Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en...

110

Transcript of Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en...

Page 1: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 2: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 3: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde

Perspectieven voor leertrajecten op maat

G. Driessen

P. den Boer

B. Hovels

E. Smeets

INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN

Page 4: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

IV

© 1995 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katho-lieke Universiteit te Nijmegen

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag nietsuit deze uitgave warden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middels van druk,fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrievalsysteem warden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van hetInstituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen te Nijmegen (ITS) van de StichtingKatholieke Universiteit te Nijmegen.

No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint,microfilm or any other means without written permission from the publisher.

Page 5: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

Voorwoord

In het schooljaar 1991/92 zijn de experimentele tussenopleidingen elektrotechniek enwerktuigbouwkunde van start gegaan. Deze opleidingen kenmerken zich door tweejaar voltijds onderwijs aan een mbo-college, gevolgd door een tweejarig duaal trajectovereenkomstig de voortgezette opleiding leerlingwezen. Dit laatste houdt in dat deleerlingen vier dagen per week werkzaam zijn in het bedrijfsleven en daamaast eendag per week theorie-onderwijs volgen op een streekschool.

Aan het experiment liggen twee gegevenheden ten grondslag. Enerzijds is er in detechnische opleidingen van het middelbaar beroepsonderwijs al geruime tijd sprakevan veel uitval en daarmee van rendementsverlies. Anderzijds zijn er recentelijk inhet bedrijfsleven enorme technologische en arbeidsorganisatorische ontwikkelingenwaameembaar. Om hiermee in de pas te kunnen lopen zijn hoog gekwalificeerdewerknemers nodig. Geconfronteerd met een dalende absolute instroom in de techni-sche opleidingen in combinatie met veel uitval is het niet denkbeeldig dat er in detoekomst een tekort zal ontstaan aan vaklui. Via de tussenopleidingen wordt gepro-beerd voor beide aspecten een oplossing te realiseren.

Het onderhavige rapport vormt een onderdeel van de evaluatie van het experimenttussenopleidingen, die het FTS in samenspraak met de Inspectie voor het Onderwijsuitvoert. Twee onderzoeksvragen staan hierin centraal. Op de eerste plaats is devraag aan de orde of de tussenopleidingen in staat zijn de uitval in het technisch mbote reduceren. Op de tweede plaats wordt nagegaan of er in het bedrijfsleven inder-daad vraag is naar afgestudeerden aan de tussenopleidingen.

Om beide vragen te beantwoorden heeft het FTS in het najaar van 1994 vraagge-sprekken gevoerd met een groot aantal betrokkenen. Genoemd kunnen warden:consulenten van het leerlingwezen, vertegenwoordigers van mbo-colleges, Landelij-ke Organen Beroepsonderwijs, werkgevers- en werknemersorganisaties, en van be-drijven. De ITS-onderzoekers willen al deze personen hartelijk danken voor hunveelal enthousiaste medewerking, zeker gezien het feit dat dit alles binnen een zeerkort tijdsbestek moest gebeuren. Een woord van dank gaat ook uit naar drs. M. vander Meijs en drs. L. van Zeijts voor hun assistentie bij het verzamelen en analyserenvan de gegevens met betrekking tot de bedrijven.

Page 6: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

VI G. Driessen, P. den Boer, B. Hdvels & E. Smeets

Bij de uitvoering van het onderzoek fungeerde dr. G. Driessen feitelijk als projectlei-der. Behalve bij de ontwikkeling van de onderzoeksopzet en de onderzoeksinstm-menten, was hij ook betrokken bij een groot deel van de gegevensverzameling, i.c.het voeren van de vraaggesprekken. Daamaast is het leeuwedeel van de analyses ende rapportage door hem verricht. Drs. P. den Boer is in belangrijke mate verantwoor-delijk voor de afname van de interviews met de bedrijven en vervolgens voor deanalyse en rapportage van de bij deze respondenten verzamelde gegevens. De ge-sprekken met de consulenten zijn door drs. E. Smeets gevoerd. Prof. dr. B. Hovelsten slotte, was de initiator van het onderzoek, ontwikkelde het oorspronkelijke on-derzoeksvoorstel en trad op als begeleider; daamaast droeg hij de eindverantwoorde-lijkheid van het onderzoeksproject.

De onderzoekers verwachten met het onderhavige rapport een bijdrage te leveren aaneen beter inzicht in het functioneren van de tussenopleidingen elektrotechniek enwerktuigbouwkunde en in de randvoorwaarden waaronder dit gebeurt. Daarmeehopen zij ook perspectieven te schetsen voor deze leertrajecten op maat.

INSTTTUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN

drs. A.J. Mens

algemeen directeur

Page 7: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

Inhoud

Vll

1 Achtergronden en onderzoeksopzet

1.1 Achtergronden1.2 Onderzoek

1.3 Betekenis van het onderzoek

1.4 Opbouw van het rapport

138

10

2 Kader, structuur en condities van de opleiding

2.1 Kader2.2 Structuur van de opleidingen2.3 Condities

2.4 Discrepanties tussen plannen en praktijk

11

11141617

3 De eerste fase van de opleiding

3.1 Voorgeschiedenis3.2 Keuzen3.3 Uitval en rendement

3.4 De overgang van de eerste naar de tweede fase

21

21242631

4 De tweede fase van de opleiding

4.1 De leerarbeidsplaats4.2 Altematieve leer(arbeids)plaatsen4.3 Ervaringen met leerlingen uit de tussenopleidingen4.4 Aansluitingsproblemen4.5 Succes

35

3538404242

Page 8: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

Vlll G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

5 Perspectieven 45

5.1 Behoefte aan leerlingen en afgestudeerden van de tussenopleidingen 455.2 Suggesties ter verbetering van de tussenopleidingen 51

6 Samenvatting en conclusies

6.1 Samenvatting6.2 Conclusies

6.3 Nabeschouwing

59

596670

Noten 73

Afkortingen 77

Literatuur 79

Topics vraaggesprekken 83

Page 9: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

1 Achtergronden en onderzoeksopzet

1.1 Achtei^ronden

Er is al geruime tijd verontrusting over de grote groep voortijdige schoolverlaters inhet mbo1 (vgl. Hovels & Back, 1991; Janssen, 1990; Meijer, 1994; Neve, 1989).Voor de voormalige Vereniging van Middelbare Technische Scholen (VMTS; nuopgegaan in de VBVE) was dat reden op zoek te gaan naar een leertraject waarindeze drop-outs zouden kunnen warden opgevangen en waardoor het rendement vande mts (mbo-afdeling Techniek) zou warden verhoogd. Het zou dan moeten gaan omeen middelbare beroepsopleiding met een aanzienlijk belangrijkere plaats voor depraktijk dan binnen de 'reguliere' mts. De oorzaak voor het falen van de uitvallerswerd namelijk vooral gezocht in het hoge abstract-theoretische niveau van de oplei-ding.

Met name in de laatste decennia hebben ondememingen op het gebied van de werk-tuigbouw en elektrotechniek te maken met een zich snel ontwikkelende en com-plexer wordende technologie en met veranderingen in het produktieproces. Medeonder druk van landelijke en intemationale concurrentie warden er steeds hogerekwaliteitseisen gesteld aan produkten en diensten. Het zal duidelijk zijn dat dezeontwikkelingen er toe leiden dat er ook steeds hogere eisen gesteld moeten wardenaan het kwalificatieniveau van het personeel. Om het hoofd te kunnen bieden aan degroeiende concurrentiedruk zijn goed opgeleide en flexibel inzetbare vaklui onmis-baar. Tegelijkertijd blijkt dat de uitval in het mbo groot is, waardoor er dus een grotekans is dat de betreffende (ex)leerlingen verloren gaan voor de branche. Dit gevoegdbij een dalende instroom van leerlingen (in absolute zin) in het techniscb onderwijsdoet in het bedrijfsleven bezorgdheid ontstaan over de toekomstige beschikbaarheidvan gekwalificeerd personeel.

Als reactie op beide ontwikkelingen zijn in 1991, na een relatief korte voorberei-dingsperiode, de tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde, ooklange vakopleidingen genoemd, van start gegaan2. Deze kenmerken zich als vierjari-ge trajecten bestaande uit twee fasen van elk twee jaar. Tijdens de eerste fase volgtde leerling een voltijdse opleiding aan een mbo-college. De toelatingseisen voor detussenopleidingen zijn identiek aan die van de het lang-mbo. Inhoudelijk is het pro-gramma echter meer praktisch gericht en in theoretisch opzicht minder breed opge-zet. De tweede fase draagt een duaal karakter overeenkomstig de voortgezette oplei-

Page 10: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

ding leerlingwezen. Dit laatste houdt in dat de leerling in de regel vier dagen perweek werkzaam is in het bedrijfsleven en daamaast een dag onderwijs volgt bij hetbbo (tegenwoordig: cbo) op een streekschool. De consequentie van deelname aan deleerlingwezen-opleiding is dat de leeriing voordat hij met de tweede fase kan starteneen plaats als leerling-werknemer op de arbeidsmarkt dient te verwerven. De leerlingsluit daarbij ten overstaan van de consulent van het betreffende Landelijke OrgaanBeroepsonderwijs (LOB; in dit geval de VEV, respectievelijk SOM) een leerover-eenkomst (lok) af met het bedrijf. Ter afsluiting van de eerste fase ontvangt de leer-ling een overgangsverklaring; de totale opleiding wordt afgesloten met het diplomavoortgezet leerlingwezen, met daarop aangegeven de opleidingsweg via de tussenop-leiding.

De opleidingen dragen een experimenteel karakter. De duur ervan is vooralsnog opvier jaar gesteld. Het eerste leerlingcohort is in 1991 gestart op een beperkt aantalmbo-colleges. Per augustus 1995 is geen nieuwe instroom mogelijk ; de leerlingendie op dat moment met de opleiding bezig zijn, kunnen deze uiteraard wel afmaken.Een voorwaarde was dat er op een instelling maximaal 25 leerlingen per opleidingwerden toegelaten (dus per school 25 in de elektro en 25 in de werktuigbouw). Daar-naast moest het mbo-college gefuseerd, dan wel een samenwerkingsverband aange-gaan zijn met een bbo-school. Een belangrijk punt was dat de opleiding niet totverhoging van de kosten mocht leiden; het gaat met andere woorden om een budget-tair-neutrale operatie. Gedurende de looptijd van het experiment is de groep vanmbo-colleges die de opleidingen verzorgt gegroeid. Momenteel blijken 28 mbo-colleges een tussenopleiding te verzorgen. Anderzijds hebben er de afgelopen jarenook scholen voor een of beide opleidingen afgehaakt. Het totaal aantal leerlingenbedroeg in het startjaar circa 300. Volgens gegevens van de VBVE (VBVE, 1994b)bevonden er zich eind januari 1994 1117 leerlingen in de tussenopleidingen. Daar-van zaten er 749 in de eerste fase (333 elektro, 416 werktuigbouw) en 368 in detweede fase (230 elektro, 138 werktuigbouw).

De tussenopleidingen dienen in feite een tweeledige doelstelling. Enerzijds dientdaarmee aan de opleidingskant een reductie en opvang van de uitval en daarmeeeen rendementsverhoging in het lang-mbo plaats te vinden. Anderzijds dienden zete voorzien in een specifieke behoefte aan gekwalificeerde vakmensen op de arbeids-markt. Om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre de tussenopleidingen aandeze dubbele doelstelling voldoen, is in een evaluatie voorzien. In de volgende para-graaf schetsen we daarvan het kader en de opzet.

Page 11: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 3

1.2 Onderzoek

De evaluatie van de tussenopleidingen wordt door twee instanties uitgevoerd: deOnderwijsinspectie en het FTS. Beide voeren een deelonderzoek uit dat als comple-mentair aan elkaar kan warden beschouwd. Hoewel hier het FTS-onderzoek het on-

derwerp van rapportage vormt, gaan we hiema toch kort in op het Inspectie-onder-zoek. Op deze manier willen we het kader schetsen waarbinnen beide onderzoekengeplaatst kunnen warden.

Het Inspectie-onderzoek

De Inspectie richt zich op twee aspecten, namelijk op programmagegevens en leer-linggegevens. Met behulp van deze informatie wil de Inspectie twee vergelijkingenmaken. Op de eerste plaats gaat het om een vergelijking van de programma's en hetrendement van leerjaar 1 en 2 van de tussenopleidingen met die van de qua toela-tingsvoorwaarden identieke lange mbo-opleidingen. Op de tweede plaats betreft heteen vergelijking van het rendement van leerjaar 3 en 4 van de tussenopleidingen metdat van de qua programma's identieke bbo-opleidingen. De voor het onderzoek naarleerjaar 1 en 2 benodigde gegevens zijn in het najaar van 1994 via de scholen verza-meld met behulp van schriftelijke vragenlijsten, aangevuld met mondelinge gesprek-ken.

Op afdelingsniveau wordt het onderwijsaanbod in kaart gebracht en warden deonderwijskundige aspecten belicht. Centrale topics daarbij zijn de overeenstemmingtussen het aanbevolen programma en het programma van de lange mbo-opleiding, ende overgang van de eerste naar de tweede fase van het leertraject. Tevens wordtaandacht besteed aan knelpunten en mogelijke oplossingen. Op leeriingniveau legtde Inspectie (deels retrospectief) leerlingdossiers aan. Topics hierbij zijn: geslacht,geboortedatum en -land, vooropleiding en per schooljaar de onderwijspositie. Dezegegevens warden niet alleen verzameld voor de leerlingen uit de tussenopleidingen,maar ook voor hun jaargenoten uit het lang-mbo.

De bevindingen van de Inspectie zullen warden gepubliceerd in een zelfstandigerapportage. Voor wat betreft het leerlingdeel zal de benadering een kwantitatiefkarakter hebben.

Het ITS-onderzoek

OnderzoeksvragenAnders dan het Inspectie-onderzoek draagt het FTS-onderzoek een louter kwalitatiefkarakter. Via het FTS-onderzoek wordt naar een antwoord gezocht op de volgendetwee hoofdvragen:

Page 12: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverho-ging van het lang-mbo? Anders gesteld: voorzien de tussenopleidingen in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Bieden zij eenadequaat compromis tussen enerzijds het lang-mbo en anderzijds het primairleerlingwezen of kort-mbo?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt; is er metandere woorden specifieke behoefte in het bedrijfsleven aan dit type opgeleidejongeren?

Om de antwoorden op beide vragen goed te kunnen plaatsen, is daamaast inzicht inandere aspecten van de tussenopleidingen zeer relevant. Om die reden zijn nog ver-schillende deels aanvullende, deel verdiepende vragen geformuleerd. De belangrijk-ste daarvan zijn de vraag naar de historic, de vonngeving en de toekomst van detussenopleidingen:

Wat is de aanleiding geweest voor het opzetten van de tussenopleidingen? Welkepartijen zijn daarbij betrokken geweest en welke afspraken zijn daarbij gemaakt(op macro- en meso-niveau)?Op welke wijze wordt in de verschillende fasen en door de onderscheiden betrok-ken instellingen concreet vormgegeven aan de tussenopleidingen en onder welkerandvoorwaarden gebeurt dat?Wat is het perspectief van de tussenopleidingen en onder welke condities? Kun-nen er eventueel suggesties ter verbetering van de tussenopleidingen wardengegeven?

Onderzoeksopz.etVoor een antwoord op al deze vragen zijn semi-gestructureerde gesprekken gevoerdmet een aantal categorieen van betrokkenen (zie hiema). Bij deze gesprekken isgebruik gemaakt van topic-lijsten, die zijn ontworpen op basis van een literatuurstu-die (zie Literatuur) en consultaties van enkele sleutelfiguren. Omdat niet alle respon-denten (in dezelfde mate) bij alle fasen van de opleiding betrokken zijn, is voor elkecategorie een aparte versie van de topic-lijst opgesteld. In concreto betekent dit datde hoofdlijn voor alle respondenten hetzelfde is, maar dat naar gelang hun betrok-kenheid bij specifieke aspecten vragen zijn toegevoegd dan wel weggelaten. Inhou-delijk is in de lijsten zoveel mogelijk een 'chronologische' volgorde aangehouden.Zo is bijvoorbeeld bij de interviews met de mbo-colleges begonnen met de start vanhet experiment op de opleiding, is vervolgens de entree van de leerlingen in de eerstefase van de opleiding aan de orde gesteld, daama de overgang van de eerste naar detwee fase, de praktijkleerplaats en ten slotte de arbeidsmarktverwachtingen. Vooreen overzicht van de gehanteerde topic-lijsten verwijzen we naar de bijlagen. Ver-

Page 13: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen eleklrotechniek en werktuigbouwkunde 5

meldenswaardig is overigens dat de topic-lijsten tijdens de fase van de gegevensver-zameling op basis van inmiddels verkregen informatie zijn aangescherpt.

Met betrekking tot de onderzoeksvraag naar het rendement zijn de volgende catego-rieen van betrokkenen onderscheiden.

a. De mbo-collegesDe verwachting was dat de mbo-colleges vooral infonnatie zouden kunnen verstrek-ken over de eerste fase van de opleiding en over de overgang naar de tweede fase.Om die reden is gesproken met vertegenwoordigers van tien mbo-colleges. Omdat eraanwijzingen waren dat voor het uiteindelijk vinden van een arbeidsplaats de geogra-fische ligging een rol zou kunnen spelen, is bij de selectie van de scholen uitgegaanvan een landelijke spreiding. In de meeste gevallen is zowel gesproken met eenvertegenwoordiger van de afdeling Elektrotechniek als van de afdeling Werktuig-bouwkunde. Veelal ging het daarbij om afdelingsleiders, teamleiders, adjunct-direc-teuren, die fungeerden als coordinator en/of contactpersoon voor de betreffendetussenopleiding. Daamaast waren bij de gesprekken soms ook directeuren, docentenvan het mbo-college en/of docenten van een Regionaal Praktijkopleidingscentrum(RPOC) aanwezig. Overigens Ron niet in alle gevallen met zowel een vertegenwoor-diger van de afdeling Elektro als van Werktuigbouw warden gesproken. De redenhiervoor was dat niet alle colleges met beide opleidingen gestart waren; daamaastkwam het voor dat inmiddels een van beide opleidingen was opgeheven. In totaal ismet 21 personen uit deze categorie gesproken.

b. Consulenten leerlingwez.enBij de tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde zijn twee Landelij-ke Organen Beroepsonderwijs betrokken: de VEV, respectievelijk de SOM. Binnende LOB's zijn rayon-, respectievelijk contactconsulenten in dienst die een belangrij-ke schakel vormen tussen bedrijfsleven, leerling en opleiding.

Vanwege hun directe betrokkenheid met 'het veld' werd verwacht dat de consu-lenten de onderzoekers met name zouden kunnen informeren over de overgang vande eerste naar de tweede fase van de opleiding, over de tweede fase zelf en overperspectieven op de arbeidsmarkt, c.q. over de behoefte vanuit het bedrijfsleven.

Bij de selectie van de consulenten is - evenals bij die van de scholen rekeninggehouden met een landelijke spreiding. Op basis van door de beide LOB's verstrekteleerlinggegevens hebben bij de keuze echter ook andere overwegingen een rol ge-speeld: het aantal leerlingen uit de tussenopleiding dat de consulent 'onder zijn hoe-de had', de toeleverende scholen, de aard en omvang van de betreffende leerbedrij-ven, de ingangsdatum van de leerovereenkomsten en het aantal verbroken leerover-

Page 14: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

eenkomsten. Uiteindelijk is per LOB met vijf consulenten gesproken, tien in hettotaal dus.

Voor een antwoord op de onderzoeksvraag naar de behoefte aan leerlingen uit detussenopleidingen op de arbeidsmarkt zijn de volgende respondentcategorieen bena-derd.

a. WerkgeversorganisatiesMet deze organisaties is met name gesproken vanwege hun rol bij de totstandkomingvan de tussenopleidingen en hun kennis van de vraagkant. Geinterviewd zijn intotaal vier vertegenwoordigers van de meest betrokken organisaties: de FME, deMetaalunie en de Uneto.

b. WerknemersorganisatiesEr is een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiger van de FNV Industriebond.Ook hier lag de aanleiding bij de betrokkenheid bij de totstandkoming van de oplei-ding en dan met name voor wat betreft arbeidsvoorwaardelijke aspecten.

c. Landelijke Organen BeroepsonderwijsNiet alleen is gesproken met consulenten van de LOB's (zie boven), maar ook mettwee sleutelfiguren die zich op landelijke niveau vanuit de VEV en SOM met detussenopleidingen bezighouden. Zij zijn benaderd vanwege hun bijdrage bij de startvan de opleidingen, maar daamaast ook in verband met hun te verwachten kennisvan het reilen en zeilen in de tweede fase en inzicht in de vraag aan arbeidsmarkt-kant. Vermeld moet warden dat de LOB's ook behulpzaam zijn geweest bij het leg-gen van de contacten met de consulenten en de selectie van bedrijven.

d. BedrijvenTeneinde een (tentatief) inzicht te krijgen in de concrete ervaringen met leerlingenuit de tussenopleidingen en in de concrete behoefte op de arbeidsmarkt is een selec-tie gemaakt van bedrijven uit de elektrotechnische branche en uit de metaal. Daarbijis gestreefd naar een spreiding naar regio, naar grootbedrijf en midden- en kleinbe-drijf, en naar het al dan niet ervaring hebben met leerlingen van de tussenopleidin-gen. Bij de selectie is onder andere gebruik gemaakt van voorhanden zijnde gege-vens bij de LOB's; daar is bijvoorbeeld bekend bij welk bedrijf leerlingen uit detussenopleidingen werkzaam zijn. Ter vergelijking zijn echter ook bedrijven be-vraagd die niet bekend waren met deze opleidingen. In totaal is informatie verkregenvan 33 bedrijven.

Page 15: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen eleklrotechniek en werktuigbouwkunde 7

Verloop gegevensverwmelingDe vraaggesprekken zijn gehouden in de periode eind oktober - begin december. Nahet maken van de afspraak met de respondenten zijn hen - ter voorbereiding op hetgesprek - van te voren de topic-lijsten toegestuurd.

De selectie van de respondenten en het maken van de afspraken leverde in hetalgemeen geen problemen op. De benaderde personen waren zeer bereidwillig endaarenboven erg enthousiast. Alleen de selectie sec van de bedrijven verliep nietaltijd even gemakkelijk. Wij wilden onder andere bedrijven spreken waar men zowelleerlingen uit de tussenopleiding in dienst had als ook leerlingen die via altematievetrajecten waren opgeleid, dan wel nog in opleiding waren. Op deze manier hooptenwe de altematieven met elkaar te kunnen vergelijken. Het bleek echter dat veel vande benaderde bedrijven (m.n. de kleinere bedrijven) niet of nauwelijks op de hoogtewaren van de (voor)opleiding van leerlingen/werknemers. Het belangrijkste voor henwas wat de leerling/werknemer concreet 'in huis had' en aan produktie leverde .

Van de gevoerde gesprekken zijn ter plekke aantekeningen en/of bandopnamengemaakt. In enkele gevallen is later telefonisch aanvullende, dan wel verduidelijken-de informatie gevraagd.

Analyse en rapportageDe gesprekken zijn alle getranscribeerd en zonodig inhoudelijk zoveel mogelijkchronologisch gerubriceerd (zie hierboven). Vervolgens was de vraag met betrekkingtot de wijze van rapportage aan de orde. Een mogelijkheid zou zijn geweest om perrespondentencategorie een verslag te maken en vervolgens in een slothoofdstuk deverschillende bevindingen aan elkaar te relateren. Gedurende het verloop van de fasevan gegevensverzameling werd echter steeds duidelijker dat het aantal overeenkom-sten in readies van de onderscheiden categorieen van respondenten sterk de boven-toon voerde en dat de verschillen veelal gradueel van karakter waren. Als aan deeerste mogelijkheid van 'parallelle' rapportage zou zijn vastgehouden, zou dat onge-twijfeld hebben geleid tot veel doublures. Om die reden hebben we uiteindelijk ge-kozen voor het altematief van een geintegreerde rapportage. Dit houdt in dat deantwoorden van de verschillende respondenten tot een algemeen verslag zijn ver-werkt, en dat alleen in die gevallen waar nadrukkelijk afwijkingen voorkomen daarmelding van wordt gemaakt met een verwijzing naar de betreffende respondentenca-tegorie(en). Een voordeel van deze vorm van rapportage is ook dat zij vrij compactkan blijven.

Page 16: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

G. Driessen, P. den Boer, B. HSvels & E. Smeets

1.3 Betekenis van het onderzoek

Hierboven hebben we aangegeven dat het onderzoek naar de tussenopleiding wordtuitgevoerd door Onderwijsinspectie en FTS. Beide onderzoeken kunnen in verschil-lende opzichten als complementair aan elkaar warden beschouwd. Bij de Inspectiestaat de onderwijskundige kant centraal; het FTS richt zich meer op de arbeidsmarkt.Verder draagt het Inspectie-onderzoek via het aanleggen van leerlingdossiers eensterk kwantitatief karakter, terwijl het FTS-deel kwalitatief van aard is.

Aan de genoemde kwalitatieve invalshoek zitten meerdere aspecten. Gedacht kanwarden aan representativiteit en validiteit. Hoewel we met verschillende categorieenvan betrokkenen hebben gesproken, zou het denkbaar zijn geweest nog meer catego-rieen te benaderen. Zo zouden de betrokken streekscholen en zeker ook de leerlingenzelf ongetwijfeld relevante informatie hebben kunnen leveren. Het benaderen vandeze laatste groep was overigens aanvankelijk ook voorzien, maar daar moest binnende randvoorwaarden van termijnen en beschikbaarheid van benodigde gegevensuiteindelijk van warden afgezien (vgl. Hovels & Driessen, 1994). In plaats daarvanis informatie over de leerlingen op indirecte wijze verkregen, namelijk via de scho-len, de consulenten en de bedrijven. Gelet op het relatief grote aantal benaderdecoordinatoren en consulenten hebben we er alle vertrouwen in dat de via deze res-

pondenten verkregen gegevens een adequaat substituut vormen voor een directebenadering. Daamaast is het natuurlijk ook zo dat deze respondenten een belangrijketoegevoegde waarde hebben omdat ze over informatie beschikken die individueleleerlingen niet hebben.

Een belangrijk punt betreft het aantal bedrijven waarmee gesprekken zijn gevoerd;dat aantal is feitelijk erg gering. Om een exact beeld van de opvattingen aan de ar-beidsmarktkant te krijgen, was wellicht een grootschalig, gestratificeerd behoefte-onderzoek een voor de hand liggende altematief geweest. Toch denken we dat de nugerapporteerde gegevens een optimale indruk geven van de situatie aan de vraagkantvoor wat betreft de (toekomstige) behoeften. Daar kan aan warden toegevoegd dat denu gevolgde semi-gestructureerde benadering een beter zicht geeft op processen enmechanismen die ten aanzien van de tussenopleidingen relevant zijn, dan met eengrootschalig - noodzakelijk sterk voorgestmctureerd - onderzoek het geval zou zijn.Overigens dient hierbij op deze plaats al een wat relativerende opmerking te wardengeplaatst. Tijdens de uitvoering van het onderzoek werd eens te meer duidelijk welkeen belangrijke rol de conjunctuur speelt bij het aannamebeleid van bedrijven. Ge-zien de recente ontwikkelingen hierin moet duidelijk zijn dat het door hen geschetstebeeld voor een deel een momentopname betreft.

Page 17: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrolechniek en werktuigbouwkwide 9

Feitelijk is het aantal leerlingen dat met de opleiding bezig is (geweest) vrij gering.Het gaat per mbo-college maximaal om 25 leerlingen per jaar per sector. Het aantalcolleges dat momenteel de opleidingen verzorgt ligt op 28; bij de start van het expe-riment in 1991 waren dat er echter minder dan de helft. Van dit beperkte aantal scho-len dat in 1991 is begonnen zitten nu voor het eerst leerlingen in het laatste (vierde)jaar van de opleiding; dit is per definitie een kleine groep - zeker als nog rekeningwordt gehouden met tussentijdse vertraging en uitval. De leerlingen van de collegesdie in 1992 voor het eerst de tussenopleidingen hebben aangeboden zitten momen-teel in hun derde jaar. Een en ander betekent dat er op dit moment nog niet zoveelover ervaringen in de tweede fase gezegd kan warden. En over de fase na het afslui-ten van de opleiding kunnen slechts zeer voorlopige uitspraken warden gedaan. Ookis er enige voorzichtig geboden bij de interpretatie van de ervaringen in bedrijven.Het gaat veelal maar om een of enkele leerlingen binnen een bedrijf. De ervaringenzijn daarmee mogelijk sterk persoonlijk gekleurd. Ze zijn daardoor bovendien moei-lijk te vergelijken met die met altematief opgeleide werknemers.

Tijdens de gesprekken met de coordinatoren van de opleidingen, de consulenten ende administratie van de LOB's en op basis van infonnatie van het Ministerie vanO&W (Integrate leerlingtellingen) hebben we een paging ondemomen ook eenkwantitatief overzicht te verkrijgen van de leerlingstromen in de tussenopleiding.Binnen de condities van het onderhavige onderzoek bleek een exact kwantitatiefbeeld om verschillende redenen niet haalbaar. Zo komen de aantallen scholen niet inalle stukken overeen, hetgeen mogelijk te maken heeft met het feit dat er door hetMinisterie 'toegewezen opleidingen' zijn en daamaast ook opleidingen waarvan deaanvraag is ingetrokken, dan wel die inmiddels gestopt zijn (met een of beide oplei-dingen). Verder komt het voor dat scholen zich qua facilitering houden aan hetmaximale aantal van 25 leerlingen per opleiding, maar dat er daamaast leerlingenfeitelijk aan de tussenopleiding deelnemen die onder een andere noemer staan inge-schreven. Een andere 'verstorende' bron wordt veroorzaakt doordat scholen met het

semestersysteem werken, waardoor het mogelijk is dat leerlingen twee maal per jaarin/uitstromen. Bovendien komt tussentijdse in/uitstroom voor. Maar ook bij de startvan de opleiding ligt een administratieve moeilijkheid. Veel scholen hanteren in heteerste leerjaar een determinatieperiode van een half jaar, zodat in die periode nietduidelijk is in welk traject de leerling zit: in het lang-mbo of in de tussenopleiding?Het voorgaande betreft de eerste fase van de opleiding. De situatie in de tweede faseis niet veel overzichtelijker. Alhoewel er door de LOB's leerlingoverzichten wardenbijgehouden, zijn deze niet steeds even actueel, met name niet omdat er met betrek-king tot het afsluiten van lok's sterke fluctuaties kunnen optreden. Wat deze lok'sbetreft komt het bijvoorbeeld voor dat er lok's warden afgesloten voor een lagerniveau dan waarvoor de leerlingen in opleiding zijn (bv. voor het primair leerlingen-

Page 18: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

10 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

wezen in plaats van het voortgezet leerlingwezen) . Dit soort aspecten maakt desituatie niet echt duidelijker. De scholen zelf hebben vaak weinig of geen bemoeienismeer met de leerlingen als die eenmaal de eerste fase hebben afgesloten. Of zij op dehoogte zijn van de positie van hun ex-leerlingen hangt dan sterk af van (de kwaliteiten de frequentie van) hun contacten met de scholen voor cbo en consulenten.

Kortom, voor een goed inzicht in en interpretatie van de leerlingstromen is hetvan wezenlijk belang rekening te houden met het tijdstip waarop de aantallen zijnvastgelegd en met de gehanteerde selectiecriteria voor de scholen en leerlingen.

Deze paragraaf afsluitend willen we nog een opmerking maken over de objectiviteitvan de verkregen informatie. Het is evident dat er verschillende belangen gemoeidzijn met de tussenopleidingen. Tijdens de vraaggesprekken hebben we geprobeerddaar rekening mee te houden.

1.4 Opbouw van het rapport

In de hoofdstukken 2 t/m 5 geven we een beschrijving van de gespreksresultaten.Zoals al eerder opgemerkt doen we dat zoveel mogelijk 'chronologisch', waarbij deloopbaan van de leerling de leidraad vormt. In hoofdstuk 6 vatten we de onderzoeks-resultaten nogmaals samen en geven we een korte nabeschouwing. De topics die tengrondslag hebben gelegen aan de vraaggesprekken zijn opgenomen in de bijlagen.

Voor de duidelijkheid nog een opmerking over de gehanteerde terminologie en af-kortingen. Omdat dit de formele benaming is, gebruiken we in de tekst de term tus-senopleiding(en), alhoewel in het veld de aanduiding lange vakopleiding (Ivo) op z'nminst even gangbaar, zo niet meer gangbaar is6. Verder hanteren we de termen lang-mbo (voorheen: mts) en kort-mbo (kmbo).

Page 19: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

11

2 Kader, structuur en condities van de opleiding

2.1 Kader

Initiatief

De tussenopleidingen zijn ontstaan op initiatief van de toenmalige VMTS en debetrokken werkgeversorganisaties (FME, Metaalunie, Uneto). In een latere fase zijndaar ook de betreffende werknemersorganisaties, landelijke opleidingsorganen (SOMen VEV), bbo-scholen (tegenwoordig: cbo) en de toenmalige BOTO-E en BOTO-Mbij betrokken.

Motieven voor invoeringTijdens de gevoerde vraaggesprekken werden door de verschillende betrokkenen devolgende motieven genoemd voor het in het leven roepen van de tussenopleidingen.

Als belangrijkste motief geven de mbo-colleges het bieden van een altematieveopleiding aan leerlingen die weliswaar formeel toelaatbaar zijn tot het lang-mbo,maar die toch een wat te laag theoretisch-abstract niveau hebben om die opleidingmet succes te kunnen afronden. Dit houdt in de praktijk een instroom op meerderemomenten in, waarvan de belangrijkste varianten zijn: onderinstroom van leerlingendie bij de start van het eerste leerjaar een bewuste keuze maken voor de tussenoplei-ding, en zij-instroom van leerlingen die gedurende het leerjaar uitvallen bij het lang-mbo. Een tussenliggende variant is die waarbij op het eind van de zogenaamde deter-minatieperiode (meestal eerste semester) een keuze wordt gemaakt voor tussenoplei-ding dan wel lang-mbo. Alle varianten hebben direct, dan wel indirect tot doel voor-

tijdige uitval te voorkomen en daarmee het rendement van de mbo-opleidingenTechniek te verhogen.

Met betrekking tot de uitval wordt er door meerdere respondenten op gewezendat het niveau van het lang-mbo voor een groot deel van de leerlingen veel te hooggegrepen is. De leerlingen denken vaak onder druk van hun ouders te gemakke-lijk dat ze een bepaald niveau aankunnen en bovendien dat ze generatiegewijs maarsteeds hoger moeten kiezen. Wat die niveaus en keuzes aangaat, valt er daarbij ove-rigens een groot verschil te constateren tussen toeleverende scholen, hetgeen vooralduidelijk wordt als het mbo-college de functie vervult van 'regio-school'.

Opgemerkt wordt dat er destijds voor uitvallers die toch nog een dagopleidingwilden volgen geen altematief voorhanden was; het kmbo fungeerde door de drem-pelloze toelating veelal als een soort 'afvalbak' en had een navenant imago'

Page 20: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

12 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Een motief dat door slechts een enkel college expliciet als belangrijkste wordt aange-voerd is het behoud van werkgelegenheid voor het docentenkorps. Als gevolg van deverminderende absolute instroom en voortgaande fusie-operaties in het mbo stondener namelijk banen op de tocht. Via de toevoeging van de tussenopleidingen kontegelijkertijd meer body warden gegeven aan het college en het bestaande aanbodaan opleidingen (lang-mbo, kmbo, cbo) warden gecompleteerd. In verband met debekostiging hadden de tussenopleidingen dus enerzijds invloed op het behoud vanuitvallende leerlingen voor de school en anderzijds op het aantrekken van nieuweleerlingen die nadrukkelijk kozen voor dit leertraject.

Op de colleges speelde het soms ook een rol dat men (nauwer) wilde gaan sa-menwerken met de leeriingwezen-opleidingen. Dit deed men dan soms in de vormvan een project 'onderwijskundige vemieuwing'.

Een aantal scholen geeft aan dat zij (onder meer via de bestaande stage-contacten)signalen hadden gekregen vanuit het bedrijfsleven dat er behoefte was aan meerpraktisch opgeleide werknemers, die tegelijkertijd ook een redelijk hoog theoretischniveau hadden. De gedachte daarbij was dat er op termijn een tekort aan vakmensenzou ontstaan op het niveau van primair en voortgezet leerlingwezen. Echter, dezesignalen kwamen niet alleen vanuit de arbeidsmarktkant; ook onder leerlingen zelfleefde de behoefte aan een opleiding waar - vergeleken met het lang-mbo meerplaats was ingeruimd voor praktische vaardigheden. Daarmee samenhangend dachtensommige colleges dat zij een gat in de opleidingsmarkt hadden ontdekt.

Voor de koepelorganisaties lagen de accenten wat anders.De werkgeversorganisaties waren bang dat door de grate uitval in het mbo de

betreffende leerlingen verloren zouden zijn voor de branche. Dit zou in de toekomsttot een tekort aan goed opgeleide en flexibel inzetbare werknemers ('vakmensen')kunnen leiden. De tussenopleidingen zouden in dit verband een vangnet-functiekunnen vervullen voor (potentiele) uitvallers.

De werknemersorganisatie was vanaf het begin wat minder ('beperkt') enthousi-ast over de tussenopleiding. Enerzijds verwachtte men wel dat een dergelijke oplei-ding aan rendementsverhoging van het mbo zou kunnen bijdragen en er zo voor zoukunnen zorgen dat de betreffende leerlingen voor de branche behouden bleven. An-derzijds was men - in verband met de inzettende recessie minder optimistisch overde behoefte aan dergelijke leerlingen/werknemers op de arbeidsmarkt. Dit laatste zouer toe kunnen leiden dat de leerlingen geen leerarbeidsplaats zouden kunnen vindenen dat men zijn toevlucht zou moeten nemen tot allerlei noodconstructies die ar-beidsvoorwaardelijk problematisch lagen. Daamaast was men beducht voor concur-rentie van dit nieuwe opleidingstraject met altematieve, bestaande routes (met name

Page 21: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 13

het primair leerlingwezen). Ook hier werd gevreesd voor ongelijkheden in de ar-beidsvoorwaardelijke sfeer.

Positie in de opleidingenstructuurQua toelatingsvoorwaarden warden dezelfde eisen gesteld als bij het lang-mbo: Ibomet ten minste drie vakken op c-niveau of mavo-d met wis- en natuurkunde. Hoewelin de opleiding twee fasen kunnen warden onderscheiden, betreft het uitdrukkelijkeen ondeelbare vier-jarige opleiding2. Bij de overgang van de eerste naar de tweedefase ontvangt de leeriing een schoolverklaring (overgangsverklaring). Er is nadruk-kelijk niet gekozen voor een 'officieel' getuigschrift op het eind van de eerste fase,omdat dit de indruk van een mbo-diploma zou kunnen wekken. Dit laatste zou er toekunnen leiden dat leerlingen met de opleiding stoppen in de veronderstelling dat zijvoldoende gekwalificeerd zijn (VMTS-werkgroep Tussenopleiding, 1989). Na afslui-ting van het gehele traject wordt een diploma voortgezet leerlingwezen uitgereikt,met de toevoeging 'tussenopleiding als leerweg'. Aan dat eindniveau moeten demaatschappelijke waardering en het civiel effect van de opleiding warden ontleend.

Om de plaats van de tussenopleiding in de opleidingsstructuur te verduidelijken,geven we in Figuur 2.1 een schematisch overzicht van de tussenopleiding in relatietot min of meer altematieve opleidingstrajecten.

Figuur 2.1 - Floats van de tussenopleiding binnen het mbo

voortgezet

pnmair

primair

r~~\ dagonderwijs

leerlingwezen(duaal)

leerlingwezen tussenopleiding kort-mbo lang-mbo

Page 22: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

14 G. Driessen, P. den Boer. B. fidvels & E. Smeets

2.2 Structuur van de opleidingen

De nadere uitwerking van de structuur van de tussenopleidingen werktuigbouwkundeen elektrotechniek volgt in Figuur 2.2, respectievelijk Figuur 2.3.

Figuur 2.2 - Structuur van de tussenopleiding werktuigbouwkunde

semester

8

7

6

5

Machinaalverspaner

ofConstructie-

en Apparaten-bouwer

ofMonteur Industrieel

onderhoud

(fijn) mechanisch

Afsluiting2e fase:Diplomavoortgezetleerlingwezen

CertificaatMachinaalverspanen

CertlficaatConstructieen Lassen

CertificaatMontage enOnderhoud

Certificaat Basisvaardigheid

CertificaatAlgemene vakken

Afsluiting1e fase:Schoolverklaring

In de eerste fase van de werktuigbouwkunde-opleidmg warden de leerlingen breedgeschoold. Daarbij is de praktische vorming gericht op een drietal beroepsrichtingen:verspanen, constructie en lassen, en montage en onderhoud. Gedurende deze tweejaren is er in verhouding tot het lang-mbo veel aandacht voor de praktijk/handvaar-digheid; dit onderdeel beslaat anderhalf a twee dagen per week. Nadat de leerlingende overgangsverklaring hebben behaald, vervolgen zij hun opleiding deels in hetbedrijfsleven (praktijk) en deels op een school voor cbo (theorie). In deze tweedefase kunnen zij kiezen uit een van de drie genoemde richtingen/specialisaties. In deregel worden vier dagen per week in het bedrijf en een dag per week op school door-gebracht. In principe is het echter ook mogelijk meer dan vier dagen te werken enhet theoretische deel van de tweede fase in de avonduren, dan wel op de zaterdag tevolgen (vaker komt de combinatie een middag en een avond voor).

Page 23: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechmek en werktuigbouwkunde 15

Figuur 2.3 - Structuw van de tussenopleiding elektrotechniek

semester

8Technicus

Sterkstroom-Installaties

TSI

of

CertificaatEnergietechniek

TechnicusBedrijfs-

InstallatiesTBI

of

TechnicusCommunicatie-

SystemenTCS

of

TechnicusIndustrigleElektronica

TIE

CertificaatInformatiekunde

Certificaat basisstofEnergietechniek

Certificaat basisstofInformatietechniek

Basiscertificaat TussenopleidingElektrotechniek

CertificaatAlgemene vakken

Afsluiting2e fase:Diplomatechnicusleerlingwezen

Afsluiting1e fase:Schoolverklaring

Voor de elektrotechniek geldt een iets afwijkende opzet dan voor werktuigbouwkun-de. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de leerlingen in de eerste fase qua vakin-houd drie certificaten moesten behalen: basis elektrotechniek, energietechniek eninformatiekunde. In het tweede jaar van het experiment werd echter duidelijk dat ditniet haalbaar was. Niet alleen was het programma door deze brede opzet zowel intijd als naar niveau te overladen en daarmee niet haalbaar, maar ook waren de leer-lingen niet gemotiveerd voor die leerstof-onderdelen, die later geen deel zouden gaanuitmaken van hun specialisatie. Om die reden is in het tweede jaar van het experi-ment (1992) besloten de leerlingen na het basiscertificaat nog slechts op te leidenvoor een van de afstudeercertificaten, dat wil zeggen energietechniek of informatie-kunde, aangevuld met het certificaat basisstof uit de andere differentiatie (Inspectievan het Onderwijs, 1994a). (Figuur 2.2 heeft dus betrekking op de nieuwe situatie.)Nahet behalen van de overgangsverklaring stromen de leerlingen door naar de twee-de fase, waar zij naar gelang hun eerder gekozen differentiatie binnen de energie-techniek en elektronica/telematica weer verder kunnen kiezen tussen twee specialisa-ties.

Page 24: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

16 G. Driessen. P. den Boer, B. HSvels & E. Smeets

23 Condities

Het theoretisch deel van de tussenopleiding wordt verzorgd door twee instanties. Inde eerste fase zijn dat de mbo-colleges en in de tweede fase de scholen voor cbo.Voor het verkrijgen van de goedkeuring van het Ministerie om met de opleiding temogen starten, was het voor de colleges een vereiste dat zij waren gefuseerd, danwel een samenwerkingsverband waren aangegaan met een cbo-school.

Daarbij aansluitend was er vanuit de oorsprong eigenlijk sprake van twee ver-schillende opleidingsculturen; die van de colleges was vooral gericht op de opleidinglang-mbo, die van de scholen voor cbo op de leerlingwezen-opleidingen. Qua inhoudkunnen er dan ook verschillende programma's warden onderscheiden. Hoewel deeindtermen vastliggen in de vorm van een diploma voortgezet leerlingwezen, kan deweg emaar toe - via de eerste twee jaren van de tussenopleiding, dan wel via deprimaire leerlingwezen-opleiding sterk varieren.

Teneinde de aansluiting van de eerste en tweede fase te verbeteren warden zoge-naamde overgangscommissies ingesteld. Deze bestaan uit vertegenwoordigers van departiciperende mbo- en cbo-instellingen, het Landelijke Orgaan en het bedrijfsleven.

Qua financiele aspecten kan het volgende warden opgemerkt. Gedurende de eerstefase staat de leerling ingeschreven bij een mbo-college. Het college krijgt op basisvan deze inschrijving een vergoeding van het Ministerie; de leerling zelf komt inaanmerking voor de gebruikelijke studiefinanciering of kinderbijslag. Was het aan-vankelijk nog zo dat de bij de bekostiging gehanteerde personeelsratio dezelfde wasals die voor de lang-mbo, met ingang van het schooljaar 1993/94 is die gunstigergeworden (1/17.5 in plaats van 1/20.5). In de tweede fase staat de leerling ingeschre-ven bij de cbo-school die daarvoor een vergoeding krijgt (mogelijk in de toekomstafhankelijk van het hebben van een leerovereenkomst). De leerling met een arbeids-overeenkomst ontvangt ten minste het minimum-loon (voor 4 of 5 dagen per week);degene die geen werkgever heeft gevonden kan in bepaalde gevallen in aanmerkingkomen voor kinderbijslag. Om het aantrekkelijk te maken leerlingen in dienst tenemen warden subsidiegelden (BVJ, nu BVL) van het Centraal Bureau voor deArbeidsvoorziening (CBA) via de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) van de betreffende bedrijfstakken aan de bedrijven uitgekeerd. Echter, nietelk fonds werkt daar aan mee en bovendien varieren de bedragen per fonds en leer-lingwezen-opleiding (primair, voortgezet). Zo subsidieert de FME alleen de primaireopleiding en de Metaalunie alleen de eerste afgesloten leerovereenkomst (primair ofvoortgezet: ,10.000,- per jaar per leerling). De Uneto subsidieert beide, maar keert

Page 25: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 17

voor de primaire opleiding f70,- en voor de voortgezette opleiding f35,- per weekuit.

2.4 Discrepanties tussen plannen en praktijk

In het voorgaande hebben we een aantal min of meer formele aspecten van de tus-senopleidingen de revue laten passeren. Het betreft met name zaken zoals ze in de(overigens schaarse, veelal grijze) literatuur beschreven staan. Op basis van de doorons gevoerde gesprekken is echter eens te meer duidelijk geworden dat de praktijk ervaak heel anders uitziet dan de bedenkers van de oorspronkelijke plannen voor ogenstand. Om die reden en om het hiema volgende beter te kunnen plaatsen, willen weop deze plaats alvast op enkele discrepanties tussen plannen en praktijk wijzen. Hetmerendeel daarvan komt overigens verderop nog eens aan de orde.

Op veel mbo-colleges wordt met het zogenaamde semestersysteem gewerkt. Dithoudt in dat leerlingen ook twee maal per jaar kunnen uitstromen. Leerlingen die inhet vierde semester van de eerste fase nog niet alle tentamens hebben gehaald, kun-nen deze dan in een vijfde semester overdoen. Dit betekent dat de eerste fase niettwee, maar tweeeneenhalf jaar duurt.

Oorspronkelijk was het de opzet dat de leerlingen werktuigbouwkunde zouden wor-den opgeleid in drie beroepsrichtingen, te weten machinaal verspanen, constructie enlassen, en montage en onderhoud. Op niet alle colleges heeft men zich aan dit bredeopleidingsdoel gehouden. Vanwege het ontbreken van een adequate outillage, hetontbreken van financien om deze aan te schaffen of het niet voorhanden zijn vanaltematieven hebben meerdere colleges het onderdeel montage en onderhoud niet inhun programma kunnen opnemen. Voor de opleiding elektrotechniek geldt iets soort-gelijks. Ook daar zijn niet overal alle varianten aangeboden. Met name de differenti-atie informatiekunde/elektronica is niet overal aangeboden. Dit hangt sterk samenmet de opleidingsmogelijkheden in het vervolgtraject in het cbo, met het aanbod aanleerplaatsen en vraag in het bedrijfsleven in de betreffende regio's en met het feit datdoor steeds verder te specialiseren de klassen ook navenant kleiner warden, hetgeenfinancieel geen haalbare kaart is. Daar wordt nog aan toegevoegd dat bij meer speci-alisaties het voor de leerlingen niet haalbaar wordt geacht voor elk daarvan het ver-eiste niveau te bereiken binnen het beschikbare tijdsbestek.

In de eerste fase wordt met verschillende leermethoden gewerkt. Sommige mbo-colleges zijn vooral gericht op de mbo-stof. Daarvoor warden verschillende inhoude-lijke en financiele motieven aangedragen. De docenten zijn met deze stof bekend; er

Page 26: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

18 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

hoeven geen nieuwe methodes te warden aangeschaft; de aanwezige outillage sluitbeter aan bij deze methodes; de lessen kunnen eventueel warden gegeven aan eencombinatie van leerlingen uit de tussenopleiding en leerlingen uit het lang-mbo; hetvia deze methodes te bereiken niveau is goed. Daamaast wordt wel expliciet voordeze manier van werken gekozen, omdat zo leerlingen uit de tussenopleiding latereventueel (via een omweg) alsnog hun mbo-diploma kunnen behalen. Een probleembij dit alles kan echter zijn dat de behandelde stof en de daarbij gehanteerde didac-tiek in de eerste fase niet goed aansluit bij de stof uit de tweede fase.

Er zijn echter ook mbo-colleges die zich in hun stof-keuze sterk richten op demodules van de VEV en SOM. Het belangrijkste motief daarvoor is dat dit tot eenlandelijk erkende kwalificatie leidt (een diploma leerlingwezen). Daarbij kan eenautonoom doel diplomering zijn, dat wil zeggen dat men er naar streeft elke leerlingin ieder geval een kwalificatie te geven, waarbij het dan minder belangrijk is op welkniveau die ligt. Door nu in de eerste fase aan te haken bij de leerlingwezen-opleidin-gen kunnen leeriingen na het afsluiten van die fase met nog enige extra tentamenshet diploma primair leerlingwezen halen. Ze hebben dan in ieder geval al iets. Eenandere reden voor de keuze van stof uit het primair leerlingwezen ligt natuurlijk ookin de veronderstelling dat de overgang van de eerste naar de tweede fase soepelerverloopt.

Tussen de beschreven uitersten zijn er nog andere varianten en combinaties mo-gelijk. Een variant is bijvoorbeeld de mogelijkheid om binnen een mbo-college bijeen bepaald aantal vakken voor twee niveaus te kiezen. Het ene niveau is het niveau-tussenopleiding, dat recht geeft op toelating tot de tweede fase van de tussenoplei-ding, en het andere is het niveau lang-mbo. Dit laatste ('tussenopleiding ) geeft nietalleen recht op toelating tot de tweede fase van de tussenopleiding, maar daamaastook op het volgen van extra lessen in het lang-mbo (hetgeen dus het eventueel als-nog halen van het mbo-diploma vergemakkelijkt).

Wat inhoud, niveau en didactiek betreft, werd in dit verband door mbo-collegesopgemerkt dat zij sterker gericht zijn op het aankweken van inzicht, op het lerennadenken en oplossen van problemen en op het toepassen van verworven kennis inverschillende situaties en onder afwijkende condities, terwijl bij de stof en didactiekin de tweede fase (de leerlingwezen-opleidingen) een sterker accent wordt gelegd opfeitjes/weetjes, die via concrete training en korte, afgebakende en behapbare stukkenleerstof warden aangeleerd. (Dit geeft overigens ook een aardig beeld van de cul-tuurverschillen tussen beide opleidingen en van de manier waarop daar tegenaanwordt gekeken. Overigens betekent dit niet per se - en dat willen we benadrukkendat deze verschillen een goede samenwerking in de weg zouden staan.)

Page 27: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen eleklrotechniek en werktuigbouwkwide 19

Het bovenstaande maakt duidelijk dat er vele varianten bestaan in programma's diein de eerste fase van de opleiding warden aangeboden. Er moeten serieuze vraagte-kens warden geplaatst bij de onderlinge vergelijkbaarheid qua inhoud en niveauvan de aan het eind van deze fase door de mbo-colleges uitgereikte overgangsverkla-ringen. Onduidelijk is dan ook waar de overgangsverklaring precies voor staat, het-geen zeer verwarrend kan werken voor de beoogde afnemers van de leerlingen - hetbedrijfsleven.

Behalve deze 'inteme' inconsistentie qua eindtermen eerste fase, bestaat er ter afslui-ting van de tweede fase ook nog een 'exteme' onvergelijkbaarheid. We bedoelenhiermee het volgende. Het diploma voortgezet leeriingwezen kan via twee routeswarden behaald, via de tussenopleidingen, maar ook via de traditionele weg van hetprimair gevolgd door het voortgezet leerlingwezen. Hoewel de eindtermen voorbeide leerroutes gelijk zijn, is de concrete invulling van het leerprogramma in feitesterk afwijkend. De leerlingen via het traject tussenopleiding zijn (in principe, verge-lijk echter hierboven) breder geschoold en zijn meer op de theorie gericht dan deleerlingen uit het traject primair leerlingwezen; deze laatsten echter hebben aanzien-lijk meer praktijkervaring.

Page 28: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 29: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

21

3 De eerste fase van de opleiding

3.1 Voorgeschiedenis

In deze paragraaf stellen we de ontstaansgeschiedenis van de tussenopleiding in depraktijk aan de orde. De meeste infonnatie daarvoor is afkomstig van de tussenoplei-ding-coordinatoren van de mbo-colleges.

Initiatief

Het initiatief om met een tussenopleiding te beginnen lag meestal bij de mbo-colle-ges zelf. In enkele gevallen vloeide dat voort uit de betrokkenheid van de (vroegere)mts-directeuren bij de VMTS-Werkgroep Tussenopleidingen. Enkele colleges gaventijdens de gesprekken aan dat het experiment tussenopleidingen in feite een logischvervolg vormde op eerder genomen initiatieven om een meer praktisch georienteerdemiddelbare beroepsopleiding te creeren. Zo is er in het verleden het BT-project (Be-drijfstechniek) opgezet. Dit was echter vanwege regelgevings- en uitvoeringsproble-men en een negatief imago doodgebloed. Daamaast zijn er zogenaamde pre-projec-ten geweest. In dit project liepen mts-leerlingen in het derde jaar stage bij een be-drijf, waar zij dan in de bedrijfsschool de primaire praktijkopleiding van de SOMvolgden. Na het afronden van de mts konden de leerlingen vervolgens binnen eenhalf jaar, naast het mts-diploma dat ze al hadden, ook nog het diploma primair leer-lingwezen halen.

Sommige colleges zijn in 1991/92 gestart, andere een jaar later in 1992/93. Alsreden voor die laatstgenoemde mogelijkheid werd in een enkel geval gegeven datmen eerst de kat uit de boom wilde kijken.

Binnen de colleges zijn het met name afdelingsdirecteuren/teamleiders die(meestal vanaf het begin) als coordinatoren bij het experiment betrokken zijn ge-weest.

Samenwerking

Voor het verkrijgen van toestemming om met het experiment te starten gold als eisdat er sprake moest zijn van een samenwerkingsrelatie dan wel fusie van mbo encbo. Voor enkele colleges was samenwerking (zelfs) een expliciet doel van het expe-riment. Dit wil overigens niet zeggen dat alles vanaf het begin even gemakkelijkveriiep. Niet alle mbo- en cbo-instellingen warcn (en zijn) er van doordrongen dat zijbeide verantwoordelijk zijn voor het totale traject. Er was niet alleen sprake vangrote cultuurverschillen, maar daamaast beschouwde men elkaar ook vaak als con-

Page 30: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

22 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

currenten. De indruk bestaat dat op instituten die daadwerkelijk gefuseerd zijn datconcurrentie-gevoel minder is. Overigens wil het feit dat er op bestuurlijk niveau welsprake is van een goede en constructieve samenwerking nog niet zonder meer zeg-gen dat dat bij de concrete uitwerking ook het geval is.

Op sommige colleges is heel concreet gestalte gegeven aan de samenwerkingdoor met uitwisseling van docenten te gaan werken. Daamaast werd er ook aanvakkenintegratie gedaan. Dit hield een koppeling in van theorie en praktijk binneneen en dezelfde docent, hetgeen er meestal op neer kwam dat praktijkdocenten nuook theorievakken gingen geven; voordien was dat gescheiden. De meest voorko-mende vorm van samenwerking bestaat uit periodiek overleg; ook zitten beide part-ners samen in de overgangscommissies (voor zover die zijn ingesteld).

Behalve met de instellingen voor cbo is er ook sprake van samenwerking met deconsulenten van de Landelijke Organen VEV en SOM. Ook dit is niet altijd evensoepel verlopen, met name vanwege competentie-aspecten. Vooral colleges die vak-inhoudelijk het accent leggen op de (eigen) mbo-stof hebben moeite met de opstel-ling van de LOB's. Deze colleges toetsen hun leerlingen op de beheersing van deleerstof en daama in de tweede fase van de opleiding - moeten de leerlingen VEV-/SOM-tentamens afleggen waarin voor een belangrijk deel hetzelfde wordt gevraagd.Men vindt het onterecht dat kennelijk de kwaliteit en het niveau van de mbo-collegesniet wordt erkend, en dat daarvan de leerlingen de dupe warden. Voor colleges diehun leerinhouden en -middelen nauw afstemmen op die van het leerlingwezen ligt dezaak natuurlijk anders. Daar lijkt eerder sprake van een integratie van beide opleidin-gen.

Ondanks deze wellicht wat negatief overkomende signalen moet gesteld warden datmen in het algemeen na een eventueel wat moeizaam verlopen gewenningsperiode- tevreden tot zeer tevreden is over de samenwerking. Als men eenmaal op dezelfdegolflengte zit wordt de zaak met (bijzonder) veel enthousiasme aangepakt. Opge-merkt dient echter te warden dat hierbij veel afhankelijk is van de persoonlijke inzetvan enkele betrokkenen. Dit kan een nadeel zijn in het geval dat dergelijke sleutelfi-guren om een of andere reden zouden uitvallen.

Groepsgrootte en vormgeving opleidingIn hoofdstuk 2 hebben we de structuur en inhoud van de tussenopleidingen aan deorde gesteld. Duidelijk is geworden dat vele wegen naar Rome leiden. Daarbij aan-sluitend willen we op deze plaats rond twee punten enkele aanvullende opmerkingenmaken. Het eerste heeft betrekking op de groepsgrootte, het tweede op varianten opde vormgeving.

Page 31: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrolechniek en werktuigbouwkunde 23

Met betrekking tot de groepsgrootte is van overheidswege als eis gesteld dat er elkschooljaar per college per sector niet meer dan 25 leerlingen mochten starten met detussenopleiding. Zoals reeds opgemerkt komt het voor dat er meer leerlingen wordentoegelaten (die vervolgens volgens een minder gunstige personeelsratio wardenbekostigd). Als reden hiervoor wordt gegeven dat de betrokken mbo-colleges het alseen maatschappelijke verplichting zien deze leerlingen dit type opleiding aan tebieden. Voor hen is er namelijk geen adequaat altematief traject.

Behalve dat er dus meer leerlingen de opleiding volgen dan formeel toegestaan,zijn er ook colleges die bewust minder leerlingen aannemen. Enerzijds gebeurt ditvanwege bekostigingsaspecten. Een praktijkgerichte opleiding is duurder dan eentheoretische opleiding: niet alleen vergt die een uitgebreidere outillage, maar daar-naast zijn er grenzen aan het aantal leerlingen dat een decent tijdens de praktijkles-sen kan (en wettelijk mag) begeleiden. Dit laatste houdt in dat bij 25 leerlingen deschool voor dit type lessen over moet gaan tot het opsplitsen van klassen. En ditheeft weer tot consequentie dat de personele lasten stijgen. Om die reden wordt doorde betreffende colleges het maximum beperkt tot 15 leerlingen. Voor bepaalde vak-ken wordt het daardoor bovendien gemakkelijker om deze groep samen met de mbo-leerlingen onderwijs te laten volgen (bv. in college-vorm). Deze kleine groepsom-vang kan overigens ook nadelig uitpakken. Immers, hoe kleiner de groep, hoe duur-der het wordt om (met name bij de elektro-opleiding) specialisaties te handhaven.

Er warden ook nog andere redenen aangevoerd om met minder dan het maximaleaantal leerlingen te starten. Een daarvan betreft de experimentele status van de tus-senopleidingen, een situatie waarin nog niet alles even duidelijk is en waarin mennog zoekende is naar de meest optimale weg. Een tweede reden heeft te maken metsignalen uit het bedrijfsleven waaruit blijkt dat er weliswaar behoefte is aan leerlin-gen uit de tussenopleiding, maar niet in onbeperkte mate.

Er bestaan vele varianten op de vormgeving van de opleiding, niet alleen met betrek-king tot de keuze van de leerstof, maar bijvoorbeeld ook voor wat betreft de invul-ling van de praktijkkant van de opleiding in de eerste fase. Zoa\s eerder al geconclu-deerd is de outillage een groot (financieel) probleem voor de mbo-colleges. Daar-naast zijn er in de loop van de afgelopen jaren duidelijke signalen gekomen uit hetbedrijfsleven dat het bij de leerlingen uit de tussenopleidingen aan praktijkervaringschort. Als reactie hierop zijn verschillende betrokkenen creatief aan de slag gegaan.

Zo maakt een college om die redenen voor de elektro-afdeling intensief gebruikvan een Regionaal Praktijkopleidingscentrum (RPOC). De uitrusting en financieringdaarvan nemen het college, Uneto, O&O-fonds en de plaatselijke installateursvereni-ging gezamenlijk voor hun rekening. De tussenopleiding-leerlingen gaan in de eerstefase een dag per week naar dit RPOC en volgen daar samen met de leerlingen uit deprimaire leerlingwezen-opleiding de praktijklessen. In die fase doen ze ook de leer-

Page 32: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

24 G. Driessen, P. den Boer, B. Hdvels & E. Smeets

lingwezen-tentamens voor het theoriedeel (vanwege hun bredere opleiding hebben zeechter meer dan dat). In het eerste jaar van de tweede fase als ze dus al met devoortgezette opleiding bezig zijn leggen ze bovendien ook nog de praktijk-tenta-mens van de primaire opleiding af. Deze constructie heeft daarmee als belangrijkevoordelen dat er op een efficiente manier met beschikbare middelen wordt omge-gaan, dat de leerlingen de gelegenheid wordt geboden praktijkervaring (alhoewel infeite toch simulatie) op te doen en dat zij na drie jaar in ieder geval een erkendekwalificatie (het diploma primair leerlingwezen) hebben behaald. Daamaast is hetvoor het toekomstperspectief zeer relevant dat het college via deze constructie hetplaatselijke bedrijfsleven aan zich heeft gebonden.

Zoals hierboven vermeld gaan elektro-leerlingen van een betrokken mbo-collegeeen hele dag naar het RPOC. Het komt op meerdere scholen voor dat men de hand-vaardigheidslessen op een dag concentreert (hoewel op school zelf). De motivatiedaarvoor is dat men de leerlingen op die manier alvast wil laten wennen aan hetritme van de hele dag werken.

Ook voor de werktuigbouwkunde spelen outillageproblemen. Om deze op telessen heeft een college toenadering gezocht tot een bedrijfsschool waar wel eengoede uitrusting voorhanden is. In dit kader heeft men afspraken gemaakt over uit-wisseling van leerlingen, waarbij de tussenopleiding-leerlingen dus gebruik mogenmaken van de faciliteiten van de bedrijfsschool.

3.2 Keuzen

VooropleidingDe toelatingseisen voor de tussenopleidingen zijn in principe dezelfde als die voorhet lang-mbo. In het merendeel van de gevallen gaat het dus oorspronkelijk omleerlingen afkomstig uit het vbo en mavo. Voor zover zij daar zicht op hebben gevende meeste coordinatoren van de colleges aan dat de verhouding vbo : mavo ongeveerfifty/fifty is, en dat daarmee de instroom van de tussenopleidingen niet wezenlijkafwijkt van die van het lang-mbo. Twee colleges melden echter dat de overgrotemeerderheid van de instroom uit vbo-leerlingen bestaat (70 a 80 procent)1. Dezelaatste verdeling lijkt overigens meer overeen te komen met de verdeling die door deOnderwijsinspectie is gepubliceerd (Inspectie van het Onderwijs, 1994a). Een moge-lijke verklaring voor de discrepantie met de 50/50-verdeling heeft mogelijk te makenmet het feit dat de Inspectie alleen het eerste cohort (1991) beschrijft, dat voor datcohort gedurende de eerste fase de omstandigheden tussentijds zijn gewijzigd en datwij alleen naar de herkomstcategorieen vbo en mavo hebben geinformeerd (en nietbv. ook naar kmbo).

Page 33: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 25

VoorlichtingDe meeste colleges werken met voorlichting aan toeleverende (vbo/mavo-) scholen.Daarbij wordt de tussenopleiding dan als een van de altematieven (naast het kmboen lang-mbo) gepresenteerd, dat wil zeggen als een eigenstandig leertraject. Op eenaantal van deze scholen is de tussenopleiding inmiddels bekend, op andere echter wilmen er gewoonweg niet van horen: men (leerlingen en ouders) wil naar de mts. Ookzijn er ouderavonden en open dagen georganiseerd en gebruiken colleges landelijk ofin eigen beheer ontwikkeld voorlichtingsmateriaal.

Keuzemotieven

De coordinatoren noemen verschillende redenen waarom de leerlingen kiezen voorde tussenopleiding. Voor een belangrijk deel wordt deze keuze uiteraard bepaalddoor het traject tot dan toe: gaat het om een bewuste keuze bij de start, of om een(tweede) keuze nadat is gebleken dat het lang-mbo niet haalbaar is (zie ook hiema)?

Voor veel leerlingen trekt vooral de praktische gerichtheid van een opleidingwaarbij de theorie de praktijk ondersteunt. Men werkt liever met de handen en wilzich verdiepen in een of een beperkt aantal richtingen (in tegenstelling tot het lang-mbo waar men breder wordt opgeleid). Bij dit alles speelt het niveau van bepaaldevakken ook een rol; met name leerlingen die slecht zijn in de talen of minder goed inwis- en natuurkunde zijn potentiele gegadigden voor de tussenopleiding. Specifiekvoor deze leerlingen is volgens de coordinatoren dat hun concentratie-spanningsboogminder is dan die van de leeriingen in het lang-mbo. Daarom hebben deze leerlingener ook behoefte aan dat de leerstof in kleine, overzichtelijke eenheden wordt aange-boden. Een overweging is ook de combinatie van leren en werken: men wil niet nogeens vier jaar in de schoolbanken zitten, maar vindt twee jaar voltijds onderwijs entwee jaar duaal een ideaal compromis. Een niet-onbelangrijk deel van de leerlingenten slotte, kiest voor de opleiding in verband met uitstel van beroepskeuze, en meernog: uitstel van werken. Dit is dan ook de reden waarom zij niet meteen met eenopleiding in het kader van het primair leerlingwezen beginnen.

Keuzemoment

Het instroommoment hangt af van de vormgeving van de opleiding. Sommige colle-ges selecteren 'bij de deur'. Bij die selectie spelen vakkenpakket en niveau daarbin-nen een rol, maar ook de reeds afgelegde leerroute. In twijfelgevallen gaat men terade bij de toeleverende school of voert men een intake-gesprek (waarbij motivatieeen wezenlijk element vormt), eventueel aangevuld met de afname van een toets. Ineen enkel geval bestaat voor leerlingen met een onvoldoende voor wis- of natuur-kunde de gelegenheid in de zomervakantie een bijspijker-cursus te volgen. Als redenvoor deze werkwijze (selectie bij de deur) geven de colleges aan dat men zo bewustwil voorkomen dat de keuze voor de tussenopleiding wordt opgevat als een negatie-

Page 34: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

26 G. Driessen, P. den Boer, B. HSvels & E. Smeets

ve keuze. De tussenopleiding mag niet het imago van een tweederangsopleiding, vaneen afvalbak krijgen (zoals dat tot op zekere hoogte bij de eerdere projecten en bijhet kmbo is gebeurd2).

Veel colleges hanteren een detenninatieperiode van een half jaar (semester).Daarbij zitten alle leerlingen, zowel potentieel lang-mbo als tussenopleiding, bijelkaar. Vooral voor mavo-leerlingen is een dergelijke determinatieperiode van be-lang, omdat zij in hun vooropleiding nog geen kennis hebben gemaakt met technieken praktijk. De determinatieperiode mag overigens niet te lang duren, anders lopende leerlingen te veel achter voor wat betreft de praktijk/handvaardigheid. Om diereden dienen leerlingen uit het lang-mbo die in de tweede helft van het schooljaaruitvallen van vooraf aan te beginnen met de tussenopleiding. Een mogelijk altema-tief is in dat geval ook de kmbo.

Behalve met deze twee mogelijkheden werken enkele colleges met een combina-tie van beide, dat wil zeggen zowel een bewuste keuze bij aanvang als ook nog tus-sentijdse instroom3.

Van leerlingen die op colleges zitten die met een determinatieperiode werkenwarden in die periode de prestaties (bv. via tussenrapporten) in de gaten gehouden.Daarbij wordt niet alleen gelet op cognitieve aspecten, maar ook (of zelfs: vooral) opmotivatie en gevoel voor de praktijk. Aan het eind van de periode krijgen de leerlin-gen dan een advies voor een van de routes. Het karakter van dat advies kan varierenvan vrijblijvend tot dwingend.

3.3 Uitval en rendement

DefinieringEen van de redenen om met de tussenopleidingen te beginnen was het voorkomen,respectievelijk opvangen van uitval en daarmee het verhogen van het rendement vanhet lang-mbo. Een eerste probleem waar we mee werden geconfronteerd in het on-derzoek betreft de definiering van 'uitval' en 'rendement'. Deze termen warden in deliteratuur op uiteenlopende wijze uitgelegd (vgl. bv. Back & Hovels, 1991; Ganga,1991; Janssen, 1990; Meijer, 1994). Van den Berg et al. (1994) merken dan ook opdat rendement een complex begrip is. Deze auteurs maken een onderscheid tussenintern en extem rendement. Aan intern rendement onderscheiden zij aspecten als hetpercentage leeriingen dat een opleiding met een diploma afrondt (het numeriekeaspect), het leereffect dat wordt gerealiseerd (het inhoudelijke aspect) en de efficien-cy van een opleiding (het doelmatigheidsaspect). Onder extern rendement verstaanzij de mate waarin opleidingen bijdragen aan het verwerven en behouden van aan-sluitende functies op de arbeidsmarkt (het arbeidsmarkt-effect). Medebepalend voor

Page 35: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen eleklrotechniek en werktuigbouwkunde 27

het intern rendement is de uitval. Meijer (1994) beschouwt als uitval het percentageleerlingen van de instroom dat de opleiding zonder diploma verlaat. Deze auteurverdeelt de uitvallers in twee groepen: voortijdige uitvallers, dat wil zeggen zij diezonder deelname aan het examen de opleiding verlaten hebben, en examenuitvallersofwel degenen die wel aan het examen hebben deelgenomen maar gezakt zijn.

We willen er op wijzen dat de hierboven genoemde omschrijvingen er slechtsenkele zijn van de uiteenlopende mogelijkheden. Het zal dan ook niet verbazen dat,als gelet wordt op de hoogte van het opgegeven rendement, vanuit verschillendebronnen (bv. Ministerie van Onderwijs & Wetenschappen, CBS, Landelijke Orga-nen) andersoortige cijfers gehanteerd warden. Volgens Van den Berg et al. (1994)spelen accentverschillen in de berekeningswijze en onvolkomenheden in het beschik-bare basismateriaal daarbij een doorslaggevende rol.

In het onderhavige onderzoek ligt het accent met name op het inteme rendement, endaarbinnen op het numerieke aspect daarvan. Voor zover mogelijk proberen we ditrendement te relateren aan dat van altematieve opleidingstrajecten en te plaatsen inhet kader van het technisch mbo als geheel. (Zoals hiema zal blijken, zijn de moge-lijkheden daartoe door allerlei omstandigheden echter zeer beperkt.) We zijn geinte-resseerd in het numerieke rendement van zowel de eerste als van de tweede fase van

de tussenopleidingen. Daamaast speelt in dit onderzoek echter ook het exteme rende-ment een rol. De vraag daarbij is of het de leerlingen lukt een plaats te vinden op dearbeidsmarkt. Omdat de tussenopleidingen duaal van aard zijn kunnen er wat ditexteme rendement betreft twee momenten warden onderscheiden: lukt het de leerlin-

gen na het afsluiten van de eerste fase een leerarbeidsplaats te verwerven, en lukt heteen arbeidsplaats te vinden na afsluiting van de opleiding als geheel?

Voor de operationele definiering van intern rendement zijn we voor de eerste fasevan de tussenopleidingen uitgegaan van een strong criterium: het percentage leerlin-gen op het totaal aantal leerlingen in het betreffende startjaar dat binnen de termijnvan twee jaar (ofwel de nominale opleidingsduur) de eerste fase afsluit met het over-gangscertificaat. Voor de tussenopleiding als geheel hebben we een overeenkomstigedefinitie aangehouden: het percentage leerlingen op het totaal aantal leerlingen in hetbetreffende startjaar dat binnen de termijn van vier jaar (ofwel de nominale oplei-dingsduur) de opleiding afsluit met het diploma voortgezet leerlingwezen.

Met betrekking tot de operationalisering van extern rendement zijn vergelijkbaredefinities gehanteerd. Na de afsluiting van de eerste fase: het percentage leerlingenop het totaal aantal leerlingen met een overgangsverklaring dat een leerarbeidsplaatsweet te bemachtigen. Na voltooiing van de opleiding als geheel: het percentageleerlingen op het totaal aantal leerlingen met het diploma voortgezet leerlingwezendat een arbeidsplaats vindt. Ten aanzien van het extem rendement is dus geen ter-mijn genoemd waarbinnen de leerling een plaats moet hebben gevonden. De reden

Page 36: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

28 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

hiervoor is dat het vinden van een plaats voor een belangrijk deel afhankelijk is vanexteme factoren, factoren waarop de leerling en het opleidingsinstituut relatief wei-nig invloed kunnen uitoefenen.

Tijdens de uitvoering van het onderzoek werden we geconfronteerd met verschillen-de problemen aangaande de rendementsbepaling. Op de eerste plaats bleken ook hierde uit verschillende bronnen verkregen aantallen niet altijd met elkaar overeen testemmen. Oorzaken daarvoor zijn waarschijnlijk voor een belangrijk deel gelegen inhet moment waarop de aantallen zijn vastgesteld (bv. bij start of gedurende het(school)jaar) of betreffen administratieve kwesties (warden de gegevens bijvoorbeeldmeteen verwerkt of opgespaard?). Dit probleem speelt vooral bij de start van detweede fase, i.c. het zoeken en vinden van een leerplaats een rol. Een speciale moei-lijkheid vomit de determinatieperiode waarmee verschillende mbo-colleges werken.Wanneer de keuze voor tussenopleiding dan wel lang-mbo meteen bij aanvang vanhet schooljaar door de leerlingen moet warden gemaakt, is het bepalen van het ren-dement relatief eenvoudig. We zeggen 'relatief, want in dit geval kan tussentijdseinstroom weer een verstorende factor zijn. Aanzienlijk moeilijker wordt het echterals een college een determinatieperiode van (bijvoorbeeld) een halfjaar (i.c. semes-ter) hanteert. De vraag is dan namelijk aan de orde wat als startmoment moet wardenbeschouwd: het begin van het schooljaar of het moment dat daadwerkelijk een keuzegemaakt wordt? Als er pas na een half jaar hoeft te warden beslist, dan kan vooraf-gaand aan het verstrijken van die periode moeilijk van uitval warden gesproken.Maar ook bij deze optie kunnen leerlingen in principe op een later tijdstip alsnoginstromen hoewel dit in de praktijk naar het zich laat aanzien slechts sporadischvoorkomt. Een apart probleem vormt het gegeven dat (uiteraard ook) colleges huneigen definities hanteren voor uitval. Zo warden leerlingen die eventueel met eenomweg - voor het onderwijs behouden blijven voor welk type dan ook - soms nietals uitval gezien. Hetzelfde geldt ook voor scholen die met een semestersysteemwerken en waarbij leerlingen na het tweede jaar in het vijfde semester dus - demogelijkheid krijgen tentamens alsnog te halen (herkansing). Voor hen duurt deopleiding dan geen twee, maar tweeeneenhalf jaar. Bij dit alles komt nog dat nietalle colleges even systematisch de loopbanen van hun leerlingen registreren en bij-houden.

Met betrekking tot het intern rendement (bij de start en na beeindiging van detweede fase) moeten nog twee specifieke opmerkingen warden gemaakt. Op ditmoment bevindt zich het eerste cohort dat met de tussenopleiding is gestart pas inhet vierde, i.c. laatste jaar van de opleiding. Dit houdt in dat het vooralsnog nietmogelijk is harde cijfers te geven over het rendement van de tweede fase en evenminover de opleiding als geheel. De verkregen antwoorden hierover betreffen dus per

Page 37: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 29

definitie een inschatting van de betreffende respondenten. lets soortgelijks geldt ookvoor het exteme rendement voor wat betreft het vinden van een arbeidsplaats naafsluiting van de tussenopleiding. In feite komt dit laatste mutatis mutandis overeenmet, c.q. vomit het spiegelbeeld van de behoeftevraag aan de kant van de arbeids-markt. Voor een belangrijk deel betreft het ook hier een inschatting van de betrokke-nen.

Afsluitend merken we het volgende nog op. Het onderhavige onderzoek is kwali-tatief van aard; het gaat meer om het geven van een richting, van tendensen dan omhet exact vaststellen van aantallen. Wat dit laatste betreft kunnen we ook in dit gevalverwijzen naar de rapportage die de Inspectie daarover verzorgt.

Rendement

Aan de coordinatoren op de mbo-colleges is gevraagd aan te geven wat het rende-ment is van de eerste fase van hun tussenopleidingen. Ondanks de vele voorbehou-den die hierop van toepassing zijn (zie hierboven), kan het volgende warden gecon-cludeerd. Het opgegeven rendement voor de afdeling elektro varieert van 65 tot 90procent; de meeste scholen rapporteren een rendementspercentage van 80. Voor deafdeling werktuigbouwkunde ligt het rendement tussen de 80 en 100 procent; demodale categorie scoort rond de 85 procent.

Het rendement voor werktuigbouw ligt daarmee dus hoger dan dat voor elektro.Dit is in overeenstemming met een algemene opmerking van de coordinatoren datelektro een moeilijkere, zwaardere richting is dan werktuigbouwkunde. Een andereopmerking die in dit verband werd gemaakt betreft het eindniveau van de eerste fase.Zoals al eerder in dit rapport geconstateerd bestaan daar nogal wat verschillen in:sommige colleges zitten qua inhoud en niveau op de lang-mbo lijn, terwijl anderezich wat dat betreft vooral op de primaire leerlingwezen-opleidingen richten. Eenenkel college merkt daarbij aansluitend op dat het niveau lang-mbo hoger ligt danhet leerlingwezen-niveau. Dit zou dus op zich een reden kunnen zijn voor hogereuitval. Bij de interpretatie moet bovendien rekening warden gehouden met de breed-te van de opleidingen. Sommige colleges bieden geen specialisatie montage en on-derhoud aan; andere hebben de elektronica-richting niet in huis. Het is dan ook maarzeer de vraag in hoeverre het rendement van scholen met in feite verschillendsoorti-ge opleidingen met elkaar vergeleken kan warden.

Vergeleken met de door de Inspectie gerapporteerde rendementsgegevens (In-spectie van het Onderwijs, 1994a), liggen de door de coordinatoren opgegeven per-centages aan de hoge kant. De Inspectie komt voor elektro op een rendement van 45en voor werktuigbouw van 70 procent. Deze (forse) afwijkingen hebben - naast deeerder genoemde deflnierings- en registratieproblematiek - mogelijk te maken methet feit dat het onderhavige onderzoek niet beperkt is tot cohort-1991, maar ookcohort 1992 beschrijft. Daamaast is het natuurlijk ook mogelijk dat de coordinatoren

Page 38: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

30 G. Driessen, P. den Boer, B. Hdvels & E. Smeets

een wat optimistische inschatting hebben van het rendement van hun opleidingen.Overigens wijken de rendementsgegevens die door de Landelijke Organen (Selis &Van der Leest, 1994) warden gerapporteerd ook weer af van die van de Inspectie.

Uitvalsredenen

De redenen voor uitval die door de scholen warden genoemd betreffen bijna allepersoonsgebonden factoren (vgl. Meijers, 1994). Dat wil zeggen: men zoekt de oor-zaak vooral bij de leerling zelf, en nauwelijks bij de opleiding4.

Veelal blijkt de tussenopleiding, ondanks dat het dikwijls al om uitval, tweedekeus, niveauverlaging gaat (van lang-mbo naar de tussenopleiding), toch nog temoeilijk, te theoretisch, te abstract. Daarbij komt dat het vaak ontbreekt aan de juisteinstelling, motivatie en wil om zich in te spannen. Voor een deel heeft dit wellicht temaken met het doorlopen traject. Leerlingen die aanvankelijk kozen voor het lang-mbo en vervolgens in de tussenopleiding terecht zijn gekomen, hebben vaker hetidee dat ze het allemaal wel kennen en kunnen, en dat ze dus weinig hun best meerhoeven te doen. Maar dat hebben ze dus kennelijk te licht opgevat. Het is overigensniet zo dat er alleen maar sprake is van 'negatieve' uitval als gevolg van een te hogeen/of verkeerde keuze. Het komt namelijk ook voor dat leerlingen weliswaar detussenopleiding verlaten, maar vervolgens verder gaan met een mbo-opleiding (insommige gevallen ook in een andere richting). Een beperkt deel van de uitvallersstroomt door naar een lagere opleiding (bv. kmbo of een vbo-opleiding van eenandere richting). Ten slotte blijkt ook de arbeidsmarkt, c.q. geld verdienen te lokken:verschillende leerlingen zijn gaan werken of in militaire dienst gegaan.

In hoeverre deze redenen specifiek zijn voor de tussenopleidingen is onduidelijk;volgens enkele colleges gelden ze evenzeer voor het lang-mbo. In ieder geval is hetzo dat de geringe aantallen per school een vergelijking met andere leerroutes be-moeilijkt, zo niet onbetrouwbaar maakt.

Over het tijdstip van uitval valt weinig te zeggen, met name omdat de situatie opveel scholen wordt vertroebeld door de determinatieperiode van doorgaans een halfjaar. Vanwege deze (zelf)selectieprocedure zal er op de betreffende scholen in detweede helft van het eerste jaar logischerwijze minder uitval zijn.

BegeleidingsactiviteitenWanneer er signalen zijn dat leerlingen dreigen uit te vallen in de tussenopleiding(bv. regelmatig verzuim, slechte prestaties), dan ondememen de mbo-colleges aller-lei activiteiten om hen te behouden. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat menhen per se voor de tussenopleiding wil houden: ook altematieve opleidingen wardenonder de loep genomen. In de meeste gevallen warden gesprekken gevoerd tussenleerling en klasseleraar, onderwijscoordinator en/of schooldecaan. Ook warden in het

Page 39: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 31

kader van een zorgsysteem extra steunlessen, ondersteuningsmogelijkheden en inten-sieve begeleiding aangeboden. Wanneer het puur om het prestatieniveau gaat, biedencolleges ook herkansingsmogelijkheden, bijvoorbeeld door het laatste semester vande eerste fase over te laten doen. In sommige gevallen schakelt men ook docenten invan de kmbo en de streekschool. In plaatsen waar werkgroepen/projecten 'Voortijdigschool verlaten' functioneren, wordt samen bekeken wat de mogelijkheden zijn vaneventuele vervolgtrajecten.

In feite betreffen deze voorbeelden allemaal activiteiten die warden ondemomen

nadat er tekenen zijn dat het mis dreigt te gaan. De coordinatoren merken op dat hetdaaraan voorafgaand zeer belangrijk is de leerlingen (en hun ouders) goed voor telichten over de opleiding. Daamaast is het nodig de vorderingen van de leerlingenpermanent in de gaten te houden ('monitoring').

Een deel van de hierboven genoemde activiteiten gelden overigens niet exclusiefvoor de tussenopleidingen; ook in altematieve trajecten wordt het een en ander on-demomen op dit gebied. Echter, de indruk bestaat toch dat de leerlingen uit de tus-senopleidingen speciale aandacht krijgen van hun docenten en coordinatoren. Zevoelen er zich sterk(er) voor verantwoordelijk en willen de opleiding en de loopbaanvan de leerlingen tot een succes brengen.

Kenmerken van succesvolle leerlingenEen belangrijk kenmerk van succesvolle leerlingen is volgens de coordinatoren hunpraktische instelling. Ze weten van aanpakken, ze willen werken en zijn vergelekenmet leerlingen uit het lang-mbo toch een stuk zelfstandiger. Ze hebben behoefte aanveel praktijk waar ze hun energie kwijt kunnen. Tegelijkertijd beschikken zij - invergelijking met leerlingen uit het primair leerlingwezen theoretisch-abstract ge-zien ook over een redelijk hoog niveau. Van wezenlijk belang hierbij is de motivatievan de leerlingen; met name als de leerlingen de tussenopleiding als een negatievekeuze ervaren doet dat hun succeskansen geen goed.

3.4 De overgang van de eerste naar de tweede fase

Het zoeken van een leerplaats

Na de eerste fase op een mbo-college is het de bedoeling dat de leerlingen hun oplei-ding vervolgen via een leerarbeidsplaats in het bedrijfsleven gecombineerd met eentheorie-deel op een streekschool. Formeel gezien zijn de leerlingen zelf verantwoor-delijk voor het verwerven van een dergelijke leerarbeidsplaats. In de praktijk blijktechter dat verschillende instanties hen daar in meerdere of mindere mate bij behulp-zaam zijn. Wat dit laatste betreft merken verschillende colleges op dat het zoekenvan een plaats als een loodzware last op hen heeft gedrukt. Want formeel mag het

Page 40: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

32 G. Driessen, P. den Boer, B. HSvels <6 E. Smeets

dan wel zo zijn dat de leerlingen daar zelf verantwoordelijk voor zijn, de facto voe-len de colleges het als hun morele verplichting om al hun leerlingen 'onder de pan-nen te helpen'. Ze vinden namelijk dat de leerlingen een vierjarig opleidingstraject isaangeboden, en dat de verantwoordelijkheid van de colleges daarvoor niet stopt natwee jaar dagonderwijs. Het heeft de betrokken coordinatoren en docenten dan ookvaak enorm veel (extra) inspanning gekost om alle leerlingen een plaats te bezor-gen5.

Bij dit zoekproces zijn, zoals reeds opgemerkt, meerdere instanties betrokken.Een belangrijke rol vervult vaak de consulent van het leerlingwezen ofschoondiens taak officieel eigenlijk pas begint op het moment dat de leerling een plaatsheeft gevonden. Daamaast moet gewezen warden op de inbreng van de streekschool(met name als die onder een dak zit met het mbo-college), van vertegenwoordigersvan het bedrijfsleven en van het RBA. Samen zitten deze instanties vaak in de zoge-naamde Overgangscommissies die zijn ingesteld om de overgang van de eerste naarde tweede fase te ondersteunen.

WervingsactiviteitenSommige colleges hebben een compleet draaiboek opgesteld met daarin opgenomenalle activiteiten die samenhangen met het werven van leerarbeidsplaatsen bij bedrij-ven. Activiteiten betreffen de volgende: informatie-avonden ten behoeve van oudersen leerlingen, een folder met daarin de meest gestelde vragen en antwoorden daaropbetreffende de leerarbeidsplaats (in samenwerking met de consulent), sollicitatietrai-ningen, en het aan de leeriingen verstrekken van een aanbevelingsbrief voor de be-drijven met daarin uitleg over de tussenopleiding.

De meeste colleges beschikken over een bedrijvenbestand waaruit geput wordtals het gaat om het zoeken van stageplaatsen voor het lang-mbo. Deze zijn weder-om vaak in samenwerking met de consulenten aangevuld met potentiele bedrijvenmet arbeidsplaatsen voor de tussenopleidingen. De betreffende bedrijven zijn aange-schreven met het verzoek aan te geven of er concrete plaatsingsmogelijkheden wa-ren. In dat kader zijn ook bedrijven persoonlijk bezocht door coordinatoren en con-sulenten, zijn er excursies geweest voor leerlingen en is er een 'bedrijvendag' geor-ganiseerd. Een probleem hierbij is dat met name kleine bedrijven moeilijk bereiktkunnen warden; men heeft gewoonweg nergens tijd voor. Voor grotere bedrijven ligtdat wat gemakkelijker omdat zij in het algemeen meer mogelijkheden hebben ommensen (bv. opleidingsfunctionarissen) voor dit soort zaken vrij te stellen.

Vermeldenswaardig is ten slotte dat enkele mbo-colleges hun leerlingen geduren-de de eerste fase al stimuleren in hun vrije tijd bij een bedrijf te gaan werken (bv. opde zaterdag of in de vakantie). Een belangrijk motief daarvoor is dat op die manierde leerling niet alleen al enige praktijkervaring opdoet, maar dat daamaast een derge-

Page 41: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 33

lijk bedrijf wellicht eerder geneigd is de leerling een arbeidscontract te geven voorde tweede fase van de opleiding. Een college heeft zelfs stageperiodes in haar pro-gramma opgenomen. Op basis van vrijwilligheid kunnen leerlingen in periodes dat ergeen lessen zijn en tijdens vakanties al van de praktijk gaan proeven.

Behalve deze lokale activiteiten, die soms al in november warden gestart, kunnenook genoemd warden folders en artikelen over de tussenopleidingen in tijdschriftenvan werkgeversorganisaties, brochures voor bedrijven en handreikingen voor consu-lenten opgesteld door de VBVE in samenwerking met de Landelijke Organen Be-roepsonderwijs.

Bekendheid van de opleidingOp basis van de infonnatie die verkregen is via de mbo-colleges, consulenten enkoepelorganisaties Ran het volgende warden geconcludeerd. De bekendheid van detussenopleiding in het bedrijfsleven is in het algemeen niet erg groot. Toegestuurdefolders en dergelijke verdwijnen dikwijls eerst in de grote stapel met dergelijk mate-riaal, en daama in de prullenmand - zeker als het onderwerp op dat moment nietactueel is. Vaak komt dit voorlichtingsmateriaal ook niet bij de juiste persoon te-recht. Kleine bedrijven hebben er al helemaal geen tijd voor. Veel van dergelijkebedrijven zien als gevolg van de recente veranderingen in het beroepsonderwijs(grootscheepse fusies, e.d.) sowieso door de bomen het bos niet meer. In het onder-zoek kwamen we enkele kleinere bedrijven tegen die niet wisten dat ze leerlingenvan de tussenopleiding in dienst hadden, ook niet na een schets van de kenmerkenvan deze opleiding.

De bekendheid moet het daarom vooral hebben van mond tot mond-reclame. De

meeste (grotere) bedrijven die de tussenopleiding kennen, zijn hierover geinformeerdvia al langer bestaande contacten met scholen. Bedrijven willen eerst succes zien.Aangezien er echter nog geen compleet cohort is afgeleverd en de huidige cohortenin de tweede fase nog betrekkelijk klein van omvang zijn, ligt dat vooralsnog moei-lijk. Een probleem vomit ook de naast elkaar bestaande benamingen: tussenopleidingen lange vakopleiding (Ivo6). De eerste is de officiele aanduiding, maar de tweedewordt in de praktijk meestal gehanteerd. Dit werkt verwarrend voor wat betreft deherkenbaarheid.

De resultaten van de vraaggesprekken die met de bedrijven zelf zijn gevoerdbevestigen het bovenstaande beeld. De bedrijven die bekend zijn met de tussenoplei-ding zijn dat voomamelijk als gevolg van hun persoonlijke contacten met stagedo-centen en consulenten, of via leerlingen zelf7. Ook zijn er bedrijven op de hoogtegebracht via de cooperatie 'Werk en Vakmanschap' (zie verder hoofdstuk 4).

Page 42: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 43: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

35

4 De tweede fase van de opleiding

4.1 De leerarbeidsplaats

Het vinden van een leerarbeidsplaatsHoeveel leerlingen zijn nu succesvol geweest bij het vinden van een leerarbeids-plaats? Deze vraag hebben we onder andere aan de coordinatoren van de mbo-colle-

ges voorgelegd. Het antwoord daarop moest men ons echter soms schuldig blijven.Voor het tweede cohort (1992) had dit onder meer te maken met het feit dat ten tijdevan de vraaggesprekken (oktober/november) het schooljaar relatief gezien nog nietzo ver gevorderd was en dat er in een aantal gevallen slechts af en toe met de streek-school en eventueel consulent - over de betreffende leerlingen gesproken werd.Een rol speelt ook dat, als gevolg van het semester-systeem, nog niet alle leerlingendie oorspronkelijk gestart waren met de opleiding de eerste fase volledig haddenafgerond. Regelmatig kwam het ook voor dat men de leerlingen na het verlaten vande eerste fase uit het zicht verloor.

In het onderwijsverslag meldt de Inspectie (Inspectie van het Onderwijs, 1994a)over het eerste cohort (1991) dat 50 procent van de leerlingen uit de elektro-richtingeen opleidingsplaats heeft gevonden, voor werktuigbouwkunde is dat cijfer aanzien-lijk gunstiger, namelijk 63 procent. De SOM komt in een tussenrapportage (Selis &Van der Leest, 1994) echter voor datzelfde cohort tot een ander percentage. Van de138 leerlingen die in 1991 met werktuigbouwkunde zouden zijn gestart, hadden erper eind maart 1994 75 een lok, dat wil zeggen 54 procent. De VBVE geeft de vol-gende cijfers (VBVE, 1994b). Bind januari 1994 had circa 44 procent een arbeids-contract met een bedrijf en een lok met het bedrijf en het Landelijk Orgaan. Watelektro betreft zaten op dat moment 230 leerlingen in de tweede fase, waarvan 38procent een lok had. Voor werktuigbouwkunde ging het om 1 38 leerlingen waarvan54 procent met een lok. (Dit laatste komt dus overeen met de SOM-gegevens, alhoe-wel er twee maanden tussen de gehanteerde registratiemomenten zit.)

De percentages leerlingen met een leerbedrijf die in het onderhavige onderzoekdoor de coordinatoren werden genoemd liggen in het algemeen aanzienlijk gunstiger.Voor werktuigbouw zou 90 a 100 procent van de leerlingen een plaats hebben ge-vonden en voor elektro 50 a 100 procent. Zonder uitzondering wijzen alle collegesen ook consulenten er echter op dat het onderbrengen van de leerlingen bijzonderveel inspanning heeft gekost1.

Page 44: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

36 G. Driessen, P. den Boer, B. HSvets & E. Smeets

Hoe kunnen nu de grote verschillen in succes warden verklaard? De belangrijkstereden betreft waarschijnlijk de percenteringsbasis. In het onderhavige onderzoek isals basis genomen de groep leerlingen met een overgangsverklaring. De SOM en deVBVE daarentegen hanteren de oorspronkelijke instroomaantallen (in leerjaar 1) alsuitgangspunt. Het verschil met de Inspectie zou kunnen warden verklaard uit het feitdat zij zich alleen richten op leerlingen uit het eerste cohort. Het is niet ondenkbaardat, als gevolg van het toenemen van de bekendheid en het toenemen van de contac-ten tussen scholen en bedrijfsleven, het vinden van een plaats in latere cohortenminder moeizaam verloopt. Daar kan nog een wezenlijk element aan warden toege-voegd. In de loop van de jaren zijn er als reactie op het probleem van het vinden vaneen leerbedrijf her en der altematieven ontwikkeld. Deze wijken weliswaar in meer-dere of mindere mate af van de oorspronkelijke opzet en wensen, maar het is onge-twijfeld zo dat via deze varianten een groot aantal jongeren (alsnog) 'aan de bak isgekomen'. We komen later op enige van deze altematieven terug. Bij dit laatsteaanhakend, belangrijk is het ook hoe de leerlingen zijn aangenomen. Het komt na-melijk voor dat leerlingen niet een lok krijgen voor de voortgezette, maar voor deprimaire opleiding (zie hiema). In, dat opzicht warden ze dan officieel als 'uitval'aangemerkt.

Als het niet meteen lukt om een plaats te vinden, kunnen leerlingen toch weldoorgaan met het theorie-deel van de tweede fase op de streekschool en tegelijkertijdblijven zoeken . Als het echter langer duurt voordat ze iets vinden, wordt het natuur-lijk wel een probleem. Een ander punt is het volgende: sommige leerlingen hebben,terwijl ze wel al in de tweede fase zitten, nog niet alle tentamens van de eerste fasegehaald. Zij zijn door hun mbo-colleges in de gelegenheid gesteld deze tentamenslater via een herkansing alsnog af te leggen. Dit kan er volgens een enkele coordina-tor toe leiden dat de betreffende leerlingen het in het eerste semester van de tweedefase wat druk krijgen. Volgens anderen (coordinatoren, consulenten) hoeft dit echtergeen problemen op te leveren, omdat deze leerlingen, vergeleken met leerlingen dievia de primaire opleiding aan de voortgezette opleiding deelnemen, qua capaciteitenook wat meer in hun mars hebben. Wel komt het voor dat de streekscholen niet

helemaal gelukkig zijn met een dergelijke constructie.

Oorzaken van het niet-vinden van een leerbedrijfEen belangrijke reden waarom het maar moeizaam lukt een leerbedrijf te vindenheeft te maken met de onbekendheid van de tussenopleidingen. Dit is een oorzaakdie door alle respondenten naar voren wordt gebracht, alhoewel daar aan wordt toe-gevoegd dat de bekendheid wel toeneemt. Zoals in het vorige hoofdstuk al gemeld,hebben mailings niet echt veel succes. Belangrijker lijken de persoonlijke contactentussen mbo-colleges, consulenten en bedrijven. Wat betreft de naambekendheid moet

Page 45: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 37

er ook op warden gewezen dat de dubbele aanduiding van de opleiding (tussenoplei-ding naast lange vakopleiding) alleen maar verwarrend werkt. Daamaast is voor veelbedrijven en dan met name de kleinere - kennelijk de persoon van de werknemerbeslissender dan diens papieren.

Een tweede oorzaak heeft te maken met de stagnatie van de economic. Wat datbetreft is het experiment eigenlijk op het meest ongunstige moment gestart3. En nettoen er een flinke dip was in de conjunctuur, moest het eerste cohort op de arbeids-markt op zoek naar een leerbedrijf. Er was (en is nog steeds) sprake van veel krimpen ontslagen. Onder deze omstandigheden kunnen bedrijven niet tegelijkertijd zitten-de werknemers ontslaan en nieuwe leerlingen (die bovendien ettelijke tienduizendenguldens per jaar kosten) aannemen. De recente stagnatie heeft veel werkgevers liber-haupt wat huiveriger gemaakt bij het aannemen van nieuw personeel. Men wil inonzekere tijden van massa-ontslagen en faillissementen liever niet voor een periodevan twee jaar vastzitten aan leerlingen. Om die reden zoeken bedrijven naar altema-tieven (bv. het inzetten van stagiairs van het lang-mbo, die praktisch niets kosten).Sommige mbo-colleges noemen werkgevers in dit opzicht korte-termijndenkers enkortzichtig. Het gaat volgens hen immers toch ook om het investeren in de toekomstvan het bedrijfsleven.

Veelvuldig warden door de verschillende categorieen van respondenten oo}a finan-ciele aspecten genoemd, meestal in combinatie met het ervaringsniveau van de leer-lingen. Leerlingen uit de tussenopleiding zijn, als ze in de tweede fase terechtkomen,in het algemeen 18 jaar of ouder. Tegelijkertijd hebben ze vaak nog geen enkelebedrijfservaring. Bedrijven gaan dan vergelijkingen maken, en doorgaans is dat danmet leerlingen in de primaire opleiding van het leerlingwezen. Deze leerlingen heb-ben wel al enkele jaren ervaring, zijn 'naar het bedrijf gekneed', 'de bedrijven wetenwat voor vlees ze in de kuip hebben' en zijn daarbij vaak goedkoper. Als het danniet op het papiertje, maar op de man aankomt, is een keuze vervolgens snel ge-maakt.

Om bedrijven te stimuleren leerlingen in dienst te nemen, warden via het CBA enO&O-fondsen subsidies verstrekt. De FME subsidieert echter alleen het primairleerlingwezen, de Metaalunie de eerste lok (of primair of voortgezet leerlingwezen)en de Uneto beide, maar met een verschillend bedrag (^70,- per week voor de pri-maire en f35,- voor de voortgezette opleiding). Hoewel de VBVE (1994c) in eennota concludeert dat deze subsidies geen merkbaar substantieel effect op de plaat-singsmogelijkheden hebben, oordelen verschillende respondenten in ons onderzoekdaar anders over. Volgens hen zijn deze regelingen soms hard nodig om bedrijvenover de streep te trekken. Anderzijds wordt echter ook aangegeven dat veel bedrijvenniet (goed) op de hoogte zijn van subsidie-regelingen. In dit kader wordt overigens

Page 46: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

38 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

opgemerkt dat de subsidiering de daadwerkelijke trekkracht van de opleidingenversluiert: de financiering gaat namelijk meewegen en niet puur de vraag naar een opeen bepaalde manier opgeleide leerling.

Een obstakel bij het vinden van een plaats kan zijn dat een bedrijf weliswaar bereidis een leerling te plaatsen, maar dat het betreffende Landelijk Orgaan dit bedrijf nieterkent als opleidingsbedrijf. De LOB's, i.c. consulenten zijn namelijk bang dat metname kleine bedrijven niet voldoende begeleidingsmogelijkheden in huis hebben. Opdie manier proberen ze dus in feite de leerlingen en de kwaliteit van de praktijkoplei-ding te beschermen. De scholen zijn het daar echter niet altijd mee eens; volgens henkunnen leerlingen via een goed voorman in een klein bedrijf (met vaak juist uiteen-lopende werkzaamheden) ook alles leren. Bovendien kunnen er zonodig afsprakenwarden gemaakt om specifieke ervaring (bv. met bepaalde apparatuur) elders (even-tueel bij een ROC) op te laten doen.

Een punt dat een enkele keer genoemd wordt is het volgende. Leerlingen die binnende elektro voor bedrijfsinstallaties kiezen en vervolgens in een technische dienstwillen gaan werken, hebben het extra moeilijk om een plaats te bemachtigen. Dezeleerlingen mogen namelijk tiiet zelfstandig werken; ze moeten daarvoor eerst hetdiploma primair leerlingwezen in hun bezit hebben. Een andere respondent merkthier echter over op dat dit formeel, op papier wel zo is, maar dat dat in de praktijkniet zo werkt.

4.2 Alternatieve leer(arbeids)plaatsen

Op basis van bovenstaande paragraaf is evident dat het vinden van een leerbedrijfniet steeds even gemakkelijk is (geweest). Voor deze problematiek zijn door diversebetrokkenen in de loop van de tijd oplossingen bedacht. Ze wijken in meerdere ofmindere mate af van de oorspronkelijke opzet van de tussenopleiding. Voor degenendie 'recht in de leer' zijn, is dat om verschillende redenen niet altijd acceptabel.In hun ogen wordt daarmee afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de opleiding. Hoog-uit mogen dergelijke altematieven voor een beperkte periode, als noodoplossingwarden toegepast. Maar niet alleen heerst er bezorgdheid over de kwaliteit, ookwarden er arbeidsvoorwaardelijke bezwaren aangevoerd tegen enkele constructies.

Hiema zullen we enkele varianten de revue laten passeren. Sommige noemen wealleen maar, op andere gaan we wat dieper in. Dat de financien een cruciale rol spe-len bij het bedenken van de meeste altematieven is onmiskenbaar.

Page 47: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werksuigbouwkunde 39

In het kader van dit onderzoek was het niet mogelijk een indicatie te krijgen vande (relatieve) aantallen leeriingen dat gebruik maakt van de verschillende construc-ties. We kunnen dus ook niets zeggen over de verhouding tussen leerlingen in de'reguliere' en leerlingen in 'altematieve' leerarbeidsplaatsen (zie voor nadere infor-matie: Frietman & Hovels, 1994).

Om het voor een bedrijf financieel aantrekkelijk te maken een leerling in dienst tenemen, waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met het (aanvankelijke) te-kort aan werkervaring, is de volgende constructie bedacht. De leerling krijgt niet eenarbeidsovereenkomst voor 4 dagen, maar voor slechts 2 dagen per week. De andere 2dagen krijgt de leerling een studie-overeenkomst. Deze constructie duurt maximaaleen half jaar en moet daama omgezet warden in een full time-arbeidsovereenkomst(i.c. 4 dagen per week). De achterliggende gedachte hierbij is dat de leerling een halfjaar nodig heeft om op tempo te komen (men vergelijkt de leerling dan met zijncollega uit de primaire opleiding). In feite levert hij in die periode slechts een halveproduktie. De redenering is dan dat de leerling daarom ook maar voor de helft hoeftte warden uitbetaald.

Als gevolg van de verschillende subsidie-regelingen die de branches onderscheiden,is het soms gunstiger om leerlingen geen lok te geven op basis van de voortgezette,maar op basis van de primaire opleiding. Immers de FME subsidieert alleen de pri-maire opleiding en de Uneto keert voor een leerling in de primaire opleiding hetdubbele uit van iemand in de voortgezette opleiding. Voor bedrijven is het daaromaantrekkelijker met leeriingen uit de tussenopleiding een lok voor de primaire oplei-ding af te sluiten. Daarbij kan overigens ook een rol spelen dat een aantal leerlingenin de tweede fase tegelijkertijd hun diploma primair leerlingwezen halen (zie ookhiema).

Een veelvuldig toegepaste oplossing is die waarbij de leerlingen naast een lok geenarbeidsovereenkomst krijgen, maar een studie- of opleidingsovereenkomst . Zij wor-den daarbij niet in dienst genomen van een enkel bedrijf, maar bij een stichting ofcooperatie. In het bestuur daarvan zitten bijvoorbeeld vertegenwoordigers van deel-nemende bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties, consulenten van deLandelijke Organen en directies van arbeidsbureaus. De stichting/cooperatie zorgtvoor scholing en plaatst (detacheert) de leerlingen bij haar leden. Bij deze ledenwordt per door de leerling gemaakt produktief uur een bepaald bedrag gedeclareerd.De praktische beroepsbegeleiding kan plaatsvinden met de medewerking van be-drijfsscholen. De leerlingen ontvangen geen loan, maar een zakgeldvergoeding (circa,400,- bruto per maand); daamaast houden hun ouders de nonnale rechten op kin-derbijslag. Ook krijgen ze de studiekosten vergoed. Een nadeel voor de leerlingen is

Page 48: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

40 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

dat, wanneer de studie-overeenkomst is afgelopen, zij geen recht hebben op eenWW-uitkering5.

Een concrete invulling van de constructie met een opleidingsovereenkomst is devolgende. In het eerste jaar van de tweede fase volgen de leerlingen de opleidingprimair leerlingwezen in een scholingscentrum (bedrijfsschool). Ze krijgen daarbijenkele vrijstellingen voor het theoriedeel. In dat jaar volgen ze parallel daaraan ookhet programma voortgezet leerlingwezen. In het tweede jaar nemen ze deel aan hetpraktische gedeelte van de voortgezette opleiding. Idealiter betekent dit dat ze mee-lopen in de produktie-afdelingen van het bedrijf, maar dat is als gevolg van de slech-te economische situatie niet altijd mogelijk. Als dat niet kan, blijven ze in de be-drijfsschool en wordt de produktie zo veel mogelijk binnen de bedrijfsschool ge-haald.

Verder kunnen nog genoemd warden de constmctie waarbij twee leerlingen sameneen leerarbeidsplaats delen (elk voor twee dagen in plaats van vier) en de overigetwee dagen bijvoorbeeld doorbrengen in een Praktijk Opleidingscentrum (dit is dezogenaamde 'duo-lok'), en de stage-constructie. In dit laatste geval sluit men geenarbeidsovereenkomst af, maar een stage-overeenkomst. De leerlingen warden dan alsstagiairs beschouwd, vergelijkbaar met die uit het lang-mbo. Het komt ook voor datleerlingen via een uitzendbureau zijn aangesteld. In beide laatste gevallen ontvangende leerlingen geen loan, maar (hooguit) een (relatief lage) vergoeding.

4.3 Ervaringen met leerlingen uit de tussenopleidingen

Ervaringen van bedrijvenVijftien van de onderzochte bedrijven hebben een of meer leerlingen van de tussen-opleiding in dienst (gehad). De ervaringen van deze bedrijven varieren sterk; positie-ve en negatieve ervaringen houden elkaar in evenwicht. Veel bedrijven vonden hetmoeilijk om een oordeel uit te spreken, omdat het aantal leerlingen uit de tussenop-leiding erg gering is (veelal 1 of 2 leerlingen per bedrijf; het maximale aantal leerlin-gen bedraagt 8). Hoewel de vraag naar de ervaringen met leerlingen van de tussen-opleiding in absolute zin is gesteld, maken de infonnanten toch vaak een vergelij-king met leerlingen die, hetzij primair leerlingwezen, hetzij het lang-mbo volgen ofhebben gevolgd. Door deze omstandigheden is het nauwelijks mogelijk om algemeneuitspraken te doen over de mate van tevredenheid van bedrijven over het niveau vande leerlingen uit de tussenopleiding. Wel zijn enkele lijnen te ontdekken in de rede-nen voor de tevredenheid of ontevredenheid van de bedrijven. Positieve elementen

Page 49: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 41

zijn het algemeen niveau ('slimheid'), het theoretische niveau en persoonskenmerkenals zelfstandigheid en uitdrukkingsvaardigheid. Bedrijven die minder tevreden ofontevreden zijn, wijzen veelal op het tekort aan praktische vaardigheden en praktijk-ervaring. De ervaringen met leerlingen uit de tussenopleiding kunnen van invloedzijn op de mate waarin bedrijven behoefte hebben aan deze categorie leerlingen. Inhoofdstuk 5 gaan we hier nader op in.

De mening van consulentenDe ervaringen van de bedrijven vormen een invalshoek om tot een oordeel te komen.De consulenten hebben daar mogelijk een wat andere kijk op, omdat zij te makenhebben met meer leerlingen (afkomstig uit verschillende trajecten) en ook met meerbedrijven. Hierdoor hebben zij ook meer vergelijkingsmogelijkheden.

Ook de consulenten constateren aansluitingsproblemen tussen de eerste en twee-de fase wat de handvaardigheid van de leeriingen betreft. Een respondent stelt dat,als men pretendeert na de eerste fase de leerlingen op het niveau primair leerlingwe-zen af te leveren, er niet alleen veel meer aandacht dient te warden besteed aan de

praktische vaardigheden, maar ook aan het beroepsmatige functioneren op zich.Anderzijds leeft er de vrij algemene opvatting dat leerlingen uit de tussenopleidingvergeleken met hun collega's met de primaire opleiding weliswaar een achterstandhebben qua produktietempo, maar dat zij dat toch vrij snel oppikken (in drie maan-den a een half jaar) en vervolgens een meerwaarde kunnen hebben als gevolg vanhun bredere opleiding, zelfstandigheid, hoger abstractievermogen, et cetera.

De mening van coordinatorenHet merendeel van de mbo-colleges heeft, als de leerlingen eenmaal de eerste fasevan de tussenopleidingen hebben afgesloten, weinig of geen bemoeienis meer methet verdere verloop van hun opleiding. Wel hebben sommige van hen contacten metbedrijven en krijgen ze op deze manier feedback over hun leerlingen.

In het algemeen lijken zij een wat positiever oordeel te hebben over de tevreden-heid van het bedrijfsleven over de leerlingen dan het bedrijfsleven zelf. Naar aanlei-ding van enkele kritische reacties merkt men op dat het, gezien de enorme diversiteitaan functies en taken, onmogelijk is bij de opleiding rekening te houden met dewensen van elk afzonderlijk bedrijf. Bovendien mag men niet vergeten ook rekeningte houden met de wensen en mogelijkheden van de leerling zelf.

Page 50: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

42 G. Driessen. P. den Boer. B. Hdvels & E. Smeets

4.4 Aansluitingsproblemen

Volgens de oorspronkelijke opzet van de opleidingen zou er sprake moeten zijn vaneen 'naadloze overgang' van de eerste naar de tweede fase. In de praktijk blijkt datdie niet overal en in alle opzichten gerealiseerd is.

Op basis van het in paragraaf 4.3 gestelde kan warden geconcludeerd dat er in debedrijven vooral problemen zijn met betrekking tot het handvaardigheidsniveau.Daar schort het volgens velen aan. Bij deze kritiek past echter een relativering. Im-mers, het tekort wordt voomamelijk gezien in vergelijking tot het praktijkniveau vande leerlingen uit de primaire opleiding leerlingwezen. Een aantal respondenten merktin dit opzicht op dat de bedrijven kennelijk verkeerd of in het geheel niet zijn voor-gelicht over wat de tussenopleiding nu precies inhoudt en wat er verwacht kan wor-den van de leerlingen na twee jaar voltijds onderwijs. Een goede voorlichting lijktdaarmee op z'n plaats.

Wat het theoretisch deel van de opleiding betreft lijkt de naadloze aansluitingvooral af te hangen van de gerichtheid qua leerstof van het mbo-college; betreft hetvoomamelijk mbo-stof of leerlingwezen-stof? In het eerste geval is het gevaar vanaansluitingsproblemen niet denkbeeldig. Niet alleen vanwege de inhoud van de stof,maar ook vanwege de manier waarop die via de leenniddelen en docenten wordtovergedragen. Met betrekking tot dit laatste bestaan er volgens sommige responden-ten grote cultuurverschillen. Hier wreekt zich dus het ontbreken van een landelijkestandaardisatie van het eindniveau en de inhoud van de eerste fase van de opleiding.

4.5 Succes

Uitval en rendement

Zoals eerder gesteld is het vooralsnog moeilijk harde conclusies te trekken overuitval en rendement in de tweede fase. Immers, de meeste leerlingen zitten nog pasnet in het derde jaar en het aantal leerlingen in het vierde jaar is in absolute zin vrijgering. Daamaast volgt een deel van de leerlingen in het derde jaar (ook) de primaireopleiding. De navolgende cijfers betreffen daarom vooral inschattingen van consu-lenten.

Het verwachte rendement dat door de respondenten wordt genoemd, dat wilzeggen het percentage leerlingen dat na twee jaar praktijk het diploma van de tussen-opleiding zal halen, vertoont flink wat variatie; de percentages varieren van 20 tot100. Daarbij warden tal van redenen aangevoerd waarom het niet zo goed lukt. Voorwerktuigbouwkunde lijkt de kans op succes wat groter dan voor elektro6. Echter,binnen deze opleidingen dient een onderscheid te warden gemaakt naar specialisatie.

Page 51: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 43

Met name montage en onderhoud lijkt in dezen een zorgenkindje. Verder is er ooknog een verschil tussen het theorie- en het praktijkdeel van de tweede fase. Enkeleconsulenten merken op dat het bij een deel van de leerlingen aan zelfdiscipline ont-breekt: 'ze zijn soms nog te speels, te schools'. De overgang van de schoolse situatienaar een situatie van werkend leren gaat kennelijk niet iedereen even gemakkelijk af.Er is daarom meer controle nodig en de leerlingen moet geleerd warden hun energiegoed te verdelen tussen werken en leren. Soortgelijke opmerkingen warden overi-gens ook gemaakt ten aanzien van het praktijkdeel. Met name het afwerken van detaken uit het takenboek stagneert bij sommige leerlingen.

Met betrekking tot uitval warden twee soorten opmerkingen gemaakt, afhankelijkvan het gevolgde programma. Enerzijds wordt gesteld dat leerlingen die gedurendehet derde jaar het diploma primair leerlingwezen halen, in ieder geval een startkwali-fikatie hebben. Als zij daama uit zouden vallen, is dat minder problematisch danwanneer ze helemaal geen diploma zouden hebben. Anderzijds zijn er veel leerlingendie geen diploma primair leerlingwezen halen; voor hen is het als ze uitvallen eengroot probleem dat ze niets hebben om op terug te vallen. De leerlingen die er meestoppen doen dat overigens in een aantal gevallen omdat ze werk hebben gevonden;anderen willen geld gaan verdienen en zijn op zoek naar een baan. Ook zijn er leer-lingen die helemaal van richting veranderen of voor een ander beroep kiezen.

Kenmerken van succesvolle leerlingenEvenals aan de coordinatoren uit de eerste fase is ook aan de consulenten gevraagdeen typering te geven van succesvolle leerlingen in de tweede fase van de tussenop-leiding. De volgende kenmerken werden genoemd: ze zijn gemotiveerd en hebbeneen goede inzet, tonen interesse, tonen initiatief, ze zijn theoretisch beter toegerustdan leerlingen uit de primaire opleiding, ze denken mee, hebben meer inzicht, kun-nen beter abstract denken, pakken de draad snel op, hebben snel inzicht in de proble-men, zijn mondiger, en ze zijn 'beschaafder' dan kmbo-leerlingen.

Page 52: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 53: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

45

5 Perspectieven

5.1 Behoefte aan leerlingen en afgestudeerden van de tussenopleidingen

Bij de verschillende respondent-categorieen hebben we geinformeerd naar hunideeen met betrekking tot de mate waarin er behoefte is aan leerlingen en afgestu-deerden van de tussenopleidingen. Deze vraag is allereerst aan de bedrijven voorge-legd. Bij die categorie hebben we overigens niet alleen specifiek gevraagd naar debehoefte aan afgestudeerden, maar ook naar de plaatsbaarheid van leerlingen in detweede fase van de opleiding. Ten dele is er in dit opzicht dus enige overlap methetgeen in het vorige hoofdstuk is beschreven met betrekking tot het vinden van eenleerarbeidsplaats - het perspectief is hier echter anders. De reden dat we de behoefteaan leerlingen en afgestudeerden hier samen hebben genomen is voor een belangrijkdeel ingegeven doordat de bedrijven dit onderscheid niet altijd even helder maken.Voor een aantal bedrijven is het vervangen van het arbeidscontract voor de tweedefase door een vaste aanstelling een logische stap. Ook aan de consulenten en coordi-natoren is de vraag naar de behoefte aan afgestudeerden voorgelegd. Belangrijk ishet te melden dat het voomamelijk gaat om toekomstverwachtingen van min of meerdirect betrokkenen en daarmee niet om harde feitelijkheden.

Behoefte volgens de bedrijven zelf

De in het onderzoek betrokken bedrijven kunnen we rangschikken naar de matewaarin zij behoefte hebben aan leerlingen van de tweede fase van de tussenopleidingwerktuigbouwkunde en/of elektrotechniek of aan afgestudeerden van deze tussenop-leidingen. Er ontstaan dan drie vrijwel even grote groepen: (1) bedrijven die aange-ven dat deze behoefte aanwezig is of in de toekomst zal ontstaan, c.q. die in de tus-senopleiding voor hun eigen bedrijf een meerwaarde zien; (2) bedrijven die te ken-nen geven dat deze behoefte bij hen niet aanwezig is; (3) bedrijven die zich hieroverniet duidelijk uitspreken of voor welke de precieze opleidingsachtergrond een min-der belangrijk selectiecriterium is.

Hoewel bij de selectie van de bedrijven een spreiding is gerealiseerd naar onderandere regio en het aantal werknemers, spreekt het vanzelf dat bij een aantal van 33bedrijven aan bovengenoemde verdeling geen kwantitatieve betekenis kan wardentoegekend. De beschrijving van de behoefte aan leerlingen van de tussenopleiding indeze paragraaf heeft een kwalitatief karakter. Centraal hierbij staan de gepercipieerdevoor- en nadelen van de tussenopleiding, veelal in vergelijking met andere relevante

Page 54: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

46 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

opleidingswegen. Waar mogelijk benoemen we kenmerken van de bedrijven of vanhun omgeving die van invloed kunnen zijn op de behoefte aan leerlingen van detussenopleidingen.

Los van deze specifieke kenmerken warden door de bedrijven enkele algemeneomstandigheden genoemd die de behoefte meebepalen. In sterke mate beslissendvoor de behoefte is de conjunctuur en de daarmee samenhangende vraag naar pro-dukten en diensten. De economische gesteldheid beinvloedt ook bijvoorbeeld viahet als gevolg van inkrimping en faillissementen overtollig warden van zittend per-soneel het aanbod aan concurrerende arbeidskrachten. Behalve deze algemenecondities, speelt ook het specifieke personeelsbeleid van een bedrijf een rol. Sommi-ge respondenten achten bijvoorbeeld in het kader van het aannamebeleid de persoonbelangrijker dan de opleiding.

Voordelen van de tussenopleidingBedrijven die behoefte (zullen) hebben aan afgestudeerden van de tussenopleiding,geven hierbij meestal aan dat het een goede aanvulling is op andere opleidingswe-gen. Doorgaans gaat het niet om een spontane behoefte op basis van een uitgestip-peld opleidings- of selectiebeleid (de tussenopleiding is in dit opzicht ook nog onvol-doende bekend), maar om een reactie op een vraag van bijvoorbeeld een mbo-colle-ge of een consulent van de SOM of VEV, of als de informant niet eerder van detussenopleiding had gehoord - om een inschatting op basis van een korte schets vande tussenopleiding door de onderzoekers. De voordelen van de tussenopleiding diebedrijven aandragen zijn voor een deel afhankelijk van de opleiding waarmee detussenopleiding wordt vergeleken. In de meeste gevallen betreft de vergelijking hetprimair leerlingwezen. Dat kan dan zowel het uitstroomniveau als het instroomni-veau betreffen; in het laatste geval vormt het referentiekader feitelijk de vbo-uit-stroom. Deze laatste, op het eerste gezicht wellicht merkwaardige vergelijking, isverklaarbaar doordat in een aantal bedrijven leerlingen die na de eerste fase van detussenopleiding binnenkomen, op gelijke wijze warden behandeld als de afgestu-deerden van de Its of mavo die het primair leerlingwezen gaan volgen. Zo sturensommige bedrijven beide categorieen leerlingen naar de bedrijfsschool, terwijl zij diede 'reguliere' voortgezette leerlingwezen-opleiding volgen in het bedrijf zelf werk-zaam zijn .

De meest genoemde voordelen van de tussenopleiding in vergelijking met hetprimair leerlingwezen zijn het hogere theoretische niveau en in meer algemene zinhet hogere ontwikkelingsniveau. Dit voordeel wordt overigens ook genoemd doorbedrijven die geen behoefte hebben aan leerlingen uit de tussenopleiding; blijkbaar isdit niet voor alle bedrijven een doorslaggevend argument (zie verder hiema 'Nadelenvan de tussenopleiding').

Page 55: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 47

Slechts twee bedrijven geven aan dat de 'bredere', eerste fase van de tussenoplei-ding (machinaal verspanen, constmctie en montage/onderhoud, dan wel energietech-niek en informatietechniek) voor hen voordelen biedt. Dit past in het streven naar'all-round' of 'multi-skilled' werknemers.

In vergelijking tot de vbo-ers die instromen in het primair leerlingwezen hebbende leerlingen uit de tussenopleidingen volgens enkele bedrijven het voordeel dat zewat verstandiger zijn of een betere motivatie tentoonspreiden. Dit heeft ook te makenmet de leeftijd (2 jaar ouder).

Bij de vergelijking tussen de tussenopleiding en het primair leerlingwezen spelenook arbeidsmarktoverwegingen een rol. Veel bedrijven geven aan dat de uitstroomuit de Its de laatste jaren sterk is afgenomen. Bovendien is in de ogen van veel infor-manten het niveau van afgestudeerde Its-ers gemiddeld gedaald. Dit maakt de tussen-opleiding relatief aantrekkelijk. Vooral enkele grotere bedrijven zien in de tussenop-leiding een mogelijkheid om bij een eventuele schaarste (waarvan op dit momentoverigens geen sprake is) op de arbeidsmarkt problemen bij het aantrekken van vol-doende gekwalificeerde werknemers te verminderen. Ook sommige van de bedrijvendie op basis van opleidingskenmerken feitelijk geen meerwaarde zien in de tussenop-leiding, geven aan dat het niet uitgesloten is dat zij vanwege arbeidsmarktomstandig-heden er toch mee in zee zullen gaan.

Voor een aantal bedrijven valt ook de vergelijking met het lang-mbo gunstig uitvoor de afgestudeerden uit de tussenopleiding. Het meest genoemde voordeel is datde afgestudeerden aan de tussenopleiding meer praktijk hebben gehad, een meerpraktische instelling hebben en - het meest frequent genoemd in de produktie ofuitvoering willen werken. Afgestudeerden aan het lang-mbo willen volgens dezebedrijven vaak 'zo snel mogelijk uit de overall' en ambieren eerder een functie in dewerkvoorbereiding, op de tekenkamer, bij de afdeling kwaliteitscontrole, et cetera.Het aantal functies en de doorstroming op dit niveau zijn echter vaak niet zo groot.

Nadelen van de tussenopleidingDe bedrijven die aangeven dat zij weinig of geen meerwaarde zien in de tussenoplei-ding, vergelijken deze opleiding met de in- of uitstroom van het primair leerlingwe-zen. Er warden drie, onderling samenhangende nadelen genoemd, waarvan het eerstevaak als belangrijkste:a. de praktijkachterstand van leerlingen na de eerste fase van de tussenopleiding, in

vergelijking met de leerlingen die het primair leerlingwezen hebben gevolgd;b. het gegeven dat leerlingen uit de tussenopleiding, in tegenstelling tot die van het

primair leerlingwezen, in de eerste twee jaar niet door het bedrijf zelf kunnenwarden 'gevonnd';

c. de hogere kosten voor het bedrijf.

Page 56: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

48 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Ada.Dat de leerlingen uit de tussenopleiding vergeleken met leerlingen die primair leer-lingwezen hebben gevolgd een praktijkachterstand hebben, wordt vrij algemeenaangegeven, ook door bedrijven die desondanks wel gebruik willen maken van leer-lingen van de tussenopleiding. De aard en het niveau van de werkzaamheden lijkenvan invloed op de vraag in hoeverre deze achterstand al dan niet als een groot pro-bleem wordt beschouwd. Voor de in het onderzoek betrokken bedrijven met gespeci-aliseerde werkzaamheden die veel praktijkervaring vragen, weegt deze praktijkach-terstand doorgaans zwaar. Twee voorbeelden:* Een bedrijf dat in de bedrijfsschool leerlingen opleidt in de richting machinaal

verspanen rekent voor dat iemand met een jaar primair leerlingwezen twee keerzo veel praktijk (in de richting verspanen) heeft gehad dan iemand van de tussen-opleiding in twee jaar. Dat die laatste leerling ook montage/onderhoud en con-structie in het pakket heeft gehad, is voor dit bedrijf niet relevant, want verspanenis al moeilijk en breed genoeg.

* In een elektrotechnisch bedrijf zijn werknemers op niveau 'technicus' verant-woordelijk voor bijvoorbeeld inbedrijfstelling van installaties. Dit vergt volgensde woordvoerder van dit bedrijf veel praktijkervaring en -inzicht, iets dat niet mettwee jaar bedrijfservaring kan warden verkregen. Daarvoor is de route via hetprimair leerlingwezen, (monteur, eerste monteur, technicus) veel beter geschikt.

In bedrijven met werkzaamheden die minder specialistisch zijn of die minder prak-tijkervaring vragen, hoeft het relatieve praktijktekort niet tot problemen te leiden.Hier kan het warden gecompenseerd, of meer dan dat, door het hogere (theoretische)niveau of het als hoger ingeschatte niveau na afloop van de opleiding: iemand van detussenopleiding 'pakt het sneller op' of 'heeft toch iets meer tussen de oren'. Demogelijkheden en de bereidheid om de leerlingen in de eerste fase te begeleidenspelen hierbij ook een rol. Zo zegt een woordvoerder van een groot bedrijf: 'Wijbrengen ze de praktische vaardigheden eerst bij. Dat kunnen wij ons veroorloven,maar veel kleine bedrijven kunnen of willen dat niet'.

Behalve in relatieve zin, dat wil zeggen in vergelijking met het primair leerling-wezen, is in de optiek van een aantal bedrijven ook sprake van een praktijktekort inabsolute zin: het aanbod in de eerste jaren van de tussenopleiding is volgens dezebedrijven onvoldoende om in hun bedrijf met kans van slagen het voortgezet leer-lingwezen te volgen. Dit tekort heeft overigens niet alleen betrekking op het aantalpraktijkuren, maar ook op de vaktheorie. Enkele bedrijven wijzen daarbij op slechtestudieresultaten van leerlingen op de cbo-school. Andere bedrijven wijzen op deorganisatie van het leerlingwezen in hun bedrijf. In veel van de onderzochte bedrij-ven verblijven de leerlingen van het primair leerlingwezen een groot deel van de tijdin een bedrijfsschool, terwijl de leerlingen voortgezet leerlingwezen vrij zelfstandig

Page 57: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrolechniek en werktuigbouwkunde 49

in de produktie werken. Voor een leerling die twee j'aar onderwijs op een mbo-colle-ge achter de rug heeft, wordt dat laatste niet haalbaar geacht: de leerling heeft teweinig praktijkervaring en kent het bedrijf niet. Dit is een van de overwegingen diesommige bedrijven hebben doen besluiten om leerlingen van de tussenopleiding dievan het mbo-college komen in eerste instantie dezelfde behandeling te geven als deleerlingen die het primair leerlingwezen gaan volgen.

Ad b.De meeste grote en ook enkele kleine bedrijven die in het onderzoek zijn betrokken,hebben een bedrijfsschool of maken gebruik van een gezamenlijke bedrijfsschoolvoor het primair en soms ook het voortgezet leerlingwezen. Dit heeft voor veel be-drijven twee voordelen. Ten eerste biedt het de mogelijkheid om het praktijkdeel vande opleiding bedrijfsspecifiek in te vullen. Dit is bij uitstek van belang als de be-drijfswerkzaamheden in de beroepsopleidingen niet of onvoldoende aan bod komenof als de faciliteiten en deskundigheid op de scholen niet toereikend warden geachtom deze vaardigheden bij te brengen. Als tweede voordeel van de bedrijfsschoolwordt genoemd dat gedurende de praktijkopleiding ook de bedrijfscultuur en -menta-liteit kan warden overgebracht. Dit heeft voor een deel van de onderzochte bedrijvenduidelijke meerwaarde boven de binnenschoolse eerste fase van de tussenopleiding.Dat de leerlingen van de tussenopleiding minder lang (slechts twee jaar) begeleidingvanuit het bedrijf behoeven, weegt daar niet tegen op.

Deze argumenten gelden niet voor alle bedrijven die gebruik maken van eenbedrijfsschool. Enkele kleinere bedrijven merken op dat de inhoud of het karaktervan de opleiding in de bedrijfsschool in bepaalde opzichten te bedrijfsspecifiek is,namelijk te veel geent op het 'gastbedrijf.

Ad c.

Vier bedrijven zien als een probleem van de tussenopleiding dat de leerlingen rela-tief duur zijn. In drie gevallen speelt de leeftijd een rol; het referentiekader is voordeze bedrijven de instroom in het primair leerlingwezen. De leerlingen die uit deeerste fase van de tussenopleiding komen zijn ongeveer twee jaar ouder en dus duur-der. Een bedrijf uit de grootmetaal noemt expliciet het geringere subsidiebedrag voorleerlingen uit de tussenopleiding als reden om niet te veel leerlingen uit deze oplei-ding te plaatsen. De meeste andere bedrijven geven aan dat subsidie wel een rolspeelt, maar niet de belangrijkste reden is om al dan niet met de tussenopleiding inzee te gaan.

Page 58: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

50 G. Driessen, P. den Boer. B. Hovels & E. Smeets

Behoefte volgens de consulenten

De mening van de consulenten wijkt in het algemeen niet veel af van die van debedrijven. Om die reden zullen we het hier kort houden. Een belangrijk deel van deconsulenten geeft aan dat het maken van een inschatting van de behoefte een moei-lijke aangelegenheid is. Op de eerste plaats is dat volgens hen afhankelijk van deconjunctuur; maar ook de ontwikkelingen in de techniek spelen een centrale rol. De(invulling van de) behoefte hangt daamaast uiteraard ook sterk samen met de be-kendheid van de opleiding. In het algemeen zijn de perspectieven goed, alhoeweldaarbij een onderscheid dient te warden gemaakt naar afstudeercohort (conjunctuur-effect). Vaak wordt de verwachting uitgesproken dat de kansen op de arbeidsmarktvoor afgestudeerden van de tussenopleiding niet anders zullen liggen dan voor leer-lingen die via een altematieve route het diploma voortgezet leerlingwezen hebbenbehaald. Dit houdt dus eigenlijk in dat de bredere tussenopleiding geen meerwaardeheeft; maar mogelijk compenseert de breedte hier het feit dat de leerlingen uit detussenopleiding alles bij elkaar minder praktijkervaring hebben opgedaan. De speci-fieke invulling van de behoefte is vrijwel geheel afhankelijk van het werk dat in debetreffende regio voorhanden is. Als er bijvoorbeeld veel industrie is, zal waarschijn-lijk de behoefte aan leerlingen met de elektro-specialisatie TBI (technicus Bedrijfsin-stallaties) groter zijn dan wanneer er nauwelijks industriele ondememingen gevestigdzijn. Een belangrijk punt dat naar voren wordt gebracht is het volgende. Als er in eenbepaalde regio voor de betreffende functies maar een beperkt aantal (grote) bedrijvenin aanmerking komt, dan wordt het voor de plaatsbaarheid van afgestudeerden welerg moeilijk als het met die bedrijven slecht gaat. Een tweede punt dat de consulen-ten noemen is dat er discrepanties kunnen ontstaan tussen enerzijds de specialisatiesdie de leerlingen hebben gekozen (of zouden willen kiezen) en anderzijds de speci-fieke vraag bij bedrijven naar bepaalde specialisten2.

Overigens is er volgens de consulenten geen of nauwelijks sprake van concurrentievan leerlingen uit de tussenopleidingen en leerlingen uit het ('reguliere') leerlingwe-zen. Enkele consulenten stellen dat de tussenopleiding een welkome aanvullingvormt, met name omdat het aanbod van leerlingen uit de leerlingwezen-opleidingniet erg groot is. Wel wordt ten aanzien van leerarbeidsplaatsen opgemerkt dat wan-neer er sprake is van een bedrijfsschool, dit wel tot concurrentie kan leiden omdatdaar mogelijk bepaalde plaatsen worden vrijgehouden. Van concurrentie is in zekerezin ook sprake als een leerling uit de tussenopleiding terecht of niet terecht eenlok heeft voor de primaire opleiding.

Page 59: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werkluigbouwkunde

Behoefte volgens de coordinatoren

51

De coordinatoren zijn het meest optimistisch als het gaat om het behoefte-aspect.Nagenoeg alien verwachten dat er in de toekomst een grote vraag zal zijn. Sommi-gen leiden dit af uit signalen die zij hebben gekregen uit het bedrijfsleven (recht-streeks of via de overgangscommissie) en van consulenten; anderen baseren zich ophet feit dat er meer aanbod is aan leerarbeidsplaatsen dan waaraan de school kanvoldoen3. Bij die verwachtingen dient overigens te warden aangetekend dat diezullen uitkomen onder de conditie dat de economie blijft aantrekken en dat de naam-bekendheid van de tussenopleidingen toeneemt. Enkele coordinatoren merken aan-vullend op dat de behoefte waarschijnlijk minder groot zal zijn bij grote bedrijven.Deze hebben namelijk vaak zelf opleidingsfaciliteiten in de vorm van bedrijfsscho-len, waar leerlingen specifiek kunnen warden toegemst voor op het betreffendebedrijf afgestemde functies en taken. In dergelijke bedrijven is er ook een sterkerebehoefte aan specialisten. In het midden- en kleinbedrijf daarentegen zouden all-rounders betere kansen maken4. Dit laatste sluit daarmee dus beter aan bij de relatiefbreed opgeleide leerlingen uit de tussenopleiding. De perspectieven voor de afgestu-deerden liggen dan vooral in de functie van zelfstandig vakman, met in potentieleidinggevende taken (meewerkend voorman).

Samenvattend

Het bovenstaande samenvattend kan geconcludeerd warden dat de behoefte aanleerlingen van de tussenopleiding vooral afhangt van de conjunctuur, van de naam-bekendheid en de specifieke werkzaamheden die in een bedrijf warden verricht. Watdit laatste betreft is er zoveel variatie binnen en tussen bedrijven, dat het niet moge-lijk is daar in meer algemene zin uitspraken over te doen: de behoefte is voor wel-haast elk bedrijf uniek. Als we afzien van deze relativeringen lijken de bij het onder-zoek betrokken respondenten gematigd tot zeer optimistisch. De coordinatoren zijndaarbij het meest positief, de consulenten nemen een tussenpositie in en de bedrijvenzelf zijn wat terughoudender. Enkele van de bedrijven zeggen weinig behoefte tehebben aan de tussenopleiding, omdat zij zelf over inteme opleidingsfaciliteitenbeschikken.

5.2 Suggesties ter verbetering van de tussenopleidingen

In de vorige paragraaf hebben we aandacht besteed aan de behoefte die er volgens deverschillende respondent-categorieen bestaat, respectievelijk zal bestaan aan leerlin-gen en afgestudeerden van de tussenopleidingen. In dat kader zijn ook enkele voor-

Page 60: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

52 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

en nadelen naar voren gebracht door de betrokkenen. Daarbij aansluitend hebben wetevens de vraag gesteld op welke wijze de tussenopleidingen eventueel verbeterdzouden kunnen warden. In deze paragraaf gaan we daar nader op in; net zoals hier-boven maken we daarbij een onderscheid naar respondent-categorie.

Suggesties van bedrijven

De meeste bedrijven noemen geen specifieke verbeterpunten voor de tussenoplei-ding, hetzij omdat ze deze opleidingsvorm onvoldoende kennen, hetzij omdat ze deopleiding niet zien zitten. De eerste groep betreft vooral kleinere bedrijven, zowelmet als zonder leerlingen van de tussenopleiding in dienst. Eerder is al beschrevendat voor een deel van deze bedrijven de specifieke opleidingsachtergrond van (leer-ling-)werknemers er minder toe doet en dat de bekendheid van de tussenopleidingniet erg groot is. De tweede groep betreft een aantal grotere bedrijven die via hetreguliere leerlingwezen nieuwe werknemers grotendeels intern opleiden. Voor dezebedrijven bieden onderwijskundige aanpassingen van de tussenopleiding onvoldoen-de soelaas.

De suggesties voor verbeteringen die bedrijven noemen, betreffen vrijwel uitslui-tend de eerste fase van de tussenopleiding en hebben voor een groot deel betrekkingop het praktijkgehalte van deze fase. Meestal is de wens om meer praktijk in te bou-wen in algemene zin geformuleerd (bijvoorbeeld meer praktijkuren). Daamaast doenenkele bedrijven nog specifieke suggesties, namelijk het inbouwen van korte stagesin de eerste fase en het minder breed maken van de opleiding. Beide suggestieswarden door twee bedrijven naar voren gebracht. Het minder breed maken van deeerste fase van de tussenopleiding (het betreft in dit geval werktuigbouwkunde) biedtin de visie van deze bedrijven ruimte om meer tijd vrij te maken voor praktijk in derichting die voor het bedrijf (het meest) belangrijk is: 'Je moet ze even laten ruikenaan de verschillende richtingen en daama laten kiezen'.

Twee grotere bedrijven vinden dat in de eerste fase van de tussenopleiding dieperop de vaktheorie moet warden ingegaan. Een enkel bedrijf acht voor elektro hetniveau van Technicus niet haalbaar en ook minder toepasselijk; in plaats daarvan zouhet niveau van Eerste monteur moeten warden nagestreefd. Een ander bedrijf steltdat de leerstof in de eerste fase beter afgestemd zou moeten warden op de leerling-wezen-opleiding. De twee bedrijven die de leerlingen van de tussenopleiding heteerste jaar de praktijk van de primaire leerlingwezen-opleiding laten volgen (voorwerktuigbouw; zie hoofdstuk 4) en in het tweede jaar die van het voortgezet leerling-wezen, vinden op basis van hun ervaringen dat deze constructie ook voor anderebedrijven voordelen heeft en dat de tussenopleiding in die richting kan warden aan-gepast. Een respondent pleit op grond van zowel zijn bedrijfsfunctie als zijn ervarin-

Page 61: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 53

gen in een overgangscommissie van de tussenopleiding voor een landelijke examine-ring ter afsluiting van de eerste fase.

Suggesties van consulenten

Het merendeel van de suggesties van de consulenten heeft betrekking op de eerstefase van de opleiding. Unaniem is men het er over eens dat er in de eerste fase meerpraktijk dient te warden opgenomen. Dat kan op verschillende manieren gestaltekrijgen. Genoemd warden: stages (onder schooltijd en/of buiten schooltijd), excur-sies naar bedrijven, samenwerking met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vormvan uitwisseling met (leerlingen van) bedrijfsscholen of het gebruik maken vanelkaars faciliteiten (outillage), uitbreiding van de lestijd en daarbinnen van de prak-tijklessen.

Een tweede punt betreft mogelijke vormen van samenwerking. Hoewel er op eenaantal plaatsen al sprake is van een goede samenwerking tussen de betrokkenen, zoudie volgens verschillende consulenten nog verbeterd kunnen warden. Gedacht Ranwarden aan een sterkere samenwerking tussen mbo-colleges enerzijds en streekscho-len, consulenten, Landelijke Organen en het bedrijfsleven anderzijds.

Op de derde plaats wordt er voor gepleit tot een betere afstemming tussen deeerste en tweede fase te komen, niet alleen qua theorie, maar ook qua praktijk entoetsing van de leerstof. Met name wordt het als een groot probleem ervaren dat deleerlingen na afsluiting van de eerste fase eigenlijk geen erkend diploma hebben.Wanneer ze vervolgens geen leerarbeidsplaats kunnen vinden of gedurende de twee-de fase met de opleiding stoppen, dan staan ze met lege handen. Als (gedeeltelijke)oplossing hiervoor wordt voorgesteld de leerlingen in de gelegenheid te stellen tij-dens de eerste fase al (gratis) aan de tentamens van de primaire leeriingwezen-oplei-ding deel te nemen, dan wel hiervoor vrijstellingen te verlenen. Het spreekt voorzich dat dit gemakkelijker realiseerbaar is als de leerstof in die eerste fase is geent opde stof van de leerlingwezen-opleidingen. Een andere mogelijkheid is de leerlingenin het begin van de tweede fase aan deze tentamens te laten deelnemen. (In dehoofdstukken 3 en 4 hebben we deze varianten al wat uitgebreider beschreven.)

Een vierde punt heeft betrekking op voorlichting. Volgens de consulenten zoudende leerlingen en hun ouders beter moeten warden voorgelicht. Een deel van de leer-lingen begint aan de opleiding zonder zich goed te realiseren wat de consequentieszijn. Met name lijkt men niet te beseffen dat men z&lf verantwoordelijk is voor hetvinden van een leerarbeidsplaats en wat de gevolgen zijn als het niet lukt een derge-lijke plaats te bemachtigen. Maar ook de voorlichting aan de bedrijven zou moetenverbeteren.

Page 62: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

54 G. Driessen. P. den Boer. B. Hovels & E. Smeets

Suggesties van coordinatoren

De ideeen die de coordinatoren aandragen zijn in grote lijnen dezelfde als die van deconsulenten. We kunnen daarom hier kort zijn en geven voomamelijk enkele aanvul-lingen dan wel specificeringen. De praktijk moet in ieder geval uitgebreid warden,daar is men het meestal wel over eens. Stages zouden eventueel ten dele in plaatsvan praktijkuren kunnen warden gevolgd, bijvoorbeeld structureel een dag per weekstage, of een aaneengesloten periode van enkele weken of maanden. Een mbo-colle-ge geeft de voorkeur aan een oude VMTS-variant (vgl. VMTS-werkgroep Tussenop-leiding, 1989): vier jaar dagonderwijs, met in het derde en vierde jaar elk een halfjaar stage. Met name colleges die nu qua leerstof meer gericht zijn op het lang-mbopleiten voor een erkenning van de eerste fase door het leerlingwezen. Dit voorkomtdat leerlingen soms twee maal getentamineerd warden voor (nagenoeg) dezelfdestof. In dit opzicht is een betere afstemming over en weer noodzakelijk. Volgensmeerdere mbo-colleges zouden de Landelijke Organen zich daarbij flexibeler moetenopstellen. Bovendien vinden deze colleges dat de leerstof van het leerlingwezen afen toe wat ver van de hedendaagse praktijk afstaat. De leermiddelen zouden daaropmoeten warden aangepast (geactualiseerd). Naast de voorlichting en samenwerkingwordt ook de financiering ter sprake gebracht. Praktijkgericht onderwijs is nu een-maal duurder dan meer theoretisch onderwijs. Met name de financiering van deoutillage levert grote problemen op, en dan met name voor de specialisatie Montageen Onderhoud. Omdat het benodigde geld hiervoor ontbreekt, wordt op enkele colle-ges deze specialisatie niet aangeboden. De bekostiging zou daarom moeten wardenverbeterd.

Suggesties van de Landelijke Organen

De VEV constateert dat er onduidelijkheid heerst over het niveau van de elektro-opleiding; wat is haalbaar en waaraan is behoefte? Gezien de tentamenresultaten inde tweede fase van de opleiding is er forse twijfel over de haalbaarheid van het be-oogde niveau binnen de gestelde termijnen. Daamaast lijkt er volgens het VEV inhet bedrijfsleven eerder behoefte te zijn aan afgestudeerden op het niveau van Eerstemonteur dan van Technicus. Tot voor kort was het Eerste monteur-niveau gekoppeld

aan de voortgezette opleiding, tegenwoordig is dat het primair leerlingwezen. Hethuidige Eerste monteur-niveau (primair) ligt wat theorie betreft echter hoger dan hettoenmalige (voortgezette) niveau. Het ligt tussen het toenmalige Eerste monteur- enTechnicus-niveau in. Voorafgaand aan het niveau Eerste monteur (± 1 jaar) wordt inde primaire opleiding ook nog het niveau Monteur (± 1 Vi jaar) onderscheiden. Naarde mening van de VEV zou de tussenopleiding zich moeten richten op het huidige

Page 63: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 55

niveau Eerste monteur, eventueel aan te vullen met een extra leerstofmodule afhan-

kelijk van de specifieke behoeften in de betreffende regio. (Het is dan overigens devraag in hoeverre de tussenopleiding zich in dat geval onderscheidt van de 'regulie-re' opleiding primair leerlingwezen.)

De SOM wijst op het gebrek aan standaardisatie in de eerste fase van de opleiding.Er bestaan grote verschillen tussen scholen en tussen leerlingen. Dit is voor het be-drijfsleven een probleem: de bedrijven weten niet wat de leerlingen kennen en kun-nen, qua inhoud en niveau. Daar zou een oplossing voor moeten komen.

Ook wordt gewezen op het tekort aan praktijkervaring. Voor een deel kan ditwellicht warden opgevangen door de leerlingen eerst een half jaar te laten werken ineen leerhoek binnen een bedrijf of in de bedrijfsschool (off the job). Op deze manierkan de leerling tot het eindniveau primair leerlingwezen worden gebracht. De prak-tijk van de voortgezette opleiding kan echter niet via simulatie (off the job) wardengeleerd; daarvoor is een echte praktijkleerplaats (on the job) vereist.

Ten slotte is het volgens de SOM van belang dat er ten behoeve van de determi-natieperiode goede selectiemethodes beschikbaar komen; daar ontbreekt het momen-teel namelijk nog aan.

Suggesties van de werkgevers- en werknemersorganisaties

De Metaalunie wijst op het probleem van de knik in de opleiding, waarbij de eerstefase niet wordt afgesloten met een diploma. Er gaat van deze fase geen civiel effectuit, en wanneer de leerling geen leerarbeidsplaats vindt, dan heeft hij geen enkelekwalificatie. Een mogelijke oplossing zou zijn de leerlingen een versnelde opleidingprimair leerlingwezen te laten volgen, waardoor ze toch een kwalificatie behalen.Maar ook dan is er overigens nog het probleem van het vinden van een leerarbeids-plaats.

De FME signaleerde destijds problemen bij het vinden van leerarbeidsplaatsen, metname omdat het bij de leerlingen aan voldoende praktijkervaring ontbreekt en zemede daardoor relatief duur zijn. Vandaar dat zij het initiatief heeft genomen voor deconstructie waarbij de leerling voor twee dagen een arbeids- en voor twee dagen eenstudie-overeenkomst krijgt. Dit dient echter als een tijdelijke noodoplossing te wor-den opgevat. Eigenlijk staat men er niet zo achter, omdat het de oorspronkelijkeopzet van de opleiding aantast. Deze constructie is puur bedoeld om de leerlingfinancieel aantrekkelijk te maken voor een bedrijf. De oplossing waarbij via simula-tie praktijkervaring wordt bijgebracht acht men veel te beperkt; zo leert een leerlinghet niet.

Page 64: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

56 G. Driessen, P. den Boer, B. HSvels & E. Smeets

Met betrekking tot het vinden van leerarbeidsplaatsen wordt gesteld dat het be-langrijk is dat de school zelf, dat wil zeggen: rechtstreeks en niet via tussenpersonen,de contacten legt en onderhoudt met de bedrijven.

De Uneto is geen voorstander van het uitreiken van een basiscertificaat als afsluitingvan de eerste fase. Er ontstaat dan namelijk een competentiestrijd tussen enerzijds dembo-colleges en anderzijds de streekscholen en Landelijke Organen: wie mag detentamens afnemen en wie bepaalt de inhoud en het niveau? Dit neemt niet weg datgoede afspraken met betrekking tot de overgang van de eerste naar de tweede fasenoodzakelijk zijn. De afstemming op het Technicus-niveau in de eerste fase van deopleiding is daarbij sterk afhankelijk van de mogelijkheden van de school. Menvindt het echter geen goed idee om het niveau te verlagen tot dat van de Eerste mon-teur; als dat nodig zou zijn werkt kennelijk het toelatingsbeleid van het mbo-collegeniet goed. Daar zou dan naar gekeken moeten warden.

In verband met de problematiek van het vinden van een leerarbeidsplaats denktde Uneto dat het noodzakelijk is dat de leerling (samen met de opleiding) daar alvanaf het begin werk van maakt. Als dat zoeken in de laatste maanden moet gebeu-ren is het veel te laat. Dit principe moet de leerling bij aanvang van de opleiding alduidelijk warden gemaakt. Met het opdoen van praktijkervaring via simulatie is menniet altijd even gelukkig. Het gaat namelijk om een ambachtelijke branche; daarbin-nen is het moeilijk via simulatie de praktijk te vervangen.

De FNV is van mening dat de tussenopleiding geen concurrent mag zijn van de leer-lingwezen-opleiding. In arbeidsvoonvaardelijke zin mogen er dan bijvoorbeeld ookgeen verschillen zijn tussen leerlingen uit de primaire opleiding en de tussenoplei-ding. Deze zijn er echter momenteel wel: zo verdient de leerling uit de tussenoplei-ding bij de start van de tweede fase soms meer dan de leerling uit de primaire oplei-ding terwijl de laatste - zeker in het begin aanzienlijk meer produktie maakt. Ditsoort problemen dient goed te warden opgelost. Daamaast wordt opgemerkt dat detussenopleiding een ongedeelde vier-jarige opleiding is, waarvan de leerarbeidsplaatseen integraal onderdeel uitmaakt. De leerlingen moeten dus de garantie hebben datze de gelegenheid krijgen praktijkervaring op te doen. Als die mogelijkheden erbijvoorbeeld onder invloed van de conjunctuur niet zijn, dan vervalt daarmee feite-lijk het bestaansrecht van de opleiding.

Los van deze twee problemen acht men de overgang van de eerste naar de tweedefase, respectievelijk de overgang van theorie naar praktijk te abrupt. Er is meer prak-tijkervaring nodig ten behoeve van de entree in de tweede fase. Een mogelijke oplos-sing hiervoor zou kunnen liggen in het met een half jaar verlengen van de tweede

Page 65: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 57

fase. In dit extra half jaar zouden de leerlingen dan op het niveau primair leerlingwe-zen moeten warden gebracht.

Page 66: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 67: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

59

6 Samenvatting en conclusies

6.1 Samenvatting

Aanleiding

In de technische afdelingen van het middelbaar beroepsonderwijs is al geruime tijdsprake van een grote groep voortijdige schoolverlaters. Deze vonn van uitval druktsterk op het rendement van dit onderwijstype. De oorzaak ligt voor een belangrijkdeel bij het voor deze leerlingen te hoge abstract-theoretische niveau van deopleiding. In het bedrijfsleven doen zich de laatste decennia geweldige technologi-sche en arbeidsorganisatorische ontwikkelingen voor. Er warden daarmee samenhan-gend steeds hogere eisen gesteld aan het kwalificatieniveau van het personeel. Ge-confronteerd met een dalende instroom en tegelijkertijd met een grote uitval in detechnische opleidingen, is in het bedrijfsleven bezorgdheid ontstaan over de toekom-stige beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel.

Als reactie op deze twee ontwikkelingen uitval in het technisch onderwijs en(toekomstige) vraag in het bedrijfsleven - zijn in 1991 de tussenopleidingen elektro-techniek en werktuigbouwkunde van start gegaan. Deze experimentele opleidingenkenmerken zich als vier-jarige trajecten bestaande uit twee fasen van twee jaar. Deeerste fase betreft voltijds onderwijs aan een mbo-college. Het programma onder-scheidt zich van dat van het lang-mbo (mts) doordat het minder breed, maar meerpraktisch gericht is. De tweede fase draagt een duaal karakter overeenkomstig deopleiding voortgezet leerlingwezen. Dit laatste houdt dus in dat leerlingen vier dagenper week lerend werken in het bedrijfsleven en een dag per week theorielessen vol-gen op een streekschool.

De opleidingen zijn in 1991 op een beperkt aantal mbo-colleges gestart; hunaantal is inmiddels gegroeid tot 28. In het startjaar namen in totaal circa 300 leerlin-gen deel aan de opleidingen; begin 1994 waren dat er voor de gehele opleiding bijelkaar ruim 1100, waarvan 750 in de eerste en 370 in de tweede fase.

Evaluatie

Aan het experiment van de tussenopleidingen zijn enkele evaluaties gekoppeld. Hethoofddoel van het onderhavige onderzoek is tweeledig: (1) nagaan of de tussenoplei-dingen er in slagen de grote uitval in de afdelingen Techniek van het middelbaarberoepsonderwijs op te vangen, respectievelijk tegen te gaan en daarmee een bijdra-

Page 68: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

60 G. Driessen. P. den Boer. B. HSvels & E. Smeets

ge kunnen leveren aan de verhoging van het rendement; (2) een beeld proberen tekrijgen van de vraag op de arbeidsmarkt naar dit type opgeleide jongeren. Om eengoed beeld te krijgen van de tussenopleidingen heeft het onderzoek zich niet beperkttot de vragen naar uitval en behoefte sec. Voor een adequate interpretatie van dezetwee aspecten was het tevens noodzakelijk infonnatie te verzamelen over onder meerde totstandkoming van de tussenopleidingen (op macro- en meso-niveau), de wijzewaarop in de verschillende fasen door de onderscheiden betrokken instellingen con-creet vorm wordt gegeven aan de tussenopleidingen en onder welke randvoorwaar-den dat gebeurt, en de perspectieven van de tussenopleidingen en de condities waar-onder deze van toepassing zijn.

Teneinde de vragen te kunnen beantwoorden is door het FTS in het najaar van1994 een onderzoek uitgevoerd. In het kader daarvan zijn aan de hand van topic-lijsten vraaggesprekken gevoerd met diverse categorieen van betrokkenen: coordina-toren en andere betrokkenen bij de tussenopleidingen aan mbo-colleges (10), verte-genwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties (3, respectievelijk 1) envan de Landelijke Organen Beroepsonderwijs (2), consulenten leerlingwezen (10) enbedrijven (33).

Het hier beschreven onderzoek is kwalitatief van aard; de resultaten warden

eerder in termen van tendenties en opvattingen, dan van harde, cijfermatige gegevensgepresenteerd. Voor dit laatste wordt verwezen naar rapportages van de LandelijkeOrganen en de Onderwijsinspectie. In zijn algemeenheid is een relativering gepast.Het aantal scholen en leerlingen waarop het onderzoek betrekking heeft, is feitelijkzeer gering. Aangezien het experiment pas in 1991 begonnen is, zijn er op dit mo-ment nog geen leerlingen die de opleiding helemaal voltooid hebben. Daarbij komtdat er in de beginjaren veel onduidelijkheden waren en ook het onderwijsprogrammatussentijds is bijgesteld. Een en ander betekent waarschijnlijk dat de in dit rapportbeschreven ervaringen - die noodzakelijkerwijs voor een belangrijk deel juist op dateerste cohort steunen - in bepaalde opzichten een minder positieve teneur kennendan op basis van latere ontwikkelingen mogelijk zou kunnen zijn.

Onderweksresultaten

Deze paragraaf beschrijft de belangrijkste resultaten die het onderzoek heeft opgele-verd. De presentatie blijft niet beperkt tot alleen een beantwoording van de tweehoofdvragen. Om de resultaten goed te kunnen plaatsen komen ook andere aspectenaan de orde; ze warden thema-gewijs behandeld.

Page 69: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 61

Vormgeving

Bij de start van het experiment is uitgegaan van een bepaalde opzet van de tussenop-leidingen. In de praktijk blijkt echter dat daar op zeer uiteenlopende manieren invul-ling aan is gegeven, met name in de eerste fase van de opleiding. In verband met deinterpretatie van het hiema volgende wordt daar hier relatief veel aandacht aan be-steed.

De opleidingen zijn opgezet vanuit de gedachte dat de leerlingen breed moestenwarden geschoold. Voor elektro zouden de leerlingen aanvankelijk drie certificatenmoeten behalen, waarvan twee specialistische (energietechniek en informatiekunde).In het eerste jaar van het experiment werd echter duidelijk dat dit vanwege de zwaar-te van het programma niet haalbaar was. Om die reden is landelijk besloten eenspecialisme te laten vervallen. Meestal kwam dat er op neer dat informatiekunde nietmeer werd aangeboden als afstudeerrichting. Echter, niet alle mbo-colleges volgdendeze richtlijn; een aantal bleef namelijk doorgaan met het oorspronkelijke bredeprogramma. Bij werktuigbouw deed zich een ander probleem voor. Volgens de oor-spronkelijke opzet zouden de leerlingen daar warden geschoold in drie richtingen.Bij de implementatie van het programma werd al snel duidelijk dat voor een van dierichtingen, te weten montage en onderhoud, een uitbreiding van de outillage onont-beerlijk was. Aangezien het experiment volgens het Ministerie budgettair-neutraaldiende te warden uitgevoerd en het de mbo-colleges aan financiele middelen ontbrakom hun praktijklokalen adequaat uit te rusten, heeft een aantal colleges noodge-dwongen besloten niet vast te houden aan de brede opzet, maar de richting montageen onderhoud te schrappen.

Op sommige mbo-colleges vindt de selectie van leerlingen 'aan de poort' plaats,dat wil zeggen dat leerlingen bij de start van het schooljaar al een (bewuste) keuzemoeten maken voor ofwel lang-mbo ofwel de tussenopleiding. Andere collegeshanteren een zogenaamde determinatieperiode van veelal een semester. Dit houdt indat gedurende het eerste half jaar zowel de potentiele mbo- als tussenopleiding-leer-lingen een gezamenlijk programma volgen. Op basis van de vorderingen en in over-leg met leerlingen en ouders wordt aan het eind van die periode besloten in welktraject de leerlingen hun opleiding het beste kunnen vervolgen. Behalve deze twee'extreme' varianten komen er ook combinaties voor. Daamaast is het op de meestecolleges ook mogelijk om tussentijds in de tussenopleiding in te stromen (veelallang-mbo uitval), zij het dat de instroomperiode meestal beperkt van duur is. Dezemeer of mindere flexibele instroom- en selectiemomenten, maken het voor de beoor-deling van het succes van de tussenopleidingen moeilijk na te gaan of er sprake isvan een bewuste keuze voor de tussenopleiding dan wel van uitval uit het lang-mbo.

Voor de tussenopleidingen liggen eigenlijk slechts twee momenten vast: de toela-tingseisen en het eindniveau. De toelatingseisen van de tussenopleiding zijn dezelfdeals die voor het lang-mbo; het eindniveau betreft feitelijk de eindtermen van de

Page 70: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

62 G. Driessen. P. den Boer. B. Hovels & E. Smeets

voortgezette leerlingwezen-opleidingen. Wat er tussen beide momenten in gebeurt,wordt in sterke mate overgelaten aan de betrokken instellingen. Met name wat deeerste fase van de opleidingen betreft, hebben de instellingen alle vrijheid en is erook veel variatie waameembaar. Hierboven is al duidelijk gemaakt dat de breedtevan het aangeboden programma flink kan varieren. Daamaast zijn er echter ookbehoorlijk wat verschillen met betrekking tot de inhoud van de opleidingen. Qualeerstof kunnen er in dit opzicht grosso modo twee varianten warden onderscheiden.Sommige mbo-colleges richten zich bij hun stofkeuze op het curriculum en de me-thoden van het lang-mbo, andere daarentegen maken zoveel mogelijk gebruik van demodulen uit de primaire leerlingwezen-opleidingen. Niet alleen kan daardoor dedidactische aanpak per college in sterke mate verschillen, maar daamaast en dat ishier belangrijker - ontstaan er onderling ook grote afwijkingen wat betreft de behan-delde stof.

De stofkeuze heeft echter ook consequenties voor de overgang van de eerste naarde tweede fase van de tussenopleiding. Als gevolg van discrepanties tussen de stofvan de eerste en tweede fase kunnen zich namelijk aansluitingsproblemen en doublu-res voordoen. Om deze zoveel mogelijk te voorkomen stelt een aantal colleges hunleerlingen in de gelegenheid in de eerste fase deel te nemen aan de (theorie)tenta-mens van het primaire leerlingwezen. Dit geldt uiteraard met name voor de collegesdie gebmik maken van leerlingwezen-modules. Colleges die mbo-stof onderwijzenconstateren dat hun leerlingen in bepaalde gevallen twee maal tentamen moetenafleggen over dezelfde stof: eerst in de eerste fase op het mbo-college en vervolgensnogmaals in de leerlingwezen-opleiding.

Waar de colleges zich ook sterk in onderscheiden is de verhouding theorie : prak-tijk, en in het bijzonder de invulling van het praktijkdeel. In principe krijgen deleerlingen een a anderhalve dag per week praktijklessen, in het algemeen in de prak-tijklokalen van het mbo-college. Daarvoor zijn echter meerdere altematieven ontwik-keld, enerzijds noodgedwongen vanwege het gebrek aan adequate outillage, ander-zijds om tegemoet te komen aan de vraag naar meer praktijkervaring. Met betrekkingtot het eerste punt zijn er colleges die gebruik maken van de voorzieningen vanRegionale Praktijkopleidingscentra of van bedrijfsscholen. Wat het tweede puntaangaat breiden colleges hun schooltijden uit om zo meer ruimte te creeren voor depraktijklessen; andere colleges concentreren hun wekelijkse praktijklessen op eenhele dag. Een enkel college stimuleert haar leerlingen deels onder en deels buiten deschooltijden stage te gaan lopen of een baantje te gaan zoeken in het bedrijfsleven(bv. in lesvrije periodes, tijdens vakanties en op de vrije zaterdag).

Maar niet alleen in de eerste fase bestaan er onderling grote verschillen in oplei-ding, ook de tweede fase kent verscheidene varianten. Veel leerlingen volgen in dezefase gewoon het programma voortgezet leerlingwezen. Anderen echter doen wat

Page 71: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektmtechniek en werktuigbouwkunde 63

extra's; zij nemen parallel aan het programma voortgezet leerlingwezen ook nog deelaan het programma primair leerlingwez.en. Voor een deel van de leerlingen gebeurtdit op basis van leerlingwezen-tentamens die zij gedurende de eerste fase al hebbengehaald of op grand van vrijstellingen die zij daarvoor hebben gekregen (meestaltheorievakken). De reden die hiervoor wordt aangevoerd is vaak dat men zich wilverzekeren van een startkwalificatie, i.c. een erkend diploma op dat niveau.

Aan de praktijk in de tweedefase wordt evenals in de eerste fase op verschillendemanieren vorm gegeven. Traditioneel gezien komt de variant waarbij de leerlingengedurende twee jaren rechtstreeks bij een bedrijf warden aangesteld met zowel eenarbeids- als ook een leerovereenkomst en 'on the job' warden opgeleid het meestvoor. Omwille van allerlei redenen wordt daar regelmatig van afgeweken. Zo zijn erleerlingen die (een deel van) hun praktijkervaring via simulatie in een leerhoek vaneen bedrijf of in een bedrijfsschool opdoen. Anderen warden via stichtingen of co-operaties voor een kortere of langere periode gedetacheerd bij een of meer bedrijven.

De hierboven beschreven varianten van de tussenopleidingen betreffen in feitealle 'inteme' manieren van vormgeven, waardoor met name het 'tussenniveau', datwil zeggen het niveau dat ter afsluiting van de eerste fase wordt gerealiseerd, eigen-lijk onvergelijkbaar is. Daamaast bestaat er ook nog zoiets als een 'externe onverge-lijkbaarheid'. Bedoeld wordt het volgende. Het diploma voortgezet leerlingwezenkan op twee manieren warden bereikt. Traditioneel gezien via de route van primairen vervolgens voortgezet leerlingwezen, en nu dus ook via de tussenopleiding. Hoe-wel voor beide trajecten feitelijk dezelfde eindtermen gelden, is de concrete invullingvan het gevolgde programma zeer verschillend. Deze verschillen hebben te makenmet twee deels samenhangende aspecten: enerzijds de verhouding theorie : praktijk,anderzijds de breedte en diepte. De route via de tussenopleiding leidt tot een brederen daarbinnen (waarschijnlijk) hoger kennisniveau. De weg via de primaire opleidingdaarentegen is veel meer op praktijkervaring en handvaardigheid gericht.

Uitval en rendement

Qua uitval en (intern) rendement warden in dit onderzoek twee momenten onder-scheiden. Het eerste moment betreft de afsluiting van de eerste fase. Concreet is devraag aan de orde hoeveel procent van de leerlingen uit een bepaald startjaar binnende nominale tijdsduur, dat wil zeggen in twee jaar, de eerste fase van de opleidingmet een zogenaamde overgangsverklaring afrondt. Voor het tweede moment geldtiets soortgelijks als voor de eerste fase, maar nu toegepast op de tweede fase en hetdiploma voortgezet leerlingwezen. Gelet op de start van het experiment, in 1991,engegeven de vier-jarige cursusduur zal duidelijk zijn dat de onderzoeksresultaten metbetrekking tot de tweede fase en het totale traject speculatief zijn, immers, het eersteleerlingcohort bevindt zich op dit moment pas in het vierde jaar.

Page 72: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

64 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Met betrekking tot de eerstefase kan het volgende warden opgemerkt. Tussen degehanteerde informatiebronnen bestaan verschillen in rendementspercentages. Deoorzaak daarvoor is waarschijnlijk met name gelegen in de toegepaste registratie-systematieken. Een belangrijke rol speelt daamaast ongetwijfeld ook de wijze waar-op is omgegaan met de (varierende) determinatieperiode die veel mbo-colleges ken-nen: wordt een leerling bij de start van het schooljaar als tussenopleiding-leerlingaangemerkt, of gebeurt dat nadat de determinatie heeft plaatsgevonden? En hoe staathet met leerlingen die tussentijds instromen? Gelet op deze onduidelijkheden moetende door de betrokkenen opgegeven cijfers met enige terughoudendheid geinterpre-teerd warden. Daamaast is het maar zeer de vraag in hoeverre de rendementsgege-vens van verschillende colleges en daarbinnen van verschillende richtingeniiberhaupt met elkaar kiinnen warden vergeleken. De paragraaf over de vormgevingheeft duidelijk gemaakt dat er zoveel variatie in opleidingen bestaat, dat al gauw hetgevaar bestaat dat er appels met peren warden vergeleken.

De coordinatoren van de tussenopleidingen op de mbo-colleges noemen voor deafdeling elektro een rendement dat varieert van 65 tot 90 procent; de modale catego-rie is 80 procent. Voor de afdeling werktuigbouw wordt een hoger rendement ge-noemd, namelijk tussen de 80 en 100 procent, met als modale categorie 85 procent.

Als reden voor uitval noemen de coordinatoren voomamelijk persoonsgebondenfactoren. Veelal blijkt de opleiding toch nog te theoretisch, te abstract. Een wezenlijkelement daarbij vormt de motivatie, de instelling en de wil om zich in te spannen;daaraan ontbreekt het bij veel van deze leerlingen. In hoeverre deze factoren speci-fiek zijn voor de tussenopleiding blijft echter onduidelijk; volgens enkele collegesgelden ze evenzeer voor het lang-mbo.

Over het rendement van de tweede fase lopen de verwachtingen zeer sterk uiteen.Door de consulenten warden schattingen gegeven varierend van 20 tot 100 procent.Daarbij lijkt de kans op succes ook in deze fase voor werktuigbouwkunde wat groterdan voor elektro. Echter, binnen de opleidingen dient een onderscheid te wardengemaakt naar specialisatie. Met name voor werktuigbouw lijkt de succes-kans voorleerlingen in de specialisatie montage en onderhoud niet erg groot. Verder is er ooknog het verschil tussen het theorie- en het praktijkdeel van de tweede fase. Over hettheoriedeel wordt opgemerkt dat het bij een aantal leerlingen aan zelfdiscipline ont-breekt, ze zijn nog te schools en hebben een strakke begeleiding nodig. Soortgelijkeopmerkingen gelden overigens tevens voor het praktijkdeel; met name het afwerkenvan het takenboek verloopt niet probleemloos.

In de ogen van de consulenten zijn succesvolle leeriingen vooral leerlingen diegoed gemotiveerd zijn, die een goede inzet hebben en initiatief tonen, maar daamaastook in theoretisch opzicht goed zijn toegerust.

Page 73: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 65

De leer(arbeids)plaatsEen centraal element van de tussenopleiding is de leerarbeidsplaats in de tweede fasevan de opleiding. Het onderzoek maakt duidelijk dat het vinden van een dergelijkeplaats geen sinecure is. Hoewel de verantwoordelijkheid daarvoor bij de leerling zelfligt, wordt deze bij het zoeken daamaar op allerlei manieren ondersteund door hetmbo-college en vaak ook door de consulenten. Ondanks het feit dat het college zelfformeel geen verantwoordelijkheid draagt, drukt het in veel gevallen toch als eenloodzware last op de betrokken coordinatoren. Zij achten het als hun morele verant-woordelijkheid de leerlingen aan een plaats te helpen (voor veel consulenten geldtoverigens hetzelfde). Dat het in de meeste gevallen uiteindelijk toch is gelukt eenplaats te vinden is dan ook voor een groot deel te danken aan de bovenmatige in-spanning van de coordinatoren, docenten en consulenten.

Evenals met betrekking tot de rendementsgegevens bestaan er ook ten aanzienvan het vinden van een leerarbeidsplaats grote verschillen tussen de onderscheideninfonnatiebronnen. Volgens de coordinatoren lukt het uiteindelijk voor 90 a 100procent van de werktuigbouw-leerlingen een plaats te bemachtigen; voor elektro ishet moeilijker, daar varieren de percentages van 50 tot 100.

Waarom lukt het maar moeizaam een plaats te vinden? Op de eerste plaats wordtgewezen op de onbekendheid van de opleiding. Mailings en voorlichtingsfolderslijken niet echt veel succes te hebben; belangrijker zijn waarschijnlijk persoonlijkecontacten tussen mbo-colleges en het bedrijfsleven, waarbij consulenten als interme-diair kunnen fungeren. Een tweede oorzaak betreft de economische stagnatie, i.c. deconjunctuurafhankelijkheid. Het experiment is wat dit betreft op een zeer ongunstigmoment van start gegaan. Bedrijven zijn wat huiverig om nieuwe mensen in dienst tenemen, zeker als er tegelijkertijd overal sprake is van krimp en faillissementen. Opde derde plaats warden financiele aspecten genoemd, meestal in combinatie met hetervaringsniveau. Bij het in dienst nemen van leerlingen van de tussenopleiding ma-ken bedrijven dikwijls een vergelijking met werknemers die de primaire leerlingwe-zen-opleiding volgen. Deze vergelijking valt in twee samenhangende opzichtennadelig uit voor de tussenopleiding. De betreffende leerlingen zijn in het algemeenwat ouder en daardoor duurder en tegelijkertijd hebben ze als ze beginnen vaak nognauwelijks praktijkervaring. Hoewel het volgens de betrokkenen de ervaring is datdeze leerlingen het produktie-tempo vrij snel oppikken, is dat kennelijk niet altijdvoldoende om de werkgevers te overtuigen. Over het effect van de toekenning vansubsidies wordt verschillend geoordeeld. Enerzijds blijkt dat veel bedrijven daarnauwelijks van op de hoogte zijn; anderzijds bestaat de overtuiging dat deze regelin-gen soms hard nodig zijn om de bedrijven over de streep te trekken.

In de loop van de tijd zijn verschillende noodoplossingen bedacht om leerlingentoch aan een leerarbeidsplaats te helpen, mocht het op de gebmikelijke manier nietlukken. Zo krijgt een aantal leerlingen niet een arbeidscontract voor vier dagen per

Page 74: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

66 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

week, maar - om het voor de werkgever financieel aantrekkelijk te maken en tercompensatie van het aanvankelijk lage praktijkervaringsniveau en produktietemposlechts voor twee dagen. Voor de andere twee dagen wordt een studie-overeenkomstafgesloten. In plaats van een arbeidsovereenkomst wordt ook wel een opleidings-overeenkomst afgesloten met een cooperatie of stichting, die de betreffende leerlin-gen tegen een zakgeldvergoeding detacheert bij aangesloten bedrijven. Een volgendevariant is die waarbij de leerling geen leerovereenkomst krijgt voor de voortgezette,maar voor de primaire leerlingwezen-opleiding. Een laatste altematief is de stage-variant.

De behoefte aan afgestudeerden van de tussenopleidingenAan drie categorieen van betrokkenen is de behoefte-vraag gesteld: aan bedrijven,aan consulenten en aan mbo-colleges. De readies waren vrij divers. Het meest opti-mistisch zijn de colleges, de consulenten nemen een tussenpositie in en de bedrijvenzelf zijn wat terughoudender. In zijn algemeenheid lijkt geconcludeerd te kunnenwarden dat er wel een markt is voor de tussenopleiding, maar dat de feitelijke be-hoefte sterk afhangt van een drietal factoren. Genoemd warden in dit verband deconjunctuur, de naambekendheid van de opleiding en de specifieke werkzaamhedendie in een bedrijf warden verricht. Wat dit laatste betreft is er echter sprake vanzoveel variatie binnen en tussen bedrijven, dat het niet mogelijk is daar in meeralgemene zin uitspraken over te doen. De behoefte is namelijk voor welhaast elkbedrijf uniek.

6.2 Conclusies

In het onderhavige onderzoek stonden twee vragen centraal, die naar de reductie vande uitval in het lang-mbo en die naar de behoefte van het bedrijfsleven aan werkne-mers die de tussenopleiding hebben gevolgd. Wat de reductie van de uitval in hetlang-mbo betreft, daar zijn alle betrokkenen het over eens: de tussenopleidingenkunnen daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Alleen al het feit dat voor een deelvan de leerlingen de tussenopleiding 'tweede keus' is, dat wil zeggen: eerst lang-mbo, daama tussenopleiding, geeft daarvoor een indicatie. Toch passen bij dezeconclusie enkele relativeringen. Er treedt namelijk ook binnen de tussenopleidingenweer uitval op, waardoor het totaal-rendement van het mbo-college weer daalt. Ver-der is het zeker niet zo dat alle uitval absoluut is, immers een deel van de leerlingenzal waarschijnlijk eventueel na een onderbreking weer een andere opleiding, aldan niet in dezelfde richting, gaan volgen. Dit laatste betekent dus dat de betreffendeleeriingen niet per definitie bij voorbaat verlorers zijn voor de branche.

Page 75: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 67

Ook de vraag naar de behoefte lijkt bevestigend te kunnen warden beantwoord.Behalve van de conjunctuur en de naambekendheid van de opleiding, hangt daarechter zeer veel af van de specifieke werkzaamheden die in een bepaald bedrijf wor-den verricht en de inteme opleidingsmogelijkheden. Aangezien elk bedrijf in ditopzicht uniek is, is het moeilijk daar meer algemene uitspraken over te doen.

Het onderzoek laat zien dat er enorm veel variatie bestaat binnen de opleidingen, endan in het bijzonder in de eerste fase. Niet alleen maakt dit een onderlinge vergelij-king moeilijk of zelfs onmogelijk, ook zal duidelijk zijn dat dit niet gunstig is voorde herkenbaarheid ervan. Voor de vraagkant, in het bedrijfsleven, is het niet meerhelder waarvoor deze opleiding nu precies staat. Er lijkt daarmee wenselijk te stre-ven naar standaardisatie van - in ieder geval - het programma in de eerste fase.Niet alleen qua breedte, maar ook qua diepte en de verhouding praktijk : theorie isdat wenselijk. Gezien de huidige conjuncturele omstandigheden, de inbedding en hetvervolg in de tweede fase ligt daarbij meer aansluiting bij het primair leerlingwezenhet meeste voor de hand. Dit betekent overigens geenszins dat het mbo-college zichmet haar tussenopleidingen in dit opzicht zonder meer geheel zou moeten aanpassenaan het leeriingwezen. De opleidingen zijn waarschijnlijk het meest gebaat bij eenwederzijdse afstemming, waarbij voor de actuele behoeften van het bedrijfsleven eenbelangrijke plaats moet warden ingeruimd.

De praktijkervaring blijkt een centraal punt bij het vinden van een leerarbeidsplaats.Om het voor een bedrijf aantrekkelijker te maken een leerling uit de tussenopleidingaan te nemen, zal daarvoor in de eerste fase van de opleiding een grotere plaatsmoeten warden ingemimd. In het onderhavige rapport zijn meerdere mogelijkhedendie her en der in het land warden gepraktizeerd bij elkaar gebracht. Mogelijk datandere mbo-colleges hieraan een voorbeeld kunnen ontlenen.

Herhaaldelijk is het probleem van de outillage van de praktijklokalen. ter sprakegebracht, met name geldt dit voor de werktuigbouw-differentiatie montage en onder-houd. Aangezien het een aantal mbo-colleges ontbreekt aan financien om deze loka-len adequaat uit te rusten, zou het een oplossing zijn als daarvoor eenmalig een sub-sidie zou warden verstrekt, bijvoorbeeld door de overheid en/of O&O-fondsen. Daar-naast kunnen echter ook de colleges ten tonele warden gevoerd die voor dit soortzaken bij het bedrijfsleven aankloppen, hetzij voor financiele ondersteuning (sponso-ring), hetzij voor het ovememen van wellicht niet helemaal meer up to date -apparaten en materiaal, hetzij voor het gebruik maken van faciliteiten van bedrijven.

Voor leerlingen die het niet lukt na de eerste fase een leerarbeidsplaats te vinden endie daarom met de opleiding moeten stoppen, is het een groot probleem dat ze in dat

Page 76: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

68 G. Driessen, P. den Boer. B. Hdvels & E. Smeets

geval helemaal geen erkende kwalificatie hebben. In dat licht bezien valt het te over-wegen om toch een bepaalde kwalificatie (bv. in de vorm van een diploma) aan hetovergangsbewijs van de eerste fase te koppelen.

Bij het voorgaande aansluitend lijkt het een goede zaak in ieder geval te strevennaar het behalen van een bepaalde kwalificatie, waarbij het er in principe minder toedoet welke dat is primair of voortgezet leerlingwezen. In het rapport warden tweevoorbeelden gegeven op welke wijze daar concreet gestalte aan kan warden gegeven.In beide gevallen wordt in het derde jaar alsnog het diploma primair leerlingwezengehaald. In het ene geval wordt de daarvoor benodigde praktijkervaring opgedaanvia een reguliere leerarbeidsplaats in het bedrijfsleven, in het andere via simulatie ineen bedrijfsschool. Mogelijk kan dit echter ook warden gerealiseerd via verlengingvan de eerste fase met een half jaar, waarbij gedurende het laatste half jaar eventu-eel via simulatie in een Regionaal Praktijkopleidingscentrum of een andere GOA-vorm het praktijkdeel van de primaire leerlingwezen-opleiding wordt gevolgd.

In het onderzoek komt naar voren dat er evenals overigens in reguliere leerlingwe-zen-opleidingen het geval is als reactie op de problemen met het vinden van eenleerarbeidsplaats diverse alternatieven zijn ontwikkeld voor het 'reguliere' arbeids-contract. Beschreven zijn onder meer constructies waarbij leerlingen niet voor vier,maar voor twee dagen per week warden uitbetaald, verder de detachering via eenstichting of cooperatie bij aangesloten bedrijven op basis van een studie- of oplei-dingsovereenkomst, en ten slotte de variant waarbij de leerlingen niet een leerover-eenkomst voor het voortgezet, maar voor het primair leerlingwezen krijgen. Volgensde meeste betrokkenen moeten deze altematieven warden gezien als tijdelijke nood-oplossingen. Gelet op de omvang en expansie van met name de stichtingen en co-operaties (die overigens niet alleen voor de tussenopleidingen bemiddelen), is hetechter maar zeer de vraag of dit een reele verwachting is. Anderzijds kan men zichechter ook afvragen of dit type altematieven zo slecht is. Het gaat er toch primair omdat de leerlingen hun opleiding kunnen voltooien. Daamaast maakt het in financieelopzicht tijdens de opleiding niet altijd erg veel uit of de leerlingen nu het minimum-loan ontvangen dan wel een zakgeldvergoeding aangevuld met kinderbijslag en eentegemoetkoming in de studiekosten. Wel is het natuurlijk zo dat de kans om na deopleiding 'naadloos' naar het reguliere arbeidsproces over te gaan, kleiner wordt.Bovendien krijgen de leerlingen als er geen vervolg is geen WW-uitkering. Eenander negatief aspect is dat, naarmate dit soort constructies meer bekendheid krijgtbij bedrijven, de kans om een reguliere leerarbeidsplaats te bemachtigen kleinerwordt.

Page 77: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 69

Tijdens de vraaggesprekken met de verschillende betrokkenen is ook de kwalificatie-structuur ter sprake gebracht. Voor zover men daar zicht op had, werd de tussenop-leiding meestal op het niveau van de zelfstandig opererend vakman geplaatst, dat wilzeggen: niveau 3. Gelet op het formele eindniveau, te weten het diploma voortgezetleerlingwezen, valt dat wellicht te verdedigen. Echter, gezien de enorme diversiteitbinnen de opleidingen qua breedte en diepte, zijn er twijfels of een dergelijke groveindeling volstaat. Overigens heerste er in het algemeen enige scepsis ten aanzien vande afstand tussen de kwalificatiestructuur op papier en in de praktijk.

In verband met de sterk tegenvallende VEV-tentamenresultaten is de vraag aan deorde of voor elektro het Technicus-niveau niet te hoog gegrepen is (dit nog afgezienvan de indruk van de VEV dat aan dit niveau ook minder behoefte is). Hier speelthet dilemma van een uitgebreid programma, maar onhaalbaar niveau enerzijds eneen minder uitgebreid en diepgaand programma, maar realistisch niveau anderzijds.Het is zaak tussen deze twee een optimaal evenwicht te vinden. Aan de andere kantis het aantal leerlingen waarop deze indruk is gebaseerd nog niet erg groot, en bo-vendien betreft het waarschijnlijk voomamelijk leerlingen uit het eerste cohort.Vooralsnog is het daarom misschien beter om eerst de resultaten van meer leerlin-gen, en dan met name die van latere cohorten, af te wachten. Daamaast is een nadereanalyse en vergelijking van de resultaten van leeriingen uit de tussenopleiding metdie van leerlingen uit de 'reguliere' voortgezette leerlingwezen-opleiding gewenst.

Problematisch kan het zijn dat de tussenopleidingen veelal drijven op de bovenmati-ge persoonlijke inzet van een relatief kleine groep direct betrokkenen (docenten,coordinatoren, consulenten), daarbij geruggesteund door hun directies. Zolang hetgoed gaat met de opleiding, is dat niet zo'n punt. In de huidige periode echter, waar-in het moeilijk is om leerarbeidsplaatsen te vinden, is het de vraag hoe lang aan-spraak kan warden gemaakt op dit enthousiasme.

Tijdens de gevoerde gesprekken is ook herhaaldelijk de samenwerkingsrelatietussen de mbo-colleges aan de ene kant en de Landelijke Organen en hun consulen-ten aan de andere kant aan de orde gesteld. De ervaringen in dit opzicht waren zeerwisselend en de oordelen spraken elkaar soms volkomen tegen. Ook hier lijkt het erop dat voor een goede samenwerking niet zozeer het LOB, maar de persoon van deconsulent (en natuurlijk de betrokkenen op het mbo-college) doorslaggevend is.

Ook de samenwerking tussen de mbo-colleges en de instellingen voor cbo kan inenkele gevallen verbeterd warden, met name met het oog op de afstemming tussende eerste en tweede fase van de tussenopleiding. Een fusie tussen mbo en schoolvoor cbo biedt op zich nog geen garantie voor een goede samenwerking, al lijken dekansen daarop wel groter dan bij niet-gefuseerde instellingen. Daarbij biedt een

Page 78: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

70 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

goede samenwerking op bestuurlijk niveau overigens niet altijd garanties voor eengoede samenwerking op uitvoerend niveau.

Deze paragraaf afsluitend kan nog het volgende warden geconcludeerd. Een van dewerkgeversorganisaties merkte op dat de tussenopleidingen gaandeweg steeds meereen reguliere O&W-opleiding zijn geworden, in plaats van gezamenlijke opleidingenvanuit het onderwijs en het bedrijfsleven. De onderzoeksresultaten lijken deze uit-spraak in zekere mate te ondersteunen. De belangen aan de aanbod-zijde zijn voor-alsnog waarschijnlijk groter dan die aan de vraagkant. Toch kan bij dit laatste eenrelativering warden geplaatst: de vraagkant kent namelijk meerdere partijen, nietalleen de arbeidsmarkt, maar ook de leerlingen/werknemers. Op basis van het onder-zoek is alleszins de conclusie gerechtvaardigd dat de tussenopleidingen in een be-hoefte voorzien bij de leerlingen. Voor veel van hen vonnen de tussenopleidingen deideale tussenweg tussen enerzijds het kmbo en het primair leerlingwezen en ander-zijds het lang-mbo. Voor deze leerlingen zijn het leertrajecten op maat.

Wat de vraag van de arbeidsmarkt betreft, kan gesteld warden dat deze lang nietaltijd consistent geformuleerd wordt en bovendien vaak op de erg korte termijn isgericht. De vraag in hoeverre tussenopleidingen in de kwalificatiebehoefte van hetbedrijfsleven op de middellange termijn voorzien, lijkt daarmee onderbelicht te blij-ven.

6.3 Nabeschouwing

Tijdens het onderzoek is eens te meer duidelijk geworden hoe belangrijk het is eenalgemene, sluitende registratiesystematiek te hanteren met betrekking tot de loopba-nen van leerlingen in het onderwijs. Zonder een dergelijke systematiek is het wel-haast onmogelijk een goed beeld te krijgen van de leerlingstromen, en daarmee vande redenen waarom die niet altijd even optimaal verlopen.

Er bestaat veel variatie binnen de tussenopleidingen. In sommige gevallen zijn ernauwelijks problemen en is de mate van succes hoog, in andere gevallen lukt hetondanks veel extra inspanning van de betrokkenen veel minder goed de leerlingennaar de beoogde kwalificatie te leiden. Er is daarmee alle aanleiding na te gaanwaaraan dit nu precies ligt. In een vervolgstudie zouden daarom via case-studiessuccesvolle varianten diepgaand kunnen warden bestudeerd: hoe zijn deze opleidin-gen opgezet en onder welke condities functioneren ze? De resultaten daarvan zoudenals 'model' zeer waardevol kunnen zijn voor instellingen met varianten die min-der succesvol zijn.

Page 79: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 71

In het onderhavige onderzoek is bij een beperkt aantal bedrijven nagegaan wat debehoefte is aan op een bepaalde wijze opgeleide werknemers. In het kader van eengoede aansluiting tussen ondenvijs en arbeidsmarkt is het van wezenlijk belang omdiepgaander en uitgebreider onderzoek naar de behoefte aan kwalificaties van detussenopleiding te verrichten, met name in verhouding tot de behoeftekwalificatiesvanuit andere leerwegen. Zoals gezegd, verdient het daarbij aanbeveling de blik terichten op de behoefte op middellange termijn.

Afsluitend kan vooralsnog gesteld warden dat tussenopleidingen althans de potentiein zich hebben om zowel voor het rendementsvraagstuk, als ook voor de kwalifica-tiebehoefte van betekenis te zijn. In dit rapport zijn belangrijke punten naar vorengebracht die als randvoorwaarden daarvoor een rol spelen.

Page 80: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 81: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

73

Noten

Noten bij hoofdstuk 1

1. Voor een verklaring van de in dit rapport gehanteerde afkortingen verwijzen wenaar de betreffende bijlage.

2. In de horeca en in de agrarische sector bestaan de tussenopleidingen al langer; hetonderhavige onderzoek beperkt zich echter tot de technische opleidingen.

3. Overigen hebben tijdens de looptijd van het onderzoek een aantal mbo-collegeseen verzoek tot verlenging bij het ministerie ingediend; dit ter overbrugging vande periode tot de inwerking treding van de WEB.

4. Dit is overigens op zich al een belangrijke inhoudelijke bevinding.5. Ter voorkoming van misverstanden: dit kan volgens de regels zijn.6. Terzijde zij opgemerkt dat deze dubbele aanduiding van de opleiding verwarrend

werkt en daarmee het verkrijgen van naambekendheid niet ten goede komt.

Noten bij hoofdstuk 2

1. Momenteel is dat imago op enkele colleges overigens sterk verbeterd als gevolgvan een verscherpte intake en zonodig deelname aan een orienterende en schake-lende opleiding (O&S; vgl. Inspectie van het Onderwijs, 1994b).

2. Hoewel de tussenopleiding in het algemeen als een ongedeelde opleiding wordtgepresenteerd (bv. VMTS-werkgroep Tussenopleiding, 1989), zijn kennelijk nietalle betrokkenen deze mening toegedaan. Zo relativeert de werkgeversorganisatieFME dit in het met ons gevoerde vraaggesprek, door te stellen dat het om eengedeeld leertraject zou dienen te gaan met ook gedeelde verantwoordelijkhedenvoor opleiding (i.c. het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) en bedrijfs-leven. De FME is van mening dat de tussenopleiding in de uitwerking meer eenreguliere O&W-opleiding is geworden dan een gezamenlijke opleiding, respectie-velijk een opleiding vanuit het bedrijfsleven. Het gaat volgens de FME nu eigen-lijk om een reguliere vier-jarige mbo-opleiding, met met name impulsen vanuitde mbo-colleges voor wat betreft bekostiging, rendement en organisatie. Devormgevings- en regie-mogelijkheden van het bedrijfsleven zijn in feite zeerbeperkt. Om die reden heeft de FME in bepaalde opzichten gaandeweg ook meerafstand tot de tussenopleiding genomen ('Wie bepaalt, betaalt.').

Page 82: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

74 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Noten bij hoofdstuk 3

1. Voor een nauwkeuriger, kwantitatief overzicht verwijzen we naar het te verschij-nen Inspectie-rapport.

2. Overigens wijst een college er op dat er voor moet warden gewaakt al het kmboover een kam te scheren. Het technisch kmbo - en daarbinnen de afdeling Elek-tro - heeft volgens dit college een veel gunstiger imago dan andere richtingen.

3. Gelet op deze complexe, steeds wisselende situatie was het overigens voor deonderzoekers niet mogelijk de exacte aantallen per variant in kaart te brengen.Interessant was het bijvoorbeeld geweest zicht te krijgen op de verdeling (bewus-te) eerste keuze : tweede keuze (uitval). Mogelijk dat het Inspectie-onderzoekdaar meer licht op kan doen schijnen.

4. Hier zou een aanvulling met readies van de leerlingen zelf dus welkom zijngeweest.

5. Voor enkele colleges is dit dan ook een van de hoofdredenen geweest om met detussenopleiding te stoppen. Andere colleges stellen echter dat het een kwestie isvan keuzen maken - wat heeft men er voor over? en dat men dan verder niet zo

op die extra inspanning moet letten.6. Een respondent dacht dat de afkorting Ivo stond voor 'lagere vakopleiding'.7. Opmerkelijk is overigens dat enkele bedrijven die leerlingen uit de tussenoplei-

ding in dienst hadden niet op de hoogte waren van hun opleidingsachtergrond.Daar kan bij warden aangetekend dat volgens een van de consulenten de mento-ren/praktijkleermeesters in de bedrijven wel op de hoogte zijn, maar de leiding enpersoneelszaken niet. In feite gaat het (voor het bedrijf) om vergelijkbare leerlin-gen als de groep uit het 'reguliere' voortgezette leerlingwezen.

Noten bij hoofdstuk 4

1. Het is moeilijk hier een vergelijking te maken met altematieve trajecten. Immers,in het lang-mbo hoeven de leerlingen geen leerarbeidsplaats te verwerven, maareen stage-plaats hetgeen gezien de condities (met name kosten) wat gemakke-lijker ligt. De leerlingen die vanuit het primair leerlingwezen doorstromen naarhet voortgezet leerlingwezen hebben het voordeel dat ze dat doen vanuit eenarbeidsplaats die ze al bezetten. In dat opzicht zijn ze dus ook niet vergelijkbaarmet de leerlingen uit de tussenopleidingen die 'vanuit het niets' op zoek moetennaar een plaats.

Page 83: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 75

2. Er is enige tijd sprake van geweest dat de cbo-scholen alleen dan voor bekosti-ging in aanmerking zouden komen, als de ingeschreven leerlingen ook daadwer-kelijk een lok hadden. Onlangs heeft de minister dit plan met een jaar uitgesteld.

3. Volgens een van de respondenten is dat een groot nadeel; tegelijkertijd kan hetechter ook als iets positiefs warden opgevat. Als namelijk de tussenopleidingenzich onder deze meest barre omstandigheden weten te bewijzen, dan hebben zedaarmee hun bestaansrecht verworven, en kan het daama alleen maar beter gaan.

4. Van deze constmctie kunnen overigens niet alleen leerlingen uit de tussenoplei-ding gebruikmaken, maar bijvoorbeeld ook leerlingen uit de primaire opleiding(vgl. ook Frietman & Hovels, 1994).

5. Een mogelijk gevaar van dit type constructies is dat bedrijven louter vanwege hetbestaan ervan geen reguliere arbeidscontracten meer afsluiten. De studie-overeen-komst gaat dan concurreren met de arbeidsovereenkomst.

6. We hebben inzage gekregen in de tentamenresultaten van een deel van de leerlin-gen uit de tweede fase van de tussenopleiding elektro. In zijn algemeenheid ble-ken deze slecht tot zeer slecht. Op grand daarvan werd door de VEV de verwach-ting uitgesproken dat het waarschijnlijk niet veel meer dan 20 procent van deleerlingen lukt de opleiding in de nominale tijd te voltooien. Of dat percentageafwijkt van dat van de leerlingen die via het 'reguliere' traject (dus via de primai-re opleiding) de voortgezette opleiding volgen, is vooralsnog onduidelijk.In dit verband dient overigens de volgende relativering te warden gemaakt. Deeerste fase van de tussenopleiding duurt twee jaar; over het 'altematieve' traject,de primaire leerlingwezen-opleiding, doen leerlingen vaak langer, namelijktweeeneenhalf of drie jaar, of zelfs nog longer. In dit opzicht is een vergelijkinggezien het voortraject en de doorwerking daarvan erg moeilijk.

Noten bij hoofdstuk 5

1. Overigens kan dit in sommige gevallen (hoeveel is onduidelijk) ook 'legitiem'zijn. Op de eerste plaats omdat een deel van de leerlingen naast de voortgezetteopleiding tegelijkertijd ook de primaire opleiding volgt, en op de tweede plaatsomdat leerlingen omwille van gunstiger subsidieregelingen soms niet een lokkrijgen voor de voortgezette, maar voor de primaire opleiding.

2. Vanuit de VEV wordt daar aan toegevoegd dat eigenlijk niet goed duidelijk isnaar welk eindniveau gestreefd zou moeten warden. Volgens dit Landelijke Or-gaan is er in bedrijven feitelijk veeleer behoefte aan het niveau-Eerste monteurdan aan het niveau-Technicus. Een afgestudeerde op Technicus-niveau kan ont-werpen, tekenen en begroten, terwijl een Eerste monteur praktischer is ingesteld.

Page 84: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

76 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Voor het Technicus-niveau zou volgens de VEV beter de reguliere weg van hetleerlingwezen kunnen warden bewandeld.

3. In dit opzicht bestaan er dus kennelijk grote verschillen tussen scholen. Terwijlde ene klaagt dat zij slechts met de grootste moeite leerlingen geplaatst krijgt,moet de andere bedrijven teleurstellen.

4. Door de FME wordt dit echter gerelativeerd door er op te wijzen dat, wanneer erbinnen een kleinbedrijf meer dan twee werknemers zijn, dit vaak al tot specialisa-tie leidt. Een en ander hangt vooral samen met het produkt dat door het bedrijfwordt gemaakt en de markt waarvoor dat bestemd is. Door dit soort gegevenhe-den wordt de vraag naar een bepaald type werknemer gedefinieerd. Deze vraagwordt dus zeer bedrijfsspecifiek ingevuld.

Page 85: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

77

Afkortingen

bboBTBVJBVLBOTO-EBOTO-Mcbo

CBSFME

FNVGOAFTSkmbo

kvo

Imo

LOBlokItsIvo

mavo

mbo

mto

mts

o&oo&s

o&wRBAROCRPOCSOMUneto

VBVEvbo

VEV

beroepsbegeleidend onderwijsBedrijfstechniek(-project)Bijdrageregeling Vakopleiding JeugdigenBijdrageregeling Vakopleiding LeerlingwezenBranche Overleg Technisch Onderwijs ElektrotechniekBranche Overleg Technisch Onderwijs Metaalcursorisch beroepsonderwijsCentraal Bureau voor de Statistiek

Vereniging van ondememingen in de metaal-, elektronica- en elektro-technische industrie en aanverwante sectoren

Federatie Nederlandse VakbewegingGemeenschappelijke OpleidingsactiviteitInstituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappenkort middelbaar beroepsonderwijskorte vakopleidinglange middenkaderopleidingLandelijk Orgaan Beroepsonderwijsleerovereenkomst

lagere technische schoollange vakopleidingmiddelbaar algemeen voortgezet onderwijsmiddelbaar beroepsonderwijsmiddelbaar technisch onderwijsmiddelbare technische school

Opleidings- en Ontwikkelings(fonds)orienterende en schakelende opleidingen(Ministerie van) Onderwijs en WetenschappenRegionaal Bestuur voor de ArbeidsvoorzieningRegionaal OpleidingscentrumRegionaal PraktijkopleidingscentmmStichting Opleidingen MetaalUnie van elektrotechnische ondememers

Vereniging Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatievoorbereidend beroepsonderwijsVereniging Elektrotechnisch Vakonderwijs

Page 86: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

78 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

VMTS Vereniging van Middelbare Technische ScholenWEB Wet Educatie en Beroepsonderwijs

Page 87: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

79

Literatuur

Berg, J. van den, T. Eimers, C. Feijen, & B. Hovels (1994). Rendement leerlingwe-ten. Tegen de stroom in of met de stroom mee. Een beleidsgericht onderzoeknaar rendementsbepalende factoren in het leerlingwezen. Den Haag: COB/SER.

Bock, B., & B. Hovels (1991). Zonder beroepskwalificatie uit het onderwijs. Deel 1:Een kwantitatief beeld van de groep voortijdige schoolverlaters. Nijmegen: FTS.

Bont-Hoek, J. de, T. de Haas, & P. Kraft (1989). Aanpak van de uitval. Resultatenvan een vooronderzoek naar de uitval in het leerlingwezen. Den Bosch: PCBB.

FME (s.a.). Lange Vakopleiding Werktuigbouwkunde. Nieuwe leerroute voor hetopleiden van vaklieden. (Brochure). Zoetermeer: FME.

Frietman, J. (1990). De kwaliteit van de praktijkcomponent in het leerlingwezen. Eenstudie over de ontwikkelingen in en de kwaliteit van de praktijkopleiding in hetprimair leerlingwezen. Nijmegen: FTS.

Frietman, J. (1994). Varianten van praktijkleerplaatsen in het leerlingwez.en. Eenoverzichtper opleidingssector. Werkdocument. Nijmegen: FTS.

Frietman, J., & B. Hovels (1994). Varianten van praktijkleerplaatsen in het primairleerlingwezen: aard en voorkomen. Den Haag: VUGA.

Ganga, V. (1992). Deelname, uitval en rendement van het leerlingwezen. Den Haag:Distributiecentmm DOP.

Haring, H, & J. van der Ent (1989). Geslaagd of afgewewn? Een verkennend onder-wek naar de oorzaken van het grote aantal ajwijzingen voor het theorie-examenvan de Stichting Opleidingen Metaal. Woerden: SOM.

Hovels, B., & B. Bock (1991). Zonder beroepskwalificatie uit het onderwijs. Deel 3:Achtergronden, oorzaken en perspectieven van voortijdig schoolverlaten. Nij-megen: FTS.

Hovels, B., & G. Driessen (1994). Experimentele tussenopleidingen. Onderzoeks-voorstel (SVO-94805) & Wijzigingsvoorstel. Nijmegen: FTS.

Inspectie van het Onderwijs (1994a). Onderwijsverslag over het jaar 1993. DenHaag: Sdu Uitgeverij.

Inspectie van het Onderwijs (1994b). Orienterende en schakelende mbo-opleidingen1991-1992. Breda: Rijksinspectie.

Page 88: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

80 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Janssen, A. (1990). Het intern rendement van het middelbaar beroepsonderwijs: eenliteratuurstudie. Den Haag: Distributiecentrum DOP.

LDC e.a. (1993). Studiegids MBO en Leerlingwezen 1994. Meppel: Ten Brink.

Meijer, J. (1994). Uitval uit leerlingwezen en KMBO. Een overzicht van onderwekennaar uitval en rendement. Utrecht: LOVWJ.

Meijs, M. van der, & L. van Zeijts (1994). Naar een ijzersterk netwerk. Een onder-zoek naar aansluiting en samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven opregionaal niveau in de metaalsector. Nijmegen: KUN.

Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (1993). Verslag van de staat van hetonderwijs in Nederland over hetjaar 1992. Den Haag: Sdu Uitgeverij.

Moerkamp, T. (1993). Kwaliteit en beschikbaarheid van leerarbeidsplaatsen voorMBO en leerlingwezen. Den Haag: VUGA.

Neve, J. (1989). Zonder diploma op weg naar werk. Een verkennend onderzoek naarvoortijdige onderwijsverlaters, hun eerste stappen op de arbeidsmarkt en hunherinstroom in het onderwijs. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken enWerkgelegenheid.

Neve, J. (1991). Zonder diploma uit het deeltijdonderwijs. Een kwantitatief onder-zoek naar de omvang van de ongediplomeerde in- en uitstroom bij enige vormenvan deeltijdonderwijs. Den Haag: VUGA.

Onstenk, J. (1993). MODUM - Scenario-ontwikkeling dualisering. Casestudie elek-trotechniek - opleiding telematica. Tussenverslag, eerste concept. Amsterdam:SCO-Kohnstamm Instituut.

Overlegplatform Lange Vakopleiding Werktuigbouw (1994). Handreiking LangeVakopleiding Werktuigbouw (Tussenopleiding Wtb.). Woerden: SOM.

Selis, W., & A. van der Leest (1994). Lange Vakopleiding Werktuigbouw. Tussen-rapportage mei 1994. Woerden: SOM.

Stuurgroep Tussenopleiding Elektrotechniek (1994). Handreiking TussenopleidingElektrotechniek. De Bilt/Nijkerk: VBVE/VEV.

VBVE (1991). Lange Vakopleiding Werktuigbouwkunde. Opleidingsprogrammavoor de beroepsgerichte vakken. Semester 1. (Determinatie). De Bilt: VBVE.

VBVE (1992a). Structuur Tussenopleiding. De Bilt: VBVE.VBVE (1992b). Lange Vakopleiding Werktuigbouwkunde. Opleidingsprogramma

leerjaar 1 en 2. De Bilt: VBVE.

Page 89: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 81

VBVE (1992c). Tussenopleiding Werktuigbouwkunde. Opleidingsprogramma leer-jaar 1 en 2. De Bilt: VBVE.

VBVE (1994a). Tussenopleiding modulentabel. De Bilt: VBVE.VBVE (1994b). LOK-probleem bij de Experimentele tussenopleidingen Elektrotech-

niek en Metaal. BVE Actueel, 1, 6, pp. 20-21.VBVE (1994c). Experiment tussenopleidingen Elektrotechniek en Werktuigbouw-

kunde. BVE Actueel, 2, 10, pp. 7-9.VBVE/SOM/VEV (s.a.). TussenopleidinglLange Vakopleiding. (Brochure). De

BilVWoerden/Nijkerk: VBVE/SOM/VEV.

Verijdt, H. (1991). De instroom van nieuwe doelgroepen in het leerlingwezen. Nij-megen: ITS.

Verijdt, H., & J. Diederen (1993). Loopbanen van voortijdige schoolverlaters uit hetvoortgezet onderwijs. Nijmegen: FTS.

VMTS (1990). Lange Vakopleiding Elektrotechniek. Opleidingsprogramma leerjaar1 & 2. De Bilt: VMTS.

VMTS-werkgroep Tussenopleiding (1989). Schets van een lange vakopleiding. Dis-cussienotitie. De Bilt: VMTS.

Page 90: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 91: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

83

Topics vraaggesprekken coordinatoren opleidingenmbo-colleges

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds de lange mbo-opleiding en anderzijds het pri-mair leerlingwezen of kort-mbo?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

Bij het beantwoorden van de navolgende vragen zo mogelijk/indien van toepassing:1. een vergelijking maken met de positie van leerlingen uit alternatieve, i.c. con-

currerende opleidingswegen (bv. primair leerlingwezen/kmbo, lang-mbo);2. nagaan of er verschillen zijn naar specifieke vooropleiding van de leerling.3. een onderscheid maken naar sector: elektro of werktuigbouwkunde

/. VoorgeschiedenisWat zijn de motieven van de school geweest om deel te nemen aan het experiment'Tussenopleiding'? Bij wie lag het initiatief (de school, daarbuiten)? Wat waren deverwachtingen? Is er vanaf het begin iemand uit het team of directie geweest diehet experiment heeft 'getrokken', hoe en waarom?

Wat is precies de betekenis van de experimentele status? Zijn er afspraken ge-maakt over de looptijd, evaluatie en een evt. vervolg? Met wie?

II. De opleiding- Welke vooropleiding hebben de leerlingen gevolgd, waar komen ze vandaan, wat

zijn de instroomniveaus?- Om welke reden(en) kiezen de leerlingen juist voor deze opleiding en sector, en

niet voor een andere?

- Waar ligt het keuze- en waar het instroommoment: bij start schooljaar, tijdensdeterminatieperiode (zij-instroom)? Zijn er verschillep tussen leerlingen die op deverschillende momenten instromen?

Page 92: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

84 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

- In hoeverre gaat het om keuzen van leerlingen, dan wel adviezen van scholen?Wie zijn er bij de keuze betrokken? Is er sprake van gerichte voorlichting en wer-ving vanuit de opleiding?Kiezen leerlingen vanwege het bestaan van de tussenopleidingen minder voorandere opleidingstypen (welke?), kiezen ze voor de tussenopleiding terwijl zeanders wellicht het onderwijs zouden verlaten?

///. Rendement en uitval

- Wat is de inschatting m.b.t. het rendement van de theoriecomponent (percentageleerlingen dat binnen de termijn van twee jaar het theoriedeel voltooit op het totaalaantal leerlingen in het betreffende startjaar)? Hoe ligt dat vergeleken met altema-tieve opleidingswegen (m.n. lang-mbo)?Hoe wordt 'uitval' gedefinieerd?Op welke tijdstip vindt de meeste uitval plaats, waarom dan? Wat zijn de redenenvan de leerlingen om er mee te stoppen (bv. niveau, motivatie, verkeerde voorstel-ling, ander belangstelling, geld willen verdienen, perspectieven)? [Zo mogelijk eenprocentueel overzicht van uitvalsredenen]Warden er nog specifieke activiteiten ontwikkelt vanuit de opleiding om de leer-lingen te behouden, welke? Wat gaan de uitvallers vervolgens doen?Wat zijn de kenmerken van succesvolle leerlingen?In hoeverre wordt uitval als een probleem gezien, door de leerlingen en de oplei-ding?

rV. De overgang van de theoriecomponent naar de praktijkleerplaatsHoe verloopt de bemiddeling naar de praktijkleerplaats: wie neemt daarbij hetinitiatief, wie is er bij betrokken; hoeveel tijd gaat daar mee gemoeid; wordt eractief geworven voor deze leerlingen?

- Zijn de bedrijven bekend met de tussenopleidingen, wat zijn hun ervaringen, vra-gen ze specifiek naar deze leerlingen, zijn er daarbinnen voorkeuren voor leerlin-gen met specifieke kenmerken, en waarom?Welk percentage van de leerlingen vindt geen leerbedrijf (on the job), wat zijn dekenmerken van deze leerlingen. Wat gebeurt er met leerlingen die geen leerbedrijfvinden, van welke altematieven voor de inrichting van de praktijkcomponentwordt gebruik gemaakt?Welk percentage van de leerlingen krijgt geen lok, en waarom niet, wat zijn hunkenmerken?

Page 93: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 85

V. De praktijkleerplaats- Welke bemoeienis heeft de opleiding (nog) met de leerlingen als ze zich in de

tweede fase (de praktijkcomponent) bevinden?Hoe verloopt de begeleiding, intern en extem, wordt specifiek rekening gehoudenmet de kenmerken van de tussenopleiding?Wordt er vaak van praktijkleerplaats geswitcht, om welke redenen?Hoeveel leerlingen haken tussentijds af tijdens de praktijkcomponent, om welkeredenen, wat gebeurt er vervolgens met deze leerlingen?

VI. Arbeidsmarktverwachtingen- Is er behoefte aan afgestudeerden uit de tussenopleidingen: a. in kwantitatief op-

zicht; b. in kwalitatief opzicht, wat zijn hun perspectieven op de arbeidsmarkt,waarom, verschillen naar specialisatie, werkveld, functie, bedrijfstype (met na-dmk: verschil met leerlingen uit de korte en uit de lange opleiding)?Is er vanuit de optiek van de leerlingen sprake van concurrentie t.o.v. leerlingenmet andere opleidingswegen; is er vanuit de optiek van de bedrijven sprake vansubstitutie: geeft het bedrijfsleven de voorkeur aan leerlingen uit de tussenoplei-dingen i.p.v. uit andere opleidingen, welke?

VII. Algemene opmerkingenIs de tussenopleiding in staat de uitval uit het lang-mbo te reduceren, vomit het indit opzicht een goed altematief voor leerlingen die in het lang-mbo niet succesvol(zullen) zijn?

- Wat zijn de zwakke en sterke punten, waarin verschilt de tussenopleiding vooralvan altematieve opleidingswegen?

- Hoe ligt de verhouding en de aansluiting theorie - praktijk, zijn er tekorten, is erballast?

Hoe zouden de tussenopleidingen evt. verbeterd kunnen warden (op het niveauvan de theorie- en van de praktijkcomponent)?

- Wat is het toekomstige perspectief van de tussenopleiding, en onder welke con-dities, zijn er daarbij evt. regionale verschillen aan te wijzen?

- Wat is de inschatting van het rendement van de tussenopleiding totaal (percentageleerlingen dat binnen de termijn van vier jaar de opleiding zal voltooien op hettotaal aantal leerlingen in het betreffende startjaar)?Wat is de positie van de tussenopleiding in de landelijke kwalificatiestructuur?Warden er evt. extra stimulerende maatregelen genomen vanuit de opleiding omde tussenopleidingen te promoten?Wat is naar verwachting de bestemming van de leerlingen na beeindiging van detussenopleiding, i.c. de geslaagden?

Page 94: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

86 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 95: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

87

Topics vraaggesprekken consulenten leerlingwezen

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds de lange mbo-opleiding (te moeilijk/theore-tisch, etc.) en anderzijds het primair leerlingwezen of kort-mbo (te lage status/ni-veau, etc.)?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

Bij het beantwoorden van de navolgende vragen zo mogelijk/indien van toepassing:1. een vergelijking maken met de positie van leerlingen uit alternatieve, i.c. con-

currerende opleidingswegen (bv. primair leerlingwezen/kmbo, lang-mbo);2. een uitsplitsing maken naar aard van het leerbedrijf (bv. branche, grootte, func-

ties);

3. nagaan ofer verschillen zijn naar specifieke vooropleiding van de leerling.

0. De rayon-consulent- Wat is de precieze functie van de rayon-consulent en welke zijzijn zijn/haar taken?

/. De opleiding- Kunt u in een schema aangeven wat de structuur van de tussenopleiding (d.w.z.

zowel de eerste fase als de tweede fase) is in verhouding tot altematieve oplei-dingen (primair leerlingwezen, kmbo, mbo)? Welke functieniveaus kunnen binnende tweede fase (het leerlingwezen-deel) warden onderscheiden en hoe verhoudendie niveaus zich tot die van het primair leerlingwezen?Om welke reden(en) kiezen de leerlingen juist voor de tussenopleiding, en nietvoor een andere?

//. De overgang van de theoriecomponent naar de praktijkleerplaats- Hoe verloopt de bemiddeling naar de praktijkleerplaats: wie neemt daarbij het

initiatief, wie is er bij betrokken; hoeveel tijd (periode) gaat daar mee gemoeid;wordt er actief geworven voor deze leerlingen?

Page 96: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

88 G. Driessen, P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

- Zijn de bedrijven bekend met de tussenopleidingen, wat zijn hun ervaringen, vra-gen ze specifiek naar deze leerlingen, zijn er daarbinnen voorkeuren voor leerlin-gen met specifieke kenmerken, en waarom?Welke varianten van praktijkleerplaatsen zijn op de leerlingen uit de tussenoplei-dingen van toepassing (1. on the job, een bedrijf; 2. on the job, meerdere bedrij-ven; 3. on + off the job, een bedrijf + bedrijfsschooVleerwerkplaats; 4. on + off thejob, meerdere bedrijven + bedrijfsschooVleerwerkplaats; 5. off the job, bedrijfs-school/leerwerkplaats; 6. andere varianten), om hoeveel procent van de leerlingengaat het daarbij globaal?

- Welk percentage van de leerlingen vindt geen leerbedrijf (on the job), welke per-centage krijgt geen lok, waarom niet, wat zijn de kenmerken van deze leeriingen,verschillen met die van altematieve opleidingswegen, wat gebeurt er met leerlin-gen die geen leerbedrijf vinden, van welke altematieven voor de inrichting van depraktijkcomponent wordt gebruik gemaakt?

///. De praktijkleerplaatsZijn er evt. problemen met vergoedingen, arbeidsovereenkomsten, lok's voor dezeleerlingen?

- Hoe verloopt de begeleiding, intern en extem, wordt specifiek rekening gehoudenmet de kenmerken van de tussenopleiding?Zijn er evt. aansluitingsproblemen tussen de eerste en tweede fase van de tussen-opleiding voor wat betreft het praktijkdeel?

- Wordt er van praktijkleerplaats geswitcht, om welke redenen?- Hoeveel leerlingen haken tussentijds af tijdens de praktijkcomponent, om welke

redenen, wat gebeurt er vervolgens met deze leerlingen? (zo mogelijk procentueeloverzicht uitvalsredenen)

- Wat zijn de kenmerken van succesvolle leerlingen?- Van hoeveel procent van de leerlingen wordt tussentijds de lok verbroken, om

welke redenen, zijn daarin verschillen naar specialisatie, werkveld, functie, be-drijfstype?

- Wat is de inschatting/verwachting m.b.t. het rendement van de praktijkcomponent(percentage leerlingen dat binnen de termijn van twee jaar het praktijkdeel voltooitop het totaal aantal leerlingen in het betreffende startjaar)?

P/. Het beroepsbegeleidend onderwijs in de tweedefaseZijn er evt. aansluitingsproblemen tussen de eerste en tweede fase van de tussen-opleiding voor wat betreft het theoriedeel?

Page 97: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkuiuie 89

V. Arbeidsmarktverwachtingen- Is er behoefte aan afgestudeerden uit de tussenopleidingen (in kwantitatief en

kwalitatief opzicht), wat zijn hun perspectieven op de arbeidsmarkt, waarom,verschillen naar specialisatie, werkveld, functie, bedrijfstype (met nadrok: verschilmet leerlingen uit de korte en lange opleiding)?

- Is er vanuit de optiek van de leerlingen sprake van concurrentie t.o.v. leerlingenmet andere opleidingswegen; is er vanuit de optiek van de bedrijven sprake vansubstitutie: geeft het bedrijfsleven de voorkeur aan leerlingen uit de tussenoplei-dingen i.p.v. uit andere opleidingen (welke?)?

VI. Algemene opmerkingenIs de tussenopleiding in staat de uitval uit het lang-mbo te reduceren, vormt het indit opzicht een goed altematief voor leerlingen die in het lang-mbo niet succesvol(zullen) zijn?

- Wat zijn de zwakke en sterke punten, waarin verschilt de tussenopleiding vooralvan altematieve opleidingswegen?

- Hoe zouden de tussenopleidingen evt. verbeterd kunnen warden qua theorie- (zo-wel eerste als tweede fase) en qua praktijkcomponent?Wat is het toekomstige perspectief van de tussenopleiding, en onder welke con-dities, zijn er daarbij evt. regionale verschillen aan te wijzen?

- Wat is de inschatting van het rendement van de tussenopleiding totaal (percentageleerlingen dat binnen de termijn van vier jaar de opleiding voltooit op het totaalaantal leerlingen in het betreffende startjaar)?In hoeverre wordt uitval als een probleem gezien, door de leerlingen, de oplei-dingen, de bedrijven?Warden er evt. extra, stimulerende maatregelen genomen vanuit de LandelijkeOrganen m.b.t. de tussenopleidingen?Wat is naar verwachting de bestemming van de leerlingen na beeindiging van detussenopleiding, i.c. de geslaagden?

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 98: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

90

Topics vraaggesprekken werkgeversorganisaties FME, Metaal-unie, Uneto

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds de lange mbo-opleiding en anderzijds het pri-mair leerlingwezen of kort-mbo?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

/. Voorgeschiedenis- Waarom zijn de tussenopleidingen in het leven geroepen, welke overwegingen,

verwachtingen lagen daar aan te grondslag? Speelden bepaalde bekostigingsas-pecten daarbij ook een rol, welke? Waarom zijn de tussenopleidingen juist in deelektrotechnische en werktuigbouwkunde van start gegaan?Zijn van te voren afspraken gemaakt met scholen/onderwijsinstellingen, welkescholen wel en welke niet, en waarom niet? Met wie zijn evt. nog meer afsprakengemaakt?

- Wat is precies de betekenis van de experimentele status? Zijn er afspraken ge-maakt over de looptijd, evaluatie en een evt. vervolg?

//. Het imago

Wat is het beeld van de tussenopleidingen tot nu toe (voor zover dat kan wardenoverzien)?Hoe ligt de deelname, van bedrijven en van leerlingen, hoe is de interesse, debekendheid? Hoe staat het met het rendement, in verhouding met die van 'con-currerende' leerwegen (primair leerlingwezen, kmbo, lang-mbo, etc.)?Hoe kan/moet de tussenopleiding geplaatst warden in de landelijke kwalificatie-structuur?

Wat zijn de verwachtingen/toekomstige kansen, welke behoefte is er onder po-tentiele leerlingen en op de arbeidsmarkt (nu en in de toekomst), in kwantitatief enin kwalitatief opzicht? Onder welke condities zijn er (evt.) perspectieven?

Page 99: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 91

///. Verklaring huidige positie- Welk type leerlingen bezoeken de opleidingen?- Wat zijn de voorkeuren van de bedrijven, in verhouding tot 'concurrerende' leer-

wegen?- Wat zijn de keuzemotieven?

FV. Behoefte

- Zijn er verschillen in behoefte tussen subbranches in de bedrijfstak, tussen groot-bedrijf en mkb, tussen regio's, etc.? Waarom en in welke mate zijn die er? Inhoeverre warden leerlingen uit de tussenopleidingen (ook) ingezet in andere sec-toren (anders dan elektro en werktuigbouwkunde)?

V. Rendement

Wat is het beeld vanuit de branches over rendementsbepalende factoren in hetmbo (i.c. elektro en werktuigbouwkunde), en de mate waarin, de wijze waarop encondities waaronder tussenopleidingen een bijdrage zouden kunnen leveren aan deverhoging van het rendement/terugdringen van de uitval?

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 100: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

92

Topics vraaggesprek werknemersorganisatie IndustriebondFNV

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds het lang-mbo (te moeilijk/theoretisch? etc.) enanderzijds het primair leerlingwezen of kort-mbo (te lage status/niveau? etc.)?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

/. Voorgeschiedenis- Waarom zijn de tussenopleidingen in het leven geroepen, welke overwegingen

lagen daar aan ten grondslag? Wat is daarbij de rol en positie van de Vakbondgeweest? Zijn er evt. 'eisen' gesteld door de Vakbond? Speelden bepaalde bekosti-gingsaspecten daarbij ook een rol, welke? Waarom zijn de tussenopleidingen juistin de elektrotechniek en werktuigbouwkunde van start gegaan?Wat is precies de betekenis van de experimentele status? Zijn er afspraken ge-maakt over de looptijd, evaluatie en een evt. vervolg?

//. Het imago- Wat is het beeld van de tussenopleidingen tot nu toe bij de diverse betrokkenen?

Hoe ligt de deelname, van bedrijven en van leeriingen, hoe is de interesse, debekendheid?

- In hoeverre wordt de tussenopleiding als een concurrent gezien van de altematieveopleidingen, en dan m.n. voor wat betreft evt. concurrentie bij het vinden/houdenvan een arbeidsplaats? Gaan leerlingen uit de tussenopleiding evt. anders opgelei-den verdringen?Wat is het oordeel over de arbeidsvoorwaarden waaronder de leerlingen uit detussenopleiding in het bedrijfsleven opereren (bv. eerste halfjaar 2/5 loon)?

- Hoe kan de tussenopleiding geplaatst warden in de landelijke kwalificatiestruc-tuur?

Page 101: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 93

///. Verklaring huidige positie- Welk type leerlingen bezoekt de opleidingen (niveau, achtergronden, etc.)? Hoe is

de deelname van nieuwe doelgroepen (meisjes, allochtonen) en hoe verhoudt zichdat tot altematieve opleidingen?

- Wat zijn de keuzemotieven van de leerlingen?- Wat is de indruk van het niveau in de eerste en tweede fase?

In hoeverrc sluit de eerste fase aan de bij de tweede (theorie- -> praktijkcompo-nent), zijn er tekorten, is er ballast? En hoe verhoudt zich dat tot bv. leerlingen uitde primairc opleiding?Wat zijn de sterke en wat de zwakke punten van de opleiding? Hoe zouden evt. dezwakke punten verbeterd kunnen warden?

fV. Rendement

- Hoe staat het met het rendement (zowel in de eerste als tweede fase, resp. in detheorie- en praktijkcomponent), in verhouding met die van altematieve leerwegen(primair leerlingwezen, kmbo, lang-mbo)?Wat is het beeld over rendementsbepalende factoren in het mbo (i.c. elektro enwerktuigbouwkunde), en de mate waarin, de wijze waarop en condities waarondertussenopleidingen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de verhoging van hetrendement/terugdringen van de uitval?

V. BehoefteVoor welk type functies en niveaus leidt de tussenopleiding op?Wat zijn de verwachtingen/toekomstige kansen, welke behoefte is er onder po-tentiele leerlingen en op de arbeidsmarkt (nu en in de toekomst), in kwantitatief enin kwalitatief opzicht? Onder welke condities zijn er (evt.) perspectieven?Zijn er verschillen in behoefte tussen sectoren (elektro en werktuigbouwkunde),sub-branches in de bedrijfstak, tussen grootbedrijf en mkb, tussen regio's, etc.?Waarom en in welke mate zijn die er? In hoeverre warden leerlingen uit de tus-senopleidingen (ook) ingezet in andere sectoren (anders dan elektro en werktuig-bouwkunde)?

In hoeverre is de behoefte afhankelijk van de conjunctuur, en is er daarbij evt. eenverschil met andere opleidingen?

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 102: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

94

Topics vraaggesprekken Landelijke Organen Beroepsonderwijs

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds de lange mbo-opleiding en anderzijds het pri-mair leerlingwezen of kort-mbo?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

Bij het beantwoorden van de navolgende vragen zo mogelijk/indien van toepassing:1. een vergelijking maken met de positie van leerlingen uit alternatieve, i.c. con-

currerende opleidingswegen (bv. primair leerlingwezen/kmbo, lang-mbo);2. een uitsplitsing maken naar ciard van het leerbedrijf (bv. branche/sector, grootte,

functies);

3. nagaan of er verschillen zijn naar specifieke vooropleiding van de leerling.

/. De opleiding- Om welke reden(en) kiezen de leerlingen juist voor deze opleiding en sector, en

niet voor een andere?

- In hoeverre gaat het om keuzen van leerlingen, dan wel adviezen van scholen?Wat zijn de instroomniveaus van de leerlingen (niet alleen formele opleidingsni-veaus, maar ook differentiatie naar vakkenpakket en prestatieniveau)?

- Kiezen leerlingen vanwege het bestaan van de tussenopleidingen minder voorandere opleidingstypen (welke?), kiezen ze voor de tussenopleiding terwijl zeanders wellicht het onderwijs zouden verlaten?

//. De overgang van de theoriecomponent naar de praktijkleerplaatsHoe verloopt de bemiddeling naar de praktijkleerplaats: wie neemt daarbij hetinitiatief, wie is er bij betrokken; hoeveel tijd (periode) gaat daar mee gemoeid;wordt er actief geworven voor deze leerlingen ('reclame gemaakt')?

Page 103: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tusserwpleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde 95

- Zijn de bedrijven bekend met de tussenopleidingen, wat zijn hun ervaringen, vra-gen ze specifiek naar deze leerlingen, zijn er daarbinnen voorkeuren voor leerlin-gen met specifieke kenmerken, en waarom?Welke varianten van praktijkleerplaatsen zijn op de leerlingen uit de tussenoplei-dingen van toepassing (1. on the job, een bedrijf; 2. on the job, meerdere bedrij-ven; 3. on + ofthe job, een bedrijf + bedrijfsschooVleerwerkplaats; 4. on + off thejob, meerdere bedrijven + bedrijfsschooVleerwerkplaats; 5. off the job, bedrijfs-school/leerwerkplaats), om hoeveel procent van de leerlingen gaat het daarbijglobaal?

- Welk percentage van de leerlingen vindt geen leerbedrijf (on the job), wat zijn dekenmerken van deze leeriingen, wat gebeurt er met leerlingen die geen leerbedrijfvinden, van welke altematieven voor de inrichting van de praktijkcomponentwordt gebruik gemaakt?Welk percentage van de leerlingen krijgt geen lok, en waarom niet, wat zijn hunkenmerken (conjunctuur/beschikbaarheid leerarbeidsplaats, d.w.z. in principehetzelfde probleem als in het leerlingwezen sec; extra/specifieke kenmerken tus-senopleiding, bv. i.v.m. 'voor-' of 'nadelen' van concurrerende opleidingswegen)?

///. De praktijkleerplaats- Zijn er evt. problemen met vergoedingen, arbeidsovereenkomsten, lok's voor deze

leeriingen?- Hoe verloopt de begeleiding, intern en extem, wordt specifiek rekening gehouden

met de kenmerken van de tussenopleiding?Wordt er vaak van praktijkleerplaats geswitcht, om welke redenen?

- Hoeveel leerlingen haken tussentijds af/ wordt de lok verbroken tijdens de prak-tijkcomponent, om welke redenen, en zijn daarin verschillen naar specialisatie,werkveld, functie, bedrijfstype, wat gebeurt er vervolgens met deze leerlingen?Wat zijn de kenmerken van succesvolle leerlingen?

- Wat is de inschatting/verwachting m.b.t. het rendement van de praktijkcomponent(percentage leerlingen dat binnen de termijn van twee jaar het praktijkdeel voltooitop het totaal aantal leerlingen in het betreffende startjaar)?

- Hoe wordt 'uitval' gedefinieerd?In hoeverre wordt uitval als een probleem gezien, door de leerlingen, de oplei-dingen, de bedrijven?Welke actie wordt concreet ondemomen om uitval tegen te gaan?

IV. Arbeidsmarktverwachtingen- Is er behoefte aan afgestudeerden uit de tussenopleidingen: a. in kwantitatief op-

zicht; b. in kwalitatief opzicht, wat zijn hun perspectieven op de arbeidsmarkt,

Page 104: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

96 G. Driessen, P. den Boer, B. Hdvels & E. Smeets

waarom, verschillen naar specialisatie, werkveld, functie, bedrijfstype (met na-druk: verschil met leerlingen uit de korte en uit de lange opleiding)?

- Is er vanuit de optiek van de leerlingen sprake van concurrentie t.o.v. leerlingenmet andere opleidingswegen; is er vanuit de optiek van de bedrijven sprake vansubstitutie: geeft het bedrijfsleven de voorkeur aan leerlingen uit de tussenoplei-dingen i.p.v. uit andere opleidingen (welke?)?

V. Algemene opmerkingen- Is de tussenopleiding in staat de uitval uit het lang-mbo te reduceren, vormt het in

dit opzicht een goed altematief voor leerlingen die in het lang-mbo niet succesvol(zullen) zijn?Wat zijn de zwakke en sterke punten, waarin verschilt de tussenopleiding vooralvan altematieve opleidingswegen?Hoe ligt de verhouding en de aansluiting theorie : praktijk, zijn er tekorten, is erballast?

Hoe zouden de tussenopleidingen evt. verbeterd kunnen warden?Wat is het toekomstige perspectief van de tussenopleiding, en onder welke con-dities, zijn er daarbij evt. regionale verschillen aan te wijzen?Wat is de inschatting van het rendement van de tussenopleiding totaal (percentageleerlingen dat binnen de termijn van vier jaar de opleiding voltooit op het totaalaantal leerlingen in het betreffende startjaar)?Wat is de positie van de tussenopleiding in de landelijke kwalificatiestructuur?Warden er evt. extra, stimulerende maatregelen genomen vanuit de LandelijkeOrganen m.b.t. de tussenopleidingen?Wat is naar verwachtingde bestemming van de leerlingen na beeindiging van detussenopleiding, i.c. de geslaagden?

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 105: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

97

Topics vraaggesprekken bedrijven

Ter informatie voorafVia het onderzoek wordt geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende tweehoofdvragen:a. Welke bijdrage kunnen de tussenopleidingen leveren aan de rendementsverhoging

van de lange mbo-opleiding? Anders gesteld: voorziet de tussenopleiding in debehoefte/verwachtingen/mogelijkheden van de leerlingen zelf? Biedt zij een ade-quaat compromis tussen enerzijds de lange mbo-opleiding (te moeilijk/theore-tisch? etc.) en anderzijds het primair leerlingwezen of kort-mbo (te lage status/ni-veau? etc.)?

b. Voorzien de tussenopleidingen in een behoefte van de arbeidsmarkt, is er speci-fieke behoefte aan dit type opgeleide jongeren?

Bij het beantwoorden van de navolgende vragen zo mogelijk/indien van toepassing:1. een vergelijking maken met de positie van leerlingen uit alternatieve, i.c. con-

currerende opleidingswegen (bv. primair leerlingwezen/kmbo, lang-mbo);2. een onderscheid maken naar sector: elektro of werktuigbouwkunde;3. een uitsplitsing maken naar aard van het bedrijf (bv. branche/sector, grootte,

functies).

/. HetbedrijfEnkele achtergrondgegevens en ontwikkelingen daarin: aard/activiteiten/produk-ten, omzet, aantal personeelsleden naar functieniveau (specifiek: op kmbo/mbo/-leerlingwezen-niveau).

//. Recrutering personeelOp welke wijze recruteert het bedrijf momenteel zijn personeel, voor welke perso-neelscategorieen/functies? Welke rol speelt de lange vakopleiding (tussenoplei-ding) daarbij in verhouding tot het (primair) leerlingwezen, het kort en het lang-mbo en evt. scholing van zittend personeel via andere kanalen (bv. bedrijfsoplei-dingen)? In hoeverre wordt er bij de recrutering uberhaupt rekening gehouden metde vooropleiding?

///. Bekendheid en ervaringen met tussenopleiding (lange vakopleiding)- Heeft het bedrijf ervaring met het leerlingwezen in het algemeen? Hoeveel prak-

tijkleerplaatsen zijn er in het bedrijf (gemiddeld per jaar) en van welk niveau (pri-

Page 106: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

98 G. Driessen. P. den Boer, B. Hovels & E. Smeets

mair, voortgezet, evt. tertiair)? Wat zijn de verwachtingen in dezen voor de toe-komst (toename/afname aantallen, functies en niveau)?In hoeverre is het bedrijf specifiek bekend met de tussenopleiding? Hoe is hetdaarmee in aanraking gekomen? Is er specifiek 'reclame gemaakt' voor de tus-senopleidingen? Wie bemiddelt er bij het tot stand komen van de lok's?Ontvangt het bedrijf evt. subsidie voor de leerlingen uit de tussenopleiding? zo ja,hoeveel is dat en speelt dit een rol bij de selectie van leerlingen?Hoe zou u de leerling uit de tussenopleiding typeren? Bent u tevreden over hetniveau en pakket waarmee de leerling in het bedrijf start?Indien het bedrijf ervaring heeft met verschillend opgeleide leerlingen (bv. primairleerlingwezen, kmbo, mbo), waardoor onderscheiden zich de leerlingen uit detussenopleiding? Zijn de ervaringen positief/negatief en in welke zin/waarom?Zijn er evt. belemmeringen om leerlingen uit de tussenopleiding een plaats aan tebieden, welke?

Zijn er evt. problemen met vergoedingen, arbeidsovereenkomsten, lok's voor dezeleerlingen?Hoe verloopt de begeleiding, intern en extem, wordt specifiek rekening gehoudenmet de kenmerken van de tussenopleiding?Wordt er vaak van praktijkleerplaats geswitcht, om welke redenen?Komt het voor dat leerlingen de praktijkcomponent van de tussenopleiding voor-tijdig afbreken? Om hoeveel leerlingen (% van het gestarte aantal) gaat het? Waar-om broken ze hun opleiding af? Indien van toepassing: zijn hierin verschillen metanders opgeleide leerlingen?

rV. De toekomst

- Wat zal naar verwachting de bestemming zijn van de afgestudeerden aan de tus-senopleiding, wat zullen ze m.a.w. na voltooiing van de opleiding gaan doen?Hoeveel procent zal een baan vinden, in welk beroep/functie?Is er in de toekomst specifiek behoefte aan afgestudeerden aan de tussenopleiding,wat zijn hun kansen op de arbeidsmarkt? Waarom? Om hoeveel personen (evt. %)zal het gaan en voor welk niveau/functie? Zullen zij evt. afgestudeerden van delange opleiding (mbo) gaan verdringen op de arbeidsmarkt? Wat is de toegevoeg-de waarde van de betreffende afgestudeerden boven die van die uit het kmbo/pri-mair leerlingwezen?Hoe zouden de tussenopleidingen evt. verbeterd kunnen warden (qua theorie- enqua praktijkcomponent)?

Page 107: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde

De tussenopleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkimde 99

Zijn er evt. aspecten van de tussenopleiding die hierboven nog niet aan de orde zijngeweest, maar die toch van belang zijn voor de positie van de opleiding, welke zijndat dan?

Page 108: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 109: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde
Page 110: Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleiding elektrotechniek en werktuigbouwkunde