Frankenstein op een behangrol

3
Frankenstein op een behangrol Jos van der Lans, 1ekamerlid, publicist Deze column verschijnt in het septembernummer van TSS – Tijdschrift voor sociale vraagstukken. De Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher heeft eind vorige jaar het aanpakken van de jeugdsector in de hoofdstad ‘operatie Frankenstein’ gedoopt. Niet meteen een aanduiding waar je vrolijk van wordt, want de jonge dr. Frankenstein baarde in de gelijknamige films (op basis van een boek dat geschreven werd in 1818) een monster dat hem vervolgens boven het hoofd groeide. Die uitkomst – zo zou je denken - kan de hoofdstedelijke PvdA-leider niet voor ogen hebben. Maar volgens Asscher heeft Amsterdam (en misschien wel heel Nederland) echter al een monster gebaard; een duizendkoppig projectenmonster van bemoeienissen met jongeren (en hun ouders) waarvan de effectiviteit ver te zoeken is. Misschien heeft hij er even over gedacht om zijn tegenoffensief operatie- Kafka te noemen of ‘Het Moeras’, maar dat zijn uitdrukkingen die in het verleden al zo vaak gebruikt (en versleten) zijn, dat hij iets angstaanjagenders zocht. Zo kwam hij bij het monster van Frankenstein uit. Laat ik meteen maar zeggen dat ik voor dit soort vergelijkingen niet meteen warm loop. Ze zijn vaak modieus en populistisch. En dat risico is extra groot als ze uit de koker komen van een wethouder economie en financiën, die er na het vertrek van een vorige wethouder jeugdzaken er maar bij is gaan doen. Zonder iets af te willen doen aan het talent van Lodewijk Asscher (door PvdA-ingewijden steevast getipt als een mogelijke opvolger van Wouter Bos), kleeft aan zo’n uitstapje naar de welzijn- en zorgwereld het risico van het rondpompen van vaak afgekloven vooroordelen over zachte heelmeesters die stinkende wonden maken, en dat onverbeterlijk doen in een bureaucratische sfeer van geitenwollensokken. Als Asscher die weg in zou slaan, wordt het niks. Dan zou de operatie Frankenstein de zoveelste afrekening met de softe sector worden en kunnen na afloop de computers overuren draaien omdat alles niet één maar drie keer gemeten moet gaan worden. Waardoor we nog verder van huis zijn. Daarom was ik redelijk sceptisch toen ik halverwege juni tijdens een conferentie over outreacend werken, georganiseerd door de stichting Eropaf! (zie: www.eropaf.org), de Amsterdamse onderzoeker Douwe van den Berg de eerste resultaten van de operatie-Frankenstein zag presenteren. Asscher is namelijk – heel verstandig! – niet meteen begonnen met oplossingen en maatregelen, maar wilde eerst weten hoe het systeem van jeugdhulpverlening nu eigenlijk werkt. Hoe gaat het nu in de praktijk? Wie bemoeit zich er mee? Hoe wordt er samengewerkt? Wat zijn de redeneringen? Dat leidde tot het onderzoek ‘Systeem in Beeld’, waarin heel nauwgezet, stukje voor beetje hulpverleningsgeschiedenissen van zogeheten multiprobleemgezinnen gedurende de afgelopen zes jaar in beeld zijn gebracht. Dat gebeurde aan de hand van meerdere werkconferenties rondom één zo’n gezin, waarbij alle professionele hulpverleners en

Transcript of Frankenstein op een behangrol

Frankenstein op een behangrolJos van der Lans, 1ekamerlid, publicist

Deze column verschijnt in het septembernummer van TSS – Tijdschrift voor sociale vraagstukken.

De Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher heeft eind vorige jaar het aanpakken van de jeugdsector in de hoofdstad ‘operatie Frankenstein’ gedoopt. Niet meteen een aanduiding waar je vrolijk van wordt, want de jonge dr. Frankenstein baarde in de gelijknamige films (op basis van een boek dat geschreven werd in 1818) een monster dat hem vervolgens boven het hoofd groeide. Die uitkomst – zo zou je denken - kan de hoofdstedelijke PvdA-leider niet voor ogen hebben. Maar volgens Asscher heeft Amsterdam (en misschien wel heel Nederland) echter al een monster gebaard; een duizendkoppig projectenmonster van bemoeienissen met jongeren (en hun ouders) waarvan de effectiviteit ver te zoeken is. Misschien heeft hij er even over gedacht om zijn tegenoffensief operatie-Kafka te noemen of ‘Het Moeras’, maar dat zijn uitdrukkingen die in het verleden al zo vaak gebruikt (en versleten) zijn, dat hij iets angstaanjagenders zocht. Zo kwam hij bij het monster van Frankenstein uit. Laat ik meteen maar zeggen dat ik voor dit soort vergelijkingen niet meteen warm loop. Ze zijn vaak modieus en populistisch. En dat risico is extra groot als ze uit de koker komen van een wethouder economie en financiën, die er na het vertrek van een vorige wethouder jeugdzaken er maar bij is gaan doen. Zonder iets af te willen doen aan het talent van Lodewijk Asscher (door PvdA-ingewijden steevast getipt als een mogelijke opvolger van Wouter Bos), kleeft aan zo’n uitstapje naar de welzijn- en zorgwereld het risico van het rondpompen van vaak afgekloven vooroordelen over zachte heelmeesters die stinkende wonden maken, en dat onverbeterlijk doen in een bureaucratische sfeer van geitenwollensokken. Als Asscher die weg in zou slaan, wordt het niks. Dan zou de operatie Frankenstein de zoveelste afrekening met de softe sector worden en kunnen na afloop de computers overuren draaien omdat alles niet één maar drie keer gemeten moet gaan worden. Waardoor we nog verder van huis zijn.

Daarom was ik redelijk sceptisch toen ik halverwege juni tijdens een conferentie over outreacend werken, georganiseerd door de stichting Eropaf! (zie: www.eropaf.org), de Amsterdamse onderzoeker Douwe van den Berg de eerste resultaten van de operatie-Frankenstein zag presenteren. Asscher is namelijk – heel verstandig! – niet meteen begonnen met oplossingen en maatregelen, maar wilde eerst weten hoe het systeem van jeugdhulpverlening nu eigenlijk werkt. Hoe gaat het nu in de praktijk? Wie bemoeit zich er mee? Hoe wordt er samengewerkt? Wat zijn de redeneringen? Dat leidde tot het onderzoek ‘Systeem in Beeld’, waarin heel nauwgezet, stukje voor beetje hulpverleningsgeschiedenissen van zogeheten multiprobleemgezinnen gedurende de afgelopen zes jaar in beeld zijn gebracht. Dat gebeurde aan de hand van meerdere werkconferenties rondom één zo’n gezin, waarbij alle professionele hulpverleners en

betrokkenen (voor zover nog achterhaalbaar) die met het gezin te maken hadden gehad, hun eigen dossiers hadden meegenomen en precies vertelden wat ze hadden gedaan. In zes werkconferenties ontstond zo een reconstructie van hoe de systemen werken. Douwe van der Berg, één van de onderzoekers, presenteerde de eerste resultaten. Hij deed dat heel prudent, zonder de gebruikelijke vooroordelen over hulpverleners nog eens te ventileren. Hij hield zich bij de feiten. Mar misschien daarom was zijn verhaal zo schokkend. Om niet te zeggen verbijsterend. Door alle interventies in de tijd naast elkaar te leggen konden de onderzoekers (en dus ook de hulpverleners zelf) reconstrueren wat er de afgelopen zes jaar met een multiprobleemgezin was gebeurd. Dat was niet niks. Gemiddeld telden ze voor elk onderzocht gezin in zes jaar 40 intakes, 20 plannen van aanpak, een bemoeienis van tachtig professionals en 20 organisaties. En dat alles zonder dat het multiprobleemgezin er nu zoveel beter van was geworden. Inderdaad, Frankenstein is zo’n gekke aanduiding niet. Zelfs de hulpverleners die meededen aan de werkconferenties schrokken zich rot. Gedurende die zes jaar was het verloop onder hen zo groot geweest dat de continuïteit eigenlijk geheel in handen was gekomen van het gezin zelf die daar zo op de eigen wijze dankbaar gebruik van had gemaakt. He team van Van den Berg had alle interventies in de afgelopen zes jaar uitgetekend op de achterkant van een behangrol, die bij elkaar meer dan vier meter lang was. En toen alle gegevens uit de officiële dossiers op de behangrol in een tijdlijn waren uitgezet, bleek tot stomme verbazing van het onderzoeksteam tamelijk cruciale informatie niet eens in de dossiers te zijn vastgelegd. Een zelfmoordpoging van de moeder, een paar jaar eerder was niet in de dossiers terug te vinden. Een vermoeden van kindermishandeling en seksueel misbruik was vanwege privacybescherming niet aan de dossiers toevertrouwd. Naast de formele dossiers bestond er dus een behoorlijke hoeveelheid informele kennis die om praktische of principiële redenen niet aan het papier werden toevertrouwd. En dus niet werd gedeeld.

Op basis van deze informatie probeerden de onderzoekers vervolgens in kaart te brengen hoe het systeem nu eigenlijk werkt. In grote lijnen gaat dat als volgt. Elke hulpverlener maakt het probleem voor hemzelf behapbaar en daarmee oplosbaar. Hij of zij start een relatie met (leden van) het gezin waarin vertrouwen centraal staat. Stukje voor stukje moet er vertrouwen gewonnen worden en worden er afspraken gemaakt om zaken in beweging te brengen. Maar omdat de problemen altijd met andere zaken samenhangen en groter zijn dan het probleem dat de hulpverlener kan behandelen worden de afspraken nogal eens niet nagekomen. De hulpverlener ziet dat als een gebrek aan vertrouwen en concludeert al snel dat het gezin niet echt gemotiveerd is en de ernst van de problemen niet doorziet. Daarop loopt de hulpverleningsrelatie vaak stuk: of het gezin of de hulpverlener haakt af. Maar niet lang daarna (de problemen houden immers aan) herstart het proces zich via een andere ingang, met een andere hulpverlener bij een andere instanties of een nieuwe hulpverlener bij dezelfde instantie. Daarmee treedt dezelfde cirkelgang in werking, overigens vaak aangestuurd door officiële protocollen. De hulpverleningsgeschiedenis wordt vaak bewust genegeerd, omdat elke hulpverlener toch ook weer met een schone lei ‘geheel blanco’ wil beginnen en dus eigenlijk op goed (professioneel) geluk aan zijn eigen aanval op een deelprobleem begint. Waarna de cirkel zich in veel gevallen opnieuw sluit. Frankenstein is eigenlijk nog een heel vriendelijke uitdrukking voor deze treurmars. Waarbij ook nog eens aangetekend moet worden dat Amsterdam over naar schatting zo’n 3000 zware multiprobleemgezinnen beschikt en men in de hoofdstad (zoals overal in het land) al sinds jaar en dag spreekt over integrale aanpak en ketensamenwerking. Om nog maar te zwijgen van de naïviteit van

André Rouvoet die meent dat dit type problemen met een elektronisch kinderdossier en Centra voor Jeugd en gezin wel uit de wereld worden geholpen. Vergeet het maar.

Het aardige van Douwe van den Berg was dat hij dit alles vertelde zonder bij iemand de schuld neer te leggen. Zo werkt het systeem, was zijn boodschap. Sterker, uit zijn ervaring met de werkconferenties maakte hij op, dat als de professionals echt met elkaar konden overleggen, daar de tijd voor namen en elkaar de ruimte gaven, dat zowel de diagnoses als de aanpak veel preciezer en krachtdadiger konden zijn. Ze konden veel meer dan het systeem toe liet. Bevrijd de professionals van hun protocolcorsetten, hun instellingskeurslijf en hun deelprobleemfixatie en de weg naar effectiviteit ligt open, zo was – in mijn woorden samengevat – zijn devies. Dat is andere koek dan het gangbare effectiviteitsrefrein over evidance based practises, over weten = meten, over transparantie, protocolkeurmerken en integraliteitstoetsen. Het zou geweldig zijn als Asscher daar verandering in zou kunnen brengen. Als hij een beweging van onderop zou kunnen faciliteren, als hij ruimte en mandaat zou kunnen geven aan professionals in plaats van deze nog verder op te sluiten. Dat vereist een bijna buitenmenselijke bestuurlijke kracht. Een soort politiek bestuurlijke krachtpatser die vooral slim en overtuigend moet zijn. Zo’n politicus is – op het terrein van zorg en welzijn - in Nederland nog niet uitgevonden. Er is een wereld te winnen voor Asscher.

Deze column verschijnt in het septembernummer van TSS – Tijdschrift voor sociale vraagstukken.

Foto’s: Mike van Kreek