FysioPraxis april 2015

48
FYSIO PRAXIS VAKBLAD VOOR DE FYSIOTHERAPEUT JAARGANG 24 • NUMMER 3 • ApRil 2015 OPVATTINGEN Jong talent naar het buitenland UIT HET VELD Vroegsignalering en vroegbehandeling In Ethiopië WETENSCHAP Meer beweging door interactieve projecties Themanummer Internationaal Fysiotherapie wereldwijd: ontwikkelingssamenwerking, onderwijs, defensie 13 21 30

description

 

Transcript of FysioPraxis april 2015

Page 1: FysioPraxis april 2015

Fysiopraxisva k b l a d v o o r d e f y s i o t h e r a p e u t

JAARGANG 24 • NUMMER 3 • ApRil 2015

opvattiNGeN

Jong talent naar het buitenland

uit het veld

Vroegsignalering en vroegbehandelingIn Ethiopië

WeteNsChap

Meer beweging door interactieveprojecties

Themanummer internationaalFysiotherapie wereldwijd: ontwikkelingssamenwerking, onderwijs, defensie

13 21 30

Page 2: FysioPraxis april 2015

U kent Chemodol,

de hypo-allergene af -

wasbare massage-olie.

Maar Chemodis heeft

meer massage-oliën.

Zoals Chemotherm,

een massage-

emulsie met milde

en ver antwoorde

warmte werking. Het

zuiver plantaardige

Olivine, zonder

conserveermiddelen

en emul gatoren.

Chemovine, speciaal

voor de sterk

behaarde huid.

En, speciaal voor

de overgevoelige

huid, Chemoderm

met natuurlijke

werk stoffen en de

ongepar fumeerde

Baselin Emulsion

met biolo gische

eigenschappen.

Uw leveranciers

kunnen u er alles

over vertellen.

Of bel voor meer

informatie:

0800-chemodis

(0800-24 36 63 47).

www.chemodis.nl

Chemodis B.V.Para-medische FarmaciePostbus 9160NL-1800 GD AlkmaarTel. +31 (0)72 - 520 50 83Fax +31 (0)72 - 512 82 14

Dat ligt voor de hand CHEMODIS

Over de rugvan Chemodol.

Page 3: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

3

REACTIES KUNT U MAILEN NAAR [email protected]

REDACTIONEELINHOUD

Fysiotherapie InternationaalIn deze FysioPraxis staan we stil bij de internationale fysiotherapeutische inzet vanuit Nederland. Jiska van Ee werkte voor defensie in Afghanistan, Anneloes Overvelde leidt kinderfysiotherapeuten op in Ethiopië, Sander van de Water is gepromoveerd in Australië en Huib Cornielje coördineert een organisatie die zich internationaal inzet voor gemeenschapsgerichte revalidatie. Wij brengen kunde en kennis over de grenzen, maar vergeet niet dat wij ook kunnen leren van onze internationale collega’s. Van 1 t/m 4 mei aanstaande opent Singapore haar deuren voor fysiotherapeuten uit alle windstreken van de wereld. Hier vindt dan het wereldcongres fysiotherapie plaats. Een prachtig evenement dat georganiseerd wordt door de Wereld Confederatie voor Fysiotherapie (WCPT). Wij hebben een vak met internationale allure. Het WCPT heeft tot doel: 1. het aanmoedigen van fysiotherapeutisch onderzoek, onderwijs

en praktijkvoering van hoog niveau; 2. het ondersteunen van uitwisseling van informatie tussen

WCPT-regio’s en lidorganisaties; 3. het samenwerken met nationale en internationale organisaties.Het WCPT-congres is een mooie gelegenheid om u van nieuwe (internationale) inzichten te voorzien en uw kennis op te frissen. Wanneer u leergierig bent en uw budget en planning het toelaat: ga mee, laat u inspireren door uw internationale collega’s en inspireer uw internationale collega’s. Misschien is het gras bij de buren wel groener en kunt u leren zo’n zelfde grasveld in uw werktuin aan te leggen. Veel plezier bij het lezen van dit nummer en wie weet tot ziens in Singapore!

Namens de redactie,Caroline Speksnijder

5 Agenda/Op de cover

6 KNGF-kort

8 Kort nieuws

10 In de praktijk | Afghanistan

13 Opvattingen

14 Uit het veld | Internationaal onderwijs

16 Achter het nieuws

18 In de praktijk

21 Uit het veld | Ethiopië

24 In de praktijk | Enablement

26 KNGF-service

28 Promotie

30 Wetenschap – observationeel

onderzoek

32 Wetenschap – promotieonderzoek

36 Wetenschap –

onderzoeksmethodologie

38 Wetenschap – summary

39 Specialistenkatern

21

Meer info vindt u op www.fysionet.nl

FysioPraxis is het offi ciële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.

REDACTIEADRESKNGFPostbus 248 3800 AE AmersfoortE: [email protected]

EINDREDACTIEMieke van DalenE: [email protected]: 06 502 43 735

REDACTIE Adri ApeldoornSaskia Bon (hoofdredacteur)Karin HaksLidwien van Loon (specialistenkatern)François MaissanCaroline Speksnijder

ADVERTENTIESBureau Van Vliet B.V.advertentietarieven op aanvraagFrank OudmanE: [email protected] Wijnhout E: [email protected]: 023 571 47 45I: www.bureauvanvliet.com

ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDENEen particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aanko-mend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegter-mijn. Er volgt een verrekening naar rato

en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGENKNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00E: [email protected]

VERANTWOORDELIJKHEIDDe redactie beslist over de samenstel-ling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.

AUTEURSRECHT© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenig-vuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële

doeleinden vragen we een passende vergoeding.

BLADCONCEPTOnnink Grafi sche Communicatie BV

VORMGEVING Aad Koeleman, X-Media Solutions

DRUKWERKSenefelder Misset B.V.

FOTO OMSLAGMinisterie van Defensie

ISSN0927- 5983

Page 4: FysioPraxis april 2015

WWW.STARTJEPRAKTIJK.NL

Neem eens een kijkje bij ons actuele aanbod aan praktijken en kandidaten

Startjepraktijk is onderdeel van:

Praktijk kopen/verkopen?

CURSUSSEN

Aqua Lymphatic Therapy Dry Needling

• 2x3 dagen • 2x3 dagen• 50 accreditatiepunten • 91 accreditatiepunten• september 2015 • september 2015

Refresher Dry Needling Update Oedeem Fysiotherapie

• 2 dagen • 2 dagen• accreditatiepunten in aanvraag • 21 accreditatiepunten• najaar 2015 • najaar 2015

Fascia Technieken (Willie Fourie) Fascia Technieken (Willie Fourie)

Level 1: Level 2:• 3 dagen • 3 dagen • 20 accreditatiepunten • 21 accreditatiepunten• januari 2016 • juni 2015, januari 2016

OPLEIDINGEN

Basis Oedeem Fysiotherapie Fysiotherapie MSc Lymfologie & Oncologie

• 4 modules van 4-6 dagen (half jaar tot een jaar) • 3 jaar • 346 accreditatiepunten • MSc revalidatiewetenschappen • mei 2015 kinesitherapie pre-master L&O • oktober 2015

!!!NIEUW IN HET PROGRAMMA!!!

The Ultimate Lower Quarter (functionele ketens van het been) The Ultimate Upper Quarter (functionele ketens van de arm)

• 2 dagen • 2 dagen• 19 accreditatiepunten • 19 accreditatiepunten• najaar 2015 en voorjaar 2016 • najaar 2015 en voorjaar 2016

Klinisch Redeneren (voor oedeemfysiotherapeuten)

• 1 dag• 9 punten• najaar 2015

Opleidingscentrum De BerekuylTherapeutisch Centrum De Berekuyl

in Hierden is een behandelcentrum voor fysio- en huidtherapie. Vele fysio- en

huidtherapeuten hebben deelgenomen aan onze opleidingen.

CONGRESScience and Beyond…lll’

Voor de derde keer organiseren wij een internationaal congres. Onderwerpen zijn: het psychosociaal welzijn van oncologie-

patiënten, de rol van de vetcel en recente ontwikkelingen binnen de oncologie- en

oedeemtherapie.• 19 en 20 juni 2015

De Berekuyl - Excercise Immunology &Chronic Fatigue in Health & Desease

MEER INFORMATIEEnthousiast geworden?

Bezoek onze website en lees meer over ons opleidingsaanbod: www.deberekuyl.nl.

Bellen kan natuurlijk ook:Tel: 0341 – 453177.

fysiopraxis-vhvl 150324.indd 1 25-03-15 14:45

Samen beter voor de onder nemende fysiotherapeut

www.seres.nl

Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep:

- Waarnemen of loondienst- Praktijkstart - Financiële en fiscale aspecten van ondernemers- Zin en onzin van het financiële jaarverslag

Bel voor meer informatie met Jacqueline van Eekelen: (0317) 41 91 35 06-83661743 of mail naar: [email protected]

Accountants &Belastingadviseurs

De onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeutenDe onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeuten

Accountants &Belastingadviseurs

Samen beter voorde ondernemendefysiotherapeut

Page 5: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

5

OP DE COVERAGENDA

April 2015

24 aprilWorkshop Motor Control, Arnhem

25 aprilNVOF Jubileumcongres, Soesterberg

Mei 2015

1 t/m 4 meiWPT Congress (WCPT) – Singapore

6 t/m 9 mei10th World Symposium on Congenital Malformations of the Hand and Upper Limb, Luxor theater Rotterdam

12 mei• Lezing Ethische dilemma’s in het dage-

lijks werk, Enschede• Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn,

Amsterdam

18 meiPersoneelsmanagement – Workshop Functioneringsgesprekken voeren, Putten

20 mei• Workshop Motor Control, Heerenveen• Lezing Voorstekruisbandrevalidatie: de

praktijk, Rotterdam

26 meiLezing Fysiotherapie thuis bij ouderen en chronisch zieken, Urmond

27 meiLezing Voorstekruisbandrevalidatie: de praktijk, Amersfoort

28 mei• Lezing: de voet doet ertoe: domein van

de fysiotherapeut!, Venlo• Lezing Behandeling van de patiënt met

pijn aan de achillespees, Leiden

Juni 2015

2 juni• Lezing Ethische dilemma’s in het dage-

lijks werk, Haarlem• Lezing Fysiotherapie thuis bij ouderen

en chronisch zieken, Bergen op Zoom

4 juniLezing Neurologie: Tussen de oren, Arnhem

5 juniWorkshop Motor Control, Cuijk

9 juniCursus Schouderpijn, Breda

11 juni• Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn,

Bathmen• Lezing: de voet doet ertoe: domein van

de fysiotherapeut!, Vught

15 juniCursus Blessurepreventieve hardloop-technieken, Amersfoort

16 juniWorkshop Ontspannen ondernemen, Amersfoort

18 juniLezing Neurologie: Tussen de oren, Zwolle

24 juniLezing Voorstekruisbandrevalidatie: de praktijk, Alkmaar

Augustus 2015

26 t/m 28 augustus5e Europese Conferentie interprofessio-nele samenwerking en educatie in zorg en welzijn, Nijmegen

November 2015

6 novemberFysioCongres, DeFabrique Utrecht

Wie bent u?Ik ben Jiska van Ee, fysiotherapeut en militair bij Defensie. Ik werk bij het Geneeskundig Bataljon op de Generaal Spoorkazerne in Ermelo. Ik ben twee keer uitgezonden naar Afghanistan.

Waar is de foto gemaakt?In Uruzgan in een Amerikaans ziekenhuis waar ik af en toe ondersteunde. Ik behandel hier een ‘lokaal’ jongetje van een jaar of tien met brandwonden over zijn bovenlichaam. Met handen en voeten probeer ik hem te mobiliseren, een beetje uit te dagen om weer te gaan bewegen.

Ik lees in FysioPraxis vooral……de wetenschapsartikelen om te kijken of er relevante onderwerpen voor mijn setting bij zitten. Ik lees ook altijd de casuïstiek. Een artikel over ouderen lees ik bijvoorbeeld niet. Mijn patiënten zijn allemaal militair.

Ik ben trots op……het feit dat wij onszelf als fysiothera-peuten binnen Defensie goed op de kaart hebben gezet. Tijdens de meest recente uitzendingen hebben wij onze meerwaarde goed kunnen laten zien. Ook internationaal worden we inmiddels heel erg gewaardeerd.

Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat……ik eerst een opleiding wilde doen voordat ik militair zou worden. De combinatie tussen theorie en praktijk is de belangrijkste reden dat ik voor fysiotherapie heb gekozen.

Jiska van Ee

Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen:- www.fysionet.nl – agenda & MijnFysioNet- www.fysionetwerken.nl – kalender

Page 6: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

KORT NIEUWSKORT NIEUWS

K N G F - K O R T6

BESTUUR KNGF GAAT VOOR KWALITEIT ÈN BELANGENBEHARTIGING!Het bestuur van het KNGF gaat voor kwali-teit èn belangenbehartiging; het borgen en ontwikkelen van echte inhoudelijke kwaliteit lukt alleen wanneer we ook de randvoor-waarden die nodig zijn kunnen realiseren. Bij het Masterplan Kwaliteit In Beweging bewaken we continu de balans tussen kwaliteit en randvoorwaarden. MKIB moet leiden tot een lastenverlichting en tegelij-kertijd de kwaliteit van onze zorg borgen en zichtbaar maken. Dat is een spannende uitdaging; het mooie is dat we inmiddels positieve reacties uit onze omgeving krijgen. Na veel (begrijpelijke) reserve en weer-stand tegen de veranderingen, ontstaat er nu begrip en zelfs voorzichtige waardering bij onze gesprekspartners. In de komende RGF-vergaderingen bespreken we de ontwikkelingen in het MKIB graag met u.

De contouren van MKIB zijn gepresen-teerd aan NPCF en zorgverzekeraars. Aansluitend presenteerden wij het concept van de vereenvoudigde richtlijn verslagleg-ging aan de Stichting Kwaliteitsmonitoring Zorg (SKMZ), het kwaliteitsplatform van vijf zorgverzekeraars. SKMZ was verrast dat de nieuwe richtlijn effi ciënter is zonder kwaliteit te verliezen. Verzekeraars en NPCF staan ook open voor een verkorte vragenlijst om patiëntervaring te meten. Er is veel waardering voor onze lobby voor een positie in het informatieberaad. Een positie in deze raad is een concrete stap naar optimale informatie-uitwisseling

tussen zorgverleners (waaronder huis-artsen en fysiotherapeuten). Onze admi-nistratieve lasten worden gereduceerd wanneer wij de relevante informatie uit het huisartsendossier in onze dossiers kunnen importeren, zoals NAW gegevens, medi-cijngebruik en co-morbiditeit.

Voor het Bestuur is het inmiddels een mantra: ‘Investeren in kwaliteit en het transparant maken van kwaliteit kan niet zonder de juiste randvoorwaarden’. Het meten van kwaliteit moet passen bij de manier waarop het vak wordt uitgeoefend, binnen redelijke randvoorwaarden die voor alle fysiotherapeuten gelden.

De randvoorwaarden en uitgangspunten voor MKIB zijn:• MKIB draagt bij aan verlaging van de

administratieve lasten.• Kwaliteit is van de beroepsgroep. Het

KNGF is eigenaar van het MKIB.• Data die verzameld worden voor onder-

zoeksdoeleinden- of kwaliteitsverbetering worden niet gebruikt voor zorginkoop.

• Richtlijnen moeten goed worden getest in de praktijk, voordat ze van toepassing worden verklaard.

Door borging van randvoorwaarden ontstaat een kwaliteitsbeleid met een stevige basis voor een duurzame en toekomstbestendige positie van de fysiotherapie en de fysiothe-rapeuten. In een maatschappij die uitgaat van participatie en zelfredzaamheid neemt het beroep op de fysiotherapeut toe. Om de gewenste zorgkwaliteit te kunnen leveren, heeft de fysiotherapeut een adequate hono-rering nodig. Dit betekent dat de kosten van fysiotherapie moeten stijgen om de kosten van de gezondheidszorg te laten dalen. Om deze claim waar te maken, is het belangrijk dat wij transparant zijn over ons handelen. Dat willen we met MKIB bereiken! De resultaten van kosteneffectiviteitsonderzoek, verza-meld door de KNGF neergezette weten-schappelijke infrastructuur, helpen ons hierbij. Deze onderzoeken blijven we dus stimuleren en ondersteunen.Voor het bestuur staan kwaliteit en weten-schap hoog op de agenda. Leest u vooral het verslag van de Wetenschapsdag op pagina 9 van deze FysioPraxis.

We hebben een vak om trots op te zijn!

Het bestuur ziet u graag op een van de volgende regionale vergaderingen:19 mei: RGF Midden Nederland - KNGF Amersfoort RGF Groot IJsselland - Vijverhoeve Zwolle RGF Amstel, Meerlanden & Amsterdam - Veranda Amsterdam20 mei: RGF Maasvallei - Hotel Van der Valk Venlo RGF Noord Holland - AZ stadion Alkmaar RGF Zuidwest Nederland - Fletcher Hotel Bergen op Zoom21 mei: RGF Het Noorden – Hotel Van der Valk Drachten RGF Groot Gelre - Postillion Hotel Arnhem RGF Randstad West – Hotel Van der Valk Wassenaar26 mei: RGF Midden- en Oost-Brabant - De Enck Oirschot RGF Hollands Midden & Rotterdam - Novotel Rotterdam RGF Twente en IJsselzoom - Boode Bathmen

Page 7: FysioPraxis april 2015

7

FysioPraxis | april 2015

7

Tekst: Margit Warmink

Ondernemen als fysiotherapeut, hoe pak je dat succesvol aan? Vorige maand bogen 36 fysiotherapeuten uit alle regio’s zich over deze vraag bij de start van het KNGF-programma Gezondheid in de Wijk.

Het enthousiasme om deel te nemen aan Ge- zondheid in de Wijk, gestart op 11 maart in Congrescentrum Nieuwspoort in Den Haag, was groot. Er waren meer dan honderd aanmeldingen, vertelt programmacoördi-nator en dagvoorzitter Arjan Visscher. De 36 pioniers hebben de taak om de kennis die hier is opgedaan, te delen in de eigen regio. Gemeenten bepalen in de komende maanden, nog voor de zomer, de invul-ling van de Wmo en de besteding van de Wmo-gelden. Zaak dus voor fysiothera-peuten om hun businesscase op tijd klaar te hebben. De gezondheid van ‘Nederland’ wordt steeds meer een taak van de gemeente, die in de wijk tot uitvoering komt. Volgens Visscher bieden alle veranderingen ook kansen aan fysiotherapeuten. “Denk aan samenwerking met andere zorgprofes-sionals. Je kunt de gemeente met een goed aanbod taken uit handen nemen, want ze gaat zelf de zorgtaken niet uitvoeren.”

Inspirerende sprekers vertellen de pioniers over het belang van een overtuigend verhaal en slim netwerken. “Door beeldend te vertellen, kun je mensen in hun hart raken”, zegt story-teller Marieke Smids. Geriatriefysiotherapeut Marian Fonville, initiatiefnemer van ‘Samen beter huis’, vertelt hoe ze met hard werken en pionieren een onlineplatform voor mantel-zorgers heeft opgezet, met instructievideo’s, een telefonische en onlinehelpdesk en trai-ningen. “Ik ben er vooral trots op dat mijn idee concreet is geworden. Eind maart is de website gelanceerd.”

Wie betaalt? Veel deelnemers hebben ideeën, maar hoe krijg je die gefinancierd? Het is de hamvraag van vandaag. KNGF-lobbyist Coen Sleddering adviseert: bied concrete oplos-singen voor problemen. Zorg ervoor dat je vaak daar in beeld bent, waar de besluiten genomen worden. “Alleen geld vragen werkt niet.” Marijn Aalders en Louis Overgoor van Big Move: “Op dit moment is de financie-ring van de gezondheidszorg nog sterk gericht op ziekte en zorg, toch denken wij dat het financieren van programma’s gericht op gezondheid en gedrag veel effectiever zullen blijken.” Vraag je af wat je nu eigenlijk verkoopt en waar het geld zit, houdt KNGF-

beleidsmedewerker Han Lucas Luijckx de deelnemers voor. ’s Middags werken de fysiotherapeuten aan concrete handvatten over thema’s als ontwikkeling, positionering, spelers en speelveld. Goed samenwerken en vertrouwen hebben in collega’s is belangrijk, evenals een gedeelde visie. En: wat is er al gedaan, en hoe? Een aantal deelnemers constateert divisievorming, bijvoorbeeld op het gebied van ziektebeelden. Je kunt daarop inspelen door je te specialiseren in een bepaald ziektebeeld. En vraag hulp als je een goede businesscase wil schrijven.

En nu aan de slagVisscher: “Het is nu zaak door te pakken naar alle regio’s in het land. We plannen bijeenkomsten en werken verder aan tools voor dit programma. Businesscases, best practices en alle andere informatie komen voor alle collega’s beschikbaar, zodat we er allemaal van kunnen leren.”

Monique van der Heijden Heeft een multidisciplinaire praktijk in Drunen, onderdeel van een groot samen-werkingsverband in het zuiden van het land. Wil graag sparren over de opzet van een beweegtuin.

Kees Nieuwstraten Met collega-fysiotherapeuten is hij een multidisciplinair gezondheidscentrum gestart in Hendrik Ido Ambacht. Hij wil graag weten waar (nog meer) kansen liggen.

Maartje KuijpensOndernemer met een fitness- en gezond-heidscentrum in Amsterdam-West die wil brainstormen met andere zorgonderne-mers.

Miriam HockxPraktijkmanager bij fysiotherapiepraktijk, onderdeel van gezondheidscentrum in Alphen aan den Rijn. Samen met drie prak-tijken zoekt ze antwoorden op vragen die voortkomen uit veranderingen in de gezond-heidszorg en wil ze haar ideeën toetsen.

De komenDe maanDen volgen we enkele pioniers bij hun ‘stappen in De wijk’:

aFtrap programma ‘geZonDheiD in De wijk’

WMO BIEDT KANSEN

Page 8: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

KORT NIEUWSKORT NIEUWS

8 O V E R I G K O R T N I E U W S

Veel mensen krijgen te maken met problemen bij het bewegen door ziek-tes als MS, cerebrale parese, beroerte en artrose. Die bewegingsproblemen hebben bij iedere ziekte een andere oorzaak en vereisen dus een andere behandeling. De kersverse hoogle-raar revalidatiegeneeskunde aan het VUmc, Vincent de Groot, kiest voor therapie op maat.Volgens de Wereldgezondheidsorga-nisatie hebben 110 tot 190 miljoen vol-

HOOGLERAAR VINCENT DE GROOT:

BEHANDELING OP MAAT AANBIEDEN

Om het 25-jarig jubileum te vieren, nodigt de NVHT leden, gespecialiseerden en geïn-teresseerden uit voor het jubileumcongres op 5 en 6 juni 2015 in De Kromhouthal te Amsterdam. Thema van het congres is ‘Handtherapy 2040’. Het congres heeft een gevarieerd programma en is interessant voor handtherapeuten en voor iedereen uit de keten: van huisarts tot reumatoloog, van plastisch chirurg tot gipsverbandmeester. Dit congres biedt u de gelegenheid om uw kennis te vergroten en uw kunde te verbete-ren. Ook kunt u uw netwerk verbreden door

CONGRES 5 EN 6 JUNI 2015

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HANDTHERAPIE JUBILEERT

Physiotherapyexercises.comWorld Confederation for Physical Therapy (WCPT) werkt sinds kort samen met Physiotherapyexercises.com, een web-service waarmee fysiotherapeuten oefe-ningen voor hun patiënten kunnen maken. Fysiotherapeuten wereldwijd hebben zo toegang tot ruim 1.000 oefeningen voor mensen met verschillende aandoeningen of beperkingen. “Physiotherapyexercises.com

kennis te maken met artsen, leveranciers en collega’s. Naast lezingen door onder andere internationale sprekers zijn er workshops waarbij u daadwerkelijk de handen uit de mouwen gaat steken.

AanmeldenWees er snel bij:  voor de workshops is aanmelden noodzakelijk en vol = vol. Snelheid loont sowieso: er geldt namelijk een early bird-tarief voor het congres bij tijdig aanmelden. Meer informatie en aan-melden: www.nvhtcongres.nl.

wassenen en ongeveer 93 miljoen kinderen matige tot ernstige problemen met bewegen. Vincent de Groot: “Voor veel patiënten heeft het opnieuw leren lopen een hoge prioriteit in de revalidatiebehandeling. Hoewel we goed weten hoe het normale lopen werkt, is er nog veel onbekend over de precieze oorzaken van afwijkend lopen en over de beste behan-deling van deze loopproblemen.”

Op zoek naar ideale behandeling De afdeling revalidatiegeneeskunde VUmc

is a fantastic free resource, and its aims are clearly very closely allied to those of WCPT”, aldus Tracy Bury, WCPT’s Director of Professional Policy.

WCPT-Networks‘WCPT Network for Amputee Rehabilitation’; ‘International Physical Therapists for HIV/AIDS, Oncology, Hospice and Palliative Care’. Twee voorbeelden van internationale

netwerken waar fysiotherapeuten kennis en ervaringen uitwisselen en met elkaar in dis-cussie kunnen. Bekijk deze en meer netwer-ken op www.wcpt.org.

Meer weten over de activiteiten van het WCPT? Via de  nieuwsbrief van het WCPT blijft u op de hoogte.

netwerken waar fysiotherapeuten kennis en

WCPT

WERELDWIJD OEFENPROGRAMMA’S EN ERVARINGEN DELEN

doet al jaren onderzoek naar afwijkend lopen en weet steeds beter hoe deze problemen ontstaan, ook bij kinderen met cerebrale parese. De Groot: “Door onderzoek te doen op een lopende band in ons speciale virtual reality-laboratorium kijken we of we door sti-mulatie van de kuitspieren met kleine stroom-stootjes nog grotere verbeteringen kunnen bereiken. Het uiteindelijke doel is om exact vast te stellen wat er mis is en vervolgens een behandeling op maat aan te bieden.”

De juni-editie van FysioPraxis (nummer 5) staat in het teken van handtherapie. Deze editie verschijnt op 19 juni 2015.

Page 9: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

9

JaarliJkse Wetenschapsdag Fysiotherapie

AAnsluiten bij kwesties in de gezondheidszorg

op zoek naar de waarheidIn haar openingstoespraak benadrukte KNGF-voorzitter Guusje ter Horst dat wetenschappelijk onderzoek van groot belang is en dat het KNGF dat onderzoek volop ondersteunt. Zij ging in op de overeen-komsten, verschillen en raakvlakken tussen wetenschap en bestuur. “Wetenschappers zijn op zoek naar de waarheid, politieke bestuurders zijn op zoek naar het hoogst haalbare.” Zij deed een beroep op de aan-wezige wetenschappers om de fysiothera-pie te helpen door in hun onderzoeken aan te sluiten bij kwesties in de gezondheids-zorg waarbij fysiotherapie een rol speelt of kan spelen. De onderzoeksgroep DO-IT presenteerde tijdens de plenaire sessie ‘Comorbiditeit, frailty en functioneren: welke rol kan fysiotherapie spelen’ actuele resulta-ten over oefentherapie bij comorbiditeit en frailty.In de ‘Bezinnovatie’ werd stilgestaan bij de transitie van wetenschap naar innovatie. Aan bod kwamen de herverkaveling van verant-woordelijkheden en budgetten, de kennis- infrastructuur die op de schop gaat, publieke en private belangen die in elkaar overvloeien en de fysiotherapie(wetenschap) die daarin mee moet.

ParallelsessiesIn de twee parallelsessies werd aan de hand van een casus het proces geschetst van klinische vraag via wetenschappelijk onder-zoek naar implementatie in het werkveld:

1. Traumanetwerk VUmc: een nieuw trans-muraal zorgmodel voor traumapatiëntenDit project was gericht op het verbeteren van de doelmatigheid van de nabehandeling van patiënten met een trauma door het ont-wikkelen en implementeren van een nieuw zorgmodel, geregisseerd vanuit de tweede lijn en uitgevoerd in de eerste lijn. Het ont-staan en de verschillende componenten van het zorgmodel werden belicht, evenals het onderzoek naar de (kosten-)effectiviteit. 2. ToP: ontwikkeling van een preventief interventieprogramma voor prematuur geboren kinderen en hun oudersDe zoektocht naar een preventieve kinder-fysiotherapeutische interventie voor veel te vroeg geboren kinderen na ontslag uit het ziekenhuis werd besproken. Vanuit een Amerikaanse interventiemethode en een RCT leidden de positieve resultaten tot een programma voor prematuur geboren kinderen en hun ouders. Deze is geïmple-menteerd en opgenomen in het basispakket door alle zorgverzekeraars.

ProefschriftprijzenAan het einde van de dag werden er door het Wetenschappelijk College Fysiotherapie twee proefschriftprijzen uitgereikt, namelijk aan dr. Jesper Knoop en dr. Renske van Wijk.

Oefentherapie vermindert pijn bij knieartrose (Jesper Knoop)Oefentherapie met stabiliteitstraining voor patiënten met knieartrose is even effectief

als oefentherapie zonder deze oefeningen in het bestrijden van onder andere pijn en knie-instabiliteit. Bovendien bleek de oefen-therapie ook effectief te zijn bij patiënten met ernstige artrose. Dit betekent dat knie-vervangende operaties in sommige gevallen mogelijk worden uitgesteld. In Nederland vinden jaarlijks 20.000 knieplaatsingen plaats, die in totaal ruim 200 miljoen euro kosten. Knoop promoveerde op 28 april 2014 bij VU medisch centrum op het proef-schrift ‘Knee joint instability and exercise therapy in patient with osteoarthritis of the knee’. Het oefenprotocol uit dit onderzoek is vrij toegankelijk op www.reade.nl/stabilo.

Helmbehandeling baby’s niet effectief (Renske van Wijk)Helmbehandeling voor gezonde baby’s met een matige tot ernstige schedelafplat-ting werd vaak voorgeschreven en tot begin 2013 vergoed door de basisziektekostenver-zekering. Jaarlijks kregen in Nederland circa 4.000 baby’s een helm, een kostenpost van circa € 5,6 miljoen. Er is echter nooit onder-zocht of de behandeling beter was dan niets doen. Uit onderzoek van Renske van Wijk van de vakgroep Health Technology and Services Research van de Universiteit Twente blijkt nu dat de helmbehandeling niet effectiever is dan het afwachten van het natuurlijk herstel. Van Wijk promoveerde op 25 september 2014 bij Universiteit Twente op het proefschrift ‘Positional skull deforma-tion in infants; Heading towards evidence-based practice’.

De presentaties, proefschriften van de win-naars en de genomineerden, en gerela-teerde informatie van deze wetenschaps-dag vindt u op www.fysionet.nl, zoekterm ‘WCF’.

dr. Jesper Knoop en dr. Renske van Wijk

Page 10: FysioPraxis april 2015

10

FysioPraxis | april 2015

Patiënten behandelen in een kogelvrije container terwijl buiten in de woestijn de temperatuur oploopt tot meer dan veertig graden en er overal militairen met wapens rondlopen. Voor Jiska van Ee, fysiotherapeut én militair bij Defensie, was dit de dagelijkse praktijk tijdens haar uitzendingen naar Afghanistan in 2010 en 2013. Hoe heeft zij haar uitzendingen ervaren? En hoe heeft ze haar werk als fysiotherapeut kunnen doen? Tekst: Brenda van Dam | Fotografie: Ministerie van Defensie

KAPitEin JisKA VAn Ee komt aanlopen in haar trai-ningspak, haar dagelijkse tenue als ze bezig is met haar patiënten bij het Geneeskundig Bataljon op de Generaal spoorkazerne in Ermelo. “sorry dat ik niet in uniform ben,” lacht ze verontschuldigend, “maar het is nu eenmaal niet zo handig om op legerkisten oefeningen voor te doen. Mijn uniform bewaar ik voor vergaderingen en formele gelegenheden.” is het altijd haar droom geweest om bij Defensie te werken? “Ja, ik woonde als kind vlak bij de Marinierskazerne in Doorn en dat heeft mij zeker beïn-vloed. Maar ik ben eerst fysiotherapie gaan studeren. na mijn studie heb ik een jaar de officiersopleiding aan de KMA gevolgd. nu ben ik fysiotherapeut én militair, de mooiste combinatie die er voor mij is.”

Groen spuiten Hoe word je na een reguliere opleiding in de gezondheidszorg eigenlijk militair? Van Ee legt uit: “Je

krijgt een speciale opleiding waarin je ‘groen gespoten’ wordt. Je leert militaire basisvaardigheden zoals schieten en omgaan met chemische wapens, je leert wat je uitrus-ting is, je krijgt een beeld van Defensie en van alle ran-gen. Je krijgt ook EHBO, zodat je voor jezelf en anderen kunt zorgen. na afloop krijg je het uniform. Doordat ik op de KMA gezeten had, was ik al ‘groen’ en kon ik met-een beginnen. sindsdien is Ermelo mijn standplaats. Mijn patiënten hier zijn militairen en militairen in opleiding.”

Voorbereiding Van Ee is twee keer uitgezonden naar Afghanistan, in 2010 en in 2013. Hoe vanzelfsprekend is het dat er een fysiotherapeut meegaat? “Bij een kleine missie gaat geen fysiotherapeut mee, maar mijn uitzen-dingen waren grote missies met veel nederlandse mili-tairen in het gebied. Dus viel het besluit dat een fysiothe-rapeut mee zou gaan. De missies hadden verschillende doelstellingen, maar mijn taak was dezelfde: het inzetbaar houden van de militairen.” Van Ee werd grondig voorbe-reid op haar uitzending. “De militaire basisvaardigheden moeten weer up-to-date zijn. Daarnaast leer je wat er speelt in het gebied, waarom wij daar zijn. Maar ook hoe de mensen daar leven, over hun religie, het klimaat. ik ben gaan praten met collega’s die er al geweest waren. Voor mijn eerste uitzending heb ik een paar dagen meegelopen op een afdeling traumatologie in een ziekenhuis. Voor mijn tweede uitzending heb ik een cursus Duits gevolgd.”

Jiska van Ee: “Je moet keuzes maken”

I n d e P r a k t I j k

Uitgezonden naar Afghanistan

Page 11: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

11

Niet alleen militairen Tijdens haar eerste uitzending in Uruzgan zat Van Ee in een Nederlands kamp en werkte ze in een Nederlands ziekenhuis. Samen met een Austra-lische collega was ze verantwoordelijk voor de fysiothera-pie. “Het was een klein ziekenhuis, niet meer dan een paar containers, met een gering aantal bedden. De tweede keer zat ik in een Duits kamp, zo groot als een dorp. Het ziekenhuis deed niet onder voor een regionaal ziekenhuis daar. Ik was de enige fysiotherapeut.”Wat voor patiënten kreeg ze? “Je krijgt natuurlijk veel mili-tairen, veelal met klachten die ik op de kazerne in Ermelo ook zie: RSI, tennisellebogen, verzwikte enkels, veel sport-letsels. Daarnaast zie je schotwonden en botbreuken.” Was er veel ernstig letsel? “Dat viel gelukkig mee. In de eerste uitzending heb ik wel mensen gezien bij wie benen of armen geamputeerd moesten worden, mensen met hevige brandwonden of complexe breuken. Je helpt ze met mobiliseren op bed en met de transfers.” Ook kreeg ze lokale mensen in haar behandelkamer. “Meestal de

mensen die op het kamp werkten. In 2010 hebben we veel kinderen uit de regio gezien. Hun letsel was niet per se oorlog gerelateerd. Als er geen ziekenhuis in de buurt was, kwamen ze kijken of ze in het kamp hulp konden krijgen.”

Creatief Waren er voldoende voorzieningen om haar werk goed te doen? “Beide keren had ik een prima behan-delruimte met een goede behandelbank én goede airco. Er was geen schaarste aan spullen, maar je hebt minder keuze. Materialen moeten altijd in Nederland aangevraagd worden. Je moet wat creatiever zijn, maar dat vond ik juist leuk. Zelf een brace in elkaar knutselen bijvoorbeeld. En anders zijn er wel mensen in het ziekenhuis die je kunnen helpen. Ik had geen oefenruimte, maar wel een vrij grote behandelkamer waar ik wat kon doen. Ik heb een keer bij meer dan veertig graden met mensen op een pleintje achter het ziekenhuis geoefend. Beide kampen hadden een fitness, dus ik kon oefeningen meegeven. Als ik psy-chosociale problematiek signaleerde, kon ik indien nodig doorverwijzen. Defensie heeft altijd geestelijk verzorgers mee op missie. ”

Genoeg werk “Ik werkte elke dag ongeveer van 8 tot 5 uur, ook in het weekend. Daar wen je aan. Af en toe had ik een ochtend of een middag vrij. Ik hield de tijden van de polikliniek aan. Patiënten zagen eerst de dokter en kwa- >>

‘Voor mijn eerste uitzending heb ik een paar dagen meegelopen op een afdeling traumatologie in een ziekenhuis’

Page 12: FysioPraxis april 2015

I n d e p r a k t I j k12

Fysiopraxis | april 2015

men daarna naar mij.” Er was genoeg werk. Tijdens haar eerste uitzending werkte Van Ee soms in een Amerikaans ziekenhuis naast het Nederlandse kamp. Naast Duitsers en Amerikanen wisten in 2013 ook Noorse, Australische, Kroatische, Finse, Belgische, Montenegrijnse en Mon-goolse militairen de Nederlandse fysio te vinden. Als een medisch specialisme niet aanwezig was, werden patiën-ten soms doorverwezen naar ziekenhuizen in de regio. “In een stad als Kaboel is het niveau van de gezondheidszorg best hoog. Dan was de afweging: naar huis of naar een ziekenhuis in de regio? Nederlanders gingen dan meestal naar huis.”Idealiter trok Van Ee een half uur per patiënt uit. “Maar als het drukker is, ga je efficiënter om met je tijd. Thuis zie ik patiënten meerdere keren. Daar zag ik iemand vaak maar twee keer of moesten ze de volgende dag alweer de poort uit. Dan kijk je wat je kunt doen, wat je die persoon kunt meegeven. Je leert prioriteiten stellen. Je kunt daar nu eenmaal niet alles doen.”

Zelfstandig In Van Ee’s behandelkamer op de kazerne herinneren diverse foto’s en gedenktekens aan haar ver-blijf in Afghanistan. Eén foto toont een container met twee stapelbedden. Die ruimte deelde ze met ander medisch personeel. “Zo’n container is een kleine ruimte, maar daar hoef je niet veel te zijn. Je trekt je daar terug als je even wat wilt lezen of een film wilt kijken. Er zijn andere ruimtes

waar je je kunt ontspannen en socializen. Omdat het zo warm is, zoek je vooral de schaduw op. Bij mijn tweede uitzending was ook een café waar je een drankje kon drin-ken of kon poolen. Verder heb ik veel gesport, samen met een tandartsassistente heb ik getraind voor de marathon.” Is ze nooit bang geweest? “Ik voelde mij veilig in het kamp, zeker in het ziekenhuis waar mijn container kogelwerend was. Overal lopen mensen met wapens, dat vind je daar heel gewoon. Ik ben het kamp zelf niet af geweest. Buiten de poort had ik niets te zoeken.” Van Ee heeft veel van haar uitzendingen geleerd. “Ik ben heel zelfstandig geworden. Als je daar dingen gedaan wilt krijgen, moet je dat echt zelf regelen. Ik was bijvoorbeeld niet tevreden over mijn behandelkamer – ik zat te ver weg – en dan moet je zelf voor elkaar krijgen dat iemand voor jou zijn kamer uit gaat. Ik heb ook prioriteiten leren stellen. Op uitzending weet je dat je niet alles kunt doen. Je moet keuzes maken. Ik weet nu dat ik in totaal andere omstan-digheden toch mijn werk goed kan doen.”

Weer thuis “Thuis heb ik de draad redelijk snel weer opgepakt. Er zijn wel momenten dat ik eraan terugdenk. Ik heb mensen gezien die niet meer beter werden of zulke verwondingen hadden dat je denkt: hoe moet dat verder? Mensen gingen dood. Dat zijn geen leuke dingen, maar ze achtervolgen me niet. Je maakt ook zoveel leuke en inte-ressante dingen mee. Bij de eerste uitzending hadden we behoorlijk wat kinderen in het ziekenhuis, dat is gewoon heel leuk. Je maakt kennis met heel veel andere culturen. Ik heb er leuke vriendschappen aan overgehouden. Dat heb je snel als je zo’n lange periode samenwerkt en dag en nacht op elkaars lip zit.”

Nederlandse missies in Afghanistan Nederland is van 2006 tot en met 2010 militair aanwezig geweest in Uruzgan, een provincie in het zuiden van Afghanistan. De belangrijkste taak van de Nederlandse missie was de versterking van het Afghaanse leger en de politie. Ook is er op politiek vlak en met ontwikkelingssamenwerking geholpen bij de opbouw van het land. Jiska van Ee werkte van augustus tot en met oktober 2010 in het Nederlandse ziekenhuis in het Nederlandse kamp bij de hoofdstad Kaboel.Vanaf zomer 2011 tot november 2013 voerde Nederland een politietrainingsmissie uit in de noordelijk gelegen provincie Kunduz. Nederlandse militairen waren gehuisvest in een Duits trainings-centrum nabij Kunduz-stad. Van Ee verbleef er van maart tot en met september 2013 en werkte daar in het Duitse ziekenhuis.

‘Overal lopen mensen met wapens, dat vind je daar heel gewoon’

‘Ik weet nu dat ik in totaal andere omstandigheden toch mijn werk goed kan doen’

Page 13: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

13

Tekst: Frank van Geffen

o P vat t i n g e n

“Maanden voor ik afstudeerde was ik al aan het solliciteren. Ik stond op diverse plaatsen ingeschreven, hield vacature-sites in de gaten en reageerde op de zeldzame vacatures die ik zag. Bij die vacatures staat steevast als eis dat ze iemand zoeken met twee à drie jaar werkervaring. Ik heb vaak gereageerd, maar kreeg steeds te horen dat er geen interesse was in een pas afgestudeerd fysiotherapeut. Ik woon in Denekamp, dicht bij de Duitse grens. In een lokale krant zag ik een vacature in Duitsland. Ik reageerde meteen en werd snel aange-nomen. Ik zie veel mensen zoals ik die stap zetten. Ik ben het dus eens met de stelling.

Aan de werkervaringseisen die in Nederland worden gesteld, kun je als pas afgestudeerd fysiotherapeut niet voldoen.In Duitsland kennen ze de directe toegankelijkheid niet. Daar stelt de huis-arts de diagnose en hij bepaalt welke behandelingen nodig zijn en aantal en frequentie daarvan. Als fysiotherapeut ben je daar erg uitvoerend bezig. Ik blijf dus wel solliciteren naar een functie in Nederland.”

“De situatie is inderdaad wel wat veran-derd, maar het werk is er wel. Je moet alleen flexibeler zijn om het te vinden. Als een pas afgestudeerd fysiotherapeut op zoek is naar een fulltimebaan bij één werkgever in de directe patiëntenzorg, dan wordt dat moeilijk. Wie bereid is om bij meer werkgevers te werken en variabele werkzaamheden wil verrichten, heeft meer kans.

Je kunt meer betekenen dan alleen werkzaam te zijn in de directe patiëntenzorg. Denk ook aan het geven van groeps-lessen, behandelen op de werkplek en werken in de weekenden en ’s avonds. Ook daarin kun je flexibiliteit aan de dag leggen.Ik geef als voorbeeld de sterpraktijk. De oudere fysiotherapeut ziet het als een opgave om dat hele proces naar die kwalificatie te doorlopen. Daar kan een pas afgestudeerde veel betekenen. Die heeft in zijn opleiding veel geleerd over kwaliteitszorg en hoe hij de organisatie kan ondersteunen. Die jonge fysiothera-peut moet zijn talent inzetten om zichzelf goed te verkopen.”

“De baankansen voor pas afgestudeerde fysiotherapeuten zijn in Nederland tot zeker 2018 slecht. Dat komt onder meer door de afgenomen vraag naar fysiothe-rapie. Door vergrijzing ontstaat steeds meer behoefte aan fysiotherapie, maar vanwege de kosten mijden patiënten de fysiotherapeut. Ook de jarenlange toename van het aantal fysiotherapeuten is een oorzaak. Jaarlijks komen er zo’n 1.600 fysiotherapeuten bij. Het percen-tage daarvan dat anderhalf jaar na afstu-deren geen baan heeft, steeg in de afge-lopen twee jaar van 1,5% naar 10,4%. Startende fysiotherapeuten worden dus steeds meer gedwongen om naar het buitenland te gaan om het vak van fysio-therapeut te beoefenen.

In het buitenland zijn veel kansen op werk. In de Verenigde Staten stijgt het aantal banen voor fysiotherapeuten tussen 2010 en 2020 met 39%, in Zwitserland met 14 tot 26%. Daar is nu al 20% van alle fysiotherapeuten uit het buitenland afkomstig. Ook in België, Canada en Nieuw-Zeeland is behoefte aan fysio-therapeuten. Gezien de malaise op de Nederlandse arbeidsmarkt is het werken in het buitenland een goede manier om praktijkervaring op te doen.”

“ Kansen voor jong talent alleen in het buitenland”

Anouck van der Borden (22) behaalde in november 2014 haar diploma. Sinds half december 2014 werkt ze als fysiotherapeut in Duitsland.

André an Haack studeerde in 1984 af als fysiotherapeut en werkte aansluitend elf jaar in Duitsland. Hij is nu directeur Innovatie en Professionalisering aan de THIM hogeschool voor fysiotherapie in Nieuwegein.

Laurens Arts (43) nam samen met Johan Peeters het initiatief tot www.destartendefysiotherapeut.nl, een site waarop startende fysiotherapeuten informatie vinden, onder meer over werkgelegenheid.

Page 14: FysioPraxis april 2015

14

FysioPraxis | april 2015

14 U I T H E T V E L D

Een overzicht van alle opleidingen fysiotherapie is met een paar clicks zo gevonden. Zoek je specifi ek naar een internationale opleiding, dan kom je algauw uit op een kopie van de Nederlandse opleiding in het Engels voor buitenlanders die in Nederland komen studeren. Of bestaat er voor Nederlandse studenten een speciale opleiding fysiotherapie met een internationale oriëntatie? FysioPraxis zet het aanbod op een rij.Tekst: Lidwien van Loon

NEDERLAND KENT TWAALF hogescholen die een bachelor fysiotherapie verzorgen. Daarvan bieden er vijf een aangepast programma dat meer is dan het Nederlandse programma vertaald in het Engels of Duits. In de tabel zijn alle opleidingen naast elkaar gezet. Wat houdt een internationale opleiding fysiotherapie in en wie nemen eraan deel?

Gevarieerd aanbod De vijf hogescho-len met een aangepast internationaal programma zijn: Saxion Hogescholen, Hogeschool van Amsterdam, Fontys Hoge-scholen, Hanze Hogeschool en Zuyd Hoge-school. Deze hogescholen verzorgen een voltijds internationaal onderwijsprogramma op het Nederlandstalige bachelorniveau. Daarnaast organiseren enkele hogescholen onderwijsactiviteiten met een internationaal karakter, zoals een uitwisselingsprogramma, een stage in het buitenland of een minor met bijvoorbeeld een project in een ontwik-kelingsland of onderzoek in het buitenland.

Voor wie Behalve deze vijf hogescholen biedt ook THIM Hogeschool voor Fysiothe-rapie een bachelor aan in een andere taal, maar dit is geen aangepast programma. De meeste Engels- en Duitstalige programma’s zijn bedoeld voor studenten uit het buiten-land. Hun stage doen ze vaak in het land van herkomst, mits het niveau van begeleiding gegarandeerd is. Het niveau van de Engels- en Duitstalige bachelors ligt namelijk niet lager, ze voldoen aan alle Nederlandse uit-stroomeisen. In de Engels- en Duitstalige pro-gramma’s tref je bijna geen Nederlandse stu-

Internationale programma’s en bijzondere onderwijsactiviteiten

Internationale opleiding fysiotherapie

denten aan, tenzij ze tweetalig zijn of moeite hebben met studeren in de Nederlandse taal.

DE VIJF INTERNATIONALE PROGRAMMA’SSaxion Hogescholen Het internatio-nale programma van Saxion is anders op-gebouwd dan de reguliere bachelor fysio-therapie. In het reguliere programma lopen studenten vanaf het eerste leerjaar een lintstage van een dag per week, terwijl de internationale studenten in het buitenland een blokstage lopen. Daarnaast is de stu-dieloopbaanbegeleiding intensiever en er is een ‘learning community’. Er nemen nu slechts vijf Nederlandse studenten deel aan het internationale programma. Saxion ver-kent momenteel een internationale BaMa die bedoeld is voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten die zich vanuit een internationale scope willen ontwikkelen tot fysiotherapeut. Het gaat om een verkort en verzwaard internationaal programma dat aansluit op een internationale master. Saxion stimuleert studenten om een deel van hun stage in het buitenland te doen of om een uitwisselingsprogramma te volgen. Saxion neemt deel aan het Erasmusprogramma van de Europese Commissie. Studenten die tijdens hun studie in een ander Europees land studeren of stage lopen, kunnen aanspraak maken op een beurs: Saxion’s International Mobility Scholarship (SIMS).

Hogeschool van Amsterdam De Ho-geschool van Amsterdam (HvA) biedt naast de reguliere bachelor in het Nederlands een driejarig internationaal honoursprogramma

aan in het Engels, de European School of Physiotherapy (ESP). Van de 200 studenten die het ESP-programma volgen, heeft circa 15% een Nederlands paspoort. De toela-tingseisen liggen hoger: een vwo-diploma en Engels op niveau IELTS 6.5. Veel studenten zijn ouder dan op de reguliere bachelor. De studenten zijn verplicht om in minstens twee verschillende landen stage te lopen. Daarin voorziet het stagebureau van de HvA, zodat begeleiding en niveau van beoordeling ge-garandeerd zijn. Het programma is in 2014 door de NVAO gewaardeerd als Small and Intensive Education.

Fontys Hogescholen De basis van het internationale programma Physiotherapy, ook bekend als English Stream, is gelijk aan het Nederlandse programma, maar biedt ruimte voor maatwerk, door rekening te houden met de diversiteit op de internatio-nale arbeidsmarkt en in de beroepsontwik-keling van de fysiotherapeut elders. Naast de internationale stages doen de internatio-nale studenten in Nederland praktijkervaring op door te participeren in het sportspreek-uur bij Fontys Sporthogeschool. Dit studie-jaar nemen er 133 studenten deel aan het internationale programma, van wie 19 Ne-derlandse studenten. Fontys is lid van het European Network of Physiotherapy Higher Education (ENPHE). Zowel docenten als studenten nemen deel aan internationale congressen en uitwisselingsprogramma’s van ENPHE met onder meer Erasmuspart-ners uit België en Finland.

Hanze Hogeschool De laatste twee jaren van het internationale programma van Han-ze Hogeschool zijn anders dan die van het reguliere Nederlandstalige programma. Er nemen jaarlijks zo’n 80 studenten aan deel, van wie er 4 een Nederlandse nationaliteit hebben met een internationale achtergrond. Het programma heet International Program-me Physiotherapy (IPP). Alle stages vinden in

Page 15: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

1515

seert Zuyd het project Young Professionals Oversea (YPO). Daarin werken verschil-lende disciplines, opleidingen en organisa-ties duurzaam samen aan een opdracht. De opdracht wordt geformuleerd door een opdrachtgever overzee waarin internatio-nale ervaring wordt gecombineerd met ontwikkelingssamenwerking in Zambia, India en Zuid-Afrika. Jaarlijks nemen er 70 studenten deel aan YPO. Als studenten in het buitenland stage willen lopen, moeten ze ter voorbereiding deelnemen aan het faculteitsprogramma Crossing Borders (3 EC*). Ze kunnen kiezen voor een Europese stage via het Erasmusprogramma bij een van de partneropleidingen.

BIJZONDERE ONDERWIJSACTIVITEITENHS Leiden HS Leiden biedt een minor International Health and Development (30 EC) aan. Daarin bereiden studenten zich via een Engelstalig programma van 5 we-ken voor op het uitvoeren van een project van 12 tot 14 weken in een ontwikkelings-land. Aan dit programma doen gemiddeld 12 studenten per jaar mee. Ook kunnen studenten kiezen voor een minor waarin ze in het buitenland een innovatieproject doen of een vervolgonderzoek op hun praktijk-onderzoek fysiotherapie. Voor studenten die willen werken in een ontwikkelingsland, verzorgt HS Leiden de post-hbo Internatio-nal Public Health.

het buitenland plaats en de begeleiding is in-tensiever. Veel internationale studenten doen een afstudeeronderzoek in het buitenland. Ze kunnen bovendien een halfjaar onderwijs vol-gen bij een buitenlandse partneruniversiteit.

Zuyd Hogeschool Het internationaal programma EPEPE (European Partnership of Evidence and Problem Based Parame-dical Education) biedt studenten van drie Duitse partnerscholen (Kerpen, Neuwied en Düsseldorf) de mogelijkheid een bachelor-diploma fysiotherapie te halen. De partner-scholen verzorgen zelf een deel van het curriculum (aangepast aan de Duitse markt) en laten de resterende competenties door Zuyd in Heerlen verzorgen (2 jaar). EPEPE is in het Duits, Nederlandse studenten kunnen er niet aan deelnemen. Voor Nederlandse en buitenlandse studenten is er vanaf komend studiejaar het honeurs-programma Advanced Health Care, een eenjarig voltijds programma in het Engels van acht modules in professioneel leider-schap. Het biedt toegang tot internationale masterprogramma’s. Daarnaast organi-

Avans Avans verzorgt een Engelstalige minor (30 EC) op het gebied van kinderfy-siotherapie. De minor is toegankelijk voor derde- en vierdejaars studenten die het vak neurologie op alle onderdelen goed hebben afgesloten. Via de minor Studeren Buiten-land kunnen studenten deelnemen aan een internationaal project over fysiotherapie in een ontwikkelingsland. Vanuit deze minor kunnen fysiotherapiestudenten ook gaan studeren in het buitenland, bij een Erasmus-partner (uitwisseling tussen Europese oplei-dingsinstituten). Er zijn dit jaar 10 fysiothera-piestudenten bij Avans die dit doen.

THIM Hogeschool voor FysiotherapieTHIM organiseert een internationaal pro-gramma in het Duits voor studenten uit Zwitserland en Duitsland (circa 500 studenten per jaar). In Duitsland gaat het om een prebachelor, verzorgd bij 7 private scholen in Duitsland. Na deze prebachelor kunnen de Duitse studenten hun oplei-ding bij THIM in Nederland vervolgen. Dit is een aangepast plusprogramma in het Nederlands. De Zwitserse studenten volgen in eigen land het reguliere Nederlandse programma, in het Duits. In het komende studiejaar start THIM met een Engelstalige bachelor, gericht op studenten die in Nederland willen studeren maar in hun eigen land stage willen lopen.

* EC = European Credits (studiepunten in bachelor-masterstructuur)

Hogescholen (alfabetisch) Aangepast Bachelor Stages Opvallend programma in Engels in buitenlandAvans Hogeschool - - + Studeren in buitenland op projectbasisFontys Hogescholen + + + Studeren in buitenland via uitwisselingsprogramma’sHanze Hogeschool + + + Studeren in buitenland via uitwisselingsprogramma’s,

minor Global Health & Quantifi ed Self, minor Healthy Ageing en minor International Aid and Development

Hogeschool Arnhem Nijmegen - - - -Hogeschool Leiden - - + Minor International Health and Development (voorbe-

reidend programma + project in ontwikkelingsland) en onderzoek in buitenland

Hogeschool Rotterdam - - - Minor Beyond BordersHogeschool Utrecht - - + Minor International Health Studies (deels in buitenland)

en minor Science and Neuro-rehabilitation in Stroke and Applied Research

Hogeschool van Amsterdam + + + Minor Global Health, minor Healthcare and Science en minor Rehabilitation

NCOI - - - - Saxion Hogescholen + + + Studeren in buitenland via uitwisselingsprogramma’s en

Saxion’s International Mobility ScholarshipTHIM Hogeschool - + + - voor Fysiotherapie in Duits; m.i.v. 2015-16 ook in EngelsZuyd Hogeschool + + + Ontwikkelingswerk via Project Young Professionals in Duits Oversea en post-bachelor Advanced Health Care

Internationale contactenWil je als Nederlandse student fysio-therapie in contact komen met buiten-landse studenten, volg dan een minor of een summer course. Daaraan nemen veel buitenlandse studenten deel.

Page 16: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

1616 A C H T E R H E T N I E U W S

FysioPraxis | april 2015

161616 A C H T E R H E T N I E U W S

BasisPlusregeling of terug naar de basis?

Terug naar de Basisregeling of blijft de BasisPlusregeling bestaan en zijn fysiotherapeuten bereid nu meer premie te betalen voor een hoger pensioen later? Deelnemersvereniging Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten (DPF) gaat over de inhoud van de pensioenregeling en legt deze vraag opnieuw voor aan haar leden. Alle leden van DPF kunnen hierover stemmen in een schriftelijke stemronde vanaf 9 mei. Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten (SPF) voert vervolgens de keuze van de leden uit. Naast een DPF-bestuurslid vroegen we een werkende, gepensioneerde en net gestarte fysiotherapeut naar hun mening.Tekst: Margit Warmink

Stemmen over je pensioen: doen!

DE PENSIOENREGELING VAN fysiothera-peuten in vrijgevestigde praktijken blijft de gemoederen bezighouden. In 2011 werd de basisPlusregeling ingevoerd, omdat leden toen de pensioenopbouw te laag vonden. Nu worden er kritische noten gekraakt over de premie, die te hoog zou zijn voor met name jonge fysiotherapeuten. Bij de algemene ledenvergadering in november werd daar-over geklaagd, evenals in het tv-programma Radar. De BasisPlusregeling werd in 2011 met instemming van de leden van DPF ingevoerd. Waarom had een volwaardiger pensioen tegen een hogere premie toen de voorkeur? Else Visser, zelf niet-praktiserend fysiotherapeut en bestuurslid van DPF, legt uit: “De oude Basisregeling was vrij mager. Rond 2007 werd duidelijk dat er veel veran-derd is in de fysiotherapie. Er werken veel meer vrouwen, die vaker hun hele leven in loondienst blijven. Ze werken ook nog vaak parttime, waardoor het pensioen erg laag uitvalt. In diezelfde periode bleek dat de waarde van de praktijk, ook een belang-rijk onderdeel in het totale pensioenplaatje, behoorlijk was afgenomen. Dat is nadelig voor de fi nanciële situatie van de praktijk-houder die met pensioen wil. Het waren alle-maal argumenten om een nieuwe regeling met een beter pensioen voor te bereiden, de BasisPlusregeling. Allemaal redenen die nu nog steeds gelden.”

Lijfrente versus pensioenfonds Hoe pakt de pensioenregeling uit in de praktijk, valt het mee of tegen? Wim Roerdink (68 jaar) is inmiddels met pensioen. Hij heeft naast zijn AOW pensioen opgebouwd in de SPF basisregeling en een tijdelijke lijfrente. Daar is hij nu heel blij mee, want

alleen AOW is overleven, en je wilt toch ook na je pensioen leuke dingen blijven doen. Hoe kijkt hij terug op de premieafdrachten, en het pensioen dat de afdrachten hem hebben opgeleverd? Roerdink: “Als ik kijk naar het verschil tussen de lijfrente-polissen en de pensioenregeling, dan is mijn conclusie: spaar zoveel mogelijk in je pensioenregeling. Het rendement van de basisregeling was behoorlijk veel hoger dan de rendementen van de lijfrentepolissen die ik had. Dat is ook wel logisch, een beroepspensioenregeling heeft geen winstoogmerk en de commerciële aanbieders van lijfrentepolissen hebben dat wel. Daarbij: een pensioenfonds keert uit tot aan je dood, een bankverzekeraar alleen voor het afgesproken aantal jaren.” Roerdink is pleitbezorger van het volledig benutten van de fi scale mogelijkheden binnen het pensioenfonds. En daar kun je het beste jong mee beginnen. “Dat levert het hoogste rendement op. Je krijgt jaar op jaar, rendement op rendement. Dat tikt aan.”

Drie maanden premie ineens Een goede pensioenregeling vindt ze belangrijk, toch schrok Kyra Heinz (25 jaar) behoorlijk toen bij haar de eerste premies werden geïncasseerd. Heinz weet het nog goed. Ze had net een baan en meldde zich meteen aan bij de SPF. Heinz: “Ben je blij met je eerste salaris, wordt meteen al voor drie maanden premie geïncasseerd. 700 euro, dat is een enorm bedrag op een starterssa-laris. Het is een brutopremie, dus wel fi scaal aftrekbaar, maar dat kan pas naderhand. Deze werkwijze schrikt mensen af. Later aanmelden is ook geen optie: dan moet

je achteraf in één keer een nog veel groter bedrag afdragen.” Sander Wichers (31 jaar) vindt de premie van de SPF hoog, maar volgens hem zit het knelpunt van de regeling ergens anders: de informatie die startende fysiotherapeuten van tevoren krijgen over hun pensioen. Ze denken te weten wat het nettosalaris is dat ze uitonderhandeld hebben, maar weten niet dat zijzelf de pen-sioenpremie dan nog moeten betalen. In veel praktijken dragen werkgevers niet bij aan

Page 17: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

17

FysioPraxis | april 2015

17

*

*

het pensioen van hun werknemer. Die moet dus het hele bedrag zelf betalen. “Zelf heb ik er nooit iets over gehoord, bijvoorbeeld in de opleiding. Had ik dit maar geweten, dan had ik de salarisonderhandelingen anders ingestoken.”

Nieuwe cao kan verschil maken Wichers is zich pas later in het onderwerp gaan verdiepen. Er spelen volgens hem verschillende dingen mee die er samen voor zorgen dat met name jonge fysio-therapeuten ontevreden zijn. “Mensen in loondienst in andere sectoren weten vaak niet eens hoeveel pensioenpremie ze betalen, omdat de afdracht al plaats heeft gevonden voordat zij het salaris op hun rekening krijgen. Het staat wel op hun loonstrookje, maar wie leest of begrijpt wat daar staat? Ook betalen andere werkgevers vaak wel mee aan het pensioen van hun werknemers. Omdat wij geen cao hebben, is dat voor eerstelijnsfysiotherapeuten niet geregeld. Een fl ink aantal betaalt dus alles zelf én ziet elke maand het bruto bedrag dat geïncasseerd wordt. Dat lijkt veel, maar de premie is misschien niet eens veel hoger dan in andere sectoren.” Wichers ziet daarin een belangrijke kans voor de

werknemersvereniging (FDV) en de nog op te richten werkgeversvereniging. Bij nieuwe cao-onderhandelingen kan er nagedacht worden over een bijdrage van de werkgever in de pensioenpremie van de werknemer.

Je pensioen is voor jezelf Heinz is nog jong, toch zal ze in mei niet kiezen voor een lagere premie, en dus een lager pensioen. “Dat de premie hoog is, begrijp ik. Ik wil ook een goede pensioenregeling. Voor mij zit het probleem in de verplichting dat vanaf je eerste werkdag de premie wordt geïncas-seerd. Jonge fysiotherapeuten verdienen soms maar 13 euro per uur. Ze moeten vaak verhuizen voor hun werk en hebben de eerste maanden hoge kosten. Je hebt je inkomen dan juist hard nodig. Het zou beter zijn wanneer je de eerste premies gespreid kon betalen, in plaats van meerdere maanden in één keer.” Volgens DPF-bestuurslid Visser kan een pensioenfonds niet zomaar andere regels voor jongeren opstellen. “De wet schrijft het pensioenfonds voor dat voor alle deelnemers de premie op dezelfde wijze wordt vastgesteld, waarbij het fonds geen onderscheid mag maken wat betreft leeftijd of geslacht.” Door haar functie in het bestuur voert Visser vaak gesprekken met

de deelnemers aan de pensioenregeling. Daaruit blijkt dat jongeren nogal eens bang zijn dat het geld op is tegen de tijd dat zij met pensioen gaan. Een ongegronde angst, zegt Visser. “Er is een verschil tussen de AOW met het omslagstelsel en beroepspensioen-regelingen zoals die van SPF. Bij ons spaart iedereen voor zijn eigen pensioenpotje.”

Stemmen In mei kunnen deelnemers kiezen: Basisregeling of BasisPlusregeling. Visser hoopt vooral dat fysiotherapeuten zich eerst verdiepen in de materie, voordat ze hun standpunt bepalen. En dat ieder lid van DPF, ook degene die al een pensioen geniet, niet meer actief deelneemt aan de pensioenregeling of pensioen opbouwt in de Basisregeling, gebruikmaakt van zijn stemrecht en laat weten welke regeling hij goed vindt voor de beroepsgroep. Het pensioen is volgens haar te belangrijk om op de lange baan te schuiven. “Pensioen heeft tijd nodig om rendement op te leveren, daarom moet je jong beginnen. Staar je niet blind op de hoge premie, die is fi scaal aftrekbaar. Dat hoeft niet achteraf: via een voorlopige belastingaangifte kun je de teruggave meteen maandelijks laten verre-kenen.”

Page 18: FysioPraxis april 2015

18

FysioPraxis | april 2015

Gratis advies en coaching Stichting Lezen & Schrijven heeft contacten met alle aanbieders van taalscholing in Nederland. Via de stichting kan uw patiënt gratis telefonisch advies krijgen over moge-lijkheden voor taalcursussen bij hem of haar in de buurt. U kunt hierbij helpen met slechts één handeling. Kies een van de volgende opties om de patiënt aan te melden voor gratis advies en coaching.• Meld uw patiënt aan via www.taalmaaktgezonder.nl.• Vertel uw patiënt dat hij zichzelf kan aanmelden via het

gratis telefoonnummer 0800 023 44 44. Gebruik hier-voor de afscheurblaadjes met dit nummer uit het speciale Taal maakt gezonder-notitieblokje (zie Tips en tools). Voor aanmelding via 0800 023 44 44 zijn de volgende gegevens nodig:

naam telefoonnummer geboortedatum + geboorteland postcode + huisnummer

Na aanmelding wordt de patiënt binnen twee weken terugge-beld door een taalaanbieder in de buurt. Die persoon kan hem of haar verder informeren over de mogelijkheden en eventueel uitnodigen voor een kennismaking of intakegesprek.

Taalzoeker.nl Wilt u zelf of samen met uw patiënt zoeken naar de moge-lijkheden voor taalscholing in de buurt? Dat kan via de online Taalzoeker op www.taalzoeker.nl. Hier vindt u een overzicht van geschikte cursussen op basis van zoek-criteria, zoals postcode, taalniveau en cursusvorm.

Terug naar de schoolbanken?Beter leren lezen en schrijven gaat tegenwoordig heel

I N D E P R A K T I J K

U heeft een patiënt die laaggeletterd is en heeft hier

al (meermalen) met hem of haar over gesproken. De

patiënt lijkt ervoor open te staan om beter te leren

lezen en schrijven. In het laatste deel van deze serie

zetten we uiteen wat u kunt doen om de patiënt door

te verwijzen naar passende taalscholing. Ook leest u

over veelvoorkomende vormen van taalondersteuning,

zodat u eventuele vragen van uw patiënt al direct kunt

beantwoorden. Let op: de mogelijkheden kunnen per

gemeente verschillen.

Hoe verwijst u een patiënt Als onderdeel van de gelijknamige campagne die de Verenigde EersteLijns Organisaties (VELO) samen met Stichting Lezen & Schrijven voert, informeert het KNGF, als partner van VELO, u via de driedelige serie Taal maakt gezonder over de problematiek van laaggeletterdheid. De artikelen geven achtergrondinformatie en concrete tips om:1. laaggeletterdheid in uw zorgpraktijk te herkennen

(FysioPraxis februari);2. lees- en schrijfproblemen met patiënten te bespreken

(FysioPraxis maart);3. laaggeletterde patiënten door te verwijzen naar

taalscholing (FysioPraxis april).Tekst en beeld: Stichting Lezen en Schrijven

Taal maakt gezonderDeel 3

U bent zorgverlener in de eerstelijnszorg. U vermoedt of weet dat sommigen van uw patiënten laaggeletterd zijn en dat dit de behan-deling van hun klachten kan belemmeren. U kent de feiten en de cijfers en u herkent de signalen die kunnen wijzen op lees- en schrijf-problemen. Werkt u nauw samen met andere zorgverleners? Dan is het goed om gezamenlijk afspraken te maken over hoe u laaggelet-terdheid bespreekbaar maakt in uw zorgpraktijk. Wat kunt u doen om dit bespreekbaar te maken? En hoe kunt u hen helpen om de stap te zetten naar taalscholing?

Page 19: FysioPraxis april 2015

Ex-laaggeletterde en taalambassadeur Rob: ‘Ik ben mijn huisarts eeuwig dankbaar dat hij mij heeft geholpen. Hij heeft me naar een taalcursus gestuurd en zo heb ik leren lezen en schrijven. Wat ben ik daar blij om!’

FysioPraxis | april 2015

19

anders dan vroeger op school. Er zijn speciale cursussen voor volwassenen waarin persoonlijke aandacht, een veilige en vertrouwde leeromgeving en methoden op maat centraal staan. Deze worden gegeven in groepen of individueel door docenten en/of vrijwilligers. Cursisten kunnen zelf aangeven welke vaardigheden zij graag willen verbeteren (lezen, schrijven, spreken, luisteren) en op welke manier. Zo kan een cursist zelf formulieren of brieven meenemen die hij niet begrijpt of samen met de begeleider vaktermen oefenen die van belang zijn voor het werk dat hij doet.

Voorbeelden van taalscholing anno 2015• Oefenen onder begeleiding van een vrijwilliger die bij de

cursist thuiskomt of die met de cursist in de bibliotheek afspreekt.

• Oefenen met lezen door aan te sluiten bij een lees-groepje in een buurthuis.

• Beter leren lezen en schrijven bij het regionale oplei-dingscentrum (ROC) onder begeleiding van een docent.

De mogelijkheden kunnen per gemeente verschillen.

Kosten van taalscholingBeter leren lezen en schrijven met de hulp van een vrij-williger is altijd gratis en vaak fl exibel qua tijdstippen. Deze vorm van taalscholing is in ieder geval mogelijk via het programma Taal voor het Leven in de regio’s: Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond, Amsterdam, Midden-Utrecht, Flevoland, IJssel-Vecht en Twente (zie Tips en Tools hiernaast). De kosten van een cursus bij een school of opleidingscentrum verschillen per gemeente en kunnen variëren van gratis tot enkele tientjes per jaar. Vaak zijn daar zowel overdag als ’s avonds cursusmogelijkheden. Particuliere taalaanbieders hanteren vaak hogere tarieven.

Stichting Lezen & Schrijven is altijd op zoek naar ervaringen uit de praktijk. Deel uw ervaring of tip via [email protected].

door naar taalscholing?

Taal maakt gezonderTips en tools

• Alle fysiotherapiepiepraktijken hebben eind 2014 een pakket ontvangen met een wachtkamerboekje, de poster en het notitieblokje. Wilt u (nog) een pakket ontvangen, dan kunt u een mail sturen met naam, lidmaatschapsnummer en postadres naar [email protected] o.v.v. Taal maakt gezonder. De voorraad is beperkt, dus op=op.

• Neem een kijkje op de website www.taalmaaktgezonder.nl.

• Vind direct passende taalscholing voor een patiënt via www.taalzoeker.nl.

• Taal voor het Leven is een programma van Stichting Lezen & Schrijven. Werkt u in een van de Taal voor het Leven-regio’s (te vinden op: www. taalvoorhetleven.nl) en wilt u meer weten? Neem contact op met de regiocoördinator bij u in de buurt via www.taalvoorhetleven.nl – zoek op ‘contact’.

• Heeft u vragen over de aanpak van laaggeletterdheid in uw zorgpraktijk? Neem dan contact op met Stichting Lezen & Schrijven via [email protected].

Dit is het derde en laatste deel in de serie Taal maakt gezonder.

>>

Page 20: FysioPraxis april 2015

20

FysioPraxis | april 2015

I N D E P R A K T I J K

Fysiotherapeuten gebruiken steeds vaker standaardvragenlijsten, zoals de Patiëntspecifi eke Klachtenlijst (PSK), om het effect van een behandeling met een patiënt te meten. Helaas kunnen veel mensen de vragenlijsten niet goed invullen; in Nederland hebben ongeveer 1,5 miljoen volwassen moeite met lezen en schrijven. De Talking Touch Screen biedt uitkomst.

HET INVULLEN VAN vragenlijsten levert voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven, praktische problemen op. Soms geven therapeuten een vragenlijst mee aan de patiënt en zien ze die nooit meer terug of het duurt drie zittingen voordat alles is ingevuld. Ook gaat de kwaliteit van de zorg achteruit, want mensen die laaggeletterd zijn, kunnen vaak ook mondeling minder goed aangeven wat het probleem is.

Eenvoudige taal Het project TransFysA (Transparante Fysiotherapie in Achter-standswijken) maakt fysiotherapeutische vragenlijsten begrijpelijk voor alle patiën-ten. Binnen het project is een Nederlands-, Turks- en Spaanstalige Talking Touch Screen (TTS) ontwikkeld. Met een aanraak-scherm kunnen patiënten de vragenlijst zelf-standig invullen zonder fouten te maken. De vragen zijn geformuleerd in eenvoudige taal en kunnen worden voorgelezen als de ge-bruiker hier behoefte aan heeft.

App Dankzij een subsidie van de Stichting Innovatie Alliantie en samenwerking met TNO, NIVEL, Werkgroep Fysiotherapeu-ten Achterstandsgebieden Utrecht, RGF Midden-Nederland, PHAROS, Universiteit van Amsterdam, AGIS Zorgverzekeringen, Mikado en KNGF heeft Marlies Welbie, onderzoeker aan het lectoraat Leefstijl en Gezondheid van de Hogeschool Utrecht,

Laaggeletterdheid in de fysiotherapiepraktijk

Vragenlijst voor laaggeletterden

Nominatie Paludanus Prijs 2014Het project TransFysA van Hogeschool Utrecht is naast Humitas Deventer en Radboudumc in Nijmegen geno-mineerd voor de Paludanus Prijs 2014 van Univé Zorg. De Paludanus Prijs wordt op 20 april 2015 voor de 16e keer uitgereikt en is bedoeld voor een project dat een tastbare bijdrage levert aan kwaliteitsverbetering in de zorg. Meer informatie: www.unive.nl/paludanusprijs.

gewerkt aan een oplossing: de Talking Touch Screen. Dit deed zij samen met Harriët Wittink, lector Leefstijl en Gezondheid en Anita Cremers, lector Co-design aan de Hogeschool Utrecht.Sonja de Cocq van Fysiotherapie Marco Polo in Kanaleneiland-Zuid in Utrecht testte een prototype: “Mijn patiënten komen uit alle windstreken. Je hebt te maken met allerlei verschillende culturen, die ook weer ieder hun eigen manier van bejegening en omgaan met ziekte of beperkingen hebben. Het invullen van de PSK doe ik meestal samen met de patiënt, maar dat is erg tijd-rovend. Daarom is de app een uitkomst. Patiënten kunnen met behulp van duide-

lijke plaatjes aangeven waar ze last van hebben. En het mooie is dat je ze aan het eind van hun serie behandelingen de app weer opnieuw kunt laten doorlopen. Je kunt dan laten zien dat er vooruitgang is geboekt. Verder werkt de app heel intuïtief. Patiënten hoeven tijdens het invullen eigen-lijk nooit een vraag te stellen omdat ze iets niet begrijpen.”Apo Gunaltay, een patiënt van Sonja die de app heeft gebruikt: “Het was gemakkelijk om met de app te werken, want ik kon precies aanwijzen waar de pijn zat. Ik vond het ook heel fi jn dat de app in het Turks beschikbaar was. Zelf spreek ik goed Nederlands, maar iemand die de Nederlandse taal niet goed beheerst, kan met deze app beter uitleggen waar de pijn zit dan wanneer hij tegen de therapeut moet praten.”

Prijs Welbie: “Het prototype is door 25 fysiotherapeuten gebruikt. We zijn op zoek naar marktpartijen die willen investeren, zodat we verbeterslagen kunnen maken en de app hopelijk sneller op de markt kunnen brengen. Afgelopen november wonnen we de derde prijs bij de RAAK Awards. De jury was vooral te spreken over de solide methode en dat we iets hebben ontwikkeld voor een doelgroep die vaak buiten onderzoek valt.”

Het volledige artikel over de Talking Touch Screen vindt u in FysioPraxis februari 2014, pag. 10-13.

Page 21: FysioPraxis april 2015

Nederlandse kinder-fysiotherapeuten trainen Ethiopische collega’sZorg aan kinderen met ernstige beperkingen in Ethiopië staat nog in de kinderschoenen. Dat ondervond Anneloes Overvelde, sinds 2012 als tutor verbonden aan de masteropleiding fysiotherapie aan de universiteit van Gondar, Ethiopië. Ze geeft daar jaarlijks de kinderfysiotherapiecursus. Deze ervaring heeft geleid tot het ‘Train de trainer’-project: Nederlandse kinderfysiotherapeuten trainen hun Ethiopische collega’s, die vervolgens de geleerde basisvaardigheden overbrengen aan de werkers in het veld. In dit artikel doen ze hiervan verslag.Tekst: Dr. Anneloes Overvelde, Mulugeta Bayisa MSc, Maddy Sterneberg, Ingrid van Bommel-Rutgers

Vroegsignalering en vroegbehandeling Ethiopië is een ontwikkelingsland met circa 90 miljoen inwoners, 85% van hen woont in ruraal gebied, veelal in de bergen, ver weg van de bewoonde wereld. In Ethiopië zijn circa 3,4 miljoen kinderen met een ernstige beperking (WHO, 2011). Denk daarbij aan kinderen met een aangeboren of verworven centraal-neurologische aandoening, artritis of spondylitis als gevolg van open tuberculose, brandwonden met ernstige contracturen, congenitale afwijkingen zoals klompvoeten, acuut jeugdreuma, neuro-logische stoornissen zoals spasticiteit, spina bifida, hersenvliesontstekingen, etc. Van deze enorme groep kinderen krijgt slechts 2% zorg aangeboden. Bovendien worden deze kinderen laat doorverwezen. De gemiddelde leeftijd waarop kinderen uit de regio Gondar in het hulp-verleningscircuit terechtkomen is ruim 13 jaar. Het ‘Train de trainer’-project zet zich in voor het aanleren van de vroegsignalering en vroegbehandeling van deze kinderen. Zo kunnen meer kinderen met beperkingen de zorg krijgen die ze nodig hebben.

Health Extension Program Er zijn in Ethiopië zo’n 350 fysiotherapeuten, opgeleid in Gondar; 10 van hen zijn inmiddels opgeleid als master. De jonge masters (met een gemiddelde leeftijd van 28 jaar) van het Physio Department zijn zeer gemotiveerd om hun kennis en vaardigheden te optimaliseren en om veldwerkers te scholen. Deze veldwerkers maken deel uit van het Health Extension Program,* een nieuw gezondheidszorgpro-gramma dat beoogt om gezondheidszorg bereikbaar te maken voor de gehele bevolking. Veldwerkers werken vanuit lokale hulpposten en bezoeken ‘hutje aan hutje’. Zij

geven voorlichting over hygiëne en preventieve gezond-heidsmaatregelen, signaleren gezondheidsproblemen en leveren primaire curatieve zorg. In het opleidingspro-gramma van de veldwerkers is (nog) geen aandacht voor kinderen met ernstige (motorische) beperkingen.

Projectplan Samenwerking en ‘capacity-building’ waren de uitgangspunten voor de brainstormweek in februari 2014. In die week hebben Maddy Sterneberg, een Nederlandse kinderfysiotherapeut die woont en werkt in Addis Abeba, en Anneloes Overvelde een plan geformu-leerd, samen met de Ethiopische fysiotherapeuten. Vervolgens is een projectplan geschreven met onder-

Betere kwaliteit van leven voor kinderen met ernstige beperkingen

>>

Februari 2014: na een week brainstormen en hard werken is het conceptplan klaar.V.l.n.r.: Solomon Fasika (hoofd van het Physio Department University of Gondar), Senait Demeke, Anneloes Overvelde, Asmare Yitayeh, Berihu Fassiha, Maddy Sterneberg, Eskedar Abebe en Mulugeta Bayisa

FysioPraxis | april 2015

21U i t h E t V E l D

Page 22: FysioPraxis april 2015

steuning van de Ethiopische partners van de universiteit van Gondar, de Community Based Rehabilitation (CBR)-organisatie, de lokale en regionale Health Extension-bureaus en de organisatie ‘Light for the World’. De eerste helft van het benodigde bedrag van 16.000 euro is bijeen-gebracht door de gasten bij Anneloes’ promotie in 2013. De Nederlandse Ambassade in Addis Abeba heeft het resterende deel gesponsord. Het bedrag is vergelijkbaar met een investering van 150.000 euro in Nederland.

‘Train de trainer’ In september 2014 zijn we van start gegaan met de training. Gedurende de eerste week hebben we (AO, MS en IvB) de 10 masterfysiotherapeuten

getraind. In de tweede week hebben de Ethiopische fysiotherapeuten hun nieuw verworven kennis en vaar-digheden overgebracht op ruim 80 veldwerkers uit regio Noord-Gondar (in grootte vergelijkbaar met Nederland). De training bestond uit het leren signaleren van problemen in de ontwikkeling van kinderen en de basisprincipes van behandeling van kinderen met een beperking. Dit alles werd ondersteund met veel praktijklessen, het onder-zoeken van kinderen en lesmateriaal in het Amhaars, de offi ciële taal in Ethiopië. Daarbij waren de ‘fl ashcards’ van Enablement een waardevolle en handzame aanvulling. Deze kaarten bevatten beknopte informatie over diverse veelvoorkomende aandoeningen in ontwikkelingslanden en dienen als naslagwerk voor de veldwerkers. Wij hadden in deze trainingsweek een coachende rol. Het leereffect van de training is gemeten met behulp van een videocasus: het aantal symptomen van het kind op de video dat de deelnemers hebben opgeschreven na de training (gemiddelde 11,46; standaarddeviatie (SD) 2,86) was signifi cant hoger dan het aantal symptomen dat zij voorafgaand aan de training hebben gesignaleerd (gemiddelde 6,77; SD 2,68) (F(1,68) = 181,55; p <0,001). Het verschil tussen de beoogde posttest-score (80% van de maximaal te behalen score van 21 punten) en de gemiddelde posttest-score bleek signifi cant te verschillen (t(69) = 16,23; p <0,001). Reden dus om in de follow-up opnieuw aandacht te besteden aan het screenen van kinderen door de veldwerkers.

Januari 2015 was de follow-up. Juist deze follow-up is van belang om continuïteit en duurzaamheid te waar-borgen. Ook ditmaal bestond de training uit ‘capacity-building’ van de Ethiopische fysiotherapeuten, waarna zij hun landgenoten trainden. De inhoud was nu gericht op feedback van de veldwerkers over hun ervaringen na de eerste trainingsperiode, op uitbreiding van kennis en vaardigheden bij het behandelen van kinderen en op het

Enablement (zie ook pag. 24-25 in dit nummer) heeft ons fl ashcards ter beschikking gesteld. Deze zijn door de Ethiopische fysiotherapeuten in het Amhaars vertaald en aan alle deelnemers uitgereikt als naslagwerk.

September 2014: deelnemers aan de training. Links voor Maddy Sterneberg, in het midden Anneloes Overvelde en op één knie Ingrid van Bommel-Rutgers.

22

FysioPraxis | april 2015

U I T H E T V E L D

Page 23: FysioPraxis april 2015

Mulugeta Bayisa, een van de fysiotherapeuten, geeft uitleg over onderzoek en behandeling van een drie jaar oud kind met microcephalie tijdens de training van de veldwerkers.

opzetten van een training voor de familie van een kind. Sinds de start van het project is er een duidelijke toename van het aantal verwijzingen: de exacte data worden eind april geëvalueerd. Over de ervaringen van de Ethiopische fysiotherapeuten, wat zij hebben geleerd en hoe ze het stokje gaan over-nemen, leest u in het kader hierboven.

Anneloes Overvelde is wetenschappelijk onderzoeker/kinderfysio-therapeut, Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare), Nijmegen. Mulugeta Bayisa is lector en fysiotherapeut, College of Medicine and Health Sciences department of Physiotherapy; Universiteit van Gondar, Ethiopië.Maddy Sterneberg is kinderfysiotherapeut, eerstegraads docent, woonachtig en werkzaam in Addis Ababe, Ethiopië.Ingrid van Bommel-Rutgers MPPT is werkzaam in De Kinder-praktijk Meppel en Ruinerwold en is docent bij Avans+ te Breda.

* Health Extension Program: http://cnhde.ei.columbia.edu/programs/hep

Dank aan allen die kinderen in ontwikkelingslanden een warm hart toedragen en dit project mogelijk hebben gemaakt!

Ethiopian experiencesMy name is Mulugeta Bayisa, physiotherapist teaching at University of Gondar. The paediatric skill training was intensive, but still engaging and fun. All 10 MSc physiotherapists have gained experience on planning and organizing, conducting, monitoring and evaluating trainings. Throughout the training, we have implemented active learning methods, which have shown to fit for teaching purpose. Prior to the training we have prepared training tools in Amharic language. All of the training tools were printed, laminated and distributed to each trainee. During our field visit we have observed that the field workers are using the tools they were trained on to screen children with disability.

ScreeningThe trainees have acquired an in depth skill of early detection/screening and referral of children with physical disabilities. There is increased communication and teamwork between fieldworkers of different organizations and areas. As a result of this, there is an increasing number of referrals of children with physical disability to the health office and Physiotherapy department for rehabilitation. So far, more than 200 children have been screened by the trainees since September, which is considered to be a great success for our project. We hope to see more children screened and treated in the future.

ContinuityThis project has taught us how to mobilize resources from different organizations. In the near future, we hope to expand this project to other regions of Ethiopia. We want to make sure that this project is owned by the University of Gondar in collaboration with the Community Based Rehabilitation office. We already have support from Gondar town health bureau and North Gondar Zone bureau.

We started collaboration with Cheshire Services Ethiopia and the Dutch Liliane foundation to expand the training throughout the country. In the future, trainings will be delivered entirely by Ethiopian physiotherapists with assistance from Anneloes and Maddy.

World Conference PhysiotherapyFinally, Ethiopian Physiotherapists are applying to be registered to be a member of the International Organization for Paediatric Physiotherapy (IOPTP) at the World Conference Physiotherapy (WCPT) in Singapore. We are going to share our work with the world and this will eventually inspire many Ethiopian physiotherapists to be engaged in paediatrics.

FysioPraxis | april 2015

23

Wilt u meer informatie of wilt u bijdragen aan dit project? Mail dan naar [email protected].

Page 24: FysioPraxis april 2015

24

FysioPraxis | april 2015

Sinds begin jaren 80 beseft men dat in ontwikkelingslanden te veel kinderen en volwassenen handicaps hebben die met eenvoudige oplossingen verholpen kunnen worden. Sinds eind jaren 80 gaat de aandacht steeds meer uit naar de omgeving van de persoon met een handicap. Dat is te ver doorgeschoten, vindt Huib Cornielje, directeur van Enablement. Hij roept fysiotherapeuten op hun kennis en vaardigheden voor mensen met handicaps in de armste landen in te zetten.Tekst: Huib Cornielje, Enablement

Eerst voedsel De geschiedenis van Nederlands ontwik-kelingsbeleid is dynamisch en laat zien hoe deze inspeelt op grote gebeurtenissen in de wereld. Voor wat betreft de rol van fysiotherapeuten begint dat vanaf de jaren 70. Langzaam groeit het idee dat revalidatie ook voor mensen in ontwikkelingslanden toegankelijk zou moeten worden. Uit het artikel ‘The inability to walk for the child with polio’ van de bekende kinderarts Voorhoeve blijkt de toegeno-men belangstelling bij medici en paramedici om ook iets te bieden aan kinderen met bijvoorbeeld klompvoeten en postpolioparalyse. Mondjesmaat trekken fysiotherapeu-ten eropuit om hulp te gaan bieden, hoewel het adagium in die jaren vooral luidt: ‘Eerst voedsel, dan basisgezond-heidszorg en dan pas revalidatie’.

Omslag Eind jaren 70, begin jaren 80 ontstaat er een om-slag in het denken en krijgt men werkelijke belangstelling voor het terrein van revalidatie, mede vanuit VN-organi-saties. Het besef dringt door dat te veel kinderen en vol-wassenen handicaps hebben die met vaak eenvoudige en

goedkope oplossingen verholpen kunnen worden. In na-volging van basisgezondheidszorg met voorbeelden zoals de ‘blotevoetendokters’ (China) en ‘ziekenhuizen zonder muren’ (Costa Rica) wordt er vanuit met name de We-reldgezondheidsorganisatie een pleidooi gevoerd om met Community Based Rehabilitation (CBR) revalidatie dicht bij mensen thuis te brengen. Veldwerkers worden opge-leid met minimale revalidatietraining. Er wordt ingespeeld op de grote behoefte aan revalidatie aan de ene kant en het grote tekort aan professionals aan de andere kant. Een belangrijke bijdrage aan deze ontwikkeling levert David Werner met zijn beroemde project Projector Projimo in Mexico.

Emancipatie Eind jaren 80 vindt er een wereldwijde emancipatiegolf plaats onder mensen met een beper-king, een beweging van een medisch model waarin de handicap centraal staat, naar een sociaal model. In het sociale model staat niet alleen de persoon met een han-dicap centraal in de revalidatie, maar ook de omgeving van die persoon. In de jaren 90 starten in Azië, Latijns-Amerika en Afrika fysiotherapieopleidingen. Tegelijker-tijd verschuift binnen CBR de focus van bereikbaarheid en toegang tot revalidatie volgens het medisch-indivi-duele model naar een sociaal mensenrechtenmodel, waarbij revalidatie een veel bredere invalshoek krijgt. Deze beweging zet zich voort tot in deze eeuw. Een nieuw model van CBR wordt voorgesteld door de VN in samenwerking met de International Disability and Deve-lopment Coalition (IDDC) en richt zich meer en meer op ontwikkeling en emancipatie in plaats van op revalida-tie per se. Nieuwe CBR-richtlijnen worden uitgegeven door de Wereldgezondheidsorganisatie (2010), en de Conventie voor de Rechten van Mensen met een Han-

Vijf decennia fysiotherapie in ontwikkelingslanden

I n d e P r a k t I j k

Terug naar revalidatie

Page 25: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

25

dicap (de UNCRPD) wordt wereldwijd ondertekend en geratificeerd.

Vaag beleid De UNCRPD – nog steeds niet door Ne-derland geratificeerd, maar dat lijkt in juli 2015 te gaan plaatsvinden – heeft helaas niet alle goeds gebracht wat velen ervan verwacht hadden. Bas de Gaay Fortman gaf in een lezing in 1989 al aan dat ‘development won’t take place by act of parliament’. De euforie is verdwenen, wet-geving is verworden tot een dood stuk papier en imple-mentatie laat op zich wachten, want waarom investeren in mensen met een handicap? En CBR lijkt meer dan ooit te veranderen in een vaag beleid gericht op inclusie, de rol van revalidatieprofessionals ten spijt. Binnen Enablement zijn we van mening dat het belang van de R van CBR nog als een paal boven water staat en dus niet vergeten mag worden. We roepen fysiotherapeuten vanuit verschillende expertisegebieden op hun kennis en vaardigheden met ons en met professionals en mensen met handicaps in de armste landen te delen.

Over de auteur Opgeleid als fysiotherapeut werkte Huib Cornielje in Nederland in een particuliere praktijk en gezondheidscen-trum. In 1984 vertrok hij voor 6 jaar naar Zuid-Afrika voor het opzetten van een afdeling fysiotherapie in een ziekenhuis en gehandicaptencentrum en het ontwikkelen van een revalida-tieprogramma op het platteland in de Noord-West-provincie. Vervolgens werkte hij van 1990 tot eind 1993 in Alexandra township, een sloppenwijk ten noorden van Johannesburg. Begin jaren 90 behaalde hij een Master Degree (MSc) in Community Health en een Higher Diploma in Adult Education van de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. Na terugkomst studeerde hij in Nederland voor een Master in Public Health en sinds 1994 is hij werk-zaam als coördi-nator en docent internationale gezond-heidszorg aan de Hogeschool Leiden. Sinds 1999 houdt hij zich vanuit zijn adviesbureau Enablement bezig met advise-ring, training en onderzoek op het gebied van revalidatie in ontwikkelingslanden.

Enablement is een maatschappelijke onderneming met vier stafleden en diverse samenwerkende consultants. Zij zet zich op drie continenten vooral in voor de verdere ontwikkeling van revalidatie van mensen met een handicap in ontwikke-lingslanden. Onderwijs wordt door Enablement gezien als een belangrijke factor in de veranderingen die nodig zijn in veel ontwikkelingslanden. In het bijzonder werkt Enablement aan capaciteitsversterking van revalidatie- en gehandicaptenzorg in die landen. Enablement werkt nauw samen met een aantal universiteiten en hogescholen in binnen- en buitenland. In Nederland is er een samenwerking met bijvoorbeeld de Vrije Universiteit, het Tropeninstituut, de Hogeschool Leiden en Hanzehogeschool. Daarnaast werkt Enablement samen met de University College of London, University of Cape Town, University of Timor Leste en de University of Jos in Nigeria, en met overheden en een veelheid aan niet-gouvernementele organisaties.Enablement organiseert jaarlijks (internationale) trainingen

op het gebied van handicap en ontwikkelingssamenwerking, beleid en management van revalidatie voor ontwikkelingswer-kers, revalidatiewerkers en leiders van organisaties voor en van mensen met een handicap. Ook worden in toenemende mate ‘op-maat’-trainingen verzorgd in Ethiopië, Eritrea, Ghana, Nigeria, Niger, Burkina Faso en Senegal, maar ook in Bangladesh, Nepal, Pakistan, Indonesië, India en Vietnam. Enablement voert opdrachten uit op het gebied van evalua-ties, capaciteitsversterking en organisatie-ontwikkeling zoals: 1. 2014-2015: Photovoice-onderzoek naar de rol van ouders in

de ontwikkelingen van kinderen met cerebrale parese;2. 2013-2015: ontwikkeling van een evaluatietoolkit voor het

meten van impact in samenwerking met drie universiteiten;3. 2011: onderzoek naar de effecten van revalidatieservices in

25 ontwikkelingslanden in opdracht van het Liliane Fonds.Enablement heeft in 2014 een serie van 14 zogenaamde flash-cards ontwikkeld ten behoeve van veldwerkers, vertaald in lokale talen in Timor Leste, Afghanistan en Ethiopië.

Enablement

Page 26: FysioPraxis april 2015

Fase 1: De voorbereiding

ELKE FYSIOTHERAPEUT MET een eigen praktijk denkt wel eens na over de vraag: ‘Hoe moet het later?’ In de praktijk blijkt het proces van bedrijfsoverdracht complex, met veel onvoorziene uitdagingen. Begin daarom al zeker vijf jaar voordat u wilt stoppen met nadenken over ‘later’. In het overdrachtsproces zijn drie fasen te onderscheiden: voorbereiding, overdracht en invoering. In deze serie van drie artikelen geven wij een toelichting op de drie fasen. In dit artikel fase 1: de voorbereiding.

OriëntatieDe praktijk leert dat het beste resultaat wordt behaald door op tijd te beginnen, goed te plannen en de zaken goed voor te bereiden. Hebt u bijvoorbeeld al nagedacht over de fi nanciële, fi scale, juridische en organisatorische aspecten? En dan is er nog uw eigen betrokkenheid. U hebt uw praktijk eigenhandig opgebouwd, u kent de patiënten persoonlijk en voelt een grote betrokkenheid bij uw eventuele medewerkers. De emotionele factoren bij bedrijfsoverdracht worden regelmatig onderschat en kunnen van grote invloed zijn op het proces.

Het is een langdurig proces waarbij er veel gaat veran-deren, zowel voor uzelf als voor uw praktijk. Daarnaast mag het overgangsproces geen invloed hebben op de continuïteit van de praktijk. Als u besluit te stoppen, kijkt u dan eerst goed om u heen naar alle mogelijkheden. Dit is de fase van informatieverzameling en oriënterende gesprekken. Een eerste verstandige stap is het raad-plegen van een fusie- en overnamespecialist. Samen bekijkt u de mogelijkheden en onmogelijkheden en brengt u uw wensen in kaart. Hieruit blijkt op welke termijn u wilt overdragen en hoe de overnemende partij wordt gezocht, intern of extern. Ook wordt duidelijker wat er precies wordt overgedragen en hoe dit gebeurt.

Vragen Het beste is om de oriëntatiefase minimaal vijf jaar voor de beoogde overdracht te starten. Dit zijn de vragen die in de voorbereiding van belang zijn: • Waarom en wanneer wil ik mijn praktijk overdragen?• Weet ik al wie mijn opvolger wil en kan worden?• Welk inkomen heb ik nodig nadat ik ben gestopt?• Moet ik verhuizen na de overdracht?• Komt er vermogen vrij, en zo ja hoeveel?

Serie: uw praktijk overdragen in drie fasen

K N G F - S E R V I C E26

FysioPraxis | april 2015

Er komt een moment dat u gaat stoppen en dat u te maken krijgt met de opvolging of overdracht van uw praktijk. Stoppen kost meer tijd dan u denkt. Inmiddels is bijna 7% van de fysiotherapeuten in Nederland de zestig gepasseerd. Bedrijfsoverdracht is daarom op dit moment bij steeds meer fysiotherapiepraktijken een actueel thema.Tekst: Mariska van der Meulen, MKB adviseurs

Page 27: FysioPraxis april 2015

27

FysioPraxis | april 2015

• Is de opbrengst van mijn praktijk een belangrijk deel van mijn pensioen?

• Wat ga ik na de overdracht doen?

Waarde van de praktijkUit onderzoek blijkt dat vier op de vijf MKB-ondernemers niet goed weten hoeveel hun praktijk waard is. Daar moet u eerst een grove indicatie van hebben. De waarde wordt

berekend op basis van gebleken resultaten, toekomstige resultaten, eigen vermogen of een combinatie hiervan. Hierbij spelen marktfactoren, bedrijfsorganisatie, soort koper en kansen en bedreigingen voor de praktijk ook een rol. De waarde van uw praktijk is overigens niet gelijk aan de prijs die betaald wordt. Dat hangt bijvoorbeeld ook af van de koper en de onderhandelingen.Voor een goede overdracht is het belangrijk dat uw prak-tijk aantrekkelijk is voor een nieuwe eigenaar. Het gaat dan niet alleen om opruimen en schoonmaken, alles in de praktijk moet up-to-date blijven. Zorg ervoor dat uw prak-tijk geen terrein verliest op de concurrentie. Blijf daarom investeren en innoveren, zo loopt de marktwaarde niet terug. Vergelijk uw overdracht met de verkoop van een huis. Een likje verf maakt een huis vaak al veel beter verkoopbaar. Zo is het ook bij een bedrijfsoverdracht, een goede adviseur kan u helpen met het ‘verven’ van de juiste onderdelen van uw praktijk.

Fiscale en fi nanciële gevolgen Tijdens de eerste fase brengt u ook de mogelijke fi scale en fi nanciële gevolgen in kaart. Doe dit zowel voor uw praktijk als voor uw privésituatie. Een voorbeeld: een fysiothera-peut stopt met zijn praktijk. Het onroerend goed, vroeger aangekocht, staat voor een gering bedrag op de balans, maar is nu veel meer waard. Over het verschil tussen de reële waarde en de boekwaarde moet met de fi scus worden afgerekend. Er zijn fi scaal mogelijkheden om deze belastingheffi ng te verminderen of uit te stellen. Maar dit kost tijd: meestal zo’n drie tot zes jaar.Om uw praktijk overdrachtsklaar te maken, is het ook belangrijk dat privé- en zakelijk goed worden gescheiden. Waarschijnlijk zijn er nog fi nanciële en juridische eindjes die aan elkaar moeten worden geknoopt. In welke onder-delen van uw praktijk is een mogelijke koper echt geïn-teresseerd? Zijn er lopende (juridische) procedures waar een overnamekandidaat niet op zit te wachten? Welke afspraken liggen er eventueel bij de overdracht van een maatschapsaandeel en is het maatschapscontract nog op orde? Belangrijke vragen om aan uzelf te stellen en indien nodig te beantwoorden.

Persoonlijke inbrengEr is dan nog één belangrijk punt waar u in deze fase goed over moet nadenken en dat is uw persoonlijke inbreng binnen de praktijk. Deze persoonlijke goodwill is de sleutel tot uw succes geweest. Uw patiënten kennen u, vertrouwen u en komen daarom graag bij u terug. Om de persoonlijke goodwill niet te verliezen, is het raadzaam om uw eigen inbreng langzaam af te bouwen en dit goed te communiceren naar uw patiënten. Uw praktijk is eigenlijk pas echt goed overdraagbaar als u zelf voor een langere periode gemist kan worden in de praktijk.

De voorbereiding van de overdracht is dus iets om goed over na te denken en tijdig mee te beginnen. In een volgende uitgave gaan we in op de overdracht.

Stoppen met uw praktijkEens komt het moment dat u besluit om te stoppen met uw praktijk. Benieuwd wat dit voor u betekent? Wij ondersteunen u graag in deze belangrijke fase van uw leven. Speciaal voor u als lid biedt het KNGF de helpende hand met een aantal diensten: • KNGF Stopperschecklist• Presentatie Tijdig Starten met Stoppen• Persoonlijke begeleiding bij praktijkoverdracht• Uitgave Een boekje open over GoodwillMeer weten? Neem contact op met Leden-voorlichting via [email protected] of 033 467 29 29. Meer informatie vindt u ook op www.fysionet.nl/stopperschecklist.

Meer informatie Voor meer informatie over de overdracht van uw praktijk en alles wat daarbij komt kijken, kunt u terecht op www.tijdigstartenmetstoppen.nl. Deze site is een samenwerking van MKB-Nederland en MKB Adviseurs. U kunt ook contact opnemen met MKB Adviseurs via telefoonnummer 070-349 06 50 of e-mail [email protected] uw praktijk al overdrachtsklaar ? Doe in vijf minuten de gratis verkoopscan op www.tijdigstar-tenmetstoppen.nl/verkoopscan.

Page 28: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

2828 P r o m o t i e

Zijn interesse in onderzoek en de behoefte om meer van de wereld te zien brachten Sander van de Water naar het verre Australië. Als PhD-student aan La Trobe University in Melbourne ontwikkelde hij er een nieuw instrument om de schouderfunctie te meten bij patiënten met een schouderfractuur. Fysiotherapie wordt in Australië op een hoog niveau uitgevoerd, zo ondervond Van de Water.Tekst: Brenda van Dam

AUSTrALië iS nieT het eerste buitenlandse avontuur van Sander van de Water. na een stage in Zwitserland en een masteronder-zoek in ierland begon het na een jaar in een nederlandse fysiotherapiepraktijk weer te kriebelen. “ik wilde heel graag onder-zoek doen én weer naar het buitenland”, vertelt Van de Water. Om te promoveren in Australië, moet je een scholarship proberen te krijgen. Dat lukte en zo kon ik op 1 maart 2010 beginnen bij La Trobe University in Melbourne. Met zo’n scholarship ben je verplicht om fulltime met je onderzoek bezig te zijn, maar na twee maanden werd ik gevraagd om een paar uur per week les te geven aan fysiotherapiestudenten.”

Veel instrumenten, weinig validatie “in de praktijk was ik patiënten tegenge-komen met schouderbreuken of nieuwe schouders, maar ik vond weinig duidelijke richtlijnen voor therapie. Daarom wilde ik graag iets met de schouder doen. Mijn promotor had veel ervaring met fracturen en revalidatie. Mijn onderzoeksvraag was in eerste instantie: hoe zouden we patiënten met schouderfracturen moeten behan-delen? Om dat te kunnen onderzoeken, heb je een goed meetinstrument nodig dat schouderfunctie op activiteitenniveau goed kan meten op verschillende momenten, zodat je bij verschillende therapieën de vooruitgang bij patiënten kunt beoordelen. Uit een eerste review bleek dat er veel verschillende meetinstrumenten gebruikt worden, maar dat er vrijwel geen informatie over is of deze instrumenten ook goed zijn. ik heb toen een kleine studie gedaan met de vier meest gebruikte meetinstrumenten. De conclusie was dat de opbouw van die instrumenten niet goed was en dat ze klini-metrisch niet ideaal waren. Dat heeft ons

Promotie Down Under: nieuw meetinstrument

doen besluiten om zélf een instrument te ontwikkelen dat schouderfunctie op activi-teitenniveau meet.”

Van 282 naar 13 activiteiten Met welke activiteiten hebben patiënten in de revali-datie nu precies problemen? Die vraag werd voorgelegd in interviews met patiënten, orthopedisch chirurgen, fysiotherapeuten en ergotherapeuten. Het resultaat was een lijst met 282 activiteiten, variërend van het optillen van een kopje tot grasmaaien. “Die lijst hebben we via selectieprocedures en een pilotstudie teruggebracht naar 16. Daar hebben we een grote studie mee gedaan, waarbij we patiënten met schouderbreuken op drie momenten hebben beoordeeld op

De Shoulder Function Index (SFInX) staat dicht bij de praktijk

het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Uiteindelijk zijn er na rasch-analyse nog drie activiteiten weggevallen en bestaat de Shoulder Function index uit 13 relevante activiteiten die in de behandelkamer te beoordelen zijn.” is de SFinX wél een goed meetinstrument? “We hebben heel veel data verzameld en daar ook rasch-analyse op uitgevoerd. Dat is een belangrijke stap geweest die ons veel informatie heeft gegeven over de kwaliteit van het instru-ment. De eindconclusie is dan ook dat de SFinX een gevalideerd instrument is, dat kan worden ingezet in de fysiotherapieprak-tijk en in wetenschappelijk onderzoek.”

Observeren en beoordelen Wat heeft een fysiotherapeut aan de SFinX? “De SFinX kan onderdeel worden van de therapie. Je kunt op een gestandaardiseerde manier de patiënt vragen alledaagse activiteiten uit te voeren en deze beoordelen. Denk aan haren kammen of onderrug wassen. Kan de patiënt deze activiteit uitvoeren, moet hij compenseren of kan hij het niet? De SFinX geeft een goed beeld van hoe iemand func-tioneert en is verfijnd genoeg vooruitgang goed te kunnen meten. Het instrument staat dicht bij de fysiotherapiepraktijk. Zodra je een patiënt ziet bewegen, ben je aan het observeren en beoordelen. De SFinX doet precies hetzelfde: je observeert en beoordeelt de mogelijkheid en kwaliteit van uitvoering van een activiteit.”

Schriftelijke verdediging Promoveren verloopt in Australië anders dan in nederland. “in december 2013 heb ik mijn thesis ingediend voor beoordeling. Mijn twee examiners gaven na het lezen schriftelijk gedetailleerd commentaar en daar moet je ook schriftelijk op reageren. Dat is je verde-

Page 29: FysioPraxis april 2015

FysioPraxis | april 2015

2929

diging. Eén examiner had wel opmerkingen, maar beoordeelde direct positief. De ander had enkele kritische opmerkingen en zou akkoord gaan als ik daar goed antwoord op gaf. Dan klim je weer achter je computer en geef je heel nauwkeurig antwoord op alle opmerkingen van beide examiners. Ik zie inmiddels de voordelen van een schriftelijke verdediging wel. Ik denk dat examiners op papier veel scherper kunnen oordelen. Ik heb het commentaar ook aangepast in de thesis en dat heeft weer voordelen voor latere publicaties en presentaties.”

Ceremonie “In maart 2014 heb ik alles afge-rond en in april kreeg ik de officiële brief dat ik mijn PhD had behaald. Pas in oktober 2014 was mijn officiële uitreiking, de Graduation Ceremony, samen met andere PhD-, Master- en Bachelor-studenten. Dat is echt zo’n cere-monie die je van de televisie kent: iedereen in mooie gewaden (gowns) met verschillende hoeden (bonnets) die het verschil in degree laten zien. De persoonlijke PhD-uitreiking wordt extra benadrukt met een korte samen-vatting van jouw onderwerp.”

Wetenschap Het vak is in Australië wat

verder ontwikkeld, denkt Van de Water. “Er zijn meer specialisatiemanieren en super-specialismen. Fysiotherapeuten kunnen zowel in ziekenhuizen als in particuliere praktijken extra bevoegdheden krijgen, zoals röntgenfoto’s aanvragen. Met extra cursussen mag je ook dingen doen die hier alleen artsen mogen, zoals corticosteroïden-injecties plaatsen. Fysiotherapie wordt op de universiteit gegeven en veel docenten zijn betrokken bij onderzoek of voeren zelf onderzoek uit. Fysiotherapie heeft daar meer connectie en een langere geschiedenis met wetenschap.”

Verder met SFinX Van de Water werkt nu bij Saxion Hogeschool in Enschede. “Ik geef les in verschillende vakken en begeleid onderzoeksprojecten van studenten. Ik krijg

ook de mogelijkheid een wetenschapslijn op te zetten.” Het promotieonderzoek krijgt ook vervolg. “Met twee studenten ben ik bezig de SFInX te vertalen naar het Nederlands. In Australië kijkt de orthopedisch chirurg van mijn onderzoeksteam hoe de SFInX werkt bij patiënten met ernstige artrose in de schouder en bij patiënten met een nieuwe schouder. Daarnaast gaat een fysiothera-peut de SFInX inzetten bij onderzoek naar therapiemogelijkheden bij mensen met een gebroken schouder.” Promoveren in Australië heeft Van de Water veel opgele-verd. “Tegen mijn studenten zeg ik ook: ga lekker naar het buitenland. Je leert zo veel van zo’n ervaring!”

Lees meer over de SFInX op pag. 32.

‘De SFInX geeft een goed beeld van hoe iemand functioneert’

Sander van de Water studeerde fysiotherapie aan de Hogeschool Utrecht en behaalde zijn Master of Science Fysiotherapiewetenschappen aan de Universiteit van Utrecht. Van maart 2010 tot en met december 2013 was hij PhD-student aan La Trobe University in Melbourne, Australië. Titel proefschrift: The Shoulder Function Index (SFInX): a clinician-observed outcome measure for people recovering from a proximal humeral fracturePromotiedatum: 24 april 2014, uitreiking 14 oktober 2014Plaats: La Trobe University, Melbourne AustraliëPromotieteam: Prof. dr. Nicholas F. Taylor, dr. Megan Davidson, dr. Nora Shields

Page 30: FysioPraxis april 2015

Stimuleren van meer bewegen bij psychogeriatrische verpleeghuisbewoners

Interactieve projectiesomgevingen, hebben in de zorg meestal als doel om fysieke activiteit te stimuleren.6 Denk hierbij aan zogenaamde exergames (samen-voeging van de woorden excercise en gaming, spellen waarbij je moet bewegen), zoals de Nintendo WiiTM en X-box KinectTM. Voor ouderen met dementie is het vaak lastig om dergelijke spellen te gebruiken, omdat zij moeite hebben met het opstarten van de spelcomputer, het gebruik van de afstandsbediening en/of het zichzelf identificeren met de avatar (‘het poppetje’) op het scherm.7 Vanwege de beper-kingen van bestaande producten voor sommige verpleeghuisbewoners is in dit onderzoek gebruikgemaakt van andere, laagdrempeligere mogelijkheden. Zo zijn ‘interactieve vloerpro-jecties’ gebruikt waarbij geen complexe hande-lingen nodig zijn.Een beamer, computer en infraroodsensor (vertigo systems GmbH®) werden bevestigd aan het plafond. Verschillende grafische vormen, zoals zwemmende vissen of een voetbalveld, konden via een beamer op de vloer worden geprojecteerd. Bewegingen van een persoon binnen het projectieveld zorgden via (infrarood)bewegingssensoren voor een reactie van de projectie. Een voorbeeld is het daadwerkelijk wegrollen van de geprojecteerde bal wanneer een persoon over de bal beweegt, waardoor een interactie tussen de persoon en de projectie ontstaat. In deze pilotstudie is onderzocht of de interactieve vloerprojecties ingezet kunnen worden om fysieke activiteit bij psychogeria-trische verpleeghuisbewoners te stimuleren. Hierbij is geobserveerd of en hoe bewoners fysiek reageerden op de interactieve vloerpro-jecties zonder dat ze instructies of aanwijzingen ontvingen. Daarnaast werd gemeten hoe lang bewoners fysiek bezig waren met de projecties.

MethodeDe projecties waren geïnstalleerd in de centrale hal van de verpleegafdeling. De afmetingen van het projectieveld waren relatief klein (2,5 m bij 1,5 m), zodat mensen langs de projecties konden lopen als ze dit wilden.Tijdens de studieperiode woonden 117 psycho-geriatrische patiënten op de deelnemende verpleeghuisafdeling. Bewoners bekend met hallucinaties, epileptische aanvallen, delirium, psychotische episodes en gediagnostiseerde Lewy-Body-dementie werden geëxcludeerd van deelname. De wettelijke vertegenwoordigers van de 98 bewoners die aan de inclusiecriteria voldeden, werden over de studie geïnformeerd. Indien zij niet wilden dat hun naaste aan deze

studie zou deelnemen, konden zij dit aan het verzorgend personeel laten weten.Op 11 achtereenvolgende middagen werden de 7 interactieve projecties, één projectie per dag, gedurende telkens een uur ingeschakeld (zie tabel 1). Met behulp van twee camera’s werden de reacties van de bewoners opgenomen. Daarnaast waren twee observatoren aanwezig om de veiligheid van de bewoners tijdens het gebruik van de projecties te waarborgen en om aantekeningen te maken van observaties. Achteraf werden de video-opnames geanaly-seerd op het soort fysieke reacties en de duur ervan. De duur werd alleen geregistreerd indien deze minimaal 3 seconden was. Indien een bewoner op dezelfde dag meerdere keren de projecties bezocht, werden de frequenties en duur afzonderlijk geteld.

ResultatenIn totaal werden 58 verschillende bewoners 490 keer op of rondom de projecties geobserveerd. Figuur 1 (zie FysioNet) geeft een overzicht van de geobserveerde reacties. Bij 343 reacties merkten de bewoners de vloerprojecties op, waarbij tijdens 148 observaties de bewoners een fysieke reactie lieten zien. Dit gebeurde door over de projecties te lopen of erop te staan (123 reacties) of door tijdens het zitten in een rolstoel de armen en/of benen te bewegen (25 reacties).De tijdsduur van de fysieke reacties werd voor 136 observaties bepaald. 12 observaties werden buiten beschouwing gelaten omdat de reactie korter dan 3 seconden was. Individuele reacties varieerden in duur tussen de 3 en 415 seconden. In totaal werden 4.067 seconden van fysieke reacties van deelnemers op de vloerprojectie gemeten, met een gemiddelde van 30 seconden per reactie. Onveilige situaties hebben zich niet voorgedaan.Op een van de observatiedagen kwamen de reacties alleen van verschillende bewoners. Op de andere 10 dagen kwamen bewoners terug naar de interactieve projecties voor een tweede (15 keer), derde (12 keer), vierde (6 keer) of vijfde (1 keer) keer. De meeste en langste fysieke reacties werden gemeten bij de projec-ties ‘Windmills’ en ‘Football’.

DiscussieDe resultaten laten zien dat interactieve projecties een potentiële manier zijn om verpleeghuisbewoners met cognitieve beper-kingen te stimuleren tot meer bewegen, omdat het intuïtieve karakter van de projecties tot

30

FysioPraxis | april 2015

W e t e n s c h a P – o b s e r vat i o n e e l o n d e r z o e k

Tekst: Dr. Susy Braun, drs. Melanie Kleynen, dr. Michel Bleijlevens, dr. Albine Moser, prof. dr. Sandra Beurskens, dr. Monique Lexis

Dit artikel is gebaseerd op: Braun SM, Kleynen M, Bleijlevens MHC, Moser A, Beurskens AJ, Lexis MA. “Interactive surfaces” technology as a potential tool to stimulate physical activity in psychogeriatric nursing home residents. Disability and Rehabilitation Assistive Technology, 2014. Early Online, 1-7. doi: 10.3109/17483107.2014.904449.

Samenvatting In deze studie is onderzocht of het inzetten van innovatieve technologie psychogeriatrische verpleeghuisbewoners kan ‘verleiden’ tot meer bewegen. Er is gemeten of en op welke wijze interactieve vloerprojecties fysieke reacties uitlokken. Tijdens de totale observatietijd van 11 uur werden de spontane fysieke reacties geteld en geclusterd naar soort fysieke reactie. Ook werd de duur van de reacties gemeten. Tijdens 343 van de 490 observaties (70%) merkten bewoners de projecties op, waarbij tijdens 148 observaties de bewoners fysieke reacties vertoonden. In totaal werd meer dan één uur aan fysieke reacties gemeten. De resultaten van deze pilotstudie laten zien dat de interactieve projecties een potentieel middel zijn om psychogeriatrische verpleeghuisbewo-ners te stimuleren tot meer bewegen.

InleidingVerpleeghuisbewoners bewegen over het alge-meen te weinig.1 Dit heeft negatieve gevolgen voor de gezondheid. Lichamelijke activiteit daarentegen kan zorgen voor een afname van ziektegerelateerde psychologische en gedrags-matige symptomen bij ouderen en mensen met dementie.2,3 Het is dus belangrijk dat verpleeg-huisbewoners voldoende bewegen. Het is bij psychogeriatrische verpleeghuisbewoners van- wege beperkt begrip en geheugen niet of nauwelijks mogelijk om mensen te stimuleren tot meer bewegen door het geven van verbale instructies.4 Daarom moeten zij op een andere wijze worden benaderd.Innovatieve technologieën, zoals snoezelen, aromatherapie en virtuele omgevingen, worden steeds vaker voor verschillende doeleinden ingezet in de zorgpraktijk.5 Technologieën waarbij gebruik wordt gemaakt van virtuele

Page 31: FysioPraxis april 2015

een impliciete manier van bewegen lijkt uit te nodigen.5,8 Hoewel de reactietijden kort waren, zijn de resultaten veelbelovend omdat:1. de verpleeghuisbewoners niet geïnstrueerd

of gestimuleerd werden (spontane reacties);2. het bekend is dat elke extra minuut die bewo-

ners actief zijn, van belang is;3. de reacties van sommige bewoners verge-

lijkbaar waren met bewegingen tijdens

therapie. Zo voerden ze gewichtsverplaat-singen en balanceerbewegingen uit en werden de projecties als een soort parcours gebruikt. Ook werden er variaties in loop-patronen en -snelheden geobserveerd. Zelfs bewoners in een passieve rolstoel lieten soms verrassende bewegingen zien door tegen een virtuele voetbal te schoppen of de virtuele bloemen op hun schoot te ‘plukken’.

Het lijkt er daarom op dat de projecties ook een middel zouden kunnen zijn om therapie te ondersteunen.

In het onderzoek viel daarnaast op dat het verzorgend personeel, bezoekers en vooral kleinkinderen zich ook vaak op de interactieve projecties bevonden. Hierdoor ontstond sociale interactie met en aanmoediging van de bewo-ners om mee te spelen.Het gebruik van de technologie is nog niet geop-timaliseerd. Aangezien de projecties niet speci-fi ek voor de doelgroep verpleeghuisbewoners ontwikkeld werden, waren sommige projecties aantrekkelijker voor de bewoners dan andere. Gebruikers worden daarom, samen met de zorgprofessionals, betrokken bij de doorontwik-keling van de technologie,9 zodat de projecties beter aansluiten op hun wensen.Op dit moment wordt ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke toepassingen van de projec-ties binnen de therapiesetting, bijvoorbeeld door bewegen leuker en ook uitdagender te maken en de bewoners te motiveren. Daarnaast kunnen de projecties gebruikt worden om balans te trainen of de conditie te verbeteren. Uit een pilotonderzoek blijkt dat de hartslag en ademhaling omhoog gaan als gerichte opdrachten gegeven worden. Het gebruik van de projecties buiten de therapie om, is ook een mogelijkheid. Zo kunnen oefeningen aan bewo-ners worden gegeven die zij zelf of met familie op de projecties kunnen doen.

Dr. Susy Braun is senior onderzoeker en docent bij Zuyd Hogeschool en School CAPHRI, Universiteit Maastricht. Drs. Melanie Kleynen is onderzoeker en docent bij Zuyd Hogeschool en fysiotherapeute bij Adelante Zorggroep. Dr. Michel Bleijlevens is senior onderzoeker bij School CAPHRI, Universiteit Maastricht en staffunctionaris bij Sevagram Zorgcentra.Dr. Albine Moser is senior docent en onderzoeker bij Zuyd Hogeschool en School CAPHRI Universiteit Maastricht.Prof. dr. Sandra Beurskens is lector Autonomie en Participatie van mensen met een chronische ziekte bij Zuyd Hogeschool en bijzonder hoogleraar Doelgericht meten in de dagelijkse zorgpraktijk bij School CAPHRI, Universiteit Maastricht.Dr. Monique Lexis is senior onderzoeker en docent bij Zuyd Hogeschool.

DankwoordDe auteurs bedanken de medewerkers, bewoners en mantelzorgers van verpleeghuis Sevagram Zorgcentra, locatie Molenpark, Elles van Mulken voor haar hulp bij data-verzameling en analyse, en Kim van Vijven voor de Nederlandse vertaling van het artikel. Het project werd fi nancieel ondersteund door NutsOhra (1105-225) / Stichting Innovatie Alliantie (2011-3-33int).

Figuur 1 en de literatuur vindt u op FysioNet, www.fysionet.nl. U vindt hier ook een verwijzing naar een fi lm van de virtuele projecten. De fi lm kunt u ook bekijken door de QR-code met uw mobiel of tablet in te scannen.

Tabel 1. Gebruikte projecties

Naam Beschrijving Beeld

Wind mills

Het projectieveld is gevuld met kleine windmolentjes, die zich

verspreiden op het moment dat iemand op het veld stapt.

Frogs

Kikkers springen door een virtuele tuin. De kikkers moeten

met de hand of voet naar de fontein worden geleid.

Beetles

Wanneer op een zomers grasveld een lieveheersbeestje

of een vlinder wordt aangeraakt, stopt deze met

bewegen en verschijnt er een animatie (pop-up).

Autumn

Het projectieveld is gevuld met bladeren die zich verspreiden

op het moment dat iemand op het veld stapt.

Mosaic

De tegels van een mozaïekprojectie verdwijnen wanneer iemand erop stapt,

waardoor een deel van de onderliggende projectie

zichtbaar wordt.

Pond

Rimpelingen in het water en reflectie van licht door het

wateroppervlak worden geanimeerd. Vissen die in de

vijver zwemmen, vluchten weg wanneer ze worden benaderd.

Football

Een virtuele voetbal kan worden rondgespeeld in het projectieveld. Doelpunten

worden geteld.

31

FysioPraxis | april 2015

Tabel 1. Gebruikte projecties

Page 32: FysioPraxis april 2015

Shoulder Function IndeX (SFInX)

Functioneel meten om zorg te verbeterenvan belang het uitvoeren van activiteiten als fysiotherapeutische doelen op te stellen en deze ook als zodanig te meten. Hiervoor is een functioneel gestandaardiseerd meetinstrument nodig dat relevant is voor de patiënt en voor de fysiotherapeut praktisch makkelijk uitvoerbaar. Daarnaast is het essentieel dat de meeteigen-schappen (zoals betrouwbaarheid) en de struc-tuur van het meetinstrument goed zijn. Voor goede metingen en duidelijke uitkomsten moet de structuur van een meetinstrument unidimen-sionaal (het meten van één aspect of ‘construct’ tegelijk) zijn. In het geval van de SFInX is dit construct ‘shoulder function’, hier gedefi nieerd als ‘de mogelijkheid om activiteiten waarbij de schouder betrokken is uit te voeren’, zoals bedoeld binnen het Activiteitendomein van de International Classifi cation of Functioning, Disability and Health (ICF).6 Bij de SFInX staat observatie en kwalitatieve beoordeling van de daadwerkelijke uitvoering van activiteiten, zoals fysiotherapeuten in functioneel onder-zoek doen, centraal. Dit wordt een ‘clinician-observed’ meetinstrument genoemd.‘Patient reported outcome measures’ (vragen-lijsten) hebben een meerwaarde omdat zij het patiëntperspectief meenemen in de meting.7-9 ‘Clinician-observed outcome measures’ maken inzichtelijk hoe een patiënt daadwerkelijk een activiteit kan uitvoeren. Dergelijke metingen zijn gestandaardiseerde observaties die onder-deel uitmaken van functioneel onderzoek en de therapie. De meting staat daardoor dicht bij de patiënt en de fysiotherapeut. Deze kan gebruikt worden om functionele korte- en langetermijn-doelen te stellen en kan de fysiotherapeutische zorg inzichtelijk maken. Als fysiotherapeut is het ook belangrijk andere constructen, zoals pijn, te meten. Hiervoor dient een ander unidimensio-naal meetinstrument gebruikt te worden.

Beperkingen van huidige meet-instrumentenMeetinstrumenten gericht op de schouder die momenteel worden gebruikt bij mensen die revalideren na een proximale humerusfractuur, richten zich op meer dan één aspect. Zo combi-neren de Constant Score10,11 en de American Shoulder Elbow Surgeons (ASES) Shoulder Score12 scores van verschillende onderdelen zoals de ICF Body Functions and Structures range of motion, kracht en pijn, en een onder-deel ‘functie’ of activiteiten. Ook vragenlijsten, zoals de Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand (DASH),13 Simple Shoulder Score14 en Oxford Shoulder Score15 blijken niet unidimensi-

onaal en combineren meerdere ICF-onderdelen waaronder pijn en activiteiten.16 Als wij twee ingevulde vragenlijsten (bijvoorbeeld begin-meting en tussenevaluatie) vergelijken op vraagniveau, is dit geen probleem. Direct is te zien of een score per vraag is verbeterd of niet. Als wij echter scores van de hele vragenlijst optellen om te rapporteren in een fysiothera-peutische diagnose of om aan collega’s voor te leggen, dan is niet meer inzichtelijk waar nu de problemen van de patiënt liggen. Daarnaast is op meetkundig niveau het optellen van scores van individuele vragen of onderdelen die op ordinaal niveau worden gescoord (zoals de meeste Likert-scale 0 tot 5 antwoordmoge-lijkheden), niet correct.17,18 Hiervoor zouden eerst statistische technieken moeten worden gebruikt, zoals Rasch-analyse,19,20 om een intervalniveaumeting (gelijk aan metingen als temperatuur) te hebben. Dit is bijna niet het geval bij de huidige schoudermeetinstrumenten en heeft meetkundige consequenties voor de toepasbaarheid ervan.17

Over de klinimetrische eigenschappen van schoudermeetinstrumenten voor gebruik bij patiënten na een proximale humerusfractuur is relatief weinig informatie.21 De beschikbare informatie geeft aan dat meetinstrumenten doorgaans goed correleren met elkaar en rede-lijk betrouwbaar zijn,21,22 maar er is ook kritiek op het gebied van de klinimetrie van deze meetinstrumenten. Zo heeft bijvoorbeeld de DASH een relatief grote foutmeting,22 waardoor een patiënt een relatief grote vooruitgang moet aangeven wil deze buiten de meetfout vallen en als echte verandering gezien kan worden. Een ander voorbeeld is de discussie over de standaardisatie van de Constant Score, wat consequenties heeft voor de interbeoordelaars-betrouwbaarheid.23,24 Onder andere vanwege bovenstaande redenen kwam de vraag naar voren om een nieuw meetinstrument te ontwik-kelen: de Shoulder Function IndeX.

Shoulder Function IndeXDe SFInX is een voorbeeld van een nieuwe generatie meetinstrumenten.18 De ontwikke-ling start in de praktijk bij patiënten en clinici. Met specifi eke analysetechnieken zoals Rasch-analyse19,20 kan een kwalitatief goed meetinstrument ontwikkeld worden. Dit kan zowel voor vragenlijsten als voor ‘clinician-observed’ meetinstrumenten gedaan worden. Andere voorbeelden van dergelijke functionele ‘clinician-observed outcome measures’ zijn de De Morton Mobility Index (DEMMI)25 en de High-

Tekst: Alexander TM (Sander) van de Water, B Physio, MSc, PhD.Dit promotieonderzoek is verricht aan La Trobe University, Melbourne, Australië. Zie ook het interview met de auteur op pag. 28-29 van dit nummer.

Dit artikel is deels gebaseerd op: van de Water ATM, Davidson M, Shields N, Evans MC, Taylor NF. The Shoulder Function Index (SFInX): a clinician-observed outcome measure for people with a proximal humeral fracture. BMC Musculoskeletal Disorders. 2015;16:31.

Mensen die naar een fysiotherapeut gaan, willen graag weer zo snel mogelijk op een bepaald gewenst niveau functioneren, oftewel hun activiteiten in het dagelijks leven weer kunnen uitvoeren. Als fysiotherapeut proberen wij hen op de meest effi ciënte en realistische wijze te begeleiden naar dit gewenste of het best haalbare niveau. Een praktisch, functioneel meetinstrument dat onderdeel uitmaakt van onderzoek en de therapie kan hierbij onder-steunen; het kan de patiënt stimuleren en meer inzicht geven in het eigen functioneren, gebruikt worden om functionele korte- en langetermijn-doelen te stellen, en de fysiotherapeutische zorg inzichtelijker maken. De Shoulder Function IndeX (SFInX), ontwikkeld met en voor mensen na een proximale humerusfractuur, is hier een goed voorbeeld van.

Functioneel herstel na proximale humerusfractuurEen proximale humerusfractuur is een van de meest voorkomende fracturen.1,2 Het functi-oneel herstel is vaak traag en mogelijk keert men niet terug naar het niveau van voor de fractuur.3,4 Vaak zijn deze mensen ouder dan 50 jaar en doorgaans redelijk vitaal.5 Pijn en verlies van functie van de arm staan op de voorgrond in de eerste weken na de fractuur en het kan maanden duren voordat men zich weer zelfstandig kan verzorgen en activiteiten in en rondom het huis kan uitvoeren.3,4 Patiënten zijn vaak beperkt in hun activiteiten zoals het wassen van de rug en het kammen van de haren, het plaatsen van voorwerpen in kastjes boven het hoofd en het dragen van zwaardere voorwerpen. Het kunnen uitvoeren van activi-teiten om weer zo snel mogelijk zelfstandig te kunnen functioneren, staat bij hen voorop als ze bij de fysiotherapeut komen. Het is daarom

32

FysioPraxis | april 2015

W E T E N S C H A P – P R O M O T I E O N D E R Z O E K

Page 33: FysioPraxis april 2015

Pilot/proeftesten n=19

Focusgroepen Huidige meetinstrumenten

Selectiecriteria n=42

Itemwaarderingen n=32

SFInX v1.0 n=13

Item generatieproces

Item selectieproces

Klinische observatie n=16

Rasch-analyse

Gegenereerde items n=282

Figuur 1. Ontwikkeling van de SFInX

33

FysioPraxis | april 2015

>>

level Mobility Assessment Tool (HiMAT).26 Deze ‘nieuwe’ meetinstrumenten onderscheiden zich doordat zij klinisch relevant zijn en meetkundig goed in elkaar zitten. De 13 activiteiten van de SFInX zijn bijvoorbeeld direct toepasbaar tijdens functioneel onderzoek en therapie, en worden gescoord als ‘mogelijk’, ‘mogelijk met compen-satie’ of ‘niet mogelijk’. Vanwege het gebruik van Rasch-analyse tijdens de ontwikkeling van de SFInX zijn er vele meetkundige voordelen ten opzichte van traditionele meetinstrumenten. Zo is de SFInX unidimensionaal (meet één construct: ‘shoulder function’), heeft het een overzichtelijke hiërarchie in moeilijkheidsgraad van de activi-teiten wat het klinisch testen kan ondersteunen, en worden kwalitatieve observaties omgezet in scores op intervalniveau (0 tot 100). Bovendien bevat het activiteiten die onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd en niet door geslacht of hand-dominantie beïnvloed worden.

OntwikkelingHierna volgt een beknopte beschrijving van de

ontwikkeling van de SFInX. Een gedetailleerde beschrijving is gepubliceerd in het vrij toegan-kelijke BMC Musculoskeletal Disorders.27 Verscheidene studies, zowel met een kwalita-tief design (focusgroepen, vragenlijst met open vragen, klinische ervaring) als een kwantitatief design (vragenlijstscores, Rasch-analyse) zijn uitgevoerd om de SFInX te ontwikkelen. Deze studies zijn goedgekeurd door de medisch-ethi-sche toetsingscommissies van het ziekenhui-zennetwerk (Eastern Health, Victoria, Australia) en de universiteit (La Trobe University, Victoria, Australia).De ontwikkeling van de SFInX bestond uit twee fases: genereren van items en selecteren van items (fi guur 1), waarbij met ‘items’ de te testen activiteiten bedoeld worden. Items werden op drie manieren verzameld: door focusgroepen met patiënten (n=13), focusgroepen met clinici (n=15; 7 fysiotherapeuten, 4 orthopedisch chirurgen en 4 ergotherapeuten) en door het includeren van activiteiten-gerelateerde items van huidige meetinstrumenten.21 In totaal

werden 282 verschillende items gegenereerd via deze methoden. Voorbeelden van items die in deze fase verzameld zijn, waren: haar verzorgen, rug wassen, boodschappentas dragen, schoenen aandoen, een voorwerp op een plank boven het hoofd leggen, grasmaaien en een kind optillen. De selectie van items bestond uit vier stappen: selectie op basis van selectiecriteria, itemwaarderingen door patiën-ten en clinici, ervaringen tijdens het klinisch testen van items en Rasch-analyse.Selectiecriteria – Twee onderzoekers selec-teerden onafhankelijk van elkaar de 282 items aan de hand van de volgende criteria. De items moesten:- gecategoriseerd kunnen worden binnen de

ICF-categorieën van het Activiteitendomein (bijvoorbeeld d4 Mobility, d5 Self-care of d6 Domestic Life);

- één simpele taak of activiteit beschrijven;- gebruikmaken van geen of weinig materiaal;- gemakkelijk en snel uit te voeren zijn;- beoordeeld kunnen worden door zorgprofes-

sionals van verschillende disciplines.Na discussie tussen de twee onderzoekers bleef een selectie van 42 items over.Itemwaarderingen – Aan de focusgroep-deelnemers werd gevraagd om de 42 items te waarderen op basis van het belang van de activiteit in hun dagelijks functioneren op een 0-10 Numeric Rating Scale (0 = geheel niet belangrijk, 10 = zeer belangrijk). De mate waarin een item in de praktijk te testen was (0 = geheel niet mogelijk, 10 = zeer gemakkelijk), werd alleen aan de clinici gevraagd. Van de 42 items voldeden 32 items aan de gestelde criteria van een minimale waardering van gemiddeld 7 punten of ingeschatte klinische relevantie voor het testen van ‘shoulder function’ bij mensen na een proximale humerusfractuur.Klinisch testen van items – In twee klini-sche studies werden items getest op klinische uitvoerbaarheid, relevantie en of ze daadwerke-lijk ‘shoulder function’ testten. Na elke studie werden items geëvalueerd. Aan het begin van de eerste studie bleek dat een activiteit nog ontbrak, namelijk een activiteit die het ‘gebruik van de handen boven het hoofd voor langere tijd’ zou testen (zoals tijdens het ophangen van de was). Hiervoor werden halverwege de eerste studie nog twee items toegevoegd. Uiteindelijk bleek dat in totaal 18 van de 34 items moeilijk te testen waren of niet daadwerkelijk ‘shoulder function’ testten (de patiënt kon bijvoorbeeld gemakkelijk onopgemerkt compenseren om de activiteit succesvol uit te voeren).Rasch-analyse – De 16 items die uiteindelijk overbleven, werden getest bij een grotere groep patiënten. In totaal werden 92 patiënten, van wie een aantal beschrijvende karakteristieken in tabel 1 staan, geïncludeerd in deze studie. De data uit deze studie werd gebruikt voor Rasch-

De stappen van het genereren en selecteren van items, en het aantal items dat overbleef na elke stap.

Page 34: FysioPraxis april 2015

34

FysioPraxis | april 2015

analyse. Deze analysetechniek werd uitgevoerd met de software WINSTEPS v3.74 om tot een verdere selectie van items te komen. Zo werd getoetst of alle items het construct ‘shoulder function’ meten en of er geen afhankelijkheid tussen items was (zoals het moeten kunnen uitvoeren van één activiteit om een andere activiteit uit te kunnen voeren). Ook werd onder-zocht of de uitkomst van items, gebaseerd op uitkomsten van overige items, te voorspelbaar of te onvoorspelbaar was. Tijdens de selectie geba-seerd op uitkomsten van Rasch-analyse werden nog 3 items verwijderd (aan/uitdoen van een lichtschakelaar, broek optrekken, een voorwerp met twee handen op een plank boven het hoofd plaatsen), waardoor in totaal 13 items over-bleven voor de SFInX (tabel 2). Gedetailleerde informatie met betrekking tot Rasch-analyse kan worden gevonden in een eerdere publicatie.27

W e t e n s c h a P – P r o m o t i e o n d e r z o e k

MeeteigenschappenDe nieuwe Shoulder Function IndeX met haar 13 items werd uitgebreid klinimetrisch onder-zocht. In tabel 3 is een overzicht gepresenteerd van verschillende vormen van validiteit en betrouwbaarheid, en een aantal andere meet-eigenschappen die voor de SFInX zijn onder-zocht. Om de SFInX uitgebreid klinimetrisch te onderzoeken, was een prospectieve studie uitgevoerd waarin mensen werden geïnclu-deerd die in het afgelopen jaar hun proximale humerus hadden gebroken. De SFInX werd drie-maal afgenomen: bij aanvang, na 6 weken en na 7 weken. Op deze wijze kon de vooruitgang in ‘shoulder function’ (longitudinale validiteit of responsiviteit; verschil tussen baselinemeting en 6 weken later) en test-hertest-betrouwbaar-heid (met één week hertestperiode) worden onderzocht. Naast de SFInX werd ook de Constant Score10,11 als veelgebruikte ‘clinician-administered outcome measure’ uitgevoerd, en werd de DASH15 als ‘patient-reported outcome measure’ afgenomen. Door de resultaten van de meetinstrumenten met elkaar te vergelijken werd de construct en longitudinale validiteit onderzocht. Om een indicatie te krijgen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd een subgroep van 20 patiënten28 door een tweede fysiotherapeut gemeten met de SFInX .Bij de data-analyse van de klinimetrische eigenschappen volgden wij adviezen van de COSMIN-groep,29 Streiner en Norman30 en Rasch-analyse.31 Zo werden Pearson’s corre-latiecoëfficiënten gebruikt voor het bepalen van de construct en longitudinale validiteit en intraclass-correlatiecoëfficiënten met ‘standard error of measurement’ (meetfout) en ‘minimal detectable change’ (met 95% betrouwbaarheid) voor het bepalen van de betrouwbaarheid.

Geïncludeerd werden 92 mensen na een proxi-male humerusfractuur (tabel 1); 81 mensen werden voor een tweede keer gemeten (6 weken later), en 74 patiënten voor een derde keer (7 weken later). De 92 patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van 63,5 jaar (SD13,9; tussen 23 en 92 jaar). Er was een goede sprei-ding met betrekking tot de tijd na de fractuur (tabel 1, per ¼ jaar verdeling) en ‘shoulder function’ (SFInX scores van 0 tot 100; zie tabel 4 op FysioNet).In tabel 3 zijn resultaten van klinimetrische eigenschappen opgenomen. Hierin is te zien dat verschillende vormen van validiteit bevestigd zijn voor de SFInX. De matige correlaties tussen de verschilscores (tussen de baselinemeting en de tweede meting 6 weken later) van de SFInX en andere schouderuitkomstmaten indiceren mogelijk dat de SFInX meer responsief is voor verbetering in ‘shoulder function’ dan de andere uitkomstmaten. Daarnaast bleek uit de resul-taten dat test-hertest- (ICC2,1 0,96, SEM 3,9 en MDC95 10,8) en interbeoordelaarsbetrouwbaar-heid (ICC2,1 0,91, SEM 5,8) zeer goed is voor het gebruik van de SFInX in de dagelijkse praktijk. Meer klinimetrische informatie is onder meer te vinden op de SFInX-website: SFInX.blogs.latrobe.edu.au en in een eerdere publicatie.32

ToekomstEr zijn drie toekomstige uitdagingen voor de SFInX: het gebruik ervan in de praktijk en in onderzoek, het valideren in andere patiënten-groepen en de validatie in andere talen. In de dagelijkse fysiotherapiepraktijk kan de SFInX, als onderdeel van functioneel onderzoek en behandeling, de patiënt helpen beter inzicht te krijgen in eigen functioneren, gebruikt worden om functionele korte- en langetermijndoelen te stellen, stimulerend werken en de fysiothe-rapeutische zorg inzichtelijk maken. Ook kan de SFInX in vergelijkende wetenschappelijke studies, zoals randomised controlled trials, ingezet worden als primaire uitkomstmaat voor ‘shoulder function’.Momenteel is de SFInX gevalideerd om ‘shoulder function’ te meten bij mensen na een proximale humerusfractuur. Mogelijk kan de SFInX ook ingezet worden bij andere patiënten-groepen. Hierbij valt te denken aan klinische beelden waarbij men ook moeite ondervindt bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten, zoals capsulitis adhesiva, ernstige artrose of na operaties. Projecten om de SFInX ook in andere patiëntengroepen te valideren, worden binnenkort gestart in Australië en zullen moge-lijk worden opgezet in Nederland. Voordat de SFInX in Nederland gebruikt kan worden, moet deze vertaald worden in het Nederlands en gevalideerd worden. Dit proces is inmiddels in gang gezet in een onderzoeksproject van de opleiding Fysiotherapie op Saxion Hogeschool.

Karakteristieken aantal (%) of gemiddelde ± SD (min-max) Participanten 92 (100%) man 13 (14%) vrouw 79 (86%) Leeftijd (jaren) 63,5 ± 13,9 (23-92) Tijd na fractuur (weken) 26,5 ± 15,1 (5-52) (¼ jaar verdeling) 20 (22%), 30 (33%), 19 (21%), 23 (25%) Fractuurzijde Rechts 42 (46%) Links 50 (54%) Fractuur van dominante arm Ja 44 (48%) Nee 48 (52%) Behandeling na fractuur Conservatief 74 (80%) Chirurgisch ORIF 16 (17%) Hemi 2 (2%) Neer Classificatie 2-part 55 (60%) 2FDant (4) 2TMa (15) 2aCN (22), 2bCN (9), 2cCN (5) 3-part 35 (38%) 3FDant (2), 3TMa (31), 3TMi (2) 4-part 2 (2%) ORIF, ‘open reduction internal fixation’; Hemi, hemiarthroplasty; FDant, fractuur en anterieure dislocatie;

TMa, tuberculum major; CN, chirurgische nek; TMi, tuberculum minor N.B. De fracturen van de patiënten zijn ook met de AO en Hertel-classificatiesystemen beschreven, zie voor resultaten Van de Water et al.27

Tabel 1. Beschrijvende karakteristieken onderzoeksgroep

Tabel 2. Items van de originele Engelstalige SFInX27

1 drink from cup2 wash opposite armpit3 wash back of opposite shoulder4 comb hair5 tuck shirt into trousers6 wash lower back7 lying on affected side8 reach behind to get object9 hold object with arm by side10 carry heavy object with 2 hands11 place object at shoulder level12 hang up washing (sustained activity

above head)13 throw ball overhead with 2 hands

Page 35: FysioPraxis april 2015

35

FysioPraxis | april 2015

ConclusieRelevante, functionele metingen van goede kwaliteit zijn van belang voor vooruitgang in kwaliteit van patiëntenzorg, zowel in de dagelijkse praktijk als in toegepast onderzoek. De SFInX is een voorbeeld van een dergelijk functioneel en gebruiksvriendelijk meetinstru-ment met goede meeteigenschappen. Samen met metingen van andere relevante constructen zoals pijn kan de SFInX gebruikt worden om de vooruitgang van een patiënt te volgen gedurende de revalidatie na een proximale humerusfractuur.

DankwoordDe auteur bedankt prof. dr. Nick Taylor (La Trobe University, Eastern Health), Assoc. prof. dr. Megan Davidson (La Trobe University), Assoc. prof. dr. Nora Shields (La Trobe University) en Mr. Matthew Evans, FRACS (Melbourne Orthopaedic Group) voor begeleiding tijdens zijn PhD, en de clinici en de vele patiënten voor deelname aan de onderzoeksprojecten.

Alexander TM (Sander) van de Water, B Physio, MSc, PhD is verbonden aan de Saxion University of Applied Sciences, Academie Gezondheidszorg, Opleiding Fysiotherapie, Enschede, en aan La Trobe University, Melbourne, Australia.

Tabel 4 staat op FysioNet, www.fysionet.nl.

Referenties1. Ismail AA, Pye SR, Cockerill WC, Lunt M, Silman

AJ, Reeve J, et al. Incidence of limb fracture across Europe: results from the European Prospective Osteoporosis Study (EPOS). Osteoporosis International. 2002;13(7):565-571.

2. Kannus P, Palvanen M, Niemi S, Sievanen H, Parkkari J. Rate of proximal humeral fractures in older Finnish women between 1970 and 2007. Bone. 2009;44(4):656-659.

3. Olerud P, Ahrengart L, Söderqvist A, Saving J, Tidermark J. Quality of life and functional outcome after a 2-part proximal humeral fracture: A prospective cohort study on 50 patients treated with a locking plate. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 2010; 19(6):814-22.

4. Hodgson S, Mawson S, Stanley D. Rehabilitation after two-part fractures of the neck of the humerus. Journal of Bone and Joint Surgery - British Volume. 2003;85(3):419-422.

5. Court-Brown CM, Garg A, McQueen MM. The epidemiology of proximal humeral fractures. Acta orthopaedica Scandinavica. 2001;72(4):365-371.

6. World Health Organization. International Classifi cation of Functioning, Disability and Health: ICF. Geneva: WHO; 2001.

7. Feuering R, Vered E, Kushnir T, Jette AM, Melzer I. Differences between self-reported and observed physical functioning in independent older adults. Disability and Rehabilitation. 2014; 36(17):1395-401.

8. Wright AA, Hegedus EJ, Baxter GD, Abbott JH. Measurement of function in hip osteoarthritis: developing a standardized approach for physical performance measures. Physiotherapy theory and practice. 2011;27(4):253-262.

9. Ganesh SP, Fried LP, Taylor DH, Jr., Pieper CF, Hoenig HM. Lower extremity physical performance, self-reported mobility diffi culty, and use of compen-satory strategies for mobility by elderly women. Archives of physical medicine and rehabilitation. 2011;92(2):228-235.

10. Constant CR, Murley AH. A clinical method of functional assessment of the shoulder. Clinical Orthopaedics. 1987(214):160-164.

11. Constant CR, Gerber C, Emery RJH, Sojbjerg JO, Gohlke F, Boileau P. A review of the Constant score: modifi cations and guidelines for its use. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 2008;17(2):355-361.

12. Richards RR, An KN, Bigliani LU, Friedman RJ, Gartsman GM, Gristina AG, et al. A standardized method for the assessment of shoulder function. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 1994;3(6):347-352.

13. Hudak PL, Amadio PC, Bombardier C. Development

of an upper extremity outcome measure: The DASH (disabilities of the arm, shoulder, and head). American Journal of Industrial Medicine. 1996;29(6):602-608.

14. Matsen FA, 3rd, Ziegler DW, DeBartolo SE. Patient self-assessment of health status and function in glenohumeral degenerative joint disease. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 1995;4(5):345-351.

15. Dawson J, Fitzpatrick R, Carr A. Questionnaire on the perceptions of patients about shoulder surgery. Journal of Bone and Joint Surgery - British Volume. 1996;78(4):593-600.

16. Franchignoni F, Giordano A, Sartorio F, Vercelli S, Pascariello B, Ferriero G. Suggestions for refi nement of the Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand Outcome Measure (DASH): a factor analysis and Rasch validation study. Archives of physical medicine and rehabilitation. 2010;91(9):1370-1377.

17. Wright BD. Fundamental measurement for outcome evaluation. Physical Medicine and Rehabilitation. 1997;11(2):261-288.

18. Hobart J, Cano S. Improving the evaluation of therapeutic interventions in multiple sclerosis: the role of new psychometric methods. Health Technology Assessment. 2009;13(12):iii, ix-x, 1-177.

19. Bond TG, Fox CM. Applying the Rasch Model - Fundamental Measurement in the Human Sciences. 2e editie. New York: Routledge; 2007.

20. Rasch G. Probabilistic models for some intelligence and attainment tests. 1e editie. Copenhagen: Danmarks Paedagogiske Institut; 1960.

21. van de Water ATM, Shields N, Taylor NF. Outcome measures in the management of proximal humeral fractures: a systematic review of their use and psychometric properties. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 2011;20(2):333-343.

22. van de Water ATM, Shields N, Davidson M, Evans M, Taylor NF. Reliability and validity of shoulder function outcome measures in people with a proximal humeral fracture. Disability and Rehabilitation. 2014;36(13):1072-79.

23. Rocourt MH, Radlinger L, Kalberer F, Sanavi S, Schmid NS, Leunig M, et al. Evaluation of intratester and intertester reliability of the Constant-Murley shoulder assessment. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 2008;17(2):364-369.

24. Lillkrona U. How should we use the Constant Score? A commentary. Journal of Shoulder and Elbow Surgery. 2008;17(2):362-363.

25. de Morton NA, Davidson M, Keating JL. The de Morton Mobility Index (DEMMI): an essential health index for an ageing world. Health and quality of life outcomes. 2008;6:63.

26. Williams G, Robertson V, Greenwood K, Goldie P, Morris ME. The high-level mobility assessment tool (HiMAT) for traumatic brain injury. Part 1: Item generation. Brain Injury. 2005;19(11):925-932.

27. van de Water ATM, Davidson M, Shields N, Evans MC, Taylor NF. The Shoulder Function Index (SFInX): a clinician-observed outcome measure for people with a proximal humeral fracture. BMC Musculoskeletal Disorders. 2015;16:31.

28. Walter SD, Eliasziw M, Donner A. Sample size and optimal designs for reliability studies. Statistics in medicine. 1998;17(1):101-110.

29. Mokkink LB, Terwee CB, Patrick DL, et al. The COSMIN checklist for assessing the methodological quality of studies on measurement properties of health status measurement instruments: an international Delphi study. Quality of Life Research. 2010;19(4):539-549.

30. Streiner DL, Norman GR. Health Measurement Scales - a practical guide to their development and use. 4e editie. Oxford: Oxford University Press; 2008.

31. Linacre JM, Smith EV. Practical Rasch Measurement - Core Topics handbook. Oktober 2012 Cursus via www.statistics.com; 2012.

32. van de Water ATM. The Shoulder Function Index (SFInX): a clinician-observed outcome measure for people recovering from a proximal humeral fracture. Bundoora, Victoria, Australia: Department of Physiotherapy, La Trobe University; 2013.

ValiditeitInhoudsvaliditeit SFInX-items zijn gekoppeld aan de ICF (zie de SFInX-manual27)‘Face validity’ SFInX-items zijn mede-ontwikkeld en gewaardeerd door fysiotherapeuten,

orthopedisch chirurgen en ergotherapeutenConstructvaliditeitStructuurvaliditeit Rasch-analyse heeft unidimensionaliteit bevestigdConvergente validiteit Pearson’s r = 0,73 to 0,89 (correlaties met Constant Score en DASH)Bekende-groepenvaliditeit 33,7 punten verschil (95%BI 21,0 tot 46,3; t=-5,37, p<0,01) tussen

mensen minder dan 3 maanden en meer dan 9 maanden na de fractuurLongitudinale validiteit Pearson’s r (van verschil scores) = 0,40-0,49(responsiviteit) (correlaties met Constant Score en DASH)Betrouwbaarheid Interne consistentie Person separation index 2,90(van Rasch-analyse) Person reliability 0,89 Item separation index 6,10 Item reliability 0,97Test-hertest ICC2,1(agreement) 0,96 (95%BI 0,94 tot 0,97) Meetfout SEM 3,9 / 100 pointsMinimaal detecteerbaar verschil MDC95 10,8Tussen-beoordelaars ICC2,1(agreement) 0,91 (95%BI 0,63 tot 0,97)Meetfout SEM 5,8 / 100 pointsKlinisch belangrijk verschil (minimal clinically important difference, MCID)Minimaal verschil 10 / 100 pointsRedelijk verschil 17 / 100 pointsBenodigde tijd voor de SFInX (13 items) 5 tot 7 minuten (gebaseerd op 247 metingen)

Tabel 3. SFInX meeteigenschappen/klinimetrie

SFInX, Shoulder Function Index; ICF, International Classifi cation of Functioning, Disability and Health; DASH, Disabilitis of the Arm Shoulder and Hand; BI, Betrouwbaarheid Interval; ICC, Intraclass Correlation

Coeffi cient; SEM, Standard Error of Measurement; MDC, Minimal Detectable Change; MCID, Minimal Clinically Important Difference

Page 36: FysioPraxis april 2015

36

FysioPraxis | april 2015

W e t e n s c h a P - o n d e r z o e k s m e t h o d o l o g i e

Logistische regressieanalyseTekst: drs. Maaike Pelsma en dr. Catharina Groothuis-Oudshoorn

In september 2014 is in PTJ het artikel ‘Response to pediatric physical therapy in infants with positional preference and skull deformation’ gepubliceerd van Renske van Wijk, Maaike Pelsma, Catharina Groothuis-Oudshoorn, Maarten IJzerman, Leo van Vlimmeren en Magda Boere-Boonekamp. Een samenvatting van dit artikel staat op pag. 38 (Wetenschap - summary). De auteurs gebruikten logistische regressieanalyse. In deze bijdrage wordt deze analysetechniek toegelicht.

In wetenschappelijk onderzoek wordt er regelmatig gekeken naar wat voor invloed bepaalde variabelen, factoren of determinanten gezamenlijk hebben op een uitkomst. In het geval van prognostische studies betekent dit dat onderzocht wordt wat de invloed is van determinanten of prognostische factoren op de uitkomst, bijvoorbeeld de kans op het wel of niet krijgen van een ziekte of de kans op het wel of niet herstellen van een therapie. Vaak zijn er meerdere determinanten die tegelijkertijd van invloed zijn op de uitkomst. Bij het voorbeeld op de uitkomst ‘het krijgen van longkanker’ is het interessant om te kijken naar het rookgedrag, maar ook naar de invloed van alcoholgebruik en beweeggedrag. Als er alleen gekeken wordt naar alcoholgebruik, weet je niet of er ook invloed is van roken op de uitkomst. Het kan immers zo zijn dat mensen die meer alcohol gebruiken, ook meer roken en het is dan niet meer goed te bepalen of je nu een verhoogd risico op longkanker hebt door het roken of door de alcohol. Het is dus heel nuttig om te weten wat onafhankelijke voorspellers zijn van een bepaalde uitkomst.In het artikel dat recent is gepubliceerd in PTJ, is onderzocht of er factoren (determinanten) te identificeren zijn die invloed hebben op de effectiviteit van kinderfysiotherapie (uitkomst) bij kinderen met een voorkeurshouding en/of schedelvervorming. De auteurs wilden weten waardoor het komt dat het ene kind wel goed reageert op de therapie en het andere kind niet. Zijn er misschien factoren die gemeten kunnen worden bij aanvang van de therapie, waardoor

voorspeld kan worden welke kinderen meer kans hebben op het niet goed reageren? Factoren die een mogelijke invloed zouden kunnen hebben, zoals het opleidingsniveau van ouders, de schedelvervorming bij aanvang van de therapie, de leeftijd van het kind bij start van de therapie en het geslacht, werden meegenomen in het onderzoek. De analysetechniek die gebruikt is om te evalueren welke determinanten invloed hadden op de uitkomst, is logistische regres-sieanalyse.

AchtergrondLogistische regressieanalyse kan toegepast worden wanneer er sprake is van een dichotome uitkomstvariabele. Een variabele is dichotoom als deze maar twee waarden kan aannemen: wel of niet. Voorbeelden hiervan zijn: de patiënt is ziek of niet ziek, heeft longkanker of geen longkanker, is wel hersteld of niet hersteld na de therapie. Dit in tegenstelling tot continue variabelen die in theorie een oneindig aantal waarden kunnen aannemen. Wanneer er sprake is van een continue uitkomstvariabele wordt lineaire regressieanalyse uitgevoerd, maar hier wordt verder niet op ingegaan.Het idee achter logistische regressieana-lyse is dat de kans op een uitkomst wordt gemodelleerd. Aangezien een kans op een uitkomst alleen waarden tussen nul en één kan aannemen, wordt deze getransformeerd naar iets wat wel waarden tussen min oneindig en plus oneindig kan aannemen. In plaats van de kans zelf wordt daarom de natuurlijke logaritme van de odds gemodelleerd als een lineaire regressievergelijking van de verschil-lende determinanten. De odds is hierbij de relatieve kans op de uitkomst, dat wil zeggen odds=kans/(1-kans).1,3 In het geval van het artikel van Van Wijk e.a.4 is dit de kans op een slecht behandelresultaat/(1-kans op een slecht behandelresultaat). Een odds heeft een bereik van 0 tot oneindig. Omdat we met een variabele willen rekenen die loopt van min oneindig tot plus oneindig, wordt de natuurlijke logaritme van de odds genomen. De natuurlijke logaritme is de logaritme met als grondgetal e (e≈2,72): ‘elog’ of ‘ln’. De relatie tussen de ln(odds) en de kans heeft een zogenaamde sigmoïde vorm, duidelijk niet lineair, zie figuur 1.

Univariate logistische regressieanalyseWanneer de relatie wordt onderzocht tussen één determinant en een dichotome uitkomst, spreekt men van een univariate logistische regressieanalyse. Stel, de relatie wordt onder-

zocht tussen het slagen van een therapie en het geslacht van het kind (jongen = 0, meisje = 1). De regressievergelijking kan dan als volgt worden opgeschreven: In(odds) = α + ß geslacht, waarbij ß de intercept is. De regressiecoëfficiënt van geslacht is ß, dit is tevens de richtingscoëfficiënt van de regres-sielijn. Voor een jongen is de ln(odds) dus gelijk aan α en voor een meisje is de ln(odds) gelijk aan α + ß. Door de e-macht van deze coëfficiënt te nemen, krijgen we de oddsratio (OR) op het slagen van de therapie van een meisje ten opzichte van een jongen. De OR is een veelge-bruikte maat in de epidemiologie. Een OR groter dan 1 duidt op een toename van het risico (in dit geval het risico op het niet slagen van de therapie) en een OR kleiner dan 1 duidt op een afname van het risico. De schattingen voor de coëfficiënten, in dit geval α en ß, worden verkregen door middel van de maximum-likelihood-schattingsmethode en is geba- seerd op het principe dat die waarden van de coëfficiënten worden gezocht, zodat de aanne-melijkheid van het model, gegeven de data, zo groot mogelijk is. Naast de regressiecoëfficiënt kan ook de bijbehorende standard error worden uitgerekend. Hiermee kan een betrouwbaar-heidsinterval (BI) bepaald worden voor de regressiecoëfficiënt en voor de bijbehorende OR. Indien het 95% BI van de OR de waarde 1 niet bevat, duidt dit op een significant effect (met significantieniveau van p<0,05) van de variabele op de uitkomst.

Multipele logistische regressieanalyseIn een univariate analyse wordt er niet gecor-rigeerd voor andere variabelen. Het kan zijn dat andere variabelen ook van invloed zijn. Door deze ook in de regressievergelijking op te nemen, kan het gezamenlijk effect geanalyseerd worden en bekeken worden wat de invloeden zijn van de verschillende determinanten gecorrigeerd voor elkaar (bijvoorbeeld bij confounding). Ook kan er een set van determinanten gemaakt worden voor een voorspellend model van de uitkomst. Determinanten mogen dan een verschillend meetniveau hebben: continu, dichotoom of cate-gorisch. Categorische determinanten kunnen meegenomen worden als dummyvariabelen, waarbij het aantal dummy’s gelijk is aan het aantal categorieën min één. Voor elke variabele in het model kan een bijbehorende regressie-coëfficiënt worden verkregen. Deze coëfficiënt geeft de grootte van het effect op de ln(odds) aan bij verandering van de determinant met een stapje van één. Door weer de e-macht te nemen

Page 37: FysioPraxis april 2015

37

FysioPraxis | april 2015

Figuur 1. Relatie tussen In(odds) en risico of kans op een event

van de coëffi ciënt krijgt men een OR. Omdat bij meerdere determinanten in het model het effect van een determinant gecorrigeerd wordt voor de andere determinanten, spreekt men hierbij wel van gecorrigeerde OR of adjusted oddratio (aOR). De OR die verkregen wordt in een univariate analyse, wordt een ruwe odds-ratio genoemd. Vervolgens kan bepaald worden in welke mate de overgebleven determinanten gezamenlijk de kans op de uitkomst bepalen, ook wel de ‘verklaarde variantie (R2)’ genoemd. Bij logistische regressieanalyse wordt ‘pseudo R2’ gebruikt, omdat in tegenstelling tot lineaire regressieanalyse geen R2 wordt gedefi nieerd. De pseudo R2 wordt geïnterpreteerd als de fractie verklaarde variantie door het model. Er bestaan verschillende maten, waaronder de Nagelkerke R2. Hoe hoger deze maat, hoe meer de variabelen samen de uitkomst bepalen.2

Selectie van variabelenAls men van tevoren al weet welke variabelen of determinanten men in het regressiemodel wil opnemen, kan men ze, mits niet te veel, allemaal tegelijkertijd opnemen. Als vuistregel wordt vaak gehanteerd, dat er voor elke variabele in het model minstens 10 cases en 10 controles in de dataset aanwezig moeten zijn. Indien het aantal potentiële kandidaatvariabelen te groot is, moet een methode van selectie van vari-

abelen worden gekozen. Er zijn verschillende strategieën hiervoor beschreven in de literatuur en de keuze hangt af van onder andere het doel van de regressieanalyse.1,2

Een eenvoudige en vaak toegepaste methode gaat als volgt: bekijk voor elke potentiële kandi-daatvariabele de mate van samenhang tussen deze variabele en de uitkomst met behulp van een univariate logistische analyse. Selecteer al die variabelen met een p-waarde die kleiner is dan een van tevoren afgesproken afkapwaarde (bijv. p=0,10 of p=0,15) voor het multipele regressiemodel. Voeg daarnaast ook variabelen toe aan het model die al een bekende relatie hebben (uit eerdere onderzoeken) en die voor het onderzoek van belang zijn. Indien er in het uiteindelijke model variabelen zitten die, na correctie van de andere variabelen, niet meer signifi cant samenhangen met de uitkomst, zouden deze weer verwijderd kunnen worden uit het model om te komen tot een model met alleen onafhankelijke voorspellers die van invloed zijn op de uitkomst.Een andere veelgebruikte methode is ‘forward stepwise’; hierbij begint men met de keuze van één enkele variabele, namelijk die de sterkste (univariate) relatie met de uitkomst heeft. Nadien worden variabelen één per één bijgevoegd aan het model. Indien het model niet meer signifi cant verbetert door het toevoegen

van variabelen, wordt gestopt. Het kan ook op een ‘achterwaartse manier (backward step-wise)’, waarbij alle variabelen tegelijk worden geanalyseerd en worden gecorrigeerd voor elkaar op de uitkomst. Hierbij worden varia-belen één voor één verwijderd uit het model.Deze min of meer automatische selectieme-thoden voor de keuze van het model staan ter discussie. Verschillende methoden kunnen leiden tot een verschillend (predictie)model met daarbij andere eindconclusies. Daarnaast zijn de hierboven beschreven methoden gebaseerd op selectie op basis van p-waarden en dus op herhaald hypotheses toetsen. Naarmate er meer herhaald getoetst wordt, neemt de kans op toevalsbevindingen snel toe.2

ConclusieDe logistische regressieanalyse is een methode om voor meerdere variabelen tegelijkertijd te onderzoeken of ze (onafhankelijk) samenhangen met de kans op een dichotome uitkomst. Hiermee kan dan ook gecorrigeerd worden voor confounding. Met deze methoden kunnen OR’s geschat worden voor de relatie tussen een determinant en een dichotome uitkomst. De keuze van het uiteindelijke regressiemodel moet wel zorgvuldig gebeuren en is niet zonder risico’s bij de veelgebruikte selectiemethoden. Het is raadzaam om advies aan een statisticus te vragen.

Referenties1. Houwelingen JC, Stijnen T, van Strik R. Inleiding tot

de medische statistiek. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen, 2000.

2. Kleinbaum DG. Logistic regression analysis: A self learning text. Statistics in the health sciences. Springer, New York, 1984.

3. Twisk JWR. Inleiding in de toegepaste biostatistiek. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen, 2010.

4. van Wijk RM, Pelsma M, Groothuis-Oudshoorn CGM, IJzerman MJ, van Vlimmeren LA, Boere-Boonekamp MM. Response to Pediatric Physical Therapy in Infants With Positional Preference and Skull Deformation. Phys Ther 2014, 94(9):1262-1271.

Drs. Maaike Pelsma is werkzaam aan de Radboudumc, Afdeling Revalidatie, sectie Kinderfysiotherapie, Nijmegen.Dr. Catharina Groothuis-Oudshoorn is verbon-den aan de Department Health Technology and Services Research, MIRA instituut, Universiteit Twente, Enschede.

Page 38: FysioPraxis april 2015

38

FysioPraxis | april 2015

Response to Pediatric Physical Therapy in Infants With Positional Preference and Skull DeformationRenske van Wijk, Maaike Pelsma, Catharina Groothuis-Oudshoorn, Maarten IJzerman, Leo van Vlimmeren, Magda Boere-Boonekamp

Klinische vraagWat zijn voorspellende factoren voor de effec-tiviteit van kinderfysiotherapie, gemeten als de vorm van de schedel, bij kinderen met een voorkeurshouding en/of schedelvervorming op de leeftijd van 2 tot 4 maanden?

Conclusie van de auteursVoorspellende factoren voor een slechte uitkomst van kinderfysiotherapie (gedefinieerd als matige of ernstige schedelvervorming na behandeling) bij kinderen van 2 tot 4 maanden met een voorkeurshouding en/of schedelvervorming zijn: de aanwezigheid van schedelvervorming bij de start van de therapie (zowel plagiocefalie als brachycefalie), een lage oudertevredenheid met betrekking tot de vorm van het hoofd en het starten van therapie na de leeftijd van 3 maanden.

OnderzoeksopzetProspectieve cohortstudie.

OnderzoekslocatieKinderfysiotherapiepraktijken in Drenthe, Over-ijssel, Achterhoek, Apeldoorn en Arnhem.

SAMENVATTINGEen voorkeurshouding is een belangrijke risico-factor voor het ontstaan van schedelvervorming. Kindertherapie als behandeling van voorkeurs-houding is effectief in het voorkomen of vermin-deren van schedelvervorming, maar niet alle kinderen vertonen volledig herstel op de leeftijd van 5 à 6 maanden. Op deze leeftijd worden kinderen met schedelvervorming vaak verwezen voor helmbehandeling. Helmbehandeling lijkt op basis van een recente studie bij kinderen met een matige of ernstige schedelvervorming niet effectief. Om de effectiviteit van kinder-fysiotherapie in de vroege behandeling van schedelvervorming te optimaliseren, is het essentieel na te gaan welke kinderen minder goed op de behandeling reageren. In deze studie zijn 657 kinderen gevolgd die vanwege voorkeurshouding en/of schedelvervorming kinderfysiotherapie kregen vanaf de leeftijd van 2-4 maanden. Diverse kind- en ouderfactoren zijn verzameld bij start van de therapie. Bij 5-6 maanden hadden 364 kinderen (55,4%) geen

of milde schedelvervorming en 293 kinderen (44,6%) matige tot zeer ernstige schedelvervor-ming. Van deze twee groepen zijn de kind- en ouderfactoren met elkaar vergeleken in zowel enkelvoudige als multivariate analyse. Het is aan te bevelen dat kinderen met persisterende voorkeurshouding en/of schedelvervorming vóór de leeftijd van 3 maanden worden verwezen voor kinderfysiotherapie. Bij kinderen met aanwezige schedelvervorming bij de start van behandeling of een lage oudertevredenheid met betrekking tot de vorm van het hoofd kan intensievere behandeling nodig zijn om de kans op herstel te vergroten.

Dr. Renske van Wijk is werkzaam bij MIRA instituut, Universiteit Twente, drs. Maaike Pelsma en dr. Leo van Vlimmeren zijn werkzaam bij de afdeling Revalidatie, sectie Kinderfysiotherapie, Radboudumc; dr. Magda Boere-Boonekamp is verbonden aan de vakgroep Health Technology and Services Research, Institute for Innovation and Governance Studies, Universiteit Twente.

Summarized from Phys Ther [Sept. 2014] © American Physical Therapy Association. To read the full-text article: http://ptjournal.apta.org/content/94/9/1262.full.

Combined Clinical and Home Rehabilitation: Case Report of an Integrated Knowledge-to-Action Study in a Dutch Rehabilitation Stroke Unit

Christa Nanninga, Klaas Postema, Marleen Schönherr, Sacha van Twillert, Ant Lettinga

Klinische vraagHoe kunnen fysiotherapeuten beschikbare evidentie over georganiseerde revalidatiezorg inzetten om de overgang van de revalidatie- naar de thuissetting voor CVA-getroffenen te verbeteren?

Conclusie van de auteurs Het verbeteren van een lokale revalidatieset-ting met hulp van evidentie werkt niet als een eenzijdig toepassingsproces van weten-schappelijke kennis naar de klinische praktijk. In plaats daarvan is het een meervoudig leerproces van belanghebbenden op verschil-lende organisatieniveaus, waarin een mix van cyclisch zoeken, logisch redeneren en flexibel werken met uiteenlopende informatiebronnen centraal staat.

OnderzoeksopzetParticipatief actieonderzoek met het ‘Knowledge-To-Action’ (KTA)-translatiemodel als leidraad.OnderzoekslocatieEen revalidatie-stroke-unit.

SAMENVATTINGFysiotherapeuten vinden het lastig om beschik-bare evidentie te vertalen naar de doelgroep en de context waarin zij werken. Er is een groeiend bewustzijn dat de kloof tussen onder-zoek en praktijk meer van doen heeft met de ‘makers‘ van evidentie dan met de potentiële ‘gebruikers’ ervan. De manier waarop evidentie in laboratoriumachtige omgevingen wordt ‘geproduceerd’, staat vaak ver af van vragen en uitdagingen waar fysiotherapeuten in de alledaagse praktijk voor staan. De uitdaging in deze gevalsstudie was de transitie te verbe-teren van de revalidatie- naar de thuissetting met hulp van nieuwe evidence-based diensten. Voor Early Supported Discharge (ESD) bleek de meeste evidentie te zijn. Een vergelijkende analyse liet zien dat ESD niet direct toepas-baar was. De bewijskracht gold alleen voor mild aangedane patiënten opgenomen in een acute stroke-unit en niet voor patiënten die vanwege de ernst van de problematiek in een revalidatie-stroke-unit waren opgenomen. De ESD-evidentie werd daarom op een indirecte manier ingezet door voor deze specifieke doel-groep klinische en thuisrevalidatie in een vroeg stadium te combineren. Door schotten tussen financieringsstromen voor de eerste en tweede lijn kon de aangepaste interventie echter niet structureel geïmplementeerd worden. Door het oorspronkelijke probleem (het gat waarin CVA-patiënten dreigen te vallen na ontslag) in een ‘multi-actor’-perspectief te plaatsen, diende zich een andere oplossing aan: gecom-bineerde coaching aan huis en over afstand. Dit arbeids- en technologisch vernieuwend concept van de coach van de multiproblematiek wordt nu in een cyclisch en iteratief proces met belanghebbenden in de lokale revalidatie-stroke-unit ingebed.

Drs. C.S. Nanninga, onderzoeker afdeling OKER Centrum voor Revalidatie UMCG locatie Haren.

Summarized from Phys Ther [April. 2014] © American Physical Therapy Association. To read the full-text article; http://ptjournal.apta.org/content/early/2015/02/11/ptj.20130495.full.

W e t e n s c h a P – s u m m a r y

Page 39: FysioPraxis april 2015

N V B F

N V F K

N V O F

N V F S

N V M T

S p e c i a l i S T e N K aT e r N

40

41

42

44

46

Risico’s van smartphone en tablet Onderzoek nieuwe digitale hulpmiddelen

Internationale samenwerking Congressen en workshops

Sparren over behandelmethoden Kennis delen met Engelse ACPTMD

Manipulaties bij hernia op symptomatische segment Prospective observational cohort study

Keuzes voor de toekomst Projecten Belangenbehartiging en Keurmerk

SpecialiStenkatern

REDACTiE: de Beroepsinhoudelijke verenigingenCOöRDinATiE En EinDREDACTiE: Lidwien van Loon

39

Page 40: FysioPraxis april 2015

40 S p e c i a l i S t e n k at e r n

De multidisciplinaire richtlijn compu-terwerk uit 2013 kunt u downloaden op: www.arbokennisnet.nl, zoek op Richtlijnen > Computerwerk.

FysioPraxis | april 2015

Risico’s van smartphone en tablet

Onderzoek nodig om KANS te voorkomen

nV

BF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Be

Dr

iJF

S-

en

ar

Be

iDS

FY

SiO

tH

er

ap

eU

te

n

De tablet en smartphone zijn niet meer weg te denken uit ons leven. Steeds vaker sturen we digitale berichten en steeds minder komt het tot een persoonlijk gesprek van oog tot oog. Bovendien werken door flexibilisering van de arbeidsmarkt steeds meer medewerkers vanuit huis. De risico’s in een notendop.Tekst: Annelies Verkerk

Printen is steeds vaker not done. Beleidsstukken, grote nota’s en petities worden digitaal gelezen. Bedrijven sparen zo het milieu. Medewerkers gebruiken vaker de tablet en/of smartphone naast de laptop of computer. Het ingerichte kantoor is niet langer de enige werkplek. Flexibel en digitaal is de trend.

Risico’sWat echter blijft, is de verplichting van de werkgever tot het inventariseren van risico’s, het toezien op veilig werken en het geven van voorlichting. Bij blijvende arbeidsgebonden klachten of arbeidsgebonden arbeidsonge-schiktheid ligt de bewijslast van onschuld nog altijd bij de werkgever. Eind 2013 heeft de over-heid een multidisciplinaire richtlijn uitgegeven over computerwerk. Daarin staat hoe klachten

aan de arm, nek of schouder (KANS) voorkomen kunnen worden. De tablet wordt echter niet genoemd. Toch wordt dit hulpmiddel steeds vaker beroepsmatig gebruikt.

TableT veRsus lapTopHet toetsenbord van de tablet is smaller dan dat van de laptop. Meer pronatie in art. cubiti in combinatie met palmair flexie en ulnair abductie in de pols is het gevolg. Indien de beweeglijkheid beperkt is, zal dit leiden tot meer abductie in art. glenohumeralis, wat meer tonus in m. trapezius pars descendens veroorzaakt. Daarnaast is de flexie van de CWK en CTO groter dan bij de laptop. Het scherm heeft immers een andere stand. Logischerwijs geeft een tablet dus meer kans op KANS, ongeacht de uitgangspositie (bureau, bank, trein of hangmat). De tijd waarbinnen men veilig kan werken met een tablet, is echter nooit onderzocht. Voor werkgevers die risico’s willen mijden, is geen tablet het veiligst.

KaNs eN de smaRTphoNeEr zijn verschillende manieren om de smart-phone te gebruiken: 1 vasthouden met de ene hand, typen met de

andere hand;

2 typen met twee handen, het scherm in de lengte;

3 typen met twee handen, het scherm in de breedte;

4 typen met de ene hand, het scherm in de lengte.

De belasting van de hand is hoog; werkwijze 1 lijkt het minst en 4 het meest belastend. Er is meer onderzoek nodig om werkgevers en werk-nemers houvast te bieden. Het beoordelen van pc-gebruik in relatie met KANS lijkt niet meer toereikend.

smaRT weRKeNMedewerkers gebruiken diverse nieuwe hulp-middelen die meer belastend zijn. De cumula-tieve belasting is tot op heden niet onderzocht. Hoewel instructie over werkhouding, werkwijze en type hulpmiddel relevant blijft, lijkt onder-zoek noodzakelijk naar de blootstelling in relatie tot fysieke belasting en de nieuwe hulpmid-delen, zodat medewerkers ook in de toekomst smart kunnen blijven werken.

Annelies Verkerk is adviseur Arbeid en

Gezondheid bij Vision at Work. Ze is bereikbaar

via [email protected].

Page 41: FysioPraxis april 2015

41S p e c i a l i S t e n k at e r n

nV

Fk

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

kin

De

rF

YS

iOt

He

ra

pie

NVFK-bestuurder spreekt in SingaporeNVFK-bestuurder dr. Petra van Schie is door prof. dr. Ria Nijhuis gevraagd om samen met internationale collega’s van de International Organisation of Physical Therapists in Pediatrics (IOPTP) een workshop te organiseren tijdens het World Congres of Physical Therapy (WCPT). Het WCPT vindt in mei plaats in Singapore. De titel van de workshop luidt: Global perspectives on best practices in paediatric evaluation tools and interventions. Het doel van de workshop is om wereldwijd de samenwerking tussen (kinder)fysio-therapeuten te bevorderen. Daarnaast discussieert Van Schie tijdens de workshop met medepresentatoren Barbara Connolly en Joseph Schreiber (USA), Bulent Elbsan (Turkije) en Hilda Mulligan (Nieuw-Zeeland) over de competenties van beginnende kinderfysiotherapeuten en de eisen aan de opleiding tot kinderfysiotherapeut. Het onlangs vastgestelde Beroepsprofiel Kinderfysiotherapie komt hierbij goed van pas. Kijk voor meer informatie over het IOPTP op: www.ioptp.wcpt.org of klik op de IOPTP-button op de NVFK-website.

FysioPraxis | april 2015

Bewegingsstoornissen

Tekst: Jolanda Schieving,

kinderneuroloog Radboudumc Nijmegen

Op 19 en 20 februari vond in Barcelona een internationaal congres plaats over bewegings-stoornissen. Daar was veel aandacht voor bewegingsstoornissen die veroorzaakt worden door een veranderde functie van transport-eiwitten over de bloedhersenbarrière, zoals een fout in het SLC6A7-gen. Dit gen zorgt voor

• bewegingsstoornissen na volgehouden inspanning;

• epilepsie bij jonge kinderen;• een licht vertraagde ontwikkeling met

gedragsproblemen;• combinaties van deze stoornissen.Het GLUT1-deficiëntiesyndroom kan goed behandeld worden met een ketogeendieet. Daarom is het belangrijk om kinderen met deze aandoening tijdig te verwijzen naar een kinder-neuroloog.

Kijk voor meer informatie over het GLUT1-defi-ciëntiesyndroom op: www.kinderneurologie.eu.

Begeleiding kinderen met CPTekst: Mijna Hadders-Algra, hoogleraar

ontwikkelingsneurologie UMC Groningen

Internationaal is de begeleiding van kinderen met cerebrale parese (CP) een ‘hot issue’: bij welke vormen van begeleiding hebben kinderen met CP baat, en bij welke niet? Deze oude vraag kreeg scherpte en urgentie na het systematische literatuuroverzicht van Novak et al.1 Novak et al. waren weliswaar systema-tisch, maar gooiden ook veel op één hoop. Zo differentieerden ze de effecten van begeleiding bijvoorbeeld niet op basis van type en ernst van CP. Mogelijkerwijs gooiden ze met hun heldere verkeerslichtensysteem ook sommige kinderen (potentieel werkzame vormen van begeleiding) met het badwater van de grote lijnen weg. Het artikel maakte in ieder geval duidelijk hoe weinig we weten over de werkzaamheid van diverse vormen van begeleiding van kinderen en jongeren met CP. Zorgverzekeraars dienen zich te realiseren dat begeleiding op basis van beperkte evidentie momenteel het maximaal mogelijke is. Ik roep hen op het veld te helpen de evidentie te versterken!

1Novak I, McIntyre S, Morgan C, et al. A systematic review of interventions for children with cerebral palsy: state of the evidence. Dev Med Child Neurol 2013;55:885-910.

het ontstaan van dystonie en dyskinesieën bij kinderen. Ook werden er aandoeningen besproken die veroorzaakt worden door een fout in het SLC2A1-gen. Deze fout staat bekend als  het GLUT1-deficiëntiesyndroom. Daarbij komt glucose moeizaam vanuit het bloed in de hersenen terecht. Dit syndroom komt vaker voor dan men aanvankelijk dacht, en kan leiden tot: • bewegingsstoornissen na het wakker

worden;

Page 42: FysioPraxis april 2015

42 S p e c i a l i S t e n k at e r n

FysioPraxis | april 2015

nV

FS

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

FY

SiO

tH

er

ap

ie i

n D

e S

pO

rt

Ge

ZO

nD

He

iDS

ZO

rG

In de Algemene Leden Vergadering van 26 november gingen de leden van de NVFS akkoord met het onderzoeken van alterna-tieven voor de belangenbehartiging van de sportfysiotherapeut. Ook accordeerden ze het voeren van verkennende gesprekken met de stichting Keurmerk Fysiotherapie. Er worden momenteel twee projectgroepen samengesteld om de leden te betrekken bij het uitwerken van de besluiten.Tekst: Bart Smit, Hans Bloo, Jeffrey Jansen, Jeroen Bijman

en Joris Stavenuiter

De besluiten worden uitgewerkt in twee projecten, met als werktitels ‘Belangen-behartiging’ en ‘Keurmerk’. De projectgroepen worden samengesteld uit leden van de NVFS. Ze nemen deel aan het onderzoek en rapporteren over de uitkomst. Belangstellenden kunnen zich aanmelden.

Project BelangenBehartigingDe NVFS heeft de laatste jaren ingezet op het onderscheidend vermogen van de sportfysiothe-rapeut ten opzichte van de algemeen practicus. Het NVFS-bestuur heeft daartoe actief gepar-ticipeerd in het kwaliteitsbeleid van het KNGF. Kwaliteit in Beweging (KIB) was voor zowel het bestuur van het KNGF als dat van de NVFS het middel om de beleidsdoelstelling duurzaam te realiseren en te verankeren. Na de wisseling van het Algemeen Bestuur van het KNGF afgelopen jaar heeft het KNGF-bestuur een andere koers ingezet. Het nieuwe bestuur lijkt anders te denken over het herijken van het KIB. De recente plannen van het KIB-KNGF kent een ambitie die op een aantal fronten anders ligt dan de ambitie van het NVFS-bestuur. Een verschil zien we ook in de waardering van het recent vastge-stelde Beroeps Competentie Profiel (BCP). Daarin wordt een ruimer aantal competenties beschreven dan alleen het fysiotherapeu-tisch handelen. In het BCP worden ook de wetenschapper, de innovator en de manager beschreven vanuit een fysiotherapeutisch perspectief. Het is voor het NVFS-bestuur dan ook onbegrijpelijk dat er met ingang van 1 januari uitsluitend nog nascholingspunten te behalen zijn voor het vakinhoudelijk handelen.

Projectvoorstel In de ogen van het NVFS-bestuur gaat de koers-wijziging van het KNGF de ontwikkeling van het vak fysiotherapie niet verder helpen. Dit zien we bevestigd in veranderingen in weten-schapslijnen, het aanpassen van richtlijnen en het stopzetten van een wetenschappelijk tijdschrift. Bovendien lijkt het KNGF-bestuur ook te willen snijden in het ondersteunen van de beroepsinhoudelijke verenigingen zoals de NVFS. Inmiddels zijn de verenigingsadviseur en de verenigingssecretaresse vervangen zonder instemming van of overleg met het NVFS-bestuur. Dit zet de bestuurlijke continuïteit in het uitvoeren van beleidslijnen onder druk. Daarom heeft het NVFS-bestuur de leden een voorstel gedaan voor een oriënterend onder-zoek naar een mogelijk andere positie van de NVFS.

onderzoeksvragenDe onderzoeksvragen in het project Belangen-behartiging zijn als volgt:1 Zijn de belangen van de NVFS binnen het

KNGF voldoende in beeld en worden deze optimaal behartigd?

a Is de ondersteuning vanuit de centrale orga-nisatie (het kantoor) voldoende van niveau voor het uitvoeren van beleidslijnen omtrent: • beroepsinhoudelijke ontwikkeling en

kwaliteit; • zorgverzekeraars en andere belangrijke

stakeholders; • ketenzorg en innovatie van zorg; • positionering van de sportfysiotherapie in

de maatschappij? b Is de bestuurlijke lijn van het huidige

KNGF-bestuur een duurzame lijn waarin de positie van de sportfysiotherapeut wordt verbeterd en zijn belangen worden behar-tigd?

2 Bestaat er een mogelijkheid om binnen het KNGF de belangenbehartiging van de NVFS duurzaam te waarborgen?

a Is er toegevoegde waarde te ontlenen aan het aangesloten zijn bij de koepelorgani-satie?

b Zijn er alternatieven, passend bij deze tijdgeest, zoals er ook in het verleden zijn geweest?

3 Zijn er alternatieve organisaties waarmee de NVFS duurzaam zou kunnen samenwer-

ken om de positie van de sportfysiothera- peut te verbeteren?

a Doen we dit vanuit de koepel KNGF? b Doen we dit als zelfstandige vereniging

voor de sportfysiotherapie? c Doen we dit als onderdeel van een fede-

ratie van partners in de sportzorg?4 Is er de mogelijkheid om samen met keten-

partners de positie van de sportfysiotherapeut zowel inhoudelijk als in positie te verbeteren?

5 Is de bureauondersteuning voor het NVFS- bestuur ook buiten het KNGF-bureau te beleggen?

a Wat zijn daar de voordelen van? b Wat zijn daar de kosten van? c Wat zijn daar de nadelen van?

Naast enkele leden van de NVFS nemen aan de projectgroep ook een delegatie van het

Projecten Belangenbehartiging en Keurmerk

NVFS onderzoekt keuzes voor de toekomst

Page 43: FysioPraxis april 2015

43S p e c i a l i S t e n k at e r n

FysioPraxis | april 2015

de leden te informeren in de ALV van afgelopen november. Dit heeft geleid tot de opdracht om in gesprek te gaan met Keurmerk Fysiotherapie over de mogelijkheden van registreren binnen het keurmerk. Daarbij moeten dan ook de gevolgen op zowel korte als lange termijn in kaart worden gebracht.

OnderzoeksvragenOok voor dit project wordt een projectgroep samengesteld bestaande uit leden, bestuurs-leden en regiocoaches. Deze projectgroep moet voor april zijn ingericht en beantwoordt de volgende vragen:• Biedt Keurmerk Fysiotherapie daadwerkelijk

de juiste garanties op het bewaken van kwali-teit in de fysiotherapie?

• Is een eventuele overstap naar het keurmerk strategisch een juiste, gelet op de korte- en

zeker ook de langetermijneffecten?• Welke effecten zijn er te verwachten van een

tweede kwaliteitsregister in de huidige situ-atie en hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?

• Welke invloed krijgt het NVFS-bestuur op de inrichtingseisen, het beleid en de besluit-vorming bij een eventuele overstap naar het keurmerk?

• Wat zijn de ervaren beperkingen binnen het CKR en het BOCK?

• Hoe autonoom zijn we in het vaststellen van de eisen voor het NVFS-register binnen het CKR?

• Hoe autonoom zijn we als beroepsinhoude-lijke vereniging in het vaststellen van ons BCP Sportfysiotherapie?

• Welke garanties krijgen we daarvoor in het keurmerk?

Het onderzoek van de projectgroep moet een evenwichtig beeld opleveren waarover de leden hun stem kunnen uitbrengen. Daarom zullen de uitkomsten helder, transparant en betrouwbaar moeten zijn. De leden moeten immers een juiste afweging kunnen maken voor een keuze die de toekomst van de sportfysiotherapie de beste positie en kansen geeft.

InternatIOnale relatIes Ook internationaal is de wereld van beroepsver-enigingen in beweging. Dit zien we bijvoorbeeld tijdens het aankomend wereldcongres WCPT in Singapore. De NVFS is founding father van de wereldvereniging van sportfysiotherapie; Laetitia Dekker is jarenlang de kartrekker geweest. De NVFS is in Singapore aanwezig om ook op internationaal terrein keuzes voor de toekomst te maken. De Nederlandse sportfysiotherapie en de NVFS staan internationaal goed bekend. Dat helpt ons in de verschillende vergaderingen en lagen van de WCPT. Daarin blijft de NVFS graag inves-teren. Internationaal beleid heeft immers ook zijn weerslag in Europees en nationaal beleid. Bovendien levert het meebepalen van de vakin-houdelijke ontwikkelingen op mondiaal niveau een voorsprong op op Europees en nationaal niveau. Het zijn de tafels waaraan we als NVFS moeten zitten in het belang van de positionering van ons vak. Draag bij aan de richting die de sportfysiothe-rapie moet inslaan en meld je aan voor een projectgroep via [email protected].

Bart Smit, Hans Bloo, Jeffrey Jansen,

Jeroen Bijman en Joris Stavenuiter vormen

samen het bestuur van de NVFS.

Ze zijn bereikbaar via [email protected].

NVFS-bestuur en de regiocoaches deel. De projectgroep moet voor april zijn samengesteld met het oog op het beantwoorden van de onder-zoeksvragen. De antwoorden worden eind mei/begin juni verwacht. De deelnemers aan het project ontvangen een vacatievergoeding. De eerste resultaten worden gepresenteerd op de extra Algemene Leden Vergadering (ALV) in juni.

PrOject KeurmerKMet de komst van de stichting Keurmerk Fysiotherapie is er een alternatief ontstaan voor het CKR als kwaliteitsregister voor de fysiotherapeut. De oprichters van Keurmerk Fysiotherapie zijn ervaren bestuurders binnen het kwaliteitsbeleid van de fysiotherapie. Ze zijn erin geslaagd om alle zorgverzekeraars aan zich te binden. Nu er een alternatief is voor het CKR, voelde het NVFS-bestuur zich genoodzaakt om

nV

FS

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

FY

SiO

tH

er

ap

ie i

n D

e S

pO

rt

Ge

ZO

nD

He

iDS

ZO

rG

Page 44: FysioPraxis april 2015

44 S P E C I A L I S T E N K AT E R N

FysioPraxis | april 2015

In september verwelkomde de NVOF de Engelse vereniging ACPTMD in het St Antonius ziekenhuis in Nieuwegein en in praktijk Kinèsis Fysiotherapie in Ugchelen. Doel van het bezoek: kennismaken met de orofaciale fysiotherapie en kennis over verschillende behandelingen delen. Bestuursleden en fysiotherapeuten Helen Cowgill uit Engeland en Wouter van Leeuwen uit Nederland werkten hieraan mee.Tekst: Helen Cowgill en Wouter van Leeuwen

HELEN COWGILLHelen is a 34 year old physiotherapist who works in London. She graduated in 2003 from St George’s Medical School with a Bachelor degree in Physiotherapy and has since then completed extensive post graduate training, particularly in the management of TMJ (Temporomandibular Joint) dysfunction. Helen has been specifi cally treating TMJ dysfunction for over 9 years. She

Kennis delen met collega’s van de Engelse ACPTMD

Sparren over behandelmethoden

NV

OF

| N

ED

ER

LA

ND

SE

VE

RE

NIG

ING

VO

OR

OR

OF

AC

IAL

E F

YS

IOT

HE

RA

PIE

currently works within the NHS at King’s College Hospital as a Clinical Lead Physiotherapist and was fundamental in setting up a pioneering TMJ Multidisciplinary Team (MDT) in 2009. Within the TMJ MDT Clinic, she works alongside a leading Maxillofacial Surgeon who specialises in the management of TMJ disorders.Alongside her NHS work, Helen is also the Clinical Director of TMJ Physio (www.tmjphysio.co.uk) and has two private practices. Helen regularly lectures on post graduate MSc TMJ courses, multi-professional courses and is a key board member of the Association of Chartered Physiotherapists in Temporomandibular Dysfunc-tion (ACPTMD).

Visiting two settingsIn September of last year, Helen and three other board members visited The Netherlands to meet with the Dutch association to increase their understanding of the Dutch approach to orofacial

therapy. Two days in two different settings; one in a hospital clinic and one in a private practice. During their visit to the St Antonius Hospital in Nieuwegein, they met with Marianne Gerrits and her colleagues at the Clinic of Special Dentistry to participate in the treatment and management of patients with orofacial pain.Next on the schedule was Wouter van Leeuwen’s practice in Ugchelen to experience fi rst hand how several patients, with a wide variety of orofacial disorders, are managed.According to Helen this has been an invaluable learning experience: “Being able to see how the Dutch orofacial therapist works, the way they do their assessment and management with patients and to experience the clinical reasoning with TMD (Temporomandibular disorders) patients has given us valuable insight”, Helen says.

ImpressedThe depth of the speciality of orofacial therapy in the Netherlands has left an impression. In the UK, members of the ACPTMD specialise in the management of TMJ dysfunction, whereas in Holland, the orofacial therapist specialises in all aspects of orofacial pain including Bell’s palsy. This is an area in which Helen would like to expand her knowledge further. Helen was also impressed with the structure and success of the Dutch Association. “Because the ACPTMD is a rather young organisation (set up in 2009), we have gotten great insights on how to expand and grow as a successful association”, says Helen.In the UK, TMJ disorders are not taught as part of undergraduate Physiotherapy education and is considered a specialism which very few Physiotherapists are qualifi ed and capable of managing. Clinical observations allowed Helen to see similarities in the assessment, treatment and management strategies used between the Dutch and English Physiotherapists. All in all the

Helen Cowgill

Helen: ‘Because the ACPTMD is a rather young organisation, we have gotten great insights on how to expand and grow as a successful association’

Page 45: FysioPraxis april 2015

45S P E C I A L I S T E N K AT E R N

FysioPraxis | april 2015

whole experience has been extremely positive both from a learning perspective as well as from a social standpoint.

Sharing insightsThe visit to Holland has been productive for both associations and has opened many doors for future collaboration. Already it created the opportunity to attend each other’s conferences, eg. the English association attending the 25th anniversary conference of the NVOF on the 25th of April. “The potential for future collaborations is exciting”, according to Helen. “This could be achieved via Skype; discussing complex patients and sharing insights to explore different kinds of therapy techniques.” There has already been successful contact via Skype between members and both agreed it is a great way to share stories and keep in touch. In April Helen will welcome two board members of the NVOF to London where they will visit King’s College Hospital, including the pioneering TMJ MDT Clinic.

WOUTER VAN LEEUWENWouter is een 33-jarige fysiotherapeut gespecia-liseerd in orofaciale therapie. In 2005 studeerde hij af als fysiotherapeut aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Een jaar later startte hij als 24-jarige zijn eigen praktijk Kinèsis Fysiotherapie in Ugchelen, samen met een collega. Na de opleiding OFT met succes

NV

OF

| N

ED

ER

LA

ND

SE

VE

RE

NIG

ING

VO

OR

OR

OF

AC

IAL

E F

YS

IOT

HE

RA

PIE

te hebben afgerond in 2011, startte Wouter in 2012 het Apeldoorns Netwerk Orofaciaal. Ruim een jaar later creëerde hij OFTA.nl, een platform voor patiënten en specialisten over orofaciale fysiotherapie in de regio Apeldoorn.In datzelfde jaar werd hij gevraagd toe te treden tot het bestuur van de NVOF en sinds juli is hij offi cieel bestuurslid. In deze hoedanigheid is Wouter verantwoordelijk voor de portefeuille pr en communicatie. Daarnaast is Wouter nauw betrokken bij de educatie van collega’s en speci-alisten. Hij deelt graag zijn kennis, onder andere door lezingen te geven aan de HAN over pr en profi lering van de praktijk. Door zijn bekendheid via OFTA.nl is Wouter gevraagd mee te denken bij andere projecten in zijn vakgebied. Hij verleent zijn medewerking aan ontwikkelingen van diverse consumentenplatforms in de zorg.

Klinisch redenerenWouter heeft altijd al de ambitie gehad om zijn vakgebied breder te zien dan alleen Nederland, geboeid door de werkwijze van internationale collega’s. Hij is dan ook zeer enthousiast over deze wisselwerking. “Het belangrijkste van deze samenwerking is dat we op deze manier van elkaar kunnen leren. Daardoor ondergaat de patiënt uiteindelijk een betere behande-ling”, aldus Wouter. Het was voor hem en voor zijn praktijk dan ook een hele eer dat collega’s uit Engeland op bezoek kwamen om enkele

behandelingen door te nemen.Het grote verschil tussen de werkwijze in Nederland en Engeland is dat men zich in Engeland uitsluitend richt op TMD-klachten. Dit komt onder meer door het ontbreken van geaccrediteerde opleidingen in Engeland op het gebied van orofaciale fysiotherapie. Wouter is breder geschoold en is ook specialist op het gebied van hoofd-, hals- en mondklachten. Daardoor valt het klinisch redeneren in een breder vlak.Volgens Wouter is het idee van een uitwisse-ling heel goed geweest omdat je via e-mail en telefoon niet alles kunt overbrengen. “Nu zitten ze naast je en kun je direct sparren over behan-delmethoden en werkwijzen, en deze meteen uitproberen bij de patiënt”, zegt Wouter. Niet alleen op professioneel niveau maar ook op sociaal niveau voelde Wouter een klik die hij zeer prettig vond: “Op deze manier wordt het samenwerken alleen maar gestimuleerd en vergemakkelijkt.”

Kennis blijven delenDe samenwerking en kennisuitwisseling is beide besturen zeer goed bevallen. Wouter is dan ook enthousiast over zijn aanstaande bezoek aan Engeland in april. Hij reist dan samen met de voorzitter naar Helen en haar collega’s, zodat ook voor hen duidelijk wordt hoemen in Nederland te werk gaat. Naast de samenwerking met ACPTMD is Wouter gevraagd om in Engeland lessen te verzorgen en kennis te delen met professionals en studenten. Zijn Engelse collega’s zijn met name enthousiast over het klinisch redeneren. Daar wil men graag meer over weten. “Het is belangrijk om kennis te blijven delen, ook op internationaal gebied. Daardoor kun je groeien als therapeut en als persoon”, zegt Wouter. “In ons vakgebied veran-dert er veel. Dan is het belangrijk om kennis te blijven delen om op deze manier op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen op nati-onaal en internationaal niveau. Onze samen-werking is een eerste stap en kan daarin veel betekenen. We zien een mooie en langdurige samenwerking tegemoet en wellicht het begin van een verdere internationale samenwerking.”

Wouter van Leeuwen

Wouter: ‘In ons vakgebied verandert er veel. Dan is het belangrijk om kennis te blijven delen om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen’

Page 46: FysioPraxis april 2015

46 S p e c i a l i S t e n k at e r n

FysioPraxis | april 2015

nV

Mt

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Ma

nU

el

e t

He

ra

pie

De meest beperkende vorm van lagerugpijn is die met uitstralende beenpijn veroorzaakt door een hernia. Een van de interventies is manuele therapie. De wetenschappelijke evidentie voor het effect van manipulaties bij een lumbaal radiculair syndroom blijkt echter matig. Ook een recent onderzoek laat aan duidelijkheid te wensen over.Tekst: dr. Ilse Swinkels-Meewisse

Afgelopen jaar verscheen er een interessant artikel over het effect van manipulaties bij patiënten met een hernia op het symptoma-tische segment. Het doel van de studie was enerzijds het effect te onderzoeken van high-velocity low-amplitude manipulaties (HVLA) op pijn en het ervaren effect door de patiënt, en anderzijds het verschil in ervaren effect van HVLA-manipulaties te verklaren tussen patiënten met kortdurende (< 4 weken) en chronische klachten (> 12 weken).

MethodeDesign en inclusie – Het design van de studie was een prospectieve cohortstudie met follow-up na 2 weken en na 1, 3, 6 en 12 maanden. Er werden 148 patiënten geïnclu-deerd vanuit een praktijk voor chiropraxie met een MRI-bevestigde hernia op het symptoma-tische segment. De specifieke techniek van de manipulatie was afhankelijk van het type hernia (intraforaminaal of paramediaan). Alle mani-pulaties betroffen HVLA side posture thrusts. Nametingen werden telefonisch gedaan.Uitkomstmaten – De primaire uitkomst was de algehele verandering zoals ervaren door de patiënt (Patient Global Impression of Change; PGIC). Alleen de scores ‘beter’ en ‘veel beter’ werden als klinisch relevant geacht. Secundaire uitkomstmaten waren NRS voor rugpijn en beenpijn, en de Oswestry Pain and Disability Questionnaire (OPDQ). Bij de intake werd om demografische en ziektespecifieke gegevens gevraagd.Statistische analyses – In de analyse werd de proportie verbeterde of verslechterde patiënten berekend. De student’s gepaarde t-toets werd gebruikt voor het verschil tussen de metingen van pijnscores. De Matched Paired Wilcoxon werd gebruikt voor de OPDQ-scores. Ook werden er subgroepanalyses (ongepaarde

Manipulaties bij hernia op symptomatische segment

Prospective observational cohort study

t-toets) verricht voor het verschil tussen chroni-sche en kortdurende patiënten.

ResultatenTwee weken na de intake verklaarde 69,9% van de patiënten zich sterk verbeterd. Dit percentage steeg na een jaar naar 88%. Tijdens de gehele follow-up waren er significante verbeteringen van NRS en OPDQ. Er waren geen significante verschillen in demografische of ziektespecifieke gegevens tussen acute en chronische patiënten. De gemiddelde duur van klachten bij chronische patiënten was 450,97 dagen (SD=624,82). Na een jaar was een iets hoger percentage chroni-sche patiënten verbeterd (n=37) dan in de groep acute patiënten (n=80) (respectievelijk 89,2% en 86,3%). De chronische patiënten gaven een gestage stijging van het percentage verbeterd te zien, terwijl de acute patiënten na 3 maanden een vermindering toonden van percentage verbeterd (van 94,5% naar 86,3%).

discussieDe studie volgde een protocol dat zeer gevoelig is voor bias. Zo was er geen controlegroep; randomisatie ontbrak en de patiënten werden geselecteerd uit de kliniek van de onderzoekers. Aan de andere kant is het een zeer pragmatisch protocol dat een goede reflectie is van de dage-lijkse praktijk. Dit houdt echter wel in dat de resultaten in dit licht bezien en geïnterpreteerd moeten worden.Door de afwezigheid van een controlegroep is er geen zicht op het natuurlijk beloop van de klachten. Het beloop is voor acute discushernia’s redelijk gunstig (na een jaar 70-87% globaal herstel) en vergelijkbaar met de effecten in deze studie. Binnen de groep acute patiënten bleken 11 patiënten een recidivering van klachten te hebben.Het gemiddelde aantal behandelingen in de eerste maand na intake was 11.20 (SD=3,61). Onduidelijk is welke interventies er nog meer werden uitgevoerd naast de manipulaties en welke behandelingen er gedurende de follow-up werden gegeven of door de patiënten werden gevolgd. Naast het risico van selectiebias is een beperking van de studie ook het kleine aantal chronische patiënten en het hoge percentage mannen binnen de populatie.

iMplicaties vooR de pRaktijkDoor de methodologische beperkingen van de studie kan het resultaat niet direct geïnterpre-teerd worden als effecten veroorzaakt door de manipulaties. Wanneer we kijken naar studies die er de laatste jaren zijn gedaan, dan lijken er positieve effecten te zijn. Het blijft evident dat er pas uitspraken gedaan kunnen worden over het effect van manipulaties bij radiculaire klachten veroorzaakt door een discogene hernia, wanneer er methodologisch goed opgezette trials worden gedaan. Vooralsnog kunnen er op grond van deze studie geen conclusies worden getrokken. Overigens werden er bij de 148 patiënten, behandeld met HVLA-manipulaties, geen negatieve bijwerkingen genoteerd.

Dr. E.J.C.M. Swinkels-Meewisse werkt als

manueel therapeut bij Praktijk voor fysiotherapie

en manuele therapie Coevering in Geldrop. Ze is

bereikbaar via [email protected].

Besproken artikelLeemann S, Peterson CK, Schmid C, et al. Outcomes of acute and chronic patients with magnetic resonance imaging confirmed symptomatic lumbar disc herniations receiving high-velocity, low-amplitude, spinal manipulative therapy: a prospective observational cohort study with one-year follow-up. J Manipulative Physiol Ther 2014;37:155-163.

Page 47: FysioPraxis april 2015

Accreditatievrijstelling voor een deelregister naar keuze

Evidence Based Practice MSc/Drs

START 14E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog

wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire

benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp

ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015START 14ESTART 14START 14START 14 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen.

T 010 416 93 93E [email protected]

Werkt u al met het Veldon® concept?!

www.backtogolf.nl

Mobilisation with Movement® Een veilige, 100% pijnvrije en effectieve manier van mobiliseren

voor alle fysiotherapeuten met sterke wetenschappelijke bewijsvoering

Cursus Mulligan Concept AB: 2 x 2 dagen Cursus Mulligan Concept C: 2 dagen Mulligan Concept Herhalingsdag Mulligan Specials SI en TMJ (kaakgewricht)

Cursussen zijn geaccrediteerd

www.mull iganconcept .n l

www.PsychFysio.nl Modulen 2015

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten

P Motiverende gespreksvoering+SFT - 3 dagen di 8/9, 29/9, 13/10.P Neurolinguïstisch programmeren - 3 dagen vr 2/10, 16/10, 6/11.P Dansante fysiotherapie - 8 dagen start 30/10.P ACT bij pijn - 3 dagen di 10/11, 24/11, 8/12.P Motorisch trainen bij musculo- - 4 dagen; dec skeletale pijn – EXT

[email protected] • 06-21867046Nieuwegein • www.psychfysio.nl

Een nieuwe klant binnenhalen? Valt niet mee!

Zet daarom de eerste stap naar nieuwe klanten door te adverteren

in FysioPraxis.

Bel 023-5714745 en vraag naar Remco Wijnhout, of mail [email protected]

voor gratis advies over de advertentiemogelijkheden.

postbus 20 - 2040 AA Zandvoort • [email protected]

Page 48: FysioPraxis april 2015

THE BEST VS THE RESTwat is jouw rol?

Voor een optimaal herstel wil iedereen de beste medische zorg.

Met onze TÜV-gecertifi ceerde, latexvrije tape garanderen wij

het beste materiaal. Eigenlijk is voor fysiotherapeuten en hun

patiënten maar één keus: CureTape.

www.curetape.nl

13891 Adv campagne Curetape.indd 1 22-04-13 09:15