Folder Wft Basis 2010

54
Bronnenboek Ex@mentraining Wft Basis

description

bronnenboek wft basis

Transcript of Folder Wft Basis 2010

Page 1: Folder Wft Basis 2010

BronnenboekEx@mentraining

Wft Basis

Page 2: Folder Wft Basis 2010

ColofonUitgever: Welten Opleidingen Auteur: Welten OpleidingenEindredactie: Welten OpleidingenVormgeving: Verhagen Grafische Media BV, VeldhovenIllustraties: Verhagen Grafische Media BV, Veldhoven Drukwerk: Verhagen Grafische Media BV, Veldhoven

Ex@mentraining Wft BasisVersie: W45MOD1_V9

Copyright © 2010 Welten Opleidingen Postbus 1047 5512 ZG Vessem Telefoon: 0497-594800 Fax: 0497 - 594999 E-mail: [email protected] Internet: www.welten.eu

Samenstellers en Welten Opleidingen zijn zich volledig bewust van hun taak een zo betrouwbaar mogelijke uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming vande uitgever.No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any othermeans, without written permission from the publisher.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16mAuteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschul-digde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot deuitgever wenden.

Page 3: Folder Wft Basis 2010

3

Inhoud

Voorwoord 5Doelstellingen 5Voorkennis 6Opzet van de module 6

Eindtermen Wft 6

Algemene studieaanwijzingen 6

Deel 1 Consumenten 9

Hoofdstuk 1 9Een eenvoudige economische kringloop 9

Hoofdstuk 2 Financiële overzichten van een consumenten huishouding 12

2.1 Lastenegalisatie 132.2 Het levensloopmodel 142.3 Persoonlijke Financiële Planning (PFP) 15

Hoofdstuk 3 18Vermogensbeheer als vorm van Persoonlijke Financiële Planning 18

Hoofdstuk 4 Risico’s voor consumenten en kleine ondernemers 19

4.1 Risico’s die je kunt verzekeren 194.2 Risico’s die je moet verzekeren 204.3 Risico’s die niet te verzekeren zijn 21

Hoofdstuk 5 Informatiebronnen voor de consument 22

5.1 De Consumentenbond 225.2 Het NIBUD 225.3 Andere bronnen 235.4 De financiële bijsluiter 235.5 Productwijzer 285.6 Dienstverleningsdocument (DVD) 315.7 Aandachtspunten AFM voor dienst-

verleningsdocument 335.8 MiFID 35

Hoofdstuk 6Toezicht en klachten regelingen 36

6.1 Toezicht op de financiële markten 366.2 Klachtenregelingen voor de consument

in de financiële dienstverlening 366.3 Gedragscode Letselschade 39

Hoofdstuk 7De juridische en fiscale positie van de consument 42 7.1 De juridische positie van de consument 42 7.2 De fiscale positie van de consument 46

Deel 2 Financiële dienst verleners 57

Hoofdstuk 1Banken 57

1.1 De ontwikkeling van enkele banken in Nederland 57

1.2 De kernfuncties van banken 601.2 Het verzorgen van het betalingsverkeer 621.3 Functies van geld 631.4 Welke risico’s lopen banken? 63

Hoofdstuk 2Verzekeraars en pensioenfondsen 67

2.1 Verzekeren 672.2 Verzekeringsdefinitie 682.3 Soorten verzekeringen 69 Deskundigentaxatie 732.4 De verzekeringsovereenkomst 73

Hoofdstuk 3Beleggingsinstellingen 79

3.1 Collectief beleggen 793.2 Soorten beleggingsinstellingen 793.3 Soorten beleggingsfondsen 793.4 Giraal beleggen 81

Hoofdstuk 4Bemiddelaars en distributiekanalen 82 4.1 Distributiekanalen 82

Deel 3 Financiële producten 87

Hoofdstuk 1Betalen 87

1.1 Inleiding 871.2 De kenmerken van de particuliere

betaalrekening 871.3 Het openen van een particuliere

betaalrekening 871.4 De Wet voorkoming van Witwassen en

Financiering van Terrorisme (Wwft) 911.5 Doelstelling Wwft 921.6 Reikwijdte van de wet 921.7 Cliëntonderzoek 921.8 Gewoon cliëntonderzoek 931.9 Verscherpt cliëntonderzoek 931.10 Vereenvoudigd cliëntonderzoek 941.11 Identificeren 951.12 Vastlegging 951.13 Subjectieve indicatoren 961.14 Objectieve indicatoren 981.15 De melding 991.16 Niet nakoming Wwft 1001.16 Toezicht 1001.17 Toonbankproducten 1001.18 Payment Service Directive (PSD) 118

Page 4: Folder Wft Basis 2010

4

Hoofdstuk 2Lenen 122

2.1 Inleiding 1222.2 Bij wie kunnen particulieren lenen? 1232.3 De distributiekanalen 1262.4 Kredietwaardigheid betreffende het

i nkomen 1272.5 Kredietwaardigheid 1282.6 Vormen van consumptief krediet 1292.7 Hypothecair krediet 138

Hoofdstuk 3Sparen en beleggen 152

3.1 Inleiding 1523.2 Direct opneembare spaarproducten 1533.3 Niet direct opneembare

spaar producten 1563.4 Beleggen 1593.5 De beleggingscategorieën 1613.6 Beleggingsfondsen 166

Hoofdstuk 4Verzekeren 171

4.1 Verzekeringsproducten die betrekking hebben op bezit 171

4.2 Verzekeringsproducten die betrek-king hebben op verkeer, aansprakelijk-heid en rechtsbijstand, inkomen en arbeids ongeschiktheid en gezondheid en zorg 186

4.3 Verzekeringsproducten met betrekking tot leven, dood en gezondheid 205

Deel 4 Wet- en regelgeving 211

Hoofdstuk 1Voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst 211

1.1 De wilsovereenstemming 2111.2 De handelingsbekwaamheid 2111.3 De bepaaldheid van verplichtingen 2111.4 De geoorloofde afspraak 211

Hoofdstuk 2Zorgplicht 214

2.1 Zorgplicht van de financiële planner 2142.2 Zorgplicht bij assurantiebemiddeling 2142.3 Zorgplicht bij pensioenadvisering 2142.4 Zorgplicht bij hypotheekbemiddeling 2152.5 Zorgplicht bij effectenbemiddeling en

vermogensbeheer 215

Hoofdstuk 3De taken van de toezichthouders 217

3.1 Inleiding 2173.2 Prudentieel toezicht 2173.3 Gedragstoezicht 2183.4 Boetestelsel AFM en DNB 219

Hoofdstuk 4 Het Depositogarantiestelsel (Dgs) 220

4.1 Inleiding 2204.2 De voorwaarden 221

Hoofdstuk 5 Wet op het financieel toezicht (Wft) 223

5.1 Opbouw van de Wft 2235.2 Wetgeving opgegaan in Wft 2235.2 Doelstelling en werkwijze van de Wft 2235.3 De reikwijdte van de Wft 2245.4 Eisen aan de financiële ondernemer 226

Hoofdstuk 6Toezicht op gedrag 228

6.1 Betrouwbaarheid 2296.2 Deskundigheid 2306.3 Bedrijfsvoering 2306.4 Zorgvuldigheid 2306.5 Saldobewaking 2366.6 Het College Deskundigheid

Financiële Diensten 2366.7 De Stichting Financiële

Dienstverlening 2376.8 Self assessment 237

Hoofdstuk 7De Code Banken 238

7.1 Inleiding 2387.2 Commissie Maas 2387.3 Code Banken 238

Deel 5 Begrippenlijst 243

Deel 6 Toetstermen Basismodule 2010 255

Page 5: Folder Wft Basis 2010

Voorwoord

Voor je ligt de Wft Basismodule. De module vol-doet aan de Wft-eindtermen en is bedoeld voor iedereen die in de financiële dienstverlening werkt of gaat werken.

De Wet op het financieel toezicht (Wft) is opge-steld door het ministerie van Financiën en is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Onder andere de Wet op het consumentenkrediet (Wck) is vervangen door de Wft. De Wft stelt eisen aan financiële dienstverleners op het gebied van integriteit, deskundigheid, betrouw-baarheid, financiële zekerheid, transparantie, adequate informatieverstrekking en zorgvuldige advisering aan consumenten in het kader van de zorgplicht. Het doel is het bieden van een betere bescherming aan de consument met betrekking tot financiële producten.

Financiële producten, zoals verzekeringen, kredieten, beleggingsproducten en betaal-middelen, vervullen een belangrijke rol in het leven van mensen. Zo is een betaalrekening steeds meer een voorwaarde om volwaardig deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke verkeer, stellen beleggingsproducten mensen in staat zich financieel voor te bereiden op grote uitgaven of een periode met beperkte inkom-sten en maakt een krediet het mogelijk om nu uitgaven te doen terwijl men pas op termijn over de middelen beschikt.

De bescherming van de consument is nodig vanwege risico’s die vaak verbonden zijn aan de aanschaf van financiële producten. Deze risico’s zijn voor de consument over het algemeen moeilijker te beoordelen dan voor de financi-ele dienstverlener. De financiële dienstverlener speelt een belangrijke rol in het bewustmaken van de consument van deze risico’s. Het ver-schil in kennis is gedeeltelijk het bestaansrecht van financiële dienstverleners, maar mag er niet toe leiden dat de financiële dienstverlener de verantwoordelijkheid van de consument geheel overneemt. Iedere consument is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de keuzes die hij maakt. Om de juiste keuze te kunnen maken, moet de consument wel juist geïnformeerd worden.

De Wft is bedoeld om de verantwoordelijkheden van de financiële dienstverleners, en daarmee ook die van de consument, te markeren en toe-zicht daarop mogelijk te maken. De Wft is geba-seerd op de gedachte dat het voor de bescher-ming die de consument wordt geboden, niet mag uitmaken via welk distributiekanaal hij een

product aanschaft of in welke financiële sector het product zijn oorsprong vindt. Om deze uit-gangspunten in de praktijk te brengen, zijn niet alleen bemiddelaars onder de reikwijdte van de wet gebracht, maar ook aanbieders zoals ban-ken en verzekeraars en adviseurs voor zover de advisering uitmondt in de aanbeveling van een specifiek financieel product.

Als je voor het eerst voor een bank of verzeke-ringsmaatschappij gaat werken, maak je kennis met een groot scala aan producten en diensten. Je kunt alleen een goed financieel advies geven als je als adviseur ook voldoende kennis van de mogelijkheden van de producten hebt. Middels deze basismodule en de bijbehorende Ex@men-training wordt invulling gegeven aan de minima-le kennisvereisten die zo zijn opgesteld om het geven van een goed advies te waarborgen.

DoelstellingenDeze module is bedoeld voor eenieder die in zijn functie te maken heeft met het geven van advies over financiële producten of verzekerings-producten.

Na de bestudering van deze basismodule ben je in staat de werking van het financiële stelsel in Nederland te beschrijven en de meest voor-komende producten te herkennen.

Deze doelstelling wordt bereikt door in Deel 1 aandacht te besteden aan consumenten. Hierin worden onderwerpen besproken zoals een financieel overzicht van een consumentenhuis-houding, vermogensplanning, risico-inventari-satie en de juridische en fiscale positie van de consument. Tevens wordt aandacht besteed aan het toezicht op de financiële dienstverleners.Vervolgens volgt in Deel 2 een uitgebreide beschrijving van de rol, taken en verantwoor-delijkheden van de banken, verzekeraars en pensioenfondsen, beleggingsinstellingen en bemiddelaars.In Deel 3 wordt ingegaan op de diverse financiële producten. Na bestudering van dit deel ben je in staat een beschrijving te geven van en het toepassingsgebied te bepalen voor de producten die zijn ontwikkeld voor betalen, lenen, sparen/beleggen en verzekeren.In het laatste deel, Deel 4, wordt de wet- en regelgeving uitgediept die van toepassing is op de financiële dienstverlening. De hierin besproken onderwerpen zijn de regulering van de financiële sector en de Wet op het financieel toezicht.

Het bronnenboek is bedoeld voor zelfstudie.

5

Page 6: Folder Wft Basis 2010

6

VoorkennisEr is geen specifieke voorkennis vereist. Wel wordt uitgegaan van de aanwezigheid van competenties die aansluiten bij een mbo/hbo werk- en denkniveau.

Opzet van de moduleDe Ex@mentraining Wft Basis is een opleidings-traject dat bestaat uit een bronnenboek én een examentraining via het internet. De examen-training dient ter ondersteuning van de studie uit het bronnenboek. In de Ex@mentraining staan oefenvragen die je ter voorbereiding op het Wft-examen kunt maken. Na het maken van deze vragen ontvang je feedback per vraag. De Ex@mentraining Wft Basis staat op het internet onder het volgende adres: http://academy.welten.eu.

In de brief, verstuurd bij dit bronnenboek, vind je de inlogcodes van de Ex@mentraining. Via jouw e-mailadres heb je ook de inlogcodes ontvangen.

Je kunt de Ex@mentraining gebruiken om de stof te gaan beheersen, maar ook om te toetsen of jouw kennis voldoende is, zodat je het Wft-examen met goed gevolg kunt afleggen.

Voorkennis van de cursistWellicht ben je al werkzaam in de financiële dienstverlening. Je kunt ook net in dienst zijn getreden van een financiële dienstverlener.Ongetwijfeld zal een aantal in deze basis - op leiding behandelde onderwerpen voor jou herkenbaar zijn. Alleen al omdat je zeker een rekening bij een of meerdere financiële instel-lingen hebt. Toch gaan wij er bij het begin van deze module van uit dat je nog helemaal geen kennis hebt van de financiële dienstverlening, de producten en diensten en de functie van de financiële dienstverleners. Dat doen we om jouw kennis van financiële dienstverlening helemaal vanaf de basis op te bouwen.Wij wensen je veel plezier bij het bestuderen van de Ex@mentraining Wft Basismodule met behulp van het bronnenboek én de ex@men training.

Eindtermen Wft

In deze Wft Basismodule gaat het om adviseurs en commerciële back- en mid-officemede-werkers die op basis van een klantprofiel aan klanten financiële producten ver kopen.

De eindtermen zijn gericht op de adviseur dieparticuliere klanten adviseert over alle financiële producten. Deze adviseur moet een klantprofielkunnen maken dat voldoet aan de eisen vande Autoriteit Financiële Markten (AFM).

Algemene studieaanwijzingen

Zoek een contactpersoon bij je werkgever, bijvoorbeeld een ervaren collega, aan wie je vragen kunt stellen over lastige zaken die je tijdens het studeren tegenkomt.

Probeer zo mogelijk met medecursisten con-tact te onderhouden. Je kunt lastige zaken met elkaar doornemen.

Je zult ongeveer vijftig uur studietijd kwijt zijn aan deze module. Streef naar een maximale stu-dieduur van twee uur achtereen.

Maak voor jezelf een samenvatting per hoofd-stuk. Gebruik de samenvatting bij het herhalen van de stof.

Ten slotte wensen wij je veel plezier en succestoe bij het bestuderen van deze module.

Page 7: Folder Wft Basis 2010

Deel 1Consumenten

Page 8: Folder Wft Basis 2010
Page 9: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

9

Deel 1

Hoofdstuk 1Een eenvoudige

economische kringloop

Met consumenten of verbruikers worden per-sonen of huishoudens bedoeld die goederen en diensten consumeren die worden geproduceerd in de economie. De consument en de producent maken deel uit van de economische kringloop. De consument ontvangt loon in ruil voor arbeid en besteedt deze inkomsten aan goederen en diensten. Het besteden van inkomsten aan goe-deren of diensten noemen we consumeren. De consument is gebaat bij een soepel werkend betalingsverkeer en heeft behoefte aan financiële producten om overschotten te bewaren en tekor-ten aan te vullen. Ook zal hij door verzekeringen af te sluiten, proberen de financiële onzekerheid te verminderen.

We kennen verder het begrip consumenten-huishouding. Hiermee bedoelen we het samen-levingsverband dat de consument voert. De Nederlandse samenleving bestaat uit onge-veer 7 miljoen consumentenhuishoudingen.

De consumentenhuishouding maakt zelf geen goederen of diensten, maar koopt alle benodig-de goederen en diensten van anderen (de pro-ducenten). In de bestedingen van de consump-tiehuishouding kun je onderscheid maken in de aankoop van basisproducten of luxeproducten. Aangezien niet iedere consument onbeperkt kan consumeren, zal hij moeten kiezen hoe hij het schaarse inkomen besteedt.

In het moderne productieproces zijn veel zoge-naamde professionele consumenten. Hiermee worden de zakelijke afnemers bedoeld die pro-

Consumenten

Producenten

Goederen en diensten

Betalingen voor goederen

en diensten

Beloning voor

productiefactoren

Productiefactoren

Consumenten

Page 10: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

10

ducten en diensten afnemen voor de uitoefening van hun bedrijf of beroep.

Produceren is het combineren van productie-factoren. De producent is degene die de pro-ductiefactoren arbeid, kapitaal en grond en ondernemerschap combineert. Het resultaat is dat er producten worden gemaakt en inkomens worden verdiend om als bestaansgrond van de producent te kunnen dienen. Met die inkomens kunnen weer producten worden gekocht. De verkoop van producten moet uiteindelijk vol-doende geld opleveren om de kosten te dekken die de producent heeft gemaakt.

In dit eenvoudige economische model wordt het geld voortdurend rondgepompt. De consu-menten geven hun gehele inkomen uit. In wer-kelijkheid is dit niet zo. De consument heeft drie financiële behoeften die direct verband houden met de economische kringloop. Deze behoeften zijn het ontvangen en besteden van inkomsten, het bewaren van overschotten en het aanvullen van tekorten.Buiten de economische kringloop valt de vierde behoefte, het liever niet voor grote, onverwachte uitgaven te komen staan. Dit leidt tot de behoef-te aan verzekeringen.Onder sparen verstaat de consument dat hij zijn inkomsten niet meteen volledig uitgeeft. Een deel van zijn consumptie wordt uitgesteld tot een later tijdstip. Sparen biedt financiële zeker-heid op de langere termijn.

Het bewaren van overschotten kan op twee manieren: als geld of als belegging.

Geld is een bewaarmiddel voor korte termijn. Het overschot blijft direct in te zetten als betaal-middel. Het bewaren in de vorm van chartaal geld (munten en bankbiljetten) komt niet meer op grote schaal voor. Tegenwoordig wordt giraal geld (geld op een betaalrekening) veel gebruikt.

Beleggen is een bewaarmiddel voor de middel-lange en lange termijn. De consument zet hierbij zijn geld om in een object van waarde. Kenmerk van beleggingsobjecten is dat ze een bepaalde

geldwaarde hebben, maar dat je er niet mee kunt betalen.

Onder ontsparen verstaan we dat de consu-ment zijn opgebouwde overschot aanspreekt voor bestedingen. Hij maakt zijn belegde waarde weer liquide.

Lenen is het aanvullen van geldtekort met geld van een andere partij. Als een klant meer geld wil uitgeven dan hij heeft, dan spreken we over financieringsbehoefte. De consument kan in zijn financieringsbehoefte voorzien door middel van een lening of een krediet. We maken hierin onderscheid tussen consumptief krediet en hypothecair krediet. Het consumptief krediet is bedoeld voor de financiering van gebruiksgoe-deren en het hypothecair krediet voor de finan-ciering van koopwoningen, boten en dergelijke.

De consument wil niet dat een onverwachte gebeurtenis zijn financiële zekerheid in gevaar brengt en zal dit dan ook door middel van verzekeringen willen afdekken. Denk hierbij bij-voorbeeld aan een schadeverzekering en een levensverzekering.

Een financiële instelling trekt besparingen aan, bijvoorbeeld spaargeld en deposito’s. De instel-ling gebruikt die besparingen als grondstof voor haar activiteiten. We noemen dit funden. Het geld van de besparingen wordt uitgeleend in de vorm van kredieten zoals hypothecaire leningen en persoonlijke leningen.

Op de vermogensmarkt treffen aanbieders en vragers van geld elkaar. De aanbieders (spaar-ders en beleggers) vormen een onmisbare partij op die markt. Hun overschotten gaan, meestal via een financiële instelling, naar een partij met een tekort, een vrager.

De vermogensmarkt kun je onderverdelen in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Deze indeling heeft te maken met de looptijd van de financiële middelen. De geldmarkt is het geheel van vraag en aanbod van financiële middelen met een looptijd korter dan twee jaar. Bijvoorbeeld een persoonlijke lening met een looptijd van twaalf maanden. De kapitaalmarkt is het geheel van vraag en aanbod van financiële middelen met een looptijd langer dan twee jaar. Bijvoorbeeld een hypothecaire geldlening.

De kapitaalmarkt wordt onderverdeeld in:

consumentspaart, belegt

consumentspaart

consumentleent

producentleent

producent geeft aandelen uit

bank

bank

vraag

aanbod

aanbod

vraag

vraag

Page 11: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

11

Als een particulier zijn spaargeld naar de bank brengt, is hij daardoor een aanbieder op de ver-mogensmarkt. Een ondernemer die een lening afsluit om een nieuwe machine te kopen, is een vrager op de vermogensmarkt. Naar een bron van: http://nl.wikipedia.org/wiki/.

Met inflatie wordt in de economie het verschijn-sel van stijgende prijzen bedoeld. Een gevolg is dat men voor hetzelfde geldbedrag minder kan kopen.

Er zijn twee soorten inflatie: kosteninflatie en bestedingsinflatie.

Als we te maken hebben met bedrijven die hun gestegen kosten doorberekenen in hun verkoop-prijzen omdat ze winst willen blijven maken, spreken we van kosteninflatie. Het verhogen van de benzineprijs aan de pomp als de olieprijs stijgt, is een bekend voorbeeld uit de praktijk.Bij bestedingsinflatie hebben de bedrijven moeite om aan de vraag van hun klanten te vol-doen. Het gaat erg goed met de economie. De bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst. Zij zullen dan ook hun verkoopprijzen verhogen. De omzet gaat omhoog en bij gelijke kosten betekent dat meer winst.

Door middel van een lijst van producten (goe-deren en diensten) en hun prijs wordt in een index de inflatie gemeten. Deze wordt centraal bijgehouden, en de ontwikkeling van de prijs in de tijd bepaalt de mate van inflatie. In Nederland wordt de inflatie-index bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Doet het verschijnsel zich voor dat het algemene prijsniveau daalt, dan spreken we van waarde-vermeerdering of deflatie. Hierdoor groeit de koopkracht. Omdat consumenten hun beste-dingen zullen uitstellen, wordt deflatie gezien als zeer schadelijk voor de economie: over een jaar kunnen zij voor dezelfde hoeveelheid geld immers meer kopen. Om hun klanten te behou-den, zullen bedrijven hun prijzen nog meer moe-ten verlagen.

Een bijkomend effect van deflatie is dat er stij-ging van de reële rente optreedt: niet alleen de schulden worden door de deflatie in feite meer waard, dus het verschuldigde geldbedrag dat meer waard is geworden dan op het moment dat de schuld werd aangegaan; maar ook de vergoeding voor de aangegane schuld wordt nominaal berekend en wordt dus ook meer waard. Investeringen zijn door verlaging van de rentestand te stimuleren. Echter het rente-effect

van oplopende deflatie kan niet onbeperkt wor-den gecompenseerd omdat de nominale rente-stand niet lager kan worden dan nul.

Desinflatie is een afname van de snelheid waarmee de prijzen stijgen. Het prijspeil zal nog stijgen, maar de toename van het prijspeil zal afnemen. Desinflatie is dus geheel anders dan deflatie. Desinflatie is een vertraging van de infla-tie, vertraging van de prijstoename, terwijl defla-tie een daling van het prijspeil is.

Als economische stagnatie samengaat met infla-tie, spreken we van stagflatie. Normaal gespro-ken ontstaat bij groei inflatie en bij krimp deflatie. Bij deze benadering wordt echter slechts van een wijziging in vraag naar producten uitgegaan. Het aanbod is echter medebepalend voor de prijzen. Als producenten minder aanbieden, zul-len de prijzen van het aangeboden goed bij een gelijkblijvende vraag gaan stijgen. De prijs loopt op, terwijl de productie terugloopt.Van reflatie spreken we als de economie onder de maat presteert. De groei is lager dan de trend en de winsten van ondernemingen zijn klein of zelfs negatief. De inflatie en de lange rente dalen. Om de bestedingen te stimuleren en deflatie af te wenden, verlagen centrale banken de korte rente. Van de daling van de rente en de inflatie profiteren de staatsobligaties.

Page 12: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

12

Hoofdstuk 2Financiële overzichten

van een consumenten-

huishouding

KasstroomoverzichtHet kasstroomoverzicht laat zien wat de oorzaak is van veranderingen in de balans. Is de groei van het persoonlijk vermogen het gevolg van stijgende inkomsten en stabiele uitgaven?

Of zijn de inkomsten gelijk gebleven bij gedaal-de uitgaven? Waren deze gebeurtenissen een-malig of zijn ze ook voor het komende jaar te verwachten?

Aan de basis van het kasstroomoverzicht ligt een zorgvuldige registratie van alle inkomsten en uitgaven. De consument maakt periodiek een optelling van de verrichte inkomsten en uitgaven en vergelijkt ze met elkaar. Voor een consumen-tenhuishouding ligt hier een periode van één maand voor de hand omdat de meeste inkom-sten en uitgaven ook een maandelijkse cyclus hebben. Denk bijvoorbeeld aan loon, woonlas-ten, verzekeringen en dergelijke.

Check uw eigen uitgaven

Wat geeft u gemiddeld uit?

maandbedrag jaarbedrag percentage

Voeding X12=

Wonen X12=

Kleding en schoeisel X12=

Geneeskundige verzorging en hygiëne X12=

Ontspanning, ontwikkeling en verkeer X12=

Overige X12=

Totaal 100%

Totale netto inkomsten -/-

Verschil uitgaven inkomsten

Hoeveel besteden Nederlanders gemiddeld?

Aantal personen per huishouden

Gemiddelde netto besteding 1 2 3 4 of meer

% % % %

Voeding 15,8 17,1 17,1 17,9

Wonen 42,3 36,8 35,4 33,3

Kleding en schoeisel 5,1 6,5 7,7 8,1

Geneeskundige verzorging en hygiëne 5,6 5,3 7,1 6,6

Ontspanning, ontwikkeling en verkeer 28,6 31,8 30,6 32,0

Overige 2,6 2,6 2,0 2,2

Hoeveel wijkt uw bestedingspatroon af van die van de gemiddelde Nederlander?

Kies groep 1, 2, 3 of 4. Vul vervolgens de percentages van de groep in en daarna uw eigen percentages. Zoek vervolgens het

verschil. U ziet waar uw uitgavenpatroon afwijkt van het gemiddelde huishouden van uw groep. Bij ‘actie’ vult u in wat u van

plan bent met de uitkomst. Wijkt uw percentage af van het gemiddelde, dan moet u besluiten of u aan uw eigen percentages

iets wilt veranderen.

Groep % Uw eigen % Verschil % Actie

Voeding

Wonen

Kleding en schoeisel

Geneeskundige verzorging en hygiëne

Ontspanning, ontwikkeling en verkeer

Overige

Bron: Money.

Page 13: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

13

2.1 Lastenegalisatie

Vaak lopen je inkomsten en uitgaven niet parallel. In beide zitten schommelingen. Dat betekent dat je in periodes dat je wat meer geld hebt, moet reserveren voor dure tijden. Je vormt in tijden van overschot een reserve, een buffer. Dit verschijnsel heet lastenegalisatie.

VoorbeeldVeel mensen tellen alle vaste uitgaven in een jaar bij elkaar op en delen dat door twaalf maanden. Dat bedrag storten zij bijvoorbeeld via een periodieke overboeking op een spaarrekening. Als je dit doet, heb je de zeker-heid dat je elke maand je vaste uitgaven kunt betalen. In de volgende grafiek staat een voorbeeld van inkomen en lasten van iemand die netto 1.500,- verdient.

Uit een onderzoek van Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) naar het vakantiegeld blijkt dat veel mensen dat geld gebruiken voor lastenegalisatie.

Voorbeeld casus kasstroomoverzichtBepaal de bestedingsruimte voor de maand juni van Fleur aan de hand van de volgende gegevens:

1.385,- nettosalaris per maand, plus vakantiegeld ( 1.210,-) wordt in juni uitbetaald

580,- hypotheeklasten per maand (inclusief levensverzekeringspremie)

64,- schadeverzekeringspremie per maand 31,- abonnementen per maand 28,- telefoonkosten per maand 138,- energiekosten per maand 280.- huishoudelijke uitgaven per maand 65,- vervoerskosten per maand 190,- kledingkosten per maand 1.890,- teruggaaf IB op jaarbasis,

wordt uitbetaald in mei.

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustu

s

septe

mber

okto

ber

novem

ber

decem

ber

TO

TA

AL

Inkomsten

Netto-inkomen

kostwinner 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 1385 16620

Vakantiegeld 1210 1210

Teruggaaf IB 1890 1890

Totaal inkomen 1385 1385 1385 1385 3275 2595 1385 1385 1385 1385 1385 1385 19720

Uitgaven

Hypotheeklasten 580 580 580 580 580 580 580 580 580 580 580 580 6960

Premie

schadeverzekering 64 64 64 64 64 64 64 64 64 64 64 64 768

Abonnementen 31 31 31 31 31 31 31 31 31 31 31 31 372

Telefoonkosten 28 28 28 28 28 28 28 28 28 28 28 28 336

Energiekosten 138 138 138 138 138 138 138 138 138 138 138 138 1656

Huishoudelijke

uitgaven 280 280 280 280 280 280 280 280 280 280 280 280 3360

Vervoerskosten 65 65 65 65 65 65 65 65 65 65 65 65 780

Kledingkosten 190 190 190 190 190 190 190 190 190 190 190 190 2280

Totaal kosten 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 1376 16512

Tekort/overschot 9 9 9 9 1899 1219 9 9 9 9 9 9 3208

Vermogen 9 18 27 36 1935 3154 3163 3172 3181 3190 3199 3208 3208

3500

3000

2500

2000

1500

1000

500

0

jan feb mrt aprmei

jun julaug

sep oktnov

dec

= inkomen

= lasten

De bestedingsruimte voor de maand juni is 3.154,-.

Page 14: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

14

Lastenegalisatie kan ook plaatsvinden op langere termijn, in een periode van vijf tot acht jaar. In inkomens en uitgaven van consu-menten zitten op de middellange termijn ook schommelingen. Die hangen erg af van de gezins omstandigheden. Voor de inkomsten en uitgaven maakt het veel verschil of beide part-ners werken, of ze kleine of studerende kinderen hebben enzovoort. Verder moet om de zoveel jaar apparatuur vervangen worden. De stofzuiger, televisie en naaimachine raken versleten. Zulke artikelen noemen we duurzame consumptiegoederen: goederen die meerdere jaren meegaan en in het algemeen niet van de lopende inkomsten betaald kunnen worden.

Duurzame consumptiegoederen.

Ten slotte kun je geld willen hebben voor een nieuwe auto of een lange, dure reis. Je neemt je dan voor in een bepaalde tijd het benodigde geld bijeen te sparen. Dan is het belangrijk dat het benodigde geld op het gewenste moment ‘klaarligt’.

Bron: Safe.

2.2 Het levensloopmodel

Het leven van de consument bestaat uit ver-schillende fases. De persoonlijke situatie van de consument verandert in de loop der jaren. Hiermee veranderen ook de financiële situatie en de behoefte aan financiële producten. Zo heeft iemand die voor het eerst een huis gaat kopen, behoefte aan een financiering voor zijn huis en zal iemand die met pensioen gaat behoefte kun-nen hebben aan extra inkomen.

De aanbieders van financiële producten probe-ren zo veel mogelijk producten aan te bieden die aansluiten op de verschillende levensfasen van de consumenten. Tot een aantal jaren geleden hanteerde men hierbij het klassieke levensfase-model, dat bestond uit drie fasen:

gaat en studeert

werken (pensioen).

Met een veranderende samenleving is ook het levensfasemodel gewijzigd. Er kan niet meer gesproken worden over een vast patroon waarin iedereen leert, werkt en met pensioen gaat. Er zijn veel meer momenten waarin specifieke behoeften ontstaan naar financiële producten. Men gaat eerder uit huis (al tijdens de studie), krijgt kinderen, neemt een sabbatical, gaat tij-dens het werken studeren, stopt eerder met wer-ken of gaat parttime werken. Allemaal situaties die niet in het klassieke model passen. Om beter in te kunnen spelen op de verschillen-de situaties in het leven van de consument, is er een nieuw model ontwikkeld. Het ministerie van Sociale Zaken heeft dit model gebruikt om ook de sociale wetgeving aan te passen op een ver-anderende samenleving. We noemen dit model het levensloopmodel. Dit model geeft meer flexibiliteit en gaat ervan uit dat er in het leven van een consument verschillende momenten zijn waarin men specifieke behoeftes heeft, maar dat deze momenten bij iedereen op een ander tijd-stip in het leven kunnen plaatsvinden.

In het levensloopmodel gaat men uit van vier fases:

Hierin verlaat men het ouderlijk huis, al dan niet tijdens de studie. Er ontstaat behoefte aan bepaalde verzekeringen, krediet en betaal-mogelijkheden. Vaak is het inkomen laag en het vermogen negatief.

Page 15: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

15

Doordat men gaat werken en/of samenwonen of trouwen groeit het inkomen en het vermo-gen van de huishouding explosief. Hiermee ontstaat de behoefte aan spaar- of beleggings-producten. In deze fase wordt ook het eerste huis gekocht. Tevens wordt het eerste kind geboren.

Hierin komt men aan de top van de carrière, heeft men oudere kinderen en groeit het inkomen en vermogen van de huishouding minder snel. Dit zijn momenten waarop men een sabbatical neemt en gaat nadenken over de oude dag.

Hierin loopt de loopbaan op zijn einde en stopt. Door pensionering daalt het inkomen. Mogelijk teert men in op het vermogen.

Het levensloopmodel sluit aan bij de verschillen-de levensfasen van een mens/werknemer. Het levensloopmodel voldoet aan de behoefte van de mens zelf keuzes te maken over de inrichting van zijn leven. Kiezen voor een levensloopmodel heeft drie redenen:1. Allereerst is er sprake van een algemene

‘culturele’ tendens tot individualisering. Mensen hebben behoefte aan vrijheid van keuze en willen zelf kunnen bepalen of en hoe zij risico’s financieel afdekken.

2. In de tweede plaats is er de afgelopen decennia een grotere diversiteit aan leef-vormen ontstaan. Dit schept de behoefte aan meer flexibele, individueel bepaalde arrange-menten zoals zorgverlof.

3. In de laatste plaats bood het oude collectieve stelsel sommige burgers onvoldoende moge-lijkheden. Met name de hogere middenklasse is beter in staat om te bepalen hoe ze zich het beste tegen bepaalde risico’s kan indekken.

2.3 Persoonlijke Financiële Planning (PFP)

Kort samengevat betekent Financiële Planning het analyseren van je huidige en toekomstige financiële situatie. Hierbij worden je doelstellin-gen voor de korte en lange termijn geformuleerd en de wijze waarop deze bereikt kunnen worden. Onder Persoonlijke Financiële Planning valt ook vermogensbeheer: Hoe kun je je vermogen zo beheren dat de opbrengst zo veel mogelijk toe-neemt bij een aanvaardbaar risico?

Bron: Blad Safe.

Waarom is er zo veel belangstelling voor Persoonlijke Financiële Planning? Financiële planning is voor iedereen interessant en belangrijk. Ons sociale zekerheidsstelsel is namelijk niet meer wat het was. De overheid trekt zich steeds meer terug en legt de verant-woordelijkheid bij het individu. Financiële planning is interessant voor ieder-een die een inkomen geniet en doelbewust (financiële) keuzes wil maken.

Bij Financiële Planning kunnen de volgende aspecten aan bod komen:- Sociale zekerheid en pensioenopbouw Hoe ziet je huidige en toekomstige pensioen-

opbouw eruit?- Fiscale aspecten Maak je optimaal gebruik van de fiscale voor-

delen?- Budgetplanning Hoe ga je het verstandigst om met vrij

besteedbaar inkomen?- Vermogen en eigen huis Hoe ga je om met de overwaarde van je huis?- Carrière Hoe ziet je loopbaan eruit en hoe verwacht je

dat je inkomen zich ontwikkelt?- Persoonlijke aspecten Wat zijn je persoonlijke toekomstplannen?- Bedrijfsopvolging Wat zijn de praktische, financiële en fiscale

gevolgen?

Page 16: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

16

Deze tabel is een hulpmiddel om een financieel overzicht te krijgen. Vermogensbepaling met behulp van een balansEen balans van een consumentenhuis houding is een overzicht van de bezittingen en de verplichtingen van een huishouding. Het is een belangrijk middel om te achterhalen of een huis-houden een overschot of een tekort heeft. De balans geeft de huidige stand van zaken weer. Een balans heeft twee kolommen. In de linkerko-lom (activa) staan de bezittingen en in de rech-terkolom (passiva) staan de verplichtingen.

Voorbeeldcasus balansDe familie X heeft de volgende bezittingen en verplichtingen:

waarde van 185.000,-

174.000,-

hypothecaire geldlening met een tegenwaarde van 8.600,-

grootte van 10.800,-. 12.600,-.

Het persoonlijk vermogen van de familie X is:

DEBET CREDIT

bezittingen en vorderingen leningen en schulden

duurzame en vaste bezittingen vreemd vermogen lange termijn

1. eigen woning(en) 1. woninghypotheken

2. inboedel(s) 2. andere hypotheken

3. eigen auto(‘s) 3. studieleningen

4. (beleggingen in) edelstenen, edele

metalen, sieraden, munten,

postzegels, antiek, kunst enzovoort

5. uitstaande (informele) leningen vreemd vermogen korte termijn

6. rechten (opgebouwd in 4. persoonlijke leningen

pensioenregelingen)

7. levensverzekeringen voor oude dag, 5. leningen bij familie/vrienden

aflossing hypotheek en andere doeleinden

6. doorlopende kredieten

vlottende bezittingen 7. ‘rood’ staan

8. contant en giraal geld 8. autofinancieringen

9. spaarrekeningen 9. postorderkredieten

10. deposito’s 10. effectenkredieten

11. effecten: aandelen, obligaties 11. klantenkaarten

12. deelnemingen in beleggings- 12. creditcards

fondsen

13. alle overige bezittingen (boot, 13. overige kredieten

caravan, kostbare apparatuur)

14. diverse betalingsachterstanden

totaal bezittingen

totaal vreemd vermogen

uw eigen vermogen

(totaal bezittingen min totaal

vreemd vermogen)

totaal vermogen

(totaal vreemd vermogen plus eigen

vermogen)

Page 17: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

17

Zet de bezittingen en verplichtingen in een balans van een consumentenhuishouding.

Uitleg casus balansDe bezittingen: de eigen woning, de waarde van de levensverzekering en de waarde van auto vinden we terug aan de activakant. De verplich-tingen: de hypothecaire lening en de consump-tieve lening voor de auto vinden we terug aan de passivakant.Uit bovenstaande balans blijkt dat er een persoonlijk vermogen is van 21.400,- ( 206.200,- -/- 184.800,-).

Activa (bezittingen) Passiva (verplichtingen)

Eigen woning 185.000, - Hypothecaire lening 174.000, -

Levensverzekering 8.600, - Lening auto 10.800, -

Auto 12.600, -

Totaal bezittingen 206.200, - Totaal verplichtingen 184.800,-

Page 18: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

18

Hoofdstuk 3 Vermogensbeheer als vorm

van Persoonlijke Financiële

Planning

Zodra je geld wilt gaan beleggen, is het belang-rijk een vermogensplan op te (laten) stellen. In het vermogensplan moet je met het volgende rekening houden:- risico en rendement Wil je meer rendement ontvangen dan op een

normale spaarrekening, dan moet je risico nemen. Hoe meer risico je neemt, des te hoger het rendement kan zijn, maar de kans dat het fout gaat, is natuurlijk ook veel groter.

- risicoanalyse Welke belegging wenselijk is, wordt onder

andere bepaald door:- je ervaring als belegger- je persoonlijke risicoperceptie (durf je risico

te nemen of ben je behoudend) - het doel van de belegging- het verwachte rendement- de duur van de belegging

(beleggingshorizon)- het maximaal toelaatbare risico- het kostenaspect.- kostenfactor

Bij het beleggen horen onder andere de volgende kosten:- transactiekosten- beheerskosten- eventueel bewaarloon.

Veel sites van adviseurs en financiële instellin-gen hebben een programma dat je kunt door-lopen om te onderzoeken wat voor soort beleg-ger je bent. Je geeft dan antwoord op dit soort vragen:

1. Welk doel hebt u voor ogen met uw belegging?

2. Wanneer wilt u op zijn vroegst over het geld kunnen beschikken?

3. Welk bedrag hebt u vrij beschikbaar om te beleggen?

4. Hebt u naast het ingevulde bedrag nog andere spaartegoeden of beleggingen?

5. Hebt u ooit belegd?6. Hebt u ooit beleggingen verkocht? 7. Stel: u bezit aandelen en krijgt te maken

met een sterk dalende beurs. Hoe reageert u?

8. Welke karakterisering past het beste bij u?9. Is uw inkomen voldoende om van te leven

of heeft u inkomen uit uw beleggingen? 10. In welke tariefgroep(en) valt u voor de

inkomstenbelasting?11. Wilt u dat wij rekening houden met de rente

die u elders ontvangt en zo ja, om welk bedrag gaat het?

12. Wilt u dat wij rekening houden met dividend dat u elders ontvangt? En zo ja, om welk bedrag gaat het?

Als je het antwoordblad opstuurt, neemt de aanbieder contact met je op voor een advies-gesprek. Op grond van dat gesprek wordt een vermogensplan opgesteld.

Bron: Geld/beleggen.

Page 19: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

19

Hoofdstuk 4 Risico’s voor consumenten

en kleine ondernemers

Consumenten en ondernemers lopen dagelijks risico’s. Deze zijn te verdelen in drie hoofd-groepen:1. risico’s die je kunt verzekeren2. risico’s die je moet verzekeren3. risico’s die niet te verzekeren zijn.

4.1 Risico’s die je kunt verzekeren

Deze zijn in te delen in vijf groepen:

1. Risico’s verbonden aan materieel bezit

Een huis kan afbranden, kostbaarheden kunnen gestolen worden, een auto kan tegen een boom belanden. Met het materiële bezit kunnen dingen gebeuren, waardoor het beschadigd wordt of verloren gaat. Schade aan materieel bezit is zaakschade.Voor schade aan een huis kun je een opstal-verzekering afsluiten. Voor schade aan zaken die zich in een woonhuis bevinden en bestemd zijn voor particulier gebruik, kun je een inboedel-verzekering afsluiten. Door beide verzekeringen wordt ook de zaakschade opgevangen.

Bron: Metro.

2. Risico’s verbonden aan de gezondheid

Als je ziek bent, brengt dat kosten met zich mee. Bovendien kun je korter of langer niet werken en soms zelfs nooit meer. Niet in staat zijn om te werken, betekent bijna altijd een inkomens-achteruitgang. Tegen deze terugval van inkomen kun je je verzekeren met een arbeidsongeschikt-heidsverzekering (AOV).Voor de kosten van de medische verzorging moet je een zorgverzekering sluiten.

3. Aansprakelijkheidsrisico’s

Door een fout of door een verkeerde hande-ling kun je schade toebrengen aan anderen. Bijvoorbeeld als je met je fiets geen voorrang geeft. Als iemand anders hierdoor schade oploopt, kun jij aansprakelijk gesteld worden voor de financiële gevolgen.Je kunt zelfs aansprakelijk gesteld worden voor fouten van anderen. Denk aan ouders die aan-sprakelijk zijn voor de schade die hun kleine kinderen toebrengen aan anderen. De schade aan anderen, derden genoemd, valt onder het aansprakelijkheidsrisico. Omdat de schade aan derden op je vermogen verhaald kan worden, spreken we bij het aansprakelijkheidsrisico ook wel over risico’s verbonden aan vermogen.

We kennen risico’s verbonden aan het leven (langleven risico) en risico’s verbonden aan dood (kortleven risico). Een voorbeeld van een langleven risico welk (deels) verzekerd is voor alle mensen die rechtmatig in Nederland verblij-ven middels sociale wetgeving is de AOW.

Page 20: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

20

Bron: Money.

4. Het risico verbonden aan het leven (lang-leven risico) houdt in dat het vermogen al volledig is gebruikt terwijl er nog wel een ver-mogensbehoefte bestaat. Dit speelt vooral bij de oudedagsvoorziening. Door verbeterde gezond-heidszorg worden mensen gemiddeld steeds ouder. Het is verstandig om uit te gaan van een inactieve periode na pensionering van + 25 jaar. Gewoonlijk heeft iemand bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd recht op AOW en een aanvul-lende uitkering van het pensioenfonds, maar het is de vraag of daarvan de uitgaven betaald kun-nen worden. De AOW heeft al een aantal jaren de inflatie niet meer bijgehouden en wordt daar-door steeds minder waard. Bijkomend probleem is dat de pensioenuitkeringen steeds vaker niet meer aangepast worden aan de prijsstijgingen. 5. Het risico verbonden aan dood (kortleven risico) of overlijdensrisico, is het risico van een kort leven. Het houdt in dat het leven te kort is om een bepaald vermogen bij elkaar te krijgen, bijvoorbeeld voor het aflossen van de hypotheek Sinds het afschaffen van de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW) is het van groot belang te weten wat de negatieve gevolgen zijn van het wegvallen van (één van) de kostwinner(s). Maar ook wanneer degene wegvalt die niet het hoofd-inkomen binnenbrengt kunnen de financiële gevolgen aanzienlijk zijn. Dit wordt misschien gedeeltelijk opgevangen met een uitkering uit

een pensioenfonds, een spaartegoed of het aflossen van (een deel van) de hypotheek. Waar worden de vaste lasten, zoals de rest van de woonlasten, de kosten voor het levensonder-houd, schoolgaande kinderen etc. uit betaald?

De vermogensrisico’s van een kort of een lang leven kunnen worden afgedekt door middel van het afsluiten van bijvoorbeeld een levensverze-kering, een spaarverzekering, een beleggers-rekening, een lijfrente, één van de vele soorten kapitaalverzekeringen of een pensioenverzeke-ring. En natuurlijk niet te vergeten de begrafenis-verzekering.

4.2 Risico’s die je moet verzekeren

De financiële gevolgen van sommige risico’s zijn zo groot dat de overheid het nodig vond de verzekering daarvan verplicht te stellen. Dit zijn onder andere:

Werknemersverzekeringen

Iedereen die in loondienst werkt is automa-tisch verplicht verzekerd voor werknemers-verzekeringen. Voorbeelden hiervan zijn de WW en WIA.

Volksverzekeringen

Iedere ingezetene (ingeschreven in de gemeen-telijke basisadministratie (GBA)) heeft in principe recht op een uitkering van deze volksverzekerin-gen. Voorbeelden hiervan zijn AOW en AWBZ. Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motor-

rijtuigen

Elke eigenaar of houder van het kenteken van een motorrijtuig, scooter en bromfiets is verplicht een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen af te sluiten, de zogenaamde WAM-verzekering. Deze verzekering biedt dek-king wanneer jij als eigenaar, of iemand aan wie jij toestemming hebt gegeven jouw motorvoer-tuig te gebruiken, daarmee schade toebrengt aan iemand anders. Per 1 oktober 2006 is de verzekeringsplicht voor de Elobike afgeschaft, omdat de afgelopen jaren bleek dat de elobike weinig gevaar oplevert. Een Elobike blijft wel een motorrijtuig.

Aansprakelijkheidsverzekering voor jagers

De jacht is niet zonder risico’s. Daarom wordt alleen een jachtakte (jachtvergunning) afgege-ven als je kunt aantonen dat je een aansprake-lijkheidsverzekering voor jagers hebt afgesloten. Je kunt je wel voorstellen welke gevolgen de jacht kan hebben als in plaats van een konijn een wandelaar wordt geraakt.

Page 21: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

21

Aansprakelijkheidsverzekering voor exploitanten

van kernenergie

Denk hierbij aan ziekenhuizen die met bestra-lingsapparatuur werken op basis van kernener-gie of atoomkerncentrales (we hebben er nog één!). Ze zijn verplicht zich te verzekeren tegen aansprakelijkheid voor het geval er straling vrij-komt.

4.3 Risico’s die niet te verzekeren zijn

Er zijn risico’s die domweg niet te verzekeren zijn, bijvoorbeeld oorlogsschade. Dit soort risico’s noemt men ook wel catastroferisico’s. Alle verzekeringsmaatschappijen sluiten cata-stroferisico’s uit. Dit komt omdat verzekeraars bij een catastrofe, zoals een natuurramp, door de omvang van de schade in ernstige liquiditeits-problemen komen en daarom standaard deze risico’s uitsluiten. Catastroferisico’s die zijn uitge-sloten zijn:

Schade veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer en muiterij. De maatschappij moet bewijzen dat de schade direct veroorzaakt of ontstaan is door molest.

Een atoomkernreactie is elke kernreactie waarbij energie vrijkomt, zoals kernfusie, kernsplijting en kunstmatige en natuurlijke radio activiteit.

Schade door aardbeving is niet verzekerd.

Schade door vulkanische uitbarsting is niet verzekerd.

Een verzekeringsmaatschappij verstaat onder een overstroming:

* het bezwijken of overlopen van dijken, kaden, sluizen of andere waterkeringen

* het uitstromen van water via scheuren, gaten en andere beschadigingen van water-keringen.

De uitsluiting geldt niet voor brand en ontploffing veroorzaakt door overstroming.

Bron: Financial Times.

Page 22: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

22

Hoofdstuk 5 Informatiebronnen voor de

consument

Consumenten zijn per definitie u, ik en wij allen.

Consumenten zijn de grootste groep spelers in

het economische krachtenveld. Zij beïnvloeden en

worden beïnvloed door zo’n beetje elke publieke en

private economische beslissing. Zij nemen ongeveer

tweederde van alle bestedingen voor hun rekening.

Tegelijkertijd zijn ze ook de groep wiens belangen

niet altijd goed meegenomen worden en die te vaak

nog het sluitstuk is van besluitvormingen.

J.F. Kennedy, 1962

In Nederland zijn organisaties die voor de belan-gen van de consument opkomen. Consumenten moeten juiste keuzes kunnen maken in het grote aanbod van producten. Daarvoor hebben ze objectieve informatie nodig. Die wordt onder andere gegeven door de Consumentenbond en Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting NIBUD.

5.1 De Consumentenbond

De Consumentenbond behartigt de belangen van alle consumenten in Nederland. Alleen leden kunnen gebruik maken van de diensten van de consumentenbond. Hun missie: consumenten in staat stellen beter en makkelijker keuzes te maken, met respect voor mens en milieu.

De Consumentenbond neemt als organisatie in het maatschappelijke krachtenveld een onaf-hankelijke positie in. De bond opereert daarmee los van politieke belangen en de belangen van andere partijen zoals het bedrijfsleven. De Consumentenbond analyseert, vergelijkt, toetst, adviseert en eist waar nodig een betere verwe-zenlijking van de positie van de consument en doet dat op basis van de waarden: - soevereiniteit - eigen verantwoordelijkheid - gelijkwaardigheid.

De Consumentenbond geeft verschillende bla-den uit, onder andere de Consumentengids en de Geldgids.

Bron: Spits.

5.2 Het NIBUD

Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting ( NIBUD) informeert en adviseert consumenten over geldzaken. Het NIBUD bestaat sinds 1979 en is gevestigd in Utrecht.Op de site van het NIBUD www.nibud.nl staan praktische tips op het gebied van financiële planning, het omgaan met geld, besparen, wonen, werken en echtscheiding.

Naar een bron van:

http://www.afm.nl/consumenten/.

AFMDe afkorting AFM betekent ‘Autoriteit Financiële Markten’. De AFM controleert onder andere of de zorgplicht wordt nageleefd door ondernemin-gen die actief zijn in sparen, lenen, beleggen en verzekeren. De AFM let op het gedrag van die financiële ondernemingen. Bijvoorbeeld of ze de consument goed behandelen.Ondernemingen moeten consumenten goed informeren over de financiële producten en diensten die ze aanbieden. De AFM let erop dat iedereen zich houdt aan de wetten en regels die gelden voor financiële ondernemingen en con-sumenten. Bovendien geeft de AFM het ministe-rie van Financiën adviezen over nieuwe wetten en regels.

Internet verdringt Consumentenbond

BREUKELEN – Prijs- en kwaliteitvergelijkers op

internet verdringen traditionele consumentenor-

ganisaties steeds meer als het gaat om het advies

aan consumenten. Dat blijkt uit een representatief

onderzoek van de Nyenrode Business Universiteit

onder achthonderd volwassenen in Nederland naar

de invloed van bronnen van advies op het keuzege-

drag van consumenten.

Nyenrode maakte de onderzoeksresultaten giste-

ren bekend. De onderzoekers stellen vast dat de

Consumentenbond, andere traditionele consumen-

tenorganisaties en televisieprogramma’s als Kassa

en Radar geen belangrijke adviesbron meer zijn

voor consumenten. (ANP)

Page 23: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

23

Welke doelen heeft de AFM?De drie doelen van de AFM:

consumenten over financiële ondernemingen en producten om de toegang tot de financiële markten zo goed mogelijk te maken.

kan hebben in de financiële markten.

zo goed mogelijk kunnen functioneren.

Consumenten, bedrijven en de overheid moeten erop kunnen vertrouwen dat financiële onderne-mingen op een nette en eerlijke manier werken omdat zij veel gebruikmaken van producten die die ondernemingen aanbieden.

5.3 Andere bronnen

Consumenten kunnen over financiële produc-ten informatie krijgen in een gesprek met een adviseur, via folders en brochures en internet, bijvoorbeeld via de dochterpagina’s van de startpagina, zoals de geldpagina, de hypotheek-pagina en de leenpagina. Er zijn ook sites die de financiële producten van verschillende aanbie-ders voor de consument met elkaar vergelijken. Denk hierbij aan www.independer.nl.

In de Wet op het financieel toezicht (Wft) worden verschillende eisen aan de financiële dienst-verlening geformuleerd (zie ook Deel 4: Wet- en regelgeving). Een daarvan is de eis dat de consument adequate informatie over producten en diensten moet krijgen, bijvoorbeeld in een financiële bijsluiter.

5.4 De financiële bijsluiter

Één van de belangrijkste vormen van precon-tractuele informatievoorziening is de Financiële Bijsluiter. Het doel van de financiële bijsluiter is het geven van helderheid over de belangrijkste kenmerken en risico’s van een complex financi-eel product. De financiële bijsluiter geeft de klant de informatie die nodig is om een verantwoorde keuze te kunnen maken bij de aanschaf van dit soort producten.

Alleen voor complexe financiële producten is het verplicht om een financiële bijsluiter beschikbaar te stellen. Niet ieder financieel product wordt gezien als zijnde complex. Een financieel pro-duct is pas complex als er sprake is van een groot financieel risico. Dit risico kan liggen in de omvang van het bedrag wat wordt geïnvesteerd, maak kan ook door de kans om de inleg kwijt te raken komen. Een betaalrekening of inboedel-

verzekering is bijvoorbeeld niet complex volgens de definitie van de Wft. De financiële risico’s van dit soort producten zijn namelijk gering.

In de Wft is een uitgebreide beschrijving gege-ven waar een complex financieel product aan moet voldoen. Een financieel product of dienst wordt als complex gezien als er sprake is van één van de onderstaande producten:

producten waar er van tenminste één de waar-de afhankelijk is van de ontwikkelingen op financiële, of andere markten;

instelling;

(natura) uitvaartverzekeringen en tijdelijke overlijdensrisicoverzekeringen;

met een levensverzekering of met een spaarrekening (bankspaarhypotheek);

vastgoed of een derivaat)

regeling kan worden aangewezen; of

hiervoor genoemde complexe producten met een of meer andere financiële producten.

Voorbeelden van complexe producten zijn een beleggingsverzekering (beleggingselement), een spaarhypotheek (combinatie van hypotheeklening en kapitaalverzekering), of een beleggingsfonds.De genoemde producten zijn beschreven in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Onder-nemingen (Bgfo). De AFM kan ook andere pro-ducten als complex financieel product aanwijzen.

De financiële bijsluiter hoeft niet actief aan de klant te worden gegeven, maar moet door de financiële dienstverlener beschikbaar worden gesteld op aanvraag van die klant. Dit kan op papier of via internet. Op verzoek van de klant moet de financiële bijsluiter worden opgestuurd. Het moment van beschikbaar stellen of opsturen moet niet afhangen van het stadium in het pro-ces. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan de wens van de klant om eerder aan de financiële bijsluiter te kunnen komen.

De inhoud van de Financiële Bijsluiter is tot in detail beschreven in de door de AFM opgestelde Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo). Een Financiële Bijsluiter bestaat uit vijf onderdelen:1. Wat houdt het product in?2. Wat zijn de risico’s?3. Wat zijn de kosten?4. Wat kan het product opbrengen?5. Eerder beëindigen?

Page 24: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

24

Inhoud product

In het onderdeel over de inhoud van het product wordt aan de hand van standaardteksten aan de consument uitgelegd wat hij gaat doen. De consument kan beleggen, sparen, verzekeren, lenen of een combinatie hiervan. Daarnaast wordt bij iedere mogelijkheid aangegeven wat de consument moet en wat hij kan. Zo kan er bij de mogelijkheid ‘verzekeren’ staan dat de consument iedere maand premie moet betalen, en dat er bij overlijden een vast bedrag kan worden nagelaten aan nabestaanden. In een-voudige bewoordingen wordt hiermee de moge-lijkheden van het product en de bijbehorende rechten en plichten beschreven.

Indien nodig, wordt er een extra waarschuwing toegevoegd aan de beschrijving van de inhoud van het product. Bij een hypotheek wordt bijvoorbeeld vermeld dat een kortere rentevast-periode leidt tot een grotere onzekerheid omtrent de toekomstige maandlasten. Bij levensverzeke-ringen of lijfrenten wordt de consument er op gewezen dat de inleg waarmee in de Financiële Bijsluiter gerekend wordt, afwijkt van de daad-werkelijke inleg. De klant wordt geadviseerd te vragen naar het bedrag van de inleg of premie.

Risico’s productIn dit deel van de Financiële Bijsluiter wordt door

middel van een risicometer (voorheen risico- indicator) getoond wat het risico van het product is. De risicometer is een compacte, visuele weer-gave van het marktrisico van een product. Hierdoor wordt op een eenvoudige en toeganke-lijke wijze inzicht gegeven in het risico van com-plexe financiële producten. De risicometer wordt gepresenteerd in de vorm van een mannetje dat onder een bepaalde last gebukt gaat. Hoe groter de last en hoe zwaarder het mannetje eronder gebukt gaat, hoe groter het risico. In de risico-meter wordt met name het risico op het kwijt raken van de inleg en het overhouden van een schuld meegenomen. Het risico van het product wordt volgens een in de wet voorgeschreven wijze berekend en is hiermee voor alle aanbieders gelijk. Er zijn vijf gradaties van risico mogelijk:

De risico indicator combineert de GUISE van een product met het niveau van garantie. De GUISE staat voor de Gemiddelde Uitbetaling In geval van Slechte Eventualiteiten, met andere woorden het pessimistische rendement. Onderstaande tabel dient hierbij als maat om te bepalen in welke categorie een product valt.

Opbouw product Schuld product

Zeer klein Uitbetaling inleg volledig gegarandeerd. Aflossing schuld volledig gegarandeerd.

Klein Uitbetaling van 80% of meer van inleg Aflossing van 80% of meer van schuld

gegarandeerd en GUISE-percentage 90% of meer. en GUISE-percentage 90% of meer.

Vrij groot Minder dan 80% van inleg gegarandeerd en Minder dan 80% van schuld gegarandeerd

GUISE-percentage 90% of meer. en GUISE-percentage 80% of meer.

Groot GUISE-percentage tussen de 75% en 90%. GUISE-percentage tussen 65% en 80%.

Zeer groot GUISE-percentage kleiner dan 75%. GUISE-percentage kleiner dan 65%.

VoorbeeldBinnen een financieel product wordt in aandelen belegd. Er zijn geen kosten en er is geen sprake van garantie. Bij aanvang wordt er 2.000,- ingelegd en het product loopt 5 jaar. De GUISE van dit product na vijf jaar is

1.134,-. Er wordt dus in de 10% slechtste gevallen gemiddeld 1.134,- uitbetaald van de 2.000,- inleg. Het GUISE percentage is dan 1.134,- / 2000,- x 100% = 56.7%. Gezien dit percentage en het feit dat er geen sprake is van garantie, is het risico van dit product zeer groot.

Een ander product belegt ook in aandelen, kent ook geen kosten en heeft eveneens een looptijd van vijf jaar. Dit product kent een garantie van 100% van de inleg. Dus bij een inleg van 2.000,- zal er ook in de slecht-ste gevallen na vijf jaar 2.000,- worden uitgekeerd.

Het GUISE percentage van dit product is dus 100%, want de inleg is volledig gegarandeerd. Het risico van dit product is zeer klein.

Risicoaanduiding bij een product met een zeer groot risico:

Page 25: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

25

Tevens wordt er in het onderdeel Risico’s in de Financiële Bijsluiter beschreven wat er kan gebeuren in het ergste geval. Bij een hypotheek kan dit betekenen dat bij de gehele looptijd van 30 jaar de consument met eens schuld blijft zitten. Bij een levensverzekering daarentegen kan dit betekenen dat de consument na de loop-tijd (er wordt gerekend met 20 jaar) de volledige inleg kwijt is geraakt. Of dat bij tussentijdse beëindiging van de verzekering de inleg volledig kwijt wordt geraakt.

KostenBij het onderdeel kosten wordt een overzicht.Bij het onderdeel kosten wordt een overzicht gegeven van de kosten op drie momenten: na een jaar, na 10 jaar en op het einde van de looptijd. Als einde van de looptijd wordt bij hypotheken gerekend met 30 jaar. Bij levens- verzekeringen wordt standaard gerekend met 20 jaar. Bij een direct ingaande lijfrente wordt uitgegaan van een levenslange uitkering.

Van de inleg worden eerst de kosten van de ver-zekeringspremie en overige kosten afgetrokken, waarna het rendement wordt opgeteld. Er wordt hierbij gerekend met een standaard rendement van 4% per jaar. Op basis hiervan wordt getoond wat de consument dan overhoudt en wat het netto rendement dan is. De hoogte van de ver-zekeringspremie wordt niet gebaseerd op de consument zelf, maar er wordt gerekend met een zogenaamde ‘maatmens’. Dit is een man van 30 jaar oud, die niet rookt. Bij een direct ingaande lijfrente wordt uitgegaan van een man van 60 jaar oud, die niet rookt.

Ook de inleg in een hypotheek met spaarverze-kering of bankspaarproduct is vastgesteld. Dit zijn vaste bedragen van 3.428,87 per jaar of

287,21 per maand.

Bij de berekening van de kosten van een spaar-, leven- of hybridehypotheek wordt er geen reke-ning gehouden met de te betalen rente, maar wel met de afsluitprovisie (1% van het hypo-

theekbedrag). De hoogte van de hypotheek is altijd 200.000,-.

Opbrengst productDe opbrengst van het product is het totaal opgebouwde kapitaal aan het einde van de looptijd, gepresenteerd in een grafiek. Als er een beleggingscomponent in het product zit verwerkt, worden er drie berekeningen getoond:- De eerste grafiek geeft de opbrengst op basis

van het historisch rendement. De aanbieder van het financiële product zal hierbij ook aan moeten geven wat dit historische rendement is geweest. Dit rendement is gebaseerd op een historie van 20 jaar of langer. Als er geen historie van 20 jaar bekend is, wordt er gesproken van een ‘historisch scenario’, in plaats van een historisch rendement. In dit scenario wordt er gedaan alsof het product al 20 jaar bestaat.

- De tweede grafiek geeft een weergave bij een vastgesteld standaard rendement van 4% weer. Met deze opbrengst zijn alle producten van dezelfde soort goed met elkaar te vergelij-ken. Er wordt tenslotte met hetzelfde rendement en inleg gerekend. De verschillen in de opbrengst wordt hierdoor volledig veroorzaakt door de kostenstructuur van het product.

- De derde grafiek gaat uit van een pessimistische voorstelling. Het pessimistische rendement is gelijk aan de GUISSE van het product. Ook hierbij wordt duidelijk aangegeven hoe hoog dit rendement gemiddeld per jaar dan is.

Bij garantieproducten wordt er maar één grafiek getoond: de grafiek met het vastgestelde standaard rendement van 4% per jaar.

Als het complexe financiële product een direct ingaande lijfrente is, wordt de opbrengst niet gepresenteerd als op te bouwen kapitaal. De opbrengst wordt in twee grafieken getoond als uitkering per maand bij in leven zijn en als uitkering per maand bij overlijden. Hier is dan geen sprake van verschillende scenario’s bij verschillende rendementen.

Page 26: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

26

Eerder beëindigen

Als laatste onderdeel van de Financiële Bijsluiter wordt er aangegeven wat er gebeurd bij eerder beëindigen van het financiële product. Er wordt beschreven wat er gebeurd bij eerder beëindigen als gevolg van overlijden of door middel van eerder opzeggen. Hierbij wordt tevens duidelijk doorverwezen naar de voorwaarden of bedragen. De klant wordt geadviseerd hier naar te vragen.

Omdat de Financiële Bijsluiter een gestandaar-diseerde informatievoorziening is, zal het niet mogelijk zijn om de specifiek voor de individuele consument aan te geven wat de specifieke voorwaarden of bedragen bij eerder beëindigen zijn. Ook als het niet mogelijk is om het product op te zeggen, anders dan bij overlijden, dan zal dit worden aangegeven. Hiermee wordt in één keer duidelijk waar de klant aan toe is.

Page 27: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

27

Page 28: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

28

5.5 Productwijzer

Verzekeraars zijn vanaf 1 januari 2009 met pro-ductwijzers gaan werken. De productwijzers hebben als doel basisinformatie te verschaffen over de meest voorkomende verzekeringen en dienen derhalve te zijn opgesteld in begrijpelijke taal.

Inhoud productwijzer

In een productwijzer wordt algemene informatie verstrekt over verschillende verzekeringen. In de productwijzer van een bepaalde verzekering zijn de belangrijkste kenmerken van de betreffende verzekering opgenomen. Tevens is een overzicht van de meest gestelde vragen en antwoorden in een productwijzer te vinden. De basisinformatie kan gezien worden als een soort “leeswijzer” bij de vergelijking van producten. Het is een docu-ment waar klanten in de eerste oriënterende fase informatie kunnen opdoen.

Algemene productwijzers

Het Verbond van Verzekeraars heeft een consu-mentenwebsite: www.allesoververzekeringen.nl. Op deze website zijn productwijzers opgenomen over veel voorkomende levensverzekeringen, schadeverzekeringen en inkomensverzeke-ringen. Deze productwijzers zijn algemeen en geven geen specifieke, maatschappijgebonden informatie.

De algemene informatie wordt aan de hand van vragen toegelicht. Voorbeelden van dergelijke vragen zijn:

Naast verschillende vragen met antwoorden (afhankelijk van het soort verzekering) wordt een trefwoordenlijst gegeven. Een klant kan zo de meest gangbare termen opzoeken met uitleg daarover.

Specifieke productwijzers

Verzekeraars hebben op hun eigen website ook productwijzers staan. Daar wordt vaak extra informatie geboden, die specifiek is voor een bepaalde verzekeraar. Hierbij kan gedacht wor-den aan informatie over premies of bijzondere kenmerken van polissen.

Page 29: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

29

Voorbeeld:Productwijzer opstalverzekering van de site van het Verbond van Verzekeraars./

Productwijzer Opstalverzekering

In de productwijzer vindt u algemene informatie over de opstalverzekering. De productwijzer is een korte samenvatting van enkele belangrijke punten van de opstalverzekering. Bij elke verze-keraar kunnen de polisvoorwaarden anders zijn. Lees daarom ook altijd de polisvoorwaarden.

Als u dan nog vragen heeft kunt u uitleg vragen aan de verzekeraar of uw verzekeringsadviseur. Het Verbond van Verzekeraars heeft regels gemaakt over hoe verzekeraars de product-wijzer moeten opstellen. Deze productwijzer voldoet aan die regels.

Welke risico’s zijn verzekerd?De opstalverzekering dekt de schade aan uw huis als gevolg van in de polis genoemde risico’s, zoals brand, storm, inbraak, neerslag, bliksem, explosie of vorst. De financiële gevol-gen hiervan zijn vaak zeer groot. De schade die de verzekeraar vergoedt, is vaak vele malen hoger dan de door u betaalde premie voor de verzekering. Polisvoorwaarden verschillen per verzekeraar. Vaak kunt u naast de standaard-dekking ook kiezen voor een uitgebreidere dekking. Wanneer u voor uw koophuis een hypotheek afsluit, bent u vaak verplicht een opstalverzekering af te sluiten. Een opstalver-zekering wordt vaak op basis van de herbouw-waarde van uw huis afgesloten.

Wat mag u van een verzekeraar verwachten?Wanneer u een schade bij de verzekeraar of uw verzekeringsadviseur meldt, zal de verze-keraar of uw verzekeringsadviseur u zo snel mogelijk informeren of uw schade onder de dekking van uw verzekering valt. Wanneer dit het geval is, zal de verzekeraar zo snel mogelijk overgaan tot de daadwerkelijke schaderege-ling. Wanneer u het oneens bent met de wijze waarop de schade door een expert is vastge-steld, dan kunt u een contra-expertise laten uitvoeren. Deze contra-expertise wordt door de verzekeraar vergoed.

Wat zijn uw verplichtingen?Er moet premie voor deze verzekering worden betaald. Over de premie wordt assurantiebelas-ting geheven. Soms worden er ook poliskosten in rekening gebracht. Heeft u schade, dan moet u dit zo snel mogelijk aan uw verzekeraar of uw verzekeringsadviseur melden. Als er iets in uw situatie verandert, moet u dit ook zo snel moge-lijk laten weten aan uw verzekeraar of uw verze-keringsadviseur. Schade en de gevolgen ervan moet u zo veel mogelijk beperken.

Van welke factoren is de hoogte van de premie afhankelijk?Een aantal dingen is belangrijk als de verzeke-raar de premie bepaalt. De volgende zijn het belangrijkst:

ard van het risico.Waar u woont.Herbouwwaarde opstal.

Wat wordt er behalve schade nog meer van de premie betaald?Van de premie wordt, behalve schade, ook het volgende betaald:

voorkomen

(Contra-)expertise.Bereddingskosten.

opruimingskosten.saneringskosten.

-voorbeeld kosten voor het bedenken en verkopen van de verzekering. En voor de administratie en voor het geven van informa-tie aan klanten.

-seur. Sluit u de verzekering af via een bank of verzekeringsadviseur? Dan betaalt de verzekeraar meestal ook een bedrag aan de bank of verzekeringsadviseur. Dit bedrag wordt provisie genoemd.Stichting Salvage Deze landelijke organi-satie zorgt na een brand voor persoonlijke hulpverlening, maximale schadebeperking en zaakwaarneming namens verzekeraars.

Page 30: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

30

Trefwoordenlijst

Aard van het risico De aard van het risico kan van invloed zijn op de premie, omdat er bijvoorbeeld meer of minder risico op schade is. Het hebben van een rieten dak in plaats van stenen dakpannen of als uboven een bedrijf of winkel woont, is een voor-beeld hiervan.

Assurantiebelasting Dit is de belasting die de overheid over de premie van schadeverzeke-ringen heft. De door u betaalde belasting wordt door de verzekeraar aan de Belastingdienst afgedragen.

Bereddingskosten Onder bereddingskosten worden verstaan de kosten die direct bij of na een gebeurtenis worden gemaakt ter voor-koming of vermindering van schade. U kunt bijvoorbeeld denken aan het inslaan van een ruit of het intrappen van een voordeur om een brand te kunnen blussen.

Contra-expertise Na een schade zal de verze-keraar meestal een expert inschakelen om de schade vast te stellen. Wanneer u het niet eens bent met wat de expert heeft vastgesteld, kunt u een contra-expertise aanvragen. Dan zal een andere expert naar de schade kijken, dit kan worden gezien als een second opinion. Deze contra-expertise wordt ook betaald door uw verzekeraar.

Herbouwwaarde De herbouwwaarde van uw huis is het bedrag dat het kost om uw huis opnieuw op te bouwen in dezelfde staat als het was voordat het totaal verloren ging. De her-bouwwaarde van uw huis kan van invloed zijn op de hoogte van de premie.

Onderverzekering Om de nadelige gevolgen van eventuele onderverzekering te voorkomen, bieden veel verzekeraars de mogelijkheid om een garantie tegen onderverzekering af te sluiten. Hiermee voorkomt u dat, als het verze-kerde bedrag in uw polis te laag is vastgesteld, niet de gehele schade zou worden vergoed.

Opruimingskosten Na een schade kunnen opruimingskosten ontstaan. Dit zijn bijvoor-beeld de kosten die worden gemaakt wanneer een huis volledig verloren is gegaan. Om het huis te kunnen herbouwen, zullen eerst de res-tanten van het verwoeste huis moeten worden opgeruimd.

Polisvoorwaarden Een verzekering is een con-tract tussen u en de verzekeraar. Dit contract is vastgelegd in een polisblad en polisvoor-waarden, samen ook wel polis genoemd. De verzekerde risico’s, de uitsluitingen daarop en andere beperkingen in de dekking staan er heel precies in beschreven. Ook andere rech-ten en plichten worden in de polis vermeld. Het is voor u dus een belangrijk document.

Premie Premie kan per maand, per kwartaal, per halfjaar of per jaar worden betaald. U moet de premie op tijd betalen. Als u niet op tijd betaalt, kan dit tot gevolg hebben dat er geen dekking meer is.

Saneringskosten Na een schade kunnen saneringskosten ontstaan. Het kan zijn dat wanneer een huis verloren is gegaan, de bodem verontreinigd is geraakt. Om de veront-reinigde bodem te laten reinigen of om maatre-gelen te kunnen nemen om verdere verontrei-niging te voorkomen, worden saneringskosten gemaakt.

Schaderegeling Schaderegeling is het in behandeling nemen van een schademelding. Dit leidt uiteindelijk ofwel tot een (gedeeltelijke) toewijzing van de schade of tot afwijzing van de schade (omdat bijvoorbeeld de schade niet onder uw dekking valt). De verzekeraar kan een uitkering in geld doen, maar het kan ook zijn dat de verzekeraar de schade zelf laat her-stellen.

Verbond van Verzekeraars Het Verbond van Verzekeraars is een belangenvereniging van particuliere verzekeraars op de Nederlandse markt. De leden van het Verbond vertegen-woordigen samen meer dan 95 procent van de verzekeringsmarkt.

Waar In bepaalde provincies en plaatsen loopt u meer kans op schade. Wanneer u bijvoor-beeld in de stad woont, heeft u een grotere kans op schade dan wanneer u op het platte-land woont.

Wanneer verandert uw situatie? Uw situatie verandert bijvoorbeeld wanneer u (naar het buitenland) verhuist of als uw gezinssituatie verandert (samenwonen, echtscheiding, kinderen). Uw situatie verandert ook wanneer u bijvoorbeeld een serre aan uw huis laat bouwen of een nieuwe keuken of badkamer laat plaatsen of u uw huis gaat verhuren.

Page 31: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

31

5.6 Dienstverleningsdocument (DVD)

Vanaf 1 juli 2009 geldt voor bemiddelaars en tussenpersonen de verplichting bij complexe producten en hypotheken een dienstverlenings-document aan hun klanten te overhandigen. Deze verplichting geldt alleen voor particuliere klanten en niet voor zakelijke klanten.

Het dienstverleningsdocument is heel nadruk-kelijk een informatiedocument. De klant hoeft het dienstverleningsdocument niet te tekenen. Wel moet de financiële dienstverlener kunnen aantonen dat hij een dienstverleningsdocument aan de klant heeft verstrekt.

Inhoud

In het dienstverleningsdocument is duidelijk beschreven wat een financiële dienstverlener wel en niet voor zijn klanten doet qua werk-zaamheden. Tevens moet de beloning voor de werkzaamheden uit het dienstverleningsdocu-ment blijken. Het gaat dan zowel om het soort beloning als de gemiddelde hoogte daarvan. Het dienstverleningsdocument is onderdeel van de verplichte precontractuele informatie. Precontractueel wil zeggen: voordat er een overeenkomst is. Het dienstverleningsdocument moet dus overhandigd zijn voordat een klant zich tot iets verplicht heeft ten opzichte van de bemiddelaar.

Doelstelling dienstverleningsdocument

De doelstellingen van het dienstverlenings-document zijn:

keuze te maken tussen de beloningsvormen en dienstverlening van één (of meerdere) financiële dienstverleners;

de dienstverlening.

Bgfo artikel 149b

Het dienstverleningsdocument is onderdeel van de nieuwe regels voor provisiebetaling en beloningstransparantie, zoals die gelden vanaf 1 januari 2009. In artikel 149b Bgfo (Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen) is de regelgeving omtrent een dienstverleningsdocu-ment vastgelegd. Het artikel luidt als volgt:

Bgfo artikel 149b:

1. Een adviseur die niet tevens aanbieder is of een bemiddelaar verstrekt in het kader van het tot stand brengen van een overeenkomst met een consument inzake een complex product of hypothecair krediet een dienstverleningsdocument aan de consument.

2. Het dienstverleningsdocument bevat de volgende informatie:a. de aard en reikwijdte van zijn dienstverlening;b. de verschillende wijzen van zijn beloning, onder-

scheiden naar soort financieel product, alsmede een specificatie van de hoogte van de beloning.

3. Het dienstverleningsdocument wordt voorafgaand aan het adviseren of, indien het een bemiddelaar betreft die niet adviseert, voorafgaand aan het bemiddelen verstrekt.

4. De Autoriteit Financiële Markten kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de infor-matie, bedoeld in het tweede lid, in het dienstverle-ningsdocument wordt geformuleerd, gepresenteerd of verstrekt.

Toelichting artikel 149 Bgfo

In het eerste lid van artikel 149b is de ver-plichting opgenomen voor adviseurs en bemid-delaars, die niet tegelijkertijd aanbieder van financiële producten zijn, om een dienstverle-ningsdocument aan klanten uit te reiken. Deze verplichting geldt bij complexe producten en hypotheken.

In het tweede lid is vastgelegd welke informatie in het dienstverleningsdocument opgenomen dient te worden. In dit artikel is niet opgenomen op welke wijze het dienstverleningsdocument gestalte moet krijgen. Het dienstverleningsdocu-ment is dan ook vormvrij.

In het derde lid is opgenomen op welk moment het dienstverleningsdocument aan een klant ver-strekt moet worden. Doestelling hierbij is dat de klant nog geen verplichtingen is aangegaan op het moment dat het dienstverleningsdocument wordt verstrekt.

In het vierde lid krijgt de AFM de vrijheid om nadere verplichtingen aan het dienstverle-ningsdocument te kunnen stellen qua inhoud. Inmiddels heeft de AFM een leidraad gepubli-ceerd (Leidraad Dienstverleningsdocument), maar geen nadere eisen gesteld aan de vorm.

Structuur dienstv erleningsdocument

Aan de hand van artikel 149b Bgfo en informa-tie van de AFM kan een drietal onderwerpen bepaald worden, die minimaal in een dienstver-leningsdocument aan bod moeten komen:

betaald moet worden;

moet worden.

Page 32: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

32

Diensten die verricht worden

In het dienstverleningsdocument moet de klant geïnformeerd worden over de werkzaamhe-den die een bemiddelaar of adviseur voor hem verricht. Omdat de klant na het lezen van het dienstverleningsdocument moet weten waar hij aan toe is, is het van belang dat duidelijk wordt weergeven welke werkzaamheden wel of niet worden verricht. Wordt er alleen bemiddeld of geadviseerd of wordt er ook nazorg verleend? Wordt er een integraal advies gegeven of alleen een productadvies?

Aantal aanbieders en producten

Er wordt geadviseerd om duidelijk in het dienst-verleningsdocument op te nemen of er voor één specifieke aanbieder wordt bemiddeld of juist voor meerdere aanbieders. Uit het dienstverle-ningsdocument zal naar voren moeten komen of er sprake is van een subjectieve of objectieve analyse.

Subjectieve en objectieve analyse

Er is sprake van een objectieve analyse als er bemiddeld wordt voor een representatief aantal aanbieders uit de markt. Als er voor minder aan-bieders bemiddeld wordt (één of enkele bemid-delaars, maar geen representatief aantal), dan is er sprake van subjectieve analyse.

Aanbieders

Het gaat niet om het aantal aanbieders waar mogelijk een contract kan worden onderge-bracht, maar het aantal aanbieders waar op regelmatige basis mee samengewerkt wordt. Als een bemiddelaar of adviseur verbonden is aan een serviceprovider kan er in de praktijk vaak bij bijzonder veel aanbieders een overeen-komst worden ondergebracht. In de praktijk zal een bemiddelaar of adviseur vaak maar bij een beperkt aantal aanbieders daadwerkelijk con-tracten onderbrengen. In het dienstverlenings-document moet dan uitgegaan worden van dit beperkte aantal aanbieders.

Het is uiteraard ook mogelijk dat een adviseur geen relatie heeft met aanbieders en enkel advies uitbrengt. Ook dit moet dan duidelijk in het dienstverleningsdocument naar voren komen.

Naast het aantal aanbieders, wordt geadviseerd om ook informatie te verstrekken over het aantal producten waarvoor bemiddeld wordt of waarin geadviseerd wordt. Deze informatie kan de klant meer inzicht verstrekken over de mogelijke beperkingen in de dienstverlening. Uiteraard hoeft hierbij niet elk product met naam en toe-naam genoemd te worden. Het volstaat als er

bijvoorbeeld vermeld wordt dat er bemiddeld wordt in schadeverzekeringen voor particulie-ren, levensverzekeringen en hypotheken. Als er beperkingen in producten zijn, is het verstandig dit wel te vermelden. Bijvoorbeeld als beleggin-gen beperkt worden tot fondsbeleggingen.

Als een aanbieder zijn eigen producten recht-streeks (dus zonder tussenkomst van een bemiddelaar) aan klanten verkoopt, dan is de verplichting tot het verstrekken van een dienst-verleningsdocument niet aanwezig.

Wijze van betalen

Aan de hand van het dienstverleningsdocument moet de klant inzicht kunnen krijgen omtrent de wijze van betalen. Hierbij inbegrepen zijn ook de vergoedingsmogelijkheden en het moment van betalen.

Er zijn verschillende vergoedingsmogelijkheden voor bemiddelaars en adviseurs. Het is mogelijk dat op provisiebasis gewerkt wordt, maar er kan ook sprake zijn van een fee, een verrichtingenta-rief of een abonnement. Als er meerdere vergoe-dingen gehanteerd worden of de klant heeft een keuze, zal dit duidelijk in het dienstverleningsdo-cument tot uiting moeten komen.

Voor bepaalde producten zal de hoogte van de vergoeding afhankelijk zijn van het feit of er bepaalde extra producten gesloten worden. Als hier sprake van is, is het aan te raden dit duide-lijk en expliciet in het dienstverleningsdocument op te nemen.

Afhankelijk van de gemaakte afspraken kan een klant betalen op het moment dat het advies of de bemiddeling is afgerond of kan er tijdens de werkzaamheden al een nota verstuurd worden. Ook is het mogelijk dat de vergoeding in het product is verdisconteerd in de vorm van pro-visie, zodat de klant geen aparte nota krijgt. Dit soort informatie dient eveneens in het dienstver-leningsdocument te worden opgenomen.

Hoogte vergoeding

De hoogte van de vergoeding die gerekend wordt voor de dienstverlening is vaak op voor-hand niet exact vast te stellen. Daarom wordt aangeraden om met nominale bandbreedtes te werken bij het inzichtelijk maken van de hoogte van de vergoedingen voor de klant. De hoogte van de vergoeding moet per productsoort opge-nomen worden in het dienstverleningsdocument.

Door het hanteren van een bandbreedte, kan de klant inschatten voor welke kosten hij ongeveer zal komen te staan. Het is echter altijd mogelijk

Page 33: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

33

dat een klant bijzonder complexe wensen of een zeer complexe situatie heeft, waardoor de kosten buiten de bandbreedte zullen vallen. Dit is op zich geen probleem, mits de kostenover-schrijding zo spoedig mogelijk naar de klant gecommuniceerd wordt.

Los van de beloningsvorm of vergoedings-regelingen, zal de hoogte van de vergoeding inzichtelijk gemaakt moeten worden. Hierbij wordt geadviseerd om met nominale bedragen te werken en niet met percentages, omdat het hierdoor voor klanten eenvoudiger wordt om vergelijkingen te maken. Als er meer-dere beloningsvormen of vergoedingsregelin-gen gehanteerd worden, moeten deze allemaal opgenomen worden in het dienstverleningsdo-cument. Het is hier dus niet de insteek om de beloning te enten op de zogenaamde maat-mens.

In beginsel geldt het dienstverleningsdocument voor complexe producten en hypotheken. Echter als er ook bemiddeld wordt in bijproducten of hierover geadviseerd wordt, zal in het dienst-verleningsdocument ook de hoogte van de vergoedingen van de bijproducten opgenomen moeten worden.

Het is mogelijk om de hoogte van de vergoe-dingen op te nemen in een tabel. De AFM heeft hiervoor een voorbeeld ter beschikking gesteld. Onderstaand deze voorbeeldtabel.

5.7 Aandachtspunten AFM voor dienst-

verleningsdocument

In de Leidraad Dienstverleningsdocument heeft de AFM een aantal aandachtspunten gegeven bij het vormgeven van het dienstverlenings-document. Deze aandachtspunten zijn nadruk-kelijk niet volledig of uitputtend, maar daarom niet minder van belang. De AFM heeft de vol-gende punten onder de aandacht gebracht:

uw dienstverlening;

Beschikbaarheid via internet

Het is niet verplicht om het dienstverlenings-document op internet te plaatsten. Omdat het voor klanten wel veel eenvoudiger is om vooraf bemiddelaars en adviseurs met elkaar te verge-lijken als het dienstverleningsdocument wel op internet staat, wordt dit wel aangeraden.

Vormvrij, maar niet ten koste van inzicht klant

Omdat het dienstverleningsdocument vormvrij is, is het mogelijk de informatie te integreren met andere documenten, zoals de dienstenwijzer. Dit is toegestaan, mits de informatiesamenvoeging niet ten koste gaat van het inzicht van de klant. Let wel, het is niet toegestaan de informatie samen te voegen met informatie, waar de klant

Productsoort Aard van de dienst

Reikwijdte Indicatie aantal uur

Inkomsten provisie

Inkomsten fee xx per uur

Annuïteitenhypotheek tot xvan x tot x

Advisering, bemiddeling.Met nazorg

Keuze uit x pro-ducten van x aanbieders

x – x x – x

x - x x - x

x - x x - x

Beleggings-verzekerings-hypotheek tot xvan x tot x

Advisering, bemiddeling.Met nazorg.

Keuze uit x pro-ducten van x aanbieders

x – xx – x

x - x x - x

x - x x - x

Beleggings-verzekerings-hypotheek tot xvan x tot x

Advisering, bemiddeling.Zonder nazorg.

Keuze uit x pro-ducten van x aanbieders

x – xx – x

x - x x - x

x - x x - x

Beleggings-verzekerings-hypotheek tot xvan x tot x met overlijdensrisico-verzekering

Advisering, bemiddeling.Zonder nazorg

Keuze uit x pro-ducten van x aanbieders

x – xx – x

x - x x - x

x - x x - x

Let op! Dit voorbeeld dient slechts om de aandachtspunten te illustreren. Uw situatie kan hiervan afwijken.

Page 34: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

34

verplichtingen mee aangaat, zoals een overeen-komst.

Taalgebruik duidelijk en helder

Omdat het dienstverleningsdocument duidelijk en helder moet zijn voor de klant, is het van belang het taalgebruik niet te ingewikkeld en zo begrijpelijk mogelijk te houden. De tekst moet bij voorkeur kort en bondig zijn. Wel moet gelet worden op het gevaar van misleiding.

Wees duidelijk over de aard en reikwijdte van uw

dienstverlening

Omdat de klant na het lezen van het dienstver-leningsdocument moet weten waar hij aan toe is als het gaat over de reikwijdte van de dienst-verlening, is het van belang deze zo duidelijk mogelijk te formuleren. Geef zo duidelijk moge-lijk aan tot hoever de dienstverlening gaat.

Wees duidelijk over uw beloning

Per productsoort moet inzicht gegeven worden over de beloning die ontvangen gaat worden. Het is hierbij mogelijk om de relatie tussen de vergoeding en de werkzaamheden te verduide-lijken, door aan te geven waar deze vanaf hangt. Bijvoorbeeld dat de complexiteit van het advies samenhangt met het aantal uren dat ervoor in rekening wordt gebracht.Uiteraard moet er bij het bepalen van de ver-goeding rekening gehouden worden met de passendheid van de provisie. In hoofdstuk 8 van deze syllabus wordt daar nader op in gegaan.

Overige aandachtspuntenNaast de aandachtspunten, zoals de AFM die heeft neergelegd, worden er in deze syllabus nog een aantal andere aandachtspunten behan-deld. Dit betreft:

Execution only

Ook bij execution only moet er een dienstverle-ningsdocument worden verstrekt aan de klant. Uit het dienstverleningsdocument moet dan blijken dat er sprake is van enkel bemiddeling, zonder advies

Starters

Starters kunnen de hoogte van de beloning niet aan de hand van hun eigen verleden vaststel-len. Toch moeten zij in het dienstverlenings-document ook de hoogte van hun beloning ver melden. Zij zullen een zo goed mogelijke inschatting moeten maken.

Zakelijke dienstverlening

Het dienstverleningsdocument moet aan con-sumenten verstrekt worden. Hieruit volgt dat er geen verplichting is met betrekking tot het dienstverleningsdocument als er bemiddeld wordt of geadviseerd wordt in de zakelijke sfeer. Het is dan wel toegestaan om een dienst-verleningsdocument te overhandigen.

BTW

Als er alleen geadviseerd wordt en op declaratie-basis gewerkt wordt, dan is de adviseur over het algemeen BTW-plichtig. In het dienstverlenings-document zal de hoogte van de vergoeding dan inclusief BTW vermeld moeten worden.

Serviceproviders

Sommige bemiddelaars en adviseurs werken samen met een serviceprovider. In het dienstver-leningsdocument dient in dat geval ook de belo-ning, die de serviceprovider naar aanleiding van het product ontvangt, te worden opgenomen.Vervolgtransacties

Er kan niet volstaan worden met het éénmalig verstrekken van het dienstverleningsdocument. Bij elke vervolgtransactie met een klant, waar het een complex product of hypotheek betreft, dient opnieuw een dienstverleningsdocument te wor-den verstrekt.

Bewijslast

Een bemiddelaar of adviseur moet kunnen aantonen dat een klant een dienstverlenings-document heeft ontvangen. Omdat het docu-ment zelf een informatiedocument is, hoeft de klant het document zelf niet te tekenen. Wel is het verstandig om de klant te laten tekenen voor ontvangst of een e mail ter bevestiging te sturen dat de klant het dienstverleningsdocument heeft ontvangen. Als het dienstverleningsdocument per e-mail verstrekt wordt, is dat niet nodig. In dat geval is de verzonden e mail zelf.

Page 35: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

35

5.8 MiFID

Vanaf 1 november 2007 is de MiFID van kracht gegaan. MiFID staat voor Markets in Financial Instruments Directive. Allemaal in het Engels, omdat het gaat om Europese regelgeving. De MiFID werkt dan ook grensoverschrijdend. Ook een Duits bedrijf dat aan een Nederlander advies wil geven over Italiaanse beleggingen, valt onder de regels.In het kort omschrijven we hier wat deze MiFID inhoudt.Allereerst de doelstellingen van de wet:

marktintegriteit door de vaststelling van gehar-moniseerde voorschriften die van toepassing zijn op de werkzaamheden van vergunning-houdende tussenpersonen en

efficiënte en geïntegreerde financiële markten.

Dit meent men vooral te bereiken door aller-lei gedragsregels verplicht te stellen en ook de wijze van het uitvoeren en vastleggen van beleggingsorders aan regels te binden. Ook de organi satie die voor een vergunning in aanmer-king wil komen, moet aan allerlei eisen voldoen. Het gaat te ver alle eisen hier uitgebreid te bespreken.

In het kader van de MiFID moet, om bepaalde diensten te mogen verrichten, een vergunning worden aangevraagd bij de AFM, ook wel een Europees paspoort genoemd. Het gaat daarbij om de volgende diensten:

faciliteiten (multilateral trading facilities – MTF1)

uitgebreid met goederentermijntransacties en andere verwante derivatentransacties. Hierdoor vallen diverse beleggingsdiensten met betrekking tot goederentermijntransacties in beginsel onder de vergunningplicht en is het dus mogelijk hiervoor een Europees paspoort te verkrijgen. Voor deze beleggingsdiensten was voorheen nog geen vergunningsplicht.

1 Een MTF is een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties

van derden met betrekking tot financiële instrumenten samenbrengt op zodanige

wijze dat een overeenkomst tot stand komt.

Een MTF kan zowel door een beleggings onderneming geëxploiteerd worden als

door een marktexploitant.

De MiFID heeft behoorlijk wat voeten in de aarde op organisatorisch vlak en in de sfeer van gedragsregels. Voor een intermediair is het vrijwel ondoenlijk om al deze regels strikt uit te voeren. Daarom is er besloten om op nationaal niveau (dus alleen in Nederland) een zoge-naamd Nationaal Regime in te voeren. Daarin wordt de interpretatie van bepaalde regels in de MiFID en Wft voor intermediairs enigszins afge-zwakt, opdat het ook voor hen nog realistisch is op enigerlei wijze beleggingsadvies te mogen doen.

Page 36: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

36

Hoofdstuk 6 Toezicht en klachten-

regelingen

6.1 Toezicht op de financiële markten

Toezicht op de financiële markten en deelne-mers is erg belangrijk. Vaak zijn de belangen van bijvoorbeeld kredietverstrekkers en krediet-nemers tegengesteld. Consumenten moeten dan goede voorlichting krijgen, zodat ze weten dat er op de professionele aanbieders gelet wordt.

Het toezicht op de financiële markten wordt ingedeeld in- prudentieel toezicht- gedragstoezicht.

Prudentieel toezicht

Dit (prudentie = voorzichtigheid) richt zich op de financiële stabiliteit van banken en verzeke-raars. Een stabiele financiële sector is afhankelijk van de stabiliteit van de individuele financiële ondernemingen. Daarom richt het prudentieel toezicht zich in de eerste plaats op de interne bedrijfsvoering en de solvabiliteit van die onder-nemingen.Het prudentieel toezicht is in handen van De Nederlandsche Bank.

Gedragstoezicht

Gedragstoezicht regelt dat de financiële instel-ling de consumenten correct behandelt en juist informeert. Dit toezicht is de verantwoor-delijkheid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Die houdt toezicht op het gedrag van de hele financiële marktsector: sparen, beleg-gen, verzekeren en lenen. De AFM is gedrags-toezichthouder op de financiële markten en werkt namens de minister van Financiën. De AFM komt nog uitgebreid aan de orde in deel 4 Wet- en regelgeving.

6.2 Klachtenregelingen voor de consument in

de financiële dienstverlening

Geschillencommissie bankzaken

Als een consument een klacht heeft over een bank of een bankproduct en de klacht wordt door de bank niet goed afgehandeld, kan de consument terecht bij de Geschillencommissie bankzaken. De uitspraak van deze onafhan-kelijke commissie is een bindend advies. Is de consument het met de uitspraak niet eens, dan kan hij alsnog naar de rechter stappen.

Stichting Klachteninstituut Verzekeringen

Dit instituut is opgericht door verzekeraars, assu-rantietussenpersonen en de Consumentenbond. Het is bedoeld om de verzekerden één loket te bieden voor het oplossen van (dreigende) conflicten met verzekeraars en/of assurantie-tussenpersonen en voor informatie over verze-keringszaken. Vrij snel, want procederen kost vaak jaren, wordt in overleg met de betrokken verzekeraar of tussenpersoon geprobeerd een oplossing te vinden of wordt er geoordeeld over de kwestie. Het Klachteninstituut Verzekeringen wordt gefinancierd door een gelijknamige stichting die is opgericht door verzekeraars, tussen personen en Consumentenbond. Het instituut werkt onafhankelijk van haar financiers. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt die doorgespeeld aan een van de ombudsman-nen die zich met verzekeringen bezighoudt, of aan de Raad van Toezicht Verzekeringen. De ombudsmannen en de Raad van Toezicht Verzekeringen zijn onafhankelijk.

Ombudsman

Een Ombudsman is ‘voor het leven’ (tot zeven-tig jaar) benoemd. Hij is onafhankelijk, zowel ten opzichte van verzekeraars en intermediairs als ten opzichte van de consument. Hij pro-beert een klacht of geschil door bemiddeling op te lossen. De Ombudsman laat zich bij de beoordeling van een klacht leiden door de wet,

Page 37: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

37

jurisprudentie, de verzekeringsovereenkomst en door normen van redelijkheid, billijkheid en zorgvuldigheid. Jurisprudentie is te omschrijven als: uitspraken van rechters, waarin de wet wordt uitgelegd. In gelijke situaties wordt bekeken of er al eerdere uitspraken zijn gedaan. Hier wordt dan meestal door de rechter rekening mee gehouden. De uitspraak van de Ombudsman is niet bindend, maar wordt door verzekeraars en tussenpersonen vrijwel altijd gevolgd. Als de consument het niet eens is met de Ombudsman, kan hij de klacht alsnog aan de gewone rechter voorleggen.Wanneer de verzekeraar of de tussenpersoon een formeel advies van de Ombudsman naast zich neerlegt, kan de Ombudsman aan de Raad van Toezicht Verzekeringen vragen of het niet opvolgen van het advies terecht is.De consument kan naar de rechter stappen, als de verzekeraar of de tussenpersoon zou weigeren de klacht op te lossen.In de praktijk blijkt dat de rechter de uitspraken van de Ombudsman en/of de Raad van Toezicht bijna altijd volgt.Er is een Ombudsman Verzekeringen, een Ombudsman Zorgverzekeringen en een Ombudsman Pensioenen.

Raad van Toezicht Verzekeringen

Klachten met tuchtrechtelijke aspecten kunnen door het Klachteninstituut worden verwezen naar de Raad van Toezicht Verzekeringen. Tuchtrechtelijk wil zeggen dat een tussen-persoon of verzekeraar eventueel strafrechtelijk vervolgd kan worden. De Raad Van Toezicht Verzekeringen werkt net als de Ombudsman onafhankelijk.

Het doel van de Raad van Toezicht Verzekeringen is: erop toezien dat de goede naam van de aangesloten verzekeringsmaat-schappijen en tussenpersonen in stand gehou-den wordt en dat het vertrouwen in het verzeke-ringsbedrijf in stand blijft.De Raad kan een klacht gegrond of ongegrond verklaren. De Raad kan in zijn uitspraak ook aangeven welke consequenties zijn oordeel moet hebben.Is de consument het niet eens met de uitspraak, dan kan hij alsnog naar de rechter stappen.

Naar een bron van: http://www.kifid.nl/consumen-

ten/uw+financiele+klacht/.

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD)Sinds 1 april 2007 kan een klant met klachten over financiële dienstverleners terecht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD). Het KiFiD verzorgd ook specifieke infor-matie over financiële zaken. Door klachten over financiële dienstverleners via de Ombudsman van het KiFiD en via de Geschillencommissie te laten lopen, wordt gewerkt aan een relatief snelle oplossing van het geschil. Dit is aan te bevelen boven de gang naar de rechter omdat procede-ren vaak jaren kost.

Het klachteninstituut wordt gefinancierd door de Stichting KiFiD die is opgericht door de hieronder genoemde brancheorganisaties. De brancheorganisaties kunnen geen invloed uitoe-fenen op en hebben geen bevoegdheid voor de behandeling van zaken. Bovendien is door hun reglementen en de wijze van hun benoeming de onafhankelijkheid van de Ombudsman en van de leden van de Geschillencommissie zeker.

Het KiFiD is opgericht door de volgende branche organisaties:

financiële en assurantieadviseurs (NBVA)

Assurantiebedrijven (NVGA)-

seurs en financiële dienstverleners (NVA)

(Vereniging FFP)

in Nederland (VFN)

Nederland (VvHN).

Page 38: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

38

Klachtenprocedure

De klachtenprocedure bestaat uit drie stappen:

Dienstverlening (GFD).

Klacht financiële instelling

Elke financiële instelling is krachtens de Wet financieel toezicht verplicht een klachtenproce-dure te hebben. Als een klant een klacht heeft over een bank, verzekeraar, tussenpersoon, adviseur of effecteninstelling, moet deze klacht eerst ingediend worden bij de financiële instel-ling zelf. Mocht de klacht niet naar tevredenheid worden behandeld, dan kan de klant de klacht indienen bij het Kifid (mits er nog geen gerechte-lijke stappen zijn ondernomen).

Ombudsman KifidAls een klacht bij het Kifid wordt ingediend, buigt de Ombudsman Kifid zich in eerste instantie over de klacht. Hij zal een uitspraak doen. Deze uitspraak is niet bindend. De bemiddeling is kosteloos voor de klant.

Als de klant of de financiële instelling de uit-spraak van de ombudsman geen bevredigende uitspraak vinden, kunnen ze de vervolgstap maken naar de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (GFD).

Geschillencommissie Financiële DienstverleningDe Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (GFD) kan, mits beide partijen daarmee akkoord gaan, een bindende uitspraak doen. Er zijn maximale bedragen vastgesteld waarover een bindende uitspraak gedaan kan worden. Betreft het geschil een groter financieel belang, dan mag er geen bindende uitspraak gedaan worden

Tuchtraad

Per 1 januari 2008 is een tuchtraad binnen het Kifid in werking getreden. Met de instelling van deze tuchtraad komt de Raad van Toezicht Verzekeringen te vervallen. De tuchtraad is ondergebracht bij het Kifid, om verder gestalte te geven aan de ‘één-loket-gedachte’.

Taken tuchtraad

De tuchtraad toetst of verzekeraars zich hou-den aan hun eigen gedragsregels. Hierbij kan gedacht worden aan gedragscodes op het vlak van persoonlijk onderzoek, letselschade of pri-vacy. Daar waar de ombudsman en de GFD zich buigen over civielrechtelijke kwesties, doet de tuchtraad dat dus heel uitdrukkelijk niet.

In het reglement Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) worden de taken van de tuchtraad als volgt gedefinieerd:1. De Tuchtraad heeft tot taak erop toe te zien

dat de aangeslotenen ten opzichte van consumenten de goede naam, het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak in stand houden. Bij de uitoefening van deze taak toetst de Tuchtraad het handelen en/of na laten van de aangeslotenen met name aan de in de bijlage opgenomen toepasselijke gedragscodes, keurmerken en/of ereregelen zoals deze tot stand zijn gebracht door de in de bijlage genoemde organisaties.

2. De Tuchtraad heeft daarnaast tot taak door in de bijlage genoemde belanghebbenden ingediende klachten met betrekking tot het naleven van de Gedragscode Verzekeraars te beoordelen en daarover een uitspraak te doen.

3. Bij de uitvoering van de in lid 1 en 2 be doelde taak treedt de Tuchtraad niet in de plaats van de bevoegde rechter en onthoudt hij zich van het opleggen van civielrechte-lijke sancties. Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taak treedt de Tuchtraad even-min in de plaats van een overeengekomen andere bevoegde geschillenbeslechter.

4. De Tuchtraad behandelt geen klachten die betrekking hebben op een bij de rechter of overeengekomen andere bevoegde geschil-lenbeslechter aanhangige klacht of geschil en evenmin klachten waarover de rechter of een andere geschillenbeslechter dan de Geschillencommissie reeds heeft geoordeeld, behalve in bepaalde gedefinieerde uitzonde-ringen.

Indien hangende de procedure bij de Tuchtraad een geschil tussen partijen bij de rechter of bij een overeengekomen andere geschillenbeslechter aanhangig wordt gemaakt, schorst de Tuchtraad de behande-ling van de bij hem aanhangige procedure.

5. De Tuchtraad wordt bij de uitoefening van zijn taak ondersteund door het secretariaat van de Stichting.

Procedure tuchtraad

Een consument kan niet zelf een zaak aanhan-gig maken bij de Tuchtraad. In het reglement van de Tuchtraad is opgenomen wie dat wel kunnen. Zowel de ombudsman als de GFD kun-nen zaken indienen bij de Tuchtraad. Ook is het mogelijk dat bepaalde betrokken partijen een klacht indienen of dat er ambtshalve een klacht wordt ingediend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een sterk vermoeden van ernstige schending van het tuchtrecht.

Page 39: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

39

De Tuchtraad beoordeelt vervolgens in hoeverre de klacht gegrond is. Of een klacht gegrond is, is afhankelijk van het feit of een aangesloten partij de goede naam, het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak heeft geschaad. Als een betrokken partij in strijd gehandeld heeft met gedragscodes, keurmerken en/of ererege-len, dan wordt aangegeven met welke bepalin-gen in strijd gehandeld is.

Samenstelling benoeming

De Tuchtraad bestaat uit minimaal drie en maxi-maal vijf leden. De leden worden in beginsel voor onbepaalde tijd benoemd (uiterlijk tot en met het kalenderjaar waarin het 70e levensjaar bereikt wordt). De leden mogen gedurende één jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie niet in dienst zijn geweest van, of op ver-gelijkbare wijze werkzaam zijn geweest voor, of enige functie bekleed hebben bij een beroeps-organisatie voor financiële ondernemingen of een financiële onderneming ten aanzien waar-van geschillen ter behandeling aan de Stichting kunnen worden voorgelegd en mogen vanaf de aanvaarding van hun functie niet in dienst zijn van, of op vergelijkbare wijze werkzaam zijn voor, of enige functie bekleden bij een beroeps-organisatie voor financiële ondernemingen of een finan ciële onderneming ten aanzien waarvan geschillen ter behandeling aan de Stichting kun-nen worden voorgelegd.

Klachteninstituut zorgverzekeringenIn juli 2008 is de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) door de Minister van Financiën erkend als geschillenin-stantie zoals bedoeld in de Wft.

Oprichting

De SKGZ is in 2006 opgericht door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie. Het bestuur van de SKGZ bestaat uit vertegenwoordigers van beide partijen.

Onafhankelijk en onpartijdig

In de Zorgverzekeringswet is opgenomen dat geschillen over de uitvoering van de zorgverze-kering voorgelegd moeten kunnen worden aan een onafhankelijke instantie. Dat is de SKGZ. De SKGZ behandelt verzoeken van verzekeringne-mers of verzekerden over hun ziektekostenverze-keraar onafhankelijk en onpartijdig.

Organen SKGZ

De SKGZ kent twee organen:

Voorwaarden indienen klacht

Voor het indienen van een verzoek gelden bepaalde voorwaarden. Onderstaand zijn de voorwaarden opgesomd waaraan in ieder geval voldaan moet zijn, wil de SKGZ een klacht in behandeling nemen:

consument en een ziektekostenverzekeraar;

SKGZ hebben aangesloten;-

ring;

een rechter of andere geschilleninstantie;

bij de ziektekostenverzekeraar geklaagd (het zogenoemde verzoek om heroverweging of betwisting).

Ombudsman ZorgverzekeringenDe Ombudsman Zorgverzekeringen bekijkt met een team klachtenbehandelaars de klachten die ingediend worden met betrekking tot zorg-verzekeraars.

Bemiddeling door de Ombudsman Zorgver-zekeringen is gratis en duurt maximaal circa acht weken.

Geschillencommissie ZorgverzekeringenAls bemiddeling door de Ombudsman Zorgverzekeringen niet mogelijk is of niet slaagt, dan heeft een verzekerde of verzekeringnemer de mogelijkheid om de klacht in te dienen bij de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. Uitspraken van de Geschillencommissie Zorgverzekeringen vinden plaats binnen vijf tot acht weken na een mogelijke hoorzitting. Een uitspraak is bindend.

Bemiddeling door de Geschillencommissie Zorgverzekeringen is niet gratis. Er wordt 37,- entreegeld gevraagd.

6.3 Gedragscode Letselschade

In juni 2006 is de nieuwe gedragscode Letselschade gepresenteerd. De gedragscode is ontwikkeld door de Universiteit van Tilburg in samenwerking met de belangrijkste organisaties voor slachtofferhulp, verzekeraars, advocaten, medische deskundigen en organisaties als ANWB en de Consumentenbond.

Als een slachtoffer letselschade oploopt, kan deze het juridische traject, voor het verkrijgen van een schade-uitkering van een verzekeraar of wederpartij, als bijzonder belastend ervaren.

Page 40: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

40

Als een claim niet erkend wordt, kan een letselschade-zaak jaren duren, met de nodige gevolgen voor het slachtoffer. Vanuit dit oogpunt is een nieuwe gedragscode opgesteld, die moet waarborgen dat de schade-afhandeling soepeler gaat verlopen. Respect voor het slachtoffer staat hierbij voorop.

Het uitgangspunt is dat door hantering van de gedragscode letselschade-zaken binnen twee jaren kunnen worden afgerond.

20 Beginselen Gedragscode LetselschadeIn de gedragscode zijn onderstaande 20 begin-selen opgenomen, die de soepelere afhandeling van een letselschade-zaak moeten bewerk-stelligen.

Beginsel 1De kernwaarde voor de schadebehandeling zijn: het slachtoffer staat centraal; het hanteren van respectvolle omgangsvormen; inzichtelijkheid; vertrouwen creëren en versterken; overleg in harmonie; een goed tempo; problemen samen oplossen en elkaar op het goede spoor houden.

Beginsel 2Alle betrokken partijen zijn zich bewust van het belang van een positief verlopend contact en zetten zich daarvoor in. Het contact biedt het slachtoffer waarborgen.

Beginsel 3Partijen voeren constructief overleg. Een goed bruikbare werkwijze is (een vorm van) probleem-oplossend onderhandelen.

Beginsel 4De schadebehandeling is mede gericht op de toekomst. Voorop staan passende oplossingen voor het slachtoffer in zijn persoonlijke- en werk-omgeving.

Beginsel 5Ieder onderdeel in de schadebehandeling wordt voortvarend afgerond en iedere stap wordt vlot gezet. Partijen streven naar afhandeling van de schadebehandeling binnen twee jaar na het ongeval. Halen zij deze termijn niet, dan evalu-eren zij jaarlijks en nemen zij passende maatre-gelen.

Beginsel 6Tijdens het eerste contact me het slachtoffer draait het om erkenning, luisteren en zorg. Er worden geen afspraken gemaakt die het slacht-offer binden.

Beginsel 7De schadebehandeling gebeurt gepland en onderling afgestemd. Een behandelplan Letselschade is daarbij een hulpmiddel.

Beginsel 8Partijen beoordelen kritisch welke informatie echt nodig is. Zij verdelen de taken bij het ver-zamelen van informatie. Informatie-uitwisseling blijft gescheiden van overleg over de gevolgen daarvan.

Beginsel 9De verzekeraar is terughoudend bij het vragen naar gegevens over de gezondheid en persoonlijke situatie van het slachtoffer. Hij is voorzichtig en respectvol bij de interpretatie van die gegevens.

Beginsel 10Partijen zorgen dat snel duidelijkheid komt over de aansprakelijkheid. Bij afwijzing krijgt het slachtoffer een respectvolle en begrijpelijke toe-lichting.

Beginsel 11Als de verzekeraar aansprakelijkheid aanvaardt, geeft hij voorschotten en keert hij de onbetwiste delen van vergoedingen uit.

Beginsel 12Als een medisch traject nodig is, beperken de partijen de belasting daarvan voor het slacht-offer. Zij streven naar tempo, objectiviteit en dialoog.

Beginsel 13Nadat voldoende informatie is uitgewisseld en het letsel stabiel is, overleggen partijen in persoon en streven zij naar een eindresultaat op hoofdlijnen.

Beginsel 14Als omstandigheden moeilijk objectief vaststel-baar zijn, bespreken partijen wat zou kunnen gebeuren (scenario’s). Zij kijken naar hoe waar-schijnlijk ieder scenario is. Naar rato daarvan bepalen zij de vergoeding.

Beginsel 15Als het overleg vastloopt, bespreken partijen wat er aan de hand is en zoeken zij een basis om hun overleg te hervatten. Zij vermijden escalatie.

Beginsel 16Leidt het overleg niet tot resultaat, dan schakelen partijen aan de hand van een conflict-diagnose een geschikte neutrale persoon in. Zij doen dat zoveel mogelijk in overleg.

Page 41: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

41

Beginsel 17Geschiloplossing gebeurt constructief op basis van een behandelplan, gericht op de gerezen impasse, binnen een korte termijn en tegen voorspelbare kosten.

Beginsel 18Partijen beheersen de financiële en de emotio-nele lasten. Discussies over vergoeding van buitengerechtelijke kosten hebben geen invloed op de schadebehandeling en worden snel en efficiënt beslecht.

Beginsel 19Partijen beschouwen deze gedragscode als een handleiding. Zij stimuleren elkaar en andere betrokkenen om volgens de kernwaarden, beginselen en goede praktijken te werken. Zij doen suggesties voor verbeteringen en aan-vullingen aan de Permanente Organisatie.

Beginsel 20Een Permanente Organisatie ziet toe op een goede schadebehandeling. De werking van deze gedragscode wordt regelmatig geëva-lueerd. De code wordt steeds aangevuld. Slachtofferorganisaties en de branche worden daarbij betrokken.

Page 42: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

42

Hoofdstuk 7 De juridische en fiscale

positie van de consument

7.1 De juridische positie van de consument

Bron: DNB magazine.

De juridische positie van de consument is vast-gelegd in het recht. Binnen het recht wordt er onderscheid gemaakt tussen privaatrecht en publiekrecht.Bij publiekrecht wordt de rechtsverhouding tussen overheidsinstanties onderling en de over-heid en de burger geregeld. Bij publiekrecht denken we bijvoorbeeld aan strafrecht en belas-tingwetgeving. Bij privaatrecht gaat het om juridische relaties tussen personen (zowel natuurlijke als rechts-personen) onderling. Een natuurlijk persoon is per definitie een mens van vlees en bloed, met een identiteit (naam en voornaam), afstamming (al dan niet gekend of puur juridisch), geboor-teplaats en geboortedatum en als het enigszins kan ook geboortetijdstip, geslacht en nationali-teit. Rechtspersonen zijn door de wet aangewezen organisaties die zelfstandig rechtshandelingen mogen verrichten. Een rechtspersoon mag dus zelf overeenkomsten aangaan. In de praktijk zullen de vertegenwoordigers van de rechts-personen de overeenkomsten maken, echter de rechtspersoon is aan te spreken voor de gevolgen van de overeenkomst.Bij privaatrecht denken we aan bijvoorbeeld het huwelijksrecht, het vermogensrecht, de koop overeenkomst, de huurovereenkomst, de arbeidsovereenkomst of het vestigen van een hypotheek op een woonhuis. Rechtsregels

vloeien voort uit de rechtsbronnen. In Neder-land zijn de rechtsbronnen de wetgeving, de jurisprudentie, het gewoonterecht en de inter-nationale verdragen.Er kan sprake zijn van een dwingend of van een regelend recht. Het dwingend recht is een recht waarvan de belanghebbenden niet mogen afwij-ken. Ze mogen dan bijvoorbeeld geen onderlin-ge overeenkomst aangaan. Het regelend recht staat juist wel een onderlinge overeenkomst toe.

Wettelijke bescherming van consumentenIn het verleden is het vaak voorgekomen dat in een koopovereenkomst tussen een consument en een bedrijf onredelijke voorwaarden waren opgenomen. Denk hierbij aan de verplichting om voor langere tijd een servicecontract af te nemen op het moment dat je een stofzuiger koopt, zonder de mogelijkheid om van dat contract af te komen. Om de consument te beschermen tegen dit soort contracten, heeft de wetgever in het Burgerlijk Wetboek een aantal bepalingen opgenomen waaraan een overeenkomst ver-plicht moet voldoen. Deze bepalingen worden consumentenrecht genoemd. Een consument wordt hierin gezien als iemand die een overeen-komst aangaat, maar dit niet doet uit hoofde van een beroep of bedrijf. Als er wordt afgeweken van het consumentenrecht, kan de consument de overeenkomst, of een deel daarvan, onge-daan maken. Deze mogelijkheid is van toepas-sing op onder andere het kopen van producten in een winkel, het kopen van producten op inter-net, bij financiële dienstverlening en bij de koop van een reis.

De juridische positie van de consument komt het beste tot uiting in het personen- en familierecht. Dit kun je vinden in het Burgerlijk Wetboek 1.

De notarisEen notaris is een openbaar ambtenaar. Hij ver richt werkzaamheden die voortvloeien uit wettelijke bepalingen. Een notaris is een onbe-zoldigde ambtenaar. Hij is onbezoldigd omdat hij niet door de overheid wordt betaald, maar als zelfstandig ondernemer in zijn inkomen moet voorzien.De taak van de notaris is om notariële akten op te maken.

In een aantal gevallen is het niet mogelijk om zaken te regelen zonder tussenkomst van de notaris. De wet schrijft daar diensten van de notaris als dwingend voor. In de volgende gevallen is een notariële akte verplicht:

overdracht van registergoederen vestigen of doorhalen van het recht van hypotheek

Page 43: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

43

oprichten van een bv, nv, stichting of vereniging

maken en wijzigen van huwelijkse voorwaarden maken en wijzigen van een testament het verdelen van bepaalde erfenissen het doen of ontvangen van bepaalde schenkingen

splitsing van een gebouw in appartementen huurkoopovereenkomsten op registergoederen.

Huwelijk

Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of gelijk geslacht. Om een huwelijk aan te gaan, moet je in beginsel achttien jaar zijn. Als je in Nederland in het huwelijk treedt, ontstaat er een algemene gemeenschap van goederen. Niet alleen de huidige goederen, maar ook de toekomstige goederen en de schulden vallen hieronder. Wil je hiervan afwijken, dan moet je voor het huwe-lijk huwelijksvoorwaarden laten opstellen bij de notaris.Tijdens het huwelijk kunnen huwelijkse voor-waarden worden gewijzigd of alsnog worden aangegaan, bijvoorbeeld om een meer even-wichtige economische verhouding tussen de echtgenoten te creëren. Omdat dit een overeen-komst is, moeten beide partners toestemming verlenen. Voor een wijziging tijdens het huwelijk is wel de goedkeuring van de rechtbank vereist.

Koude uitsluiting Bij de uitsluiting van iedere gemeenschap is er sprake van twee strikt gescheiden vermogens. In dat geval spreken we van koude uitsluiting. Er zal bij deze vorm van huwelijkse voorwaarden nooit een gemeenschappelijk vermogen of bezit zijn. Van alle goederen zal moeten worden vast-gelegd tot wiens vermogen ze behoren. Mocht het huwelijk eindigen door een echtscheiding, dan zijn er geen goederen die verdeeld moeten worden. Ieder krijgt de goederen die tot zijn privé vermogen behoren.

Geregistreerd partnerschap

Deze is vrijwel gelijk aan het huwelijk als het gaat om erfrecht, successierecht en huwelijks-vermogensrecht. Verschillen met het huwelijk zijn:- De vader heeft in tegenstelling tot het huwelijk

niet automatisch een ‘familierechtelijke’ band. Hij moet het kind erkennen, en met de partner gezamenlijk gezag over het kind aanvragen. Als het kind tijdens het partnerschap geboren wordt, is er van rechtswege automatisch een familierechtelijke band, mits er geen derde juridische ouder is die het kind erkent. Ouders van gelijk geslacht kunnen gezag krijgen door adoptie van het kind.

- In tegenstelling tot het huwelijk heb je bij beëindiging van het geregistreerd partner-schap geen rechtelijke uitspraak nodig. Een verklaring van een notaris of advocaat is voldoende.

Ongehuwd samenwonen

Voor ongehuwd samenwonenden zijn de ver-mogensdeling en de financiële gevolgen van scheiding en vererving dezelfde als bij een vol-strekt vreemde. De vermogens van twee samen-woners zijn gescheiden van elkaar. Als je uit elkaar gaat, dan neemt ieder zijn of haar eigen spullen en vermogen mee. Spullen die je samen hebt gekocht moeten worden verdeeld. Je kunt de verdeling ook al regelen voordat je uit elkaar gaat in een samenlevingscontract.

Ook als één van de twee samenwoners overlijdt, wordt er volgens de wet zo gehandeld alsof er geen partner is. Dit betekent dat degene waarmee de overledene heeft samengewoond niet vanzelf ook erfgenaam is. Alleen door een samenlevingscontract (al dan niet opgemaakt door een notaris) en een testament kun je dit wijzigen. Met een testament of in een samenle-vingscontract opgenomen overname- of verblij-vingsbeding kun je zorgen dat je partner erft of dat goederen, zoals de woning, door de erfge-namen aan de partner geleverd worden.

De rol van de notaris bij samenwonen en geregistreerd partnerschapHet komt regelmatig voor dat mensen ongehuwd gaan samenwonen en officieel geen overeen-komst met elkaar sluiten. Veel mensen leggen niets vast op het moment dat ze gaan samenwo-nen. Het kan echter grote gevolgen hebben op het vermogensrechtelijke vlak. In de wet wordt er namelijk weinig geregeld voor samenwonen-den. Zo is er wettelijk niets geregeld wanneer samenwoners uit elkaar gaan en geldt bij onder-linge schenking of erving dat de begunstigde net zo goed een willekeurige derde had kunnen

Page 44: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

44

zijn. Om ongewenste financiële consequenties te voorkomen, kunnen samen wonenden bij een notaris een samenlevingscontract afsluiten. Dit is echter geen verplichting. Het is wel verstandig om een samenlevingscontract via de notaris te laten opnemen om interpretatieproblemen te voorkomen.Een samenlevingscontract bevat de volgende zaken:o eigendom van de goederen (inclusief het

bestuur hierover)o verdeling van de te maken kosten van de huis-

houdingo gevolgen van beëindiging samenlevings-

verband (al dan niet door overlijden van één van de partners)

o eventuele betaling van premies voor levens-verzekering en pensioen

o verblijvingsbeding en/of overnamebeding.

Overlijden

Als iemand overlijdt, wordt het vermogen van die persoon (de nalatenschap) verdeeld over de erfgenamen. Maar wie is erfgenaam? In de wet wordt geregeld wie welk deel van de nalaten-schap erft. Dit wordt geregeld in het erfrecht. Het erfrecht is regelend recht. Door middel van een testament kan hier van worden afgeweken. Als er geen testament is opgemaakt, dan gelden de regels van de wet.

De rol van de notaris bij erfrechtDe notaris speelt ook nog een rol bij het erf-recht. In eerste instantie kan er bij een notaris een testament worden opgemaakt. Eventuele wijzigingen in dit testament moeten ook bij de notaris gebeuren. In geval van een overlijden zal de notaris onderzoeken of er een testament aanwezig is.Het opsporen van erfgenamen en de verdeling van de erfenis is dan zijn taak.

De wet zorgt ervoor dat de echtgenoot die achterblijft (de langstlevende echtgenoot) alle goederen en heel het vermogen van de overle-den echtgenoot krijgt, als je bent getrouwd. Als er kinderen zijn, dan krijgen die kinderen geen vermogen, maar een vordering op de langst-levende echtgenoot. Ze krijgen als het ware een uitgestelde erfenis. Dit krijgen ze pas als de langstlevende echtgenoot ook komt te overlijden of failliet raakt.

Erfopvolging bij versterf vindt plaats, wanneer er geen testament is opgemaakt door de overle-dene. Niet-dwingende wettelijke regels bepalen dan wie er erfgenaam is en hoe de nalatenschap verdeeld moet worden. Helaas kan het voorko-men dat deze regels niet overeenkomen met de bedoelingen van de erflater. Daarom kan van de regels bij versterf worden afgeweken door het opmaken van een testament.

Volgens het wettelijke versterferfrecht is er in de volgende situaties sprake van een erfgenaam of erfgenamen:

heeft, is de echtgenoot de enige erfgenaam.

kinderen, dan zijn de kinderen erfgenaam en erven zij ieder een gelijk deel.

dan erft de echtgenoot samen met de kinde-ren, ieder een gelijk deel.

kinderen, dan erven de ouders en de (half)broers en (half)zussen. Is een broer of zus al eerder overleden, dan komen diens kinderen (de neefjes en nichtjes van de erflater) daar-voor in de plaats. Let op: wanneer iemand geen echtgenoot of kinderen heeft, maar wel broers en/of zussen en nog levende ouders, dan erven de ouders elk minimaal 25% van de nalatenschap!

kinderen, geen ouders en geen broers of zussen dan erven de grootouders. Als die al gestorven zijn, komen hun (klein)kinderen (de ooms, tantes, neven en nichten) daarvoor in de plaats.

de overgrootouders met hun afstammelingen aan bod tot maximaal de 6e graad.

worden aangewezen, dan erft de Nederlandse Staat. Dan erven we dus eigenlijk allemaal.

Page 45: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

45

Kort samengevat hebben we dus vier groepen:

partner is hieraan gelijk gesteld) die niet van tafel en bed gescheiden zijn, kinderen en kleinkinderen

In de meeste gevallen vindt vererving plaats in groep 1. Daarbij wordt de langstlevende echt-genoot of geregistreerd partner samen met de kinderen (en in geval van plaatsvervulling de kleinkinderen) gerekend tot de erfgenamen.

Met een testament kan iemand afwijken van de verdeling die de wet geeft. Je kunt dan je ver-mogen geven aan iedereen die je wilt. Dit kan dus betekenen dat de echtgenoot of kinderen worden onterfd. Gelukkig wordt de echtgenoot beschermd: je hebt altijd recht op de woning en alles wat er in staat. Ook de kinderen heb-ben recht op een minimaal deel van de nalaten-schap, het wettelijke erfdeel of legitieme portie. Alleen kan dit recht pas worden omgezet in echt ontvangen geld als de langstlevende echtgenoot is overleden.

Zorgplicht en toestemming

Los van de vorm hebben gehuwden en gere-gistreerde partners een zorgplicht ten opzichte van elkaar en hun kinderen, zowel materieel als immaterieel. Dit staat in artikel 1:81 en 1:82 van het Burgerlijk Wetboek Boek en is een regeling van dwingende aard.

Voor bepaalde handelingen is toestemming van de partner wettelijk vereist. Dit geldt bij:- handelingen met betrekking tot de eigen

woning, zoals verkoop, verhuur, het vestigen van hypotheek of het in gebruik nemen van de woning

- persoonlijke borgstelling- aangaan van huurkoop of koop op afbetaling- het doen van giften (met uitzondering van

gebruikelijke giften).

Schulden en aansprakelijkheid

Aansprakelijk voor schulden is degene die de schuld is aangegaan. Voor schulden die gemaakt zijn voor de gewone huishouding zijn beide echtgenoten voor het geheel (hoofdelijk) aansprakelijk.

Draagplicht bepaalt ‘ten laste van wiens vermo-gen’ de schuld valt. Daarbij geldt dat schulden op de goederen van de gemeenschap verhaald kunnen worden als er tenminste sprake is van ‘gemeenschap van goederen’.

Echtscheiding

Een huwelijk kan ontbonden worden op verzoek van één van de partners. Dit verzoek moet worden ingediend bij de rechtbank.Bij echtscheiding kan er recht bestaan op levensonderhoud: alimentatie. Hierover kunnen onderling afspraken worden gemaakt. Lukt dit niet, dan zal de rechter alimentatie toekennen. Voor de bepaling van de hoogte van de alimen-tatie wordt onder meer gekeken naar:- de draagkracht van degene die alimentatie

verschuldigd is- de behoefte van degene die alimentatie-

gerechtigd is- de aanwezigheid van kinderen.

Partneralimentatie

De hoogte van de partneralimentatie blijft afhankelijk van behoefte en draagkracht en kan dus in de loop van de tijd wijzigen.De alimentatieduur is eigenlijk twaalf jaar, maar als het huwelijk korter dan vijf jaar heeft geduurd, dan is de alimentatieduur niet langer dan de huwelijkse periode. Alimentatie eindigt ook als de alimentatiegerech-tigde opnieuw in het huwelijk treedt, een gere-gistreerd partnerschap aangaat of gaat samen-wonen alsof men gehuwd is. Van dit laatste is sprake zodra de kosten van de huishouding gemeenschappelijk worden gedragen.

Kinderalimentatie

Over alimentatie voor minderjarige kinderen kunnen ouders in het scheidingsconvenant een afspraak maken. Dan bekijkt de rechter of het overeengekomen bedrag naar verhouding niet veel te laag is. Als de rechter dat nodig vindt, kan die een ander bedrag vaststellen.

Page 46: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

46

Kinderalimentatie loopt door tot het kind 21 jaar wordt. De afspraak tussen de ouders moet worden vervangen door een afspraak tussen de betalende ouder en het kind als het kind acht-tien jaar wordt. Dan kan hetzelfde bedrag wor-den afgesproken, maar er kan ook een andere afspraak worden gemaakt. Is het kind op het moment dat de partners uit elkaar gaan achttien, negentien of twintig jaar, dan moeten de beta-lende ouder en het kind samen afspreken welk bedrag het kind als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de ouder krijgt.

Pensioen

Het tijdens het huwelijk opgebouwde ouder-domspensioen wordt verdeeld tussen de part-ners, ongeacht het feit of je in gemeenschap van goederen of op huwelijksvoorwaarden bent getrouwd. Dit geldt ook bij het geregistreerd partnerschap.

7.2 De fiscale positie van de consument

Bron: De Telegraaf.

Niemand doet het graag, toch moeten we het allemaal: belasting betalen. We hebben in Nederland allerlei belastingen. Belastingen worden door de overheid opgelegd. Ze zijn voor de overheid een belangrijke inkom-stenbron. Van deze belastingen worden voorzie-ningen zoals scholen, ziekenhuizen, wegen en iedereen in dienst van de overheid betaald.Als je inkomsten hebt, betaal je inkomstenbe-lasting.

De inkomstenbelasting in NederlandEr zijn veel manieren om inkomen te verwerven. Als je een baan hebt, verdien je een salaris. Als je een eigen zaak hebt, hoop je winst te maken. Als je een huis verhuurt, ontvang je huur. Als je een spaartegoed bij de bank hebt, ontvang je rente. Als je aandelen bezit, ontvang je dividend en koerswinst. Dit zijn allemaal vormen van inko-men. Inkomen is belast, je moet er een percen-tage belasting over betalen. Het belastingsysteem werkt met drie boxen. Elke box kent een eigen belastingtarief. Voor elke vorm van inkomen is vastgelegd in welke box het wordt belast.Inkomsten kunnen nooit in twee boxen tegelijk worden belast. Maar welke inkomsten vallen in welke box?

Page 47: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

47

Bron: www.verhulsdonck-apeldoorn.nl.

box 1

werk en woning

Belastbaar inkomen:

o Loon;

o Winst uit onderneming;

o Inkomen uit overige werkzaamheden;

o Lijfrente- en pensioenuitkeringen;

o Periodieke uitkeringen (bijv. alimentatie);

o Sociale uitkeringen;

o Het eigenwoningforfait (0,55% van de WOZ- waarde van de

woning. Vanaf 1 januari 2009 vervalt de bovengrens van het

eigenwoningforfait. In 2008 was deze bovengrens 9.300).

Aftrekposten:

o De hypotheekrente en andere kosten ten behoeve van de

eigen woning;

o Lijfrentepremies (onder bepaalde voorwaarden);

o Reisaftrek;

o Persoonsgebonden aftrekposten zoals onderhoudsverplichtin-

gen (bijv. alimentatie), scholings kosten en giften. Let op: deze

leiden nooit tot belastingteruggave.

Belastingtarieven (incl. premies volksverzekeringen)

Inkomen in 19-65 jr 65+

Tot 18.281,- 33,45% 15,55%

18.281,- tot 32.738,- 41,95% 24,05%

32.738,- tot 54.367,- 42,00% 42,00%

vanaf 54.367,- 52,00% 52,00%

box 2

aanmerkelijk belang

Belastbaar inkomen:

o Winst uit aanmerkelijk belang (het bezit van 5% of meer van

de geplaatste aandelen van een NV of BV), zoals dividend en

winst door verkoop van aandelen.

Aftrekposten:

o Verliezen uit aanmerkelijk belang kunnen worden verrekend

met winsten uit drie voorafgaande jaren en met die uit alle

komende jaren.

o Persoongebonden aftrekposten voor zover niet afgetrokken

van belastbaar inkomen box 1 en 3.

Belastingtarief:

o De belasting over het gehele belastbare inkomen uit aan-

merkelijk belang bedraagt 25%.

box 3

sparen en beleggen

Belastbaar inkomen:

o Een fictief rendement van 4% over het gemiddelde

vermogen, dus ongeacht de werkelijke opbrengst uit

spaartegoeden, beleggingen en ander vermogen.

Vermogen:

o Het gemiddelde van de waarde van de bezittingen minus schulden

(behalve de eigen woning en de daarop rustende schuld) per

1 januari en 31 december van een belastingjaar. Alleen de

schulden boven de drempel van 2.900,- tellen mee.

Aftrekposten:

o Persoongebonden aftrekposten voor zover niet afgetrokken van

belastbaar inkomen box 1.

Belastingtarief

o Een vast tarief van 30% over een fictief rendement van 4%

(=1,2% van het totale vermogen). Er geldt een vrijstelling van

20.661,- (2009) per persoon; onder voorwaarden kan het

heffingvrije vermogen worden overgedragen aan de partner. Per

minderjarig kind komt er een bedrag van 2.762,- (2009) bij.

De vrijstelling voor 65-plussers kan, afhankelijk van vermogen en

inkomen, worden verhoogd met een ouderentoeslag van maximaal

27.350,- (2009),-.

boxen

Page 48: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

48

Belastingboxen.

Bron: De Financiële Telegraaf.

Box 1: belastbaar inkomen uit werk en eigen woningIn box 1 worden belast:a. inkomsten uit dienstbetrekkingb. winst uit ondernemingc. resultaat uit overige werkzaamhedend. eigen woninge. andere bronnen van inkomsten.

Bron: Consumentengeldgids.

a. inkomsten uit dienstbetrekking

Als je in loondienst werkt, betaal je over je sala-ris belasting. Je werkgever betaalt loon en houdt meteen een deel ervan in. Deze inhouding is de loonbelasting. De werkgever draagt deze af aan de Belastingdienst. Op je loonstrook staat hoe-veel loonbelasting er is ingehouden. Loonbelasting is een voorheffing van inkomstenbelasting. Aan het eind van het jaar wordt gekeken of de werk-gever te veel of te weinig loonbelasting heeft ingehouden. Als er teveel is betaald, krijg je dat terug. Als er te weinig is betaald, krijg je nog een extra aanslag via de inkomstenbelasting.

b. winst uit onderneming

Iemand die een eigen zaak heeft, werkt niet in dienstbetrekking en betaalt dus geen loonbe-lasting. Hij leeft van de winst. Winst is inkomen

waarover nog inkomstenbelasting betaald moet worden. Inkomstenbelasting over de winst uit een onderneming wordt alleen geheven als de zaak een eenmanszaak of een vennootschap onder firma is. De eigenaar moet inkomstenbe-lasting betalen. Een BV of NV betaalt vennoot-schapsbelasting, geen inkomstenbelasting! Aandeelhouders van een BV of NV die dividend ontvangen, betalen inkomstenbelasting in box 2 of 3. Dit hangt af van het percentage aandelen dat ze in bezit hebben.

c. resultaat uit overige werkzaamheden

Mensen die werken als freelancer werken niet in vaste dienst. Daarom is de loonbelasting niet van toepassing. Over hun inkomsten moeten ze inkomstenbelasting betalen.

Bron: Consumentengeldgids.

d. eigen woning

Het bezit van een woning ziet de fiscus als inko-men. Dat is vreemd, want je verdient er immers geen geld mee. Dat ziet de overheid anders. De belastingwet zegt dat eigendom van een woning wordt gezien als onecht (fictief) inkomen en daarover moet je inkomstenbelasting betalen. Dit omdat huurders alleen betalen voor het wonen en huiseigenaren - zeker in dertig jaar - met het stijgen van de huizenprijzen een belastingvrij vermogen opbouwen. Om deze ongelijkheid een beetje glad te strijken, moeten huiseigenaren een bedrag bij hun inkomen optellen, waardoor ze meer belasting betalen. Deze bijtelling heet het eigenwoningforfait.

Er is geen eigenwoningforfait als iemand geen eigenwoningschuld meer heeft of als de hypo-theekrente kleiner is dan het bedrag van de eigenwoningforfait.

Page 49: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

49

e. andere bronnen van inkomsten

- sociale uitkeringen als AOW, WIA, WW- privé-gebruik van een auto van de zaak. Als je die privé gebruikt, ontvang je eigenlijk loon in natura. Vandaar dat je daarover inkomstenbe- lasting moet betalen- alimentatie van de ex-partner- uitkering van arbeidsongeschiktheidsverzeke- ring, pensioen en lijfrente.- levensloopregeling

Aftrekposten box 1

Op het totale bedrag worden uitgaven in minde-ring gebracht, de aftrekposten. Deze verlagen het belastbaar inkomen. Aftrekposten box 1:1. reiskosten openbaar vervoer en fietsaftrek2. rente en kosten van leningen die zijn aange- gaan voor de koop of verbouwing van de eigen woning3. uitgaven voor kinderopvang4. lijfrentepremies5. ziektekosten6. de premie van arbeidsongeschiktheidsverze- keringen.

1. reiskosten openbaar vervoer en fietsaftrek

Een gedeelte van de reiskosten om op je werk te komen, is aftrekbaar. Je moet dan wel met het openbaar vervoer reizen. Dit heet het reis-kostenforfait. Hoe groter de afstand tussen je woonplaats en je werk, hoe groter het bedrag dat je mag aftrekken.

2. aftrek eigen woning

Over een hypothecaire lening betaal je rente en kosten. Deze zijn aftrekbaar onder de voorwaar-de dat de lening gebruikt wordt voor aankoop of verbouwing van de eigen woning.

3. uitgaven voor kinderopvang

Uitgaven voor kinderopvang van kinderen jon-ger dan dertien jaar zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Het doel van deze regel is ouders te stimuleren te blijven werken na de geboorte van de kinderen.

4. lijfrentepremies

Als je een aantoonbaar pensioentekort hebt, kun je dit aanvullen met lijfrenteverzekeringen. Die geven later recht op een uitkering als aanvulling op AOW en/of werknemerspensioenen. De pre-mie mag je tot een maximum van je inkomsten aftrekken.

5. ziektekosten

Deze zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het gaat om het gedeelte dat boven een bepaal-de drempel uitkomt. Deze drempel is inkomens-afhankelijk. De kosten die je in verband met ziekte en invaliditeit mag aftrekken, zijn precies omschreven en soms aan maximale bedragen gebonden.

6. premie van arbeidsongeschiktheidsverzekerin-

gen (AOV)

Als je een AOV sluit, die een periodieke uitkering geeft bij arbeidsongeschiktheid, is de premie aftrekbaar.

Alle inkomsten worden nu bij elkaar opgeteld. Daarna breng je de aftrekposten in mindering. Het resultaat is het belastbaar inkomen van box 1. Hierover wordt progressief inkomstenbelasting geheven. Dat houdt in dat je meer procenten belasting betaalt naarmate je inkomen stijgt. Het tarief varieert van 33,45% tot 52%.

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belangJe hebt een aanmerkelijk belang als je minstens vijf procent van de aandelen van een vennoot-schap hebt. Hier hoort het tarief van 25% bij. We gaan er in deze opleiding niet verder op in.

Bron: Consumentengeldgids.

Page 50: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

50

Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggenOm de belasting in box 3 te berekenen, neem je de gemiddelde waarde in een jaar van je bezit-tingen min je schulden (minus een drempel) en verminder die met het heffingsvrij vermogen. Je mag namelijk een bepaald bedrag aan ver-mogen belastingvrij ontvangen, het heffingsvrij vermogen.

Dit is de vermogensrendementsgrondslag voor de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen. Over dit bedrag wordt een vast ren-dement van vier procent berekend: het inkomen uit sparen en beleggen. Over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ben je 30% belasting verschuldigd.

Met de volgende negen stappen kunt u uw belasting in box 3 berekenen. In onderstaand voorbeeld ziet u hoe

de berekening in zijn werk gaat voor iemand die geen fiscaal partner heeft.

1. Bepaal de waarde van uw bezittingen op 1 januari.

2. Trek daarvan af de waarde van uw schulden op 1 januari min de drempel van 2.900,-. U houdt uw rendementsgrondslag op

1 januari over.

3. Bepaal de waarde van uw bezittingen op 31 december.

4. Trek daarvan af de waarde van uw schulden op 31 december min de drempel van 2.900,-.

U houdt dan uw rendementsgrondslag op 31 december over.

5. Tel uw rendementsgrondslag op 1 januari en 31 december bij elkaar op.

6. Deel dit door twee. U heeft dan uw gemiddelde rendementsgrondslag.

7. Trek uw heffingvrij vermogen af van uw gemiddelde rendementsgrondslag.

8. Bereken 4%: uw vaste rendement.

9. Bereken 30%: de belasting over het vaste rendement.

Voorbeeld

De waarde van uw bezittingen op 1 januari 140.000,-

Af: waarde van de schulden op 1 januari 20.000,-

Af: drempel - 2.900,-

- 17.100,-

Uw rendementsgrondslag op 1 januari 122.900,-

De waarde van uw bezittingen op 31 december 160.000,-

Af: waarde van de schulden op 31 december 10.000,-

Af: drempel 2.900,-

7.100,-

Uw rendementsgrondslag op 31 december + 152.900,-

Totaal 275.800,-

Deel door 2

Uw gemiddelde rendementsgrondslag 137.900,-

Af: heffingvrij vermogen 20.661,-

Grondslag voor berekening rendement 117.239,-

Bereken: 4% van de grondslag 0,04 x

Belastbaar inkomen: vast rendement 4.689,56

Bereken 30% belasting 0,3 x

Belasting 1.406,86

Bron: www.belastingdienst.nl.

Page 51: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

51

SpaargeldAls men spaargeld heeft, ontvangt men hierovereen rentevergoeding van de bank. Het spaar-geld wordt belast in box III (sparen en beleggen) en daarover betaalt men ieder jaar 1,2% belas-ting, als tenminste het spaarsaldo hoger is dan het heffingsvrije vermogen van 20.661,- (2010). Voor gehuwden en fiscale partners geldt de dub-bele vrijstelling.

De vakantiewoning en het boxenstelsel Het bezit van een vakantiewoning wordt gezien als vermogen dat belast wordt volgens de regels in box III (sparen en beleggen). In box III wordt ervan uitgegaan dat het eigen vermogen een rendement oplevert van 4%. Over dit rendement wordt 30% inkomstenbelasting geheven.Door deze regels is 1,2% inkomstenbelasting verschuldigd over het eigen vermogen. Van het totale vermogen is 20.661,- (2010) vrijgesteld van belastingheffing en partners kunnen hun vrij-stellingen samenvoegen.

Het eigen vermogen bij een vakantiewoning wordt bepaald op de waarde van de woning minus een daarop gevestigde hypothecaire geldlening. De waardebepaling van de woning (en dus: de waarde) is afhankelijk van het gebruik. Als de vakantiewoning verhuurd wordt en voor minder dan 30% gebruikt wordt door de eigenaar zelf, dan wordt de waarde in het economische verkeer verplicht. Is dit niet het geval en staat de woning voor 30% of meer ter beschikking van de eigenaar, dan mag de WOZ-waarde gehanteerd worden.

Het werkelijke rendement is in de belasting-heffing niet relevant. Als het rendement (door continue verhuur) hoger is dan 4%, dan wordt toch slechts 4% in de belastingheffing betrok-ken. In dit forfaitaire rendement van 4% is reke-ning gehouden met alle opbrengsten (huur) en alle kosten (onderhoud, hypotheekrente). Deze kosten zijn daarom niet meer afzonderlijk aftrekbaar.

Onder bepaalde omstandigheden kan het voor-komen dat een vakantiewoning belast wordt in box I. Bijvoorbeeld als de vakantiewoning moet worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de belastingplichtige.

De heffingskortingenDe belasting die je moet betalen, bereken je per box. Daarna tel je alle belastbare bedragen per box op. Maar dan ben je er nog niet. Er bestaat ook nog recht op korting die je mag aftrekken van het bedrag dat je aan belasting verschuldigd bent, de heffingskorting. Voorbeelden daarvan

zijn de algemene heffingskorting en de arbeids-korting.

Algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de alge-mene heffingskorting, maar niet iedere belas-tingplichtige krijgt automatisch het maximumbe-drag van de heffingskortingen. De hoogte van de korting is afhankelijk van je positie voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekerin-gen. De heffingskorting is geheel of gedeeltelijk overdraagbaar aan je fiscale partner. Dit mag je doen als jouw belastbaar inkomen zo laag is dat je geen of niet geheel gebruikmaakt van de hef-fingskorting.

Arbeidskorting

Je hebt recht op de arbeidskorting als je inkom-sten hebt uit tegenwoordige arbeid. Inkomsten uit: winst uit onderneming, loon, resultaat uit overige werkzaamheden. De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van de hoogte van de inkomsten.

Kindertoeslag

Per 01 januari 2008 is de kinderkorting vervallen.In plaats daarvan wordt de kindertoeslag ingevoerd. De reden voor de wijziging is dat sommige huishoudens die te weinig belasting betalen niet of helemaal geen gebruik konden maken van hun recht op kinderkorting.

Op www.belastingdienst.nl staat meer over de heffingskortingen.

Het totaal bereken je als volgt:+ te betalen belasting in box 1+ te betalen belasting in box 2+ te betalen belasting in box 3- heffingskortingen.

PartnerregelingVanaf 1 januari 2001 kunnen belastingplichtigen die voldoen aan de criteria kiezen voor het fis-cale partnerschap. Je wordt voor de inkomstenbelasting zeker als fiscaal partner aangemerkt als je getrouwd of geregistreerd partner bent. Er mag geen sprake zijn van ‘duurzaam gescheiden leven’.Als je samenwoont, kun je ook kiezen fiscaal partner te zijn. De voorwaarden daarvoor zijn:- Je voert in één jaar meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding.- Je staat beiden in die periode bij de gemeente ingeschreven op hetzelfde adres.- Je bent beiden achttien jaar of ouder. Als je als ouder en kind samenwoont, moeten beiden 27 jaar of ouder zijn.

Page 52: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

52

Voordelen fiscaal partnerschap

Door dit partnerschap kunnen meer fiscale facili-teiten worden benut. Zo kunnen gemeenschap-pelijke inkomensbestanddelen vrij worden toe-gerekend, zoals de betaalde hypotheekrente.

VoorbeeldBart Elbers en Ellie Driessen zijn fiscale partners. Het belastbaar inkomen van Bart is 42.000,- en daardoor valt hij in het 42% tarief. Dit noemen we zijn marginaal tarief. Het belastbaar inkomen van Ellie is 65.000,-. Haar hoogste tarief, marginaal tarief is 52%. Bart en Ellie besluiten de hypotheekrente als aftrekpost bij Ellie op te voeren. Hierdoor krijgen zij geen 42%, maar 52% terug van de betaalde rente.

Er kan gebruik worden gemaakt van de dubbele vermogensvrijstelling bij het berekenen van de vermogensrendementsgrondslag in box 3.

Voor het belastingjaar 2010 geldt een heffingsvrij vermogen van 20.661,-. Je fiscale partner heeft ook recht op dat vermogen en kan dit aan de partner overdragen. De partner heeft dan een heffingsvrij vermogen van 41.322,-. Dit is een voordeel voor de partner die de hoogste gemid-delde rendementsgrondslag heeft.

Het fiscale partnerbegrip is ruimer dan wat nor-maal onder partner wordt verstaan. Zo kunnen ouder en kind die beiden ouder zijn dan 27 jaar en meer dan zes maanden een gemeenschap-pelijke huishouding voeren zich als fiscale part-ner kwalificeren. Ook kunnen man en vrouw die

van elkaar zijn gescheiden nog in het jaar waarin het huwelijk is ontbonden voor het partnerschap opteren. Er mag maximaal één fiscale partner per belas-tingjaar worden gekozen. De keuze moet wor-den gedaan bij de aangifte of bij het verzoek om een voorlopige teruggaaf. De keuze die bij de aangifte wordt gedaan, is definitief.

Schenking

Wat is een schenking?Er wordt gesproken van een schenking als de schenker uit vrijgevigheid en ten koste van zijn/haar eigen vermogen de begunstigde verrijkt. Een schenking kan bestaan uit een geldbedrag maar ook uit waardevolle goederen. Ook de verkoop van een woning onder de marktwaarde wordt gezien als een schenking. Dit geldt ook voor leningen met een rentepercentage onder de marktrentes.

Schenkingen die gedaan zijn binnen 180 dagen vóór het overlijden worden voor de heffingen van successierecht gezien als verkrijging uit de nala-tenschap. Dit houdt in dat over deze heffingen successierecht moet worden betaald.

Belasting en schenkingenOver schenkingen moet ook belasting betaald worden. Dit is niet van toepassing op kleine schenkingen zoals verjaardagscadeaus. Maar als er grotere geldbedragen of luxe goederen geschonken wordt, moet er belasting over de schenking worden betaald. We noemen deze belasting schenkingsrecht.

TarievenDe tarieven voor schenkingsrecht zijn gelijk aan het successierecht. Voor de belasting, die men aan de overheid betaalt, maakt het dus niet uit of iemand bij leven of na overlijden een goed of vermogen aan een ander overdraagt. De tarie-ven lopen op naarmate een groter bedrag wordt geschonken. Ook wordt ernaar gekeken aan wie men schenkt. Het maakt uit of je een bedrag geschonken krijgt van je ouders of van je buur-man. Je betaalt minder schenkingsrecht als je het bedrag van je ouders krijgt.

Page 53: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

53

Een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)Onder een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) verstaan we binnen Nederland geves-tigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charita-tieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen.Om als een ANBI aangewezen te kunnen wor-den, moeten het doel en de feitelijke werkzaam-heden van de instelling een algemeen belang dienen. Verder mag een ANBI geen winstoog-merk hebben. Een instelling mag dus geen parti-culier of individueel belang dienen. Onder ande-re sportverenigingen, personeelsverenigingen en commerciële instellingen zijn geen ANBI.

Een Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI)Een Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI) is een instelling die primair de particu-liere belangen van de leden of een beperkte doelgroep behartigt. Aan het behartigen van die particuliere belangen kan evenwel een grote maatschappelijke waarde worden toegekend omdat door middel van de activiteiten wordt bijgedragen aan individuele ontplooiing van de leden of de doelgroep.

Een SBBI hoeft geen schenkingsrecht te betalen als ze voldoet aan alle volgende voorwaarden:

belang na. Dit blijkt uit de statuten of regle-menten.

met de doelstelling.

winstbelasting of is daarvan vrijgesteld.-

eniging ontvangen alleen een onkosten-vergoeding.

Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een ander door ons aan te wijzen land.

Voorbeelden van SBBI’s zijn:

groepen

Schenkingen door ouders aan kinderen 5.000,-

24.000,- voor kinderen tussen 18 en 35 jaar mits in de

aangifte op de vrijstelling een beroep wordt gedaan

50.000,- voor kinderen tussen de 18 en 35, mits dit geld

gebruikt wordt voor aanschaf van de eigen woning of voor een duurder

dan normale studie.*

ANBI’s en SBBI’s Volledig vrijgesteld.

Alle andere gevallen 2.000,-

* Deze vrijstellingen zijn niet-cumulatief. Dus als ouders al gebruik hebben gemaakt van de verhoogde vrijstelling van 24.000,- en

gaat het kind daarna een woning kopen, dan kan vervolgens (in een ander kalenderjaar) nog maximaal 26.000,- geschonken

worden onder de vrijstelling.

Page 54: Folder Wft Basis 2010

Co

nsu

me

nte

n

54