tijdperk ........................................................................................ 213
8.6 De ondergang van Atlantis .......................................................................... 216
8.7 De ondergang van het moederland Mu .................................................. 219
Literatuur en eindnoten: ........................................................................................ 224
Hoofdstuk 9: Genesis en de prehistorie .................................................. 226
9.1 De Natufiërs en de Tuin van Eden ............................................................ 226
9.2 Het Younger Dryas en Kaïn en Abel ......................................................... 228
9.3 Het begin van het Holoceen: het Neolithicum ..................................... 232
9.4 De sedentaire beschaving en het vaderrecht ...................................... 239
9.5 Pottenbakkers, kopersmeden en handelaren ...................................... 243
9.6 De Zondvloed en de Sumerische Vloed .................................................. 247
9.7 De predynastieke periode ............................................................................ 250
Literatuur en eindnoten:........................................................................................... 255
Hoofdstuk 10: Genesis en de geschiedenis ........................................... 257
10.1 De Sumerische Koningslijst ..................................................................... 257
10.2 Sargon van Akkad ........................................................................................ 260
10.3 Drie eeuwen van stofstormen ................................................................ 263
10.4 De vloek van Akkad .................................................................................... 269
10.5 De opkomst en ondergang van Ur III ................................................. 272
10.6 Jhwh verschijnt aan Abraham ................................................................ 278
10.7 De god verschijnt in Egypte .................................................................... 283
10.8 Het Oud Babylonische Rijk ...................................................................... 286
10.9 Een chronologische puzzel ...................................................................... 290
Literatuur en eindnoten:........................................................................................... 293
Appendix A: Omtrent Immanuel Velikovsky ........................................... 295
Appendix B: Vaste waarden en formules in het zonnestelsel ..... 300
9
Inleiding
De Bijbel is het meest gelezen boek ter wereld, met als goede tweede de Koran.
De inhoud werd ooit beschouwd als de absolute waarheid, de Bijbel was heilig,
het Woord van God. Men kan deze verzameling oude teksten echter ook op een
andere manier lezen, met verbazing over de verhalen en de vraag hoe deze ooit
zijn ontstaan. “Genesis en de komeet” gaat over de vraag of en in hoeverre deze
verhalen in de Bijbel op waarheid berusten.
De Bijbel begint met het boek Genesis. Daarin verschijnt soms de god Jhwh,
waarna er steevast een ramp gebeurt. Sommige rampen lijken zo wonderlijk, dat
niemand er echt in gelooft. Christenen gaan er meestal vanuit dat deze passages
overdrachtelijk bedoeld zijn en een morele boodschap bevatten. Het zijn mythen
of metaforen, symbolische verhalen. Ook in de wetenschap ging men er lang
vanuit dat deze verhalen geen historische waarheid bevatten.
In de Bijbel is Jhwh niet de enige god, maar het is wel de enige god die mag
worden aanbeden. Deze god verschijnt soms plotseling, om op een rampzalige
manier in te grijpen in het leven. Bezien we deze verhalen in relatie tot de plaats
en tijd waarin ze spelen, dan blijkt dat alle omringende volkeren de hemel-
lichamen aanbaden. De zon, de maan en de vijf zichtbare planeten waren de
belangrijkste goden van Babyloniërs en Kanaänieten. De oppergod was echter
niet de zon of de maan, maar de planeet Jupiter, met Venus als goede tweede.
Misschien was Jhwh ook wel een hemellichaam! Omdat de banen van de zon, de
maan en de planeten vrij regelmatig zijn, was hun gedrag op den duur
voorspelbaar. De plotselinge manier waarop Jhwh verschijnt, doet vermoeden
dat het niet gaat om een planeet, maar om een komeet. Op zich is dat een
elegante hypothese: Jhwh was een komeet, of het was geen komeet.
De hypothese van een Bijbelse komeet is al oud. Sinds Newton zijn er pogingen
ondernomen om de Bijbel te verzoenen met de wetenschap. Men ging er ten
tijde van Newton vanuit dat de Bijbelse rampen waar gebeurd zijn. De verklaring
zocht men in een komeet die door God was gezonden. Al tijdens het leven van
Newton kwam iemand op dat idee en in de 18e eeuw was dit een vrij algemeen
aanvaarde theorie, maar in de 19e eeuw werd deze weer losgelaten, om plaats
te maken voor het idee van een stabiele kosmos. Sir Charles Lyell formuleerde
het omstreeks 1830 aldus: Geologische verschijnselen zijn te verklaren vanuit de
langdurige werking van processen en krachten die ons ook nu nog omringen. Dit
10
principe van uniformiteit of actualisme vormde aanvankelijk wel een verbetering
ten opzichte van dogmatische Bijbelse verklaringen, maar het actualisme werd
zelf tot een dogma, mede door de evolutie-theorie van Darwin. Volgens Darwin is
de verscheidenheid van soorten ontstaan vanuit een groot aantal langzame
veranderingen die een voordeel opleverden voor de aanpassing van een plant of
dier aan de omgeving. De beter aangepaste exemplaren hadden een grotere
kans om zich voort te planten, waardoor het voordeel zich kon verspreiden over
de populatie. Volgens Darwin ontstonden er aldus langzaam nieuwe soorten.
In de jaren '50 van de 20e eeuw werd het actualisme, dit dogma van geleidelijke
verandering, doorbroken door dr. Immanuel Velikovsky, een psychoanalyticus
van Joods-Russische oorsprong. Volgens zijn theorie was Jhwh een komeet die
nog in Bijbelse tijden rampen had aangericht. Hij haalde daarmee zowel het
Bijbelse catastrofisme als de komeet weer tevoorschijn, dit tot verontwaardiging
van de gevestigde wetenschap. Hij werd zwaar tegengewerkt, men noemde hem
een catastrofist, wat in die tijd een scheldwoord was, of zelfs een charlatan,
terwijl zijn werk toch grondig gedocumenteerd was! Het zou nog een halve eeuw
duren voor het actualisme van Lyell en Darwin aan gezag begon in te boeten.
Velikovsky had in veel opzichten gelijk, maar zijn kosmische theorie leunde nogal
zwaar op de mythen. Volgens hem was Venus ontsprongen aan Jupiter, waarna
dit hemellichaam als komeet rampen aanrichtte om vervolgens door de zon te
worden ingevangen. Astronomen haalden hun schouders op, want Jupiter is zo
zwaar, daar kan niets aan ontspringen. Dank zij de ruimtevaart, vooral van de
Voyagers in de jaren ’90, is Velikovsky’s begrip van ons zonnestelsel achterhaald
door de feiten over Jupiter en Venus.
Daar staat tegenover dat Velikovsky meende dat het heelal elektrisch geladen is.
Dit blijkt inderdaad het geval. Elektromagnetische velden spelen er een grote rol.
Ook zijn sommige kosmische rampen inmiddels goed gedocumenteerd en
algemeen aanvaard, waaronder de inslag van een meteoriet die 65 of 66 miljoen
jaar geleden leidde tot het uitsterven van de dinosauriërs.
Velikovsky zei ook dat de huidige reconstructie van de oude geschiedenis leidt
tot anachronismen. Het gaat daarbij om vier tot zes eeuwen! Inmiddels hebben
sommige archeologen dit chronologische probleem wel in kaart gebracht, maar
tot op heden is het niet opgelost. De anachronismen waar Velikovsky op wees,
bestaan wel degelijk, maar zijn chronologie blijft een probleem.
11
Volgens Velikovsky heeft een komeet die in de Bijbel Jhwh wordt genoemd, in
Bijbelse tijden rampen aangericht. Als dat waar is, dan zou elke verschijning van
Jhwh wereldwijd hebben geleid tot een ramp, die dan overal op hetzelfde
moment gebeurde. Als Jhwh blijkt dat een komeet is, dan kunnen we op grond
van zijn verschijningen de geschiedenis rechtzetten.
“Genesis en de komeet” gaat over de vraag of Jhwh een komeet was die rampen
aanrichtte en zo ja, wanneer deze rampen dan zijn gebeurd. Op zoek naar het
antwoord zullen we ons wenden tot diverse takken van wetenschap. Een komeet
is immers een hemellichaam waarbij zowel de kosmos als de aarde betrokken
zijn. Ieder hoofdstuk lijkt daarom over iets anders te gaan, maar het is geen
losse verzameling feiten. Het gaat om een logische reeks van vragen, waarop
steeds een andere wetenschap een antwoord zou kunnen geven.
Dit boek begint met de Bijbel, en wel het boek Genesis. Vervolgens gaat het over
scheikunde, astronomie, sterrenkunde en de geschiedenis van de aarde. Daarna
gaat het over de geschiedenis van de mensheid, waarbij de focus op het Midden
Oosten ligt, want zowel in Egypte als Mesopotamië kende men het schrift. In
beide landen gebeurden rampen die lijken op wat in de Bijbel staat. Het laatste
hoofdstuk gaat mede over de chronologie, want als deze rampen overal
gelijktijdig gebeurden, dan kloppen de jaartallen niet!
Voorin het boek staat een landkaart en achterin staat een sterrenkaart die u kunt
raadplegen als het over de hemel gaat. Aan het einde van ieder hoofdstuk staat
een literatuuropgave met eindnoten.
12
Literatuur:
Velikovsky, Immanuel: Worlds in Collision. © 1950. Abacus, Londen 1972. ISBN:
0 349 13573 8. Nederlandse vertaling: Werelden in botsing. Ankh-Hermes bv,
Deventer 1971.
Velikovsky: Ages in Chaos. © 1952. Abacus, Londen 1973. ISBN 0 349 13575 4.
Nederlandse vertaling: Eeuwen in chaos. Ankh-Hermes bv, Deventer.
Velikovsky: Earth in Upheaval. © 1955. Abacus, Londen 1973. ISBN 0 349
13574 6. Nederlandse vertaling: Aarde in beroering. Ankh-Hermes bv, Deventer,
1973
Velikovsky: Oedipus en Echnaton. Nederlandse vertaling: Ankh-Hermes bv,
Deventer, 1974. ISBN 90 202 32 878
Velikovsky: Peoples of the Sea. Sidgwick and Jackson Limited, Great Britain
1977. Nederlandse verteling: De Zeevolken. Uitgeverij Ankh-Hermes b.v.
Deventer 1979
Velikovsky: Ramses II and his time. Doubleday & Company Inc., New York 1978.
Nederlandse vertaling: Ramses II en zijn tijd. Ankh-Hermes bv, Deventer 1980.
ISBN 90 202 3300 9
Postuum gepubliceerd:
Velikovsky: Mankind in Amnesia. Paradigma Ltd., 2010. ISBN 978 1 906833 16 9
Postuum gepubliceerd door: The Velikovsky Archive: http://www.varchive.org/
The Dark Age of Greece, a critical examination of the mysterious gap of close to
five centuries thought to follow the Mycenaean civilization.
The Assyrian Conquest, a volume in the Ages in Chaos series, covering the
period from the end of the Amarna Period to the time of Ramses II.
Collected Essays, comprising articles and fragmentary manuscripts such as
Shamir, The Secret of Baalbek, Sinai and Olympus, Test of Time, The Orbit and
the ‘Observer’ editorials.
The Psychoanalytic Papers, from the years between the two world wars when
Velikovsky was a practicing psychoanalyst.
13
Hoofdstuk 1: Het boek Genesis
1.1 De Tuin van Eden
Wie zich afvraagt of de Bijbels god Jhwh een komeet was, moet de Bijbel lezen.
Sommige mensen zijn opgevoed met dat boek, bij anderen leidt het woord
“Bijbel” slechts tot een schouderophalen of zelfs tot aversie. Lang niet iedereen
weet wat er in de Bijbel staat en de ene Bijbel is ook de andere niet.
De Bijbel is geen historisch geschrift, want de verhalen zijn niet opgeschreven in
de tijd waarin ze spelen, maar vaak eeuwen later, op grond van overgeleverde
teksten. Deze zijn talloze malen overgeschreven en geredigeerd, waarna ze zijn
vertaald, eerst in het Grieks, dan in het Latijn en nog later in vele andere talen.
Vandaar dat er verschillende versies van de Bijbel bestaan. Daarom zal men
bedacht moeten zijn op anachronismen en op fouten bij het overschrijven. De
vraag is beslist niet of alles wat in de Bijbel staat waar is, want dat is niet het
geval. De vraag is of er aan deze Bijbelse overlevering ware gebeurtenissen ten
grondslag liggen en zo ja, welke dat zijn.
Het volgende is een uittreksel uit het boek Genesis, gebaseerd op verscheidene
Nederlandstalige versies van de Bijbel.
De eerste zin luidt: In het begin schiep God de hemel en de aarde. In het
Hebreeuws staat er echter geen God, maar Elohim, het meervoud van Eloah of
kortweg El, wat betekent: Heer. Dit meervoud wordt vervoegd als enkelvoud: In
het begin schiep Elohim (het Godendom) de hemel en de aarde. De aarde was
nog woest en leeg, duisternis lag over de watervloed en de geest van Elohim
joeg over het water. Elohim sprak: 'Er is licht' en er was licht. Elohim scheidde
het licht van de duisternis. Elohim noemde het licht de dag en de duisternis
nacht. Het werd avond en morgen: de eerste dag. Elohim maakte een koepel en
scheidde het water onder de koepel van het water erboven. Elohim noemde de
koepel de hemel. Het werd avond en morgen: de tweede dag.
Elohim sprak: 'De aarde brengt gewassen voort, zoals gras en bomen.' En zo was
het. De aarde bracht vele soorten groene gewassen voort, zoals granen,
vruchtbomen en noten. Het werd avond en morgen: de derde dag. Elohim sprak:
'Het water onder de hemelkoepel stroomt samen en het droge komt
tevoorschijn.' En zo was het. Elohim noemde het droge de aarde en het
samengestroomde water noemde Elohim de zee. Elohim maakte twee grote
14
lichten, de grootste voor overdag en een kleine voor de nacht, samen met de
sterren. Het werd avond en morgen: de vierde dag.
Deze volgorde klopt niet! De aarde kan immers pas gewassen voortbrengen als
er droge aarde bestaat en als er een zon en een maan zijn. De derde en vierde
dag zijn kennelijk ooit verwisseld. Besef daarbij dat dit scheppingsverhaal vele
eeuwen en zelfs millennia lang mondeling kan zijn doorgegeven.
Elohim vormde vele soorten vissen en vogels. Elohim zegende hen en sprak: 'Je
bent vruchtbaar. Vermenigvuldig je en word talrijk.' Het werd avond en morgen:
de vijfde dag. Elohim vormde vele soorten wilde dieren en vee en al wat over de
grond kruipt. Elohim sprak: 'Laat ons Adam maken, naar ons eigen beeld dat op
ons lijkt, om te heersen over de vissen en vogels en het vee en alle dieren die
over de aarde kruipen.' Elohim vormde de mens naar het beeld van Elohim: man
en vrouw. Elohim zegende hen en sprak: 'Je bent vruchtbaar, wordt talrijk. Vul
de hele aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen en vogels en alle dieren
die over de aarde rondlopen. Als voedsel geef ik je alle granen, vruchten en
noten. Maar aan de dieren geef ik als voedsel het gras.' Elohim bekeek alles goed
en kijk! Het was zeer goed! Het werd avond en morgen: de zesde dag.
Zo werden de hemel en de aarde en alle levende wezens geschapen. Op de
zevende dag was de schepping voltooid. Op die dag rustte Elohim van al het
werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht. 1
Dit lijkt wel een beetje op de evolutietheorie. Elohim heeft niet alles tegelijk
geschapen, het was een geleidelijk proces en als we de derde en vierde dag
omdraaien, dan klopt de volgorde ook wel. Die zevende dag zou een latere
toevoeging kunnen zijn. De sabbat, de zevende dag als verplichte rustdag, werd
pas ingevoerd tijdens of na de exodus.
Nu volgt er een ander scheppingsverhaal, ditmaal met Jhwh God: Toen Jhwh God
hemel en aarde had geschapen, groeide er nog geen enkel gewas, want Jhwh
God had het nog niet laten regenen en er was niemand om de grond te bewerken
en met water te bevloeien. Toen vormde Jhwh God de mens uit klei en blies hem
de levensadem in de neus. Zo kwam de mens tot leven. In Eden, in het oosten,
legde Jhwh God een tuin aan en daar plaatste hij de mens die hij gevormd had.
Er ontsprong in Eden een rivier om de tuin van water te voorzien. Deze spitste
zich in vier stromen. De eerste is de Pison, die stroomt rond het land Havila,
waar men zuiver goud en balsemhars en onyxstenen vindt. Balsemhars en onyx
kwamen uit Libanon, de Pison zal de Orontes zijn. De tweede is de Gichon, die
15
stroomt rond het hele land Kush (Nubië of Ethiopië). De Gichon is dan de Nijl. De
derde is de Tigris, die stroomt ten oosten van Assur, en de vierde rivier is de
Frath (Eufraat). De tuin van Eden lag in het Midden Oosten, langs de Nijl, de
Orontes, de Eufraat en de Tigris. Men noemt dat de Vruchtbare Halve Maan.
Jhwh God plaatste de mens in de tuin van Eden, om deze te verzorgen en te
beheren. Jhwh God gebood de mens: 'Je mag eten van alle bomen, maar niet
van de boom van kennis van goed en kwaad, want op de dag dat je daarvan eet
zul je sterven.' Toen vormde Jhwh God uit klei alle dieren en vogels. Adam gaf
namen aan het vee en de vogels en de dieren in het veld, maar voor zichzelf
vond hij geen hulp die bij hem paste. Jhwh God sprak: 'Het is niet goed dat de
mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.' Toen liet
Jhwh God Adam in een diepe slaap vallen. Hij nam een van zijn ribben weg en
sloot die plaats met vlees. Jhwh God maakte van die rib een vrouw voor Adam.
Daarom moet een man zijn vader en moeder verlaten om zijn vrouw te volgen.
Want hun lichaam is een. Adam en zijn vrouw waren naakt, maar ze schaamden
zich niet voor elkaar. 2
Jhwh God is nu niet langer de meervoudige Elohim, maar nog wel een dubbele
god. Deze schept alles uit klei, eerst een man, dan een tuin, vervolgens de
dieren en tot slot een vrouw uit de rib van Adam. Die volgorde is niet logisch en
dat laatste klinkt zelfs onzinnig, maar de ware betekenis kan verloren zijn
gegaan. Dat een man zijn ouders moet verlaten om zijn vrouw te volgen, is een
regel die in het boek Genesis zal worden doorbroken.
Nu komt er een slang en dat dier blijkt nogal spraakzaam. De slang sprak tot de
vrouw: 'Jullie zullen niet sterven! God weet dat. Als je eet van die boom, dan zul
je worden als God, je zult goed en kwaad kennen.' Toen zag de vrouw, hoe
aantrekkelijk het was om inzicht te krijgen. Ze plukte een vrucht en at. Ze gaf er
ook van aan haar man en ook hij at. Toen zagen ze dat ze naakt waren. Ze
namen bladeren en vlochten zich een rok.
De vrouw at als eerste van de boom der kennis, waardoor zij inzicht verkreeg. Ze
deelde dat inzicht met haar man, waarna ze zich een rok vlochten. Het gebruik
om de schaamdelen te bedekken is algemeen menselijk.
Die avond stak de wind op en ze hoorden de donder van Jhwh God door de tuin
gaan. Ze verscholen zich voor Jhwh God tussen de bomen. Maar Jhwh God riep
de mens: 'Waar ben je?' Adam zei: 'Ik hoorde uw donder in de tuin en ik werd
bang, omdat ik naakt ben.' Maar Hij sprak: 'Hoe weet je dat?' Adam zei: 'De
16
vrouw liet me eten van de boom.' Jhwh God sprak tot de vrouw: 'Hoe heb je dat
kunnen doen?' De vrouw antwoordde: 'De slang heeft me bedrogen, daarom heb
ik gegeten.' Jhwh God sprak tot de slang: 'Daarom zul je voor altijd vervloekt
zijn en op je buik rondkruipen en stof eten.' Tot de vrouw sprak Hij: 'Ik zal
maken dat je zwangerschappen veel moeite kosten. Met smart zul je kinderen
baren. Je zult verlangen naar je man en hij zal over je heersen.' Tot de man
sprak Hij: 'Omdat je hebt geluisterd naar je vrouw en hebt gegeten van de
boom, zal de aarde nu vervloekt zijn. Je zult levenslang zwoegen om te eten, er
zullen doornen en distels groeien en je zult je voeden met wat je zelf verbouwt.
Met het zweet op je gezicht zul je je brood eten, tot je terugkeert tot de aarde
waaruit je bent gevormd. Want je bent stof en tot stof zul je wederkeren.'
Adam noemde zijn vrouw Eva, omdat ze de moeder van alle mensen werd. Jhwh
God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen. Zo verjoeg
Jhwh God hem uit de tuin van Eden, om de grond te bewerken waaruit hij was
voortgekomen. Ten oosten van Eden plaatste Hij de Cherubim, met een
vlammend zwaard dat flitsend heen en weer schoot. 3
Wat een ramp! Adam en Eva werden door Jhwh God uit de tuin van Eden
verjaagd. Een angstaanjagend donderende Jhwh God werd kwaad, naar men
zegt omdat Eva de vruchten van de boom der kennis had gedeeld met Adam.
Ook zegt Jhwh God dat de vrouw haar kinderen met smart zal baren en dat haar
man over haar zal heersen. In plaats van een rok van bladeren droegen ze
voortaan dierenvellen en in plaats van de tuin te verzorgen en de vruchten te
plukken, moesten ze de grond bewerken waarop doornen en distels groeiden. Die
Cherubim is een hemels lichaam met een vlammend zwaard.
Nu heet god alleen nog Jhwh. Adam beminde Eva. Ze werd zwanger en bracht
Kaïn ter wereld. Vervolgens baarde ze zijn broer Abel. Abel werd schaaphoeder
en Kaïn landbouwer. Na verloop van tijd bracht Kaïn aan Jhwh een offer van de
vruchten van de grond en Abel bracht ook een offer, van zijn eerstgeboren
lammeren. Jhwh schonk aandacht aan het offer van Abel, maar niet aan dat van
Kaïn. Toen werd Kaïn woedend, hij wierp zich op Abel en sloeg hem dood. Jhwh
sprak tot Kaïn: 'Waar is Abel?' Hij antwoordde: 'Ik weet het niet. Ben ik mijn
broeders hoeder?' Jhwh sprak: 'Luister! Uit de aarde roept het bloed van je broer
om wraak! Daarom ben je nu vervloekt. Je wordt verjaagd van deze grond, die je
hebt laten drinken van het bloed van je broer. Als je deze grond bewerkt, zal hij
niets meer opbrengen.' Kaïn zei tegen Jhwh: 'Die straf is te zwaar. Als ik word
17
verjaagd van deze grond, dan zal iedereen die me tegenkomt, me kunnen
doden.' Maar Jhwh sprak: 'Nee. Want wie Kaïn doodt, zal daar zeven maal voor
boeten.' Jhwh gaf Kaïn een teken, zodat niemand hem ongestraft zou kunnen
neerslaan. Kaïn trok weg en ging wonen ten oosten van Eden.
Jhwh verscheen en alweer gebeurde er een ramp. Het offer van de schaaphoeder
werd aanvaard, maar dat van de landbouwer niet. Daarop sloeg Kaïn Abel dood,
de grond bracht niets meer op en Kaïn trok weg naar het oosten.
Kaïn beminde zijn vrouw, ze werd zwanger en kreeg een zoon: Henoch. Hij
stichtte een stad en noemde die naar Henoch. Henoch kreeg een zoon, Irad. Irad
kreeg Mechujaël, hij kreeg Methusaël en Methusaël kreeg Lamech. Lamech had
twee vrouwen: Ada en Silla. Ada kreeg een zoon, Jabel, de stamvader van alle
veehoeders die in tenten wonen. Zijn broer Jubel werd de vader van allen die de
fluit en de lier bespelen. Ook Silla kreeg een zoon, Tubel-Kaïn, die de vader werd
van alle kopersmeden.
Het trio Jabel, Jubel en Tubel lijkt me niet betrouwbaar, maar achter hen zien we
veehoeders die in tenten wonen, muzikanten die de fluit en de lier bespelen, en
kopersmeden! Dit alles volgt op Lamech. El Lamech doet denken aan Elam, dat
ten zuidoosten van Eden lag, in het zuidwesten van het huidige Iran.
Eens sprak Lamech tot zijn vrouwen: 'Ada en Silla, luister goed! Word ik gewond,
dan dood ik een man; krijg ik een schram, dan pak ik een kind; Kaïn werd zeven
maal gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal.
Lamech sprak tot zijn vrouwen over de bloedwraak, die tot op heden in veel
landen een plicht is voor mannelijke verwanten. Kaïn werd 7 maal gewroken, hij
vertrok kennelijk niet alleen uit de tuin van Eden. Lamech wordt 77 maal
gewroken, dat is heel veel. De stam was blijkbaar gegroeid.
Dan keert Genesis terug naar Adam en Eva. Weer beminde Adam zijn vrouw, ze
kreeg een zoon, Seth. Seth kreeg een zoon, Enos. In die tijd begon men de
naam van Jhwh aan te roepen. 4
Er volgt een register van vaders en zonen die allemaal onmogelijk oud worden:
Dit is het geslachtsregister van Adam. Toen Adam 130 was, kreeg hij een zoon
die sprekend op hem leek: Seth. Adam leefde daarna nog 800 jaar en kreeg nog
meer zonen en dochters. Hij werd 930 jaar oud. Seth was 105 toen hij Enos
kreeg. Hij leefde nog 807 jaar en werd 912 jaar. Enos was 90 toen hij Kenan
kreeg. Hij leefde nog 815 jaar en werd 905 jaar. Kenan was 70 toen hij
Mahalaleël kreeg. Hij leefde nog 840 jaar en werd 910 jaar. Mahalaleël was 65
18
toen hij Jered kreeg. Hij leefde nog 830 jaar en hij werd 895 jaar. Jered was 162
toen hij Henoch kreeg. Hij leefde nog 800 jaar en hij werd 962 jaar. Henoch was
65 toen hij Methusalem kreeg. En Henoch wandelde met God, 300 jaar nadat hij
Methusalem verwekte. De levensduur van Henoch was slechts 365 jaar. Henoch
wandelde met God en werd door God weggenomen.
Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch, Methusalem... De zoon
van Kaïn heette ook Henoch. Zijn stamboom was: Kaïn, Henoch, Irad, Mechujaël,
Methusaël, Lamech en dan het trio Jabel, Jubel en Tubel.
Methusalem was 187 en kreeg een zoon Lamech. Hij leefde daarna nog 782 jaar
en werd 969 jaar oud. Toen Lamech 182 jaar was, kreeg hij een zoon. Hij
noemde hem Noach, want hij zal ons troosten, hij zal onze moeizame arbeid
verlichten, het werk op de akkers die Jhwh heeft vervloekt. Lamech leefde
daarna nog 595 jaar, hij werd 777 jaar oud. Toen Noach 500 jaar was, had hij
drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. 5
... Henoch, Methusalem, Lamech, Noach. Tien generaties van Adam tot Noach?
Ze worden elk honderden jaren oud, wat voor mensen onmogelijk is. Er ging in
elk geval een lange tijd voorbij.
Genesis zegt dan: Toen de mensen zich vermenigvuldigden en dochters kregen,
zagen de zonen van God hoe mooi die dochters waren. Zij namen daaruit de
vrouwen die zij verkozen. Jhwh sprak: 'Mijn Geest blijft niet altijd in de mens. Hij
is sterfelijk en zal niet ouder worden dan 120 jaar.' In die dagen leefden er
reuzen op aarde, doordat de zonen van God gemeenschap hadden gehad met de
dochters van de mensen. Dit zijn de beroemde geweldigen uit de oude tijd. 6
1.2 De Zondvloed
Nu komt het alom bekende verhaal van de Ark van Noach, waarin Jhwh en God
beiden een rol spelen: Toen Jhwh zag hoezeer de boosheid van de mensen op
aarde was toegenomen en hoezeer hun hart het kwade begeerde, kreeg Hij spijt
dat Hij de mensen geschapen had. Jhwh sprak: 'Ik zal de mensen van de aarde
wegvagen, met al het vee en de kruipende dieren en zelfs de vogels, want het
spijt me dat ik hen heb gemaakt.' Alleen Noach vond genade in de ogen van
Jhwh. God sprak tot Noach: 'Ik zal een einde maken aan het leven op aarde, ik
zal het verdelgen. Maak daarom een ark van pijnhout en riet, bestrijk hem van
binnen en van buiten met teer en maak er hokken in. Want ik zal alles wat leeft
door een grote vloed vernietigen en alles op aarde zal omkomen. Maar jij gaat in
19
de ark, met je vrouw en je zonen met hun vrouwen. Van alle levende wezens
moet je één paar in de ark brengen, een mannetje en een vrouwtje. Leg ook een
voedselvoorraad aan, voor jezelf en voor de dieren.’ En Noach deed alles wat
God geboden had.
Jhwh zei tot Noach: “Ga in de ark, want over zeven dagen laat ik het regenen.”
Na zeven dagen kwam de vloed over de aarde. In het 600ste levensjaar van
Noach, in de 2e maand op de 17e dag, stroomden alle bronnen over en ook de
sluizen van de hemel openden zich. De stortregens duurden 40 dagen en
nachten, het water steeg en de ark begon te drijven. Het water steeg hoger en
de ark dreef rond. Het water steeg nog hoger, tot het alle bergen bedekte. Het
water steeg tot 15 el (7 meter) boven de bergen. Alles wat leefde, de vogels, het
vee en de wilde dieren, alles wat op aarde krioelde, ook alle mensen, alles kwam
om. Alleen Noach en zijn ark bleven gespaard.
God liet een wind over de aarde strijken. De bronnen uit de grond en de sluizen
van de hemel werden gesloten, de regen hield op en het water vloeide gestadig
weg. Zo begon het water na 150 dagen te dalen. In de 7e maand op de 17e dag
liep de ark vast op de berg Ararat. In de 10e maand op de 1e dag werden de
bergtoppen zichtbaar. Na 40 dagen liet Noach een duif los, maar de duif kwam
terug. Na 7 dagen liet Noach de duif weer los. De duif kwam terug met een
olijfblad. Na nog 7 dagen liet hij de duif weer los. Ze kwam niet terug. Op de
1e dag van het 601ste jaar opende Noach het luik van de ark en zag dat de
aarde droogde. In de 2e maand op de 27e dag was de aarde droog. Noach
bouwde een altaar voor Jhwh. Hij bracht brandoffers van vee en gevogelte op het
altaar. Jhwh rook de lekkere geur en dacht: 'Ik zal de aarde niet nogmaals
vervloeken vanwege de mensen.'
God zegende Noach en zijn zonen en sprak: 'Je bent vruchtbaar. Word talrijk en
bevolk de aarde. Alles wat leeft zal jullie voortaan tot voedsel zijn. Behalve
planten mag je ook dieren eten, alleen geen vlees met een ziel. Wie het bloed
van een mens vergiet, diens bloed zal door de mens worden vergoten.' God
sprak tot Noach: 'Kijk! Ik richt een verbond op met jou en je nageslacht, dat er
nooit meer een zondvloed zal komen om al het leven te verdelgen. Dit is het
teken: als ik wolken over de aarde breng en er verschijnt een regenboog, dan zal
ik mijn verbond gedenken.' 7
Volgens de Bijbel kwam deze vloed uit de hemel vallen, het regende 40 dagen en
nachten. Noach en zijn zonen overleefden deze vloed in hun ark. Aan boord was
20
ook het vee, met zeker één mannetje voor iedere soort, plus voldoende voedsel.
Noach telde de dagen en maanden, hij noteerde die kennelijk, in wat voor schrift
dan ook. Dit kan een teken zijn dat we historische tijden naderen.
Dan komt de volgende generatie: De zonen van Noach waren Sem, Cham en
Jafeth. Cham was de vader van Kanaän. Noach werd landbouwer en plantte een
wijngaard. Hij werd dronken en ontblootte zich in zijn tent. Cham, de vader van
Kanaän, zag zijn vaders naaktheid, maar Sem en Jafeth namen een mantel en
bedekten hun vader. Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en hoorde wat zijn
jongste zoon hem had misdaan, zei hij: 'Kanaän zal vervloekt zijn, een knecht
voor zijn broers. Gezegend zij Jhwh, de God van Sem. Kanaän zal zijn knecht
zijn. God zal Jafeth doen gedijen, hij zal wonen in de tenten van Sem, maar
Kanaän zal zijn knecht zijn.' Noach leefde na de vloed nog 350 jaar, hij was 950
jaar oud toen hij stierf. 8
Hoewel de mens niet ouder zou worden dan 120 jaar, wordt Noach toch nog 950.
Wat Cham heeft misdaan, is onduidelijk, maar Kanaän werd vervloekt om wat
zijn vader Cham had misdaan. Jhwh is de god van Sem en Jafeth zal wonen in de
tenten van Sem, maar Kanaän zal zijn knecht zijn. Wellicht was dit ooit een
historische situatie.
1.3 De Toren van Babel
Er volgt dan weer een register van vaders en zonen, maar het blijken namen van
landen, volkeren en steden. 9 De meeste steden en volkeren zijn bekend. Tussen
hen staat echter ook de naam van een koning: Nimrod.
De zonen van Jafeth zijn: ...Madai (de Meden), Jawan (Ionische Eilanden), ...en
Tiras (Taurusgebergte). De zonen van Jawan zijn Elisa (Alasjia = Cyprus),
Tarsus, ...en de Rodanieten (Rodhos). Onder hen zijn de eilanden verdeeld. De
zonen van Cham zijn: Kush (Ethiopië), Mizraïm (Egypte), Put (Punt?) en Kanaän.
Kush kreeg nog een zoon: Nimrod, die de eerste machthebber was op aarde. Hij
was een groot jager in het aangezicht van Jhwh. Zijn rijk begon in Babel, Erech
(Uruk), Akkad en Kalne, in Sinear (Babylonië). Van daar ging hij naar Assur en
bouwde de grote stad Ninive met de pleinen, Kalach (Kalhu of Nimrud) en Resen
tussen Ninive en Kalach. Al deze steden lagen in Mesopotamië, in het Rijk van
Akkad. Koning Nimrod past goed in die geschiedenis, zoals we later zullen zien.
Mizraïm is de Bijbelse term voor Egypte. De zonen van Mizraïm zijn: ...Lehab
(Lybië), Naftuch (Nijldelta), Patrus (Opper-Egypte) en Kaftor (Kreta), waar de
21
Filistijnen van afstammen. Tussen Mesopotamië en Egypte ligt Kanaän, die werd
vervloekt door Noach. Kanaän kreeg als oudste zoon (de stad) Sidon, en Chet
(Hethieten?), de Jebusieten, Amorieten en Girgasieten. De Hevieten, Arkieten en
Sinieten (Sinaïwoestijn). En Arvad, Semar en Hamat. De grens van Kanaän liep
van Sidon naar Gerar tot Gaza en dan naar Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm
tot aan Lasa. De ligging van deze steden is tegenwoordig ook bekend.
Ook Sem, de stamvader van alle zonen van Heber, kreeg zonen: Elam, Assur,
Arpachsad, Lud en Aram. Arpachsad verwekte Sela en Sela verwekte Heber.
Sem is de stamvader der Semieten en Heber is de stamvader der Hebreeën, een
van de Semitische volkeren. Ook landen als Elam, Assur en Aram stammen
volgens de Bijbel af van Sem, ook daar woonden dus Semieten.
Heber kreeg twee zonen: Peleg, want in zijn tijd werd men over de aarde
verstrooid, en zijn broer Joktan. 10
Over die verstrooiing zegt Genesis: De hele aarde sprak dezelfde taal. Toen ze
naar het oosten trokken, vonden ze een vlakte in Sinear (Babylon), waar ze
gingen wonen. Ze zeiden: 'Laten we kleitichels bakken in het vuur.' Ze
gebruikten die tichels als stenen en asfalt als specie. Zo bouwde men inderdaad
in Mesopotamië. Ze zeiden: 'Laten we een stad bouwen met een toren zo hoog
als de hemel.' Men noemt dat een ziggurat. Toen daalde Jhwh neer, om de stad
en de toren te zien, en Hij sprak: 'Laat ons hun taal verwarren, zodat ze elkaar
niet meer verstaan.' Zo verstrooide Jhwh hen van daar over de hele aarde. De
bouw van die stad moesten ze staken. Die stad heet Babel. 11
Jhwh daalde neer en weer volgde er een ramp! De bouw van de ziggurat werd
gestaakt, de mensheid raakte verstrooid en hun spraak werd verward! Die stad
heet Babel, dat zal Babylon zijn.
Er volgt nu weer een register: Sem was 100 en verwekte Arpachsad, Sem leefde
daarna nog 500 jaar. Arpachsad was 35 en verwekte Selach, Arpachsad leefde
nog 403 jaar. Selach was 30 en verwekte Heber, hij leefde nog 403 jaar. Heber
was 34 en verwekte Peleg, hij leefde nog 430 jaar. Heber kreeg twee zonen:
Peleg, want in zijn tijd werd men over de aarde verstrooid, en zijn broer Joktan.
Tot de Vloed van Noach werden de mannen ongeveer 900 jaar oud. Sem, de
zoon van Noach, werd echter “slechts” 600 jaar, Arpachsad 439 jaar, Selach 433
en Heber 464 jaar. Ten tijde van Peleg, de zoon van Heber, daalde Jhwh neer om
de Toren van Babel te zien. Daarna werden de mannen wéér minder oud,
“slechts” ruim 200 jaar… Peleg was 30 toen hij Rehu kreeg, hij leefde nog 209
22
jaar. Rehu was 32 toen hij Serug kreeg, hij leefde nog 207 jaar. Serug was 30
toen hij Nachor kreeg, hij leefde nog 200 jaar. Nachor was 29 toen hij Terach
kreeg, hij leefde daarna nog 119 jaar. Nachor werd 148 jaar, nog altijd te oud
om deze jaartelling serieus te nemen.
1.4 Aartsvader Abraham
Toen Terach 70 jaar was, had hij drie zonen: Abram, Nachor en Haran. Haran
verwekte Lot en hij stierf toen zijn vader nog leefde, in zijn geboorteland: Ur in
Chaldea. Abram trouwde met Sarai en Nachor trouwde met Milka, een dochter
van Haran. Sarai bleef kinderloos. Terach trok met zijn zoon Abram, zijn
kleinzoon Lot en zijn schoondochter Sarai weg uit Ur, om naar Kanaän te gaan.
Ze kwamen in Haran en bleven daar. Terach was 205 jaar oud toen hij stierf in
Haran. 12 Terach wordt nog steeds te oud, maar Ur en Haran waren bestaande
steden. Ur lag in Sumerië, aan de monding van de Eufraat, en Haran lag in de
vlakte van de Habur, een zijrivier van de Eufraat. Die vruchtbare streek wordt in
de Bijbel ook Paddan Aram genoemd.
Jhwh sprak tot Abram: 'Verlaat je
verwanten en ga naar het land dat ik
je zal wijzen.' Abram was 75 jaar
toen hij Haran verliet. Lot ging met
hem mee. Abram nam ook zijn vrouw
Sarai mee en al hun bezittingen en
slaven. Zo gingen ze naar Kanaän.
Daar aangekomen trok Abram naar
de heilige plaats van Sichem, de eik
van More. Jhwh sprak: 'Dit land zal ik
aan je nageslacht geven.' Hij bouwde
er een altaar voor Jhwh. Van daar
trok hij verder naar het gebergte ten
oosten van Beth-el en tussen Beth-el
en Ai sloeg hij zijn tenten op. Zo trok
hij steeds verder naar het zuiden.
Van Mesopotamië naar Egypte liepen
twee wegen, beiden door Kanaän. De ene liep van Mari aan de Eufraatdoor de
woestijn naar Damascus en dan ten oosten van de Dode Zee naar het zuiden, of
23
bij Beth Shan of Jericho de Jordaan over. Voor een koerier was dit de kortste
weg. De andere weg liep langs de Eufraat naar de vlakte van de Habur en van
daar via Aleppo en Ebla langs de Orontes, die tussen de Libanon en Anti-Libanon
door stroomt. Abraham was een herder die zijn kudden moest drenken, voor
hem was de route via Libanon het beste bruikbaar. Sichem lag in het bergland
halverwege het Meer van Galilea en Jericho. Bij de heilige eik van Sichem
bouwde Abraham een altaar voor Jhwh, zijn religie was anders dan de religie van
Kanaän. Vervolgens trok hij verder, Beth-el en Ai lagen in de heuvels ten
noordwesten van Jericho.
Toen er een hongersnood uitbrak, trok Abram naar Egypte. Bij de grens zei hij
tegen Sarai: 'Je bent mooi. Als de Egyptenaren je zien, zullen ze mij doden en
jou in leven laten. Zeg toch dat je mijn zuster bent, dan zullen ze me goed
behandelen.' Omwille van haar schonk Farao aan Abram schapen, geiten, koeien
en ezels, slaven, slavinnen en kamelen. Maar Jhwh strafte Farao en zijn hof met
zware plagen, omdat hij Sarai, de vrouw van Abram, bij zich had gehaald. Toen
gaf Farao het bevel om Abram het land uit te zetten, met zijn vrouw en zijn hele
bezit. 13 Zuster of vrouw, dat maakte zoveel verschil, dat Abram vond dat Sarai
er maar om moest liegen! Toen die leugen uitkwam, werden ze het land uitgezet.
Van de geschiedenis van Egypte is veel bekend, maar welke farao Abraham het
land uitzette, blijft onzeker. Abraham is nog steeds geen historische figuur, er is
volgens de archeologen geen enkel bewijs van hem gevonden, noch in Egypte,
noch in Kanaän. Zelfs geen potscherf met zijn naam...
Van Egypte trok Abram naar de Negeb. Lot ging met hem mee. Abram was zeer
rijk aan vee en aan zilver en goud. Hij reisde in etappes van de Negeb naar Beth-
el. Tussen Beth-el en Ai vereerde hij Jhwh. Ook Lot bezat schapen, geiten,
koeien en tenten. Hij zag dat de Jordaanstreek een waterrijk gebied was. Voordat
Jhwh Sodom en Gomorra verwoestte, was die streek tot aan Soar zo mooi als de
tuin van Eden. Abram bleef in Kanaän, maar Lot trok naar de Jordaansteden in
het oosten en zette bij Sodom zijn tenten op. Abram ging wonen bij de eiken van
Mamre, bij Hebron, en hij bouwde er een altaar voor Jhwh. 14
Sodom lag in de vlakte ten noorden van de Dode Zee, rond de monding van de
Jordaan en ten oosten van de rivier. Hebron ligt ten zuiden van Jeruzalem.
Nu volgt het verslag van een veldtocht tegen vier koningen uit Mesopotamië. In
die tijd voerden de koningen Amrafel van Sinear, Arioch van Ellasar, Kedor-
Laomer van Elam en Tideal van Goïm oorlog tegen de koningen van Sodom,
24
Gomorra, Adama, Zeboïm en Bela oftewel Soar. Sinear is de streek rond
Babylon, Ellasar zal de stad Larsa zijn en de ligging van Elam is bekend. Goïm
betekent zoiets als heidens, ongelovig. We zullen deze vier koningen zoeken in
de geschiedenis van Mesopotamië. Ze hadden zich verzameld in het Siddimdal,
waar nu de Dode Zee ligt. Ze waren 12 jaar onderworpen geweest aan Kedor-
Laomer, maar nu waren ze in opstand gekomen. In het 14e jaar kwam Kedor-
Laomer met zijn bondgenoten. Ze waren opgerukt tot El-Paran, aan de rand van
de woestijn, en daarna afgebogen naar En-Mispat, dat is Kadesh (een oase in de
Negeb). Ze hadden het hele gebied van de Amalekieten verwoest en ook de
Amorieten verslagen die in Hazezon-Tamar wonen. De Amalekieten waren een
nomadisch woestijnvolk en de Amorieten woonden in het huidige Syrië. Kedor
Laomer en zijn bondgenoten trokken door de woestijn naar de Dode Zee en
belaagden nu Sodom en Gomorra.
Toen rukten de koningen van Sodom, Gomorra, Adama en Bela uit. Ze stelden
zich in slagorde op in het Siddimdal, tegen Kedor-Laomer en zijn bondgenoten:
vier koningen tegen vijf. Er waren in het Siddimdal veel asfaltputten. Toen de
koningen van Sodom en Gomorra op de vlucht sloegen, vielen zij daarin. De
anderen vluchtten de bergen in. De vier koningen maakten al het vee en voedsel
van Sodom en Gomorra buit en aanvaardden de terugtocht. Ook Lot, de zoon
van de broer van Abram, en zijn bezittingen namen ze mee. Hij woonde immers
in Sodom. Een vluchteling vertelde aan Abram de Hebreeër wat er gebeurd was.
Abram woonde toen bij de eiken van Mamre de Amoriet. Mamre, Eskol en Aner
waren zijn bondgenoten. Toen Abram hoorde dat zijn broeder gevangen
genomen was, verzamelde hij zijn geoefende mannen, 318 in getal, en
achtervolgde hen tot aan Choba toe, ten noorden van Damascus. Alles wat zij
hadden buitgemaakt nam hij mee terug: Lot met zijn have en de vrouwen en de
overige gevangenen. Toen Abram terugkeerde van zijn overwinning op Kedor-
Laomer, kwam de koning van Sodom hem tegemoet in het dal dat nu Koningsdal
heet. Melchizedek, de koning van Salem, gaf hem brood en wijn. Hij was priester
van de allerhoogste God en hij zegende hem. Abram gaf hem van alles een
tiende. 15
Salem is de vrede of vesting der Jebusieten: Jebus Salem. Abraham gaf van alles
een tiende aan Melchizedek, de priester van El. Hij was kennelijk schatplichtig
aan de koning van Jeruzalem.
25
1.5 Een regen van brandende zwavel
Vlak na deze veldtocht verscheen Jhwh: Na deze gebeurtenissen kreeg Abram
een visioen, waarin Jhwh tegen hem sprak: 'Wees niet bevreesd, Abram, ik zal je
beschermen en je rijk belonen.' Hij leidde Abram naar buiten en zei: 'Kijk naar de
hemel en probeer de sterren te tellen. Zoveel nakomelingen zul je krijgen.' Het
was kennelijk nacht, want overdag zijn de sterren niet zichtbaar.
En nogmaals verscheen Jhwh: Tegen zonsondergang viel Abram in een diepe
slaap en hij werd overvallen door een hevige angst en duisternis. Jhwh sprak tot
Abram: 'Je nakomelingen zullen vreemdelingen zijn en niet in hun eigen land
wonen. Daar zullen ze 400 jaar lang onderdrukt worden. Maar ook het volk dat
zij dienen, zal ik straffen. Daarna zullen ze met een grote kudde wegtrekken uit
dat land. De vierde generatie zal hier terugkeren.' Vier generaties is zeker niet
gelijk aan 400 jaar. De Bijbelse jaartelling is nog steeds heel wonderlijk.
Abraham hakte wat offerdieren in stukken en legde die neer voor Jhwh. Toen het
na zonsondergang donker werd, zag Abram plotseling een rokende oven en een
vurige fakkel, die tussen de stukken doorgingen. Dat klinkt raadselachtig. Jhwh
sloot met hem een verbond: 'Aan je nageslacht zal ik dit hele land geven, van de
Nijl tot de Eufraat, het land van Kenieten, Kenizieten, Kadmonieten, Hethieten,
Ferezieten, Refaïeten, Amorieten, Kanaänieten en Jebusieten.'
De Kadmonieten, de stam Kadmon, oftewel van Kadmos, kennen we uit de
Griekse tragedies. In de Bijbel komen de Kadmonieten verder niet meer voor,
maar de andere volkeren wel.
Genesis zegt nu even tussendoor: Sarai had haar Egyptische slavin Hagar aan
Abram tot vrouw gegeven. Abram woonde toen 10 jaar in Kanaän. Hagar baarde
een zoon en Abram noemde hem Ismaël. Abram was toen 86 jaar oud. Dan komt
Genesis terug op de verschijning van Jhwh:
Toen Abram 99 jaar was, verscheen hem Jhwh en sprak: 'Je zult de stamvader
worden van een menigte volkeren. Je zult niet langer Abram heten, maar
Abraham. Iedere jongen die acht dagen oud is moet besneden worden, in elke
komende generatie. Noem je vrouw niet langer Sarai, maar Sara. Ik zal haar
zegenen en je een zoon van haar schenken.' Abraham lachte en dacht: 'Hoe kan
iemand van 100 jaar nog een kind krijgen? En zou Sara, die al 90 is, nog een
kind kunnen krijgen?' 16
Dat kan inderdaad niet. Een vrouw die op hoge leeftijd een kind krijgt, zal
hoogstens 45 jaar zijn. Telde men de jaren soms dubbel? Hoe zit de Joodse
26
kalender in elkaar? In het boek "Wereldreligies" staat: “Hoewel de eerste maand
van de joodse kalender, Nissan, in de lente (maart/april) valt, wordt het joodse
Nieuwjaar (Rosh Hasjana) pas in de zevende maand gevierd (Tisjri,
september/oktober). Dit komt door het verschijnsel dat in de oudheid een jaar
met de lente-oogst kon beginnen of met het einde van het landbouwjaar.” 17
Abraham bewoog zich tussen twee culturen en het Joodse Nieuwjaar wordt in de
zevende maand gevierd. Misschien telde Abraham de have jaren. Laten we alle
leeftijden eens halveren. Als Sara op hoge leeftijd een zoon kreeg, was zij
45 jaar en Abraham was dan geen 100, maar 50 jaar. Hij heeft nog onlangs vier
koningen uit Mesopotamië verslagen. Een man van 99 kan dat niet meer, maar
een man van 49 nog wel. Hij was dan geen 86, maar 43 jaar toen Ismaël werd
geboren en hij was geen 75, maar 37 jaar toen hij wegtrok uit Haran.
Dan verschijnt Jhwh voor de derde maal, nu op klaarlichte dag. Bij de eiken van
Mamre verscheen Jhwh aan Abraham, terwijl hij op het heetst van de dag bij de
ingang van zijn tent zat. Hij keek op en zag drie mannen voor zich staan. Een
van hen zei: 'Volgend jaar kom ik bij u terug. Dan zal Sara een zoon hebben.'
Als ieder jaar slechts een half jaar is, dan is Sara nu 3 maanden zwanger, het
moment waarop de zwangerschap voor een vrouw zeker is. Deze mannen
vertelden dat aan Abraham.
De mannen vertrokken in de richting van Sodom. Abraham ging met hen mee.
Zij zagen in de diepte Sodom liggen. Toen sprak Jhwh: 'Over Sodom en Gomorra
wordt ernstig geklaagd en hun zonde is groot. Ik zal neerdalen, om te zien of dat
waar is.' De twee andere mannen gingen op weg naar Sodom, maar Jhwh bleef
bij Abraham staan. Abraham gaat nu soebatten met deze Jhwh, maar tevergeefs.
Jhwh beëindigde het gesprek, hij ging weg en Abraham keerde terug naar zijn
woonplaats.18
De twee mannen veranderen nu in engelen: De twee engelen kwamen 's avonds
in Sodom aan, terwijl Lot bij de stadspoort zat. Lot liep hen tegemoet en zei:
'Heren, ik sta geheel tot uw dienst. Kom toch mee naar mijn huis.' Hij maakte
een maaltijd voor hen klaar en zij tastten toe. Maar nog voor ze gingen slapen,
kwamen de mannen van Sodom en riepen: 'Lot, breng die mannen naar buiten.
Wij willen met hen slapen.' Lot antwoordde hen: 'Mijn broeders, doe toch geen
kwaad. Ik heb twee dochters, beiden zijn nog maagd. Ik zal hen naar buiten
brengen, doe met hen wat je wilt. Maar die mannen zijn mijn gasten, ze staan
onder mijn bescherming.' Maar zij zeiden: 'Ga opzij.' Ze kwamen dreigend op
27
hem af en wilden de deur openbreken. De twee mannen die in het huis waren,
trokken Lot naar binnen en grendelden de deur. En de menigte buiten sloegen ze
met blindheid. Ze zeiden tegen Lot: 'Neem al je verwanten mee en verlaat de
stad. We gaan deze plaats verwoesten.' Lot ging naar zijn aanstaande schoon-
zonen, maar zij lachten er om. Toen de dageraad kwam, drongen de engelen bij
Lot aan op spoed. Ze zeiden: 'Sta op, neem je vrouw en je beide dochters, als je
niet verdelgd wilt worden.' Toen hij bleef talmen, grepen ze hem, zijn vrouw en
zijn dochters, en brachten hen buiten de stad. Ze zeiden: 'Vlucht, als je in leven
wilt blijven! Kijk niet om en sta in het dal niet stil. Vlucht naar de bergen, anders
worden jullie gedood.' Lot zei: 'Als ik naar de bergen vlucht, dan zal het onheil
me inhalen. Dan sterf ik toch nog. Ik vlucht naar die kleine stad daar, dat is
Soar.' De zon was nog maar net op, toen Lot in Soar aankwam. Toen liet Jhwh
vanuit de hemel een regen van brandende zwavel vallen op Sodom en Gomorra.
Hij verwoestte die steden en het hele dal, met alle inwoners en de gewassen op
de akkers. Maar de vrouw van Lot keek om en werd een zoutpilaar.
De volgende morgen begaf Abraham zich naar de plaats, waar hij met Jhwh was
blijven staan. Hij keek uit over Sodom, Gomorra en de hele Jordaanvlakte en uit
de aarde zag hij rook opstijgen als uit een smeltoven.
Dat is alweer een ramp waarbij Jhwh verschijnt, maar deze ramp is wel vrij
uitgebreid beschreven, inclusief wonderlijke details. Lot durfde niet in Soar te
blijven. Hij ging met zijn beide dochters naar het gebergte en woonde met hen in
een grot. De oudste dochter zei tegen de jongste: 'Er is in het hele land geen
man die bij ons kan komen om gemeenschap met ons te hebben. Laten we met
onze vader slapen.' Zo werden beide dochters zwanger van hun eigen vader. De
oudste kreeg een zoon, Moab. Hij is de stamvader van de Moabieten. De jongste
kreeg een zoon, Ben-Ammi. Hij is de stamvader van de Ammonieten. 19
Abraham trok nu naar Gerar, iets ten zuiden van Gaza. En nogmaals probeerde
hij zijn vrouw voor zijn zuster te verslijten, maar ditmaal liep het anders af dan
in Egypte. Abraham trok vanuit Mamre naar de Negeb. Hij woonde tussen
Kadesh en Sur en verbleef als vreemdeling in Gerar. Omdat hij daar vertelde dat
zijn vrouw Sara zijn zuster was, liet koning Abimelek van Gerar haar bij zich
komen. Maar God verscheen in een droom aan Abimelek en sprak: 'Geef haar
terug aan haar man. Hij is een profeet en hij zal bidden dat u blijft leven. Zonder
hem zult u zeker sterven, u en uw hele volk.' Abimelek vroeg aan Abraham:
'Waarom heb je dat gedaan?' Hij zei: 'Ik was bang dat jullie me zouden doden
28
om mijn vrouw. Bovendien is ze echt mijn zuster: Ze is de dochter van mijn
vader, niet van mijn moeder, en ze is met me getrouwd.'
Abraham was getrouwd met zijn halfzuster! Dat huwelijk is meestal verboden
wegens incest. In Egypte was hij niet welkom, maar voor Abraham vormde die
nauwe verwantschap kennelijk geen probleem, zelfs in tegendeel.
Abimelek schonk Abraham schapen, runderen, slaven, slavinnen en hij gaf Sara
aan hem terug. Hij zei: 'U mag in mijn land wonen waar u maar wilt.' Sara werd
zwanger en schonk Abraham nog op zijn oude dag een zoon. Bij de geboorte van
Isaak was Abraham 100 (= 50?) jaar oud. 20
In het boek Genesis komen verder geen rampen meer voor. We zullen het toch
maar uitlezen, want er gebeurde nog meer in de tijd van de aartsvaders.
1.6 Aartsvader Isaak
Abraham had al een zoon van Hagar, de slavin van Sara, maar tegen alle
verwachting in heeft Sara nu ook een zoon: Isaak. Het kind groeide flink en
toen het van de borst werd genomen, gaf Abraham een groot feest. Maar toen
Sara het kind van Hagar, de Egyptische bijvrouw van Abraham, zag lachen, zei
ze tegen Abraham: "Stuur die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat
Isaak de erfenis moet delen met de zoon van die slavin." Dit voorstel beviel
Abraham niet, want ook dit kind was zijn zoon. Maar God zei tegen hem: "Doe
wat Sara zegt, want alleen Isaak zal een nageslacht krijgen dat jouw naam
draagt. Maar ook de zoon van de slavin zal ik tot stamvader van een volk
maken, omdat ook hij een zoon van jou is." De volgende morgen gaf Abraham
aan Hagar brood en een zak met water, hij zette het kind op haar schouder en
stuurde haar weg. Onderweg verdwaalde ze in de woestijn van Berseba. Toen
haar waterzak leeg was, legde ze het kind onder een struik en ging een eindje
bij hem vandaan zitten, want ze dacht: Ik wil mijn kind niet zien sterven. Maar
de engel van God riep vanuit de hemel: "Sta op en neem de jongen mee, want
ik zal een groot volk van hem maken." Toen zag zij een waterput, ze vulde de
zak met water en gaf de jongen te drinken. En God beschermde de jongen.
Toen hij was opgegroeid, ging hij wonen in de woestijn van Paran en zijn
moeder koos voor hem een Egyptische vrouw uit. 21
Sara wilde niet dat Isaak de erfenis zou delen! En Ismaël werd beschermd door
een engel. Genesis zei: Hagar baarde Ismaël. Abram was toen 86 jaar oud. En:
Bij de geboorte van Isaak was Abraham 100 jaar oud. Ismaël was dan 14 jaar
29
toen Isaak werd geboren, maar een zoon van 14 zet men niet op de schouder
van zijn moeder. Zullen we zijn leeftijd ook halveren: 7 jaar?
Enige jaren later stelde God Abraham op de proef. Hij sprak: 'Abraham, ga met
Isaak, de zoon waarvan je houdt, naar het land Moria. Offer hem daar als
brandoffer op een van de bergen.' Abram stond vroeg op, zadelde zijn ezel en
ging met Isaak op weg. Na drie dagen zag hij die berg in de verte liggen. Toen
ze er waren, bouwde Abraham een altaar, schikte het hout, bond Isaak vast,
legde hem op het altaar en pakte het mes om zijn zoon de keel door te snijden.
De engel van Jhwh riep vanuit de hemel: 'Abraham! Raak de jongen niet aan,
doe hem niets!' Toen zag Abraham een ram die met zijn horens in de struiken
verstrikt was. Hij greep het dier en offerde het in plaats van zijn zoon. De engel
van Jhwh riep: 'Je zult zoveel nakomelingen krijgen als er sterren aan de hemel
zijn of zandkorrels op het strand. De steden van hun vijanden zullen ze
innemen.' Abraham keerde terug en ging wonen in Berseba. 22
Waarom zou Abraham zijn zoon aan God willen offeren? En wat zou Sara
daarvan vinden? Eerst maken ze Isaak tot enige erfgenaam en dan wil Abraham
hem slachten. We vinden het offeren van een zoon aan de goden echter ook
terug in de Griekse mythen, waaronder de mythe van Oidipous. Van hem werd
gezegd dat was voorspeld dat hij zijn vader zal doden. Ook dat is wonderlijk.
Sara werd 127 (= 63?) jaar en stierf in Kirjat-Arba, dat is Hebron in Kanaän.
Abraham vroeg aan de Hethieten: 'Als vreemdeling bezit ik hier geen grond.
Verkoop me een stuk land, waarin ik mijn vrouw kan begraven.' De Hethiet
Efron zei: 'Ik verkoop je een veld met een grot voor 400 zilverstukken.'
Abraham woog die hoeveelheid zilver af. Zo kwam het veld in bezit van
Abraham. Alle aanwezige Hethieten waren daarvan getuige. Abraham begroef
zijn vrouw in de grot, tegenover Mamre, dat is Hebron. 23
Vanaf ongeveer 2000 v.Chr. woonden de Hethieten of Hatti in Klein-Azië. Volgens
sommige archeologen is ook in Kanaän van hen nu historisch bewijs gevonden.
Abraham zei tegen zijn oudste knecht: 'Zweer me, dat je in Kanaän geen vrouw
zult zoeken voor Isaak, maar naar mijn geboorteland zult gaan, om onder mijn
verwanten een vrouw voor hem te zoeken. De knecht vroeg: 'Als die vrouw me
niet wil volgen, moet ik uw zoon dan brengen naar het land waar u vandaan
komt?' Abraham zei: 'Nee, als ze je niet wil volgen, ben je van je belofte
ontslagen.' Aanvankelijk zei de Bijbel dat de man zijn ouders moet verlaten om
zijn vrouw te volgen, maar Sara volgde Abraham en Abraham wenste voor zijn
30
zoon ook een vrouw die haar man volgt. Die vrouw was kennelijk niet te vinden
in Kanaän, maar wel onder zijn verwanten in Haran.
De knecht vertrok met tien kamelen en met allerlei kostbare geschenken van
zijn meester naar Mesopotamië, naar de stad waar Abrahams broer Nachor had
gewoond. Bij zijn aankomst liet hij de kamelen bij de waterput buiten de stad
neerknielen. Uit de stad kwam een meisje met een waterkruik op haar
schouder. Het was Rebekka, de dochter van Betuël, de zoon van Abrahams
broer Nachor en zijn vrouw Milka. Ze liep de treden af naar de bron, vulde haar
kruik en kwam terug. De knecht vroeg: 'Geef me toch wat water.' Ze liet hem
drinken en ze bleef water putten tot al zijn kamelen genoeg hadden. Toen
haalde de man een kostbare ring tevoorschijn van wel 6 gram goud en twee
armbanden van ieder 60 gram goud. Het meisje rende naar huis en vertelde
haar moeder wat er gebeurd was. Rebekka's broer Laban holde meteen de stad
uit naar de man bij de bron. Hij had de ring en de armbanden van zijn zuster
gezien. Hij liep naar de man toe en zei: 'Kom toch met mij mee. Ik heb in huis
alles voor u in gereedheid laten brengen.' De man ging mee naar zijn huis,
maar toen hem een maaltijd werd voorgezet, zei hij: 'Ik ben de knecht van
Abraham. Hij is erg rijk geworden. Hij bezit schapen, geiten en koeien, zilver en
goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels. En de vrouw van mijn meester,
Sara, heeft hem een zoon geschonken. Alles wat hij bezit, heeft hij aan deze
zoon gegeven. Hij heeft me hierheen gestuurd om bij zijn verwanten een vrouw
voor zijn zoon te zoeken.' Laban en Betuël antwoordden: 'Hier is Rebekka,
neem haar mee en laat haar de vrouw worden van de zoon van uw meester.'
De knecht haalde zilveren en gouden sieraden tevoorschijn en prachtige kleren
en gaf die aan Rebekka. Ook aan haar broer en haar moeder gaf hij kostbare
geschenken. Toen lieten ze haar meegaan met de knecht van Abraham. De
vrouw die haar als kind verzorgd had, vergezelde haar. Rebekka en haar
slavinnen bestegen hun kamelen en gingen met de knecht van Abraham mee.
Intussen was Isaak in de woestijn van Lachai-Roï gaan wonen, in het zuiden
van het land. Daar zag hij in de verte een aantal kamelen en Rebekka had hem
ook gezien. Isaak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara en nam haar tot
vrouw. Zo vond hij troost voor het verlies van zijn moeder. 24
Bijbelgeleerden plaatsen de aartsvaders in de tijd van het Oud Babylonische
Rijk, met de beroemde koning Hammurabi. Volgens hen zijn die kamelen een
anachronisme, maar de rest van dit verhaal past wel in de geschiedenis. Er
31
werd voor Rebekka een bruidsprijs geboden aan haar verwanten en zij kreeg
van haar verwanten een bruidsschat mee die haar eigendom bleef. In het Oud
Babylonische Rijk was dit gebruikelijk, zoals blijkt uit de Wet van Hammurabi.
Rebekka is misschien nog een kind, want haar kindermeisje ging met haar mee.
Meisjes werden vaak uitgehuwelijkt, nog voor ze geslachtsrijp waren!
Abraham trouwde opnieuw met een vrouw. Ze heette Ketura en ze schonk hem
zes zonen: Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach. Joksan had twee
zonen: Seba en Dedan. Dedan was de stamvader van de Assurieten. Abraham
gaf alles wat hij bezat aan zijn zoon Isaak. Hij gaf ook geschenken aan de
zonen van zijn bijvrouwen, maar nog tijdens zijn leven zond hij hen weg naar
het oosten, bij zijn zoon Isaak vandaan.
Abraham hertrouwde en kreeg nog 6 zonen, maar hij zal daarvoor nu te oud
zijn. Mogelijk heeft hij na de dood van Sara zijn eerste bijvrouw tot hoofdvrouw
benoemd, terwijl deze al zes zonen van hem had. Hoeveel vrouwen en kinderen
Abraham werkelijk had, vertelt de Bijbel niet, maar monogaam was hij zeker
niet. Hij had meerdere vrouwen en minstens acht zonen, maar hij maakte Isaak
tot zijn enige erfgenaam!
Abraham werd 175 (= 87?) jaar. Hij stierf op hoge leeftijd en werd begraven in
de grot die hij had gekocht van de Hethieten. Abraham werd begraven in
hetzelfde graf als Sara. Er volgt dan een lijst van namen van de 12 zonen van
Ismaël, die 137 (= 68?) jaar oud werd. De Ismaëlieten woonden tussen Chawila
en Sur, van vlak bij Egypte tot aan Assur toe. Het waren nomadische
handelaren.
1.7 Aartsvader Jacob
Isaak was 40 (= 20?) jaar toen hij met Rebekka trouwde. Rebekka was een
dochter van Betuël en een zuster van Laban, beiden Arameeërs uit Paddan-
Aram. Ze kreeg een tweeling: Esau en Jacob. Isaak was 60 (= 30?) toen zij
geboren werden. Tussen het huwelijk en de geboorte van deze kinderen verliep
veel tijd, Rebekka was kennelijk inderdaad nog een kind toen ze trouwde.
Gezien het gedrag van vader Abraham, zal Isaak zich wel hebben vermaakt met
slavinnen en bijvrouwen. Nu kreeg hij bij zijn hoofdvrouw twee zonen tegelijk.
Esau werd een jager, maar Jacob bleef bij de tenten. Isaak had een voorkeur
voor Esau, maar Rebekka hield meer van Jacob. Esau werd Edom genoemd. Hij
verkocht zijn recht als oudste zoon aan Jacob, want hij hechtte er geen waarde
32
aan. Eens kwam er een hongersnood in het land en Isaak ging naar Abimelek,
de koning der Filistijnen, in Gerar. Hij vestigde zich daar en over Rebekka zei
hij: “Zij is mijn zuster.” Isaak werd steeds rijker, hij bezat zoveel schapen en
runderen dat de Filistijnen afgunstig werden. Daarom gooiden ze alle putten
dicht die de knechten van Abraham hadden gegraven en Abimelek zei: “Ga bij
ons weg!” Toen trok Isaak daar weg, hij sloeg zijn tenten op in het dal van
Gerar. Hij groef de waterputten uit de tijd van Abraham weer open, maar de
herders van Gerar zeiden: “Dat water is van ons!” Dit herhaalde zich een paar
maal. Daarop verliet hij die plaats en trok naar Berseba. Dat ligt in de Negeb,
ten oosten van Gerar en Gaza. Abimelek kwam vanuit Gerar naar hem toe en
zei: “Laten we een verbond sluiten.” Diezelfde dag kwamen de knechten van
Isaak melden: “Wij hebben water gevonden.” Isaak noemde die plaats Siba,
daarom heet die stad Berseba.
Toen Esau 40 (= 20?) jaar oud was, nam hij Judith tot vrouw, dochter van de
Hethiet Beëri, en Basmath, dochter van de Hethiet Elon. Ze waren een
geestelijke kwelling voor Isaak en Rebekka. 25
Esau deed afstand van zijn geboorterecht en werd Edom genoemd, naar het
land ten zuiden van de Dode Zee. Esau bleef niet bij de tenten, hij werd geen
herder, maar een jager. Hij trok weg bij zijn ouders en volgde zijn vrouwen.
Zijn ouders waren daar niet blij mee, zoals ook nu nog gebeurt als een zoon
trouwt met een vrouw van een andere cultuur en religie.
Dan volgt er een passage waarin een oude en blinde Isaak op zijn sterfbed ligt.
Esau zou als oudste zoon de zegen van zijn vader krijgen, maar Rebekka was
het daar niet mee eens en verzon een list. Ze kleedde haar lieveling Jacob in
een geitenvel en zei dat hij moest doen alsof hij Esau was, waardoor de blinde
Isaak per ongeluk zijn zegen aan Jacob gaf. Omdat Isaak jaren later nog in
leven blijkt, lijkt dit alles een later toegevoegde legende.
Een andere versie van de gebeurtenissen is deze: Isaak liet Jacob bij zich
komen en gaf hem zijn zegen. Hij zei: 'Neem geen vrouw uit Kanaän, maar ga
naar Paddan-Aram en kies een vrouw uit de dochters van je oom Laban.' Esau
koesterde een wrok tegen Jacob, omdat hij zijn vaders zegen kreeg. Hij dacht:
'Zodra mijn vader dood is, zal ik Jacob doden.' Rebekka zei tegen Jacob: 'Esau
wil je doden. Vlucht naar mijn broer Laban.' Jacob vertrok uit Berseba en ging
naar Haran. Toen Laban hoorde dat de zoon van zijn zuster in aantocht was,
ging hij hem tegemoet en omhelsde hem. Jacob was al een maand bij Laban,
33
toen deze tegen hem zei: 'Je bent nu wel mijn bloedverwant, maar je hoeft niet
voor niets te werken.' Laban had twee dochters, de oudste heette Lea en de
jongste Rachel. Jacob hield van Rachel en zei: 'Als ik met Rachel mag trouwen,
zal ik zeven jaar voor u werken.' Laban antwoordde: 'Het is bij ons niet
gebruikelijk, dat de jongste dochter eerder trouwt dan de oudste. Ik zal je mijn
beide dochters geven, eerst Lea en dan Rachel bovendien.' Jacob stemde
daarmee in en bleef nogmaals zeven jaar bij Laban werken.
Jacob trouwde met twee dochters van de broer van zijn moeder. Isaak was
getrouwd met de dochter van zijn neef, een zoon van de broer van zijn vader.
Abraham was getrouwd met de dochter van zijn vader, zijn halfzuster Sara. Wij
zouden zeggen dat hier systematisch sprake is van incest. Dat de seksuele orde
in Genesis niet de onze is, blijkt ook duidelijk uit de volgende passage.
Lea werd zwanger en kreeg Ruben, Simeon, Levi en Juda. Rachel gaf Jacob
haar slavin Bilha tot vrouw. Bilha kreeg Dan en Naftali. Lea gaf Jacob haar
slavin Zilpa tot vrouw. Zilpa kreeg Gad en Aser. Lea werd weer zwanger, ze
kreeg Issakar en Zebulon. Ook kreeg ze een dochter, Dina. Rachel kreeg een
zoon: Jozef. Na de geboorte van Jozef zei Jacob: 'Ik wil terug naar mijn
geboorteland.' Hij maakte zich reisvaardig en zette zijn kinderen en zijn
vrouwen op kamelen. Met al zijn kudden en zijn hele have, verworven in
Paddan-Aram, vertrok hij naar Kanaän.
Jacob kreeg bij zijn vrouwen en hun slavinnen 10 zonen en minstens een
dochter. Hij beschouwde Rachel als zijn hoofdvrouw, hoewel zij de jongste van
de twee zusters was. Ten slotte kreeg ook Rachel een zoon, waarna Isaak
besloot om terug te keren naar Kanaän.
Laban was weg om zijn schapen te scheren en Rachel had van de gelegenheid
gebruik gemaakt om de Terafim (huisgoden, meestal kleine beeldjes) van haar
vader te stelen. Jacob had Laban niet verteld dat hij weg zou gaan. Na 3 dagen
hoorde Laban, dat Jacob gevlucht was. Hij achtervolgde hem 7 dagen lang en
haalde hem in op het gebergte van Gilead, ten oosten van de Jordaan. Let ook
op de route: niet langs de Orontes, maar de kortste weg door de woestijn!
Laban zei: ‘Je hebt me bedrogen! Je ontvoert mijn dochters! Waarom ging je
weg zonder afscheid te nemen? Waarom En waarom heb je mijn goden
gestolen?' Maar Jacob wist niet, dat Rachel ze had. Hij werd boos en zei: 'Wat
heb ik misdaan? Waarom komt u mij zo snel achterna? Ik ben 20 (= 10?) jaar
bij u gebleven, ik heb 14 (= 7?) jaar voor u gewerkt om uw dochters en 6 (=
34
3?) jaar om uw vee.' Laban zei: 'Laten we een verbond sluiten.' Als teken zette
Jacob een steen rechtop en Laban keerde terug naar zijn woonplaats.26
Dit speelde zich af in het gebergte ten oosten van de Jordaan. Er gaat nu weer
iets mis met de volgorde. Jacob steekt eerst de Jabbok over, waarbij hij door
iemand wordt aangevallen en een visioen krijgt.
Die nacht liet hij zijn vrouwen, hun slavinnen en zijn elf zonen met al zijn bezit
de Jabbok oversteken. Zelf bleef hij alleen achter op de andere oever. Iemand
worstelde met hem tot de dag aanbrak, en sprak: 'Je zult niet langer Jacob
heten, maar Israël, want je worstelde (Isra) met de Heer (El).' Jacob noemde
die plaats Peniël: Gods gezicht. Hij zei: 'Ik heb oog in oog met God gestaan en
ik ben in leven gebleven.' De zon straalde hem tegemoet toen hij bij Peniël
overgestoken was. 27
Daarna volgt de ontmoeting met Esau. Jacob stuurde boodschappers voor zich
uit naar Esau, die woonde in het land van Seïr, het gebied van Edom. Ze
kwamen terug en zeiden: 'Esau komt u tegemoet met 400 man.' Jacob werd
bang dat Esau hem alsnog zou doden. Hij nam schapen, geiten, runderen, ezels
en kamelen als geschenk, en stuurde zijn knechten daarmee voor hem uit. 28
Jacob zag in de verte Esau aankomen met 400 man. Hij gaf daarom opdracht
dat de bijvrouwen met hun kinderen voorop moesten gaan, daarachter Lea met
haar kinderen en achteraan Rachel met Jozef. Zo waren Rachel en Jozef het
best beschermd. Zelf ging hij aan het hoofd van de stoet. Maar Esau viel hem
om de hals en kuste hem hartelijk. Esau ging terug naar Edom, maar Jacob
reisde naar Sukkot, in de Jordaanvallei. Ten slotte bereikte hij Sichem en zette
ten oosten van de stad zijn tenten op. Voor 100 geldstukken kocht hij een stuk
grond van Hemor, de vader van Sichem. 29
Sichem, de zoon van Hemor de Heviet, de koning van het land, zag Dina, de
dochter van Lea. Hij ontvoerde haar en ging bij haar liggen, hij onteerde haar.
Hij hield van Dina en vroeg aan zijn vader: 'Neem me dit meisje tot vrouw.'
Hemor ging met Jacob praten, maar toen de zonen van Jacob dat hoorden,
werden ze boos. Ze logen en zeiden: 'We geven onze zuster niet aan een
onbesneden man.' Hemor en Sichem riepen alle mannen bij de stadspoort
samen en besneden hen. Toen ze na drie dagen veel pijn leden, overvielen
Simeon en Levi de stad. Ze doodden alle mannen en namen Dina terug.
Die zonen van Jacob gedragen zich nogal grof! Jacob zei tegen Simeon en Levi:
‘Jullie brengen mij in opspraak in dit land. Als zij allen tegen mij optrekken, dan
35
verslaan ze mij.’ God sprak tot Jacob: 'Ga naar Beth-el en bouw daar een
altaar.' De andere steden waren geschrokken en achtervolgden hen niet. Van
Beth-el trokken ze naar Efrat. Ze waren er bijna, toen Rachel nog een kind
kreeg: Benjamin. Rachel stierf en werd begraven langs de weg, waar nu
Bethlehem ligt. Jacob zette op haar graf een gedenksteen. Hij reisde verder en
zette zijn tent op voorbij Migdal-Eder. Terwijl hij daar verbleef, had Ruben
gemeenschap met Jacobs bijvrouw Bilha. Toen Jacob dat hoorde, voelde hij zich
diep gekrenkt.
Jacob ging naar zijn vader Isaak, in Mamre oftewel Hebron. Isaak werd 180 (=
90?) jaar, hij was oud en tevreden over het leven toen hij stierf. Zijn zonen
Esau en Jacob hebben hem begraven. 30
1.8 Jozef in Egypte
Jacob had twaalf zonen, maar Rachel was zijn hoofdvrouw en Jozef was haar
oudste zoon. Hij zou wellicht de enige erfgenaam van Jacob worden, maar zijn
broers werden jaloers. Als kind van 17 (= 8?) jaar hielp Jozef zijn broers met
het hoeden van het vee. Israël hield meer van hem, dan van zijn andere zonen.
Hij gaf hem een prachtig kleed. Op een dag waren zijn broers naar Sichem
gegaan en Israël stuurde Jozef achter hen aan. In Sichem waren ze niet langer,
hij volgde hen naar Dotan. Ze zagen hem van verre aankomen en maakten een
plan om hem te doden. Alleen Ruben zei: 'Vergiet geen bloed.' Zodra Jozef bij
hen was, trokken ze zijn kleed uit en gooiden hem in de put. De nazaten van
Ismaël komen nu voorbij: Er kwam een karavaan voorbij van Ismaëlieten die
met hun kamelen beladen met gom en balsemhars op weg naar Egypte waren.
Juda zei: 'Laten we hem verkopen.' Ze haalden Jozef uit de put en verkochten
hem voor 20 zilverstukken. De Ismaëlieten namen hem mee en verkochten
hem in Egypte. Potifar, een hoveling van Farao, kocht de Hebreeuwse slaaf.
Jozef won zijn vertrouwen en hij stelde hem aan over zijn hele huis.
Dan volgen de avonturen van Jozef, die dromen kan verklaren. Hij voorspelde
aan de Farao, dat er eerst zeven vruchtbare jaren zullen komen en dan een
hongersnood. Toen ontbood Farao Jozef en stelde hem aan over het hele land.
Farao noemde Jozef: Zafnath Paäneach en hij gaf hem Ashnath tot vrouw, de
dochter van Potifera, de priester van On (= Heliopolis, dicht bij Memphis). Jozef
was 30 (= 15?) jaar oud, toen hij bij Farao in dienst kwam. Hij trok door het
hele land, verzamelde het voedsel en sloeg het op in de steden. Ashnath
36
schonk hem twee zonen: Manasse en Efraïm. Na zeven jaren van overvloed
begonnen er zeven jaren van hongersnood. Overal werd honger geleden, alleen
in Egypte was graan. De hele wereld kwam naar Egypte om graan te kopen. 31
Zo ook de zonen van Jacob. Jozef herkende zijn broers en haalde hen over, om
zich in Egypte te vestigen. Israël reisde met al wat hij had naar Egypte. Bij het
vertrek uit Berseba tilden Jacobs zonen hun vader, hun vrouwen en kinderen op
de wagens die Farao had gestuurd om hen te vervoeren. Ook namen ze het vee
mee en alles wat ze in Kanaän hadden verworven. Het aantal personen dat met
Jacob naar Egypte kwam en van hem afstamde, bedroeg 66, afgezien van de
vrouwen van zijn zonen. Jozef had in Egypte twee zonen: Manasse en Efraïm.
In Egypte vestigden zich 70 leden van het huis van Jacob. We mogen gerust
aannemen dat hier alleen de mannelijke leden worden bedoeld.
Jozef stelde zijn vader aan Farao voor. 'Hoe oud bent u?' vroeg Farao. 'Ik heb
130 (= 65?) jaar op aarde rondgezworven,' antwoordde Jacob, 'En ik heb in die
korte tijd veel ellende meegemaakt.' Jozef liet zijn vader en zijn broers wonen
in het vruchtbaarste deel van Egypte en daar gaf hij hen een stuk grond. 32
In de oostelijke Nijldelta is een stad opgegraven waar tijdens de 12e dynastie
van Egypte voornamelijk Hebreeërs woonden: Auaris. Het was een van de vier
grote opslagplaatsen voor graan. Kennelijk maakte de verhuizing van de stam
van Jacob deel uit van een grotere golf van immigratie. Als Jozef in Auaris
woonde tijdens de 12e dynastie, dan is het is goed mogelijk dat hij hoofd werd
van de graanopslag. Het was echter niet zijn idee om graan op te slaan, het
was in Egypte een oud gebruik. Een deel van de gerstoogst werd geïnd als
belasting en opgeslagen, o.a. in Auaris. Gerst diende ook als betaalmiddel.
De stam van Israël woonde nu in Egypte, in het land Gosen, en ze kregen
grond in eigendom. Jacob leefde nog 17 (= 8?) jaar in Egypte en was toen 147
(= 73?) jaar oud. Hij zei tegen Jozef: 'Als ik sterf, begraaf me dan niet in
Egypte, maar in Kanaän. Jouw twee zonen zal ik als mijn eigen kinderen
aannemen, Efraïm en Manasse betekenen voor mij evenveel als Ruben en
Simeon.' Hij zegende zijn zonen en stierf.
In plaats van Jozef te benoemen tot zijn enige erfgenaam, werd de erfenis
verdeeld over al zijn zonen. Daarbij schonk Jacob de twee zonen van Jozef
beiden een kindsdeel. Jozef liet zijn vader balsemen. Al zijn zonen brachten
hem naar Kanaän en begroeven hem in de grot tegenover Mamre. Jozef bleef in
Egypte wonen, met het hele huis van zijn vader. Toen Jozef stierf, was hij 110
37
(= 55?) jaar oud. Men balsemde hem en legde hem in een kist. 33 Zo eindigt
het boek Genesis.
We hebben nu een aantal Bijbelse rampen voorbij zien komen. Adam en Eva
werden door Jhwh gevormd uit klei en geplaatst in de tuin van Eden, maar later
verjoeg Jhwh hen uit die tuin. Daarna verscheen Jhwh aan Kaïn en Abel en ook
dat liep slecht af. Ten tijde van Noach bracht Jhwh de Zondvloed over de aarde.
Ook daalde Jhwh neer boven de Toren van Babel, er volgde een verstrooiing en
spraakverwaring. Jhwh verscheen drie maal aan Abraham, eerst ‘s nachts, toen
tegen de avond en dan op het heetst van de dag. Daarop volgde een regen van
brandende zwavel en de vrouw van Lot werd een zoutpilaar.
De vraag die Velikovsky zich stelde, is of Jhwh een komeet was. Als dat zo zou
zijn, dan verschijnt deze god wereldwijd en overal op het zelfde moment. Ook
de rampen die hij aanricht, zouden dan geen plaatselijk fenomeen zijn.
Sodom en Gomorra zijn opgegraven en deze steden blijken volledig verwoest in
een kosmische ramp. Het volgende hoofdstuk begint met die opgraving. De
verklaring van de archeologen is dat er een meteoriet ontplofte boven de
Jordaanvlakte, maar wellicht was er meer aan de hand. Als de vrouw van Lot
een zoutpliaar werd, dan kan zij werkelijk zijn getroffen door een regen van
brandende zwavel. Om te begrijpen wat daarmee bedoeld kan zijn, is echter
wat kennis nodig van de scheikunde. Het volgende hoofdstuk gaat daarom
voornamelijk over scheikunde.
38
Literatuur en eindnoten:
Bijbel, vertaald op last van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden; Uitgave van
de Nederlandse Bijbelcompagnie. Uitg. J. Brandt en zoon, Amsterdam 1912.
Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende
kanttekeningen. Bosch & Keuningen N.V. Baarn 1954.
De Bijbel uit de grondtekst vertaald, Willibrord-vertaling. Katholieke Bijbelstichting Boxtel
1975. ISBN 90 6173 006 6
Groot Nieuws Bijbel met deuterokanonieke boeken. Vertaling in de omgangstaal.
Katholieke Bijbelstichting Boxtel; Nederlands Bijbelgenootschap Haarlem 1992.
ISBN 90 6173 351 0
Coogan, Michael D. (redactie): Wereldreligies. Librero, Kerkdriel 2006. ISBN: 90 5764
502 5
Deursen, dr. A. van: Schoolatlas voor Bijbelse geschiedenis. J.B. Wolters, Groningen
1959
Grollenberg, Luc.H.: Atlas van de Bijbel. Elsevier, Amsterdam-Brussel 1954.
Roaf, Michael: Cultural Atlas of Mesopotamia and the Ancient Near East. Andromeda
Oxford Limited 1996. ISBN 0 8160 2218 6
Reader's Digest: In het voetspoor van de Bijbel, Atlas van het Heilige Land. Brussel-
Amsterdam 1983. ISBN 90 6407 103 9
Rogerson, John: Atlas van de Bijbel. An Equinox Book. Vertaling drs. E.W. van der Pol,
Uitgeversmij Agon BV 1985. ISBN 90 6113 822 1
Romer, John: Geschiedenis en Archeologie van de Bijbel. Stichting Teleac, Utrecht 1989.
ISBN: 90 6533 206 5
1 Genesis 1 en 2: 1-4 2 Genesis 2: 8-25 3 Genesis 3: 1-24 4 Genesis 4: 1-26 5 Genesis 5: 1-32 6 Genesis 6: 1-4 7 Genesis 6-8 8 Genesis 9 9 Kaart 2: Deursen, p. 1 10 Genesis 10 11 Genesis 11: 1-9 12 Genesis 11: 10-32 13 Genesis 12 14 Genesis 13 15 Genesis 14 16 Genesis 15 en 17 17 Ehrlich in: Coogan: Wereldreligies, p. 45
39
18 Genesis 18 19 Genesis 19 20 Genesis 20 tot en met 21: 6 21 Genesis 21: 8-21 22 Genesis 22: 1-19 23 Genesis 23: 1-20 24 Genesis 24 25 Genesis 25 tot en met 26: 35 26 Genesis 31 27 Genesis 32: 23-33 28 Genesis 32: 2-22 29 Genesis 33: 30 Genesis 34 en 35 31 Genesis 37 tot en met 41 32 Genesis 46 tot 47: 12 33 Genesis 47: 27 tot en met 50
40
Hoofdstuk 2: Brandende zwavel en zout
2.1 Sodom en Gomorra zijn opgegraven
Sodom is opgegraven door dr. Steven Collins en zijn team. 1 Het verslag van zijn
zoektocht staat in: Discovering the City of Sodom. De Jordaan stroomt uit in
de Dode Zee, maar ten noorden daarvan ligt een ronde vlakte, omringd door
heuvels. Genesis zegt: Lot zag dat de Jordaanstreek een waterrijk gebied was.
Voordat Jhwh Sodom en Gomorra verwoestte, was die streek tot aan Soar zo
mooi als de tuin van Eden. Abraham en Lot bevonden zich toen bij Beth-el en Ai,
ten noordwesten van Jericho, vanwaar zij uitkeken over de Jordaanvlakte.
Men heeft lang gedacht dat Sodom en Gomorra ten zuiden of zuidoosten van de
Dode Zee zouden liggen. Dat gebied is nu een dorre woestijn. Er liggen wel twee
ruïnes, Neimea en Bab edh-Dhra, waar resten zijn gevonden van muren en
graven, met potscherven en sporen van gerst, tarwe, linzen en vijgen. Die dorre
woestijn was ooit vruchtbaar! Maar Neimea bleek rond 2450 v.Chr. door vuur
verwoest en Bab edh-Dhra was sinds 2200 v.Chr. verlaten. Daarna was die
streek onbewoond, maar Abraham leefde eeuwen later en Sodom en Gomorra
bleven onvindbaar.
Dr. Collins zocht Sodom ten
noorden van de Dode Zee, in de
heuvels ten oosten van de
Jordaanvlakte. Ook daar lagen
ruïnes, waarvan Tall el-Hammam
de grootste was. Die stad bleek
tien maal zo groot als Jericho of
Salem in die tijd. Sodom lag op
een heuvel, bij het kruispunt van
wegen van de Arabische woestijn
naar Kanaän en van Mesopotamië
naar Egypte.
Genesis zegt: Lot zat in de poort
van Sodom. De opgraving in Tall
el-Hammam laat zien dat de stad indrukwekkende muren had, met een poort
geflankeerd door machtige torens. Het fundament was van natuursteen, maar de
muur was van tichelstenen: 2,5 km lang, 15 m hoog, tot 8 m dik bovenaan en
41
tot 30-35 m dik onderaan. Er zouden 60-90 miljoen tichelstenen in zijn verwerkt.
Elke andere borstwering uit die tijd bestaat uit aangestampte klei.
Deze welvarende stad werd in één klap verwoest in een explosie van luchtdruk
en hitte. De ruïnes liggen onder een laag as van 1 tot 2 m. Van de imposante
poort en de machtige muren vindt men alleen de fundamenten, de tichelstenen
liggen overal versplinterd alsof de muur is weggeblazen. Van de bewoners vindt
men in de aslaag slechts botfragmenten, alsof mensen en dieren letterlijk uit
elkaar zijn gespat. Daarna bleef Sodom 700 jaar lang onbewoond.
Alles wijst op een kosmische ramp. Er werd een potscherf gevonden die
geglazuurd leek, maar die techniek bestond toen nog niet. Het bleek trinitiet, het
soort glas dat ontstaat bij een kernexplosie en is vernoemd naar de eerste
atoombom: Trinity. Dit glas kan ook ontstaan bij een kosmische inslag. Het
laagje glas op de potscherf bleek slechts 1 mm dik, wat duidt op een korte
uitbarsting van intense hitte en een snelle afkoeling. Uit een chemische analyse
blijkt dat de potscherf enkele milliseconden werd verhit tot tussen 8.000° en
12.000° Celsius. Men denkt dat er ongeveer 1 km ten noordoosten van de Dode
Zee een meteoriet is ontploft, met een kracht van 10 megaton TNT.
Dit doet denken aan de Toengoeska gebeurtenis in 1908 in Siberië, waarover
later meer. Een meteoriet verschijnt echter plotseling, men ziet hem niet
aankomen. Jhwh verscheen tot drie maal toe aan Abraham, eerst in de nacht,
toen tegen de avond en dan op het heetst van de dag. Drie heren waarschuwden
hem dat Sodom en Gomorra zouden worden verwoest. Hoe konden ze dat weten
als het slechts een meteoriet betrof?
De vrouw van Lot werd een zoutpilaar. Dr. Collins denkt dat er een golf van
water uit de Dode Zee over haar heen spoelde en haar bedekte met een laag
zout. De Dode Zee is inderdaad ontzettend zout. Het meer ligt in de Grote Slenk,
een diepe aardscheur die van Libanon, via de Dode Zee en de Rode Zee tot ver
in Afrika doorloopt. De waterlijn ligt 430 m onder de zeespiegel. Het water vindt
nergens een uitweg en verdampt, maar er liggen daar ook lagen van zoutsteen.
Dat zout lost op in water, tot dit van zout verzadigd is. Rond de Dode Zee ligt
een woestijn van zoutdalen en gipsrotsen die door de erosie de meest grillige
vormen kregen, waarin je met wat fantasie ook de vrouw van Lot kan zien. Maar
als de vrouw van Lot tijdens deze kosmische ramp werd getroffen door een golf
van water uit de Dode Zee, zou ze dan niet ter plekke zijn verdampt? Het
Hebreeuwse woord gopriyt vertaalt dr. Collins niet met zwavel, maar met
42
bliksem. 2 Deze kosmische ramp kan natuurlijk gepaard zijn gegaan met bliksem,
maar de gebruikelijke vertaling is toch zwavel.
Ten tijde van Abraham was zwavel reeds een bekende stof. Uit kleitabletten blijkt
dat rond 2500 v.Chr. in Mesopotamië zwavel werd verbrand om gewassen te
beschermen tegen schimmels en ongedierte. In Egypte gebruikte men het als
ontsmettings- en bleekmiddel. Abraham kwam uit Ur en hij reisde naar Egypte.
Hij zal dus wel hebben geweten wat zwavel is. Zou het soms toch om zwavel
gaan, waardoor de vrouw van Lot een zoutpilaar werd? In dat geval was het voor
Abraham een onbegrijpelijk wonder, want om te weten hoe een regen van
brandende zwavel een vrouw kan veranderen in een zoutpilaar, is kennis van de
scheikunde nodig en daarover beschikte Abraham beslist niet.
2.2 Een inleiding in de scheikunde
In de oudheid kende men wel de smaak van zout, de witte kristallen en de
conserverende werking, maar men wist niet uit welke elementen het bestaat. De
klassieke Grieken onderscheidden vier elementen: aarde, water, lucht en vuur.
In de middeleeuwen rekende men ook metaal tot de elementen, maar men dacht
dat ieder metaal in een ander metaal kon veranderen. De alchemisten zochten
daarom naarstig naar een manier om onedele metalen te veranderen in goud. Ze
smolten, mengden en kookten stoffen, ze ontwierpen branders en kolven.
Daarbij zochten ze naar de steen der wijzen, die alles zou veranderen in goud.
Ze ontdekten wel allerlei andere elementen, zoals het giftige arsenicum, maar de
steen der wijzen bleef onvindbaar en ook goud maken lukte niet. Hun zoektocht
leidde ten slotte tot de wetenschap van de scheikunde.
Er zijn op aarde ruim 90 elementen, maar in de natuur komen ze meestal alleen
in verbindingen voor. Zo is water een verbinding van twee gassen: waterstof en
zuurstof. Waterstof is uiterst vluchtig, in de dampkring komt het nauwelijks voor,
en dan nog alleen in de hoogste luchtlagen. Zuurstof is veel zwaarder, het blijft
dicht bij de aarde en het maakt ongeveer 20% van de dampkring uit.
De dampkring bestaat voor ruim 78% uit stikstof N of Nitrogenium. Dat gas
vormt met zichzelf N2 en is dan vrij stabiel, stikstof is met zichzelf stik tevreden.
Stikstof vertraagt of verstikt ook andere chemische reacties. Zonder N2 zou de
zuurstof in de atmosfeer onze longen verbranden.
Ook andere gasvormige elementen vormen paren, waardoor ze minder reactief
worden. Waterstof H of Hydrogenium vormt zo het gas H2, maar ook dat is nog
43
uiterst reactief! Zuurstof O of Oxigenium vormt het gas O2 en ook dat is nog zeer
reactief. De dampkring bevat zuivere O2 omdat planten dit gas uitademen.
Zuurstof kan zich binden aan vrijwel alle andere elementen, die dan oxideren. De
aardkorst bestaat voor 50% uit zuurstof in allerlei gesteenten en de oceanen
bestaan uit H2O: waterstof en zuurstof.
Edelgassen (helium, neon, argon, krypton en xenon) reageren nergens mee, zij
zijn inert. Zij werden dan ook niet ontdekt door de scheikunde, maar door
spectrumanalyse. Naast ruim 78% stikstof N2 en 20% zuurstof O2 bestaat de
dampkring uit een wisselende hoeveelheid waterdamp, 0,04% CO2, een piepklein
beetje methaan en wat edelgassen. Al deze gassen zijn onzichtbaar en reukloos.
In de oudheid noemde men dat lucht.
Ook Chloor Cl is een gas en ook dit vormt Cl2, maar dat is nog uiterst reactief.
Het gifgroene chloorgas komt in de natuur niet zuiver voor, maar het is een
berucht gifgas uit de 1e Wereldoorlog. In verbinding met natrium Na vormt
chloor echter natriumchloride NaCl oftewel keukenzout, een heilzame verbinding.
Ook in de oudheid gebruikte men zout in het eten en voor de conservering van
voedsel. Het werd verhandeld in blokken, of in de vorm van de bakjes waarin het
werd gedroogd. In Mesopotamië was het gebruikelijke gewicht de mina, dat is
ruim een pond. Een zoutpilaar zal wellicht een mina hebben gewogen. De vrouw
van Lot zou dan zijn veranderd in ruim een pond zout.
Bij normale temperatuur en druk zijn de meeste andere elementen vaste stoffen,
maar ook zij komen meestal alleen in verbindingen voor. Scheikundigen verdelen
de elementen in metalen en niet-metalen, die zich met elkaar verbinden. Metalen
staan altijd elektronen af, ze nemen deze nooit op. Niet-metalen doen dat wel,
ze staan elektronen af en oxideren, of ze nemen elektronen op en vormen dan
zouten. Sommige elementen kunnen zelfs alleen elektronen opnemen. Dat zijn
de halogenen of zoutvormers.
Zuurstof neemt altijd elektronen op. Het bindt zich niet aan halogenen, maar aan
vrijwel alle andere elementen. Alleen edelgassen en edelmetalen oxideren niet.
Goud en soms zilver komen als zuiver element voor. In de prehistorie droeg men
reeds gouden kralen en het goud van Egypte is legendarisch. Omdat zuiver zilver
schaars is, terwijl het wel als erts voorkomt, was het ooit kostbaarder dan goud.
Edelmetalen zijn zacht en daarom ongeschikt voor gereedschap, maar men
maakte er sieraden en bekers van. Koper is harder, maar dit halfedele metaal
komt in de natuur zelden zuiver voor. Vrijwel alle metalen worden alleen als erts
44
gevonden. Kopererts, waaronder de groene steen malachiet waaruit het in de
oudheid werd gewonnen, heeft de chemische formule Cu₂CO₃(OH)₂, maar dat
wist men toen niet. Het molecuul Cu₂CO₃(OH)₂ bevat 2 atomen koper, een
atoom koolstof en 5 atomen zuurstof, tel maar na!
In een vuur van houtskool met weinig toevoer van lucht, verbrandt de houtskool
niet tot kooldioxide CO2, maar tot koolmonoxide CO. Deze verbinding is
onverzadigd, CO onttrekt zuurstof aan het erts, om CO2 te vormen. Het molecuul
valt dan uiteen, het erts verandert in het zuivere metaal, dat door de hitte
tevens vloeibaar is. Voor kopererts vergt deze reductie een temperatuur van
1100°C, net iets meer dan het smeltpunt van koper. Dit werd omstreeks 5000
v.Chr. ontdekt, wellicht in een pottenbakkersoven. Vanaf die tijd werden zilver,
koper en tin in smeltovens gewonnen.
Vanaf ongeveer 3000 v.Chr. begon brons een rol te spelen. Koper met wat tin
vormt een harde legering die nauwelijks roest. Het smeltpunt van brons ligt zelfs
lager dan dat van koper, ook brons kan worden gegoten en gesmeed. Er werden
vazen, vaten, speerpunten, dolken en later ook onderdelen van strijdwagens van
gemaakt. Kopererts werd gevonden op Cyprus, dat er zijn naam aan dankt, tin
werd ingevoerd, o.a. uit Afhanistan en Spanje en later ook uit Engeland.
Ten tijde van Abraham waren koperen en bronzen voorwerpen gebruikelijk, maar
ijzer kende men nauwelijks. Ook ijzer komt voor als erts, als ijzeroxide en ook
vaak in verbinding met zwavel. Als men ijzererts in een vuur van houtskool
probeert te reduceren, dan neemt het ijzer koolstof op, het metaal wordt dan
bros. Alleen als ijzer keer op keer wordt gesmeed, gekoeld in water en weer
verhit, dan wordt het nog harder dan brons. Dit werd pas later ontdekt, de
ijzertijd begint omstreeks 1000 v.Chr.. Oudere ijzeren voorwerpen bestonden uit
het zeldzame meteoorijzer, dat in zuivere vorm werd aangetroffen en zeer
kostbaar was.
Deze metalen waren in de oudheid bekend, maar alle andere elementen werden
pas later ontdekt. Een uitzondering vormt zwavel S. Dat is geen metaal en het is
zeer reactief, maar het vormt soms moleculen van 8 atomen en het is dan vrij
stabiel. Het komt in ruime mate op aarde voor. De meeste zwavel is gebonden
als zwavelijzer aan het ijzer in de aardkern, maar men vindt ook zuivere zwavel
S8, vooral rond vulkanen. Het was in de oudheid reeds een bekende stof. Het
ontbrandt gemakkelijk, het diende om vuur te maken en het zit in lucifers. Bij
verbranding ontstaat zwaveldioxide SO2, een zeer giftig gas met een prikkelende
45
geur. Ook Abraham zal wel hebben geweten wat zwavel was, maar de relatie
tussen zwavel en zout kende hij zeker niet.
Scheikunde is een vrij jonge wetenschap, al gingen er eeuwen van experimenten
aan vooraf. De grondslag voor scheikunde als wetenschap werd gelegd in 1789,
toen de fransman Lavoisier de wet van het behoud van massa formuleerde: Het
resultaat van een reactie weegt even zwaar als de oorspronkelijke stoffen.
Voordien dacht men dat brandbare stoffen flogiston bevatten, een stof die bij de
verbranding ontsnapte. Lavoisier ontdekte dat de as zwaarder woog dan de
verbrande stoffen. Er ontsnapt dus niets, maar er komt iets bij. Hij noemde dit
onbekende element oxigenium of zuurstof. Ook ontdekte hij dat water uit twee
elementen bestaat: waterstof en zuurstof.
Vanaf dat moment begonnen de alchemisten alle stoffen nauwkeurig te wegen.
Zo bleek op den duur dat de atomen van elk element een bepaald gewicht
hebben. In 1869 rangschikte Mendelejef de elementen naar hun atoomgewicht
en hij deelde ze in naar de manier waarop ze reageren met andere elementen.
Zo ontstond het periodiek systeem. Lege plekken in dat systeem voorspelden dat
er nog meer elementen moesten bestaan en deze werden inderdaad gevonden.
Pas in de 20e eeuw werd duidelijk, waarom het periodiek systeem zo goed werkt.
Het periodiek systeem in vereenvoudigde vorm
46
In de scheikunde zijn drie elementaire deeltjes belangrijk: protonen, neutronen,
en elektronen. Protonen zijn deeltjes met een massa en een lading. Neutronen
zijn deeltjes met een massa gelijk aan die van het proton, maar zonder lading.
De massa van elektronen is vrijwel nihil en hun lading is even groot als die van
het proton, maar tegengesteld. De lading van het proton noemde men positief en
die van het elektron negatief. Elektrische stroom bestaat uit (negatief geladen)
elektronen, daarom loopt stroom van min naar plus. Dat klinkt niet logisch, maar
dat komt door de (achteraf nogal onhandige) definitie.
Iedere atoomkern bevat protonen, hun aantal bepaalt tot welk element het
atoom behoort. In het periodiek systeem is het atoomnummer gelijk aan het
aantal protonen in de kern. Daarnaast bevat de kern meestal een zelfde aantal
neutronen. Alleen de kern van waterstof H bestaat meestal uit slechts een
proton, zonder neutron, het atoomgewicht is dan 1. Helium He heeft in de kern
2 protonen en 2 neutronen, het atoomgewicht is 4. De kern van Koolstof bevat
6 protonen en 6 neutronen, het atoomgewicht is 12. Men schrijft dit als 12C.
Stikstof N, nummer 7, is 14N en zuurstof O, nummer 8, is 16O.
Rond de kern draaien de elektronen in vaste banen, die als schillen rond de kern
liggen. De 1e schil kan maximaal 2 elektronen bevatten, de 2e schil maximaal 8
en de hogere schillen kunnen meer dan 8 elektronen bevatten, maar alleen als
een nog hogere schil minstens 1 elektron bevat. Zo niet, dan kan de buitenste
schil hoogstens 8 elektronen opnemen. Het aantal elektronenschillen is gelijk aan
de periode in het periodiek systeem.
De ruimte tussen de kern en de schillen is relatief enorm. Zou het H-atoom de
doorsnede hebben van een voetbalveld, dan ligt in het midden een voetbal, dat
is de kern, en in de 1e schil zou het elektron als een vlieg rond het voetbalveld
zoemen. De rest is leegte! De straal van de 2e schil is meer dan dubbel zo groot,
die van de 3e schil nog meer, en zo voort. Bij iedere volgende periode wordt het
atoom een flinke slag groter!
Elementen met hetzelfde aantal elektronen in de buitenste schil vormen een
groep. Meestal doet alleen de buitenste schil aan de reactie mee. Daarom
vertonen de elementen binnen een groep ongeveer dezelfde reacties.
De nevenreeksen ontstaan omdat de buitenste schil maximaal 8 elektronen kan
bevatten, maar zodra er een hogere schil aanwezig is neemt dat aantal toe. In
de 3e periode heeft de 2e schil 8 elektronen en de 3e schil heeft er maximaal 8.
Zodra er echter een 4e schil gevormd is, kan de 3e schil maximaal 18 elektronen
47
bevatten. Zo ontstaat er in de 4e periode een nevenreeks van metalen met een
stijgend aantal elektronen in hun 3e schil. Ook de 4e schil kan 18 elektronen
opnemen zodra er een 5e schil aanwezig is. De 5e schil kan zelfs 32 elektronen
opnemen als er een 6e schil gevormd is.
In de nevenreeksen staan metalen, met in hun buitenste schil 1 of 2 elektronen,
soms 3 en hoogstens 4. In de 1e nevenreeks staan chroom, mangaan, ijzer,
kobalt, nikkel, koper en zink. In de 2e nevenreeks staan o.a. zilver, cadmium en
tin en in de 3e nevenreeks o.a. platina, goud, kwik en lood. Er is nog een
7e periode, met een 4e nevenreeks waarin ook uranium staat, met atoomnummer
92, maar deze elementen zijn soms kunstmatig en nooit stabiel.
Bevat een atoom of molecuul evenveel elektronen als protonen, dan is de lading
neutraal. Zo niet, dan noemt men deze geladen deeltjes ionen. Zij verbinden zich
graag met andere ionen, opdat de lading neutraal wordt.
De elektromagnetische kracht trekt de elektronen naar de kern en de ionen naar
elkaar toe. De wet van de elektromagnetische kracht werd in 1785 geformuleerd
door de fransman Coulomb: Gelijke ladingen stoten elkaar af, tegengestelde
ladingen trekken elkaar aan. De kracht neemt toe met de hoogte van de ladingen
en hij neemt af met het kwadraat van de afstand tussen de ladingen. De
uitkomst moet worden vermenigvuldigd met een constante, die voor ieder
medium anders is. Coulomb bepaalde deze constante in een vacuüm, men noemt
dit de Coulombconstante.
De elektronen worden naar de kern getrokken en de kracht neemt toe met de
hoogte van de lading. Deze hangt af van het aantal protonen in de kern: bij een
hoger atoomnummer neemt de lading toe en daarmee die kracht. Alle elektronen
worden dan dichter naar de kern getrokken, waardoor de schillen krimpen.
Atomen in een zelfde periode hebben evenveel schillen, maar steeds een proton
meer. Ze krijgen van links naar rechts een hoger atoomnummer, ze worden wel
zwaarder, maar naarmate hun lading stijgt, worden ze ook kleiner.
De Coulombkracht neemt af met het kwadraat van de afstand tussen de
ladingen. In de 2e schil is hij dan ongeveer 4 maal zo klein als in de 1e schil, in de
3e schil al 9 maal zo klein, en zo voort. Daarom doet meestal slechts de buitenste
schil aan de reactie mee. Ook zijn de atomen binnen een groep bij elke volgende
periode nog groter dan men zou verwachten. Naarmate de schil verder van de
kern ligt, wordt de afstand tussen de schillen namelijk groter. En hoe verder de
schil van de kern ligt, des te zwakker in het kwadraat worden de elektronen
48
aangetrokken. De elementen van de 3e en vooral de 4e periode laten de
elektronen in hun buitenste schil daarom gemakkelijk los.
Elke stof heeft zijn eigen mediumconstante, maar die van water is ongeveer
80 maal zo klein als die van lucht. De kracht waarmee ionen elkaar aantrekken,
of waarmee een atoomkern zijn elektronen vasthoudt, is dan ook 80 maal zo
klein. In water lossen veel stoffen op, maar ook scheikundige verbindingen vallen
in water uiteen. De moleculen splitsen zich in ionen, waaruit andere verbindingen
kunnen ontstaan. Water is daarom voor veel reacties onmisbaar.
Het periodiek systeem telt 8 groepen, van groep 1 tot en met 0. Rechts staan de
edelgassen, met Helium He in de 1e periode. Edelgassen reageren niet, daarom
staan ze in groep 0. De kern van He bevat 2 protonen en 2 neutronen. Rond die
kern draaien 2 elektronen, de 1e schil is dan vol. Dit gas werd in 1868 door
spectrumanalyse ontdekt in de zon (Helios) en daarom helium genoemd. Pas in
1895 ontdekte men ook wat helium in de dampkring. Vervolgens vond men nog
een edelgas: neon (nieuw) Ne, atoomnummer 10. Neon heeft 2 elektronen in de
1e schil en 8 elektronen in de 2e schil. Ook de 2e schil is dan vol. Helium heeft
1 volle schil, neon 2 volle schillen. Daarom zijn ze zo stabiel. Ook de overige
edelgassen, argon, krypton en xenon, hebben 8 elektronen in hun buitenste
schil. Dat blijkt de meest stabiele structuur op te leveren.
Alle andere elementen streven naar de structuur van een edelgas, want die is het
meest stabiel. Ze willen 8 elektronen in hun buitenste schil, of desnoods 2. Om
dit te bereiken kunnen ze elektronen opnemen, afstaan, of samen delen. Nemen
atomen elektronen op, dan worden het negatieve ionen, want de lading van het
elektron noemde men negatief. Als ze elektronen afstaan, worden het positieve
ionen. Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan, zodat moleculen meestal uit
positieve en negatieve ionen bestaan. Men noemt dat een ionenbinding.
Sommige atomen, en vooral koolstof, kunnen elektronen delen met een ander
atoom. Het elektron draait dan in een achtbaan rond twee atoomkernen. Er
ontstaan clusters of ketens van atomen die hun stabiliteit ontlenen aan hun
hechte structuur. Men noemt dat een covalente binding.
Stikstof N2 is een goed voorbeeld: het heeft 5 elektronen in de buitenste schil en
het streeft naar 8 of 2 elektronen. Het moet er dus 3 opnemen of 3 afstaan! N2 is
zo tevreden met zichzelf omdat 2 N-atomen elk 3 elektronen delen. Deze draaien
in een achtbaan rond de beide atoomkernen, die daardoor dichter naar elkaar toe
getrokken worden. Het is een stevige covalente binding.
49
In groep 7 staan fluor, chloor, broom en jodium, met 7 elektronen in hun
buitenste schil. Zij streven heftig naar een extra elektron en zijn zeer reactief.
Fluor en chloor zijn gassen, broom en jodium niet altijd, maar zij verdampen wel.
Men noemt hen halogenen of zoutvormers, want ze oxideren niet, maar ze
vormen zouten. In de natuur komen ze zelden zuiver voor, maar men kan ze
tegenwoordig isoleren. Laat een elektrische stroom door zout water lopen, dan
wordt het zout gesplitst en aan de pluspool ontsnapt het halogeen. Voor deze
elektrolyse is elektriciteit nodig en dat was er in de oudheid niet.
2.3 Elektromagnetisme en straling
Bij een zeer hoge temperatuur en/of lage druk kan een gas overgaan in plasma.
Dat wil zeggen dat de atomen hun elektronen niet langer binden. Plasma is een
mengsel van ionen en losse elektronen. Dit mengsel kan stroom geleiden en het
reageert op magnetische velden. In de ruimte bestaat 99,99% van alle materie
uit plasma! De scheikundige verbinding is in het heelal een uitzondering.
Bij hoge temperatuur en druk kan waterstof fuseren tot helium. Vier kernen van
waterstof, dus vier protonen, vormen dan samen een heliumkern. Twee protonen
veranderen daarbij in neutronen. Zij zenden hun lading uit in de vorm van
fotonen of elektromagnetische golven. Een foton is een deeltje zonder massa en
de golflengte is bepalend voor de energie: hoe korter de golf, des te hoger de
energie. Röntgen- en gammastraling zijn fotonen met een zeer hoge energie en
een korte golflengte. Ze ontstaan door kernfusie in de zon. Op weg naar de
oppervlakte van de zon botsen ze op andere golfdeeltjes, ze verliezen daardoor
energie en krijgen langere golflengtes, waaronder zichtbaar licht. Fotonen
planten zich in vacuϋm voort met de snelheid van het licht, ze hebben geen
medium nodig zoals geluidsgolven of golven in het water.
Niet alle straling is elektromagnetisch van aard, er bestaat ook deeltjesstraling.
Dit zijn zeer snelle elektronen, protonen, neutronen en heliumkernen. Zij hebben
wel een massa, hun snelheid is iets lager dan die van het licht en deze snelheid
is bepalend voor hun energie. Ze ontstaan bij kernfusie en kernsplitsing en ze
worden uitgezonden door radioactief materiaal. Omdat in iedere ster kernfusie
plaats vindt, is het heelal doortrokken van deeltjesstraling. Straling van
heliumkernen noemt men alfastraling, die van elektronen heet bètastraling. Voor
protonen- en neutronenstraling bestaat geen ander woord. Samen vormen zij de
50
kosmische straling, die 99,99% uitmaakt van de tot op heden bekende materie.
Deze kosmische straling dringt gedeeltelijk ook tot de aarde door.
Een elektron uit de kosmische straling kan soms binnendringen in een atoom en
een proton treffen. De ladingen heffen elkaar dan op, het proton wordt een
neutron. Het atoom heeft dan een neutron meer en een proton minder. Het
aantal protonen bepaalt echter welk element het is, het wordt dus een ander
element! Zo kan stikstof 14N overgaan in koolstof 14C, een isotoop van koolstof
12C. Het isotoop 18O van zuurstof 16O ontstaat uit fluor 18F. Scheikundig gedraagt
een isotoop zich als een normaal atoom van dat element, maar omdat het iets
zwaarder is, zijn de natuurkundige eigenschappen anders. Zo verdampt water
met 18O minder snel. Ook is een isotoop nooit stabiel. In een vaste tijd, de
halfwaardetijd, vervalt de helft tot het oorspronkelijke element, waarbij de
straling wordt uitgezonden. Door deze straling te meten en te vergelijken met de
halfwaardetijd, kan men organisch materiaal en gesteenten dateren. Deze
dateringsmethode, die in 1949 werd ontdekt door Williard Frank Libby, bracht
een ware revolutie teweeg in de archeologie en de geologie.
De zon bestaat nu nog voor 73% uit waterstof. Als in een ster alle waterstof
gefuseerd is tot helium, dan is die ster veel kleiner geworden, maar nauwelijks
lichter. De druk in de kern neemt dan zo enorm toe, dat ook grotere atomen
kunnen worden gevormd. In tegenstelling tot de isotopen zijn deze atomen
stabiel. Alle elementen, behalve waterstof en helium, zijn ooit ontstaan in sterren
waarvan de waterstof was opgebrand.
2.4 Waterstof, zuurstof en water
Waterstof H, met atoomnummer 1, staat in de 1e periode in groep 1. De kern
bevat geen neutron, het atoom bestaat uit 1 proton en 1 elektron, het atoom-
gewicht is 1. Het is vier maal zo licht als helium, maar omdat de kernlading zo
gering is, is het bijna twee maal zo groot. Waterstof is vluchtig en door de
geringe lading zit het enige elektron nogal los. Als dat ontsnapt, valt de hele schil
weg. Het positieve H+-ion dat overblijft, is slechts een piepklein proton. Als er
een hele schil wegvalt, dan is het ion altijd veel kleiner dan het atoom, maar het
H+-ion is extreem klein. Denk aan de voetbal, de vlieg en het voetbalveld! Als die
ene vlieg wegvliegt, dan vervalt het veld en blijft slechts de voetbal over.
Zuurstof O, met atoomnummer 8, staat in de 2e periode in groep 6. De kern
bevat 8 protonen, er zijn 2 elektronen in de 1e schil en 6 elektronen in de
51
2e schil. Deze 2e schil ligt nog dicht bij de kern, de Coulombkracht is daar groot.
Als de buitenste schil 8 elektronen bevat, ontstaat er stabiliteit. Het atoom O
zuigt daarom 2 elektronen op en wordt een O2--ion. Dat kan zich verbinden met
2 H+-ionen. Uit deze twee gassen ontstaat H2O of water.
Een watermolecuul bestaat uit een O-atoom met twee volle schillen, waaraan
2 waterstofkernen kleven. De 2 elektronen van H2 zitten nu in de buitenste schil
van O2- en de waterstofkernen volgen hun elektron, omdat de Coulombkracht
hen die kant op trekt. De H+-ionen of protonen zijn echter zo klein, dat ze vrijwel
verdwijnen in de 2e schil van O. Een H2O-molecuul is nauwelijks groter dan een
O-atoom. Het volume van 2 H valt weg en daarbij komt veel energie vrij.
Deze regel geldt voor iedere verbinding: als het volume van de afzonderlijke
atomen groter is dan het volume van het molecuul, dan komt er energie vrij. Als
een van de atomen een hele schil kwijt speelt, dan is dat altijd het geval. Het
kost wat energie om een elektron uit de schil weg te trekken, maar als er een
schil wegvalt, dan levert dat veel meer energie op. Daardoor kan de reactie zich
voortzetten.
Een mengsel van H2 : O2 = 2 : 1 noemt men knalgas, vanwege de knal waarmee
het bij de geringste vonk verandert in waterdamp. De verhouding 2 : 1 volgt uit
de reactievergelijking: 2H2 + O2 -> 2 H2O. Het water neemt veel minder ruimte
in dan de gassen waaruit het ontstond. Die energie komt vrij met een implosie!
Om water te splitsen in waterstof en zuurstof, is minstens zoveel energie nodig.
Water is een zeer stabiele verbinding, bij verhitting verdampt het wel, maar het
watermolecuul valt niet snel uiteen. Ook dat is een vaste regel: als bij de
vorming van een verbinding veel energie vrijkomt, dan is die verbinding stabiel.
Het kost minstens zoveel energie om de verbinding weer te verbreken.
Omdat O zelf reeds 6 elektronen in zijn 2e schil had, waren er nog maar twee
elektronenbanen vrij en deze vaste banen liggen zodanig dat de 2 H+-ionen zich
altijd aan dezelfde kant van het watermolecuul bevinden. Ieder molecuul wordt
zo een magneetje, met een positieve pool van 2 H+ die razend snel rond de
negatieve pool van O2- draait. Deze moleculen trekken elkaar aan en stoten
elkaar af, zodat ieder watermolecuul voortdurend in beweging blijft. Deze
polarisatie maakt water tot een zeer bijzondere stof.
We zagen reeds dat de mediumconstante van Coulomb voor water zeer laag is,
zodat veel stoffen er niet alleen in oplossen, maar ook scheikundig reageren.
Water is daarbij vloeibaar binnen een brede marge van temperatuur en druk. Bij
52
een druk van 1 atmosfeer is water vloeibaar tussen 0° en 100°C, maar bij een
lagere druk gaat het eerder koken en bij een hogere druk bevriest het sneller.
Dat geldt voor alle stoffen: bij een lagere druk verdampen ze sneller en bij een
hogere druk stollen ze sneller, maar de marge van vloeibaarheid is voor iedere
stof anders en soms is die marge zelfs nul. Zo zijn broom en jodium altijd vaste
stoffen of gassen. Ook CO2 kent geen vloeibare fase, het is een gas of het is
sneeuw. Deze stoffen smelten niet, ze verdampen rechtstreeks vanuit hun vaste
fase, een proces dat sublimatie heet.
Door de polarisatie is ook de warmtecapaciteit van water hoog. Het vergt veel
energie om water te verwarmen en het water staat zijn warmte langzaam af.
Kokend water verdampt, maar de sprong van vloeibaar naar damp vergt energie,
waardoor kokend water niet warmer wordt dan 100°C. Water verdampt echter
ook door zonlicht, dat slechts de bovenste laag moleculen treft, waardoor zij een
voor een verdampen, terwijl het water nauwelijks warmer wordt. En als water
bevriest, dan krimpt het niet, zoals vrijwel alle andere stoffen doen. Door de
polarisatie zijn de vaste ijskristallen groter dan de bewegelijke watermoleculen.
Daarom is ijs lichter dan water, het slaat niet op de bodem neer, maar het blijft
drijven op zijn eigen vloeibare vorm. Dit is een uitzondering op de regel dat de
vaste vorm van een stof in de vloeibare vorm van die stof neerslaat.
Warmte is overigens niet hetzelfde als temperatuur. Warmte is energie die wordt
gemeten in calorieën of liever in Joule. Temperatuur is de snelheid waarmee de
atomen of moleculen zich bewegen. Als er weinig moleculen zijn en ze bewegen
zich snel, dan is de temperatuur hoog, maar de hoeveelheid warmte is gering.
Temperatuur wordt gemeten in graden Celsius of Kelvin. Het smeltpunt van
waterijs is 0° Celsius en het absolute nulpunt waarbij de atomen zelfs niet meer
trillen is -273° Celsius of 0° Kelvin, maar iedere graad Celsius is even veel als
een graad Kelvin.
2.5 Metalen, ertsen en oxiden
Bij oxiden denkt men meestal aan metalen, maar zuurstof kan ook andere
elementen oxideren. Voorwaarde is slechts dat deze elementen elektronen
afstaan. Metalen staan altijd elektronen af en nemen ze nooit op. Zij staan in
de groepen 1, 2 en 3 en de nevenreeksen. Zij rangschikken hun atomen in een
metaalrooster waarin de elektronen zich min of meer vrij kunnen bewegen. De
meeste metalen zijn daarom buigzaam en ze geleiden elektrische stroom.
53
Vooral koper, zilver, goud en platina zijn goede geleiders. Rondom een
geleidende draad waar een elektrische stroom doorheen loopt, wordt een
magnetisch veld opgewekt. Daaruit blijkt dat elektriciteit en magnetisme twee
kanten van dezelfde medaille zijn.
Sommige metalen, zoals ijzer, nikkel, kobalt en neodimium, worden magnetisch
als ze zich in een magneetveld bevinden. De aarde heeft een magneetveld,
maar zo’n veld kan ook worden opgewekt door een stroom te laten lopen door
een koperen draad die rond een spoel gerold is. Anderzijds kan stroom worden
opgewekt door in een spoel waar koperdraad omheen gewonden is, een
magneet te laten ronddraaien. Zo werkt een fietsdynamo, maar ook een
moderne windmolen. De wet van Faraday zegt: Een veranderend magneetveld
wekt een elektrisch veld op en vice versa.
Omdat de aarde een kern van nikkel en ijzer heeft, roept de draaiing van de
aarde een magneetveld op met een noordpool en een zuidpool. De veldlijnen
lopen buiten de aarde om in een lus van de magnetische noordpool naar de
magnetische zuidpool en binnen de aarde terug naar de magnetische
noordpool. Helaas heeft men ooit de magnetische noordpool vernoemd naar de
Noordpool, omdat deze pool van de magneet altijd naar het noorden wijst.
Twee gelijke polen stoten elkaar echter af, zodat de magnetische noordpool van
de aarde rond de Zuidpool ligt! Ook deze definitie blijkt achteraf niet logisch.
Magneten houden zich aan de Wet van Coulomb: De magnetische kracht neemt
toe met de veldsterkte en hij neemt af met het kwadraat van de afstand tussen
de twee polen. Binnen een magnetisch veld volgen alle geladen deeltjes de
veldlijnen, waardoor een magnetisch veld ook stroom kan geleiden.
Waterstof is metaalachtig, het staat altijd elektronen af. In tegenstelling tot
andere metalen is waterstof echter geen vaste stof, maar een vluchtig gas.
Vandaar dat men H meestal niet tot de metalen rekent. Alleen onder zeer hoge
druk wordt het vloeibaar en krijgt dan eigenschappen van een metaal. Hoewel
het metaalrooster ontbreekt, kan deze metallische waterstof magnetisch
worden en stroom geleiden.
De metalen van groep 1, lithium, natrium en kalium, hebben 1 elektron in hun
buitenste schil. Ze staan dat ene elektron graag af, waardoor hun buitenste
schil verdwijnt. Ze reageren met zuurstof op dezelfde manier als waterstof, tot
lithiumoxide Li2O, natriumoxide Na2O en kaliumoxide K2O. Daarbij komt veel
warmte vrij, zodat de reactie niet snel zal stoppen.
54
Lithium Li, in de 2e periode, is op aarde schaars en speelt in de natuur vrijwel
geen rol. Het wordt tegenwoordig gebruikt in lithium-ion batterijen, waarin Li
elektronen afstaat, waardoor er een elektrische stroom gaat lopen. Men kan
ook van andere metalen batterijen of accu’s maken, maar van alle metalen
heeft Li, met slechts 3 protonen en 3 neutronen, het laagste atoomgewicht.
Natrium Na en kalium K zijn op aarde echter ruim aanwezig, maar deze
elementen zijn zo reactief dat ze in de natuur niet in zuivere vorm bestaan. Ze
worden meestal gevonden als zout, in verbinding met chloor. Ze kunnen daaruit
worden bereid door elektrolyse en moeten dan worden bewaard in een
zuurstofloze omgeving. Vooral kalium reageert zeer fel, want dat ene elektron
in de 4e schil zit wel erg los.
In water oxideren deze metalen nog sneller, ze laten hun buitenste elektron
onmiddellijk los en daarbij komt veel warmte vrij. 2 Na + H2O -> Na2O + 2 H +
warmte. Voor lithium en kalium geldt de zelfde reactievergelijking. Uit de H2O
maken zich H+-ionen los, ze nemen de elektronen van Li, Na of K op en er
ontsnapt waterstof H2, dat reageert met zuurstof uit de atmosfeer. Er ontstaat
waterdamp H2O en daarbij komt zeer veel warmte vrij. Als je zuivere kalium in
water gooit, dan slaan zelfs de vlammen uit het water! Het is uiteraard niet het
water dat brandt, maar de ontsnappende waterstof die zich verbindt met
zuurstof. Brandende Li, Na of K kan men daarom niet met water blussen.
Li2O, Na2O en K2O lossen goed op in water, waarbij ze uiteenvallen in ionen die
met het water reageren. Er gebeurt dan iets merkwaardigs: Na2O + H2O ->
2 Na+ + 2 (OH)-. Voor Li2O en K2O geldt dezelfde vergelijking. De metaalionen
zwemmen in het water als Li+, Na+ of K+. Er zouden dan ook O2--ionen zijn,
ware het niet dat de waterstof eerlijk wordt verdeeld over de watermoleculen.
Er ontstaan geen O2--ionen, maar (OH)--ionen, H2O waaraan een H+ ontbreekt.
Water met (OH)--ionen noemt men een base. Kenmerk is, dat er H+-ionen aan
het water ontbreken, zodat er (OH)--ionen ontstaan. Dat water bevat ook altijd
vrije metaalionen.
Er zijn ook reacties waarbij er een overschot aan H+-ionen in het water
ontstaat. Dat noemt men een zuur. Dit wordt gemeten met de lakmoesproef.
Lakmoes kleurt rood in een zure oplossing en blauw als het water basisch is. Is
het water neutraal, dan is de pH = 7. Deze schaal is nogal onduidelijk en de
herkomst evenzeer, maar is de pH meer dan 7, dan is het water basisch en de
lakmoes kleurt blauw. Is de pH minder dan 7, dan is het zuur en rood.
55
Zuurstof lost in zuiver water nauwelijks op en in zuur water helemaal niet,
maar als het water basisch is, dan lost zuurstof er in op. Vissen en schelpdieren
hebben zuurstof nodig, algen en wieren scheiden zuurstof uit. Onze rivieren en
oceanen zijn basisch, naast (OH)--ionen en metaalionen bevat het water
zuurstof O2. Ook ons bloed is basisch, maar iets minder dan zeewater.
Een zwakke base is plezierig, maar een sterke base is agressief. Men noemt dat
een loog. Als men een loog verhit, zodat het water opdroogt, ontstaat er een
hydroxide: 2 Na+ + 2 (OH)- -> 2 NaOH, natriumhydroxide of natronloog. Dit
werd vroeger gebruikt om marmeren vloeren te boenen. Het bovenste laagje
marmer loste er in op en de vloer was weer als nieuw, maar als het loog niet
voldoende verdund werd, losten ook je handen er in op.
Loog smaakt een beetje zeepachtig, dat komt door de vrije (OH)--ionen.
Kaliloog werd gewonnen uit de as van houtvuur, vandaar de naam potas. Als
men plantaardige olie of dierlijk vet met natronloog of kaliloog in water kookt,
ontstaat er zeep. Zeep zieden was in de oudheid al bekend, ik denk dat ook
Sara zich met zeep waste. Abraham was immers rijk!
De metalen van groep 2 hebben 2 elektronen in hun buitenste schil en oxideren
daarom iets minder snel. Berilium Be komt in de natuur nauwelijks voor, maar
magnesium Mg en calcium Ca zijn weer ruim voorradig. Ze oxideren snel, ook
deze zuivere elementen kan men slechts in een laboratorium bereiden. Ze
hoeven niet luchtdicht te worden bewaard, maar bij de geringste vonk
ontbranden ze fel. Magnesium werd ooit door fotografen gebruikt als flitslicht
en het zit ook in vuurwerk.
De oxiden van magnesium en calcium, MgO en CaO, reageren heftig met water
en daarbij komt warmte vrij. CaO zonder water is ongebluste kalk. Het onttrekt
water aan alles, om calciumhydroxide oftewel gebluste kalk te vormen: CaO +
H2O = Ca(OH)2. Daarbij komt zoveel warmte vrij, dat het proces lijkt op
branden, maar branden is verbinden met zuurstof, terwijl de ongebluste kalk
zich met water verbindt. Verbindt CaO zich met koolstof, of liever met
kooldioxide CO2, dan ontstaat er kalksteen CaCO3.
In groep 3 staat aluminium Al. Dit metaal heeft 3 elektronen in de buitenste
schil, het oxideert tot Al2O3, maar dat gaat vrij rustig. Het oxide vormt een hard
kristal, dat het metaal omsluit met een dof luchtdicht laagje. Het lijkt dan alsof
aluminium niet roest, maar het wordt gedolven als aluminiumoxide of bauxiet.
De aardkorst bestaat voor 10% uit aluminium, het zit als oxide of als zout in
56
veel gesteenten en in klei. Het komt echter nooit zuiver in de natuur voor en de
reductie van het erts vergt een temperatuur van 1800°C. Aluminium wordt
daarom gewonnen door het oxide te splitsen middels elektrolyse. In de oudheid
was dit metaal dan ook volstrekt onbekend.
2.6 Halogenen of zoutvormers
In groep 7 staan de zoutvormers of halogenen: fluor, chloor, broom en jodium.
Zij hebben 7 elektronen in hun buitenste schil. Ze nemen graag 1 elektron op,
veel liever dan er 7 of 5 af te staan. Zij reageren nooit met zuurstof, maar wel
met metalen! Fluor F is daarbij het meest reactief, maar dat element is op
aarde vrij schaars. Chloor Cl komt echter in ruime mate voor en ook dat
element is zeer reactief. Zuiver chloorgas Cl2 is dodelijk, het werd in de
1e Wereldoorlog gebruikt als gifgas. Met waterstof vormt chloor HCl of zoutzuur,
eveneens een giftig gas. HCl lost gemakkelijk op in water en ioniseert dan
volledig. De H+-ionen en de CL--ionen bewegen zich vrij door het water en
water met vrije H+-ionen is zuur. Als men een base en een zuur bij elkaar doet,
dan vormen de (OH)--ionen en de H+-ionen samen weer water. De positieve
base-rest (het metaal) en de negatieve zuurrest (een niet-metaal, vaak
gebonden aan zuurstof) vormen dan samen een zout. De meest simpele
formule is daarom: base + zuur -> water + zout.
Omdat de binding tussen H en Cl slechts bestaat uit een elektron, splitst dit gas
zich zeer gemakkelijk in H+ en Cl--ionen; er is zelfs geen water voor nodig! De
chloorionen tasten vrijwel alle metalen aan, ze verbinden zich met het metaal
om er een zout mee te vormen. Heel groep 7 reageert aldus met de metalen,
daarom worden ze halogenen of zoutvormers genoemd.
Het meest gebruikelijke zout is natriumchloride NaCl of keukenzout. Natrium
staat in de 3e periode van groep 1, het wil 1 elektron afstaan; chloor staat in de
3e periode van groep 7, het wil 1 elektron opnemen. De verbinding ligt voor de
hand. Natrium verliest zijn 3e schil, het wordt een slag kleiner en daarbij komt
warmte vrij. Chloor neemt het elektron op in zijn 3e schil en wordt daardoor
niet groter. In water valt NaCl uiteen in Na+- en Cl-- ionen, maar droogt het
water op, dan kristalliseert het zout zich uit. De bolletjes Na+ passen perfect in
de ruimte tussen de bollen Cl-, de ionen laten zich stapelen als tennisballen
tussen voetballen, er ontstaat een hard kristal. De scheikundige binding bestaat
echter uit slechts 1 elektron, daarom lost NaCl goed op in water, tot dat water
57
verzadigd is. Mensen en dieren hebben NaCl nodig om het zoutgehalte van hun
lichaamsvocht op peil te houden. Planten gebruiken daarvoor kaliumchloride
KCl. Beide zouten zitten in zeewater, maar NaCl komt ook voor als gesteente:
zoutsteen. De Dode Zee is daarom verzadigd van NaCl.
Ieder zout is een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal, al dan niet
in combinatie met zuurstof. Als deze verbinding in water oplost, dan smaakt de
oplossing zout, of soms ook wat bitter. De meeste zouten lossen echter niet of
nauwelijks in water op, het zijn harde stenen. Zoutsteen is keukenzout NaCl.
Deze steen neemt graag vocht op, het kristal trekt water aan, waarin het zout
op den duur oplost. Het blijft alleen bestaan in een droge omgeving. Maar ook
veel onoplosbare zouten, zoals kalksteen CaCO3, zijn hydrofiel. Hun kristallen
trekken vocht aan, ze nemen water op en laten het door, zonder er zelf in op te
lossen. Die stenen lijken droog, maar het water zit tussen de kristallen. Daarom
kunnen er op deze stenen planten groeien, zoals mos of algen.
2.7 Koolstof en silicium
De elementen van groep 4 kunnen zowel elektronen opnemen als afstaan. Dat
maakt hen zeer veelzijdig. Koolstof C is het meest sociale element, het kan
talloze verbindingen aangaan en het is op aarde ruim voorradig. Het staat in de
2e periode in groep 4, het heeft 4 elektronen in de 2e schil. Koolstof kan zowel
elektronen afstaan als opnemen, het kan zich zowel met zuurstof als met
waterstof verbinden! Het kan ook elektronen delen met andere atomen. Met
deze covalente bindingen kan het ontelbare verschillende stoffen vormen.
Levende organismen bestaan voornamelijk uit koolstofverbindingen. Voor de
koolstofchemie bestaat daarom een apart woord: organische scheikunde.
Koolstof is een vaste stof, maar deze oxideert tot een gas: kooldioxide CO2. De
buitenste schil van C valt weg en er komt veel warmte vrij. Bij weinig zuurstof
oxideert koolstof tot de onverzadigde verbinding koolmonoxide: CO onttrekt
zuurstof aan alles. CO2 en CO zijn kleurloze, reukloze gassen. CO is gevaarlijk,
maar CO2 is goed voor de natuur. Het is zwaarder dan N2 en O2, waardoor het
dicht bij de aarde blijft. Planten ademen CO2 in, onder invloed van zonlicht
vormen ze er met water koolhydraten van en ze ademen de zuurstof uit. Dieren
ademen zuurstof in en CO2 uit. Het inademen van CO2 kan geen kwaad, als er
maar voldoende zuurstof aanwezig is.
58
CO2 is een broeikasgas, al is de aarde geen broeikas. CO2 houdt warmte of
infrarood vast, zodat afkoeling langzamer gaat. Dit werd in 1896 ontdekt door
Svante Arrhenius, maar Knut Angström bewees in 1901 dat een toename van
CO2 de temperatuur nauwelijks beïnvloedt. 3 Inmiddels is ook duidelijk waarom.
Infrarood bestaat uit een breed spectrum van frequenties. CO2 neemt alleen
infrarood op rond de golflengte 15μm, hogere of lagere frequenties worden met
stijgende moeite opgenomen. Deze moeite neemt logaritmisch toe, zodat het
broeikas-effect bij een toename van CO2 logaritmisch afneemt. 4 CO2 kan geen
kwaad en een toename leidt niet tot hogere temperaturen. Omdat planten CO2
inademen, is een hogere concentratie CO2 goed voor de plantengroei.
Ook methaan CH4 is een broeigas, maar het neemt slechts een kleine marge
van golflengtes op. Ook verbrandt het in de atmosfeer spontaan tot CO2 en
H2O. De concentratie blijft daardoor altijd laag. Waterdamp H2O is het sterkste
broeikasgas, het absorbeert een breed spectrum infrarood, maar H2O vormt ook
wolken die een verkoelende werking hebben, waardoor het broeikas-effect
wordt getemperd. Zie onderstaande grafiek: 5
59
CO2 lost op in water, maar een gas lost beter op in koud water dan in warm
water. De koele oceanen rond de polen nemen de CO2 goed op en zijn tevens
rijk aan zuurstof. Stijgt de temperatuur van de oceanen, dan ontsnapt er zowel
zuurstof als CO2 uit het water. Een toename van CO2 in de atmosfeer is dan ook
niet de oorzaak, maar het gevolg van toegenomen warmte.
Als CO2 in water oplost, dan reageert het met water: H2O + CO2 <=> H2CO3 of
koolzuur. Ook dat is een gas dat oplost in water. Het splitst zich dan in 2H+ en
de zuurrest CO32-. Koolzuur is een zwak zuur, het ioniseert slechts gedeeltelijk
en er komen weinig H+-ionen in de oplossing voor. Het is ook onstabiel, het valt
voortdurend uiteen en vormt zich weer. Daarom schrijft men in de reactie-
vergelijking een dubbele pijl. Koolzuur kan ook slechts bestaan bij een lage
temperatuur of hoge druk. Het zit in bier en limonade. Als men de fles opent,
wordt de druk lager, het zuur splitst zich in H2O en CO2, waarbij zowel CO2 als
H2CO3 ontsnapt als prik. Uit lauwe limonade ontsnapt altijd alle prik!
60
De zuurrest CO32- kan zich in water binden aan metaalionen. Er ontstaan zouten
van koolzuur, de carbonaten (geen varkensvlees). 2 Na+ + CO32- -> Na2CO3,
natriumcarbonaat of soda. Kaliumcarbonaat of potas K2CO3 vormt zich op
dezelfde manier. Natrium en kalium staan slechts een elektron af, hun zouten
lossen op in water en splitsen zich dan in ionen. De sterke ionen van natrium en
kalium, Na+ en K+, geven de oplossing de werking van een loog. Soda en potas
zijn ouderwetse schoonmaakmiddelen.
De carbonaten van calcium en magnesium lossen niet op in water, ze slaan op
de bodem neer. Kalksteen, schelpen en koraal bestaan uit calciumcarbonaat
CaCO3. Onder hoge druk verandert kalksteen in marmer, de scheikundige
samenstelling blijft hetzelfde, maar marmer heeft een kristalstructuur waardoor
het veel harder is dan kalksteen. Magnesiumcarbonaat MgCO3 vormt zo de nog
hardere steensoort dolomiet. Omdat koolzuur zo zwak en instabiel is, ontstaan
deze gesteenten heel langzaam. Scheikundig gezien zijn het zouten, maar ze
smaken niet zout, want ze lossen niet op. In de oudheid zou men dit geen
zouten hebben genoemd, maar schelpen, stenen en rotsen. De vrouw van Lot
veranderde echter niet in een rots, maar in een zoutpilaar.
Met waterstof H vormt koolstof methaan CH4. Dit brandbare moerasgas of
aardgas ontstaat bij de rotting van planten en het zit in iedere scheet die we
laten. Koolstof neemt de H+-ionen echter nauwelijks op in zijn buitenste schil.
Het CH4-molecuul is daarom groot, methaan is vluchtig. Het is ook brandbaar,
vermengd met lucht kan moerasgas zelfs spontaan ontbranden: CH4 + 2 O2 ->
CO2 + 2 H2O. Bij deze reactie komt veel warmte vrij.
Koolstof kan zich ook met zichzelf verbinden door 4 elektronen met andere
koolstofatomen te delen. Zuivere koolstof is grafiet, maar onder hoge druk en
temperatuur kan het kristalliseren tot diamant. In de natuur groeit dit kristal
heel langzaam. Sommige scheikundige reacties vergen veel tijd, vooral als er
geen energie bij vrijkomt, maar juist energie voor nodig is. Gooi je een diamant
in het vuur, dan verbrandt hij, want het is zuivere koolstof.
De covalente binding vergt energie, maar als de buitenste schil wordt gedeeld,
worden de atomen kleiner en iedere schil bevat dan 8 elektronen. Dat levert
zowel energie als stabiliteit op. Er kunnen koolstofketens worden gevormd, of
koolstofringen, of meerdere ringen aan elkaar, of een keten met zijtakken.
Zien we het koolstofatoom als een bolletje met vier handjes, dan is de
koolstofketen een rij bolletjes hand in hand. Ieder bolletje heeft dan nog twee
61
handjes vrij, behalve de buitenste twee, die drie handjes vrij hebben. Met die
vrije handjes kunnen ze ionen binden en het maakt daarbij niet uit of dit
positieve of negatieve ionen zijn. Zo kunnen ze twee ionen uit groep 1 pakken,
meestal waterstof H+, maar Na+ of K+ kan ook. Willen ze keukenzout, dan pakt
het ene handje de Na+ en het andere de Cl-. Ze kunnen zo ook water binden, in
de vorm van H+ en (OH)-. Twee handjes kunnen samen een ion uit groep 2
grijpen, Mg2+ of Ca2+, maar even goed een zuurstofion O2- uit groep 6. De
buitenste bolletjes kunnen met drie vrije handjes een ion uit groep 3 pakken,
bij voorbeeld aluminium, maar ook een ion uit groep 5, zoals stikstof N3+ of
fosfor P3+. Het aantal mogelijke combinaties is vrijwel onbeperkt.
Koolhydraten zijn koolstofketens waaraan water is gebonden, dit in de vorm
van H+ en (OH)-. Vetten zijn ingewikkelde koolstofringen, het zijn esters,
waartoe ook alle reukstoffen behoren. Twee C-atomen kunnen ook een atoom
stikstof N tussen zich in nemen, waarbij N van zijn 5 elektronen er 4 afstaat en
nog één overhoudt, waarmee het een H+-ion bindt. Dit H+-ion laat in water
gemakkelijk los, dergelijke ketens zijn zuur. Deze aminozuren vormen de basis
voor het leven. Eiwitten bestaan uit ketens van aminozuren en ook DNA is een
keten van aminozuren. Een levende koolstofketen neemt voortdurend stoffen
op en het scheidt andere stoffen uit, zodat de keten kan groeien en zich
vermenigvuldigen. Hoe dit leven is ontstaan, blijft vooralsnog een raadsel.
Het vormen van een covalente binding kost een beetje energie, de zogenaamde
vormingswarmte. Planten halen die warmte uit zonlicht en dieren uit de
verbranding van hun voedsel met zuurstof. Omdat water zo belangrijk is voor
een vlot verloop van scheikundige reacties, zijn levende koolstofketens altijd
omgeven door water. Het leven is ontstaan in de oceanen, maar later
verschenen er ook de planten en dieren op het land. Zij namen het water met
zich mee. Alle levende organismen, zowel planten als dieren, bestaan uit water
met levende aminozuren en opgeloste zouten. Ook mensen bestaan voor 70%
uit water, de rest is voornamelijk koolstof met een snufje keukenzout. Alleen
botten, tanden, huid en haar bestaan uit onoplosbare zouten, voornamelijk van
calcium en magnesium.
Om koolstofketens te vormen is een beetje warmte of energie nodig, maar bij
verhitting vallen deze ketens uiteen. Deze covalente bindingen zijn niet stabiel,
ze kunnen slechts bestaan binnen een nauwe marge van temperatuur en druk.
Wordt een koolstofketen verhit en is er zuurstof aanwezig, dan oxideert de
62
waterstof tot H2O en de koolstof tot CO2. Daarbij komt veel warmte vrij, het
verbrandingsproces zet zich voort tot alle brandstof op is. Alle levende wezens
zijn brandbaar, vooral als ze zijn ingedroogd. Ze worden ook altijd ingehaald
door de tijd. Als het organisme sterft, dan vallen er koolstofketens uiteen en
komt de vormingswarmte vrij. De waterstof en koolstof oxideren, ook daarbij
komt warmte vrij en daardoor vallen ook de omringende ketens uiteen.
Bacteriën en schimmels gebruiken de energie die vrijkomt bij dit rottingsproces
en nemen ook de vrijkomende stoffen op.
Ook zonder zuurstof vallen de ketens uiteen, maar ze oxideren dan niet. Wordt
een dood organisme bedolven zodat er geen zuurstof bij komt, dan ontstaan er
fossielen. Fossiele brandstoffen zijn ontstaan uit enorme hoeveelheden
plantaardig materiaal, dat is gestorven in de oceaan en naar de bodem zonk,
waar het water weinig zuurstof bevat. Ze blijven dan brandbaar. Vervolgens
werden ze bedekt met een laag onoplosbare calciumcarbonaat of kalksteen.
Aardgas bestaat uit een reeks van koolwaterstoffen: methaan CH4, ethaan
C2H6, propaan C3H8, butaan C4H10 en zo voort. Aardolie bestaat uit nog langere
ketens en steenkool uit kristallen van koolwaterstof.
Silicium staat ook in groep 4, onder koolstof, waar het dus wel wat op lijkt. De
4 elektronen in de 3e schil zitten echter niet zo stevig vast, silicium oxideert
gemakkelijk. Het zuivere element is zeldzaam, maar siliciumoxide SiO2 komt
overal voor. Het vormt harde kristallen: vuursteen, kiezel, kwarts en zand.
Bij een temperatuur van minstens 2200°C, bij voorbeeld bij een meteoriet-
inslag, verandert SiO2 in woestijnglas, een goudgele steen die soms in Libië
wordt gevonden. Bij een kernexplosie vormt het trinitiet, een groenig glas dat is
vernoemd naar de Trinity, de atoombom die in 1944 werd getest in de woestijn
van Nevada. Van SiO2 kan onder hoge temperatuur ook een zeer helder en hard
kristal worden gevormd: glas. In geslepen vorm lijkt glas op diamant, maar het
is een oxide. Een valse diamant is daarom niet brandbaar.
In het laboratorium kan men tegnwoordig ook ketens vormen van SiO2, de
siliconen. Ze lijken wel wat op koolstofketens, maar het blijft een oxide. Deze
onnatuurlijke kiezelketens branden niet en rotten evenmin.
SiO2 of kiezel is een vrijwel onoplosbare vaste stof. CO2 is echter een gas dat
oplost in water. Dit verschil komt door de structuur van het molecuul. Koolstof
staat aan elk zuurstofatoom twee elektronen af, de CO2-moleculen hebben
onderling geen binding. Silicium omringt zich met vier zuurstofatomen, waarbij
63
het aan ieder atoom een elektron afstaat. Het andere elektron waar de zuurstof
om vraagt, wordt geleverd door een volgend siliciumatoom, dat zich ook
omringt met vier zuurstofatomen. Het hechte kristal dat zo ontstaat, is vrijwel
onvergankelijk.
Alleen bij een hoge temperatuur kan SiO2 in water een zwak zuur vormen,
waaruit harde zouten kunnen ontstaan. Zo is smaragd een siliciumzout van de
metalen beril en aluminium, met de formule Be3Al2Si6O18. Tot op heden noemt
men dit geen zout, maar een edelsteen! Deze glasharde zouten van SiO2 zijn
uiteraard zeer zeldzaam en dito kostbaar.
Omstreeks 5000 v.Chr. begon men in het Midden Oosten potten te bakken. In
Japan en China deed men dat al minstens 5000 jaar eerder en de oudste
keramiek, een Venusbeeldje, stamt uit de ijstijd. Klei laat zich gemakkelijk
vormen, maar gedroogde klei is bros. Men ontdekte dat gebakken klei een
vrijwel onvergankelijke steensoort oplevert, maar niemand wist waarom. Bij
een hoge temperatuur vormen aluminiumoxide (klei) en siliciumoxide (zand)
samen een hard en onoplosbaar zout: aluminiumsilicaat Al2SiO5. In de oudheid
noemde men dat geen zout, maar een kleitablet of een potscherf.
De hardheid van een zout hangt af van de kristalstructuur, maar de oplos-
baarheid hangt af van het aantal elektronen in de binding. Bij koolstof en
silicium gaat het om 4 elektronen, hun zouten zijn vrijwel onoplosbaar, maar
hun zuurrest vormt met metalen vaak ook een hecht kristal. Carbonaten en
silicaten zijn altijd keiharde, onoplosbare stenen, met uitzondering van de
carbonaten van Na en K, soda en potas. Deze staan slechts 1 elektron af en
hun zouten zijn oplosbaar, ook al zijn ze hard.
Ook de zouten van groep 7, die 1 elektron opnemen, lossen meestal goed op in
water. Een zout dat wordt gevormd door groep 1 plus groep 7 lost altijd goed
op, maar ook de zouten van groep 2 en groep 6 zijn soms oplosbaar. Deze
zouten smaken zout, reeds in de oudheid werden ze als zouten herkend. De
vrouw van Lot moet daarom zijn veranderd in een goed oplosbaar zout.
2.8 Zuren en zouten
Een zout bestaat uit metaalionen en een zuurrest (niet-metaal, eventueel plus
zuurstof). De meeste metalen lossen op in water, vooral als dat water zuur is.
Ze laten dan elektronen los en veranderen in ionen. Alleen goud lost zelfs niet
64
op in de sterkste zuren. Het vormt daarom geen zouten, het zit niet in stenen.
De alchemisten zochten dus tevergeefs naar de steen der wijzen!
Naarmate de buitenste schil verder van de kern ligt, staan de metalen hun
elektronen sneller af. Metalen van een hogere periode kunnen daarom metalen
van een lagere periode uit een verbinding verdringen. Kalium (4e periode)
verdringt Natrium (3e periode) uit keukenzout NaCl, waarbij Na+ een elektron
van K opneemt en er Na vrijkomt, terwijl er KCl wordt gevormd. Waterstof
(1e periode) geeft voorrang aan ieder metaal, waardoor metalen zelfs water
kunnen splitsen. Zij dwingen de H+-ionen uit H2O om elektronen op te nemen.
Er ontsnapt H2 en er ontstaat (OH-): een base of loog. In een zuur geldt deze
regel nog sterker: ieder metaal verdringt de H+-ionen uit het zuur. Er ontsnapt
H2 en de zuurrest vormt met de metaalionen een zout.
Een zelfde soort voorrangsregel bestaat tussen zuurresten, maar daarbij speelt
niet de periode een rol, maar de mate waarin het zuur ioniseert. Een sterk zuur
valt in water volledig uiteen in ionen, maar een zwak zuur ioniseert slechts
gedeeltelijk. Komt een sterk zuur in contact met het zout van een zwakker
zuur, dan verdringt het sterke zuur het zwakkere zuur uit het zout, om met de
metaalionen zelf een zout te vormen. Daarbij komt warmte vrij en sommige
zure verbindingen kunnen daar niet tegen, zij zijn bij een hogere temperatuur
niet stabiel. Als een instabiel zuur een zwakker zuur uit een zout probeert te
verdringen, dan valt het zelf uiteen door de warmte die vrijkomt, maar een
stabiel zuur is tegen de hitte bestand en gaat met deze verdringing door. Om
de vrouw van Lot te veranderen in een zoutpilaar, is een zuur nodig dat sterk
en stabiel is. Daarvan zijn er drie: zoutzuur, salpeterzuur en... zwavelzuur!
Alle elementen van groep 7 vormen een sterk zuur, maar alleen zoutzuur HCl is
zowel sterk als stabiel. Het is een gas dat oplost in water en dan volledig
ioniseert. Het bestaat niet in de natuur, maar het kan worden gemaakt door
keukenzout met elektrolyse te splitsen in natrium en chloor en het chloorgas te
laten reageren met waterstof. Bij die laatste reactie komt veel warmte vrij. In
de natuur kan dit zuur niet blijven bestaan, want het zeer reactief. Zodra het
metaalionen tegenkomt, vormt het met hen een chloride (chloorzout). HCl heeft
een brandende werking, een verdunde oplossing wordt gebruikt om verf af te
branden en het zit ook in maagzuur. De meeste zuren bevatten zuurstof, maar
HCl is een zuurstofloos zuur. Zuren die zuurstof bevatten, hebben water nodig
65
om te ioniseren, maar het gas HCl kan ook rechtstreeks metalen, metaaloxiden
en zouten aantasten en omzetten in goed oplosbare chloriden.
De meeste metalen lossen op in zoutzuur, maar ook harde zouten, zoals
calciumcarbonaat CaCO3, oftewel kalksteen, marmer en schelpen, lossen op in
HCl. De sterke zuurrest 2 Cl- verdringt dan de zwakke zuurrest CO32-, om met
het Ca2+-ion calciumchloride CaCl2 te vormen. De koolzuurrest CO32- valt met de
2 H+ uiteen in CO2 en H2O. Er ontsnapt CO2 en naast water H2O wordt er CaCl2
gevormd. Ieder chloride lost op in water, dit tot verdriet van Monumentenzorg,
die oude gebouwen ooit zag wegsmelten in de zure regen.
Ook uit stikstof N, atoomnummer 7 in de 2e periode van groep 5, kan een sterk
en stabiel zuur ontstaan. Stikstof vormt met zichzelf N2, in een covalente
binding van 3 elektronen. Het kost energie om deze binding te verbreken. N2
reageert wel met waterstof, als dat toevallig in de buurt is en er geen zuurstof
aanwezig is om het in te pikken. Met 5 elektronen in de buitenste schil zoekt N
naar 3 elektronen van 3 H+. Het vormt dan een gas, NH3 of ammoniak, maar
daarbij komt weinig warmte vrij, de moleculen zijn groot en de verbinding is
onstabiel. Dit gas lost goed op in water en het ioniseert dan niet tot N3- en
3 H+, zoals men zou verwachten, maar tot NH4+ en (OH)-. Ammonia is geen
zuur, maar een zwakke base. Omdat de Coulombconstante van ammonia nog
lager is dan die van water, lossen er talloze stoffen in op, waaronder eiwitten
en vetten. Het is een schoonmaakmiddel, maar ook dieren gebruiken ammonia
om afvalstoffen af te voeren. Daarom stinkt ammonia naar pis.
Als stikstof wordt verhit, kan het 3 elektronen afstaan en oxideren tot N2O3. De
buitenste schil bevat dan nog 2 elektronen, er komt nauwelijks warmte vrij.
Deze reactie kost meer energie dan er vrij komt, die verbinding is dan ook niet
stabiel. Valt hij uiteen, dan komt er warmte vrij. In water vormt N2O3 een zwak
zuur, maar de onoplosbare zouten, de nitrieten, zijn ook niet stabiel. Onder
invloed van zonlicht of warmte verandert N2O3 in N2O5. Men vindt deze stenen
daarom alleen in donkere grotten, want het daglicht verandert hen langzaam
maar zeker in nitraten, een geheel andere steen die wel in water oplost.
Alleen als stikstof zeer sterk wordt verhit, kan N2 rechtstreeks oxideren tot
N2O5. Het vergt veel energie om 5 elektronen aan de 2e schil te onttrekken,
maar als die schil wegvalt komt er veel warmte vrij, zodat de reactie zich kan
voortzetten. Dit oxide is zeer stabiel. N2O5 is een gas dat goed oplost in water
en dan een stabiel zuur vormt: N2O5 + H2O -> 2 HNO3 of salpeterzuur. Ook dat
66
is een gas, maar ook dat gas lost op in water. Het ioniseert dan volledig tot H+
en (NO3)-. Dit zuur is zowel sterk als stabiel.
Net als zoutzuur heeft salpeterzuur een brandende werking en het verdringt
zwakkere zuren uit hun zout, om met het metaal een oplosbaar nitraat te
vormen. De meeste metalen lossen op in salpeterzuur of in zoutzuur, maar
goud lost slechts op in een mengsel van die twee. In de natuur komt dit
mengsel natuurlijk niet voor, het werd ontdekt door de alchemisten, die het
koningswater noemden. Het lukte hen weliswaar niet om goud te maken, maar
wel om het te laten verdwijnen! Omdat goud geen zouten vormt, vonden ze na
het indampen van hun koningswater hun goud weer terug. Omdat koningswater
er uitziet als water, konden ze daarmee ook mensen foppen: zet een zeer
speciale (tover)pot met (konings)water op het vuur en hokus pokus: nadat het
water is verdampt, ligt er goud op de bodem van de pot...
Onder stikstof N staat fosfor P, eveneens met 5 elektronen in de schil, maar
deze 3e schil ligt een slag verder van de kern. Daarom neemt P geen elektronen
op, maar het staat gemakkelijk elektronen af. Het oxideert reeds bij een lage
temperatuur tot P2O5, waarbij het 5 elektronen afstaat. Dit oxide vormt in water
fosforzuur HPO3, een zwak zuur dat zelfs warmte nodig heeft om zouten te
vormen. Planten en dieren maken fosforzouten of fosfaten aan van natrium of
kalium, die meestal dienen om warmte op te slaan. Valt het fosfaat uiteen, dan
komt de vormingswarmte vrij. Planten gebruiken dit om de koude nachten door
te komen, zonder te bevriezen. Fosforzuur kan met calcium ook een hard en
onoplosbaar zout vormen. Calciumfosfaat Ca3(PO4)2 zit in botten en tanden.
In het donker licht fosfor op en dat heeft niets te maken met verbranding. De
elektronen in de 3e schil hebben namelijk de neiging om te ontsnappen naar de
4e schil. Ze doen dit onder invloed van zonlicht, maar vallen later weer terug.
Op dat moment zenden ze het licht weer uit. Men noemt dit fosforescentie.
Fluor doet het ook, maar dat straalt het licht onmiddellijk weer uit.
2.9 Een regen van brandende zwavel
We hebben nu alle belangrijke elementen besproken, behalve zwavel S. Om te
begrijpen hoe extreem dit element reageert, moet men de andere elementen
kennen. Zwavel S staat met atoomnummer 16 in de 3e periode van groep 6.
Het staat onder zuurstof en naast fosfor, maar het vertoont ook overeenkomst
met stikstof. Met 6 elektronen in de 3e schil kan zwavel, evenals zuurstof,
67
2 elektronen opnemen, maar in de 3e schil is de kracht veel zwakker, net als bij
fosfor. Daarom kan S ook elektronen afstaan, maar 6 elektronen is een beetje
veel. Het proces blijft meestal steken bij 4 elektronen, zodat er 2 elektronen
overblijven in de buitenste schil. De verbinding is dan niet stabiel, net als bij
stikstof dat 3 elektronen afstaat om er 2 over te houden. Zwavel is aldus zowel
uiterst veelzijdig, als zeer reactief.
Neemt zwavel 2 elektronen op, dan wordt het een sulfide. Waterstof met
zwavel vormt waterstofsulfide H2S, een gas dat naar rotte eieren stinkt en kan
ontstaan in rottende kadavers. Net als HCl is H2S een zuurstofloos zuur, het kan
zich zonder tussenkomst van water met metalen verbinden. H2S is wel stabiel,
maar het is zwakker dan HCl: het tast marmer en kalksteen niet aan. Het
reageert wel met ijzer, dat ook snel roest. IJzersulfide FeS of zwavelijzer is een
bestanddeel van de aardkern. H2S reageert ook met brons, dat nauwelijks
oxideert, maar door de verbinding met zwavel een groene uitslag krijgt.
In de natuur komt zwavel zeer algemeen voor, al is het meestal gebonden aan
metalen. Het bestaat echter ook in zuivere vorm, want het vormt met zichzelf
vrij stabiele moleculen van 8 atomen: S8. Dat is een geelbruine, vettige stof die
niet in water oplost en bij een lage temperatuur ontvlamt. S8 verbrandt met
een blauwe vlam tot zwaveldioxide SO2, een gas met een prikkelende geur die
ook vrijkomt als je een lucifer afstrijkt. SO2 is echter onverzadigd, S heeft nog
2 elektronen in zijn buitenste schil en wil SO3 vormen. Het onttrekt daarom
zuurstof aan alles, net als koolmonoxide, maar dan zo agressief dat het
schimmels kan doden! In water lost SO2 op tot een zwak en instabiel zuur:
zwaveligzuur H2SO3, dat ook zuurstof aantrekt en dan overgaat in zwavelzuur
H2SO4. De onoplosbare zouten van SO2, de sulfieten, zijn ook al niet stabiel.
Deze stenen veranderen onder invloed van zonlicht langzaam maar zeker in
oplosbare sulfaten, waarbij SO2 overgaat in SO3.
Bij een hoge temperatuur kan zwavel rechtstreeks verbranden tot SO3. Dat is
geen gas, maar een witte, kristallijne vaste stof, zeg maar een poeder. Het kost
veel energie om 6 elektronen aan de 3e schil te onttrekken, maar als deze schil
wegvalt, komt er nog meer energie vrij. De reactie zet zich krachtig voort en de
verbinding is uiterst stabiel. In water vormt SO3 het sterke en stabiele
zwavelzuur H2SO4 en ook bij deze reactie komt warmte vrij.
Zoutzuur en salpeterzuur zijn gassen, maar zwavelzuur is een vloeistof die er
uitziet als water. Daardoor kan dit zuur tot het uiterste geconcentreerd zijn.
68
Accuzuur is een verdunde oplossing en als dat op je kleren spat, brandt het er
gaten in. H2SO4 bevat zuurstof, om te ioniseren heeft het water nodig. Het
onttrekt daarom water aan alles wat het tegenkomt. Het splitst zich dan
volledig in ionen en daarbij komt veel warmte vrij. Druppelt men voorzichtig
wat zwavelzuur in water, dan wordt het water warmer en er ontstaat een zure
oplossing. Druppelt men per ongeluk water in zwavelzuur (ze zien er hetzelfde
uit!), dan gaat het zuur koken en spatten. Een spatje H2SO4 brandt overal
doorheen. Les één van het scheikundepracticum luidt dan ook: "Gooi nooit
water in zwavelzuur!" De werking is sterker dan die van zoutzuur of salpeter-
zuur, alleen goud en koper lossen er niet in op.
Zwavelzuur onttrekt metalen aan vrijwel ieder zout, om er zijn eigen zouten
mee te vormen. Deze sulfaten vormen kristallen, net als keukenzout. Ze lossen
meestal goed op in water en smaken dan bitterzout. Deze zouten zijn niet
giftig, maar heilzaam. Bitterzout is een homeopathisch medicijn. Vanwege zijn
glasheldere zoutkristallen wordt zwavelzuur ook wel vitriool genoemd.
Mensen, dieren en planten bestaan uit water met koolstofketens en wat zouten.
Zwavelzuur onttrekt water aan alles om te ioniseren en daarbij komt zeer veel
warmte vrij. Vitriool kan men niet blussen met water. Weekdieren vormen
schelpen van calcium en het zwakke en instabiele koolzuur: CaCO3 of calcium-
carbonaat. Maar ook botten, huid, haren en veren bevatten onoplosbare zouten
van koolstof met magnesium of calcium. In botten en tanden zit calciumfosfaat,
een zout van het zwakke fosforzuur. Zwavelzuur verandert al deze zouten in
goed oplosbare sulfaten en daarbij komt zeer veel warmte vrij.
Planten gebruiken koolstof als bouwstof, maar ook dierlijke eiwitten en vetten
zijn koolstofketens. Koolstof is geen metaal, dus zwavelzuur vormt met koolstof
geen sulfaat, maar bij verhitting vallen de koolstofketens uiteen en de koolstof
verbrandt tot CO2. Daarbij komt zeer veel warmte vrij. Aan de koolstof is altijd
waterstof gebonden, dat verbrandt tot H2O. Ook daarbij komt zeer veel warmte
vrij. In deze keten van reacties kan ook SO2 vrijkomen, het gas met de
prikkelende geur. De as van een mens die door zwavelzuur verbrand is, bestaat
uit glasheldere, goed oplosbare zoutkristallen.
Volgens de bijbel regende het brandende zwavel en de vrouw van Lot werd een
zoutpilaar. Met een regen van zwavelzuur zou dat kunnen! In het hoopje zout
dat achterblijft, zullen alleen haar gouden sieraden nog liggen, of de koperen
ketel waarmee ze liep te sjouwen.
69
Rotsen van kalksteen bevatten altijd kristalwater. Zwavelzuur zou de kalksteen
omzetten in calciumsulfaat CaSO4, of gebonden aan kristalwater: CaSO4.2H2O
of gips. Rond de Dode Zee zijn rotsen van gips. Op zich bewijst dat niets, want
er wordt op aarde wel meer gips gevonden. In deze gipslaag vindt echter men
ook bollen van zuivere zwavel, in een witte, poederachtige vorm die verder op
aarde niet voorkomt. Zwavel lost niet op en gips is minder goed oplosbaar, het
water van de Dode Zee is er reeds bij een lage concentratie van verzadigd.
De Jordaanvlakte ligt net als de Dode Zee onder de zeespiegel en het klimaat is
er subtropisch. Het is ook de best bewaterde grond in de regio, maar nadat
Sodom was verwoest, bleef het gebied ongeveer 700 jaar onbewoond. Wat kan
daar de oorzaak van zijn, als de extreme hitte slechts een paar seconden
duurde? Het antwoord ligt volgens de onderzoekers in de bodem:
“Zes grondmonsters uit de tijd van de ramp werden geochemisch geanalyseerd.
Het resultaat toonde "zout- en sulfaatgehalten van meer dan 6% (60.000 ppm)
in de aslaag en meer dan 5% (50.000 ppm) in de grondlagen direct boven en
onder de aslaag". De onderzoekers zeggen dat de enorme schokgolf en hittegolf
niet alleen de stad verwoestten, maar er spatte vanuit de Dode Zee een golf
van zout water over de vlakte, waardoor er honderden jaren geen landbouw
mogelijk was. Bij een zoutgehalte van slechts 12.800 ppm kan tarwe niet
ontkiemen en bij een zoutgehalte van 17.900 ppm wil gerst niet groeien. Die
drempels werden ruim overschreden.” 6
Genesis zei: Toen liet Jhwh vanuit de hemel een regen van brandende zwavel
vallen op Sodom en Gomorra. Hij verwoestte die steden en het hele dal, met alle
inwoners en de gewassen op de akkers. Maar de vrouw van Lot keek om en werd
een zoutpilaar. En: De volgende morgen begaf Abraham zich naar de plaats,
waar hij was blijven staan met de Heer. Hij keek uit over Sodom, Gomorra en de
hele Jordaanvlakte en uit de aarde zag hij rook opstijgen als uit een smeltoven.
Dat lijkt niet op een vlakte die overspoeld is door een golf van water uit de Dode
Zee. Het water zou de brand hebben geblust en uit de vlakte zou stoom oprijzen.
Abraham kende vast wel het verschil tussen rook en stoom.
In de oudheid had men geen enkel vermoeden van het verband tussen zwavel
en zout. Met zuivere zwavel en giftige zwaveldamp was men echter wel bekend.
Stel dat er een “regen” uit de hemel viel, maar dat dit “water” heftig brandde
en naar zwavel rook. De metamorfose van de vrouw van Lot zou kunnen wijzen
op een regen van H2SO4. In dat geval was het niet slechts een meteoriet die
70
ontplofte boven de Jordaanvlakte. Als Jhwh een komeet was, dan kwam er
wellicht ook elders zwavelzuur uit de hemel!
Het volgende hoofdstuk gaat over de hemel, met de planeten, hun banen, hun
manen en de elementen waaruit ze bestaan. Als er in de hemel geen zwavel-
zuur te vinden is, dan regende het beslist geen brandende zwavel, dan was
Jhwh geen komeet en dan is dit boek uit. Laten we daarom maar beginnen bij:
In het begin schiep Eloim de hemel en de aarde.
71
Literatuur en eindnoten:
Collins, dr. Steven en dr. Latayne C. Scott: Discovering the city of Sodom. Howard
Books, New York 2013. ISBN 978 1 4516 8430 8
Zie ook: http://geekychristian.com/evidence-sodom-is-tall-el-hammam/
Zie ook: https://tallelhammam.godaddysites.com/
Eerste Nederlandse systematisch ingerichte encyclopaedie. Scheikunde. Onder redactie
van prof. dr. J.A. Prins. ENSIE, Amsterdam 1949
Gough, Evan: A Meteor may have Exploded in the Air 3,700 Years Ago, Obliterating
Communities Near the Dead Sea. https://www.universetoday.com/140752/a-meteor-
may-have-exploded-in-the-air-3700-years-ago-obliterating-communities-near-the-
dead-sea/
Hamilton, W.R., A.R. Woolley en A.C. Bischop: Tirion Stenengids. Tirion, Baarn 1994.
ISBN 90 5121 457 X
Hoekstra, prof. dr. Joh.: Wegwijs in de scheikunde. Prisma, het Spectrum, Utrecht-
Antwerpen 1966
Jong, drs. W.J. de: Inleiding tot de chemie. Wolters-Noordhoff NV Groningen 1970.
ISBN 90 01 43591 2
Rancourt, Denis: Radiation physics constraints on global warming: CO2 increase has
little effect. Juni 2011, geplaatst op internet:
https://archive.org/details/RadiationPhysicsConstraintsOnGlobalWarmingCo2IncreaseH
asLittleEffect
Sanderman, W.: Das erste Eisen fiel vom Himmel: die grossen Erfindungen der frühen
Kulturen. Bertelsmann, München 1978. Nederlandse vertaling: Chris v.d. Hoorn:
Uitvindingen en ontdekkingen uit het verleden. Elmar, Rijswijk 1990.
Svenek, Jaroslav: Rebo natuurgids: Mineralen. Rebo Productions, Lisse 1991. ISBN 90
366 0625X
Uitterdijk, W.: Inleiding tot de scheikunde. Kluwer, Deventer 1912.
1 Zie: Collins: Discovering the city of Sodom 2 Collins, p. 2018 3 ftp://ftp.library.noaa.gov/docs.lib/htdocs/rescue/mwr/029/mwr-029-06-0268a.pdf 4 Zie Rancourt 5 Bron: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/7/7c/Atmospheric_Transmission.png 6 Zie Gough, 2018
72
Hoofdstuk 3: Een kosmisch scenario
3.1 Het heelal en het zonnestelsel
Volgens de geleerden begon het heelal met de oerknal: ruimte, tijd, materie,
straling, krachtvelden en alle natuurwetten die hen verbinden, zouden ongeveer
14 miljard jaar geleden zijn ontstaan, in een tijd die kleiner is dan een fractie
van een seconde en op een plaats kleiner dan de punt van een naald. Dat
begrijpen natuurlijk alleen die geleerden. Bij deze oerknal werden waterstof en
helium gevormd. Sindsdien dijt het heelal uit, alles beweegt, sterren ontstaan
en vergaan in een voortdurend proces van vorming en vernietiging van materie.
Hoe dat werkt, blijft voorlopig een mysterie.
In 1905 toonde Einstein aan dat ruimte en tijd relatief zijn, ze vormen samen
een vierdimensionale tijdruimte. Tijd hangt af van de snelheid: hoe sneller men
gaat, des te trager verstrijkt de tijd. De grootste snelheid is die van het licht:
3 x 108 m/sec. Onafhankelijk van de snelheid van de waarnemer, blijft deze
constant. Energie en materie zijn twee manifestaties van hetzelfde fenomeen.
De formule E = mc2 is wel bekend, maar deze leidt tot een vrij onbegrijpelijke
werkelijkheid. De constante lichtsnelheid c = 300 000 000 m/s of 3 x 108 staat
in deze formule in het kwadraat: E = m x 9 x 1016. Een minieme hoeveelheid
materie bevat een gigantische hoeveelheid energie!
Onze zon is ongeveer 5 miljard jaar geleden ontstaan, een kleine 10 miljard
jaar na de oerknal. Een gaswolk trok zich samen en ging daardoor rond zijn as
draaien. Door de centrifugale kracht werd hij zo plat als een pizzabodem. De
centrifugale kracht neemt evenredig toe met de massa en met het kwadraat
van de snelheid, maar hij neemt evenredig af met de straal van de baan.
Hoewel die gaswolk voor 98% bestond uit waterstof die bij de oerknal werd
gevormd, waren er ook zwaardere elementen aanwezig, die door kernfusie in
oudere, nu opgebrande sterren zijn ontstaan. Deze elementen werden uit het
centrum weggeslingerd en ook zij balden zich samen, waardoor ze rond hun as
gingen draaien. In het centrum bleef een roterende gasbol van waterstof over.
Ongeveer 4,6 miljard jaar geleden liepen de temperatuur en druk in de kern
van die gasbol zo hoog op, dat waterstof tot helium kon fuseren. Deze
kernreactie begon met een explosie waardoor golven van waterstof de ruimte in
werden geblazen. Zo werd de centrale gasbol een stralende zon, die langzaam
maar zeker steeds feller gaat schijnen.
73
Intussen trok ook de zwaardere materie zich samen. In de ruimte rond de zon
ontstonden klonters van atomen die onder invloed van de zwaartekracht met
elkaar botsten en versmolten. De zwaartekracht neemt toe met de massa en hij
neemt af met het kwadraat van de afstand tot die massa. Een grotere klont
trekt meer materie aan en de kracht van de inslag is ook groter.
Schematische voorstelling van ons zonnestelsel, met komeet. 1
Door de hitte van alle inslagen bleven de planeten vloeibaar. Pas toen de regen
van meteorieten minder werd, koelden de kleine planeten af en hun korst
begon te stollen. De grotere planeten bleven vloeibaar, ze bestaan uit vluchtige
elementen, voornamelijk waterstof. Omdat ze zo groot zijn, koelen ze ook
langzamer af. Jupiter is nog steeds niet helemaal afgekoeld, hij zendt meer
warmte uit dan hij van de zon ontvangt.
Omdat het zonnestelsel is ontstaan uit een roterende gaswolk, draaien alle
planeten in dezelfde richting, van west naar oost, tegen de wijzers van de klok
in. Ook liggen alle banen min of meer in het zelfde vlak, de ecliptica. In dat vlak
ligt ook de evenaar van de zon, maar de banen van de planeten wijken er soms
wat van af. Men noemt die afwijking de inclinatie.
De banen van planeten zijn geen cirkels, maar ellipsen. Een cirkel heeft slechts
een brandpunt, maar een ellips heeft er twee. Iedere planeet draait rond twee
punten, het ene is leeg en in het andere staat de zon. Het perihelium is het
74
punt waar de baan van een planeet het dichtst langs de zon gaat, het aphelium
is het punt het verste van de zon.
De planeten worden door de gravitatie naar de zon toe getrokken, maar hun
snelheid veroorzaakt een centrifugale kracht. Met Einstein kan men ook zeggen
dat iedere massa de tijdruimte zodanig vervormt, dat een rechte lijn verandert
in een kegelsnede. De massa van de zon is enorm: 1,9891 x 1030 kg. De massa
van alle planeten samen is slechts 1,34 ‰ van de massa van de zon, waarbij
Jupiter 1‰ voor zijn rekening neemt. De zwaartekracht neemt evenredig toe
met de massa, de gravitatie van de zon is dus enorm. Ieder gravitatieveld
strekt zich in principe oneindig ver uit, maar naarmate de afstand tot de zon
toeneemt, wordt de gravitatie zwakker in het kwadraat, tot het veld zwakker is
dan dat van de ons omringende sterren.
De zon bevat geïoniseerde waterstof of plasma, dat in de kern van de zon
fuseert tot helium. Rond die kern ligt de fotosfeer, waarin de korte gamma- en
röntgenstraling gedeeltelijk wordt omgezet in zichtbaar licht. Deze straling
wordt in alle richtingen uitgezonden, maar de intensiteit van de straling neemt
af met het kwadraat van de afstand. De gamma- en röntgenstraling wordt door
de ozonlaag van de aardse atmosfeer opgevangen en omgezet in infrarood of
warmte. Het zichtbare licht wordt door de aarde geabsorbeerd en ook omgezet
in warmte. De zon straalt wel veel licht uit, maar nauwelijks warmte. Infrarood
heeft een langere golflengte dan de meeste zonnestralen.
Boven de fotosfeer ligt de chromosfeer, een veel ijlere laag waarin de tempera-
tuur eerst daalt en dan snel stijgt. Daarboven ligt de corona, een zeer ijle laag
plasma met een straal van 5 maal de straal van de zon en een temperatuur van
1 tot 5 miljoen graden Kelvin. Vanuit de corona stromen alfadeeltjes, protonen
en elektronen in alle richtingen de ruimte in. Samen vormen ze de zonnewind.
De snelheid van het licht is 300.000.000 m/sec, licht gaat binnen 8 minuten
van de zon naar de aarde. De snelheid van de zonnewind is slechts
450.000 m/sec en deze is min of meer constant: de zonnewind gaat binnen vier
dagen van de zon naar de aarde. De windkracht hangt niet af van de snelheid,
maar van de hoeveelheid geladen deeltjes. Deze variëert met de zonne-
activiteit, die soms explosief kan toenemen. De dichtheid of druk van de
zonnewind neemt eveneens af met het kwadraat van de afstand.
De zon is een gasbol van plasma die snel rond zijn as draait. In het plasma
ontstaan dan krachtige magneetvelden. Omdat de zon van gas is, draait hij
75
rond de evenaar sneller dan rond de polen. Op aarde doet de atmosfeer
hetzelfde: rond de evenaar draait hij sneller, waardoor de passaatwind
ontstaat. De vloeibare oceanen doen echter het omgekeerde: rond de evenaar
gaat het water trager en rond de polen sneller dan de rotatie. Maar de
aardkorst is vast en de veldlijnen van het aardse magneetveld lijken op die van
een staafmagneet, al zitten er wel kronkels in. In de zon raken die veldlijnen
door de ongelijke rotatie voortdurend in de knoop. Daardoor ontstaan in de
fotosfeer zonnevlekken, krachtige magneetvelden die minder heet zijn dan de
omgeving. De energie van die zonnevlekken komt in zonnevlammen plotseling
vrij, waarbij grote hoeveelheden plasma (zonnewind) worden uitgestoten.
Het ontstaan van zonnevlekken en zonnevlammen kent een cyclus van 11 jaar.
De zonnewind neemt daarin toe en weer af, dan keert het hele magneetveld
zich om, de noordpool wordt zuidpool en de cyclus begint opnieuw.
De zonnewind wordt door het aardse magneetveld afgebogen en om de aarde
heen geleid. De zon heeft ook een magneetveld, dat in spiraalarmen uitwaaiert,
en de zonnewind volgt deze veldlijnen. Rond de zon ligt een groot gebied, de
heliosfeer, waarin de zonnewind overheerst. Op 100 miljard km van de zon
botst die zonnewind op de kosmische straling. Hij wordt dan vertraagd,
waardoor er een schokgolf ontstaat. In deze zone, de heliopauze, wordt de
dichtheid van de zonnewind hoger en de magnetische veldsterkte is enorm. De
meeste kosmische straling wordt door deze “boeggolf” afgebogen, de veldlijnen
van de heliopauze gaan om de heliosfeer heen. Aldus beschermt de zonnewind
ons tegen een overmaat aan kosmische straling.
3.2 De aarde en de maan
De aarde staat ongeveer 150 miljoen km van de zon. Men noemt die afstand
een Astronomische Eenheid, of 1 AE. De afstand tussen de zon en de aarde is
kosmisch vrij klein, de straling van de zon is krachtig, maar de aarde wordt
tegen ultraviolet of kortegolf straling beschermd door een dampkring met een
ozonlaag. Ozon bestaat uit drie atomen zuurstof: O3. Het wordt gevormd door
kosmische straling. O3 absorbeert gammastraling en ultraviolet, het zet hen om
in een langere golflengte: warmte of infrarood die wordt uitgestraald.
De atmosfeer bestaat uit verschillende lagen. De onderste laag is de troposfeer,
tot ongeveer 12 km hoogte, waarin zich 80% van de lucht bevindt. In deze laag
speelt zich het weer af, zoals wolken en wind. Daarboven ligt de stratosfeer, tot
76
op 45 km hoogte, waarin zich zowel de straalstroom als de ozonlaag bevindt.
Hoewel de temperatuur in de troposfeer daalt met de hoogte, stijgt hij in de
stratosfeer weer, mede vanwege de ozonlaag die korte golfstraling omzet in
warmte. Daarboven ligt de mesosfeer, waarin de temperatuur scherp daalt, en
dan de thermosfeer, waar onder invloed van kosmische straling de temperatuur
weer stijgt met de hoogte. De lucht is daar ijl, ondanks de hoge temperatuur is
er dus weinig warmte.
De gravitatie van de aarde is sterk genoeg om een dampkring vast te houden.
Zou de aarde kleiner zijn, dan zou de dampkring ontsnappen in de ruimte.
Alleen waterstof is zo vluchtig dat het komt bovendrijven en probeert te
ontsnappen. De buitenste laag van de dampkring bestaat uit waterstof, die door
de kosmische straling wordt gesplitst: de ionosfeer bestaat uit plasma.
De zon straalt licht uit, maar nauwelijks warmte. De aarde absorbeert zonlicht
en zet het om in warmte, die wordt uitgezonden als infrarood. CO2, CH4 en H2O
zijn broeigassen, zij absorberen infrarood en zenden het dan in alle richtingen
uit, zodat de warmte niet rechtstreeks de ruimte in gaat. Zonder deze gassen,
dus zonder atmosfeer, zou de gemiddelde temperatuur op aarde veel lager zijn.
In plaats van de huidige 14°C zou het 19°C onder nul zijn en vrijwel al het
water op aarde zou bevriezen.
Aanvankelijk was de aarde vloeibaar, de zwaardere elementen zakten naar de
kern en lichtere elementen kwamen bovendrijven. Er ontstond een atmosfeer
van stikstof, CO2 en wat andere gassen, terwijl uit zuurstof en waterstof
oceanen ontstonden, met daarin oplosbare zouten. De zwaardere elementen
vormden een vaste korst, die voornamelijk bestaat uit oxiden en zouten van
magnesium, aluminium en silicium. De aardkern bestaat uit gesmolten nikkel
en ijzer, met ijzersulfide FeS of zwavelijzer. De snelle rotatie van de aarde wekt
in deze metaalkern elektrische stromen op, waardoor er rond de aarde een
magneetveld ligt. De straal van de aarde is 6.370 km, de totale dikte van de
atmosfeer is ongeveer 1000 km, maar de magnetosfeer strekt zich tot minstens
65.000 km in de ruimte uit. De zonnewind drukt het magneetveld weg en
vervormt het tot een druppel, die zich aan de nachtzijde nog veel verder
uitstrekt: de magnetostaart. Twee stralingsgordels in dit veld, de Van Allen-
gordels, vangen geladen deeltjes op. De zonnewind doet ons daarom geen
kwaad. Alleen rond de polen kan de zonnewind de atmosfeer bereiken. Het
poollicht ontstaat doordat de ionen uit de zonnewind worden aangevuld met
77
elektronen uit de atmosfeer, waarbij de vrijkomende energie in de vorm van
licht wordt uitgezonden.
Rond de aarde draait de maan, onze satelliet. De snelheid van een satelliet
hangt zowel samen met de afstand tot het lichaam waar hij omheen draait, als
met de massa van dat lichaam. De aarde heeft als satelliet van de zon een
baansnelheid van 29.780 m/sec of ruim 100.000 km/uur. De baansnelheid van
de maan is gemiddeld slechts 1.022 m/sec. Uiteraard is dit laatste gemeten ten
opzichte van de aarde. Samen met de aarde draait de maan immers ook rond
de zon en dat gaat met een snelheid van ruim 100.000 km/uur.
De maan bestaat uit dezelfde elementen als de aardkorst: magnesium,
aluminium en silicium. Men denkt dat hij is ontstaan door een kosmische inslag,
toen de aarde nog vloeibaar was. Een gedeelte van de aardkorst zou toen de
ruimte in zijn gespat. Deze materie balde zich samen en bleef rond de aarde
draaien, zo zegt deze theorie. De maan heeft geen kern van nikkel en ijzer, dus
ook geen magneetveld, hij staat voortdurend bloot aan de zonnewind. Met zijn
geringe gravitatie kan hij ook geen dampkring vasthouden, alle dampen worden
er door de zonnewind de ruimte in geblazen. Zijn pokdalige korst getuigt van
talloze meteorietinslagen. Zonder atmosfeer is er nauwelijks erosie, de kraters
zijn miljoenen en zelfs miljarden jaren oud. Uit hun patroon probeert men het
aantal kosmische inslagen af te leiden, waaraan de planeten in de loop der tijd
hebben blootgestaan.
Hoewel de aarde 81 maal zo zwaar is als de maan, is deze maan relatief veel
groter dan andere manen in ons zonnestelsel. De gravitatie van de maan oefent
zelfs een duidelijke invloed uit op de aarde. Daardoor ontstaan getijden in de
oceanen. Een ander gevolg is dat de aarde in de loop der tijd steeds langzamer
rond zijn as ging draaien. Ook werkt de maan als een gyroscoop, hij houdt de
stand van de aardas redelijk stabiel.
De baan van de maan is niet rond, maar duidelijk een ellips. De kleinste afstand
tot de aarde is 356.410 km en de grootste is 398.580 km. Door dit verschil van
42.170 km, of meer dan 10% van de afstand, lijkt de volle maan soms groter
dan anders. Dat is geen gezichtsbedrog, hij staat dan dichtbij. De maan draait
precies een maal per maand rond zijn as, hij keert altijd de zelfde kant naar de
aarde. Door de gravitatie van de aarde is hij in zijn rotatie vertraagd, tot deze
synchroon liep met zijn omlooptijd. Men noemt dat baanresonantie.
78
3.3 Mercurius, die kleine wildeman
De kleine planeet Mercurius staat het dichtst bij de zon. Hij is slechts 4,5 maal
zo groot als de maan, de aarde is 18 maal zo groot als Mercurius. Zijn baan
maakt een hoek van 7° met de ecliptica en deze baan is sterk elliptisch, zijn
afstand tot de zon varieert van 0,30 tot 0,48 AE. Hoe dichter een planeet bij de
zon komt, des te groter wordt zijn baansnelheid. In zijn perihelium, het dichtst
bij de zon, gaat Mercurius 190.000 km/uur en in zijn aphelium, op het verste
punt van de zon, "slechts" 154.000 km/uur. Zijn baan is daarbij ook korter dan
de aardbaan, hij haalt ons iedere 116 dagen in. Meestal verschuilt hij zich in of
achter de zon, maar hij kan in de schemering soms helder boven de horizon
staan. Als zijn baan minder extreem was, zou Mercurius vanaf de aarde nimmer
zichtbaar zijn. Waarom Mercurius zo'n wilde baan heeft, is onduidelijk.
Misschien wordt de hoge excentriciteit wel veroorzaakt door de zwaartekracht
van de zon en de planeten, maar de inclinatie van 7° kan daar onmogelijk het
gevolg van zijn. De omringende zwaartekracht zou Mercurius immers juist in
het vlak van de ecliptica trekken.
Mercurius draait in 59 dagen rond zijn as en in 88 dagen rond de zon. Het
etmaal duurt daarom 176 dagen, precies twee maal zo lang als het jaar. Deze
baanresonantie is ontstaan doordat Mercurius in zijn aswenteling is vertraagd
door de zon. Hij heeft wel een kern van nikkel en ijzer, maar door de trage
rotatie is zijn magneetveld zo zwak dat het hem nauwelijks beschermt tegen de
zonnewind. Hij is ook te klein om een dampkring vast te houden; alles wat
verdampt, wordt weggeblazen door de zonnewind. Zo dicht bij de zon wordt hij
verzengd door straling, vooral in zijn perihelium, waar de straling en de
zonnewind ruim 11 maal zo sterk zijn als op aarde. Tijdens de lange dag kan de
temperatuur oplopen tot 470°C en 's nachts koelt het soms af tot -180°C.
De samenstelling van Mercurius lijkt op die van de aarde, maar de kern van
ijzer en nikkel maakt minstens 70% van zijn massa uit. Zijn mantel van
silicaten is in verhouding zo dun, dat men vermoedt dat een deel van die
mantel ooit is weggeslagen. Mercurius heeft een pokdalige korst, maar er is
geen vulkanisme en er zijn veel minder kraters dan op de maan. De astronoom
Vilas schrijft: “Er is bewijs voor een vroegere gebeurtenis, waarin de buitenkant
van Mercurius een nieuwe korst kreeg en waarbij alle oude kraters werden
uitgewist.” 2 Hij zegt niet welke gebeurtenis, en ook niet wanneer, maar we
mogen vermoeden dat dit geen geleidelijk proces was.
79
In de Griekse mythen was Mercurius de god Hermes, heraut van de goden en
god der herauten. Hij werd afgebeeld als een jongeling met vleugels aan zijn
schoenen. In andere Griekse mythen is hij een ondeugend kind, een kleine
wildeman die als baby reeds runderen steelt van de god Apollo. Ook dan heeft
hij vleugels. De putti, de blote engeltjes uit de Renaissance schilderkunst, zijn
gebaseerd op Griekse afbeeldingen van Mercurius als gevleugelde babygod.
3.4 Venus, koningin van de hemel
Venus staat dichter bij de zon dan de aarde, ze gaat dus sneller en haar baan is
korter dan de onze. De baansnelheid is 126.000 km/uur of 35.020 m/sec. Ze
haalt ons iedere 584 dagen in, waarbij ze voor de zon langs gaat. Omdat de
baan van de aarde een zwakke ellips is, varieert onze kortste afstand tot Venus
dan van 39 tot 45 miljoen km of 0,26 tot 0,3 AE. Deze kosmische buurvrouw
komt soms astronomisch dichtbij.
Vanaf de aarde gezien staat Venus ruim 8 maanden als ochtendster in het
oosten. Dan verdwijnt ze achter de zon. Ruim 2 maanden later verschijnt ze
's avonds in het westen, ze blijft daar ruim 8 maanden zichtbaar als avondster.
De maximale boogafstand tussen de zon en Venus is 48°. Daarna lijkt ze zich
weer naar de zon toe te bewegen, om er snel voor langs te gaan, waarbij ze de
aarde inhaalt. Een paar dagen later staat ze vlak voor zonsopkomst in het
oosten als ochtendster. Ze heeft ook schijngestalten, net als de maan, maar die
zijn alleen zichtbaar door een telescoop. Met het blote oog lijkt Venus een
heldere ster, die als eerste in het avondrood oplicht, of in de ochtend-
schemering als laatste vervaagt.
Venus is bijna even groot als de aarde en iets minder zwaar. De gravitatie is
90% van die op aarde. Haar baan is rond en de afstand tot de zon is 0,72 AE of
ruim 100 miljoen km. De aarde staat 1 AE van de zon. Omdat straling afneemt
met het kwadraat van de afstand, ontvangt Venus bijna 2 maal zoveel straling
en zonnewind als de aarde. Er is geen magneetveld, want al heeft Venus een
kern van nikkel en ijzer, ze roteert te traag. Tegen de zonnewind heeft Venus
geen bescherming, maar ze is zwaar genoeg om een dampkring vast te
houden. Het is een dikke, ondoorzichtige laag van voornamelijk CO2, die de
straling absorbeert en alle warmte gelijkmatig verdeelt, zowel tussen dag- en
nachtzijde als tussen de evenaar en de polen. Er zijn daarom geen klimaten op
Venus, de temperatuur is er overal gelijk en ook 's nachts koelt het niet af.
80
Daarom waait het er ook nauwelijks, maar de dikke atmosfeer maakt dat de
trage wind toch zeer krachtig is. De atmosferische druk aan de oppervlakte is
ongeveer 90 maal zo hoog als op aarde.
De as van Venus staat vrijwel loodrecht op het baanvlak. Daarom zijn er geen
seizoenen. Ze draait in 243 dagen rond haar as, echter niet van west naar oost,
maar retrograad, dat is de andere kant op. Ze loopt in bijna 225 dagen om de
zon en dat gaat wel in de zelfde richting als de andere planeten. Een dag duurt
op Venus 117 aardse dagen. 3
Mercurius wordt in zijn aswenteling geremd door de zon, de maan is door de
aarde vertraagd. Venus draait echter niet alleen langzaam, maar de verkeerde
kant op! Dat Venus ooit dusdanig in haar rotatie is gestuit, dat ze de andere
kant op ging draaien, lijkt me onmogelijk. Venus draait nog steeds dezelfde
kant op, maar ze is ondersteboven getuimeld! De as maakt een hoek van
177,4° met het baanvlak, ze staat vrijwel loodrecht (= 180°) ondersteboven.
Het oppervlak van Venus is door een ruimteschip met radar gefotografeerd. Er
zijn overal vulkanen, veel groter dan die op aarde. Daaruit blijkt dat er geen
schollentektoniek is, de korst is onbewegelijk. Er zijn ook sporen van erosie
door water en wind, hoewel er nu geen water meer is! De grootste verrassing
kwam echter van de inslagkraters.
De astronoom Saunders schrijft: “Op aarde, de maan en Mars lopen de kraters
uiteen van verse littekens tot vrijwel onzichtbare, verweerde cirkels. Maar de
kraters op Venus waren nauwelijks door erosie aangetast. Ze zagen er uit alsof
ze pas waren ontstaan. Het hele oppervlak leek niet ouder dan 500 miljoen
jaar, slechts 10% van de geologische geschiedenis van Venus.” 4
Mercurius is zijn mantel kwijt en Venus verloor haar korst! Uit de kraters op
Venus maakt men op, dat dit laatste 500 miljoen jaar geleden gebeurde.
In de oudheid werd Venus alom aanbeden. In Mesopotamië noemde men haar
Inanna of Ishtar. In de Bijbel heet ze Astarte en de Israëlieten mochten haar
niet aanbidden, maar ze deden het toch. Ze was de Griekse godin van de liefde,
de langharige Aphrodite. Ook volgens andere volkeren had ze lang haar, of
soms horens, maar haar schijngestalten zijn met het blote oog niet zichtbaar.
Als avondster noemden de Grieken haar Hesperos, of Vesper in het Latijn, maar
als ochtendster heette ze Fosforos, of Lucifer in het Latijn. 'Fosforos' betekent
'brandend'. Een lucifer was een zwavelstokje, maar ook de duivel heet Lucifer.
Waarom zou Venus als ochtendster zo'n slechte naam hebben?
81
De astronomen Moore en Nicolson vertellen: “De dichte dampkring van Venus
bestaat voor 96% uit kooldioxide en oefent een druk uit van meer dan
90 atmosfeer. De voornaamste wolkenlaag, die hoofdzakelijk bestaat uit
zwavelzuur, strekt zich uit op een hoogte van 45 tot 60 km. Een Venuswolk
absorbeert minder licht dan een aardse wolk van gelijke dikte, maar de
wolkenlaag op Venus is zoveel dikker, dat slechts 2% van het zonlicht het
oppervlak van de planeet bereikt. Dit wolkendek sluit de infrarode straling zo
goed op, dat de temperatuur aan de oppervlakte altijd ongeveer 475° Celsius
is, zo'n 500° hoger dan zonder dampkring het geval zou zijn.”
Het kookpunt van zwavelzuur is op aarde 280°C en aan de oppervlakte van
Venus is de temperatuur 475°C. Als het op Venus zwavelzuur uit de wolken
regent, dan verdampt dit weer voor het de oppervlakte kan bereiken.
Moore en Nicolson zeggen: “Veel sterrenkundigen denken, dat er heel lang
geleden op het Venusoppervlak water voorkwam, maar dat door een toename
van de helderheid van de zon de temperatuur zover steeg dat de oceanen
begonnen te verdampen, waardoor de hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer
toenam. Omdat waterdamp infrarood sterk absorbeert, werd het broeikaseffect
versterkt, zodat de temperatuur verder steeg en de snelheid van verdamping
toenam. Als gevolg van dit 'op hol slaan' van het broeikaseffect schoot de
temperatuur omhoog en verdampten de oceanen geheel. Zonlicht moet
vervolgens de waterdamp in de bovenste lagen van de dampkring hebben
afgebroken tot waterstof, dat ontsnapte, en zuurstof, dat weer naar beneden
zonk en met het oppervlaktemateriaal reageerde. Tegenwoordig is het
waterdampgehalte in de dampkring slechts 0,005%, maar zelfs nu neemt dat
nog ongeveer 25% van het broeikaseffect op Venus voor zijn rekening. De
andere stoffen die daaraan bijdragen zijn koolstofdioxide, zwaveldioxide en
verder wolken en nevel.” 5
Hoe lang geleden zouden de oceanen op Venus zijn verdwenen? Was dat een
langzaam proces of zou dat plotseling zijn gegaan? En hoe zou die zwavelzuur
zijn ontstaan? Voor de vorming van H2SO4 is water en SO3 nodig, maar ook op
Venus is de meeste zwavel als zwavelijzer gebonden in de kern. Waar kwam de
zwavel vandaan om wolken van zwavelzuur te vormen? Zou die regen van
brandende zwavel soms van Venus zijn gekomen? En de Zondvloed dan?
Een Sumerische hymne zegt: “De grote koningin van de hemel wil ik loven! De
heldere toorts die is ontvlamd in de lucht, hemels licht, stralend als de dag. De
82
heilige, vreeswekkende koningin der Anunnaki (hemelgoden), de meest edele
van hemel en aarde, gekroond met grote horens. Het oudste kind van Sin (de
maan), Inanna wil ik loven. Ze zwerft graag door de lucht, ze is waarlijk de
wilde koe des hemels. Verheven is de koningin, de avondster, waar het hele
land verwonderd naar kijkt, de eenzame ster, de morgenster. De koningin die
zweeft waar de hemel is bevestigd (de horizon), achtte het raadzaam om als
een krijgsman op te dagen in de hoogte en alle landen beven werkelijk voor
haar.” 6 Archeologen denken dat dit poëzie is, maar waarom zouden alle landen
voor haar beven? Dit is slechts een voorbeeld van hoe Venus werd beschreven.
Op afbeeldingen zien we Venus met brede vleugels als een aartsengel, of
rijdend op een gevleugelde, vuurspuwende leeuw. Ze heeft vaak een helm met
horens op het hoofd en dit zijn de oudste manieren om haar naam te schrijven:
Stel dat er iets gebeurde waardoor de oceanen van
Venus overkookten en dat deze waterdamp door de
zonnewind werd weggeblazen. Stel dat zich dit een
aantal malen herhaalde en dat bij een van deze
gebeurtenissen Venus toevallig voor de zon langs ging. De zonnewind zou de
waterdamp dan naar de aarde blazen. De Bijbel zegt: Na zeven dagen kwam de
vloed over de aarde. Toen stroomden alle bronnen over en ook de sluizen van
de hemel openden zich. Als de Zondvloed van Venus kwam, dan zijn de
oceanen van Venus nog niet zo heel lang geleden verdwenen. Ook die wolken
van zwavelzuur zouden dan van vrij recente datum zijn. Stel dat een volgende
gebeurtenis deze wolken oververhitte, terwijl Venus toevallig weer voor de zon
langs ging. De zonnewind zou dan zwavelzuur naar de aarde blazen. In de
ruimte zou H2SO4 onder invloed van de straling worden gesplitst in H+ en SO42--
ionen. Het is nog maar de vraag of de Van Allengordels deze zware ionen
zouden tegenhouden. De buitenste laag van onze atmosfeer bestaat uit H+, die
eventueel de SO42--ionen weer zou kunnen aanvullen tot zwavelzuur.
Alleen de zonnewind kan deze dampen naar de aarde blazen. Als die brandende
zwavel van Venus kwam, dan moet deze regen uit de richting van de zon zijn
gekomen. De Bijbel zegt: De zon was nog maar net op, toen Lot in Soar
aankwam. Toen liet Jhwh vanuit de hemel een regen van brandende zwavel
vallen. Als Venus overkookte, dan ziet men haar als een heldere toorts, of een
hoofd met lang haar, en haar schijngestalten zouden haar nog een lange tijd
twee horens geven. Alle landen zouden beven, wanneer ze de overkokende
83
Venus zien, de heldere toorts die is ontvlamd in de lucht. Ze moet dan voor de
zon langs zijn gegaan, toen deze ramp gebeurde. Daarna verscheen ze weer als
ochtendster, de duivelse Lucifer!
De aarde heeft in elk geval een kosmische buurvrouw die de ingrediënten bezit
om ons een dergelijke poets te bakken. De beeldschone Venus, godin van de
liefde en koningin van de hemel, zou wel eens het meisje met de zwavelstokjes
kunnen zijn. Zeker is dit niet, want wat kan haar atmosfeer hebben doen
overkoken? En hoe kwam er voldoende zwavel aan het oppervlak van Venus,
om wolken van zwavelzuur te vormen? Als Jhwh een komeet was die deze
rampen aanrichtte, dan moet hij toch minstens over zwavel hebben beschikt.
Laten we maar eens kijken of er ergens voldoende zwavel is om dit kosmische
scenario volledig ten uitvoer te brengen.
3.5 De oorlogsgod Mars en de verdwenen planeet
Voorbij de aardbaan cirkelen de buitenplaneten: Mars, Jupiter, Saturnus,
Uranus, en Neptunus. Mars, de binnenste, kun je herkennen aan zijn rode
kleur. Hij is klein en gemiddeld vrij licht: de aarde is 6,7 maal zo groot en 9,3
maal zo zwaar. De gravitatie is slechts 38% van die op aarde. Mars kan daarom
nauwelijks een atmosfeer vasthouden, de luchtdruk is er 6 tot 7 millibar, dit in
tegenstelling tot 1000 millibar op aarde. De gemiddelde afstand tot de zon is
1,52 AE, Mars ontvangt gemiddeld 57% minder zonnestraling dan de aarde. Het
is er koud, tussen hoogstens 20°C in de “tropen” tot -140°C ’s winters rond de
polen. Zo koud wordt het op aarde nooit, zelfs rond de Zuidpool is -87°C de
laagste temperatuur die ooit werd gemeten.
De baan van Mars is zeer elliptisch, zijn afstand tot de zon varieert van 1,38 tot
1,66 AE. De straling en de zonnewind nemen elk Marsjaar met 40% toe en
weer af. De as van Mars staat ongeveer even schuin als die van de aarde, er
zijn dus seizoenen op Mars. Op de polen ligt permanent een kap van waterijs,
maar 's winters bevriest ook de CO2 uit de atmosfeer er tot koolzuursneeuw.
Ook op Mars zijn reusachtige vulkanen, want er is geen schollentektoniek, zoals
op aarde. Die vulkanen zijn echter niet langer actief.
Mars roteert vrijwel even snel als de aarde, een dag duurt er 24,62 uur. Maar
net als de maan bestaat hij uit aluminium, silicium en magnesium, zonder kern
van vloeibaar nikkel en ijzer. Ondanks zijn snelle rotatie heeft hij daarom geen
magnetisch veld, de zonnewind heeft er vrij spel. Deze blaast de atmosfeer van
84
Mars voortdurend de ruimte in. De ijle dampkring bestaat hoofdzakelijk uit CO2
en dat gas absorbeert wel infrarood of warmte, maar geen gammastralen of
ultraviolet. Deze schadelijke straling heeft daarom eveneens vrij spel.
Het oppervlak van Mars bestaat uit stof dat veel ijzeroxide (rode roest) bevat,
en uit stenen. De rode kleur van Mars wordt veroorzaakt door stormen die de
hele atmosfeer vullen met stof en die soms langer dan een jaar aanhouden. De
korst is pokdalig van talloze inslagkraters. Kleine groene mannetjes heeft men
in dit barre oord niet aangetroffen, maar er is ooit wel vloeibaar water op Mars
geweest. Er zijn zelfs beddingen van krachtige rivieren die daar moeten hebben
gevloeid. De astronomen hopen er nog steeds sporen van leven te ontdekken.
Vandaar dat men er reeds een reeks van ruimtesondes op afgestuurd heeft. Er
is nog geen leven ontdekt, maar er zijn wel bewijzen van de aanwezigheid van
water. Rond de polen en in kraters ligt bevroren water. Als vloeisof is water ook
onmisbaar bij de vorming van allerlei scheikundige verbindingen die op Mars
wel degelijk aanwezig zijn. Omdat de luchtdruk en de temperatuur zo laag zijn,
kan er nu geen vloeibaar water meer bestaan. Het blijkt dat Mars ooit een
zwaardere atmosfeer had en dat het er warmer was!
Mars staat verder van de zon dan de aarde, zijn baan is dus ruimer en hij gaat
langzamer. Zijn omlooptijd is 1 jaar en 321 dagen, de aarde haalt Mars steeds
na 2 jaar en 50 dagen in. Omdat zijn baan zo elliptisch is, varieert zijn
nabijheid dan van 0,37 tot 0,67 AE. Ongeveer eens in de 15 jaar staat Mars het
meest nabij. Hij lijkt dan groter dan Jupiter, die toch bijna 3.000 maal zo groot
is. Zijn inclinatie is 1°50', zijn baan loopt vrijwel langs de ecliptica, dit in
tegenstelling tot die van Mercurius.
Mars heeft twee kleine manen: Phobos en Deimos, die zonder telescoop niet
zichtbaar zijn. Het zijn onregelmatige rotsblokken, bezaaid met kraters. Hoogst
waarschijnlijk zijn ze ooit door Mars ingevangen.
Ruimtesondes hebben bodemmonsters van Mars naar de aarde gebracht, maar
in deze stenen is geen spoor van leven aangetroffen. Er werd wel iets anders
ontdekt: De meeste meteorieten die op aarde neerkomen, zijn even oud als het
zonnestelsel, ruim 4,6 miljard jaar. Een kleine groep blijkt slechts 1 miljard jaar
oud en deze stenen zijn afkomstig van Mars. Men vermoedt dat ze bij een
kosmische inslag van Mars zijn afgeslagen. De geringe gravitatie op Mars maakt
het mogelijk dat ze de ruimte in zijn geschoten. Men schat dat er jaarlijks bijna
85
een halve ton gesteente van Mars op aarde neerkomt, meestal als stofdeeltjes,
maar ook als meteorieten. 7
In de oudheid beschouwde men Mars als een brutale god. De Grieken noemden
hem de wilde Ares, de god van de oorlog. In Mesopotamië heette hij Nergal en
ook dat was een boosaardige god. Dat is wel merkwaardig, want zelfs als Mars
het meest nabij staat, blijft het een onschuldig roodachtig lichtje aan de weidse
sterrenhemel. De negatieve manier waarop Mars werd beschreven, wordt door
de historici dan ook beschouwd als beeldspraak.
Tussen de banen van Mars en Jupiter ligt 500 miljoen km of 3,33 AE, maar deze
ruimte is bepaald niet leeg. Er draaien daar talloze planetoïden elk in hun eigen
baan rond de zon. Het zijn onregelmatige rotsblokken, met een doorsnede van
tientallen tot hoogstens enkele honderden kilometers. Men neemt aan dat het
brokstukken zijn van een planeet die ooit bij een kosmische inslag uiteenviel.
Sommige van deze planetoïden hebben een dusdanig elliptische baan, dat ze de
banen van alle binnenplaneten kruisen. Wellicht is een van deze brokken ooit
op aarde ingeslagen, waardoor de dinosauriërs uitstierven. Het heeft jaren
geduurd, voor het bewijs van deze inslag wetenschappelijk werd aanvaard,
maar tegenwoordig is men er van overtuigd dat deze kosmische ramp waar
gebeurd is. Men onderzoekt nu ook serieus welke planetoïden een dusdanige
baan hebben, dat zij op aarde kunnen inslaan. Het aantal potentieel gevaarlijke
planetoïden loopt nog steeds op, maar het kan nog miljoenen jaren duren, voor
er daadwerkelijk een op de aarde stuit. 8
3.6 De oppergod Jupiter en zijn gevolg
Voorbij deze gordel van planetoïden staan vier reuzenplaneten zonder vaste
korst, hun buitenkant is vloeibaar. Jupiter is onbetwist de grootste van deze
reuzen. Hij is 2½ maal zo zwaar als alle andere planeten samen, of 318 maal zo
zwaar als de aarde. Omdat hij voornamelijk bestaat uit waterstof, is hij zelfs
1286 maal zo groot als de aarde. Zijn gravitatieveld is zeer krachtig. De meeste
planetoïden blijven binnen zijn baan, want als ze de baan van Jupiter kruisen,
lopen ze een grote kans om te worden ingevangen. Jupiter zuigt als het ware
de ruimte rondom zijn baan schoon.
Deze reus wordt de Kometenvanger genoemd. Niet alleen de gravitatie, maar
ook de baansnelheid en de invloedssfeer spelen daarbij een rol. Rond de zon
ligt een zeer krachtig gravitatieveld, waarin de planeten draaien, elk omringd
86
door hun eigen gravitatieveld. Rond iedere planeet ligt daarom een
invloedssfeer, waarbinnen de gravitatie van de planeet sterker is dan die van
de zon. De baan van een andere massa wordt daar niet langer bepaald door de
gravitatie van de zon, maar door die van de planeet. Een maan draait altijd
binnen de invloedssfeer van haar planeet. Omdat de gravitatie van de zon
afneemt met het kwadraat van de afstand, wordt de invloedssfeer van een
planeet relatief groter, naarmate hij verder van de zon staat.
Snelheid geeft een massa kinetische energie. Is deze energie groter dan de
energie van het gravitatieveld, dan kan die massa uit dat veld wegschieten. De
daartoe minimaal benodigde snelheid is de ontsnappingssnelheid: vesc (velocity
of escape). Snelheid is altijd relatief, de baansnelheid vbaan van de aarde is
100.000 km/uur, maar dat geldt ten opzichte van de zon. Een massa die ten
opzichte van de zon stilstaat, heeft ten opzichte van de aarde onze vbaan.
De straal van onze invloedssfeer is 145 maal de straal van de aarde. Binnen
deze invloedssfeer neemt de ontsnappingssnelheid af met het kwadraat van de
afstand tot de aarde. Op de grens van onze invloedssfeer is de vesc = 3.340
km/uur en vanaf de aarde is de vesc = 40.275 km/uur. Dat laatste is nog niet
de helft van onze vbaan. Komt er vanuit de ruimte iets op ons af, dan heeft dat
door onze hoge vbaan ten opzichte van de aarde meestal een snelheid die ver
boven de vesc ligt. Het object slaat dan niet in, maar het wordt uit ons
gravitatieveld weggeslingerd. Dat er vallende sterren bestaan en meteorieten
inslaan, komt omdat de aarde deze hemelse stenen soms inhaalt. Hun snelheid
veigen wordt dan van onze vbaan afgetrokken, zodat de ontsnappingssnelheid niet
wordt gehaald. De aarde beweegt zich in de richting van de dageraad, daarom
vallen die sterren meestal pas na 3 uur 's nachts.
Jupiter staat ruim 5 AE van de zon, hij gaat dus veel trager dan de aarde: zijn
vbaan is ongeveer 47.000 km/uur. De gravitatie van de zon is rond Jupiter ook
zwakker. De straal van Jupiters invloedssfeer is daarom bijna 700 maal de
straal van Jupiter zelf. Zijn gravitatie is krachtig, vanaf de rand van de
invloedssfeer is de vesc = 8.250 km/uur en vanaf de oppervlakte zelfs vesc =
218.000 km/uur. Rond Jupiter ligt een ruime zone, waar zijn vbaan lager is dan
zijn vesc. Een komeet heeft daar een grote kans om te worden ingevangen.
Daar ligt een zone omheen, waarin de komeet even met Jupiter wordt
meegesleurd, om daarna weer uit het gravitatieveld te ontsnappen.
87
Of een komeet wordt ingevangen, hangt mede af van zijn eigen snelheid en
richting. De richting van een komeet staat altijd min of meer loodrecht op de
baan van Jupiter. Volgens Pythagoras geldt dan: vbaan2 + veigen
2 = vtotaal2. Gaat
de komeet achter Jupiter langs, dan wordt hij meegezogen in de vbaan van
Jupiter en versneld ten opzichte van de zon. Gaat hij voor de planeet langs, dan
verandert het + teken in een – teken en wordt hij vertraagd. Vliegt hij over
Jupiter heen of er onderdoor, dan wordt zijn baan zo afgebogen, dat hij naar
het vlak van de ecliptica toe getrokken wordt. Eenmaal gelegen in dit baanvlak
der planeten loopt hij een grotere kans om te worden versneld, vertraagd of
ingevangen door een van de planeten.
Een bewegend gravitatieveld is een kosmische katapult, die een massa zowel
sterk kan versnellen als vertragen. In de ruimtevaart maakte men daar gebruik
van om ruimteschepen van de ene planeet naar de andere te sturen. De
Voyager 2, die in 1977 werd gelanceerd, ging eerst langs Jupiter en Saturnus,
hij kwam in 1986 langs Uranus en in 1989 langs Neptunus. Die laatste
reuzenplaneet gaf hem een snelheid tot boven de vesc van het zonnestelsel!
Deze ruimtesonde is nu bezig om ons zonnestelsel voorgoed te verlaten. Omdat
iedere planeet het ruimteschip exact in een baan wierp die hem naar de
volgende planeet stuurde, kost een dergelijke ruimtereis niet zozeer brandstof,
als wel een geweldige timing en precisie. Ook was deze ruimtereis slechts
mogelijk, omdat de planeten op dat moment ten opzichte van elkaar in een
gunstige positie stonden. De grote planeten kunnen met hun gravitatie niet
alleen ruimteschepen doorsturen, maar ook kometen vertragen of versnellen en
zelfs voorgoed uit ons zonnestelsel wegslingeren. Zij doen dat op een volstrekt
toevallige en willekeurige manier. 9
Om kometen te vangen, moet een planeet hen vertragen tot beneden zijn eigen
vesc. Dat gaat het beste bij een lage vbaan en een hoge vesc. Een ruime
invloedssfeer kan daarbij behulpzaam zijn. Jupiter de Kometenvanger voldoet in
alle opzichten aan die voorwaarden. Vandaar dat er ook kometen op Jupiter
inslaan. In juli 1994 werd dat voor het eerst waargenomen, toen de komeet
Shoemaker-Levi 9 eerst uiteenviel, waarna 21 fragmenten op Jupiter insloegen.
Sindsdien zijn er meer van dergelijke waarnemingen geweest.
De omlooptijd van Jupiter is bijna 12 jaar, we halen hem steeds in na 1 jaar en
33 dagen. Hij lijkt dan groter dan Sirius, de meest heldere ster aan de hemel.
In de oudheid was Jupiter de oppergod, de Grieken noemden hem Zeus, in
88
Egypte was hij Amon, in Babylon heette hij Marduk, bij de Assyriërs heette hij
Baäl en zo heet hij ook in de Bijbel. De Israëlieten mochten hem niet
aanbidden, maar toch... Dat al deze volkeren een verre planeet als een hogere
god vereerden dan de zon of de maan, is wel merkwaardig.
De as van Jupiter staat loodrecht op zijn baanvlak en Jupiter draait in 9,8 uur
rond zijn as. Rond de evenaar is de rotatiesnelheid ruim 90.000 km/uur, door
de centrifugale kracht stulpt hij daar ook flink uit. Zijn dampkring bestaat voor
90% uit waterstof en voor 10% uit helium, met daarin wolken van methaan CH4
en ammoniak NH3, oftewel scheten en pis. Deze dampkring kan de rotatie rond
de evenaar niet bijbenen, de wolken gaan er veel trager dan rond de polen. Dit
leidt tot orkanen die in gordels evenwijdig aan de evenaar over Jupiter razen,
met een windsnelheid van ongeveer 360 km/uur. Ter vergelijking: windkracht
12 heeft een snelheid vanaf 102 km/uur en de hoogste windsnelheid op aarde,
orkaankracht 5, is ongeveer 250 km/uur.
Jupiter heeft geen vaste korst, onder de dikke wolken ligt een oceaan van
vloeibare waterstof. Op ongeveer 25.000 km diepte wordt deze onder een druk
van 3 miljoen atmosfeer in ionen gesplitst en gedraagt zich dan als een metaal:
metallische waterstof. Dat is een zeer goede stroomgeleider en evenals nikkel
en ijzer kan het magnetisch worden. Door de razendsnelle rotatie roept deze
kern een magneetveld op, dat ongeveer 20.000 maal zo sterk is als dat van de
aarde. Het strekt zich tot minstens 20 miljoen km rond Jupiter uit, maar aan de
nachtzijde is de magnetostaart zelfs ongeveer 450 miljoen km of 3 AE lang. Het
veld omsluit de meeste manen van Jupiter. Wonderlijk genoeg maakt de as van
dit veld een hoek van 10° met de as van Jupiter. Van magneetvelden weet men
nog te weinig, om dit te kunnen verklaren. Rond de evenaar van het
magneetveld strekt zich een gordel van ionengas of plasma uit, die als een
grammofoonplaat meedraait met de rotatie. Ook deze schijf maakt een hoek
van 10° met de evenaar van Jupiter.
De zonnewind rond Jupiter bedraagt slechts 4% van de dichtheid rond de
aarde. Toch veroorzaakt hij in dit magneetveld elektrische stromen van wel
10.000 Megawatt. De atmosfeer knettert van de bliksems en rond de polen
hangt een vlammende krans van poollicht. Vanaf de aarde is dat echter met het
blote oog niet zichtbaar. Toch stond Jupiter in de oudheid alom bekend als de
god die de bliksem slingert.
89
Rond deze grote kometenvanger zijn maar liefst 60 satellieten ontdekt, maar de
meeste zijn slechts ingevangen steenklompen. Er zijn 12 kleine maantjes, die
zijn verdeeld in drie groepen van vier. De eerste groep draait zeer dicht rond
Jupiter. De volgende draait in veel ruimere banen, die met een inclinatie van
bijna 30° op het baanvlak van Jupiter staan. Dat zijn hoogst waarschijnlijk
ingevangen kometen of planetoïden. De buitenste groep draait in nog ruimere
banen zeer scheef op het baanvlak en retrograad. Van hen weet men daarom
zeker dat ze zijn ingevangen.
De vier grote manen van Jupiter werden in 1610 ontdekt door Galileo Galilei en
ze zijn vernoemd naar figuren uit de Griekse mythologie: Callisto, Ganymedes,
Europa en Io, die het dichtst bij Jupiter staat. Sinds 1995 zijn ze gefotografeerd
door het ruimteschip Galileo. De as van Jupiter staat loodrecht op zijn baanvlak
en de grote manen draaien in dat baanvlak. De omlooptijden van Ganimedes,
Europa en Io zijn 126, 84 en 42 uur, ze verhouden zich exact als 3:2:1. Na elke
omloop van Ganymedes staan ze alle drie op een lijn. In het krachtige
gravitatieveld van Jupiter veroorzaakt deze baanresonantie een getijdenkracht,
vooral op Io, maar ook op Europa en Ganymedes. Hun banen worden nooit
exact rond, hun afstand tot Jupiter varieert. Door deze verandering in de
gravitatie worden ze steeds iets vervormd en daarbij ontstaat van binnen
wrijvingswarmte.
Callisto, de buitenste grote maan, doet aan deze baanresonantie niet mee. Hij
is bijna even groot als Mercurius, maar minder zwaar. Hij bestaat uit een
mengsel van vuil waterijs en kiezelstenen. Zijn bevroren korst is bezaaid met
inslagkraters en wordt verder bedekt door een gladde laag donker stof. Onder
die korst ligt vermoedelijk gesmolten water tot 100 km diep, maar men weet
niet waar de warmte vandaan komt om het water gesmolten te houden.
Dichter bij Jupiter staat Ganymedes. Hij is iets groter dan Mercurius, maar ook
hij is minder zwaar. Zijn samenstelling lijkt op die van Callisto, maar
Ganymedes is gelaagd. Rond een kleine kern van ijzer ligt een grotere kern van
silicaten, met een dikke mantel van water of zacht ijs. Deze maan moet ooit
volledig zijn gesmolten, zodat ijzer en silicium naar het midden konden zakken,
terwijl het water naar de oppervlakte steeg. Ganymedes heeft een zwak
magnetisch veld, men vermoedt daarom dat de kern van ijzer vloeibaar is,
maar ook hier weet men niet waar de benodigde warmte dan vandaan moet
komen. De bevroren korst van vuil waterijs is gedeeltelijk donker en bezaaid
90
met kraters, net als Callisto. Er zijn echter ook heldere gebieden zonder
kraters, waar het ijs kennelijk ooit gesmolten en weer bevroren is. In dat ijs
zitten diepe scheuren of barsten. De astronoom Pappalardo zegt: “Deze intense
vervorming is een teken van een zeer heftig verleden, waarin deze maan werd
geschokt door zware ijsbevingen.” 10
Europa, de kleinste van de vier grote manen, heeft een helder stralend, glad
oppervlak van waterijs. De getijdenwerking maakt dat Europa van binnen warm
en gesmolten blijft. Onder de bevroren korst vermoedt men een oceaan van
water, met daaronder een mantel van kiezel en een kern van ijzer. Er zijn
weinig kraters, maar in het ijs van de korst zitten diepe krassen, barsten of
scheuren. Ook Europa zou ooit volledig gesmolten en weer bevroren zijn,
waarbij alle inslagkraters werden uitgewist. Sindsdien zijn er geen nieuwe
inslagkraters ontstaan, waaruit volgt dat deze gebeurtenis nog slechts kort
geleden moet hebben plaatsgevonden.
Io, de binnenste grote maan, is iets groter dan onze eigen maan en het is een
van de meest merkwaardige objecten in ons zonnestelsel. De samenstelling van
Io verschilt volledig met die van Jupiter, maar ook met die van de andere grote
manen. MacNab en Younger schrijven: “Het oppervlak van Io was een
lappendeken van gestolde stromen vloeibare zwavel vermengd met gesteente.
Er was geen inslagkrater te zien. De baan van Io is niet precies een cirkel en
daardoor varieert de aantrekkingskracht van Jupiter periodiek. Io wordt
afwisselend ingedeukt en uit elkaar getrokken. De wrijving levert voldoende
warmte om het inwendige van Io gesmolten te houden. Onder de korst
bevinden zich mogelijk oceanen van vloeibare zwavel.” 11
Torrence Johnson zegt echter: “Uit de dichtheid van Io blijkt duidelijk, dat ze
voornamelijk bestaat uit gesteente en ijzer. De korst is sterk genoeg om bergen
van 5 tot 10 km hoogte te ondersteunen. Zuivere zwavel is daar niet toe in
staat, zeker niet als het heet wordt. De temperaturen op Io kunnen ook worden
verklaard door vloeiende lava van silicaten, die stolt op een koude korst.”
Johnson zegt ook: “Hoewel zwavel een exotische stof lijkt, is het in ons
zonnestelsel overvloedig aanwezig. Ook op aarde is veel zwavel, maar het
meeste zit als ijzersulfide in de kern. Daarom speelt dit element op aarde een
geringe rol bij vulkanische erupties. Op de korst van Io is daarentegen een
grote hoeveelheid bevroren SO2 aangetroffen.” 12
91
Als Io bestaat uit gesteente en ijzer, dan zal er ook ijzersulfide in de kern
zitten, maar Io heeft zwavel te over! Op de korst ligt bevroren SO2 en rond de
vulkanen gestolde stromen van ooit vloeibaar S8. Van binnen is Io heet.
Moore en Nicolson vertellen: “Io wordt soms in haar baan gestoord door Europa
en Ganymedes, waarna Io door Jupiter weer wordt teruggesleurd naar haar
baan. Hierdoor ontstaat in de korst van Io een getijdenbult die stijgt en daalt
met wel 100 meter. De hitte die daarbij vrijkomt, voorziet de vulkanen van
voldoende magma. Het oranjerode oppervlak is getekend met vulkanische
kraters en uiterst actieve vulkanen. Bij de uitbarstingen wordt materiaal
uitgeworpen met snelheden tot 1 km/sec (3.600 km/uur) en de pluimen
bereiken een hoogte van 250 km. De afwezigheid van inslagkraters duidt er op
dat het oppervlak niet meer dan een miljoen jaar oud is en dat deze vreemde
wereld door het vulkanisme zo snel een nieuw oppervlak krijgt, dat zij sinds
haar ontstaan al enkele malen binnenstebuiten is gekeerd.” 13
Io wordt door Europa en Ganymedes van Jupiter weggetrokken, waarna Jupiter
Io weer naar zich toe trekt. Door de gravitatie van Jupiter wordt Io dan iets
samengeknepen, waarna ze weer ronder kan worden. Daarbij draait ze ook nog
om haar as. Dat alles veroorzaakt die getijdenbult onder het oppervlak. Io is
slechts iets groter dan onze maan, de gravitatie is er gering en de vesc is laag.
Uit de vulkanen spuiten de kokende zwavelgassen en -dampen tot honderden
kilometers omhoog. Dat gaat niet in korte erupties, zoals bij aardse vulkanen,
maar het gas blijft maandenlang spuiten, zoals waterdamp uit sommige aardse
geisers. Io kan geen dampkring vasthouden, de zwaveldamp verdwijnt als
plasma de ruimte in. En dan gebeurt er iets, wat nog veel merkwaardiger is.
Moore en Nicolson vertellen: “Io ligt diep in de stralingsgordels van Jupiters
magnetosfeer. Elektronen en ionen, uitgestoten door Io's vulkanen, verspreiden
zich tot een ring langs haar baan. Het krachtige magneetveld van Jupiter
maakt, dat deze ring een hoek van 10° maakt met de baan van Io. Van Jupiter
naar Io's baan loopt een 'fluxbuis' met een elektrisch vermogen van meer dan
1 miljoen megawatt, die een elektrische stroom van 2,5 miljoen ampère
overbrengt.” 14 Van Allen en Bagenal zeggen echter: “De interactie tussen Io en
het plasma van de magnetosfeer van Jupiter is ingewikkeld en wordt nog niet
helemaal begrepen. De maan fungeert als het uiteinde van een stroomveld van
elektronen, dat is verbonden met de ionosfeer van Jupiter. Het elektrische
circuit dat zo wordt gevormd, wordt geschat op 400.000 volt en 2 miljoen
92
megawatt.” En: “Het ioniseren van SO2 uit Io's atmosfeer voegt ongeveer een
ton per seconde aan materiaal toe aan de ring van plasma.” 15
De baan van Io ligt in het baanvlak van Jupiter en het magneetveld van Jupiter
staat 10° schuin op dat baanvlak. Io spuit 1.000 kg SO2 per seconde de ruimte
in en laat een spoor van plasma achter, dat als een ring in het magneetveld van
Jupiter zweeft. Het potentiaalverschil tussen Io en Jupiter is 400.000 volt. Twee
maal per omloop, dus elke 21 uur, kruist Io de ring van plasma. Dan vuurt
Jupiter een stroomstoot op haar af van 1 of 2 miljoen megawatt, ze krijgt dan
een elektroshock van 2,5 of zelfs 5 miljoen ampère. Arme Io, zo wordt ze
langzaam maar zeker volledig geïoniseerd!
We waren op zoek naar een mogelijke bron van zwavel. Deze maan van Jupiter
bevat zwavel in overvloed, in de kern als ijzersulfide, aan de oppervlakte in
gestolde stromen zuivere zwavel en bevroren SO2. Als dampkring fungeert het
vluchtige SO2. Jupiter zelf bevat geen zwavel, het lijkt dan ook uitgesloten dat
Io uit Jupiter is ontstaan. Ze moet dan zijn ingevangen, maar wanneer? Zou
deze maan ooit als komeet rond de zon zijn gegaan om met een zwavelige
staart over Venus te zwiepen? Of zou zwavel ook elders zo ruim voorradig zijn?
Laten we nog maar wat verder kijken.
3.7 Saturnus, de god van de tijd
Ook Saturnus is een reuzenplaneet, al is Jupiter 3,34 maal zo zwaar. Saturnus
is 717 maal zo groot en 95 maal zo zwaar als de aarde, hoewel hij voornamelijk
bestaat uit waterstof. Hij bevindt zich op 9,5 AE van de zon, zijn invloedssfeer
is 964 maal zo groot als hij zelf, zijn vbaan is 43.600 km/uur en vanaf het
oppervlak is zijn vesc 131.300 km/uur. Ook dat is een goede kometenvanger.
Zijn omlooptijd is bijna 30 jaar, we halen hem daardoor steeds in na een jaar
en een week. Op dat moment is hij helderder dan de omringende sterren. In de
oudheid was dit een redelijk betrouwbare tijdmeter, de Grieken noemen hem
dan ook Chronos, de tijd. Op het moment van dichtste nabijheid zijn met een
verrekijker of telescoop ook de ringen zichtbaar die zich rond de evenaar
uitstrekken. Door de schuinstand van de as lijken ze soms op twee oren.
Die ringen zijn ontstaan uit een maan die langzaam naar Saturnus toe spiraalde
en de zogenaamde Roche-limiet overschreed. Als een maan te dicht bij zijn
planeet komt, dan wordt de kant die het dichtst bij de planeet is sterker
beïnvloed door de zwaartekracht, dan de achterkant. De maan wordt dan door
93
de gravitatie uiteengerukt. De Roche-limiet hangt af van de gravitatie van de
planeet en de dichtheid van de maan. Een maan met een hoge dichtheid valt
minder snel uiteen, zijn Roche-limiet ligt lager. De Roche-limiet van onze maan
is 15.000 km en de afstand tot de aarde is gemiddeld 375.000 km. Daar
hoeven we ons voorlopig geen zorgen over te maken. We weten natuurlijk niet
hoeveel manen er in 4,6 miljard jaar tijd reeds hun Roche-limiet hebben
overschreden, maar ook rond Jupiter, Uranus en Neptunus hangt een vage ring
van stof. Saturnus heeft in elk geval minstens een maan verpulverd tot ringen
van stof. Twee andere manen houden de ringen in evenwicht, zodat het gruis
niet naar Saturnus dwarrelt.
De as van Saturnus staat bijna 27° schuin op het baanvlak. Net als Jupiter
draait ook hij heel snel, zijn rotatie duurt 10,2 uur. Hoewel Jupiter ruim drie
maal zo zwaar is als Saturnus, lijken ze wel op elkaar. De druk in de dampkring
van Saturnus is minder, maar de straalstroom rond de evenaar is daardoor juist
krachtiger. De stormen bereiken er een windsnelheid van 1.800 km/uur. Ook op
Saturnus bestaat de dampkring uit waterstof met wat helium, daaronder ligt
een oceaan van vloeibare waterstof, die zich op grote diepte splitst in ionen:
metallische waterstof. Het magneetveld van Saturnus is 600 maal zo sterk als
dat van de aarde. Dat is weliswaar geen 20.000 maal, zoals dat van Jupiter,
maar het is toch krachtig. Het maakt ditmaal geen hoek met de as.
Saturnus heeft minstens 21 manen. De meeste zijn onregelmatige brokken van
enkele honderden kilometers, maar Titan is iets groter dan Mercurius. In deze
regionen is de zonnewind zo zwak, dat Titan een dampkring kan vasthouden.
Deze bestaat uit stikstof, net als die van de aarde, met wolken van CH4 of
methaan. Zo ver van de zon is het op Titan zo koud, dat CH4 vloeibaar wordt en
uit de wolken regent. De temperatuur ligt dan ver onder -162°C, het
condensatiepunt van CH4 op aarde. De korst is van bevroren water, met
rivieren van vloeibaar methaan. Daaronder bevindt zich een mantel van
stroperig vloeibaar waterijs met CH4 en een kern van kiezel.
Omdat de atmosfeer van Titan wel wat lijkt op de atmosfeer van de aarde,
heeft men er een ruimtesonde op afgestuurd: het moederschip Cassini met de
Huygens-capsule, die in januari 2005 op Titan landde en foto's naar de aarde
heeft gezonden.16 Men hoopte uiteraard sporen van leven te vinden, al is het op
Titan zo koud, dat er aan de oppervlakte geen vloeibaar water kan bestaan. In
94
de atmosfeer zijn wel complexe organische moleculen ontdekt, maar zolang zij
zich niet vermenigvuldigen is er geen sprake van leven.
Ook de andere manen van Saturnus bestaan uit bevroren water en methaan,
met soms een kern van kiezel. Er loopt slechts een maan retrograad: Phoebe is
zeker een ingevangen komeet.
3.8 De onzichtbare reuzen Uranus en Neptunes
Uranus is met het blote oog vrijwel onzichtbaar, in de oudheid was deze planeet
onbekend. Na zijn ontdekking in 1781 is hij vernoemd naar de Romeinse god
Uranus, de vader van Saturnus, maar de Grieken bedoelden met Ouranos de
hele sterrenhemel. Zijn omlooptijd is 84 jaar en hij draait in 17 uur en
14 minuten om zijn as. Die as staat echter niet rechtop, en zelfs niet schuin,
maar hij ligt vrijwel plat op het baanvlak, zodat deze planeet als een tonnetje
rond de zon rolt. Uranus moet ooit maar liefst 98° zijn omgetuimeld, men denkt
in een botsing met een planeet zo groot als de aarde. Omdat Uranus iets meer
dan 90° uit het lood staat en dus iets ondersteboven ligt, roteert hij net als
Venus van oost naar west, dus retrograad. Te bedenken hoe op deze planeet de
etmalen en de seizoenen er uit zien, vergt een ingewikkeld wiskundig voorstel-
lingsvermogen.
Het magneetveld van Uranus is 50 maal zo sterk als dat van de aarde en het
maakt, vreemd genoeg, een hoek van bijna 60° met de as. Verbijsterd over
deze wonderlijke toestand, dachten de astronomen aanvankelijk dat het veld
misschien net bezig was om volledig om te slaan toen de Voyager voorbijkwam.
Ook het aardse magneetveld slaat namelijk soms plotseling om, al weet men
niet hoe en waarom. Maar toen de Voyager 2 later langs Neptunus kwam, bleek
ook dat magneetveld zeer schuin op de as te staan. Voor deze scheefstand
bestaat nog geen enkele verklaring.
Uranus bestaat uit waterstof, ammoniak en methaan. Hij is 62 maal zo groot en
14,5 maal zo zwaar als de aarde. Hoewel veel kleiner dan Jupiter of Saturnus,
is het toch wel een reus. Hij staat 18,3 tot 20 AE van de zon, zijn vbaan is
25.000 km/uur, zijn invloedssfeer is ruim 2.000 maal zo groot als zijn omvang
en zijn vesc is ruim 130.000 km/uur, dus ver boven de vbaan. Alweer een
kometenvanger!
Bij Uranus zijn 15 manen ontdekt. Het meest bizar is Miranda, een maan van
slechts 500 km in doorsnede, die een mengelmoes van kosmische rampen lijkt.
95
Delen van het oppervlak bleken vervormd tot steile rotswanden, kloven en
ruggen. Op een plaats verrees een rotswand van meer dan twee maal zo hoog
als de Mount Everest. Misschien, zo denkt men, is Miranda ooit door een
botsing met een planetoïde uiteengeslagen en hebben de fragmenten zich later
weer samengevoegd. McNab en Younger schrijven: “Uranus en zijn turbulente
verleden vormen nog steeds een raadsel dat om een oplossing vraagt.” 17
Neptunus is zonder telescoop onzichtbaar, hij werd in 1846 ontdekt en vanwege
zijn blauwe kleur vernoemd naar de Romeinse god van de zee. Net als Uranus
bestaat hij uit waterstof, ammoniak en methaan. Neptunus is 55 maal zo groot
en 17 maal zo zwaar als de aarde, dat is iets kleiner dan Uranus, maar ook iets
zwaarder. Hij staat op 30 AE van de zon, zijn baan is vrijwel rond en zijn
omlooptijd is 165 jaar. Hij draait in 16 uur om zijn as, die 28° schuin op het
baanvlak staat. Zijn magneetveld is 25 maal zo sterk als dat van de aarde en
het maakt een hoek van 47° met de as.
De vbaan van Neptunus is laag: 20.000 km/uur, de vesc is hoog: 85.650 km/uur
en de invloedssfeer is groot: 3.580 maal de omvang. Nog een kometenvanger!
Bij Neptunus zijn reeds 8 manen ontdekt, waaronder een grote: Triton. Deze
bestaat uit bevroren methaan en stikstof, met een ijle atmosfeer van dezelfde
elementen, en uit de korst spuiten geisers van stikstofgas. Triton is zeker
ingevangen, want zowel de baan als de rotatie zijn retrograad. Dit leidt tot een
getijdenwerking waardoor Triton van binnen smelt en er geisers ontstaan. De
retrograde beweging maakt ook, dat Triton langzaam maar zeker naar
Neptunus toe spiraalt. Ooit zal hij zijn Roche-limiet overschrijden, hij wordt dan
door de gravitatie van Neptunus tot gruis vermalen.
3.9 De dwerg Pluto en de rest
De kleine Pluto werd in 1930 ontdekt en vernoemd naar de Romeinse god van
de dood. Zijn baan maakt een hoek van ruim 17° met de ecliptica en zijn
afstand tot de zon varieert van 30 tot 50 AE. Hij komt gedeeltelijk zelfs binnen
de baan van Neptunus, maar zijn omlooptijd verhoudt zich tot die van Neptunus
als 3:2. Neptunus passeert Pluto daarom altijd als Pluto zo ver mogelijk van de
zon staat. Door deze baanresonantie is een botsing uitgesloten. Het gewicht
van Pluto is nog niet een kwart van dat van onze maan, maar hij heeft zelf ook
een maan, Charon. Deze draait in het vlak van de evenaar van Pluto, maar die
96
evenaar staat loodrecht op de baan van Pluto. Ook Pluto is dus ooit plat op zijn
baanvlak getuimeld.
In 2005 werd er nog een planeetje ontdekt, op 100 AE van de zon en iets
groter dan Pluto. Er bestaan nog veel meer van dergelijke planeetjes. Medio
2006 zijn de astronomen samengekomen en er werd besloten dat Pluto niet
langer een planeet is, maar een dwergplaneet. Ons zonnestelsel telt sindsdien
nog slechts acht planeten. In deze verre regionen bestaat alles uit lichte en
meestal vluchtige stoffen: waterstof H, zuurstof O, water H2O, stikstof N,
ammoniak NH3 en methaan CH4, met wat kiezel SiO2 en lichte metalen, tot ijzer
toe. Het heeft geen zin om daar verder nog naar zwavel te zoeken.
Regende het werkelijk brandende zwavel, zoals de Bijbel zegt? Op Venus zijn
de wolken van zwavelzuur. Om H2SO4 te vormen, is zuurstof, zwavel en water
nodig. Er was op Venus ooit water in overvloed, er waren oceanen, en in de
atmosfeer van CO2 is zuurstof ruim voorradig. Net als op aarde, bevindt zich de
meeste zwavel echter als ijzersulfide in de kern. Omdat daaruit geen
zwavelzuur kan ontstaan, zochten we in de hemel naar zwavel. Op Mars lijkt
dat nauwelijks aanwezig en verder van de zon bestaat alles uit lichtere
elementen. Alleen Io bevat zwavel in overvloed. Als Jhwh ooit een komeet was,
dan is deze maan van Jupiter onze belangrijkste kandidaat. Deze zou dan vrij
recent door Jupiter zijn ingevangen.
Stel dat Io ooit een komeet was die vlak langs de zon kwam, dan zou er SO2
verdampen. Deze zwavelige staart zou Venus raken. SO2 is onverzadigd, het
onttrekt zuurstof aan alles. De atmosfeer van Venus bestaat uit CO2, waaraan
SO2 zuurstof kan onttrekken om poedervormig SO3 te vormen. Daarbij komt
veel warmte vrij. Het poeder slaat neer in de oceanen, SO3 + H2O -> H2SO4 en
ook daarbij komt veel warmte vrij. Het kookpunt van zwavelzuur op aarde is
280° en dat van water slechts 100°. Als de oceanen van Venus overkoken, dan
zou het water ontsnappen. Het zwavelzuur zou achterblijven in de oceanen,
waaruit wolken van zwavelzuur kunnen ontstaan als Venus verder opwarmt.
Als Io ooit een komeet was, zou die regen van brandende zwavel dan waar
gebeurd kunnen zijn? Om die vraag te beantwoorden, moeten we eerst weten
wat een komeet is. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.
97
Literatuur en eindnoten:
Bogan, Larry: Satellite Orbits – Gravitational Assist from Planets.
http://www.go.ednet.ns.ca/~larry/orbits/gravasst/gravasst.html
Kamp, Peter van de: Elements of Astromechanics. W.H. Freeman and Company, San
Francisco and London 1964.
Kelly Beatty, J., Carolyn Collins Petersen en Andrew Chaikin editors: The New Solar
System. Fourth Edition, Cambridge University Press, Cambridge/New York 1999. ISBN:
0 521 64183 7
McNab, David en James Younger: De planeten. Teleac/NOT 2000.
ISBN 90 6533 550 1
More, Patrick en Iain Nicolson: The Universe. Vertaling: drs. Adriaan Fournier: Het
Heelal. Elsevier Amsterdam/Brussel 1985. ISBN 90 10 05447 0
Schweers, Dr. J en Drs. P. van Vianen: Natuurkunde op corpusculaire grondslag, deel 3
en 4. L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch 1964.
Jacobson, Thorkild: The harps that once... Sumerian poetry in translation. Yale
University Press, New Haven and London 1987. ISBN 0 300 03906 9
1 Overgenomen uit: McNab. p. 30 2 Kelly Beatty ed., p. 89 3 McNab, schema op p. 233 4 Kelly Beatty ed., p. 99 5 Moore en Nicolson, p. 60 6 Jacobson, p. 123-124 7 McNab, p. 210 8 Kelly Beatty ed., p. 393-394 9 Bogan, p. 1-3 10 Kelly Beatty ed., p. 269 11 McNab, p. 102-103 12 Kelly Beatty ed., p. 246-247 13 Moore, p. 77-78 14 Moore, p. 76 15 Kelly Beatty ed., p. 48 16 zie: SCIENCE, 13 mei 2005, Volume 308, Issue 5724: Cassini Reveals Titan 17 McNab, p. 131
98
Hoofdstuk 4: Een hypothetische komeet
4.1 Een langharige staartster
In de oudheid ging men er van uit dat de hele natuur bezield is. Het wemelde
dan ook van de goden, maar de belangrijkste goden waren hemellichamen. De
zon, de maan en de vijf zichtbare planeten werden allen aanbeden. Daarbij was
vaak niet de zon of de maan de belangrijkste god, maar Jupiter was de
oppergod en ook Venus was machtig. Om te voorkomen dat deze goden boos
werden, moest men hen gunstig stemmen met gebeden, offers en lofzangen.
Om deze goden op de juiste wijze te eren, hielden de priesters hen nauwlettend
in het oog. De oorsprong van de sterrenkunde ligt in deze religie.
Een komeet onderscheidt zich van de planeten door zijn plotselinge verschijnen
en zijn opvallende staart. Men noemt een komeet ook wel een staartster, maar
het Griekse woord kometo betekent: langharig. Wij zien een komeet als een
levenloos ding, maar in de oudheid beschouwde men dit waarschijnlijk ook als
een god. Nog niet zo lang geleden waren de mensen bang voor kometen, men
zag hen als voorboden van rampen. Men hield hen ook verantwoordelijk voor
misoogsten, epidemieën, oorlog en hongersnood, of de dood van een koning.
Tegenwoordig wordt dit beschouwd als bijgeloof.
Omstreeks 1600 ontdekte Kepler dat een komeet niet rechtdoor gaat, maar een
scherpe bocht maakt rond de zon, om te verdwijnen in de richting waar hij
vandaan kwam. Newton dacht daarom dat zijn baan een U-vormige parabool
was, maar zijn jongere tijdgenoot Edmund Halley (1656-1742) vermoedde dat
het een langgerekte O-vormige ellips was. Daaruit zou volgen dat kometen
steeds terugkomen. Halley stelde een lijst op van 24 bekende komeetbanen en
hij ontdekte dat de kometen van 1531, 1607 en 1682 uit exact dezelfde richting
kwamen. Als dit steeds dezelfde komeet zou zijn, dan heeft deze een
omlooptijd van 75 of 76 jaar. In 1758 zou hij dan terugkomen. Halley was zelf
al overleden toen zijn voorspelling uitkwam. Door de bekendheid die de komeet
van Halley kreeg, denken veel mensen dat alle kometen terugkomen, maar er
zijn ook kometen die nooit meer terugkomen. Hun banen zijn parabolen, zoals
Newton al vermoedde.
Kepler ontdekte tevens dat een kometenstaart altijd van de zon af wijst,
ongeacht de richting waarin de komeet zich beweegt. Hij vermoedde dat de
staart bestond uit dampen, afkomstig van de kop die werd verhit door de zon.
99
In de ether, de materie waarmee Kepler de ruimte gevuld achtte, zou de
zonnewind deze dampen van de kop wegblazen. Hoewel de ether niet bestaat,
blijkt deze theorie overigens zeer juist.
De temperatuur van het heelal ligt slechts enkele graden boven het absolute
nulpunt van -273°C of 0° Kelvin. Ver van de zon is een komeet dan ook stijf
bevroren. Daarom is hij voor ons onzichtbaar en hij heeft ook geen staart. We
kunnen hem pas zien, als hij op het zonlicht begint te reageren. Meestal is hij
de baan van Jupiter dan al voorbij. De komeet zelf is dof en donker, hij
weerkaatst nauwelijks licht, maar hij absorbeert de straling, waardoor hij
opwarmt. Als hij de zon nadert, beginnen de vluchtige stoffen aan en vlak
onder de oppervlakte te verdampen. Soms spuiten ze als geisers uit de korst en
sleuren dan stof en gruis met zich mee. Er vormt zich rond de komeet een waas
van dampen en stof, de coma. Deze weerkaatst het zonlicht wel, de komeet
verschijnt nu als een vage lichtvlek. Naarmate hij de zon nadert, wordt hij
steeds heter, wat kan leiden tot explosies van gassen die onder de oppervlakte
zitten, waardoor zelfs stenen de ruimte in worden geslingerd.
De komeet is veel kleiner dan de zichtbare coma, de massa is meestal gering
en de ontsnappingssnelheid laag. De zonnewind blaast alle stoffen weg van de
kop, zodat de komeet een staart krijgt die van de zon afwijst. De komeet maakt
een scherpe bocht rond de zon en in deze bocht loopt zijn baan het dichtst
langs de zon. Zijn staart wordt dan steeds langer. Zodra hij door de bocht is,
gaat zijn staart voorop en komt de kop er achteraan. Als hij zich van de zon
verwijdert, koelt hij weer af, er verdampen steeds minder stoffen, de staart
verdwijnt en ook de coma krimpt. Voorbij de baan van Jupiter is een komeet
meestal nog slechts vaag zichtbaar.
Dampen en gassen in de staart worden door de kosmische straling geïoniseerd,
waardoor de zonnewind extra vat op hen krijgt. Ze worden ver weggeblazen, in
een rechte staart die wel 2 AE of 300 miljoen km lang kan worden. De
onregelmatige zonnewind maakt dat deze staart kan vlammen als een fakkel of
een vlammend zwaard. De vatbaarheid voor de zonnewind hangt niet zozeer af
van het gewicht, als van de lading van de ionen. In de rechte staart kunnen
daarom ook zware metalen zitten. De kosmische straling maakt tevens dat
elektronen naar een hoger gelegen elektronenschil springen, om daarna terug
te vallen. Op dat moment stralen ze wat licht uit. De rechte staart is daarom
vaak veel helderder dan de kop.
100
Stof en stenen ioniseren niet, ze worden minder snel weggeblazen en vormen
een aparte staart. Door de eigen beweging van de komeet is deze staart een
beetje krom, hij lijkt meer op een rookpluim. Grote kometen hebben doorgaans
beide staarten. De rechte staart is meestal zeer ijl en kan daarom weinig
kwaad. De kromme staart laat echter een wolk van rommel achter in ons
zonnestelsel. In deze staart kunnen stenen zitten, die rond de zon blijven
zweven. De stoffen in de staart vallen niet terug op de komeet, hij verliest bij
iedere omloop materie. Een komeet is daardoor als een toverbal: steeds als hij
voorbij komt, verliest hij de stoffen die uit het oppervlak verdampen. Komt hij
terug, dan is de materie waaruit zijn vorige staart bestond, niet langer op de
komeet aanwezig. De kop is kleiner en de staart minder helder. Als een komeet
voor de zoveelste maal rond de zon gaat, kunnen ook de laatste vluchtige
stoffen verdampen. Er blijven dan stenen over, die slechts door hun gravitatie
bijeengehouden worden. Men noemt dat een grintbak en deze kan uiteenvallen.
Als de aarde dwars door zo’n grintbak gaat, dan regent het stenen.
Stof en stenen uit de staart van eenzelfde komeet volgen ongeveer dezelfde
elliptische baan rond de zon, maar deze ligt meestal niet op de ecliptica. Alleen
op de snijpunten met de ecliptica kan de aardbaan door zo'n zwerm van
meteorieten lopen. Dat gebeurt op gezette tijden. Dan regent het vallende
sterren, maar er kunnen ook meteorieten neervallen. De meteoren zullen zich
op den duur gelijkmatig over hun baan verdelen, zodat de dichtheid van de
vallende sterren een aanwijzing geeft omtrent de ouderdom van de zwerm. Ook
weet men vaak de komeet te achterhalen die deze zwerm achterliet.
Een komeet die zijn staart verliest, wordt wel kleiner, maar hij verandert niet
van baan. Volgens Kepler wordt die baan bepaald door de massa van de zon.
Weliswaar bleek later uit de gravitatiewet van Newton dat ook de massa van de
komeet in de formule moet staan, maar ten opzichte van de zon is die massa
zo verwaarloosbaar klein, dat men hem mag weglaten.
4.2 De wetten van Kepler
De 1e wet van Kepler zegt: De banen van alle satellieten zijn ellipsen. Dit geldt
voor manen en planeten, maar vooral voor kometen. Een cirkel heeft slechts
een brandpunt, maar een ellips heeft er twee, zodat hij de vorm krijgt van een
ei of zelfs een uitgerekt elastiekje. Een cirkel is een ellips waarvan de
101
brandpunten samenvallen. De banen van de planeten zijn rond of bijna rond,
terwijl de baan van een komeet lang en smal is. Die baan is duidelijk een ellips.
De definitie luidt: Voor ieder punt P op de ellips is de som van de afstanden tot
de brandpunten M1 en M2 gelijk. Deze som is zowel in A als in B gelijk aan de
lange as A-B door de twee brandpunten
(A-M1 = B-M2). Het perihelium A ligt even
ver van de zon M1, als het aphelium B
van het lege brandpunt M2. De twee
bochten zijn altijd precies even scherp.
De afstand tussen de brandpunten M1-M2
gedeeld door de lange as A-B is een
maat voor de excentriciteit e. Liggen M1 en M2 dichter bij elkaar, dan wordt e
kleiner en de ellips wordt ronder. Staan ze verder uit elkaar, dan wordt de ellips
langer en smaller. Voor de bovenstaande ellips geldt: e = 0,8. De baan van de
aarde is veel ronder: e = 0,0167. Voor een cirkel geldt: e = 0, want de afstand
tussen M1 en M2 is dan nul. Een komeet kan echter een e van bijna 1 hebben,
hij schiet dan ver weg en de bocht is zeer scherp. Voor een satelliet kan e nooit
1 of groter dan 1 zijn, want dan is het geen ellips meer, maar een parabool,
een rechte lijn of een hyperbool. Een komeet kan wel een dergelijke baan
hebben, maar hij keert dan nooit in het zelfde punt terug.
De 2e wet van Kepler zegt: De
voerstraal van een satelliet beschrijft in
een constante tijd een even groot
oppervlak. Stel dat een satelliet in 12
jaar rond de zon gaat. Zijn baan is een
ellips en deze ovale taart wordt eerlijk
tussen de jaren verdeeld, met de zon
als middelpunt. Elke taartpunt is even
groot. In zijn perihelium neemt de
satelliet in dezelfde tijd een breder stuk uit de taart, dan in zijn aphelium.
Naarmate de afstand tot de zon kleiner wordt, gaat hij dus sneller. 1
De aarde is een satelliet van de zon. Voor de aardbaan geldt op dit moment
e = 0,0167. Ook al is deze baan bijna rond, de 2e wet van Kepler heeft wel
degelijk effect. Op 3 januari bereikt de aarde het perihelium, op 147 miljoen km
van de zon, en op 4 juli het aphelium, op 152 miljoen km van de zon. In het
102
perihelium is de baansnelheid 108.000 km/uur en in het aphelium 106.300
km/uur. Het deel van de ellips dat rond de zon ligt, is daarbij kleiner dan het
deel dat rond het lege brandpunt ligt. Daarom duurt de winter op het Noordelijk
halfrond 7 dagen korter dan de zomer. Op het Zuidelijk halfrond is dat
omgekeerd, daar duurt de winter 7 dagen langer dan de zomer.
De banen van alle planeten zijn ellipsen, met elk hun eigen waarde e. Voor de
excentrieke Mercurius geldt: e = 0,2056. Zijn afstand tot de zon varieert van
48 tot 72 miljoen km en zijn snelheid van 190.000 tot 154.000 km/uur. De
baan van Venus is bijna rond e = 0,0068. Haar afstand tot de zon varieert van
107,5 tot 109 miljoen km en de baansnelheid blijft vrijwel gelijk. Voor Mars
geldt: e = 0,0934. Zijn afstand varieert van 207 tot 250 miljoen km en zijn
snelheid van 91.000 tot 83.000 km/uur. De dwergplaneet Pluto is het meest
excentriek: e = 0,25. De afstand tot de zon varieert van 4.425 tot 7.375
miljoen km en de baansnelheid van 20.000 tot 15.000 km/uur.
Als e bijna 1 is, dan lijkt de baan van de komeet op een uitgerekt elastiekje.
Het is bijna een rechte lijn waarlangs de komeet heen en weer gaat. De
snelheid wordt echter wel op dezelfde manier over de baan verdeeld. Dicht bij
de zon gaat deze komeet heel snel en ver van de zon heel langzaam. Hij valt
met een valversnelling naar de zon en de gravitatie is omgekeerd evenredig
met het kwadraat van de afstand. De gravitatie wordt dus zoveel groter als het
kwadraat van de afstand afneemt. Niet alleen de snelheid, maar ook de
versnelling neemt daarom toe! Met de snelheid neemt ook de centrifugale
kracht toe. De komeet valt daarom niet in de zon, maar maakt er een scherpe
bocht omheen en zijn snelheid wordt daarbij nog groter. Ten slotte vliegt hij uit
de bocht en verdwijnt weer in de richting waar hij vandaan kwam. Hij wordt nu
afgeremd door de gravitatie, hij gaat steeds trager. Diep in het heelal maakt hij
dan heel langzaam weer een zelfde scherpe bocht. Hij begint weer naar de zon
te vallen, de snelheid neemt toe en zo voort.
Niet iedere komeet hoeft een satelliet van de zon te zijn. Kometen kunnen ook
naar de zon vallen, een bocht maken en weer verdwijnen om nooit meer terug
te komen. Is de snelheid van de komeet gelijk aan de vesc van het
gravitatieveld van de zon, dan is e = 1. Die baan is een U-vormige parabool.
Deze komeet maakt een bocht rond de zon en verdwijnt in de richting waar hij
vandaan kwam, maar hij heeft voldoende snelheid om weg te schieten uit de
invloedssfeer van de zon.
103
Is de snelheid hoger dan de vesc van de zon, dan is de baan een L-vormige
hyperbool, waarvoor geldt: e > 1. Deze komeet verdwijnt zelfs niet in de
richting waar hij vandaan kwam. Hij maakt wel een bocht, maar het brandpunt
ligt buiten die bocht. De straal van zijn baan rond het brandpunt heeft dan een
negatieve waarde. Deze komeet slaat als het ware op de rotonde rechtsaf.
Toen de Voyagers langs de zware planeten kwamen, maakten ze geen U-bocht
rond die planeten, maar ze lieten zich even meesleuren door het gravitatieveld,
waardoor ze werden versneld, om daarna uit het veld weg te schieten in de
richting van de volgende planeet. Vanaf de zon of de aarde gezien maakt het
ruimteschip dan een flauwe bocht rond de planeet, om met een verhoogde
snelheid weer rechtdoor te gaan. Vanuit Jupiter gezien neemt het ruimteschip
echter een hap uit de taart van zijn invloedssfeer. Jupiter is het brandpunt en
dat ligt buiten de hyperbolische bocht.
Als de richting van een komeet exact gelijk is aan de richting van de gravitatie,
ontstaat er geen centrifugale kracht. Deze komeet gaat rechtdoor en ook dan is
e = 1. Deze komeet valt recht naar het zwaartepunt van het gravitatieveld rond
de zon. Hoewel een botsing met de zon dan onvermijdelijk lijkt, blijkt dat niet
het geval. Dat zwaartepunt ligt namelijk niet altijd in de zon!
4.3 Kometen die terugkomen
De meeste kometen draaien in elliptische banen rond de zon. Is die baan kort,
dan komt de komeet vaak terug: na 3 jaar of na 75 jaar, of na enige honderden
jaren. Bij een omlooptijd minder dan 200 jaar noemt men het kortperiodieke
kometen, de overige zijn langperiodiek. Het verschil is, dat langperiodieke
kometen na hun ontdekking niet opnieuw zijn waargenomen. Dat ligt niet aan
die kometen, maar aan de jonge leeftijd van de exacte astronomie.
Een aantal kortperiodieke kometen heeft omlooptijden tussen 5 en 7½ jaar.
Hun banen komen tot dicht bij de baan van Jupiter, die ze nooit overschrijden.
Ze worden de Jupiter-familie genoemd. Kometen met langere banen lopen de
kans om door Jupiter te worden ingevangen als zij de baan van Jupiter kruisen.
Ze worden dan een maan van Jupiter, of ze worden vermalen door de
gravitatie, of ze vallen voorgoed in de oceaan van waterstof waaruit Jupiter
bestaat. De komeet Schoemaker-Levy 9 overkwam in juli 1994 beide: hij werd
door Jupiter uit elkaar gerukt en de delen sloegen op Jupiter in.
104
De meest bekende komeet is die van Halley, hij is ook het best onderzocht. Hij
heeft een omlooptijd van ongeveer 76 jaar, we kunnen zijn verschijningen dus
terugrekenen. Zo werd hij in 239 v.Chr. waarschijnlijk vermeld in een Chinese
tekst. In 79 A.D. verscheen hij aan de Romeinse keizer Vespasianus, die zei dat
hij de komeet niet vreesde, maar nog datzelfde jaar overleed. De verschijning
van 1066 staat afgebeeld op het wandkleed van Bayeux. Hovelingen wijzen
angstig naar de hemel, terwijl koning Harold somber op zijn troon zit. Een
komeet brengt immers ongeluk. Zelfs in 1910 heeft Halley nog gezorgd voor
paniek. Uit onderzoek naar het spectrum van kometenstaarten was gebleken
dat ze ook cyanide CN kunnen bevatten, een onverzadigde verbinding die
dodelijk kan zijn. Een verkoper van antikomeet pillen heeft toen goede zaken
gedaan. De staart van Halley kan de aarde echter niet raken, want de komeet
ligt niet in het zelfde vlak.
Toen Halley in 1986 verscheen, zijn er ruimtesondes op af gestuurd. Mede dank
zij samenwerking met de Russen wist de Europese sonde Giotto de kop van de
komeet tot op 605 km te benaderen. Halley is retrograad, hij komt ons dus
tegemoet. Deze close encounter was wel een sterk staaltje! De kern van Halley
had de vorm van een grote aardappel, hij mat 8 bij 16 km en hij bestond uit
waterijs en stof. Men noemt dat een vuile sneeuwbal.
Vanaf de aarde gezien heeft Halley een heldere staart, die miljoenen kilometers
lang kan worden. Deze bestaat uit verdampend waterijs en stof, en hij is zo ijl
dat hij volstrekt geen kwaad kan. Dwars door de staart van de komeet blijven
de sterren zichtbaar. Men zegt dat alle materie waaruit die staart bestaat, met
gemak in een luciferdoosje past.
Halley is niet de enige vuile sneeuwbal, gemiddeld verschijnen er 3 kleinere
kometen per jaar. Ook zij bestaan uit lichtere stoffen, zoals bevroren water,
ammoniak en methaan, met misschien wat lichte metalen, tot ijzer toe. Hoewel
een sneeuwbal in zijn perihelium een indrukwekkende staart kan ontwikkelen,
kunnen deze kometen geen kwaad. Ze liggen meestal zelfs niet in het baanvlak
van de aarde, ze vliegen hoog over en hun staart wijst van de zon af. Alleen als
een komeet op de ecliptica ligt, kan de staart de aarde raken. De komeet zelf
raakt de aarde echter niet. Om te worden ingevangen, moet hij door de aarde
worden ingehaald. Omdat de baan van een komeet de aardbaan kruist, is dat
nooit het geval. Onze baansnelheid maakt dat hij met een hyperbool uit ons
gravitatieveld zou worden weggeslingerd. Alleen de kromme staart van rommel
105
die een komeet achterlaat, kan voor planeten een gevaar vormen, als hun baan
door deze staart loopt.
4.4 De Oortwolk en de Kuipergordel
Het is lang de vraag geweest, waar kometen vandaan komen. Er zijn twee
opties: of ze behoren vanaf het begin tot ons zonnestelsel, of ze komen uit de
interstellaire ruimte. In de ruimte staat nooit iets stil, alles beweegt. Ons
zonnestelsel draait rond het centrum van de Melkweg met een omlooptijd van
bijna 220 miljoen jaar en een snelheid van 230.000 m/sec. of 828.000 km/uur.
Daarbij beweegt het zich met een snelheid van 20.000 m/sec of 72.000 km/uur
in de richting van de ster Wega in de Lier. Als kometen uit de interstellaire
ruimte komen, dan moeten ze door het gravitatieveld van de zon worden
onderschept. Ze moeten dan verschijnen rond Wega in de Lier. Dit sterrenbeeld
staat 's zomers aan de hemel, maar in december staat het achter de zon.
Kometen zouden dan wel in de zomer verschijnen, maar in de winter zouden ze
voor ons onzichtbaar blijven. Ze komen echter in alle jaargetijden voor en ze
komen uit alle richtingen. Daar komt bij: als een komeet uit de interstellaire
ruimte komt, dan nadert hij ons zonnestelsel met een hoge snelheid. Zijn baan
zou een hyperbool worden. De banen van alle kometen die zijn waargenomen
en exact zijn beschreven, blijken ellipsen of parabolen. Deze kometen kwamen
dus niet uit de interstellaire ruimte.
Maar als kometen tot ons zonnestelsel behoren, dan maakten ze deel uit van de
oergaswolk die rond zijn as ging draaien en plat werd. Ze zouden dan moeten
verschijnen in het vlak van de ecliptica, in een van de sterrenbeelden van de
dierenriem. Ook dat bleek niet het geval, ze komen van alle kanten. Ze zouden
dan tevens, net als de planeten, van west naar oost rond de zon moeten gaan,
maar zelfs dat is niet zo. Van de kometen met zeer lange omloopbanen is zelfs
ongeveer de helft retrograad.
Er werd nog geopperd dat kometen zouden ontstaan uit grote vulkaanerupties
op Jupiter. Deze hypothese werd overgenomen door Velikovsky, hoewel hij
spoedig daarna door de astronomen werd verworpen. Inmiddels weten we
zeker dat Jupiter geen vaste korst bezit, zodat er geen vulkanen zijn. Ook is de
vesc van Jupiter zo hoog, dat materie vrijwel onmogelijk aan Jupiter kan
ontsnappen. De hypothese van Velikovsky dat Venus ooit een komeet was die
aan Jupiter ontsprong, moet daarom worden verworpen.
106
Men stond nu voor een raadsel: ze komen niet uit de interstellaire ruimte en ze
lijken ook niet tot ons zonnestelsel te behoren. Dit werd in 1950 opgelost door
de Leidse astronoom J. H. Oort, die in 1920 al beroemd werd omdat hij de
rotatie van het Melkwegstelsel had aangetoond. In 1950 was van een groot
aantal kometen de omlooptijd bekend. Ongeveer 80% van deze kometen heeft
een omlooptijd van meer dan een eeuw en ongeveer een derde van deze
kometen heeft een baan die geen enkele relatie vertoont met de ecliptica. Ze
zijn volkomen willekeurig in de ruimte verdeeld en ongeveer de helft van hen is
retrograad. Van slechts 19 van deze langperiodieke kometen was in 1950 de
baan rond het perihelium exact bekend. Oort berekende dat het aphelium van
14 van deze kometen moet liggen tussen 50.000 en 150.000 AE. 2
Ter vergelijking: 1 AE is ongeveer 150 miljoen km. De baan van Pluto ligt
tussen 30 en 50 AE en de heliosfeer reikt tot ongeveer 75 tot 90 AE. De
lichtsnelheid is bijna 300.000 km/sec, of bijna 10.000 miljard km per jaar. Die
afstand noemt men een lichtjaar, dat is ruim 63.000 AE. De ster Alfa Centauri is
op dit moment de dichtst bijzijnde ster en deze staat op 4,3 lichtjaar van de
zon. Het aphelium van de kometen van Oort ligt op een afstand die meer dan
de helft kan bedragen van de afstand tot een naburige ster. Bevindt een
komeet zich in zijn aphelium toevallig tussen de zon en de dichtstbijzijnde ster,
dan kan die ster hem uit ons zonnestelsel wegtrekken.
Oort veronderstelde dat kometen zijn ontstaan uit de oergaswolk, het zijn
klonters die niet insloegen op de planeten, maar door de gravitatie van de
planeten werden versneld. Meestal kwam hun snelheid dan tot boven de vesc
van het zonnestelsel, ze verdwenen voorgoed in de ruimte. Maar in ongeveer
20% van de gevallen lag hun snelheid net onder de vesc, ze gingen dan op
grote afstand van de zon zeer traag door hun aphelium. Als een ster ons
zonnestelsel passeert, dan beïnvloedt dat de banen van deze trage massa’s. Per
miljoen jaar passeren er 10 tot 12 sterren op minder dan 3 lichtjaar of 200.000
AE van de zon. In de 4,5 miljard jaar dat de aarde bestaat, zijn dat 45.000 tot
54.000 sterren. Soms passeert een ster de zon zelfs op minder dan 1 lichtjaar.
Daardoor kunnen die trage satellieten aanzienlijk veranderen van snelheid en
richting. De platte ring van satellieten heeft zich daarom langzaam maar zeker
verspreid tot een bolvormige wolk met vrijwel ronde banen.
Deze Oortwolk ligt als een poreuze schil op grote afstand rond de zon, ver
buiten de heliosfeer, maar hij behoort nog wel tot ons zonnestelsel. Oort
107
schatte het aantal van deze vuile sneeuwballen nog op 100 miljard, met een
totale massa van 1/10 van de aarde, maar de huidige schatting is 6 biljoen,
met een totale massa van 38 maal de aarde. De meeste bevinden zich op een
afstand van ongeveer 44.000 AE, maar de wolk strekt zich uit tot 200.000 AE of
ongeveer 3 lichtjaar. 3
In de Oortwolk draaien de potentiële kometen als satellieten rond de zon. De
omlooptijd van een satelliet hangt samen met de gemiddelde straal van zijn
baan, oftewel zijn gemiddelde afstand tot de zon, en met de massa van de zon.
Op een afstand van 44.000 AE is de omlooptijd ruim 9 miljoen jaar. Op een
afstand van 200.000 AE is dat zelfs bijna 90 miljoen jaar. De snelheid van deze
objecten is respectievelijk 500 km/uur en 240 km/uur en hun baanlengtes zijn
4,37 en 19,96 lichtjaar.
Op ieder punt van de baan van een satelliet zijn de snelheid en de gravitatie in
evenwicht, de vesc van een satelliet is per definitie √ 2 vbaan. Zo ver van de zon
is de ontsnappingssnelheid dus laag. Als een object in de Oortwolk wordt
versneld met een factor die groter is dan √ 2, dus als hij meer dan 1,41 maal
zo snel gaat, dan schiet hij uit het zonnestelsel weg. Vooral in de buitenste
regionen van de Oortwolk kunnen de satellieten door een passerende ster
gemakkelijk zodanig worden versneld, dat ze voorgoed de interstellaire ruimte
in vliegen. Andere blijven wel rond de zon draaien, maar in een andere richting.
En sommige zullen zo worden vertraagd, dat ze naar de zon toe beginnen te
vallen. Miljoenen jaren later komen ze dan met een zeer hoge snelheid voorbij.
Oort schatte dat er per eeuw 97 kometen uit de Oortwolk vallen. Het aantal
nieuwe kometen bedraagt ongeveer een derde van alle zichtbare kometen. 4
Voor deze kometen met lange, smalle banen is de straal in het perihelium klein.
De gemiddelde straal is daarom vrijwel gelijk aan de halve lange as van de
ellips, of de halve afstand tot het aphelium. Ligt dit op 44.000 AE, dan is de
omlooptijd 3,25 miljoen jaar, op 50.000 AE is het reeds 3,95 miljoen jaar en op
200.000 AE ruim 31 miljoen jaar. Veel langer kan de omlooptijd niet zijn, want
het aphelium zou dan buiten de invloedssfeer van de zon liggen, zodat de
gravitatie van omringende sterren deze komeet uit ons zonnestelsel zou
wegtrekken. Omdat de sterren ook ten opzichte van elkaar bewegen, is deze
gravitatie niet altijd even sterk. We zullen daarom als schatting hanteren dat de
omlooptijd van een komeet maximaal 30 miljoen jaar is.
108
Als deze komeet door het centrum van ons zonnestelsel gaat, dan wordt hij
daar beïnvloed door de gravitatie van de planeten, vooral van de zware Jupiter
en Saturnus. Hij kan worden versneld, zodat hij na zijn doorgang door het
perihelium voorgoed verdwijnt, of hij kan worden vertraagd, waardoor zijn
aphelium minder ver weg komt te liggen. Een vertraagde komeet komt eerder
terug, want zijn baan is korter. Bij elke omloop rond de zon kan hij door de
planeten worden versneld of vertraagd en ook zal zijn baan daarbij iets van
richting veranderen. Meestal verandert hij daardoor langzaam maar zeker in
een kort-periodieke komeet. 5
Bij iedere omloop wordt een komeet door de zware planeten dichter naar de
ecliptica getrokken. Hoeveel dichter, dat hangt af van de stand van de grote
planeten. De baanrichting verandert echter nooit meer. Als zijn baan in de
Oortwolk ooit meer dan 90° van richting is veranderd, dan is hij retrograad en
dat blijft zo. Halley is retrograad en al strekt zijn baan zich nu nog slechts uit
tot even voorbij Neptunus, hij is zeker afkomstig uit de Oortwolk.
Niet alle kometen zijn ooit helemaal naar de rand van ons zonnestelsel
geschoten. De Oortwolk is daarom niet de enige bron van kometen. In het vlak
van de ecliptica draaien talloze kleine satellieten op grote afstand rond de zon.
Men noemt dat de Kuipergordel. In hun grootte en samenstelling lijken ze op
Pluto, zodat Pluto tegenwoordig wordt beschouwd als het binnenste object uit
de Kuipergordel, in plaats van als planeet. In deze gordel is het veel drukker
dan in de uitgestrekte Oortwolk, twee Kuiperbewoners kunnen elkaar best
tegenkomen. Ook daardoor kunnen ze zodanig van snelheid en richting
veranderen, dat een van hen naar de zon begint te vallen. Deze kometen liggen
van meet af aan min of meer in het vlak van de ecliptica, hun inclinatie
bedraagt hoogstens 40°. Ook zijn deze kometen nimmer retrograad.
De gravitatie van de planeten trekt kometen naar de ecliptica toe. Alle planeten
doen dit, maar de zware Jupiter is kampioen. Ligt de baan van een komeet
eenmaal op de ecliptica, dan kan hij planeten tegenkomen. Stel dat deze
komeet de zon nogmaals nadert, terwijl Jupiter toevallig in dezelfde richting
staat, dan loopt zijn baan door de invloedssfeer van deze reus. Dat wil nog niet
zeggen dat hij op Jupiter inslaat, maar hij verandert van snelheid en richting.
Gaat hij achter Jupiter langs, dan wordt hij meegesleurd en versneld. Gaat hij
voor Jupiter langs, dan wordt hij door het naderende gravitatieveld vertraagd.
Hij kan dan worden ingevangen, maar hij kan ook vanaf Jupiter langzamer naar
109
de zon toe vallen. Ook op de terugweg kan hij Jupiter ontmoeten, om te worden
versneld of vertraagd. Nogmaals voor alle duidelijkheid: Een vertraagde komeet
schiet minder ver weg, hij komt daarom eerder terug. Een versnelde komeet
schiet verder weg en komt dan ook minder snel terug.
Als een komeet wordt vertraagd, wordt zijn bocht rond het perihelium ruimer.
Omdat hij dan al op de ecliptica ligt, zou zijn staart Mercurius en Venus kunnen
raken. Zolang die staart uit ijle gassen bestaat, kan dat geen kwaad. Waterstof,
waterdamp, metaan CH4 en ammoniak NH3 vormen voor een planeet geen
bedreiging. Als de staart van een vuile sneeuwbal over Venus zwiept, dan zal
die planeet daar beslist niet van overkoken. Dat men niet langer gelooft dat een
komeet rampen aanricht, is daarom begrijpelijk, maar waarom men dat vroeger
wel geloofde, blijft dan een raadsel.
4.5 Ochtendkometen en avondkometen
Er wordt nog een ander onderscheid gemaakt, dat tussen ochtendkometen en
avondkometen. Of een komeet ’s ochtends of ’s avonds verschijnt, hangt af van
de richting van de komeet en van de plaats waar de aarde zich op dat moment
in haar baan bevindt. Dezelfde komeet kan de ene keer een ochtendkomeet zijn
en de volgende keer een avondkomeet.
Stel dat een komeet uit de richting komt van Wega in de Lier. Dit sterrenbeeld
staat ’s zomers hoog aan de hemel en ’s winters achter de zon. Als die komeet
‘s winters voorbij komt, dan ziet men hem niet aankomen. Alleen zijn staart zou
in de schemering boven de horizon uitrijzen terwijl de komeet rond zijn
perihelium gaat. Daarna zou hij weer achter de zon verdwijnen, in dezelfde
richting als waar hij vandaan kwam.
Verschijnt deze komeet in de lente, dan gaat hij voor de aarde langs. Hij zou
eerst ’s nachts aan de hemel staan, dan in de ochtendschemering in het oosten,
om daarna rond de zon te gaan. Is hij niet retrograad, dan verdwijnt hij eerst
achter de zon, waarna hij (of zijn staart) zichtbaar kan worden in het westen,
vlak na zonsondergang. Dan gaat hij voor de zon langs en wordt weer een
ochtendkomeet.
Verschijnt hij in de zomer, dan vliegt hij over de aarde heen. Hij verschijnt dan
‘s nachts, maar als hij de aardbaan voorbij is, gaat hij overdag rond de zon. Op
de terugweg wordt hij ‘s nachts weer zichtbaar zodra hij de aardbaan voorbij is.
110
Verschijnt hij in de herfst, dan gaat hij achter de aarde langs. Dan is het een
avondkomeet. Deze verschijnt eerst ‘s nachts, maar naarmate hij de zon
nadert, staat hij steeds eerder na zonsondergang in het westen, tot hij zo dicht
bij de zon is, dat hij overdag aan de hemel staat. Jhwh verscheen aan Abraham
eerst in de nacht, toen na zonsondergang en vervolgens op klaarlichte dag. Als
Jhwh een komeet zou zijn, dan was het op dat moment een avondkomeet.
4.6 Een hypothetische komeet
Getuige de Voyagers en andere ruimtesondes, bestaat ons zonnestelsel uit een
bonte verzameling kosmische rampen. De vraag is dan hoe en wanneer deze
zijn gebeurd. Was dat in het eerste begin, of zijn ze van later datum? Mercurius
heeft een inclinatie van 7°. Zou die afwijking 4,5 miljard jaar geleden zijn
ontstaan, dan moet die hoek ooit groter zijn geweest, want de gravitatie trekt
alle satellieten naar de ecliptica. Toen het zonnestelsel werd gevormd, lagen de
planeten op de ecliptica. De inclinatie van Mercurius lijkt daarom het gevolg van
een vrij recente gebeurtenis, waarbij we miljoenen jaren tellen als recent.
Mercurius raakte ook ooit zijn mantel kwijt, al weten we niet wanneer. Venus
verloor haar korst, kennelijk ongeveer 500 miljoen jaar geleden. Gezien de
hoge leeftijd van ons zonnestelsel, ruim 4,5 miljard jaar, is ook dat een vrij
recente gebeurtenis. Van Mars zijn tonnen gesteente de ruimte in geslagen en
er vallen nu nog steeds stenen en gruis van Mars op aarde neer. Dat wijst op
een zeer recente gebeurtenis.
De planeten ontstonden door de centrifugale kracht die zwaardere elementen
wegrukte uit de zon en zij hebben de omringende stoffen uit de ruimte
opgezogen. De vier grote manen van Jupiter zouden op dezelfde manier kunnen
zijn ontstaan. Toen Jupiter nog een hete gasbel was, kunnen de zwaardere
elementen zijn uitgestoten door de centrifugale kracht en rond Jupiter zijn gaan
draaien, waarna ze samenklonterden tot manen. Jupiter bevat waterstof te
over, de zuurstof kan door de rotatie uit Jupiter zijn geworpen en daaruit
kunnen waterige manen ontstaan, met wat ammoniak en methaan, plus
eventueel een kern van siliciumoxide (kiezel). Het probleem is de samenstelling
van Io, die nu nog voornamelijk bestaat uit ijzer, silicaten en zwavel.
Zoals we zagen, verliest Io voortdurend materie. Als ze reeds 4,5 miljard jaar in
de magnetosfeer van Jupiter zou ronddraaien, dan moet ze ooit groter zijn
geweest. Haar samenstelling verschilt echter dusdanig van de overige planeten
111
en manen in deze regionen, dat Io wellicht niet uit Jupiter is ontstaan. De
eerste mogelijkheid is dan, dat ze behoorde tot de binnenplaneten. Om een
maan van Jupiter te worden, moet ze door een andere planeet zijn versneld.
Vervolgens zou Io door Jupiter moeten zijn ingevangen. De vraag is dan weer,
hoe lang geleden dat zou zijn.
Een andere optie is, dat Io uit een ander zonnestelsel komt. Tot de ontdekking
van de Oortwolk was deze mogelijkheid nog volledig bespreekbaar. De vraag
was toen, of kometen uit de interstellaire ruimte komen, of tot ons zonnestelsel
behoren. Professor Oort bewees het laatste, maar dank zij hem weten we ook
dat de meeste sneeuwballen uit ons zonnestelsel ontsnapten. Slechts een klein
deel bleef achter in de Oortwolk, van waaruit er af en toe nog steeds een
ontsnapt. Ook andere sterren blijken omringd door hun eigen Oortwolk, ook zij
werpen materie de ruimte in. Als twee sterren elkaar passeren, dan worden
beide Oortwolken beïnvloed door de gravitatie.
Soms kruisen ook de banen van twee sterrenstelsels elkaar. De dichtheid in een
Melkwegstelsel is zo gering, dat sterrenstelsels dwars door elkaar heen kunnen
vliegen, zonder dat dit zelfs maar tot een botsing leidt. De verstoring door de
gravitatie is echter enorm. Planeten worden losgescheurd uit hun banen, hele
sterren maken zich los uit het stelsel, waarbij ze wellicht planeten verliezen. De
interstellaire ruimte is daarom beslist niet leeg. Er vliegen allerlei duistere
objecten in rond, waaronder planeten die uit hun zonnestelsel zijn los-
gescheurd. Men noemt dat planimo’s.
Uiteraard zal het gravitatieveld van de zon wel eens iets onderscheppen, maar
ons zonnestelsel heeft een hoge vbaan, waardoor dit object weer de ruimte in
schiet, met een hyperbolische bocht die meestal ver buiten het centrum van het
zonnestelsel ligt. Om te worden ingevangen, moet een object zich in dezelfde
richting bewegen als de zon en door de zon wordt ingehaald. Zijn snelheid
wordt dan afgetrokken van de snelheid van de zon en het resultaat moet lager
liggen dan de vesc van de zon. In de buitenste regionen van de Oortwolk is de
vesc slechts 350 km/uur. Het verschil tussen de snelheid van de zon en die van
het object moet dan nog minder zijn. Die kans lijkt zeer gering. 6
Alleen als de baanrichting exact gelijk is aan de richting van de gravitatie,
ontstaat er geen centrifugale kracht. De baan blijft een rechte lijn. Om ons
zonnestelsel binnen te dringen, moet de eigen beweging daarom langs de lijn
tussen de zon en Wega gaan, want de zon beweegt zich in die richting. Dit
112
object lijkt dan afkomstig uit Wega in de Lier, een ster die ongeveer 60° boven
de ecliptica staat, boven het sterrenbeeld Boogschutter.
Als deze komeet in een rechte lijn naar de zon zou vallen, dan zou hij op de zon
inslaan of er in een rechte lijn dwars doorheen gaan. Per slot is de zon van
plasma. Een komeet valt echter niet naar de zon, maar naar het barycentrum,
het zwaartepunt van alle gravitatie in ons zonnestelsel. Dat alle satellieten
ellipsen zijn met als brandpunten de zon en een leeg punt in de ruimte, is dus
niet helemaal juist. Het brandpunt ligt niet midden in de zon, maar in het
barycentum, het zwaartepunt van alle massa in ons zonnestelsel. Omdat ook
planeten een massa hebben, ligt dat barycentrum meestal niet in de zon. De
straal van de zon is 696.265 km. De zware Jupiter trekt het barycentrum tot
bijna 745.000 km uit het centrum weg, Saturnus trekt het ruim 400.000 km
zijn kant op, Uranus trekt het 125.000 km naar zich toe en Neptunus 230.000
km. Deze planeten verplaatsen zich steeds, zodat de zon en het barycentrum
zeer traag om elkaar heen draaien.
Planeten en kometen draaien rond het barycentrum. Ligt dat achter de zon, dan
loopt de baan in het perihelium verder van de zon. Ligt het voor de zon, dan
loopt de baan dichter achter de zon langs. Soms gaat een komeet daarom door
de corona, die gloeiend heet is, maar uit zeer ijle gassen bestaat. Er volgt geen
botsing, maar de komeet wordt heet. Omdat hij in zijn perihelium zeer snel
gaat, duurt de blootstelling aan de corona maar kort. Dat een komeet deze
doorgang kan overleven, werd in februari 1843 waargenomen. Uit het feit dat
de komeet niet helemaal verdampte, heeft men toen berekend dat hij een
massieve kern had met een diameter van minstens 500 meter. 7
Stel dat ons ooit uit de richting van Wega een planimo tegemoet kwam. Deze
vloog dan recht op het barycentrum af, waarbij hij nog werd versneld door de
gravitatie van de zon. De vesc van de zon is 617.332 m/sec of ruim 2 miljoen
km/uur, maar deze planimo zal veel sneller zijn gegaan. Om te veranderen in
een periodieke komeet, moet hij worden vertraagd. Wega staat 60° boven de
ecliptica. Met een inclinatie van 60° vliegt deze komeet zo hoog over, dat zelfs
Jupiter hem niet kan vertragen. Alleen de zon zou dat misschien kunnen.
Stel dat het barycentrum, de zon en de planimo toevallig op een lijn liggen. De
baan van de planimo loopt dan door de zon, die met grote snelheid rond zijn as
draait. Als de planimo met de rotatie mee door de zon gaat, dan zou hij
daardoor worden versneld. Om hem te vertragen zou de rotatie tegengesteld
113
moeten zijn. Deze gaat van west naar oost, de planimo zou aan de westelijke
kant door de zon moeten gaan. Dat zou hem zowel vertragen als iets van
richting doen veranderen. In plaats van recht door het barycentrum heen te
schieten, om voor altijd te verdwijnen, zou hij een centrifugale kracht krijgen
en met een scherpe bocht rond het barycentrum gaan. Als zijn e daarbij daalt
tot iets minder dan 1, dan is zijn baan voortaan een ellips en de planimo wordt
een komeet. Deze hypothetische komeet is per definitie niet retrograad en zijn
omlooptijd zal aanvankelijk miljoenen jaren bedragen. De maximale omlooptijd
van een komeet is ongeveer 30 miljoen jaar, bij een hogere omlooptijd wordt
de ontsnappingskans te groot. Deze komeet zou na maximaal 30 miljoen jaar
terugkomen.
In de atmosfeer van de zon zou deze komeet een stevige boeggolf veroorzaken.
In plaats van de gebruikelijke zonnewind, zou er een zonneorkaan woeden. Op
Mercurius zou een deel van de mantel kunnen verdampen en van Venus zou de
korst worden weggeblazen, iets wat ongeveer 500 miljoen jaar geleden
inderdaad gebeurde. De zonnewind rond Mercurius is gemiddeld 7 maal sterker
dan op aarde, rond Venus neemt hij af tot 2 maal aardsterkte. De aarde krijgt
dus de helft van de kracht van de zonneorkaan op Venus te verduren, maar de
aarde heeft ook een magnetisch veld dat een deel van de zonnewind opvangt.
Misschien zou de aarde niet haar korst, maar slechts haar atmosfeer verliezen.
Dit kan dan leiden tot een gemiddelde temperatuur van -19°C, waarbij vrijwel
al het water op aarde zou bevriezen.
Deze komeet moet daarna met een zekere regelmaat zijn teruggekomen. Door
de gravitatie van de grote planeten wordt hij dan langzaam maar zeker in het
vlak van de ecliptica getrokken. Ligt hij eenmaal in dat vlak, dan kan hij bij
iedere omloop een ramp aanrichten, dat wil zeggen: met een zekere regelmaat.
Ook kan hij worden vertraagd door een van de grote planeten, zodat zijn
omlooptijd korter wordt. Daarbij daalt de e van zijn baan, de ellips wordt
wijder, hij gaat in een ruimere bocht rond de zon, waarbij zijn staart Mercurius
en Venus harder kan raken. Hij kan ook worden versneld door een zware
planeet, maar de kans dat hij daarbij weer de vesc van de zon zal bereiken, is
klein. Deze hypothetische komeet blijft rampen aanrichten, tot hij wordt
ingevangen door Jupiter of een andere kometenvanger.
De kans op dit scenario is gering, het zou gaan om een unieke gebeurtenis,
maar in het tijdsbestek van 4,5 miljard jaar dat de aarde bestaat, zou dit
114
gebeurd kunnen zijn. In het verleden bestaan immers geen kansen, slechts
mogelijkheden. In dat geval was het ooit een monsterlijk gevaarte, alleen al
zijn gravitatieveld zou rampen kunnen aanrichten. Een hoge elektrische lading
is daarbij ook mogelijk, want de hele ruimte is elektromagnetisch geladen.
Overigens weten we niet of deze komeet ook een magnetisch veld bezat en wat
daar de gevolgen van kunnen zijn.
Als deze komeet ooit heeft bestaan, dan zou dat moeten blijken uit de
geschiedenis van de aarde. Er zouden dan rampen hebben plaatsgevonden in
een ritme dat past bij het ritme van een komeet. Er bestaan echter ook andere
ritmische veranderingen in de aardbaan, de stand van de aardas en de stand
van de sterren. Deze blijken van grote invloed op het klimaat, zonder dat daar
een komeet aan te pas komt.
Om te ontdekken of onze hypothetische komeet inderdaad heeft bestaan, moet
men eerst deze bewegingen kennen. Het volgende hoofdstuk gaat daarom over
hoe de sterren zich bewegen. Ook zullen we zien hoe de sterrenhemel er uitzag
ten tijde van Abraham.
115
Literatuur en eindnoten:
Asimov, Isaac: Asimov's guide to Halley's comet. Nightfall, Inc. 1985. Ned. vert.:
Hendrik van Eden: De komeet van Halley. Bruna, Utrecht, 1985.
Helden, dr. R van: Kijk op kometen. Zomer en Keuning, 1985.
ISBN 90 210 5102 8.
Kamp, Peter van de: Elements of Astromechanics. W.H. Freeman and Company, San
Francisco and London 1964.
Kelly Beatty, J., Carolyn Collins Petersen en Andrew Chaikin editors: The New Solar
System. Fourth Edition, Cambridge University Press, Cambridge/New York 1999. ISBN:
0 521 64183 7
Oort, J. H.: The structure of the cloud of comets surrounding the solar system, and a
hypothesis concerning its origin. In: Bulletin of the Astronomical Institutes of the
Netherlands (BAN), No. 408, 1950. p. 91-110.
Oort, J. H. en M. Schmidt: Differences between new and old comets. In: Bulletin of the
Astronomical Institutes of the Netherlands (BAN), No. 419, 1951. p. 259-269.
Oort, J.H.: Oorsprong en ontwikkeling van kometen. In: Natuurkundige Voordrachten
Maatschappij Diligentia, Nieuwe Reeks No. 30, 1951. p. 37-48.
Prussing, John E. en Bruce A. Conway: Orbital Mechanics. Oxford University Press, New
York en Oxford, 1993. ISBN 0 19 507834 9
1 Illustratie ontleend aan Kamp, p. 20 2 Oort, BAN 408, 1950 3 Kelly Beatty ed., p. 59-63 4 Oort, BAN 408, 1950, p. 408 5 Oort, BAN 419, 1951, p. 259 6 Zie ook Oort, BAN 408, 1950, p. 109 7 Oort, Nieuwe Reeks 30, 1951, p. 40 en BAN 408, 1950, p. 107
116
Hoofdstuk 5: Hoe de sterren bewegen
5.1 De sterrenkaart en de sterrenbeelden
In de oudheid was het 's nachts donker, de sterren waren toen beter zichtbaar
dan in een hedendaagse stad. Bij het licht van straatlantarens verbleken de
sterren. Zelfs de volle maan verduistert kleine sterren die bij nieuwe maan wel
zichtbaar zijn. In de stad staan ook de huizen in de weg, al geldt dat buiten de
stad voor bomen en bergen. Dan is er nog de atmosfeer met wolken of nevels,
vooral langs de horizon. Men kan de sterren daarom het beste zien op een
bergtop in een woestijn. Daar ziet men in een jaar tijd alle sterrenbeelden voorbij
komen, maar ze staan ook op de sterrenkaart achter in dit boek.1
Op een landkaart is het noorden boven en het zuiden onder, het westen is links
en het oosten rechts. Het is alsof je op je buik boven de aarde zweeft, met je
hoofd naar het noorden, en naar beneden kijkt. Om de sterren te zien, moet je
naar boven kijken. Draai je jezelf op je rug, met je hoofd nog steeds naar het
noorden, dan wisselen links en rechts van plaats. Op sterrenkaarten is oost
daarom links en west is rechts, terwijl noord en zuid gelijk blijven.
Net als landkaarten is de sterrenkaart verdeeld in 180 breedtegraden, van de
equator op 0° tot de polen op 90°. De sterrenkaart heeft ook lengtegraden, maar
die lopen anders dan op de landkaart. De aardbol is verdeeld in 360 meridianen
die lopen van pool tot pool. De nullijn loopt door Greenwich, bij Londen, en vanaf
daar telt men naar beide kanten 180° half rond. Door de Stille Oceaan loopt een
denkbeeldige lijn die het Oostelijk halfrond scheidt van het Westelijk halfrond.
Nederland ligt ten oosten van Greenwich, op het Oostelijk halfrond. De hemel is
anders verdeeld, in 24 meridianen van een uur, zodat 24 uur hetzelfde is als
0 uur. De afstand tussen twee meridianen wordt door de zon in een uur
doorlopen. In 24 uur is dat 360°, ieder uur is dus 15°.
De hemelse equator loopt parallel met de aardse evenaar en hij verdeelt de
hemel in twee halve koepels, de noordelijke en de zuidelijke hemel. De aardas
staat loodrecht op de evenaar, maar hij staat 23½° uit het lood op de aardbaan.
De zon maakt daardoor ieder jaar een golfbeweging langs de hemel, hij volgt de
aardbaan of ecliptica. Op 21 juni staat hij 23½° ten noorden en op 21 december
23½° ten zuiden van de evenaar. Op 21 maart en 23 september staat de zon
recht boven de evenaar. De schemerzone tussen dag en nacht loopt dan over de
polen en de dag duurt overal op aarde even lang als de nacht. Daarom noemt
117
men deze twee punten de equinoxen. De nullijn van de meridianen loopt door de
lente-equinox, waar de zon op 21 maart staat. Dit Lentepunt ligt in de kop van
het sterrenbeeld Vissen, vlak bij de Waterman.
De aardas wijst naar de Poolster, die bijna exact in het noorden staat. Polaris
lijkt daarom stil te staan, terwijl de andere sterren er omheen draaien. In feite
draait de aarde ieder etmaal rond zijn as, van west naar oost. De zon komt
daarom in het oosten op en hij gaat in het westen onder. De sterren doen dat
ook. Maar de zon komt in de loop van het jaar niet altijd even hoog en hij komt
ook niet altijd op de zelfde plaats op. De aardas staat immers scheef op de
ecliptica. De sterren trekken zich daar niets van aan, zij komen het hele jaar
door even hoog en ze komen altijd op dezelfde plaats op. Ze doen dat alleen niet
iedere dag op het zelfde tijdstip.
De aarde draait jaarlijks rond de zon, eveneens van west naar oost. Daardoor
lijkt het alsof de zon van west naar oost langs de ecliptica loopt. Twaalf
sterrenbeelden op de ecliptica vormen samen de dierenriem. Ook de planeten
lopen langs de ecliptica, zij staan altijd ergens in de dierenriem. De zon doorloopt
ieder jaar de hele dierenriem. Men kan echter ook zeggen dat de sterren, terwijl
ze opkomen en weer ondergaan, iets sneller dan de zon van west naar oost langs
de hemel gaan, waarbij ze de zon ieder jaar een keer inhalen. Ze komen elke
dag iets eerder op en na een jaar bedraagt het verschil een dag, of 24 uur. Dat is
ongeveer 2 uur per maand, of bijna 4 minuten per dag.
Omdat de aarde rond de zon gaat, hebben we in de loop van het jaar steeds
uitzicht op een ander deel van de sterrenhemel. Een ster die nu rond
middernacht aan de hemel staat, staat een half jaar later rond het middaguur op
die zelfde plaats. Overdag zien we hem niet en als de zon ondergaat, dan gaat
die ster ook onder. Omdat het na zonsondergang altijd even duurt, voor het zo
donker is dat de sterren verschijnen, kan een ster die achter de zon verdwijnt
enige maanden onzichtbaar blijven. Zodra hij de zon voldoende heeft ingehaald,
staat hij vlak voor zonsopkomst boven de oostelijke horizon, maar een maand
later komt hij al twee uur eerder op. Het duurt altijd precies 12 uur, voor een
ster weer ondergaat, maar dat kan ook overdag zijn. In de zomer duren de
nachten kort, we hebben dan uitzicht op een gering aantal sterrenbeelden. In de
lange winternacht wordt een veel groter deel van de sterrenhemel zichtbaar.
De Grote Beer staat niet ver van de Poolster. Hij lijkt op een kruiwagen en die
wagen rijdt altijd vooruit. De sterren draaien dagelijks rond de poolster, tegen de
118
wijzers van de klok in. Jaarlijks draait ook de hele sterrenhemel eenmaal rond,
eveneens tegen de klok in. Ook dan rijdt de kruiwagen vooruit! Met behulp van
die kruiwagen kan men andere sterrenbeelden vinden.
De voorkant naar boven toe doorgetrokken komt uit bij de Poolster. Nog verder
doorgetrokken komt hij uit in de puntmuts van koning Cepheus. Naast hem staat
zijn koningin, Cassiopeia, die lijkt op een grote W of M. Het koningspaar staat in
de Melkweg, die als een bleke band langs de hemel loopt. De ecliptica maakt een
hoek van 60° met het vlak van de Melkweg, daarom loopt deze met een grote
kronkel over de hemelkaart.
In de herfst rijdt de Grote Beer rond middernacht boven de noordelijke horizon
onder de poolster door. De kruiwagen wordt in de herfst gevuld. De Melkweg
loopt nu hoog over, Cassiopeia staat als een M boven de Poolster. Naast haar
staat Perseus, haar schoonzoon die volgens de Griekse mythen kwam aanvliegen
op het vliegende paard Pegasus om prinses Andromeda te redden van het
zeemonster Ceteus, de Walvis. Deze laatste staat onder de Vissen, Ceteus ligt
diep in zee. Andromeda ligt gekluisterd aan de Melkweg en haar hoofd vormt met
de vleugel van Pegasus een leeg vierkant.
Als het winter wordt, rijdt de kruiwagen ten oosten van de poolster omhoog,
terwijl Cassiopeia daalt. In de Melkweg staat naast Perseus nu de Voerman, met
de heldere ster Capella die rond middernacht in het Zenit staat. De bovenkant
van de kruiwagen wijst naar de Voerman, onder hem staan de Tweelingen met
hun voeten in de Melkweg en daaronder staat rechtop in het zuiden de jager
Orion. Zijn Grote Hond jaagt op de Haas en de Duif, zijn Kleine Hond op de
Eenhoorn. De Tweelingen staan in de Dierenriem, ze staan rond midwinter rond
middernacht even hoog als de zon rond midzomer. Ten westen van hen staat de
Stier, dan de Ram en dan de Vissen, die nu bijna onder gaan. Ten oosten van
hen staat de vage Kreeft en dan de Leeuw, die opkomt. Dezelfde sterren zijn in
oktober pas rond 4 uur 's nachts zichtbaar en in februari al om 8 uur ’s avonds.
Rond half maart staat de Grote Beer rond middernacht ondersteboven boven de
Poolster. In de lente is de kruiwagen leeg. De Ossenhoeder, de Maagd en de
Leeuw zijn nu zichtbaar. De achterkant van de kruiwagen wijst naar Regulus in
de Leeuw. De kromme steel wijst naar Arcturus in de Ossenhoeder, die lijkt op
een man die een pijp zit te roken. Een diagonaal wijst naar Spica in de Maagd.
De Voerman, Perseus, Cassiopeia en Cepheus blijven zichtbaar, want ze staan
119
rond de Poolster, maar de Melkweg ligt nu langs de horizon, Cassiopeia staat
laag in het noorden en is nu duidelijk een W.
Dan rijdt de kruiwagen ten westen van de Poolster weer naar beneden, terwijl
het koningspaar herrijst. Het wordt zomer! De Melkweg kruipt vanaf de oostelijke
horizon weer omhoog en de Ossenhoeder wordt lui, hij ligt nu op zijn rug zijn
pijp te roken. Hercules en de Slangendrager staan nu rechtop in het zuiden,
maar zelfs dan zijn ze moeilijk te herkennen, want ze bestaan uit zwakke
sterren. Ook staat de dierenriem nu net zo laag als de zon in de winter. De
Steenbok, Boogschutter, Schorpioen en Weegschaal staan boven de zuidelijke
horizon. De Melkweg komt steeds hoger en als we deze vanaf Cassiopeia volgen,
dan staat naast Cepheus de Zwaan met zijn lange hals. De meest heldere ster,
Deneb, zit in de staart.
Niet ver van de kop van de Zwaan staat de heldere ster Wega in de Lier. Net als
Capella in de winter, staat Wega 's zomers rond middernacht vrijwel in het zenit.
De Zwaan vliegt langs de Melkweg de Arend tegemoet, de heldere ster Altair is
het arendsoog. Deneb, Wega en Altair vormen een driehoek, de zomerdriehoek,
die in de zomer als eerste zichtbaar wordt in de avondschemering.
Als de zomer verstrijkt komt eerst Pegasus aanvliegen, hij sleept Andromeda met
zich mee. Onder hem staat de Waterman en de zomerdriehoek gaat steeds
eerder onder. Het wordt herfst, we kunnen nu ook de Vissen en de Walvis weer
zien. Zij horen bij het natte jaargetijde. Dan wordt het winter, de Ram opent het
jachtseizoen en daar komen de Stier en de Voerman, maar ook de jager Orion,
omringd door zijn honden en jachtwild. In maart slentert de Leeuw voorbij, in
april durft de Maagd zich weer te vertonen en tegen de zomer zit de
Ossenhoeder weer zijn pijpje te roken. Dan is het tijd voor de Lier, ook in de
hemel is het 's zomers feest, en daar vliegen de Zwaan en de Arend. Maar dan
komt Pegasus, met in zijn kielzog de Waterman en de Vissen. In november kun
je de Walvis zien, als het ten minste niet regent. Zo heeft ieder jaargetijde zijn
eigen sterrenhemel.
5.2 Meteoren en meteorieten
Wie een vallende ster ziet, mag een wens doen. Het is echter geen ster, maar
een meteoor die de dampkring binnenvalt en verbrandt. Deze laat een lichtspoor
achter, zodat het lijkt alsof er een ster valt. Soms verbrandt die meteoor niet
helemaal, de rest valt dan op aarde neer als meteoriet. Ooit geloofde men niet
120
dat er stenen uit de hemel kunnen vallen, maar in 1803 vielen er bij l'Aigle in
Normandië enige duizenden meteorieten, waarvan er vele enkele kilo's wogen.
Sindsdien twijfelt men niet langer aan hun bestaan.
In een handboek over mineralen staat: “De meeste meteorieten zijn kleine
zwarte kogeltjes van enkele millimeters grootte. Ze vallen voortdurend op aarde.
De jaarlijkse toevoer bedraagt duizenden tonnen. Grote meteorieten zijn
zeldzaam. De grootste tot op heden gevonden meteoriet kwam in prehistorische
tijden terecht in de buurt van Grootfontein in het noorden van Namibië. Hij
weegt meer dan 50 ton. Zeer zware meteorieten worden door de atmosfeer
nauwelijks afgeremd, ze komen met een snelheid van 20-70 km/sec op aarde
terecht. Ze vallen dan uiteen en verdampen volledig. Hierbij smelten ook de
gesteenten op het aardoppervlak.
“Grote meteorieten vormen als ze op aarde vallen ronde kraters. Van zo'n 50
grote kraters weet of vermoedt men dat ze door meteorieten zijn veroorzaakt.
De bekendste ligt bij Winslow in Arizona. Deze krater is 30.000 jaar geleden
gevormd, hij heeft een diameter van 1.220 m en een diepte van 175 m. De
meteoriet is nooit gevonden, maar er is wel meer dan 20 ton meteorietijzer in de
vorm van brokstukken verzameld.
“De ijzermeteorieten bestaan hoofdzakelijk uit ijzer en nikkel en bevatten een
weinig kobalt en koper. De steenmeteorieten bevatten vergelijkbare mineralen
als de aardse gesteenten. De steenijzermeteorieten vormen een overgang tussen
die twee. Ze bestaan uit silicaatmineralen en uit nikkel en ijzer. Er vallen meer
steenmeteorieten dan ijzermeteorieten op aarde.” 2
Meteorieten bevatten ongeveer dezelfde stoffen waaruit ook de aarde bestaat. Ze
behoren duidelijk tot ons zonnestelsel. Een aantal van hen blijkt afkomstig van
Mars, een ander deel kan hebben behoord tot de planeet die ooit tussen Mars en
Jupiter stond, waarbij de ijzermeteorieten deel uitmaakten van de kern. Ze
kunnen ook afkomstig zijn van een komeet die bij zijn zoveelste omloop vrijwel
volledig verdampte, waarbij de rest als los grint uiteen viel.
Grote meteorieten maken een inslagkrater, maar een meteoriet kan ook een
ramp aanrichten, zonder dat er een krater ontstaat.
Carl Sagan vertelt: “De aarde is een lieflijk en min of meer vreedzaam oord. Alles
is aan verandering onderhevig, maar het gaat langzaam. De geschiedenis van de
natuur spreekt echter duidelijke taal. Er zijn hele werelden verwoest. Het
landschap van andere planeten, waar de sporen van het verleden bewaard zijn,
121
getuigt uitvoerig van vroegere catastrofes. Ook op aarde, zelfs in onze eeuw, zijn
er buitenissige natuurverschijnselen voorgekomen.
In de vroege ochtend van 30 juni 1908 werd in Siberië een reusachtige vuurbol
gezien die snel langs de hemel trok. Daar waar hij de horizon raakte, deed zich
een enorme ontploffing voor. Hij maakte ongeveer 2.000 km2 bos met de grond
gelijk en joeg in een flits de brand in duizenden bomen in de buurt van de
inslagplaats. Hij veroorzaakte een schokgolf in de dampkring die twee keer de
aarde rond ging. Twee dagen later hing er nog zoveel fijn stof in de atmosfeer
dat men 's nachts in Londen, 10.000 km verderop, bij het verstrooide licht ervan
de krant kon lezen. Het duurde tot 10 jaar na de Russische revolutie (in 1917)
voor er een expeditie kwam om de grond te onderzoeken en getuigen te
ondervragen (in 1927). Ziehier enkele van de getuigenverslagen:
'Vroeg in de morgen, toen iedereen in de tent nog sliep, werd deze samen met
de mensen erin de lucht in geblazen. Ze vielen terug op de aarde, waarna het
hele gezin lichte kneuzingen had opgelopen, maar Akoelina en Iwan waren
bewusteloos. Toen ze weer bijkwamen, hoorden ze een enorm lawaai. Ze zagen
dat het bos rondom hen in brand stond en voor een groot deel was verwoest.'
'Ik zat op de veranda, het was tijd voor het ontbijt. Ik keek naar het noorden,
toen de hemel plotseling in tweeën werd gespleten. Hoog boven het bos leek de
hele hemel in vlammen op te gaan. Op dat ogenblik voelde ik een intense hitte,
alsof mijn hemd vlam had gevat. Ik wilde het uittrekken, maar op dat moment
hoorde ik een knal in de hemel en een geweldige dreun. Ik werd tot op 3 sajenes
van de veranda weggeworpen en verloor voor een ogenblik het bewustzijn. Mijn
vrouw kwam naar buiten rennen en sleepte mij naar binnen. De dreun werd
gevolgd door een geluid alsof er stenen uit de hemel vielen of geweren werden
afgevuurd. De aarde beefde. Op dat moment woei er langs de hutten een hete
wind uit het noorden, als bij een kanon dat wordt afgeschoten.'
'Toen ik naast mijn ploeg ging zitten om te ontbijten, hoorde ik plotseling
knallen, als van geweervuur. Mijn paard viel op de knieën. In het noorden schoot
boven het bos een vlam omhoog. Toen zag ik dat het dennenbos door de wind
was neergebogen en ik dacht aan een orkaan. Ik greep met beide handen mijn
ploeg, opdat die niet zou worden weggeblazen. De wind was zo krachtig dat hij
brokken aarde van de grond opnam en daarna stuwde de orkaan een muur van
water op in de Angara.'
122
'Ik was wol aan het wassen aan de oever van de rivier de Kan. Plotseling was er
een geluid te horen als van het klapwieken van een opgeschrikte vogel en een
grote golf kwam de rivier op. Daarna klonk er een enkele scherpe knal, zo luid
dat een van de werklieden in het water viel.'
Dit merkwaardige voorval wordt de Toengoeska-gebeurtenis genoemd. Het enige
dat vaststaat, is dat er een geweldige ontploffing is geweest, een krachtige
schokgolf en een enorme bosbrand. Toch is er op die plek geen inslagkrater te
zien. Er schijnt slechts één verklaring te zijn die klopt met alle feiten: in 1908 is
de aarde getroffen door een stuk van een komeet.” 3 Tot zover Carl Sagan.
Merkwaardig is ten eerste, dat alle getuigen iets anders vertellen. De een hoorde
knallen als van een geweervuur, de ander klapwieken als van een opgeschrikte
vogel. Merkwaardig is ook, dat er geen doden vielen. Het meest merkwaardig
lijkt echter dat een stuk van een komeet 2.000 km2 bos verwoest zonder
inslagkrater. Men denkt dat er een waterige meteoor ontplofte in de troposfeer,
op ongeveer 6 km hoogte, met een geschatte kracht van 12 tot 30 megaton TNT.
Ter vergelijking: de atoombom op Hiroshima was slechts 15 kiloton TNT.
Carl Sagan was een kriticus van Velikovsky. Hij zegt: “Sterrenkundigen verzetten
zich niet tegen het idee van omvangrijke botsingen, maar wel als het botsingen
in recente tijden betreft. Als de planeten werkelijk op schaal werden vertoond,
namelijk als stofdeeltjes, zouden we zonder veel moeite kunnen concluderen dat
de kans op een botsing tussen een gegeven komeet en de aarde gedurende
enkele duizenden jaren uitermate klein is.” 4
Deze redenering lijkt misschien plausibel, maar als ons zonnestelsel wordt
vertoond als materie omringd door gravitatievelden, dan zijn de planeten geen
stofdeeltjes, maar stofzuigers. De aarde vangt jaarlijks duizenden tonnen stof en
stenen uit de ruimte, terwijl ze nog veel meer materie uit haar gravitatieveld
wegslingert, zonder dat we daar iets van merken.
De kans op een botsing in recente tijden bestaat ook niet. De kans dat morgen
uw huis afbrandt, is klein. Een brandverzekering zou anders onbetaalbaar zijn.
Stel dat uw huis toch afbrandt en u belt de verzekering: 'Gisteren is mijn huis
afgebrand.' Wat als men dan zegt: 'Gisteren? Daar verzet ik me tegen. De kans
op een brand in het recente verleden is uitermate klein.' Kansberekening is
nimmer van toepassing op het verleden. De kans op een gebeurtenis in het
verleden is nul (niet gebeurd) of één (wel gebeurd). De aarde bestaat voor ruim
70% uit oceanen. De kans dat een meteoriet in de oceaan terecht komt, is
123
daarom minstens twee maal zo groot als de kans dat hij op het land valt. Als hij
in de oceaan valt, kan er een tsunami ontstaan die hele kuststeden zou
wegvagen. Valt hij op het land, dan zou hij een stad kunnen raken. Londen en
Parijs hebben elk een oppervlakte van 2.000 km2. De kans dat een meteoriet
2.000 km2 bos verwoest zonder dat er slachtoffers vallen, lijkt uitermate klein,
maar in het verleden bestaan geen kansen. Iets is nou eenmaal waar gebeurd of
niet en daartussen ligt geen enkele kans.
De Toengoeska-gebeurtenis en de meteorietenregen in L'Aigle zijn waar gebeurd.
We kunnen ons beter afvragen hoe dergelijke inslagen ontstaan. In verhouding
tot onze baansnelheid is de ontsnappingssnelheid van de aarde immers laag. Een
meteorietenregen ontstaat meestal uit een wolk van kometengruis, die in een
baan rond de zon draait en door de aarde wordt ingehaald. Omdat de aarde zich
beweegt in de richting van de dageraad, vallen die meteorieten meestal rond
zonsopgang. Gezien het tijdstip, 30 juni, denkt men dat de Toengoeska meteoor
afkomstig was uit de Tauriden, een ring van kometengruis die wordt achter-
gelaten door de komeet Encke en die in een elipsvormige baan rond de zon
draait. Twee maal per jaar kruist de aardbaan deze ring, wat resulteert in een
regen van vallende sterren.
Een brok materie kan ook recht op het middelpunt van de aarde afsuizen. In ons
gravitatieveld maakt hij dan geen bocht, er ontstaat geen middelpuntvliedende
kracht. De baan van deze meteoor moet dan wel exact samenvallen met de
aardbaan. Onmogelijk is dat niet, maar het zal zeer zelden gebeuren.
Er komt ook wel eens een meteoor zeer dicht langs de aarde, om met een
hyperbolische bocht te worden weggeslingerd. Als zijn snelheid hoog genoeg is,
kan de straal van die bocht zo klein zijn, dat hij door de buitenste lagen van de
dampkring gaat. Men noemt dat een aardscheerder. Door de wrijvingswarmte
laat hij een helder lichtspoor na, dat lijkt op de rechte staart van een komeet.
Die staart blijft echter hoogstens een paar nachten zichtbaar.
5.3 De tollende aardas en de precessie
De zon doorloopt ieder jaar de hele dierenriem: Vissen, Ram, Stier, Tweelingen,
Kreeft, Leeuw, Maagd, Weegschaal, Schorpioen, Boogschutter, Steenbok en
Waterman. Deze sterrenbeelden zijn niet even groot, maar ze krijgen elk een
ruimte van 2 uur of 30°. Op 21 maart staat de zon in Vissen, het Lentepunt (de
equinox) ligt in de kop. Op 21 juni staat de zon op zijn hoogste punt, het
124
zomersolstitium ligt in Tweelingen. Op 23 september staat de zon in de
herfstequinox, in de Maagd. Op 21 december staat de zon op zijn laagste punt,
het wintersolstitium ligt in Boogschutter. De aardas wijst dan in het noorden van
de zon af, zodat het op het Noordelijk halfrond winter is en op het Zuidelijk
halfrond zomer. Maar overal op aarde kijken we naar het zelfde deel van de
sterrenhemel, want we bevinden ons op het zelfde punt van de aardbaan.
Toch ziet de hemel er in Athene anders uit, dan in Kaapstad. Dat komt omdat
men niet voorbij de horizon kan kijken. Waar die horizon ligt, hangt af van de
breedtegraad. In Athene en San Francisco, beiden op 38° NB, ziet men precies
dezelfde sterren, de horizon loopt er gelijk en de poolster staat 38° boven de
horizon. Op het Noordelijk halfrond is de poolster altijd zichtbaar, maar gezien
vanaf de evenaar ligt hij op de horizon en op het Zuidelijk halfrond is hij nooit
zichtbaar. Op de Noordpool staat hij in het zenit, recht boven je hoofd. Op
50° NB staat hij 50° boven de horizon, op 40° NB 40° en zo voort. De hoogte
van de poolster is gelijk aan de breedtegraad waarop men zich bevindt. In de
scheepvaart wist men dit al heel lang.
Sterren rond de poolster noemt men circumpolair. De poolster staat stil, de
circumpolaire sterren draaien er omheen en gaan nooit onder. Op de Noordpool
zijn alle sterren van de noordelijke hemel circumpolair, gedurende de lange
poolnacht draaien ze ieder etmaal een rondje, maar ze gaan nooit onder. In
Europa zijn de Grote Beer en Cassiopeia circumpolair. Hoe meer men naar het
zuiden gaat, des te lager staat de poolster en des te kleiner is het aantal
circumpolaire sterren. In Athene en San Francisco, beiden op 38° NB, heeft de
circumpolaire cirkel een straal van 38°, maar ook de cirkel van sterren die altijd
onder de horizon staan, heeft daar een straal van 38°. De Toekan, de Pauw en
het Zuiderkruis zijn in Griekenland nooit zichtbaar, maar in Australië gaan ze
nooit onder.
De aardas wijst echter niet voor eeuwig naar Polaris. Door de gravitatie van de
zon en de maan maakt hij langzaam een tollende beweging op het vlak van de
ecliptica. Trekken we de aardas door naar de hemel, dan beschrijft hij daar een
cirkel, waarop Polaris ligt. Het midden ligt in het hart van de Draak, de richting is
tegen de klok in en de straal is gelijk aan de schuinstand van de aardas. Deze
omloop duurt gemiddeld 25.920 jaar, zeg maar ongeveer 26.000 jaar. Wega in
de Lier ligt op deze cirkel, over pakweg 12.000 jaar zal Wega onze poolster zijn.
De Arend, de Zwaan en de Noorderkroon zijn dan circumpolair.
125
Deze beweging gaat tegen de richting van de sterren in. Deze gaan dagelijks op
in het oosten en onder in het westen, waarbij ze de zon elk jaar een keer
inhalen. Door de precessie verplaatsen ze zich echter naar het oosten (van rechts
naar links op de sterrenkaart), waarbij ze rijzen en dalen met de ecliptica. Ze
lijken daardoor wat achteruit te lopen. Daarom noemt men dit de precessie (het
achteruitlopen) van de equinoxen. Deze beweging werd omstreeks 130 v.Chr.
ontdekt door de Griek Hipparchus, dank zij de Griek Timocharis, die de stand van
de sterren 150 jaar eerder had opgetekend. Plato was ook een Griek, daarom
noemt men deze cyclus ook wel een Platonisch jaar.
In een Platonisch jaar of 26.000 jaar loopt de hele dierenriem langs de ecliptica,
van west naar oost, langs hetzelfde golvende pad dat de zon in een jaar aflegt.
Het duurt daarom iets meer dan een jaar, voor de zon weer op dezelfde plaats
tussen de sterren staat. Ons kalenderjaar is een zonnejaar of Tropisch jaar, een
omloop van de aarde rond de zon duurt 365,242 dagen. Een sterrenjaar of
Siderisch jaar duurt iets langer, namelijk 365,256 dagen. Het verschil ontstaat
omdat de aardas tolt, waardoor de sterren zich naar het oosten verplaatsen.
Zou onze kalender gebaseerd zijn op de sterren, dan zouden de seizoenen zich
ieder jaar iets verplaatsen. De kalender is echter ingericht op de seizoenen en de
sterren verplaatsen zich ten opzichte van de maanden. In 25.920 jaar zijn ze de
hele hemel rondgelopen, dat is een uur (of 15°) per 1.080 jaar en twee uur (een
maand of een sterrenbeeld uit de dierenriem) per 2.160 jaar.
Ten tijde van Plato, omstreeks 400 v.Chr., stonden alle sterren ruim twee uur
eerder aan de hemel. Het Lentepunt lag toen niet in Vissen, maar in Ram. Het
verplaatst zich nu naar Waterman, al kan men ook zeggen dat Aquarius rijst naar
het Lentepunt. Het zomersolstitium lag niet in Tweelingen, maar in Kreeft, die
toen op het hoogste punt van de ecliptica stond. Het wintersolstitium lag niet in
Boogschutter, maar in Steenbok. In de namen van de keerkringen leeft dat nog
voort: de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring. Deze namen stammen uit
de Grieks Klassieke tijd in Alexandrië, ongeveer een eeuw na Plato.
5.4 De verschijning van Jhwh aan Abraham
Ten tijde van Abraham, pakweg 4.000 jaar geleden, stonden alle sterren bijna
4 uur eerder aan de hemel. Het Lentepunt lag bijna 4 uur ten oosten van de kop
van Vissen, in de Ram, vlak bij de Stier. Als Abraham rond midwinter rond
middernacht naar de hemel keek, dan stond de Leeuw hoog boven hem in het
126
zuiden, daar waar nu de Tweelingen staan. Tegenwoordig staat de Leeuw daar
pas rond eind februari, of in december rond 4 uur ’s nachts, en hij komt ook
minder hoog. Als we willen weten of Jhwh die aan Abraham verscheen een
komeet was, dan is dit wel een verschil om rekening mee te houden!
De Bijbel vertelde over vier koningen uit Mesopotamië die een veldtocht naar
Kanaän hielden. Dat deed men in de oudheid meestal in de lente. De modderige
wegen waren opgedroogd, de akkers geploegd en ingezaaid, de wintervoorraden
vrijwel uitgeput en de mannen hadden de tijd, want ploegen was mannenwerk,
maar wieden was vrouwenwerk. Deze veldtocht ging voorbij, de vier koningen
werden verslagen, Abraham won en betaalde schatting aan de priester-koning
van Jeruzalem. Daarna verscheen Jhwh.
Over zijn eerste verschijning zegt Genesis: Na deze gebeurtenissen kreeg Abram
een visioen, waarin Jhwh tegen hem sprak: 'Wees niet bevreesd, Abram, ik zal je
beschermen en je rijk belonen.' Hij leidde Abram naar buiten: 'Kijk naar de
hemel en probeer de sterren te tellen.' Deze verschijning was 's nachts. De
volgende was 's avonds: Tegen zonsondergang viel Abram in een diepe slaap en
hij werd overvallen door een hevige angst en duisternis. Abraham slachtte wat
dieren en legde de stukken neer als offer voor Jhwh. Deze verschijning was ook
nog zichtbaar in de nacht: Toen het na zonsondergang donker werd, zag Abram
plotseling een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen de stukken
doorgingen. De komeet was kennelijk al onder, maar zijn dubbele staart rees nog
boven de horizon uit. De derde verschijning was overdag: Bij de eiken van
Mamre verscheen Jhwh aan Abraham, terwijl hij op het heetst van de dag bij de
ingang van zijn tent zat. Hij zat waarschijnlijk in de schaduw van de luifel. Het is
duidelijk een avondkomeet en het is kennelijk zomer.
Onze hypothetische komeet kwam uit de richting van Wega in de Lier, maar is in
het vlak van de ecliptica getrokken. Hij moet dan ongeveer uit de Boogschutter
komen, die recht onder de Lier staat. Rond midzomer stond de aarde tussen de
Steenbok en de Waterman. De Boogschutter stond aan de avondhemel en een
komeet uit die richting is inderdaad een avondkomeet.
Zou de aarde vanuit de zon gezien in de Tweelingen hebben gestaan (in
november, met de zon in Boogschutter), dan had men de komeet niet zien
aankomen. Zou de aarde ongeveer in de Leeuw of de Maagd hebben gestaan,
dan zou Jhwh eerst 's nachts en dan 's morgens vroeg zijn verschenen. Maar
127
Jhwh verscheen eerst in de nacht, toen rond zonsondergang en vervolgens op
het heetst van de dag. Jhwh stond toen kennelijk in het perihelium.
De stand van de sterren t.t.v. Abraham
Als de staart van de komeet Jhwh Venus raakte, dan zou Venus overkoken. Als
Venus op dat moment voor de zon langs ging, dan zou de zonnewind die dampen
naar de aarde blazen met een snelheid van 450.000 m/sec of 1.620.000 km/uur.
De afstand tussen Venus en de aarde is 39 tot 45 miljoen km. De dampen
waaien dan in 24 tot 27 uur van Venus naar de aarde.
Abraham werd gewaarschuwd door drie heren, twee van hen reisden door naar
Sodom, waarbij zij even veranderden in engelen. Er volgde een slapeloze nacht
vol verwarring. De twee vreemdelingen werden lastig gevallen door de inwoners
van Sodom, maar daar maakten die engelen een einde aan: En de menigte
buiten sloegen ze met blindheid. De volgende morgen liet Jhwh vanuit de hemel
een regen van brandende zwavel vallen op Sodom en Gomorra. Hij verwoestte
die steden en het hele dal, met alle inwoners en de gewassen op de akkers. Ook
die gewassen wijzen er op, dat het zomer was.
Onze hypothetische komeet was per definitie niet retrograad. Als avondkomeet
ging hij voor de zon langs, om er achter te verdwijnen. Als Venus op dat moment
voor de zon langs ging, dan werd zij getroffen door de staart. Terwijl de komeet
achter de zon verdwijnt, verschijnt zijn staart voor zonsopkomst, misschien wel
128
met een verblindend licht, terwijl wellicht ook Venus overkookte. Dan verdwijnt
hij achter de zon, waarna zijn staart weer verschijnt aan de avondhemel.
Lot durfde niet in Soar te blijven. Hij ging met zijn dochters naar het gebergte en
woonde met hen in een grot. Dat lijkt een veilige schuilplaats. Jhwh zou nu weer
na zonsondergang zichtbaar zijn en ’s avonds steeds later aan de hemel staan.
Hij staat steeds hoger, hij komt eerder op en gaat eerder onder. Hij wordt ook
kleiner en zijn staart verdwijnt. Voorbij de baan van Jupiter, op ongeveer 5 AE, is
het nog slechts een wazige vlek die langzaam vervaagt.
5.5 De bewegingen van de aardbaan
Sommige bewegingen van de aardbaan zijn niet zichtbaar aan de sterren, maar
leiden wel tot veranderingen in het klimaat. De aarde bereikt op 3 januari het
perihelium, op 147 miljoen km van de zon, en op 4 juli het aphelium, op
152 miljoen km van de zon. Dat verschil lijkt klein, maar de straling neemt af
met het kwadraat van de afstand. De aarde ontvangt daarom in januari 6,8%
meer zonnestraling dan in juli. Op het Noordelijk halfrond valt het stralings-
maximum in de winter en het minimum in de zomer. Op het Zuidelijk hafrond is
dat omgekeerd. Omdat ook de snelheid in het perihelium groter is dan in het
aphelium, duren de winters op het Noordelijk halfrond 7 dagen korter dan de
zomers, het daglicht overtreft er het nachtelijke duister met 168 uur per jaar. Op
het Zuidelijk halfrond is ook dat precies omgekeerd. Valt het perihelium in de
lente of herfst, dan wordt de straling eerlijk verdeeld over beide halfronden. Ook
duren de zomer en de winter dan op beide halfronden even lang.
Het perihelium ligt nu in Steenbok, maar in bijna 26.000 jaar loopt de dierenriem
door alle seizoenen. Als de dierenriem zich verplaatst, gaat het perihelium mee.
Het heeft echter ook een eigen beweging ten opzichte van de sterren. De ellips
van de aardbaan slingert namelijk langzaam als een hoela hoep rond de zon, in
dezelfde richting als de precessie. Deze omloop duurt ongeveer 110.000 jaar.
Terwijl de dierenriem in 26.000 jaar als een lopende band door de seizoenen
gaat, loopt het perihelium rustig in dezelfde richting over deze lopende band. Een
omloop van het perihelium duurt daarom iets korter dan een Platonisch jaar,
namelijk ongeveer 21.000 jaar. Het perihelium loopt vooruit door de seizoenen,
maar achteruit langs de hemel, van west naar oost. Daarom noemt men deze
cyclus de precessie van het perihelium.
129
Het perihelium valt nu op 3 januari. Op het Zuidelijk halfrond is het dan zomer
en de zon staat dichtbij. Op 4 juli staat de zon in het aphelium, dus verder weg
en op het Zuidelijk halfrond is het dan winter. Daarom zouden de zomers er
eigenlijk warmer en de winters kouder moeten zijn dan op het Noordelijk
halfrond. Op het Zuidelijk halfrond liggen echter meer oceanen, die de warmte
langzaam opnemen en weer afstaan. Oceanen matigen het klimaat, zij zorgen
voor koelere zomers en zachtere winters en tevens voor neerslag in de vorm van
regen of sneeuw. Op de grote landmassa's van het Noordelijk halfrond zijn de
winters koud en de zomers heet, dit met uitzondering van de kusten van Europa,
waar de Warme Golfstroom langs loopt.
Over ongeveer 10.500 jaar valt het perihelium in juli. Op de continenten van het
Noordelijk halfrond wordt het verschil tussen zomer en winter dan groter. Ook de
moesson kan daardoor in kracht toenemen, waardoor er meer regen valt in de
Sahara. Op het Zuidelijk halfrond wordt het klimaat meer gematigd.
Een andere beweging heeft te maken met de excentriciteit van de aardbaan. Op
dit moment is die baan bijna rond, de excentriciteit is e = 0,0167. Maar de
aardbaan is een beetje flexibel en de gravitatie van de zon en de planeten trekt
er aan. Daardoor rekt de aardbaan uit, de ene keer iets verder dan de andere
keer, in een cyclus van 95.000 jaar. De excentriciteit schommelt tussen e = 0 en
hoogstens e = 0,0677. Het verschil in zonnewarmte tussen perihelium en
aphelium bedraagt nu 6,8% en voorlopig wordt de aardbaan nog ronder, maar
over ongeveer 25.000 jaar neemt de excentriciteit weer toe. Bij een maximale
e = 0,0677 ligt het perihelium rond 140 miljoen km en het aphelium rond
160 miljoen km van de zon. Het verschil in straling is dan 27%. De gemiddelde
afstand tot de zon blijft gelijk, de hoeveelheid straling per jaar verandert niet,
maar als het perihelium dan in januari of juli valt, wordt die straling veel schever
verdeeld tussen het Noordelijk en het Zuidelijk halfrond.
De derde beweging heeft te maken met de schuinstand van de aardas, oftewel
de obliquiteit. Ook die schommelt een beetje. De obliquiteit is nu 23½°, maar in
41.000 jaar schommelt hij tussen 21,8° en 24,4°. Ook deze beweging heeft
invloed op het klimaat. Wordt de schuinstand groter, dan liggen de keerkringen
verder van de evenaar en de poolcirkels verder van de polen. De poolstreken
worden groter en de tropen eveneens. In de zomer staat de zon dan hoger en in
de winter lager. De winters worden kouder, de zomers heter, en dat geldt op
130
beide halfronden. Op dit moment schommelt de aardas weer naar meer rechtop.
Het verschil tussen zomer en winter wordt daardoor langzaam kleiner.
Deze drie bewegingen, de precessie, de excentriciteit en de obliquiteit, hebben
elk hun eigen ritme en invloed op het klimaat. Omdat deze cycli niet even lang
zijn, vormen ze samen een ingewikkeld patroon. Gezamenlijk kunnen ze echter
leiden tot duidelijke klimaatveranderingen.
Bij een hoge excentriciteit kan het klimaatsverschil tussen de halfronden groot
worden. Valt het perihelium in de zomer, dan zijn de zomers warmer en ze duren
korter, maar de winters zijn kouder en duren langer. Op het andere halfrond valt
het perihelium dan in de winter, de winters zijn er minder koud en korter, maar
de langere zomers zijn koeler. Door de precessie valt het perihelium steeds in
een ander jaargetijde, het klimaat wordt beurtelings strenger en meer gematigd
op het Noordelijk en Zuidelijk halfrond. Naarmate de excentriciteit groter is,
worden deze verschillen groter.
Door de cyclus van de obliquiteit staat de aardas afwisselend schuiner en meer
rechtop. Staat hij schuiner, dan wordt overal op aarde het verschil tussen zomer
en winter groter, maar staat hij meer rechtop, dan wordt dit verschil kleiner.
Gezamenlijk kunnen deze bewegingen leiden tot ijstijden.
5.6 IJstijden en hittegolven
Een ijstijd kan alleen ontstaan als het verschil tussen zomer en winter te klein is.
Koude lucht neemt weinig waterdamp op. Als het 's winters zeer koud is, dan
sneeuwt het niet, de lucht is vriesdroog. Zijn de winters zacht, dan verdampt er
meer water. Als de lucht afkoelt, doordat de warme lucht opstijgt en naar de
polen stroomt, of langs berghellingen omhoog gestuwd wordt, kristalliseert die
damp tot sneeuw. Als de winters zacht zijn, kan het flink sneeuwen. Als de
zomers dan niet warm genoeg zijn om alle sneeuw te doen smelten, vormt zich
langzaam maar zeker een ijskap, die iedere winter aangroeit.
Rond de Zuidpool ligt een continent dat groter is dan Australië. Antarctica is bijna
volledig bedekt met een ijskap van gemiddeld 1.720 m dik. Deze ijskap is zwaar,
hij drukt Antarctica naar beneden. Onder het ijs ligt West-Antarctica gedeeltelijk
onder de zeespiegel, zodat Antarctica eigenlijk uit twee landmassa’s bestaat. Op
Antarctica ligt ook een gebergte tot 4.350 m hoog, maar de ijskap ligt over
vrijwel alle bergen heen.
131
De Noordpool ligt in de Noordelijke IJszee, die wel dichtvriest, maar geen ijskap
heeft. Er ligt wel een ijskap op Groenland. Sneeuw die in zee valt, smelt weg,
maar op het land blijft sneeuw liggen. Een continent rond de pool is bevattelijk
voor een ijskap, maar een oceaan rond de pool is dat niet.
Sneeuw is wit en weerkaatst het zonlicht. Deze weerkaatsing, de albedo, wordt
groter als er meer sneeuw ligt. Een ijskap neemt weinig warmte op, maar kaatst
het grootste deel van het zonlicht terug de ruimte in. Door de hoge albedo wordt
het nog kouder, waardoor de ijskap kan groeien. Op de Zuidpool is het daarom
veel kouder dan op de Noordpool. De albedo draagt er toe bij, dat de gemiddelde
temperatuur op aarde tijdens een ijstijd lager is.
Een ijskap bevat een enorme hoeveelheid water die is verdampt uit de oceanen.
Ligt er ergens een ijskap, dan staat de zeespiegel lager, de oceanen zijn zouter
en het water bevat meer van het zware zuurstofisotoop 18O. Door zijn grotere
molecuulgewicht verdampt dit water minder snel. Uit de hoeveelheid 18O in het
sediment op de oceaanbodems kan men afleiden hoeveel water er ooit was
onttrokken aan de oceanen om ijskappen te vormen. Men vermoedde dat de
ijskappen tijdens de laatste ijstijden groeiden en slonken in een ritme dat min of
meer overeenkomt met de schommelingen in de excentriciteit, de precessie en
de obliquiteit. Omgekeerd geldt ook dat als er ergens een ijskap ligt, deze zal
groeien en slinken, waardoor de zeespiegel zal dalen en stijgen.
Gedurende de geschiedenis van de aarde zijn er perioden geweest waarin er
ergens een ijskap lag. De gemiddelde temperatuur op aarde was dan ook lager.
Dit wordt afgewisseld met perioden waarin er nergens een ijskap lag en het
overal warmer was. Men probeerde tot voor kort om deze verschillen te
verklaren met de hypothese dat een toename van het broeigas CO2 in de
atmosfeer zou leiden tot een warmer klimaat en een afname weer tot koude.
Gedurende de ijstijden was het CO2-gehalte in de atmosfeer tijdens warmere
perioden inderdaad hoger dan tijdens koude perioden, maar de relatie bleek
omgekeerd! In 1999 stond in Nature een artikel over een boorkern uit de ijskap
van Vostok, een onderzoekspost in Antarctica. Daaruit bleek dat de stijging van
het CO2-gehalte in de atmosfeer niet voorafging aan, maar volgde op de stijging
in temperatuur. Eerst werd het warmer en ongeveer 8 eeuwen later begon ook
het CO2-gehalte te stijgen.5 Een oorzaak die acht eeuwen achter zijn gevolg
aanloopt, bevindt zich uiteraard in een onhoudbare positie. De stijging van het
CO2-gehalte in de atmosfeer bleek het gevolg van de opwarming. 6
132
Als het klimaat warmer wordt, dan worden ook de oceanen warmer, maar de
warmtecapaciteit van water is zeer hoog (4186 Joule om 1 liter water 1° C te
verwarmen). Daarom duurt het enige eeuwen voor de oceanen merkbaar
opwarmen. CO2 lost goed op in koud water, maar uit lauwe oceanen ontsnapt de
“prik”. Er komt dan meer CO2 in de atmosfeer. Hoewel dit gas de structuur heeft
van een broeikasgas (het absorbeert infrarood of warmte, om het later weer uit
te zenden), wordt CO2 niet langer gezien als oorzaak van de mondiale klimaat-
schommelingen in het verleden. Dat de menselijke uitstoot van CO2 zou leiden
tot Global Warming, is gebaseerd op achterhaalde wetenschap.
Een veel belangrijker broeigas is de waterdamp die zich onzichtbaar in de
atmosfeer bevindt. De aarde absorbeert zonlicht en zet dit om in infrarood of
warmte die wordt uitgestraald. De meeste warmte verdwijnt weer in de ruimte.
CO2 absorbeert slechts een klein deel van het infrarode spectrum. Waterdamp
H2O absorbeert een veel breder deel van dit spectrum, maar deze verwarmende
werking van waterdamp is tweeledig, dit vanwege de wolken.
De zon verwarmt het aardoppervlak, daardoor wordt de lucht verwarmd en het
water verdampt. De lucht zet daarbij uit, waardoor hij lichter wordt en opstijgt.
Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. In de onderste
laag van de atmosfeer, de troposfeer, daalt de temperatuur met de hoogte. In de
laag daarboven, de stratosfeer, stijgt de temperatuur naarmate men hoger komt,
dit ten gevolge van de ozonlaag. Wolken ontstaan meestal in de troposfeer, of op
de grens van die twee luchtlagen. De albedo van wolken is hoog, ze kaatsen het
zonlicht terug, maar ze vangen ook de warmte op die de aarde uitstraalt. Ze
matigen daardoor het temperatuurverschil tussen dag en nacht en tussen zomer
en winter. Zonder wolken zijn de dagen warmer en de nachten kouder. Ook zijn
de zomers dan heter en de winters zijn vriesdroog. Zonder wolken sneeuwt het
niet en kan er geen ijstijd ontstaan.
Wolken bestaan niet uit waterdamp, maar uit condens, druppeltjes vloeibaar
water. Als warme lucht met waterdamp opstijgt en afkoelt, dan raakt de koudere
lucht verzadigd van waterdamp, die dan kan condenseren. Om deze druppeltjes
te vormen, zijn condensatiekernen nodig. Dat kan een willekeurig deeltje zijn,
maar dat deeltje moet geladen zijn, dus een ion. De atmosfeer wordt een beetje
geïoniseerd door de kosmische straling en rond deze ionen kan de waterdamp
condenseren. Zonder condensatiekernen kan de lucht tot op grote hoogte
verzadigd zijn van waterdamp, zonder dat er wolken ontstaan.
133
De meeste wolkenvorming vindt plaats op minder dan 10 km hoogte, in de
troposfeer, maar ook op grotere hoogte, in de stratosfeer, kan de atmosfeer nog
waterdamp bevatten. Ook dat beïnvloedt het klimaat, want waterdamp is een
krachtig broeigas. Uit een onderzoek uit 2010 bleek dat de luchtvochtigheid in de
stratosfeer inderdaad een verwarmende rol speelt in het klimaat. 7
5.7 De kracht van vulkanen
Niet alleen een broeigas, maar ook een koelgas kan het klimaat beïnvloeden. Het
belangrijkste koelgas is SO2, dat door vulkanen wordt uitgestoten. Wat er dan
kan gebeuren, staat boeiend beschreven in het boek van Philip Dröge: De
schaduw van Tambora. Op het eilandje Sumbawa in toenmalig Nederlands Indië
stond een vulkaan, de Tambora, die door eerdere uitbarstingen was gegroeid tot
ruim 4 km hoogte. Op 10 april 1815 barstte deze vulkaan uit in wat men een
Plinische eruptie noemt. De berg ontplofte! De top werd weggeblazen, de hoogte
was daarna nog maar 2800 meter en de knal van de ontploffing was tot op
2500 km hoorbaar. Een gloeiend hete pyroclastische gaswolk doodde alles in de
omgeving, vloedgolven gingen rond de hele aarde en drie jaar lang werd de zon
verduisterd of gefilterd. De vulkaan braakte niet alleen lava uit, maar hij spuwde
grote hoeveelheden zwaveldamp tot 40 kilometer hoog in de atmosfeer. Omdat
er altijd ook waterdamp in de atmosfeer zit, verandert SO2 dan in SO3. Zoals we
weten, is dit een witte kristallijne stof, de albedo is hoog! Dit poeder verspreidde
zich op grote hoogte met de straalstroom. Daar bleef het zweven en dit hield het
zonlicht tegen.
Er volgden drie zomers zonder zomer. De sneeuw dooide niet weg, het bleef
vriezen en de oogsten mislukten. De zon scheen door een bloedrode mist en
niemand begreep waarom. Er was nog geen telegraaf, het nieuws ging per brief
en per zeilschip, dus langzaam. De sociale gevolgen waren enorm. Voedseloproer
in Frankrijk, massale emigratie van Duitsers naar Amerika en een religieuze
massahysterie in Gent zijn slechts voorbeelden. Indirect leidde deze ramp tot
sociale hervormingen, maar ook tot de prachtige luchten op schilderijen van
William Turner en tot de uitvinding van de fiets, want de meeste paarden en
ezels waren verhongerd of opgegeten. 8
In 1883 ontplofte de Krakatau, een vulkaaneilandje tussen Java en Sumatra. Het
hele eiland verdween in zee, met een enorme tsunami als gevolg. Indonesië was
nog Nederlands Indië, het werd bestuurd door Nederlanders. Ook in 1883 ging
134
het nieuws nog niet zo snel de wereld rond, al waren de verbindingen wel een
stuk beter dan in 1815. Er was nog geen telefoon, maar wel telegraaf en de
schepen vaarden niet langer op de zeilen, maar op stoom. Ook deze uitbarsting,
met een kracht van 150 megaton TNT, leidde wereldwijd tot koude, misoogsten
en andere ellende, maar nu wist men de oorzaak. Vandaar dat deze uitbarsting
beroemder (of beruchter) werd dan die van de Tambora in 1815. 9
Niet alle vulkanen barsten uit met een ontploffing. De Kilauea op Hawaï die in
mei 2018 uitbarstte, was geen spuwende, maar een brakende vulkaan. Het
begon met een aardbeving, gevolgd door een trage stroom van lava die drie
maanden aanhield. Als een vulkaan langdurig lava uitbraakt en deze stroomt de
oceaan in, dan verwarmt dit de oceaan. Dit kan leiden tot Global Warming. Er
zijn vulkanen geweest die duizenden jaren lang lava uitbraakten. Ook stoten alle
vulkanen grote hoeveelheden CO2 uit.
Er bestaan ook supervulkanen, zoals Yellowstone, die omstreeks 630.000 jaar
geleden het westen van de huidige Verenigde Staten bijna geheel bedekte onder
een laag vulkanische as. Lake Toba op Sumatra was ook een supervulkaan, zelfs
3 maal zo groot als Yellowstone. Deze is barstte 74.000 jaar geleden uit, tijdens
de laatste ijstijd. DNA-onderzoekers vermoeden dat dit toen heeft geleid tot het
bijna uitsterven van de mensheid.
5.8 Klimaat en zonnestraling
Een belangrijke factor voor het klimaat is natuurlijk de zon. Geen enkele ster is
ooit helemaal stabiel, soms straalt hij feller, dan neemt de straling weer af. Dit
komt door cyclische processen in de ster zelf. Ook de zon kent dergelijke cycli:
soms is hij actief, dan schijnt hij feller en de temperatuur stijgt overal op aarde,
zelfs op Mars. Neemt de zonnestraling af, dan dalen de temperaturen.
Als de zon minder fel schijnt, neemt ook de zonnewind af. Daardoor wordt de
magnetische schil rond de heliosfeer zwakker, de kosmische straling neemt toe.
De atmosfeer bevat dan meer ionen, condensatiekernen voor wolken. Wordt de
zon weer actiever, dan neemt de kosmische straling af. Er worden dan minder
wolken gevormd, ook al is de atmosfeer verzadigd van waterdamp. In de
stratosfeer blijkt waterdamp een zeer krachtig broeikasgas. Een actieve zon
schijnt niet alleen feller, maar hij zorgt ook voor minder wolken en meer water-
damp als broeikasgas in de stratosfeer!
135
De meest bekende zonnecyclus, de Schwabe-cyclus, duurt gemiddeld 11 jaar.
Eerst verschijnen er zonnevlekken rond de polen. Hun aantal neemt toe en ze
verplaatsten zich in de richting van de evenaar. Dit gaat gepaard met een
toename van zonnevlammen, waardoor de zon feller gaat schijnen, tot de cyclus
zijn hoogtepunt bereikt. Dan slaat het magnetische veld van de zon om, de
zonneatmosfeer komt tot rust en de cyclus begint opnieuw. Hoe deze cyclus
ontstaat, weet men nog niet, maar wel dat hij de gemiddelde temperatuur op
aarde met 0,1°C doet stijgen en dalen.
Er zijn ook zonnecycli met langere perioden: de Gleissberg Cyclus duurt 75 tot
90 jaar, de Suess Cyclus duurt 200 tot 500 jaar en de Bond Cyclus duurt 1.100
jaar. Deze cycli tellen bij elkaar op, zodat de kortere cycli worden meegedragen
op de rug van langere cycli. Als ze elkaar versterken, leidt dat tot een duidelijke
klimaatverandering. Het klimaatoptimum van de 12e en de 13e eeuw (tijdens de
bouw van de kathedralen) en de Kleine IJstijd die daarop volgde, werden
veroorzaakt door deze cycli. Hoewel deze klimaatveranderingen relatief klein
waren, bleken ze van grote invloed op de landbouw en het dagelijkse leven.
Al deze cyclische veranderingen, in zonnestraling, excentriciteit, precessie en
obliquiteit, tellen bij elkaar op. Ze blijken echter niet voldoende om de grote
klimaatverschillen te verklaren die in het verleden zijn opgetreden. Er zijn op
aarde perioden geweest waarin ijskappen groeiden en slonken, afgewisseld met
perioden waarin het overal op aarde warm was. Tot voor kort probeerde men
deze klimaatverschillen te verklaren met de CO2-hypothese. Dit broeikasgas zou
misschien maken dat het klimaat op hol kan slaan.
In 2000 stond in Nature een artikel van de geoloog Ján Veizer et al. waaruit
bleek dat CO2 onmogelijk de drijvende kracht kon zijn achter die grote klimaat-
verschillen. Het ging om een reconstructie van de temperatuur van het zeewater
rond de evenaar van het laat-Cambrium tot heden, een tijd van 500 miljoen jaar,
middels een analyse van de hoeveelheid 18O in schelpen. Die temperatuur bleek
aan grote veranderingen onderhevig, maar dat kwam totaal niet overeen met de
reconstructie van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer. 10
Als CO2 niet de drijvende kracht is achter de klimaatverschillen, dan rijst de
vraag waardoor deze warme en koude tijden dan wel ontstaan. Veizer richtte zijn
blik nu op de kosmos.
136
5.9 De bewegingen van sterren en stelsels
De Melkweg telt minstens 200 miljard sterren en er zijn miljarden van zulke
sterrenstelsels in het heelal. Net als ons zonnestelsel, draait de Melkweg rond
zijn as en is dus plat. De diameter is 100.000 lichtjaar en de dikte is “slechts”
1.000 lichtjaar. In het centrum bevindt zich een zwart gat, een samenballing van
materie met een gravitatieveld dat zo krachtig is, dat zelfs het licht er niet aan
kan ontsnappen. Slaan we een denkbeeldige spijker door het zwarte gat,
loodrecht op het vlak van de Melkweg, dan is de kop van de spijker de
Noordpool. De Melkweg beweegt zich met grote snelheid in de richting van die
Noordpool, als een vliegende schotel die recht omhoog gaat.
Ons zonnestelsel bevindt zich in de Melkweg. De afstand tot het zwarte gat is
26.000 lichtjaar, de omlooptijd rond het zwarte gat is bijna 250 miljoen jaar en
de baansnelheid is 552.000 km/sec. Deze baan is rond, maar hij maakt daarbij
een golfbeweging op het vlak van de Melkweg. Ons zonnestelsel bevindt zich dus
beurtelings boven en onder de evenaar van de Melkweg. Een cyclus van deze
golfbeweging varieert rond 62 miljoen jaar, van 52 tot 74 miljoen jaar. Als het
heelal gelijkmatig doortrokken zou zijn van kosmische straling, dan zou deze
cyclus van invloed kunnen zijn op de hoeveelheid straling die ons zonnestelsel
ontvangt. Omdat de Melkweg recht omhoog vliegt, zou de straling groter zijn
wanneer ons zonnestelsel zich op het hoogste punt van deze cyclus bevindt. Een
bijbehorende klimaatcyclus werd echter niet gevonden.
In de Melkweg ontstaan gravitatievelden die als spiraalarmen vanuit het centrum
van de Melkweg rondwentelen. In zo’n spiraalarm verdichten de sterren zich, er
bevinden zich meer sterren in een spiraalarm, dan tussen spiraalarmen. Deze
gravitatievelden gaan sneller dan de materie, zij halen ons zonnestelsel in. Soms
bevindt het zonnestelsel zich daarom in een spiraalarm, dan weer tussen twee
spiraalarmen. Volgens de astronomen duurt deze cyclus 135 ± 25 miljoen jaar.
Deze cyclus van de sterrendichtheid blijkt van grote invloed op het klimaat! De
kosmische straling is niet gelijkmatig verdeeld over het heelal, maar afkomstig
van de sterren. In een spiraalarm is hij daarom groter.
De geoloog Ján Veizer, die in 2000 een einde maakte aan de CO2-hypothese, is
gespecialiseerd in isotopenonderzoek. Samen met de astrofysicus Nir Shaviv
publiceerde hij in 2003 een artikel waarin de kosmische straling de verklaring
vormde voor de grote temperatuurveranderingen op de geologische tijdschaal.
Veizer en Shaviv vergeleken de temperatuur van het zeewater met de gegevens
137
over kosmische straling. Ze onderzochten ijzermeteorieten, sorteerden ze op
ouderdom en bepaalden de mate waarin ze bloot hebben gestaan aan kosmische
straling. Daaruit bleek dat die straling toe- en afneemt met een factor van
minstens 2,5. De hele cyclus duurt 143 ± 10 miljoen jaar, wat overeenkomt met
de cyclus van de spiraalarmen. De kosmische straling doorloopt dus een zelfde
cyclus als het zonnestelsel in de spiraalarmen.
Er zijn op aarde een aantal lange perioden geweest met een koud klimaat, met
ijskappen rond de polen en lagere temperaturen langs de evenaar. Daarna werd
het weer warmer, er lagen nergens ijskappen en de temperatuur langs de
evenaar was aanzienlijk hoger. Deze klimaatcyclus duurt 145 ± 7 miljoen jaar.
De belangrijkste conclusie was dat deze cycli in de tijd samenvielen met die van
de spiraalarmen. Als de zon zich in een spiraalarm bevindt, dan is het klimaat op
aarde kouder. Verlaat de zon de spiraalarm weer, dan wordt het warmer. De
enige verklaring kan zijn, dat kosmische straling leidt tot wolkenvorming en dat
deze wolken leiden tot sneeuw in de winter en koele dagen in de zomer. Op dit
moment is de zon bezig om een spiraalarm te verlaten, de kosmische straling
neemt af. We verlaten nu langzaam maar zeker een periode van ijstijden, maar
het kan nog heel lang duren voor deze invloed zichtbaar wordt in de vorm van
een warmer klimaat. Er zou best nog een ijstijd kunnen komen.
138
In deze grafiek van Veizer en Shaviv geven de bovenste blauwe balken de koude
periodes weer. De gele golf is de cyclus in kosmische straling, de bandbreedte is
de foutenmarge en de rode lijn is de straling die Veizer en Shaviv hebben
gevonden. Daaronder staat de grafiek van de temperatuur van het zeewater rond
de evenaar. De rode lijn geeft de verwachte afwijking in de temperatuur op
grond van schommelingen in kosmische straling. De zwarte lijn is de werkelijke
temperatuur, zoals in 2000 werd berekend door Veizer et al. Deze valt niet
helemaal samen met de verwachte temperatuur, er zijn dus nog andere
mechanismen in het spel, maar het signaal is krachtig. De groene lijn geeft de
hoeveelheid sediment weer waarop de temperaturen zijn gereconstrueerd. De
scherpe daling in de hoeveelheid sediment rond 250 miljoen jaar geleden
ontstaat door een massale uitsterving. 11
In de geschiedenis van de aarde komen soms massale extincties voor en ook het
klimaat heeft zich soms drastisch gewijzigd. Deze veranderingen gaan niet altijd
langzaam, zoals Sir Charles Lyell meende, sommige blijken zeer plotseling op te
treden. Dat dergelijke rampen veroorzaakt kunnen zijn door een meteorietinslag,
wordt tegenwoordig wel aanvaard, maar een komeet als oorzaak wordt niet
verondersteld. Een komeet komt voorbij in het ritme van zijn omlooptijd. Als
deze rampen zich zouden voordoen op willekeurige momenten, dan moeten we
concluderen dat de aarde soms wordt getroffen door een meteoriet, maar dat
zouden toevalstreffers zijn. Alleen als er in deze rampen een ritme zou zitten,
kan er een komeet in het spel zijn. Dit moet dan een ander ritme zijn dan dat
van de cyclische veranderingen die ontstaan door schommelingen in de
aardbaan, de activiteit van de zon en de spiraalarmen van de Melkweg. Ook mag
dit ritme niet trager zijn dan 30 miljoen jaar, de maximale omlooptijd van een
komeet. In het volgende hoofdstuk zullen we onderzoeken of dat zo is.
139
Literatuur en eindnoten:
Dröge, Philip: In de schaduw van Tambora. Uitgeverij Unieboek, Het Spectrum bv,
Houten 2015. ISBN 978 90 00 35327 9
Petit, J.R. et all.: Climate and atmospheric history of the past 420.000 years from the
Vostoc ice core, Antarctica. Nature 399 (1999) p. 429-435
Prins, Prof. Dr. J.A. red.: E.N.S.I.E encyclopaedie, deel 4: Sterrekunde. Amsterdam
1949
Rey, H.A.: De Sterren anders bekeken. Uitgeverij Hollandia B.V., Baarn 1976. ISBN
90 6045 941 5
Sagan, Carl: Cosmos. Carl Sagan Productions Inc, 1980. Ned. Vert.: Gerton van
Wageningen: Cosmos. Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1981. ISBN 90 269 4823
9
Schumann, Walter: Stenen en mineralen verzamelen. Tirion Natuur, 1994. ISBN 90
5210 235 X
Shaviv, Nir J.; Veizer, Ján (2003), "Celestial driver of Phanerozoic climate?", Geological
Society of America, GSA Today 13 (7): p. 4–10
Shaviv, Nir J.: The Milky Way Galaxy's Spiral Arms and Ice-Age Epochs and the Cosmic
Ray Connection. http://sciencebits.com/ice-ages
Smelyakov, Sergey: The Celestial Crosses in Earth’s Motions. 2008
Solomon, Susan et all.: Contributions of Stratospheric Water Vapor to Decadal
Changes in the Rate of Global Warming. Science Science DOI:
10.1126/science.1182488
Veizer, Ján et all.: Evidence for decoupling of atmospheric CO2 and global climate
during the Phanerozoic eon. Nature 408, 698-701 (7 December 2000)
1 Illlustratie: hemelkaart ontleend aan: Rey, p. 154-155 2 Schumann, p. 139-140 3 Sagan, p. 74-75 4 Sagan, p. 91 5 Nature 399 (1999) p. 429-435 6 http://euanmearns.com/the-vostok-ice-core-and-the-14000-year-co2-time-lag/ 7 Science DOI: 10.1126/science.1182488 8 Zie Philip Dröge, helemaal. 9 Zie de documentaire “Krakatoa – The Great Volcanic Eruption” op YouTube 10 Nature 408 (7 December 2000), p. 698 11 Grafiek en verdere informatie ontleend aan: http://sciencebits.com/ice-ages
140
Hoofdstuk 6: De geschiedenis van de aarde
6.1 Het begin van het leven op aarde
Ons zonnestelsel ontstond ongeveer 4,6 miljard jaar geleden uit een gaswolk
die zich samentrok en ging klonteren. De klonters versmolten tot planeten die
de omringende materie naar zich toe zogen. Naarmate de aardklont groter
werd, nam de kracht van de inslagen toe en de daarmee gepaard gaande hitte
hield de aarde vloeibaar. De zwaardere elementen, met name nikkel en ijzer,
zakten naar de kern. Ten slotte hielden de inslagen op, de aarde koelde af en
de korst begon te stollen. De oudste stollingsgesteenten blijken ongeveer
4 miljard jaar oud. De aarde werd toen nog getroffen door een regen van
meteorieten, het Grote Bombardement, dat aanhield tot ongeveer 3,8 miljard
jaar geleden. De aardkorst was overdekt met kraters, waarvan de meeste door
bodemerosie verdwenen zijn. Alleen in Canada en Groenland vindt men nog
gesteenten uit die tijd.
De eerste sporen van leven zijn afkomstig van de zuidwestkust van Groenland,
in gesteente van 3,85 miljard jaar oud. Het zijn geen echte fossielen, maar een
levend organisme laat door zijn stofwisseling een chemische afdruk achter. Er
bestaan geen gesteenten die ouder zijn, men kan dus niet precies nagaan
wanneer het leven op aarde begon, maar de aardkorst was aanvankelijk
vloeibaar, de hitte was groot. Het is een raadsel hoe in deze hete heksenketel
levende aminozuren konden ontstaan. Daarom zoekt men de oorsprong van het
leven nu in de ruimte. De eerste sporen stammen immers uit de tijd van het
Grote Bombardement. Het probleem wordt verplaatst van een kokend inferno
naar een ijskoude duisternis! Maar hoe en waar het leven ook is ontstaan, het
moet reeds in volle gang zijn geweest, toen het zijn sporen naliet in het
gesteente van Groenland.
De rotatie van de aarde roept een middelpuntvliedende kracht op, waardoor de
aarde langs de evenaar een beetje uitstulpt. Zo ontstond langs de evenaar een
continent, Rodinia, omzoomd door ondiepe kustwateren waarin het leven zich
kon ontwikkelen. De oudste fossielen zijn afkomstig van bacterieën en ze zijn
3,5 miljard jaar oud. Ze bestaan uit fijne ketens van microben, die sterk lijken
op de nu nog levende blauwwieren. Ze vormden een soort uitgestrekte matten,
die als slijmerige lagen in de kustwateren leefden. Ongeveer 2,6 miljard jaar
geleden vormden deze microben ook een dunne korst op het land.
141
Bacteriën en virussen lijken simpele organismen, maar het zijn onherleidbaar
complexe systemen. Alle onderdelen zijn nodig om het systeem te laten
functioneren. Als slechts één onderdeel ontbreekt, dan werkt het hele systeem
niet. Dan is het geen virus of bacterie, maar dode materie.
De evolutietheorie zegt dat organismen ontstaan door kleine veranderingen in
het voordeel van het individu, maar de meeste biologische systemen zijn
onherleidbaar complex. Een trage evolutie kan deze complexe systemen niet
voortbrengen, zij moeten plotseling in hun geheel zijn ontstaan, omdat ze
anders niet functioneren. Deze onherleidbare complexiteit strijdt met het
actualisme van Leyel en Darwin. Dat wil niet zeggen dat de evolutietheorie nu
de prullenbak in kan, maar evolutie blijkt slechts een van de mechanismen die
kunnen hebben geleid tot de huidige biosfeer.
Aanvankelijk waren de levende cellen nog niet bestand tegen zuurstof. Zij
ademden dat uit en hun stofwisseling was gebaseerd op de verbranding van
zwavel tot SO2 of stikstof tot NO2. De blauwwieren of cyanobacteriën bevatten
echter wel reeds chlorofyl, een eiwit dat met behulp van zonlicht CO2 en H2O
kan splitsen. Dat proces heet fotosynthese. Van koolstof en waterstof vormen
ze dan koolhydraten en ze ademen zuurstof uit. Hun huidige verwanten, de
algen, zijn nog altijd de grootste producenten van zuurstof in de oceanen.
Zuurstof is echter zo agressief, dat de cyanobacteriën er zelf niet tegen bestand
waren. Het gas vergiftigde eigenlijk hun biotoop. Tegelijkertijd was er nog een
overvloed aan vrije metalen aanwezig, waaronder natrium, kalium, calcium,
magnesium, ijzer en aluminium. Door hun oxidatie verdween de zuurstof even
snel uit het water, als het er in werd geblazen.
De oceanen waren basisch, de zuurstof loste er goed in op. De atmosfeer
bestond voornamelijk uit stikstof N2 en CO2. Ook CO2 lost op in koud water en
vormt dan koolzuur, waaruit onoplosbare carbonaten ontstaan. Deze sloegen
als sediment op de oceaanbodems neer, terwijl de CO2 langzaam maar zeker uit
de atmosfeer verdween. Calcium en magnesium werden omgezet in kalksteen
en dolomiet. Pas toen vrijwel alle vrije metalen geoxideerd en/of tot zouten
gevormd waren, werd het zuurstofgehalte in de oceanen zo hoog dat er ook
zuurstof in de atmosfeer kwam. Daarna kon er een ozonlaag ontstaan.
Bij bacterieën ligt het DNA los in de cel. Ze kunnen zich daardoor wel zeer snel
vermenigvuldigen, maar het onbeschermde DNA muteert ook snel en het kan
volstrekt niet tegen zuurstof. Er ontstonden hogere organismen, de eukaryoten,
142
met een celkern waarin het DNA veilig ligt opgeslagen. Het kost dan wel meer
energie om nieuwe cellen te maken, maar bij deze reproductie komen mutaties
veel minder vaak voor en in de cel kan ook zuurstof aanwezig zijn, zonder het
DNA te beschadigen. De eukaryoten verstevigen hun celmembranen met
vetzuren die sterolen worden genoemd. Alleen deze hogere organismen kunnen
sterolen maken. In Australië zijn in rotsformaties van 2,7 miljard jaar oude
schalie (kleisteen) microscopische spoortjes van sterolen aangetroffen.
Eukaryoten bestaan zeker sinds die tijd.
Pas nadat het DNA goed was afgeschermd, konden de levende cellen echt gaan
samenwerken. Rond 1,8 miljard jaar geleden verschenen de eerste meercellige
fossielen, kleine spiralen van ongeveer 2 cm lengte. Dergelijke organismen
bestaan nu niet meer. De oudste herkenbare meercellige organismen zijn de
rode algen, die 1,2 miljard jaar geleden reeds bestonden. Al het leven was toen
nog plantaardig, het ademde CO2 in en zuurstof uit.
Rond 0,6 miljard jaar of 600 miljoen jaar geleden bereikte het zuurstofgehalte
in de atmosfeer het huidige niveau. Er ontstond een dierlijke levensvorm, die
plantaardige cellen kon afbreken en koolstof kon verbranden. Een dier ademt
O2 in en CO2 uit. De eerste dieren zijn ronde fossielen die er uitzien als de
afdruk van een munt. Het waren slijmerige organismen, verwant aan kwallen,
die uit twee lagen celweefsel bestaan. Een andere vorm van dierlijke
organismen waren de zeeveren en sponzen. Dan verschijnen de eerste wormen.
Zij hebben drie lagen celweefsel: huid, spieren en darm. In gesteenten van 550
miljoen jaar oud zijn sporen gevonden van holen die alleen maar gemaakt
kunnen zijn door gespierde wormen. Omdat deze fossielen werden ontdekt in
de Ediacara Hills in Zuid Australië, noemt men deze fauna Ediacara.
Fossielen worden gevonden in gesteenten waarvan men de ouderdom kan
bepalen door middel van de halveringstijd van radioactieve isotopen. Uranium
vervalt langzaam tot lood en daarmee kan men de oudste gesteenten dateren.
Maar ook andere elementen kunnen langzaam vervallen. De rubium/strontium
methode wordt toegepast op stenen van minstens 10 miljoen jaar oud en de
kalium/argon methode op stenen van minstens 100.000 jaar oud. Hoewel deze
dateringen een ruime marge hebben, zijn ze wel exact. Ze tonen aan, dat niet
alle gesteente even oud zijn en ook uit welke periode een bepaald gesteente
stamt. De laatste decennia zijn deze dateringsmethoden dusdanig verbeterd,
dat de marge steeds kleiner wordt.
143
De hele lange voortijd heet het Precambrium, dat duurde tot 541 miljoen jaar
geleden (verder afgekort tot Mjg). Dat is ongeveer 90% van de leeftijd van de
aarde. Het wordt (sinds 2012) verdeeld in drie periodes: het Hadean, waarin de
aarde zich vormde; het Archean, waarin de korst stolde en er een atmosfeer
ontstond, terwijl vrije metalen de zuurstof bonden; en het Proterozoïcum,
waarin het zuurstofgehalte sterk steeg en de eukarioten ontstonden.
Die laatste periode, het Proterozoïcum, van 2.420 tot 541 Mjg, duurde bijna
2 miljard jaar. Ook deze tijd wordt nu ingedeeld. Vanaf 850 Mjg trad er een
reeks van drastische veranderingen in. Het continent langs de evenaar Rodinia
viel uiteen, terwijl de hele aarde bevroor. Deze periode van 850 tot 635 Mjg
noemt men het Cryogeen, vanwege de zwaarste ijstijden uit de geschiedenis
van de aarde. Volgens sommige onderzoekers waren de oceanen tot een
kilometer diep bevroren, terwijl er volgens anderen ook open water was. Op
deze “sneeuwbal aarde” komen we nog terug.
Het Cryogeen ging over in het Ediacarium, dat duurde van 635 tot 542 Mjg. De
scherpe scheidslijn wijst op een klimaatverandering. Ook tijdens het Ediacarium
was er een ijstijd, zoals blijkt uit afzettingen van de Gaskiers glaciatie, die
580 miljoen jaar oud zijn. Gelijktijdig of kort daarna ontstond de Ediacara, de
dierlijke kwallen, sponzen en wormen.
Met de opkomst van de dieren begint de indeling in geologische tijdperken die
in de 19e eeuw werd opgesteld door Sir Charles Lyell, op grond van het feit dat
de aardkorst bestaat uit lagen waarin de steensoorten en fossielen duidelijk van
elkaar verschillen. Men ging er toen nog vanuit dat deze gelaagdheid was
ontstaan in een langdurig, geleidelijk proces. Sinds de tweede helft van de
20e eeuw werd deze indeling voorzien van jaartallen, die steeds nauwkeuriger
werden. Het geleidelijke proces kreeg toen af en toe een hevige schok. Vooral
de drift der continenten bleek soms heftiger dan verwacht.
6.2 De aardkorst en de drift der continenten
De aardkorst bestond aanvankelijk uit een bovenste laag van lichte graniet, het
sial, dat naast zuurstof veel silicium en aluminium bevat, met daaronder een
dunnere en zwaardere laag, het sima, met silicium en magnesium. De
oceaanbodems bestaan voornamelijk uit sima, dat slechts 4 tot 5 km dik is. Het
sial is gemiddeld 35 km dik. De straal van de aarde is ruim 6.000 km, de korst
is dus relatief dun. Op deze aardkorst hebben zich sedimenten afgezet. Deze
144
drie lagen, sima, sial en sedimenten, liggen echter niet netjes op elkaar. De
aardkorst blijkt in het verleden herhaaldelijk gescheurd en geplooid door
vulkanen, aardbevingen, aardscheuren en aardstuwingen.
Onder het sima zit de mantel van magma, die bestaat uit silicaten van
magnesium en ijzer. Door de hoge temperatuur en druk is het magma stroperig
vloeibaar, maar in gestolde vorm is het basalt. De grens tussen sima en magma
is scherp, zoals tussen ijs en water, maar die grens ligt niet overal even diep.
Het lichtere sial van de continenten drijft hoger op het magma dan het
zwaardere sima van de oceaanbodems. Gebergten vertonen meestal een
negatieve afwijking in de zwaartekracht, omdat het lichtere sial daar soms
kilometers diep in het magma steekt. Een sterke negatieve afwijking werd ook
gevonden aan de buitenzijde van de Filippijnen en ten zuiden van Java.
Misschien ligt daar wel een berg sial in het magma verzonken.
De continenten drijven in het magma: hoe hoger ze er boven uitsteken, des te
dieper liggen ze er in. Net als bij ijsbergen is deze verhouding ca. 1:9. Door de
hitte en druk ontstaan er stromingen in het magma, het hete magma stijgt op,
stroomt langs het sima en koelt af, waarna het weer naar beneden zinkt. De
continenten drijven als schollen op deze convectiestromen. Daar waar ze op
elkaar botsen, ontstaan aardbevingen en volgens de gangbare theorie op den
duur zelfs hooggebergten. Uit de scheuren die daarbij tussen de schollen
ontstaan, komt eveneens onder hitte en druk het magma omhoog, dat dan stolt
tot basalt. Men noemt dat de schollentektoniek of de drift der continenten. 1
Volgens de gangbare theorie ontstaat die drift door trage convectiestromen.
Deze schollentektoniek is op andere planeten echter niet aanwezig en ook in
computermodellen waarin men het ontstaan van de aarde probeert te
simuleren, ontstaan geen continenten die als schollen ronddrijven. Een andere
kijk op deze continentale drift bood professor Charles Hapgood, een tijdgenoot
van Velikovsky. Hapgoods boek uit 1958, Earth's Shifting Crust, bevat een
lovend voorwoord van Albert Einstein. De theorie wordt daarom soms ten
onrechte aan Einstein zelf toegeschreven.
Hapgood ging uit van de volgende vaststaande feiten: De aarde draait om zijn
as. Langs de evenaar is de snelheid 1670 km per uur (sneller dan het geluid!)
en rond de polen vrijwel nihil. Door de middelpuntvliedende kracht wordt de
aarde langs de evenaar iets uitgestulpt en bij de polen wat afgeplat. De
middellijn van de aarde is door de evenaar 12.756 km en door de polen 12.714
145
km, een verschil van 42 km. Ook de omtrek van de aarde is langs de evenaar
het grootst. De uitstulping langs de evenaar werkt als een vliegwiel, waardoor
de aarde stabiel rond zijn as blijft draaien. Deze feiten worden door de
wetenschap als vaststaand erkend.
Op grond van deze gegevens onderzocht Hapgood of de polen zich zouden
kunnen verplaatsen onder de centrifugale druk van een ijskap die a-
symmetrisch rond de pool ligt. Dat zou dan de vele klimaatsveranderingen in
het verleden kunnen verklaren. Hij schrijft: “Met een verplaatsing van de polen
kan bedoeld worden, dat de richting van de aardas ten opzichte van de sterren
verandert. Dit wordt zelden verondersteld, omdat men zich eenvoudig geen
kracht kan voorstellen die tot deze verplaatsing kan leiden, behalve mogelijk
een grote interplanetaire botsing.” Hapgood ging er van uit dat dit laatste
onmogelijk is. Velikovsky beweerde het tegendeel, vandaar dat het niet boterde
tussen deze geleerden, die overigens beiden bevriend waren met Einstein.
Hapgood vervolgt: “Een andere mogelijkheid zou zijn dat de polen zich
verplaatsen door een verandering van de stand van de hele planeet ten
opzichte van zijn as. De as zou nog in dezelfde richting wijzen, maar de polen
zouden op een andere plaats komen te liggen. Het belangrijkste obstakel voor
een dergelijke verandering is de equatoriale bult, die zich gedraagt als de
stabiliserende ring van een gyroscoop. Een verplaatsing van de planeet ten
opzichte van zijn as vereist een kracht die groot genoeg is om het stabili-
serende effect van de equatoriale bult te overwinnen.”
Ook een dergelijke kracht is op aarde niet aanwezig. Daarom koos Hapgood
voor de mogelijkheid dat niet de hele aarde van stand verandert ten opzichte
van de as, maar dat alleen de aardkorst gaat glijden over de stroperige mantel
van magma. Ook dan moet de equatoriale bult worden overwonnen. De
vereiste kracht zou volgens Hapgood kunnen komen van een ijskap die a-
symmetrisch rond de pool ligt. Het effect is echter hetzelfde, als wanneer de
stand van de aardas ten opzichte van de aarde verandert.
Hapgood zegt: “Bij iedere verplaatsing zullen sommige gebieden verschuiven
naar de evenaar en andere tegelijkertijd naar de polen. Twee gebieden die
diametraal tegenover elkaar liggen, zullen naar de evenaar toe bewegen, terwijl
twee andere gebieden naar de polen schuiven. Dit kan het beste worden
begrepen als je naar de wereldbol kijkt.” Deze opmerking geldt ook voor de rest
van dit hoofdstuk. Mocht u een wereldbol bezitten, pak hem er dan even bij!
146
Hapgood vervolgt: “Omdat de aarde bij de polen een beetje is afgeplat, zullen
de delen die naar de evenaar toe bewegen door de equatoriale bult worden
opgerekt. Omdat de korst nauwelijks elastisch is, betekent oprekken dat de
korst zal gaan scheuren. De gebieden die naar de pool toe bewegen, worden
samengeperst, waarbij zich bergen en dalen vormen.”
In 1958 was over de drift der continenten nog maar weinig bekend, zelfs het
bestaan ervan werd niet algemeen erkend. Inmiddels weet men zeker dat de
aardkorst bestaat uit schollen die botsen of uiteen gaan. Hapgood dacht nog
dat de aardkorst zich in zijn geheel zou verplaatsen, maar dat lijkt uitgesloten.
Gebergten steken immers dieper in het magma. Dat de aardas zich zou
verplaatsen, kan volgens Hapgood niet, want de daartoe benodigde kracht is op
aarde niet aanwezig en de gedachte aan een kosmische botsing was hem te
dwaas. Nadat was bewezen dat een ijskap de aardkorst niet kan verplaatsen, is
de theorie van Hapgood vrijwel in de vergetelheid geraakt. Ongeveer te zelfder
tijd veronderstelde Velikovsky dat de aarde in het verleden werd getroffen door
kosmische rampen. Nu deze mogelijkheid niet langer wordt uitgesloten, lijkt het
tijd om ook de theorie van Hapgood nogmaals te bezien.
Stel dat de aardas plotseling een andere stand zou aannemen, niet ten opzichte
van de sterren, maar van de aarde zelf. Zowel de polen als de evenaar zouden
zich dan verplaatsen. Omdat de centrifugale kracht dan op een nieuwe evenaar
inwerkt, wordt de korst langs de oude evenaar niet langer uitgestulpt, hij zou
gaan plooien. Het gebergte dat zo ontstaat, ligt langs de oude evenaar. Langs
de nieuwe evenaar zou de aarde worden uitgestulpt, de korst zou daar gaan
scheuren. Omdat ook de oceanen langs de evenaar worden uitgestulpt, lopen
die scheuren vol met water. Ten opzichte van de zeespiegel gaat het scheuren
van de aardkorst aldus gepaard met dalen.
Hapgood vervolgt: “Sommige gebieden zullen verder worden verplaatst dan
andere. De grootste verplaatsing is langs de meridiaan die de richting van de
verplaatsing aangeeft. Twee plaatsen op de evenaar die 90° van deze
meridiaan vandaan liggen, zullen nauwelijks bewegen en alle punten daar
tussen in zullen bewegen in verhouding tot hun afstand tot deze meridiaan. Het
samenpersen of oprekken van de aardkorst gebeurt naar gelang de hoeveelheid
verplaatsing.”
Stel dat de noordpool zich plotseling zou verplaatsen naar Londen, op 50° NB
en 0° lengte. Op de Galápagos-eilanden, op 90° WL op de evenaar, blijft de
147
afstand tot de pool dan gelijk. De oude evenaar valt daar samen met de nieuwe
en de aardkorst zou er rekken noch krimpen. Tristan da Cunha, op 40° ZB in de
Atlantische Oceaan, zou echter op de evenaar komen te liggen. De korst zou
daar scheuren, maar ook dalen, het eiland zou worden getroffen door
vulkaanuitbarstingen en verzinken in de oceaan. De kust van equatoriaal Afrika,
van Sierra Leone tot Kameroen, ligt nu niet ver van de evenaar, maar deze kust
zou op een 40° hogere breedte uitkomen. De aardkorst zou daar gaan
rimpelen, er zou een gebergte ontstaan. De zuidpool verplaatst zich dan naar
Nieuw Zeeland, op 50° ZB en 180° WL/OL. Daar zou de aarde platter worden
en de aardkorst zou zich samentrekken. Nieuw Zeeland zou dan hoger boven de
oceaan uitsteken, er zou zich een gebergte vormen en op het land kan een
ijskap ontstaan.
Hapgood zegt: “Als een gebied zich verplaatst naar de pool, waar de straal en
de omtrek van de aarde korter zijn, dan is er een teveel aan oppervlakte. Deze
zal door de zwaartekracht naar beneden worden getrokken en gaan plooien.
Aldus gezien worden bergen niet omhoog gedrukt en er is geen stuwende
kracht vereist. In plaats daarvan wordt het oppervlak van de aarde naar
beneden getrokken door de zwaartekracht. Als een vlakte die op de evenaar
ligt, zou worden verplaatst naar de pool, dan zou hij voldoende worden
geplooid om bergen te doen ontstaan van negen kilometer hoogte. De toppen
van deze bergen zijn in feite niet verder van het middelpunt van de aarde
verwijderd, als de vlakte toen deze nog op de evenaar lag.” 2
Als de polen zich zouden verplaatsen naar de evenaar, dan zouden er rond die
nieuwe polen hooggebergten ontstaan, als deel van een gebergte dat loopt
langs de oude evenaar. De maximale hoogte is volgens Hapgood 9000 m, de
Himalaya is 8848 m en de Andes bijna 7000 m hoog. Langs de nieuwe evenaar
zou de aardkorst zowel scheuren als dalen. Die aardscheur loopt dan vol met
water uit de oceanen, terwijl op de zeebodem het magma uit de aardmantel
stroomt en stolt tot basalt. Een dergelijke gebeurtenis is uiteraard extreem en
er is een kracht voor nodig die op aarde niet aanwezig is. Toch hebben zich in
het verleden gebeurtenissen voorgedaan, die wel wat lijken op dit scenario.
Laten we dus terugkeren naar onze kwallen, sponzen en wormen.
148
6.3 De Cambrische Revolutie
Na bijna 4 miljard jaar van trage evolutie ontstonden er naast algen en wieren
ook dierlijke organismen. De aarde draaide toen sneller dan nu, de zon scheen
minder fel en langs de evenaar lag Rodinia. Het Precambrium, dat 4,5 miljard
jaar geleden begon, duurde ruim 90% van de leeftijd van de aarde.
Rond 720 Mjg (= miljoen jaar geleden) kwamen er drastische veranderingen in
deze trage wereld. Rodinia viel uiteen en de hele aarde bevroor. Men denkt dat
dit ongeveer gelijktijdig gebeurde. Het Cryogeen van 720 tot 635 Mjg kende
twee zeer zware ijstijden: de Sturtische ijstijd van 750 tot 700 Mjg en de
Marinoïsche/Varanger ijstijd daarop aansluitend tot 635 Mjg. Daarop volgde het
Ediacarium, dat duurde van 630 tot 542 Mjg. De Ediacara fauna stamt uit deze
tijd. Ook toen was er nog een ijstijd, omstreeks 580 Mjg. Dit vriezen en dooien
duurde van 720 tot 542 Mjg. Er zijn toen ook veel soorten uitgestorven.
Toen de aarde rond 541 Mjg weer ontdooid was, wemelde het in de oceanen
opeens van dieren die totaal verschilden van hun voorgangers. Men noemt dit
de Cambrische Explosie of Revolutie. Dieren hadden opeens grijpers, spieren,
vinnen, een staart of een muil. Velen hadden een schelp of schaal en hun
soortenrijkdom was enorm. De trilobieten, waterdieren die in hun vorm wel wat
leken op grote pissebedden, hadden ogen, een verzameling lichtgevoelige
cellen die middels zenuwbanen of hersenen in staat waren om een beeld te
vormen. Dit verschil, te vergelijken met dat tussen een schemerlamp en een
beeldscherm, is een goed voorbeeld van onherleidbare complexiteit.
Men probeerde deze snelle veranderingen te verklaren met aardse factoren,
waaronder de CO2 hypothese. De afname van CO2 zou dan hebben geleid tot
Sneeuwbal Aarde. De natuurkundige Lawrence Krauss schreef in 2001: “Toen
het supercontinent Rodinia uiteenviel, werd de kustlijn langer. In de tropische
gebieden kwamen er meer bronnen van vocht, en dus meer regen. Daardoor
werd er meer CO2 uit de atmosfeer verwijderd en de temperaturen gingen
wereldwijd omlaag.” En: “Toen sloeg de vorst op hol en de aarde was binnen
1000 jaar geheel bevroren. Met alle continenten onder het ijs zou er nergens
CO2 verdwijnen, zodat vulkanische activiteit het gehalte aan CO2 met een factor
1000 konden ophogen in wellicht slechts 10 miljoen jaar, zodat er weer een
broeikaseffect ontstond. Het ijs zou op grote schaal beginnen te smelten, vooral
in de buurt van de evenaar. Door de verdamping van zeewater zou de extra
waterdamp het broeikaseffect nog opschroeven. De temperatuur zou binnen
149
een paar eeuwen omhoogvliegen van beneden het vriespunt tot boven de 50°C.
De aarde veranderde van een ijsklont in een snikhete tropische hel.”
Krauss zegt tot slot: “Tegelijkertijd zou je zeggen dat het wereldwijde karakter
en de snelheid van de Cambrische Revolutie wel een voorafgaande ramp
moeten inhouden. Sneeuwbal Aarde was een tijd waarin de spanningen zowel
extreem waren als snel kwamen. De genetische veranderingen van Ediacarische
fauna naar de Cambrische dieren zijn extreem en ze lijken volstrekt
onverklaarbaar zonder een of andere dramatische gebeurtenis.” 3
De CO2 hypothese blijkt als verklaring volstrekt onvoldoende (zie hoofdstuk
2.7). De vraag waarom Rodinia uiteen viel, wordt daarbij niet gesteld. Dat
continent rond de evenaar bleef 4
miljard jaar stabiel, maar sinds het
Cryogeen, dat begon rond 720 Mjg,
valt het uiteen. Deze dramatische
gebeurtenis zou kunnen wijzen op
een andere stand van de aardas, met
een nieuwe evenaar.
De continenten tijdens het Cambrium 4
Stel dat een planimo werd ingevangen door de zon, dan zou dat wel een
dramatische gebeurtenis zijn. Die planimo moet door de atmosfeer van de zon
zijn vertraagd, waarbij zijn boeggolf een orkaan van zonnewind veroorzaakte. Zo
zou de mantel van Mercurius verdampt kunnen zijn, terwijl Venus haar korst
verloor. Dit laatste gebeurde dan niet ongeveer 500 Mjg, zoals op grond van de
telling van inslagkraters wordt aangenomen, maar vanaf 720 Mjg. Een orkaan
van zonnewind zou wellicht ons magnetische veld kunnen wegdrukken en de
atmosfeer van de aarde wegblazen. De gemiddelde temperatuur op aarde kan
dan dalen tot maximaal 19°C onder nul en de aarde zou ook niet beschermd zijn
tegen de kosmische straling.
Het Cryogeen duurde van 720 tot 635 Mjg, dat is 85 miljoen jaar. De
hypothetische komeet heeft een omlooptijd van maximaal 30 miljoen jaar, hij
zou in deze periode 3 maal voorbij kunnen zijn gekomen. Afhankelijk van waar
het barycentrum ligt, kan hij nogmaals door de zon zijn gegaan. Dit is uiteraard
slechts speculatie. Een vaststaand feit is dat Rodinia uiteenviel en dat de aarde
tot drie maal toe stijf bevroor. Gelukkig blijft ijs drijven, zodat de organismen in
150
de diepe oceanen niet bevroren. Ook bevatten die oceanen grote hoeveelheden
opgeloste gassen, waaruit weer een atmosfeer kon ontstaan. Reken daarbij dat
een uiteenvallend continent tevens leidt tot vulkanisme, dus tot de uitstoot van
allerlei gassen.
In deze dramatische tijd begon het leven in een hoog tempo te evolueren. In zijn
boek over de evolutie zegt Carl Zimmer: “Dank zij de uranium-looddatering
hebben wetenschappers kunnen vaststellen dat de Cambrische Explosie slechts
10 miljoen jaar heeft geduurd.” 5
Dat primitieve weekdieren zich plotseling ontwikkelden tot allerlei schaaldieren
van een veel hogere orde, zou kunnen komen door enzymen die chromosomen
repareren. Alle eukaryoten, van schimmels tot mensen, hebben in hun cellen
enzymen die eiwitten repareren. Als een alfadeeltje (heliumkern) dwars door
een cel schiet, dan kan dit de koolstofketens beschadigen. Die breuk wordt dan
binnen een uur door enzymen hersteld. De belangrijkste schade is het breken
van het DNA met erfelijke informatie. De enzymen richten zich dan eerst op het
lijmen van die brokken. DNA bestaat uit twee identieke in elkaar gewonden
strengen. Meestal breekt maar een van de strengen, het reparatie-enzym heeft
de andere streng dan als matrijs, om het DNA foutloos te herstellen. Maar als
beide strengen breken, dan lassen de enzymen de stukken aan elkaar, zonder
te kunnen controleren of ze wel bij elkaar horen. In hun ijver kunnen ze dan de
verkeerde brokken aan elkaar lijmen. Er ontstaat een mutatie en deze
genetische structuur kan erfelijk zijn. 6
Een virus is een streng DNA of RNA, die zich slechts kan vermenigvuldigen
binnen een levende cel. Daarom dringen virussen de levende cellen binnen,
waarbij het niet uitmaakt of dit slechts bacteriën zijn, of cellen van hogere
organismen. Chromosomen van hogere organismen bevatten vaak stukjes DNA
die oorspronkelijk een virus waren. Als een reparatie-enzym een chromosoom
repareert zonder matrijs, kan het namelijk ook virussen inlassen. De mutatie
die dan ontstaat, is van een geheel andere orde dan het oorspronkelijke
chromosoom. Er is dan sprake van een evolutie-sprong.
Stel dat de aarde inderdaad werd getroffen door een orkaan van zonnewind.
Het magnetische veld werd weggedrukt, de atmosfeer weggeblazen en de aarde
had geen bescherming meer tegen de zonnewind en de kosmische straling. Er
zouden dan veel chromosomen breken en talloze mutaties ontstaan. De meeste
zijn niet levensvatbaar, maar er zou ook een explosie van nieuwe levensvormen
151
kunnen plaatsvinden. Veel nieuwe soorten bezaten een schelp of schaal, die
niet alleen beschermt tegen prooidieren, maar ook tegen kosmische straling.
Als onze hypothetische komeet inderdaad bestaat, dan is dit de meest
waarschijnlijke periode waarin hij door de zon werd ingevangen. Zonder die
komeet zouden we dan wellicht nog in de oersoep hebben gezeten, misschien
als reusachtige kwallen en stevig gespierde wormen. Maar als het inderdaad
een komeet was, dan komt hij terug...
6.4 Het Paleozoïcum
Het Oude Hoofdtijdperk of Paleozoïcum duurde van 541 tot 359 Mjg (miljoen
jaar geleden). Het wordt verdeeld in zes tijdperken: Cambrium, Ordovicium,
Siluur, Devoon, Carboon en Perm.
De nu volgende informatie is voor een groot deel afkomstig uit De
Prehistorische Wereld van Richard Moody, een boek uit 1980, dat nog uitgaat
van een rustig proces van evolutie en een gestage drift der continenten. Het
proces dat Moody beschrijft, staat echter nog overeind, al zijn de dateringen
soms wat verouderd. Daarom zijn deze aangepast aan die van de International
Commission on Stratigraphy (ICS) van 2019. 7 Deze data hebben soms een
brede marge, tot wel plus of min 2,5 miljoen jaar. Ze zijn exact, maar beslist
niet nauwkeurig.
Het Paleozoïcum begon met het Cambrium, van 541 tot 485 Mjg. In de oceanen
leefden eerst alleen eenvoudige dierlijke organismen. Omstreeks 635 Mjg stierf
een deel van die fauna uit en daarop volgde de Cambrische explosie. Er
ontstonden talloze ingewikkelde organismen, waarvan vele met een schelp of
schaal. Rodinia was op drift geraakt, de continenten vormden nu twee groepen
eilanden. De zuidpool lag bij het huidige Noord-Afrika in de oceaan. Aan het
einde van het Cambrium vond een massale uitsterving plaats, waarin o.a.
tweederde van de bekende soorten trilobieten verdween.
Het volgende tijdperk is het Ordovicium, van 485 tot 444 Mjg. Dit begon met
een plotselinge toename van nieuwe levensvormen. De zuidpool lag in het
huidige Algerije en in de Sahara groeide een ijskap. In de zeeën leefde een zeer
diverse fauna, waarvan sommige dieren, zoals de zeester, ook nu nog bestaan.
Andere hadden reeds een centrale zenuwstreng en kleine hersenen. Op het land
begonnen zich levermossen te verspreiden, gevolgd door schaaldiertjes die
leken op pissebedden. Het Ordovicium eindigde met een massale uitsterving,
152
waarbij de helft van alle soorten omkwam. De temperatuur was gedaald en heel
Afrika raakte bedolven onder een ijskap. Volgens Veizer en Shaviv bevond de
zon zich nu in een spiraalarm van de Melkweg.
Het volgende tijdperk, het Siluur, duurde van 444 tot 419 Mjg. De zuidpool lag
nu in Zuid-Afrika en rond deze pool trokken de landmassa’s zich samen tot een
groot continent, Gondwanaland. Ten noorden van de evenaar lag de archipel
Laurazië, waaruit later Noord-Amerika, Groenland, Europa en Azië ontstonden.
In de zee ontwikkelden zich vissen, op het land ontstonden sporendragende
vaatplanten, gevolgd door dieren als mijten, duizendpoten en schorpioenen.
Aan het einde van het Siluur trok Laurazië zich samen en Groenland botste op
Europa. De Caledonische plooiing, een gebergte dat loopt door Noorwegen,
Schotland, IJsland en Groenland, stamt uit deze tijd.
De continenten tijdens het Siluur en het Devoon 8
Het volgende tijdperk, het Devoon, duurde van 419 tot 359 Mjg. Dit tijdperk
was zeer dynamisch, met veel vulkanische activiteit en de vorming van
reusachtige bergketens. De zuidpool lag volgens Moody nog steeds in Zuid-
Afrika, maar nu enkele honderden kilometers naar het zuidoosten. Laurazië lag
langs de evenaar, in de warme Golfstroom, en het klimaat was daar warm en
vochtig. Er ontstonden talloze nieuwe soorten, zoals vissen met ledematen, de
voorlopers van onze amfibieën, maar ook zaaddragende varens en bomen. In
zee ontstonden haaien en werden vissen en koraaldieren algemeen. Volgens
Veizer en Shaviv bevond de zon zich nu tussen twee spiraalarmen, waardoor
het klimaat warmer was.
Moody vertelt: “De koralen uit het Devoon vormen ideale paleontologische
klokken. Ieder koraaltje heeft een skelet, waarvan de buitenwand is getooid
met horizontale, rondlopende groeistrepen. Deze zijn ontstaan door de afzetting
van calciumcarbonaat. Elk dun lijntje vertegenwoordigt de groei van een dag.
153
Dikkere strepen komen overeen met de groei van een jaar en bij sommige
soorten is het zelfs mogelijk om de jaarlijkse groei in maandelijkse eenheden te
verdelen. Daaruit blijkt dat het jaar 400 dagen duurde en 13,04 maanden
telde.” 9 De aarde draaide kennelijk sneller rond zijn as en de maan draaide
sneller rond de aarde. Deze rotatie zou in de loop der tijden zijn vertraagd door
de gravitatie. Het Devoon eindigde ook weer met een massale uitsterving. Men
vermoedt dat 75% van de soorten is verdwenen.
Het volgende tijdperk, het Carboon, duurde van 359 tot 299 Mjg. Laurazië lag
nog langs de evenaar en Gondwanaland rond de Zuidpool maar de continenten
schoven dichter naar elkaar toe. In Laurazië strekten zich enorme tropische
wouden uit, het zuurstofgehalte in de atmosfeer steeg van 18% naar 35%. Er
ontstonden insecten, die dank zij de zuurstofrijke atmosfeer reusachtig groot
konden worden, en er ontstonden reptielen, die zich op het land voortplanten
door eieren te leggen.
Het Carboon dankt zijn naam aan enorme steenkoolvormende moerassen rond
de evenaar. Het valt uiteen in het Onder-Carboon en het Boven-Carboon. Het
Onder-Carboon kenmerkt zich door afzettingen van kalk- en leisteen die
ontstonden in ondiepe zeeën. Het Boven-Carboon is de tijd waarin de meeste
steenkool werd gevormd. Deze bestaat uit duidelijke lagen, waaruit blijkt dat
het water langs de kust steeg en daalde. De pool lag in Gondwanaland, in het
huidige Antarctica. Daar ontstond een ijskap die groeide en slonk in het
kosmische ritme van excentriciteit, precessie en obliquiteit. Aan het einde van
het Carboon strekte die ijskap zich uit over Antarctica, Australië, India, Zuid-
Afrika, Argentinië en Brazilië, die toen nog een geheel vormden. In de tropen
daalde de gemiddelde temperatuur van het zeewater van 30° naar 17°.
Intussen bevond de zon zich weer in een spiraalarm.
Omstreeks 299 Mjg botsten de eilanden van Laurazië op elkaar en daarna op
Gondwanaland. De Hercynische of Herz-plooi ontstond. Deze loopt van het
Herz-gebergte via de Ardennen naar Bretagne en Wales, waar hij ooit aansloot
op de Appalachen in Noord-Amerika. Een andere Herz-plooi loopt van Nova
Zembla naar Zuidoost China. Daar botste Azië op Europa. Maar ook de
zuidoostkust van Australië raakte verkreukeld, hoewel deze niet bij een botsing
betrokken was.
Het volgende tijdperk, het Perm, duurde van 299 tot 252 Mjg. Het klimaat was
toen strenger dan ooit tevoren. Er bestond nu nog maar een continent, Pangea,
154
waar zich in het binnenland woestijnen vormden. Er was ook nog maar een
oceaan, de Panthalassische Oceaan. Aan het begin van het Perm bereikte de
ijskap rond Zuid-Afrika zijn maximale grootte, maar deze ijskap smolt weg. Aan
het einde van het Perm lagen er in het zuiden van Pangea steenkoolvormende
moerassen. Volgens Veizer en Shaviv bevond de zon zich nu weer tussen de
spiraalarmen. Het klimaat was wereldwijd warm.
De continenten tijdens het Carboon en het Perm 10
Het Perm eindigde met een vrijwel totale uitsterving, de soortenrijkdom nam
zeer drastisch af. De aarde was plotseling weer woest en ledig, Elohim of het
Godendom kon de schepping bijna geheel opnieuw beginnen.
In 1998 stond in Science: “De meest ernstige ecologische ramp uit de
geschiedenis van onze planeet vond plaats aan het einde van het Perm.
Ongeveer 85% van alle plant- en diersoorten in de oceaan en 70% van alle
plantensoorten op het land stierven uit. Tot voor kort dacht men dat dit
uitsterven minstens 8 miljoen jaar had geduurd. Men zocht naar oorzaken zoals
het langzaam dalen van de zeespiegel, waardoor een klimaatverandering
ontstond. Maar vorig jaar brachten nieuwe gegevens, verkregen uit Chinese
rotsen, het proces terug tot minder dan 1 miljoen jaar. Nieuwe datering van die
zelfde rotsen perst de ramp nog verder samen, mogelijk zelfs tot 10.000 jaar.
Dit doet denken aan een catastrofale oorzaak, misschien zelfs een komeet of
een inslag van een meteoriet.” 11
In de datering kon men helaas nog geen onderscheid maken tussen minder dan
1 miljoen jaar, 10.000 jaar en 100 jaar of nog minder. Toch vermoedt men dat
deze drastische uitsterving plotseling kwam.
In 2004 meldde Science: “De inslag van een meteoriet voor de huidige
noordoostkust van Australië heeft 250 Mjg mogelijk een groot deel van het
leven weggevaagd. Het doet denken aan de inslag in Mexico die 65 Mjg een
155
einde maakte aan het tijdperk der dinosauriërs. Tegen het einde van het Perm
is 80% van de soorten op het land en 90% van de soorten in zee uitgestorven.
De trilobieten behoorden tot de bekendste slachtoffers.
Onder de hoge druk van een inslag kan de kristalstructuur van een gesteente
verdwijnen, waardoor een glasachtig materiaal ontstaat. Het gesteente kan
deels ook smelten. Aanwijzingen voor dergelijke processen zijn aangetroffen in
boorkernen uit Bedout High, een piek op de zeebodem op 300 km van de
westkust van Australië. Uitgaande van de Kalium/Argon methode werd de
inslag gedateerd op 245 à 255 Mjg.” 12
Overigens redetwisten de geleerden nog over die inslag bij Bedout High. Ook
andere kraters blijken namelijk in aanmerking te komen. Op 1 juni 2006 stond
op Internet een artikel van Laramie Potts dat de GRACE satellieten van de
NASA door meting van het zwaartekrachtveld van de aarde een inslagkrater
hadden ontdekt in Wilkesland, Oost Antarctica. Die krater zou een doorsnede
hebben van 500 km, maar de leeftijd is vaag. Ook de Arganaty krater in
Kazakhstan, met een doorsnede van 300 km, blijkt ongeveer 250 miljoen jaar
oud. Een krater van dezelfde omvang en ouderdom ligt in de Atlantische
oceaan, bij de Falkland Eilanden. Een aantal kleinere kraters stammen ook uit
die tijd. Er zijn dus meerdere gegadigden, waarbij niet kan worden uitgesloten
dat het gaat om meerdere gelijktijdige inslagen.
De massale uitsterving aan het einde van het Perm is in elk geval stevig door
onderzoek bevestigd. In zijn boek over de evolutie zegt Zimmer: “Meer dan
90% van alle levende soorten op aarde is toen verdwenen.” En: “Deze periode
is zo catastrofaal geweest dat zelfs de kleine dieren zijn uitgestorven. Deze
catastrofe heeft alles getroffen, van hoog tot laag.” En: “Bijna alle boomsoorten
op aarde zijn in die tijd uitgestorven en ook is een groot deel van de kleinere
plantensoorten verdwenen. Zelfs de insecten, die in hun geschiedenis van 500
miljoen jaar nog nooit ten prooi waren gevallen aan massaal uitsterven, zijn in
grote aantallen verdwenen. In de oceanen heeft op nog grotere schaal
vernietiging plaats gevonden. De trilobieten, die 330 miljoen jaar lang tot de
meest algemene zeedieren behoorden, en de reusachtige zeeschorpioenen die
reeds 250 miljoen jaar gedijden, zijn aan het einde van het Perm uitgestorven.”
En: “De ecosystemen van de wereld zijn ineengestort als kaartenhuizen.” 13
Rosenzweig, professor in de evolutionaire biologie, zegt in zijn boek over
biodiversiteit: “Aan het einde van het Perm stortte de diversiteit volledig in.
156
Voor de ramp eindigde, was ongeveer 96% van alle soorten uitgestorven.” 14 En
Peter Ackroyd zegt: “Op de hele planeet heerste een enorme natuurramp. De
oceaan trok zich terug van de kusten van Pangea en ondiepe binnenzeeën
droogden op. In deze tijd was er ook enorm veel vulkanische activiteit, waarbij
dichte wolken van stof en kooldioxide gevormd werden.” 15
Niet alleen is het tijdsbestek waarin deze uitsterving plaatsvond de laatste jaren
gekrompen, het aantal uitgestorven soorten steeg. Zo eindigde het Paleozoïcum
met een plotselinge, wereldwijde, vrijwel alles vernietigende ramp. Sir Charles
Lyell draaide zich om in zijn graf.
6.5 Het Mesozoïcum
Het Middelste Hoofdtijdperk of Mesozoïcum duurde van 252 Mjg tot 66 Mjg. Het
bestaat uit drie tijdperken: Trias, Jura en Krijt. Aanvankelijk was er veel
vulkanisme, de basaltrotsen van Siberië en Alaska stammen uit deze tijd. Het
continent Pangea bestond nog, maar er kwamen scheuren in en er zat ook een
enorme scheur in de bodem van de Panthalassische Oceaan, waaruit lava
vloeide. Men zoekt de verklaring voor de massale extinctie aan het einde van
het Perm in de uitstoot van stof, CO2 en zwaveldamp door vulkanen, maar wat
verklaart hun massale uitbarsting en waardoor ontstond die scheur in de bodem
van de oceaan? De theorie van Hapgood over een verplaatsing van de aardas
zou op deze vraag een antwoord kunnen geven.
Het Trias duurde van 252 tot 201 Mjg. Het klimaat was overwegend droog,
maar aanvankelijk rees en daalde de zeespiegel, terwijl ook de temperatuur
varieerde, al was die gemiddeld hoger dan nu. Er zal dus wel ergens een ijskap
hebben gelegen. Later groeiden er in noord Laurazië en zuid Gondwanaland
weer steenkool-vormende wouden. Moody legt ook de polen daar, maar de
uitstroom van lava van Siberië tot Alaska zou er volgens de theorie van
Hapgood op wijzen, dat daar een nieuwe evenaar lag. Ook scheurde er een
strook aardkost los van het oosten van Pangaia, om het subcontinent Cimmeria
te vormen dat later als India op het huidige Azië botste, maar ook deze scheur
ligt niet langs de evenaar van Moody.
Er vond in elk geval weer een explosie van nieuwe levensvormen plaats. In de
woestijnen van Pangea ontstonden reptielen die niet over de grond kropen,
maar op hoge poten liepen: de dinosauriërs. Ook ontstonden er warmbloedige
reptielen, die hun lichaamstemperatuur zelf konden reguleren, net als later de
157
zoogdieren. Aan het einde van het Trias vond er weer een massale uitsterving
plaats, die vooral veel soorten zeedieren trof, maar ook een einde maakte aan
het bestaan van de zoogdierachtige reptielen.
De continenten tijdens het Trias en de Jura 16
Het volgende tijdperk, de Jura, duurde van 201 tot 145 Mjg. Ook dat tijdperk
begon met veel tektonische activiteit. Pangea splitste zich weer in Laurazië en
Gondwanaland. Een warme Golfstroom, de Thetys, liep tussen hen door. Deze
golfstroom langs de evenaar zorgde voor een overwegend warm en vochtig
klimaat. Vrijwel overal groeiden tropische, subtropische of gematigde wouden.
Volgens Veizer en Shaviv werd het klimaat tijdens de Jura wel steeds kouder,
de zon kwam weer in een spiraalarm en het zeewater langs de evenaar daalde
in temperatuur. Toch groeiden er nergens ijskappen. Volgens Moody lagen
beide polen niet op een landmassa, maar in de oceaan. Dat zou de afwezigheid
van ijskappen kunnen verklaren. Er ontstonden vele soorten dinosauriërs,
waarvan sommige een verenkleed hadden en zelfs konden vliegen, de
voorouders van de vogels. Anderen kregen reusachtige afmetingen, wat wijst
op een overvloed aan voedsel.
Men zegt wel eens dat het groter worden van dieren een aanpassing is aan een
koud klimaat. Een groot dier zou relatief minder warmte verliezen dan een klein
dier, omdat de verhouding tussen oppervlakte en inhoud voor een grooter dier
gunstiger is. De reusachtige dino's uit de warme Jura spreken deze redenering
tegen. Veel waarschijnlijker is deze relatie: Hoe groter het dier, hoe meer het
moet eten. Het groter worden van dieren wijst dan op een overvloed aan
voedsel, terwijl het tevens een overwicht geeft op eventuele roofdieren.
Tijdens de Jura, rond 183 Mjg, vond er weer een grote extinctie plaats, waarin
53% van de soorten verdween. Aan het einde van de Jura, rond 145 Mjg,
raakten de continenten zo stevig op drift, dat de hele aarde scheurde. Noord-
158
Amerika en Groenland splitsten zich af van Laurazie, zodat Eurazië een apart
continent werd. Zuid-Amerika, Antarctica, Australië en India maakten zich los
van Afrika, het grote Gondwanaland viel in vijf brokken uiteen. Deze drastische
aardscheur loopt rond de hele aarde: over IJsland door de Atlantische oceaan,
dan rond Afrika met een zijscheur naar de Indische Oceaan, dan rond Australië
en Nieuw Zeeland, dwars door de Stille Oceaan en noordwaarts naar Californië,
waar hij eindigt in de San Andreasbreuk. India dreef af naar Azië, waarop het
later zou botsen. Zuid-Amerika verwijderde zich van Afrika en de Atlantische
oceaan ontstond. Australië werd een apart continent, waar de evolutie verder
haar eigen weg ging.
Dat de continenten drijven op de convectiestromen in de vloeibare aardmantel,
is wel bewezen. De vraag rijst echter, hoe en waarom deze convectiestromen
zodanig in kracht konden toenemen, dat Laurazië en Gondwanaland geheel uit
elkaar vielen. Zou deze aardscheur zijn ontstaan als een nieuwe evenaar, dan
lag de ene pool in de buurt van de Himalaya en de andere in de Stille Oceaan
bij Zuid Amerika. De twee hoogste gebergten ter wereld, de Himalaya en de
Hoge Andes, liggen dicht bij deze polen. Men zegt dat de Himalaya is ontstaan,
omdat India wegdreef en op Azië botste. Maar waarom scheurde India los van
Afrika? Rond een nieuwe pool trekt de aardkorst zich samen. Dat zou kunnen
verklaren waarom India afdreef naar Azië.
De manier waarop de continenten aan het einde van de Jura zo driftig werden,
lijkt veel op wat Hapgood beschreef. Deze wereldwijde aardscheur tussen Jura
en Krijt valt moeilijk te verklaren met
het trage en vrij constante proces van
convectiestromen; door een drastische
verplaatsing van de polen zou de
aarde wel volledig kunnen barsten.
Daarvoor is echter een kracht nodig
die op aarde niet aanwezig is.
De continenten tijdens het Krijt. 17
Het Krijt duurde van 145 tot 66 Mjg, bijna 80 miljoen jaar. Het begon met een
uitstroom van magma, dat stolde tot basalt op de bodems van de oceanen.
Deze lichtere aardkorst zakte minder diep weg in de aardmantel, waardoor het
water in de oceanen steeg. Grote delen van de continenten veranderden in
ondiepe zeeën. Deze matigden het klimaat, waardoor er geen ijstijd ontstond,
159
hoewel de zon zich in een spiraalarm bevond. Het klimaat leek aanvankelijk op
dat van de Jura, dus warm en vochtig, maar later was er volgens Moody een
groot verschil tussen zomer en winter. Dat wijst wellicht op een scheve stand
van de aardas, een hoge obliquiteit, misschien pas intredend halverwege het
Krijt. Tijdens het Krijt vond tot twee maal toe een grote extinctie plaats.
Omstreeks 113 Mjg stierf 41% van de soorten uit en omstreeks 94 Mjg stierf
53% van de soorten uit. De oorzaak van deze extincties is onbekend.
Tijdens het Midden-Krijt, tussen 92 en 83 Mjg, groeide er een divers regenwoud
op ongeveer 1.000 kilometer van de zuidpool, zo blijkt uit recent onderzoek van
J.P. Klages et al. 18 Sediment uit de zeebodem voor West-Antarctica bevat oude
pollen, versteende wortels en ander chemisch bewijs van dit regenwoud. De
gemiddelde jaartemperatuur bleek ongeveer 13°C, met zomertemperaturen tot
wel 20° of 25°C. Het Midden-Krijt staat bekend als een van de warmste
periodes in de afgelopen 140 miljoen jaar, gebaseerd op analyses van fossielen
en sediment van de zeebodem dichter bij de evenaar. Aangenomen wordt dat
het atmosferische CO2 gehalte minstens 1.000 ppm was, maar dit kan de hoge
temperaturen niet verklaren. Om een bos zo ver naar het zuiden te laten
gedijen, zouden er nog krachtigere broeikasomstandigheden moeten bestaan
dan eerder werd gedacht. Klages et al. veronderstellen daarom een CO2 gehalte
tussen 1.120 en 1.680 ppm, maar de kracht van CO2 als broeikasgas neemt
logaritmisch af naarmate er meer CO2 in de atmosfeer komt. Op 1000 km van
de zuidpool is het nu enige maanden per jaar vrijwel donker. De vraag rijst
dan, of de zuidpool tijdens het Krijt wel bij Antarctica lag. De magnetische
zuidpool kan men reconstrueren, maar deze hoeft niet samen te vallen met de
pool van de aardas, zoals we reeds zagen bij de planeten Uranus en Neptunus.
Ook de aardscheur tussen Jura en Krijt doet vermoeden dat de polen van de
aardas niet rond de huidige Noordpool en Zuidpool lagen, maar in de buurt van
de Himalaya en de hoge Andes.
Voedsel was er tijdens het Krijt in overvloed, reusachtige zeehagedissen en
dinosauriërs leefden in deze wereld. In de uitgestrekte bossen ontstonden
bloeiende planten en talloze soorten insecten en vogels. Ook leefden er kleine
zoogdieren, die leken op spitsmuizen. Aan het einde van het Krijt bevond de
zon zich weer tussen de spiraalarmen. De gemiddelde temperatuur op aarde
was toen 23°C, veel hoger dan de huidige 14°C. Het was een van de warmste
perioden uit de geschiedenis.
160
Volgens een nieuwe studie van fossiele weekdierschelpen uit het late Krijt telde
het jaar 372 dagen. Dit zou betekenen dat een dag slechts 23½ uur duurde. De
lengte van het jaar zou constant zijn, omdat de baan van de aarde rond de zon
niet verandert, maar het aantal dagen binnen een jaar zou zijn afgenomen
omdat de dagen langer zijn geworden. Dat komt omdat de wrijving door
oceaangetijden, veroorzaakt door de zwaartekracht van de maan, de rotatie
van de aarde zou vertragen. Uit chemische analyse van de schelpen blijkt ook
dat de oceanen in het late Krijt nog warmer waren dan eerder werd
aangenomen, tot 40°C in de zomer en meer dan 30°C in de winter. 19
Tijdens het Devoon, omstreeks 450 Mjg, telde het jaar 400 dagen en 13,04
maanden. Omstreeks 70 Mjg telde het jaar nog maar 372 dagen. Een dag zou
dan 23½ uur duren omdat de lengte van de aardbaan stabiel blijft. Een jaar
duurt dan altijd even lang. Dat is een actualistische stelling, maar deze is nooit
bewezen. Een hypothetische komeet zou de lengte van de aardbaan kunnen
veranderen en daarmee de lengte van het jaar. We hebben reeds gezien dat
een komeet wordt versneld als hij vlak achter Jupiter langs gaat en wordt
vertraagd als hij vlak voor Jupiter langs gaat. Jupiter is zo zwaar, dat zijn baan
hierdoor niet merkbaar zal veranderen, maar de aarde is veel kleiner. Een
passerende planimo zou van invloed kunnen zijn op de lengte van de aardbaan.
Het gaat dan om de wet van het behoud van impuls.
Stel dat de komeet op weg naar de zon vlak voor de aarde langs gaat. De baan
van de komeet staat loodrecht op de aardbaan en de komeet gaat in dezelfde
richting als waarin de aarde rond haar as draait. Dit zou de rotatie van de aarde
versnellen. De komeet wordt vertraagd, maar de aarde wordt versneld, als het
ware meegezogen met de komeet. De aardbaan wordt dan iets korter en het
jaar ook! De aarde draait dan dichter rond de zon en de zonnestraling neemt
toe met het kwadraat van het verschil in afstand tot de zon!
Stel dat de komeet op de terugweg vlak achter de aarde langs gaat. Ook dan
zou de rotatie van de aarde toenemen, maar nu wordt de komeet versneld en
de aarde vertraagd in zijn baan. De afstand tot de zon wordt dan iets groter, de
zonnestraling neemt af met het kwadraat en het jaar duurt langer.
Gaat de komeet op weg naar de zon vlak achter de aarde langs, dan werken de
krachten elkaar tegen. Dat kan gevaarlijk zijn! De komeet maakt dat de aarde
in haar rotatie wordt vertraagd, maar terwijl de komeet wordt versneld, wordt
de aarde ook in haar baansnelheid vertraagd. De komeet sleurt de aarde mee
161
in de richting van de zon, zodat de excentriciteit zal toenemen. Gaat de komeet
op de terugweg vlak voor de aarde langs, ook dan wordt de aarde in haar
rotatie vertraagd, maar de baansnelheid van de aarde neemt toe terwijl die van
de komeet afneemt. Ook dan zou de excentriciteit van de aardbaan toenemen.
Dat het jaar altijd even lang duurde, is niet bewezen, maar onze komeet is dat
evenmin. Uit dit gedachtenexperiment blijkt slechts dat het jaar langer of korter
kan worden als er een zware planimo voorbij komt. Is het jaar iets korter, dan
neemt de gemiddelde temperatuur op aarde toe, omdat de zonnestraling
omgekeerd evenredig is aan het kwadraat van de afstand tot de zon!
Het Krijt eindigde 66 Mjg met een ramp. Er werden gebergten gevormd, terwijl
de continenten verder uit elkaar dreven. Ook was er een verhoogde werking
van vulkanen. De dinosauriërs stierven uit, maar ook vele andere soorten
verdwenen, waaronder microscopisch kleine organismen, zowel op het land als
in zee. Men schat het aantal uitgestorven soorten nu op 76%. Dat is minder
dan aan het einde van het Perm, maar toch wel heel veel! De kleine zoogdieren
hebben het echter overleefd.
In de jaren ‘80 van de vorige eeuw woedde er nog een heftige discussie, of
deze uitsterving langzaam ging, of plotseling kwam. In 1992 stond het
verlossende woord in Science: “Het uitsterven van de dinosauriërs ging gepaard
met de inslag van een grote meteoriet. Een diepe krater onder de golf van
Mexico, voor de kust bij Yucatan, stamt uit deze tijd. In de aardlaag die de
grens vormt tussen Krijt en Tertiair wordt overal ter wereld een laagje iridium
aangetroffen, een zwaar metaal dat op aarde zeldzaam is.” 20 Sindsdien wordt
algemeen aanvaard dat deze kosmische inslag de uitsterving veroorzaakte.
Uit recent onderzoek blijkt een drastisch afkoeling van het water van de Thetys,
ten gevolge van wolken van sulfaten en stof in de atmosfeer. Dit wijst op een
sterke vulkanische activiteit, waarbij vooral SO2 in de atmosfeer voor afkoeling
zorgde. SO2 reflekteert zonlicht, het verhoogt de albedo van de aarde. Op
grond van de dikte van het sediment met organismen die in koud water leven,
schat men dat er 2.000 jaar lang een mondiale winter heerste. 21
Ongeveer tegelijkertijd ontstonden in India de Deccan Traps, een vulkanische
vlakte die het tegenwoordige Dekan-plateau in West-India vormt. Deze Traps
werden gevormd tussen 68 en 60 Mjg, in de periode van laat-Krijt tot vroeg-
Tertiair. Het is een van de grootste vulkanische fenomenen op aarde, bestaande
uit lagen basalt van samen meer dan 2 kilometer dik, over een oppervlak van
162
500.000 km². Deze vulkanische uitbarstingen duurden minstens 100.000 jaar.
Volgens sommige geleerden hebben deze de massa-extinctie veroorzaakt, al
dan niet samen met enkele grote meteorietinslagen. 22
Het Mesozoïcum eindigde aldus omstreeks 66 Mjg, aan het einde van het Krijt,
met een uitsterving en een bewezen inslag van een grote meteoriet in de golf
van Yucatan bij Mexico. De vulkanische activiteit waardoor de Deccan Traps in
India werden gevormd, kan hebben bijgedragen aan de massale uitsterving.
6.6 Het Tertiair
Het Nieuwe Hoofdtijdperk of Kenozoïcum bestaat uit twee tijdperken: het
Tertiair en het Kwartair. Dit laatste tijdperk, dat slechts 2,4 miljoen jaar duurt,
zal in het volgende hoofdstuk worden besproken.
Het Tertiair, van 66 tot 2,58 Mjg, is verdeeld in vijf perioden: Paleoceen,
Eoceen, Oligoceen, Mioceen en Plioceen. De aarde was seismisch erg actief, er
was veel gebergtevorming en er barstten soms reeksen van vulkanen uit. De
continenten waren stevig op drift en het klimaat werd steeds kouder. Men heeft
lang gedacht dat dit werd veroorzaakt door een daling van de hoeveelheid CO2
in de atmosfeer. Tussen 45 en 25 Mjg daalde deze inderdaad dramatisch.
Veizer en Shaviv toonden echter aan dat de zon weer in een spiraalarm kwam,
waardoor de kosmische straling de overhand kreeg.
Tijdens het Paleoceen, van 66 tot 56 Mjg, was het klimaat wat koeler dan
tijdens het Krijt. Toch was het nog altijd warm, er lag nergens een ijskap en op
de gebergten van Antarctica lagen slechts gletsjers. De temperatuurverschillen
tussen de poolgebieden en de evenaar waren ook kleiner dan tegenwoordig.
Grote delen van de Aarde waren bedekt met tropisch regenwoud en rond de
polen groeiden naaldbossen. In West-Europa was de vegetatie tropisch tot
subtropisch en op Groenland groeide gematigd loofbos.
Hoewel de ligging van de continenten begon te lijken op de huidige, zijn er
enkele belangrijke verschillen. Zuid-Amerika, Antarctica en Australië lagen nog
vrijwel aan elkaar en India was een eiland ten zuiden van de evenaar. Op het
noordelijk halfrond lagen Noord-Europa, Groenland en Noord-Amerika nog dicht
bij elkaar. Tussen Europa en Azië liep een zeestraat en ook tussen Europa en
Afrika lag een zeestroom, de Thetys, die fungeerde als warme golfstroom. Zuid-
Amerika lag nog los van Noord-Amerika en veel dichter bij Afrika. De warme
golfstroom liep de hele wereld rond, tussen Noord- en Zuid-Amerika door.
163
Een wereldwijde daling van het zeeniveau, die in het Laat-Krijt begon, maakte
dat grote delen van de continenten die tijdens het Krijt onder water stonden,
langzaam droogvielen. Het leven herstelde zich van de massa-extinctie, er
ontstonden nieuwe zoogdieren en vogels, en onder de planten verschenen de
eerste grassen. Nu de continenten los van elkaar lagen, kon zich op ieder
continent een andere fauna ontwikkelen. In Australië ontstonden buideldieren
en in Afrika primaten, waaruit later de apen zouden ontstaan.
Het Eoceen, van 56 tot 34 Mjg, begon met een dramatische opwarming, het
Paleoceen-Eoceen Temperatuur Maximum of PETM. Het klimaat was zo warm en
vochtig, dat er tot boven de poolcirkel tropische regenwouden groeiden, waar
het onder andere wemelde van koudbloedige reptielen. De oceanen waren zo
warm, dat veel soorten zeedieren uitstierven, waaronder foraminiferen en
koralen. Het PETM duurde misschien slechts 200.000 jaar. Deze extreem
warme periode ging zowel gepaard met een explosie van leven op het land, als
een extinctie in de oceanen.
In juni 2006 stonden er in Nature drie artikelen over een boorkern uit de
bodem van de Noordelijke IJszee, die teruggaat tot 56 Mjg. Een redactioneel
commentaar zegt: “De temperatuur van het zeewater aan de oppervlakte was
's zomers 18°C. In de tropen steeg die temperatuur 55 Mjg plotseling met 5°C.
Het blijkt nu, dat de temperatuur in de Poolzee eveneens 5° steeg: van 18°
naar 23°. Klimaatmodellen kunnen dit superbroeikaseffect niet verklaren. Het is
duidelijk dat CO2 niet de enige oorzaak was van de extreme warmte rond de
pool. Er ontbreekt iets in de modellen die het klimaat simuleren. De schrijvers
opperen dat er een ander broeikaselement is: wolken van bevroren waterdamp
in de lagere stratosfeer van de poolstreken. Deze ijskristallen vangen een deel
van de warmte op die de aarde uitstraalt, waardoor ze de aarde in de
poolstreken warmer houden.” 23
CO2 kan niet de enige oorzaak zijn. Men verklaart de plotselinge opwarming nu
met andere broeikasgassen, zoals waterdamp en methaan. De continenten
lagen ook anders dan tegenwoordig. Uit het onderzoek in Nature bleek dat de
Poolzee omstreeks 49 Mjg een zoetwatermeer was, overwoekerd met Azolla,
een soort eendenkroos. De hoeveelheid neerslag plus de instroom van zoet
water uit rivieren moet dan groter zijn geweest dan de verdamping. Rond de
Noordpool was het warm en vochtig. Een kleine miljoen jaar later werd het
water weer zout, door instroom uit de oceanen. Ook werd het weer kouder.
164
Halverwege het Eoceen, omstreeks 45 Mjg, raakten Europa en Groenland
gescheiden, de Atlantische oceaan werd groter, terwijl de zeestraat tussen
Europa en Azië zich sloot. Ook dreef Australië weg van Antarctica, dat nu alleen
nog verbonden was met Zuid-Amerika.
Een kiezelsteen in het sediment bewijst dat er 45 Mjg in de Noordelijke IJszee
een ijsberg voorbij kwam. Rond Antarctica zijn de eerste sporen van ijsbergen
43 miljoen jaar oud, zodat de afkoeling ongeveer tegelijk rond beide polen
plaatsvond. De zon kwam weer in een spiraalarm terecht. Daarna volgde er een
periode zonder sediment, of beter gezegd: met erosie. Het sediment is
weggespoeld, wat wijst op een krachtige zeestroom! Pas vanaf 16 Mjg werd er
weer sediment afgezet. In tegenstelling tot de oudere lagen bevatte dit
nauwelijks organisch materiaal, waaruit blijkt dat de Poolzee toen bevroren
was. Daarna kwamen zee-ijs en ijsbergen er algemeen voor.
Aan het einde van het Eoceen raakten Zuid Amerika en Antarctica gescheiden,
zodat er een golfstroom ging lopen door de Drake Passage. Deze koude
golfstroom liep nu rond heel Antarctica. Het Eoceen eindigde met een massa-
extinctie, de zogenaamde Grande Coupure. Op dat moment stierf 35% van de
soorten uit. De oorzaak van deze extinctie is nog onbekend, al vermoedt men
dat het kouder wordende klimaat een rol speelde.
Tijdens het Oligoceen, van 34 tot 23 Mjg, maakte de warme en vochtige
atmosfeer plaats voor een koeler en droger klimaat. De tropische wouden
veranderden grotendeels in grasland en op Antarctica lag nu een ijskap. Er
ontstonden weer talloze nieuwe soorten, waaronder apen en verscheidene
grazende soorten, en het gras ontwikkelde zich tot talloze varianten. Het
Oligoceen eindigde zonder duidelijke rampen.
Tijdens het Mioceen, van 23 tot 5,33 Mjg, was het klimaat nog meer gevarieerd
en het aantal diersoorten werd nog groter, maar ook de dieren zelf werden
groter, er ontstond een megafauna van reusachtige zoogdieren. Dit wijst weer
op een overvloed aan voedsel. Halverwege het Mioceen, omstreeks 16 Mjg,
botste Afrika op Europa en India op Azië. De Thetys werd geblokkeerd, alleen
de Middellandse Zee bleef over. Het Alpiene plooiingsgebergte stamt uit deze
tijd. Het loopt van de Atlas over de Alpen via Turkije en de Kaukasus naar de
Himalaya en dan over Java en Nieuw Guinea naar Nieuw Zeeland. Deze
Alpenplooi loopt ook al de halve wereld rond! De Andesplooi, die even oud is,
loopt van Antarctica via Zuid-Amerika naar Mexico en dan langs de kust van
165
Noord-Amerika naar Alaska. Dat is de andere halve wereld rond. Rond deze tijd
ontstond ook de Grote Slenk, een gigantische aardscheur die van het Libanon
gebergte, via de Dode Zee en de Rode Zee tot voorbij de evenaar in Afrika
loopt. Dit ging gepaard met hevige aardbevingen en vulkaanuitbarstingen.
Ook sloeg het aardmagnetische veld om en ook dat ging gepaard met hevige
vulkaanuitbarstingen. De oorzaak is duister en de omslag verliep snel. In mei
1994 stond in Nature: “Tien jaar geleden maakten de Amerikaanse geofysicus
Robert S. Coe en zijn Franse collega Michel Prévot bekend, dat zij supersnelle
veranderingen in het magnetische veld hadden ontdekt. De aanwijzingen
hiervoor kwamen uit Steens Mountain, een gebergte in de Amerikaanse staat
Oregon. Hier bevinden zich vele gestolde lavastromen van 16 miljoen jaar oud,
die de toenmalige ompoling van het magnetische veld nauwkeurig hebben
geregistreerd. De onderzoekers bestudeerden lavastromen van slechts enkele
meters dik, die binnen enkele weken moeten zijn gestold. In die korte tijd
veranderde de richting van de magnetisatie minstens 3° per dag. Uit nieuwe
metingen bleek, dat de verandering soms zelfs twee maal zo snel verliep: tot 6°
per dag.” 24 Dat is 180° in 30 dagen, of volledig omgedraaid in een maand!
Het omslaan van het magnetische veld is belangrijk voor de datering van
gesteenten, want deze omslag gebeurt wereldwijd op hetzelfde moment. In
deze omslagen zit echter geen duidelijk ritme of patroon en de oorzaak is nog
onbekend. Een omslag van het magnetische veld is overigens niet hetzelfde als
het zich verplaatsen van de polen. Dat het magnetische veld soms omslaat,
staat vast en het wordt door wetenschappers onderzocht. Dat de polen zich
zouden verplaatsten, wordt meestal niet verondersteld.
Kennelijk was het in de 19e eeuw niet zichtbaar dat er omstreeks 16 Mjg een
grote verandering plaats vond, want in de indeling van Lyell begint er geen
nieuwe periode. Rond de polen nam het aantal ijsbergen daarna sterk toe.
Halverwege het Mioceen, rond 14,8 tot 14,5 Mjg, vond er weer een uitsterving
plaats, al is het aantal soorten dat toen uitstierf onduidelijk. Men noemt dit de
Middle Miocene Disruption en deze zou te maken kunnen hebben met het
vulkanisme van de Grote Slenk. Het Mioceen eindigde 5,33 Mjg met een
extinctie van talloze zoogdieren. Ook de megahaai stierf toen uit.
Het Plioceen, van 5,33 tot 2,58 Mjg, dankt zijn naam aan de plooiing van
gebergten. De Alpengordel en de Andesplooi stegen, de zeestraat van Panama
werd een aantal malen geblokkeerd door de stijgende Andes en rond 2,58 Mjg
166
sloot hij definitief. De warme golfstroom langs de evenaar werd geblokkeerd en
in de Atlantische Oceaan ontstond de huidige Warme Golfstroom. Tijdens het
Plioceen koelde het klimaat geleidelijk verder af, tot er ook ijskappen op de
continenten van het noordelijk halfrond begonnen te groeien. Daarmee eindigde
het Tertiair. Daarna begonnen de ijstijden, die in het volgende hoofdstuk zullen
worden besproken.
6.7 Massale extincties met een ritme
Tegenwoordig betwijfelt men niet langer, dat er in het verleden rampen zijn
gebeurd waarbij een groot aantal soorten is uitgestorven. Carl Zimmer schreef
in 2001: “Gedurende een groot deel van de afgelopen 600 miljoen jaar was het
niveau van uitsterven gelijkmatig en laag. De extincties van het lage niveau
gingen soms plotseling over in een massaal uitsterven. Bij vijf van deze
catastrofes is meer dan de helft van alle levende soorten uitgestorven.” 25 De
oorzaak van deze massale uitstervingen is soms een bewezen meteoriet, maar
ook vaak onbekend. Duidelijk is wel dat deze extincties niet samenvielen met
een van de kosmische cycli die in het vorige hoofdstuk werden besproken. Stel
dat de oorzaak een komeet was, dan zouden deze rampen moeten plaatsvinden
met een zekere regelmaat die overeenkomt met een mogelijke omlooptijd.
Een dergelijke regelmaat werd in 1984 inderdaad ontdekt door de zoöloog John
Sepkoski, die een studie maakte van fossiele zeedieren. Hij verdeelde hen niet
in soorten, maar in geslachten of genera. Zo behoort de tijger tot het geslacht
van katten, samen met de panter, de poema, de leeuw en andere katachtigen.
Als een geslacht uitsterft, dan zegt dat meer, dan wanneer er een soort
verdwijnt. Het uitsterven van 13.000 genera van zeedieren werd door de
statistucus David Raup geanalyseerd. Daaruit kwam een patroon naar voren,
dat niet op toeval kan berusten. Raup en Sepkosky werden daarop prompt
beschuldigd van catastrofisme!
In 1989 schreef Sepkoski: “De hypothese dat extincties de laatste 250 miljoen
jaar regelmatig terugkwamen, wordt sterk ondersteund door deze nieuwe
gegevens. De grafiek vertoont negen pieken, die bijna gelijk verdeeld zijn over
de laatste 270 miljoen jaar, met intervallen van 26 miljoen jaar. Wegens het
veronderstelde verband tussen periodiciteit en catastrofisme, is deze hypothese
zeer controversieel. Er is groot aantal bezwaren en tegenargumenten
gepubliceerd. De nieuwe gegevens vertonen echter een patroon, dat het
167
verband tussen periodiciteit en catastrofisme afzwakt. Het is bij voorbeeld nog
de vraag, waarom er geen periodiciteit lijkt te zijn bij het uitsterven van genera
in het Paleozoïcum. Deze hypothese heeft echter een groot gevolg voor de aard
van uitstervingen: periodieke gebeurtenissen kunnen niet onafhankelijk van
elkaar zijn. Er moet een ordenend principe aan ten grondslag liggen. Dit zou
een of andere schommeling in de aardbaan kunnen zijn, maar de huidige
modellen veroorzaken geen patroon dat overeenstemt met de gegevens. Het
alternatief is daarom een enkele, ultieme krachtbron, die zich gedraagt met de
regelmaat van een klok, of die een andere vorm van periodiciteit bezit. De bron
van deze periodieke extincties is nog onbekend. Hij zou buitenaards kunnen
zijn, want er zijn geen aardse mechanismen bekend die een cyclus vertonen
van ongeveer 26 miljoen jaar. Men heeft een dergelijke periodiciteit ook
geobserveerd in de leeftijden van aardse inslagkraters.” 26
Niet het erkennen van de grote extincties, maar het ritme is kennelijk
controversieel. Dat er geen ritme blijkt de zitten in het uitsterven van genera
tijdens het Paleozoïcum, maakt deze extincties immers niet minder catastrofaal.
Denk maar eens aan het einde van het Perm! Met of zonder periodiciteit stierf
toen ruim 90% van alle soorten uit. De periodiciteit van de extincties begon
volgens Sepkoski overigens vanaf dat moment.
Men heeft geprobeerd om dit ritme te verklaren met periodieke regens van
kometen uit de Oortwolk. De zon zou een donkere en excentrische begeleider
kunnen hebben, die nog niet is ontdekt: Nemesis. Inmiddels is deze verklaring
weer van de baan, omdat het ritme te regelmatig is. Nemesis zou door de
zwaartekracht van de passerende sterren nooit een dergelijke regelmatige baan
kunnen handhaven. Een andere theorie veronderstelde een schommeling van
de zon rond het vlak van de Melkweg. 27 Inmiddels is bekend dat deze cyclus
inderdaad bestaat, maar het ritme blijkt te variëren rond 62 miljoen jaar. De
mogelijkheid van een interstellaire komeet die door de zon is ingevangen, werd
door niemand geopperd. Deze hypothese is bij uitstek catastrofistisch.
Een van de argumenten tegen het ritme van Sepkoski was, dat de intervallen
wel schommelen rond 26 miljoen jaar, maar dat zij van dit gemiddelde
afwijken. Toch bleek het ritme significant, er moet een onderliggende oorzaak
zijn. Een komeet kan een dergelijk schommelend ritme hebben. Bij een
omlooptijd van 26 miljoen jaar ligt het aphelium op 175.500 AE of 2,8 lichtjaar
van de zon. Deze komeet zal in zijn aphelium worden beïnvloed door de
168
gravitatie van de omringende sterren, waardoor zijn omlooptijd langer of korter
kan worden. Bij elke doorgang door zijn aphelium zullen de sterren weer anders
staan, zodat zijn omlooptijd nooit helemaal regelmatig kan worden. Kortom: als
de intervallen exact even lang zouden zijn, dan was het geen komeet!
Ook de vraag van Sepkoski waarom er tot het einde van het Perm geen
regelmatig patroon is, kan worden beantwoord door de hypothetische komeet.
Deze moet zijn gekomen uit Wega in de Lier, die ongeveer 60° boven de
ecliptica staat. Aanvankelijk had zijn baan dan een inclinatie van 60°. Een
komeet die zo hoog overvliegt, zal niet bij iedere omloop een ramp aanrichten.
Zijn staart ligt niet in het vlak van de ecliptica en kan de aarde of Venus niet
rechtstreeks raken. Of er een ramp gebeurt, hangt dan af van de plaats waar
de aarde zich in zijn baan bevindt en of deze baan door de staart loopt. Het is
dan een kwestie van toeval of de aarde door deze kosmische rommel wordt
getroffen. Ook zou de ene ramp veel groter kunnen zijn dan de andere. De
gigantische natuurramp aan het einde van het Perm, plus het feit dat daarna
het ritme van Sepkoski inzette, zouden er op kunnen wijzen dat de baan van de
komeet op dat moment min of meer op de ecliptica kwam te liggen. Omdat een
komeet bij iedere omloop materie verliest, moet die hypothetische komeet toen
nog heel groot zijn geweest.
Nadat Sepkoski in 1999 was overleden, ontfermden zijn collega’s zich over zijn
enorme verzameling gegevens, die postuum werd gepubliceerd. Sommige
geleerden erkennen dat er in de grote uitstervingen een ritme zit, al blijkt de
dominante periode geen 26 miljoen jaar, maar 27 miljoen jaar. De oorzaak van
dit fenomeen is nog altijd onbekend. Anderen zeggen echter dat het onderzoek
gebaseerd is op te weinig gegevens.
In het tijdschema waarmee dit hoofdstuk eindigt, staan 14 grote extincties die
worden genoemd in de literatuur. In deze reeks is het ritme van Raup en
Sepkoski niet bijzonder duidelijk. Tussen de extinctie aan het einde van het
Trias en die tijdens de Jura zit zelfs maar 17 miljoen jaar!
Dat er rampen zijn gebeurd, waarvan sommige zeer plotseling kwamen, is wel
gebleken, maar daarmee is de komeet nog niet bewezen. We weten slechts dat
de aarde in het verleden werd getroffen door massale uitstervingen en dat deze
ooit wellicht een ritme hadden van ongeveer een maal per 27 miljoen jaar,
waaruit zou blijken dat er een onderliggende oorzaak moet zijn.
169
6.8 Tijdschema (in miljoenen jaren geleden)
Precambrium
4.600 – 4.000 Mjg ontstaan van de aarde, de aarde begint te stollen
3.900 - 3.800 het Grote Bombardement
3.850 eerste sporen van leven
3.500 bacteriën
2.700 eucaryoten
1.800 meercellige organismen
1.200 rode algen
600 - 550 kwallen, sponzen en wormen
551 extinctie, gevolgd door Cambrische Revolutie of Explosie
Paleozoïcum:
570 – 488 Mjg Cambrium
488 extinctie, o.a. 66% van de trilobieten
488 - 444 Ordovicium, eindigt met extinctie 50% van de soorten
444 - 416 Siluur, eindigt met Caledonische plooiing
416 - 359 Devoon, eindigt met extinctie van 75% van de soorten
359 - 299 Carboon, vorming van steenkool
299 - 251 Perm, met slechts een continent: Pangea
251 massale extinctie: 96% van de soorten
Mesozoïcum:
251 – 200 Mjg Trias, woestijn op Pangea, eindigt met extinctie
200 - 145,5 Jura, met Laurazië en Gondwanaland,
183 extinctie van 53% van de soorten
145,5 Jura eindigde met grote aardscheur
145,5 - 65,5 Krijt, Gondwanaland verscheurd
112 extinctie van 41% van de soorten
93,5 extinctie van 53% van de soorten
65,9 massale extinctie, 76% van de soorten, o.a. dinosauriërs
Kenozoïcum: het Tertiair:
65,5 - 55,8 Paleoceen, eindigt met het PETM
55,8 - 33,9 Eoceen, eindigt met extinctie van 35% van de soorten
33,9 - 23,3 Oligoceen
23,03 - 5,33 Mioceen, eindigt met extinctie van o.a. megahaai
16 Andesplooi, Alpenplooi en Grote Slenk
14,5 Middle Miocene Disruption, extinctie
5,33 extinctie, o.a. megahaai
5,33 - 2,59 Plioceen, eindigt met het begin van de ijstijden
170
Het volgende hoofdstuk gaat over het Pleistoceen, oftewel de ijstijden. De zon
kwam weer in een spiraalarm van de Melkweg, waardoor de kosmische straling
toenam en zorgde voor wolken waaruit sneeuw kon vallen. Nadat ook de warme
golfstroom langs de evenaar was geblokkeerd door de stijgende Andes, werd
het op aarde aanzienlijk kouder. Vanaf 2,556 Mjg groeiden er rond de polen
enorme ijskappen. De hypothese was dat deze groeiden en slonken door de
schommelingen in de aardbaan. Als deze veranderingen in het klimaat tijdens
de ijstijden volledig kunnen worden verklaard door de excentriciteit, de
precessie en de obliquiteit, dan is een hypothetische komeet overbodig.
171
Literatuur en eindnoten:
Ackroyd, Peter: The Beginning. Dorling Kindersley Limited, London 2003. Vertaling:
Rob de Ridder: Het ontstaan van de Aarde. Standaard Uitgeverij, Antwerpen. ISBN 90
45 90054 8.
Gradstein, Felix M., James G. Ogg, and Frits J. Hilgen: On The Geologic Time Scale.
Newsletters on Stratigraphy, Vol.45/2, 171–188. Stuttgart, July 2012
Hapgood, Charles H.: Earth's Shifting Crust. Museum Press, London, 1959
Kelly Beatty, J., Carolyn Collins Petersen en Andrew Chaikin editors: The New Solar
System. Fourth Edition, Cambridge University Press, Cambridge/New York 1999. ISBN:
0 521 64183 7
Klages, J.P. et al. Temperate rainforests near the South Pole during peak Cretaceous
warmth. Nature. Vol. 580, April 2, 2020, p. 81.
Krauss, Lawrence M.: Atom. An Odyssey from the Big Bang to Life on Earth and
Beyond. Little, Brown & Co., Boston/New York/London 2001. Vertaling: J. W. Nienhuis:
De levens van een atoom. Spectrum B.V. 2001. ISBN 90 274 6782 X.
Moody, Richard: Prehistoric World. The Hamlyn Publishing Group, 1980. Nederlandse
vertaling: Jan Honders: De Prehistorische Wereld. ICOB cv, Alphen aan de Rijn 1981.
ISBN 90 6113 1170
Oosthoek-Times Atlas. Kluwer Algemene Boeken B.V. Wageningen 1975
Rosenzweig, Michael L.: Species Diversity in space and time. Cambridge University
press 1995. ISBN 0 521 49618 7
Schoene e.a., U-Pb constraints on pulsed eruption of the Deccan Traps across the end-
Cretaceous mass extinction, Science nr. 363-6429, 22 februari 2019, p. 862-866
Sepkoski, John, Jr.: Periodicity in extinction and the problem of catastrophism in the
history of life. In: Journal of the Geological Society, London. Vol. 146, 1989, pp. 7-19
Sprain e.a , The eruptive tempo of Deccan volcanism in relation to the Cretaceous-
Paleogene boundary, Science nr. 363-6429, 22 februari 2019, p. 866-870
Winter, Niels J. et al: Subdaily‐Scale Chemical Variability in a Torreites Sanchezi Rudist
Shell: Implications for Rudist Paleobiology and the Cretaceous Day‐Night Cycle,
Paleoceanography and Paleoclimatology (2020). DOI: 10.1029/2019PA003723
Zimmer, Carl: Evolution. The triumph of an idea. Harper Collins Publishers 2001.
Nederlandse vertaling: Evolutie, triomf van een idee. Teleac Natuur en Techniek.
Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 2002. ISBN 90 274 7583 0
1 Oosthoek-Times Wereldatlas p. 6-9 2 Hapgood, p. 24-25, 90-92 en 103-104 3 Krauss, p. 240-248 4 Moody, p. 38 5 Zimmer p. 69
172
6 Wim Köhler in NRC 10 januari 2004, n.a.v. Science, 2 januari 2004 7 Zie: http://www.stratigraphy.org/ICSchart/ChronostratChart2019-05.jpg 8 Moody, p. 54 en 64 9 Moody, p. 68 10 Moody, p. 84 en 100 11 Richard A. Kerr in Science nr. 280, 15 mei 1998, p. 1007 12 Sciencexpress, 13 mei 2004. 13 Zimmer, p. 146-149 14 Rosenzweig, p. 147 15 Ackroyd, p. 55-56 16 Moody, p. 112 en 132 17 Moody, p. 166 18 Klages, J.P. et al. in Nature, Vol. 580, April 2, 2020, p. 81. 19 Winter, Niels J. et al, Paleoceanography and Paleoclimatology (2020). 20 Richard A. Kerr in Science nr. 257, 14 aug. 1992, p. 878 e.v. 21 Michiel van Nieuwstad in NRC 12 juni 2004, n.a.v. Geology, juni 2004 22 Zie: Schoene e.a. en Sprain e.a. in Science nr. 363, 22 februari 2019 23 Heather M. Stoll in Nature vol. 441, 1 juni 2006, p. 579-581. Zie ook p. 601-613. 24 Nature vol. 374, mei 1994, p. 687 25 Zimmer, p. 146 26 Sepkoski 1989, p. 7 en 16 27 Kelly Beatty ed. p. 84
173
174
Hoofdstuk 7: Het IJs en de Megafauna
7.1 Het begin van de klimatologie
Fossielen werden al verzameld, lang voordat men ze begon te bestuderen. De
Bijbel leverde voor deze vondsten een simpele verklaring: deze dieren waren
omgekomen tijdens de Zondvloed. De botten, slagtanden en kiezen van
mammoeten zijn zo groot, dat deze uitgestorven dieren overduidelijk niet in de
ark van Noach pasten. Kleine fossielen hadden om minder duidelijke redenen
de boot gemist. Ook de reusachtige keien in grondlagen van leem, soms op
honderden kilometers afstand van de gebergten waartoe ze ooit behoorden,
werden zo verklaard: meegesleurd door de Zondvloed. Pas in de 19e eeuw werd
dit geloof verdrongen door meer wetenschappelijke theorieën. Van massale
extincties en explosies van nieuwe levensvormen had men nog geen weet, men
ging uit van een geleidelijke ontwikkeling: het actualisme.
In de 19e eeuw drong ook het besef door, dat grote delen van Europa en Noord-
Amerika in het verleden door een ijskap bedekt waren. Grote keien in
grondlagen van leem wezen op een morene, het einde van een gletsjer. De
Zwitserse bioloog en geoloog Louis Agassiz (1807-1873) wist de weten-
schappelijke wereld daar ten slotte van te overtuigen. Vervolgens probeerde
men uit deze sporen de omvang van de ijskap af te leiden. Deze bleek te reiken
tot plaatsen waar het nu 's winters nauwelijks vriest!
Inmiddels wist men ook aan welke veranderingen de aardbaan onderhevig is.
Precessie, excentriciteit en obliquiteit leiden tot regelmatige schommelingen in
zonnestraling. Men besefte dat ijstijden ontstaan als de winters zacht genoeg
waren om sneeuw te vormen en de zomers te koel om die sneeuw te doen
smelten. De ijskap zou groeien als het verschil tussen zomer en winter te klein
was en het ijs zou smelten als het stralingsmaximum op de continenten van het
Noordelijk halfrond in de zomer viel. Dit idee werd uitgewerkt door de
Joegoslavische astronoom Milutin Milankovich, die (zonder computer!) de
zonnestraling berekende gedurende de laatste 650.000 jaar.
De onderzoeker van de ijstijden John Imbrie vertelt: “Met de publicatie in 1924
van de theorie van Milankovich, werd de wetenschap opnieuw geconfronteerd
met het probleem van de ijstijd. De theorie voorspelde hoeveel ijstijden hun
sporen moesten hebben nagelaten en ook wanneer dit in de afgelopen 650.000
jaar moest zijn gebeurd. Drie stralingscurves lieten de veranderingen zien in de
175
zomerse zonnestraling op 55°, 60° en 65° NB. In theorie stelde ieder dal in de
curve een ijstijd voor. De curve toonde negen van dergelijke minima en de
laatste drie minima lagen dicht bij elkaar. Ze zouden moeten corresponderen
met ijstijden van 25.000, 72.000 en 115.000 jaar geleden. De overige zes
minima lagen paarsgewijs gerangschikt. Milankovich zelf had al gewezen op de
opmerkelijk lange duur van een periode met veel zonnestraling, ongeveer in het
midden van de curve, van 400.000 tot 250.000 jaar geleden. Hij voorspelde dat
dit zou worden teruggevonden door sporen van een langdurige interglaciale
tijd. Geologen probeerden nu het aantal keileemlagen te tellen en vast te
stellen wanneer ze waren afgezet. Uiteindelijk kwamen ze tot de conclusie dat
er vier grote ijstijden waren geweest. Men dacht dat deze overeenkwamen met
de vier groepen minima in de curve van Milankovich.”
Op grond van de vindplaatsen van sporen rond de Alpen werden deze ijstijden
vernoemd naar rivieren in Oostenrijk: Günz, Mindel, Riss en Würm, maar ook
de Deense namen Cromer, Elster, Saale en Weichsel kwamen in omloop. In
Amerika sprak men van Nebraska, Kansas, Illinois en Wisconsin. Het Günz werd
nu gedateerd op 592 tot 543 duizend jaar geleden (afgekort tot djg), het Mindel
van 478 tot 429 djg, het Riss van 306 tot 183 djg en het Würm van 144 tot
21 djg. Omdat er in Europa ook sporen van menselijke activiteit waren, die
stammen uit het Pleistoceen, werden deze voorlopers van onze beschaving nu
ook van een datering voorzien.
Imbrie vertelt verder: “Tot 1950 bleef het merendeel der geleerden geloven in
de juistheid van de astronomische theorie, maar de jaren vijftig brachten een
dramatische ommekeer, door de ontwikkeling van een nieuwe methode
waarmee organische resten uit het Pleistoceen konden worden gedateerd: de
C 14-methode.”
Deze methode werkt als volgt: Onder invloed van kosmische straling kan een
proton een elektron invangen en overgaan in een neutron. In de hogere lagen
van onze atmosfeer ontstaat zo uit 14N het koolstofisotoop 14C, met 6 protonen
en 8 neutronen. Dit isotoop vervalt weer tot stikstof, waarbij de halfwaardetijd
bekend is. Het tempo van verval komt ongeveer overeen met de snelheid
waarmee het isotoop wordt aangemaakt. De atmosfeer bevat daardoor een vrij
constante hoeveelheid 14C, gebonden in CO2. Alle levende organismen nemen
naast 12C ook 14C op. Als het organisme sterft, houdt de opname van koolstof
op en 14C vervalt langzaam tot stikstof. Door de overgebleven hoeveelheid 14C
176
te meten kan men vaststellen wanneer het organisme stierf. Deze methode kan
worden toegepast op organisch materiaal tot maximaal 50.000 jaar oud en
wordt daarom veelvuldig gebruikt in de archeologie. De gevonden datum heeft
echter een marge van soms wel enige eeuwen. Ook blijkt de hoeveelheid 14C in
de atmosfeer niet zo constant als men aanvankelijk dacht. In de archeologie
leidde deze methode daarom tot controverses, maar voor het dateren van
ijstijden is een marge van enige eeuwen smal genoeg.
Imbrie vervolgt: “Het bleek dat de grote Wisconsin-ijskap in Noord-Amerika
ongeveer 18.000 jaar geleden een maximale uitbreiding had gekend. Ongeveer
10.000 jaar geleden was hij snel verdwenen. Eerst zag het er nog naar uit, dat
de dateringen pasten in de astronomische theorie. Weliswaar lag de ouderdom
van het landijs ongeveer 7.000 jaar lager dan het door Milankovich berekende
stralingsminimum van 25.000 jaar geleden, maar dat werd verklaard door aan
te nemen dat de ijskap met enige vertraging kon reageren op verandering in de
straling. De ontdekking van een 25.000 jaar oude veenlaag in de Amerikaanse
staat Illinois betekende echter de genadeslag voor deze theorie. Veen wordt
gevormd in een relatief warm klimaat, maar de datering viel precies samen met
het berekende stralingsminimum.” 1
7.2 Nader onderzoek: CLIMAP
Men ging naarstig op zoek naar meer gegevens. Talloze boorkernen uit de
ijskappen op Groenland en Antarctica, maar ook uit de oceaanbodems, moesten
uitsluitsel geven. Water is H2O, maar zuurstof 16O heeft ook een isotoop: 18O.
Als een watermolecuul dit isotoop bevat, dan is het iets zwaarder, het verdampt
daarom minder snel. Een ijskap bestaat uit sneeuw, dat is neerslag die uit de
oceanen verdampt is. Als de lucht warmer is, dan is de hoeveelheid 18O in de
sneeuw groter, waaruit men de luchttemperatuur kan afleiden. De meeste 18O
blijft achter in de oceanen en deze verhoogde concentratie is zichtbaar in de
skeletten van dode diertjes, die zich als sediment afzetten op de oceaanbodem.
Daaruit kan men afleiden, hoeveel water er verdampt was en hoe groot de
ijskappen waren. Ook zijn bepaalde micro-organismen, de foraminiferen, zeer
gevoelig voor de temperatuur van het zeewater. Wordt het water warmer of
kouder, dan verhuist de ene soort naar elders en maakt plaats voor een andere
soort. Uit de soorten foraminiferen in het sediment kan men vrij nauwkeurig
afleiden hoe hoog de temperatuur van de oceanen was.
177
In een grootschalig onderzoek, CLIMAP, werden alle boorkernen geanalyseerd.
Daaruit bleek dat het grote interglaciaal van Milankovich, van 429 tot 306 djg,
nooit heeft bestaan. Wel werd een verband gevonden tussen de schommelingen
in de aardbaan en het groeien en slinken van de ijskappen, maar de relatie was
minder eenduidig dan men had verwacht. In Europa begon omstreeks 2.400 djg
een ijskap te groeien. Rond die tijd sloeg ook het magnetische veld om. In
Noord-Amerika begon de ijskap pas omstreeks 1.800 djg te groeien en ook
rond die tijd sloeg het magnetische veld om. Men weet niet of er een verband
is, want van het magnetische veld is nog onvoldoende bekend.
De ijskappen groeiden en slonken aanvankelijk in een gelijkmatig ritme van
41.000 jaar. Dat komt overeen met de schommeling in de obliquiteit, de
schuinstand van de aardas. Staat deze meer rechtop, dan wordt overal ter
wereld het verschil tussen zomer en winter kleiner. Door de zachte winters en
koele zomers kunnen er dan ijskappen ontstaan. Gaat de aardas weer schuiner
staan, dan worden de zomers warmer, terwijl de winters kouder zijn en het dus
minder sneeuwt. Dat de ijskappen dit ritme volgden, is daarom niet verrassend,
maar deze klimaatcyclus bleek 8.000 jaar achter te lopen bij de werkelijke
obliquiteit zoals deze was berekend. Men verklaarde dit door aan te nemen dat
ijskappen traag reageren op veranderingen in de straling.
Omstreeks 800 djg kwam er een kentering in het ritme, men noemt dat de Mid-
Pleistocene Revolutie. Omstreeks 760 djg sloeg het magnetische veld weer om,
ongeveer een cyclus van obliquiteit later, maar een verband met de Mid-
Pleistocene Revolutie wordt niet verondersteld. Het magnetische veld is
sindsdien niet nogmaals omgeslagen.
Vanaf 800 djg groeiden en slonken de ijskappen niet langer in het ritme van de
obliquiteit, maar elke 100.000 jaar, overeenkomend met de excentriciteit.
Schommelde de aardas nu minder, of rekte de aardbaan verder uit? In beide
gevallen gaat het om een drastische verandering, vandaar dat men het een
Revolutie noemt, maar CLIMAP bood hiervoor geen verklaring. Van het Günz,
Mindel, Riss en Würm had men de sporen al eerder gevonden en ook deze
laatste vier ijstijden duurden volgens CLIMAP elk ongeveer 100.000 jaar.
Het groeien en slinken van het ijs verliep ook niet langer gelijkmatig. De
ijskappen groeiden nu 90.000 jaar lang, met schommelingen in de groei van
19.000 tot 23.000 jaar. Dat komt overeen met de precessie, die er voor zorgt
dat beurtelings op het noordelijk en het zuidelijk halfrond zachte winters en
178
koele zomers ontstaan. Ook deze cyclus bleek achter te lopen bij de berekende
straling. Het smelten van de ijskappen ging daarna zeer snel, ze stortten als
het ware ineen. Er volgde dan een interglaciaal van 11.000 tot 12.000 jaar, wat
overeenkomt met een halve precessie. De snelle ontdooiing van 430 djg, aan
het begin van het Günz, viel echter niet samen met een stralingsmaximum.
CLIMAP noemt dit het stage 11-probleem. 2
Tijdens de ijstijden was er soms zoveel water aan de oceaan onttrokken, dat de
zeespiegel ruim 100 meter lager stond. De kustlijn veranderde aanzienlijk: de
Noordzee viel droog, Ierland en Engeland waren verbonden met Europa. De
Rode Zee stond zo laag, dat men te voet van Afrika naar Arabië kon oversteken
en de Perzische Golf was een vruchtbare vlakte. Nieuw Guinea was verbonden
met Australië en de Indonesische eilanden met het Aziatische continent. Tussen
Siberië en Alaska lag Beringa, een duizenden kilometers brede landbrug, die
aan het einde van een ijstijd weer onder water verdween. Over deze landbrug
trokken bij voorbeeld mammoeten van Azië naar Noord-Amerika, gevolgd door
mensen. Tijdens interglacialen steeg de zeespiegel en deze stond soms zelfs
meters hoger dan tegenwoordig.
Op het koudste moment van de laatste ijstijd, omstreeks 21 djg, stond de
zeespiegel 110 tot 130 m lager dan nu. Er lag een geweldige ijskap rond de
polen, van soms wel kilometers dik. Het gewicht van het ijs drukte het land
waarop het lag omlaag, dieper in de stroperig vloeibare aardmantel. Aan de
kusten van Noorwegen en Labrador is duidelijk zichtbaar dat de zeespiegel daar
aan het einde van de laatste ijstijd eerst aanzienlijk steeg, omdat de ijskappen
smolten, om daarna langzaam weer te dalen, omdat het land na het verdwijnen
van de ijskap omhoog kwam uit de stroop van het magma. Scandinavië en
Labrador stijgen nog steeds.
Hansjörg Streif onderzocht sporen van de ijstijd rond de Noordzee. Hij zegt dat
de vroegste sporen van een ijskap op het huidige Europese vasteland niet uit
het Günz, maar uit het Mindel stammen. Tijdens het Günz lag er geen ijskap,
tenzij alle sporen door de jongere Mindel-ijskap zijn uitgewist. Deze ijskap
reikte toen tot minstens 52°20' NB. De exacte datering van het daarop
volgende Holstein interglaciaal tussen Mindel en Riss, was volgens Streif
onzeker, de schattingen lagen tussen 195 en meer dan 370 djg. Het Holstein
interglaciaal duurde 11.000 tot 12.000 jaar lang en deze datering is volgens
Streif betrouwbaar. Zelfs als men de daarop volgende periode van klimaat-
179
schommeling meerekent, duurde dit interglaciaal volgens hem niet langer dan
16.000 jaar. Paleologen die sporen van de menselijke beschaving in Europa
onderzoeken, spraken echter van het lange en warme interglaciaal Mindel-Riss,
meer dan 250 djg geleden. Volgens Wikipedia duurde het Holstein van 420 tot
380 djg, dus 40.000 jaar. De geleerden zijn het hier duidelijk oneens.
Het daarop volgende Riss duurde volgens Wikipedia van 380 tot 130 djg, dat is
250.000 jaar. Volgens het CLIMAP zou iedere ijstijd slechts 100.000 jaar duren.
Op het hoogtepunt van het Riss bedekte de ijskap Denemarken, delen van
Noord Duitsland en het noorden van Nederland, bijna tot de grote rivieren. Ook
Engeland lag volledig onder het ijs. Omstreeks 130 djg eindigde het Riss met
het instorten van de ijskappen. Streif zegt dat de zeespiegel van de Noordzee
gedurende 650 jaar extreem snel steeg met ongeveer 4 m per eeuw, waarna de
stijging afnam tot 0,6 tot 0,7 m per eeuw. Daarna bleef de zeespiegel ruim
4000 jaar stabiel om dan langzaam weer te dalen. 3
Het het Riss-Würm interglaciaal of Eemian duurde volgens Streif van 128 tot
117 djg, dus weer 11.000 jaar. CLIMAP dateert het op 130-120 djg, dus 10.000
jaar. Volgens Wikipedia duurde het van 130 tot 117 djg, dus 13.000 jaar, en
volgens de paleologen van 130 tot 90 djg, dus 40.000 jaar. Over het begin van
het Eemian is men het wel redelijk eens, maar het einde gaat langzaam.
Wonderlijk is het volgende: Bij graafwerkzaamheden in Londen werden onder
Trafalgar Square botten ontdekt van olifanten, neushoorns, nijlpaarden en
leeuwen. Zij bleken ongeveer 125.000 jaar oud, afkomstig uit het Eemian. Men
probeerde dit te verklaren, door aan te nemen dat de huidige subtropische
fauna in die tijd was aangepast aan een kouder klimaat, maar vervolgens bleek
ook de ijskap op Groenland vrijwel volledig gesmolten. De ijsboorkernen van
Groenland gaan niet verder terug dan ongeveer 100.000 jaar. Het smeltpunt
van water past zich niet aan, het was ook op Groenland veel warmer.
Dat de polen zich verplaatsten, wordt door de onderzoekers van CLIMAP niet
verondersteld, maar Hapgood meende dat de Noordpool toen in Alaska lag, op
62° NB en 135° WL, waardoor Londen rond 30°NB lag. Ook Groenland lag dan
op een lagere breedtegraad. Volgens Hapgood verplaatste de pool zich daarna
naar de Groenland Zee op 72° NB en 10° WL. Nog later zou deze pool zich
hebben verplaatst naar de Hudson Baai, op 60° NB en 85° WL. Omdat Hapgood
dacht dat de aardkorst in zijn geheel zou verschuiven, iets wat nou eenmaal
langzaam gaat, duurde een verplaatsing van de polen volgens hem ongeveer
180
5.000 jaar. 4 Een plotselinge verplaatsing door een kosmische ramp, zoals
Velikovsky opperde, was voor Hapgood te catastrofistisch.
Huidige poolijs en ijskap tijdens de laatste ijstijd. 5
Wonderlijk is ook de verdeling van het ijs tijdens de laatste ijstijd, het Würm,
Weichsel of Wisconsin. Het centrum lag niet op de Noordpool, maar in de
Hudsonbaai, rond de 60e breedtegraad. Imbrie vertelt: “In Europa strekte het
ijs zich vanuit Scandinavië en Schotland uit over Engeland, Duitsland en
Denemarken. Ook Polen en Rusland waren deels door deze ijskap bedekt.
Vanuit de Alpen bedekte een kleinere ijsmassa Zwitserland en delen van
Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Duitsland. In Noord-Amerika verbreidde het ijs
zich vanuit centra bij de Hudson Baai over Oost Canada, New England en een
groot deel van het Midden-Westen. Vanuit de Rocky Mountains strekte een
tweede ijskap zich uit over delen van Alaska, geheel Westelijk Canada en delen
van Washington, Idaho en Montana. Op het Zuidelijk halfrond ontwikkelden zich
kleinere ijskappen, over delen van Australië, Nieuw Zeeland en Argentinië.
Tot hun verbazing ontdekten de geologen dat de grote ijskappen op het
Noordelijk halfrond niet alleen een zuidrand hadden, maar soms ook in het
noorden eindigden. De Laurentide-ijskap in Noord-Amerika breidde zich uit
vanuit een centrum nabij de Hudson Baai, ter hoogte van Oslo. Gemiddeld was
deze ijskap anderhalve kilometer dik.” 6
Door de hoge albedo was het overal op aarde kouder, tijdens de grootste koude
was de gemiddelde temperatuur 9°C lager dan nu. De sneeuwgrens in de
181
bergen daalde aanzienlijk en ook vanuit de hooggebergten groeiden ijskappen.
Het centrum van de Laurentide-ijskap lag echter niet rond de Noordpool, maar
rond 60° NB en 85° WL in de Hudson Baai. Dat is 30° ten zuiden van onze
Noordpool, buiten de poolcirkel! Het ijs lag tot St. Louis, op 40° NB en 90° WL.
Groenland en Canada lagen onder het ijs, evenals Zuid Alaska, maar Noord
Alaska was ijsvrij. In Europa en Azië lag het ijs ook niet symmetrisch rond de
pool. Ierland, Schotland en Noord Engeland lagen onder het ijs, Nederland was
nog net ijsvrij, Denemarken lag onder het ijs en de grens liep van daar door
Noord Duitsland en Polen naar Nordvik aan Noordelijke IJszee. Oost-Siberië was
op de gebergten na ijsvrij. Ook op de landbrug van Beringa lag geen sneeuw of
ijs. Er lag wel ijs op de zuidkust van Australië, op Tasmanië en Nieuw Zeeland,
tot 40° ZB. Patagonië, tot 55° ZB in Zuid-Amerika, was echter ijsvrij. Alleen op
het Andes gebergte lag een ijskap.
Men probeert deze scheve verdeling te verklaren met droogte. Koude lucht kan
minder waterdamp opnemen en omdat de overheersende winden uit het
noordwesten kwamen, was het klimaat van Siberië tot Noord-Alaska zo ijskoud
en zo kurkdroog, dat het er nooit sneeuwde. Patagonië, dat wordt omringd door
oceanen, zou tegen de vochtige winden met hun sneeuw beschermd zijn door
het Andes gebergte. Volgens Hapgood lag de noordpool echter in de Hudson
Baai, wat de scheve verdeling van het ijs rond de polen zou verklaren.
In China leidden de ijstijden inderdaad tot droogte. Dat blijkt uit löss-lagen die
door een koude, vriesdroge wind moeten zijn aangevoerd. In het zuiden van
China regende het daarentegen juist meer, want de moesson was krachtiger.
Het Midden Oosten werd tijdens de ijstijden getroffen door hevige regenval,
men spreekt daar van pluvialen. In de kustvlakte van Palestina werden tijdens
die pluvialen dikke lagen kiezelstenen afgezet door woeste beken en rivieren,
maar in warmere tijden voerde de wind löss en zand aan. Hoewel in Europa vier
ijstijden hun sporen nalieten, vindt men in Palestina slechts drie pluvialen.
Pluviaal A of het Groot Pluviaal lijkt te bestaan uit zowel het Günz als het
Mindel, er is daar geen zichtbare tussentijd. Daarop volgde een warme en droge
periode tijdens het Mindel-Riss interglaciaal of Holstein, waarin de zeespiegel
langs de kust van Palestina steeg tot meer dan 20 m boven het huidige
zeeniveau. De ijskappen waren toen veel kleiner dan nu. Ook waren er tijdens
het Holstein hevige aardbevingen en vulkaanuitbarstingen rond het Jordaandal,
dat deel uitmaakt van de Grote Slenk.
182
Een nieuwe regentijd, Pluviaal B, valt samen met het Riss. Dit was minder nat
dan het vorige. Tijdens het volgende Riss-Würm interpluviaal, dat samenvalt
met het Eemian, steeg de zeespiegel langs de kust van Palestina slechts tot
6 m boven het huidige niveau. De fauna in Zuid-Engeland was toen subtropisch
en Groenland was ijsvrij. Toch waren de ijskappen kennelijk minder ver
gesmolten dan tijdens het Holstein interglaciaal. Ook tijdens dit Eemian
interpluviaal was er weer veel tektonische beweging rond het Jordaandal.
Pluviaal C valt samen met het Würm, de laatste ijstijd. Het regende toen zo,
dat het hele Jordaandal veranderde in een groot meer. Omstreeks 14 djg werd
het klimaat droger en er was weer veel tektonische activiteit. Rond die tijd
eindigde de laatste ijstijd, waarna het Jordaanmeer weer veranderde in een
rivier. Het zou echter nog duizenden jaren duren, voor het klimaat in het
Midden Oosten echt droog werd. Ook in de Sahara viel na de laatste ijstijd nog
voldoende regen voor een rijke vegetatie. Pas omstreeks 5000 v.Chr. (7 djg)
veranderde de Sahara in een woestijn.
Die overmaat aan nattigheid tijdens de ijstijden vinden we ook op andere
plaatsen. In de bergen viel meer sneeuw, hetgeen leidde tot een overvloed aan
smeltwater en dus tot zeer brede rivieren. Dat gold ook voor alle meren en
binnenzeeën. Hoewel de zeespiegel in de oceanen lager stond, was de
Kaspische Zee veel groter. In het westen van Noord Amerika lag een
uitgestrekt zoetwatermeer, waar nu alleen nog het zoutmeer Saltlake in Utah
van over is. Het smeltwater was afkomstig van gletsjers in de Rocky Mountains.
Ook de West Siberische vlakte veranderde in een uitgestrekt zoetwatermeer,
dat werd gevoed door de Ob en Jenisej. De mondingen van deze rivieren die
naar het noorden stromen, werden geblokkeerd door een uitloper van de ijskap
die over de Oeral lag en ook Nova Zembla bedekte. Hoewel de West Siberische
vlakte boven de 60e NB ligt, was dit West Siberische Meer ’s zomers ijsvrij!
Deze ijskap eindigde bij het Taymyr schiereiland, ten oosten van de monding
van de Jenisej, boven de poolcirkel!
7.3 Het klimaat tijdens de laatste ijstijd
Uit de zware regenval in het Midden Oosten blijkt wel dat het hele weersysteem
anders was. De grote ijskappen met hun hoge albedo maakten de gemiddelde
temperatuur op aarde lager, maar de jaarlijkse hoeveelheid zonnestraling bleef
ongeveer gelijk, al was deze straling soms anders verdeeld. In de tropen was
183
het daarom niet veel kouder dan nu. Winden waaien van een gebied met hoge
luchtdruk naar een gebied met lagere luchtdruk, met op het Noordelijk halfrond
een afwijking naar links en op het Zuidelijk halfrond naar rechts, dit vanwege
van de rotatie van de aarde. In de tropen, en vooral boven land, wordt de lucht
warmer. Deze warme lucht stijgt op en stroomt naar de polen, waar hij afkoelt
en weer daalt, om terug te stromen. Hoe groter het temperatuurverschil, des te
krachtiger zijn deze luchtstromen. Vanaf de evenaar waaide er daarom een
krachtige natte moesson van de Atlantische oceaan naar de Sahara en het
Midden Oosten, maar ook naar Zuid China. Vanaf de noordelijke ijskap waaide
er een harde, vriesdroge noordwestenwind naar Oost Siberië en China.
Ook de stromingen in de oceanen veranderden tijdens de ijstijden. Zeestromen
gaan eveneens van hoge druk naar lage druk, zeg maar van warm naar koud,
maar rond de polen gaat het water sneller dan de rotatie van de aarde, het
stroomt van west naar oost. Rond de evenaar gaat het water langzamer dan de
rotatie, dus van oost naar west. Ook het warme water aan de evenaar zet uit,
stijgt op en stroomt naar de polen. Daar koelt het af, het zinkt en stroomt langs
de zeebodem terug naar de tropen.
Zeestromen worden echter geblokkeerd door de continenten, waardoor de
Warme Golfstroom eerst op Midden-Amerika botst, vanaf daar naar het oosten
stroomt en dan langs Europa naar het noorden wordt gestuurd, langs Ierland
en Schotland tot IJsland. Daar koelt het water af, het zinkt en loopt langs de
oostkust van Amerika op grote diepte terug naar de tropen. Tijdens de ijstijden
kwam de Warme Golfstroom veel minder ver noordelijk, omdat het water
sneller afkoelde. Hij liep vanaf de Caraïben naar Bretanje, Zuid Engeland en
Ierland, om daar te zinken en terug te stromen naar de tropen.
Overigens was het klimaat tijdens een ijstijd niet stabiel. Onderzoek naar de
boorkernen uit de gletsjers van Groenland onthulde, dat de concentratie 18O in
de sneeuw tijdens het Würm, de laatste ijstijd, scherpe pieken kende, de
Dansgaard-Oeschger events (D-O events), genoemd naar hun ontdekkers. Een
piek in de concentratie 18O duidt op een snelle opwarming. Uit onderzoek van
de geologen Grootes en Stuiver uit 1997 bleek dat deze pieken een
onderliggende cyclus vertonen van 1470 jaar. Zij schreven: “De 3 km lange
boorkern van het Greenland Ice Sheet Project 2 (GISP2) geeft een gedetailleerd
profiel van het zuurstofisotoop gedurende meer dan 100.000 jaar, oftewel een
volledige cyclus van glaciaal en interglaciaal. In het oudere gedeelte is het
184
effect van de 19 en 23 duizend jaar durende cyclus van de precessie en de
41 duizend jaar durende cyclus van de obliquiteit overduidelijk. Vanaf ongeveer
75 djg tot het einde van de ijstijd vertoont de verhouding tussen 16O en 18O
veel snelle overgangen tussen interstadiale en lage stadiale waarden. Veel van
deze snelle fluctuaties kunnen ook worden aangetoond in andere klimaats-
gegevens.” En: “Een statistische analyse toont een dominante piek op
1470 jaar, met een zwakkere piek rond 4.000 jaar. Het 1470-jaar signaal is
krachtig tussen 12 en 100 djg, maar het is niet zichtbaar in het Holoceen.” 7
Schulz en Paul zeggen daarop: “Boorkernen uit de ijskap op Groenland
verschaffen een duidelijk bewijs, dat het klimaat tijdens de laatste ijstijd
herhaaldelijk plotseling veranderde. De hoeveelheid 18O, die de temperatuur
van de lucht registreert, onthult dat het klimaat vanaf 74 djg werd beheerst
door grote en snelle temperatuurschommelingen (met een opwarming tot wel
10°C binnen enkele tientallen jaren). Grootes en Stuiver toonden aan, dat deze
warmtepieken optraden met een onderliggende cyclus van 1470 jaar. De grote
betekenis van deze klimaatschommelingen werd bevestigd door vergelijkbare
klimaatschommelingen op wereldwijde schaal.” 8
Men vond vanaf 74 djg snelle stijgingen in de temperatuur op Groenland, van
soms wel 10° Celcius, waarna de temperatuur langzaam weer daalde. Tussen
deze pieken verliep steeds ongeveer 1470 jaar of een veelvoud daarvan. Op
Antarctica zijn deze pieken minder prominent, zodat men zich afvroeg of de
Warme Golfstroom van invloed kan zijn. Toch vermoedde de klimaat-
wetenschapper Stefan Rahmstorf in 2003 dat er een buitenaardse oorzaak aan
ten grondslag moet liggen. Hij schrijft: “De plotselinge klimaatveranderingen
lijken een cyclus te hebben van 1470 jaar, in een ritme dat waarschijnlijk
stabiel is binnen een marge van een paar procent. Deze zeer nauwkeurige klok
wijst op een buitenaardse oorzaak.” En: “Deze hoge precisie wijst op een
orbitale cyclus. (...) De oorsprong van dit regelmatige ritme blijft aldus een
mysterie.” 9 Rahmstorf heeft nog gezocht naar een orbitale cyclus van 1470
jaar, maar geen enkele cyclus kwam ook maar in de buurt. Een komeet heeft
uiteraard een regelmatig ritme, want hij doorloopt een orbitale cyclus, maar
een komeet werd niet verondersteld.
De laatste ijstijd, het Würm, kende ook warmere tussentijden, de
interstadialen. Het Göttweiger Interstadiaal in Duitsland en hetzelfde Sydney
Interstadiaal in Amerika duurden ongeveer van 47 tot 32 djg, dat is 15.000 jaar
185
lang. Het klimaat in West Europa was toen gematigd, misschien zelfs iets
warmer dan nu. Dat de laatste ijstijd 100.000 jaar duurde, wil dus niet zeggen
dat het 100.000 jaar lang ijskoud was.
Ook na afloop van de ijstijd lijken er nog plotselinge schommelingen op te
treden in het klimaat. Men noemt ze dan Bond events. Hun ritme is anders en
het signaal is veel zwakker. Omdat zij pas een rol spelen na de ijstijden, in het
Holoceen, zullen we het daar later over hebben.
7.4 Het rampzalige einde van de ijstijd
De laatste fase van de ijstijd, het Old Dryas van 25 tot 15 djg, kende omstreeks
21 tot 18 djg zijn koude dieptepunt. Omstreeks 18 djg leidden de drie
kosmische cycli, excentriciteit, precessie en obliquiteit, samen tot gunstige
omstandigheden. De excentriciteit was laag, het perihelium viel op het
noordelijk halfrond in de zomer en de aardas stond in zijn schuinste stand. Dit
leidde tot warmere zomers en koudere winters. Het ijs begon langzaam te
smelten, maar omstreeks 15 djg ging het Old Dryas plotseling over in het veel
warmere Bølling-Allerød. De ijskappen smolten nu razendsnel weg, delen van
Europa kwamen onder het ijs vandaan en de zeespiegel steeg meer dan 100m.
De koolstofdatering zegt: 14.680 ± 400 jaar geleden.
Dit warmere interstadiaal werd 12.800 ± 270 jaar geleden onderbroken door
een abrupte terugkeer van de koude: het Younger Dryas. Men zocht de
verklaring in een blokkering van de Warme Golfstroom. Tijdens het warme
Bølling-Allerød smolt de Laurentide ijskap, zodat er rond het huidige Winnipeg-
meer in Canada een uitgestrekt zoetwatermeer ontstond: het Agassizmeer.
Toen er een ijsdam brak, zou al dat water zich plotseling via de Grote Meren en
de Saint Lawrence rivier hebben uitgestort in de Atlantische Oceaan. Warm
water blijft drijven op koud water, maar zoet water drijft op zout water. Het
koude zoete water zou de Warme Golfstroom hebben geblokkeerd. Deze
verklaring, hoewel niet onjuist, blijkt achterhaald door nieuw onderzoek.
In oktober 2007 stond in het tijdschrift Proceedings of the National Academy of
Sciences een artikel van R.B. Firestone et al., met als veelzeggende titel:
Evidence for an extraterrestrial impact 12,900 years ago that contributed to
the megafaunal extinctions and the Younger Dryas cooling. Het Younger Dryas
begon ± 12.900 jaar geleden met een kosmische ramp! Sindsdien stapelden de
186
bewijzen zich op en men spreekt nu algemeen van de Younger Dryas Impact
hypothese. Het actualisme heeft aan gezag ingeboet!
In de VS zijn talloze vindplaatsen aangetroffen van het Clovis-volk, dat jaagde op
de megafauna. Deze wijd verspreide jagerscultuur verdween plotseling en op het
zelfde moment stierf ook de megafauna uit. Vlak boven de vindplaatsen van de
Clovis-cultuur ligt een zwarte laag die rijk is aan koolstof, de Black Mat. Deze
laag bleek 12.900 jaar oud, gelijktijdig met het begin van het Younger Dryas.
Alle vondsten van de Clovis-cultuur en de uitgestorven megafauna liggen onder
de Black Mat, nooit in of boven deze zwarte laag. Uit het onderzoek van
Firestone et al. bleek dat onder deze Zwarte Mat nog een zeer dun laagje lag,
waarin zich nanodiamanten bevonden, kleine kristallen van zuivere koolstof die
alleen ontstaan onder zeer hoge temperatuur en druk. Ook bevatte deze laag
andere proxies voor een kosmische inslag, waaronder magnetisch iridium dat ook
voorkomt in de laag aan het einde van het Krijt. De onderzoekers schrijven: “De
Clovis-vindplaatsen in Noord-Amerika zijn bedekt met een dunne, afzonderlijke
laag met een hoog gehalte aan magnetische korrels met iridium, magnetische
microbolletjes, houtskool, roet, glasachtig koolstof dat nanodiamanten bevat en
fullerenes (koolstofbolletjes) met uit de ruimte afkomstig helium. Deze vormen
samen het bewijs voor een kosmische inslag met bijbehorende bosbranden
omstreeks 12.900 jaar geleden. Deze laag strekt zich tevens uit over minstens
15 baaien in Carolina, unieke ellipsvormige depressies in de Atlantische
kustvlakte, met een noordwestelijke oriëntatie. Wij denken dat één of meer grote
meteorieten met een geringe dichtheid zijn ontploft boven noordelijk Noord-
Amerika, waardoor de Laurentide-ijskap gedeeltelijk instabiel werd en de
afkoeling van het Younger Drias werd veroorzaakt. De drukgolf, de hitte-impuls
en de gevolgen voor het milieu (b.v. grootschalige bosbranden en voedsel-
gebrek) droegen bij tot het uitsterven van de megafauna en tot de culturele
aanpassing onder de Paleo-Amerikanen in Noord-Amerika.” 10
Andere onderzoekers kwamen tot dezelfde conclusie: onder de Zwarte Mat ligt
een dun laagje proxies die wijzen op een kosmische inslag. 11 Sporen van deze
kosmische inslag aan het begin van het Younger Dryas zijn ook teruggevonden in
Zuid Amerika, Europa en het Midden Oosten. 12
In Noord Amerika zijn 35 genera
van grote dieren uitgestorven en in Australië stierf 80% van de grote dieren.
Het werd ook binnen een paar jaar veel kouder, de ijstijd was terug. Deze
kosmische ramp, het Younger Dryas Event, is middels ijsboorkernen uit
187
Groenland gedateerd. Uit de proxies, waaronder vooral platina, blijkt dat de
aarde vanaf 12.836 jaar geleden 21 jaar lang werd getroffen door een regen
van meteorieten. Het signaal nam 14 jaar toe, met een piek rond 12.822 jaar
geleden, waarna het afnam en 12.815 jaar geleden verdween. 13
De schrijver Graham Hancock zoekt al sinds de jaren ’90 naar de verloren
beschaving van Atlantis. Omdat de zeespiegel tijdens de laatste ijstijd ruim 100m
lager stond, zoekt hij ook naar sporen van die beschaving onder water, terwijl
zijn vrouw fotograveert en filmt. In zijn laatste twee boeken vertelt hij dat is
gebleken, dat zowel het begin als het einde van het Younger Dryas gepaard ging
met een kosmische ramp. 14
De wetenschappers die dit feit onderzoeken,
hebben zich verzameld in de Comet Research Group. Voor de discussie onder
geleerden kunt u terecht op hun website. 15
Men zoekt de verklaring in een komeet die uiteen viel. Volgens de astronoom
W.M. Napier heeft een komeet van 50 tot 100 km doorsnee sinds 30 djg rond
de zon gedraaid. Omstreeks 20 djg zou deze uiteen zijn gevallen, net als
Shoemaker-Levi 9, die in 1994 bij Jupiter uiteenviel. De brokstukken zouden
zich langzaam hebben verspreid tot een ellipsvormige ring rond de zon. Tijdens
het Younger Dryas Event zou de baan van de aarde de baan van deze meteoren
hebben gekruist. De Tauriden en de komeet Encke zouden het restant zijn van
deze uiteengevallen komeet. 16
De Tauriden zijn afkomstig uit de staart van komeet Encke, die nog altijd rond
de zon draait, met een inclinatie van nog geen 12° en een omlooptijd van
slechts 3,3 jaar. Encke verliest daarbij steeds zijn staart. Twee maal per jaar
kruist de aarde de baan van deze kosmische rommel. Dan vallen er sterren en
soms zelfs een meteoriet, zoals in 1908 in Toengoeska. Ook de stofstormen die
omstreeks 2200 v.Chr. een einde maakten aan vrijwel alle hoge beschavingen,
zouden volgens Napier door deze komeet veroorzaakt kunnen zijn. 17 Die
stofstormen komen aan de orde in het hoofdstuk over de geschiedenis, want
die gebeurden in historische tijden.
Een uiteenvallende komeet doet ongeveer hetzelfde als een grote komeet die
een staart verliest: hij laat kosmische rommel achter. Misschien kwam die
regen van meteorieten wel uit de staart van de hypothetische komeet. In dat
geval is hij niet uiteengevallen, maar later ingevangen door Jupiter.
Dat de aarde omstreeks 12,8 djg zwaar werd getroffen door meteorieten, staat
buiten kijf. Vooral de Laurentide ijskap in Amerika werd hard geraakt. Door de
188
hitte van de inslagen smolt die ijskap zo snel, dat dit leidde tot vloedgolven.
IJskoud zoet smeltwater en ijsbergen stroomden de Atlantische oceaan in. De
warme golfstroom stuitte op ijskoud zoet water en werd daardoor geblokkeerd.
In West Europa werd het veel kouder, terwijl de temperatuur op Groenland
steeg. Ook rees de zeespiegel binnen enkele jaren 2 tot 4 meter, terwijl de
temperatuur wereldwijd daalde. Dit leek tegenstrijdig en onverklaarbaar, maar
een regen van meteorieten op een ijskap biedt een duidelijke verklaring voor
smeltende ijskappen en dalende temperaturen.
In de ijsboorkernen van Groenland vindt men de Black Mat terug als roet. Uit
de hoeveelheid maakt men op dat er branden woedden over een oppervlakte
van 10 miljoen km2. De rook zou de zon wereldwijd hebben verduisterd, wat
leidde tot een langdurige Impact Winter. Dit alles ging gepaard met harde wind,
wat in de ijsboorkernen zichtbaar is als stof en zeezout. Dat er zoveel dieren
zijn uitgestorven, zal niemand verbazen, maar de mensheid heeft het overleefd.
Terwijl de geleerden discussiëren over het Younger Dryas Event, stapelen de
bewijzen zich op. CLIMAP zei nog dat de klimaatsverandering van Bølling-
Allerod naar Younger Dryas in minder dan een eeuw plaatsvond en dat de
verandering terug naar het huidige interglaciaal slechts enkele decennia zou
hebben geduurd. 18 Inmiddels weten we niet alleen dat het Younger Dryas zeer
plotseling begon en gepaard ging met een reeks inslagen van meteorieten,
maar het eindigde ook veel sneller dan CLIMAP dacht.
In 1993 stond in Nature een artikel van R.B. Alley et al. over ijsboorkernen uit
Groenland, waaruit blijkt dat ook de laatste ontdooiing razend snel ging. Het
Younger Dryas ging volgens dat artikel 11.500 ± 200 jaar geleden plotseling
over in het Holoceen, het huidige interglaciaal. Bedenk daarbij: als het te koud
is, sneeuwt het niet, want de lucht is vriesdroog. In warmere periodes sneeuwt
het meer en sneeuw die niet smelt, wordt ijs.
In Nature stond: “In koude periodes is de accumulatie van ijs laag en in warme
periodes is deze hoog. De afname van de accumulatie van Bølling-Allerod naar
Younger Dryas ging langzaam, maar de toename van Younger Dryas naar
Preboreal (en van Old Dryas naar Bølling-Allerod) was abrupt. De verdubbeling
van de sneeuwval van Younger Dryas naar Preboreal lijkt te volgen op een
inleidende gebeurtenis. De verdubbeling lijkt te zijn opgetreden in drie jaar tijd,
met de grootste verandering in een jaar tijd. Deze verdubbeling vereist een
temperatuurstijging van 7° Celcius.” 19
189
Tegenwoordig vermoedt men dat ook het einde van het Younger Dryas werd
veroorzaakt door kosmische inslagen, ditmaal niet op de ijskap, maar in de
oceaan. Door de hitte van de inslagen zou er veel water zijn verdampt en deze
waterdamp zou hebben geleid tot een broeikas effect waardoor de aarde snel
opwarmde. 20 Misschien was er echter meer aan de hand...
7.5 Het leven en sterven der megafauna
Rond dezelfde tijd stierf een groot deel van de megafauna uit. Volgens Hapgood
kwam dat door een verplaatsing van de polen. Hij vertelt: “Tijdens het einde
van de laatste ijstijd vond op vele plaatsen ter wereld een enorme sterfte plaats
onder dieren. Sommige soorten stierven uit, waaronder de mammoet,
mastodont, reuzenbever, sabeltandtijger, reuzenluiaard en de wolharige
neushoorn. In Noord-Amerika stierven ook de kamelen en paarden uit.” We
mogen daar voor Europa de grottenbeer, grottenleeuw, steppewisent,
reuzenhert en hyena aan toevoegen. In het statistische onderzoek van Sepkoski
zou deze extinctie niet of nauwelijks meetellen. De grottenbeer is immers een
beer en de mammoet is een soort olifant, het zijn soorten en geen genera. In
Noord-Amerika stierven ook de kameel en het paard uit, maar deze soorten zijn
niet wereldwijd verdwenen.
Hapgood schrijft: “De mammoet is het meest bestudeerd. Dat komt misschien
door zijn omvang, of door zijn wijde verspreiding: van de Nieuw Siberische
eilanden in de Noordelijke IJszee door heel Siberië en Europa tot in Noord-
Amerika. In de grotten van Zuid-Frankrijk en Spanje zijn afbeeldingen van hem
gevonden, die werden gemaakt door primitieve mensen. Maar het komt
misschien toch bovenal omdat er goed bewaard gebleven lichamen van
bevroren mammoeten zijn gevonden in de modder van Siberië en Alaska. Een
bestudering van de verslagen over deze bevroren mammoeten onthult enkele
zeer opmerkelijke feiten. Ten eerste nemen zij in aantal toe, naarmate men
verder naar het noorden gaat. Ze zijn het meest talrijk op de Nieuw Siberische
eilanden, tussen de kust van Siberië en de noordpool. Ten tweede gaan ze
vergezeld van vele andere diersoorten. Ten derde zijn er ontelbare paren
slagtanden in perfecte toestand bewaard gebleven voor de ivoorhandel, hoewel
ivoor snel bederft als het wordt blootgesteld aan het weer. Ivoor van deze
bevroren resten heeft sinds de oudheid de voorraad geleverd voor de
ivoorhandel met China en centraal Europa. Ten vierde zijn de mammoeten en
190
andere dieren zo goed geconserveerd in de bevroren grond, dat ze nu nog
eetbaar zijn. En ten vijfde, hoe verbazend dit ook mag zijn, was de mammoet
niet aangepast aan een zeer koud klimaat.
“Behalve miljoenen mammoeten leefden er op de noordelijke vlakten van
Siberië grote aantallen neushoorns, antilopen, paarden, bisons en andere
herbivoren, terwijl een aantal carnivoren, waaronder de sabeltandtijger, jacht
op hen maakte. Net als de mammoeten zwierven deze dieren tot de kust van
de Noordelijke IJszee en naar de Nieuw Siberische eilanden. In het Pleistoceen
waren deze eilanden verbonden met het vasteland. De enige boom die daar nu
nog groeit, is een wilg die slechts een paar centimeter hoog wordt.” 21
De mammoeten trokken ook over de landbrug van Beringa van Siberië naar
Alaska. Beringa was niet alleen ijsvrij, het moet tevens begroeid zijn geweest
met een vegetatie waarop mammoeten kunnen grazen, anders zouden ze
onderweg zijn verhongerd. Dat de mammoet niet was aangepast aan een koud
klimaat, blijkt echter niet helemaal waar. De Siberische wolharige mammoet
was ongeveer even groot als een Afrikaanse olifant, maar zijn lichaamsbouw
was meer gedrongen. Hij had een dikke, geelbruine vacht, bestaande uit een
donzige onderlaag met lange dekharen. De olifant is vrijwel onbehaard. De slurf
van de mammoet was korter, zijn oren waren klein en ook de staart was korter.
Hij had een dikke huid, een onderhuidse vetlaag en een vetbult tussen de
schouders. De mammoet was veel beter bestand tegen honger en kou dan de
olifant. Ook zijn dieet was anders. De slagtanden van de mammoet waren naar
de grond gebogen en uit de slijtage blijkt dat ze werden gebruikt om de grond,
de sneeuw of het ijs om te woelen. Het uiteinde van de slurf had een vorm die
geschikt was om gras te grazen, terwijl de slurf van een olifant is aangepast
aan het eten van loof.
We kunnen de mammoet vergelijken met de muskusos. Ook dit dier behoort tot
de megafauna, het mannetje weegt tot 400 kg, het vrouwtje 250 kg, maar ze
zijn verwant aan geiten, zodat we mogen spreken van een mega-geit. Tijdens
de laatste ijstijd was de muskusos wijdverbreid op de steppen van het
Noordelijk halfrond. Daarna raakte hij in Azië en Europa uitgestorven, waarbij
ook de jacht een rol kan hebben gespeeld. Ten slotte leefden er alleen nog wat
restpopulaties in het noorden van Canada en op Groenland. De muskusos heeft
een wintervacht met een donzige onderlaag en lange dekharen, net als de
mammoet. Het is geen trekdier, hij trekt 's winters niet naar het zuiden. Hij
191
leeft in de zomer van dwergberken, dwergwilgen en kruiden, terwijl de kuddes
dan klein zijn en de mannetjes solitair worden. Tijdens de lange poolnacht
graaft de muskusos naar korstmossen en gras onder de sneeuw, terwijl de
mannetjes zich bij de kudde aansluiten. Dat sommige grazende dieren zich
onder deze barre omstandigheden kunnen handhaven, blijkt uit het bestaan
van de muskusos.
Ook de Siberische neushoorns waren langharig, dus aangepast aan een koud
klimaat. Toch wekt het verbazing dat in Siberië en Alaska, waar het volgens
CLIMAP zeer koud moet zijn geweest en zo vriesdroog dat er zelfs geen sneeuw
viel, zoveel grote grazers leefden. Zelfs het huidige klimaat is koud en droog,
de jaarlijkse neerslag in Noordoost Siberië is vergelijkbaar met die van Midden
Australië, al is het daar niet alleen droog, maar ook heet. De winters in Noord-
Siberië zijn koud en donker, al sneeuwt het dan wel. De korte zomers zijn
echter droog. De grond bestaat uit permafrost, een diepe laag bevroren aarde.
In de zomer ontdooit de bovenste laag, er groeit dan een vegetatie van
korstmos, bladmos en taaie, langzaam groeiende, bittere grassen en kruiden.
Soms groeien er dwergstruiken, maar eenjarige planten komen er vrijwel niet
voor, evenmin als bomen. De groeiperiode duurt slechts drie maanden, al duurt
de dag dan 24 uur. Voor runderen en geiten biedt dit biotoop onvoldoende
voedsel.
Men vroeg zich af hoe de mammoet is uitgestorven. Drie hypotheses streden
om de eer: Kill, ill or chill? Overbejaging, een virus of een klimaatsverandering?
De mammoeten werden inderdaad door de mens bejaagd. Hun vlees werd
gegeten, uit hun slagtanden werden ivoren beeldjes gemaakt en hun beenderen
werden benut bij het bouwen van hutten en als brandstof. Het virus is nooit
aangetoond. Dat die klimaatsverandering zowel drastisch als plotseling was,
hebben we reeds gezien. De vraag die daaraan vooraf gaat is echter: Hoe
konden er tijdens de ijstijd hele kuddes mammoeten en andere grote grazers in
Noord Siberië leven? Ze waren weliswaar goed bestand tegen de koude, maar
wat hebben die megavegetariërs gegeten? De wortel uit een ijswoestijn?
De mammoet was een soort olifant, hij was ongeveer even groot en er zijn
nauwelijks anatomische verschillen. Een Afrikaanse olifant weegt 1.000 kg en
eet dagelijks 200 kg voedsel, 20% van zijn lichaamsgewicht. Zijn spijsvertering
is volstrekt niet efficiënt. Hij heeft geen lebmaag, zoals koeien en geiten, hij
herkauwt niet. Ook heeft hij geen grote blinde darm, zoals een paard, om het
192
voedsel in op te slaan en langzaam te verteren. Daarbij is zijn dunne darm kort
in vergelijking met die van andere zoogdieren. Ook in verhouding tot zijn
gewicht eet een olifant daarom veel, hij verteert zijn voedsel nauwelijks en hij
poept wel 100 kg per dag, of de helft van zijn voedsel! Uit het feit er tijdens de
ijstijd grote kuddes mammoeten in Siberië leefden, blijkt dat er veel voedsel
moet hebben gegroeid. Maar ook uit stuifmeelanalyse blijkt dat Siberië tijdens
de laatste ijstijd een rijke vegetatie bezat.
Een van de conclusies van de Tweede Internationale Mammoetconferentie (mei
1999, Rotterdam) luidde: “De wolharige mammoet leefde niet in een
besneeuwd toendra-landschap, maar op grazige groene vlakten in een koude en
droge omgeving: de mammoetsteppe, waar de mammoet genoeg (180 kg per
dag) voedsel kon vinden.” 22 Grazige groene vlakten in een vriesdroog klimaat
rond of zelfs boven de poolcirkel, dat lijkt werkelijk onvoorstelbaar!
In de permafrost van Siberië of Alaska vindt men soms een volledige mammoet
die door de vrieskou is gemummificeerd, waardoor zelfs de zachte weefsels niet
wegrotten. Het vlees is soms nog eetbaar, zo niet voor mensen, dan toch voor
honden, wolven en vossen. Hun ouderdom blijkt uiteen te vallen in twee
groepen, hij ligt grofweg tussen 40.000 en 30.000 jaar of tussen 12.000 en
10.000 jaar. De grootste groep stamt uit het Göttweiger Interstadiaal, de
warmere tijd van 47 tot 32 djg. Een kleinere groep is gestorven rond het einde
van de ijstijd. Er worden ook mammoetresten gevonden uit de tussenliggende
periode, maar dan zijn de zachte weefsels vergaan. Sommige mammoeten zijn
goed geconserveerd, omdat ze werden bedekt door modderstromen die zijn
bevroren en sindsdien deel uitmaken van de permafrost. Dat bevriezen moet
dan wel snel zijn gegaan, anders zouden de kadavers eerst in de modder zijn
gaan rotten. Ook mag die modder later nooit meer ontdooid zijn.
Wat de Siberische mammoeten aten, blijkt uit de maaginhoud van die
ingevroren dieren. Een boek over mammoeten zegt: “Het bleek voor het
grootste deel te gaan om grassen, varens, kruidachtige planten en soms takjes
en twijgen. In de uitgestrekte toendra-steppen moeten deze planten
overvloedig aanwezig zijn geweest. De mammoeten graasden zowel op gras als
op struiken. Van de Amerikaanse mammoeten zijn uitwerpselen gevonden in
grotten van het Colorado-plateau in Utah. Analyse toonde aan dat meer dan
95% van deze mest bestond uit grassen en zeggen. Verder stonden er berken,
rozen en blauwsparren op het menu.” 23
193
Het meest beroemd is de Beresovska mammoet, die in 1901 werd ontdekt aan
de oever van de Beresovska-rivier, rond 60° NB en 55-60° OL. Het kadaver
werd geborgen door de Academie van Wetenschappen van Sint Petersburg, die
de vondst nauwkeurig documenteerde. Het duurde enige maanden voor de
expeditie vanuit Sint Petersburg de vindplaats had bereikt, het karkas was toen
reeds door wolven aangevreten, maar het grootste deel was nog intact. Het
bleek een stier van ongeveer 35-40 jaar oud. Tussen zijn tanden zat nog gras
en in zijn maag zat ongeveer 25 kg onverteerd voedsel, bestaande uit grassen
en kruiden, waaronder een boterbloem die legendarisch werd. Deze vondst
leverde een stroom van speculaties op.
Pas na 1950 kon men het kadaver dateren. De C14-dateringen lopen weliswaar
uiteen van 35 tot 39 djg, maar deze mammoet stamt zeker uit het Göttweiger
Interstadiaal. Als bewijs voor een ramp aan het einde van de ijstijd is hij
onbruikbaar, maar hij bewijst wel dat deze mammoet niet van honger
omkwam, dat hij razendsnel moet zijn ingevroren en dat de permafrost rond
Beresovska sindsdien niet is ontdooid.
Een andere mammoet werd in 1948 gevonden op het schiereiland Taymyr, dat
boven de poolcirkel ligt, maar tijdens de ijstijd net niet onder de ijskap lag.
Deze mammoet is wel rond het einde van de ijstijd gestorven: de C14-datering
zegt 11.450 ± 450 jaar. 24 Die datum valt rond de overgang tussen Younger
Dryas en Holoceen. Ook de toestand van deze mammoet wijst op een snelle
overgang van weelderige vegetatie naar modderstromen en diepvries koude.
Inmiddels zijn er tientallen mammoetkadavers gedateerd. De C14-dateringen
variëren tussen 11.500 en 10.850 jaar geleden, dus rond 11 djg. 25
Ook in Alaska worden in de permafrost kadavers van grote grazers gevonden,
met name van de mammoet, steppebizon en muskusos. Hoewel de ijskap in
Noord Amerika rond 90° WL reikte tot 40° NB, blijkt dat andere gebieden tot
ver boven de poolcirkel begroeid waren met mossen, grassen, varens, struiken
en naaldbomen. Men noemt dit rijke biotoop de toendrasteppe en deze is na de
ijstijd verdwenen. Het wekt verbazing dat er op plaatsen waar het groeiseizoen
nu slechts drie maanden duurt, in tijden van grote koude en droogte een zo
weelderige vegetatie bestond.
Diametraal tegenover Oost-Siberië ligt Patagonië, in Zuid-Amerika rond 90° WL
en 50° ZB. Tijdens de laatste ijstijd lag er een ijskap op de zuidkust van
Australië, Tasmanië en Nieuw Zeeland, tot 40° ZB, maar Patagonië was ijsvrij.
194
Dit gebied bestaat tegenwoordig voornamelijk uit kale, boomloze plateaus met
een begroeiing van taaie grassen. De temperatuur komt er ‘s zomers zelden
boven de 10°C en de winters zijn navenant koud. De neerslag is gering, er
heerst een koud steppeklimaat. Er is geen permafrost, want daarvoor is het net
iets te warm, maar in het Andes gebergte liggen nog altijd gletsjers.
Ook in Patagonië leefde een groot dier dat aan het einde van de ijstijd uitstierf:
de mylodon. Het is een soort luiaard, maar zo groot als een stier. Een luiaard is
ongeveer zo groot als een kat, hij woont in het oerwoud, waar hij zijn leven
lang vrijwel bewegingloos in een boom hangt, waarvan hij de bladeren eet.
Eenmaal per week klimt hij langzaam naar beneden, doet een poep onder zijn
boom en klimt langzaam weer naar boven. Aan deze levenswijze dankt hij zijn
naam. De mylodon of megaluiaard was wellicht niet megalui, maar zijn lompe
lichaamsbouw lijkt ook niet ingesteld op veel beweging en hij at waarschijnlijk
wel megaveel bladeren. Waar vindt men die in Patagonië? De winter duurt er
nu minstens zeven maanden, de zomers zijn winderig en kil, bomen en struiken
groeien er nauwelijks en er grazen voornamelijk schapen, want voor runderen
en paarden is het biotoop te schraal. Bevroren resten van de mylodon zijn
gevonden in grotten in het Andes gebergte, waar het nu altijd vriest. Daar
leefde de reuzenluiaard tot het einde van de ijstijd. Maar waarvan? Hetzelfde
probleem als in Siberië, maar dan exact aan de ander kant van de wereld. 26
In Siberië zouden de mammoeten zijn uitgestorven, omdat door de warmte hun
biotoop verdween. De permafrost zou zijn ontdooid en de toendrasteppe
veranderd in moeras. Professor Rosenzweig beschreef dit in 1995 aldus: “De
mammoet graasde in het Pleistoceen op de toendrasteppes van Europa en Azië.
Ongeveer 12.000 jaar geleden zijn die steppes onder de 70° NB feitelijk
geëlimineerd door een klimaatsverandering. De mammoet, met zijn maag vol
met hogere arctische grassen, werd getroffen door dezelfde grote beperking in
zijn verspreidingsgebied. Ongeveer 9.500 jaar geleden waren alle sporen van
dit ooit zo rijke biotoop op het vasteland verdwenen. Daarmee verdween ook de
mammoet. Hij overleefde op de enige plek waar ook zijn biotoop dit deed: het
eiland Wrangel. Tot op heden kan men daar het biotoop van de mammoeten
zien: de toendrasteppe. Het land ten zuiden van Wrangel is te warm en te
vochtig voor dit biotoop. De mammoeten overleefden op Wrangel tot ongeveer
3.700 jaar geleden. In feite hadden ze 7.000 jaar geleden zelfs een dwergvorm
ontwikkeld. Zij moeten het dus goed genoeg hebben gedaan, om zich vele
195
generaties lang te reproduceren. Ze stierven echter uit, voor de mensen het
eiland bereikten.” 27
Vrij vertaald: Omdat het klimaat in Oost Siberië na duizenden jaren van ijzige
droogte zo warm en vochtig werd, verdween het rijke biotoop. De mammoet,
met zijn maag vol met hogere arctische grassen, stierf van verdriet omdat zijn
biotoop verdween. Alleen op Wrangel groeide nog toendrasteppe. Wrangel ligt
in de Oost Siberische Zee, rond 71° NB en 180° OL/WL. Dit desolate eiland ligt
nu acht maanden per jaar in de bevroren ijszee onder de sneeuw. Tijdens de
laatste ijstijd was Wrangel niet alleen ijsvrij, maar door de lage zeespiegel ook
verbonden met het vasteland. Het is nu een natuurreservaat dat voornamelijk
wordt bewoond door ijsberen, sneeuwvossen en sneeuwhazen, dieren die een
winterslaap houden, terwijl het er 's zomers wemelt van de trekvogels. Dat de
mammoeten op Wrangel nog zo lang overleefden, wekt reeds verbazing, want
ze houden geen winterslaap en het zijn grote grazers. Zouden ze soms zo zijn
gekrompen, omdat hun bontwasprogramma niet was ingesteld op de hogere
temperaturen? Of leidde een combinatie van voedselschaarste en de
afwezigheid van grote roofkatten tot voordeel voor de kleinere exemplaren?
Opvallend is overigens wel de snelheid van deze evolutionaire ontwikkeling.
7.6 Stel dat de polen zich verplaatsten...
Een snelle verplaatsing van de aardas en de polen zou misschien een verklaring
kunnen zijn voor een aantal fenomenen, waaronder de scheve ligging van de
laatste ijskap en de megafauna die graasde rond (en zelfs boven) de poolcirkel,
waar de zon nu ’s winters niet of nauwelijks boven de horizon komt en waar het
zo koud en droog zou zijn geweest dat er zelfs geen sneeuw viel.
Volgens Hapgood lag de Noordpool ooit in Alaska. Dat zou een verklaring
kunnen zijn voor het fenomeen dat er tijdens het Eemian een subtropische
fauna leefde langs de Thames, terwijl Groenland ijsvrij was. Volgens Hapgood
verplaatsten de polen zich langzaam, maar wellicht ging het heel snel. Het
actualisme hield de wetenschap lang in de greep, maar kosmische rampen
worden niet langer uitgesloten, de catastrofisten zijn aan de winnende hand.
Een plotselingen verplaatsing van de stand van de aardas kan misschien zijn
veroorzaakt door een zware komeet die dicht langs de aarde kwam.
Stel dat de Noordpool tijdens het Old Dryas in de Hudson Baai lag, zoals
Hapgood veronderstelde, dan lag de Zuidpool bij de oostkust van Antarctica.
196
Patagonië lag dan veel verder van de Zuidpool dan tegenwoordig, terwijl
Australië dichter bij de pool lag. Zo wordt het mogelijk, dat de zuidkust van
Australië met ijs bedekt was, terwijl Patagonië ijsvrij bleef. Ook lag Oost Siberië
dan verder van de Noordpool. Wellicht was het klimaat er wel koud en droog,
maar het groeiseizoen duurde dan veel langer. Zo wordt het mogelijk dat daar
mammoeten en andere grote kuddes graasden. Aan het einde van de ijstijd
zouden de polen zich dan plotseling hebben verplaatst naar hun huidige positie,
langs de meridianen van 85° WL en 95° OL.
De Siberische mammoet en de Patagonische mylodon leefden beiden rond deze
meridiaan van maximale verplaatsing. Zij bewogen zich dan plotsklaps naar de
pool, al was dat niet voor beiden dezelfde pool. Als de verplaatsing van de
polen langzaam ging, zoals Hapgood meende, dan zouden de mammoeten naar
elders zijn getrokken, maar deze dieren zijn zowel uitgestorven als ingevroren.
Uiteraard zou een verplaatsing van de polen gepaard gaan met aardbevingen
en vloedgolven, vooral rond de meridiaan van maximale verplaatsing. Alleen op
Wrangel, op 71° NB en 180° OL, hebben de mammoeten het overleefd, waarna
ze zich aanpasten aan de schaarse vegetatie. Dit eiland, dat tijdens de ijstijd
een bergachtige verhoging vormde in een uitgestrekte kustvlakte, ligt vrijwel
exact op de meridiaan van de minste verplaatsing.
Een plotselinge verplaatsing van de polen zou ook gevolgen hebben voor het
aardmagnetische veld, dat ontstaat doordat de vloeibare kern van nikkel en
ijzer rond de aardas draait. Men zou verwachten dat de magnetische polen dan
samenvallen met de geografische polen, maar dat is niet zo. De magnetische
Noordpool lag tot voor kort rond 76° NB en 100° WL en hij wandelt nu in de
richting van de Noordpool. De magnetische Zuidpool ligt daar ook niet recht
tegenover, maar hij zwerft tussen 60° en 65° ZB en 138° en 145° OL in de
oceaan, voor de kust van Wilkesland. Hij ligt buiten de poolcirkel en verplaatst
zich voortdurend. We hoeven niet naar Uranus of Neptunus om ons te
verbazen, ons eigen magnetische veld staat ook scheef op de aardas. Hoewel
de wetenschap nog geen verklaring biedt voor dit fenomeen, zou het wellicht
kunnen komen doordat de aardas zich verplaatste.
7.7 Het tijdschema van de ijstijden
Uit het tijdschema van de ijstijd blijkt dat de stralingstheorie van Milankovich
de klimaatveranderingen niet kan verklaren. Een stralingsminimum zou samen-
197
vallen met een ijstijd, een stralingsmaximum met een interglaciaal. De straling
werd door Milankovich correct berekend vanuit de huidige situatie, maar de
ijstijden van Milankovich (schuin gedrukt) hebben nimmer bestaan.
Tijdschema van het Pleistoceen (in djg).
2400 IJskap begint in Europa, omslag magnetisch veld
2000 omslag magnetisch veld
1800 IJskap begint in Noord-Amerika, omslag magnetisch veld
1800 – 800 IJskappen iedere 41.000 jaar, loopt 8.000 jaar achter
800 Mid-Pleistocene Revolutie, ijskappen nadien iedere 100.000 jaar
760 laatste omslag magnetisch veld;
593 – 542 Günz glaciaal volgens Milankovich
478 – 429 Mindel glaciaal volgens Milankovich
430 Stage 11 probleem: ontdooiing zonder stralingsmaximum
400 – 250 Langdurig stralingsmaximum
zou volgens Milankovich leiden tot warmere tijd
420 – 330 Günz glaciaal (ook Cromer of Nebraska genaamd)
306 – 183 Riss glaciaal volgens Milankovich
320 – 230 Mindel glaciaal (ook Elster of Kansas genaamd)
230 - 220 Holstein (Mindel-Riss) interglaciaal
220 – 130 Riss glaciaal (ook Saale of Illinois genaamd)
144 – 21 Würm glaciaal volgens Milankovich
128 – 117 Eemian (Riss-Würm) interglaciaal
115 Stralingsminimum van Milankovich, tijdens Eemian interglaciaal
100 – 12 Würm glaciaal (Weichsel / Wisconsin, Laurentide-ijskap)
74 – 12 D-O ritme van 1470 jaar
72 Stralingsminimum van Milankovich
47 – 32 Göttweicher Interstadiaal (warmere tijd)
25 Stralingsminimum van Milankovich, veenlaag in Illinois
21 Old Dryas, maximale uitbreiding van de laatste ijskappen
14.680 ± 400 einde Old Dryas, snelle ontdooiing, begin Bølling-Allerød
12.836 - ...15 Younger Dryas event, kosmische ramp, ijstijd komt terug
11.710 ± 200 einde Younger Dryas, snelle ontdooiing, begin Holoceen
Ondanks het CLIMAP-onderzoek ontstond er geen helderheid over de oorzaak
en het ritme van de ijstijden. Men probeerde ze te koppelen aan de bekende
kosmische variabelen, maar de ijskappen houden zich niet aan dit ritme.
198
Aanvankelijk groeiden en slonken ze wel elke 41.000 jaar, de cyclus van
obliquiteit, maar ze liepen 8.000 jaar achter bij deze cyclus. Vervolgens gingen
ze over in een ander ritme, een ijstijd duurde vanaf 800 djg 100.000 jaar,
waarbij de overgang van glaciaal naar interglaciaal plotseling intrad. Soms ging
een ontdooiing zelfs niet met een stralingsmaximum gepaard. Het Milankowich
ritme klopte niet met de feiten.
Het ritme van Sepkoski voor de extincties tijdens Trias, Jura en Krijt was 26-27
miljoen jaar. Tijdens het daarop volgende Tertiair leken de veranderingen reeds
sneller te gaan, zodat de hypothetische komeet aan het einde van het Krijt
misschien niet alleen een ramp aanrichtte, maar ook werd vertraagd. Dan zou
hij langzaam maar zeker worden ingevangen. Hij komt vaker terug en verliest
steeds materie die de aarde kan raken. Omdat het barycentrum waar de
komeet omheen draait niet altijd op dezelfde plaats ligt, zal zijn baan soms
dichter langs de zon lopen, dan weer verder weg. Komt hij dichter langs de zon,
dan wordt hij sterker verhit. Dat beinvloedt de grootte van de staart en dus de
ernst van een eventuele kosmische ramp. Ook de plaats waar de aarde zich in
haar baan bevindt als de komeet voorbij komt, is een factor. Gaat de komeet
voorlangs of achterlangs de aarde, op de heenweg of de terugweg? Dat maakt
verschil! Ook zijn gravitatie en zijn elektrische lading kunnen een rol spelen,
waardoor wellicht de polen zich verplaatsen.
Het Younger Dryas Event was in elk geval een ramp waardoor hemel en aarde
geschokt werden. De mensheid beschikte toen reeds over een taal, men kon de
ervaringen doorvertellen aan de volgende generatie. In hun mythen zou een
herinnering aan deze kosmische rampen bewaard kunnen zijn.
Het volgende hoofdstuk gaat eerst over de oorsprong en ontwikkeling van de
mensheid. Vervolgens gaan we op zoek naar mogelijke getuigenverslagen van
kosmische rampen. Als er in de oude mythen geen spoor te vinden is van een
catastrofaal einde van de laatste ijstijd, dan zijn de ijskappen gewoon
gesmolten door de warmte. Weliswaar ging dat gepaard met wat ontploffende
meteorieten, maar dat kan ook gebeuren zonder komeet.
199
Literatuur en eindnoten:
Alley, R.B. et al.: Abrupt increase in Greenland snow accumulation at the end of the
Younger Dryas event. In Nature volume 362, p. 527–529 (1993)
Chorlton, Windsor: IJstijden. Time-Life, 1984. ISBN 90 6182 488 5
Chatwin, Bruce: In Patagonia. 1977. Nederlandse vertaling; Eelco Hesse. Uitgeverij
Prometheus – Ooievaar Amsterdam 1998. ISBN 90 5713 282 6
Firestone, R.B. et all.: Evidence for an extraterrestrial impact 12,900 years ago that
contributed to the megafaunal extinctions and the Younger Dryas cooling. PNAS October
9, 2007 vol. 104 no. 41, p. 16016-16021
Grootes, P.M. & M. Stuiver: Oxygen 18-16 Variability in Greenland Snow and Ice.
Journal of Geophysical Research 1997, Vol. 102, nr. 12, p. 26.455-26.470.
Hancock, Graham: Magicians of the gods. Thomas Dunne Books, New York, 2015. ISBN
978 1 250 11840 0
Hancock, Graham: America Before. St. Martin’s Press, New York, 2019. ISBN 978 1250
15373 9
Hapgood, Charles H.: Earth's Shifting Crust. Museum Press Limited, London, 1959
Hapgood, Charles H.: The Path of the Pole. Chilton Book Company, Philadelphia, New
York, London, 1970
Imbrie, John & Katherine Palmer Imbrie: Ice Ages, solving the mystery. Vertaling: Dr.
A.J. van Loon: De IJstijd, het raadsel ontsluierd. Standaard Wetensch. Uitgeverij,
Antwerpen 1980. ISBN 90 02 14226 9
Kennett, D. J. et all.: Nanodiamonds in the Younger Dryas Boundary Sediment Layer.
Science, 2 January 2009: Vol. 323. no. 5910, p. 94
Mol, Dick & Hans van Essen: De Mammoet. Sporen uit de ijstijd. BZZTôH,
's Gravenhage 1992
Napier, W.M. : Palaeolitic Extinctions and the Taurid Complex in: Monthly Notices of
the Royal Astronomical Society 405(3) · March 2010
Napier, W.M. : The Hazard from Fragmenting Comets. In: Monthly Notices of the Royal
Astronomical Society 488, p. 1822-1827, 28 juni 2019.
Zie ook: https://cosmictusk.com/wp-content/uploads/The-hazard-from-fragmenting-
comets-stz1769-1.pdf
Oosthoek-Times Atlas. Kluwer Algemene Boeken B.V. Wageningen 1975 / 1975
Petaev, M. et al.: Large Pt anomaly in the Greenland ice core points to a cataclysm at
the onset of Younger Dryas. In: Proceedings of the National Academy of Sciences,
augustus 2013.
Rahmstorf, Stefan: Timing of abrupt climate change: A precise clock. Geophysical
Research Letters, Vol. 30, NO. 10, 21 mei 2003
200
Rosenzweig, Michael L.: Species Diversity in space and time. Cambridge University
press 1995. ISBN 0 521 49618 7
West, Allen et al.: Bayesian chronological analyses consistent with synchronous age of
12,835-12,735 Cal B.P. for Younger Dryas boundary on four continents. In:
Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 2015
Wefer, Gerold, Wolfgang H. Berger, Karl-Ernst Behre & Eystein Jansen, editors: Climate
Development and the History of the North Atlantic Realm. Springer Verlag, Berlin
Heidelberg New York, 2002. ISBN: 3 540 43201 9
Wilson, R.C.L, S.A. Drury en J.C.L. Chapman: The great Ice Age. The Open University,
Routledge, Londen en New York 2000. ISBN 0 415 19841 0
1 Imbrie, p. 115-127 2 Karel Knip in NRC Handelsblad, 12-13 juni 2004 3 Hansjörg Streif in: Wefer et al. ed.: Climate Development etc. p. 388 e.v. 4 Hapgood: The Path of the Pole, 1970 5 overgenomen uit Imbrie, p. 14-15 6 Imbrie, p. 13-16 7 Grootes en Stuiver, 1997, p. 455 en 459 8 Schulz en Paul in: Wefer et al. ed. 2002: Climate Development etc. p. 41 9 Rahmstorf 2003, p. 17 en p. 20 10 R. B. Firestone et all. In: PNAS Oct 9, 2007 vol. 104 no. 41, p. 16016-16021 11 Kennett, D. J. et all. in Science, 2 January 2009: Vol. 323. no. 5910, p. 94 12 Zie bij voorbeeld: Allen West 13 Petaev, M. et al. 2013 14 Hancock 2015, p. 109-126 en Hancock 2019, p. 373-422 15 https://cometresearchgroup.org/publications/ 16 Napier, W.M. 2010 17 Napier, W.M. 2019 18 Wilson et al. p. 130 19 Alley et al. in Nature vol. 362, 8 april 1993, p. 527-529 20 Zie voor een overzicht: Hancock 2015, hoofdstuk 6 21 Hapgood, 1959 p. 227-235 22 Straatgras, Berichten uit het Natuurmuseum Rotterdam, juni 1999 23 Mol, p. 34-35 24 Mol, p. 110-113 25 https://link.springer.com/chapter/10.1007%2F978-1-4020-8793-6_2#citeas 26 Chatwin, helemaal 27 Rosenzweig, p. 146
201
Hoofdstuk 8: Mensen en mythen
8.1 Het ontstaan van de mensapen
In de 19e eeuw stelde Darwin dat alle soorten zijn ontstaan uit andere soorten.
De mensen stammen af van een uitgestorven apensoort en mede dank zij de
genetica weten we inmiddels welke soort. Men noemt hem Aegyptopithecus,
omdat de eerste resten zijn gevonden in Egypte, onder een vulkanische laag van
31 miljoen jaar oud. Later zijn er ook in Oman resten gevonden, ze bleken daar
35,8 miljoen jaar oud. Deze apen waren viervoetige boombewoners, zo groot als
een kat en met een lange staart. Ze leefden in tropische regenwouden langs de
rivieren en in delta's, in een omgeving van moerassen, met mangrovebos en
open plekken. Ze aten bladeren, vruchten en noten.
Een andere verre verwant van de mens is de Proconsul, die van 22 tot 14 Mjg in
Oost Afrika leefde en wellicht afstamt van Aegyptopithecus. Ook Proconsul was
een viervoetige boombewoner die leefde in vochtige gebieden, ook hij was zo
groot als een kat, maar zonder staart. Later werd deze soort zo groot als een
gorilla. Omstreeks 16 Mjg botste Afrika op Azië en Europa, de Thetys werd
geblokkeerd. Proconsul kon daarna van Afrika naar Europa en Azië trekken.
Omstreeks 15-14 Mjg dook deze soort op in Frankrijk en rond 10-9 Mjg ook in
zuidelijk Azië. Ook deze vroege mensaap is uitgestorven.
In Kenia ontstond uit Proconsul een andere mensaap, Kenyapithecus. Deze leek
op een kleine chimpansee, hij leefde als viervoeter op de grond en richtte zich
soms op. Naast bladeren, vruchten en noten at deze primaat ook wortels, knollen
en zaden, die moeilijker te vergaren zijn. De Kenyapithecus was reeds een stuk
slimmer, de hersenen waren beter ontwikkeld. Waarschijnlijk at hij ook eiwitrijk
voedsel, zoals rupsen en eieren, misschien zelfs vlees en merg. In dat geval was
het nog geen jager, maar een aaseter, die leefde in het regenwoud en de
savanne. Kenyapithecus was ondernemend en reislustig: sporen van hen zijn
gevonden in Turkije, Hongarije en Griekenland, maar ook in India, Pakistan en
Zuid-Oost Azië. Daar noemt men hem Pongo en het is waarschijnlijk de
voorouder van de orang-oetang, die nu nog in Nieuw Guinea leeft.
In Afrika ontwikkelde Kenyapithecus zich intussen tot Panidae. Toen omstreeks
16 Mjg Afrika op Eurazië botste, ontstond tevens de Grote Slenk, een 6.500 km
lange aardscheur die van het Libanon gebergte tot voorbij de evenaar in Afrika
loopt. Ook sloeg rond die tijd het aardmagnetische veld om. Dit alles ging
202
gepaard met aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. Ten oosten van de Grote
Slenk steeg de aardkorst, er ontstond een hoogvlakte, het klimaat werd er
droger en het oerwoud veranderde in een savanne. De populatie van Panidae
raakte nu verdeeld: de slenk met zijn steile rotswanden, zijn aardbevingen en
reeksen vulkanen vormde een geologische barrière. De Panidae aan weerszijden
van de slenk konden elkaar niet meer bereiken. Deze gescheiden ontwikkeling
leidde tot het ontstaan van verschillende soorten.
Ten westen van de slenk ontwikkelden de Panidae zich tot gorilla's, chimpansees
en bonobo's. Deze mensapen leven op de grond, al slapen ze nog in bomen, in
een nest dat ze dagelijks zelf maken. De gorilla is veel groter dan de chimpansee
en de bonobo. Een mannetje weegt 140 tot 200 kg en het vrouwtje ongeveer de
helft. Aan hun lange armen is nog zichtbaar dat ze zich ooit als slingerapen
voortbewogen door de bomen, maar daarvoor zijn ze nu te zwaar. Hun voedsel
bestaat uit bladeren, twijgen, kruiden, zaden en afgevallen rijpe vruchten, hun
dieet is divers, maar zuiver vegetarisch, en ze verzamelen hun voedsel op de
grond. Ze lopen half rechtop en steunen met de knokkels van hun handen op de
grond. Omdat het mannetje zo groot is, hoeft de gorilla niet bang te zijn voor
roofdieren. Deze vreedzame dieren leven in groepen van 8 tot 30 individuen,
bestaande uit een volwassen mannetje met een of meer vrouwtjes en hun
kinderen. De vrouwtjes krijgen eens in de 3 of 4 jaren een jong. Een vrouwtje
wordt volwassen als ze 8 jaar oud is en een mannetje pas als hij 15 is. Deze
lange kindertijd versterkt het groepsgevoel en biedt de jongen een lange
leerperiode. Het DNA van de gorilla komt voor 95% overeen met het onze.
Ook chimpansees leven op de grond, maar ze zijn kleiner, ze wegen hoogstens
50 kg. Ook zij waren ooit slingerapen en ook zij lopen half rechtop, met hun
knokkels op de grond steunend. Maar de chimpansee moet wel degelijk beducht
zijn voor roofdieren. Ze leven daarom in groepen van 40 tot 80 individuen.
Worden ze aangevallen, dan verdedigen ze zich met stokken, of ze gooien met
stenen. Ze tonen daarbij een verrassend gevoel voor samenwerking. In de groep
heerst een hiërarchie waarin een dominant mannetje de baas is, het vrouwtje
paart echter meestal met verscheidene mannetjes. In deze hiërarchie streeft
iedereen naar een hogere status, zodat er binnen de groep voortdurend ruzies
ontstaan. De band tussen de moeder en haar jongen is hecht, het jong wordt
3 jaar lang gezoogd en een vrouwtje is pas met 12 jaar volwassen. Ook dan
wordt de band met de moeder niet helemaal verbroken. Ook broers en zusters
203
blijven vaak met elkaar optrekken. Deze dieren kennen vriendschappen, ze
gebruiken geluiden en gebaren om met elkaar te communiceren en ook hun
mimiek dient voor het overbrengen van emoties. Ze zijn niet strikt vegetarisch,
ze eten naast vruchten, noten, bladeren en honing ook eieren, insecten en vlees.
Ze kunnen goed klimmen, ze plukken vruchten en halen vogelnesten leeg. Ze
lusten ook mieren, die ze vangen door een stokje in een mierenhoop te steken.
Soms gaan ze ook op jacht. Ze vallen dan gezamenlijk knaagdieren, jonge
herten en zelfs andere apen aan en het vlees wordt eerlijk verdeeld.
De overeenkomsten tussen chimpansees en mensen zijn duidelijk: ze zijn
sociaal, ze kennen een lange kindertijd waarin de jongen worden beschermd en
opgevoed, ze hebben een breed scala van communicatiemogelijkheden en een
groot probleemoplossend vermogen. Daarbij lijkt hun anatomie sterk op de onze.
Ze gebruiken wapens en werktuigen, maar in tegenstelling tot de mens
vervaardigen ze deze niet zelf. Het DNA van de chimpansee komt waarschijnlijk
voor meer dan 99% met het onze overeen, maar hoewel ze nauw verwant zijn
aan de mens, stammen we niet van hen af.
De bonobo lijkt in veel opzichten op de chimpansee, maar hij is iets kleiner. Hij
werd ooit voor een dwergchimpansee aangezien. Op grond van genetische
studies denkt men dat de bonobo zich minder dan een miljoen jaar geleden als
soort heeft afgescheiden van de chimpansee. De twee soorten zijn zeer nauw
verwant, maar het sociale gedrag van de bonobo is volledig anders. Bonobo's
leven in groepen van wel honderd exemplaren. Overdag splitsen ze zich op in
kleine groepjes, om voedsel te zoeken, en aan het einde van de dag komen ze
weer samen. Ze maken dan nesten in de bomen, om te gaan slapen. De
lichaamsbouw lijkt menselijker dan die van de chimpansee en iedere bonobo
heeft andere gelaatstrekken. Ze lopen ook vaker rechtop dan de chimpansee.
In tegenstelling tot de ruzie makende chimpansees, zijn de bonobo's uiterst
vreedzaam, waarbij ze voortdurend seksueel contact met elkaar zoeken. Ze
kennen geen vaste relatie tussen een mannetje en een vrouwtje, ze hebben seks
met elk lid van de groep en dat dient beslist niet alleen voor de voortplanting. De
mannetjes hebben onderling seks om ruzies te voorkomen of te beslechten en de
vrouwtjes leggen door seks zulke hechte sociale banden met elkaar, dat ze
gezamenlijk de mannetjes kunnen domineren. Ook seks met de jongen komt
vaak voor. De enige uitzondering lijkt, dat een moeder geen seks heeft met haar
eigen zoon.
204
Een vrouwtje krijgt eens in de zes jaar een jong, dat ze vijf jaar lang zoogt. De
band tussen moeder en kind is hecht en de status van het jong is afhankelijk van
die van de moeder, al is de bonobogroep veel minder hiërarchisch dan die van de
chimpansees. Een mannetje blijft levenslang in de groep van zijn moeder, maar
als een vrouwtje volwassen wordt, verlaat ze de groep. Ze sluit zich aan bij een
andere groep, waarin ze zich een plaats verwerft door seksuele contacten met de
vrouwtjes. Zo wordt incest voorkomen en blijven de genen circuleren. Weliswaar
lijkt de bonobo het meest op de mens, maar het blijft een verre verwant, die
afstamt van de Panidae ten westen van de Grote Slenk.
8.2 Het ontstaan van de mensen
Ten oosten van de Grote Slenk ontwikkelden de Panidae zich vanaf 16 Mjg tot
Hominiden. Zij liepen rechtop, hun gebit is dat van een alleseter en hun hersen-
volume groeide. Omstreeks 3 Mjg begonnen zij zich vanuit Oost Afrika te
verspreiden over heel Afrika en zuidelijk Eurazië. In Zuid Afrika ontstond uit hen
de Australopithecus, waarvan verscheidene ondersoorten hebben bestaan. Ze
sliepen waarschijnlijk nog in bomen, maar hun dieet varieerde van fruit tot klein
wild. Van hen zijn ook werktuigen gevonden van steen en been. Waarschijnlijk
waren het jagers en verzamelaars. Wij stammen echter niet van hen af.
Homo of mens is een soort die zich 4 Mjg afsplitste van de Hominiden ten oosten
van de Grote Slenk. De eerste, Homo Habilis, was een alleseter die reeds vrij
grote hersenen had, met sterke associatieve zones. Men denkt daarom dat deze
soort reeds een vorm van spraak kende. Ook maakten ze stenen scherp door er
stukken van af te slaan. Deze stenen werktuigen worden vaak in grote aantallen
op een vindplaats aangetroffen. Hun schrapers en beitels dienden voornamelijk
om er andere zaken mee te vervaardigen, wat getuigt van een doelbewuste
arbeid. Hoogst waarschijnlijk gebruikten ze ook gereedschappen van vergankelijk
materiaal, al is het bewijs daarvan verloren gegaan. De belangrijkste vindplaats
is Olduvai, langs de Grote Slenk in Kenia.
Vanaf 2 Mjg verspreidden deze oermensen zich over Afrika en vervolgens over
het zuiden van Eurazië. Hun stenen werktuigen zijn aangetroffen in Frankrijk,
Indonesië en China. Homo Habilis leefde in groepjes van 15 tot 20 individuen die
gedurende enkele maanden op vaste plaatsten verbleven. Ze bouwden soms
kleine schuilplaatsen, waarschijnlijk van huiden op rondgebogen takken. Bij zo'n
schuilplaats vindt men vaak een overvloed aan stenen gereedschap en talrijke
205
resten van jachtbuit. Homo Habilis was zeker een jager. De sociale organisatie
was echter nog niet zo ver ontwikkeld, dat twee of meer groepen daarbij konden
samenwerken. Iedere groep stond volledig op zichzelf.
In Oost Afrika ontstond uit Habilis de nog slimmere Homo Erectus, waar wij van
afstammen. Aanvankelijk namen niet zozeer de technische vaardigheden toe,
maar de biologische evolutie is duidelijk. Erectus is groter en sterker dan Habilis,
de schedelinhoud is groter en het skelet lijkt op dat van de hedendaagse mens.
Erectus evolueerde tijdens de IJstijd, de oudste fossielen zijn 1,8 miljoen jaar
oud. Ze zijn gevonden rond Olduvai, bij de Grote Slenk in Kenia. Vanaf 1,5 Mjg
vestigde Erectus zich ook in zuidelijk Europa en zelfs in Oost-Azië, waar ze
bekend staan als de Javamens en de Pekingmens.
We weten niet wanneer de mensen het vuur leerden beheersen, omdat sporen
van vuur in de open lucht snel zijn uitgewist. Dat ligt anders in grotten, maar
Erectus woonde aanvankelijk niet in grotten. Hun behuizing was wellicht een
schuin geplaatst windscherm van takken, twijgen en bladeren, of een takkenhut,
zoals hedendaagse nomadische jagers en verzamelaars die maken. Bij hen hoort
bij het windscherm vrijwel altijd een vuur, dat insecten en roofdieren verdrijft en
's nachts warmte geeft.
De oudste woonplaatsen van Erectus in grotten zijn gevonden bij Peking, ze
blijken ongeveer 400.000 jaar oud. Hier vindt men ook haardsteden waarin het
vuur ongetwijfeld door mensen werd onderhouden. Dank zij het vuur konden ze
zich ook verspreiden over de gematigde zones. De Javamens, de Pekingmens, de
mens van Rabat in Marokko, de man van Tautavell in Frankrijk en vondsten in
Engeland, België, Duitsland, Griekenland, Spanje en Italië getuigen daarvan.
Deze mensen woonden soms een tijdje in hun grot, waar ze een vuur brandende
hielden, om dan weer verder te trekken. Het bleven nomadische jagers.
Aanvankelijk konden deze mensen zelf geen vuur maken, het vuur kwam van
spontane bosbranden, of uit vulkanen. Het mocht dus niet uitgaan. Ze gebruikten
het voor allerlei zaken: het biedt licht en warmte, het schrikt wilde dieren af,
men kan er hoornen gereedschap en houten speren in harden, maar het diende
ook om voedsel te bereiden, dat daardoor beter te verteren was.
Hoewel ze 's winters naar het zuiden trokken, bezochten ze soms duizenden
jaren lang dezelfde grot. Op den duur bedekten ze de vloer met stenen, of met
stro en huiden. Ze bouwden ook hutten van takken die werden overtrokken met
huiden, met een gat in het dak voor de rook. Soms bouwde men zo’n hut in de
206
grot. Ook zijn er van hen kampementen gevonden in de open lucht, langs de
oevers van meren en rivieren. Hun woonplaatsen waren zorgvuldig gekozen,
daar waar een rivier hen voorzag van vers water en waar ze tevens een weids
uitzicht hadden, zodat ze het wild en de roofdieren konden zien aankomen. Ze
verzamelden een breed scala aan voedsel. Ze aten vruchten, kruiden, noten,
peulen en zaden. Met een graafstok zochten ze wortels en knollen. Ze raapten
eieren en slakken, vingen schildpadden en insecten, en verzamelden honing. Ze
zetten strikken en vallen voor klein wild, maar ze jaagden ook op groot wild,
zoals bizons, olifanten en neushoorns. Dat laatste vereist een samenwerking die
wijst op een hogere sociale organisatie, iets wat Habilis nog niet bezat. Ook
gebruikte Erectus kleurstoffen, wat niet alleen wijst op kennis van de natuur,
maar ook op gevoel voor schoonheid.
Tussen mannen en vrouwen bestond een arbeidsverdeling, al was deze niet
strikt. De vrouwen zorgden voor de kinderen, verzamelden voedsel en
brandhout, hielden het vuur gaande en bereidden het voedsel, maar bij al deze
taken hielpen de mannen mee. De jacht op groot wild was echter mannenwerk.
Het verschil in spierkracht, de zwangerschappen en de zorg voor de zuigelingen
maakt deze arbeidsverdeling noodzakelijk. Bij hedendaagse verzamelaars en
jagers maakt het voedsel dat de vrouwen verzamelen ongeveer twee derde van
het totale dieet uit. De vrouwen waren voor hun eten dus niet afhankelijk van de
mannen, eerder het omgekeerde, maar de jacht bracht behalve vlees ook andere
bruikbare zaken op, zoals huiden, hoorn, pezen en botten. Het looien van huiden
was meestal mannenwerk.
In Europa was Erectus omstreeks 125 djg uitgegroeid tot de Neandertaler, zo
genoemd naar de eerste vindplaats, het Neanderdal bij Düsseldorf in Duitsland.
Men heeft lang gedacht dat deze soort onze voorouder was, maar dat blijkt niet
het geval. Ze hebben wel een aantal belangrijke kenmerken met ons gemeen en
uit DNA-onderzoek blijkt dat er seksueel verkeer was tussen hen en ons soort
mensen. De vindplaatsen worden nu talrijker, wellicht zocht men tijdens de ijstijd
vaker beschutting in grotten. Het kan echter ook wijzen op een toename in de
bevolking, want het verblijf in grotten neemt nog toe tijdens het Göttweiger
Interstadiaal, toen het klimaat ongeveer even warm was als nu.
De cultuur van de Neandertalers, Moustérien genaamd, kenmerkt zich door een
veel fijnere afslag van de stenen werktuigen. Het belangrijkste gereedschap was
de vuistbijl, een knol van vuursteen die door afslagen scherp was gemaakt, maar
207
men gebruikte de afgeslagen stukken ook om andere gereedschappen van te
maken. Speerpunten en dolken werden bevestigd aan een houten handvat,
waaruit blijkt dat ze verschillende materialen combineerden. Het meeste stenen
gereedschap heeft de vorm van handspitsen en schrapers, die geschikt zijn om
dieren te villen en te ontleden, om het vet van de huiden te schrapen en ze in
stukken te snijden. Tot hun jachtbuit behoorden ook grote zoogdieren, zoals de
oude bosolifant, de Merkse neushoorn, de langharige mammoet en de wollige
neushoorn. Net als hun voorouder Erectus, kenden de Neandertalers een sociale
organisatie die samenwerking mogelijk maakte.
De Neandertalers begroeven hun doden: ze werden bijgezet nabij de woonplaats
van de levenden. Meestal liggen ze met opgetrokken knieën op hun zij. Men
groef kuilen voor hen en de graven werden gedeeltelijk met stenen beschermd.
Vaak vindt men ook rode kleurstof en soms doorboorde tanden of schelpen, die
ooit een ketting vormden, of zelfs een bloem. Ook kregen de doden voedsel mee,
waaruit blijkt dat men geloofde in een leven na de dood. 1
De Neandertalers waren kleiner dan wij, maar meer gespierd en met een even
grote herseninhoud. We kennen van deze mensen alleen het skelet, de zachte
weefsels zijn vergaan, evenals alle vergankelijke materialen die ze gebruikten.
Ze hadden dezelfde voorouders als wij en een hoge sociale organisatie, maar
omstreeks 30 djg zijn ze uitgestorven. Rond die tijd eindigde ook het Göttweiger
Interstadiaal en keerde de ijstijd terug in Europa.
In 2010 werd nog een mensensoort ontdekt, de Denisovans, genoemd naar de
Denisovagrot in het Altaigebergte in Siberië waar de resten zijn gevonden. Deze
bleken ongeveer 40.000 jaar oud. Ook deze mensen waren bijzonder vaardig. Ze
droegen sieraden en uit hun fijne naalden blijkt dat ze konden naaien en kleren
droegen. Ook zij hadden seks met ons soort mensen, hun DNA-signaal wordt
aangetroffen in Australië, Melanesië, Tibet en zo voort. De Denisovans zijn nauw
verwant aan de Neandertalers en ook zij paarden met elkaar.
Uit DNA-onderzoek blijkt dat er nog twee andere soorten mensen moeten
hebben bestaan die hun DNA-spoor achterlieten in ons soort mensen. Men noemt
hen EH 1 en EH 2, maar van hen zijn nog geen resten aangetroffen.
In april 2019 stond in Nature 2 dat er enkele botten en tanden zijn gevonden van
een onbekend soort mens. Ze noemden de nieuwe soort Homo luzonensis, naar
het eiland Luzon in de Filippijnen waar de resten zijn gevonden. De botten zijn
klein, Homo luzonensis werd waarschijnlijk niet meer dan 1 m 20 lang. In 2007
208
waren op het eiland Flores in Indonesië reeds resten aangetroffen van een
andere zeer kleine soort, die Homo floresiensis of de hobbit werd genoemd.
Beide soorten leefden ongeveer 50 djg in Azië, tegelijk met de Neanderthalers en
de Denisovans, maar ook met Homo Sapiëns.
Soms worden er ook skeletten of schedels gevonden van reuzen, mensen die
minstens 2 meter lang werden. Ook zijn er honderden verlengde schedels
gevonden, o.a. in Paracas in Peru, met een herseninhoud die veel groter is dan
die van ons soort mensen. Helaas toon de reguliere wetenschap nog weinig
belangstelling voor deze vondsten, maar Homo Sapiëns (ons soort mensen) was
in elk geval niet de enige intelligente mensensoort.
8.3 De opkomst van Homo Sapiëns
Waarschijnlijk kende Homo Erectus wel reeds de spraak, maar bij Homo Sapiëns
ontstond vanaf ongeveer 100 djg de taal. Het verschil is grammatica. Met spraak
kan men alleen concrete zaken aanduiden, maar grammatica maakt het mogelijk
om verhalen in het verleden of de toekomst te plaatsen en abstracte ideeën te
verwoorden. Vanaf 100 djg verspreidde Sapiëns zich over heel Afrika en vanaf
60 djg trokken ze ook naar Azië, waar ze rond 50 djg de kust bereikten van de
Stille Oceaan. In Australië zijn menselijke resten van ruim 40 djg gevonden, die
een grote gelijkenis vertonen met de huidige aboriginals. Hoewel de zeespiegel
tijdens de ijstijden lager stond, was Australië nooit met Azië verbonden, waaruit
volgt dat men toen reeds met boten of vlotten de oceaan is overgestoken.
Rond 40 djg begon Sapiëns zich te vestigen in Europa, naast de Neandertalers.
Ze leefden 10.000 jaar lang naast elkaar en er is geen bewijs van vijandelijk-
heden, maar wel van geslachtsverkeer. De klimaatsverslechtering die volgde op
het Göttweiger Interstadiaal heeft wellicht een rol gespeeld bij het uitsterven van
de Neandertalers in Europa, want de laatste Neandertalers woonden in het
zuiden van het Iberisch schiereiland, waar ze stuitten op de barrière van de
Straat van Gibraltar. Alleen Homo Sapiëns heeft de ijstijden overleefd.
Vanaf 40 djg leefden er eveneens mensen in Oost Siberië, waar ze jaagden op de
megafauna. Van daar uit staken ze over naar Amerika, in Californië zijn minstens
30.000 jaar oude resten van hen gevonden. Hoewel Beringa tijdens de ijstijden
een landbrug vormde tussen Siberië en Alaska, stuitte iedereen die deze route
volgde op de Laurentide ijskap die Noord Amerika bedekte. Tijdens het
Göttweiger Interstadiaal liep er echter een ijsvrije corridor van Noord Alaska ten
209
oosten van de Rocky Mountains naar Dakota. De eerste bewoners van Californië
kunnen deze route hebben gevolgd, maar het is ook mogelijk dat ze met boten
of vlotten via de eilanden ten zuiden van Beringa de oceaan zijn overgestoken en
toen langs de kust naar het zuiden zijn getrokken.
Sapiëns maakte zeer fijne stenen werktuigen, waarvan er vele van een zelfde
knol van vuursteen zijn afgeslagen. Men noemt dat de klingenindustrie. Ook
bewerkten ze been, hoorn en ivoor. Ze beheersten de technieken van boren en
slijpen en gebruikten deze ook voor het maken van schaalvormige lampen en
kleine beeldjes. Ook maakten ze fijne naalden met een oog, waaruit blijkt dat ze
konden naaien en kleren droegen. Met een speerslinger vergrootten ze de
reikwijdte en de trefkracht van hun werpspeer. Bij de verdeling van de buit was
het belangrijk, wie het dier als eerste had geraakt of wiens wapen de beslissende
slag toebracht. Merktekens op speerpunten van steen of ivoor kunnen hiermee
verband houden. Hun jachtbuit bestond uit bizon, oeros, mammoet, wollige
neushoorn, paard, rendier, edelhert, antilope, wild zwijn en talloze kleine dieren
zoals sneeuwhazen en marmotten, en vogels zoals zwanen, ganzen en eenden.
De visvangst was vooral gericht op zalm en soms vingen ze zeehonden. De
huiden werden gelooid en tot kleding verwerkt.
Sapiëns vervaardigde ook kunst. Zowel in grotten als op
gebruiksvoorwerpen worden versieringen aangetroffen en
de mensen droegen zelf ook sierraden. Kralen van ivoor,
tanden en fossiele schelpen werden tot kettingen geregen.
De doden werden beschilderd met rode oker, maar
waarschijnlijk beschilderden de levenden er ook zichzelf
mee. Ook dienden sommige beeldjes uitsluitend als
cultusobject. Opvallend is het grote aantal vrouwen-
figuurtjes, de Venusbeeldjes, waarop de geslachtsdelen
soms overdreven groot worden afgebeeld. 3 De religie lijkt
gericht op de moeder, de Grote Godin. De vrouwen
vormden waarschijnlijk de kern van de sociale organisatie,
zodat we in plaats van Homo Sapiëns beter kunnen
spreken van Femina Sapiëns.
Deze mensen waren nog nomaden, maar ze woonden in hutten, of in tenten die
leken op de Indiaanse wigwam. Uit hun beeldjes blijkt dat ze kleren droegen,
afhankelijk van het klimaat. Enkele mensenfiguurtjes uit Siberië dragen kennelijk
210
bontkleding met kappen en broeken. Soms hebben ze ook fraaie en ingewikkelde
kapsels. Hoewel daar geen rechtstreeks bewijs van is, mogen we aannemen dat
ze talloze bruikbare en fraaie zaken vervaardigden van hout, riet, huiden, veren
en andere vergankelijke materialen.
Ook de eerste grotschilderingen ontstonden in deze periode. Deze kunst begint
met wat ingegrifte lijnen die heel trefzeker zijn. Er zijn ook handafdrukken bij, of
de omtrek van handen. De meeste van deze beschilderde grotten zijn
aangetroffen in Zuid Frankrijk en Noord Spanje. De oudste, bij Chauvet in Zuid
Frankrijk, is gedateerd op 32 djg. Van later datum zijn de jachttaferelen met
prachtige voorstellingen van herten, bizons en ander wild. In deze grotten werd
niet gewoond, het waren cultusplaatsen, de voorlopers van onze tempels, kerken
en moskeeën. Sommige bleven duizenden jaren in gebruik, waarbij ze eventueel
keer op keer werden overgeschilderd. Deze voorhistorische kunst werd ook na de
ijstijd nog duizenden jaren lang beoefend door jagers en verzamelaars. 4
8.4 Verwantschap en de seksuele orde
De mensapen, onze nog bestaande “achterneven”, hebben ongeveer dezelfde
levenswijze, maar een totaal verschillend sociaal gedrag. Bij de gorilla’s trekt een
dominant mannetje op met een aantal vrouwtjes en hun jongen. De groep is
klein en wordt beschermd door het reusachtige mannetje. Bij de chimpansees is
de groep veel groter en het meest dominante mannetje probeert de baas te
spelen over alle anderen. Hij wil ook voorkomen dat de vrouwtjes seks hebben
met andere mannetjes, maar de vrouwtjes doen meestal waar ze zin in hebben.
De bonobo’s daarentegen leggen seksuele relaties met al hun groepsgenoten. De
relaties tussen de vrouwtjes zijn daar zo hecht, dat ze de mannetjes kunnen
domineren. Kennelijk bestaat er bij de bonobo’s ook een begin van een taboe op
incest, want hoewel alle leden van de groep voortdurend seks met elkaar
hebben, wordt seks tussen een moeder en haar zoon vermeden.
Naast het vuur en de taal is het taboe op incest een van de verworvenheden van
de mensheid. Dit taboe bestaat wereldwijd, ook bij natuurvolkeren. Men zoekt
een partner buiten de eigen verwantschapsgroep. Homo Habilis kende dit taboe
wellicht nog niet, want deze trok rond in groepjes van hoogstens 20 individuen.
Tussen deze groepjes was geen samenwerking, geen sociale organisatie. Maar
Habilis was wel reislustig. Vanaf 2 miljoen jaar geleden verspreidden zij zich over
heel Afrika en er zijn sporen van hen gevonden in Zuid-Europa. Uiteraard heeft
211
die reis vele generaties geduurd en de kans dat men onderweg een andere groep
Habilis tegenkwam, werd kleiner naarmate men verder trok.
Als seksuele partners steeds uit die zelfde kleine groep afkomstig zijn, dan leidt
de nauwe verwantschap tot inteelt, waardoor de groep verzwakt. Dat inteelt de
oorzaak kan zijn van degeneratie in de volgende, of zelfs de derde generatie, is
een ontdekking die logisch vooraf gaat aan het taboe op incest. De volgende stap
is het antwoord op de vraag wat men daartegen kan doen. De vroegste mensen
die het taboe op incest instelden, zullen in elk geval hebben beseft dat kinderen
worden verwekt door de man!
Waarschijnlijk ontstond het taboe reeds bij Erectus, onze rechtop lopende
voorouder die het vuur beheerste. Ook Erectus was reislustig, zoals blijkt uit de
Javamens en de Pekingmens, maar Erectus jaagde ook op de megafauna. Dat
vereist samenwerking van een grotere groep mannen. De uitgestorven nazaten
van Erectus, de Neandertalers en Denisovans, zullen het taboe eveneens hebben
gekend. Ook zij hadden een sociale organisatie die het jagen op de megafauna
mogelijk maakte en ook zij begroeven hun doden met piëteit.
Hoewel we niet beschikken over directe bronnen om te weten welke seksuele
orde er ooit bestond, is wel bekend hoe jagers en verzamelaars in het vrij
recente verleden met elkaar optrokken. Een belangrijke studie op dit gebied
werd in de 19e eeuw verricht door Lewis Morgan. Hij vroeg missionarissen en
zendelingen om gegevens te verzamelen over de seksuele orde van de volkeren
die ze aan het bekeren waren tot de Naam van de Vader. Hoewel we bij Morgan
stuiten op de onvermijdelijke mannelijke bias, bleek de verwantschap bij deze
volkeren uitsluitend via de moeder te gaan. Een man mocht niet verwant zijn aan
zijn vrouw, maar hij was evenmin verwant aan zijn kinderen.
Helaas beschrijft Morgan dit systeem vanuit de positie van de man, wat zijn
verhaal nodeloos ingewikkeld maakt. Om het te begrijpen, kunnen we het beste
redeneren vanuit de vrouwen, die de spil van deze organisatie vormden.
Misschien is er ooit ongeveer het volgende gebeurd: Twee groepen mensen
kwamen samen en de vrouwen bespraken het probleem van de degeneratie van
de volgende generatie. Ze spraken af dat de kinderen uit de ene groep alleen
mochten vrijen met iemand uit de andere groep, niet met elkaar. Morgan noemt
deze twee groepen gentes (enkelvoud: gens). Deze maatregel is echter niet
voldoende, omdat een meisje dan nog kinderen kan krijgen van haar vader, die
behoort tot de andere gens. De belangrijkste stap was dat de gentes zich
212
splitsten in totems. De moeders vormden de ene totem, hun kinderen de andere
totem. Ieder kind is lid van de gens van de moeder, maar van de totem van de
moeder van de moeder.
Van het taboe op seks tussen moeder en zoon lijkt zelfs een bonobo op de
hoogte. Taboe betekent zowel verboden als heilig, het taboe op incest had twee
kanten. Alle kinderen uit een totem werden beschouwd als broers en zusters.
Een seksuele relatie tussen hen is verboden, maar ze zijn zowel elkaar als hun
moeders liefdevolle zorg verschuldigd.
De andere gens kende ook twee totems en slechts uit één van deze totems, de
huwelijkstotem, mocht een man een partner kiezen. De andere totem was de
moeder van zijn huwelijkstotem, de “schoonmoeder”, en deze werd door iedere
man gemeden. Dit systeem bestond in de 19e eeuw nog bij de Aborigines van
Australië, maar bij voorbeeld ook bij de San in de Kalahari woestijn. We mogen
vermoeden dat dit systeem al heel oud is. 5
Binnen deze verwantschapsorde was incest tot in de derde graad uitgesloten en
ook in de vierde graad (neef en nicht) waren de meeste relaties verboden. De
kinderen van twee zusters werden beschouwd als broers en zusters, ze
behoorden tot dezelfde totem. Voor de kinderen van broers gold meestal het
zelfde, want zij trouwden met vrouwen uit dezelfde totem. Alleen de kinderen
van een broer en zuster waren voor elkaar niet taboe. Deze neef en nicht
behoorden zelfs tot elkaars huwelijkstotem. Later, toen het erfrecht een rol ging
spelen, werd dit huwelijk favoriet. Neef en nicht vrijt licht, zegt men nog wel
eens, maar een Aboriginal zag hier geen verwantschap in.
Dit systeem sloot niet alleen vrijwel alle inteelt uit, maar het leidde ook tot een
solidariteit waarop iedere lid van de totem zich kon beroepen. Het taboe bracht
de seksuele drift op een hoger plan! Er ontstond een verwantschapssysteem
waarin iedereen een plaats had. Boven iedere totem stond de totem van de
moeder, de mannen uit deze totem hadden het gezag over de totem van de
dochters. Deze ooms zorgden voor de opvoeding van de jongens zodra deze in
de puberteit kwamen. De meisjes bleven bij hun moeder, of ze gingen naar hun
oma van moederskant, die in het totemsysteem hun zuster was.
Ook de zorg voor de ouderen was goed geregeld. De grootmoeder was de zuster
van de kinderen van haar dochter, deze relatie tussen oma en kleinkind was
gelijkwaardig en zorgzaam. Ook behoorde ieder kind tot de totem van de vader
van zijn vader! Dit kan men zelf nagaan door een stamboom te trekken. Deze
213
grootvader van vaders kant was een broer van de kinderen van zijn zoon, zonder
dat het vaderschap daar ook maar enige rol in speelde! Ook tussen hen golden
gelijkwaardigheid, liefde en zorg. Deze grootvader was echter ook de oom van de
ooms van de kinderen van zijn zoons. Deze oudere “broer” kon de ooms berispen
als zijn kleinkinderen hem daarom vroegen.
Om de totems hun identiteit te geven, was iedere totem symbolisch verwant aan
een dier. Dit totemdier mocht door de totemleden alleen worden gedood en
gegeten op het jaarlijkse totemfeest, waarin de mannen hun totemverwantschap
herdachten. Deze totemverwantschap lag ten grondslag aan de maatschappelijke
organisatie en het vaderschap speelde daarin geen enkele rol. Dat wil echter niet
zeggen dat kinderen hun eigen vader niet kenden. Deze man, die sliep met hun
moeder, was een belangrijke volwassene, de eerste leraar en beste vriend van
het kind. Hij was echter geen verwant, net zo min als een aardige buurman nu
een verwant is. Hij had geen ouderlijk gezag over het kind, want dat gezag lag
bij de moeder, haar broers en haar ooms, de broers van haar moeder.
Dit is de essentie van het moederrecht, het matriarchaat. Het gaat niet over
macht, maar over verwantschap. Er bestonden in de verwantschap nog talloze
gradaties, zonder dat dit de grondslag aantastte. Men noemde elkaar vaak ook
niet bij de naam, maar men benoemde de verwantschap: zuster, tante, oma,
dochter van tante, en zo voort. Deze sociale orde maakte ook dat de mannen
onderling konden samenwerken. Hun relatie met een vrouw uit een andere totem
schiep een band, het maakte mannen tot zwagers. Uit deze verwantschapsorde
is later het vaderrecht ontstaan dat in de Bijbel zo’n grote rol speelt.
8.5 Het Stenen Tijdperk
Alle mensensoorten, te beginnen met Australopithecus, maakten werktuigen uit
vuursteen. Daarom noemt men deze voorgeschiedenis het Stenen Tijdperk. Dit
wordt onderverdeeld in het Paleolithicum (Oude Steentijd), het Mesolithicum
(Midden Steentijd) en het Neolithicum (Jonge Steentijd). Deze tijdperken zijn
echter zeer verschillend van lengte. Het Paleolithicum begint ongeveer 3 Mjg met
de Australopithecus en het duurt ongeveer tot het begin van het Bølling-Allerød.
Deze lange periode wordt ook weer onderverdeeld in Oud, Midden en Jong, maar
ook deze tijdperken verschillen van lengte. Het Oud Paleolithicum is de tijd van
de voorlopers van de mens, tot ongeveer 100 djg. Het Midden Paleolithicum is de
tijd van de Neandertalers, van 125 tot 30 djg. Het Jong Paleolithicum is de tijd
214
van Homo Sapiëns, vanaf 100 djg. Die periode kent een ruime overlapping met
die van de Neandertalers. Het Jong Paleolithicum wordt in Europa ook weer
ingedeeld in perioden, waarin Homo Sapiëns een duidelijke ontwikkeling
doormaakte. Tijdens het Aurignaciën (38-29 djg) verbeterde het bewerken van
vuursteen en botten. Ook werden er eenvoudige figuren aangebracht op rotsen,
stenen en gebruiksvoorwerpen. In de tijd valt deze ontwikkeling ongeveer samen
met het Göttweiger Interstadiaal. Uit het Gravettiën (29-22 djg) stammen de
meeste Venusbeeldjes en de eerste schilderingen op rotswanden. Tijdens het
Solutreen (22-17 djg) verfijnde men de kunst van het bewerken van vuursteen
en werden er afbeeldingen in reliëf op de rotswanden aangebracht. Dit was de
koudste periode uit de ijstijd. Tijdens het Magdaleniën (17-12 djg) ontstonden de
mooiste rotstekeningen en dit valt ongeveer samen met het Bølling-Allerød. Het
Aziliën (12-10 djg) valt samen met het einde van de laatste ijstijd. Het
betekende tevens het einde van deze uiterst kunstzinnige periode in de
prehistorie van Europa.
Het Mesolithicum (Midden Steentijd) begint met het einde van de ijstijd en
eindigt als de mensen landbouw en veeteelt gaan bedrijven. Het kenmerkt zich
door werktuigen waarbij veel kleine scherpe stukjes steen, microlieten genaamd,
in een stuk gereedschap werden verwerkt. Er ontstonden harpoenen, sikkels en
zagen. Uiteraard maakten deze mensen ook zaken van vergankelijke materialen.
Deze ontwikkeling vond niet overal op hetzelfde tijdstip plaats, zodat de term
Mesoliticum niet zozeer wijst op een jaartal, als wel op een levenswijze.
Emmanuel Anati vertelt in zijn boek: Palestine before the Hebrews over deze tijd
in Palestina: “Toen het Mesolithicum begon, was de mens in staat om eilanden te
bevaren die ver van de kust lagen. Het tijdperk van de zeevaart was begonnen.
Sterke touwen stelden mensen ook in staat om rotsen te beklimmen, manden te
vlechten en netten te strikken. Pijl en boog bestonden reeds, strikken en vallen
werden gezet, visfuiken ook. De groeiende betekenis van de visvangst leidde tot
woonplaatsen rond meren, moerassen, rivieren en langs de zeekust. In Palestina
begon men dieren te temmen.” 6
Het Neolithicum is de volgende fase. Het kenmerkt zich bij voorbeeld door grote
geslepen bijlen en kleine bijltjes die dwars op de steel staan, door pijlpunten die
aan twee kanten bewerkt zijn en door het domesticeren van dieren. Ook is er
een begin van akkerbouw. Het Stenen Tijdperk eindigt zodra men metalen gaat
smeden, maar ook het tijdstip waarop men dat doet, kan van plaats tot plaats
215
uiteenlopen. Zodra de mensen koper beginnen te smeden, spreekt men van de
Kopertijd (het Chalcolithicum), die vaak spoedig wordt gevolgd door de Bronstijd
(brons = koper met wat tin) en pas vele eeuwen later door de IJzertijd. Deze
indeling is al helemaal niet aan jaartallen gebonden. Tot in de 20e eeuw zijn er
volkeren aangetroffen die het gebruik van metalen niet kenden. Inmiddels is het
Stenen Tijdperk wereldwijd ten einde, maar niet wegens gebrek aan stenen.
Uit deze gegevens blijkt dat Homo Sapiëns rond het einde van de ijstijd een hoge
ontwikkeling had bereikt. De menselijke samenleving verschilde wezenlijk van de
dieren, niet alleen omdat mensen werktuigen gebruikten, het vuur beheersten,
kleren droegen, hun eigen onderkomen bouwden en comfortabel inrichtten, hun
doden begroeven en zo voort, maar vooral omdat mensen beschikten over een
taal waarin ze hun ervaringen en hun geschiedenis van generatie op generatie
konden doorgeven.
We weten nu dat de laatste ijstijd eindigde in drie fasen. Omstreeks 14,68 djg
vond een snelle opwarming plaats, waarbij het ijs smolt en de zeespiegel steeg.
Er volgde een warme tijd, het Bølling-Allerød. In het Midden-Oosten ontstond
een sedentaire cultuur, die door archeologen is onderzocht. In hun jaartelling
spreken zij meestal niet van djg, maar van v.Chr.: het Bølling-Allerød duurde van
14,68 tot 12,8 djg of van 12.680 tot 10.836 v.Chr., bijna 2000 jaar lang. Toen
kwam het Younger Dryas Event, er sloegen meteorieten in, de megafauna in
Siberië en Amerika stierf uit en het werd opeens veel kouder. Het Younger Dryas
duurde van 12,8 tot 11,7 djg of van 10.836 tot ongeveer 9.700 v.Chr. De
temperatuur steeg daarna weer zeer plotseling, waarbij de ijskappen razendsnel
smolten en ook de zeespiegel soms zeer plotseling steeg.
Deze veranderingen vonden we tot voor kort nauwelijks terug in boeken over de
prehistorie. Fischer Weltgeschichte zegt nog: “Zonder duidelijke breuk volgde
omstreeks 11 tot 10 djg op het Jong Paleolithicum het Epi Paleolithicum.” En: “In
Rusland was er tussen Jong Paleolithicum en Mesolithicum geen diepgaande
verandering. De ononderbroken ontwikkeling is in de Oekraïne bijzonder goed te
volgen. In het gebied ten noordwesten van de Zwarte Zee duurde het Jong
Paleolithicum nog tot in de Mesolithische Tijd.” 7
Toch was men het daarover niet eens. Anati zegt: “Het hoogtepunt in kunst en
cultuur van het Jong Paleoliticum werd in Europa gevolgd door een van de meest
duistere tijdperken in de geschiedenis en de prehistorie, het Mesolithicum, dat
veelal een gedegenereerde en verarmde cultuur had. In het Midden-Oosten is
216
echter niets gevonden dat opweegt tegen de rijkdom aan expressie en
creativiteit van het Mesolithicum. Voor het eerst kwamen er sikkelbladen,
punthamers en andere gereedschappen die typerend zijn voor de landbouw in
opkomst. Ook kwam er een beenindustrie en er ontstonden slijpstenen, vijzels en
stampers.” 8
Als uit klimaatonderzoek niet was gebleken dat de ijstijd met abrupte sprongen
eindigde, dan zouden we denken dat er niets gebeurd was. In feite werd het
plotseling warmer en een kleine 2000 jaar later werd het opeens weer kouder,
wat gepaard ging met een bewezen kosmische ramp. Ruim 1000 jaar later werd
het plotseling weer warmer, waarna het klimaat stabieler werd. Dat deze
veranderingen onopgemerkt aan de mensheid voorbij gingen, lijkt onwaar-
schijnlijk. In hun mondelinge overleveringen of “mythen” is wel degelijk een
herinnering aan deze gebeurtenissen bewaard gebleven.
8.6 De ondergang van Atlantis
In de dialoog Timaeus van Plato staat een verhaal dat afkomstig zou zijn van
Solon, een dichter en wijsgeer die omstreeks 600 v.Chr. heerste over Athene.
Het verhaal is welbekend, het gaat over de ondergang van Atlantis. Het wordt
verteld door Kritias, een leerling van Socrates:
“Socrates, luister naar een verhaal dat weliswaar vreemd klinkt, maar dat toch
volkomen waar is, want Solon, de wijste der Zeven Wijzen, heeft het ooit
verteld. Solon was een verwant en een goede vriend van mijn overgrootvader
Dropides. Hij vertelde het aan onze grootvader Kritias en die vertelde het aan
ons. Het gaat over grootse daden van onze stad in vroegere tijden. Het is in
vergetelheid geraakt door de tijd en omdat de mensen sterven.
In de delta van Egypte ligt een streek, Saïtië. De grootste stad van die streek
heet Saïs, waar koning Amasis vandaan komt. Solon vertelde dat hij daar op zijn
reizen zeer geëerd werd. Toen hij de priesters vragen stelde over hun vroegste
geschiedenis, kwam hij tot de ontdekking dat hij er zelf maar heel weinig vanaf
wist. Hij begon hen te vertellen over de oudste gebeurtenissen bij ons: over
Foroneus, die naar men zegt de eerste mens was, en over Niobe. Hij vervolgde
met het verhaal hoe Deukalion en Pyrrha de Zondvloed hadden overleefd en hij
somde hun afstammelingen op; door de jaren te tellen probeerde hij het
tijdsverloop te berekenen. Een van de priesters, een zeer oude man, had daarop
gezegd: 'Solon, Solon, jullie Grieken zijn altijd als kinderen: een oude Griek is er
217
niet.' Solon vroeg: 'Hoe bedoelt u?' De priester antwoordde: 'Jullie zijn allemaal
jong van ziel, want jullie bezitten geen enkel geloof dat van oudsher door de
traditie is overgeleverd, noch enige andere kennis van grote ouderdom. De
oorzaak is deze: de mensheid werd in de loop der tijden op vele manieren
verdelgd en zo zal het blijven. De grootste verwoestingen zijn door vuur en door
water, maar er zijn ook talloze andere oorzaken.
U kent toch het verhaal, dat zowel in uw land als in het mijne wordt verteld, hoe
Phaëthon, de zoon van Helios, ooit de strijdwagen van zijn vader heeft
ingespannen. Omdat hij niet in staat was om die te mennen langs de weg die zijn
vader nam, heeft hij alles verbrand wat op aarde bestond en zelf is hij
omgekomen door een bliksemschicht. Dat verhaal wordt altijd verteld alsof het
een mythe is. Maar de ware toedracht is deze: er doen zich veranderingen voor
in de richting van de hemellichamen die rond de aarde draaien. Dat gebeurt
met grote tussenpozen en dan wordt alles op aarde verwoest door een laaiend
vuur. Van de mensen die in de bergen wonen of in hoge en droge streken
verblijven, komen er dan meer om dan van degenen die bij een rivier of de zee
wonen. In ons land is ook bij een dergelijke ramp de Nijl onze redding, omdat
deze dan hoog stijgt. Als de goden daarentegen de aarde zuiveren door een
watervloed, dan worden de herders in de bergen gered, maar in de steden van
uw land worden de mensen door de stromen in zee gespoeld. In ons land spoelt
het water echter nooit uit de hemel over onze velden, omdat het van nature de
neiging heeft om op te wellen uit de grond. Daarom zijn hier uit het vroegste
verleden dingen bewaard gebleven. Als ooit ergens iets gebeurde wat volgens
ons belangrijk was, dan werd dat opgeschreven en bewaard in de tempels. Uw
volk en andere volkeren moesten iedere keer opnieuw het schrift uitvinden en al
het andere wat beschaafde staten nodig hebben. Maar na het gebruikelijke
aantal jaren spoelde de hemelse stortvloed opnieuw als een plaag over uw volk.
Bij u overleefden dan slechts de ongeletterde en onontwikkelde mensen, zodat
jullie weer als kinderen werden, zonder kennis van de geschiedenis van uw eigen
land. Om te beginnen herinnert u zich maar een zondvloed, terwijl er al zoveel
zijn geweest. En ook weet u niet dat de hele gemeenschap waarin u nu woont,
afstamt van het weinige zaad dat toen nog over was. U weet dat niet, omdat de
overlevenden vele generaties lang niets op schrift konden stellen. Maar ooit,
Solon, voor de grootste zondvloed, muntte de stad die nu Athene heet uit in
oorlog voeren.
218
Het bestaan van onze staatsinrichting wordt in de heilige geschriften vermeld
sinds 8.000 jaar. Over de burgers die 9.000 jaar geleden leefden, zal ik u in
het kort iets vertellen. Om een indruk te krijgen van hun wetten, moet u naar de
onze kijken. Want hier kunt u nog vele overeenkomsten vinden met de wetten
die toen al bestonden. Uw staat werd gesticht door de godin en ze richtte deze in
volgens de orde en het systeem van de hele schepping. Zij koos de plaats uit
waar u geboren werd. Zo leefde uw volk, bestuurd door goede wetten.
Veel opmerkelijke feiten zijn over uw stad opgeschreven, maar een feit is wel
bijzonder roemrijk en heldhaftig. Onze kronieken vertellen, dat uw land ooit een
grote krijgsmacht tot staan bracht, afkomstig van ver weg in de Atlantische
oceaan, die onbeschaamd optrok tegen heel Europa en Azië. De oceaan was in
die tijd bevaarbaar. Voorbij de engte die de Grieken de Zuilen van Herakles
noemen, lag een eiland dat groter was dan Lybië en Azië samen. Reizigers
konden van daar naar andere eilanden oversteken en zo naar heel het
tegenoverliggende continent dat die oceaan omsloot.
Op dat eiland, Atlantis, bestond een machtig verbond van koningen die heersten
over het hele eiland en nog meer eilanden en delen van het vasteland. Aan deze
kant van de zee-engte heersten zij bovendien over Lybië tot aan Egypte en over
Europa tot aan Tyrrhenië (in Italië). Op een bepaald moment maakte hun leger
zich op om uw en ons gebied in een klap te onderwerpen. Het was uw stad,
Solon, die de binnendringers toen heeft verslagen. Maar in latere tijden vonden
er hevige aardbevingen en overstromingen plaats en in een enkele rampzalige
dag en nacht werd jullie hele strijdmacht door de aarde verzwolgen. En Atlantis
is verdwenen in de diepte van de zee.” 9
Volgens een oude Egyptische priester ligt er een continent aan de overkant van
de Atlantische Oceaan, maar hoe wist hij dat? Omstreeks 600 v.Chr. waren de
Egyptenaren beslist niet in staat om heen en weer naar Amerika te varen.
Voorbij Gibraltar, de Zuilen van Herakles, achtte die priester de oceaan dan ook
onbevaarbaar, maar volgens hem waren er ooit eilanden en kon men de oceaan
oversteken naar het tegenoverliggende continent.
Tijdens het Younger Dryas werd de Warme Golfstroom geblokkeerd door het
smeltwater. De dominante zeestroom boog rond de 45e breedtegraad daarom
niet af naar het Noorden, zoals nu, maar hij liep langs de noordkust van Zuid
Amerika naar de Caraïbische zee en dan over de Azoren naar Spanje. Van daar
liep hij terug naar het zuiden, langs West Afrika via de Kanarische Eilanden naar
219
de Kaap Verdische eilanden en dan terug naar de Caraïbische Zee. Een rondje
Atlantische Oceaan kon men toen ongeveer doen op een houtvlot!
Er gebeurde een ramp, zegt Plato, met aardbevingen en overstromingen, waarbij
het Griekse leger door de aarde werd verzwolgen en Atlantis werd overspoeld
door de zee. Volgens een Egyptische priester die leefde omstreeks 600 v.Chr.
was dat 9.000 jaar geleden, dus omstreeks 9.600 v.Chr. of 11,6 djg. De CLIMAP
koolstofdatum voor het einde van het Younger Dryas is 11.710 ± 200 jaar en de
datum van R.B. Alley et al. is 11.500 ± 200 jaar. De datum die Plato noemt, valt
binnen die marge! Zolang de geleerden er nog over twisten, zullen we de datum
van Plato aanhouden: 11.600 jaar geleden of 9.600 v.Chr. eindigde de laatste
ijstijd. Volgens die Egyptische priester ging het om een plotselinge gebeurtenis
die gepaard ging met hevige aardbevingen.
Ver weg in die oceaan lag een machtig eiland dat is verdwenen in de diepte van
de zee. Men denkt dan misschien aan de Azoren, midden in de oceaan, maar
deze vulkanische eilanden hebben zulke steile kusten, dat ze ook tijdens de
ijstijd niet veel groter waren. Kennelijk lag Atlantis in de Caribische Zee, waar de
eilanden tijdens de ijstijd veel groter waren. Daar liggen ook breuklijnen tussen
tektonische schollen, zodat aardbevingen er ook nu nog vaak voorkomen.
Zouden de polen zich werkelijk hebben verplaatst, zoals Hapgood meende, dan
lag dit gebied ook nog op de meridiaan van de maximale verplaatsing. Het
verplaatste zich dan in de richting van de evenaar, waardoor de aardkorst wordt
opgerekt en de aardbodem daalt, maar het kwam niet op de evenaar terecht.
Het gebied ligt nu rond de keerkring.
De Egyptische priester zei: “Er doen zich veranderingen voor in de richting van
de hemellichamen die rond de aarde draaien. Dan wordt alles op aarde verwoest
door een laaiend vuur.” Als de aardas zich verplaatst, dan verandert vanaf de
aarde gezien de richting der hemellichamen. Zou de mythe van Atlantisch een
verzinsel zijn, dan berusten de juiste datum, de bevaarbaarheid van de oceaan
en andere overeenkomsten met de werkelijkheid op een merkwaardig toeval.
8.7 De ondergang van het moederland Mu
Een ander verhaal over een beschaving die werd verwoest, waarna het land in
zee verzonk, stamt uit de 19e eeuw en is afkomstig van de Engelsman James
Churchward. In: The lost continent of Mu vertelt hij eerst dat hij enige jaren in
India studeerde aan een tempelschool, als leerling van een hogepriester. Deze
220
leerde hem oude inscripties lezen, waarvan de oorsprong zou liggen in Mu, het
Moederland van de mens, dat was verzonken in de Stille Zuidzee. Sindsdien
bezocht Churchward talloze archeologische vindplaatsen in en rond de Pacific en
in Zuid Amerika. Zijn boek, dat pas in 1926 zou verschijnen, werd door vrijwel
niemand serieus genomen.
Churchward begint met die oude inscripties waaruit zou blijken dat er in Mu een
hoge beschaving bestond, die 50.000 jaar geleden begon en die zich vanuit een
centrum in de Stille Zuidzee over vrijwel de hele wereld had verspreid. Van
Homo Erectus is bekend dat hij op Java woonde. Op Borneo zijn geen sporen van
deze mens aangetroffen, maar wel van Homo Sapiëns. In een grot bij Niah, op
de noordwestkust van Borneo, werd een ononderbroken opeenvolging van
menselijke resten gevonden, waarvan de oudste 50.000 jaar oud zijn. 10 Daaruit
blijkt dat Homo Sapiëns inderdaad sinds 50.000 jaar geleden in Zuidoost Azië
woonde, maar dat kon Churchward niet weten.
Churchward vertelt: “Toen dit machtige land op zijn hoogtepunt was als centrum
van wereldbeschaving, wetenschappen, handel en nijverheid, met grote stenen
tempels en reusachtige monolieten, kreeg het een gruwelijke schok; een
vreselijke bezoeking overviel het. Gerommel uit het binnenste der aarde, gevolgd
door aardbevingen en vulkanische uitbarstingen, schudden zijn zuidelijke streken
door elkaar. Langs de zuidelijke kust rolden cataclysmische golven van de oceaan
het land binnen, waardoor vele fraaie steden verzonken en vernietigd werden. De
vulkanen braakten vuur, rook en lava uit. Omdat het land vlak was, kon de lava
niet wegvloeien. Nadat de vulkanische werkingen tot stilstand waren gekomen,
overwonnen de mensen van het land Mu langzamerhand hun angst. De
verwoeste steden werden herbouwd en handel en nijverheid werden hervat.
Verscheidene generaties na deze bezoeking en toen het fenomeen al verleden
tijd was geworden, werd Mu nogmaals het slachtoffer van aardbevingen. 'Het
gehele werelddeel deinde en rolde als de golven van de oceaan. Het land trilde
en schudde als de bladeren van een boom in de storm. Tempels en paleizen
stortten krakend ineen en monumenten en standbeelden werden omver-
geworpen. De steden waren ruïnehopen.' Terwijl het land op en neer deinde,
trilde en schudde, braken ondergrondse branden met bulderende vlammen tot
drie mijlen middellijn naar buiten, door de wolken heen brekend. Daar mengden
zij zich met het onweer en de bliksem in de hemel. Een dikke zwarte rooksluier
hing over het land. Geweldige cataclysmische golven rolden over de stranden het
221
land binnen en breidden zich over de vlakten uit. Steden verzonken en alles wat
leefde werd verdronken door de huizenhoge golven. De mensen zochten hun
toevlucht in hun tempels en citadels, om er weer door vuur en rook uit verjaagd
te worden. De vrouwen en mannen in schitterende gewaden en kostbare stenen
schreeuwden: 'Mu, red ons!'
Toen de ondergaande zon zich aan de horizon vertoonde onder het lijkkleed van
rook dat over het gehele land lag, leek hij een bol van vuur, die er rood en
dreigend uitzag. Toen hij achter de horizon was ondergegaan, heerste er een
diepe duisternis, alleen onderbroken door bliksemschichten. Gedurende de nacht
werd Mu uiteen gerukt en in stukken gescheurd. Het ten ondergang gedoemde
land verzonk met donderend gebulder. Omlaag, omlaag ging het in de muil van
de hel – 'een poel van vuur'. Toen het vernietigde land in die grote afgrond van
vuur viel, schoten vlammen er omheen omhoog en omsloten het. Het vuur eiste
zijn slachtoffers. 'Mu en haar 64 miljoen mensen waren ten offer gevallen.'
Terwijl Mu in de vuurkolk verzonk, eiste weer een andere kracht haar op – vijftig
miljoen vierkante mijlen water. Van alle zijden kwamen geweldige golven
aanrollen. Zij ontmoetten elkaar, waar eens het centrum van het land was
geweest.” 11
Tijdens de ijstijd lagen ook de kustvlaktes rond de Stille Oceaan droog. Nieuw
Guinea was verbonden met Australië, Indonesië was via Maleisië verbonden met
het Aziatische continent, en ook de Oost-Chinese Zee lag droog. Volgens
Churchward lag Mu in een vrij vlak heuvelland. Als de zeespiegel 100 meter
stijgt, dan worden de kustvlaktes overspoeld, maar dat is niet voldoende om dit
verhaal te verklaren. Het begint met aardbevingen en vulkaanuitbarstingen.
Als de Noordpool in de Hudson Baai lag, dan lag Indonesië 30° ten zuiden van de
evenaar. Java en Maleisië liggen rond 95° OL, de meridiaan van maximale
verplaatsing. Java zou dan naar het noorden zijn verplaatst, waardoor het op de
evenaar kwam te liggen. Langs de nieuwe evenaar zou de aardkorst scheuren en
dalen. Uit de scheuren zou lava stomen en terwijl het land in een vuurkolk
verzonk, zou het worden overspoeld door de oceaan.
Volgens Churchward werd het moederland Mu tot twee maal toe door een ramp
getroffen. De herinnering aan de eerste ramp lijkt op het Younger Dryas Event.
De laatste ramp zou dan gaan over het einde van het Younger Dryas, omstreeks
9.600 v.Chr. In dat geval was ook dat een kosmische ramp. Of zou ook deze
overeenkomst met de hypothese van Hapgood op toeval berusten?
222
Als de beschaving in Zuidoost Azië 50.000 jaar geleden begon, dan hadden de
mensen alle tijd om een hoge beschaving te ontwikkelen. Churchward schrijft:
“Toen dit machtige land op zijn hoogtepunt was als centrum van wereld-
beschaving, wetenschappen, handel en nijverheid, met grote stenen tempels en
reusachtige monolieten...” En: “... vele fraaie steden... De verwoeste steden
werden herbouwd en handel en nijverheid werden hervat.” En: “Tempels en
paleizen stortten krakend ineen en monumenten en standbeelden werden omver-
geworpen. De steden waren ruïnehopen.” En: “De mensen zochten hun toevlucht
in hun tempels en citadels, 64 miljoen mensen...”
Dat er reeds tijdens de ijstijd een hoge beschaving bestond, wordt door veel
geleerden ontkend, maar de publicist Brien Foerster volgt het spoor van
Churchward. In filmpjes op YouTube laat hij zien dat er rond de Stille Oceaan op
talloze plaatsen bouwwerken bestaan die zo perfect geconstrueerd zijn, dat de
huidige technologie daar niet toe in staat is. Hetzelfde geldt voor de piramides in
Egypte. Het uithakken, verplaatsen en samenvoegen van de reusachtige stenen
waaruit deze bouwwerken bestaan, doet vermoeden dat ze afkomstig zijn uit een
andere beschaving. Het stenen tijdperk was waarschijnlijk allerminst primitief!
Graham Hancock ging duiken op plaatsen die tijdens de ijstijd droog lagen en nu
onder water liggen. Op de bodem van de Caraïbische Zee trof hij platte stenen
aan die lijken op een door mensen aangelegde weg, maar verder onderzoek
ontbreekt. Ten zuiden van Japan ligt het eiland Yonaguni, waar voor de kust
onder water een megalithisch bouwwerk lijkt te liggen. Volgens veel geleerden is
dat een natuurverschijnsel. In 2001 werd in de Baai van Khambhat (of Cambay),
aan de westkust van India, een stad ontdekt op een diepte van 30-40 meter.
Koolstofdatering van een stuk hout wees op een ouderdom van 9.500 jaar, maar
dat werd later weer ontkend. Wie meer wil weten, kan de reportages en lezingen
van Hancock op YouTube bekijken.
Ook de Bosnische piramides lijken door mensen te zijn aangelegd en ook hier
zou de ouderdom teruggaan tot de laatste ijstijd. Reportages daarover staan
eveneens op YouTube.
In dit verband past ook een boek van Hapgood: Maps of the ancient Sea Kings. 12
Daarin betoogt Hapgood dat oude zeekaarten, de portolanen die stammen uit de
eerste helft van de 16e eeuw, getuigen van een kennis van de geografie die
ontbrak toen deze kaarten werden vervaardigd. De projectie is anders dan de
Mercator projectie, die sinds 1569 wordt gebruikt. Gecorrigeerd voor dit verschil,
223
blijken die zeekaarten vrij correct, al zijn er ook verschillen. De Waldseemüller
wereldkaart uit 1507 toont Zuidoost Azië met de kustvlakten, zoals toen de
zeespiegel 100 meter lager stond! Beroemd werd de kaart van Piri Reis uit 1513,
waarop de kust van Amerika staat, inclusief een deel van Antarctica. Op de
wereldkaart uit 1531 van de Franse wiskundige Oronce Finé, of Oronteus
Finaeus, staat zelfs heel Antarctica. Finaeus noemde dit Terra Australis. Toen
Australië in 1606 werd ontdekt, dacht men dat dit het Zuidelijke Land van
Finaeus was. Pas in 1820 werd Antarctica ontdekt, de naam Australis was toen
reeds vergeven aan Australië. Overigens zei ook Aristoteles reeds dat er een land
rond de zuidpool ligt. Hoe men dat wist, blijft een raadsel! Dat er tijdens de
ijstijd een hoge beschaving bestond, die in zeewaardige schepen de kusten van
de wereld verkende en in kaart bracht, blijft tot op heden controversieel.
Een hoge beschaving tijdens de laatste ijstijd zou een verklaring kunnen zijn
voor het fenomeen van de portolanen. Ook lijkt het mogelijk dat sommige
megalithische bouwwerken uit deze tijd stammen. Twee kosmische rampen,
waarbij het moederland Mu ten slotte uiteenscheurde en verzonk in de oceaan,
kunnen een einde hebben gemaakt aan deze beschaving. Waarschijnlijk zullen er
dan her en der wat overlevenden zijn geweest. Omdat er ooit meerdere soorten
mensen op aarde leefden, kunnen deze overlevenden zelfs van een andere soort
zijn geweest dan Homo Sapiëns.
Genesis zegt: In die dagen leefden er reuzen op aarde, doordat de zonen van
God gemeenschap hadden gehad met de dochters van de mensen. Deze “zonen
van God” waren wellicht mensen van een andere soort, groter en intelligenter
dan Sapiëns. Uiteraard is dit niet bewezen, maar zo zijn we terug bij Genesis.
Misschien biedt het Bijbelse catastrofisme wel de juiste verklaring.
In het volgende hoofdstuk wordt het boek Genesis gelegd naast de prehistorie
tijdens het Holoceen, dat volgde op het Younger Dryas. Archeologen noemen dit
de Jonge Steentijd of het Neoliticum. In het Midden Oosten zijn beschavingen
blootgelegd, waarvan sommige zelfs teruggaan tot het Bølling-Allerød. Als de
verschijningen van Jhwh niet zichtbaar zijn in het wel en wee van deze eerste
sedentaire gemeenschappen, dan was Jhwh geen komeet.
224
Literatuur en eindnoten:
Anati, Emmanuel: Palestine before the Hebrews. Vertaling: H. Scheuder: Palestina voor
de Hebreeën. Bosch en Keuning N.V., Baarn 1965
Centre de Recherches en Paléoantropologie et Préhistoire: 5 Miljoen jaar menselijk
avontuur. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling, Paleis voor Schone Kunsten,
Brussel 1990.
Churchward, James: The lost continent of Mu. Oorspr. uitg: New York: Rudge, 1926 Uitg.
Neville Spearman Ltd. London, 1959. Vertaling: Mevr. E.C.C. Mijnlieff: Het verloren
werelddeel Mu. Ankh Hermes, Deventer 1973, 2e druk 1992 ISBN 90-202-5571-1
Engels, Friedrich: Der Ursprung der Familie, des Privateigentums und des Staats. 1884.
Vertaling in het Nederlands: De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom
en van de staat. Pegasus, Amsterdam. ISBN 90 6143 008 9
Fischer Weltgeschichte, band 1: Vorgeschichte. Fischer Bücherei KG, Frankfurt am Main
1966. ISBN 3 596 60001 4
Freud, Sigmund: Totem und Tabu. 1909. Vertaling in het Nederlands: Dr. W. de Sauvage
Nolting: Totem en Taboe. Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen. ISBN 90 248 1360x
Gimbutas, Marija: The Gods and Godesses of Old Europe, 7000-3500 BC Myths, Legends
and Cult Images. Thames and Hudson, London 1974. ISBN 0 500 05014 7
Gimbutas, Marija: The civilization of the Goddess: The world of Old Europe. Harper, San
Francisco 1991. ISBN 0 06 250 368-5
Hapgood, Charles Hutchins; Maps of the Ancient Sea Kings: Evidence of Advanced
Civilization in the Ice Age; 1966; 1997 Paperback Reprint Edition, Adventures Unlimited
Press, ISBN 0-932813-42-9
Kühn, Herbert: Het ontwaken der mensheid. Prisma-boeken, Antwerpen / Utrecht 1958
Kühn, Herbert: Prehistorische kunst in Europa. Pictura-boeken, Spectrum, Utrecht /
Antwerpen 1960
Mackinnon, John: Borneo. Time-Life, Amsterdam, 1975.
Morgan, Lewis Henry: Ancient Society. New York Labour News, Palo Alto 1978
Narr, Karl J.: Urgeschichte der Kultur. Alfred Kröner Verlag, Stuttgart 1961. Vertaling:
Titia Jelgersma: Prehistorie der Beschaving. Aula-pocket, het Spectrum, Utrecht -
Antwerpen 1964.
Platoon: Timaios – Kritias. Uitgeverij de Driehoek Amsterdam – Ars Floreas 1986. ISBN
90 6303 382 2
1 Kühn 1958, p. 152-154 2 https://www.nature.com/articles/s41586-019-1067-9 3 Bron: Catalogus: 5 Miljoen jaar menselijk avontuur (en vele internetsites) 4 Kühn 1960
225
5 Morgan, deel II, hoofdstuk 1 6 Anati, p. 79 e.v. 7 Fischer 1, p. 48 en 128 8 Anati, p. 72 9 Plato: Timaeus, 20D-25D 10 Mackinnon, p. 26-27 11 Churchward, p. 42-44 12 Hapgood, Charles Hutchins
226
Hoofdstuk 9: Genesis en de prehistorie
9.1 De Natufiërs en de Tuin van Eden
De Bijbel begint met een scheppingsverhaal dat gezien zijn ritmische structuur
zeer geschikt is om mondeling over te leveren. We weten niet wanneer dit
verhaal is ontstaan, maar het getuigt van een zeker inzicht. Genesis zegt: Elohim
vormde de mens naar het beeld van Elohim: man en vrouw. Elohim zegende hen
en sprak: 'Je bent vruchtbaar, wordt talrijk. Vul de hele aarde en onderwerp
haar. Heers over de vissen en vogels en alle dieren die over de aarde rondlopen.
Als voedsel geef ik je alle granen, vruchten en noten. Maar aan de dieren geef ik
als voedsel het gras.' Homo Sapiëns is ontstaan in Afrika en heeft zich over de
hele aarde verspreid. Toen de ijstijd overging in het Bølling-Allerod, leefden de
meeste mensen nog als nomaden. Ze verzamelden granen, vruchten en noten,
ze jaagden op vissen, vogels en grazende dieren. Wat zich afspeelde in de
kuststreken die sindsdien zijn ondergelopen, is echter onbekend.
Tijdens de pluvialen van de ijstijd had zich rond de Jordaan een meer gevormd
dat zich uitstrekte over vrijwel heel Kanaän. Ook de Eufraat en de Tigris waren
veel breder. Omstreeks 14.680 jaar geleden werd het plotseling warmer en
droger, het meer droogde op en ook de Eufraat en de Tigris werden smaller. Er
bleef een vruchtbare laag klei achter.
Genesis zegt: In Eden, in het oosten, legde Jhwh God een tuin aan en daar
plaatste hij de mens die hij gevormd had. En: Toen vormde Jhwh God uit klei alle
dieren en vogels. En: Jhwh God plaatste de mens in de tuin van Eden, om deze
te verzorgen en te beheren.
Tijdens het Bølling-Allerød heerste er in het Midden Oosten een warm klimaat
met voldoende regen. Er ontstond een rijk biotoop waar de mensen zich
permanent konden vestigen. Er groeiden granen in overvloed, zoals eimer en
eenkoren (de voorlopers van tarwe), maar ook gerst, linzen, erwten en bonen.
Dat voedsel kan men bewaren. Archeologen zeggen dat een persoon in drie
weken tijd voldoende graan kon oogsten om een gezin een jaar lang te voeden.
Behalve grasland waren er bossen met eiken, vruchtbomen en noten. Dit rijke
biotoop trok grazers aan, zoals schapen, geiten, ezels, varkens, runderen en
gazellen. Daar kwamen roofdieren op af: honden, wolven, hyena’s, jakhalzen,
luipaarden, tijgers, lynxen, cheeta’s, leeuwen en beren. Dit duurde bijna 2000
jaar lang, van 14,68 tot 12,8 djg of van 12.680 tot 10.836 v.Chr..
227
In de Vruchtbare Halve Maan ontstond een sedentaire beschaving, vernoemd
naar de eerste vindplaats: de Wadi al-Natuf, in de heuvels van Judea. De
Natufiërs maakten sikkels met een blad van kleine stukjes vuursteen, die
dienden om granen te oogsten. Het waren geen nomaden, zoals bleek uit hun
permanente hutten, hun voorraadputten en hun fraaie vijzels van basalt, die veel
te zwaar zijn om mee te dragen. Die sikkels en vijzels wijzen er op dat granen
het basisvoedsel vormden.
Men woonde in dorpen van ongeveer 50, maar soms wel 100 tot 150 mensen.
Die dorpen bestonden uit ronde hutten met een doorsnede van 3 tot 6 meter. De
hut was een gegraven kuil met een opbouw van stammen en takken, soms met
een vloer van natuursteen, en in het midden een vuurplaats. Men begroef de
doden soms onder de vloer, waardoor de hut ook een soort heiligdom werd. Er
worden ook graven buiten de huizen gevonden, soms met meerdere skeletten in
een graf. Uit de skeletten blijkt dat de mensen niet ouder werden dan 50 jaar en
ze vertoonden vaak botbreuken of sporen van andere ernstige verwondingen. De
Tuin van Eden was beslist geen paradijs. Toch was het bestaan vrij zorgeloos,
het klimaat was gunstig, de omgeving verschafte voldoende voedsel en men
beschikte over veel vrije tijd.
De dorpen bleven soms eeuwen lang bewoond, van generatie op generatie. De
Natufiërs gooiden hun voedselresten op een afvalhoop, die voor archeologen een
schat aan informatie bevat. Ze aten granen, maar ook linzen, erwten en bonen,
kruiden, wortels, bessen, vruchten en noten. Ze raapten eieren en schelpdieren,
ze zetten strikken en vallen voor klein wild, ze jaagden met steenslingers en
speren op grotere dieren. Hun buit bestond uit vogels, hazen, geiten, varkens,
runderen, ezels en heel veel gazellen. Ze vingen vis in fuiken en netten, ze
konden goed touwvlechten. Ze maakten fraaie sierraden van steen en been, en
kleine beeldjes van kalksteen. Ze temden ook een roofdier: de hond! Ze
woonden permanent in hun dorp, maar ze waren vrij mobiel. Tussen de dorpen
bestond een uitwisseling van gebruiksgoederen en ideeën, die een groot gebied
overspande. Dit was één cultuur. Langs de Eufraat, rond de vlakte van de Habur,
bestond een zelfde beschaving. Het oudste dorp is Abu Hureyra, maar men
noemt deze beschaving Mureybet, naar de eerste vindplaats, stroomopwaarts
van Hureyra. Dit dorp ontstond wat later dan Hureyra.
In 10.836 v.Chr. kwam er na bijna 2.000 jaar een einde aan dit ideale bestaan.
Het Younger Dryas begon met een kosmische ramp waardoor ook Hureyra
228
aantoonbaar werd getroffen. In de Vruchtbare Halve Maan werd het klimaat
kouder en droger. Er volgde een hongersnood. Volgens de archeologen nam de
bevolking in 10 jaar tijd drastisch af en men ging weer zwerven. De dorpen en
hutten dienden daarna nog als begraafplaats, maar niet langer als woonplaats.
Genesis zegt: Die avond stak de wind op en ze hoorden de donder van Jhwh God
door de tuin gaan. Tot de man sprak Hij: 'Omdat je hebt geluisterd naar je vrouw
en hebt gegeten van de boom, zal de aarde nu vervloekt zijn. Je zult levenslang
zwoegen om te eten, er zullen doornen en distels groeien en je zult je voeden
met wat je zelf verbouwt.' Jhwh God maakte voor de mens kleren van
dierenvellen. Zo verjoeg Jhwh God hem uit de tuin van Eden, om de grond te
bewerken. Ten oosten van Eden plaatste Hij de Cherubim, met een vlammend
zwaard dat flitsend heen en weer schoot.
Kleren van dierenvellen maakt men als het kouder wordt. De kosmische ramp,
maar ook de drastische afkoeling tijdens het Younger Dryas, zou het biotoop
ernstige schade toebrengen. Doornen en distels zijn pioniersplanten, die vaak als
eersten verschijnen nadat een biotoop is verwoest. Daarna kon men niet langer
leven van de vruchten van de boom der kennis, men moest zwoegen en zich
voeden met wat men zelf verbouwde. Als Jhwh een komeet was, dan speelt dit
verhaal tijdens het Younger Dryas Event, 12,8 djg of 10.836 v.Chr.. Uit archeo-
logische vondsten blijkt dat daarna de landbouw ontstond.
9.2 Het Younger Dryas en Kaïn en Abel
Tijdens het Younger Dryas (10.800-9.600 v.Chr.) viel er rond de Jordaan vrijwel
geen regen meer. Men noemt deze periode het Laat-Natufiën. Uit pure noodzaak
gingen sommige Natufiërs nu graan verbouwen in de vochtige oases rond het
Jordaandal en het Meer van Galilea. Door steeds de grootste korrels en de meest
stevige aren te selecteren als zaaigoed, cultiveerden ze langzaam maar zeker de
wilde granen. Bewijs daarvan is gevonden in Zahrat adh-Dhra', in Jordanië vlak
bij de Dode Zee. Daar stonden langs een beek drie hutten, de gemeenschap was
klein. Uit de vondsten blijkt ook dat het leven zwaar was, de skeletten vertonen
een slijtage die wijst op zware arbeid.
Rond 10.000 v.Chr. lag er ook een oase bij Jericho, het huidige Tell el Sultan. Op
de vaste rotsgrond stonden daar ronde huizen met vloeren van aangestampte
aarde en een klein heiligdom omringd door een stenen muur. Deze mensen
bedreven al wel landbouw, maar voor vlees jaagden ze op wild en gevogelte.
229
Voor de jacht op het nu schaarsere wild werd een nieuw wapen ontwikkeld: de
pijl en boog. De hond was reeds getemd, zij hielden ook honden.
Andere Laat-Natufiërs gingen wilde geiten hoeden, waarbij ze steeds de jonge
mannetjes met de grootste horens slachtten. Omdat de meest vervaarlijke
mannetjes zich niet langer voortplantten, werden de horens in de volgende
generaties steeds kleiner. Zo temden zij op den duur de hele kudde, die voor hun
verdediging afhankelijk werd van herders en hun honden. Landbouw en veeteelt
gingen toen nog niet samen. In de oasen werd landbouw bedreven en in de
heuvels leefden nomadische herders met hun geiten, en later ook schapen.
Genesis zegt: Abel werd schaaphoeder en Kaïn landbouwer. Na verloop van tijd
bracht Kaïn aan Jhwh een offer van de vruchten van de grond en Abel bracht ook
een offer, van zijn eerstgeboren lammeren. Jhwh schonk aandacht aan het offer
van Abel, maar niet aan dat van Kaïn. Toen werd Kaïn woedend, hij wierp zich op
Abel en sloeg hem dood. Jhwh sprak: 'Luister! Uit de aarde roept het bloed van
je broer om wraak! Daarom ben je nu vervloekt. Je wordt verjaagd van deze
grond, die je hebt laten drinken van het bloed van je broer. Als je deze grond
bewerkt, zal hij niets meer opbrengen.' Kaïn trok weg en ging wonen in Nod, ten
oosten van Eden.
Omstreeks 9.600 v.Chr. eindigde het Younger Dryas hoogst waarschijnlijk
eveneens met een kosmische ramp. De temperatuur steeg snel. Deze drastische
verandering van het klimaat zal weer ten koste zijn gegaan van het biotoop. In
de oases van Kaïn kan dat leiden tot misoogsten. Als er ook in de heuvels niet
voldoende vegetatie groeide, dan drongen de kudden van Abel wellicht de oases
binnen. Toen werd Kaïn woedend, hij wierp zich op Abel en sloeg hem dood. De
Bijbel zegt slechts: Na verloop van tijd..., maar tussen Adam en Eva en hun
zonen Kaïn en Abel zou dan ruim 1200 jaar liggen.
Er volgen wat nazaten van Kaïn, waarna Genesis zegt: Weer beminde Adam zijn
vrouw, ze kreeg een zoon, Seth. Seth kreeg een zoon, Enos. In die tijd begon
men de naam van Jhwh aan te roepen. Die laatste zin wijst op een verandering
in de religie.
Göbekli Tepe is een heiligdom in de vlakte van de Habur, ten noorden van Haran.
Daar lag een heuvel op de top van een heuvel. Het bleek een archeologische
vindplaats, die sinds 1994 onder leiding van de Duitse professor Klaus Schmidt
werd blootgelegd. Dit is het oudste bekende tempelcomplex ter wereld. De door
mensen gemaakte heuvel op de heuvel heeft een doorsnede van 300 meter en is
230
ongeveer 15 meter hoog. Het begin van laag III (de oudste laag) wordt geschat
op rond 11.000 v.Chr., nog tijdens het Bølling-Allerod of aan het begin van het
Younger Dryas. Deze tempels zijn duizenden jaren ouder dan de eerste steden!
Omstreeks 9000 v.Chr. was dit tempelcomplex nog in gebruik. Het bestaat uit
ronde of ovale bouwwerken van grof gestapelde stenen muren met daarin
regelmatig geplaatste T-vormige monolieten die elk enige tonnen wegen. In het
midden van zo’n bouwwerk staan telkens twee nog grotere T-pilaren. Deze
massieve stenen zijn versierd met reliëfs van dierenfiguren, zoals leeuwen,
stieren, zwijnen, vossen, gazellen, ezels, slangen, spinnen en gieren. Langs de
muren zijn zitbanken, deze tempels waren plaatsen van samenkomst. Er zijn nu
vier van deze bouwwerken blootgelegd, met doorsneden van 10 tot 30 meter,
maar uit bodemonderzoek blijkt dat er nog minstens 16 andere moeten zijn.
Slechts 5% van Göbekli Tepe is opgegraven. Er zijn geen aanwijzingen dat er op
deze plaats ook gewoond werd en evenmin zijn er graven ontdekt. 1
Het bouwen van dergelijke tempels vergt een hoge sociale organisatie. Men schat
dat er tot 500 mensen nodig waren om de soms wel 50 ton zware zuilen uit de
steengroeven los te hakken en te verplaatsen. Waarom men dit werk ondernam,
weten we niet, en evenmin is iets bekend over de religie. Duidelijk is wel dat het
begin van deze tempels stamt uit een tijd die voorafging aan de landbouw. Er
zijn veel botten gevonden van plaatselijk wild, zoals herten, gazellen en ganzen.
Dit wijst op een gebruik van gezamenlijke maaltijden.
Op de T-vormige sculpturen trof Schmidt ook gestileerde handen en hoofden
aan. Hij schrijft: “Dat kan wijzen op een cultus rond bepaalde personen, gevierd
binnen de stenenkring. De afgebeelde dieren maken duidelijk dat het ook om de
verering van dieren kan gaan.” Dit heeft wellicht te maken met de totemreligie,
waarin de verwantschap werd herdacht met een totemmaaltijd.
Laag II stamt uit ongeveer 8000 v.Chr. en vertoont dan ook kenmerken uit die
tijd. In plaats van ronde muren bouwde men nu rechthoekige ruimten met
gladde vloeren van pleisterwerk, die doen denken aan de terrazzovloeren uit het
Romeinse Rijk. Deze rechte muren staan binnen de oude tempels, die aldus in
verschillende kamers werden verdeeld.
Een dergelijke tempel is ook gevonden in Nevalı Çori, dat ongeveer 20 km ten
noordwesten van Göbekli Tepe aan de Eufraat ligt. Deze plek werd in 1993
onderzocht in een reddingsoperatie, omdat in de Eufraat de Atatürkdam werd
gebouwd. Tegenwoordig staat Nevalı Çori onder water. Het blijkt dat men reeds
231
in het 10e millennium v.Chr. met de bouw begon, misschien nog voor, of anders
vlak na het einde van het Younger Dryas. De constructie lijkt in sommige
opzichten op de 1000 jaar oudere tempels in Göbekli Tepe, met grote T-vormige
megalieten en ditmaal ook antropomorfe sculpturen. De muren zijn echter niet
rond, maar rechthoekig. Een tweede laag stamt weer uit ongeveer 8000 v.Chr.
en deze laag was bewoond. Hij bestaat uit rechthoekige huizen met vloeren van
pleisterwerk. Er zijn ook talloze beeldjes van klei gevonden die in het vuur zijn
gebakken. Dit is de oudste keramiek van het Midden Oosten, maar deze techniek
werd nog niet aangewend voor potten, kruiken, schalen en bekers.
De oudste keramiek ter wereld wordt niet gevonden in het Midden Oosten, maar
in Zuid-Oost China, waar in een grot honderden potscherven zijn gevonden.
Archeoloog Ofer Bar-Yosef en zijn collega’s van de Amerikaanse Harvard
Universiteit verrichtten in 2009 nieuw onderzoek aan deze grot. Ze maakten voor
het eerst een C14-datering en de oudste laag bleek tussen de 19.000 en 20.000
jaar oud. De eerste landbouw begon ook in China pas rond 12.000 jaar geleden.
Dit primitieve aardewerk stamt uit de IJstijd. Volgens Bar-Yosef zijn de scherven
afkomstig van potten en kommen van ongeveer 20 cm doorsnede. Anders dan
modern aardewerk, dat zo sterk wordt verhit dat de kleikorrels aan elkaar
smelten, is dit aardewerk slecht gebakken. Toch denkt Bar-Yosef dat de potten
werden gebruikt om mee te koken, want de buitenkant van de scherven is
zwartgeblakerd. 2
Ook in Japan, dat tijdens de ijstijd verbonden was met het vasteland van Azië,
zijn aardewerken potten opgegraven, afkomstig uit de Jōmon-cultuur. De oudste
stammen uit 12.700 v.Chr., tijdens het Bølling-Allerod. Keramiek is breekbaar,
een nomade gaat daar niet mee sjouwen. Het bestaan van keramische potten
wijst op een (minstens gedeeltelijk) sedentaire leefwijze. Zo zijn we weer terug
bij de mythe van Mu, dat in een kosmische ramp werd verwoest.
Langs de bovenloop van de Tigris, in de omgeving van Göbekli Tepe, zijn dorpen
opgegraven, zoals Gusir Höyük, Körtik Tepe, Sefer Tepe, Asikli Höyük, en
Karahan Tepe. Ze stammen uit dezelfde periode als Göbekli Tepe, van 10.000 tot
8000 v.Chr.. Ook hier vindt men T-vormige pilaren. De bouwers van Göbekli
Tepe waren kennelijk geen nomaden, maar gesettelde jagers en verzamelaars.
Laag I van Göbekli Tepe, de bovenste laag, blijkt uitsluitend te bestaan uit aarde
en stenen, die omstreeks 7000 v.Chr. welbewust op het tempelcomplex zijn
gestort, om het volledig te bedekken. Daaronder bevindt zich geen onkruid, de
232
tempels waren niet verwaarloosd, maar werden goed onderhouden tot de laag
aarde werd gestort. Kennelijk verloor dit complex vrij plotseling zijn vroegere
betekenis. De tempels zijn niet domweg in vergetelheid geraakt, ze werden
welbewust begraven onder 300 tot 500 kubieke meter aarde. Waarom dit zware
werk werd verricht, is niet bekend, maar Genesis zegt: In die tijd begon men de
naam van Jhwh aan te roepen.
9.3 Het begin van het Holoceen: het Neolithicum
Omstreeks 9.600 v.Chr. eindigde het Younger Dryas. Klimatologen noemen de
tijd daarna het Holoceen en archeologen noemen dit deel van het stenen tijdperk
het Neolithicum. De ijskappen smolten, de Middellandse Zee steeg minstens
30 meter, maar langs de steile kusten van Kanaän raakte slechts een smalle
kuststrook overspoeld. De Perzische Golf verdween gedeeltelijk onder water en
zou tijdens het Holoceen steeds verder onderlopen. Wat zich tijdens de ijstijd
afspeelde langs kusten die nu onder water staan, valt moeilijk te achterhalen,
maar in de Vruchtbare Halve Maan woonde men langs meren en rivieren.
Archeologen kunnen reconstrueren wat zich daar heeft afgespeeld. De jager-
verzamelaar veranderde in een sedentaire boer en de bevolkingsdichtheid nam
drastisch toe. Men noemt dit de Neolithische Revolutie.
Het klimaat werd niet alleen warmer, maar ook stabieler. De scherpe Dansgaard-
Oeschger events, met hun onderliggende ritme van 1470 jaar, verdwenen, maar
ook na afloop van de ijstijd traden er nog plotselinge veranderingen op in het
klimaat, de Bond events. Hun ritme is anders en het signaal is zwakker, maar
het klimaat op Groenland kende af en toe een koude uitschieter. Deze Bond
events vonden plaats rond 10,3 djg = 8300 v.Chr., 9,4 djg = 7400 v.Chr.,
8,2 djg = 6200 v.Chr., 5,9 djg = 3900 v.Chr. en 4,2 djg = 2200 v.Chr..
Sommige van deze Bond events hadden een duidelijk aantoonbare invloed op de
beschaving in het Midden Oosten.
Na afloop van het Younger Dryas, vanaf 9.600 v.Chr., viel er in de Vruchtbare
Halve Maan meer neerslag dan tegenwoordig, ook in de zomer regende het
soms. Dit klimaat was gunstig voor de landbouw, de dorpen werden groter en
het aantal dorpen nam toe. Rond de oase van Jericho groeide een nederzetting
van 3 hectaren. Rond 8300 v.Chr. werd dit dorp omringd met een stenen muur,
met een stenen toren midden in die muur. Dit valt min of meer samen met het
Bond event van 8300 v.Chr. Die muur wijst op een onveilige tijd, waarin dorpen
233
konden worden overvallen en beroofd, maar ook op een krachtige sociale
organisatie, want in die muur werd 10.000 ton steen verwerkt.
Landbouw en veeteelt waren nog gescheiden. Hoe de relatie tussen landbouwers
en nomadische herders was, is onbekend, maar ruilhandel ligt voor de hand. De
landbouwers verbouwden granen, peulvruchten en groenten, maar verzamelden
ook vruchten en noten. De mannen gingen nog steeds op jacht. De belangrijkste
bron van voedsel was graan, verkregen door de landbouw die waarschijnlijk
vooral werd bedreven door vrouwen en kinderen. De grotere bestaanszekerheid,
gepaard aan een vaste woonplaats, maakte een hoger kindertal mogelijk. De
landbouw was ook zeer arbeidsintensief, de kinderen konden helpen met het
werk en de bevolking groeide explosief.
De mensen woonden in ronde huizen, tot zo’n 6 meter in doorsnede, met muren
van gestapelde keien die met leem werden gemetseld en aangestreken tot
gladde muren. Op andere plaatsen gebruikte men geen natuursteen, maar
tichels van in de zon gedroogde klei. De daken van riet werden jaarlijks
vervangen en ook de stenen vloeren werden regelmatig vernieuwd. Er werden
nog steeds doden onder de vloer begraven, maar na verloop van tijd werd dat
graf geopend. De schedel werd opgegraven en apart herbegraven, maar soms
ook in het huis geplaatst. Dit wijst op een begin van voorouderverering. Ook zijn
er graven gevonden waarin de beenderen in wanorde liggen, waaruit blijkt dat
alleen het geraamte werd begraven. Vermoedelijk werden deze doden
blootgesteld aan de gieren, in een zogenaamde “openlucht begrafenis”. Ook hier
ontbraken vaak de schedels.
Stroomopwaarts van Hureyra aan de Eufraat ontstond rond het einde van het
Younger Dryas het dorp Mureybet. Er werd landbouw bedreven en men woonde
in ronde huizen die soms met rechte muren waren verdeeld in kamers. De
ingang was via het dak, er waren geen deuren. Corpulente Venusbeeldjes wijzen
op de verering van de Grote Godin. Opvallend is de vondst van getalstenen,
waarmee men hoeveelheden aangaf. Het noteren van getallen gaat kennelijk
ruim vooraf aan het ontstaan van het schrift.
Nog iets meer stroomopwaarts langs de Eufraat ligt Jerf al Ahmar, op twee lage
heuvels die door een kleine wadi gescheiden zijn. Het dorp was bewoond van
9200 tot 8700 v.Chr. en het telde op den duur honderden inwoners. Men bedreef
nog geen veeteelt in Jerf al Ahmar, maar men kende al wel een voorloper van
het schrift: er werden tekens gegrift in kleine platte steentjes.
234
Het is onduidelijk waarom deze plaats na vijf eeuwen van bewoning werd
verlaten. Op de heuvel die het eerst bewoond raakte, liggen 9 lagen, het dorp
werd keer op keer herbouwd. Op de andere heuvel liggen 5 lagen. Aanvankelijk
bouwde men ronde huizen, later werden deze voorzien van rechte tussenmuren,
om kamers te maken. Daarna begon men ook rechthoekige huizen te bouwen. Er
waren 60 gebouwen die konden worden gereconstrueerd, de ontwikkeling in de
architectuur van rond naar rechthoekig is goed zichtbaar. In het dorp stond ook
een opslagplaats voor grote hoeveelheden graan. Dit ronde gebouw was met
ronde en rechte muren verdeeld in verscheidene opslagruimten en voorzien van
een zitbank. Het diende ook voor bijeenkomsten, al dan niet religieus van aard.
Ook rond Damascus lag een waterrijke streek, met talloze oasen. In Tell Aswad,
vlak bij Damascus, ontstond rond 9000 v.Chr. een dorp dat zou uitgroeien tot
een oppervlakte van 5 hectaren. Er lagen in die streek meer dorpen, maar de
meeste hadden hoogstens een paar dozijn inwoners. Men vindt ook sporen van
jagers en verzamelaars, de dorpsbewoners leefden waarschijnlijk mede van de
opbrengst van de natuur.
Tijdens de volgende fase, die omstreeks 8000 v.Chr. begon, dus na het Bond
event van 8300 v.Chr., ging men in de dorpen ook geiten en schapen houden.
Landbouw ging nu gepaard met veeteelt, naast granen had men een
betrouwbare bron van vlees in het dorp. Deze levenswijze bleek erg succesvol,
het aantal nederzettingen groeide en ook de omvang van de dorpen nam toe. Er
is een duidelijke bevolkingsaanwas en de rechthoekige bouwstijl werd dominant.
De keuken werd gescheiden van de woonruimte en men bouwde steeds betere
huizen, met kamers die comfortabel werden ingericht. Sommige huizen hadden
een tweede verdieping en er bestond zelfs een slim systeem van airconditioning.
Men had ook een nieuw materiaal ontdekt: pleister. Als gemalen kalksteen
(CaCO3) verscheidene dagen wordt verhit tot 850° Celsius, dan ontstaat er
ongebluste kalk, die met water vermengd verandert in gebluste kalk. De vloeren
werden daarmee glad afgewerkt. We zien deze techniek ook in de tweede fase
van Göbekli Tepe en in Nevalı Çori. Ook de schedels van sommige doden,
waaronder zowel mannen als vrouwen, werden besmeerd met pleister, waarin
het gezicht van de dode werd geboetseerd.
De grotere welvaart maakte specialisatie mogelijk: steensnijders, bontwerkers,
wevers en mandenvlechters konden zich toeleggen op één activiteit, wat de
kwaliteit van de producten verhoogde. Manden werden gedicht met bitumen
235
(asfalt), maar soms ook met klei. Men maakte ook potten van klei, die in de zon
werden gedroogd. Er werd vlas verbouwd en men droeg linnen kleding, zoals
blijkt uit de weefgetouwen. Naast geiten en schapen hield men nu soms ook
varkens of runderen. De runderen werden nog niet gemolken, ze dienden alleen
als lastdier en voor de slacht.
Graan is niet alleen houdbaar, maar ook makkelijk te vervoeren. Ook tussen de
dorpen werd specialisatie daardoor mogelijk. Een voorbeeld is Umm Dabaghiyeh
in Mesopotamië, waar wegens de geringe regenval geen landbouw mogelijk was.
Dit was een gemeenschap van jagers, zij ruilden huiden tegen graan. Ook
worden er grondstoffen aangetroffen op grote afstand van de vindplaats.
Obsidiaan (vulkaanglas), dat werd gebruikt om messen te maken, kwam soms
van 1000 kilometer verder. Ook schelpen, bitumen, halfedelstenen en koper
worden soms ver van hun oorspronkelijke vindplaats aangetroffen.
Omdat de bevolking bleef groeien, werd goede landbouwgrond steeds schaarser.
Daarom trokken er boeren weg, naar de hoogvlakten van Iran en naar Klein Azië.
Via Griekenland en Italië verspreidden ze zich daarna over Europa, aanvankelijk
tot de Alpen, maar vanaf 5000 v.Chr. ook noordelijker. In de uitgestrekte
oerwouden waarmee Europa bedekt was, leefden reeds jagers en verzamelaars.
De kolonisten uit het Midden Oosten introduceerden er het boerenbedrijf. Ze
kwamen in schepen en trokken het binnenland in, de grote rivieren volgend. Om
landbouwgrond te verkrijgen, kapten ze het oerwoud. Ze verbeterden de bijl en
bouwden van boomstammen huizen waarin mensen en dieren samenleefden.
Naar die huizen noemt men hen de Langhuis-cultuur. Zij ontwikkelden de ploeg
en gingen hun koeien melken. Hun levenswijze werd overgenomen door de
oorspronkelijke bevolking, in een vreedzaam proces van culturele uitwisseling.
Deze landbouwers hebben later de megalithische monumenten opgericht, zoals
Carnac (4500 v.Chr.) en Stonehenge (2600 v.Chr.).
Een beroemde vindplaats in Turkije is Çatal Hüyük, in Zuid Anatolië, dat
bewoond was van 7250 tot 6200 v.Chr., met een bevolking van 5000 tot 8000
inwoners. Er zijn in Çatal Hüyük geen tempels gevonden, het lijkt alsof ieder huis
een eigen heiligdom had. Aan de muren van sommige kamers hingen markante
schedels en de muurschilderingen zijn ritueel. Ook werden er weer talloze
beeldjes gevonden van corpulente vrouwen, de Grote Godin was nog altijd sterk
vertegenwoordigd. Er was ook geen duidelijk verschil in de status van mannen
en vrouwen, waardoor men mag vermoeden dat het vaderrecht bij hen nog
236
onbekend was. Omstreeks 6200 v.Chr. kwam er een einde aan deze beschaving,
terwijl er tevens een Bond event was. Çatal Hüyük werd verlaten en bleef daarna
5 eeuwen lang onbewoond.
Een belangrijke vindplaats in Jordanië, in een buitenwijk van Amman, is ‘Ain
Ghazal. Het dorp ontstond omstreeks 7250 v.Chr. rond een wadi en het bleef
minstens 2000 jaar lang bewoond. De omgeving was rijk aan bossen, zoals o.a.
blijkt uit de boomstammen die men gebruikte bij het bouwen van huizen en uit
de diversiteit van het wild waarop werd gejaagd. Men hield ook geiten en de
landbouw leverde granen, bonen en groenten. Daarnaast at men wilde vruchten
en noten. Omstreeks 6500 v.Chr. besloeg het dorp ongeveer 5 hectaren, maar
rond 6200 v.Chr. was er een Bond event. Daarna groeide het zo dorp snel, dat er
mensen van elders moeten zijn gekomen. In de nederzettingen van de zuidelijke
Levant vondt in die tijd een verstoring plaats, de dorpen in de Jordaanvallei
werden verlaten. Veel bewoners trokken kennelijk naar ‘Ain Ghazal. Binnen
enkele generaties was dat dorp in omvang verdubbeld en omstreeks 6000 v.Chr.
was het 15 hectaren groot. Waarschijnlijk woonden er toen 2500 mensen.
In ‘Ain Ghazal lijkt duidelijk sprake van een sociale gelaagdheid. Men begroef
sommige doden onder de vloer, maar niet iedere dode werd met zorg behandeld.
De meesten werden waarschijnlijk ergens buiten het dorp begraven, hun
skeletten zijn niet teruggevonden. Maar er zijn ook skeletten
aangetroffen in afvalputten, sommige doden werden
eenvoudig weggegooid. Behalve een groter heiligdom werd
er ook een klein rond heiligdom ontdekt, met een opgerichte
steen. Men vermoedt dat hier een sjamaan woonde.
Beroemd zijn de beelden van gips die op twee plaatsen
werden aangetroffen en die waarschijnlijk ritueel begraven
zijn. Er waren 15 standbeelden bij, ter halve grootte van een
mens, en drie van deze beelden hadden twee hoofden.
Hoewel de betekenis onduidelijk is, lijkt dit een meer
abstracte voortzetting van de voorouderverering.
Omstreeks 6000 v.Chr. telde het dorp honderden huizen met gepleisterde
vloeren. Om pleister te produceren, is veel brandstof nodig. Ilse Köler-Rollefson,
die de opgraving leidde, schrijft: “Vlak na 6200 v.Chr. (let op het Bond event!)
verandert de aard van de archeologische vondsten drastisch, wat doet
vermoeden dat een grote sociaal economische aanpassing in een korte tijd plaats
237
vond. Het houden van geiten nam toe, zodat het 70% van de vleesconsumptie
leverde, bovendien droegen varkens en runderen bij aan de vleesproductie, die
nu voor 90% afkomstig was van gedomesticeerde dieren.” 3
Kennelijk bracht de jacht vrijwel niets meer op. De oorzaak zou volgens Köler-
Rollefson de productie van pleister zijn, gecombineerd met het houden van
geiten. Brandhout werd volgens haar schaars en de geiten aten de jonge bomen
op, zodat het bos zich niet kon herstellen. Ook het wild werd daardoor schaars,
zodat men steeds meer vee ging houden. In de bouwstijl ziet men dunnere
boomstammen en kleinere kamers, en de laatste gepleisterde vloeren bestaan
gedeeltelijk uit leem. Ten slotte leidde de ontbossing tot een drastische afname
van de populatie in ‘Ain Ghazal. De eerste stap was dat men weer ging
rondtrekken met de kudden, misschien aanvankelijk alleen tijdens het droge
seizoen, maar later permanent. Vervolgens stortte in ‘Ain Ghazal ook de
landbouw in. Omstreeks 6000 v.Chr. ziet men in het hele gebied een
achteruitgang, gepaard met ontbossing, gevolgd door ontvolking.
Archeologen beschouwen het overmatig gebruik van brandhout als de
voornaamste oorzaak, maar omstreeks 6200 v.Chr. veranderde ook het klimaat.
Uit de boorkernen uit Groenland blijkt dat het omstreeks 8,2 djg plotseling
kouder werd en dat deze koude ongeveer 4 eeuwen aanhield. Rond deze tijd
werden veel nederzettingen verlaten, waaronder Jericho en Çatal Hüyük.
De invloed van dit Bond event op de ontwikkeling in de Vruchtbare Halve Maan is
niet overduidelijk, maar de verandering is goed zichtbaar in de Sahara. Het
klimaat was daar tijdens de ijstijd net zo droog als tegenwoordig, maar na afloop
van de ijstijd bereikte de moesson ook de Sahara. Er viel voldoende regen voor
de vorming van een savanne, men noemt dit het Neolithische subpluviaal.
Nomadische jagers en later ook herders hebben in de hele Sahara hun rots-
tekeningen achtergelaten, waaruit blijkt dat dit gebied een rijke fauna kende. In
de Nijldelta is uit deze periode geen permanente nederzetting bekend, maar de
oase El Fayum (ten zuidwesten van de delta) veranderde in een meer dat door
de Nijl werd gevoed en rond dat meer woonden mensen die zowel landbouw als
visvangst bedreven. Uit de skeletten blijkt dat ze van het negroïde ras waren.
In het zuiden van Egypte, in de Nubische Woestijn, ontstond een meer dat door
de moesson werd gevoed en na de zomer droogviel. Ook hier vestigden zich
nomaden uit Afrika. De vindplaats heet Nabta Playa en de bewoning gaat terug
tot 9000 v.Chr.. Vanaf 7000 v.Chr. ontstond hier een goed georganiseerde
238
sedentaire beschaving. Om het dorp het hele jaar door van water te voorzien,
werden er diepe putten gegraven en de hutten stonden in rechte rijen, wat wijst
op planning. Men at de inheemse granen gierst en sorgum, die waarschijnlijk niet
werden verbouwd, maar verzameld, en men ging jagen en vissen, maar men
hield ook geiten en schapen, die uit de Vruchtbare Halve Maan afkomstig waren.
Omstreeks 6200 v.Chr. verdween de moesson, het meer viel droog en de dorpen
werden verlaten. Men vermoedt dat de bewoners zijn uitgeweken naar de Nijl,
waar in deze tijd mensen woonden rond Karthoem, de huidige hoofdstad van
Soedan. Pas tegen 5000 v.Chr. keerde de regen terug naar de Sahara, waarna er
ook weer mensen gingen wonen rond Nabta Playa.
Als ook deze klimaatverandering werd veroorzaakt door een komeet, dan zou er
in de Bijbel een verschijning moeten staan. In Genesis staat een wonderlijke
stamboom van mannen die veel te oud worden: Adam was 130 en verwekte
Seth. Adam werd 930 jaar oud. Seth was 105 en verwekte Enos. Seth werd 912
jaar oud. Enos was 90 en verwekte Kenan. Enos werd 905 jaar oud. Kenan was
70 en verwekte Mahalaleël. Kenan werd 910 jaar oud. Mahalaleël was 65 en
verwekte Jered. Mahalaleël werd 895 jaar oud. Jered was 162 en verwekte
Henoch. Jered werd 962 jaar oud. Henoch was 65 jaar oud en verwekte
Methusalem. En Henoch wandelde met God, 300 jaar nadat hij Methusalem
verwekte. De levensduur van Henoch was slechts 365 jaar. Henoch wandelde
met God en werd door God weggenomen.
Misschien gaat deze “stamboom” niet over oude mannen en hun zonen, maar
over de jaren die liggen tussen belangrijke gebeurtenissen, zoals de stichting van
een nieuwe nederzetting. We kennen immers niet de werkelijke namen van de
dorpen die door archeologen zijn blootgelegd. Wellicht ook probeerde men de
jaren te tellen tussen de verschijningen van Jhwh. Het Bølling-Allerod duurde van
12.680 tot 10.836 v.Chr., ongeveer 1844 jaar lang. Adam werd 930 jaar oud en
Set 912 jaar, samen 1842 jaar. Weer een merkwaardig toeval...
De Bond events van 8300 en 7400 v.Chr. (10,3 en 9,4 djg) lieten geen duidelijke
sporen na in de archeologie van het Midden Oosten, maar tussen deze Bond
events ligt ongeveer 900 jaar. In de “stamboom” worden alle mannen ongeveer
900 jaar oud, behalve Henoch. Het Bond event van 8,2 djg of 6200 v.Chr. werd
gevolgd door een ontvolking van het gebied rond de Dode Zee. Henoch wandelde
met God en werd door God weggenomen. Hoewel de jaartelling in de stamboom
239
van Genesis beslist niet klopt, heeft Henoch wellicht omstreeks 6200 v.Chr.
gewandeld met God.
9.4 De sedentaire beschaving en het vaderrecht
Zolang de mensen nog leefden als jagers en verzamelaars, was het moederrecht
de enige sociale organisatie. Alle leden van een totem waren verwant, ze vierden
samen het totemfeest en deelden het voedsel met elkaar. Omdat seksuele
relaties tussen hen taboe waren, bracht de totem de seksualiteit op een hoger
plan. Men moest de seksuele drift beheersen en sublimeren! Het verbod om te
trouwen met iemand van de eigen totem leidde daarbij tot zwagerschap.
Zodra de mensen zich gaan vestigen, komt daar een aspect bij: het erfrecht. In
een sedentaire beschaving kan men bezit verzamelen, in de vorm van een huis,
een voedselvoorraad, kleding, sierraden, en zo voort. Ook de nomadische
herders, die deel uitmaken van de sedentaire beschaving, verzamelen bezit in de
vorm van kudden. Als iemand sterft, dan blijven deze bezittingen achter. In de
regel gaat de erfenis naar verwanten, de vraag is dan wie dat zijn. Wij zijn
gewend aan het vaderrecht: als een man sterft, dan gaat de erfenis naar zijn
kinderen en zijn maatschappelijke positie gaat vaak over op zijn oudste zoon. In
het moederrecht was de vader niet verwant aan zijn kinderen, maar aan zijn
moeder, zijn broers en zusters en de kinderen van zijn zusters. De erfenis van
een man ging daarom naar zijn broers of naar de zonen van zijn zuster.
Ook in een sedentaire beschaving kan het moederrecht blijven bestaan. De
antropoloog Malinowski verbleef tijdens de Eerste Wereldoorlog op Trobriand,
een Polynesische eiland. De Trobrianders woonden permanent in dorpen en ze
verbouwden yam, een broodvrucht die hun belangrijkste voedselbron was.
Daarnaast verzamelden ze ook voedsel, ze bedreven de visvangst en gingen op
jacht. Bij de Trobrianders was de totemorganisatie nog intact, de vader was er
niet verwant aan zijn kinderen. Toch leefde men in gezinnen die bestonden uit
vader, moeder en kinderen. Malinowski concludeerde daaruit dat deze mensen zo
primitief waren dat ze nog niet beseften hoe kinderen worden verwekt. Uit het
bestaan van het taboe op incest blijkt dat dit niet klopt. Dit taboe veronderstelt
immers dat men weet dat een te nauwe verwantschap tussen de ouders kan
leiden tot genetische problemen bij de kinderen.
De opvoeding van de kinderen was liefdevol en vooral heel vrij. De kinderen
genoten ook een grote seksuele vrijheid en leerden spelenderwijs dat vrijen met
240
een verwant verboden is. Zodra de jongens in de puberteit kwamen, verlieten ze
het ouderlijk huis en gingen wonen in het mannenhuis. De meisjes mochten daar
wel bij hun vriend slapen, maar ze bleven er niet eten. Seks voor het huwelijk
was normaal, maar samen eten deed men alleen als men getrouwd was. Meestal
had een meisje voor ze trouwde al verscheidene seksuele relaties achter de rug.
Ongehuwd zwanger worden werd echter beschouwd als zeer ongewenst, het
verlaagde de sociale status van een meisje aanzienlijk. Malinowski was verbaasd
dat ongehuwde zwangerschap zo zelden voorkwam, terwijl de meisjes toch
seksuele relaties hadden. Hij vermoedde een genetische aanleg waardoor deze
meisjes pas zwanger konden worden als ze getrouwd waren, maar zoiets bestaat
echt niet. Hij kwam niet op het idee, dat de meisjes wisten hoe ze een
zwangerschap konden voorkomen. Volgens Malinowski wisten de Trobrianders
immers niet waar Abraham de mosterd haalt!
De partnerkeuze was meestal vrij, al moesten de verwanten wel instemmen met
het huwelijk. Ze mochten zich echter beslist niet bemoeien met haar partner-
keuze. Vooral voor haar broers was dit een sterk taboe, zij mochten zelfs niet
weten met wie hun zuster vree. De enige die dat wel mocht, was haar vader,
want dat was geen verwant. Besprekingen over een aanstaand huwelijk werden
dan ook door de vader van het meisje gevoerd. De huwelijken waren meestal
harmonisch, ruzie tussen gehuwde partners kwam zelden voor en echtscheiding
was weliswaar simpel, maar ook dat kwam zelden voor. Overspel was uit den
boze, als het toch gebeurde, dan leidde dat tot een sociaal drama waarbij
zelfmoord van de bedrogen echtgenote niet uitgesloten was. 4
De economie van de Trobrianders berustte op geschenken. Ruilhandel was hen
onbekend en diefstal kwam evenmin voor. Het wegschenken was wel aan zekere
regels gebonden: de man schonk zijn oogst aan zijn zuster. Zijn vrouw ontving
de oogst van haar broers en gaf haar man daarvan te eten. Geen enkele vrouw
was economisch afhankelijk van haar man, ze leefde van de yam die haar broers
haar schonken. De man was voor zijn voedsel wel afhankelijk van zijn vrouw,
maar hij kon ook bij zijn zuster gaan eten. Verwanten hadden de plicht om
elkaar te onderhouden, echtgenoten niet. De verwanten zorgden ook voor de
begrafenis, zelfs deze verplichting bestond niet tussen echtgenoten. 5
Omdat de Trobrianders reeds bezit hadden in de vorm van huizen en tuinen,
speelde het erfrecht wel degelijk een rol. Ook was er een sociale stratificatie,
ieder dorp had een hoofdman en er waren verschillen in rijkdom en grondbezit.
241
Deze samenleving was patrilokaal, wat wil zeggen dat een meisje na haar
huwelijk ging wonen in het dorp van haar man, in een huis dat was gebouwd
door haar man en zijn verwanten. Als haar zonen in de puberteit kwamen, vielen
ze onder het gezag van haar broers, zodat ze terugkeerden naar het dorp waar
hun moeder vandaan kwam. De erfenis van een vrouw ging naar haar dochters,
die van een man ging naar zijn broers of naar de zonen van zijn zuster.
Dat een vader niet verwant was aan zijn kind, wilde niet zeggen dat hij deze
kinderen niet liefhad, in tegendeel! Het waren alleen geen verwanten en dus
geen erfgenamen. Een hoofdman die graag wilde dat zijn zoon een goede positie
zou krijgen, probeerde de jongen daarom te koppelen aan de dochter van zijn
zuster. Dit huwelijk was favoriet, want de zonen van zijn zuster waren zijn
erfgenamen en zij voorzagen in het levensonderhoud van hun zuster. Als zijn
zoon met haar zou trouwen, dan had hij het later goed! Maar als een van de
verloofden dit niet wilde, dan ging dit “gedwongen” huwelijk niet door.
Morgan, die ook het moederrecht bij de Australische Aborigines in kaart bracht,
vond nog een ander systeem van verwantschap, dat in zijn tijd nog gebruikelijk
was bij de Indianen, maar dat ooit ook gold bij de Germanen en bij de Grieken
en Romeinen in prehistorische tijden. Dit systeem kende eveneens vier totems,
maar het kind was lid van de totem van de moeder. Volgens Morgan was alleen
deze totem taboe, maar op die manier kan men geen incest voorkomen tussen
vader en dochter. Ook heeft men dan geen vier totems nodig. Opvallend is wel
dat de mannen uit deze volkeren aan hun eigen naam steeds de naam van hun
vader toevoegen. Deze vader was geen verwant, de totemverwantschap liep
uitsluitend via de moeder. Waarschijnlijk strekte het taboe zich voor het meisje
ook uit tot de totem van haar vader en die van zijn vader, zodat ook in dit
systeem slechts een totem overbleef als huwelijkstotem. 6
Wellicht is uit dit tweede systeem het vaderrecht ontstaan, waarin man en vrouw
door hun huwelijk verwanten worden en de kinderen zowel verwant zijn aan hun
moeder als aan hun vader. Het erfrecht van vader op zoon wordt dan dominant
en de vrouwen verliezen hun status als spil van de samenleving. 7
De overgang van moederrecht naar vaderrecht is een drastische stap, die
waarschijnlijk eerst slechts werd genomen door een kleine bovenlaag van de
bevolking. Ook ontstaat het vaderrecht niet overal rond dezelfde tijd. Bij de
Trobrianders probeerde de hoofdman van het dorp nog om zijn zoon te koppelen
aan de dochter van zijn zuster, maar over het algemeen waren de meisjes vrij in
242
hun partnerkeuze. Ze mochten ook experimenteren met relaties, tot ze iemand
vonden waarmee ze hun leven wilden delen. In het vaderrecht wordt dat anders,
want moeder maakt geen bastaards, maar vader wel. Om zeker te zijn welke
man het kind verwekt, worden de vrouwen gedwongen tot maagdelijkheid voor
het huwelijk en tot kuisheid daarna.
Het taboe op incest blijft in het vaderrecht bestaan, maar de seksuele orde wordt
voor een kind ondoorgrondelijk. In het moederrecht was vader geen verwant,
maar in het vaderrecht is moeder verwant en vader óók! Ieder kind maakt zich
de seksuele orde reeds op een vroege leeftijd eigen, ongeveer rond het derde
levensjaar. Freud stelde dat dit proces bij een jongen gepaard gaat met het
verlangen om te slapen met de moeder, gevolgd door angst voor castratie door
een dominante vader. En bij een meisje gaat het gepaard met penisnijd. Dat is
geen goed nieuws, al die negatieve emoties reeds op een zeer jonge leeftijd!
Voor een kind dat nog niet in staat is om symbolisch te denken, bevat het
vaderrecht echter een onoplosbare paradox. Moeder verwant en vader verwant;
verwanten mogen niet met elkaar vrijen, maar moeder en vader doen het toch!
Het taboe op incest wordt symbolisch geschonden, wat voor een kind
onbegrijpelijk is. De oorspronkelijke onschuld wordt doorbroken, de seksuele lust
raakt verward met gevoelens van onlust. Naarmate het belang de erfenis groter
wordt, zal het kind meer geneigd zijn om deze emoties te verdringen. Freud
noemde dit het Oedipuscomplex en Christenen spreken van de erfzonde.
Tegelijkertijd blijkt uit de Bijbel dat het vaderrecht leidt tot huwelijken tussen
verwanten. Abraham was getrouwd met zijn halfzuster en ook Isaak en Jacob
trouwden met verwanten. We zien hetzelfde patroon in de geschiedenis van de
Europese vorstenhuizen. Deze incest leidt tot het samensmelten van kapitaal en
soms zelfs van landen. Het vaderrecht leidt daarbij ook tot een grotere sociale
ongelijkheid. Een man kan immers talloze kinderen verwekken. Vader Abraham
had minstens acht zonen, maar Hagar werd met Ismaël de woestijn ingestuurd
en ook de andere zonen werden weggezonden. Aldus werd Isaak de enige
erfgenaam. Isaak had zeker twee zonen, maar de erfenis ging naar Jacob. In het
vaderrecht worden de meeste zonen onterfd. Jacob had twaalf zonen, maar Jozef
was zijn favoriet, de oudste zoon van zijn hoofdvrouw Rachel. Toen Jacob in
Egypte stierf, kregen alle zonen een erfdeel! Kennelijk was het erfrecht in Egypte
anders geregeld dan bij Abraham, die uit Ur in Mesopotamië kwam.
243
Als een man verwanten verwekt, terwijl de erfenis niet eerlijk wordt verdeeld,
dan kunnen al deze kinderen voor hun vader werken! Als deze vader sterft, is
slechts een zoon de erfgenaam, de andere kinderen krijgen hoogstens een
geschenk. Als we ergens een bevolkingsoverschot zien ontstaan, waarbij een
deel van de bevolking armoede lijdt terwijl een kleine toplaag in weelde leeft,
dan mogen we vermoeden dat daar het vaderrecht geldt. Deze piramidale
maatschappijstructuur leidt wel tot een krachtige maatschappelijke organisatie,
waarin een kleine groep rijke vaders het voor het zeggen heeft. Anderzijds is het
nog maar de vraag of aanvankelijk het gewone volk het vaderrecht ook overnam.
Bij hen viel immers weinig te erven.
Wanneer het vaderrecht is ontstaan, valt niet met zekerheid te zeggen, maar in
de Bijbel vinden we van het moederrecht vrijwel niets meer terug. Over Adam en
Eva staat er nog: Daarom moet een man zijn vader en moeder verlaten om zijn
vrouw te volgen. Want hun lichaam is een. Dat lijkt moederrecht! Maar na het
verhaal van Kain en Abel staat er: In die tijd begon men de naam van Jhwh aan
te roepen. Een verandering in de verwantschapsorde gaat gepaard met een
verandering in de religie, die immers diende om de totemverwantschap te
bevestigen. Ook wijzen de talrijke Venusbeeldjes op de aanvankelijke verering
van de Grote Godin. Deze beeldjes worden eveneens gevonden in de dorpen
rond Göbekli Tepe. In de tempel van Göbekli Tepe leek nog sprake van de
verering van totemdieren, maar omstreeks 7000 v.Chr. werd het hele tempel-
complex begraven en niemand weet waarom…
9.5 Pottenbakkers, kopersmeden en handelaren
Vanaf ongeveer 6500 v.Chr. begon men in het Midden Oosten potten van klei te
bakken. Het oudste aardewerk wordt gevonden rond de middenloop van de
Tigris, maar ook in Elam ligt een klein verspreidingsgebied. 8 De grondstof was
overal te vinden en klei laat zich gemakkelijk vormen, maar het bakken vereist
een hoge temperatuur die alleen kan worden bereikt in een oven. Gebakken klei
is vrijwel onvergankelijk, maar omdat keramiek breekbaar is, moest het vaak
worden vervangen. Zo ontstonden er steeds nieuwe stijlen in de vorm en
decoratie van de potten. Door de opeenvolging van stijlen kunnen archeologen
uit de potscherven een redelijk betrouwbare chronologie opstellen. De techniek
van het pottenbakken bereikte pas rond 6000 v.Chr. de streek rond de Dode
Zee, die toen reeds onderhevig was aan ontbossing en ontvolking.
244
In deze tijd waren de moerassen rond de monding en benedenloop van Eufraat
en Tigris nog onbewoond. Op de vlakten langs de middenloop van de Tigris wordt
het oudste keramiek gevonden, in een cultuur die Proto-Hassuna wordt genoemd
en die wordt gevolgd door de Hassuna cultuur. 9 Een belangrijke vindplaats is
Yarim Tepe, waar de oudste laag uit 6500 v.Chr. stamt. Men woonde er in
rechthoekige huizen met twee of drie kamers, maar de dorpen waren klein. Er
viel voldoende regen voor de landbouw. Men verbouwde granen, linzen, erwten
en bonen, men hield runderen, schapen, geiten, varkens en honden. In de
volgende laag, omstreeks 6100 v.Chr., waren de huizen veel kleiner en rond het
dorp was een muur gebouwd. Ook dit kan wijzen op de klimaatsverslechtering
die volgde op het Bond event van 6200 v.Chr..
In Yarim Tepe werd ook reeds koper en lood gesmeed. Koper komt soms zuiver
in de natuur voor, maar lood moet zijn verkregen door het erts te reduceren. De
koperwinning uit erts volgt op het pottenbakken. Voor het reduceren is immers
een hoge temperatuur nodig. Zodra men koper gaat smeden, gaat het
Neolithicum (Nieuwe Steentijd) over in het Chalcolithicum (Kopertijd), maar ook
dit gebeurde niet overal tegelijkertijd.
Vanaf 6000 v.Chr. maakte de Hassuna cultuur plaats voor de Halaf cultuur. Deze
spreidde zich uit over heel Noord Irak en Noord Syrië, de invloed reikte tot de
Middellandse Zee. In plaats van rechthoekige huizen zien we nu weer ronde
hutten, vaak met een rechthoekige aanbouw die waarschijnlijk diende als
voorraadkamer. Het lijkt een culturele teruggang, volgend op het Bond event van
6200 v.Chr. Het aardewerk was wel van een bijzondere kwaliteit, het was fraai
gedecoreerd en het werd gebakken in ovens met twee kamers. Het wordt soms
ook ver van de oorsprong gevonden, wat wijst op export en handel.
De periode van ongeveer 5000 tot 4000 v.Chr. noemen klimatologen het Older
Peron. Het klimaat was toen wereldwijd warmer dan tegenwoordig, de ijskappen
waren verder gesmolten en de zeespiegel stond 2,5 tot 4 meter hoger dan nu.
Dat dit klimaat zeer groeizaam was, blijkt ook uit de boomjaarringen.
Omstreeks 5000 v.Chr. kwamen er nieuwe bewoners naar het Jordaandal. De
belangrijkste vindplaats is Teleilat Ghassul. Naar deze plaats werd de cultuur
genoemd: het Ghassulian. Deze mensen woonden in de oases rond de Jordaan,
gelegen langs de hoofdweg tussen Mesopotamië en Egypte, en ze ontpopten zich
als handelaren. Ze cultiveerden de olijfboom en later ook andere vruchtbomen.
Olijfolie was hun belangrijkste handelsproduct, ze produceerden honderden liters
245
olijfolie per jaar, voor spijsolie, maar ook voor lampen. De olie werd vervoerd in
grote kruiken van keramiek, die in serieproductie werden vervaardigd. De ezel
werd getemd als lastdier.
Om de boomgaarden van water te voorzien, legde men irrigatiekanalen aan, een
systeem dat kilometers lang was. In deze cultuur van producenten en handelaren
begon men ook boter te karnen en wol te spinnen. In tegenstelling tot linnen,
kan wol gemakkelijk worden geverfd. Hun kleding was kleurrijk en onder hun
luxe goederen vindt men parfum uit Jemen en zelfs lapis lazuli uit Afghanistan.
Een ander belangrijk handelsproduct was zout. Vlees, vis en groenten kunnen
daarmee worden geconserveerd, maar zout was kostbaar. Rond de Dode Zee
liggen lagen van zoutsteen, die door de Ghassulians werden ontgonnen. In Zuid
Jordanië, rond de wadi Feinan, liggen rijke lagen kopererts (malachiet), een
zachte steen die altijd al geliefd was om zijn felle groene kleur. Toen men
eenmaal wist hoe men uit deze stenen koper kon winnen, werd ook dat een
handelsproduct. Het kopererts werd gereduceerd rond de mijn, de kopersmelters
bedreven geen landbouw of veeteelt, maar leefden van de koperwinning, een
vroege vorm van industrie. Er bestond nog geen geld, de basis van de handel
was ruil, met gerst als belangrijkste betaalmiddel. Er was ook nog geen schrift
voor de administratie, maar om de handelstransacties te documenteren, maakte
men verzegelde bollen van klei. Deze complexe samenleving kende een hoge
graad van organisatie, die samenging met het ontstaan van een elite, een klasse
van priesters die zich gesteund wisten door de religie. De sociale diversiteit
leidde ook tot een nieuwe vorm van zelfbewustzijn: het collectief maakte plaats
voor individualiteit.
In Mesopotamië ontstond in deze tijd de Ubaid cultuur rond de monding van
Eufraat en Tigris. 10 In latere tijden werd deze streek Sumerië genoemd. Omdat
er in dit gebied geen regen valt, terwijl de delta jaarlijks overstroomt en dan
gedeeltelijk een moeras is, was er geen landbouw mogelijk. Veeteelt en
visvangst vormden waarschijnlijk de eerste basis van de Ubaid cultuur, maar
later kwamen daar ook land- en tuinbouw bij. De eerste landbouwers zetten de
belangrijke maar ook moeilijke stap naar irrigatie. Volgens de overlevering kwam
deze bevolking oorspronkelijk uit Bahrain, een eiland in de Perzische Golf, en de
omringende kuststreek. Het is echter ook denkbaar dat de voorouders van deze
mensen woonden in de Perzische Golf, die tijdens de ijstijd immers droog lag.
246
Omstreeks 5500 v.Chr. kwam de Halaf cultuur rond de middenloop van Eufraat
en Tigris in contact met de Ubaid cultuur in de delta en na een overgangsperiode
werd de laatste dominant. Ook in de Halaf cultuur bouwde men nu grote huizen
met rechte muren, met een centrale hal, omringd door verscheidene kamers. Dit
huis bood plaats aan een uitgebreide familie van drie generaties. Het zwaarte-
punt van de Ubaid cultuur bleef liggen rond de monding van de Eufraat en Tigris,
waar dorpen ontstonden zoals Ur, Uruk (Erech), Nippur en Eridu. Omstreeks
4000 v.Chr. maakte deze cultuur plaats voor de Uruk cultuur, vernoemd naar het
dorp Uruk dat uitgroeide tot een stad. De handelaren van Ghassul deden
waarschijnlijk alleen zaken met de Halaf-Ubaid cultuur rond de middenloop van
Eufraat en Tigris, van waar hun produkten Sumerië bereikten.
Ook rond de Nijl woonden tijdens het Older Peron mensen. In de westelijke
Nijldelta ontstond omstreeks 4800 v.Chr. de nederzetting Merimde 11, die tot
4250 v.Chr. bleef bestaan, met op het hoogtepunt 5000 inwoners. Wellicht
dreven de Ghassulians ook handel met hen. Er viel weer voldoende regen in de
Sahara en ook Nabta Playa raakte weer bewoond. Daar bestond een
georganiseerde religie, wat blijkt uit de offerdieren die werden begraven in met
klei gevoerde en met stenen afgedekte ruimten. Ook werd er tussen 4500 en
4000 v.Chr. een cirkel van megalieten opgericht, die dienst deed als kalender.
Deze steencirkel is weliswaar veel kleiner dan Stonehenge, maar ook ouder. 12
Rond het einde van dit millennium kwam de wagen met wielen in omloop en
ontstond tevens het pottenbakkerswiel. Wie het wiel heeft uitgevonden, is nog
altijd de vraag, maar in deze tijd van levendige handel konden ook ideeën zich
snel verspreiden.
Kort na 4000 v.Chr. werden Sumerië en Egypte plotseling autarkisch, de handel
viel stil en binnen een eeuw was het bloeiende Ghassul een verlaten stad.
Archeologen vermoeden dat zowel in Egypte als Sumerië de beschaving nu zover
gevorderd was, dat men de producten van Ghassul niet langer nodig had, omdat
men ze zelf kon produceren. Dat is wel wonderlijk, want de Ghassulians hadden
dan ook een bloeiende handel kunnen opzetten tussen Mesopotamië en Egypte.
Omstreeks 3.900 v.Chr. is er echter weer een Bond event, dat van 5,9 djg.
Als deze events worden veroorzaakt door een komeet, dan zou in de Bijbel Jhwh
weer moeten verschijnen. Het vervolg van de “stamboom” waarin Henoch
wandelde met God, gaat als volgt: Methusalem was 187 en kreeg een zoon
Lamech. Hij leefde daarna nog 782 jaar en werd 969 jaar oud. Toen Lamech 182
247
jaar was, kreeg hij een zoon. Hij noemde hem Noach, want hij zal ons troosten,
hij zal onze moeizame arbeid verlichten, het werk op de akkers die Jhwh heeft
vervloekt. Lamech leefde daarna nog 595 jaar, hij werd 777 jaar oud. Toen
Noach 500 jaar was, had hij drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. Daarop verscheen
Jhwh en toen kwam de Zondvloed!
9.6 De Zondvloed en de Sumerische Vloed
Genesis zegt: Jhwh sprak: 'Ik zal de mensen van de aarde wegvagen, met al het
vee en de kruipende dieren en zelfs de vogels.' God sprak tot Noach: 'Ik zal een
einde maken aan het leven op aarde. Maak daarom een ark van hout, met
hokken, en bestrijk hem van binnen en van buiten met teer. Jij gaat in de ark,
met je vrouw en je zonen met hun vrouwen.' Na zeven dagen kwam de vloed
over de aarde. In het 600ste levensjaar van Noach, in de 2e maand op de 17e
dag, stroomden alle bronnen over en ook de sluizen van de hemel openden zich.
De stortregens duurden 40 dagen en nachten, het water steeg en de ark begon
te drijven. Het water steeg nog hoger, tot het alle bergen bedekte. Alles wat
leefde, de vogels, het vee en de wilde dieren, alles wat op aarde krioelde, ook
alle mensen, alles kwam om. Alleen Noach en zijn ark bleven gespaard.
God liet een wind over de aarde strijken. De regen hield op en het water vloeide
gestadig weg. Zo begon het water na 150 dagen te dalen. In de 7e maand op de
17e dag liep de ark vast op de berg Ararat. In de 10e maand op de 1e dag
werden de bergtoppen zichtbaar. Na 40 dagen liet Noach een duif los, maar de
duif kwam terug. Na 7 dagen liet Noach de duif weer los. De duif kwam terug
met een olijfblad. Na nog 7 dagen liet hij de duif weer los. Ze kwam niet terug.
Op de 1e dag van het 601ste jaar opende Noach het luik van de ark en zag dat
de aarde droogde. In de 2e maand op de 27e dag was de aarde droog. Noach
bouwde een altaar voor Jhwh. Hij bracht brandoffers van vee en gevogelte op het
altaar. Jhwh rook de lekkere geur en dacht: 'Ik zal de aarde niet nogmaals
vervloeken vanwege de mensen.'
Kennelijk hield Noach een soort logboek bij. Hoewel de schrijfkunst nog in het
beginstadium verkeerde, waren getalstenen reeds millennia eerder in omloop.
Een dergelijk verslag over een alles overstromende vloed is in verschillende oude
talen gevonden op kleitabletten, als deel van het Epos van Gilgamesh. Van
oorsprong blijkt het epos Sumerisch en de vloed wordt door Sumerische goden
naar de aarde gezonden. In Sumerië aanbad men talloze goden, maar de
248
belangrijkste zijn Anu, Enlil en Enki: de hemel, de wind of Jupiter en de
zoetwaterstroom. Ninurta, de zoon van Enlil, is de god van storm en onweer. De
Anunnaki zijn hemelgoden, in deze context wellicht vallende sterren. Belangrijk
is ook het trio Zon, Maan en Venus: Utu, Nanna en Inanna. Venus wordt ook
Ishtar genoemd. In het Epos wordt het verhaal van de vloed als volgt verteld:
Utanapishtim zei tegen Gilgamesh: De stad Shuruppak, aan de Eufraat, ken je
vast wel. Die stad was oud en er woonden oude goden. In die tijd krioelde de
wereld, de mensen vermenigvuldigden zich, de wereld brulde als een stier en de
grote god werd wakker van het geraas. Enlil (Jupiter) sprak tot de goden: 'Het
lawaai van de mensheid is onverdraaglijk, ik kan niet meer slapen vanwege die
Babel.' Daarom besloten de goden om de mensheid te verdelgen. Maar Ea
waarschuwde me in een droom: 'O, man van Shuruppak, breek je huis af en
bouw een boot. Laat alle levende wezens in die boot gaan.' Vroeg in de morgen
verzamelde zich mijn hele land, de timmerman droeg zijn bijl, de rietwerker zijn
mes, de kinderen brachten pek en alles wat er verder nodig was. Ten slotte was
de boot voltooid. Al mijn goud en mijn levende have laadde ik in de boot: mijn
verwanten, mijn dieren, de wilde dieren en alle ambachtslieden.
Die avond liet de stormruiter de regen neerkomen. Het was vreselijk weer. Ik
ging aan boord en verzegelde de boot. Er kwam een zwarte wolk over de
horizon; daarin donderde Adad, de stormgod. Toen verrezen de goden van de
hel. Nergal (Mars) trok de meerpalen omver. Ninurta (de zoon van Enlil/Jupiter)
verwoestte de dijken. De Anunnaki (hemelgoden) hieven hun toortsen en zetten
het land in vuur en vlam. Een golf van wanhoop rees op naar de hemel toen de
stormgod het licht verduisterde en het land aan scherven smeet. De hele dag
raasde de orkaan, steeds woedender. Niemand kon elkaar meer zien in de
stortvloed. Zelfs de goden waren bang voor de vloed, ze vluchtten naar het
hemelgewelf van Anu, waar ze als laffe honden wegkropen tegen de buitenmuur.
Ishtar (Venus), de zoet gevooisde koningin van de Hemel, schreeuwde het uit als
een vrouw in barensnood: 'Helaas, de oude tijden zijn vergaan, omdat ik kwaad
sprak in de vergadering der goden! Hoe kon ik het bevel geven tot deze ramp,
die mijn mensen zou vernietigen? Nu drijven ze in zee als vissen.'
Zes dagen en nachten duurden de stortregens, de orkaan en de vloed die de
wereld verpletterden. De zevende dag luwde de storm, de zee werd kalm, de
vloed bedaarde; ik keek rond en er was stilte, alle mensen waren veranderd in
klei. De zee was zo vlak als een dakterras. Tevergeefs zocht ik naar land. Na
249
veertien mijlen was er een berg en daar strandde de boot, op de berg Nimush.
Zeven dagen later liet ik een duif los. Ze vloog weg, maar omdat ze geen
rustplaats vond, kwam ze terug. Toen liet ik een zwaluw los, maar ze kwam
terug. Toen liet ik een raaf los, die zag dat het water zich had teruggetrokken. Ze
at, ze vloog rond en kraste, maar ze kwam niet terug.
Ik stuurde iedereen in alle richtingen weg en ik offerde wierook op de berg. De
goden roken de zoete geur en kwamen er als vliegen op af. Toen kwam ook
Inanna (Venus). Ze pakte haar halsketting met hemelse edelstenen en zei: 'Laat
alle goden zich rond het offer verzamelen, behalve Enlil (Jupiter), want hij heeft
de vloed gebracht.' 13
De overeenkomst tussen dit verhaal en dat van Noach is duidelijk, maar dat
vormt nog geen bewijs voor de waarheid. Het verhaal kan zijn verzonnen en van
elkaar overgenomen. De Bijbelse vloed werd veroorzaakt door Jhwh, terwijl in
het Epos zowel Jupiter als Venus worden aangewezen als de schuldigen. De stad
Shuruppak werd omstreeks 3000 v.Chr. inderdaad getroffen door een over-
stroming. Deze blijkt echter van plaatselijke aard en de opgravingen gaan niet
verder terug. Shuruppak ontstond volgens de archeologen pas daarna en in het
3e millennium werd het een belangrijke stad.
Sir Leonard Woolley, die de stad Ur heeft opgegraven, vond onder allerlei
historische lagen een dikke sliblaag: “De schachten werden dieper en plotseling
veranderde het karakter van de bodem. In plaats van in lagen met potscherven
en rommel bevonden we ons in volkomen schone klei, die overal hetzelfde was
en waarvan de samenstelling liet zien, dat deze klei daar gelegd was door water.
De schone klei ging ononderbroken door, tot een dikte van iets meer dan 8 voet
(ruim 2,5 meter). Toen stopte de kleilaag even plotseling als hij was begonnen
en we kwamen opnieuw in lagen van rommel, vol stenen werktuigen en
potscherven. De ontdekking dat er echt een vloed was waarop zowel de
Sumerische als de Hebreeuwse verhalen teruggaan, bewijst natuurlijk niet, dat
deze verhalen waar zijn. Deze vloed was niet universeel, maar een plaatselijke
ramp die beperkt bleef tot het lagere dal van de Tigris en de Eufraat.” 14
Gezien de dikte van de sliblaag moet het lang hebben geduurd voor Ur weer
droog viel. De ontwikkeling van Ur, die omstreeks 5000 v.Chr. begon met een
nederzetting op een eilandje in de delta van de Eufraat, werd rond 4000 v.Chr.
onderbroken door deze dikke sliblaag. Een sliblaag maakt nog geen zondvloed,
maar ook op andere plaatsen in Mesopotamië vindt men dergelijke sliblagen. Ook
250
dat hoeft nog geen bewijs te zijn, want overstromingen zijn een normaal
verschijnsel langs grote rivieren.
Ook in de Nijldelta ligt een dikke sliblaag en ook die stamt uit het latere
Neolithicum. Een meer exacte datering ontbreekt naar mijn weten. Fischer
Weltgeschichte, een standaardwerk over de oude geschiedenis, zegt in dit
verband: In het Neolithicum, in het 5e millennium v.Chr., voltrokken zich in het
Nijldal grote veranderingen. De bevolking bedreef nu landbouw en veeteelt,
zonder vooralsnog de Neolithische levensstijl op te geven. Ten slotte ontdekte
men het pottenbakken en het weven. Door de bevolkingstoename werden de
natuurlijke akkers te klein. Daarom werd er geleidelijk een systeem van
stuwdammen, waterbekkens en kanalen ontwikkeld, waardoor Egypte in een
grote en vruchtbare oase veranderde. Het schijnt dat men daar al in het
Neolithicum mee begon. Men kan de ontwikkelingen nu niet verder volgen, want
rond die tijd werd er door de Nijl ongewoon veel slib afgezet, zodat de
Neolithische nederzettingen in het dal nu onder dikke lagen slib liggen. 15
Of de Zondvloed waar gebeurd is, zal moeten blijken uit een zorgvuldige datering
van dergelijke sliblagen. Als de Zondvloed waar gebeurd zou zijn, dan mogen we
vermoeden dat deze samenviel met het Bond event van 5,9 djg of 3900 v.Chr..
9.7 De predynastieke periode
De periode van 4000 tot ongeveer 3400 v.Chr. wordt door klimatologen het
Younger Peron genoemd. Ook deze tijd kenmerkt zich door een warmer klimaat
dan tegenwoordig. In Europa leefden in de bossen en in de bergen nog altijd
verzamelaars en jagers, terwijl de boeren in de vruchtbare dalen woonden en
megalithische monumenten bouwden. Tijdens dit 4e millennium v.Chr. kwamen
er nieuwe immigranten uit de Vruchtbare Halve Maan naar Europa. Zij hadden
wagens met wielen, koperen speerpunten en schilden; het waren krijgers,
handelaren en kopersmeden. Ook introduceerden ze de keramiek in Europa,
waar ze bekend staan als de Bekercultuur. Uit alles blijkt dat ze afkomstig waren
uit het Midden Oosten. Deze beschaving verschilde wezenlijk van die van de
Europese boeren, die egalitair en collectief was. De nieuwkomers gehoorzaamden
hun hoofdman, ze droegen wapens en reden op paarden, en ze begroeven hun
doden elk in een apart graf. In Europa vormden zij een elite van gewapende
ridders. Ze vestigden zich als boeren tussen de boeren, maar ze bleven koper
smeden en handel drijven. Er waren vaste handelsroutes en handelaar was een
251
beroep. In Europa ontdekten zij het brons, een harde legering van koper en tin,
die zeer geschikt is voor het maken van wapens. Pas in het 3e millennium zal
brons in het Midden Oosten een rol gaan spelen.
Zowel rond de monding van Eufraat en Tigris als langs de Nijl ontstond in deze
periode een beschaving die een aantal kenmerken gemeen heeft. De jaarlijkse
overstromingen van de rivieren werden nu benut voor irrigatie. Dit vereiste een
systeem van dijken en kanalen die moeten worden aangelegd, maar ook
onderhouden. Daarvoor is een permanente organisatie nodig die leidde tot het
ontstaan van steden. Een stad kent een centrale organisatie met een heersende
klasse waaraan iedereen gehoorzaamt en schatplichtig is. Er werd belasting
geheven, er was een centrale graanvoorraad en er werden monumentale
openbare gebouwen opgericht. Deze waren gewijd aan de stadsgod, de tempel
was het centrum van organisatie. De stadsbewoners werkten niet op het land,
maar in ambachten, of ze waren in dienst van de heersende elite. Belangrijk
werd ook de administratie, in de tempels ontstond het schrift.
In Egypte leidde deze machtsstructuur tot de vorming van een staat, waarin het
hele land werd verenigd onder één koning of farao. Omdat deze werd geacht te
beschikken over goddelijke eigenschappen, viel de religie min of meer samen
met politiek. In Egypte noemt men deze periode Naqada, naar het dorp Naqada
dat omstreeks 3300 v.Chr. was uitgegroeid tot een stad. Het zwaartepunt van
deze cultuur lag eerst duidelijk in het zuiden, maar ook in de Nijldelta ontstond
een koninkrijk, met als hoofdstad Heliopolis, iets ten noorden van Memphis.
Andere steden uit deze tijd zijn Koptos en Abydos, beiden in het zuiden. In
Hierakonpolis, iets ten zuiden van Naqada, is het palet van Narmer gevonden,
waaruit blijkt dat koning Narmer rond 3100 v.Chr. vanuit het zuiden de Nijldelta
veroverde. Op dat palet staan ook de oudste bekende hiërogliefen. Voorlopers
van dit schrift zijn gevonden in het graf van koning Scorpion in Abydos. 16
Omstreeks 2920 v.Chr. begon de 1e dynastie, met de nog altijd mythische farao
Menes. Het centrum van dit rijk lag in de Nijldelta. Daarna gaat de prehistorie
langzaam maar zeker over in de geschiedenis, die altijd mede gebaseerd is op
geschreven bronnen. Fischer Weltgeschichte vertelt:
“Het Oude Rijk begon met 3e dynastie, maar noch het aantal, noch de volgorde van
de koningen staat vast. Tijdens de regering van Djoser werd de trappenpiramide bij
Sakkara gebouwd door een ambtenaar, Imhoteb, die daarmee zoveel aanzien
verwierf, dat hij later werd vereerd als een god. Ook van de 4e dynastie zijn het
252
aantal en de volgorde van de koningen niet zeker. Manetho noemt als eerste vier
farao's van deze dynastie Snefru, Cheops, Chephren en Mykerinos. De piramide
van Cheops is een van de zeven wereldwonderen uit de oude tijd. Chephren liet
zijn piramide naast die van Cheops oprichten en Mykerinos bouwde de derde grote
piramide. Van wat zich tijdens de twee eeuwen van de 4e dynastie afspeelde,
weten we verder heel weinig. 17
Volgens Fischer werden de piramides gebouwd tijdens de 4e dynastie, waarvan
we dank zij Manetho vier namen kennen, maar verder weinig weten. Manetho
was een Egyptische priester uit Heliopolis, die leefde in de 3e eeuw v.Chr., de
Griekse tijd. Hij schreef een geschiedenis van Egypte in het Grieks. Helaas bleef
dat boek niet bewaard, maar omdat het geciteerd werd door andere schrijvers,
zijn er nog fragmenten waarop de chronologie van Egypte berust. Volgens deze
klassieke bronnen bestond de 4e dynastie uit 8 koningen uit Memphis, die samen
277 jaar regeerden. Voor de bewering dat Cheops of Sulphis de Grote Piramide
zou hebben gebouwd beroept Manetho zich volgens deze citaten op de Griekse
historicus Herodotos (484-424 v.Chr.). Van de andere farao’s zegt men dat zij
geen noemenswaardige prestaties hebben geleverd. 18
Alle piramides staan in de woestijn, langs de oever van Nijl zoals deze stroomde
tijdens het Older Peron, toen de Nijl zoveel breder was dan in latere tijden. Ook
lijkt het onmogelijk dat slechts vier farao’s waarvan we weinig of niets weten,
deze piramides bouwden. Elke piramide bestaat uit duizenden tonnen steen die
van elders zijn aangevoerd en deze stenen wegen soms elk enige tonnen. Ook
zijn deze stenen niet gevoegd, maar zo bewerkt dat ze naadloos in elkaar
passen. In geen van deze stenen is ook maar één inscriptie aangetroffen. Onder
de piramides bevinden zich gangen met kamers waarin soms een “sarcofaag”
staat van dioriet of graniet, zeer harde stenen die van zeer ver zijn gekomen en
die elk vele tonnen wegen. Deze zijn perfect uitgehold en gepolijst. Alternatieve
onderzoekers, zoals Brien Foerster en Graham Hancock, vermoeden dan ook dat
de piramides veel ouder zijn. Ze zouden stammen van nog voor het Younger
Dryas en het einde van de ijstijd. Ze vormen dan de nalatenschap van een veel
oudere beschaving, zeg maar Atlantis of Mu.
In Mesopotamië is de ontwikkeling tijdens het 4e millennium duidelijker. Hier
leidde de vorming van steden niet tot een groot rijk, maar tot zelfstandige staten
die bestonden uit een stad met een aantal omringende dorpen. De periode is
vernoemd naar de stad Uruk, waar het eerste schrift ontstond. In de late Uruk
253
periode besloeg de stad 100 hectaren. Deze stadscultuur vindt men in heel
Mesopotamië. Tell Brak aan de Habur was reeds rond 6000 v.Chr. bewoond. In
de Uruk-periode groeide het dorp uit tot de stad Nagar, met een omvang van
50 hectaren. In de tempel van Nagar zijn honderden votiefbeeldjes gevonden, de
zogenaamde eye-idols. De invloed van de Uruk-cultuur is hier duidelijk zichtbaar.
In Elam ontwikkelde Susa zich in deze periode tot een stad. Het zwaartepunt lag
echter in Sumerië, met steden als Ur, Eridu, Nippur en Lagash. De culturele
invloed reikte tot in Egypte en de handelswegen strekten zich uit over Iran, tot in
Afghanistan, en over het Arabische schiereiland tot voorbij Oman. De laatste
twee eeuwen van deze periode (3100-2900 v.Chr.) zijn vernoemd naar de stad
Jemdet Nasr, omdat uit deze periode van Uruk weinig bewaard is gebleven. 19
Mesopotamië van 4300 tot 2300 v.Chr. De groene lijnen zijn handelswegen. 20
In Egypte schreef men op papyrus, dat vergankelijk is. In Sumerië scheef men
op kleitabletten, die in gebakken vorm vrijwel onvergankelijk zijn. Het ontstaan
en de ontwikkeling van het schrift is daar beter te volgen dan in Egypte. De
administratie van giften aan de tempel vormde de basis. Aanvankelijk gebruikte
men pictogrammen, die op den duur werden gestileerd. Deze tekens werden met
een puntig rietje in de klei gedrukt. Zo ontstond het spijkerschrift. De tekens
254
voor concrete zaken kregen later ook de betekenis van lettergrepen, zodat men
ook abstracte zaken kon opschrijven. 21 Er werden stempels gebruikt voor vaak
terugkomende woorden en zegels om een tekst te ondertekenen. Het aantal
tekens was zo groot, dat maar weinig mensen konden lezen en schrijven. Het
was een ambacht dat een lange leertijd vergde.
Met de ontwikkeling van het schrift begint de geschiedenis, die zich kenmerkt
door geschreven bronnen die de namen vermelden van steden en heersers, met
hun daden en regeringsjaren. Omdat het schrift zich geleidelijk ontwikkelde, is er
een overgangsperiode die men vroeg-historisch noemt. Deze begint omstreeks
2900 v.Chr.. Pas vanaf ongeveer 2400 v.Chr. spreekt men van geschiedenis. Ook
deze ontwikkeling vond niet overal op het zelfde tijdstip plaats. De Semieten aan
de middenloop van Eufraat en Tigris namen omstreeks 2250 het Sumerische
schrift over en pasten het aan om er Akkadisch mee te schrijven, de eerste
geschreven Semitische taal. De oudste Bijbelverhalen kunnen in elk geval niet
vóór deze datum zijn opgeschreven, zij vormen de neerslag van een eeuwen
lange mondelinge overlevering.
In dit hoofdstuk zijn we een aantal rampen tegengekomen die aansluiten bij
verhalen in het boek Genesis. Deze speelden zich af in een tijd dat de mensheid
nog niet beschikte over het schrift. Die verhalen moeten eeuwen en millennia
lang mondeling zijn overgeleverd, maar ze lijken toch een kern van waarheid te
bevatten. In het boek Genesis volgden op de Zondvloed nog twee verschijningen
van Jhwh: boven de Toren van Babel en aan Abraham. Deze rampen zouden dan
zijn gebeurd in historische tijden. In het volgende hoofdstuk zullen we proberen
om de Toren van Babel te plaatsen in de geschiedenis van Mesopotamië en
Egypte. Lukt dat niet, dan was Jhwh geen komeet.
255
Literatuur en eindnoten:
Bar-Yosef, O. en F. R. Valla (eds.), The Natoufian culture in the Levant (Ann Arbor 1991).
Bellwood, P.: First Farmers: the origins of agricultural societies. Blackwell: Malden 2005.
Cauvin, J. en Trevor Watkins: The birth of the Gods and the origins of agriculture,
Cambridge 2000.
Chiera, Edward: Zij schreven op klei. Bosch & Keuning, 1938
Fischer Weltgeschichte, band 1: Vorgeschichte. Fischer Bücherei KG, Frankfurt am Main
1966-2001. ISBN 3 596 60001-4 2
Fischer Weltgeschichte, band 2: Die Altorientalischen Reiche I. Fischer Bücherei KG,
Frankfurt am Main 1965-1986. ISBN 3 596 60002 2
Gallery Kovacs, Maureen: The Epic of Gilgamesh. Stanfort University Press, California
1989. ISBN 0 8047 1589 0
Hoffman, Michael A. (1980). Egypt before the pharaohs. Taylor & Francis. ISBN 0-7100-
0495-8
Kohler-Rollefson, Ilse & Gary O. Rollefson: The impact of Neolithic subsistence strategies
on the environment: The case of ' Ain Ghazal, Jordan. In: Man's role in the shaping of the
eastern Mediterranean landscape. Uitgeverij A.A. Balkema, Rotterdam, 1990
Kuyt, Ian, ed.: Life in Neolithic farming communities. Kluwer academic, 2000. ISBN 0-
306-46122-6
Manetho, with an English translation by W.G.Waddell. Loeb Classical Library, Harvard
University Press, Londen 1980. ISBN 0434 99350 6
Malinowski, Bronislaw: The Sexual Life of Savages in North-western Melanesia. George
Routledge & Sons Ltd. 1932
Malinowski, Bronislaw: Argonauts of the Western Pacific. E.P. Dutton & co, New York.
ISBN 0 525 47074 3
Malinowsky, Bronislaw:: Crime and Custom in Savage Society. Routledge and Kegan
Paul, London, 1926. ISBN 0 7100 3043 6
Malville, Wendorf, Mazar & Schild: Megaliths and Neolithic Astronomy in Southern Egypt.
Nature, pp. 488-491 (April 2, 1998)
Morgan, Lewis Henry: Ancient Society. New York Labour News, Palo Alto 1978
Roaf, Michael: Cultural Atlas of Mesopotamië. Andromea Oxford Limited, Oxford 1996.
ISBN 0 8160 2218 6
Schmidt, Klaus: Sie bauten die ersten Tempel. Das rätselhafte Heiligtum der
Steinzeitjäger. München 2006, ISBN 3-406-53500-3
Woolley, Sir Leonard: Ur of the Chaldees. Pelican books A 27, Penguin books,
Harmondsworth, Middlesex 1952.
256
1 Schmidt, 2006 2 Bar-Yosef, O. et al. 2012 3 Kohler-Rollefson, p. 5 4 Malinowski, 1929. Zie vooral deel III hoofdstuk 1 5 Malinowski, 1922. Zie ook Malinowski 1929, deel IV 6 Morgan, deel II, hoofdstuk 2 e.v. 7 Morgan, deel II, hoofdstuk 14 8 Roaf, p. 43 9 Roaf, p. 47 e.v. 10 Roaf, p. 51 e.v. 11 Fischer band 1, p. 186 12 Malville et al. in Nature, 1998 13 Gallery Kovacs, Tablet XI 14 Woolley, p. 20-21 en 24 15 Fischer band 2, p. 210-233 16 http://www.xs4all.nl/~wjsn/tekst/opgravingen.htm 17 ibid. p. 245-268 18 Manetho, p.45-49 19 Roaf, p. 58-69 20
Bron: https://www.themaparchive.com/early-mesopotamia-and-syria-43002300-
bce.html 21 Chiera: Zij schreven op klei. Zie ook Roaf, p. 70
257
Hoofdstuk 10: Genesis en de geschiedenis
10.1 De Sumerische Koningslijst
Omstreeks 2900 v.Chr. lagen er in de delta van Eufraat en Tigris stadstaten
waarvan men de namen kent. Inscripties vermelden soms ook de namen van
heersers. De volgende periode noemt men de vroeg-dynastieke tijd en de delta
van Eufraat en Tigris heet nu Sumerië. Tot iedere stad behoorden dorpen,
gelegen in vruchtbaar land dat door irrigatie geschikt was gemaakt voor de
landbouw. Tussen de steden lag ongecultiveerd land waar het vee kon grazen.
De stad heerste over de omringende dorpen, maar was daar ook van afhankelijk
voor voedsel. De steden probeerden elkaar ook te overheersen, met wisselend
succes. Waarschijnlijk waren ze omringd door een stadsmuur. Ur en Eridu lagen
ooit aan de kust, het waren havensteden. De Perzische Golf heeft zich sindsdien
door aanslibbing naar het zuidoosten verplaatst.
Een stad onderscheidt zich van een dorp door grote, centrale bouwwerken. Als
bouwmateriaal werden tichels gebruikt van in de zon gedroogde klei, eventueel
gevoegd met asfalt, alleen de buitenste laag was soms van baksteen. Die steden
lagen op plaatsen die soms reeds duizenden jaren bewoond waren. Als een huis
werd herbouwd, dan maakte men eerst het oude huis met de grond gelijk, om op
de restanten een nieuw huis te bouwen. Aldus groeide er in het vlakke land
langzaam maar zeker een heuvel, een tell. Iedere stad had een eigen stadsgod,
met een tempel die tevens het bestuurlijke centrum was. Deze stond meestal op
de top van de heuvel. De karakteristieke vorm was de ziggurat, een bouwwerk
dat uit verschillende lagen bestond en wel wat lijkt op een trappenpiramide. Op
de top van dit bouwwerk bevond zich het heiligdom. Het Semitische woord voor
Ziggurat is Bab’ilim, vandaar dat men het land ook wel Babylonië noemt. 1
De stad werd bestuurd door een koning of door een hogepriester, maar beiden
dankten hun macht aan het geloof in de stadsgod. Daarnaast kon een stad
tempels bevatten voor andere goden, zoals Inanna (Venus) en Enlil (Jupiter),
waarbij Enlil werd beschouwd als oppergod. In Nippur was Enlil de stadsgod en
met zijn tempel, genaamd Ekur, was Nippur het belangrijkste religieuze centrum
van Sumerië. Deze tempel fungeerde ook als een soort centrale bank. Nippur
was de meest noordelijke stad van Sumerië. Ten noorden van Nippur woonden
Semieten, die later het Rijk van Akkad zouden stichten. Van de Sumerische taal
zijn geen verwante talen bekend. 2
258
Op verscheidene kleitabletten is een register gevonden van Sumerische koningen
met hun regeringstijden. De oudste versie stamt van na 2000 v.Chr., maar de
steden die in dit register worden genoemd, hebben allen zeker bestaan en van
sommige koningen is ook bewijs gevonden. Deze Sumerische Koningslijst wordt
daarom beschouwd als een vroeg-historische bron. De regeringstijden zijn echter
mythisch. Werden de mensen in de “stamboom” van Genesis honderden jaren
oud, in de Sumerische Koningslijst worden ze soms duizenden jaren oud!
Deze Koningslijst begint als volgt: “Toen het koningschap vanuit de hemel
neerdaalde, was het eerst in Eridu. Alulim werd koning en hij regeerde 28.800
jaar. Alalgar regeerde 36.000 jaar. Het koningschap ging naar Badtibira.
Enmenlu-Anna regeerde 43.200 jaar; Enmengal-Anna regeerde 36.000 jaar; de
god Dumu-zi, een schaapherder, regeerde 108.000 jaar. Het koningschap ging
naar Larak. Ensipasi-Anna regeerde 28.800 jaar. Het koningschap ging naar
Sippar. Enmendur-Anna regeerde 21.000 jaar. Het koningschap ging naar
Shuruppak. Ubar-Tutu regeerde 18.600 jaar. Vijf steden, acht koningen
regeerden er 241.000 jaar. Toen spoelde de vloed over de aarde.” 3
In het Epos van Gilgamesh werd Shuruppak genoemd als de woonplaats van
Utanapishtim, die een boot bouwde en de vloed overleefde. Omdat Shuruppak
omstreeks 3000 v.Chr. inderdaad door een overstroming werd getroffen, menen
archeologen dat de Sumerische mythe van de vloed slechts over die plaatselijke
overstroming zou gaan. Dergelijke rampen kan men nou eenmaal verwachten in
een rivierdelta. In de Sumerische Koningslijst wordt deze vloed echter vermeld
als een bijzondere gebeurtenis, terwijl Shuruppak de koningsstad was.
De Koningslijst gaat in het kort aldus verder: “Nadat de vloed over de aarde was
geraasd en het koningschap (nogmaals) vanuit de hemel neerdaalde, was het
eerst in Kiš. Ga[...]ur werd koning en hij regeerde 1.200 jaar. etc... 23 koningen
voor 24.510 jaar, 3 maanden en 3½ dag. Kiš werd met wapens verslagen, het
koningschap werd verplaatst naar Eanna (de heilige plaats van Uruk). etc...
12 koningen voor 2.310 jaar.”
Deze koningen regeren allemaal nog veel te lang! Toen ging het koningschap
naar de havenstad Ur en de leeftijden worden nu redelijk normaal.
“Uruk werd met wapens verslagen, het koningschap werd verplaatst naar Ur.
Mes-Annepada werd koning, hij regeerde 80 jaar; Mes-kiag-Nanna regeerde 36
jaar; Elulu regeerde 25 jaar; Balulu regeerde 36 jaar. Vier koningen regeerden
het voor 177 jaar. Ur werd met wapens verslagen...” 4
259
Van Mes-Annepada, de zoon van Mes-Kalamdug, zijn in Ur en Tell Ubaid
inscripties gevonden. Toen Sir Leonard Woolley Ur opgroef, vond hij boven de
dikke sliblaag een koninklijke begraafplaats uit de Vroeg-Dynastieke tijd. In een
van de graven vond men een inscriptie met de naam van Mes-Kalamdug. Deze
koningen hebben bestaan, maar we kennen slechts hun namen.
De koningsgraven van Ur zijn bijzonder. De meeste graven bevatten een lichaam
met allerlei grafgiften, dergelijke graven zijn ook in andere steden aangetroffen.
In Ur waren echter ook 17 graven waar de overledene in de dood werd gevolgd
door een stoet van personen, allen voorzien van het nodige voor een gelukkig
leven in het hiernamaals. Koningin Puabi werd begraven met 6 soldaten,
4 vrouwelijke muzikanten en 64 hofdames. Alle dames waren even fraai getooid
en lagen ordelijk op hun laatste rustbed. Dergelijke graven zijn alleen gevonden
in Ur, deze manier van begraven was in Mesopotamië beslist niet algemeen
gebruikelijk. Uit deze koningsgraven van Ur blijkt tegelijkertijd de hoogte en
kunstzinnigheid van deze beschaving.
De Sumerische koningslijst vervolgt (in het kort): “Ur werd verslagen en het
koningschap ging naar Awan: 3 koningen regeerden 356 jaar. Awan werd
verslagen en het koningschap ging naar Kiš: 8 koningen regeerden 3195 jaar.
Kiš werd verslagen en het koningschap ging naar Hamazi: 1 koning regeerde 360
jaar. Hamazi werd verslagen en het koningschap ging naar Uruk: 3 koningen
regeerden 187 jaar. Uruk werd verslagen en het koningschap ging naar Ur:
3 koningen regeerden […] jaar. Ur werd verslagen en het koningschap ging naar
Adab: 1 koning regeerde 90 jaar. Adab werd verslagen en het koningschap ging
naar Mari: 6 koningen regeerden 136 jaar. Mari werd verslagen en het
koningschap ging naar Kiš: 1 koningin regeerde 100 jaar. Kiš werd verslagen en
het koningschap ging naar Akšak: 6 koningen regeerden 93 jaar. Akšak werd
verslagen en het koningschap ging naar Kiš: 7 koningen regeerden 491 jaar.”
Ook deze koningen regeerden te lang, maar de steden hebben bestaan.
Dan zegt de Koningslijst: “Kiš werd verslagen en het koningschap ging naar
Uruk: Lugalzagesi regeerde 25 jaar.” Van Lugalzagesi van Uruk (2341-2316) is
een grote inscriptie gevonden. Van hem zijn de jaartallen en regeringsdaden
bekend. Hij greep de macht in Umma, verwoestte Lagash en veroverde Uruk. De
inscriptie zegt onder meer: “Van de Lagere Zee (Perzische Golf), langs de Eufraat
en de Tigris, tot de Hogere Zee (Middellandse Zee) liet Enlil alle landen tot hem
komen.” Wellicht gaat dat echter over het ontsluiten van handelswegen en niet
260
over veroveringen. Er ontstond voor het eerst een groot Sumerisch Rijk, maar
Lugalzagesi was de laatste grote koning van Sumerië.
Dan zegt de Koningslijst: “Uruk werd verslagen en het koningschap ging naar
Akkad.” Deze stad is gesticht door een koning die de geschiedenis inging als
Sargon van Akkad. Hij was de eerste grote Semitische koning, iemand die heel
Mesopotamië met geweld veroverde.
10.2 Sargon van Akkad
Volgens Fischer vestigden zich steeds meer Semieten in het Sumerische gebied
en dat proces voltrok zich kennelijk geweldloos. Volgens de historische traditie
bestond er geen Sumerisch-Semitisch conflict, de tegenstelling tussen de
sedentaire bevolking en de nomaden was in elk geval groter. Het ontstaan van
de eerste Semitische stadstaten ging zelfs gepaard met een wederzijdse
toenadering, waarbij de Sumerische cultuur overheersend bleef. De oude stad
Kiš werd de Semitische hoofdstad, maar de Sumerische stad Nippur, met haar
belangrijke tempel Ekur voor de oppergod Enlil/Jupiter, werd ook voor de
Semieten het centrum van de eredienst. 5
Ook in het noorden van Syrië woonden Semieten in steden. In Tell Mardich, ten
zuiden van Aleppo, werd in 1975 een paleisarchief ontdekt, met tienduizenden
kleitabletten in Sumerisch schrift. De taal was echter Semitisch, verwant aan
Arabisch en Hebreeuws. Het bleek de oude stad Ebla, die tot ca. 1600 v.Chr.
bewoond bleef. Omstreeks 2200 v.Chr. werd het paleis door brand verwoest. Alle
kleitabletten werden daardoor gebakken en het archief bleef behouden. Daaruit
blijkt dat Ebla in die tijd een bloeiend handelscentrum was. Het archief bevat de
namen van zes opeenvolgende koningen, wat men schat op 150 jaar, dus 25 jaar
per koning. Ebla onderhield handelsrelaties met honderden plaatsen, waaronder
Cyprus, Hazor, Meggido en Jaffa. Ook bevat het archief de namen van tal van
nadien in de vergetelheid geraakte steden in de valleien van Eufraat en Tigris en
daar zelfs voorbij, op de hoogvlakte van wat nu Iran is.6 Het schijnt dat vanuit
Ebla zowel de handelsvestiging Kanesh in Anatolië als de havenstad Karkemish
aan de Eufraat werd gesticht. Vermoedelijk werd het paleis van Ebla verwoest
door Naramsin, de kleinzoon van Sargon van Akkad. 7
Ten tijde van Sargon van Akkad (ca. 2340-2284) traden de Semieten voor het
eerst naar voren in de kunst. Hun uiterlijk verschilt volkomen van dat van de
Sumeriërs. Op de reliëfs zien we nu mannen met baarden en lange haren, in
261
plaats van de zwarte, meestal kale, ronde schedels der Sumeriërs. Het Akkadisch
werd geschreven in Sumerisch schrift, dat was ontwikkeld voor het Sumerisch,
een volledig andere taal. Akkadisch werd nu de spreektaal en in de volgende
eeuwen werd het Sumerisch de taal van de eredienst en de geleerden, zoals bij
ons ooit het Latijn.
Sargon van Akkad begon zijn loopbaan in de Semitische stad Kiš, de hoofdstad
van Noord-Babylonië, als schenkheer van de koning. Hij stichtte Akkad, maar het
is onbekend waar die stad lag, al vermoedt men dat het ten noorden van
Babylon was. Die stad werd het middelpunt van het Akkadische Rijk, de eerste
titel van Sargon was 'koning van Akkad', waarop volgde 'koning van Kiš'. Toen
Sargon het land ten noorden van Sumerië eenmaal beheerste, wilde hij koning
Lugalzagesi van Uruk onderwerpen. Inscripties spreken van 3 veldtochten en
34 veldslagen. Erech (Uruk) werd verslagen en zo werd Sargon koning van het
hele Sumerische zuiden, 'tot de oever van de zee'.
Volgens de kronieken heeft Sargon twee grote veldtochten ondernomen om het
noordwesten te veroveren. Mogelijk heeft hij op zijn eerste veldtocht Mari onder-
worpen. Op zijn tweede veldtocht is hij dan doorgestoten naar Noord-Syrië, de
Middellandse Zee, de Libanon en het Taurus-gebergte. Ten slotte heerste hij over
een gebied dat volgens hem de 'Lagere Zee' (Perzische Golf) en de 'Hogere Zee'
(Middellandse Zee) met elkaar verbond, hemelsbreed meer dan 1500 km! Zijn
oostelijke buren, Elam en Warahshe, sloten een verdedigingsverdrag. In twee
inscripties beroemt Sargon zich op de zege over deze landen. Andere teksten
zeggen, dat hij Subartu (het latere Assyrië, hoofdstad Assur) heeft veroverd. 8
Sargon betekent "wettige koning", het is geen eigennaam, maar een troonnaam.
De naam van deze koning is onbekend. Hoewel? In Genesis staat: Nimrod was
de eerste machthebber op aarde. Zijn rijk omvatte eerst Babel, Erek, Akkad en
Kalne. Van daar breidde hij zijn gebied uit naar Assur en bouwde de steden
Niniveh, Rechobot-Ir, Kalach en Resen. 9 Nimrod past goed in deze geschiedenis,
Sargon van Akkad was de eerste Semitische machthebber en ook begon zijn rijk
ongeveer zoals de Bijbel zegt.
Dan zegt Genesis: De hele aarde sprak dezelfde taal. Toen ze naar het oosten
trokken, vonden ze een vlakte in Sinear (Babylonië), waar ze gingen wonen. Ze
zeiden: 'Laten we kleitichels bakken in het vuur.' Ze gebruikten die tichels als
stenen en asfalt als specie. Ze zeiden: 'Laten we een stad bouwen met een toren
zo hoog als de hemel.' Toen daalde Jhwh neer, om de stad en de toren te zien,
262
en Hij sprak: 'Laat ons hun taal verwarren, zodat ze elkaar niet meer verstaan.'
Zo verstrooide Jhwh hen van daar over de hele aarde. De bouw van die stad
moesten ze staken. Die stad heet Babel, oftewel Bab’ilim.
Fischer Weltgeschichte vervolgt: “De macht van Sargon berustte op zoveel
onderworpen volkeren, dat het rijk niet erg stabiel was. Zijn zoon en opvolger
Rimush kreeg al bij het begin van zijn regering te maken met een reeks van
opstanden in de Sumerische steden. In zijn derde jaar, zo zegt hij zelf, heeft hij
in een meedogenloze oorlog stromen van bloed vergoten, steden met de grond
gelijk gemaakt en de rekening met de beide kemphanen in het oosten vereffend.
Elam en Warahshe hadden zich kennelijk weer verbonden om de overheersing
door Akkad af te schudden. Ten noorden van Niniveh (in Subartu, later Assyrië)
heeft Rimush naar eigen zeggen een stad gesticht en naar zichzelf vernoemd.
Zijn broer en opvolger Manishtushu sloeg eveneens eerst een opstand neer van
zijn vazallen in het oosten. Hij bedwong 32 steden om de macht over Elam te
behouden. Dat Manishtushu ook in het noorden heerste, blijkt uit een inscriptie
uit Assur. Ook noemde men hem vijf eeuwen later nog de stichter van de tempel
van Ishtar (Venus) in Niniveh.” 10
De Sumerische Koningslijst zegt over deze dynastie: “Uruk werd met wapens
verslagen. Het koningschap ging naar Akkad. In Akkad werd Sargon, wiens vader
een tuinman was, de schenkheer van Ur-Zababa, koning. Hij bouwde Akkad en
regeerde 56 jaar. Daarna regeerde Rimush, de zoon van Sargon, 9 jaar. Daarna
regeerde Manishtushu, de oudere broer van Rimush en zoon van Sargon,
15 jaar. Daarna regeerde Naramsin, de zoon van Manishtushu, 37 jaar. Daarna
regeerde Sharkalisharri, de zoon van Naramsin, 25 jaar. Wie was toen koning?
Wie was geen koning? Was Igigi koning? Was Nanum koning? Was Imi koning?
Was Elulu koning? Die vier waren tegelijk koning en ze regeerden 3 jaar. Toen
regeerde Dudu 21 jaar. Toen regeerde Su-durul, de zoon van Dudu, 15 jaar. In
totaal: 11 koningen, die 181 jaar regeerden. Toen Akkad verslagen was, ging het
koningschap naar Uruk. In totaal 5 koningen, die 30 jaar regeerden. Toen Uruk
verslagen was, ging het koningschap naar de horde van de Guti. In totaal:
21 koningen die 91 jaar regeerden. Toen de horde van de Guti verslagen was,
ging het koningschap naar Uruk. In Uruk werd Utuhengal koning.” 11
De regeringsperioden zijn nu normaal en worden door historici serieus genomen,
hoewel sommige schrijvers iets andere jaartallen aanhouden. De hieronder
genoemde jaartallen zijn afkomstig uit Fischer Weltgeschichte.
263
Op Naramsin (2260-2223) en zijn zoon Sharkalisharri (2223-2198) volgde een
tijd van chaos: het koningschap ging naar de horde van Guti, afkomstig uit het
Zagros gebergte. In latere inscripties worden zij Kuti of Koerti genoemd.
Fischer zegt: “De koningsinscripties van Naramsin berichten slechts van
overwinningen, maar leest men tussen de regels door, dan krijgt men toch een
voorgevoel van de naderende catastrofe. Het kan zijn, dat de ontbinding reeds
voor de dood van Naramsin begon. Tegen het einde van zijn regering begonnen
delen van het rijk zich los te maken en een voor een het Akkadische juk af te
schudden. Misschien was dat een gevolg van de grote volksverhuizingen in Voor-
Azië. De historische traditie geeft de Guti de schuld van de ondergang van
Akkad. De Guti-koning Erridupizir noemde zich “Koning van Akkad” en Naramsin
trok tegen hem ten strijde. De veroveringsdrift der Guti steeg nog onder de
minder krachtige regering van Sharkalisharri. Zijn dood in 2198 was een zware
slag voor Akkad. 'Drie jaar lang' (2198-2195) heerste er anarchie. De orde werd
hersteld door een zekere Dudu (2195-2174), die werd opgevolgd door zijn zoon
Su-Durul (2174-2159). Er zijn uit deze tijd weinig bronnen, maar Erridupizir
heeft ook in het zuiden even de macht gegrepn. Hij liet in de tempelstad Nippur
een lange inscriptie na. Vooral het noorden viel onder de heerschappij van de
Guti, die zelf nog schriftloos waren. Ze schreven hun inscripties in het Akkadisch
en veranderden daarbij hun namen in een Semitische vorm. Ze hebben veel
verwoesting aangericht, ook in Assur. Zo te zien hebben ze niets gebouwd en
niets eigens naar Mesopotamië gebracht.” 12
Als Nimrod Sargon van Akkad zou zijn, of misschien zelfs Naramsin, dan zou
rond deze tijd Jhwh verschijnen boven de toren van Bab’ilim.
10.3 Drie eeuwen van stofstormen
De archeoloog Harvey Weiss heeft opgravingen verricht in de vlakte van de
Habur, de streek die in de Bijbel Paddan-Aram wordt genoemd. Daar ligt ook
Haran, de stad die een rol speelde in de verhalen over Abraham, Isaak en Jacob.
Het tempelcomplex van Göbekli Tepe ligt in het noorden van deze vlakte.
Weiss vertelt: “De eerste oude beschavingen gingen niet ten onder aan falend
bestuur of militaire onderwerping, maar aan droogte, wind en stof. Rond
2200 v.Chr. bleef de jaarlijkse regen steeds vaker uit, er kwamen vernietigende
stormen voor in de plaats. De wind joeg over de noordelijke graanvelden en
bedekte die met stof. Steden en dorpen raakten verlaten. Hun bewoners
264
ploeterden met nomadische veehouders mee naar het zuiden, op zoek naar
voedsel. De woestijnvorming hield meer dan een eeuw aan en ontwrichtte het
leven van Zuidwest-Europa tot Centraal Azië. Onder de slachtoffers vinden we
het Oude Rijk van Egypte, de Palestijnse steden en de megapolen van de
Indusvallei. Nederzettingen in het noorden van Mesopotamië lagen driehonderd
jaar lang verlaten, de bewoners waren naar het zuiden getrokken. Kleitabletten
uit die periode beschreven immigratiegolven uit het noorden.
Tell Leilan ligt in de vlakte van de Habur in het noorden van Mesopotamië, in het
huidige Syrië. Vijfduizend jaar geleden was het een belangrijke stad met een
oppervlak van meer dan tachtig hectaren en een akropolis die achttien meter
boven de vlakte oprijst. Syrië is een van de graanschuren van West-Azië. Van de
top van de akropolis kijk je over golvende graanvelden tot ver in Turkije.
Vijfduizend jaar geleden waren deze velden dank zij regelmatige regen nog
vruchtbaarder dan nu. We ontdekten dat Tell Leilan tussen 2600 en 2400 v.Chr.
zes maal zo groot werd, van 15 hectare naar meer dan 80. De woonwijken van
de stad waren met zorg ontworpen. Ze hadden rechte geplaveide straten en een
rioleringssysteem. Graan werd bewaard in de centrale depots van de akropolis,
die werden verzegeld en bewaakt.
Toen de kleinzoon van Sargon (Naramsin) kort na 2250 v.Chr. Noord-
Mesopotamië binnenviel, werd de stad verder uitgebreid. De Akkadische
bezetting van Tell Leilan zou nog geen eeuw duren. Enkele tientallen jaren nadat
de zware muren van de stad waren gebouwd, de tempelwijk was vernieuwd en
de graanproductie gereorganiseerd, verdween de bevolking opeens. Bij onze
opgravingen vonden we de resten van Akkadische gebouwen, bedekt met
erosieafzettingen die geen enkel spoor van menselijke activiteit vertoonden. Pas
daarboven, in lagen vanaf 1900 v.Chr. vinden we weer as, afval en de
monumentale resten van een nieuwe koningsstad. Door de keramiek van onze
vindplaats te vergelijken met dat uit dezelfde lagen van andere vindplaatsen,
konden we de onderbreking door het hele gebied volgen. Overal vertelden de
resultaten hetzelfde verhaal: Tussen 2200 en 1900 v.Chr. vond een massale
ontvolking van de hoogvlakten van Habur en Assyrië plaats.
Geleidelijk vonden we meer en meer aanwijzingen voor een niet eerder
beschreven klimaatsverandering. Courty ontdekte dat de laatste Akkadische
leemstenen waren bedekt met een dunne laag vulkanische as. Een dikke laag
van fijn zand meteen daarboven getuigt van eeuwen harde wind en aanhoudende
265
droogte. Het is niet waarschijnlijk dat een vulkaanuitbarsting de oorzaak van de
ramp was, maar wat de oorzaak ook was, stofstormen en droogte maakten de
regenafhankelijke landbouw moeilijk, zo niet onmogelijk. Jaren achtereen
mislukte de oogst van de noordelijke steden. Toen die steden te gronde gingen,
sleepten ze de zuidelijke economie mee. Naburige 'barbaren', de Guti, maakten
zich van Akkad meester.
De gegevens wijzen op een plotselinge, ernstige en langdurige klimaat-
verandering, en het raadselachtige feit dat deze direct volgt op een vulkanische
gebeurtenis. Gevoegd bij de gelijktijdige sociale ineenstorting die al eerder
uitputtend is gedocumenteerd voor het Egeïsche gebied, Egypte, Palestina, Iran
en de Indusvallei, levert dat een beeld op dat te denken geeft. De massale
ondergang van de beschavingen van de Oude Wereld rond 2000 v.Chr. was geen
toevallige samenloop van omstandigheden. Klimaatgegevens uit die periode zijn
veelzeggend. Wat zou de oorzaak kunnen zijn van een dergelijke catastrofale
klimaatwijziging? Deskundigen komen met een paar voorzichtige hypothesen,
maar bewezen is er niets, en dat zal zo blijven tot het proces zelf volledig
beschreven is. Door te migreren naar gebieden waar de landbouw duurzaam
bleef, demonstreerden gemeenschappen als die van Tell Leilan hun veerkracht
en aanpassingsvermogen. Driehonderd jaar later, toen de wind en het stof waren
gaan liggen, kregen hun nakomelingen een nieuwe kans op bloei.” 13
Niet alleen de vlakte van de Habur werd door deze ramp getroffen, de stof-
stormen blijken wereldwijd! In Egypte viel het Oude Rijk uiteen. Na de
4e dynastie, waaraan men de grote piramiden heeft toegeschreven, gebeurde er
volgens Fischer het volgende: “De 5e dynastie (2480-2350) liet geen grote
monumenten na, maar rijke mensen versierden hun graven met taferelen uit het
dagelijkse leven. Deze vormen een bron van kennis over de beschaving in deze
periode. Ook toont hun persoonlijk rijkdom, dat de koninklijke almacht zwakker
werd.” Omdat men denkt dat de grote piramiden werden gebouwd tijdens de
4e dynastie, zouden deze graven getuigen van een verzwakkende macht van de
farao, maar zonder die aanname getuigen ze eerder van een toenemende rijkdom!
Fischer vervolgt: “Toen de 6e dynastie (2350-2200) begon, stond het Oude Rijk
op zijn hoogtepunt, maar vier regeringen later was Egypte vanuit een stabiele en
krachtige ordening vervallen tot volledige anarchie. De 6e dynastie duurde
ongeveer 150 jaar, maar Pepi II regeerde bijna een eeuw. Volgens Manetho was
hij 6 jaar oud toen zijn vader stierf en heeft hij 94 jaar geregeerd. Met de dood
266
van Pepi II begint de Eerste Tussentijd (2200-2040). In deze duistere periode,
die het Oude Rijk scheidt van het Middenrijk, werd een deel van het land bezet
door Aziaten en de vrij gebleven provincies bevochten elkaar. De 7e dynastie is
volslagen duister en de 8e dynastie zo verward, dat Manetho er 70 koningen aan
toeschrijft, die elk 70 dagen regeerden.” 14
“Omstreeks 2160 nam Meribre-Cheti de titel aan van koning van Opper- en
Neder-Egypte. Zijn residentie was Herakleopolis, maar Memphis bleef het
bestuurlijke centrum. Ook de 9e dynastie heeft nauwelijks iets nagelaten. De
herstelde eenheid stortte na 30 jaar weer in. Teksten spreken van oorlog en
hongersnood en de 9e dynastie eindigde in diepe duisternis. De 10e dynastie
(2130-2040), eveneens in het noorden, werd bestreden door het zuiden onder
koning Antef van Thebe. In het Oude Rijk bestond Thebe slechts uit twee dorpen,
het huidige Luxor en Karnak, maar aan het einde van de Eerste Tussentijd
heerste er een dynastie van vorsten die allen Antef heetten. Eerst erkenden ze
de farao van Herakleopolis, maar rond 2130 kwamen ze in opstand en omstreeks
2110 vielen alle zuidelijke provincies onder Thebe. De provincies van Midden-
Egypte vielen nog onder Herakleopolis en ten noorden van Memphis hielden
Aziaten de delta bezet.” 15
Daarna begon volgens Fischer het Middenrijk (2040-1786), een periode van hoge
bloei. Deze jaartallen wekken verbazing, omdat in Mesopotamië de stofstormen
drie eeuwen duurden, van 2200 tot 1900 v.Chr..
Ook in Griekenland, Klein Azië, Perzië en de Indus-vallei is een sterke achter-
uitgang zichtbaar. Fischer zegt: “Omstreeks 2200 v.Chr. kan men op een reeks
van grotere vindplaatsen in de Argolis, en waarschijnlijk ook in Korinthe, een min
of meer volledige verstoring zien. Ook Attika en de Cycladen schijnen te zijn
getroffen. Een opvallende parallel is zichtbaar in Klein Azië. Centra die voor hun
tijd rijk en machtig waren en die een lange, stabiele ontwikkeling achter de rug
hadden, stortten letterlijk in elkaar. Wat daarop volgde, was duidelijk minder
zowel in orde van grootte als in kwaliteit.” 16
Weiss vond een laagje “vulkanische as” en hij noemde dat raadselachtig. Er zijn
geen vulkanen in de vlakte van de Habur en een vulkaanuitbarsting elders zal
ook niet leiden tot stofstormen die drie eeuwen aanhielden. Volgens Weiss was
de klimaatsverstoring niet alleen ernstig, maar ook wereldwijd. Ander onderzoek
wijst uit dat hij daarin gelijk heeft. In 1998 stond in Science: Stof op de
zeebodem laat zien dat het Akkadische Rijk door droogte werd geveld.
267
In het redactioneel staat: “Als beschavingen instorten, dan wordt de schuld vaak
gelegd bij die beschaving zelf: leiders die hun macht misbruiken, legers die het
laten afweten, boeren die de grond uitputten. Dergelijke verklaringen waren ook
gebruikelijk voor het einde van het eerste grote rijk ter wereld, dat omstreeks
2300 v.Chr. door de Akkadiërs werd gesticht. Zij waren de eersten die
onafhankelijke gemeenschappen onderwierpen in een enkele staat, maar het
Akkadische Rijk viel na een eeuw weer uiteen en het zou 1000 jaar duren voor
het opnieuw tot een dergelijke omvang werd verenigd.
In 1993 betoogde de archeoloog Harvey Weiss, dat de Akkadiërs geen schuld
droegen aan hun lot. In plaats daarvan stelde hij dat ze te gronde waren gegaan
aan een ernstige, eeuwenlange droogte die ook andere beschavingen omver
wierp, waaronder de vroege beschaving in Griekenland, die van de piramide-
bouwers van Egypte en die van de Indusvallei in Pakistan. Veel archeologen
waren sceptisch, want de datering van deze instortingen was niet nauwkeurig en
de zuiver sociale en politieke verklaringen leken te volstaan. Op dit moment
krijgt de theorie van Weiss echter nieuwe steun uit een volstrekt onafhankelijke
bron: een exact gedateerde, doorlopende registratie van het klimaat uit de Golf
van Oman, op 1800 kilometer van het hart van het Akkadische Rijk.
Op de jaarvergadering van de American Geophysical Union, meldden de paleo-
oceanografen Heidi Cullen en Peter deMenocal van het Lamont-Doherty Earth
Observatorium, dat een boorkern van sediment van de bodem van de Golf van
Oman overeenkwam met de gebeurtenissen zoals Weiss die verklaarde. De
meest ernstige periode van droogte van de laatste 10.000 jaar begon exact op
het moment dat het noordelijke bolwerk der Akkadiërs, Tell Leilan, werd verlaten
en deze droogte hield een vernietigende 300 jaar aan.
Sommige archeologen weigeren te aanvaarden dat deze droogte de geschiedenis
van de hele Oude Wereld veranderde. Zij vroegen zich af, of deze droogte wel
erg genoeg was om een beschaving ten val te brengen in Mesopotamië, waar
irrigatie de boeren zou hebben geholpen om de droogte te doorstaan. En ze
geloofden al helemaal niet dat een dergelijke droogte ook de andere culturen van
de Oude Wereld omver kon werpen. Om deze ideeën te testen, besloten
deMenocal en Cullen om te onderzoeken hoe groot en hoe erg die droogte
werkelijk was. Ze analyseerden het sediment van de Golf van Oman, waarbij ze
redeneerden dat, als heel Mesopotamië echt in een stofkom was veranderd, de
hete, noordwestelijke zomerwind, de zogenaamde Shamal, dat stof door de vallei
268
van de Eufraat en de Tigris zou hebben geblazen, over de Perzische Golf en ten
slotte in de Golf van Oman, op 2200 km van Tell Leilan.
Cullen en deMenocal zochten naar dit stof in een 2 meter lange boorkern, die de
laatste 14.000 jaar omvat. In steekproeven langs de boorkern maten ze de
hoeveelheid dolomiet, kwarts en kalksteen, de mineralen waaruit het stof bestaat
dat door de Shamal van Mesopotamië wordt weggeblazen. Het niveau van het
weggeblazen stof was hoog gedurende de laatste ijstijd, tot ongeveer 11.000
jaar geleden. Toen daalde het naar een niveau dat meer lijkt op dat van
tegenwoordig. Maar in hun steekproef van 2000 v.Chr. ± 100 jaar, gedateerd
met C14, sprong het stofniveau naar twee tot zes maal zo hoog, tot waarden die
gedurende de laatste 10.000 jaar in geen enkele andere periode zijn gevonden.
Deze extreme stoffigheid bleef bestaan in de volgende steekproef, 140 jaar later,
maar hij verdween in de derde steekproef, hetgeen wijst in de richting van een
paar honderd jaar.
Gezien de onzekerheidsmarge van de koolstofdatering zouden de stoflaag in zee
en het verlaten van Tell Leilan toch nog door eeuwen gescheiden kunnen zijn.
Maar Cullen en de Menocal vonden in de boorkern nog een tijdsmarkering die het
verband nog strakker maakt. Minder dan 140 jaar voor de stoflaag is er een laag
die vulkanische as bevat. Weiss had reeds een laag as van een centimeter dik
gevonden, precies onder het begin van de droogte en het verlaten van Tell
Leilan. Uit de samenstelling van de twee aslagen volgt, dat ze van dezelfde
vulkanische gebeurtenis afkomstig zijn.
Hoewel ze toegeven dat er een wisselwerking bestaat tussen klimaat en cultuur,
denkt een aantal archeologen nog steeds dat Weiss het verband te ver
doordrukt. Droogte zou de mensen hebben kunnen verjagen uit een gebied waar
de akkerbouw afhankelijk is van de regen, maar, zo zeggen ze, “Weiss
generaliseert zijn scenario voor Noord Mesopotamië naar een wereldwijd
probleem. Dat is helemaal fout... Zelfs in Mesopotamië is er geen algemene
instorting van de culturele complexiteit. Zo was bij voorbeeld het hoog geletterde
Ur III, waarvan het centrum diep in het zuiden van Mesopotamië lag, rond
2100 v.Chr. op zijn hoogtepunt, net als de Indusbeschaving, die nog 200 jaar
bleef floreren." Weiss brengt daar tegenin, dat uit de kleitabletten blijkt dat Ur III
in feite 50 jaar later instortte, kennelijk onder het gewicht van een toenemende
stroom van immigranten en van misoogsten. Maar de criticus is niet onder de
indruk en besluit dat Weiss "voor het wereldwijde karakter weinig steun krijgt."
269
Deze steun zou kunnen komen van de klimaatgegevens die wereldwijd werden
gevonden. In een overzicht van het postglaciale klimaat van Noord Amerika vond
Walter Dean van de U.S. Geological Survey in Denver drie scherpe pieken in de
hoeveelheid stof die was neergeslagen op de bodem van Elk Lake in Minnesota.
Er waren stofpieken rond 5800, 3800 en 2100 v.Chr., ± 200 jaar. Tijdens de
stofpiek van 2100 v.Chr., die ongeveer een eeuw aanhield, ontving het meer
jaarlijks drie maal zoveel stof als tijdens de beruchte Dust Bowl periode in de
V.S. in de jaren '30. Maar de archeologische gegevens onthullen niet welke
invloed deze droogte had op de vroege Noord-Amerikanen, die in deze tijd geen
grote bevolkingscentra kenden.
Een andere aanwijzing dat deze droogte wereldwijd was, werd gevonden door
Lonnie G. Thompson van de Ohio State University en zijn collega's, in een
stofpiek in een gletsjer in de bergen van Peru. Deze stofpiek markeert "een grote
droogte" in het bekken van de Amazone omstreeks 2200 v.Chr. ± 200 jaar. Het
is veruit de grootste droogte van de laatste 17.000 jaar. Maar het schijn niet
alleen maar een negatief effect te hebben gehad, want het valt ongeveer samen
met een verplaatsing van de bevolkingscentra van de kusten van Peru, waar de
oceaan voor voedsel zorgde, naar hogere regionen, waar de landbouw belangrijk
werd. Naarmate zich meer van dit soort gegevens opstapelen, zullen archeologen
beter inzien, hoeveel geschiedenis kan worden toegeschreven aan een klimaat-
verandering.” 17
In China leidde dit Bond event niet tot droogte, maar tot overmatige regenval.
De neolitische Longshan cultuur langs de Gele Rivier eindigde rond 2100 v.Chr.
door overstromingen. De legendarische Yu de Grote bouwde dijken en groef
kanalen om de vloed te weerstaan. Hij stichtte de Xia-dynastie die tot ongeveer
1600 v.Chr. over het gebied zou heersen. In deze oudste Chinese dynastie ging
het koningschap vader op zoon. Uit deze tijd zijn echter geen schriftelijke
bronnen overgeleverd, daarom blijft deze Chinese voorgeschiedenis mythisch.
Kort samengevat: Omstreeks 2200 v.Chr. werd de hele wereld getroffen door
een klimaatverandering. Dat dit samenvalt met het Bond event van 4,2 djg
behoeft geen verdere toelichting.
10.4 De vloek van Akkad
Terwijl de archeologen debatteren over de invloed op de beschaving van een
wereldwijde stofstorm die drie eeuwen aanhield, vragen wij ons af of dit een
270
kosmische ramp was. In de Bijbel verscheen Jhwh boven de toren van Babel, hij
verspreidde de volkeren en verwarde hun taal. In Mesopotamië ging het Rijk van
Akkad ten tijde van Naramsin ten onder aan stofstormen. Er bestaat een oud
Sumerisch klaaglied, genaamd: De Vloek van Akkad. Daarin spelen Jupiter en
Venus weer eens een rol. Het gaat ongeveer als volgt:
Nadat de dreigende blik van Enlil (Jupiter) Kiš had verslagen alsof het de
Hemelse Stier was, en het huis van Uruk had afgeslacht alsof het een machtige
stier was, toen gaf Enlil aan Sargon, koning van Akkad, van zuid tot noord de
heerschappij en het koningschap. In die tijd bouwde Inanna (Venus) het
heiligdom Akkad. Ze vulde de ... van Akkad met goud en zijn stralende ... met
zilver. Ze leverde koper, tin en lapis lazuli aan zijn graanschuren.
In de stad klonken de tigi-harpen, daarbuiten de fluit en de zamzam. Op de
kade, waar de schepen aanlegden, klonk opgewekt gezang. Alle vreemde landen
waren tevreden. Het volk was gelukkig. De koning, de schaapherder Naramsin,
verrees als de zon op de heilige troon van Akkad. De stadsmuur raakte de
hemel, als een berg. Inanna opende de stadspoort zo wijd als de Tigris uitmondt
in zee. Schepen brachten de goederen van Sumerië stroomopwaarts. De
Amorieten van de hoogvlakten, een volk dat geen landbouw kent, kwamen naar
Inanna met vurige stieren en bokken. De Meluhhans, het volk van de zwarte
bergen, brachten exotische waren. Elam en Subartu (Assyrië) droegen goederen
aan als pakezels. Alle landvoogden en tempelbeheerders brachten maandelijks
offers. Inanna kon van al die luxe niet genoeg krijgen.
Maar bij het woord van Ekur (de tempel van Enlil in Nippur) viel er een stilte.
Toen verliet Inanna haar tempel in Akkad. En binnen vijf dagen, binnen tien
dagen, bracht Ninurta (de Stormgod, zoon van Enlil/Jupiter) de koninklijke
onderscheidingen, de kroon en de troon die hij had verleend aan Akkad, naar zijn
eigen tempel. Naramsin zag in een droom, dat Akkad niet langer een goede
woonplaats zou zijn. Hij zag dat de toekomst somber was, dat zijn tempels
zouden beven en hun voorraden verstrooid zouden raken. Vanwege Ekur trok hij
rouwkleren aan en hij gaf zijn koninklijke eretekenen weg. Naramsin deed zeven
jaar niets. Wie heeft ooit een koning zeven jaar lang niets zien doen?
Toen probeerde hij de uitspraak van Enlil te veranderen. Als een rover plunderde
hij Ekur, hij zette hoge ladders tegen de tempel, hij liet grote bijlen slijpen, zette
spaden aan de wortels. De tempel viel neer als een dode soldaat. Hij stopte het
goud in kisten, het zilver in leren zakken. Grote schepen legden aan bij Enlils
271
tempel. De goederen werden weggehaald uit de stad. Zo verdween het gezonde
verstand van Akkad.
De razende storm die het hele land onderwerpt. De stijgende vloed die men niet
kan tegenhouden. Wat zou Enlil verwoesten, nu zijn geliefde Ekur was verwoest?
Enlil bracht Guti uit de bergen, een ongeremd volk met menselijke trekken, maar
zo dom als honden, zo lelijk als apen. Als een zwerm sprinkhanen kwamen ze in
het land. Niemand ontsnapt aan hun wapens. Boodschappers reizen niet langer
over de wegen, rovers houden de wegen bezet. Alle stadspoorten van het land
lagen in de modder en alle vreemde landen huilden bitter. Van de grote
landerijen kwam geen graan, op de overstroomde velden was geen vis, de
bevloeide tuinen gaven vruchten noch wijn. Zware wolken brachten geen regen,
het gewas groeide niet. Olie en graan werden acht keer zo duur en vis was
onbetaalbaar. In iedere stad lagen de marktprijzen zo hoog! De mensen stierven
van de honger. Enlil maakte zijn grote tempels tot rieten hutten en van oost tot
west namen de voorraden af. De mensen die nog leefden, bleven maar huilen:
'Ach, mijn stad! Ach, mijn volk! Ach, Ekur!'
Toen vervloekten alle goden Akkad zwaar: 'Akkad, dat Ekur aanviel - het was
Enlil! Moge Akkad van de honger sterven! Moge er rouwgras groeien op het
jaagpad, op de wegen, en klaagriet op de velden!' Toen de zon opkwam was het
zo! Op het jaagpad en de wegen groeide rouwgras, op de velden groeide
klaagriet en het zoete water was brak. Het was
geen goede verblijfplaats meer. Akkad is
verwoest. Heil Inanna!” 18
Dat er stofstormen waren, is wel bewezen, maar
volgens dit lied werd Akkad verwoest op bevel
van Enlil/Jupiter. Dat de Guti uit de bergen naar
Mesopotamië kwamen, kan het gevolg zijn van
de klimaatverandering. De stad van Sargon van
Akkad is nooit teruggevonden, maar in het
Louvre staat de stèle van Naramsin, die is
opgegraven in Elam, in Susa. De stèle werd
veroverd door koning Sutruk-Nahhunte van
Elam, die de oorspronkelijke inscriptie liet
vervangen door zijn eigen inscriptie. De naam
van Naramsin is echter nog leesbaar. Op de stèle zien we een koning die zijn
272
vijanden vertrapt op een bergtop, waarboven twee stralende hemellichamen
staan. Was een van die twee soms Jhwh? Of straalde Venus zodanig, dat ze
zichtbaar was op klaarlichte dag? Van de stèle is het bovenste gedeelte verloren
gegaan, we zullen het dus nooit weten.
Een dochter van Sargon, prinses Enheduanna, was ten tijde van Naramsin hoge-
priesteres in Ur, waar de tempel was gewijd aan de stadsgodin Nanna, de maan.
Toen het rijk van Akkad ten val kwam, werd Enheduanna uit Ur verjaagd. Ze
schreef daarop een aantal liederen ter ere van Inanna (Venus), ze is de eerste
dichteres waarvan het bestaan historisch kan worden bewezen. De manier
waarop ze Venus bezingt, is nogal wonderlijk: “Vrouwe van de vlammende
heerschappij, gekleed in vrees, rijdende op vuurrode macht, Inanna. Ze draagt
een zuivere speer, verschrikking plooit haar gewaden. Getooid met vloed, storm,
orkaan, werpt zij zich in de strijd.” En even verder: “U komt, met uitgestrekte
armen, zo wijd als koning Zon.” En in hetzelfde gedicht: “Ze laat een woedende
strijd neerkomen, ze zwiept een storm vanuit haar wijde armen naar de grond.
En orkaanwinden, snel doorborend, stekend, vliegend met Inanna's woede,
zuigen de losgeraakte grond de zoete lucht in. Stof verstikt de ogen en de
adem...” 19 Zou Venus soms iets te maken hebben met de stofstormen? Zoals
Enheduanna haar beschrijft, ziet Venus er in elk geval angstaanjagend uit!
Akkad ging ten gronde aan stofstormen. In de Vloek van Akkad kreeg
Enlil/Jupiter de schuld, maar volgens Enheduanna werden de stormen gezonden
door Inanna/Venus. In elk geval eindigde het Semitische rijk van Akkad met een
klimatologische ramp. Volgens de oudheidkundigen kwam het door de Guti,
volgens Harvey Weiss door stofstormen, volgens de kleitabletten door Jupiter en
Venus, en volgens de Bijbel verscheen Jhwh.
10.5 De opkomst en ondergang van Ur III
In Sumerië, waar de landbouw berustte op irrigatie, beleefde de stad Lagash nu
een bloeitijd. De stad werd bestuurd op Sumerische wijze, door een
priester/stadhouder: de ensi. Fischer Weltgeschichte vertelt:
“Uit de tijd van Akkad en de periode daarna kent men, wat Sumerië betreft,
slechts een rij namen van koningen en ensis. Lagash is de enige stad waarvan de
geschiedenis kan worden beschreven. Men noemt het Lagash, maar eigenlijk was
Girsu de hoofdstad. De staat omvatte ongeveer 160.000 ha. In dat gebied lagen
17 'grote steden' en 8 'kringsteden,' de talrijke dorpen niet meegeteld. Op zijn
273
laatst vanaf de tijd van Urbaba (ca. 2164-2144) hebben de ensis van deze kleine
stadstaat hun invloed tot een groot deel van Sumerië uitgebreid.
Onder Gudea (2144-2124) werd Lagash de
machtigste stad van Sumerië. Van Gudea bestaan
talrijke bouwinscripties van tempels in Ur, Nippur,
Adab, Uruk en Badtibira. Overal haalde Gudea
steen, metaal en hout vandaan. Daar waar de
troepen van Akkad als veroveraars doortrokken,
komt men nu afgezanten van Gudea tegen. De
economische landkaart van Lagash viel samen
met die van Akkad, maar in plaats van soldaten
stuurde Gudea kooplieden. De ensi van Lagash
was geen geweldige monarch, zoals Sargon en
zijn opvolgers. Hij was eenvoudig de stadsvorst,
zoals in vroegere tijden. Toch was zijn stad niet
minder rijk, maar wel minder bedreigd. Het was
een tijd van hoge cultuur en wel Sumerische
cultuur.
Gudea, beeld van dioriet, nu in het Louvre
Na Urningursu (ca. 2124-2119) en Pirigme (ca. 2119-2117) nam de invloed van
Lagash af, terwijl Uruk sterker werd. Daar was Utuhengal (2116-2110) koning.
De Guti werden verdreven en generaal Urnammu werd benoemd tot stadhouder
van Ur, maar hij riep zichzelf uit tot koning. Inscripties van Urnammu van Ur
(2111-2094) komen uit Ur, Eridu, Uruk, Lagash, Larsa, Adab en Nippur, maar Ur
beheerste ook gebieden ten noorden van Nippur, zoals het Dijala stroomgebied
met als hoofdstad Eshnunna, het gebied rond Assur aan de middenloop van de
Tigris en het gebied rond Mari aan de Eufraat. Urnammu vaardigde ook een wet
uit, die helaas niet behouden bleef. Hij noemde zichzelf 'koning van Sumerië en
Akkad.' Zijn zoon Shulgi (2093-2046) voegde daar aan toe: 'koning der vier
wereldstreken' en hij liet zich aanspreken als een god. De veldtochten van Shulgi
waren vooral gericht op de noordelijke en noordwestelijke grensgebieden. Sinds
het einde van de Akkadtijd kwamen er vanuit het noorden Hurriten Mesopotamië
binnen, vermoedelijk vanuit de Kaukasus of het gebied rond de Kaspische Zee.
Iets later vielen nomadische Semieten vanuit het zuidwesten het land binnen.
274
Shulgi's tweede opvolger, Shushin (2036-2028), bouwde een muur tegen deze
'Martu' of 'Amurrum' (de Bijbelse naam is Amorieten).” 20
“Onder Shushins opvolger Ibbi-Sin (2027-2003) raakte Ur verzwakt, de ene stad
na de andere verbrak de band met de hoofdstad. In 2025 greep de Elamiet
Naplanum de macht in Larsa, toen nog een onbeduidende stad. In 2024
verklaarde Eshnunna zich onafhankelijk van Ur, gevolgd door Susa (Elam).
Daarna vielen ook de Sumerische steden Lagash, Umma en de tempelstad
Nippur af. Uit een briefwisseling tussen Ibbi-Sin van Ur en zijn legeraanvoerder
Ishbi-Erra blijkt dat nomaden de Martu-muur hadden doorbroken en de ene
vesting na de andere veroverden, terwijl in Zuid-Babylonië een hongersnood
heerste. Generaal Ishbi-Erra wist dat er graan lag opgeslagen in Isin. Hij
verzocht koning Ibbi-Sin om hem het bestuur van Isin op te dragen, zodat hij het
graan naar Ur kon brengen. Ibbi-Sin stemde toe, maar Ishbi-Erra riep zich uit tot
koning van Isin. Ishbi-Erra van Isin (2017-1985) was een Amoriet afkomstig uit
Mari, hij en zijn nakomelingen vereerden de Semitische god Dagan.
Koning Ibbi-Sin, wiens rijk zich nu beperkte tot Ur, hield nog 13 jaar stand. Toen
trok Elam op tegen Ur, dat volledig werd verwoest, iets wat door archeologische
vondsten wordt bevestigd. In het Sumerische 'Klaaglied over de verwoesting van
Ur' klinkt het uit de brieven van Ibbi-Sin reeds bekende motief, dat Enlil deze
rampen over Ur heeft afgeroepen. Koning Ibbi-Sin werd gevangen naar Elam
weggevoerd. Een Elamietisch garnizoen bleef achter in Ur.” 21
Elam, met als hoofdstad Susa, bestond reeds minstens sinds 5000 v.Chr.. Het
had een lange geschiedenis, met een eigen cultuur en taal, en een eigen schrift
dat nog niet is ontcijferd. Onder Sargon van Akkad nam Elam het spijkerschrift
over, waarmee ze in hun eigen taal schreven. Deze inscripties zijn wel ontcijferd.
Hun cultuur was anders dan de Akkadische cultuur. Het erfrecht ging er bij
voorbeeld niet van vader op zoon, maar van broer op zusterszoon, dat wil
zeggen: moederrecht.
De heerschappij van Ur eindigde in 2003 v.Chr. tijdens een hongersnood. Fischer
zegt nog wel dat Enlil deze rampen over Ur zou hebben afgeroepen, maar de
oorzaak van de verwoesting van Ur lag volgens Fischer toch bij Elam. Dat er
zware stormen woedden toen Elam Ur aanviel, staat niet in de geschiedenis-
boeken, maar wel in de oude gezangen.
Het Sumerische Klaaglied over Ur begint als volgt: “De Heer van alle landen
heeft zijn stal verlaten, zijn schaapskooi (overgeleverd aan) de wind. Enlil heeft
275
Nippur verlaten, zijn schaapskooi ... de wind. Ninmah heeft Kiš verlaten, haar
schaapskooi ... de wind. Inanna heeft Uruk verlaten, haar schaapskooi ... de
wind. Nanna heeft Ur verlaten, haar schaapskooi ...” en zo voort, stad na stad
door de goden verlaten, hun schaapskooi ... de wind.
Dan gaat het stormen: “Het gehuil van de storm maakt me razend. Doodsbang
ben ik voor de storm die alles verwoest. Ik schreeuwde en huilde: 'O, storm,
keer terug naar de vlakte!' Maar de storm ging niet weg. Enlil heeft de storm
geroepen; het volk kreunt. Hij droeg de goede wind weg van Sumerië en stuurde
de kwade wind deze kant op; het volk kreunt. Hij riep de storm die het land
verwoest; het volk kreunt. De heldere zon kwam niet op, hij scheen als de
avondster. De storm die Enlil in zijn haat had opgeroepen, lag als een lijkwade
over Ur. In de stadspoort lagen lijken, in alle straten lagen lijken. In Ur stierven
de zwakke en de sterke mensen van de honger. Subartu en Elam maakten de
stad tot een ruïne. De stad is verwoest door de storm.” 22
Ur werd veroverd door Elam, met als bondgenoot Subartu, het latere Assyrië,
maar volgens dit klaaglied werd Ur verwoest door de storm die door Enlil/Jupiter
was gezonden. Archeologen spreken van een ramp die omstreeks 2200 v.Chr.
begon, maar Ur werd verwoest in 2003 v.Chr.. Wellicht was er nog een tweede
verschijning van Jhwh die niet in de Bijbel staat.
Genesis zei: Toen daalde Jhwh neer, om de stad en de toren te zien. Hij sprak:
'Laat ons hun taal verwarren, zodat ze elkaar niet meer verstaan.' Na afloop van
deze twee of drie eeuwen was de taal inderdaad ingrijpend gewijzigd. Sumerisch
was nu een dode taal en ook was Akkadisch niet langer de volkstaal. In plaats
daarvan sprak men een nieuw dialect: Oud Babylonisch. Akkadisch werd de taal
van de eredienst en de geleerden, zoals bij ons ooit het Latijn. Vele eeuwen later
werd deze taal nog gebruikt voor internationale diplomatieke correspondentie.
Na de val van Ur wordt de chronologie helaas zeer verwarrend. Vier jaartellingen
strijden om de eer: hoog, midden, laag en ultra laag. Het verschil is groot: De
beroemde koning Hammurabi van Babylon begon te regeren in 1848 (hoog),
1792 (midden), 1728 (laag), of 1696 (ultra laag). Het is bekend welke koningen
tijdgenoten waren en vaak ook hoe lang ze regeerden, maar de geleerden zijn
het volstrekt oneens over de jaartallen. Fischer Weltgeschichte houdt zich aan de
middelste chronologie, die ook hier wordt aangehouden. 23
In 2003 werd Ur geplunderd en bezet door Elam. In 1995 verjoeg Ishbi-Erra van
Isin (2017-1985) de Elamieten uit Ur. Zo kreeg hij de macht over Ur, Eridu, Uruk
276
en Nippur, bijna het hele zuiden. Alleen Larsa bleef zelfstandig. Ook de oostelijke
buurlanden Elam, Warahshe, Eshnunna en Subartu (Assur) vielen niet onder Isin,
evenmin als Mari aan de Eufraat.
Mari was een Semitische stad, waar men Akkadisch sprak en schreef. Het was
een belangrijk kruispunt van wegen, langs de Eufraat van de delta tot Karkemish
of naar Ebla en vandaar naar de Middellandse Zee, of dwars door de woestijn
naar Byblos, of via Palmyra naar Qatna en Damascus. Het was ook een
belangrijke stad voor de handel met de half-nomadische Amorieten. In en rond
Mari woonden ook gesettelde Amorieten.
Een eeuw lang floreerde Isin, de koningen van Isin vaardigden wetten uit en
stelden gouverneurs aan over andere steden. Ishbi-Erra werd opgevolgd door
Shu-Ilishu, in zijn tijd werd Ur herbouwd. Van Iddin-Dagan is weinig bekend, pas
tijdens Ishme-Dagan (1953-1935) wordt de geschiedenis weer wat duidelijker.
Zijn zoon Lipit-Ishtar (1934-1924) stelde een wet op die gedeeltelijk behouden
bleef. Het lijkt een voorloper van de wet van Hammurabi, maar zonder de
doodstraf en zonder het “oog om oog, tand om tand”. Isin lag ten zuiden van de
rijke tempelstad Nippur en Larsa lag ten zuiden van Isin op de handelsweg naar
de belangrijke havenstad Ur. Onder Gurgunum van Larsa (1932-1906) groeide
de macht van Larsa. Hij onderwierp Elam in twee veldslagen en veroverde Ur op
Lipit-Ishtar. Dit leidde niet direct tot oorlog tussen Larsa en Isin, maar Isin was
verzwakt. Lipit-Ishtar werd opgevolgd door Ur-Ninurta (1923-1896). Onder hem
maakte de ene stad na de andere zich los van Isin. Mesopotamië werd een
lappendeken van stadsstaten. Om met succes iets te ondernemen sloot men
bondgenootschappen, om elkaar dan weer te bestrijden.
Tussen Isin en Larsa kwam het sinds 1898 tot vijandigheden. Sumu’el van Larsa
(1894-1866) trok om Isin heen en nam Nippur in. Een eeuw lang bleef Nippur
een twistappel tussen Larsa en Isin, de macht ging er heen en weer, tot Rim-Sin
van Larsa (1822-1763) in 1793 Isin veroverde.
Babylon, ten noorden van Nippur aan de Eufraat, was een nog jonge stad. Deze
was sinds 1894 zelfstandig onder de Amoriet Subuabum (1894-1881), die al
spoedig Sippar annexeerde. Tijdens Sumula'el (1880-1845) viel ook de oude stad
Kiš onder Babylon. Zo ook tijdens Sabium (1845-1831), Apil-Sin (1831-1813) en
Sin-muballit (1813-1793). Hammurabi erfde dit kleine koninkrijk in 1792.
In Eshnunna nam Ipiq-Adad II rond 1830 voor het eerst sinds twee eeuwen weer
de koningstitel aan. Zijn zoon Naram-Sin breidde zijn invloed uit naar Assur, hij
277
komt als Naram-Sin van Assur voor in de Assyrische koningslijst, maar hij blijkt
volgens Fischer wel degelijk de zoon van Ipiq-Adad. Een wet van Eshnunna bleef
gedeeltelijk behouden, maar de naam van de koning die de wet uitvaardigde,
ging verloren. Wellicht was het Dadusha, de broer en opvolger van Naram-Sin,
die tot kort na 1790 regeerde, maar de chronolgie is hier erg onduidelijk.
In Assur heerste Puzur-Assur II, tot hij of zijn zoon werd verslagen door een
Amoriet uit Terqa (60 km stroomopwaarts van Mari), die door de koning van Mari
was verbannen. Na een ballingschap in Babylon greep deze Amoriet de macht in
Assur, waar hij heerste als Shamshi-Adad van Assur (1815-1782). Hij was een
strateeg die zijn macht vanuit Assur uitbreidde. Karkemish aan de Eufraat was
zijn vazal en Qatna was zijn bondgenoot middels een huwelijk van zijn zoon met
een prinses van Qatna. Die stad lag op de grens van de vlakte van de Orontes en
de Syrische steppe en op de karavaanroute naar Mari.
In 1827 greep de Elamiet Kudur-mabuk de macht in Larsa en plaatste zijn zoon
Warad-Sin op de troon. Deze werd al spoedig opgevolgd door zijn broer Rim-Sin
(1822-1763), die 60 jaar lang regeerde. Rim-Sin veroverde Der in 1803, Uruk in
1802 en Isin in 1793. Daarna wijdde hij zich aan de bouw en de restauratie van
de muren van deze steden, hij liet irrigatiekanalen uitgraven en tempels bouwen
en verfraaien. Ook bevorderde hij de handel met Dilmun, het huidige Bahrein in
de Perzische Golf. Na zijn dood in 1763 regeerde Hammurabi over Larsa.
Jahdun-Lim van Mari (1825-1810) werd vermoord in een bloedige staatsgreep,
georganiseerd vanuit Terqa, waarop Shamshi-Adad van Assur Mari innam en er
zijn zoon Jasmah-Adad (1810-1782) op de troon paatste. Na de dood van
Shamshi-Adad in 1782 werd Jasmah-Adad verjaagd door een zoon van Jahdun-
Lim, Zimri-Lim van Mari (1782-1759), die de staatsgreep had overleefd.
Een bouwinschrift van Jahdun-Lim van Mari bericht over een veldtocht naar de
Middellandse Zee en de onderwerping van een land aan de Middellandse zeekust.
Op de terugtocht werd hij overvallen door drie Amorieten-koningen, de stammen
Ubrabu, Amnanum en Rabbu, waarbij de heerser van Jamhad (Aleppo) de
Amorieten te hulp kwam. 24 Deze stammen worden wel vaker genoemd in de
kleitabletten, zodat men volgens Fischer niet mag concluderen dat Abraham
dezelfde persoon was als Ubrabu. Toch is de overeenkomst met Genesis
opvallend. Als Jahdun-Lim van Mari (1825-1810) werd overvallen door Abraham,
dan weten we wanneer Abraham leefde, of in elk geval wie zijn tijdgenoten zijn!
Laten we de tekst in Genesis nog maar eens lezen.
278
10.6 Jhwh verschijnt aan Abraham
Toen Terach 70 (= 35) jaar was, had hij drie zonen: Abram, Nachor en Haran.
Haran verwekte Lot, maar hij stierf toen Terach nog leefde, in zijn geboorteland
Ur. Abram trouwde met Sarai en Nachor met Milka, een dochter van Haran.
Terach trok met Abram, Lot en Sarai weg uit Ur. Ze kwamen in Haran en bleven
daar. Terach was 205 (= 102) jaar oud toen hij stierf in Haran.
Terach woonde in Ur in Sumerië, wellicht als hoofd van een half nomadische
Semitische herdersstam. Haran werd vernoemd naar de stad Haran in de vlakte
van de Habur, maar hij stierf in Ur. Daarna trok Terach met zijn verwanten naar
Haran. Waarschijnlijk waren de stofstormen toen geluwd en trok Terach in de
19e eeuw naar Haran, zeg maar rond 1850 v.Chr..
Abram was 75 (= 37) jaar toen hij Haran verliet. Lot ging met hem mee. Abram
nam ook zijn vrouw Sarai mee en al hun bezittingen en slaven. Zo gingen ze
naar Kanaän. Van daar trok hij verder naar het gebergte ten oosten van Beth-el
en tussen Beth-el en Ai sloeg hij zijn tenten op. Zo trok hij steeds verder naar
het zuiden. Tijdens een hongersnood trokken ze naar Egypte, maar farao zette
hen het land uit. Van Egypte trok Abram naar de Negeb. Lot ging met hem mee.
Hij reisde in etappes van de Negeb naar Beth-el. Abram bleef in Kanaän, maar
Lot trok naar de Jordaansteden in het oosten en zette bij Sodom zijn tenten op.
Abram ging wonen bij de eiken van Mamre, bij Hebron.
In die tijd voerden de koningen Amrafel van Sinear, Arioch van Ellasar, Kedor-
Laomer van Elam en Tideal van Goïm oorlog tegen de koningen van Sodom,
Gomorra, Adama, Zeboïm en Soar. Ze hadden zich verzameld in het Siddimdal,
waar nu de Dode Zee ligt. Ze waren opgerukt tot El-Paran, aan de rand van de
woestijn, en daarna afgebogen naar En-Mispat. Ze hadden het hele gebied van
de Amalekieten verwoest en ook de Amorieten verslagen die in Hazezon-Thamar
wonen. Toen rukten de koningen van Sodom, Gomorra, Adama en Bela uit. Ze
waren 12 (= 6) jaar onderworpen geweest aan Kedor-Laomer, maar nu waren ze
in opstand gekomen. In het 14e (= 7e) jaar kwam Kedor-Laomer met zijn
bondgenoten. Ze stelden zich in slagorde op in het Siddimdal, tegen Kedor-
Laomer en zijn bondgenoten: vier koningen tegen vijf. Er waren daar veel
asfaltputten. Toen de koningen van Sodom en Gomorra op de vlucht sloegen,
vielen zij daarin. De anderen vluchtten de bergen in. De vier koningen maakten
al het vee en voedsel van Sodom en Gomorra buit en aanvaardden de
terugtocht. Ook Lot en zijn bezittingen namen ze mee. Hij woonde immers in
279
Sodom. Abram woonde toen bij de eiken van Mamre de Amoriet. Eskol en Aner
waren zijn bondgenoten. Toen Abram hoorde dat zijn broeder gevangen
genomen was, verzamelde hij zijn geoefende mannen, 318 in getal, en
achtervolgde hen tot Dan. Hij achtervolgde hen tot aan Choba toe, ten noorden
van Damascus. Alles wat zij hadden buitgemaakt nam hij mee terug: Lot met
zijn have en de vrouwen en de overige gevangenen. 25
Een koning van Elam had 12 (= 6) jaar lang de Jordaansteden onderworpen.
Wanneer was Elam zo machtig? In 2003 heeft het Ur ingenomen, maar in 1995
werd het door Isin verjaagd. Een eeuw lang heerste Isin, maar onder Gurgunum
van Larsa (1932-1906) was de macht van Isin tanende, terwijl die van Larsa
groeide. Onder Ur-Ninurta van Isin (1923-1896) verklaarden veel steden zich
onafhankelijk van Isin. Daarop volgde een eeuw van wisselende bondgenoot-
schappen. Volgens Genesis sloten drie koningen uit Mesopotamië een bond-
genootschap met Elam. Arioch van Ellasar zal uit Larsa komen, want El Lasar
bestaat niet, maar El Larsa wel. In 1827 greep de Elamiet Kudur-mabuk daar de
macht en plaatste zijn zoon Warad-Sin op de troon, die kort daarna werd
opgevolgd door zijn broer Rim-Sin (1822-1763). Een bondgenootschap van Rim-
Sin met Elam lijkt goed mogelijk. Sinear is Babylon, daar heerste als tijdgenoot
van Rim-Sin eerst Apil-Sin (1831-1813) en dan Sin-muballit (1813-1793), de
vader van Hammurabi. Maar wie is de koning van Goïm? Het woord betekent:
ongelovig of heidens. Uit de tekst blijkt dat de legers oprukten door de woestijn,
dus hoogst waarschijnlijk via Mari.
Als Jahdun-lim van Mari de koning van Goïm was, dan ligt het jaartal van deze
veldtocht tussen 1825 en 1810 v.Chr., waarbij we de middelste chronologie
aanhouden, want ook daarin heerst verwarring. Uit Larsa kwam dan Rim-Sin
(1822-1763), uit Babylon kwam Apil-Sin (1831-1813) of misschien zijn zoon Sin-
muballit (1813-1793). Daarna kwam in Babylon Hammurabi op de troon en deze
koning, zelfs zijn hele dynastie, zou zich zeker niet hebben ingelaten met het
vijandige buurland Elam.
Vlak daarna verscheen Jhwh tot drie maal toe aan Abraham en het regende
brandende zwavel op Sodom en Gomorra. Deze steden zijn inderdaad ooit in een
klap totaal verwoest in een kosmische ramp. De ruïnes die zijn opgegraven door
dr. Collins en zijn team spreken boekdelen! 26 Helaas is er in Sodom geen enkele
inscriptie gevonden, laat staan een paleisarchief, zoals in Ebla en Mari. Sodom
was nog schriftloos, we hebben alleen het verslag in Genesis.
280
Bij de eiken van Mamre verscheen Jhwh aan Abraham, terwijl hij op het heetst
van de dag voor zijn tent zat. Hij keek op en zag drie mannen voor zich staan.
De mannen vertrokken in de richting van Sodom. Abraham ging met hen mee.
Zij zagen in de diepte Sodom liggen. Zij bevonden zich dan in de bergen ten
westen van de Jordaanvlakte. Toen sprak de Heer: 'Over Sodom en Gomorra
wordt ernstig geklaagd en hun zonde is groot. Ik zal neerdalen, om te zien of dat
waar is.' De twee andere mannen gingen op weg naar Sodom, maar de Heer
bleef bij Abraham staan. Een van de drie mannen, waarschijnlijk de leider, hield
Abraham staande. Er volgt een gesprek met deze Heer, waarin Abraham hem
smeekt om Sodom te sparen, maar tevergeefs. De Heer beëindigde het gesprek
en Abraham keerde terug naar zijn woonplaats. Abraham keerde kennelijk niet
terug naar Hebron, maar naar de bergen rond Beth-el en Ai, want de volgende
morgen keek hij uit over de Jordaanvlakte.
De twee andere mannen gingen naar Sodom en worden dan engelen: De twee
engelen kwamen 's avonds in Sodom aan, terwijl Lot bij de stadspoort zat. Lot
liep hen tegemoet en zei: 'Heren, ik sta geheel tot uw dienst. Kom toch mee naar
mijn huis.' Hij maakte een maaltijd voor hen klaar en zij tastten toe. Maar nog
voor ze gingen slapen, kwamen de mannen van Sodom en riepen: 'Lot, breng die
mannen naar buiten. Wij willen met hen slapen.'
Dat Lot, die zelf als vreemdeling in de stad woonde, de mannen mee naar huis
nam, in plaats van hen voor te stellen aan de bewoners van Sodom, viel
kennelijk niet in goede aarde. Als in Sodom nog moederrecht heerste, net als in
Elam, dan handelde Lot in strijd met de seksuele orde, die tevens de rechtsorde
is. Lot antwoordde hen: 'Mijn broeders, doe toch geen kwaad. Ik heb twee
dochters, beiden zijn nog maagd. Ik zal hen naar buiten brengen, doe met hen
wat je wilt. Maar die mannen zijn mijn gasten, ze staan onder mijn
bescherming.' Maar zij zeiden: 'Ga opzij.' Ze kwamen dreigend op hem af en
wilden de deur openbreken. De twee mannen die in het huis waren, trokken Lot
naar binnen en grendelden de deur. En de menigte buiten sloegen ze met
blindheid. Wellicht scheen er die nacht een verblindend licht, maar de mannen
waarschuwden de bewoners van Sodom niet. Het ging hen alleen om Lot. Ze
zeiden tegen Lot: 'Neem al je verwanten mee en verlaat de stad. We gaan deze
plaats verwoesten.' Lot ging naar zijn aanstaande schoonzonen, maar zij lachten
er om. Toen de dageraad kwam, drongen de engelen bij Lot aan op spoed. Ze
zeiden: 'Sta op, neem je vrouw en je beide dochters, als je niet verdelgd wilt
281
worden.' Toen hij bleef talmen, grepen ze hem, zijn vrouw en zijn dochters, en
brachten hen buiten de stad. Ze zeiden: 'Vlucht, als je in leven wilt blijven! Kijk
niet om en sta in het dal niet stil. Vlucht naar de bergen, anders worden jullie
gedood.' Lot zei: 'Als ik naar de bergen vlucht, dan zal het onheil me inhalen. Ik
vlucht naar Soar.' De zon was nog maar net op, toen Lot in Soar aankwam. Toen
liet Jhwh vanuit de hemel een regen van brandende zwavel vallen op Sodom en
Gomorra. Hij verwoestte die steden en het hele dal, met alle inwoners en de
gewassen op de akkers. De volgende morgen begaf Abraham zich naar de plaats
waar hij met de Heer was blijven staan. Hij keek uit over Sodom, Gomorra en de
hele Jordaanvlakte en uit de aarde zag hij rook opstijgen als uit een smeltoven.
Dank zij de opgravingen van dr. Collins en zijn team weten we dat dit laatste
waar is. Volgens dr. Collins ontplofte er een meteoriet boven de Jordaanvlakte,
maar misschien was er meer aan de hand. Jhwh verscheen tot drie maal toe aan
Abraham, eerst in de nacht, toen tegen de avond en daarna op klaarlichte dag.
Toen regende het brandende zwavel! Net als de stofstormen zou ook deze
verschijning van Jhwh wel eens wereldwijd kunnen zijn.
In een ouder boek over de archeologie van Mesopotamië, van Sir Leonard King
uit 1910, staat een verhaal over verbrande steden, die allen stammen uit de tijd
van het Oud Babylonische Rijk, al is de datering vaag. De Eerste Dynastie van
Babylon begon met Subuabum (1894-1881), die Sippar annexeerde. Tijdens
Sumula'el (1880-1845) viel ook Kiš onder Babylon. Zo ook tijdens Sabium
(1845-1831), Apil-Sin (1831-1813) en Sin-muballit (1813-1793).
King vertelt: “Uitgebreide opgravingen in de terp van Tello, waar Lagash lag,
brachten niets aan het licht dat van later dateerde dan de Eerste Dynastie van
Babylon. Lagash werd toen verwoest en bleef tot in de 2e eeuw v.Chr. verlaten.
De terpen van Surghul en El-Hibba, ten noordoosten van Tello, bevatten steden
die werden verwoest op het zelfde moment dat Lagash van de kaart werd
geveegd. Uit de grote hoeveelheid as en uit het feit dat sommige lichamen
gedeeltelijk verbrand leken, trok men aanvankelijk de foute conclusie dat de
terpen begraafplaatsen waren, waar de Babyloniërs hun doden verbrandden, en
dat de huizen graftomben waren. Maar in Babylonië werden de doden altijd
begraven en de verbranding moet zijn ontstaan tijdens de verwoesting van de
steden door vuur. Ook de terp van Fara, waar Shuruppak lag, bevatte dikke
lagen as en verkoolde resten, waaruit bleek dat de hele stad was verwoest door
vuur. In de terp van Abu Hatab, ten noorden van Fara, bleek het merendeel van
282
de huizen eveneens verwoest door vuur. Alle Sumerische terpen die in de vorige
paragrafen werden beschreven, bevatten steden die door brand waren verwoest
en die sindsdien verlaten waren. Lagash, Umma, Shuruppak, Kisurra en Adab
spelen geen rol in de daarop volgende geschiedenis van Babylonië. We mogen
hieruit opmaken dat ze ten onder gingen in de felle strijd tussen de koningen van
de Eerste Dynastie van Babylon en de Elamitische koningen van Larsa.” 27
Sir Leonard King geeft Hammurabi de schuld, maar als deze steden door hem
zouden zijn veroverd en in brand gestoken, zouden de mensen dan in hun huizen
zijn gebleven? Men dacht eerst dat het graftomben waren, waar de Babyloniërs
hun doden verbrandden! Het lijkt er meer op, dat men door het vuur werd
verrast. Genesis zegt: De zon was nog maar net op, toen Lot in Soar aankwam.
Toen liet Jhwh vanuit de hemel een regen van brandende zwavel vallen op
Sodom en Gomorra. Deze ramp begon bij zonsopkomst, als veel mensen nog
slapen. Evenmin heeft het zin om je huis te ontvluchten als het brandende
zwavel regent. En tot slot bleven deze steden verlaten, net als Sodom!
In de geschiedenis van Mesopotamië komt nog een brandlaag voor, niet in
Mesopotamië zelf, maar in Klein Azië. Fischer vertelt: “In vroegere tijden was
Klein Azië voor het Midden-Oosten vooral een bron van grondstoffen, zoals hout,
koper en zilver. In het gebied van het toenmalige Galatië en Cappadocië
ontstonden in het begin van het 3e millennium de eerste stedelijke centra. De
historische periode begint echter met de koopmansarchieven van Kanesh. Daar
werden duizenden brieven en oorkonden gevonden, waaruit bleek dat er een
handelskolonie uit Assur was gevestigd. Door de namen Sargon van Assur en zijn
opvolger Puzur-Assur II kunnen we deze archieven dateren in de 19e eeuw
v.Chr. Naast de nauwe band met de moederstad Assur blijkt uit deze brieven ook
de omvang van de handelsactiviteiten. Jarenlang woonden deze buitenlandse
handelaren in Anatolië, ze trouwden soms met inheemse vrouwen en voegden
zich naar de gewoonten van het land. Hun nederzetting Kultepe lag buiten de
muren van de stad Kanesh. Zowel de nederzetting als de stad werden gelijktijdig
door brand verwoest.” 28
De Atlas van Mesopotamië noemt een jaartal: De stad en de handelspost van
Kanesh (laag II) werden omstreeks 1820 v.Chr. door vuur verwoest.” 29 Dit valt
binnen de marge van de jaartallen van Jahdunlim (1825-1810 v.Chr.) waarin
onze hypothetische regen van brandende zwavel zou zijn gevallen.
283
Ook Kanesh zou zijn verwoest en gebrandschat door een vijand: koning Anitta
van het Oud Hethietische Rijk. Hij nam de stad Nesha (= Kanesh) in en zou ook
Hattusa door brand hebben verwoest. Fischer vertelt: “De oudste getuigenis in
de Hethietische taal is een inscriptie van koning Anitta, een naam die ook
voorkomt in het Kanesh-archief. De inscriptie begint als volgt: >>Anitta, zoon
van Pithana, koning van Kusshara, spreekt: De koning van Kusshara kwam de
stad uit met een grote strijdmacht en nam de stad Nesha in.<< We horen ook
van het gewapende treffen met vele andere steden. In het noorden schijnt vooral
de stad Hattusa een machtige tegenstander te zijn geweest. De verwoesting van
Hattusa door Anitta zou zich kunnen aftekenen in een brandlaag, die de
woonwijken van de Oud-Assyrische periode bedekt. Maar ook de nederzetting in
de burcht toont sporen van een dergelijke verwoesting. We hebben geen
schriftelijke getuigenissen van de oude vorsten van Hattusa. Het blijft ook
onduidelijk, waarom juist Hattusa korte tijd later werd herbouwd en de hoofdstad
werd van Anatolië.” 30
Dat er omstreeks 1820 v.Chr. zoveel steden zijn verbrand, bewijst nog niet dat
het overal brandende zwavel regende, maar als het brandende zwavel regende,
dan waren deze branden niet het gevolg van oorlogen. In dat geval zal men het
beeld van deze koningen uit de oudheid moeten herzien.
10.7 De god verschijnt in Egypte
Ook in Egypte verscheen de god, maar de jaartallen roepen vragen op. De Eerste
Tussentijd eindigde volgens Fischer in 2040 v.Chr., terwijl overal elders nog tot
1900 v.Chr. stofstormen woedden. Vanuit Herakleopolis heerste de 10e dynastie
over de delta en in Thebe heerste een 11e dynastie van farao’s die allen Antef
heetten. Fischer vertelt:
“Mentuhotep I (2060-2010), de zoon van Antef III, bracht in 2040 Herakleopolis
ten val en veroverde het noorden. In de Eerste Tussentijd waren alle betrekkingen
tussen Egypte en de buurlanden verbroken, maar Mentuhotep I nam het contact
weer op. In Nubië (ten zuiden van Egypte) voerde hij een expansiepolitiek die tot in
de 12e dynastie werd voortgezet. Ook de mijnen in de Sinaï werden heropend en
vermoedelijk drongen Egyptische troepen nog dieper in Azië door. Ook naar Lybië
ondernam Mentuhotep I veldtochten. Weer werd Egypte het centrum van cultuur,
maar het middelpunt lag nu rond Thebe, waar Mentuhotep I een prachtig graf liet
bouwen in het fraai gelegen dal Deir el-Bahari.
284
Mentuhotep II (2009-1998) wijdde zich vooral aan de bouw van tempels. Zijn hoge
ambtenaar Henu leidde in jaar 8 een expeditie vanuit Koptos door de woestijn naar
de Rode Zee. Een inscriptie in Wadi Hammamat zegt, dat Henu de weg zuiverde
van de vijanden van de koning. Langs de weg liet hij 12 bronnen graven en bij de
kust aangekomen, liet hij schepen bouwen. Daarmee bereikte hij Punt aan de kust
van Arabië (Jemen). Terwijl hij in Punt wierook haalde, werden in Hammamat de
steengroeven weer in gebruik genomen.
Mentuhotep III (1997-1991) is vooral bekend uit inscripties in Wadi Hammamat,
waar hij zijn vizier Amenemhet naar toe stuurde met een leger van 10.000 man.
Die expeditie speelde een grote rol in het leven van Amenemhet. Hij wijdde er vier
inscripties aan, waarin wonderen gebeuren: 'Het regende, de God verscheen en
openbaarde zich aan de mannen, de woestijn werd een zee en het water steeg tot
deze steen.' Hoe de regering van Mentuhotep III eindigde, is onbekend, maar niets
wijst op een staatsgreep. In 1991 volgde zijn vizier hem eenvoudig op. Amenemhet
was niet van koninklijk bloed, maar in het Oude Rijk was de vizier de plaats-
vervanger van de koning. 31
In 'Ancient Records of Egypte' van Breasted staat de Engelse vertaling van die
Egyptische inscripties. Volgens Breasted regeerde Mentuhotep III slechts twee
jaar en in zijn 2e jaar gebeurde er een wonder: “Een reliëf toont de koning die
wijn offert aan de god Min van Koptos. Achter de koning staan de woorden:
Eerste Sed Jubileum. Daarboven de datum: jaar 2, 2e maand van het 1e seizoen,
dag 3. Dan volgt: Dit wonder gebeurde aan zijne majesteit: dat de wilde dieren
van het hoogland naar hem toekwamen, etc.
Twintig dagen later gebeurde er weer een wonder. Vizier Amenemhet bevond
zich in de Wadi Hammamat en hij schreef in de rotsen: “2e maand van het
1e seizoen, dag 23. Het wonder werd herhaald, er werd regen gemaakt, de god
verscheen, zijn gestalte werd zichtbaar voor de mensen, de woestijn werd een
zee en het water steeg tot deze steen.” 32
Wellicht ontstond er een vloedgolf in de Rode Zee toen de meteoriet ontplofte
boven Sodom. De 11e dynastie zou dan zijn geëindigd met een kosmische ramp
en Abraham zou een tijdgenoot zijn van Mentuhotep II en III en Amenemhet I.
Volgens Fischer verscheen de god in 1991 v.Chr., terwijl we in Mesopotamië
uitkwamen rond 1815 v.Chr., een verschil van 175 jaar! Dit is niet het enige
chronologische probleem. In Mesopotamië rekent men met hoog, midden, laag
en ultra laag. Voor de verwoesting van Sodom baseert dr. Collins zich op de
285
koolstofdatering, waarmee hij uitkomt in 1700 v.Chr. ± 50 jaar. Die marge is
breed, maar het is wel ultra laag. Als de chronologie niet klopt, dan komen
tijdgenoten elkaar nooit tegen, sleutelfiguren blijven mythisch en er ontstaat een
warrig verhaal. We houden het voorlopig op: rond 1815 v.Chr., in elk geval voor
het begin van de regering van Hammurabi. Maar eerst zullen we zien wat er
verder gebeurde in Egypte. Fischer vertelt:
“Amenemhet I (1991-1962) stelde de grenzen tussen de provincies opnieuw vast
en maakte Memphis weer tot bestuurlijke hoofdstad. Om invallen van Aziatische
stammen te voorkomen, bouwde hij de 'Muren van de Heerser', een reeks van
forten. In jaar 20 werd zijn zoon Sesostris mederegent. De buitenlandse politiek
wordt daarna zeer levendig. Het zuiden was reeds minstens tot de tweede cataract
van de Nijl heroverd. In jaar 24 schijnt het Egyptische leger Palestina te zijn
binnengedrongen. Amenemhet I werd vermoord in een paleisrevolutie in ‘jaar 30,
de 3e maand van de overstroming, op de 7e dag.’ Dat is 15 februari 1962 v.Chr..” 33
Deze “exacte” datum berust op de Sothis-datering, een ingewikkeld systeem
waarop de “zekere” chronologie van Egypte berust. Fischer vervolgt:
“Sesostris I (1971-1928) was op veldtocht naar Lybië, toen zijn vader in Memphis
werd vermoord. Zijn regering kenmerkte zich door expansie. In jaar 8 drong
Egypte door tot het koninkrijk Kush in het zuiden, voorbij de tweede cataract. In de
mijnen van Kush werd goud gedolven, in de Sinaï won men koper en turkoois.
Blijkbaar waren de betrekkingen tussen Sesostris I en de Aziaten vreedzaam.
Boodschappers van de farao reisden ongehinderd door deze landen en bij
opgravingen in Palestina en Syrië zijn talloze voorwerpen gevonden waaruit
handelsverkeer tussen Egypte en Azië blijkt. Deze politiek van geschenken werd
door de opvolgers van Sesostris I voortgezet. Ook op Kreta en in Nubië zijn
beeldjes uit het Middenrijk gevonden.
Tegen het einde van de regering van Sesostris I stond Noord-Nubië van de 1e tot
de 2e cataract onder Egyptisch gezag. Azië stond onder de vreedzame invloed van
Egypte, door de woestijnen trokken Egyptische karavanen naar de mijnen en de
verslagen Lybiërs vormden geen gevaar meer. Het beste bewijs voor de welvaart is
het grote aantal bouwwerken. De tempels van Heliopolis, zetel van de zonnegod
Re, werden gerestaureerd. Sesostris I was een van de grootste farao's van Egypte
en na zijn dood werd hij als een god vereerd. Amenemhet II (1929-1895) werd
2 jaar voor de dood van Sesostris I benoemd tot mederegent. Hij zette de politiek
van zijn vader voort. Sesostris II (1897-1878) deelde 3 jaar lang de macht met zijn
286
vader. Hij voerde geen oorlogen en de economische bloei van Egypte blijkt uit het
grote aantal bouwwerken uit die tijd.
Sesostris III (1878-1843) brak met de politiek van zijn voorgangers. Eerst zette hij
de provinciehoofden af, het land werd nu centraal vanuit de hoofdstad bestuurd.
Daarna werd Nubië met geweld opnieuw bezet, er waren minstens 4 veldtochten
naar het zuiden. Ook de vreedzame verhouding tussen Egypte en de Aziaten in de
Sinaï verdween, de karavanen moesten door het leger worden begeleid. Toen
Sesostris III stierf, lag de macht weer volledig bij de farao.
Amenemhet III (1842-1797) regeerde vreedzaam. Uit inscripties, gevonden in de
Sinaï, blijkt de intensieve mijnbouw. Het meest beroemd werd Amenemhet III door
een systeem van dammen en kanalen in het Fayum-dal, dat aldus in vruchtbare
landbouwgrond werd veranderd. Amenemhet IV (1798-1790) regeerde slechts 9
jaar. Gezien het aantal en de kwaliteit van zijn bouwwerken, was zijn regering zeer
gezegend. De invloed op Azië breidde zich verder uit en zijn naam is gevonden op
voorwerpen in een koningsgraf in Byblos.
De laatste farao van de 12e dynastie was een vrouw: Sebekneferu. Ze was de
dochter van Amenemhet III en een zuster of halfzuster van Amenemhet IV. Ze
regeerde maar 3 of 4 jaar. Kennelijk was er geen mannelijke erfgenaam, zodat de
dynastie in 1786 met deze koningin eindigt.” 34 Daarna begon de Tweede
Tussentijd, een zeer duistere tijd.
10.8 Het Oud Babylonische Rijk
Hammurabi (1792-1750) erfde een klein koninkrijk, centraal gelegen aan de
Eufraat, met de steden Sippar en Kiš. Van 1776 tot 1768 veroverde hij meer
steden in noord Babylonië. In 1764 versloeg hij een coalititie van Elam,
Eshnunna, Subartu (Assyrië) en de Guti, waarbij Zimri-Lim van Mari zijn
bondgenoot was. Na de dood van Rim-Sin in 1763 nam hij Larsa in, vanaf dat
moment achtte hij het hele land verenigd. Mari was echter nog zelfstandig, tot
Hammurabi het in 1759 veroverde. Het paleis van Zimri-Lin werd daarbij in
brand gestoken, waardoor het archief van kleitabletten werd gebakken, zodat dit
nu een bron van informatie vormt voor de periode van 1810 tot 1760.
Het blijkt dat er een aantal grotere staten was ontstaan. Babylon beheerste eerst
alleen de Sumerische delta. Mari beheerste het gebied langs de middenloop van
de Eufraat, inclusief de vlakte van de Habur. Ten oosten daarvan lagen Assyrië
en Eshnunna langs de Tigris, ten zuidoosten daarvan lag Elam. Karkemish aan de
287
Eufraat was eerst een vazal van Shamshi-Adad van Assur, daarna van Zimri-Lin
van Mari. Ten noorden van Karkemish lagen Hurritische staten. Ten westen van
Mari lag Jamhad, met als hoofdstad Halab (= Aleppo) en als vazal Alalakh aan de
monding van de Orontes. Ten zuiden daarvan lag Qatna aan een zijrivier van de
Orontes, niet ver van het huidige Homs. Ook dat was een grotere staat, die zich
uitstrekte tot Palmyra, Damascus en Hazor. Ook worden er handelsbetrekkingen
genoemd met Ugarit en Byblos aan de Middellandse Zee.
Mesopotamië ten tijde van Hammurabi 35
Hammurabi veroverde Assyrië en Eshnunna, en hij versloeg Elam. Mari en Larsa
waren eerst zijn bondgenoten, maar later kwam Larsa onder zijn gezag en werd
Mari veroverd, waarbij het paleis werd verwoest. Aldus werd heel Mesopotamië
verenigd. Hammurabi is echter vooral beroemd om zijn wet, die gegrift is in een
meer dan manshoge zuil van dioriet. Deze zuil werd eeuwen later veroverd door
Elam, maar hij staat nu in het Louvre. De wet werd talloze malen over-
geschreven en bleef daardoor in zijn geheel behouden. Voorlopers van deze wet
bleven niet of slechts gedeeltelijk bewaard. In de pre-ambule, een soort
voorwoord, worden de steden genoemd die onder Babylon vielen. Zoals we
288
weten, zijn er tijdens de 1e dynastie van Babylon steden verbrand, met de
bewoners nog in de huizen. Leonard King zei: “Lagash, Umma, Shuruppak,
Kisurra en Adab spelen geen rol in de daarop volgende geschiedenis van
Babylonië. We mogen hieruit opmaken dat ze ten onder gingen in de felle strijd
tussen de koningen van de Eerste Dynastie van Babylon en de Elamitische
koningen van Larsa.”
De laatste koning van Larsa, Rim-Sin (1822-1763), heeft 60 jaar lang geregeerd,
waarvan een groot deel gelijktijdig met Hammurabi (1792-1750). Er was in zijn
tijd in Larsa geen sprake van oorlog met Babylon, maar van het herstel en de
bouw van muren en tempels. Pas na zijn dood heeft Hammurabi de stad
ingenomen, zonder tekenen van geweld. Het lijkt dat het bondgenootschap met
Larsa stand hield terwijl Babylon over vrijwel het hele het zuiden regeerde.
De preambule bij de wet van Hammurabi luidt: “Ik ben Hammurabi, de herder,
de uitverkorene van Enlil (Jupiter, met tempel Ekur in Nippur). Ik ben degene die
rijkdom en welvaart opeen stapelt, die Nippur vervolmaakt heeft. Ik ben de
machtige koning die Eridu herstelde. Ik ben de nazaat van een koning die
overvloed bracht naar Ur. Ik ben de wijze koning die de fundamenten van Sippar
versterkte. Ik ben de strijder die Larsa spaarde en hun tempel herbouwde. Ik
ben de heer die Uruk deed herleven en aan zijn inwoners water in overvloed gaf.
Ik ben de beschermer van het land, die het verstrooide volk van Isin verzamelde
en hun tempel weer deed overvloeien van rijkdom. Ik heb de stad Kiš opnieuw
gesticht. Ik heb vreugde gebracht aan Borsippa en de landbouwgrond van Dilbat
uitgebreid. Ik heb het plan voor de stad Kesh gemaakt. Ik heb weidegronden en
drinkplaatsen toegewezen aan Lagash en Girsu. Ik heb het volk van Malgium
bescherming geboden tegen de catastrofe. Ik heb de steden langs de Eufraat
onderworpen en het volk van Mari en Tuttul heb ik gespaard. In Eshnunna heb ik
het volk gered uit de nood. Ik heb de voorschriften van Ishtar (= Venus)
afgekondigd in haar tempel te Niniveh. Ik, de machtige zoon en erfgenaam van
Sinmuballit, stam uit een oud koninklijk geslacht. Ik ben de machtige koning, de
Zon van Babylon, die wordt gehoorzaamd in de vier wereldstreken en die wordt
beschermd door Ishtar. Marduk (Jupiter, de stadsgod van Babylon) heeft me
opgedragen om het volk een wet te geven.” 36
Historici zeggen dat Hammurabi deze steden eerst heeft veroverd en verwoest,
maar Hammurabi noemt zichzelf de redder van het land. Het totaal verbrande
Shuruppak wordt door hem zelfs niet genoemd, terwijl het toch een zeer eerbied-
289
waardige oude stad was. Ook Umma, Kisurra en Adab komen in de lijst niet voor.
Lagash krijgt weidegronden en drinkplaatsen toegewezen, alsof de bewoners van
de oude stad van Gudea nu nomadische herders waren! Lagash, dat volgens King
behoorde tot de totaal verbrande steden, werd nooit meer herbouwd.
Sippar en de oude stad Kiš waren reeds aan Babylon onderworpen sinds de tijd
van Sumula'el (1880-1845). Toch krijgt Sippar nieuwe fundamenten en wordt Kiš
zelfs opnieuw gesticht! Dat Hammurabi Mari heeft veroverd, waarbij het paleis
door brand werd verwoest, is een historisch feit. Hij zegt zelf ook dat hij Mari en
Tuttul veroverde, maar de inwoners heeft gespaard. Alle andere steden zegt hij
te hebben gered, hersteld, weer opgericht of herbouwd. Als het brandende
zwavel regende, dan klinkt deze getuigenis zowel oprecht als logisch.
Hammurabi werd opgevolgd door Samsu-iluna (1749-1712). Tijdens zijn regering
kwamen de zuidelijke steden in opstand. Hij trad met geweld tegen de rebellen
op, hij verwoestte de muren van Ur, Uruk en Isin. In zijn jaar 20 noemt hij ook
een overwinning op Eshnunna. Rond het einde van zijn regering lijkt de tempel-
stad Nippur te worden beheerst door een zekere Iliman. Abi-eshu (1712-1689),
de zoon van Samsu-iluna, heeft tegen Iliman gestreden, maar in de delta
ontstond het Zeeland. Het is onduidelijk welke stad de residentie van Iliman was
en welke steden nu nog onder Babylon vielen. Van het Zeeland kent men niet
veel meer dan een koningslijst.
Een ander gevaar vormden de Kassu of Kassieten, die vanuit het oosten of
zuidoosten het land binnenvielen. Waar ze vandaan kwamen, is onbekend, maar
in zijn 9e jaar streed Samsu-iluna tegen een Kassietenleger en ook Abi-eshu
streed tegen hen. Het schijnt dat zij werden verdrongen naar het noordwesten
van het Babylonische Rijk, waar zij zich aanboden als arbeiders. Later zouden de
Kassieten in Babylon een belangrijke dynastie vestigen.
Onder Ammi-ditana (1689–1646) en Ammi-saduqa (1646-1626) van Babylon is
er geen sprake van oorlogen, het land lijkt vreedzaam. Van Ammi-saduqa bleef
een edict bewaard dat gaat over de kwijtschelding van schulden, maar waaruit
mede de omvang blijkt van het Babylonische Rijk in zijn tijd. Het omvat Babylon,
Borsippa, Larsa, Uruk, Isin, Kissura en nog wat andere steden of provincies.
Onder Samsu-ditana (1625-1595), de laatste koning van deze dynastie, kwamen
de Hethieten vanuit Anatolië naar Babylonië en in 1595 werd Babylon door hen
geplunderd. Daarop volgde een zeer duistere tijd.
290
In Egypte begon in 1786 v.Chr. de Tweede Tussentijd, een zeer duistere tijd. In
Babylonië begon in 1595 v.Chr. eveneens een zeer duistere tijd. We stuiten nu
weer op een chronologisch probleem, een Babylonische tijdverwarring! Als Jhwh
een komeet was, dan verscheen hij overal op het zelfde moment, niet alleen
boven de toren van Babel omstreeks 2200 v.Chr., maar ook aan Abraham. Als
Jhwh een komeet was, dan kunnen we aan de hand van zijn verschijningen deze
chronologische verwarring ontrafelen.
10.9 Een chronologische puzzel
Volgens Genesis was Sara zwanger toen Jhwh verscheen. De Bijbel zegt: Sara
werd zwanger en schonk Abraham nog op zijn oude dag een zoon. Bij de
geboorte van Isaak was Abraham 100 (= 50) jaar oud. Isaak is vlak na de ramp
geboren, maar in welk jaar?
Harvey Weiss plaatste de stofstormen tussen 2200 en 1900 v.Chr. en andere
geleerden bevestigden dat. Volgens Fischer duurde de Eerste Tussentijd in
Egypte van 2200 tot 2040 v.Chr., 140 jaar korter dan de stofstormen. Dr. Collins
zegt daarentegen dat stofstormen van 2350 tot 2000 v.Chr. overal leidden tot
verval, al was dat in Sodom minder het geval. Ook andere geleerden menen nu
dat de stofstormen in 2350 begonnen, 150 jaar eerder dan het Bond event van
4.2 djg of 2200 v.Chr.. En Hammurabi van Babylon begon te regeren in 1848
(hoog), 1792 (midden), 1728 (laag), of 1696 (ultra laag). Zo kan men toch geen
geschiedenis schrijven?
Dr. Collins besteedt een heel hoofdstuk aan het tijdstip van de verwoesting van
Sodom. Hij plaatst deze in de 2e helft van de Midden Bronstijd, dat is tussen
1800 en 1550 v.Chr.. Vervolgens wijst hij op de Exodus, die volgens sommige
geleerden rond 1200, volgens anderen rond 1450 v.Chr. begon. Dr. Collins
meent dat de exodus begon met de dood van Toethmozes IV in 1416 v.Chr.,
maar dat valt buiten het bestek van dit boek over Genesis. 37
De datering voor Sodom berustte aanvankelijk op potscherven. Deze datering
wees op Midden-Brons 2, dat zou dan zijn rond 1650 v.Chr., waaruit volgens
dr. Collins volgt dat Abraham rond 1700 v.Chr. in Kanaän arriveerde. Later zijn
er C14 dateringen gedaan, met als uitkomst: 1700 ± 50 jaar, dus tussen 1750 en
1650 v.Chr.. 38 Deze koolstofdatering maakt beslist geen einde aan de chrono-
logische spraakverwarring.
291
In Genesis staat nog een synchronisme. Toen Jhwh verscheen aan Abraham, zei
hij: 'Aan je nageslacht zal ik dit land geven, het land van Kenieten, Kenizieten,
Kadmonieten, Hethieten, Ferezieten, Refaïeten, Amorieten, Kanaänieten en
Jebusieten.' Die Kadmonieten, dat is Kadmon, de stam van Kadmos. Ze komen
verder in de Bijbel niet meer voor, maar de andere volkeren wel. We vinden
Kadmos terug in de Griekse mythen, als voorvader van Oidipous, die beroemd
werd vanwege het complex van Freud. De oppergod van de Grieken was Zeus,
dat is Jupiter. Robert Graves, die alle Griekse mythen verzamelde, vertelt:
“In Tyrus aan de kust van Kanaän woonde Agenor. Hij had veel zonen en een
dochter, Europa. Op haar werd Zeus verliefd. In de gedaante van een stier met
stralende gouden horens ontvoerde hij haar naar Kreta. Agenor gebood zijn zonen
om Europa te zoeken. Zo kwam Kadmos, de zoon van Agenor, per schip naar het
orakel van Delphi.” 39 En Euripides zegt: “Kadmos kwam uit Tyrus naar ons land,
geleid door een wilde vaars die voor hem knielde en zo het orakel vervulde dat hij
zou blijven wonen waar de stroom van Dirke de weiden bevloeit en de diep
gezaaide grond al spoedig doet ontkiemen. Zo kwamen de goden naar de bruiloft
van Harmonia en op de heldere tonen van de lier van Amphion verrezen de muren
van Thebe tussen de Dirke en de Ismenos, de twee rivieren die de vruchtbare
vlakte bevloeien.” 40
Er woonden wel reeds mensen rond de rivier Asopos, want Homeros zegt:
“Antiope, dochter van de riviergod Asopos, kreeg twee zonen, Amphion en Zethos.
Zij stichtten Thebe met de zeven poorten en versterkten de stad met een muur
met zeven torens.” 41 Robert Graves vertelt verder: “Zethos trouwde met Thebe,
naar haar werd de stad vernoemd. Amphion trouwde met Niobe, die zeven zonen
en zeven dochters had. Ze was daar zo trots op dat ze Leto hoonde, omdat Leto
slechts twee kinderen had. Om Niobe te straffen stuurde de godin haar eigen zoon
en dochter. Apollo trof de zonen van Niobe in het Kithairon gebergte en doodde
hen met zijn gouden pijlen. Artemis trof de dochters van Niobe in het paleis en de
godin heeft hen allen gedood.” 42
Graves zegt ook: “Demeter, de gerstgodin, kwam naar de bruiloft van Harmonia en
Kadmos. Ze werd verliefd op de heelmeester Iason, een Titaan. Samen werden ze
dronken en bedreven de liefde op een akker die drie maal geploegd was. Daarbij
werden ze betrapt door Zeus, die zo boos werd dat hij Iason doodde met een
bliksemflits, maar sommigen zeggen dat hij werd gedood door Dardanos, de zoon
van Zeus en Elektra.” 43 Deze zoon van Jupiter en de bliksemflits heet Dardanos,
292
wat betekent: alles verbrandend. Als de Bijbel en de mythen de waarheid spreken,
dan was Abraham een tijdgenoot van Kadmos!
Was Jhwh een komeet? Of werd de aarde een aantal malen getroffen door een
toevallig voorbijkomende meteoriet? In dat geval kan zoiets elk moment weer
gebeuren, maar als de rampen werden veroorzaakt door een komeet, dan is deze
inmiddels ingevangen door Jupiter. De oude geschiedenis van het Midden Oosten
lijkt onze hypothese te ondersteunen. Iedere verschijning van Jhwh kan worden
gekoppeld aan een Bond event en een achteruitgang in de beschaving.
Uit de klimaatgegevens blijkt dit tijdschema:
12.680 v.Chr. Begin van het Bølling-Allerod, de Tuin van Eden
10.836 v.Chr. Begin van het Younger Dryas, Adam en Eva
9.600 v.Chr. Begin van het Holoceen, Kaïn en Abel
6.200 v.Chr. Bond event, Henoch door God weggenomen
3.900 v.Chr. Bond event, Noach en de Zondvloed
2.200 v.Chr. Bond event, Toren van Babel, 3 eeuwen van stofstormen
De verschijning van Jhwh aan Abraham valt echter niet duidelijk te dateren, want
de chronologie is rond deze tijd verward. Als Jhwh een komeet was, dan leidt dit
wel tot synchronismen: Jhwh verscheen aan Abraham; Sodom en Gomorra
werden verwoest; tijdens de 1e dynastie van Babylon zijn er steden verbrand en
deze steden worden niet meer genoemd door Hammurabi; bij de overgang van
de 11e naar de 12e dynastie in Egypte verscheen de God; de komst van Kadmos
en Harmonia naar Thebe volgde op een bruiloft waarop de goden verschenen.
Het is jammer dat we aan deze gebeurtenissen nog geen duidelijk jaartal kunnen
verbinden, maar de Bijbel is nog niet uit.
In het boek Exodus verschijnt Jhwh aan Mozes, die de leider wordt van de
uittocht van Israëlieten uit Egypte. Het verslag staat in de Bijbelboeken Exodus,
Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Hoe de Israëlieten daarna Kanaän
veroverden, staat in de boeken Jozua en Rechters. In het volgende deel: “Exodus
en de Komeet”, zullen deze Bijbelboeken worden besproken, waarbij zal worden
gelet op de chronologie, zowel van de Bijbel als van andere bronnen. We zullen
dan een anker vinden waarmee we de chronologische spraakverwarring kunnen
oplossen. Het verhaal dat aldus ontstaat, is spannender dan een misdaadroman
en wonderlijker dan fictie!
293
Literatuur en eindnoten:
Baines, John en Jaromir Málek: Atlas of Ancient Egypt. An Equinox Book. Andromeda
Oxford Limited, 1984-1991. ISBN 0 7054 0646 6
Bermant, Chaim en Michael Weitzman: Ebla. Syrië, Bakermat van de Aartsvaders?
Vertaling: Wiard Smid. Fibula van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN 90 228 3867 6/520
Breasted, James Henry: Ancient Records of Egypt, Volume I. University of Chicago Press.
Chicago, Illinois.
Collins, dr. Steven en dr. Latayne C. Scott: Discovering the city of Sodom. Howard
Books, New York 2013. ISBN 978 1 4516 8430 8
Cooper, Jerrold S.: The curse of Agade. John Hopkins University press, Baltimore -
London, 1983. ISBN 0 8018 2846 5
Fischer Weltgeschichte, band 2: Die Altorientalischen Reiche I. Fischer Bücherei KG,
Frankfurt am Main 1965-1986. ISBN 3 596 60002 2
Fischer Weltgeschichte, band 3: Die Altorientalischen Reiche II. Fischer Bücherei KG,
Frankfurt am Main 1966-1991. ISBN 3 596 60003 0
Jacobson, Thorkild: The harps that once... Sumerian poetry in translation. Yale University
Press, New Haven and London 1987. ISBN 0 300 03906 9
Kerr, Richard A.: Sea-Floor Dust shows Drought felled Akkadian Empire. Science, vol.
279, nr. 5349. 16 januari 1998, p. 325-326
Ovidius: Metamorphosen, vertaald door M. D’Hane-Scheltema.Athenaeum-Polak& Van
Gennep, Amsterdam 1993. ISBN 90 253 3676 0
Pritchard, James B. ed.: Ancient Near Eastern Texts relating to the Old Testament
(ANET). Princeton University Press, New Jersy, 1955
Roaf, Michael: Cultural Atlas of Mesopotamië. Andromea Oxford Limited, Oxford 1996.
ISBN 0 8160 2218 6
Shong Maedor, Betty De: Inanna, Lady of Largest Hart. University of Texas
Press, 1993. ISBN 0 292 75242 3
Weiss, Harvey et al.: The Genesis and Collapse of Third Millennium North Mesopotamian
Civilization. Science, 20 Aug. 1993, p. 995. Vertaling: Bart Voorzanger: Weggewaaide
Culturen, de catastrofe van Akkad. Maandblad: Wetenschap, Cultuur en Samenleving,
december 1996
1 Roaf, p. 104-105 2 Roaf, p. 78 e.v. 3 Pritchard: ANET 1955, p. 265 4 Pritchard: ANET 1955, p. 265-266 5 Fischer band 2, p.66 e.v. 6 Bermant en Weitzman, p. 143
294
7 Roaf, p. 87 en 89 8 Fischer band 2, p. 67-104 9 Genesis 10: 8-12 10 Fischer band 2, p. 104-112 11 Fischer band 2, p. 95-96 12 Fischer band 2, p. 97, 106, 114-115 13 Weiss, Vertaling: Bart Voorzanger, p. 23-28 14 Fischer band 2, p. 287-294 15 Fischer band 2, p. 293-301 16 Fischer band 3, p. 299 17 Kerr, in Science, 16 jan 1998, p. 325-326 18 Cooper helemaal; Jacobson, p. 359-374 19 Shong Maedor, p. 91 e.v. 20 Fischer band 2, p. 116-121, 132-133 en 138-140 21 Fischer band 2, p. 149-152 22 Jacobson, p. 447-474 23 Zie: https://www.livius.org/articles/misc/mesopotamian-chronology/ 24 Fischer band 2, p. 152-157, 160-164 en 174-185 25 Genesis 14 26 Collins: Discovering the city of Sodom 27 King, p. 16-31 28 Fischer band 3, p. 105-107 29 Roaf, p. 114 30 Fischer band 3, p. 109-112 31 Fischer band 2, p. 310-317 32 Breasted: Ancient Records I, p. 211-216 33 Fischer band 2, p. 310-325 34 Fischer band 2, p. 326-341 35 Attar-Aram syria - File:Near_East_topographic_map-blank.svg, CC BY-SA 4.0, 36 Pritchard: ANET 1955, p. 164-165
Finet: Le code de Hammurapi, p. 31-44 37 Collins, p. 126-144 38 Bron: Brian Nixon: More Evidence Confirms Tall el-Hammam as Sodom
https://www.assistnews.net/more-evidence-confirms-tall-el-hammam-as-sodom/ 39 Graves: The Greek Myths 58: Europe and Cadmus 40 Euripides: Phoinikische Vrouwen, r. 1-8, 638-648 en 822-827 41 Homerus: Odyssee, boek XI r. 260 e.v. 42 Graves: The Greek Myths 76-77: Antiope en Niobe.
Zie ook Ovidius: Metamorphosen boek 6, r. 146-312 43 Graves: The Greek Myths 24: Demeter
295
Appendix A: Omtrent Immanuel Velikovsky
Immanuel Velikovsky (1895-1977) was een Joods-Russische psychoanalyticus
die in de jaren ’50 van de vorige eeuw opperde dat de Bijbelse god Jhwh een
komeet was en dat de aarde nog in het vrij recente verleden was getroffen door
deze komeet. Omstreeks het midden van het 2e millennium v.Chr. zou dit
hemellichaam rampen hebben aangericht, waarvan een verslag in het Bijbelboek
Exodus staat. Inderdaad staat daar een verhaal van de verschijning van Jhwh,
gevolgd door plagen in Egypte, waarna er een zware wolk bleef hangen boven de
woestijn. Als Jhwh een komeet was, dan was deze ramp universeel. De ramp
eindigde volgens de Bijbel ruim 40 jaar later met een verschijning van Jhwh,
waarbij de zon en de maan stil bleven staat en de machtige muren van Jericho
instortten, zoals in het Bijbelboek Jozua beschreven staat.
Uit de boomjaarringen blijkt dat er in 1628 v.Chr. een wereldwijde groeistoornis
begon, die minstens 15 jaar aanhield. Uit chronologisch onderzoek blijkt ook dat
de muren van Jericho ongeveer 45 jaar later zijn ingestort, in 1583 v.Chr..
Dat er op aarde rampen zijn gebeurd die waarvan de oorzaak in de kosmos ligt,
was tot voor kort een verboden theorie. Velikovsky werd dan ook verguisd,
evenals andere geleerden die met een catastrofistische verklaring kwamen. Rond
de eeuwwisseling naar de 21e eeuw vond er echter een kentering plaats. De
dinosaurussen bleken uitgestorven ten gevolge van een kosmische inslag; ook de
grote uitsterving aan het einde van het Perm zou daar door zijn gekomen; het
einde van de laatste ijstijd bleek eveneens gepaard met een kosmische ramp.
Tot slot zijn Sodom en Gomorra opgegraven, twee steden die volgens de Bijbel
werden verwoest door Jhwh, in een regen van brandende zwavel. Uit de
opgraving bleek dat Sodom is verwoest in een kosmische ramp.
Het wordt tijd om ook het oordeel over het werk van Velikovsky te herzien. Deze
geleerde Joodse arts en psychiater werd in 1895 geboren in Rusland. Hij
studeerde medicijnen in Frankrijk, Schotland en Moskou, waar hij in 1921
afstudeerde. Hij las de Bijbel in het Hebreeuws. Naast Russisch en Hebreeuws
sprak hij Frans, Duits en Engels, en kon hij Griekse en Latijnse teksten lezen. Hij
was zeer erudiet en zijn boeken zijn uitstekend gedocumenteerd. Hij was ook
zeer productief, hij heeft veel geschreven, zowel artikelen en brieven, als een
reeks van boeken.
296
De boeken van van Velikovsky
Worlds in Collision. © 1950. Abacus, Londen 1972. ISBN: 0 349 13573 8.
Nederlandse vertaling: Werelden in botsing. Ankh-Hermes bv, Deventer 1971.
In dit eerste boek betoogt Velikovsky dat de aarde in het verleden is getroffen
door kosmische rampen. Dat klopt! Volgens hem werden die aangericht door een
komeet die zou zijn ontsprongen uit Jupiter. Dat klopt niet, want er kunnen geen
kometen ontspringen aan deze zware planeet. Jupiter is daarentegen een
kometenvanger! Volgens Velikovsky was deze komeet de planeet Venus, die later
zou zijn ingevangen door de zon. Ook dat klopt niet, want kometen gedragen
zich anders. Verder betoogde Velikovsky dat het Bijbelboek Exodus het verslag
bevat van een kosmische ramp. Dat kan wel kloppen, want ook de boeken die
volgen op het boek Exodus, te weten Numeri, Leviticus, Deuteronomium en
Jozua, getuigen op coherente wijze van rampen die worden aangericht door
Jhwh. Tot slot betoogt Velikovsky dat de komeet ten tijde van de koningen
Josafat tot Hizkia herhaaldelijk in botsing kwam met de planeet Mars. Of dit
klopt, blijft onduidelijk zolang de oude geschiedenis niet is rechtgezet.
Ages in Chaos. © 1952. Abacus, Londen 1973. ISBN 0 349 13575 4.
Nederlandse vertaling: Eeuwen in chaos. Ankh-Hermes bv, Deventer.
In dit tweede werk betoogt Velikovsky dat de oude geschiedenis volledig is
gebaseerd op de chronologie van Egypte. Dat klopt! Vervolgens zegt hij dat er in
deze chronologie een fout zit van vier tot vijf eeuwen en ook dat zou wel eens
kunnen kloppen. Hij legt de Bijbel naast de geschiedenis en komt tot de conclusie
dat koning Saul een vazal was van Amoses en koning David van Amenophis I, de
eerste farao’s van de 18e dynastie. De wijze koning Salomo is dan een tijdgenoot
van koningin Hatshepsut, die in de Bijbel wordt genoemd als koningin Sheba.
Uiteraard leidt dit tot een volledig andere interpretatie van de gebeurtenissen,
want officieel zitten er vijf eeuwen tussen deze Egyptische en Bijbelse personen.
Tot slot legt Velikovsky het Amarna-archief, dat brieven bevat aan de farao’s
Amenophis III, Akhenaton en Toetankamon, naast de Bijbelse gebeurtenissen
ten tijde van koning Josafat van Juda en koning Achab van Israël. De
overeenkomsten zijn frappant! Dit boek bevat een historische puzzel die tot op
heden niet naar behoren is opgelost.
Earth in Upheaval. © 1955. Abacus, Londen 1973. ISBN 0 349 13574 6.
Nederlandse vertaling: Aarde in beroering. Ankh-Hermes bv, Deventer, 1973
297
Wie niet gelooft in kosmische rampen, hoeft alleen maar dit boek te lezen, om
overtuigd te worden dat de aarde in het verleden herhaalde malen is getroffen
door gigantische natuurrampen. De fossielen spreken boekdelen en alles is goed
gedocumenteerd. Velikovsky beweert echter ook dat de aardolie afkomstig is van
de komeet. Volgens mij klopt dat niet.
Oedipus en Echnaton. Nederlandse vertaling: Ankh-Hermes bv, Deventer,
1974. ISBN 90 202 32 878
In dit boek gaat Velikovsky volgens mij flink de fout in. Hij vereenzelvigt de
Griekse stad Thebe met de koningsstad Thebe in Egypte. Volgens hem was
Oidipous daarom dezelfde persoon als Akhenaton. Hij wijst daarbij op analogieën
tussen de beide verhalen, maar hoewel deze analogieën wel degelijk bestaan,
heette de Egyptische koningsstad Waset. Pas na de verovering van Egypte door
Alexander de Grote werd deze stad herdoopt in Thebe, de Griekse stad waarvan
de rijkdom spreekwoordelijk was. Oidipous leefde in de Griekse stad Thebe. Uit
opgravingen aldaar blijkt dat daar ooit een ommuurde stad bestond die rond het
midden van het tweede millennium v.Chr. is ingestort. Dat is dezelfde tijd waarin
Velikovsky de exodus plaatste. Oidipous was aldus geen farao Akhenaton, maar
een Griekse koning van Thebe en een tijdgenoot van Mozes.
The Dark Age of Greece, a critical examination of the mysterious gap of close
to five centuries thought to follow the Mycenaean civilization. Te downloaden op
de website van het Velikovsky Archief: https://www.varchive.org/
Dit boek is zeer overtuigend. Velikovsky betoogt daarin dat de duistere eeuwen
in Griekenland verkeerd zijn geplaatst. Volgens de officiële chronologie volgde de
Myceense beschaving vrij snel op de Minoïsche beschaving, maar de datering is
volledig afhankelijk van die van Egypte. Vlak na de Trojaanse Oorlog zou er een
gat van vijf eeuwen vallen, waarin de Grieken volgens de archeologen niet langer
beschikten over een schrift en Griekenland dusdanig ontvolkt was dat er zelfs
geen begraafplaatsen waren, waarna de beschaving vanaf 700 v.Chr. weer
opbloeide en de Klassieke Tijd begon. Tegen dit tijdschema is veel te zeggen.
Meer waarschijnlijk is, dat er na de instorting van de Minoïsche beschaving ten
gevolge van de kosmische rampen vier of vijf eeuwen volgden met een lage
beschaving, die in het 1e millennium v.Chr. uitgroeide tot de Myceense
beschaving. Deze was zeer krijgslustig en mannelijk dominant, maar in
kunstzinnigheid veruit de mindere van de Minoïsche beschaving. De Klassieke
Tijd volgt dan vrij snel op de Myceense Tijd.
298
The Assyrian Conquest, a volume in the Ages in Chaos series, covering the
period from the end of the Amarna Period to the time of Ramses II. Te
downloaden op de website: https://www.varchive.org/
Ook hier weer een chronologische puzzel die nodig moet worden opgelost. We
weten dat de 18e dynastie van Egypte na Toetankamon is ingestort. Officieel
volgt daarna de 19e Dynastie, met als hoogtepunt Ramses II, waarna de
geschiedenis erg verward wordt en de Derde Tussentijd begint. Deze zou zes
eeuwen hebben geduurd. We weten eveneens dat de Assyriërs Egypte hebben
veroverd. Dat zou zijn gebeurd tijdens de Derde Tussentijd en in Egypte is deze
periode nauwelijks gedocumenteerd. Hoewel de Assyriërs zeggen dat ze Thebe
hebben geplunderd, heeft men in Thebe hoegenaamd niets gemerkt! Velikovsky
betoogde dat de 18e Dynastie niet werd gevolgd door de 19e Dynastie, maar door
de Libische farao’s en vervolgens door de Zwarte of Ethiopische farao’s. In deze
tijd zou Egypte zijn overheerst door de Assyriërs. Farao Necho I is door Assyrië
op de troon van Egypte gezet, waarna Assyrië werd veroverd door de Meden en
onderworpen door de Perzen. Dat laatste is een historisch feit.
Ramses II and his time. Doubleday & Company Inc., New York 1978.
Nederlandse vertaling: Ramses II en zijn tijd. Ankh-Hermes bv, Deventer
1980. ISBN 90 202 3300 9
Zoals men begrijpt, blijven we nu zitten met de 19e Dynastie en de grote farao
Ramses II. Volgens Velikovsky volgt deze dynastie na de Assyrische tijd. Een
belangrijk farao was Necho II, maar hoewel deze heerser naar eigen zeggen veel
heeft gebouwd en bewerkstelligd, waaronder een kanaal tussen de Middellandse
Zee en de Rode Zee, ontbreekt van hem verder ieder spoor. Geen mummie,
geen tempel, geen paleis, alleen maar teksten op papyri. Volgens Velikovsky was
Necho II dezelfde persoon als Ramses II, van wie de machtige standbeelden,
tempels en andere bouwwerken opvallend goed bewaard bleven. Kijken we naar
de jaartallen van Ramses II (1290-1224 v.Chr.) en Necho II (610-595 v.Chr.),
dan hoeft het verder geen betoog dat Velikovsky de oude geschiedenis grondig
heeft verbouwd!
Peoples of the Sea. Sidgwick and Jackson Limited, Great Britain 1977.
Nederlandse vertaling: De Zeevolkeren. Ankh-Hermes b.v. Deventer. ISBN 90
202 3299 1
In de reguliere oude geschiedenis zou de beschaving omstreeks 1200 v.Chr. zijn
verwoest door de Zeevolkeren. Waar ze vandaan kwamen blijft onduidelijk, maar
299
Ramses III heeft hen bestreden in de monding van de Nijl. Het verslag van deze
strijd is goed bewaard gebleven. Niet alleen zou dit hebben geleid tot de Derde
Tussentijd in Egypte, maar ook de Myceense beschaving, het Hethietische rijk in
het huidige Turkije, het Midden Babylonische Rijk en de beschaving van de
Zwarte farao’s in het toenmalige Ethiopië vielen ten prooi aan deze Zeevolkeren.
De gerenommeerde archeoloog Eric Cline heeft een exact jaartal bepaald voor
deze verwoesting: 1177 v.Chr. Het zou vier tot vijf eeuwen duren voor men van
deze totale verwoesting was bekomen!
Wonderlijk is wel dat na deze duistere eeuwen de beschaving verder ging waar
zij eeuwen geleden was gestopt. De Neo-Hethieten, de Neo-Babyloniërs, de
Trojanen en zelfs de Egyptenaren gingen gewoon door met waar ze eeuwen
geleden mee bezig waren. Volgens Velikovsky ontstaat dat historische gat door
een foute chronologie. Volgens hem waren de Zeevolkeren huurlingen van de
Perzen die in 525 v.Chr. Egypte hebben veroverd.
Farao Ramses III (1194-1163 v.Chr.), die in Egypte vele sporen achterliet, is
volgens Velikovsky dezelfde persoon als farao Nectanebo I (380-363 v.Chr.), die
door klassieke Griekse schrijvers (o.a. Diodorus van Sicilië) gedocumenteerd is,
terwijl in Egypte ieder spoor van hem ontbreekt. Nectanebo I heeft de Perzen uit
Egypte verdreven. Wie op de hoogte is van de chaotische officiële geschiedenis
van Egypte in de Derde Tussentijd, zal moeten toegeven dat deze reconstructie
van Velikovsky vrij overtuigend is.
Mankind in Amnesia. Doubleday & Company Inc., New York 1982. ISBN: 978-
1-906833-16-9.
In dit boek, dat postuum werd gepubliceerd, wijst Velikovsky op de psychische
gevolgen van deze kosmische rampen. Deze uiterst traumatische gebeurtenissen
zijn enerzijds collectief vergeten, of (in psychoanalytische termen) verdrongen,
terwijl ze tevens in het collectieve geheugen van de mensheid zijn opgeslagen,
vaak in de vorm van religie, maar ook in mythen en sprookjes. Deze collectieve
verdringing van het trauma maakt de mensheid neurotisch.
Velikovsky zegt: De mens gedraagt zich irrationeel. Oorlog, misdaad,
vernietiging van de omgeving drijven de wereld naar de afgrond. Op dit moment
beschikken wereldmachten over de middelen om de aarde te vernietigen. Dit zal
ongetwijfeld ook gebeuren als onze manier van denken en ons gedrag zich niet
fundamenteel wijzigen.
300
Appendix B: Vaste waarden en formules in het zonnestelsel
De formule voor de middelpuntvliedende kracht is: F = m w2 r. Deze kracht F
is evenredig met de massa m, met het kwadraat van de hoeksnelheid w en met
de straal r. De hoeksnelheid w is de snelheid v gedeeld door de straal r. De
middelpuntvliedende kracht is daarom evenredig met de massa en met de
snelheid van die massa, maar hij is omgekeerd evenredig met de straal van de
baan.
Alle berekeningen gaan volgens Newton in kilogram, meter en
seconde.
Een jaar is afgerond op 356,25 dagen of 31.557.600 seconden.
Een AE is 1,496 x 1011 meter.
Een lichtjaar is 9,461 x 1015 meter of 63.242 AE.
Tabel 1 laat zien uit welke massa's ons zonnestelsel bestaat. In de tweede
kolom staat voor elke planeet, hoeveel miljoenste zijn massa is van die van
de zon. De derde kolom geeft de straal van de zon en de planeten. Aan de
hand daarvan kan men het volume berekenen:
Volume = 4/3 π R3.
Π = 3,141592...
Het volume gedeeld door de massa is de Gemiddelde Dichtheid in verhouding
tot die van water. De G.D. van water is per definitie 1.
Tabel 1 Massa = M
x 1020 kg
Mp / Mz
x 10-6
Straal = R
in km
Volume
x 1020 m3
G.D.
Zon 19.891.000.000 696.265 14.138.791,9 1,41
Mercurius 3.302 0,166 2.439 0,608 5,43
Venus 48.689 2,448 6.052 9,285 5,24
Aarde 59.742 3,003 6.367,5 10,814 5,52
Maan 735 0,037 1.738 0,220 3,34
Mars 6.419 0,323 3.388,3 1,629 3,94
Jupiter 18.990.000 954,7 69.250 13.910,67 1,32
Saturnus 5.684.000 285,757 57.000 7.757,35 0,70
Uranus 869.780 43,727 25.200 670,33 1,27
Neptunus 1.028.000 51,682 24.225 595,49 1,77
Pluto 160 0,008 1.250 0,082 1,2
Totaal 19.917.690.830
301
De massa van Io is 893 x 1020 kg en de G.D. = 3,53. Io verliest op dit
moment een ton massa per seconde, dat is 3,15576 x 1010 kg per jaar.
Tabel 2 toont van alle planeten de afstand tot de zon, oftewel de straal of
radius r van hun baan. De eerste drie kolommen geven de kleinste, de
grootste en de gemiddelde afstand aan in miljoen kilometer. In de laatste
kolom staat de excentriciteit e.
De gemiddelde straal en de excentriciteit staan in veel boeken vermeld. De
straal in het perihelium en het aphelium is daaruit te berekenen met de
formule: P = rp (1 + e) = ra (1 – e) = rg (1 – e2) waarin P de lengte is van
de loodlijn op de as in een van de brandpunten.
Tabel 2 Rp x 109 m Ra x 109 m Rg x 109 m Rg in AE E
Mercurius 47,59 72,23 57,91 0,3871 0,2056
Venus 107,47 108,95 108,21 0,7233 0,0068
Aarde 147,10 152,10 149,60 1 0,0167
Mars 206,65 249,23 227,94 1,5237 0,0934
Jupiter 740,59 816,09 778,34 5,2028 0,0485
Saturnus 1.357,11 1.516,91 1.437,01 9,5388 0,0556
Uranus 2.743,3 3.005,3 2.869,6 19,1818 0,0473
Neptunus 4.458,0 4.535,4 4.496,7 30,0580 0,0086
Pluto 4.425,0 7.375,0 5.900,0 39,44 0,250
Tabel 3 toont van alle planeten de gemiddelde straal van hun baan rg, de
gemiddelde snelheid vg, gevolgd door hun baanlengte en hun omlooptijd.
De gemiddelde snelheid wordt berekend uit de gemiddelde straal. De formule
voor de baansnelheid is: v2 . r = G . Mz, waarbij Mz = de massa van de zon
en G = de gravitatieconstante.
Mz = 19.891 x 1026 kg.
G = 0,667 x 10-10 m3/sec2kg.
G . Mz = μz = 13.267.297 x 1013 m3/sec2.
Draait een satelliet niet rond de zon, maar rond een planeet, dan geldt
dezelfde formule, maar dan met de massa van de planeet, in plaats van die
van de zon.
302
Ook de omlooptijd van een satelliet kan worden berekend uit de gemiddelde
straal van zijn baan. De formule luidt: T = 2 π [rg3 /(G . Mz)]1/2. De
omlooptijd is dus onafhankelijk van de excentriciteit!
Tabel 3 rg
miljoen km
vg
m/sec
vg
km/uur
Baanlengte
miljoen km
Omlooptijd
dagen
Omlooptijd
Jaren
Mercurius 59,91 47.059 169.412 358 87,969 0,24
Venus 108,21 35.015 126.052 680 224,701 0,847
Aarde 149,60 29.780 107.208 940 365,256 1
Maan 384.400 km 1.018 3.665 2,4 27,289 0,0747
Mars 227,94 24.126 86.854 1.432 686,980 1,881
Jupiter 778,34 13.056 47.002 4.887 4.332,59 11,862
Saturnus 1437,01 9.609 34.592 8.932 10.759,20 29,457
Uranus 2869,6 6.800 24.480 18.028 30.684,8 84,01
Neptunus 4496,7 5.432 19.555 28.249 60.190,5 164,79
Pluto 5900,0 4.742 17.071 37.064 90.465,0 247,68
De gemiddelde straal rg van een langperiodieke komeet is vrijwel gelijk aan
de helft van de afstand tot het aphelium. De omlooptijd kan daarom met
dezelfde formule worden berekend als men weet waar het aphelium ligt.
Omgekeerd kan van een langperiodieke komeet het aphelium worden
berekend uit de omlooptijd, door de formule om te werken tot:
rg3 = (T / 2 π)2 (G . Mz) en de uitkomst met 2 te vermenigvuldigen.
Tabel 4: Voor de excentrische planeten is de snelheid in hun perihelium en
aphelium:
Tabel 4 Rpx 109 m Ra x 109 Vp Va
Mercurius 47,59 72,23 52.799 m/sec
190.080 km/uur
42.858 m/sec
154.288 km/uur
Aarde 147,10 152,10 30.032 m/sec
108.115 km/uur
29.534 m/sec
106.323 km/uur
Mars 206,65 249,23 25.338 m/sec
91.217 km/uur
23.072 m/sec
83.060 km/uur
Pluto 4.425,0 7.375,0 5.476 m/sec
19.712 km/uur
4.241 m/sec
15.269 km/uur
303
Tabel 5 toont in de 1e kolom de massa van de zon, de maan en de planeten.
Deze vermenigvuldigd met de gravitatieconstante G = 0,667 x 10-10 laat zien
hoe groot de gravitatiefactor μ is in m3/sec2.
De formule voor de versnelling door de gravitatie is in ieder willekeurig punt
van het gravitatieveld: ag . r2 = G . M. Daarbij is r de afstand tot het
middelpunt van het veld. Aan de oppervlakte verandert de formule in: ag .
R2 = G . M. Daarbij is R de straal van de planeet of maan. Deze versnelling
noemt men de zwaartekracht op de planeet of maan. De laatste kolom kan
men ook zo lezen, dat de cijfers aangeven hoeveel een kilo weegt op de zon,
de planeten en de maan.
Tabel 5 M x 1020 kg μ (= G . M)
x 1010 m3/sec2
R x km
of 103 m
ag
m/sec2
ag /aa
x 1 kg
Zon 19.891.000.000 13.267.297.000 696.265 273,7 27,9
Mercurius 3.302 2.202 2.439 3,7 0,4
Venus 48.689 32.476 6.052 8,9 0,9
Aarde 59.742 39.847,9 6.367,5 9,8 1
Maan 735 490 1.738 1,6 0,16
Mars 6.419 4.281 3.388 3,7 0,38
Jupiter 18.990.000 12.666.330 69.250 26,4 2,7
Saturnus 5.684.000 3.791.228 57.000 11,7 1,2
Uranus 869.780 578.809 25.200 9,1 0,9
Neptunus 1.028.000 685.676 24.225 11,7 1,2
Pluto 160 106,7 1.250 0,68 0,07
Tabel 6 toont de gemiddelde straal van de invloedssfeer van de planeten.
De formule voor de invloedssfeer is: ri = rp-z [Mp/Mz]2/5
waarin ri = de straal van de invloedssfeer en rp-z = de afstand van de
planeet tot de zon.
De massa van de planeet wordt gedeeld door de massa van de zon en de
uitkomst vermenigvuldigd met de afstand tussen die twee. De uitkomst
wordt dan verheven tot de macht 2/5, met behulp van een rekenmachine. De
massa van Pluto is echter zo gering in verhouding tot die van de zon, dat
mijn rekenmachine niet langer bestand bleek tegen de formule.
304
De omvang van de invloedssfeer is evenredig met de afstand tot de zon,
maar deze afstand kan voor een excentrische baan sterk variëren. Voor de
berekening is uitgegaan van de gemiddelde straal van de planeetbaan. De 2e
kolom geeft de verhouding tussen de straal van de invloedssfeer en die van
de planeet. De 3e kolom geeft de verhouding tussen de straal van de
invloedssfeer en de afstand tot de zon. Dit is tevens de sinus van de hoek
die de rand van de invloedssfeer maakt met de ecliptica. De laatste kolom
geeft deze hoek in booggraden.
De maan bevindt zich binnen de invloedssfeer van de aarde. Voor de maan
verandert de formule daarom in ri = rm-a [Mm/Ma]2/5.
De gemiddelde afstand tussen de maan en de aarde rm-a = 384.400 km.
Dat de maan zulke hoge waarden te zien geeft, komt omdat hij relatief zeer
groot is in verhouding tot de aarde.
Dat Jupiter de kometenvanger wordt genoemd, heeft mede te maken met de
hoge waarden die bij Jupiter verschijnen in de 3e en 4e kolom. Zijn invloeds-
sfeer heeft vanuit de zon gezien een boogomvang van ruim 7°.
Tabel 6 ri in km ri / Rp ri / rp-z Booggraden
Mercurius 112.409 46 0,0019 0,109
Venus 616.278 102 0,0057 0,327
Aarde 924.657 145 0,0062 0,355
maan 71.833 41,3 (0,1869) 10,77
Mars 577.225 170 0,0025 0,143
Jupiter 48.207.731 696 0,0619 3,549
Saturnus 54.936.220 964 0,0382 2,189
Uranus 51.775.283 2.055 0,0180 1,031
Neptunus 86.741.816 3.581 0,0193 1,106
Tabel 7 geeft de ontsnappingssnelheid vesc vanaf het oppervlak van de zon,
de maan en de planeten. Deze staat gegeven in m/sec en km/uur. Bij de
laatste waarde kunnen we ons een betere voorstelling maken van de
snelheid die nodig is om te ontsnappen aan een gravitatieveld.
De formule luidt: vesc 2
. r = 2 G . M
305
De formule voor de baansnelheid luidde: vbaan2
. r = G . M De
ontsnappingssnelheid van een satelliet is daarom altijd √ 2 maal de
baansnelheid.
Voor de planeten is tevens berekend, hoe groot de vesc is op de grens van
hun invloedssfeer. Meteoren en kometen worden immers niet gelanceerd
vanaf de korst, maar ze naderen de invloedssfeer vanuit de ruimte.
De laatste kolom geeft de baansnelheid vbaan van de planeet. Is deze hoger
dan de vesc, dan wordt vrijwel iedere massa die het gravitatieveld
binnenkomt, weggeslingerd door de kosmische katapult.
Tabel 8 geeft de rotatietijd van de zon en de planeten. De Siderische
omlooptijd is gezien vanaf de sterren. Voor de buitenplaneten is deze vrijwel
gelijk aan de Synodische omlooptijd, de daglengte is daarom gelijk aan de
rotatietijd. Alleen voor Uranus weet ik dat niet zeker, want de as staat daar
zeer schuin op het baanvlak. Voor de binnenplaneten en de aarde wijkt de
daglengte duidelijk af van hun rotatietijd, waarbij Venus ook nog retrograad
draait, van oost naar west. Daarom is van deze planeten ook de daglengte
gegeven.
Naarmate een planeet sneller draait, wordt zijn afplatting aan de polen en
zijn uitstulping rond de evenaar groter. Dit hangt ook af van G.D. van de
planeet. Bij een hoge G.D. stulpt een planeet minder uit.
Tabel 7 Vesc
m/sec
km/uur
Vesc ri
m/sec
km/uur
Vbaan
m/sec
km/uur
Zon 617.332 2.222.396
Mercurius 4.249 15.297 626 2.254 47.059 169.412
Venus 10.360 37.295 325 1.170 35.015 126.052
Aarde 11.187 40.275 928 3.340 29.780 107.208
Maan 2.375 8.549
Mars 5.027 18.097 385 1.386 24.126 86.854
Jupiter 60.483 217.737 2.292 8.251 13.056 47.002
Saturnus 36.473 131.302 1.175 4.230 9.609 34.592
Uranus 21.433 77.158 473 1.702 6.800 24.480
Neptunus 23.793 85.653 398 1.432 5.432 19.555
Pluto 1.302 4.687
306
Tabel 8 Sid. omlooptijd Rotatietijd Daglengte Afplatting in %
Zon 24d 4u
Mercurius 88d 58d 15u 36m 176d 0
Venus 224d 17u 243d (O-W) 117d 0
Aarde 365d 6u 23u 56m 24u 0,003
Mars 1j 322d 24u 37m 0,006
Jupiter 11j 307d 9u 55m 0,065
Saturnus 29j 168d 10u 39m 0,1
Uranus 84j 17u 14m (O-W) onbekend 0,02
Neptunus 164j 288d 13u 16u 7m 0,002
Pluto 247j 248d 6u 6d 9u (O-W) ?
Tabel 9 toont van alle planeten de afwijkingen die ze vertonen ten opzichte
van het ideale model van cirkels in een plat vlak en rechtop staande assen.
Daarbij wordt de baan van de aarde beschouwd als het vlak van de ecliptica.
Tabel 9 Stand van de as t.o.v.
ecliptica
Inclinatie t.o.v.
ecliptica
Excentriciteit
(cirkel = 0)
Mercurius ? 7°00' 0,2056
Venus 177,21° 3°23' 0,0068
Aarde 23,26° 0 0,0167
Mars 25,12° 1°50' 0,0934
Jupiter 3,07° 1°18' 0,0485
Saturnus 26,44° 2°29' 0,0556
Uranus 97,46° 0°46' 0,0473
Neptunus 27,52° 1°46' 0,0086
Pluto 60,23° 17°12' 0,250
Tabel 10 geeft van alle planeten de verplaatsing van het barycentrum. De
formule luidt: Verplaatsing = rp (Mp / Mz)
De planeten trekken het middelpunt van het gravitatieveld uit het centrum
van de zon. De verplaatsing hangt af van de verhouding tot de massa van de
zon en van de afstand tot de zon.
307
Tabel 10 Massa
x 1020 kg
Mp / Mz rp
x 106 km
Verplaatsing
in km
Mercurius 3.302 0,000.000.166 59,91 9,95
Venus 48.689 0,000.024.48 108,21 264,88
Aarde + maan 60.477 0,000.003.04 149,60 454,85
Mars 6.419 0,000.000.323 227,94 73,56
Jupiter + manen 18.991.629 0,000.954.785 778,34 743.147
Saturnus + idem 5.685.397 0,000.285.828 1437,01 410.737
Uranus + idem 869.871 0,000.043.732 2869,6 125.493
Neptunus+ idem 1.028.215 0,000.051.692 4496,7 232.446
Pluto 160 Te gering nihil
De Roche-limiet van de maan
De formule voor de Roche-limiet is: rR = 2 Rplaneet (G.D.planeet/G.D.
maan)1/3.
Raarde = 6.367,5 km.
G.D.aarde = 5,52.
G.D.maan = 3,34.
de Roche-limiet van de maan:
rR = 2 x 6.367,5 (5,52 / 3,34)1/3 Rekenmachine:
rR = 150,57 x 105 m.
308
309