Fysiopraxis 10 2014 def

48
FYSIO PRAXIS VAKBLAD VOOR DE FYSIOTHERAPEUT JAARGANG 23 • NummeR 10 • DeCemBeR 2014/JANuARI 2015 NIEUWE PRAKTIJKEN Anderhalvelijns revalidatie RONDETAFELGESPREK DO-IT: resultaten en toekomst IN DE PRAKTIJK Samenwerking Saxion en ijsfabriek Toekomst fysiotherapie Positionering in de integrale zorg 10 14 20

description

 

Transcript of Fysiopraxis 10 2014 def

Page 1: Fysiopraxis 10 2014 def

Fysiopraxisva k b l a d v o o r d e f y s i o t h e r a p e u t

JAARGANG 23 • NummeR 10 • DeCemBeR 2014/JANuARI 2015

NieuWe praktiJkeN

Anderhalvelijnsrevalidatie

roNdetafelGesprek

DO-IT: resultaten en toekomst

iN de praktiJk

SamenwerkingSaxion en ijsfabriek

Toekomst fysiotherapiepositionering in de integrale zorg

10 14 20

Page 2: Fysiopraxis 10 2014 def

Dat ligt voor de hand CHEMODIS

U kent Chemodol,

de hypo-allergene

afwasbare massage-

olie. Maar kent u

ook de verzorgende

producten van

Chemodis?

Er is een milde,

ongeparfumeerde

handshampoo

waarmee u uw handen

veilig kunt ontvetten.

En een huidverzach-

tende Handcare-crème

met vochtregulerende

bestanddelen waarmee

u uitdroging van de

handen tegengaat

en ze heerlijk soepel

houdt. En Chemasept,

een huidreinigings-

lotion met langdurige

werking. Uw leveran-

ciers kunnen u er alles

over vertellen.

Of bel voor meer

informatie:

0800-chemodis

(0800-24 36 63 47).

www.chemodis.nl

Chemodis B.V.Para-medische FarmaciePostbus 9160NL-1800 GD AlkmaarTel. +31 (0)72 - 520 50 83Fax +31 (0)72 - 512 82 14

Geen spoorvan Chemodol

Page 3: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

3

REACTIES KUNT U MAILEN NAAR [email protected]

REDACTIONEELINHOUD

Door de jaren heenBij dit december/januari-nummer bied ik u met trots het speciale jubileumnummer aan. Bij de voorbereidingen stuitte ik in de archieven op de allereerste uitgave van het Maandschrift gewijd aan de Heilgymnastiek, gepubliceerd in 1891. In deze eerste uitgave richtte de toenmalige hoofdredacteur en medeoprichter de heer Minkman het woord tot de toen nog 37 leden over de vereniging en vakinhoudelijke zaken. Nu, 125 jaar later, kunt u nog steeds lezen over ontwikkelingen in uw vak, de vereniging en het werkveld. Niet alleen over hoe het vak er anno nu uitziet, ook de toekomstige situatie komt in deze uitgave aan bod. We bieden u een doorkijkje naar de zorgvraag in drie regio’s in het Nederland van 2030. Een aantal hoogleraren komt aan het woord over het project DO-IT en de toekomst. Volgens deze hoogleraren is het vooral van belang dat de fysiotherapeut zich minder bescheiden opstelt én duidelijk maakt dat oefentherapie een bewezen gunstig effect heeft voor de steeds grotere groep ouderen. De hoogleraren geven ook aan wat er volgens hen in de toekomst gevraagd wordt van fysiotherapeuten aan kennis en vaardigheden. Natuurlijk komen ook de fysiotherapeuten van de toekomst aan bod. In een artikel over de samenwerking van hogeschool Saxion met de fabriek van Ben & Jerry’s geven studenten en docenten aan hoe zij opdrachten uitvoeren die passen binnen het Arbo- en gezondheidsbeleid.

Ik wens u veel leesplezier en een prachtig 2015!

Saskia BonHoofdredacteur FysioPraxis

5 Agenda en meer/Op de cover

6 KNGF-kort

8 Kort nieuws

10 Nieuwe praktijken

14 Rondetafelgesprek

18 Achter het nieuws

19 Opvattingen

20 In de praktijk

24 Achter het nieuws

25 Toekomstverkenning

29 KNGF-service

30 Test en techniek in beeld

32 Wetenschap - mixed methods

36 Wetenschap - beschouwingen

39 Wetenschap - Physical

Therapy Journal

41 Specialistenkatern

10

Meer info vindt u op www.fysionet.nl

FysioPraxis is het offi ciële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.

REDACTIEADRESKNGFPostbus 248 3800 AE AmersfoortE: [email protected]

EINDREDACTIEMieke van DalenE: [email protected]: 06 502 43 735

REDACTIE Adri ApeldoornSaskia Bon (hoofdredacteur)Karin HaksLidwien van Loon (specialistenkatern)François MaissanCaroline Speksnijder

ADVERTENTIESBureau Van Vliet B.V.advertentietarieven op aanvraagFrank OudmanE: [email protected] Wijnhout E: [email protected]: 023 571 47 45I: www.bureauvanvliet.com

ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDENEen particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aanko-mend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegter-mijn. Er volgt een verrekening naar rato

en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGENKNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00E: [email protected]

VERANTWOORDELIJKHEIDDe redactie beslist over de samenstel-ling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.

AUTEURSRECHT© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenig-vuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële

doeleinden vragen we een passende vergoeding.

BLADCONCEPTOnnink Grafi sche Communicatie BV

VORMGEVING Aad Koeleman, X-Media Solutions

DRUKWERKSenefelder Misset B.V.

FOTO OMSLAGWiep van Apeldoorn

ISSN0927- 5983

Page 4: Fysiopraxis 10 2014 def

accountants en belastingadviseurs

dé onafhankelijke adviseur voor de fysiotherapeut.

ook bij praktijkoverdracht.

Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep:

- Waarnemen of loondienst,- Praktijkstart, - Financiële en fiscale aspecten voor ondernemers, - Uw praktijk financieel bekeken, - Zin en onzin van het financiële jaarverslag, …

Misschien ook wat voor uw IOF of studievereniging?

bel voor meer informatie met Jacqueline van eekelen, 0317-41 91 35, of mail [email protected] kijk op www. seres.nl

OEDEEMTHERAPIE?

www.vodderschool.nl

*morgen toch maar

sigaren, whisky, en geen sport?

www.bewegingsgeneeskunde.nl

cursussen voor wie wil weten hoe het écht zit

*

Page 5: Fysiopraxis 10 2014 def

OP DE COVERAGENDA EN MEER

Januari 20156 januari t/m 17 maartGezondheidspsychologie voor de fysio-therapeut, Vergadercentrum Vredenburg 15 januariCAHAG Conferentie, Domus Medica 15 januari t/m 12 februariACT, Vergadercentrum Vredenburg 20 januariCursus Blessurepreventie hardlopen, Hotel Van der Valk Den Haag-Wassenaar20, 23, 27, 29 januariPraktijkgericht werken met hooggevoelig-heid, div. locaties20 januari t/m 12 mei Cursus Fysiotherapie in de thuiszorg, Vergaderboerderij Champ’Aubert 23 januariFunctionele bewegingsketens van de arm, Interfysiek 27 t/m 29 januariEvidence-based medicine in de klinische praktijk29 januari• Cursus Blessurepreventie hardlopen,

Golden Tulip Alkmaar • Lezing De patiënt met pijn aan de

achillespees; hoe gaan we daarmee om?, Groningen

Februari 20152 februariLezing Fysiotherapie thuis bij ouderen en chronisch zieken – bent u er thuis in?, Cuijk5 februariLezing De patiënt met pijn aan de achillespees, Bergen op Zoom10 februariWorkshop Ontspannen ondernemen, Amsterdam12 februariLezing De patiënt met pijn aan de achillespees, Baarn

16 februariLezing De voet doet ertoe (1): gezonde voetvorm en -functie, Haarlem17 februari• Workshop personeelsmanagement,

Zwolle• Lezing De voet doet ertoe (2): domein

van de fysiotherapeut!, Enschede/Hengelo

19 februariLezing Functionele training bij de voorstekruisbandrevalidatie, Bathmen

Maart 2015 3 maart• Lezing De voet doet ertoe (1),

Groningen• Lezing Fysiotherapie thuis bij ouderen

en chronisch zieken, Haarlem10 maartWorkshop Ontspannen ondernemen, Leiden/Den Haag11 maartLezing Functionele training bij de voorstekruisbandrevalidatie, Urmond17 maart• Lezing De voet doet ertoe (1), Arnhem• Lezing Fysiotherapie thuis bij ouderen

en chronisch zieken, Heerenveen• Lezing De patiënt met pijn aan de

achillespees, Enschede19 maartLezing Ethische dilemma’s in het dagelijks werk: wat kun je ermee?, Venlo

Mei 20151 t/m 4 meiWPT Congress (WCPT), Singapore6 t/m 9 mei10th World Symposium on Congenital Malformations of the Hand and Upper Limb, Luxor theater Rotterdam

AGENDA

Ruud van der Veen

Wie bent u? Ik werk als fysiotherapeut en fysiotherapie- wetenschapper bij de Stichting Revalidatie-geneeskunde Nederland in Zeeland. Daar-naast ben ik ook werkzaam in een reguliere revalidatiesetting. Die combinatie vind ik heel leuk en inspirerend.

Waar is de foto gemaakt?In de oefenzaal van onze locatie in Vlis-singen. We zijn daar onderdeel van de ‘Zorgboulevaart’, een gezondheidscentrum dat in de oude zeevaartschool is gevestigd.

Wat leest u vooral in FysioPraxis?De artikelen waarin nieuwe innovaties aan bod komen, en artikelen waarin kritisch wordt gekeken naar ons eigen handelen en hoe we dat kunnen verbeteren. Het artikel over nocebo, hoe zorgverleners mensen ook ziek kunnen ‘praten’ in FysioPraxis 7 van dit jaar, vond ik bijvoorbeeld erg interes-sant.

Waar bent u trots op?NeuroGym, een oefenprogramma voor men- sen met neurologische aandoeningen, dat ik met Jolande Grobbink-Smelt heb ontwik-keld toen ik nog in Enschede werkte. Dat programma wordt nu op diverse plaatsen in Nederland toegepast.

Waarom koos u voor fysiotherapie?Het was mijn tweede studiekeuze, ik heb zelfs tijdens mijn studie nog getwijfeld of dit wel was wat ik wilde. Pas door de verdie-ping tijdens mijn vervolgstudie fysiotherapie-wetenschap werd ik een vakidioot.

CorrectieIn het novembernummer van FysioPraxis staat op pagina 9 bij de foto van Physta de ver-keerde naam vermeld. De Physta werd niet uitgereikt door Manon Kluijtmans, maar door de nieuwe hoogleraar Fysiotherapiewetenschap Cindy Veenhof.

Foto

: Wie

p v

an A

pel

doo

rn

Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen: - www.fysionet.nl – agenda & MijnFysioNet - www.fysionetwerken.nl – kalender

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

5

Page 6: Fysiopraxis 10 2014 def

KNGF-FACTUUR 2015 BEGIN MAART IN UW MAILBOXDe Algemene Vergadering (AV) stelt in februari 2015 de contributie vast. Daarom ontvangen leden de KNGF-factuur 2015 begin maart in hun mailbox.

We versturen steeds meer digitaal: kostenbesparend én goed voor het milieu. Krijgt u uw facturen maandelijks, dan kunt u de eerste digitale factuur in december al verwachten. Dit zijn dan bijvoorbeeld correctiefacturen, credit-facturen of evenementfacturen. Betalen kan nu ook eenvoudig met iDEAL. Krijgt u de factuur liever (tegen vergoeding) op papier? Geef dit dan via uw persoonlijke pagina Mijn FysioNet aan ons door.

Vanaf 1 januari 2015 geldt de Werk-kostenregeling (WKR) voor alle werkge-vers. Hiermee komt defi nitief een einde aan het huidige systeem van vergoe-dingen en verstrekkingen aan perso-neel. Dit heeft consequenties voor uw praktijk.

Vóór 1 januari 2015 moet u de inrichting van uw fi nanciële administratie aanpas-sen en de vergoedingen en verstrekkingen aan personeel in kaart brengen. Dit kan de

nodige gevolgen hebben op arbeidsvoor-waardelijk, fi scaal en juridisch gebied. Aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen mag u in 2015 1,2 % van de totale fi scale loonsom besteden. Dit noemt men de ‘vrije ruimte’. Mocht deze vrije ruimte niet volledig worden benut, dan kan het restant niet wor-den meegenomen naar een volgend jaar. Wanneer de vrije ruimte wordt overschre-den, is er 80% eindheffi ng verschuldigd. Het is niet mogelijk vergoedingen en verstrek-kingen met terugwerkende kracht onder te

brengen in de vrije ruimte. Zorg dus dat uw administratie op orde is. Mocht u uw zaken nog niet op orde hebben, neem dan contact op met uw boekhouder of accountant.

Over welke kosten gaat het? De meest voorkomende kosten die invloed op het budget van de vrije ruimte hebben, zijn:• jaarlijkse uitjes en/of etentjes met het per-

soneel• al dan niet dagelijkse lunches voor het

personeel als daar geen bijdrage van de medewerker voor gevraagd wordt of for-faitaire bijtelling plaatsvindt

• verjaardagscadeaus• kerstpakketten• fi ets van de zaak• bedrijfskleding (afhankelijk of dit onder de

daarvoor geldende regels valt)• bedrijfsfi tness

Wist u dat?Aanvullende informatie over de Werkkosten-regeling vindt u in de KNGF Fysiotoolkit PZ. Wilt u meer weten of hebt u vragen, dan kunt op contact opnemen met onze Ledenvoorlichting via [email protected] of telefonisch via 033 – 467 29 29.

UITGELICHT

WERKKOSTENREGELING

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

KORT NIEUWSKORT NIEUWS

K N G F - K O R T6

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

ONDERNEMERS-EVENT KRIJGT VERVOLGOp 21 november vond het 4e Ondernemers-Event in de Galgenwaard plaats. Ruim 250 deelnemers volgden een inspirerend pro-gramma met minor masterclasses over onder meer (product)innovatie, praktijkmar-keting en communicatie, fi nancieel manage-ment en personeel en organisatie. Winnaar van de KNGF Innovatie Award 2014 was EXO-L met EXO-L® Externe Enkelband.

De deelnemers waren enthousiast over het event. De minor masterclasses krijgen in 2015 dan ook een vervolg. We houden u op de hoogte!

Page 7: Fysiopraxis 10 2014 def

Van studiebank naar behandeltafel

IntervIew met Lars BrouwerWelke opleiding(en) heb je doorlopen?“Ik ben begonnen met MBO Sport en Bewegen met als specialisatie medisch agoog. Tijdens deze opleiding ben ik erachter gekomen dat ik goed was in de omgang met mensen en ik hechtte waarde aan het verhelpen van fysieke problemen die patiënten hadden. Na de MBO-opleiding te hebben afgerond, ben ik fysiotherapie gaan studeren aan de Hogeschool Utrecht. Deze studie heb ik vorig jaar augustus afgerond.”

Had je al een richting/specialisatie in gedachten toen je begon met studeren?“Tijdens mijn HBO-studie heb ik nog niet gedacht aan specialisaties. Ik probeer nu zoveel mogelijk ervaring op te doen in verschillende sectoren van fysiotherapie. Hierdoor kan ik later een gerichte keuze maken voor een specialisatie, dat is wel mijn doel.”

Welke ervaringen heb je die je cv interessant maken?“Ik heb veel ervaring opgedaan bij mijn sta-ges van MBO en HBO. Tijdens mijn MBO-opleiding heb ik een jaar lang stagegelopen in een verzorgingshuis; dit maakt mij aan-trekkelijker in de geriatrische sector. Tijdens mijn HBO-opleiding heb ik in totaal 13 maanden stagegelopen. Dit heb ik in zowel de geriatrische revalidatie als particuliere praktijk gedaan. Ook heb ik zwemtraining gegeven aan verstandelijk beperkten en heb

ik veel ervaring als stoelmasseur. Na mijn afstuderen heb ik verschillende waarnemin-gen gehad in verschillende takken van fysio-therapie, dit zal mij aantrekkelijker maken bij mijn volgende sollicitaties.”

Hoe ben je gaan solliciteren?“Toen ik vorig jaar augustus afgestu-deerd was, ben ik volop gaan solliciteren. Via google maps ben ik gaan kijken naar interessante fysiotherapiepraktijken in de buurt. Ik heb open sollicitaties verstuurd naar de praktijken die mijn interesse had-den. Daarnaast reageerde ik op de vaca-tures die werden aangeboden op Fysionet, Fysiovacature.nl en Fydalo. Ik heb hierdoor een aantal sollicitatiegesprekken gehad, maar ik ben het niet geworden, meestal door gebrek aan werkervaring.”

Waar ben je nu werkzaam?“Ik ben nu waarnemend fysiotherapeut bij Zorgspectrum de Geinsche Hof in Nieuwegein. Ik heb waarnemingen gehad via mijn oude stageplaats en via een studie-genootje. Als ik tijdelijk niet werkzaam kan zijn als fysiotherapeut, zoek ik naar bijbaan-tjes om mijn maandelijkse lasten te kunnen financieren.”

Ben je tevreden met wat je tot nu toe hebt bereikt met fysiotherapie?“Persoonlijk zou ik nu liever een vaste aan-stelling hebben of wat meer zekerheid qua werk. Maar gezien het huidige werkklimaat ben ik blij dat ik als fysiotherapeut aan het werk kan. Eind december verloopt mijn

studenten interview

Lars Brouwer, 24 jaar, ruim een jaar geleden afgestudeerd

waarneming en ik hoop wel dat ik in januari weer als fysiotherapeut kan gaan werken. Het maakt mij niet uit in welke sector van fysiotherapie, ik vind elke sector interessant en ik heb een brede ervaring. Daardoor ben ik multifunctioneel inzetbaar. Ik ben gericht op zoek naar werk voor in januari. Helaas is er nog weinig aanbod. Bent u als praktijk of zorgcentrum geïnteresseerd in mij, mail dan naar [email protected].”

7

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

7

waarnemen In de vrIjgevestIgde praktIjkBent u startend fysiotherapeut? En wilt u ervaring opdoen in verschillende vrij-gevestigde praktijken als waarnemer? Of hebt u juist al jaren werkervaring en gaat u nu werken als waarnemer? Of bent u werkgever en wilt u zelf tijdelijk gebruikmaken van een waarnemer in uw praktijk?

Waarnemen in de vrijgevestigde praktijk kan op verschillende manieren worden ingevuld:

1. Collegiale waarneming binnen dezelfde praktijk

2. Inhuren van een beroepswaarnemer (zzp’er) met een VAR-verklaring

3. Waarneming op grond van een arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd

4. Waarneming via het uitzendbureau5. Collegiale waarneming door een collega

van een andere praktijk

Wilt u meer weten over de verschillende vormen van waarnemen? Log dan in op FysioNet en kijk bij producten en diensten in het dossier waarnemen. Hier vindt u ook links naar handige websites en producten van het KNGF die u verder op weg helpen.

Voor vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met onze Ledenvoorlichting via [email protected] of telefonisch via 033 – 467 29 29.

Page 8: Fysiopraxis 10 2014 def

KORT NIEUWSKORT NIEUWS

8 O V E R I G K O R T N I E U W S

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Bijna 2.200 Nederlanders zijn honderd jaar of ouder. Dat is ruim twee keer zo veel als in 2000. Tussen nu en 2025 zal het aantal 100-plussers waarschijnlijk weer verdubbelen. Dat er zo veel hoogbejaarden zijn, komt volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) door “dalende sterftecijfers op gevorderde leeftijd”. De 100-plussers zijn “opvallend gezond” en hebben weinig last van ouderdomsziektes. Onder de 100-plussers zijn nu veel meer vrouwen dan mannen, maar in de komende jaren zullen meer mannen hun honderdste verjaardag halen. “Een verklaring hiervoor is dat mannen steeds minder zijn gaan roken en vrouwen juist meer”, aldus het CBS.

Bron: www.nu.nl

100-PLUSSERS ZEER GEZOND

AANTAL EEUWLINGEN IN VEERTIEN JAAR VERDUBBELD

15 jaar PEDro

NEDERLANDSE PUBLICATIE IN TOP 15 VAN BESTE STUDIESPEDro (Physiotherapy Evidence Database) bestaat 15 jaar. Om dit te vieren werden gebruikers van PEDro uitgenodigd om de beste en meest invloedrijke gerandomi-seerde gecontroleerde studies ooit gepu-bliceerd in de fysiotherapie, te nomine-ren. Een internationaal panel bestaande uit fysiotherapeut-onderzoekers heeft uit alle nominaties 15 studies geselecteerd. De 15 topstudies kunt u vinden op www.pedro.org.au - What’s new – PEDro 15th anniversary. De eerste auteurs komen uit 7 landen: United Kingdom (4x), Australië (4x), USA (2x), Noorwegen (2x), Zweden (1x), Brazilië (1x) en Nederland (1x). De nomi-natie van deze Nederlandse publicatie van onder anderen Sandra Beurskens en Albère Köke is een statement voor de fysiotherapie in Nederland. Met beide wetenschappers werkt het KNGF samen aan onder andere de richtlijnenontwikkeling.

Beurskens AJ, de Vet HC, Köke AJ, Lindeman E,

Regtop W, van der Heijden GJ, Knipschild PG.

Effi cacy of traction for non-specifi c low

back pain: a randomised clinical trial. Lancet

1995;346(8990):1596-1600.

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

Page 9: Fysiopraxis 10 2014 def

Foto

: Wie

p v

an A

pel

doo

rn

9

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Een custom made implantaat van titanium. Dat gebruikt Medisch Spectrum Twente (MST) sinds dit jaar bij patiënten met een nek-hernia. Waar voorheen nog een standaard plastic plaatshouder werd gebruikt, wordt er nu een van titanium op maat gemaakt. Groot voordeel is dat deze dezelfde structuur als bot heeft en dus goed door het lichaam wordt verdragen en er minder kans is op inzakken en dus mogelijk op minder nek-klachten.

3D-geprinte titanium implantaten zijn aan hun opmars begonnen binnen de wervelkolomchirurgie. Het 3D-printen van titanium-poe-der maakt het mogelijk om de bot-

structuur van de wervel na te boot-sen en de anatomische kenmerken van het geopereerde niveau te waarborgen, waardoor het implan-taat beter past. Inmiddels zijn 25 patiënten op deze manier geope-reerd; met hen gaat het goed.

Samen met MCH is MST het enige ziekenhuis in Nederland dat op dit moment op deze manier werkt. Een innovatie waarbij men afstapt van de standaardimplantaten en overgaat op maatwerk. Juist dit laat zien dat continu verbeteren, ontwikkelen en het gebruikmaken van de nieuwste innovaties in het belang is van de patiënt.

Bron: MST

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

3D-printer maakt implantaat voor patiënten met nekhernia

Meer dan een miljoen mensen lijden in Nederland aan een hart- of vaatziekte en één op de vier Nederlanders sterft als gevolg van deze aandoening. Meer dan 55% van perso-nen tussen 45 en 65 jaar zoekt medische infor-matie op internet en sociale media. Voor car-dioloog Lukas Dekker en Dennis van Veghel, manager van het Catharina Hartcentrum, was dit de aanleiding om hart.volgers.org te initiëren. Op dit sociale-mediaplatform delen hartpatiënten, familieleden en medisch speci-alisten informatie en ervaringen.

Vragen stellenDe kwaliteit van de informatie wordt con-tinu bewaakt door de medische experts.

Nieuw platform: hart.volgers.org

kostenreDuctie Door sociale meDiaGebruikers van het platform kunnen direct vragen stellen aan medisch specialisten. Lukas Dekker: “Als arts krijg ik al steeds meer positieve feedback tijdens patiënten-contacten over hart.volgers.org op de poli-kliniek of op de behandelkamers. Patiënten weten beter wat hun te wachten staat en voelen zich meer vertrouwd, omdat ze de ervaringen van andere patiënten met het-zelfde probleem vernomen hebben. Oud en jong vindt en gebruikt onze website. Patiënten zijn zeer open en waarderen de vertrouwelijkheid. Veel vragen gaan over onduidelijkheid en onzekerheid, die klaar-blijkelijk niet goed waren geadresseerd in de spreekkamer. De werkdruk bij artsen,

het streven naar efficiëntie en de beperkin-gen van een geconcentreerd bezoek aan een poli maken dat er heel veel open eind-jes blijven, waar patiënten in hun dagelijks leven veel last van hebben. Gelukkig kun-nen deze vragen en onzekerheden via de website bijna altijd goed opgelost worden, ofwel via het inhoudelijke antwoord van een expert, ofwel via een gedeelde ervaring van een medepatiënt. “

KostenreductieHet zou voor mij zeer interessant zijn om wetenschappelijk te onderzoeken wat het effect van websites zoals de onze is op de levensstandaard van patiënten. Ook denk ik dat dit het aantal bezoeken aan een zie-kenhuis of arts kan verminderen. Vele acute bezoeken betreffen vaak onzekerheid of twij-fel bij de patiënt; als deze met de website, al is het maar met 10%, kan worden verminderd, levert dit een enorme kostenreductie op.”Bron: Emerce

Page 10: Fysiopraxis 10 2014 def

N i e u w e P r a k t i j k e N

ivo van Loo (l.)

10

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

‘Anderhalvelijns’ revalidatie met alle mogelijke disciplinesRevalideren doen de meeste mensen in een gespecialiseerd revalidatiecentrum. Of, wanneer dat mogelijk is, met behulp van een gespecialiseerde fysiotherapeut thuis. In Zeeland is daar sinds een paar jaar een nieuwe vorm bijgekomen: poli- klinische revalidatiegeneeskunde binnen de fysiotherapie-praktijk, waarbij toch een volledig revalidatieteam betrokken is. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie) | Fotografie: Wiep van Apeldoorn

IvO van LOO, eigenaar van de Stichting Revali-datiegeneeskunde nederland, vertelt hoe het idee voor de stichting ontstaan is. “Iedere fysiotherapeut komt ze wel in zijn of haar praktijk tegen: mensen met complexe klachten, of mensen met chronische pijn bij wie de eer-stelijnszorg niet genoeg resultaat oplevert. Mensen met fibromyalgie bijvoorbeeld of met artrose. Ook zie je regel-matig mensen met aandoeningen als MS en Parkinson

die eigenlijk meer gebaat zouden zijn bij een multidiscipli-naire behandeling. voor deze groepen patiënten hebben wij een concept ontwikkeld voor revalidatie, waarbij alle benodigde specialisaties betrokken zijn en waarbij altijd een revalidatiearts de leiding heeft.”

Stepped care Er zijn wel meer praktijken in nederland die poliklinische revalidatie aanbieden. Wat maakt dit con-cept zo uniek? “Onze multidisciplinaire aanpak. We wer-ken volgens het stepped-care-principe, waarbij de inzet van diverse disciplines afhankelijk is van hoe de behande-ling verloopt. Zo kun je van ‘watchful waiting’ naar behan-deling met een compleet multidisciplinair behandelteam, wat ons heel flexibel maakt. Wat je helaas soms wel ziet gebeuren bij reguliere revalidatietrajecten, is miscommu-nicatie tussen de diverse lijnen en instanties. Iedereen zit op zijn eigen eilandje en daardoor gaan soms dingen mis. Daarom hebben wij gekozen voor een geïntegreerde aan-

Stichting Revalidatiegeneeskunde Nederland

Page 11: Fysiopraxis 10 2014 def

11

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

pak, waarbij we zelf alle mogelijke specialismen in huis hebben die de patiënt nodig zou kunnen hebben bij de revalidatie. Dat is uniek. Bovendien zijn de zorgverleners allemaal bij ons in loondienst. Bijvoorbeeld onze drie psy-chologen, twee maatschappelijk werkers, drie logopedis-ten en twee diëtisten. We hadden er natuurlijk ook voor kunnen kiezen om steeds een zzp’er in te huren wanneer een patiënt behoefte heeft aan een ander specialisme. Maar wat voor mij voorop stond toen ik met de stichting begon, was dat ik de allerhoogste kwaliteit wilde leveren. Om daar grip op te houden, vind ik het noodzakelijk dat onze medewerkers in loondienst bij ons zijn. Het is ove-rigens wel lastig om de beste medewerkers te vinden; ik kan sommige medewerkers geen fulltime contract aan-bieden, daarvoor hadden we, zeker in de aanloopfase, nog niet genoeg patiënten. Maar inmiddels zijn we flink aan het groeien en is dat niet meer zo’n probleem. Omdat onze patiënten over het algemeen complexe problematiek hebben, zijn veel specialismen ook daadwerkelijk bij elke patiënt betrokken en is er dus volop werk te verrichten.”

Alles draait om de patiënt Een ander voordeel van poliklinische revalidatie is volgens Ruud van der Veen, fy-siotherapeut binnen de stichting, dat alles om de patiënt draait en niet om de behandelaren. “Iemand die in een revalidatiekliniek verblijft, heeft te maken met een vast dagschema. Bij ons bepaalt de patiënt samen met ons wanneer hij welke vorm van therapie volgt. Dat kan in een van onze locaties zijn, maar we kunnen eventueel ook bij de patiënt thuis komen. Dat heeft als voordeel dat je de therapie nog meer kunt toespitsen op situaties die de patiënt daadwerkelijk in het dagelijks leven tegenkomt, in tegenstelling tot behandeling in een revalidatiecentrum.”

Ruud van der Veen (midden)

Vlaggenschip De stichting heeft momenteel vestigin-gen op zes locaties, allemaal in Zeeland: in Wemeldinge, Kruiningen, Kapelle, Goes, Zierikzee en Vlissingen. Van Loo: “Om onze zorg zo laagdrempelig mogelijk te maken, hebben we onze vestigingen zodanig verspreid dat er al-tijd wel een in de buurt is, waar je ook woont in Zeeland. De vestiging in Vlissingen is een heel bijzondere, want we hebben daar twee verdiepingen gekocht van de Zorgbou-levaart, een nieuw gezondheidscentrum dat in de voorma-lige zeevaartschool gevestigd is. Deze vestiging moet ons vlaggenschip worden. In dat gebouw is ook een zorghotel gevestigd. Door ons hier te vestigen leren andere zorgver-leners ons kennen en zullen ze misschien eerder geneigd zijn om hun patiënten naar ons door te verwijzen.”

Financiering Deze manier van revalidatie heeft voor de patiënt het voordeel dat die dicht bij huis is en op zijn ei-gen, persoonlijke situatie is toegespitst. Is het ook een goedkopere manier van revalideren? “In principe wel. We kunnen veel goedkoper werken dan revalidatiecentra om-dat we bijvoorbeeld minder overheadkosten hebben. De bekostiging is echter wel een punt van zorg voor ons. We werken momenteel via het restitutietarief, waardoor we een percentage van een marktconform tarief krijgen van de zorgverzekeraars. Soms is dat 40%, soms 80% van de kosten van een behandeling. We volgen de ontwikkelingen rondom het afschaffen van artikel 13 van de Zorgverzeke-ringswet dan ook met argusogen. Wanneer die wet wordt afgeschaft, betekent dat dat zorgverzekeraars voortaan alleen nog maar zorg van gecontracteerde aanbieders hoeven te vergoeden. Los van het feit dat dit de vrije art-senkeuze in de weg staat en nieuwe initiatieven de nek om draait, zou dat voor ons ook betekenen dat patiënten >>

Van der Veen: ‘Al onze disciplines werken evidence based’

Page 12: Fysiopraxis 10 2014 def

3-daagse cursus: 15, 16 en 17 april 2014

Locatie: Burggolf Haverleij, Den Bosch

Docenten: Jay Platt (USA) & René Claassen (NL)

De cursus is geaccrediteerd voor algemeen register (22 pnt)

Meer informatie en inschrijven via:

www.backtogolf.nl

3-daagse cursus: 15, 16 en 17 april 2014

Locatie: Burggolf Haverleij, Den Bosch

Docenten: Jay Platt (USA) & René Claassen (NL)

De cursus is geaccrediteerd voor algemeen register (22 pnt)

Meer informatie en inschrijven via:

www.backtogolf.nl

Ter overname aangeboden in Oldenzaal:Fulltime maatschap deel, eventueel te verdelen in 2 parttime maatschap delen.

De praktijk bestaat uit 4 maatschap leden en is HKZ gecertificeerd.Het praktijkpand is in eigendom en zal betrokken worden in de overname van het maatschap deel.

Ben jij, als collega, geïnteresseerd om je zelfstandig te vestigen, dan zien wij graag je reactie met CV voor 31-01-2015.

Maatschap voor Fysiotherapie KruisstraatKruisstraat 87573 GJ OldenzaalTelefoon 0541-514833info@fysiotherapiekruisstraat.nlwww.fysiotherapiekruisstraat.nl

“We hebben nooit geweten dat Intramed zo compleet is”.

• Voldoet aan de KNGF verslagleggingsrichtlijn• De meetinstrumenten PSK, VAS (algemeen, pijn, stijfheid), DRI en NPRS

zijn standaard opgenomen, maar u kunt ook zelf vragenlijsten en testen samenstellen. Met mogelijkheden om deze door patiënten zelf in te laten

vullen en de testresultaten in overzichtelijke grafieken weer te geven.• Met de knop ‘Tarieven updaten’ kunt u tarieven automatisch ophalen• Beveiligt online declareren bij alle zorgverzekeraars (VECOZO)• Oude verslaglegging gemakkelijk converteren naar de nieuwste

verslaglegging • Fysiotherapeutische diagnose wordt automatisch samengesteld uit

ingevoerde gegevens• Een groot deel van het kwaliteitsjaarverslag fysiotherapie kan automatisch gegenereerd worden• Deskundige helpdesk, ook ’s avonds

Met Intramed PLUS een volledig EPD

Een goed EPD bevordert de inhoudelijke kwaliteit, doelmatigheid en transparantie van de zorg. Daarnaast brengt het de gezondheidstoestandvan de patiënt in kaart en ondersteunt het de fysiotherapeut in klinisch redeneren en besluiten.Een greep uit de mogelijkheden die Intramed PLUS te bieden heeft:• Aanvullende richtlijnen KNGF (18 stuks)• Aanvullende richtlijnen specialismen (5 stuks)• Bijbehorende meetinstrumenten (129 stuks)• Behandelrichtlijnen (24 stuks)• Voldoet aan de Agis/Achmea eisen (en andere verzekeraars) voor

plus-contracten• Online vragenlijsten afnemen (ook eigen vragenlijsten)• Online intake patiënt (2014)• Fysioplan en ParaBench praktijkdashboard zijn standaard opgenomen

Intramed PLUS biedt meer, kijk voor alle mogelijkheden op onze website

Wilt u online werken? Dan bieden wij u Intramed OnLine aan:Veilig en snel online werken met een betrouwbare partner. Kijk voor meer informatie op onze website

Intramed levert uiterst overzichtelijke, efficiënte en betaalbare software voor de zorg. Software die inmiddels bijna 20.000 professionele (para)medici ondersteunt in hun dagelijkse bedrijfsvoering. Altijd up-to-date en met de zekerheid van alleen de allerbeste support door mensen die het pakket door en door kennen.

Een greep uit de basisfunctionaliteiten van Intramed:

Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk:www.intramed.nl/fysiotherapie

Gegevens meenemenWij bieden ruime mogelijkheden om gegevens van uw huidige softwarepakket over te nemenin Intramed. Meer informatie bij de afdelingVerkoop & Administratie op 0182 – 621 107

Noordkade 94 - 2741 GA WaddinxveenT 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 [email protected]

Complete praktijksoftwarevoor de fysiotherapeut

BedanktIntramed!

THEORIE�EN�PRAKTIJK�VAN�DE�BEHANDELING

FUNCTIESTORINGEN�IN�GEWRICHTENVAN

Drie-dimensionale Arthrokinematische�Mobilisatie

DAM��CURSUSSEN

18.00-22.00�UUR,�LEIDSE�HOGESCHOOL

INTRODUCTIE :���3�avonden��start:��jan�en�sept�'1W ERVELKOLOM : 8�avonden��start:��mrt�'15EXTREMITEITEN 9 avonden start:��sept�'15BEKKEN :���5�avonden��start:��sept�'15KLINISCHE�VIDEO/FOTO ANALYSE 8�avonden��start:��okt��'15

(24�pnt) 5(64�pnt)(72�pnt):(40�pnt)

(52�pnt):Haagse�Hogeschool,�geen�Introductiecursus�nodig.

Volgorde�en�aantal�cursussen�zijn�vrij�te�kiezen.Vóór�Extremiteiten Wervelkolom�is�de�Introductiecursus�(eenmalig)�verplicht.

Readers�en�Praktijkboek��inbegrepen.of

Uitgebreide�informatie�op�de�website:

[email protected]

Sinds�1986.Jaarlijkse�actualisatie.

Geaccrediteerd�voor�de�registers:Algemeen�fysiotherapeuten�c.q.

Bekkenfysiotherapeuten

Page 13: Fysiopraxis 10 2014 def

N i e u w e P r a k t i j k e N 13

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

van wie de verzekeraar geen contract met ons heeft, niet meer voor onze manier van revalideren kunnen kiezen. En dat zou heel jammer zijn. De wetswijziging is inmiddels door de Tweede Kamer. Het is nu aan de Eerste Kamer om zich erover te buigen. Het blijft spannend hoe dit zich gaat ontwikkelen.”

Zorgpaden Omdat deze manier van werken nieuw is, moeten er ook nieuwe zorgpaden ontwikkeld worden. Van Loo: “Samen met onze partners, zoals ziekenhuizen, zijn we daar momenteel druk mee bezig. Onder meer de zorg-paden voor oncologie en COPD zijn al af. Het is onze inten-tie om aan die zorgpaden ook DBC’s te hangen. We hopen dat voor het einde van het jaar voor elkaar te hebben. Dan hopen we ook te beschikken over een HKZ-certificaat voor onze revalidatiezorg. De praktijk van waaruit de Stichting Revalidatiegeneeskunde Nederland is ontstaan, heeft dat certificaat natuurlijk al jaren geleden behaald, maar deze nieuwe vorm van zorg moet ook gecertificeerd worden. Wij zijn er helemaal klaar voor, kom maar op met die audit! Want een certificering zou het voor ons ook gemakkelij-ker maken om contracten te sluiten met verzekeraars. We voldoen uiteraard aan alle eisen en we werken volgens alle geldende richtlijnen, maar het is altijd goed om dat met een HKZ-certificaat te kunnen onderbouwen.”

Kennis delen Op dit moment doet de Stichting Revali-datiegeneeskunde Nederland nog geen eigen onderzoek. Van der Veen: “Maar we staan daar zeker voor open. Zelf ben ik opgeleid tot klinisch gezondheidswetenschapper

en ben ik ook werkzaam in een academische setting in de revalidatiegeneeskunde. Onderzoek in de eerste lijn is moeilijk te initiëren, maar het zou goed zijn wanneer we zouden kunnen participeren in wetenschappelijk onder-zoek. Verder houden we natuurlijk alle wetenschappelijke ontwikkelingen en onderzoeken nauwgezet in de gaten. Het spreekt voor zich dat al onze disciplines evidence based werken, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. Die kennis delen we onderling ook met elkaar. Dat is een van de vele gebieden waarop de samenwerking als team met diverse disciplines meerwaarde heeft.”

Toekomst Hoe ziet Van Loo de toekomst voor zich? Waar staat de Stichting Revalidatiegeneeskunde Nederland over vijf jaar? “Dat is koffiedik kijken. Veel hangt natuurlijk af van de ontwikkelingen rondom artikel 13 van de Zorgverzeke-ringswet. Maar wat ik in het ideale scenario voor me zie, is dat onze aanpak dan bekendstaat als baanbrekend in de gezondheidszorg. Qua groei in het aantal locaties denk ik dat wij de markt in dit deel van Zeeland zelf gaan bedienen, maar wanneer er elders in het land andere praktijken zijn die ook eenzelfde manier van werken voorstaan en zich bij ons willen aansluiten, zou dat natuurlijk leuk zijn. Ik vind wel dat het geen halfslachtige kopieën mogen worden van wat wij hier doen. De borging van de kwaliteit moet strak blijven. En verder hoop ik dat zorgverleners weten dat hun patiënten met complexe problemen bij ons terechtkunnen. Dat vermin-dert hopelijk het aantal zorgzoekers, mensen die van de ene zorgverlener naar de andere gestuurd worden. Bij ons heb-ben ze alle specialismen tot hun beschikking, zodat we hen adequaat kunnen helpen.”

Van Loo: ‘Wij hebben gekozen voor een geïntegreerde aanpak, waarbij we zelf alle mogelijke specialismen in huis hebben’

ivo van Loo (l.) en ruud van der Veen

Page 14: Fysiopraxis 10 2014 def

1414

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Mariëtte de Rooij

R O N D E TA F E L G E S P R E K

Nederlandse fysiotherapeuten voorzien van relevante wetenschappelijke onderbouwing. Dat was kort gezegd de doelstelling van DO-IT (Designing Optimal Interventions in physical Therapy), een ambitieus samenwer-kingsprogramma waarin promoverende fysiotherapeuten en hun begeleiders aan vier universiteiten samen onderzoek doen. Inmiddels nadert het programma zijn afronding; een belangrijke conclusie is dat intensief oefenen bij veel aandoeningen helpt. Een rondetafelgesprek met betrokkenen.Tekst: Pieter van Megchelen | Fotografie: Wiep van Apeldoorn

“HET Is uNIEk wat hier gebeurd is: dat er vanuit de beroepsgroep zelf een programma is opgezet, gefinan-cierd met geld van beroepsbeoefenaren”, zegt prof. dr. Rob de Bie (Maastricht university). “En het zijn niet zo maar losse projecten”, zegt prof. dr. Ria Nijhuis (Radboud uMC Nijmegen, opvolger van prof. dr. Rob Oostendorp). “We hebben echt meerwaarde gecreëerd door een samenhangend programma. Het was voor jonge collega’s een kans om bij te dragen aan een betere onderbouwing van het vak.” Dat er behoefte bestond aan zo’n samen-hangend programma was al jaren duidelijk. Maar hoewel

Aan de slag met chronisch zieke ouderen!

er prachtige beleidsnotities lagen waarin gepleit werd voor een samenhangend onderzoeksprogramma in de fysio-therapie, bleef deze aanbeveling in de spreekwoordelijke la liggen. Het kNGF nodigde de hoogleraren (zie kader pag. 17) uit om op zoek te gaan naar gemeenschappe-lijke thema’s. Na een jaar voorbereidingen vroegen zij het kNGF/WCF om financiële ondersteuning. Met dat geld konden vier fysiotherapeuten promotieonderzoek doen; de begeleiding werd betaald door de universiteiten. Toen DO-IT eenmaal liep, werden ook regelmatig aanvullende subsidies binnengehaald, onder andere van ZonMw.

De oogst van DO-IT en de fysiotherapeut van de toekomst

Oefentherapie artrose ondanks comorbiditeit?Mariëtte de Rooij: “Ons onderzoek naar de behandeling van astrose-patiënten met comorbiditeit moet nog worden afgerond. We hebben een protocol opgesteld voor hoe de fysiotherapeuten oefentherapie moeten aanpassen als de patiënt lijdt aan andere aandoeningen zoals COPD of hartfalen. Dat protocol is getest in een pilotstudie en het blijkt goed uitvoerbaar te zijn, mits de fysiotherapeut goed doorvraagt en in staat is tot klinisch redeneren. Het komt erop neer dat je je tel-kens afvraagt: heb ik voldoende gegevens om de volgende stap te kunnen zetten? Of moet ik toch nog even overleggen met bijvoor-beeld de behandelend specialist? Het onderzoek dat nu loopt, is een vergelijking tussen een groep artrosepatiënten met comorbiditeit die aangepaste oefentherapie krijgen en een groep patiënten die op de wachtlijst staan. We hopen aan te tonen dat ook deze patiënten met comorbiditeit effectief kunnen oefenen, en dat de oefentherapie leidt tot minder pijn en beter functioneren.”Dekker: “In de huidige situatie is de fysiotherapeut begrijpelijkerwijs voorzichtig bij het behandelen van patiënten met ernstige comorbi-diteit. Wij denken dat de behandeling van artrose bij deze patiënten daardoor suboptimaal verloopt, wat natuurlijk ook gevolgen heeft voor de algehele mobiliteit en de kwaliteit van leven. We zijn dan ook heel benieuwd naar de uitkomsten.”

Page 15: Fysiopraxis 10 2014 def

1515

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

>>

Nienke de Vries

van invloed kunnen zijn op de klachten en de interventie. Richtlijnen zijn meestal ontwikkeld op grond van weten-schappelijke studies bij een enkele aandoening, waarbij patiënten met comorbiditeit worden uitgesloten. Dat maakt het lastig om zo’n richtlijn toe te passen patiën-ten die wel aan comorbiditeit lijden. In de vier projecten binnen DO-IT was comorbiditeit juist geen reden om de patiënt uit te sluiten. Maar daarmee maakten de onder-zoekers het zichzelf niet gemakkelijk. Het analyseren van resultaten wordt lastiger, er zijn meer patiënten nodig om voldoende statistische zekerheid te bereiken en ook bij het aanvragen van aanvullende subsidies was het een struikelblok. Maar de resultaten sluiten straks wel veel beter aan bij de dagelijkse praktijk. ‘In het echt’ heeft een patiënt met artrose immers vaak ook nog een andere aandoening zoals COPD of diabetes. Promovenda Nienke de Vries: “Als ik met collega’s praat, merk ik dat ons werk voorziet in een behoefte. Onze uitkomsten zijn herken-baar, mensen kunnen er direct mee aan de slag.” Dr. Ilse Mesters (copromotor in Maastricht): “Neem bijvoorbeeld de zes-minuten-wandeltest bij COPD. Zoals die in de literatuur omschreven staat, heb je daar een ruimte voor nodig die in geen enkele normale praktijk te vinden is. Wij hebben de uitvoering aangepast aan een loopafstand van 10 meter, nieuwe normwaarden bepaald en geven de bijbehorende nieuwe berekening, zodat het in praktijk wel op een goede manier werkt.”Dekker: “Utrecht heeft veel bijgedragen vanuit zijn kennis van de inspanningsfysiologie. Die expertise heeft meege-speeld in alle projecten, bij de ontwikkeling van een behandelprogramma en de interpretatie van meetresul-

Onderzoeksthema’s Prof. dr. Joost Dekker (Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam), voorzitter van DO-IT: “De vier universitaire centra die samenwerken in DO-IT zijn uitgegaan van de onderwerpen waar we al ervaring mee hadden: in Nijmegen was dat het thema kwetsbare ouderen, in Maastricht mensen met COPD, in Utrecht jongeren met cystic fibrose en wij in Amsterdam richten ons op mensen met artrose. Vervolgens hebben we gezocht naar dwarsverbanden, want het ging om de meerwaarde van de samenwerking. Wat zijn vragen die binnen al die thema’s aan de orde zijn gekomen? We kwamen op drie overkoepelende thema’s: comorbiditeit, het goed documenteren wat je precies doet in de oefen-therapie en het meten van uitkomsten.” De Bie: “Die drie thema’s zijn wetenschappelijk van belang, maar ook voor de praktijk, bijvoorbeeld om aan zorgverzekeraars duide-lijk te maken wat het resultaat van een behandeling is.” Dr. Marike van der Leeden (VUmc), senior onderzoeker en coördinator van DO-IT: “Het is vaak moeilijk om uit een wetenschappelijke publicatie af te leiden welke behande-ling patiënten gekregen hebben. Dat is ook logisch, want je hebt daar niet ongelimiteerd de ruimte. Wij hebben nagedacht over de vraag: wat zijn de cruciale details die een andere fysiotherapeut nodig heeft om het in de praktijk of in een vervolgonderzoek op dezelfde manier te doen?”

Dwarsverbanden Comorbiditeit, de combinatie van verschillende aandoeningen, is door de veroudering van de bevolking een groeiend probleem. Wie met weten-schappelijk onderbouwde richtlijnen (‘evidence based’) wil werken, krijgt ermee te maken dat andere aandoeningen

Kwetsbaarheid ouderen neemt af door trainingNienke de Vries: “Onze studie richtte zich op kwetsbare ouderen die thuis wonen of in een verzorgingshuis redelijk zelfstandig functioneren. We wilden de fysiotherapeuten handvatten bieden om deze patiënten te begeleiden. Uit ons onderzoek blijkt dat kwetsbare ouderen baat hebben bij persoonsgerichte oefentherapie. Wanneer de interventie aansluit bij hun vraag en de interventie past bij hun voorkeur, gaan zij regelmatig oefenen, neemt de mobiliteit toe en worden zij lichamelijk actiever in het dagelijks leven. Daardoor neemt de kwetsbaarheid af en neemt de kwaliteit van leven toe. Dit bleek uit onze gerandomi-seerde studie. Daarnaast bleek dat de interventiegroep wel even vaak viel maar veel minder letsel had. Een belangrijke maatschappelijk rele-vante bevinding was dat onze interventie ‘Coach2move’ veel goedko-per is en flink kosten bespaart ten opzichte van de gewone aanpak. De controlegroep die reguliere fysiotherapie kreeg, ging overigens in dezelfde mate vooruit wat betreft spierkracht, fitheid en loopsnelheid. Maar de Coach2move-groep gebruikte deze vooruitgang om actie-ver door het leven te gaan. Dat zorgde ervoor dat de kwetsbaarheid afnam en de prognose dus verbeterde, zoals bleek uit onze meting op zes maanden na de start van de interventie. Een persoonsgerichte interventie lijkt dus cruciaal te zijn.

Page 16: Fysiopraxis 10 2014 def

1616

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

V.l.n.r.: Bart Staal, Rob de Bie, Ilse Mesters

taten. Ik denk dat je in het algemeen kunt zeggen dat we elkaar scherp hebben gehouden op zowel metho-dologische aspecten als op de inhoud. Dat is de kwali-teit enorm ten goede gekomen.” Nijhuis: “We hebben onszelf de verplichting opgelegd om minstens twee tot drie keer per jaar bijeen te komen en dan telkens twee projecten centraal te stellen en urgente zaken uit de andere twee projecten door te nemen. Ik denk dat we met elkaar door die open kritische houding een leer-zaam en toch prettig traject hebben gemaakt voor de promovendi. En er was natuurlijk ook inhoudelijk best

wat overlap, bijvoorbeeld in patiëntengroepen: kwets-bare ouderen zijn ook vaak de patiënten met COPD en/of artrose.”Mesters: “Door die dwarsverbanden hadden we ook een gezamenlijk belang. Dan kijk je ook weer anders naar de projecten van de anderen, die hebben immers recht-streeks te maken met je eigen project.” Bart Staal (copro-motor Nijmegen): “Toen ik de eerste keer aan zo’n bijeen-komst meedeed, viel het me op dat het er best stevig aan toe ging. Maar het was altijd in een positieve sfeer.”

Impact DO-IT is in de afgelopen jaren gedragen door de drie hoogleraren, die vier promovendi begeleiden samen met vier copromotoren en de coördinator. Maar het aantal mensen dat er rechtstreeks of indirect bij betrokken is geweest en ervan geprofiteerd heeft, is natuurlijk vele malen groter. Niet alleen alle patiënten die dankzij onderzoeks-projecten innovatieve zorg kregen, maar ook de fysiothe-rapiepraktijken die bij het onderzoek betrokken waren en de vele fysiotherapeuten die in de loop van de jaren met deeluitkomsten aan de slag konden. Nijhuis: “Vergeet niet hoeveel studenten er ook meegedaan hebben, ik denk dat het in totaal zeker vijftig of zestig mensen zijn geweest. Het zou mooi zijn om hun enthousiasme vast te houden, zodat zij ook onderzoek blijven doen in de praktijk. Maar het is nog niet zo makkelijk om de overstap te maken van de hogescholen naar de universiteit. Als je wilt promoveren, moet je eerst een masteropleiding doen. Veel mensen gaan daarna terug naar de praktijk, of gaan door die master iets heel anders doen.”Inmiddels is het zes jaar geleden dat DO-IT van start ging. De Bie: “We zijn nu twintig artikelen verder en er zijn intussen ook vijf kinderen geboren. Nog niet alle projecten zijn afgerond, maar het is nu al duidelijk dat deze samen-werking een flinke impact heeft en zal krijgen op de prak-tijk van de fysiotherapie in Nederland.”Zoals uit de kaderteksten blijkt, heeft het programma heel wat resultaten opgeleverd waarmee fysiotherapeuten in heel Nederland aan de slag kunnen. Dekker: “Zorg en onder-zoek moeten samen blijven optrekken. Er komen enorme uitdagingen op ons af en daarbij is kennis ontzettend belangrijk. We moeten weten welke behandelingen werken en daar duidelijk voor gaan staan.” Het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF) is hard op zoek naar moge-lijkheden om de onderzoeksresultaten uit DO-IT nog beter te verankeren in de praktijk en om verder wetenschappelijk onderzoek in de fysiotherapie te stimuleren.

Ouderen Het is niet toevallig dat drie van de vier onder-zoeksprojecten zich vooral richten op oudere patiënten en dat multimorbiditeit een belangrijk thema was. De hele gezondheidszorg krijgt immers te maken met een sterke toename van het aantal oudere patiënten. De fysiotherapeut heeft volgens alle deskundigen aan tafel een belangrijke taak in de zorg voor die ouderen. Uit de verschillende studies (zie kaderteksten) blijkt bijvoorbeeld telkens weer het gunstige effect van oefentherapie. Wat minder bescheidenheid van de fysiotherapeuten is dus in

R O N D E TA F E L G E S P R E K

Enorme verbetering bij COPDOok het onderzoek op het gebied van COPD is met een duidelijke conclusie afgesloten en ook hier blijkt dat regelmatig trainen tot enorme verbeteringen leidt. Promovenda Emmylou Beekman kon helaas niet bij het gesprek aanwezig zijn, maar Mesters en De Bie vertellen enthousiast over haar resultaten: “Een van onze uitkomst-maten was het aantal verergeringen, exacerbaties van de COPD. Vaak zijn dat luchtweginfecties, waardoor de longen verder achteruitgaan. Twee keer per week trainen leidt tot een vermindering van gemiddeld zeven exacerbaties per jaar naar één per jaar. Dat hadden we zelf niet verwacht. We hebben het onderzoek dan ook om ethische redenen gestopt en iedereen intensieve training aangeboden”, aldus Mesters. Maar de vele tienduizenden patiënten met ernstige COPD en comor-biditeit die niet aan dit onderzoek deelnamen, zitten meestal stilletjes in een stoel of hooguit op een scootmobiel. Hoe zit dat dan? De Bie: “De huisarts zegt meestal: doe maar rustig aan. En je moet wel stevig trainen om resultaat te boeken. Dat kan op een veilige en effectieve manier onder begeleiding van een fysiotherapeut. Bij deze vaak kwets-bare groep moet je dan ook weten wat je doet, daar is deskundigheid voor nodig die je niet uit een boekje kunt halen. Dat vraagt om inten-sieve nascholing van fysiotherapeuten die daar interesse in hebben.”

Page 17: Fysiopraxis 10 2014 def

1717

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Marike van der Leeden (l.) en Mariëtte de Rooij

het belang van de patiënt. Nijhuis: “Het is belangrijk dat de fysiotherapeut zich duidelijk positioneert in de integrale zorg. We moeten zichtbaarder zijn, het moet duidelijk zijn waar de fysiotherapeut soms in the lead is en waar andere professionals zoals artsen of verpleegkundigen het voor-touw nemen.”De uitdagingen in de zorg in de 21e eeuw stellen hoge eisen aan professionals. Dekker: “Op maat trainen blijkt gunstig te werken bij ouderen die verschillende chronische ziekten tegelijk hebben, maar het moet natuurlijk wel onder begeleiding van een hooggekwalificeerde fysiotherapeut.” Volgens Rob de Bie is het werk steeds complexer aan het worden: “Er is veel kennis nodig voor de behandeling van patiënten met comorbiditeit. Als iemand artrose heeft én COPD én diabetes, wat doen al die aandoeningen met elkaar en wat kun je als fysiotherapeut met die patiënt doen? In de afgelopen jaren is de huis- tuin- en keuken-fysiotherapeut steeds meer een specialist geworden op een bepaald deelterrein. Dat is ook nodig, want dat komt de deskundigheid ten goede. Maar door de comorbiditeit komt de behoefte aan een generalist via een achterdeur weer binnen. Je zult toch ook iets moeten weten van al die andere aandoeningen.”

Toekomst Nijhuis verwacht in de toekomst enerzijds veel technologische innovatie, zoals slimme pleisters en randapparatuur die lichaamsfuncties bewaken en zo intensieve oefentherapie veiliger maken. Tegelijkertijd ziet

zij dat juist in de nabije toekomst de communicatieve en psychosociale vaardigheden van de fysiotherapeut nog belangrijker worden: “Het gaat niet alleen om medisch-technische kennis, maar ook om persoonsgerichte vaar-digheden. Hoe motiveer je patiënten, hoe ga je om met de context waarin iemand zit? Net als een trainer op het voetbalveld moet een fysiotherapeut zich afvragen: wat is bij deze patiënt de sleutel om hem of haar in beweging te krijgen en te houden?”

Inspanning bij taaislijmziekteHet Utrechtse project rond taaislijmziekte (cystic fibrosis, CF) van dr. Maarten Werkman was bijzonder vanwege de leeftijd van de patiënten. “Ik had vooral pubers in behandeling. Bij hen speelt comorbiditeit nog niet zo’n rol, de symptomen die ze hadden hoorden allemaal bij de ziekte. Maar de andere dwarsverbanden, de omschrij­ving van de therapie en het meten van de uitkomsten liepen natuurlijk parallel met de andere projecten.” Het Utrechtse onderzoek was gericht op het trainen van de ademhalingsspieren en de skeletspieren bij jongeren met CF. Werkman keek ook naar alternatieve inspanningstestprocedures en naar mechanismen die de maximale inspanning zouden kun­nen beperken. “Tegelijk met de achteruitgang van de longfunctie bij pubers met CF nemen ook spiermassa, spierfunctie en inspannings­vermogen af. Wat we nog niet wisten, is of die verminderde functie van de skeletspieren het gevolg is van een afwijking in het energie­metabolisme van de spier zelf, of dat de problemen vooral veroor­zaakt worden doordat de ademspieren bij zware ademarbeid een meer dan gebruikelijke hoeveelheid zuurstof verbruiken waardoor de zuurstofvoorziening van de skeletspieren tekortschiet. Wij hebben daarom een studie uitgevoerd bij klinisch stabiele patiën­ten met milde CF en gezonde leeftijdsgematchte controlepersonen. Wij vonden geen aanwijzingen voor een afwijking in de skeletspieren bij onze patiënten. Dat betekent dat klinisch stabiele patiënten met milde CF op het niveau van de skeletspieren normaal kunnen trainen.”

V.l.n.r.: Maarten Werkman, Ria Nijhuis, Joost Dekker

Onderzoekers en begeleiders DO-ITHooglerarenProf. dr. Rob de Bie (Maastricht University)

Prof. dr. Ria Nijhuis (UMC St Radboud)

Prof. dr. Joost Dekker (VUmc)

Senior onderzoekersDr. Ilse Mesters (Maastricht University)

Dr. Bart Staal (UMC St Radboud)

Dr. Marike van der Leeden (Reade/VUmc)

Dr. Erik Hulzebos (UMC Utrecht)

PromovendiDrs. Emmylou Beekman (Maastricht University)

Drs. Nienke de Vries (UMC St Radboud)

Drs. Mariëtte de Rooij (Reade)

Dr. Maarten Werkman (UMC Utrecht)

Page 18: Fysiopraxis 10 2014 def

a c h t e r h e t n i e u w s18

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

GIN-congres

Het Guidelines International Network (GIN), een wereldwijd netwerk omtrent richtlijnontwikkeling, -herziening en -implementatie, houdt van 7 tot en met 10 oktober 2015 zijn jaarlijkse congres in Amsterdam. Als lid van het GIN is ook het KNGF betrokken bij de organisatie van dit congres. Jos Kleijnen, voorzitter van het weten-schappelijk comité van het GIN-congres, over het belang van richtlijnen.Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)

Sterke netwerken zorgen voor heldere richtlijnen

RIcHtlIJNeN HebbeN eeN belangrijke functie in de gezondheidszorg. Ze geven richting aan professionals in de zorg, maar ook aan hun patiënten. toch is er nog veel variatie in de manier waarop richtlijnen worden toegepast. Patiënten met dezelfde klachten kunnen van verschillende zorgverleners verschillende behandelingen of diagnoses krijgen. Het eenduidig toepassen van richt-lijnen kan alleen wanneer alle betrokkenen zich daaraan verbinden. Daarom is het thema van het congres van het GIN volgend jaar ‘engaging all stakeholders. Guidelines from a societal perspective.’

Onwenselijke variatie Jos Kleijnen, voorzitter van het wetenschappelijk comité van het GIN-congres, legt uit waarom dit thema is gekozen. “Die variatie in interpretatie en uitvoering van richtlijnen is niet wenselijk, want dat betekent eigenlijk dat je als patiënt beter of slechter af bent, afhankelijk van de zorgverlener bij wie je terechtkomt. In engeland, waar ik woon en werk, noemen

ze dat de Postcode lottery: waar je woont bepaalt welke behandelaar je bezoekt en dus ook het resultaat van zijn of haar behandeling. Dat moet je zien te vermijden. Soms zie je ook dat richtlijnen worden gemaakt die vervolgens terzijde worden geschoven door de beroepsgroepen die ermee moeten werken. ‘Ik ben het niet met deze richtlijn eens’ of ‘ik krijg al zoveel richtlijnen voor de kiezen, die kan ik onmogelijk allemaal lezen’ zijn dan veelgehoorde argumenten. Daarom moeten de makers van richtlijnen de uiteindelijke gebruikers ervan in een veel vroeger stadium erbij betrekken. Wanneer dat gebeurt, zullen de gebruikers – of stakeholders – zich beter herkennen in de richtlijn. en deze gebruiken omdat ze het nut ervan inzien, niet omdat het moet.”

Stakeholders “Stakeholders zijn niet alleen zorgprofessi-onals”, benadrukt Kleijnen. “Het zijn juist ook de patiënten, de zorgverzekeraars, de ziekenhuizen en onderzoekers en misschien zelfs wel de vakbonden. Hoe ver je moet gaan in het benoemen van stakeholders is een onderwerp van discussie tijdens het congres. Ook gaan we het met elkaar hebben over hoe je die stakeholders erbij betrekt, en hoe intensief. Want een richtlijn maak je niet even op een achternamiddag.”

Uniformiteit een onderwerp dat van groot belang is bij de ontwikkeling van richtlijnen, is uniformiteit. “Je ziet dat er nog steeds veel variatie is in richtlijnen, maar ook dat in vrijwel alle richtlijnen de focus is verschoven van consensus naar evidence based. Ook internationaal is dat een ontwikkeling die duidelijk zichtbaar wordt en waarover we op het congres gaan praten. er zijn niet alleen plenaire lezingen, maar ook posterpresentaties en discussies over bijvoorbeeld richtlijnen in ontwikkelingslanden. Dat, samen met het brede deelnemersveld, maakt het congres zeker ook voor fysiotherapeuten heel interessant om te bezoeken.”

Meer informatie over het GIN vindt u op www.nhgonline.nl/gin2015.

Jos Kleijnen is klinisch epidemioloog en directeur van Kleijnen Systematic Reviews Ltd. Hij was de oprichter van het Dutch Cochrane Centre, en was Professor and Director of the Centre for Reviews and Dissemination aan de University of York in Engeland. Nu is hij Professor of Systematic Reviews in Health Care aan de School for Public Health and Primary Care (CAPHRI) van Maastricht University.

Page 19: Fysiopraxis 10 2014 def

19

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)

o P vat t i n g e n

“Op de opleiding werd gezegd dat afgestudeerde fysiotherapeuten over het algemeen binnen een jaar wel aan de slag zijn. Als ik om me heen kijk naar mijn oud-studiegenoten, dan zijn de meesten inderdaad aan het werk. Je moet wel veel harder je best doen om ertussen te komen en er worden contracten aangeboden met heel lastige voorwaarden. Zo heeft een oud-studie-genoot een contract voor één dag per week, waarin een vrij strikt concurrentie-beding staat. Dat is best onredelijk, het maakt het heel lastig om je aantal uren uit te breiden bij een andere praktijk.

Ik heb ook gehoord van constructies waarbij mensen een voorschot betaald kregen en na een halfjaar pas de rest van het salaris.

Aan dat soort verhalen merk ik wel dat er nu meer fysiotherapeuten zijn dan banen. Zelf vervang ik momenteel vooral therapeuten die bijvoorbeeld met vakan-tie zijn. En ik heb tijdens mijn stages al geprobeerd om een goede indruk achter te laten en een netwerk op te bouwen. Daarvan kun je in je latere carrière alleen maar profijt hebben.”

“De prognose is momenteel vrij matig door de druk die zorgverzekeraars uitoe-fenen op de fysiotherapie, maar ik ben niet zo somber over de lange termijn. Er zijn nog steeds fysiotherapiepraktijken die hun omzet en winst zien stijgen. Zij zijn in staat om complexe zorg te leveren, samen met andere zorgprofessionals. De zorg is altijd in beweging. Het is de kunst daar als beroepsgroep goed op te rea-geren. We moeten bijvoorbeeld steeds meer samen gaan werken met profes-sionals en daarvoor is het belangrijk vanuit een wetenschappelijk fundament te gaan werken, waarbij we aansluiten bij internationale ontwikkelingen.

Nederland is nagenoeg het enige land waar fysiotherapeuten op bachelorniveau uitstromen.

Daarom zou het goed zijn om echt in te zetten op de BAMA-structuur. Verder moeten we anticiperen op het onder-zoek naar de zorgberoepenstructuur, dat Marjan Kaljouw in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. We hebben in Nederland zo’n 2.500 verschillende beroepen in de zorg en er wordt veel langs elkaar heen gewerkt. Dat kan en moet beter. Wanneer we kunnen aanto-nen dat fysiotherapie bijvoorbeeld opera-ties kan voorkomen, kunnen we kansen binnen de zorg oppakken. Ik denk dat het toekomstperspectief dan helemaal zo slecht nog niet is.”

“Dat hangt er helemaal vanaf waarmee je het vergelijkt. Een fysiotherapeut had in 2011 een beter baanperspectief dan nu, dat klopt. Destijds konden alle fysiotherapeuten, van starter tot zeer ervaren specialist en van nichespeler tot herintreder, makkelijk werk vinden. Dat is nu wel anders. Maar als je het vergelijkt met hbo- of wo-geschoolden op andere vakgebieden zoals communicatie, economie of geschiedenis, ziet de situ-atie er voor de fysiotherapeut een stuk rooskleuriger uit. Wel denk ik dat je er als fysiotherapeut voor kunt zorgen dat je eigen baanperspectief beter wordt, door goed na te denken over wat je wilt en kunt en door je goed te profileren.

Wat voor rol speel ik graag in een team, wat heb ik een praktijk te bieden aan innovatie en hoe haalt een werkgever het beste in mij naar boven?

Verder is het netwerken belangrijk. En daarmee bedoel ik niet dat je met visi-tekaartjes moet gaan rondstrooien. Leg tijdens een cursus eens contact met een collega, loop een dagje mee in de prak-tijk. Wedden dat jouw naam dan komt bovendrijven wanneer er een vacature is! De meeste vacatures bereiken internet tegenwoordig niet meer, maar worden via-via ingevuld. Maak daar dus slim gebruik van.”

“ Matig baanperspectief voor fysiotherapeut? Welnee!”

Anouk Speknijder is in juli afgestudeerd aan de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool Rotterdam.

Jesse Aarden is programmamanager bij de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool Amsterdam.

Laura Van der Spa-Trimpe is manager bij Fysion, een bemiddelingsbureau voor fysiotherapeuten.

Page 20: Fysiopraxis 10 2014 def

I N D E P R A K T I J K20

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Studenten fysiotherapie aan de Saxion Hogeschool in Enschede beleven bijzondere afstudeerprojecten. Stages zijn in iedere opleiding gemeengoed, maar de projecten in de ijsfabriek van Ben & Jerry’s in Hellendoorn verschillen nauwelijks van ‘het echte werk’. Vijf studenten lichten samen met projectbegeleiders hun project toe.Tekst: Frank van Geffen | Fotogra� e: Wiep van Apeldoorn

MIRTHE EVERLO, IRIS van de Weerd, Steven Zwart, Ingo Nijhuis en Mitchell de Koster hebben inmiddels hun diploma (en werk) en komen speciaal voor dit interview terug naar de alma mater. André Bieleman is associate lector Arbeid & Gezondheid bij Saxion Academie Gezondheidszorg. Samen met mentor Monique Filart begeleidde hij deze studenten. Bieleman: “Sinds november 2009 werkt Saxion structureel samen met de fabriek. Tamas Fulep is daar coördinator Safety Health & Environment. Op basis van eerdere erva-ring met Saxionstudenten benaderde hij mij toen. Inmiddels hebben we zes projecten gedaan. Werkplekonderzoek, gezondheidsvoorlichting, ergonomisch advies en bij het laatste project ook een inloopspreekuur zijn voorbeelden van activiteiten die de studenten verrichtten. Bij het eer-ste project brachten studenten de fysieke belasting van de werknemers in kaart. Ook het gedragsaspect kwam naar voren. In het kader daarvan hebben studenten een voorlichtingsprogramma geschreven.”

Borging Filart vult aan: “Na het voorlichtingsprogramma kwam de vraag: hoe gaan we dat nieuwe gedrag borgen in de organisatie? Gedragsverandering vraagt namelijk onderhoud. De volgende groep studenten ontwierp daar-toe een cursusmap. Ook onderzochten ze hoe ze me-dewerkers medeverantwoordelijk konden maken voor de borging. Speciaal opgeleide medewerkers - steroperators - moesten hun collega’s aanspreken op het juiste gedrag. Weer een volgende groep studenten onderzocht het ef-fect van de voorgaande interventies. En dat effect was positief. Toch bleken er cruciale punten in de productie-

lijnen te zitten die leidden tot overbelasting. De engineers uit het bedrijf wilden een tool hebben om de risicofactoren in kaart te brengen. Die tool is ontwikkeld door een vol-gende groep studenten en wordt nog steeds gebruikt. Het gaat bijvoorbeeld om werkhoogten en afstanden tussen bakken. De focus ligt nu meer op preventie in plaats van op het bestrijden van de symptomen. Doel van alle projecten blijft het terugbrengen van de belasting, en die belasting afstemmen op de belastbaarheid van de medewerkers.”De vijf betrokken studenten gingen met twee speciale opdrachten aan de slag. Ze moesten de mentale en fysieke klachten van de medewerkers inventariseren en een inloopspreekuur opzetten, een advies van de vorige groep. De Koster: “In deze tijd moet je breed georiënteerd zijn. Voor ons was dit dé kans. In de loop van onze studie hebben we elkaar goed leren kennen. Daarom hebben we bewust voor dit project en voor elkaar gekozen.”

Vertrouwen Uit vooronderzoek van de studenten bleek dat het ziekteverzuim bij Ben & Jerry’s hoger lag dan in de landelijke industriesector. Van de Weerd: “Daarbij hoor-den we van arbeids- en bedrijfsfysiotherapeuten dat een halfjaar eigenlijk te kort was om dat te veranderen. En we liepen nog tegen een ander probleem aan. Medewerkers moeten je echt vertrouwen, wil je iets kunnen bereiken. In de eerste paar weken liep ons inloopspreekuur min-der dan verwacht. Pas later kwamen de goede verhalen en konden we mensen echt helpen. Toen die resultaten doordrongen tot de productiemedewerkers, kwamen die ook naar het spreekuur. Daartoe hebben we veel contact gezocht met de medewerkers, waren we vaak op de werkvloer. Hoe vaker ze ons zagen, hoe beter het ging.”Om aan die vertrouwensband te werken, lieten de stu-denten zich dus veel zien op de productieafdelingen. Wat ook hielp is dat ze aan het begin van hun project eerst een

Afstudeerproject Saxion Hogeschool Enschede

Page 21: Fysiopraxis 10 2014 def

21

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

week meewerkten op die afdelingen. Everlo: “Ik moest twee uur slepen met zware vaten en snap nu dat mensen daarvan klachten kunnen krijgen. Je hebt zodoende een goed beeld van hun werkzaamheden, in plaats van dat je van achter je tafel zit te vertellen hoe ze het beter kunnen doen.”

Aanbevelingen Opvallend aan dit project was dat deze studenten de aanbeveling deden om het inloopspreekuur niet meer door studenten te laten doen. Ze vinden dat de fabriek dit structureel moet regelen, een projectgroep van studenten is daarvoor niet geschikt.Everlo: “Medewerkers zeiden: ‘Jullie zijn nu hier, maar over een paar maanden zit er weer iemand anders, en dan moeten we die vertrouwensband opnieuw opbouwen.’”Zwart: “De besparingen die de fabriek realiseert door het lagere ziekteverzuim – één procent per jaar - maken een dienstverband van een bedrijfsfysiotherapeut mogelijk. We hebben het uitgerekend voor Ben & Jerry’s en het zou per jaar twee ton kunnen schelen. Het ziekteverzuim-percentage van productiemedewerkers konden we niet echt goed berekenen, want de fabriek maakte geen onderscheid in de aard van ziekmeldingen bij medewer-kers. Een van onze aanbevelingen was dus: categoriseer het ziekteverzuim. Dat gebeurt nu wel.”

Resultaten Ben & Jerry’s is blij met de resultaten en neemt de aanbevelingen over. Bieleman: “De duurzame inzetbaarheid van de medewerkers is verhoogd, en dat is nu onderdeel van het gezondheidsbedrijfsbeleid. Voor

V.l.n.r.: Mirthe Everlo, Iris van de Weerd, Steven Zwart, Monique Filart, André Bieleman, Ingo Nijhuis, Mitchell de Koster

de studenten levert het kennis op, en verhoging van het enthousiasme voor dit veld. Ik hoop natuurlijk dat een aantal studenten doorstroomt naar onze master Arbeid en Gezondheid. We publiceren soms ook over projecten. Saxion heeft een reputatie op het gebied van bedrijfsfysio-therapie en daar moeten we ieder keer weer een nieuwe impuls aan geven. Daar past dit ook goed in.” Filart: “In dergelijke eindprojecten gaat het niet alleen om onder-zoek; studenten moeten ook leren ondernemen, leren organiseren. Ze moeten innovatief zijn en vernieuwingen in het werkveld neerleggen. Daarvan is dit project een erg mooi voorbeeld.”

Leermomenten Unaniem vinden de studenten dat hun afstudeerproject heel leerzaam is geweest. Everlo: “In de opleiding komen diverse onderwerpen wel aan de orde, maar in het bedrijf is het ‘voor het echie’. Hadden we een plan opgezet, moesten we bekijken hoe het zat met wet-geving en arbobeleid. En hoe verhoudt ons plan zich tot de speerpunten van het beleid van het bedrijf? Uit onze brainstormen kwamen prachtige ideeën, maar we moes-ten ze wel laten landen in de organisatie. We moesten met heel wat belanghebbenden in die organisatie overleggen.” Zwart: “De organisatie kent verschillende lagen en voor ons was het een hele uitdaging om te ontdekken bij wie we zijn moesten voor iedere vraag. Dat hadden we van tevoren wel uitgezocht, maar in de praktijk bleek het toch nog wel lastig te zijn. Op het laatst lukte het heel goed.”Everlo: “Het was een goede ervaring om meer inzicht te krijgen in werkgerelateerde klachten. Je krijgt goed inzicht in persoonlijke en externe factoren. We weten nu hoe we dat beter kunnen uitvragen. Die ervaring nemen we mee, daar heb je echt wat aan.”

Van de Weerd: “Een incompany-fysiotherapiepraktijk, hoe pak je zoiets aan? Daarvoor is geen Gouden Standaard. Maar het is wel heel erg leuk om dat uit te zoeken en ook erg leerzaam. Je moet met allerlei zaken rekening houden, bijvoorbeeld privacy. Er is daar geen behandelruimte, dus hoe doe je dat dan? Dat inloopspreekuur was voor ons een echte meerwaarde. Er kwamen mensen met klachten naar ons toe. Je vervult dus alle beroepsrollen: hulpverle-ner, manager en beroepsontwikkelaar, in plaats van alleen die van manager en beroepsontwikkelaar. Ontwikkel je in een project meetinstrumenten, dan krijg je zelden de kans >>

Filart: ‘Doel van alle projecten is het terugbrengen van de belasting en die belasting afstemmen op de belastbaarheid van de medewerkers’

IJscijfersIn de fabriek van Ben & Jerry’s in Hellendoorn werken 146 medewerkers, van wie 49 in de pro-ductie. Er worden 34 verschillende smaken ijs geproduceerd. Jaarlijks komt er ruim 40 miljoen liter ijs uit de fabriek, bestemd voor de Europe-se markt. Het gaat om de merken Ben & Jerry’s en Magnum.

Page 22: Fysiopraxis 10 2014 def

Bied nu uw praktijk te koop aan!

Plaats uw praktijk op startjepraktijk.nl

en bereik daarmee héél gericht een

geïnteresseerd publiek.www.startjepraktijk.nl

Samenwerking met o.a.Universiteit Leuven en Hoge School Rotterdam zorgen voor een up-to-date kennisplatform met een grote toegevoegde waarde binnen uw vakgebied.

T 010 416 93 93E [email protected]

Werkt u al met het Veldon® concept?!Met Veldon (te)rug in balans.

Fysiotherapie een wetenschap? In Utrecht wel!

Wetenschappelijke inzichten verbinden met praktische ervaringen uit de fysiotherapie? Nieuwe kennis ontwikkelen door onderzoek? Werk combineren met studie?Kies dan voor Fysiotherapiewetenschap in Utrecht!

Meer weten? Kom naar de masteravond op 4 februari, aanmelden op:www.uu.nl/masters/fysiotherapiewetenschap

Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele therapie in Emmeloord te koop aangeboden in verband met pensionering.

• Naastdewerkzaamhedenvandeparttimemede- werkster,isereenverdiencapaciteitvoor1,5fte.• Depraktijkisgevestigdineeneigenpand.• Hetbetrefteengezondepraktijkdiewordtaan- gebodentegeneenschappelijkeovernamesom.

Voornaderegegevens:[email protected]/J.Renkema.

Het gebruik van musculoskeletale echografi e (MSU) groeit snel in de verschillende medische

beroepen. MSU helpt bij de diagnose, behandeling en evaluatie van aandoeningen van het

bewegingsapparaat. Om de professionalisering van het vakgebied te stimuleren wordt een

internationaal MSU congres georganiseerd, het ICMSU. De eerste editie zal plaatsvinden in

Amsterdam op 28 maart 2015. Een keur aan experts* zal de brug slaan tussen wetenschappelijk

onderzoek en de dagelijkse praktijk. Ga voor meer informatie en registratie naar www.icmsu.nl

Professionalisering van musculoskeletale echografi e onderzoek

vertaald naar de klinische praktijk.

1st I n t e r n a t i o n a l C o n g re s s o f M u s c u l o s k e l e t a l U l t r a s o u n d

*

Waar: AMC Amsterdam

Wanneer: 28 maart 2015 www.icmsu.nl

o.a. Stefano Bianchi MD,

auteur van het beroemde

boek “Ultrasound of the

Musculoskeletal System”.

Page 23: Fysiopraxis 10 2014 def

I N D E P R A K T I J K

V.l.n.r.: Ingo Nijhuis, Mirthe Everlo, Iris van de Weerd, Steven Zwart, Monique Filart, André Bieleman, Mitchell de Koster

23

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

om verder te gaan met het vervolg, bijvoorbeeld de klach-ten. Wij mochten zowel de klachten inventariseren als ons met de patiënten bezighouden.”

Werkplekonderzoek Nijhuis: “We zijn geen bedrijfs-fysiotherapeuten, maar het opzetten van een inloop-spreekuur en het behandelen van de medewerkers ging ons prima af. Bij de werkplekonderzoeken konden we de basiskennis toepassen die we vanuit de opleiding hadden. We merkten wel dat arbeids- en bedrijfsfysiotherapeuten sommige tools gemakkelijker voorhanden hebben. Daar schoot onze kennis wat tekort.” Van de Weerd: “We heb-ben ons heel goed voorbereid op dit project. We voerden gesprekken met arbeidstherapeuten en bedrijfsfysiothera-

peuten. De extra tips uit dit veldonderzoek waren welkom, net als die van onze begeleiders.”

Toekomst Bieleman: “Bij Ben & Jerry’s liggen zeker nog kansen voor verdere samenwerking. Bedrijfsfysiotherapie gaat verder dan alleen maar patiënten behandelen. Stu-denten moeten daarbij ook samenwerken met andere disciplines. Dat kan ook bij andere bedrijven. Onze stu-denten deden projecten bij een bouwbedrijf, bij de sociale werkvoorziening, bij de politie, en bij buschauffeurs is on-derzoek gedaan. Maar bij Ben & Jerry’s hebben we tot nu toe wel de meest succesvolle projecten.” Filart: “En ook het meest fundamenteel: de zaken rond belasting en be-lastbaarheid in de context van een organisatie. Bij Ben & Jerry’s spelen duurzaamheid en milieu een grote rol. Ver-der zijn deze projecten goed mogelijk bij zorginstellingen, de brandweer.” Van de Weerd: ‘Door studenten binnen te halen, loopt een bedrijf natuurlijk een risico. Maar als ik terugkijk op ons project, zie ik dat het voor Ben & Jerry’s heel positief is geweest. Bedrijven kunnen met studen-ten een halfjaar een pilot doen. Het is een mooie manier om arbeids- en bedrijfsfysiotherapie meer op de kaart te zetten.”

Meer informatie over deze stages: André Bieleman, ‘IJs en werkvloer dienende, Optimalisering fysieke belasting bij Ola productie’, Arbo 1/2/2013, 22-25. Dit artikel kunt u vinden op FysioNet.

Bieleman: ‘Saxion heeft een reputatie op het gebied van bedrijfsfysiotherapie en daar moeten we iedere keer weer een nieuwe impuls aan geven’

Page 24: Fysiopraxis 10 2014 def

a c h t e r h e t n i e u w s24

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Huidige situatie

Vanaf 1 januari 2015

Deelregister A (verplicht,

min. 50 punten)

Deelregister C

(verplicht, min. 50 punten)

Deelregister B

(verplicht, min. 50 punten)

Kwaliteitsdeel (facultatief)

Deelregister C

(verplicht min. 50 punten)

Basisdeel (facultatief, max. 30 punten)

Deelregister B

(verplicht min. 50 punten)

Deelregister A

(verplicht min. 50 punten)

Kwaliteitsdeel (facultatief)

Vakinhoudelijk deel Deelregister B

(verplicht, min. 50 punten)

Totaal aantal te behalen punten: 1 deelregister: 120 punten 2 deelregisters: 160 punten 3 deelregisters: 220 punten 4 deelregisters: 280 punten

CKR-eisen wijzigen per 1 januari 2015

Een rechtvaardiger systeem dat meer op de individuele vakinhoudelijke kwaliteit is gericht. Dat is de essentie van de wijzigingen in het Centraal Kwaliteitsregister Fysiotherapie (CKR) per 1 januari 2015. Bock-voorzitter Bruce van Haasen licht dit toe.Tekst: Ton Boender (Taalent Communicatie)

“ Terug naar de kern met een robuust geheel”

DE HERniEuwDE REgistRatiE-EisEn zijn vastge-steld door het Beleidsorgaan Centraal Kwaliteitsregister (BOCK). Van Haasen: “Met de hernieuwde eisen willen we terug naar de kern van het fysiotherapeutisch handelen. Daarin staat het beantwoorden van de zorgvraag van de patiënt centraal. Ook sluit het systeem beter aan bij de veranderingen in het nieuwe Beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Je kunt per 1 januari bijvoorbeeld geen accreditatiepunten meer behalen met beleidsmatige deskundigheidsbevordering. Daar is het Kwaliteitsregister niet voor. Een andere belangrijke verbetering is dat je niet meer zo gemakkelijk accreditatiepunten kwijt kunt raken. Dat kon in het oude systeem nog wel eens gebeuren met scholing waarvan de studielast groter was dan het maxi-maal te behalen aantal punten in het basisdeel van het register. in het nieuwe systeem vervalt dit basisdeel en komen de punten voor veel scholing in het kwaliteitsdeel. Dit kwaliteitsdeel heeft geen limiet op het aantal punten. De studielast wordt nu ten volle gehonoreerd, mits het dus om vakinhoudelijke beroepsuitoefening gaat.”

Weten waar je aan toe bent Op die manier ontstaat volgens Van Haasen een robuuster geheel. “De manier waarop binnen het beroep over kwaliteit gedacht wordt, is in de loop der jaren veranderd. Maar ook andere zaken bleken voor verbetering vatbaar. Zo werd bijvoorbeeld gaandeweg de huidige registratieperiode duidelijk dat fysiotherapeuten zich geregeld afvroegen hoe het toch

kon dat ze accreditatiepunten leken kwijt te raken. De huidige registratieperiode loopt van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014, dus is het nu een goed moment om wijzigingen door te voeren. Je kunt nu eenmaal niet tijdens een lopende registratieperiode de regels gaan veranderen. Je moet als fysiotherapeut wel weten waar je aan toe bent.”

Duidelijker en overzichtelijker Het CKR en de bijbe-horende eisen vormen met ingang van de nieuwe vijfjarige registratieperiode een veel duidelijker en overzichtelijker geheel, aldus de BOCK-voorzitter. “Zo wordt de opbouw eenvoudiger. Het huidige CKR was vrij complex van opbouw en zowel het BOCK als de fysiotherapeuten en het KngF wilden dat dit eenvoudiger werd. Het basisdeel van het kwaliteitsregister vervalt, zodat nu alleen nog het vakinhoudelijk en het kwaliteitsdeel overblijven. we gaan dus terug van drie naar twee onderdelen voor deskundig-heidsbevordering. En in het kwaliteitsdeel kunnen nu veel meer punten worden bijgeschreven. Het totaal aantal te behalen punten in de nieuwe vijfjarige registratieperiode verandert overigens niet. ik ben ervan overtuigd dat we met de wijzigingen een stuk duidelijker maken wat de kwaliteitseisen zijn, zowel voor de fysiotherapeut zelf als voor de patiënt en de zorgverzekeraar.”

Onafhankelijk orgaan Het BOCK is een zelfstandig en onafhankelijk orgaan binnen het KngF. De aLV  gaat over wijzigingen van het reglement CKR. Het BOCK vertaalt dit reglement, zoveel mogelijk afgestemd met belanghebbende partijen, naar het beleidsdocument en de CKR-eisen. “natuurlijk overleggen we met relevante partijen over mogelijke en gewenste veranderingen. we luisteren uiteraard naar de mening van de leden, de beroep-sinhoudelijke verenigingen en het algemeen Bestuur en stemmen daarmee af. uiteindelijk formuleren wij als BOCK de conclusies en bepalen wij de veranderingen.”

Op FysioNet zijn alle CKR-wijzigingen per 1 januari 2015 te vinden. Ook zijn daar veelgestelde vragen over de wijzigingen met hun antwoorden te lezen.

Page 25: Fysiopraxis 10 2014 def

2525

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

>>Bron: TNO

Zonder noemenswaardige Zonder dementie 1

fysieke problemenMet lichte/matige dementie 2

Mobiliteitsproblemen Zonder dementie 3

Met lichte/matige dementie 4

Mobiliteitsproblemen en problemen Zonder dementie 5

in de zelfzorgMet lichte/matige dementie 6

Grote mate van (ernstige) fysieke Zonder dementie 7

problemen inclusief incontinentieMet lichte/matige dementie 8

9

T O E K O M S T V E R K E N N I N G

Om te kunnen bepalen welke beroepen en opleidingen er nodig zijn in de zorg in 2030 is het belangrijk om na te gaan wat de Nederlanders dan mankeren. Welke aandoeningen hebben zij en - belangrijker nog - hoe functioneren zij: wat kunnen ze nog zelf en welke zorg of ondersteuning hebben ze nodig? TNO heeft in drie regio’s onderzoek gedaan naar de zorgvraag in 2030, namelijk in Friesland, Amsterdam/Amstelveen en Rotterdam. Teksten: Spieker Mensen en Media | Beelden: GoedinVorm

In opdracht van de Commissie Innovatie Zorgberoepen en opleidingen van Zorginstituut Nederland

TNO IS BIJ het in kaart brengen van de zorgvraag in de drie regio’s uitgegaan van het functioneren van mensen. Iemand met bijvoorbeeld diabetes heeft een aandoe-ning, maar als hij goed met zijn diabetes om kan gaan en daardoor weinig of geen klachten ontwikkelt, kan deze persoon prima functioneren. Het hebben van een ziekte of aandoening zegt dus niet alles over het functioneren in de samenleving. Het kijken naar functionele gezondheid sluit bovendien aan op de maatschappelijke ontwikkeling dat mensen eigen keuzes willen maken en zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen.

Zorgvraag 2030Om het al dan niet functioneren van ouderen in kaart te brengen, heeft TNO negen functioneringsprofi elen ontwik-keld (zie kader). Op basis van allerlei lokale en regionale gegevens over de gezondheid en demografi sche ontwikkelingen heeft TNO de zorgvraag in 2030 in de drie broedplaatsen in kaart gebracht. De prognoses blijven natuurlijk prognoses, maar geven een goed beeld van wat er straks aan zorg nodig zal zijn.

SESUit onderzoek is bekend dat gezondheid verband houdt met de mate van welvaart van mensen. Kort samen-gevat: hoe armer, hoe zieker. Dat heeft onder andere te maken met (te weinig) bewegen, risicovol gedrag zoals roken en (slechte) voeding maar ook ongezonde leef- en werkomstandigheden. Daarom heeft TNO in de broed-plaatsen ook de sociaal-economische status (SES) van de bevolking in kaart gebracht. De SES is gerelateerd aan het opleidingsniveau: een lage SES (geen/basisonderwijs, Vmbo/Mavo), midden-SES (havo, vwo, mbo) en hoge SES (hbo en wo).

De TNO-rapporten over de zorgvraag 2030 in de broed-

plaatsen bevatten een schat aan gegevens waarvan op deze

pagina’s de belangrijkste bevindingen zijn meegenomen.

Te raadplegen via: www.zorginstituutnederland.nl > beroe-

pen en opleidingen.

Hoe functioneren wij in 2030?

ToekomstverkenningWat doet het KNGF met de bevindingen van de commissie innovatie zorgberoepen en opleidingen? Het KNGF vertaalt de beleidslijnen van het project van de innovatie zorgberoepen nu al in plannen voor de fysiotherapie. Het KNGF neemt deel aan platformbijeenkomsten en overleggen, waarin met partijen gesproken wordt over sector overstijgende onderwerpen.

Wat is de rol van het KNGF in de veldraadplegingen, hoe zijn fysiotherapeuten betrokken?Op verzoek van de commissie Kaljouw heeft het KNGF een dwarsdoor-snede van de beroepsgroep bereid gevonden om deel te nemen aan de focusgroepbijeenkomsten. Via deze weg zijn ook hogescholen bena-derd om mensen vanuit onderwijs te betrekken.

Functioneringsprofi elen van ouderen 65+

Ernstige mate van dementie die zorg behoeft op het niveau van intramurale zorg

Page 26: Fysiopraxis 10 2014 def

2626

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

T O E K O M S T V E R K E N N I N G

Zorgvraag AmstelveenBevolking Het aantal Amstelveners is in 2030 toegenomen met 41% van 83.000 in 2012 tot 98.000 mensen. De groep 65-plussers is het hardst gegroeid tot circa 22.000, een groei van 41%. In 2030 bestaat de bevolking van 19-64 jaar uit 52.000 mensen (een lichte toename van 7%). Ook de jeugd (0-19 jaar) groeit, name-lijk tot 24.000 (een stijging van 26%).

Functioneren ouderenRuim 8.700 ouderen in Amstelveen kampen in 2030 met functio -neringsproblemen. Dat is vergeleken met 2012 een groei van 40%. Bijna 4.800 ouderen hebben problemen met hun mobili-teit. Circa 1.400 ouderen hebben in 2030 mobiliteits- en zelf-zorgproblemen.

Chronische aandoeningenIn 2030 hebben circa 46.000 volwassen Amstelveners één of meerdere chronische aandoeningen. Bijna 27.000 van hen hebben in 2030 meer dan één aandoening, een stijging van 20%. In 2030 komen aandoeningen aan het bewegings-apparaat (21.000), kanker (9.800) en astma/COPD (7.500) het meest voor in Amstelveen. Het aantal volwassen inwoners met

dementie groeit in 2030 naar 2.400, dat betekent ten opzichte van 2012 een groei van 44%.

Psychosociale problemenHet aantal ouderen (55-85 jaar) met psychosociale problemen die daarvoor klinische behandeling nodig hebben, neemt toe tot 5.600 in 2030 (een stijging van 29%). Van hen kampen 3.200 ouderen met eenzaamheid, 2.700 ouderen lijden aan depressie.

Sociaal-economische statusHet aantal ouderen met een midden- of hoge SES neemt toe. Het aantal ouderen met een lage SES neemt af, tot 7.900. Van hen heeft naar verwachting in 2030 67% één of meer chroni-sche aandoeningen. Van de 7.900 ouderen met een lage SES heeft in 2030 46% functioneringsproblemen.

JeugdHet aantal jongeren (12-16 jaar) met psychosociale problema-tiek stijgt in 2030 met 29% tot 900. 1.700 jongeren van 12-18 jaar hebben in 2030 één of meerdere chronische klachten/aan-doeningen, een stijging van 37%.

Zorgvraag Amsterdam Bevolking De bevolking van Amsterdam is in 2030 met 10% toegenomen tot 870.000 personen; in 2012 waren dat er nog 790.000. Het aantal 65-plus-sers neemt het meest toe: van ruim 90.000 naar 138.000, een groei van 55%. Het aantal Amsterdammers van 20-64 groeit licht (met 4%) naar 560.000 en het aantal 0-19-jarigen groeit licht met 5% naar 170.000 in 2030. In 2030 zijn er 487.000 Amsterdammers met een niet-Nederlandse herkomst (d.w.z. herkomst van ten minste één van de ouders uit een land anders dan Nederland). Het aandeel uit de overige wes-terse landen is dan het grootst (164.000).

Functioneren ouderenRuim 70.000 Amsterdamse ouderen hebben in 2030 functioneringsproblemen. Dat is een stij-ging van 60%. De meest voorkomende functi-oneringsproblemen zijn mobiliteitsproblemen (35.000) en mobiliteits- en zelfzorgproble-men (21.000). Mobiliteitsproblemen ontstaan al voor het 65e jaar. Van de Amsterdammers van 20-64 jaar hebben in 2030 50.000 mensen mobiliteitsproblemen.

Chronische aandoeningenVan de Amsterdamse volwassenen hebben in 2030 405.000 mensen één of meerdere chroni-sche aandoeningen. 234.000 Amsterdammers hebben dan meer dan één chronische aan-

doening. Vergeleken met 2012 is dat een stij-ging van 20%. De meest voorkomende zijn aandoeningen van het bewegingsapparaat (202.000), astma/COPD (62.000), incontinen-tie (56.000) en diabetes (56.000). Het aantal Amsterdammers met dementie, hartinfarct, diabetes en CVA groeit het sterkst. Psychosociale problemenIn 2030 hebben naar schatting ruim 56.000 vol-wassenen en ouderen een risico op een psychi-sche aandoening, dat is vergeleken met 2012 een stijging van 27%. Eenzaamheid komt in 2030 voor onder ruim 80.000 Amsterdammers van 19 jaar en ouder (een stijging van 29%).

Sociaal-economische statusHet aantal oudere Amsterdammers met een midden of hoge sociaal economische status (SES) zal in 2030 met circa 128% zijn geste-gen tot 87.000. Het aandeel ouderen met een lage SES blijft ongeveer gelijk met zo’n 50.000 ouderen. Van hen heeft 54% functionerings-problemen.

JeugdDe groep 13- tot 17-jarigen met een matig of hoog risico op psychosociale problematiek stijgt met 10% tot 6.800. 16.000 jongeren van 13-17 jaar hebben in 2030 één of meerdere chronische aandoeningen (een stijging van 8%).

Page 27: Fysiopraxis 10 2014 def

2727

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Zorgvraag RotterdamBevolkingDe bevolking van Rotterdam is in 2030 met 7% toegenomen tot 660.000 mensen. Groei vindt plaats in alle leeftijdsgroe-pen, het sterkst in de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder, Het aantal 65-plussers neemt toe met 32%. In 2030 zijn er circa 56.000 75-plussers en 61.000 mensen tussen de 64 en 75 jaar. Opvallend is de invloed van het bombardement en de Hongerwinter en vervolgens de babyboom net na de oorlog. Vanwege het bombardement en de Hongerwinter zijn er in 1945 relatief weinig kinderen geboren vergeleken met de rest van het land. Daardoor dempt de groei van het aantal 75-plussers tot 2021. De problemen als gevolg van de vergrijzing treden in Rotterdam later op, maar zijn wel van dezelfde aard als in de andere broedplaatsen.

Functioneren ouderenVan de 65-plussers hebben 58.000 mensen in 2030 functione-ringsproblemen, een stijging van 29%. Meest voorkomende problemen zijn mobiliteitsproblemen (32.000) en mobiliteits- en zelfzorgproblemen (16.000), al dan niet gecombineerd met dementie. In de groep van 19-64 jaar kampen in 2030 35.000 mensen met mobiliteitsproblemen.

Chronische aandoeningenVan de volwassen Rotterdammers (17-plus) hebben in 2030 304.000 mensen één of meerdere chronische aandoeningen.

Van hen hebben 164.000 mensen meer dan één chronische aandoening, dat is een stijging met 11% vergeleken met 2012. De meest voorkomende chronische aandoeningen zijn aan-doeningen van het bewegingsapparaat (123.000), astma/COPD (54.000) en diabetes mellitus (44.000). De sterkste stijger is dementie (12.000 in 2030).

Psychosociale problemenIn 2030 kampen circa 73.000 volwassen Rotterdammers met eenzaamheid en bijna 50.000 volwassenen hebben een risico op een psychische aandoening.

Sociaal-economische statusVergeleken met 2012 is in 2030 het aantal Rotterdammers met een midden- of hoge sociaal-economische status toegenomen. Het aantal Rotterdammers met een lage SES neemt af tot circa 60.000. Van de Rotterdammers met een lage SES heeft ruim de helft (52%) functioneringsproblemen.

JeugdHet aantal kinderen (4-12 jaar) met risico op psychosociale pro-blematiek neemt in 2030 licht toe tot 6.600 (een stijging van 7%). Het aantal jongeren (12-16 jaar) met risico op psychoso-ciale problemen groeit tot 7.600 (een stijging van 7%). In 2030 hebben 18.000 kinderen van 4 tot 12 jaar chronische aandoe-ningen (een stijging van 7%).

BevolkingHet aantal mensen in Friesland is in 2030 ongeveer gelijk aan dat in 2012; ongeveer 650.000. Het aantal ouderen neemt echter met 49 procent toe tot 171.000. Het aantal Friezen onder de 65 jaar krimpt met 10% tot 479.000.

Functioneren ouderenZo’n 70.000 ouderen hebben in 2030 last van functioneringsproblemen. Dat is een groei van 60% vergeleken met 2012. Meest voorko-mende problemen zijn mobiliteitsproblemen (35.000) en mobiliteits- en zelfzorgproblemen (19.000), al dan niet gecombineerd met lichte of matige dementie.

Chronische aandoeningenOngeveer 307.000 volwassenen in Friesland hebben in 2030 één of meerdere chronische aandoeningen, van wie 180.000 er meer dan één hebben (een toename met 16% ver-geleken met 2012). Aandoeningen aan het bewegingsapparaat komen het meest voor, (171.000 in 2030), gevolgd door astma/COPD (47.000) en incontinentie (44.000). De sterkste stijger is dementie (18.000 in 2030).

Psychosociale problemenDe schatting is dat in 2030 44.000 ouderen (55-85 jaar) last hebben van psychosociale problemen (een toename van 29%). Van hen kampen er 25.000 met eenzaamheid en 21.000 ouderen zijn depressief. In de bevolking van 18-64 jaar hebben in 2030 44.000 mensen één of meerdere psychische aandoeningen: angst-stoornissen (35.000), stemmingsstoornissen (22.000) en middelenstoornissen (20.000).

Sociaal-economische statusHet aantal mensen met een midden- of hoge sociaal-economische status zal toenemen; het aantal mensen met een lage SES blijft stabiel. Functioneringsproblemen komen in 2030 nog steeds het meest voor in de groep met een lage SES: 37.000 ouderen met een lage SES functioneringsproblemen (46%).

JeugdHet aantal jongeren met psychosociale pro-blemen neemt af van 6.000 in 2012 tot 5.000 in 2030. De meeste problemen liggen op emoti-oneel vlak. In 2030 hebben 21.000 Friese jon-geren (12-18) jaar één of meerdere chronische aandoeningen (een daling van 15%).

Zorgvraag Friesland

Page 28: Fysiopraxis 10 2014 def

Meer info: T 010 416 93 93 • [email protected]

Primeur in Nederland: eerste 3-daagse workshop

The Peter O’Sullivan Approach to understanding and managing CLBP

Classification Based Cognitive Functional Therapy (CB-CFT) Docent: Prof. Wim Dankaerts (B)Plaats: Expo HoutenDatum: 22, 23 en 24 januari 2015Kosten: € 595,- excl. BTWAccreditatie: in aanvraag

Aanmelden: www.veldon.nl/aanmeldformulieren

Weet wat de succesfactoren

zijn in uw consult en in de

behandeling van patiënten

met onverklaarde klachten!

Effectieve interventies

bij onverklaarde

lichamelijke klachten

Van het biopsycho-

sociale model naar het

gevolgenmodel

Hoe krijgt u de patiënt

uit de slachtofferrol?

Verleidingsscenario’s en

valkuilen

CongresConstructief omgaan

met patiënten met

onverklaarde

lichamelijke klachten

WanneerWoensdag 18 maart

9.45 – 16.00 uur

WaarSlot Zeist

Programma en

inschrijven

www.medilex.nl/

onverklaard

Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!Schrijf u nu in!

Medilex | Postbus 289 | 3700 AG Zeist | T. 030 – 69 33 887 | [email protected] | www.medilex.nl/onverklaard

Het onverklaarde verklaard!

Geaccrediteerde nascholing

5 punten

www.yvlo.nl [email protected]

CONGRES op 16 april“10 jaar ZwangerFit MOVE ON”

de opleiding ZwangerFit start 11 maart t/m 6 junieen verkort traject is mogelijk

Babymassage / Mindful Zwanger / ZwangerschapsMassage Spataderen / MambiesDans

YVLO al 20 jaar praktijkgericht….morgen aan de slag!

Page 29: Fysiopraxis 10 2014 def

29K N G F - s e r v i c e

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Ruim 6.500 deelnemers bij 145 bijeenkomsten

“Voorheen organiseerden Voornamelijk de regionale genootschappen (rgF’en) de scholingsactivi­teiten. Vanwege efficiency is er vorig jaar voor gekozen deze scholingen, als ze geschikt zijn voor een lande­lijke programmering, centraal aan te bieden binnen een landelijk scholingsaanbod”, vertelt michel van de haar, productontwikkelaar scholing bij de afdeling ledenservice & Verenigingszaken van kngF. “een aantal collegae die zich regionaal al bezighielden met scholing, zijn nu in één scholingsteam samengebracht. met behulp van de input van diverse stakeholders en expertise die aanwezig is binnen het kngF is het mogelijk om het scholingsaanbod goed op vraag en behoefte van de leden af te stemmen.”

Behoefte het afgelopen jaar hebben we meer dan 6.500 leden mogen begroeten tijdens de scholingsbijeenkom­sten. “dat geeft wel aan dat we in een behoefte voorzien en we een substantieel deel van onze collega’s met ons scholingsaanbod bereiken. dat is natuurlijk niet zo gek als je bedenkt dat veel bijeenkomsten over vakinhoude­lijke thema’s gaan die van belang zijn voor de beroeps­uitoefening. ook de richtlijnen, die vanuit het kngF worden ontwikkeld, zijn onderdeel van het programma­aanbod. naast bijeenkomsten over de richtlijnen heeft het kngF het afgelopen jaar veel scholingsbijeenkomsten georganiseerd met thema’s als core stability, spiegelneu­ronen, heupimpingement­ en labrumletsel en het voorko­men van blessures door preventieve hardlooptechnieken. deze lezingen zullen we in 2015 ook aanbieden. onze leden hebben ook aangegeven dat er behoefte is aan verdere verdieping van specifieke onderwerpen. Voor 2015 staan in de programmering enkele thema’s centraal die we gedeeltelijk kunnen vatten binnen de ketenproble­matiek, zoals scholing gericht op de voet, achillespees, knie en heup­ en liesklachten (verwacht 2e helft van het jaar). naast specifieke onderwerpen gaat de aandacht uit naar overkoepelende thema’s als neurologie, hoofd­pijn en ethiek, en lopen er nog programma’s door die in het najaar van 2014 zijn opgestart. het geheel wordt gecompleteerd met vakgerelateerde scholingen, zoals het thema ontspannen ondernemen.”

‘Veel scholingsbijeenkomsten gaan over thema’s die van belang zijn voor de beroepsuitoefening’

Terugblik op scholingsprogramma 2014

met een bezoekersaantal van meer dan 6.500 deelnemers aan scholingsbijeenkomsten en een gemiddelde waardering van een 7,5 is het kngF 2014 goed gestart met het aanbieden van scholing. We blikken kort terug op de inspanning van enthousiaste scholingsmede­werkers, stakeholders en sprekers. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)

Ondernemerschap het aanbod wordt behalve met vak­inhoudelijke onderwerpen ook uitgebreid met activiteiten die gericht zijn op ondernemerschap en bedrijfsvoering. “Bijvoorbeeld over hoe je een goed functioneringsgesprek met je medewerker kunt houden, of over hoe je het beste met de gemeente in gesprek kunt gaan over de Wmo. Want ook dat zijn onderwerpen waarvan onze leden heb­ben aangegeven dat ze er graag meer over wilden leren.”

Accreditatie de scholingsactiviteiten van kngF zijn dit jaar geaccrediteerd door het Centraal register kort Beroepsonderwijs (CrkBo). “dat betekent dat onze or­ganisatie en werkprocessen op een goede manier zijn ingericht. het is heel bijzonder dat we de audits in één keer goed hebben doorstaan. dat gebeurt niet vaak; het CrkBo heeft ons daarvoor gecomplimenteerd. met de accreditatie zijn we ook vrijgesteld van btw tot en met juli 2018, wat de cursussen en lezingen betaalbaar houdt. de meeste lezingen kosten € 25. dat is een relatief lage prijs voor een avond waarop je als fysiotherapeut waardevolle informatie krijgt, waar je meteen de volgende dag iets mee kunt in de praktijk.”

Programma 2015 Bent u benieuwd naar het program­ma van 2015? U vindt het volledige scholingsaanbod op www.fysionet.nl/scholing.html of op www.mijnfysionet.nl > tab scholing.

We realiseren ons dat we niet alle onderwerpen aan bod kunnen laten komen. Mocht u suggesties hebben, dan staan wij daar natuurlijk voor open. U kunt ons daarover mailen via [email protected].

Michel van de Haar

Page 30: Fysiopraxis 10 2014 def

3030

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

T e s T e n T e c h n i e k i n b e e l d

De Patient-Rated Tennis Elbow Evaluation Questionnaire (PRTEE) is een Engelstalige vragenlijst met goede klinimetrische eigenschappen waarmee de mate van pijn en functie wordt geobjectiveerd bij patiënten met epicondylitis lateralis (EL).1,2,3 In Nederland is er geen eenvoudige en eenduidige manier om de pijn en functie in kaart te brengen bij patiënten met EL. Daarom is de PRTEE vertaald naar het Nederlands en getoetst op de klinimetrische eigenschappen. Het resultaat is een betrouwbare, valide en responsieve PRTEE-Dutch Version (PRTEE-DV).Tekst: C. Aitink-Otter, W. ter Harmsel, P.J. Oosterhoff

DE PRTEE Is een vragenlijst bestaande uit 15 items om pijn en functie te meten bij pa tiënten met EL.3 De vragenlijst bestaat uit 2 subschalen. De subschaal pijn bestaat uit 5 items die op een Numeric Rating scale (NRs) worden gescoord, waarbij 0 over-eenkomt met geen pijn en 10 met de ergst denkbare pijn. De subschaal functie bestaat uit 10 items waarvan 6 items specifieke activiteiten meten en 4 items dagelijkse activiteiten. Deze 10 items worden ook op een NRs gescoord, waarbij 0 overeenkomt met geen moeite en 10 met onmogelijk. De totaalscore (0-100 punten) wordt bere-kend door de punten van de functieschaal te delen door twee en daarbij het aantal punten van de pijnschaal op te tellen.De PRTEE is succesvol vertaald naar het Nederlands volgens de procedure van Beaton et al.4 De PRTEE-DV is onderzocht op betrouwbaarheid, validiteit en respon-siviteit bij een populatie van 69 mensen met EL. Om de methodologische kwaliteit te waarborgen is gebruikgemaakt van de Cosmin Checklist.5 Bij het onderzoek naar de test-hertest-betrouwbaarheid hebben patiënten de vragenlijst 2 keer ingevuld met een tijdsinterval van 2 dagen. De uitslagen van de 2 metingen vertoonden een hoge correlatie (Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC=0,923)). De interne consistentie is bepaald door de Cronbach’s alpha te bere-kenen van de vragenlijsten die de eerste maal zijn ingevuld. De Cronbach’s alpha was 0,969. Hoewel dit op een goede interne consistentie duidt, betekent de hoge score dat de vragenlijst mogelijk items bevat

Een nieuw meetinstrument bij epicondylitis lateralis

Vragenlijst PRTEE-DV

PATIËNT- BEOORDEELDE TENNISELLEBOOG EVALUATIE

Naam: ............................................................................. Datum: .....................................

Onderstaande vragen helpen ons om inzicht te krijgen in de mate van pijn en beperkingen die u afgelopen week aan uw arm hebt gehad. Wilt u op een schaal van 0-10 aangeven hoeveel klachten u gemiddeld aan uw arm heeft gehad gedurende de afgelopen week. Geeft u alstublieft antwoord op alle vragen. Als u een activiteit niet heeft uitgevoerd door de pijn of omdat u niet in staat was deze activiteit te doen, dient u een 10 te omcirkelen. Als u het niet zeker weet, maak dan een zo goed mogelijke schatting. Vul alleen geen antwoord in als u de betreffende activiteit nooit uitvoert. U kunt dit aangeven door de vraag in zijn geheel door te strepen.

1. PIJN IN UW AANGEDANE ARM

Geef uw gemiddelde mate van pijn in uw arm gedurende de afgelopen week aan, door het cijfer te omcirkelen dat uw pijn het beste weergeeft op een schaal van 0-10. Een nul (0) betekent dat u helemaal geen pijn heeft gehad en een tien (10) betekent dat u de ergst denkbare pijn heeft gehad.

BEOORDEEL UW PIJN: Geen pijn Ergst denkbare pijn

Wanneer u aan het rusten bent 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Wanneer u een taak doet met herhaalde armbewegingen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Wanneer u een plastic tas met boodschappen draagt 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Wanneer uw pijn het minst was 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Wanneer uw pijn het ergst was 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

die weinig toegevoegde waarde hebben. Idealiter behoort de Cronbach’s alpha uit te komen tussen de 0,70 en 0,90.6 Derhalve

mag worden geconcludeerd dat de betrouw-baarheid van de vragenlijst goed is.7,8

Om de validiteit te bepalen heeft de popu-

Page 31: Fysiopraxis 10 2014 def

3131

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

2. FUNCTIONELE BEPERKINGEN

A. SPECIFIEKE ACTIVITEITENGeef aan hoeveel moeite u heeft ervaren bij het uitvoeren van onderstaande taken gedurende de afgelopen week, door het cijfer te omcirkelen dat uw moeite het beste weergeeft op een schaal van 0-10. Een nul (0) betekent dat u helemaal geen moeite heeft ondervonden en een tien (10) betekent dat het zoveel moeite kostte dat u hele-maal niet in staat was het te doen. Geen moeite Niet in staat om te doen

Een deurknop of sleutel omdraaien 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een boodschappentas of aktetas bij het handvat dragen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een volle kop koffi e/glas melk optillen en naar uw mond brengen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een pot openen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een broek optrekken 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een natte washand of handdoek uitwringen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

B. GEBRUIKELIJKE ACTIVITEITENGeef aan hoeveel moeite u heeft ervaren bij het uitvoeren van uw gebruikelijke activi-teiten in elk van de onderstaande gebieden gedurende de afgelopen week, door het cijfer te omcirkelen dat uw moeite het beste weergeeft op een schaal van 0-10. Met ‘gebruikelijke activiteiten’ bedoelen we de activiteiten die u uitvoerde voordat u last kreeg van uw arm. Een nul (0) betekent dat u helemaal geen moeite heeft ondervonden en een tien (10) betekent dat het zoveel moeite kostte dat u helemaal niet in staat was uw gebruikelijke activiteiten te doen. Geen moeite Niet in staat om te doen

1. Persoonlijke activiteiten (aankleden, wassen) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2. Huishoudelijk werk (schoonmaken, onderhoud) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3. Werk (uw baan of dagelijks werk) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4. Recreatieve of sportactiviteiten 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Opmerkingen:

De scores van de PRTEE-DV corre-leerden hoog met de DASH (r=0,73-0,83 en p<0,01) en de VAS voor pijn (r=0,74-0,78 en p<0,01) en middelmatig met de Thomsentest (r=0,57-0,66 en p<0,01). De correlatie met de PFG was laag tot middel-matig voor de subschaal functie (r=-0,52 en p<0,01), de subschaal pijn (r=-0,41 en p<0,01) en de totale score (r=-0,49 en p<0,01). De construct validiteit van de vragenlijst is hiermee voldoende.De populatie heeft na 6 weken de PRTEE-DV voor een derde keer ingevuld en algemeen ervaren herstel gescoord op de Global Perceived Effect (GPE). Na analyse bleek de Standard Error of Measurement (SEM) 5,489 en de Minimal Detectable Change (MDC) 15,215.10 De Minimal Important Change (MIC) was 15,800 en is berekend met de gemiddelde-verandering-methode (de gemiddelde verandering van de totale score van de populatie die is verbeterd op de GPE minus de gemiddelde verandering van de totale score van de groep die niet is verbeterd).11 Daarnaast is voor het bere-kenen van de responsiviteit de Receiver Operating Characteristic (ROC) gebruikt en is de Area Under the Curve (AUC) berekend (0,77).6 De vragenlijst is responsief omdat de MIC (15,800) groter is dan de MDC (15,215) en bovendien was de AUC groter dan 0,70, namelijk 0,77.

Gedurende het schrijven van dit artikel is gebleken dat eenzelfde onderzoek onlangs is uitgevoerd en gepubliceerd door Van Ark et al.12 Gezien de kleine verschillen tussen de twee vertaalde vragenlijsten en onze gelijkluidende conclusies mogen we ervan uitgaan dat beide vragenlijsten uitwissel-baar zijn. Om te voorkomen dat er twee verschillende PRTEE-DV vragenlijsten in omloop komen, adviseren wij de reeds gepubliceerde versie van Van Ark et al.12 te gebruiken. Deze vragenlijst is eveneens te downloaden via www.biomedcentral.com/1471-2474/15/270/additional.

ScoringsinstructiesBeperk de niet-beantwoorde vragen door het formulier te controleren nadat de patiënt deze heeft ingevuld. Zorg ervoor dat de patiënt die een item open liet omdat hij die activiteit niet kon doen, weet dat hij die zou moeten waarderen als een 10. Als een patiënt twijfelt omdat hij een activiteit in de afgelopen week zelden heeft uitgevoerd, dan zou hij aangemoedigd moeten worden om de gemiddelde moeilijk-heidsgraad te schatten. Dit is nauwkeuriger dan die vraag open te laten. Als de patiënt een activiteit nooit uitvoert, is hij niet in staat om te schatten en zou hij die vraag open moeten laten. Als er vragen binnen een subschaal open zijn gelaten, kunt u de gemiddelde score van de subschaal gebruiken.• Pijnsubschaal: tel de 5 items op. Beste score = 0; slechtste score = 50• Specifi eke activiteiten: tel de 6 items op. Beste score = 0; slechtste score = 60• Dagelijkse activiteiten: tel de 4 items op. Beste score = 0; slechtste score = 40• Functiesubschaal (specifi eke activiteiten plus de gebruikelijke activiteiten/2).

Beste score= 0; slechtste score = 50• Totale score is pijn subschaal plus de functie subschaal. Beste score = 0; slechtste score = 100Pijn en beperking dragen in gelijke mate bij aan de score. Betrouwbaarheid van de subschalen en de totale score zijn voldoende hoog zodat beide subschalen en het totaal kunnen worden gerapporteerd.

C. Aitink-Otter, fysiotherapeut, master manueel-therapeut, werkzaam bij Praktijk voor Fysiotherapie Henny Biemans, Zuidveen.W. ter Harmsel, fysiotherapeut, master manueel-therapeut, werkzaam bij Ter Harmsel, fysiothera-pie, training en revalidatie, Rouveen.P.J. Oosterhoff, master manueeltherapeut, werk-zaam bij Praktijk voor fysiotherapie en manuele therapie Meringa & Oosterhoff, Harderwijk.

De literatuur staat op FysioNet, www.fysionet.nl.

latie naast de PRTEE-DV ook de Disability of the Arm, Shoulder and Hand Questionnaire (DASH) en de Visual Analogue Scale (VAS)

voor pijn op de baseline ingevuld.2 Ook zijn de Thomsontest en de Pain Free Grip (PFG) uitgevoerd.9

Page 32: Fysiopraxis 10 2014 def

De 7 stappen van concept mapping

Ontwikkeling van een conceptueel model voor het construct ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’Tekst: Carlijn H. van der Zee, Anna J.H.M. Beurskens, Raymond A.H.M. Swinkels, Jan J.M. Pool, Henrica C.W. de Vet

Doordat een definitie van het concept ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ ontbreekt, is deze last niet goed meetbaar. In dit onderzoek wordt voor dit concept een conceptueel model ontworpen op basis waarvan een nieuw meetinstrument ontwikkeld kan worden.

SamenvattingHet ontbreken van een duidelijke definitie van het concept ‘ervaren last ten gevolge van nek-pijn’ vanuit het perspectief van patiënten en behandelaren zorgt ervoor dat we deze last niet adequaat kunnen meten. In dit onderzoek wordt concept mapping gebruikt om een conceptueel model voor de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ te ontwikkelen. Daarin worden zowel patiënten met nekklachten als behandelaren van deze patiënten betrokken. Concept mapping is een gestructureerde methode die relatief snel inzicht geeft in ingewikkelde constructen en is een combinatie van kwalitatieve en kwantita-tieve onderzoeksmethodes. Concept mapping laat zien dat ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ uit 12 domeinen bestaat: bewegings-beperking, pijn, vermoeidheid/concentratie, lichamelijke klachten, psychologische aspec-ten/consequenties, activiteiten in het dagelijks leven, sociale participatie, kosten, diagnose moeilijk te stellen/moeilijk te behandelen, verschil van mening met behandelaar, onbegrip van omgeving en hoe de patiënt met de klach-ten omgaat. Dit conceptuele model laat dus zien dat nekpijn veel verschillende domeinen omvat. De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor de ontwikkeling van een nieuw meetinstrument, waarvan het construct goed gedefinieerd is en dat zowel voor patiënten als behandelaren relevant is.

InleidingAandoeningen aan nek en rug komen vaak voor in Nederland. In 2007 waren het de meest voor-

komende aandoeningen bij 15- tot 65-jarigen, met een incidentie van meer dan 1,1 miljoen in de gehele populatie. Alleen de incidentie van infecties van de bovenste luchtwegen was hoger.1 Om inzicht te krijgen in de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ zijn niet alleen preva-lentie en incidentie belangrijk, maar is ook het perspectief van de patiënt met nekklachten en dat van behandelaren van deze patiënten van belang.Wanneer we de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ meten om inzicht te krijgen in de problemen waar mensen mee te kampen hebben of om effecten van behandelingen te bepalen, is het noodzakelijk een betrouwbare en valide uitkomstmaat te gebruiken. Daarbij is het belangrijk dat het model waarop deze uitkomstmaat gebaseerd is, de volle breedte van het construct, in dit geval de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’, omvat.2 Bestaande meetinstrumenten meten vaak delen van het construct ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’.Dit lijkt ook het geval bij de Neck Disability Index (NDI).3 De NDI is een veelgebruikt meetin-strument en is bovendien van de nek-vragenlijs-ten het instrument waarvan de klinimetrische eigenschappen het meest frequent onderzocht zijn.4 De NDI is een zelfrapportagelijst met 10 items over pijnintensiteit, persoonlijke ver-zorging, tillen, lezen, hoofdpijn, concentratie, werk, autorijden, slapen en vrije tijd. Er wordt een somscore berekend door de individuele itemscores bij elkaar op te tellen. Deze som-score loopt van 0 tot 50, waarbij een hogere score betekent dat er meer beperkingen zijn. In Nederland is de NDI als standaard uitkomst-maat voor nekpijn aanbevolen in de richtlijn van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) voor het behandelen van een whiplash.5 Het gebruik van een somscore impliceert dat het onderliggende construct uni-dimensioneel is. Unidimensionaliteit is belang-rijk om scores betekenisvol te kunnen bereke-nen en interpreteren. Steeds meer studies laten met behulp van geavanceerde statistische tech-nieken zien dat de NDI niet unidimensioneel is.6-10 Deze multidimensionaliteit, samen met het feit dat het construct slecht gedefinieerd is, maakt de NDI wellicht niet het meest geschikt als primaire uitkomstmaat bij nekpijn.11

Recent ontwikkelden Australische onderzoe-kers met behulp van concept mapping een basis voor een instrument dat de ‘ervaren last ten gevolge van lagerugpijn’ meet.2 We weten niet precies waar de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ uit bestaat en we weten dus niet of deze last vergelijkbaar is met die van lage-rugpijn. Daarom wordt in deze studie concept mapping ingezet om een conceptueel model voor de ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’

Figuur 1. De stappen van concept mapping, aangepast naar het model van Trochim17

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

32 W e t e n s c h a P - M I X e D M e t h O D s

VoorbereidingSelecteren van participanten en het opstellen van de focuszin• Focuszin voor brainstormen• Focuszin voor prioriteren

Genereren van statementsNominale gesprekstechniek• Individueel brainstormen• Gestructureerd proces om statements te delen en aan

te scherpen

Structureren van statements• Sorteren van statements• Prioriteren van statements

Representatie van statements• Berekenen van de concept map

Interpretatie van de maps• Benoemen van de clusters• Identificatie van regio’s in de map• Het begrijpen van ogenschijnlijke tegenstrijdigheden• Missing items

Integratie van de maps• Drie- en vierdimensionele clusteranalyses uitvoeren,

oplossing waar cluster members niet veranderen• Maken van tree diagrams• Het identificeren van minimum en maximum aantal

betekenisvolle clusters voor elke map en de meest typische statements voor elke map

Gebruik• Verdere consultatie/prioritering• Ontwikkelen meetinstrumenten• Programma design en ontwikkeling • Needs assessment • Competenties • Programmacomponenten • Program logic• Evaluatiecriteria

Page 33: Fysiopraxis 10 2014 def

te ontwikkelen. Hierbij zijn zowel patiënten met nekklachten als behandelaren van deze patiën-ten betrokken. Dit conceptuele model vormt de basis om meetinstrumenten met een goede inhoudsvaliditeit voor het construct ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ te selecteren of te ontwikkelen.

MethodeConcept mapping is een gestructureerde methode om de gedachten en ideeën van een groep te organiseren.12 Het is een visuele illus-tratie die de gedachten ten aanzien van een onderwerp laat zien, en toont hoe deze gedach-ten met elkaar in verband staan.13 Concept map-ping bestaat uit zeven stappen (fi guur 1).

In de voorbereiding (stap 1) wordt een ‘focuszin’ geformuleerd. Deze moet helder en ondub-belzinnig zijn. Hier luidde de focuszin voor behandelaren: “Denk zo breed mogelijk en schrijf statements op over hoe nekpijn het leven van mensen met nekpijn én de omgeving beïnvloedt”. De focuszin voor patiënten luidde: “Denk zo breed mogelijk en schrijf in steekwoor-den op hoe uw nekpijn uw leven beïnvloedt én wat de gevolgen zijn van uw nekpijn voor uw omgeving.”Deze focuszin is de start voor het genereren van statements (stap 2). Deelnemers schrijven individueel zoveel mogelijk statements op betreffende de focuszin. Dit wordt gevolgd door de nominale groepstechniek. Deze is zo opgebouwd dat iedere deelnemer een gelijke rol heeft in het proces en begint door de parti-cipanten hun ideeën (statements) stuk voor stuk met elkaar te laten delen. Hierbij wordt discus-sie ontmoedigd; er mogen alleen vragen ter verheldering worden gesteld. Deze statements worden op kaartjes getypt en geprojecteerd op een groot scherm, zodat de deelnemers ze op correctheid kunnen controleren. Precies dezelfde ideeën worden overgeslagen, terwijl ideeën die heel erg op elkaar lijken, behouden blijven. De gespreksleider zorgt ervoor dat er slechts één idee op een kaartje staat en dat de statements voor iedereen duidelijk zijn.Zodra alle ideeën genoemd zijn, worden de kaartjes afgedrukt en begint het structureren van de statements (stap 3). De deelnemers wordt gevraagd individueel de kaartjes op stapeltjes te leggen op een voor hen betekenis-volle manier. Verder wordt gevraagd ieder sta-peltje een naam te geven. Na het sorteren van de statements wordt de deelnemers gevraagd de statements te prioriteren door hun te vragen: “Hoe belangrijk is dit aspect van ‘last van nek-pijn’ voor mensen met nekpijn?”Representatie van de statements (stap 4) wordt gedaan door een concept map uit te rekenen. De resultaten van het sorteren worden gebruikt voor multidimensional scaling (MDS)14,15 en

clusteranalyse.In stap 5 wordt de concept map geïnterpreteerd met de deelnemers. De lijst met clusters en bijbehorende statements wordt overhandigd en weer wordt gevraagd deze te benoemen. Verder wordt gevraagd naar missende items en of er misschien statements zijn die beter bij een ander cluster passen dan waar ze op basis van de MSD en clusteranalyse zijn ingedeeld. De groep moet consensus bereiken over de clusternamen.Resultaten worden met de onderzoeksgroep besproken en hier wordt een mind map van gemaakt. Uiteindelijk worden de mind maps van de losse concept maps geïntegreerd (stap 6), daarbij rekening houdend met namen die de individuele deelnemers gebruikt hebben bij het benoemen van de gesorteerde stapeltjes.Stap 7 is de implementatie van de concept map. Deze stap is geen onderdeel van het onderha-vige onderzoek.

We hebben 5 concept mapping workshops gedaan, 2 met behandelaren en 3 met patiënten. Inclusiecriteria voor patiënten voor deelname aan de concept mapping workshop waren: mini-mumleeftijd van 18 jaar, nekklachten als hoofd-klacht en een goed begrip van de Nederlandse taal. De Medisch Ethische Toetsingscommissie van het VUmc heeft bepaald dat dit onderzoek niet WMO-plichtig was en daarom was er geen speciale goedkeuring nodig.

ResultatenHet aantal statements in de individuele concept mapping workshops varieerde van 46 tot 68 en het totale aantal statements was 264. Hiervan kwamen er 118 van de behandelaren en 146 van de patiëntengroepen.Figuur 2 laat de concept map zien voor de eerste groep behandelaren. De kleine getallen zijn de

nummers van alle statements in dat cluster, het grote getal is het clusternummer (toegekend door de software). De statements die met een onderbroken rode lijn omcirkeld zijn en met een ononderbroken pijl verbonden zijn met een ander cluster, horen volgens de deelnemers bij dat andere cluster. Onderbroken pijlen geven een relatie aan met het cluster waar ze naar wij-zen. Deelnemers vonden dat de clusters ‘impact op productiviteit/ arbeidsverzuim’ (cluster 7) en ‘vermogen om te werken’ (cluster 4) samenge-voegd konden worden. Verder hangt het cluster ‘onzekerheid en vaagheid over nekpijn’ (cluster 11) samen met de clusters ‘uitdaging of last van de behandeling voor de patiënt’ en ‘last voor de behandelaren’ (cluster 9 en 10).

De vergelijking van de concept maps van behan-delaren en patiënten liet kleine verschillen zien. Bijvoorbeeld, het domein ‘diagnose moeilijk te stellen/moeilijk te behandelen’ was uitgespro-kener bij de behandelaren dan bij patiënten. Het domein ‘verschil van mening met behandelaar’ werd alleen genoemd in de groepen patiënten. De concept maps van de behandelaren vertoon-den veel overeenkomsten; de concept maps van de patiëntengroepen weken iets van elkaar af. De ene groep benadrukte het verschil van mening met de behandelaar en de andere groep noemde zorgen/onzekerheid over de ernst, toekomst en werk niet. Behandelaren priorite-ren alle domeinen als even belangrijk, terwijl patiënten de domeinen ‘nekpijn’, ‘bijkomende en gerelateerde klachten’, ‘activiteiten in het dagelijks leven’ (ADL) en ‘sociale participatie’ als belangrijker prioriteren dan de andere domeinen.Wanneer we de 5 afzonderlijke concept maps combineren, resulteert dit in de mind map in fi guur 3. ‘Ervaren last ten gevolge van nekpijn’ bestaat uit 12 domeinen: bewegingsbeperking,

Figuur 2. Concept map van de eerste groep behandelaren

>>

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

 

 

Neck pain experience 

Concentration and tiredness 

Psychological effects and responses  

Impact on activities of daily 

Role functioning and social participation 

19 

Work ability (now, individual) 

Impact on work productivity/ absenteeism (future, community) 

Financial costs for community 

Overall  

Burden for health care professionals Challenge or burden of 

treatment for patients 

Uncertainty and vagueness, (limitations of knowledge and evidence) about neck pain 

Missing: Different impacts for different concomitant complaints or overall somatic effects 

33

Page 34: Fysiopraxis 10 2014 def

pijn, vermoeidheid/concentratie, lichamelijke klachten, psychologische aspecten/consequen-ties, ADL, sociale participatie, kosten, diagnose moeilijk te stellen/moeilijk te behandelen, verschil van mening met behandelaar, onbegrip van omgeving en hoe de patiënt met de klachten omgaat. Lichamelijke klachten zijn bijvoorbeeld hoofdpijn, duizeligheid en uitstralende pijn in de schouders en/of arm. Bij ADL werden acti-viteiten als fietsen/autorijden, computerwerk en slapen genoemd. Reducerende factoren bevatten statements als ‘de nek warm houden’, ‘ik doe aanpassingen’ (bijv. gebruik van een beeldschermbril) en ‘af en toe ga ik naar mijn fysiotherapeut’. Copingstrategieën bestaan uit statements als ‘leren met de pijn omgaan’, ‘ik doe een hoop andere activiteiten om zo afgeleid te worden’ en ‘anderen laten zien dat ik dingen wél kan doen’. Kennis van provocerende facto-ren bevat statements als ‘nekpijn wordt erger bij lang zitten of staan’, ‘herhaalde bewegingen leiden tot nekpijn’ en ‘ik til geen zware dingen’.

Figuur 3 laat zien dat enerzijds de nekpijn invloed heeft op vermoeidheid/concentratie,

lichamelijke klachten en psychologische aspec-ten/consequenties, maar dat anderzijds deze drie aspecten ook de nekpijn beïnvloeden. In de concept mapping groepen kwam naar voren dat oorzaak en gevolg moeilijk van elkaar te onder-scheiden zijn en dat er vaak sprake is van een vicieuze cirkel. Verder zijn de kosten opgedeeld in kosten voor de maatschappij en kosten voor de patiënt, waarbij kosten voor de maatschappij gelinkt zijn aan productiviteit en de kosten die gemoeid zijn bij de behandeling.

DiscussieDit is de eerste keer dat het concept ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ systematisch in kaart gebracht is, waarbij zowel behandelaren als patiënten betrokken zijn. Concept mapping is een efficiënte methode om ingewikkelde constructen te definiëren en is daarmee erg behulpzaam bij de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten. Concept mapping verheldert het te meten construct en draagt hiermee bij aan inhoudsvaliditeit. Inhoudsvaliditeit is ‘de mate waarin de inhoud van een meetinstrument een adequate reflectie is van het te meten con-

struct’.16 Het wordt beoordeeld aan de hand van de relevantie van de items ten opzichte van het construct, de studiepopulatie en het doel van het instrument (bijv. onderscheidend, evaluatief of voorspellend).17 Relevantie t.o.v. het construct en de studiepopulatie wordt gegarandeerd door de actieve rol van experts in de concept mapping groepen. Relevantie ten opzichte van het doel van het instrument moet in de gaten gehouden worden tijdens de ontwikkeling.De geïntegreerde concept mapping workshops laten 12 domeinen zien voor ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’. Dit is in contrast met de NDI, het meest gebruikte en best onderbouwde instrument om nekpijn te meten.18 De NDI zegt “zelfgerapporteerde beperkingen” te meten en maakt daarbij gebruik van één enkele som-score. Dit suggereert dat de NDI uit slechts één dimensie bestaat. Ons conceptueel model laat echter anders zien. Van de 10 NDI-items zijn er 9 te koppelen aan onze concept map ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’: de NDI-items per-soonlijke verzorging, lezen, autorijden en slapen vallen onder het domein ‘ADL’; het NDI-item tillen komt terug in het domein ‘hoe de patiënt

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

pijn

bewegingsbeperking nek

vermoeidheid, concentratie

stress

zorgen over ernst, toekomst, werk

onzekerheid over ernst, toekomst, werk

verwoord door patiënten als

Activiteiten in het Dagelijks Leven

diagnose moeilijk te stellen, moeilijk te behandelen.

alleen genoemd door behandelaars

keuze uit veel verschillende behandelingen

kosten

patiënt

betaalde hulp

onbegrip van omgeving

werkgever

LAST VAN NEKPIJN

coping strategie

reducerende factoren (zelf iets doen tegen de pijn)

sociale participatie

behandeling

thuis

sociale contacten

hobby’s

lichamelijke klachten

werk

psychologische aspecten/ consequenties

maatschappij

onzekerheid, frustraties

verzekering

angst en depressie

productiviteit

verschil van mening met behandelaar

familie

hoe de patiënt met de klachten omgaat

(kennis van) provocerende factoren

bijkomende en gerelateerde klachten

alleen genoemd door patiënten

verwoord door behandelaars als

Figuur 3. Geïntegreerde mind map van ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’

34 W e t e n s c h a P - M I X e D M e t h O D s

Page 35: Fysiopraxis 10 2014 def

met de klachten omgaat’, specifiek in het domein ‘(kennis van) provocerende factoren’; de NDI-items hoofdpijn en concentratie zitten in de bijkomende en gerelateerde klachten; de NDI-items werk en vrije tijd vallen onder het domein ‘sociale participatie’. Alleen het NDI-item pijn-intensiteit komt niet terug in onze concept map. Wanneer we uitgaan van de concept map, zien we dat de NDI geen items bevat uit de domei-nen ‘psychologische aspecten/consequenties’, ‘kosten’, ‘diagnose moeilijk te stellen/moeilijk te behandelen’, ‘verschil van mening met behandelaar’, ‘onbegrip van omgeving’ en ‘hoe de patiënt met de klachten omgaat’.Een recent onderzoek naar de exploratieve factoranalyse van de NDI laat twee factoren zien (fysiek en niet-fysiek) die 53,8% van de variantie verklaren.11 De niet-fysieke factor was moeilijk interpreteerbaar omdat het alleen de NDI-items lezen, hoofdpijn en concentratie bevatte, waarvan alleen het item concentratie zwaar laadde. Er zijn meer studies die multidi-mensionaliteit suggereren6 en er is zelfs voor-gesteld om items te schrappen om zo unidimen-sionaliteit te creëren.7-10 De resultaten van de mind map ondersteunen het voorstel om items te schrappen niet, omdat dit ten koste gaat van de inhoudsvaliditeit.De mind map uit dit onderzoek is een goed uitgangspunt domeinen van ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’ te definiëren en eventueel schalen te ontwikkelen om dit te meten. De statements die gegenereerd zijn in de concept-mapping-groepen vormen de basis voor duide-lijke, begrijpelijke items voor een vragenlijst. Ook geeft de prioritering van de statements een suggestie voor domeinen die hierin belangrijk zijn. Hierin is de mening van de patiënt leidend, aangezien veel uitkomstmaten tegenwoordig zelfrapportagelijsten zijn. Tevens is het mogelijk om voor de domeinen bestaande vragenlijsten te gebruiken.Een eerder gemaakt conceptueel model voor ‘ervaren last ten gevolge van lagerugpijn’2 bestaat uit 6 domeinen (‘fysiek’, ‘psycho-logisch’, ‘sociaal’, ‘werk’, ‘behandeling’ en ‘positieve effecten’) en vertoont grote overeen-komsten met ons model voor ‘ervaren last ten gevolge van nekpijn’. Zo lijkt het domein ‘fysiek’ van ‘ervaren last ten gevolge van lagerugpijn’ erg op ons aspect bijkomende en gerelateerde klachten en het domein ‘ADL’ en ‘sociale partici-patie’. Het model voor ‘ervaren last ten gevolge van lagerugpijn’ heeft een apart domein ‘psychologisch’, wat bij ons model verweven is in bijkomende en gerelateerde klachten en het domein ‘hoe de patiënt met de klachten omgaat’. De last van lagerugpijn en nekpijn is grotendeels vergelijkbaar. Wellicht bestaat er een model voor chronische pijn in het algemeen.

Dit onderzoek had een paar beperkingen. Ten eerste hebben we geen additionele informatie verzameld over de nekpijn en over de deelne-mers. We weten dus niet zeker of we het hele spectrum aan patiënten met nekklachten geïn-cludeerd hebben. Het groepsproces onthulde een groot aantal patiënten met chronische klachten. Mogelijk dat dit model vooral de last van chronische nekklachten weergeeft, en min-der de last van acute nekpijn. Echter, patiënten met chronische klachten laten vaak een grotere variëteit aan klachten zien. Een concept map voor patiënten met chronische klachten bevat dus hoogstwaarschijnlijk ook alle aspecten voor patiënten met acute klachten, terwijl het omge-keerde minder waarschijnlijk is. Verder onder-zoek dient uit te wijzen of dit inderdaad waar is. Ten tweede zijn de meeste patiënten via hun fysiotherapeut in de concept-mapping-groepen terechtgekomen. Slechts een aantal kwam bij de huisarts of bedrijfsarts vandaan. De behan-delaren in dit onderzoek waren vooral fysio- of manueel therapeuten. Dit komt overeen met de gezondheidszorg in Nederland, waar de meeste patiënten met nekpijn behandeld worden door een fysiotherapeut.

ConclusieDit onderzoek laat zien waar binnen de fysio-therapie momenteel de hiaten liggen in het meten van uitkomsten van nekpijn en het geeft een goed uitgangspunt om dit verder te ontwik-kelen.

DankzeggingWij danken het Wetenschappelijk College Fysio-therapie voor subsidiëring van dit project, alle deelnemers aan de concept mapping workshops voor hun inzet, de Nederlandse Vereniging van Rugpatiënten ‘de Wervelkolom’, het KNGF AMA voor de aankondiging op hun websites, en Richard Osborne & Roy Batterham voor het delen van hun expertise.

Dr. Carlijn H. van der Zee is post-doc onderzoeker, afdeling Epidemiologie & Biostatistiek, EMGO Instituut, VU medisch centrum, Amsterdam.Prof. dr. Anna J.H.M. Beurskens is lector Auto-nomie en participatie van chronisch zieken, Zuyd Hogeschool, Faculteit Gezondheidszorg, Heerlen, en bijzonder hoogleraar Doelgericht meten in de zorgpraktijk, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Caphri, Maastricht University.Dr. Raymond A.H.M. Swinkels is senior onderzoe-ker, opleiding fysiotherapie, Zuyd Hogeschool, Heerlen, en fysiotherapeut, Fysiotherapie Coevering, Geldrop.Dr. Jan J.M. Pool is senior onderzoeker, lectoraat Leefstijl en gezondheid, Hogeschool Utrecht, en fysiotherapeut/manueel therapeut, Paramedisch Centrum Impact Zoetermeer.Prof. dr. Henrica C.W. de Vet is hoogleraar Klinime-trie, afdeling Epidemiologie & Biostatistiek EMGO Instituut, VU medisch centrum, Amsterdam.

Referenties1. www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/

ziekten-en-aandoeningen/rangordening-van-ziekten-en-aandoeningen-bij-15-tot-65-jarigen/ updated 26th September 2013, accessed 27th November 2013.

2. Buchbinder R, Batterham R, Elsworth G, Dionne CE, Ir-vin E, Osborne RH. A validity-driven approach to the un-derstanding of the personal and societal burden of low back pain: development of a conceptual and measure-ment model. Arthritis Res Ther 2011;13(5):R152.

3. Vernon H, Mior S. The Neck Disability Index: a study of reliability and validity. J Manipulative Physiol Ther 1991 Sep;14(7):409-15.

4. Schellingerhout JM, Verhagen AP, Heymans MW, Koes BW, Vet HC de, Terwee CB. Measurement properties of disease-specific questionnaires in patients with neck pain: a systematic review. Qual Life Res 2012 May;21(4):659-70.

5. Young SB, Aprill C, Braswell J, Ogard WK, Richards JS, McCarthy JP. Psychological factors and domains of neck pain disability. Pain Med 2009 Mar;10(2):310-8.

6. https://www.fysionet-evidencebased.nl/index.php/richtlijnen/richtlijnen/whiplash/praktijkrichtlijn-17/diag-nostisch-proces/iiii-onderzoek updated 2003, accessed 12th March 2014.

7. Velde, G van der, Beaton D, Hogg-Johnston S, Hurwitz E, Tennant A. Rasch analysis provides new insights into the measurement properties of the neck disability index. Arthritis Rheum 2009 Apr 15;61(4):544-51.

8. Gabel CP, Cuesta-Vargas AI, Osborne JW, Burkett B, Melloh M. Confirmatory factory analysis of the Neck Disability Index in a general problematic neck popula-tion indicates a one-factor model. Spine J 2013 Nov 4.

9. Johansen JB, Andelic N, Bakke E, Holter EB, Mengshoel AM, Roe C. Measurement properties of the norwegian version of the neck disability index in chronic neck pain. Spine (Phila Pa 1976 ) 2013 May 1;38(10):851-6.

10. Walton DM, MacDermid JC. A brief 5-item version of the Neck Disability Index shows good psychometric properties. Health Qual Life Outcomes 2013;11:108.

11. Ailliet L, Knol DL, Rubinstein SM, Vet HC de, Tulder MW van, Terwee CB. Definition of the construct to be measu-red is a prerequisite for the assessment of validity. The Neck Disability Index as an example. J Clin Epidemiol 2013 Jul;66(7):775-82.

12. Kane M, Trochim WM. Concept mapping for planning and evaluation. Thousand Oaks, California: Sage Publications, Inc.; 2007.

13. Trochim WM. An introduction to concept mapping for planning and evaluation. Eval Program Plann 1989;12:1-16.

14. Davinson ML. Multidemensional scaling. New York: John Wiley and Sons; 1983.

15. Kruskal JB, Wish M. Multidemensional scaling. Beverly Hills, CA: Sage; 1978.

16. Mokkink LB, Terwee CB, Patrick DL, Alonso J, Stratford PW, Knol DL, et al. The COSMIN study reached international consensus on taxonomy, termi-nology, and definitions of measurement properties for health-related patient-reported outcomes. J Clin Epidemiol 2010 Jul;63(7):737-45.

17. Mokkink LB, Terwee CB, Knol DL, Stratford PW, Alonso J, Patrick DL, et al. The COSMIN checklist for evaluating the methodological quality of studies on measurement properties: a clarification of its content. BMC Med Res Methodol 2010;10:22.

18. Childs JD, Cleland JA, Elliott JM, Teyhen DS, Wainner RS, Whitman JM, et al. Neck pain: Clinical practice guideli-nes linked to the International Classification of Functio-ning, Disability, and Health from the Orthopedic Section of the American Physical Therapy Association. J Orthop Sports Phys Ther 2008 Sep;38(9):A1-A34.

19. Trochim WM, Linton R. Conceptualization for planning and evaluation. Eval Program Plann 1986;9(4):289-308.

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

moeilijk te stellen, moeilijk te behandelen.

lleen genoemd door behandelaars

llende

werkgever

educerende factoren (zelf iets

erschil van mening met

familie

erende factoren

patiënten

35

Page 36: Fysiopraxis 10 2014 def

Zelf uitdagingen kiezen is gezond

Suikerbuik

schien is dat laatste toch niet zo verrassend, omdat patiënten vet verliezen, maar er spier-massa bij krijgen. Toch ligt het allemaal niet zo eenvoudig. In meta-analysen2,6 wordt dikwijls een significante heterogeniteit van de effecten gevonden, en die heterogeniteit wordt slecht begrepen. Wat zijn de relevante variabelen die we tot nu toe kennelijk hebben gemist?Gökhan Hotamisligil (figuur 1) is één van de belangrijkste biomedische onderzoekers van de laatste decennia. In 1993 liet hij zien dat wit vet TNF-a produceert, een ontstekingsmediator, die betrokken is bij type 2 diabetes.9 Door het werk van Hotamisligil weten we dat type 2 diabetes een ontsteking is, en met obesitas samenhangt. Vandaag de dag stimuleren regeringen hun burgers over de hele wereld om gewicht te verliezen.Wit vet produceert ook andere ontstekingsme-diatoren, ‘adipokines’, zoals pro-inflammatoir leptine (figuur 2) en anti-inflammatoir adiponec-tine (figuur 3).10 Bij gezonde mensen bevorderen beide de glucose-opname door spieren. Aan het eind van de maaltijd informeert leptine de hypothalamus dat er genoeg gegeten is.11 Als je dan telkens toch dooreet, reageert de hypothalamus niet langer op leptine,12 blijven de concentraties leptine omhoog gaan, en na verloop van tijd ontstaat obesitas, met insuline-resistentie. Bij gezonde mensen is adiponectine rijkelijk aanwezig in het serum.13 Adiponectine verhoogt de insuline-sensitiviteit, en beschermt tegen hart- en vaatzieken.14 Bij obesitas zijn de adiponectine-concentraties laag, hetgeen bijdraagt aan insuline-resistentie.15 Kadowaki16 ziet het opreguleren van adiponectine als sleu-tel in de behandeling van type 2 diabetes.16 In deze explosie van nieuwe kennis verlies je makkelijk uit het oog waar het allemaal om

gaat. Tijdens ontsteking sluiten de poorten voor glucose zich in de spieren, ‘insuline-resistentie’, en dat lijkt fysiologisch te zijn, omdat het energie spaart voor het immuunsysteem, zoals Dantzer opmerkte.17-18 Maar waarom obesitas gepaard gaat met ontsteking is niet meteen duidelijk. In een 2006 artikel in Nature19 stelde Hotamisligil dat het immuunsysteem en het metabole systeem samen geëvolueerd moeten zijn, al is dat alleen al omdat immuun-activiteit metabole energie vereist. Dat verklaart echter nog niet waarom wit vet ontstekingsmediatoren produceert. Misschien is opregulering van het immuunsysteem de fysiologische default, net als de overactieve werkster die meer schoon-maakt wanneer ze minder te doen heeft. Aan de andere kant, wit vet breidt zich uit als een tumor, en verwoest het omringende weefsel, met ontsteking als gevolg. Maar er moet ook een veel directer effect zijn van eten op ontste-king.20

De hypothalamusOp 9 mei 2013 verscheen een artikel van Zhang e.a. in Nature,21 waarin naar voren kwam dat ontsteking van de hypothalamus de boosdoener is bij veel typische ziekten van ouderen. Bij de meeste van deze ziekten treedt low grade inflammation op, en Zhang e.a. vonden dat ont-steking van de hypothalamus - met name in de nucleus arcuatus - deze ontstekingen aandrijft. In oktober 2013 concludeerde Sudarshana Purkayastha,22 dat het metabool syndroom, waaronder type 2 diabetes, voortkomt uit ont-steking van de hypothalamus. Het is op het hoge niveau van de hypothalamus, aldus Purkayastha, dat de fysiologie van het lichaamsgewicht en de regulering van het immuunsysteem gescheiden plaatsvinden. Balducci heeft kennelijk gemist dat alleen de topdirigent weet hoe delen van het orkest kunnen worden ontkoppeld. Voor kin-deren is dat een spelletje, wanneer ze de ene beweging met de ene hand maken, en dan met de andere hand een andere beweging proberen te maken, met een totaal ander ritme.Tijdens de maaltijd vult de maag zich, en het is dit vullen dat de hypothalamus informeert dat je moet stoppen met eten. Een groot aantal boodschapper-moleculen wordt dan afgeschei-den in het serum,23 en praat met de nucleus arcuatus. Leptine is daar één van, want eten geeft natuurlijk altijd enige schade, en leptine helpt bovendien om hyperglycaemie te voor-

Gökhan Hotamisligil (met dank aan hem)

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

36 W e t e n s c h a P - B e s c h o u W i n g e n

Tekst: Onno G. Meijer, CaiHua Huang, Maarten R. Prins, Jean-René Ruitenbeek

Omgevingsverrijking is effectiever dan oefenen. Dat zal ook gelden voor type 2 diabetes. En wat heeft Churchill daarmee te maken?

In 2010 verscheen een studie van Balducci e.a.1 naar de effecten van oefenen bij type 2 diabe-tes. De auteurs vergeleken een controle-condi-tie zonder oefenen met: laag-intensief oefenen, hoog-intensieve aerobe training onder supervi-sie, en aerobe training plus krachttraining. De grootste anti-inflammatoire en antidiabetische effecten werden verkregen in de combinatie van aerobe training met krachttraining. Dat is een belangrijk, maar niet verrassend resultaat.2 Wat wél verrassend leek, was het patroon van ver-banden; in tegenstelling tot wat Balducci e.a. hadden verwacht, waren de anti-inflammatoire effecten onafhankelijk van het gewichtsverlies. De toen algemeen aanvaarde theorie3-5 voor-spelde dat oefenen bij type 2 diabetes leidt tot verlies van wit vet, waardoor de concentraties ontstekingsmediatoren lager worden, en daar-door neemt de insulinesensitiviteit weer toe.Balducci e.a.1 concludeerden dat de standaard-theorie fout is. Bij wijze van oplossing sugge-reerden de auteurs dat de effecten van oefenen voortkomen uit boodschapperstoffen die door de spieren worden geproduceerd, ‘myokines’. Maar de literatuur is niet erg positief over het alleen maar trainen van spieren. Geïsoleerde krachttraining bij type 2 diabetes is minder effectief dan aerobe training of de combinatie van beide.6 Balducci e.a. raakten dus in de war van hun eigen resultaten. Wat was er verkeerd gegaan?

LeefstijlIn 2001 rapporteerden Hu e.a.7 in het New England Journal of Medicine over 84.941 ver-pleegsters, die 16 jaar waren gevolgd. Tijdens het onderzoek waren er 3.300 nieuwe geval-len van type 2 diabetes bijgekomen, waarvan 91% (!) aan leefstijl kon worden toegeschreven: obesitas, inactiviteit, en een slecht dieet. Type 2 diabetes komt dus vooral voort uit leefstijl. Meta-analysen laten zien dat oefenen bij type 2 diabetes de insulinesensitiviteit verhoogt, ook als er géén gewichtsverlies optreedt.8 Mis-

Page 37: Fysiopraxis 10 2014 def

kómen.24 Daarmee lijkt de vraag beantwoord waarom pro-inflammatoir leptine wordt gepro-duceerd aan het einde van de maaltijd. En als je niet ophoudt met eten, leidt neuronale ‘over-belasting’ tot moleculaire schade in de nucleus arcuatus, het immuunsysteem wordt opgeregu-leerd, en low grade inflammation begint.25

De ‘hersenen in de darmen’,26 met ongeveer 100 miljoen neuronen, vormen de andere hoofdrol-speler in het monitoren van de hoeveelheid (en de kwaliteit) van het voedsel. Informatie gaat via de nervus vagus naar de hersenstam, en dan naar de hypothalamus.23 Bovendien is er nieuwe literatuur in opkomst over de rol van darmbacte-riën bij ziekte, zoals type 2 diabetes.27-29 We zien ervan af om ons af te vragen of capsules met gezonde poep30 gebruikt kunnen worden in de behandeling van type 2 diabetes, en we beste-den geen aandacht aan de mogelijke rol van de pancreas in het irreversibel maken van type 2 diabetes.31 Want we weten inmiddels genoeg om de verrassende uitdaging te begrijpen van oefenen bij type 2 diabetes.

Sigaren, whisky, en geen sportVeel van het bovenstaande zal fout zijn. De auteurs van deze beschouwing zijn geen dia-betes-experts, het veld zelf valt uiteen in aparte eilandjes, en elke paar jaar keren de leidende onderzoekers het hele gebied op z’n kop. Toch komt een duidelijke conclusie naar voren. Voor metabole homeostase coördineert de hypotha-lamus de darmen, het witte vet, en de glucose. Voor ons is dat van het grootste belang, omdat de hypothalamus bijzonder gevoelig is voor omgevingsverrijking.32

Matt During (figuur 4) en zijn groep bestu-deerden muizen die bepaalde vormen van kanker ontwikkelen.33 De muizen werden eerst geïsoleerd gehouden, in kooien waar niets inte-ressants te doen was, en dan in een verrijkte behuizing, met veel andere muizen, en veel interessante dingen om mee te experimenteren: omgevingsverrijking. Het kankervolume nam af. In de hypothalamus nam de productie van Brain-Derived Neurotrophic Factor (BDNF) toe, en in het serum nam leptine af, en adiponectine toe. Het stijgen van de BDNF en het dalen van de leptine waren de causale factoren. Alleen ‘oefenen’ had minder effect dan omgevingsver-rijking, zoals Nithianatharajah en Hannan al in 2006 hadden beschreven in Nature Reviews Neuroscience.34

Gezien de gevonden daling van de leptine en de stijging van de adiponectine, kunnen de effec-ten van Durings studie worden geëxtrapoleerd naar metabool syndroom. Natuurlijk zullen muizen andere kankers hebben dan mensen, maar de fysiologie van metabool syndroom zal wel dezelfde zijn. Als patiënten b-blockers gebruiken die werken op het witte vet, zal omgevingsverrijking niet werken, want het

proces vereist de orthosympathische productie van noradrenaline in het witte vet.33 Overigens voorspelt het biologisch onderzoek:

Het object van de bewegingsgeneeskundige (fysiotherapeutische, oefentherapeutische, etc.) behandeling van type 2 diabetes en aanver-wante ziekten, is de ontsteking in de hypotha-lamus. Omgevingsverrijking helpt. De behande-

ling is het meest effectief wanneer patiënten zelf kinetische, sensorische, cognitieve, en sociale uitdagingen combineren. Alleen maar oefenen heeft minder effect.

Het idee dat oefenen voor type 2 diabetes meer effect zal hebben naarmate er meer compo-nenten van omgevingsverrijking in zitten,35 zou de gevonden heterogeniteit in gepubliceerde

Figuur boven: Leptine (uit http://en.wikipedia.org/wiki/Leptin, met informatie uit de Protein Data Bank, free of copy right)

Figuur links: Adiponectine (uit http://en.wikipedia.org/wiki/Adiponectin, met informatie uit de Protein Data Bank, free of copyright)

Foto onder: Matt During tijdens een lezing op de Vrije Universiteit te Amsterdam (foto Max Osole)

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

37

>>

Page 38: Fysiopraxis 10 2014 def

effect-onderzoeken kunnen verklaren. En onzes inziens is het geheim van omgevingsverrijking dat patiënten hun uitdagingen zelf kiezen, waardoor hun breinen nieuwe aspecten van de werkelijkheid in kaart gaan brengen, hetgeen BDNF vereist. Het strikt opleggen van oefenin-gen lijkt gecontraïndiceerd.Churchills legendarische antwoord op de vraag hoe hij toch zo gezond was gebleven op hoge leeftijd, “sigaren, whisky, en geen sport”, is apocrief, want hij hield van paardrijden. Op een bepaalde manier kan zijn leven als een mislukking worden beschouwd,36 maar hij was een avonturier,37 en praktisch in z’n een-tje weerhield hij Engeland ervan om tot een vergelijk met Duitsland te komen, waardoor hij de meest invloedrijke persoon werd in de Tweede Wereldoorlog. Voor zijn meesterlijke beschrijvingen van die oorlog, en voor zijn bril-jante speeches, kreeg hij de Nobelprijs voor de Literatuur in 1953. Dat was ook het jaar waarin hij, 78 jaar oud, zijn eerste CVA kreeg. Hij stierf op z’n 90ste, ruim voorbij de levensverwachting van zijn generatie.Tegenwoordig zijn we onder de indruk van de effecten van lichamelijke activiteit.37 Dat zal wel kloppen, maar Churchills leven suggereert dat we meer gebruik moeten maken van ‘zelf-gekozen’ uitdagingen in het adviseren van onze patiënten. Zelfs als die uitdagingen niet gezond zijn. Want het oppakken van uitdagingen is gezond.

Voor achtergrond en cursussen, zie www.bewegingsgeneeskunde.nl, of stuur een mail naar: [email protected].

Onno G. Meijer, arts-bewegingswetenschapper, Faculteit Bewegingswetenschappen, VU, Amster-dam, en Fujian Medical University, Fuzhou, P.R. China, Maarten R. Prins, fysiotherapeut-bewe-gingswetenschapper, Militair Revalidatiecentrum Aardenburg, Doorn, en Jean-René Ruitenbeek, Performenz Insituut Venlo, fysiotherapeut-bewe-gingswetenschapper, willen graag weten hoe het écht zit. Huang CaiHua (’Huang’ is de familienaam) is een aerobics instructeur, en medewerker van het Revalidatie Laboratorium aan de Fujian Medical University, Fuzhou, China. Zij verkreeg haar doc-torsgraad aan Fujian Normal University, met een major in Exercise and Sports Science. Het artikel werd eerst in het Engels met haar geschreven, toen vertaald.

De auteurs spreken hun dank uit aan Piet Eikelenboom, Piet van Wieringen, Erik Scherder, Richard Jaspers, en Sven Danner voor de vele stimulerende discussies, en aan Adri Apeldoorn en Saskia Bon voor het prettige contact.

Referenties1. Balducci S, Zanuso S, Nicolucci A, Fernando F, Cavallo S, Cardelli P, Fallucca S, Alessi, Letizia C, Jimenez

A, Fallucca F, Pugliese G. Anti-infl ammatory effect of exercise training in subjects with type 2 diabetes and the metabolic syndrome is dependent on exercise modalities and independent of weight loss. Nutr Metab Cardiovasc Dis 2010;20:608-617.

2. Umpierre D, Ribeiro PA, Kramer CK, Leitão CB, Zucatti AT, Azevedo MJ, Gross JL, Ribeiro JP, Schaan BD. Physical activity advice only or structured exercise training and association with HbA1c levels in type 2 diabetes: A syste-matic review and meta-analysis. JAMA 2011:305:1790-1799.

3. Abd El-Kader S, Gari A, Salah El-Den A. Impact of moderate versus mild aerobic exercise training on infl amma-tory cytokines in obese type 2 diabetic patients: a randomized clinical trial. Afr Health Sci 2013;13:857-863.

4. Proença AR, Sertié RA, Oliveira AC, Campaña AB, Caminhotto RO, Chimin P, Lima FB. New concepts in white adipose tissue physiology. Braz J Med Biol Res 2014;47:192-205.

5. Aguiar EJ, Morgan PJ, Collins CE, Plotnikoff RC, Callister R. Effi cacy of interventions that include diet, aerobic and resistance training components for type 2 diabetes prevention: A systematic review with meta-analysis. Int J Behav Nutr Phys Act. 2014;11:2.

6. Hayashino Y, Jackson JL, Hirata T, Fukumori N, Nakamura F, Fukuhara S, Tsujii S, Ishii H. Effects of exercise on C-reactive protein, infl ammatory cytokine and adipokine in patients with type 2 diabetes: A meta-analysis of randomized controlled trials. Metabolism 2014;63:431-440.

7. Hu FB, Manson JE, Stempfer MJ, Colditz G, Liu S, Solomon G, Willett WC. Diet, lifestyle, and the risk of type 2 diabetes mellitus in women. New Engl J Med 2001;345:790-797.

8. Thomas DE, Elliott EJ, Naughton GA. Exercise for type 2 diabetes mellitus. Cochrane Database Syst Rev 2006;CD002968.

9. Hotamisligil GS, Shargill NS, Spiegelman BM. Adipose expression of tumor necrosis factor-alpha: Direct role in obesity-linked insulin resistance. Science 1993;259:87-91.

10. Dyck DJ. Adipokines as regulators of muscle metabolism and insulin sensitivity. Appl Physiol Nutr Metab 2009;34:396-402.

11. Farooqi IS, Jebb SA, Langmack G, Lawrence E, Cheetham CH, Prentice AM, Hughes IA, McCamish MA, O’Rahilly S. Effects of recombinant leptin therapy in a child with congenital leptin defi ciency. New Engl J Med 1999;16:879-884.

12. Mark AL. Selective leptin resistance revisited. Am J Physiol Regul Integr Comp Physiol 2013;305:R566-R581.13. Rosen ED, Spiegelman BM. Adipocytes as regulators of energy balance and glucose homeostasis. Nature

2006;444:847-853.14. Shibata R, Ohashi K, Murohara T, Ouchi N. The potential of adipokines as therapeutic agents for cardiovascular

disease. Cytokine Growth Factor Rev 2014;25:483-487.15. Kahn SE, Hull RL, Utzschneider KM. Mechanisms linking obesity to insulin resistance and type 2 diabetes. Nature

2006;444:840-846.16. Kadowaki T, Yamauchi T, Kubota N, Hara K, Ueki K, Tobe K. Adiponectin and adiponectin receptors in insulin

resistance, diabetes, and the metabolic syndrome. J Clin Invest 2006;116:1784-1792.17. Meijer OG, Prins MR. Tussen de oren. Fysiopraxis 2014; juni/juli, 26-27.18. Dantzer R. Cytokine-induced sickness behavior: Mechanisms and implications. Ann N Y Acad Sci 2001;933:222-234.19. Hotamisligil GS. Infl ammation and metabolic disorders. Nature 2006;444:860-869.20. Wellen KE, Fucho R, Gregor MF, Furuhashi M, Morgan C, Lindstad T, Vaillancourt E, Gorgun CZ, Saatcioglu F,

Hotamisligil GS. Coordinated regulation of nutrient and infl ammatory responses by STAMP2 is essential for meta-bolic homeostasis. Cell 2007;129:537-548.

21. Zhang G, Li J, Purkayastha S, Tang Y, Zhang H, Yin Y, Li B, Liu G, Cai D. Hypothalamic programming of systemic ageing involving IKK-β, NF-κB and GnRH. Nature 2013;497:211-216.

22. Purkayastha S, Cai D. Neuroinfl ammatory basis of metabolic syndrome. Mol Metab 2013;2:356-363.23. Côté CD, Zadeh-Tahmasebi M, Rasmussen BA, Duca FA, Lam TKT. Hormonal signaling in the gut. J Biol Chem

2014;289:11642-11649.24. Denroche HC, Huynh FK, Kieffer TJ. The role of leptin in glucose homeostasis. J Diabetes Investig 2012;28:115-129.25. Kim JG, Suyama S, Koch M, Jin S, Argente-Arizon P, Argente J, Liu ZW, Zimmer MR, Jeong JK, Szigeti-Buck K,

Gao Y, Garcia-Caceres C, Yi CX, Salmaso N, Vaccarino FM, Chowen J, Diano S, Dietrich MO, Tschöp MH, Horvath TL. Leptin signaling in astrocytes regulates hypothalamic neuronal circuits and feeding. Nat Neurosci 2014;17:908-910.

26. Hadhazy A. Think twice: How the gut’s “second brain” infl uences mood and well-being. Scientifi c American 2010; Feb 12; available on: http://www.scientifi camerican.com/article/gut-second-brain/.

27. Blaser MJ. Missing Microbes: How the overuse of antibiotics is fueling our modern plagues. New York, NY: Henry Holt, 2014.

28. Hanage WP. Microbiome science needs a healthy dose of scepticism. Nature 2014;512:247-248.29. Ardeshir A, Narayan NR, Méndez-Lagares G, Lu D, Rauch M, Huang Y, Van Rompay KK, Lynch SV,

Hartigan-O’Connor DJ. Breast-fed and bottle-fed infant rhesus macaques develop distinct gut microbiotas and immune systems. Sci Transl Med 2014;252ra120.

30. Youngster E, Russell GH, Pindar C, Ziv-Baran T, Sauk J, Hohmann EL. Oral, capsulized, frozen fecal microbiota transplantation for relapsing Clostridium diffi cile infection. JAMA 2014; Oct 11, EPub.

31. Schwartz MW, Seeley RJ, Tschöp MH, Woods SC, Morton GJ, Myers MG, D’Alessio D. Cooperation between brain and islet in glucose homeostasis and diabetes. Nature 2013;503:59-66.

32. Mainardi M, Pizzorusso T, Maffei M. Environment, leptin sensitivity, and hypothalamic plasticity. Neural Plast 2013;438072: EPub July 18.

33. Cao L, Liu X, Wang C, Choi EY, Riban V, Lin B, During MJ. Environmental and genetic activation of a brain-adipocyte BDNF/leptin axis causes cancer remission and inhibition. Cell 2010: 142: 52-64.

34. Nithianantharajah J, Hannan AJ. Enriched environments, experience-dependent plasticity and disorders of the nervous system. Nat Rev Neurosci 2006;7:697-709.

35. Sale A, Berardi N, Maffei L. Environment and brain plasticity: Towards an endogenous pharmacotherapy. Physiol Rev 2014;94:189-234.

36. Haffner S. Churchill. Amsterdam: Bruna, 2008.37. Bossenbroek M. De Boerenoorlog. Amsterdam: Polak & Van Gennep, 2012.38. Scherder EJA. Laat je Hersenen Niet Zitten: Hoe lichaamsbeweging je hersenen jong houdt. Amsterdam:

Athenaeum, 2014.

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

38 W E T E N S C H A P - B E S C H O U W I N G E N

Page 39: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

39

Summary

PTJ #12, December 2014

Resistive Inspiratory Muscle Training in People With Spinal Cord Injury During Inpatient Rehabilitation: A Randomized Controlled Trial

Karin Postma, Janneke Haisma, Maria Hopman, Michael Bergen, Henk Stam, Johannes Bussmann

Klinische vraagWat is het effect van inademingskrachttraining (IMT) bij mensen met een recente dwarslaesie?

Conclusie van de auteursIMT heeft een positief kortetermijneffect op de inademingskracht en is een bruikbare en belangrijke toevoeging aan de reguliere klini-sche revalidatiebehandeling van mensen met een recente dwarslaesie die een verminderde longfunctie hebben.

OnderzoeksopzetRandomised controlled trial.

OnderzoekslocatieVier revalidatiecentra.

SamENVaTTINGHoewel in het eerste jaar na het ontstaan van een dwarslaesie enig herstel plaatsvindt, blijft de ademhalingsfunctie bij velen beperkt, waar-door het risico op luchtwegcomplicaties ver-hoogd is. Mensen met een dwarslaesie hebben mogelijk baat bij IMT. Om het effect van IMT te onderzoeken werden 40 mensen (35 man-nen/15 vrouwen) met een recente dwarslaesie en een verminderde longfunctie (FEV1<80%) geïncludeerd. De gemiddelde leeftijd was 46,8 jaar (SD 14,3). Vijftien deelnemers hadden een complete tetraplegie, 15 een incomplete tetraplegie, 9 een complete paraplegie en 1 een incomplete paraplegie. Alle deelnemers onder-gingen de reguliere revalidatiebehandeling. De 19 deelnemers van de IMT-groep trainden daarnaast gedurende 8 weken, 5x per week met een Threshold IMT trainer®. Dit apparaat biedt weerstand tegen de inademing.Het merendeel van de mensen in de IMT-groep was tevreden over de training. De training was relatief makkelijk in te passen in de reguliere revalidatiebehandeling. Gedurende de trai-

ningsperiode nam de maximale inademings-monddruk (MIP), een maat voor inademings-kracht, significant meer toe in de IMT-groep vergeleken met de controlegroep (additioneel effect: 11,7 cmH2O). Dit effect kan van groot belang zijn in deze populatie vanwege de vaak ernstige ademspierzwakte en het grote risico op medische complicaties in de eerste maanden na het ontstaan van de dwarslaesie. Het effect van IMT op de MIP was bij de langetermijnvervolg-metingen (8 weken na de trainingsperiode en 1 jaar na de klinische revalidatie) niet langer significant.Met uitzondering van een positief kortetermijn-effect op mentale gezondheid werd er geen effect gevonden van IMT op andere uitkomst-maten (longfunctie, ervaren ademhalingsfunc-ties, kwaliteit van leven en complicaties). De resultaten ten aanzien van complicaties moeten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat de studiegroep voor deze uit-komstmaat mogelijk te klein was.

Karin Postma MSc, PhD student bij de afdeling Revalidatie Geneeskunde van het Erasmus MC, Universitair Medisch Centrum Rotterdam, en fysiotherapeut bij Rijndam revalidatie te Rotterdam.

PTJ #12, December 2014

An Overview of 5 Years of Patient Self-Referral for Physical Therapy in the Netherlands

Ilse Swinkels, Margit Kooijman, Peter Spreeuwenberg, Daniël Bossen, Chantal Leemrijse, Christel van Dijk,Robert Verheij, Dinny de Bakker, Cindy Veenhof

Klinische vraagWelke gevolgen heeft de invoering van Directe Toegang Fysiotherapie gehad voor de fysiothe-rapeutische en huisartsenzorg?

Conclusie van de auteursDirecte toegang wordt veel gebruikt: bijna de helft van de patiënten komt bij de fysiothera-peut zonder contact te hebben gehad met een arts. Onduidelijk is in welke mate de maatregel kosteneffectief is. Hoewel het aantal patiënten na de invoering is gestegen, wordt niet iedereen in behandeling genomen en ligt het gemiddeld aantal behandelingen lager bij patiënten die

W e t e n s c h a P - P h y s i c a l t h e r a P y J o u r n a l

zonder verwijzing komen. Er lijkt weinig veran-dering te zijn in de werkdruk van huisartsen.

OnderzoeksopzetObservationeel onderzoek op basis van extrac-ties uit elektronische verslaglegging door fysio-therapeuten en huisartsen.

OnderzoekslocatieEerstelijnsfysiotherapiepraktijken en huisartsen- praktijken.

SamENVaTTINGIn 2006 is fysiotherapie direct toegankelijk geworden zonder verwijzing van een arts. Het Ministerie van VWS wilde fysiotherapeuten hiermee meer erkenning geven als volwaardig behandelaar en een grotere professionele ver-antwoordelijkheid. Patiënten kregen zo meer keuzevrijheid en huisartsen zouden (enigszins) ontlast worden. Bij zorgverzekeraars was er vrees voor een toename van de zorgkosten door een groei van het aantal patiënten bij de fysio-therapeut. In de huidige studie is geïnventari-seerd hoe het volume van fysiotherapeutische en huisartsenzorg zich ontwikkeld heeft in de jaren 2004-2010. Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens uit NIVEL Zorgregistraties eerste lijn en gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.Uit de resultaten blijkt dat het aantal consulten voor patiënten met rug- of nekklachten niet veranderd is. Wel komen er iets minder nieuwe patiënten met rug- of nekklachten in de huis-artsenpraktijk. Er wordt meer gebruikgemaakt van fysiotherapie: in 2004 bezocht 17% van de Nederlanders een fysiotherapeut, in 2009 was dit 21%. Steeds vaker komen patiënten zonder tussenkomst van een verwijzer: in 2006 was dit 28%, in 2010 46%. Jongere patiënten en patiënten met rugklachten zijn voorbeelden van patiëntengroepen waar het gebruik nog hoger ligt. Het percentage patiënten dat na intake in behandeling wordt genomen, ligt bij patiën-ten die zonder verwijzing komen lager dan bij patiënten die met verwijzing komen. Patiënten zonder verwijzing krijgen gemiddeld ongeveer drie behandelingen minder dan patiënten met verwijzing, na correctie voor geslacht, leeftijd en diagnose.

Dr. Ilse Swinkels, senior-onderzoeker NIVEL.

Page 40: Fysiopraxis 10 2014 def

Accreditatievrijstelling voor een deelregister naar keuze

Evidence Based Practice MSc/Drs

START 14E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog

wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire

benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp

ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015START 14ESTART 14START 14START 14 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

www.PsychFysio.nl Modulen 2015

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten

P Gezondheidspsychologie - 5 dagen di 6/1, 20/1, 3/2, voor de fysiotherapeut 3/3, 17/3.P Neurolinguïstisch programmeren - 3 dagen za 10/1, 24/1, 7/2.P Pijn en stressmanagement techn - 3 dagen di 10/3, 24/3, 7/4.P Motorisch trainen bij musculo- - 4 dagen wo 24/6, do 25/6, skeletale pijn - WK vr 26/6, za 27/6

[email protected] • 06-15571070Leslocatie: Utrecht • www.psychfysio.nl

Page 41: Fysiopraxis 10 2014 def

NFP

NVFL

NVFR

NVZF

NVFVG

SPec iaL i S teNkateRN

42

43

44

45

46

Kansen voor de psychosomatiek VerBredingsDagen en jubileumcongres

Norm Gezond Bewegen belangrijk voor preventie lymfoedeem Multidisciplinaire richtlijn lymfoedeem 2014

‘Complexe meervoudige problematiek is en blijft onze corebusiness’ NVRF-bestuur stelt zich voor

‘Be good and show it’ Denken en handelen vanuit de behoefte van de patiënt

Veranderingen fysiotherapie in de gehandicaptenzorg Impact stelselwijzigingen

SpecialiStenkatern

ReDactIe: de Beroepsinhoudelijke verenigingencoöRDINatIe eN eINDReDactIe: Lidwien van Loon

41

Page 42: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

42 S P E C I A L I S T E N K AT E R N

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

VerBredingsDagen NFP en jubileumcongres

Volop kansen voor de psychosomatiek

NF

P |

NE

DE

RL

AN

DS

E V

ER

EN

IGIN

G V

OO

R F

YS

IOT

HE

RA

PIE

VO

LG

EN

S D

E P

SY

CH

OS

OM

AT

IEK

Veranderingen in de zorg vergen veerkracht en elasticiteit. Onderwerp van gesprek tijdens de VerBredingsDagen, een jaarlijks moment waarop de NFP sprekers uitnodigt die zich met andere zaken bezighouden dan psychosomatische fysiotherapie. Onder hen Cathelijne Wildervanck, directeur van het ADHD-centrum Nederland en schrijver. Ze sprak over spiegelneuronen en de thera-peutische relatie.Tekst: Lidwien van Loon

“Contact met de patiënt is meer dan alleen een manier tot patiënttevredenheid”, begint Wildervanck. “Goed contact is een deel van de genezing van de patiënt. Bij mensen die vastge-lopen zijn, is het zenuwstelsel altijd overbelast. Dat het overbelast is, komt vaak doordat men als kind niet geleerd heeft het eigen zenuw-stelsel te kalmeren. Daarvoor heeft een kind congruent contact nodig met het zenuwstelsel van de ander, en dat is niet altijd voorhanden. Spiegelneuronen spelen een belangrijke rol in dit proces. Kennis ervan is voor een therapeut daarom zeer waardevol.”

SPIEGELNEURONENSpiegelneuronen zijn hersencellen waarmee we voelen wat een ander voelt en die aan dat

gevoel betekenis geven. Volgens Wildervanck zijn we hiermee uitgerust om steeds waar te nemen wat een ander voelt, maar dat weten de meesten van ons niet. In positieve en negatieve zin voelen we van alles waarvan we denken dat een ander het niet merkt. “Maar dat is lariekoek”, zegt Wildervanck. “Als bij een ander buitenkant en binnenkant niet overeenstemmen, voelen we dat doorgaans haarfi jn aan. Niet dat we altijd kunnen duiden wat er dan van binnen gaande is, maar dat er iets gaande is, hebben we meestal wel door. Die dubbelzinnige voel-baarheid is vaak verwarrend, maar een psycho-somatisch fysiotherapeut (PSF) kan dit ook voor zich laten werken. Door gebruik te maken van je eigen spiegelneuronen kun je als PSF patiënten helpen genezen.”

NEUROPLASTICITEIT“Bij overbelasting worden de vier breindelen niet gelijk belast”, gaat Wildervanck verder. “Veel therapievormen sluiten juist aan bij het overbelaste deel van de hersenen. Maar iemand die veel denkt, heeft meestal geen baat bij cognitieve therapie, want dat breindeel is al zo actief. Hersenen blijken trainbaar op basis van ervaringen, ook op latere leeftijd. Dat heet neu-roplasticiteit, dat is nog niet zolang bekend. Als je een bepaalde vaardigheid vaak doet, worden

Cathelijne Wildervanck

de verbindingen in je brein die samenhangen met die vaardigheid, sterker. Er groeien zelfs nieuwe verbindingen.”“Dit geldt ook voor emoties en gedachten. Als je veel gedachten van een bepaalde categorie met een bijbehorende specifi eke emotie hebt, dan worden de verbindingen bij deze emotie ster-ker. Het brein wil het liefst de meest gebruikte neurologische paden activeren. We hebben een specifi ek deel in ons brein waarmee we controle kunnen nemen over wat, hoe en wanneer we voelen, denken en doen. Dit deel is de prefron-tale cortex, daarmee sturen we de aandacht. Dit sturingsproces is beïnvloedbaar door als PSF je eigen lijf in te zetten tijdens het contact met de patiënt. Zo kun je door zelf als therapeut je stemming te sturen de patiënt laten meeliften op jouw zenuwstelsel en hem daarmee helpen reguleren.”

THERAPEUTISCHE RELATIE“Tachtig procent van de mensen bivakkeert in het hoofd; ze voelen hun lijf niet echt. Dat biedt kansen voor de PSF. Daarvoor moet je als PSF niet alleen weten hoe de biologische koppeling werkt tussen het sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel en emoties, maar ook hoe je die koppeling voelt in je eigen lijf als therapeut. Om te zenden moet je het eerst zelf voelen. Dan pas kun je iets toevoegen.”“Stel, je patiënt is verdrietig, verward of boos. Als je al je kwaliteiten gaat inzetten om met deze onplezierige toestand te dealen, dan activeer je nog meer netwerken in het brein rondom dat vervelende gevoel. Dus als de patiënt nadenkt over hoe hij zijn onmacht op het werk beter kan leren hanteren, zijn alle cellen die te maken heb-ben met onmacht, keihard aan het verbinden. Als een breincircuit geactiveerd wordt, wordt het ook meteen sterker. Probeer dan de andere breindelen te activeren, dat werkt helend.”

VERDUBBELAARVolgens Wildervanck is trauma veel biologischer dan we dachten. “We dwingen ons brein een groot deel van de dag op basis van onze gedach-ten over wat mogelijk kan gaan gebeuren, om stevige netwerken te maken rondom deze nare, onwenselijke stemmingen van onmacht, angst of frustratie. Dat werkt ook andersom. Als je jezelf en je patiënten weet te trainen in het focussen van de aandacht op gewenste stem-mingen, stimuleer je positieve neuroplasticiteit. Met kennis van spiegelneuronen kan dit voor de PSF als een verdubbelaar werken. Dat biedt de toekomst van de psychosomatiek volop kansen.” Lidwien van Loon is journalist en communi- catietrainer bij Van Loon Communicatie Coaching. Ze is bereikbaar via [email protected].

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Page 43: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

43S p e c i a l i S t e n k at e r n

nV

Fl

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

FY

SiO

tH

er

ap

ie B

inn

en

De

lY

MF

Ol

OG

ieMultidisciplinaire richtlijn lymfoedeem 2014

Preventie, compressie en krachttrainingNa 12 jaar is er een nieuwe multidiscipli-naire evidence based richtlijn lymfoedeem. Geen overbodige luxe: in Nederland hebben ruim 350.000 mensen een vorm van lymfoedeem. De richtlijn verbetert de kwaliteit van zorg rondom patiënten met lymfoedeem en dient als leidraad voor de dagelijkse praktijk.Tekst: Janine Hidding MSc

De verschillen met de vorige richtlijn zijn groot. Zo was de richtlijn uit 2002 voornamelijk consensus based terwijl de nieuwe richtlijn volledig evidence based is. Inmiddels is er veel meer onderbouwing van de diagnostiek en behandeling van lymfoedeem dan 12 jaar geleden. Enkele aanbevelingen hebben de term ‘standaardnorm’ gekregen. Verwacht wordt dat zorgverleners aan deze standaardnorm voldoen. In de richtlijn wordt zo nu en dan een minimum of veiligheidsnorm gesteld. Dit is een harde eis waar je als behandelaar aan moet voldoen. Andere aanbevelingen dienen als streefnorm; van de aanbeveling wordt verwacht dat die in de nabije toekomst geïmplementeerd zal worden.

RisicofactoRen Klierdissectie blijkt de grootste risicofactor te zijn voor het ontstaan van lymfoedeem. Bij het ontstaan van lymfoedeem speelt ook de leefstijl een belangrijke rol. Mensen met overgewicht, met name bij een Body Mass Index (BMI) > 30, hebben meer risico op het ontwikkelen van lymfoedeem. Daarom is een gezonde leefstijl (gewichtsbeheersing, voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen) een belangrijke aanbeveling ten aanzien van preventie en controle van lymfoedeem.

KlinimetRieVroegdiagnostiek is kosteneffectief. Daarom zijn monitoring van en voorlichting aan patiënten met risico op lymfoedeem belangrijke aanbeve-lingen. Klinimetrische meetinstrumenten zijn per ICF-domein beschreven. Vroegdiagnostiek leidt tot een minder intensieve en gecompliceerde behandeling. Klinimetrie is de basis voor moge-lijk aanvullende behandelingen, zoals zelfzorg, krachttraining en/of fascie-releasetechnieken.

faseRing De behandeling van lymfoedeem kent twee fasen: een initiële behandelfase en een onder-houdsfase. De scheidslijn is niet scherp afge-bakend. De eerste fase gaat in de loop van zes

tot acht weken over naar de onderhoudsfase. Elke behandelfase kent specifieke behandel-opties. De rol van de oedeemfysiotherapeut ligt in preventie van lymfoedeem, in de initiële fase en in de overgangsfase. Van elk onderdeel van de behandeling is de evidentie beschreven.

BehandelingNaast decongestieve lymfatische therapie is krachttraining benoemd als behandelmoda-liteit bij (risico op) lymfoedeem. Compressie is de belangrijkste behandelmodaliteit bij lymfoedeem. In de onderhoudsfase wordt meestal gebruikgemaakt van therapeutisch elastische kousen (TEK). Het leren omgaan met compressiemiddelen is een onderdeel van de behandeling. Een volumeverschil tussen 5 en 10% bij verschillende metingen wordt gezien als beginnend lymfoedeem. Als dit ver-schil blijft bestaan, kan een TEK aangemeten worden. Bij gediagnosticeerd lymfoedeem (≥10 % verschil) wordt een combinatie voorge-schreven van compressietherapie, verbeteren van mobiliteit (eventueel door middel van tissue-releasetechnieken), gewichtsbehoud of gewichtsreductie, oefentherapie gericht op verbetering van het activiteitenniveau, zelfmanagement en huidzorg. Bij lymfoedeem na oncologische ingrepen, midline-regio’s en thorax kan manuele lymfdrainage (MLD) toe-gepast worden in de initiële behandelfase. Het preventief toepassen van MLD bij patiënten met risico op lymfoedeem is niet onderbouwd en daarom ongewenst.

KRachttRaining Patiënten met borstkanker met risico op lymfoe-deem en patiënten met risico op lymfoedeem in de onderste extremiteit(en) wordt een gesu-perviseerd oefenprogramma (minimaal 2 keer per week gedurende 3 maanden) aanbevolen met ten minste krachttraining en rekoefeningen in de postoperatieve fase. In één studie met patiënten met borstkanker zijn blessures tijdens de behandeling beschreven. Conclusie uit dit onderzoek is dat krachttraining veilig is, mits goed gecoördineerd uitgevoerd.

leefstijlOm na de gesuperviseerde oefentherapie het behaalde trainingseffect te behouden en de conditie structureel te verbeteren, wordt aanbe-volen de patiënt vanaf het begin van de training te stimuleren om aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen te voldoen. Deze norm staat voor minimaal 150 minuten per week (30 minu-ten per dag, minimaal 5 dagen per week) matig intensief bewegen. Bij een BMI > 30 wordt aanbevolen minimaal 300 minuten per week (1 uur per dag, minimaal 5 dagen per week) matig intensief te bewegen.

Janine Hidding MSc is oedeemfysiotherapeut

en master oncologiefysiotherapeut i.o. bij

Kenniscentrum Oncologie Schalkhaar. Daarnaast

is ze kerndocent aan de Master Oncology Physical

Therapy van Avans+ in Breda. Ze is bereikbaar via

[email protected].

Janine Hidding

Page 44: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

44 S p e c i a l i S t e n k at e r n

Huub Vossen (algemeen bestuurslid, portefeuille Beroepsinhoud & Wetenschap)

Jan Verberne (voorzitter) Peter Luthart (secretaris)

Ben Neelen (penningmeester, portefeuille Website & PR)

nV

rF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

Va

n r

eV

al

iDa

tie

FY

SiO

tH

er

ap

eU

te

n

De Nederlandse Vereniging van Reva-lidatie Fysiotherapeuten (NVRF) vaart sinds 2012 onder de vlag van het KNGF. Hierdoor zijn de ontwikkelingen in de vereniging in een stroomversnelling geraakt. De transitie van tweedelijns naar eerstelijns zorg en aanjagers als de participatiesamenleving, WMO en ketenzorg zetten het bestuur voor een grote uitdaging. Deze uitdaging gaan de bestuursleden vol enthousiasme aan. Ze stellen zich graag aan u voor.Tekst: Huub Vossen

Enkele wapenfeiten van dit nieuwe bestuur: er is al een samenwerkingsverband tot stand gekomen met de andere intramuraal werkende fysiotherapeuten. Ook zijn de banden met stakeholders als Revalidatie Nederland sterk aangehaald. Bovendien is het eerste beroeps-competentieprofiel (BCP) bijna af. De bestuurs-leden zijn gedreven, ervaren en staan met beide benen in het werkveld.

Jan Verberne, SeCreTarISDirect na mijn afstuderen in 1973 ben ik gaan werken voor het Revalidatie Centrum in Delft. Door een fusie veranderde die naam later in Sophia Revalidatie waar ik geruime tijd voorzit-ter ben geweest van de ondernemingsraad. Ook werd ik er voorzitter van de vakgroep fysiothe-rapie en lid van een overleg van vakgroepvoor-zitters van alle revalidatiecentra in Nederland. Daar ontstond de behoefte aan een aparte ver-eniging van fysiotherapeuten die werkzaam zijn in de revalidatie. Als voorzitter vertegenwoordig ik de NVRF bij allerlei overlegvormen binnen en buiten het KNGF, waaronder KWIEK. Dit is een overlegorgaan van intramurale beroepsin-houdelijke verenigingen van het KNGF. Ik vind het erg belangrijk dat ook fysiotherapeuten in de revalidatie zich sterk profileren. We hebben een prachtig beroep en een belangrijke rol in de revalidatie. Daar mogen we trots op zijn en dat vertellen we graag aan iedereen!

PeTer LuTharT, SCreTarIS Sinds 14 jaar werk ik in De Hoogstraat Revalidatie in Utrecht, daarvoor heb ik 15 jaar in het RCA (READE) gewerkt. Ik werk met revalidan-ten met een dwarslaesie, zit in de OR en werk als onderzoeksassistent. Binnen de NVRF houd ik me bezig met de ontwikkeling van het BCP, met

onze visie op revalidatie en met het stakeholder-beheer. Mijn streven is de revalidatiefysiothera-peut stevig te positioneren in het zorglandschap door een realistisch en overzichtelijk BCP neer te zetten. Uit ons BCP moet duidelijk worden wat de specifieke kennis en competenties zijn van de revalidatiefysiotherapeut om ze vervolgens te borgen in een register. De kennis uit dit revalida-tiedomein zou kunnen worden aangeleerd in een opleiding tot revalidatiefysiotherapeut. Ook daar maak ik me sterk voor.

ben neeLen, PennIngmeeSTerVanaf 1977 ben ik werkzaam als fysiotherapeut en sinds 1981 specifiek binnen de revalidatie. Momenteel ben ik werkzaam als meewerkend teamleider Revalidatie Volwassenen binnen VieCuri Venlo. Bij de NVRF ben ik penningmees-ter en ben ik verantwoordelijk voor de porte-feuille Website en PR.De zorgwereld is volop in ontwikkeling en de revalidatie moet daarin mee. Wat gisteren nog helder en duidelijk was, kan morgen een heel andere wending nemen. In dat krachtenveld blijft de revalidatiezorg een belangrijke speler. Complexe meervoudige problematiek is en blijft onze corebusiness, maar ook op andere gebie-

den liggen voor de revalidatie volop uitdagingen. Graag wil ik hierin met de NVRF participeren om zo de revalidatiefysiotherapeuten een klankbord te bieden.

huub VoSSen, aLgemeen beSTuurSLIdMijn expertise ligt op het gebied van chronische muskuloskeletale pijn. Sinds 1993 werk ik bij Heliomare Revalidatie in Wijk aan Zee. Sinds 2012 ben ik bestuurlijk betrokken geraakt bij de NVRF waar ik verantwoordelijk ben voor de portefeuille Beroepsinhoud & Wetenschap. Ook ben ik lid van de werkgroep BCP. Mijn uitdaging als bestuurder is om de 900 revalida- tiefysiotherapeuten in Nederland te betrekken bij het wetenschapsveld. De revalidatiezorg kent namelijk een lange traditie van research & development en telt inmiddels meer dan 20 hoogleraren. Binnen de fysiotherapie is de NVRF een absolute koploper. Een masteropleiding in de revalidatie is dan ook een logisch gevolg. Daar kan het kwaliteitsdeel uiteindelijk geborgd worden. Zonder een specialistische opleiding in de revalidatie blijft het BCP een papieren tijger. Ik daag de 900 revalidatiefysiotherapeuten dan ook uit om samen met de NVFR mee te denken en te bouwen aan een bestendige toekomst.

Huub Vossen is manueel therapeut en werkzaam

bij Heliomare Revalidatie in Wijk aan Zee. Hij is

bereikbaar via [email protected].

NVRF-bestuursleden stellen zich voor

Spannende tijden voor revalidatiefysiotherapeuten

Page 45: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

45S p e c i a l i S t e n k at e r n

Meer informatieHeb je vragen over de impact van de stelselwijzigingen op de gehandicap-tenzorg? Bezoek dan de website van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland: www.vgn.nl/thema/91.

nV

FV

G |

ne

De

rl

an

DS

e V

er

en

iGin

G V

an

FY

SiO

tH

er

ap

eU

te

n V

OO

r V

er

Sta

nD

el

iJk

Ge

Ha

nD

ica

pt

enImpact stelselwijzigingen

Veranderingen bieden ook kansen

Je zal maar fysiotherapeut in de gehan-dicaptenzorg zijn. De financiering van de langdurige zorg en dus van de gehandicap-tenzorg verandert ingrijpend. Kortingen en nieuwe termen vliegen je om je oren. Is het heel ernstig en moeten we vrezen voor de fysiotherapie in de langdurige zorg? Of bieden deze veranderingen vooral kansen?Tekst: Timon Dijkman

De langdurige zorg in Nederland verandert ingrijpend. De veranderingen raken ook de fysiotherapie in de gehandicaptenzorg. Zorg die eerder werd verleend op basis van één wet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), wordt vanaf 2015 geleverd op basis van vier wetten: de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).

Impact stelselwIjzIgIngenDe impact van de wijzigingen wordt vooral dui-delijk door het onderscheiden van doelgroepen in de AWBZ die op basis van een ander stelsel hun zorg gaan krijgen. Dit heeft effect op de kortingen die in de verschillende categorieën zijn afgesproken. In eerste instantie lijkt de impact voor de fysio-therapie mee te vallen. Er zijn maar weinig doelgroepen met AWBZ-bekostigde specifieke fysiotherapie die in de nabije toekomst in een ander stelsel terechtkomen. Als de verschuiving naar een ander stelsel al van toepassing is, dan is er vaak geen sprake van een vooraf geplande

korting. De belangrijkste beweging die wordt gemaakt, is de voorgenomen verschuiving van vormen van extramurale behandeling en van behandeling bij lichtere intramurale zorgzwaar-tepakketten naar de Zvw. Misschien is de impact van de voorgenomen korting op de Wlz in 2017 nog wel het grootst. Die heeft ongetwijfeld ook effect op de fysiotherapie.

je uIterste bestMisschien voel je je opgelucht nadat je dit gele-zen hebt; er lijkt niet zoveel te veranderen voor fysiotherapeuten in de langdurige zorg. Toch is niets minder waar. De stelselwijzigingen zijn geen op zichzelf staande financieel-administra-tieve exercities. De feitelijke bedoeling van de stelselwijzigingen betreft het denken vanuit de mogelijkheden van de cliënt in samenhang met zijn of haar omgeving, en betreft daarnaast het betaalbaar houden van de best mogelijke zorg. Waarschijnlijk zal iedere fysiotherapeut in de gehandicaptenzorg nu denken: ik doe daar al iedere dag mijn uiterste best voor. De stelselwij-zigingen zijn echter geen oproep om je uiterste best te doen, maar een oproep om ‘je uiterste best’ verder te ontwikkelen. Een uitdaging die iedere professional als intrinsieke maar ook als maatschappelijke uitdaging zou moeten herken-nen en oppakken.

uItdagIngenDe stelselwijzigingen geven voorzetjes die we als uitdaging kunnen opvatten. Zorgverzekeraars zijn gewend om meer eisen te stellen aan effec-tiviteit en doelrealisatie dan in de langdurige zorg gebruikelijk is. Dit is verklaarbaar vanuit het verschil in dynamiek van de zorg in de verschil-lende stelsels. Tegelijkertijd wordt ook binnen de gehandicaptenzorg steeds meer aandacht besteed aan doelrealisatie en de effectiviteit van behandeling. Een uitgelezen moment dus om de effectiviteit van het fysiotherapeutisch handelen in de gehandicaptenzorg onder de loep te nemen. Verder zal de verleiding voor cliënten groot zijn om op basis van de Zvw naar een fysiotherapeut zo dicht mogelijk bij huis te gaan. Zijn fysiothe-rapeuten, leidinggevenden en organisaties in de gehandicaptenzorg goed in staat om dan dui-delijk te maken wat de meerwaarde is van een fysiotherapeut die ervaring heeft met cliënten met een beperking? Zijn fysiotherapeuten in de gehandicaptenzorg ook ondernemend genoeg om hun specifieke kennis en kunde ten opzichte van die van collega’s zichtbaar te maken?

KansenDe korting op de Wlz daagt ons uit om efficiën-tere fysiotherapie te bedrijven. Misschien ligt een deel van het antwoord besloten in doel-realisatie en effectiviteit. Vanuit vakinhoud en techniek geredeneerd is er ongetwijfeld nog meer mogelijk. Het is gemakkelijk om te zeggen dat er misschien grote kansen liggen bij zaken als gaming en e-health. De werkelijke uitdaging is om de kansen uit te werken tot concrete doelen en die te realiseren. Om nog een stapje verder te gaan: als we het belang van multidisci-plinariteit binnen de gehandicaptenzorg serieus nemen, zijn fysiotherapeuten dan ook bereid om met efficiënter werken een relatief groter aandeel aan besparing te leveren dan hun ‘fair share’ ten gunste van andere professionals?

toeKomstJe zal dus maar fysiotherapeut in de gehandicap-tenzorg zijn. Dan mag je nu meewerken aan een belangrijke uitdaging en opgave voor onze hui-dige en toekomstige cliënten, vrijwilligers en ver-wanten, voor jouw organisatie of praktijk, voor de betaalbaarheid van de gezondheidszorg en voor jezelf als professional in de gehandicaptenzorg.

Timon Dijkman werkt voor de afdeling Bedrijfs-

voering van Advisium in ’s Heeren Loo. Hij is be-

reikbaar via [email protected].

Page 46: Fysiopraxis 10 2014 def

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

46 S p e c i a l i S t e n k at e r n

Het werkveld van ziekenhuisfysiothe-rapeuten is volop in beweging. Welke ontwikkelingen staan de leden van de NVZF te wachten? We vroegen het prof. dr. Nico van Meeteren. Als hoogleraar Fysiotherapie, Fysiek Functioneren met Chronische Ziekte aan de Universiteit Maastricht en TNO’er initieerde hij de ontwikkeling van concepten als ‘Better in, Better out’, ‘Thuisrevalidatie’ en ‘Functionele Training Ouderen’. Zijn advies: handel naar behoefte en zorg dat je in beeld blijft. Tekst: Yvonne Lunacek

Met de maatschappij verandert ook de gezond-heidszorg. Technologie doet haar intrede, thuis en in de zorg. Financiering en regelgeving wij-zigen. Zelfs het begrip gezondheid verandert. En dus verandert ook de ziekenhuisfysiotherapie.

Handelen naar beHoefteHet visiedocument van de NVZF speelt daarop in. Daarin staat dat een ziekenhuisfysiothera-peut zich richt op tijdige functionele diagnostiek en therapie-initiatie als schakel in een interdis-ciplinaire keten in het adherentiegebied van het betreffende ziekenhuis, en dat hij/zij proactief

Ziekenhuisfysiotherapie toekomstbehendig

nV

ZF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Zie

ke

nH

UiS

FY

SiO

tH

er

ap

ie

denkt en handelt vanuit de behoefte van veelal impliciet vragende patiënten, en niet slechts vanuit het eigen aanbod. Kortom, de zieken-huisfysiotherapeut stelt de patiënt centraal en handelt naar behoefte. Maakt deze opstelling de ziekenhuisfysiotherapie toekomstbestendig?

Complementaire CompetentiesVolgens Van Meeteren moeten fysiotherapeuten in de eerste, tweede en derde lijn de handen ineenslaan om samen de beweegbehoeften te analyseren van patiënten die een ziekenhuis-episode ondergaan, en hun directe omgeving. Van Meeteren: “Fysiotherapeuten kunnen vanuit hun verschillende complementaire competenties in detail de beweegpreventie en beweegzorg inrichten en daarbij vooral de context betrekken, gebruikmakend van ‘state of the art’ expertise en evidentie. Bij voorkeur doen ze dit op zowel opera-tioneel als tactisch en strategisch niveau. Om niet elke regio afzonderlijk met veel werk op te zade-len zouden de NVZF en de NVFG (de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie) hierin het voortouw kunnen nemen, samen met de hoogleraren en lectoren fysiotherapie.”

‘be good and sHow it’Het operationeel handelen en de benodigde

competenties - met de patiënt in de spreekka-mer, op de afdeling of thuis - laat zich volgens Van Meeteren steeds beter toepassen dankzij rap groeiende evidentie en beslisondersteuning van patiënten en hun zorgverleners. ‘Be good and show it’ zou zijn advies zijn aan de leden van de NVZF. “In de regio zullen verschillende stakeholders en partners met elkaar aan de slag moeten gaan, op instigatie van het afdelingsmanagement van de ziekenhuisfysiotherapie en ook landelijk vanuit bijvoorbeeld een coalitie van NVZF, NVFG en de patiëntenfederatie NPCF. Hun gespreks-partners laten zich raden, maar tot hen behoren in elk geval vertegenwoordigers van patiënten, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en diverse zorg- en overheidsbeleidsgremia. Hun missie zal zijn ‘het goede doen’ en aansluitend de profilering en positionering daarvan. We moeten de patiënt intra- en extramuraal via formele en informele zorg een infrastructuur bieden waarin de patiënt naar believen en vermogen verleid wordt om in beweging te komen. Gezien de huidige en nog te verwachten dynamiek in het zorglandschap vraagt dit eerder om een toekomstbehendige dan een toekomstbestendige ziekenhuisfysio-therapeut.”

Nico van Meeteren over ‘het goede doen’“De intramurale taal, cultuur en infrastructuur zijn voornamelijk passief. Patiënten staan op een wachtlijst en liggen vervolgens in het ziekenhuis. Bij opname hospitali-seert iedere voorheen actieve patiënt direct: pyjama aan en zusterbel paraat. De zorg is vrijwel geheel georganiseerd op en om het bed, waar de combinatie bed-met-tv continu verleidt tot verkeerd gedrag.Proactief tijdig handelen daarentegen vergt een ander beleid. Van preoperatieve screening op beweeg- en conditierisico’s en training van wie ‘at risk’ is voor en tijdens de opname tot een activerende afdelingsinfrastructuur en teamcultuur. Denk aan een walking breakfast, lunch en diner in een bruisende huiskamer, scheiding van bed en tv, zelfmonitoring van beweeggedrag en herstel, en een constant aanwezige actief screenende en superviserende fysiotherapeut die individueel maar ook col-lectief patiënten, zorgverleners en managers professioneel en behendig attendeert op en enthousiasmeert voor een duurzaam goede zaak.”

Yvonne Lunacek is afdelingsmana-

ger Paramedische Zorg van Tergooi

ziekenhuizen in Hilversum. Ze is

bereikbaar via [email protected].

FysioPraxis | december 2014/januari 2015

Page 47: Fysiopraxis 10 2014 def

THE BEST VS THE RESTwat is jouw rol?

Voor een optimaal herstel wil iedereen de beste medische zorg.

Met onze TÜV-gecertifi ceerde, latexvrije tape garanderen wij

het beste materiaal. Eigenlijk is voor fysiotherapeuten en hun

patiënten maar één keus: CureTape.

www.curetape.nl

13891 Adv campagne Curetape.indd 1 22-04-13 09:15

Page 48: Fysiopraxis 10 2014 def

Warmtetherapie: ervaringen uit de praktijk

Zelfverwarmende kompressenZelfverwarmende kompressen

ThermaCare is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.Pfi zer is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze interviews.

ThermaCare is een warmtekompres dat door fysio-

therapeuten wordt aanbevolen als ondersteuning van

een fysiotherapeutische behandeling van de lage rug,

schouder en/of nek. ThermaCare is door meer dan

2000 fysiotherapeuten in Nederland en België gepro-

beerd en aangeraden. Twee van de fysiotherapeuten

delen hun ervaring uit de praktijk in een Q&A sessie.

Hieronder hun reacties.

Wat zijn uw ervaringen met ThermaCare?

John: “Ik gebruik de rug- en nek/schouder-ThermaCare allebei.

Het voordeel van ThermaCare is dat de warmte niet zo heftig is als

met de warmtetherapie van vroeger. Daarnaast blijft ThermaCare

veel langduriger warm. Als de mensen door hypertone spieren veel

pijn hebben, dan kunnen ze overdag een ThermaCare gebruiken. Het

zorgt ervoor dat de spierspanning minder wordt en daardoor de pijn

vermindert.”

Bij welke klachten gebruikt u ThermaCare?

Philip: “Met name bij myogene klachten: zeurende pijnen, die niet

invaliderend zijn.”

John: “Inderdaad vooral voor myogene klachten. Ik gebruik ThermaCare

onder andere bij patiënten met rugklachten op basis van spierspanning

of bij wervelblokkades. Door de warmte gaan de spieren ontspannen.

Daardoor kan ik gemakkelijker de wervelblokkades manipuleren. Na de

behandeling kunnen ze de ThermaCare gewoon weer omdoen.”

Zou u ThermaCare aanraden aan collega-fysiotherapeuten?

Philip: “Ja, bijvoorbeeld bij patiënten met een ribkneuzing of rugpijn

op myogene basis.”

John: “Door toepassing van ThermaCare voorafgaand aan je

behandelingen wordt het weefsel toegankelijker, zeker bij myogene

klachten. Hierdoor is het gemakkelijker om de manipulaties en

mobilisaties uit te voeren. Een tip voor collega-fysiotherapeuten:

als je ThermaCare na de behandeling gebruikt, kun je daarmee

ontspannen. De combinatie van ThermaCare en je behandelingen en

oefeningen geeft een sneller resultaat.”

Philip Mahieu, fysiotherapeut en acupuncturist in Amsterdam

John Codrington, fysiotherapeut in Amstelveen

Bestel bijdisporta.nl

12693 TC Adv Fysioblad Testimonial 3.indd 1 01-10-14 11:25