Filosofie (Michaël)

57
 Definitievragen filosofie 1. Egologie – het is een vorm van denken die het ego, het autonome “ik” als centrale instantie beschouwt. Levinas is degene die dit term gebruikt i.v.m. zijn kritiek op het steeds proberen in te kapselen van een Ander in de eigen filosofie. In de westerse denktraditie is dit al sinds Descartes gaande. Het ik in het centrum, de medemens is enkel een belemmering voor de eigen ontplooiing. Het omgekeerde ervan noemen we ontologie, waar het “ik” juist onderworpen wordt aan het allesomvattende Zijn, het (nood)lot. 2. Alteriteit – in zijn werk “Totalité et Infini” verbreedt Levinas zijn fundamentele kritiek (geen ruimte voor een “ander”) tot de totale wijsgerige traditie. In het westerse traditie is er volgens hem “geen begrip geweest voor een ander”. Het westers denken probeert volgens hem steeds de zaken die anders zijn tot iets beheersbaars te reduceren. Volgens Levinas is het zo door de invloed van het antieke Griekse denken. Alteriteit kan gedefinieerd worden als het onophefbaar anders zijn van een ander. De ander is nooit door mezelf in te sluiten in een zelf ontworpen systeem en wordt daarom door Levinas omschreven als het “oneindige”. In datzelfde context geeft hij een fenomenologische omschrijving van het “gezicht van een andere”. De verschijning van het weerloze gelaat van de andere kan mij ertoe bewegen de zorg voor het eigen zijn te vergeten. Op die manier laat Levinas zien hoe een andere appel kan doen op mijn verantwoordelijkheid. 3. Exterioriteit – naast de totalisatie, dat betekent dat we de andere erkennen als volstrekt anders, als een vreemdeling die ik nooit zal kunnen vatten, als diegene die buiten mijn begripsvermogen valt, als diegenen die altijd anders is dan wat ik van hem ken voor st el len. Al s deze ei ge nsch ap pe n va t Levinas onder het be gr ip “Exterioriteit”. Wat betekent de Exterioriteit van een ander nog meer, is dat zijn betekenis niet ken ontlenen aan de context waarin hij verschijnt. Hij heeft betekenis en zin uit zichzelf. Dit toont het verschil tussen een ding en een mens. Een ding krijgt betekenis doordat ik er een plaats binnen een bepaalde context geef. Het is niet zo met een persoon – de andere openbaart aan mij zijn zin en betekenis. Door deze wezenlijke en absolute Exterioriteit ontsnapt de ander voortdurend aan mijn kennen. De dingen zijn extern “aan mij” want ze liggen fysiek buiten mij. De dingen hebben 1

Transcript of Filosofie (Michaël)

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 1/57

Definitievragen filosofie

1. Egologie – het is een vorm van denken die het ego, het autonome “ik” als centrale

instantie beschouwt. Levinas is degene die dit term gebruikt i.v.m. zijn kritiek op het

steeds proberen in te kapselen van een Ander in de eigen filosofie. In de westerse

denktraditie is dit al sinds Descartes gaande. Het ik in het centrum, de medemens is

enkel een belemmering voor de eigen ontplooiing. Het omgekeerde ervan noemen

we ontologie, waar het “ik” juist onderworpen wordt aan het allesomvattende Zijn, het

(nood)lot.

2. Alteriteit – in zijn werk “Totalité et Infini” verbreedt Levinas zijn fundamentele

kritiek (geen ruimte voor een “ander”) tot de totale wijsgerige traditie. In het westerse

traditie is er volgens hem “geen begrip geweest voor een ander”. Het westers denken

probeert volgens hem steeds de zaken die anders zijn tot iets beheersbaars te

reduceren. Volgens Levinas is het zo door de invloed van het antieke Griekse

denken. Alteriteit kan gedefinieerd worden als het onophefbaar anders zijn van een

ander. De ander is nooit door mezelf in te sluiten in een zelf ontworpen systeem en

wordt daarom door Levinas omschreven als het “oneindige”. In datzelfde context

geeft hij een fenomenologische omschrijving van het “gezicht van een andere”. De

verschijning van het weerloze gelaat van de andere kan mij ertoe bewegen de zorg

voor het eigen zijn te vergeten. Op die manier laat Levinas zien hoe een andere

appel kan doen op mijn verantwoordelijkheid.

3. Exterioriteit – naast de totalisatie, dat betekent dat we de andere erkennen als

volstrekt anders, als een vreemdeling die ik nooit zal kunnen vatten, als diegene die

buiten mijn begripsvermogen valt, als diegenen die altijd anders is dan wat ik van

hem ken voorstellen. Als deze eigenschappen vat Levinas onder het begrip

“Exterioriteit”. Wat betekent de Exterioriteit van een ander nog meer, is dat zijn

betekenis niet ken ontlenen aan de context waarin hij verschijnt. Hij heeft betekenis

en zin uit zichzelf. Dit toont het verschil tussen een ding en een mens. Een ding krijgt

betekenis doordat ik er een plaats binnen een bepaalde context geef. Het is niet zo

met een persoon – de andere openbaart aan mij zijn zin en betekenis. Door deze

wezenlijke en absolute Exterioriteit ontsnapt de ander voortdurend aan mijn kennen.De dingen zijn extern “aan mij” want ze liggen fysiek buiten mij. De dingen hebben

1

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 2/57

“kwalitatieve Exterioriteit” – een ding kan ik steeds beter analyseren en kennen. De

andere blijft “de grote onkenbare”, die steeds weer anders is. Ik kan heb nooit

volledig in mijn macht hebben of hem volledig kennen en begrijpen. Zelfs onze

naasten zijn “vreemden” voor ons. Daarom moeten we openstaan voor die ander als

ander en hem niet in onze egocentrische totalisatie herleiden tot wat we van hem

voorstellen. Exterioriteit van een ander komt best tot uiting in het galaat van een

ander.

4. “Seinsvergessenheit” – is wat Heidegger zelfs na zijn emeritaat, de

techniekaanbidders – degenen die zich blind blijven staren op het concrete en

maakbare voor blijft waarschuwen. Het heersen van de uit-dagende techniek ziet hij

als een gevaar, maar zegt ook “Wo die Gefahr ist, wächt das Rettende auch” en “Nur 

ein Gott kann uns retten” (in zijn interview in Der Spiegel).

5. Subjectivisme – wordt ook “constructivisme” is een wereldbeschouwing die in het

“subject” de grondslag zoekt van alle maat en weet. Bij subjectivisme gaat me ervan

uit dat de kennis die men heeft, men allen gekregen ka hebben door de dagelijkse

ervaringen die men opdoet. De mening en de eigen standpunt zijn van belang voor 

dit denken. Subjectivisme zegt dat de normen en de waarden van persoon

verschillend zijn en worden van binnenuit verkregen.

6. Objectivisme – kan verdeeld worden in “epistemologisch” en “moreel”

objectivisme.

“Moreel” objectivisme is de stelling dat morele kwaliteiten als “goed” en “kwaad”,

eigenschappen van de realiteit zijn.

“Epistemologisch” objectivisme houdt zich bezig met de vraag of men kennis kan

verwerven en hoe. De objectivisten zijn van mening dat de kennis alleen kan

gevonden worden door logica te gebruiken. Deze moet toegepast worden op de

gegevens die verworven zijn door de zintuigen. Het objectivisme verwerpt de

gedachte dat kennis verworven kan worden door intuïtie of gevoel. Ook de meningen

hebben geen zeggingskracht als deze niet gebaseerd zijn op rede.

7. “Gesloten bewustzijn” – (Descartes) de hedendaagse fenomenologische traditieduidt de opvatting waarbij om het “cogito” als een denkende substantie te begrijpen,

2

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 3/57

elke mogelijkheid tot een relatie met een object uitgesloten wordt als “gesloten

bewustzijn”. Voor een gesloten bewustzijn kan elke verwijzing naar een “buiten”

slechts als een tweede, van een “binnen” afgeleid denkmoment tot stand komen.

Hier stelt zich m.a.w. “het probleem van de brug”: de brug tussen “ik” en de “wereld”

blijft problematisch. Uitgaande van een gesloten bewustzijn, kan het probleem van

de buitenwereld zich eigenlijk zelfs niet stellen: ofwel is er een gesloten bewustzijn

en dan geen buitenwereld, ofwel os er een wereld meer dan geen gesloten

bewustzijn.

Voor fenomenologie is het probleem van de brug een pseudoprobleem dat enkel

opduikt, wanneer men van een bepaalde positie uitgaat.

8. “Open bewustzijn” – (Husserl) wanneer we het bewustzijn als een “open

bewustzijn” denken – gericht op intentionaliteit, dan verdwijnt dat probleem. Het

bewustzijn is altijd bewustzijn van iets. Het is fout te denken dat het bewustzijn eerst

op zichzelf bestaat en dan in contact treedt met de buitenwereld (zoals Descartes

had gesteld). Integendeel: de gerichtheid op de buitenwereld (intentionaliteit) is

precies het wezen van het bewustzijn.

Intentionaliteit houdt in dat (1) het bewustzijn “open” is: niet gericht op zichzelf of op

eigen inhouden, maar op wat niet het bewustzijn is. (2) Het “ik” begrijpt zichzelf 

daarbij als subject enkel en alleen voorzover het zichzelf ervaart als “niet-het-ander-

van-het-bewustzijn”. Zo breekt (Husserl) de moderne idee (van Descartes) dat het

bewustzijn enkel zijn bewustzijnsinhouden (voorstellingen) kent. We kunnen de

wereld niet via onze voorstellingen ervan: we hebben geen kleurvoorstellingen of 

geluidsvoorstellingen, maar we zien gekleurde dingen en horen geluid. Het is zo dat

het bewustzijn een eigen ideële voorstellingswereld bevat, maar dat is niet de

primaire act van het bewustzijn. Eerst is er de onmiddellijke betrokkenheid op de

leefwereld en pas daarna wordt er een ideële wereld van voorstellingen

geconstrueerd.

9. Intentionaliteit – volgens E. Husserl bestaan de voorwerpen en objecten niet als

zodanig, maar verschijnen door middel van hun voorwerplelijkheid aan ons

bewustzijn. De gerichtheid van het bewustzijn op deze voorwerplelijkheid, noemt

Husserl intentionaliteit. In zijn werk “Logische Untersuchungen” noemt hij dezeintentionaliteit het onontbeerlijke uitgangspunt van de fenomenologie.

3

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 4/57

10. “Transcendentale reductie”– is een filosofisch en fenomenologisch begrip. Het

betekent dat je de wereld ontdoet van meningen, theorieën, vooroordelen etc. en

alleen nog kijkt naar hoe de dingen aan jou verschijnen in hun meest zijnde vorm.

Hierbij mag je niet ontkennen dat de natuurwetenschappelijke ideeën over een object

bestaan, maar men moet actief besluiten er geen gebruik van te maken. Dat wil

zeggen dat de ideeën en vooroordelen een object voor minder complete en juiste

interpretatie vatbaar maakt. Deze methode werd geïntroduceerd door E. Husserl.

11. “Eidetische reductie” – Husserl ging fenomenologisch reductief te werk, hier 

gebruikte Husserl ook de term “Wesensschau” voor, waarmee het vatten van het

wezenlijke, essentiële der dingen bedoeld wordt, zonder daarbij gebruik te maken

van een rationeel, idealistisch of empirisch “filter”. M.a.w. een onbevoordeelde

benadering van de wereld zonder deze op enigerlei wijze te interpreteren, waarbij de

wereld zelf tot fenomeen werd. Het is een belangrijk begrip in de fenomenologie van

Husserl. Deze houding resulteerde in eidetische reductie – daar waar in de

fenomenologische visie object en subject niet gescheiden kunnen worden, richt zich

het subject in zijn denken niet op een concreet voorwerp als te onderzoeken object,

maar op de structuur van zijn eigen denken en op de structuren van het object dat

het denkt. Dat was volgens Husserl nodig om de algemene vorm van de dingen te

kunnen herleiden tot een essentiële, onmiddellijke aanschouwing.

12. “Fenomenologische reductie” – Husserl heeft in de jaren ’20 de filosofische

methode van “fenomenologische reductie” ontwikkeld. Via de reductie zou men tot

een “zuiver” begrip van de dingen in de wereld kunnen komen. Zuiver in de zin dat

men de verschillende werkelijkheidstoestanden van een ding (een situatie, een

fenomeen) kan onderscheiden. En dat door niet zozeer door op de dingen zichzelf te

letten, maar door de analyse en waarneming van de dingen, de organisatie van de

manier waarop je de dingen waarneemt, de manier waarop je de dingen ziet. Door af 

te zien van alle voorkennis die men van de fenomenen heeft (de al aanwezige

vooroordelen, kennis, “het weten hoe het in elkaar zit” etc.), kan men ontdekken hoe

men de fenomenen in ons bewustzijn construeert. Zo kan men op een andere,

nieuwe manier naar de dingen kijken. Hierdoor zal men ook beginne te begrijpen dater meerdere manieren bestaan om naar de dingen te kijken.

4

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 5/57

13. “Ontologische differentie” – is een term die het onderscheid tussen het zijn en

de zijnden aanduidt. Volgens Levinas gaat dit als volgt:

Een zijnde heeft zich gedifferentieerd van het zijn, of is er uit gerezen. Het zijn

kan men zich hierbij voorstellen als een onvormelijke zee, een neutraat iets.

Het zijnde is dan een vorm die uit de zee is gerezen, die zijn eigen stem

verheft, die een kant kiest en zich onderscheidt.

o Het zijnde ondervindt steeds een terugwerkende kracht van het zijn, omdat

het zijnde-zijn energie vereist, om de vorm in stand te houden.

Het zijnde kan hier tegenin gaan door energie naar zich toe te trekken, door 

macht uit te oefenen ook over zijn omgeving.

Als het te veel doet, gaat de omgeving steeds meer worden zoals het zijnde

zelf. Het omringende zijnde wordt als het zijnde zelf, zoals er weer geen

onderscheid meer is – het zijnde wordt weer zijn.

Hierbij zoekt men naar het optimum dat een tegenbeweging veronderstelt –

een respect voor de ander, een in waarde laten van een ander, zodat er nog

iets anders kan bestaan dat niet tot ons gereduceerd wordt.

14. Deconstructie – dit filosofisch begrip is ontstaan naar aanleiding van de kritiek

op het structuralisme (taal wordt opgevat als een structuur waarin vormen op

systematische wijze met elkaar verbonden zijn en ermee de corresponderende

betekenis bijgevolg voortvloeit). J. Derrida is degene die de basis voor 

“deconstructie” gelegd heeft. Zijn gedachtegang achter de deconstructie is dat men

de westerse metafysica kan blootleggen door het te “deconstrueren” van de logica

ervan. Deconstructie is op zich geen methode, want volgens Derrida deconstrueert

een tekst zichzelf, door zijn interne logica. In de literaire of filosofische teksten vindt

men (schijnbare) tegenstellingen en tegenstrijdigheden, het deconstrueren van de

tekst laat zien in welke mate deze tegengestelde begrippen vervlochten zijn.

Deconstructivisme van Derrida heeft zowel in de kunst (architectuur- en

designvorming – deze stroming in de hedendaagse architectuur gaat ervan uit dat de

maatschappij verwarrend en onzeker is. Men probeert dat ook in de bouwwerken tot

uiting te laten komen. Deze architecten vinden ook dat de functie de sfeer van het

5

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 6/57

gebouw bepaalt, bv. Guggenheimmuseum in Bilbao in het Baskenland, Spanje) als in

de sociale wetenschappen en in de literaire kritiek heeft een sterke

invloed gekend.

15. Modernisme – is een verzamelnaam voor vernieuwde stromingen in de kunsten

en de maatschappij tijdens de eerste helft van de 20ste E. Het modernisme is

voortgekomen uit de Verlichtingsidealen. De moderne mens ziet vooruitgang als dé

zin van het bestaan en gelooft in een aantal idealen, waardoor hij zijn wereld

“controleerbaar” maakt. Modernisme uitte zich op alle maatschappelijke vlakken:

Literatuur : expressionisme, futurisme, surrealisme etc. met de schrijvers zoals

J. Joyce behoren tot modernisme. Kenmerkend hiervoor is het gebruik van

niet traditionele technieken (bv. montage). De schrijvers doen aan zelfreflectie

en vinden dat alle kennis afhankelijk is van het ingenomen standpunt. Ze

willen de gevestigde idealen doorbreken en zoeken een nieuwe verklaring

voor de verschijnselen en een andere zingeving.

Kunst & Muziek : men zocht antwoorden over de aard van de kunst en het

leven. Men was experimenteel, radicaal, readymade etc. Men deed onderzoek

naar de experimentele nieuwe vormen.

Maatschappelijk streven : gerichtheid op vernieuwing, het moderne, de

moderniteit en emancipatie. Men kreeg het idee dat men als maatschappijn

ergens naartoe streef, nl. naar meer gelijkheid, vrijheid, redelijkheid en

menselijkheid;

- wetenschap is een goede basis om de kennis erop te baseren;

- men wordt steeds redelijker en neemt vele beslissingen bij consensus;

- men zet zijn kennis in om de maatschappij te verbeteren;

- de mens is het subject dat op een rationele wijze richting geeft aan de gewenste

maatschappelijk ontwikkelingen die nu als een doelgericht proces worden gezien;

Theologie & Filosofie : historisch-kritische hermeneutiek van Bijbelse en

geloofsgeschriften en individuele geloofservaring.

- men wou de kerkelijke boodschap verzoenen met de actuele wetenschappelijke

ontwikkelingen, filosofie en maatschappij;

- men bestreed de historiciteit van de dogma’s en het supernatuurlijke;

- “historicisme” werd een kenmerkende element van het modernisme;

6

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 7/57

- men erkende dat ook andere tradities, zowel godsdienstige als culturele hun

waarden hadden;

16. Postmodernisme - is een stroming in de filosofie en in de kunst, die gezien

wordt als reactie op en een radicale afscheuring van het modernisme. Toch heeft

postmodernisme verschillende elementen van het existentialisme (Individuele

vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit – persoonlijk oordeel en zienswijze van

een individu hebben betrekking op de persoonlijke zienswijze en smaak, vooropstelt.

In de afwezigheid van de transcendente god, wordt de mens uitgedaagd om eigen

ethos op te bouwen, eigen vrijheid te gebruiken) overgenomen. Daarom lijkt de naam

“postmodernisme” niet zo goed gekozen, omdat het prefix “post” meestal op een

voortvloeiing uit het modernisme wijst, terwijl het helemaal het tegengestelde is.

“Anti” zou hier eerder op zijn plaats zijn. De kenmerken zijn:

=> De begrippen zoals de “waarheid” en “authenticiteit” worden in twijfel getrokken.

Dit resulteert (o.a. in de beeldende kunst) in de ironie.

=> In de filosofie verkondigt men het einde van de grote verhalen.

=> De postmodernistische filosofen houden zich nog meer bezig met “taalkritiek”

(geïnspireerd door Lyotard).

=> De kenbaarheid van de wereld wordt meer op de helling gezet.

- postmodernisten gaan van een gebrekkige fundering van de kennis uit – er is geen

geprivilegieerde methode om de toegang tot de werkelijkheid te krijgen.

- het menselijke subject is niet autonoom, maar wordt medebepaald door het

onbewuste, emoties, anderen en taal.

- het subject staat niet meer centraal, dit brengt mee dat de mens irrationeel is. Men

kan niet tot consensus komen omdat de taal een gebrekkig instrument is, er is een

onophefbare pluraliteit van denken.

- volgens de postmodernisten bestaat de kennis vooral uit gedachteconstructies. De

“waarheid” als zodanig bestaat niet als zodanig.

- men relativeert de mogelijkheid om in te grijpen o.w.v. een doel. Dit beperkt de

mogelijkheden tot de maakbaarheid. Men begrijpt dat de vooruitgang ook slecht

relatief mogelijk is en dus ook begrensd.

- men denkt niet meer dat men via de kunst de wereld kan verbeteren (kampbeulen

van nazi-Duitsland konden na een werkdag nog steeds van klassieke muziekgenieten).

7

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 8/57

=> In beeldende kunst zien we ook nieuwe stijlen ontstaan zoals deconstructie (A.

Warhol).

=> Postmoderne filosofie is zeer controversieel – men leverde diverse kritiek op de

wetenschappen (fenomenologen Husserl, Heidegger, Wittgenstein, Lyotard).

Volgens hen doet de relativering van de wereld fragmentatie ontstaan, waardoor de

wereld als ding op zich niet meer bestaat – elkeen leeft in zijn eigen “fragment” van

werkelijkheid.

=> 3 problemen die de postmodernisten in de filosofie inzien:

1.) Het “lege nest-syndroom” – de dochterwetenschappen van de filosofie hebben

zich zelfstandig als de moeders van alle wetenschappen gedragen.

2.) Vooruitgang van de aparte wetenschappen, heeft de onderlinge communicatie

moeilijk gemaakt. Wat rest als taak voor filosofie? Moet ze wetenschapsfilosofie

worden?

3.) De samenleving is verdeeld in 3 grote stromingen die een nadelig effect hebben

op de wereld en op de mens. De economie reduceert alles tot koopwaar; de

wetenschap maakt alles tot objecten die kunnen worden onderzocht en de mens

wordt een middel om de wetenschap te ontwikkelen; de techniek maakt de mens tot

het verlengstuk van de wetenschap en techniek, waardoor de afhankelijkheid

ontstaat.

- Filosofie rest niets meer dan kritiek te leveren op de maatschappij en te hopen de

emancipatie van de mens t.o.v. wetenschap en techniek te bewerkstelligen.

17. Nihilisme – is een filosofische visie die zegt dat niet allen het bestaan geen

betekenis en waarde heeft, maar dat er ook geen betekenis aan te geven is.

Nihilisme wordt vaak verbonden met de Duitse filosoof F. Nietzsche, die het als eerst

bestudeerde. Hij verwierp het bestaan van elke perfecte bron van het absolute en

transcendentale waarden. Nietzsche zelf had een vrij gecompliceerde verhouding

met het nihilisme blijkt o.a. uit zijn uitspraak dat “waarheden zijn illusies, waarvan we

vergeten zijn dat ze dat zijn”. Volgens Nietzsche wordt nihilisme gekenmerkt door:

- ongeldigheid van moraal: morele waarden hebben geen absolute waarde, moraal is

subjectief.

- ongeldigheid van waarheid: waarheid is subjectief en objectieve eeuwige

waarheden zijn niet kenbaar.- er is geen God: eeuwige macht bestaat niet, de mens is alleen.

8

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 9/57

- eeuwige herhaling: de geschiedenis heeft geen doel.

=> Door Übermensch te worden kan de mens uit het nihilisme ontstaan.

18. Religie – is één van de vormen van de zingeving, of het zoeken naar 

betekenisvolle verbindingen etc. waarbij meestal een hogere macht of Opperwezen

centraal staat. In bredere zin, duidt dit term op een meer algemene vorm van

spiritualiteit met betrekking tot de zin van het leven in relatie tot essentie of entiteit.

Het gaat daarom niet noodzakelijk om een identiteit, een persoon. Religie is een

menselijk verschijnsel dat zijn oorsprong vindt in het bewustzijn van zijn

eigenstandigheid. Een individu is gedoemd eenzaam te zijn, met behulp van religie

probeert hij zich te verbinden met de ander en de wereld en probeert een verklaring

te bieden voor deze “breuk”. Religie kan dus enerzijds gezien worden als een poging

van de mens de wereld en zijn bestaan te verklaren en anderzijds om een mystieke

ervaring te herbeleven, om zich verbonden te voelen met een medemens. Om van

religie te spreken hoeft men geen god te aanbieden, bv. een discotheek is ook een

religieus gebeuren.

19. Godsdienst – woorden “godsdienst” en “religie” worden vaak samen of door 

elkaar gebruikt terwijl ze niet zelfde betekenis hebben, ook al zijn ze met elkaar 

verbonden. Godsdienst is een religie, maar religie is niet noodzakelijk godsdienst.

Godsdienst ontstaat, wanneer er zich gebruiken en rituelen ontwikkelen rond een

religie, met als doel om samen een “hogere wezen” te aanbieden, waarin men

gelooft. Wanneer er zich ook nog specialisaties tussen de verschillende

geloofbeoefenaars ontstaan, krijgt men een Kerk. Om van een religie te spreken

heeft men geen godheid nodig, men hoeft zich slechts “verbonden”, door 

bijvoorbeeld gelijkaardige interesses, (maar daarom niet “onderworpen” aan een

god) te voelen als een groep. Voorbeeld van een religie is Boeddhisme. Een

voorbeeld van een godsdienst is christendom.

20. Projectie – is een term uit de psychologie, die door o.a. Freud bestudeerd werd.

Volgens hem hangt het begrip “schaduw” zeer nauw met het begrip projectie.

Projectie is een soort “afweermechanisme” tegen de negatieve emoties en ons eigentekortkomingen, die we niet willen erkennen als de onze. Door deze “schaduwzijde”

9

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 10/57

op een ander te projecteren, verlegt men ons innerlijk conflict en dus ook de oorzaak

van onze negatieve gevoelens. Een passend citaat hierbij zou die van F. Nietzsche

zijn: “Hij die met monsters vecht, moet er op toezien dat hijzelf geen monster zal

worden. En als je maar te lang in de duisternis staart, zal de duisternis ook in jou

staren.”

C.G. Jung (Zwitserse psychiater en psycholoog; grondlegger van de analytische

psychologie; had veel respect voor Freud, maar ook vele twijfels over zijn denkbeeld

dat neurosen allemaal te herleiden zijn tot seksuele trauma’s of seksuele verdringing;

Jung beschreef Freud als een dogmatische kerkvader en niet als een

wetenschapper) definieert ook de verliefdheid als een “projectie”, nl. de projectie van

 je eigen tekortkomingen op de ander. Dit uit zich bv. in een klein persoon die graag

een groter en sterker persoon naast hem/haar heeft om zich beschermd te voelen.

Projectie is geen onbekend fenomeen en dit blijkt goed uit de uitdrukkingen zoals:

“Wat je zegt dat ben je zelf”. Maar projectie is veel meer. Zo stellen sommige

hedendaagse filosofen dat zo goed als alles in de wereld bestaat uit onze projecties.

Volgens hen kan men niets bekijken zonder het op een of andere manier te

beïnvloeden. Volgens de filosofen bestaan vele objecten (zelfs situaties) niet voor ze

door een bewustzijn (een persoon bv.) worden waargenomen. Hierbij projecteert het

bewustzijn zijn opvattingen op datgene wat het waarneemt en schept zo zijn eigen

werkelijkheid, maakt haar minder objectief. Op die manier is alles een projectie en

een mens is een projecterend wezen, dat elke moment van zijn werkelijkheid schept.

21.Vervreemding – is een begrip dat door K. Marx en Hegel (en Feuerbach) werd

voorgesteld en dat betekent da de mens zich niet meer één voelt met de

maatschappij en zijn werk. Volgens Marx is vervreemding te wijten aan het

kapitalistisch systeem. Volgens Marx is de vervreemding ontstaan omdat er een

verschil bestaat tussen de arbeiders en de kapitalisten.

=> Arbeider controleert het productieproces niet, maar wordt gecontroleerd. Hij

verkoopt zijn arbeid => Een grote deel van de meerwaarde gaat verloren, omdat de

arbeider er geen voldoening aan beleeft om deze zaak te produceren => Er is geen

creativiteit meer toegestaan, omdat de arbeider de wil van de kapitalist volgt.

=> Men vervreemdt zich ook van de maatschappij omdat de sociale contacten steeds

beperkter worden en het financieel aspect steeds belangrijker.

10

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 11/57

Volgens Hegel is het “ander” gewoon een ontwikkeling van het “zelf”. Hegel legde

ook nadruk op de volledige onderwerping van het individu aan de arbeidsdeling in

een kapitalistische samenleving, waardoor de menselijke ontwikkeling wordt

onderdrukt. De mechanisering die bedoeld is om de mens van zijn werktuigen te

bevrijden, maakt hem nog meer tot een slaaf. De mens vindt zichzelf niet meer terug

in de wereld die hij gemaakt heeft, waardoor ook zijn gedachten afstand nemen van

de realiteit. Dit leidt tot een “ongelukkig bewustzijn” en frustraties.

Men spreekt over “zelfvervreemding”, waarbij de mensen zichzelf in de abstracties

verliezen

22. Ideologie – is een geheel van ideeën over een bepaald aspect van het leven

(neem bv. politiek of economie). Ideologieën kunnen ook zeer algemeen van aard

zijn. De meeste ideologieën zijn totalitair (geloven een uiteindelijk antwoord op bijna

alle menselijke vragen en problemen gevonden te hebben) of worden door hun

aanhangers zo beleefd en ervaren. Vele menselijke groepen zijn gebaseerd op en

rond een bepaalde feitelijke ideologie, dat bewijst dat mensen sociale wezens zijn.

Godsdienst is een ideologische vorm, net als de wetenschappen, de kunsten en de

filosofie.

23. Immanent – van “immanentie” is een term dat veel in de theologie wordt

gebruikt, wanneer men het over God heeft. Bv. “immanentie van God” betekent dat

God constant dicht bij ons aanwezig is als een innerlijke drijvende kracht, waar de

gehele schepping mee doordrongen is. Deze staat tegenover de “transcendentie van

God” – Hij staat ver van ons.

Immanentie betekent ook dat God de schepping en de gebeurtenissen tot nu toe wil

en zal beïnvloeden – deïsme (God is na de schepping niet meer actief aanwezig). In

de filosofie heeft de term “immanent” van Scotus een evolutie gekend waardoor het

is komen los te staan van de theologie. Voor Hegel is de “wereldgeest” een

immanente ratio. Immanentie bij Marx impliceert het noodzakelijke bestaan van het

“kwaad” onder de vorm van de klassenmaatschappijen, dat nodig is om de

menselijke krachten te bundelen en klaar te maken voor het communisme.

 

24. Monisme – vanuit het filosofisch standpunt gezien is “monisme” een overtuigingdat er maar één iets bv. werkelijkheid bestaat. Deze term werd door Ch. Wolff 

11

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 12/57

geïntroduceerd. Dit begrip gebruikte men vooral in de ontologie, waarbij het

betekende dat er slechts één zijnde is (substantieel monisme). Er bestaat ook

attributief monisme, dat zegt dat er slechts één soort zijnde is. Bijvoorbeeld

Parmenides is ook een filosoof die maar één zijnde erkende, dat onveranderlijk en

ondeelbaar is. Attributief monisme (hierbij ook fysisch monisme) vindt men

bijvoorbeeld bij de atomisten voor wie alles uit atomen bestond – kleine ondeelbare

stukjes materie. Spinoza die zegt dat het universum één goddelijk geheel is, is een

monist. Voor hem is alles één, maar bestaat uit een ontelbaar aantal aspecten,

waarvan men maar enkele kent.

Monisme is een vorm van denken, waarbij men stelt dat het lichaam en de geest één

geheel vormen. Aristoteles was bijvoorbeeld een monist.

25. Materialisme – herleidt al het in de werkelijkheid aanwezige tot materie. Vanuit

wetenschappelijk perspectief worden de objecten tot materie gereduceerd. Soms

bedoelt men met “materialisme” ook een houding die elke filosofie verwerpt. Een

materialist gaat ervan uit dat we alle fenomenen die zich in de wereld voordoen

uiteindelijk het best kunnen verklaren door ervan uit te gaan dat alles in die wereld

zich gedraagt volgens een samenhangend geheel van wetten die men inde

natuurwetenschappen bestudeert. Het materialisme is een monisme; dat betekent

dat er 1 samenhangend geheel van objecten en wetten bestaat. Wanneer een

materialist met een reeks fenomenen te maken heeft zal hij proberen te zoeken hoe

die een plaats kunnen vinden in dat samenhangend geheel van de

natuurwetenschappen. De basismotivering van een materialist is zijn opvatting over 

wat een verklaring is. Een verklaring is des te krachtiger, naarmate het blijkt dat men

een steeds groter aantal fenomenen uit een eenheidstheorie kan afleiden. In de loop

van de wetenschappelijke ontwikkeling werd dit bevestigd. Tegenover het monisme

staat dualisme dat zegt dat er behalve de natuurwetenschappelijk verklaarbare

dingen ook andere – geestelijke dingen, - bestaan die eigen wetmatigheden hebben.

26. Naturalisme – is een filosofische stroming die verdergaat op het materialisme en

die de wereld als een natuurlijk gebeuren ziet. Naturalisme probeert een strikt

“natuurlijke” interpretatie van de werkelijkheid te geven. “Bovennatuurlijke”

verklaringen worden zoveel mogelijk uitgesloten. In de wetenschappen is menvoornamelijk aanhanger van het naturalisme. Wanneer men bijvoorbeeld een

12

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 13/57

naturalistische visie heeft op ethiek, is men van mening dat men waardeoordelen

(uitspraken over wat is “goed” of “kwaad”), uit feiten afleiden kan, die eventueel

wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld. Het betreft dan vooral de feiten die

over de menselijke natuur handelen. Zo kan een naturalist redeneren, dat gezien de

mens een sociaal wezen is, is het goed om een sociaal gedrag te vertonen en dat

asociaal gedrag slecht is. Volgens D. Hume is dit soort redenering een

droogredenering is.

27. Postulaat – is een ander woord voor een “axioma”. Er zijn bijvoorbeeld “De 5

postulaten van Euclides”, waarmee de grondslagen van de meetkunde worden

gelegd. (Bv. “Alle rechte hoeken zijn congruent”, “2 punten kunnen door een rechte

lijn worden verbonden” etc.)

28. “Vernuft” – is “rede”, het staat voor het menselijk denkvermogen. In de ME

filosofie (navolging van Aristoteles) was dat het vermogen dat de mens van de dieren

onderscheidde. De Rede nam een belangrijke plaats in de Verlichting. Het zuivere

gebruik van verstand en rede zal volgens de verlichtingsfilosofen leiden tot een

Verlichte samenleving. I. Kant maakt is zijn “Kritik de reinen Vernuft” een

onderscheid tussen het vermogen van de rede en het vermogen van het verstand.

Het verstand, zo zegt Kant, is het “vermogen der regels” ofwel het “vermogen om

middellijke afleidingen te maken”.

29. Fenomenologie – is een stromin in de filosofie die van de directe intuïtieve

ervaring van de verschijnselen (fenomenen) uitgaat en zo de essentie van deze

ervaringen probeert af te leiden. Fenomenologie is vooral gebaseerd op E. Husserl

en wordt gezien als kritiek op de vervreemding van de mens. Door de rationalisering

en ontheiliging van de wereld, is men een belangrijke en voor de hand liggende bron

van informatie kwijt nl. de informatie die men via de directe waarneming van de

wereld verkrijgt. Husserl verzette zich met zijn fenomenologie tegen het empirisme

en het rationalisme. Volgens hem zijn noch de ervaring, noch de rede de ware bron

van kennis.

Husserl werkte “fenomenologisch reductief” – een onbevooroordeelde benadering

van de wereld, zonder deze enige interpretatie te geven, waarbij de wereld zelf eenfenomeen werd. M. Heidegger ontwikkelde deze fenomenologische gedachte verder.

13

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 14/57

In de natuurwetenschappen spreekt men van een fenomenologie, wanneer men een

verschijnsel zo grondig en nauwkeurig mogelijk probeert te beschrijven, maar niet

meer. Men formuleert hierbij geen theorieën van de waargenomen verschijnselen.

Men spreekt ook van de “fenomenologie van de religie” waarbij het principe is om

geen oordeel te geven over het te beschrijven fenomeen. Men probeert alleen een

verklaring van dat fenomeen te geven. Men beschrijft alle a.h.v. de categorieën om

op die manier beter te kunnen vergelijken zonder dat er een discussie over het

waarheidsgehalte zal ontstaan. De neutraliteit van deze aanpak is ook zijn grote

voordeel.

30. Regulatief – het begrip “regulatief” wordt door I. Kant gebruikt om zijn ideeën

aan te duiden, hij noemt ze ook “regulatieve beginselen”. Dit betekent dat de rede

leidt het verstand op eenzelfde manier als verstand de zinnelijkheid. De rede geeft

het verstand alleen de “regels” die zeggen hoe het tewerk moet gaan (daarom

“regulatief”). De ideeën zijn voor Kant niet hetzelfde als voor Plato. “Het vermogen

van de ideeën” is voor Kant de “rede”. De rede is “het vermogen tot gevolgtrekken” –

het verstand vormt begrippen en verbindt ze tot oordelen. De rede verbindt oordelen

tot conclusies en is in staat om uit een of meer stellingen een nieuwe af te leiden. De

rede maakt onze kennis nog meer één.

Kant onderscheidt: de kosmologische idee (idee van de wereld), theologische idee

(idee van de God) en psychologische idee (idee van de ziel). De ideeën zijn hierbij

slechts de voorschriften voor wat “moet”. Zij wijzen ons de richting naar het oneindig

liggende doel. Kant toont aan dat deze ideeën “gedacht” kunnen worden en

noodzakelijk voortkomen uit het gebruik van de rede.

31. Noumenaal – noemt I. Kant de ideeën die de laatste rationele principes – Ik,

Wereld, God. Er moet volgens Kant onderscheid worden gemaakt tussen de echte

“noumenale” werkelijkheid van dingen zoals er op zichzelf bestaan, het Ding an sich

en anderzijds de fenomenen. De “fenomenale” werkelijkheid is de werkelijkheid zoals

die zich aan ons voordoet. Het komt erop neer dat men eindeloos kan abstraheren,

maar er is 1 ding dat niet weggedacht kan worden, zonder de voorstelling zelf te

doen verdwijnen, nl. haar uitgebreidheid in de ruimte. “Ruimte” is een “vorm” de

verschijnselen die de zintuigen aan ons voorleggen, gebonden worden. Wanneer dezintuigen ons indrukken verschaffen, moet er iets bestaan dat van buiten af op hen

14

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 15/57

inwerkt. Meer kan men niet over dit “iets” zeggen, want men kan nooit de grens

overschrijden van dit “iets” die zich voordoet in de vorm waarin mijn zintuigen het me

aanreiken. Want achter het verschijnsel staat het ding op zichzelf en die kan ik nooit

weten. De dingen zijn voor ons anders toegankelijk dan als verschijning.

32. Fenomenaal – i.v.m. dit begrip spreekt I. Kant over de “fenomenale

werkelijkheid” – de werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet. Dit is de enige

werkelijkheid waarover we ons gefundeerd kunnen uitspreken omdat ons

kenvermogen het ons mogelijk maakt. Buiten de grenzen van ons kenvermogen zijn

we gewoon niet in staat om te spreken of te oordelen. Als men het toch doet,

veroorzaakt men verschrikkelijke contradicties (antinomieën). Bv. “God is de oorzaak

van alles” – deze uitspraak in volgens Kant contradictorisch, want we willen iets

beweren over God, maar kunnen het slechts hebben over God zoals we die ervaren

en dat is niet zelfde. Door over iets te spreken wat geen ervaringsinhoud is, holt het

verstand zijn eigen grenzen voorbij.

33. “Copernicaanse revolutie” – N. Copernicus heeft de wereld en de

natuurwetenschappen radicaal verandert door te doen, wat niemand anders vóór 

hem heeft gedurfd te doen, nl. te beweren en er ook van uit gaan dat de aarde een

lichaam is dat om de zon wentelt en ook rond zijn eigen as draait. Hij is de

grondlegger van het Heliocentrisme. Hij plaatste de zon in het centrum i.p.v. de

aarde. Het onderzoek dat Kant heeft gevoerd rond de natuurwetenschap en meer 

precies rond de vraag “Hoe is zuivere natuurwetenschap mogelijk is?” (2de

grondvraag van de “Kritiek”) is in zijn uitkomst te vergelijken met die van Copernicus.

Het is een revolutie. M.b.v. de transcendentale analytica komt hij tot de conclusie dat

de wetmatige ordening van de natuur komt daaruit voort, dat ons verstand de

verschijnselen volgens de in verstand zelf gelegen normen onderling verbindt. “De

mens is de wetgever van de natuur!” Ons denken maakt de natuur, daarom kan men

zeggen dat onze kennis zich niet naar de voorwerpen richt, maar dat de voorwerpen

zich naar onze kennis rechten.

Naar aanleiding van zijn onderzoek zegt Kant zelf: “Tot nu toe nam men aan dat

onze kennis zich naar haar voorwerpen moet richten; maar alle pogingen om

daarover a priori door begrippen iets uit te maken, leden onder deze veronderstellingschipbreuk. Laten we daarom eens proberen of we de opgaven die de metafysica

15

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 16/57

ons stelt misschien beter meester kunnen worden als we aannemen dat de

voorwerpen zich naar onze kennis moeten richten...”

34. Idealisme – (1) Plato is degene die onrechtstreeks deze term gebruikte, toen hij

over de “Ideeënleer” het had. De kenmerken van idealisme zijn:

- Het benadrukken van universalia

- Het benadrukken van de werkelijkheid van de dingen zelf 

=> Plato ziet de ideeën of begrippen als realistisch = begripsrealisme.

(2) Bij Kant spreken we over kritisch of transcendentaal idealisme. D.w.z. dat het

verstand een ordenende en regulatieve functie krijgt bij het verwerken van de

ervaringen. Hij gaat uit van “dingen” die buiten ons bestaan en de zintuigen kunnen

prikkelen maar waarover niets gezegd kan worden. Zijn idealisme betreft niet het

bestaan van dingen maar de (on)mogelijkheid om dingen weer te geven in ons

bewustzijn zoals ze zelf zijn.

(3) Bij Hegel spreekt men van het absolute idealisme – het “zijn” wordt weer 

teruggebracht tot de idee terwijl de ontwikkelingen daarvan de verschillende vormen

van waarneembare werkelijkheid veroorzaakt. Het “zijn” is nooit een “niet-zijn”, want

het ontwikkelt zich en “wordt”, het is ook absoluut want daarbuiten is er niets.

35. Transcendentaal – is voor Kant alle kennis die zich die zich niet zozeer met

voorwerpen bezig houdt, als wel met de manier waarop we voorwerpen kennen en

met de vraag in hoeverre die kennis a priori mogelijk moet zijn. Dat betekent dat we

niet anders kunnen dat op deze vormen van kennis te vertrouwen als zeker, want ze

zijn noodzakelijke voorwaarde voor onze kennis. Zonder deze vormen is men niet in

staat om kennis op te doen. Wie het bestaan ervan niet aanvaardt, moet bijgevolg

zijn kenvermogen zelf laten varen. De vormen zijn inherent aan ons kenapparaat, ze

zijn ons gegeven en worden daarom a priori genoemd.

36/37 “Interne bemiddeling” (meditatie) – “Externe bemiddeling” – R. Girard

onderscheidt deze twee soorten bemiddeling. Wanneer de afstand tussen model en

subject voldoende groot is, is het onmogelijk dat beiden rivalen of concurrenten

worden. In dat geval spreekt men over externe bemiddeling. Wanneer de afstand zo

klein is dat model en subject elkaar het object kunnen betwisten, spreekt men over 

interne bemiddeling. Afstand is hierbij geen fysieke of ruimtelijke afstand, maar geestelijk afstand waardoor iemand niet het object wil verlangen dat een potentieel

16

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 17/57

model heeft. Wanneer de afstand klein is, kan het oorspronkelijke model op zijn beurt

het verlangen dat hij aan het subject gesuggereerd heeft imiteren. Dit maakt het

verlangen van het oorspronkelijke model sterker. En dan volgt het verlangen van het

oorspronkelijke subject dat ook weer sterker wordt. Zo ontstaan een escalatie van

verlangen naar object. Subject en model zijn zodanig gefascineerd door elkaar in hun

verlangen naar het object dat ze rivalen worden. Door steeds toenemende imitatie

van elkaar, worden ze steeds meer aan elkaar gelijk.

Girard argumenteert ook dat het object steeds minder belangrijk wordt als de strijd

tussen de rivalen escaleert. De rivalen hebben in hun strijd een illusie dat een

essentieel verschil hen scheidt, terwijl ze eigenlijk volkomen een elkaar gelijk zijn

door de imitatie die haar hoogtepunt bereikt.

38. Utilitarisme – ontstond ongeveer in het midden van de 19e E toen er een poging

werd ondernomen om het politieke en economische liberalisme in overeenstemming

te brengen en beiden filosofisch te onderbouwen. Utilitarisme werd hierbij als

uitgangspunt gebruikt, waarbij als ideaal geldt het grootste geluk voor het grootste

aantal. Tegen de feiten in, bleef men dus overtuigt dat het vrije marktmechanisme de

grote massa uiteindelijk te goede zal komen. Utilitarisme is begonnen met D. Hume.

Het is een consequentialistische theorie, waarbij de juiste handeling die handeling is,

waarvan het resultaat het meeste nut oplevert voor iedereen die door de handeling

wordt geraakt (voor een zo groot mogelijk aantal mensen). Het tegengestelde begrip

is moreel egoïsme (alleen gevolgen voor degene die handelt).

39. Prudentialisme – is een opvatting dat men het verstandigst en het meest moreel

is, als men het eigenbelang nastreeft. Het hanteert hierbij een meerzinnige eb

ambigue opvatting vat rationaliteit:

- Het is verstandig je eigenbelang na te streven (ethisch egoïsme)

- Het is verstandig passende middelen te kiezen om dit te bereiken (instrumentele

rationaliteit)

- Het is verstandig volgens morele principes te leven

Volgens Hobbes zijn mensen in hun natuurtoestand elkaars vijanden. De mens

vreest de ander. Maar zijn verstand leert hem, dat hij beter verdragen sluit met de

ander. Door een deel van zijn eigen vrijheid af te geven aan een autonome macht,slaagt hij erin de eigen doelstelling te realiseren.

17

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 18/57

=> Uitgangspunt van prudentialisme is het eigenbelang van het subject. De mens is

van nature egoïst. Daarom meent de prudentialist kunnen we andere principes niet

volgen, deze zouden toch slechts hypocriet voorkomen.

(1) De bevrediging die door altruïsme krijgen, is niet o.w.v. de eigen bevrediging,

maar we ondervinden achteraf bevrediging.

(2) Elke tegenkanting tegen de prudentialistische mening, wordt door de

prudentialist gezien als bewijs van zijn eigen theorie, nl. alle kritiek op het

prudentialisme is het bewijs van de hypocritische houding van de mens.

=> Als iedereen zijn eigen belang nastreeft, zal het uiteindelijk de gehele

maatschappij te goede komen.

(1) B. de Mandeville: “Ondeugden van de enkeling zijn weldaden van het

algemeen welzijn.” Zonder drankzucht geen herbergen etc.

(2) A. Smith: “Invisible Hand”.

Prudentialisme is eerder een leefregel en moeilijk coherent te funderen, omdat de

gegeven argumentaties zijn onhoudbaar.

40/41/42. “Kennis van de 1ste soort” – “Kennis van de 2de soort” – “Kennis van de

3de soort” – volgens Spinoza zijn er 3 soorten kennis:

(1) “Van de 1ste soort” – berust uitsluitend op de voorstelling van een bepaalde

lichaamstoestand, die de aanwezigheid van de uitwendige voorwerpen in

zich sluit. Het bewustzijn bij deze kennis is passief, zijn inhoud wordt door de

indrukken van buiten af bepaald. De kennis van de 1ste soort is ervaring of 

waarneming, niet meer.

(2) “Van de 2de soort” – schrijft aan uitwendige voorwerpen bepaalde

eigenschappen toe die in het bewustzijn, als voorstelling van het lichaam,

van nature aanwezig zijn. in het verstand is derhalve het bewustzijn actief 

werkzaam. Daar ontwikkelt de inhoud uit zichzelf.

(3) “Van de 3de soort” – dit is intuïtie, hierbij gaan het verstand iedere zintuiglijke

ervaring te boven.

43. Coherentietheorie – is een term afkomstig uit de wetenschapsfilosofie die bij de

rationalistische denkers zoals Descartes en Kant hoort. Deze theorie houdt in dat

een uitspraak wetenschappelijk waar is wanneer deze in overeenstemming is meteerdere uitspraken van de wetenschapper zelf en de andere wetenschappers. Het

18

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 19/57

waarheidsgehalte van de uitspraak wordt bepaald a.h.v. de andere eerder gedane

uitspraken en geldende meningen over bv. de preciesheid van de gebruikte

apparatuur en haar geschiktheid voor deze metingen.

44. Genetisch-constructief - de filosofische methode van Spinoza wordt genetisch-

contructief genoemd omdat zijn denken de orde waarin de dingen zijn ontstaan

herhaalt. Binnen de orde van denken reconstrueert hij het ontstaan van de dingen

zoals ze in het Zijn zijn ontstaan. Hij stelt een parallellie tussen logische en

ontologische denken als axioma voor. En stelt dat het denken de orde herhaalt

waarin de dingen in de werkelijkheid zijn ontstaan. De overeenkomst tussen denken

en werkelijkheid bewijzen is volgens hem onmogelijk, daarom is dit axioma nodig. Dit

betekent dat wanneer men in de juiste richting denkt, men binnen de orde van het

denken het ontstaan van de dingen in de zijnsorde reconstrueert.

45. Causaliteitsbeginsel – is een beginsel dat zegt dat er een verband bestaat

tussen 2 verschijnselen, waarbij de ene de “oorzaak” is van de andere, het “gevolg”.

Als die verband noodzakelijk is, dan spreken we van een wetmatigheid.

Causaliteitsbeginsel hangt samen met de mechanisering van de natuur. Men wordt

steeds minder geïnteresseerd is in de Aristotelisch-scholastieke oorzaken: stof-,

vorm- en doel-oorzaak. Men vindt nu dat de oorzaken buiten het veroorzaakte dienen

te liggen, waardoor stof en vorm niet meer als echte oorzaken maar als

voorwaarden. Men stelt geen vraag naar “omwille waarvan” een steen valt, dit

interesseert ons niet echt meer. Als gevolg van de mathematisering van de natuur 

werd de causale relatie tussen oorzaak en effect steeds meer als een logische

implicatie beschouwd: effecten (gevolgen) volgen even noodzakelijk uit de oorzaken,

als conclusies uit de premissen. De werkoorzaak wordt als een noodzakelijke en

voldoende grond voor een verklaring van een gebeurtenis opgevat. Deze

mechanisering had ook een fundamentele reductie van het natuurbegrip tot gevolg:

datgene wat binnen de natuurwetenschappelijke verklaring als relevant verschijnt,

wordt als het werkelijke beschouwd. Men beseft dat natuur te begrijpen valt a.h.v. de

mechanische principes (Descartes geeft in zijn “Principia Philosophiae” in 1644 er 

een uitgebreide uitleg over). Wanneer men de natuur op de juiste, mathematische

manier ondervraagt, bekomt men schitterende, juiste antwoorden.

19

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 20/57

46. Analyse – deze term is verwant aan de term “analytisch”, dat “oplossen”,

“ontleden”, “uit elkaar nemen” betekent in het Grieks. Analyse is het ontleden van

een geheel in zijn bestanddelen, van een mengsel in de samengestelde elementen

of van een begrip in zijn kenmerken. Het tegenovergestelde van analyse is synthese.

Analytische filosofie is een vorm van filosofie die dominant is in de Angel-Saksische

wereld die ook bekend is onder de naam van taalfilosofie. Deze is begin 20ste E

ontstaan in Engeland als een filosofische stroming die sterke nadruk legde op de

analyse van het filosofisch taalgebruik, omdat men ervan overtuigd was dat de

filosofische problemen uit wazige en onduidelijke taalgebruik voortkwamen en dus

eigenlijk “schijnproblemen” zijn. B. Russel is één van de geestelijke vader van deze

visie. Hij schreef in zijn “Tractatus Logico-Philosophicus”: “Wat gezegd kan worden,

kan duidelijk gezegd worden; en waarover men niet kan spreken, daarover moet men

zwijgen…” Dit werk van Russel gaf een, aanleiding tot het Logisch positivisme

(verwant met Wiener Kreis). Achter de analytische filosofie is er een grote aantal van

verschillende stromingen zoals logisch atomisme, logisch empirisme en “ordinary

language philosophy”.

47. Synthese – is het tegenovergestelde van “analyse”. Meestal wordt een analyse

gevolgd door een synthese, waarbij men van de losse stukken weer een

samenhangend geheel wil maken.

48. Correspondentietheorie – wanneer de waarheid begrepen wordt als

correspondentie tussen het ding en het verstand, zoals T. van Aquino dat deed, dan

kan men van een “correspondentietheorie” spreken. Filosofen hebben verschillende

theorieën bedacht over waarin de waarheid van een uitspraak nu eigenlijk bestaat.

Correspondentietheorie is er één van: “waarheid is correspondentie van een

uitspraak met buitentalige feiten – bepaalde standen van zaken in de werkelijkheid.”

De veronderstelling van deze theorie is dat er onafhankelijk van onze gedachten een

werkelijkheid bestaat. Een probleem voor de correspondentietheorie zijn “onware”

zinnen. Als “ware” zinnen corresponderen met feiten, waar corresponderen de

“onware” zinnen dan mee? Volgens de tegenstanders van de correspondentietheorie

is het niet mogelijk om na te gaan of de zinnen met de werkelijkheid of de feiten

corresponderen. Over de “echte” werkelijkheid weten we namelijk niets; we kennende werkelijkheid alleen zoals die zich aan onze zintuigen voordoet. Volgens deze

20

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 21/57

filosofen is een zin waar als hij logisch samenhangt met een systeem van andere

zinnen. Elke zin is in deze opvatting een lid van een verzameling zinnen die via

logische regels met elkaar samenhangen – Coherentietheorie. Volgens deze theorie,

controleer je de waarheid van een zin door de samenhang te toetsen. Men zou

kunnen zeggen dat de correspondentietheorie vooral de waarheid van a posteriori

uitspraken beschrijft en de coherentietheorie de waarheid van a priori uitspraken.

Ook bij Descartes zien we deze theorie terug. Hij zegt dat het Gods waarachtigheid

is die de correspondentie waarborgt tussen de inhoud van het “cogito” met het

buitenwereld.

49. Correspondentieprobleem – deze is afkomstig van Descartes en staat voor het

probleem tussen denken en werkelijkheid, waarbij hij zich afvraagt hoe we met

zekerheid kunnen bewijzen dat:

- Aan ons denken “iets” (een object) kan beantwoorden in de werkelijkheid?

- Dat dat “iets” is wat we denken dat het is? – Want misschien is God een “malin

génie” die ons bedriegt, waardoor alles wat we zien slechts een door Hem

geschapen en aan ons voorgelegde illusie?

50. “Universele en methodische twijfel” – deze twee begrippen zijn afkomstig van

R. Descartes. Als wiskundige zag hij, dat men in de wiskunde en die takken van de

natuurwetenschappen die wiskundige basis hebben vrij makkelijk tot een

overeenstemming kwam. Hieruit beslot hij dat wanneer men over de totaliteit van de

wereld een ware kennis wil hebben, moet men zich op de methodes van de

wiskunde beroepen. Dit betekent dat men geen dogmatische vooropstelling mag

hebben, maar van de begrippen en axioma’s moet vertrekken die duidelijk, klaar en

eenvoudig zijn. Uit deze axioma’s moet men deductief stellingen afleiden. Om van

een onbetwijfelbaar vertrekstandpunt te hebben, gebruikt hij zijn “Methodische

twijfel”. Hij twijfelt aal alles. Men als gevolg dat men afstand doet van alle gangbare

opvattingen en kan men geen enkele externe autoriteit nog aanvaarden.

Maar wanneer men aan alles twijfelt – “Universele twijfel”, - kan men niet twijfelen

aan het feit dat men twijfelt, vandaar “Je pense donc je suis”. Het bestaan van het

“kennende subject” of “res cognitas”, is dan ook onbetwijfelbaar. Evenmin kan men,

volgens Descartes, aan het bestaan van een volmaakt wezen – God – twijfelen.

21

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 22/57

51.”Mathesis Universalis” – is afkomstig van Descartes. Mathesis Universalis

betekent dat alleen mathematische methode tot de ware kennis en daarom zou

moeten op alle domeinen van de menselijke kennis. Hierdoor zou een universele en

zekere wetenschap worden opgebouwd. De toepassing van deze visie van

Descartes is niet op alle vlakken even succesvol geweest. Toch heeft ze een groot

invloed gehad binnen de wiskunde zelf. Doordat de nieuwe symbolische algebra in

de meetkunde, heeft Descartes bijgedragen tot het ontstaan van de analytische

meetkunde. Dit heeft bijgedragen tot de meest essentiële vernieuwingen in de

wiskunde ooit.

52. “Probleem van de brug” – dit betreft de vraag hoe is het aan te tonen dat de

voorstelling in het bewustzijn gelden voor de objectieve werkelijkheid? De zekerheid

van Descartes rust op 2 pijlers: (1) de onbetwijfelbare ervaring dat men feitelijk denkt,

en (2) het onbetwijfelbare inzicht dat het, juist voor zover hij feitelijk denkt,

noodzakelijk is dat hij bestaat. De ware ideeën zijn de ideeën die “clair” (waarvan we

duidelijk bewust zijn) zijn en “distinct” (nauwkeurig bepaalde ideeën). De

noodzakelijke waarheden zijn waarheden waarvan het tegendeel onmogelijk is en die

alleen door de ratio gekend kunnen worden = empirische waarheden. Een

noodzakelijke waarheid betekent niet dat iets bestaat (bv. som van de hoeken van

een driehoek is 180°, betekent niet dat dit driehoek echt bestaat).

53. Empirisme – de term “empirisme” is afgeleid van het Griekse woord “empireia”

dat “ervaring” betekent. Het empirisme is een stroming in de kennisleer die stelt dat

alle menselijke kennis voortkomt uit en gebaseerd is op ervaring. Dit betekent dat

empirisme er van uit gaat dat de mens geboren is met een “lege geest” (Tabula

rasa). En dat er geen aangeboren ideeën of begrippen bestaan. De tegenhanger van

het empirisme is het rationalisme, die ervan uitgaat dat de mens aangeboren ideeën

heeft.

Uit het empirisme komen ook de zogenaamde “empirische wetten” voort die van

groot belang zijn in de empirische wetenschappen. Deze pogen tot het gegeven van

onderling samenhangende verklaringen van empirische verschijnselen. Deze

verklaringen zijn ondergeschikt aan wetten. Dit betekent dat wanneer men

bijvoorbeeld een verklaring moeten geven voor de instorting van een brug door demetaalmoeheid en dus ook de verminderde draagkracht, moet er een wet bestaan

22

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 23/57

die bepaalt wanneer een brug voldoende draagkracht heeft en wanneer niet. De

verklaring bestaat dan daarin dat de situatie waarin de brug zich bevond, wordt

vergeleken met de condities die gelden voor de draagkrachtwet van de brug.

De algemene vorm van een empirisch wet is de zogenaamde “alle-zin”. Bv. alle

metalen zetten uit bij verhitting. Ze worden soms ook in een “als-vorm” geformuleerd:

“Als men een metaal verhit, dan zet het uit.” Bij deze 2 de vorm ziet men goed dat de

empirische wetten causale samenhang proberen te stipuleren.

54. Tolerantie – is een sociale, culturele of religieuze context gebruikte term die de

mate aangeeft waarin afwijkend gedrag of leden van een bepaalde groepen niet

worden gediscrimineerd, ondanks hun afwijkend en door de meerderheid

verwerpelijk geachte gedrag (of afwijkende meningen). “Tolerantie” is afgeleid van

het Latijnse “tolerare” – “verdragen”. Noch te veel, noch weinig tolerantie is goed

voor de maatschappij. Men moet een goede middenweg vinden tussen deze 2

uitersten.

55. Nominalisme – de term is ontleed aan het Latijnse “nominalismus” dat op zich

een afleiding is van “nomen” = “naam”, “woord”. Het is een filosofische stroming die

het algemeen begrip opvat als louter een naam. Volgens nominalisme beantwoordt

er aan het algemeen begrip (Universalia) geen objectieve werkelijkheid die in het zijn

van de dingen zelf ligt. Het nominalisme is een reactie op het “realisme” (=algemene

begrippen beantwoorden aan objectieve werkelijkheid). Het nominalisme is door 

Roscellinus (11e – 12e E) op gang gebracht. Willem van Ockham (13e – 14e E) heeft

in het bijzonder het nominalisme uitgedragen, vooral in reactie op het realisme van T.

van Aquino (gematigd realisme = schrijft aan de algemene begrippen een objectieve

waarde toe maar geen werkelijkheid).

Het nominalisme reduceert weliswaar het vermogen van de rede om tot kennis van

het wezen der dingen te komen, maar gaf ook een aanzet tot de ontwikkeling van de

natuurwetenschappen. Alleen de individuele dingen zijn werkelijk en kenbaar. Kennis

val op die manier samen met de ervaring.

De term nominalisme duidt ook aan de opvatting, die aan de algemene menselijk

begrippen iedere objectieve geldigheid ontzegt. Deze vindt men bij Hobbes, Locke

en Hume.

23

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 24/57

56. “Efficiënte oorzaak” – Humes analyse van het causaliteitsbeginsel impliceerde

dat kennis alleen op basis van waarneming en inductie kon verkregen worden. De

empirische methode moest volgens Hume niet alleen op het gebied van de

natuurfilosofie worden toegepast, maar ook op dat van religie en moraal. Humes

tijdgenoot T. Reid gaf een andere invulling aan het causaliteitsbegrip. Volgens hem,

zijn alle gebeurtenissen hat gevolg van de werkingen van efficiënte oorzaken. Een

efficiënte oorzaak is een wezen dat het vermogen en de wil heeft om een gevolg

voort te brengen. Dit causaliteitsconcept is gekoppeld aan een theïstische visie op de

relatie tussen God en de wereld en hiermee samenhangend, verdedigt hij een

opvatting over natuurfilosofie in de lijn van Newton. Interessant is dat zijn visie op de

causaliteit ook van belang is voor zijn moraalfilosofische opvattingen. Doordat de

menselijke geest zelf een efficiënte oorzaak is, heet hij vrijheid om te handelen en

kan daarmee ook moreel verantwoordelijk worden gesteld voor zijn handelen.

57. Scepticisme – de term is afgeleid van het Grieks “skeptomai” = “aandachtig

rondzien”, “zorgvuldig onderzoeken”. Scepticisme staat voor een houding in de

filosofie die stelt dat de mens zich van elke instemming of oordeel moet onthouden,

aangezien voor elke positie zowel vóór- als tegen-argumenten aangevoerd kunnen

worden. Scepticisme onderscheidt zich van “relativisme”, zover dat laatste de

mogelijkheid van instemming niet uitsluit, terwijl het scepticisme dat wél doet. Tegen

het scepticisme heeft men altijd ingebracht dat het zichzelf tegenspreekt (het stemt

met scepticisme in!) en onuitvoerbaar is (het leven realiseert continu instemmingen).

Het scepticisme wordt uitsluitend aangetroffen in de voor-kritische periode van

filosofie, dus vóór Descartes en Kant (vooral in de Griekse filosofie – Pyrrho).

De ongedifferentieerde verwerping van elke instemming , die het scepticisme is,

vervalt zodra de mogelijkheden van heldere en zekere kennis (Descartes) dan wel de

grenzen van geldige kennis (Kant) vastgesteld zijn.

58. “Kosmologisch bewijs” – volgens dit bewijs wilt men het bestaan van God

bewijzen aan hand van een volmaakte wezen. Het kosmologische bewijs neemt zijn

vertrekpunt in de verwondering over het feit dat er iets is (nl. de wereld) en niet niets.

Omdat deze verwondering veronderstelt dat het bestaan van de wereld contingent is

(en niet logisch noodzakelijk), wordt het Kosmologische bewijs ook wel (in navolgingvan Leibniz) “contingentie” genoemd. Kort samengevat luidt het kosmologisch bewijs

24

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 25/57

als volgt: “als er iets bestaat, moet er eveneens een absoluut noodzakelijk Wezen

bestaan. De term “kosmologisch” suggereert ten onrechte dat het kosmologisch

(“kosmos” en “logos”) godsbewijs niet alleen vanuit het bestaan van de wereld, maar 

ook vanuit de aard van de wereld redeneert. De 3 eerste godsbewijzen van Thomas

van Aquino worden “kosmologische” godsbewijzen genoemd. (1) uit de beweging

naar de onbewogen beweger; (2) uit de oorzakelijkheid naar de onveroorzaakte

oorzaak; (3) uit het contingente naar het oorzakelijke.

59. “Ontologisch bewijs” – Anselmus (11e – 12e E) heeft als eerste een ontologisch

argument voor het bestaan van God geformuleerd, nl. uit het begrip van God (hij is

“degene groter dan welke er niemand gedacht kan worden”) wordt direct besloten tot

het bestaan van God (“hij die bestaat is groter dan degene die alleen maar gedacht

wordt”). R. Descartes heeft het argument opnieuw uitgewerkt in zijn “Meditationes”.

De ideeën die het denkende “ik” in zichzelf aantreft, zouden alle door dat zelfde “ik”

zelf geproduceerd kunnen worden, met uitzondering van de Godsidee. Want hoe zou

de twijfelende en dus onvolmaakte “ik” zo’n idee kunnen voortbrengen, gezien het

feit dat een oorzaak minstens even volmaakt moet zijn als haar effect?

Thomas en Kant zijn de opponenten van ontologisch godsbewijs.

60. Fideïsme – de term “fideïsme” (van Latijnse “fides” = “geloof”, “vertrouwen”) is

een aanduiding voor de visie dat religieuze waarheden slechts door geloof en niet

d.m.v. de rede gekend kunnen worden. Fideïsme komt in allerlei theologische en

filosofische tradities voor. Men onderscheidt doorgaans tussen extreme vormen,

waarin gesteld wordt dat geloofswaarheden geheel en al onredelijk en absurd zijn, en

meer gematigde vormen, die ervan uitgaan dat geloofswaarheden niet tegen de rede

indruisen, zodat het mogelijk is achteraf d.m.v. de rede te verhelderen wat eerst door 

het geloof aanvaard dient te worden. Extreem fideïsme komt o.a. voor bij Tertullianus

(“credo quia absurdum”). Gematigd fideïsme komt o.a. voor bij Augustinus en bij

Pascal.

61. Patristiek – wanneer de christelijke filosofie in de late ME in contact kwam met

de Arabische en joodse filosofie, begon er versmelting van de christelijke geloofsleer 

met de antieke wijsbegeerte. Dit proces voltrok zich in 2 duidelijk te onderscheidenhoofdperioden. De 1ste loopt van de tijd der apostelen tot ongeveer 800 n.C. en wordt

25

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 26/57

“patristiek” genoemd (van Latijnse “pater” = “vader”, bedoeld zijn de kerkvaders). De

2de periode is “scholastiek”.

Binnen de patristiek zijn weer 2 tijdperken te onderscheiden. In het 1ste voltrok zich de

vestiging van één machtige kerk en de formulering van de grote christelijke dogma’s.

Dit tijdperk eindigt met de Concilie van Nicea (in 325). In het 2 de tijdperk van de

patristiek worden de eenmaal vastgelegde dogma’s, vooral in het werk van

Augustinus uitgewerkt tot samenhangend systeem van christelijke dogmatiek en

filosofie.

62. “Philosophia Christiana” – werd aangehaald door A. Augustinus. Het staat voor 

het overstijgen van de beperking van de mens door beroep te doen op het geloof.

Deze term is veel meer theologie dan filosofie, want filosofie heeft een eigen

specifieke kijk op de werkelijkheid die niet bepaald is door een geloofstraditie. Ook

de wetmatigheden van de wetenschap veranderen niet i.f.v. het geloof.

63. “Entmythologisierung” – betekent letterlijk “het ontdoen van het mystieke”. In

gewone taal betekent dit dat het onverklaarbare wordt verklaard. Het is de val van de

astrologie, want hoe meer dingen worden verklaard, hoe overbodiger werden de

goden. “Daar waar de wetenschap terrein wint, moet de mythologie terrein

prijsgeven.” Copernicus was een van de eersten die de ontmythologisering hebben

doen ontknopen, door de zon in het centrum van onze sterrenstelsel te plaatsen. Ook

de natuurwetenschappen hebben eraan meegewerkt, vooral door aan te tonen dat

de sterren te ver weg staan om veel invloed te hebben op het leven (behalve da

Maan).

64. Panentheïsme – de term is samengesteld uit de Griekse woorden: “pan” =

“alles”, en “theos” = “God” (en een voorvoegsel “en” = “in”). De term werd

geïntroduceerd door K. Krause als een aanduiding voor zijn eigen positie, die het

midden hield tussen “theïsme” en “pantheïsme”. Het panentheïsme stemt met het

“pantheïsme” overeen dat God immanent is in de wereld en met het “theïsme” dat

deze immanentie niet absoluut is, maar dat God meer is dan een optelsom van al het

bestaande. Veelal worden wijsgerige stromingen die eigenlijk “panentheïstisch” van

aard zijn, zoals verschillende vormen van “neoplatonisme”, “stoïcisme” ten onrechtepantheïstisch genoemd. De belangrijkste hedendaagse stroming die men als

26

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 27/57

papentheïstisch zou kunnen karakteriseren is de “procesfilosofie” (philosophy of 

organism) van Whitehead.

65. Pantheïsme – van het Griekse “pan” = “alles” en “theos” = “God” is de

verzamelnaam voor de levensbeschouwingen die God (of beter, omdat het meest

onpersoonlijke gedacht wordt: “het goddelijke”) en de wereld als een volstrekte

eenheid zien. De term staat voor de opvatting dat alles is enigerlei voer van God of 

goddelijk is. Binnen het pantheïsme kan men onderscheiden “religieuze”, aan de

mystiek verwante vormen enerzijds, en meer neer het atheïsme neigende varianten

anderzijds, al naargelang men de nadruk legt op de eenheid van alles in God, dan

wel op het opgaan van God in de wereld. pantheïstische trekken zijn te

onderscheiden in “emanatie-leer” binnen het neoplatonisme en bij de theologen en

filosofen zoals Scotus.

De bekende uitdrukking van Spinoza is: “God oftewel Natuur” wordt op 2 manieren

geïnterpreteerd. 1ste : het godsbegrip wordt door het natuurbegrip vervangen. 2de :

God wordt opgevat als de enige werkelijkheid en de natuur slecht als een

verschijningsvorm van God. Dit verschil in interpretatie heeft te maken met de

pantheïsmestrijd.

66. Polytheïsme – geloof in verschillende goden. Het tegengestelde van

monotheïsme.

67. Atheïsme – het atheïsme ontkent het bestaan van elke God en staat ook voor de

afwezigheid van geloof in één of meerdere goden. Het is het tegenovergestelde can

het “theïsme”. In de eerste eeuwen van het christendom, gebruikten de Romeinen

het woord” “atheïst” voor de christenen. Het was gewoon een negatieve benaming

voor mensen die een niet-officiële godsdienst beleden. Het moderne atheïsme is een

denken dat ontstond in Europa na de ME, toen het denken omtrent de natuur, men

en maatschappij zich grotendeels had losgemaakt van het religieus denken van het

christendom. In het atheïstische denken wordt er van uitgegaan dat de resultaten van

de natuurwetenschappen voldoende hebben aangetoond dat er geen kracht buiten

de levende en niet-levende natuur hoeft te bestaan om het ontstaan en bestaan

ervan er verklaren. (o.a. Prof E. Vermeersch is een bekende hedendaagse atheïst)

27

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 28/57

68. Monotheïsme – is het geloof in het bestaan van één God. Jodendom,

Christendom en Islam zijn monotheïstische godsdiensten.

69. Autarkisch / Autarkeia – is een streven om zo min mogelijk afhankelijk te zijn

van anderen. “Zelfverzorging” en “zelfvoorziening” zijn de synoniemen ervan. Bv. na

de WOII was men in West-Europa ervan overtuigd dat men op het gebied van

voedselvoorziening autarkisch moest zijn. Met als gevolg de oprichting van EEG.

70. Syllogisme – is in de logica een redenering, die bestaat uit 3 proposities (minor 

 – maior – predicaat). Voorbeeld: “(1) alle mensen zijn sterfelijk, (2) Socrates is een

mens, (3) Socrates is sterfelijk.” Het is een deductieve manier van bewijsvoering.

71. “Metafysisch  intellectualisme” – categorieën van het intellect zijn dezelfde

vormen als de vormen van de werkelijkheid zelf. Zoals in de epistemologische orde

de bijkomstige categorieën afhangen van de substantie, zo kunnen ook in de

werkelijkheid de bijkomstige eigenschappen niet los van de substantie bestaan.

72. Categorie – deze uitdrukking is door Aristoteles ingevoerd. Hij neemt

willekeurige begrippen en onderzoekt, of deze nog van de ruime begrippen kunnen

worden afgeleid of niet. Zo komt hij tot 10 categorieën, waarvan hij aanneemt dat ze

geen hoger algemeen begrip meer toelaten, dat ze dus oorspronkelijke begrippen

zijn, stambegrippen van alle andere. Deze categorieën zijn als het ware de enig

mogelijke gezichtspunten waaronder men een ding kan beschouwen. Deze

categorieën zijn: substantie, kwantiteit, kwaliteit, relatie, plaats, tijd, toestand,

hebben, werken, ondergaan. In latere opsommingen heeft Aristoteles een aantal

categorieën weggelaten. Bovendien zijn ze voor hem niet allemaal gelijkwaardig. De

eerste 4 zijn de belangrijkste en onder deze weer de “substantie”.

In de 20ste E, heeft Kant een poging ondernomen om een “tafel” van categorieën op

te stellen.

73. “Actieve intellect” – kan ook “werkende intellect” worden genoemd is iets dat de

individuele ziel transcendeert en dat het vermogen heeft de vormen in de ziel van de

individuele mens “in te drukken”. Het wordt onderscheiden van het “passieveintellect”. “Intellectus agens” is voor Aristoteles het “goddelijke” van de ziel. Dit

28

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 29/57

intellect maak de zinnelijke voorstelling intelligibel, zodat ze het receptief (passief)

kunnen actualiseren. Dit actieve beginsel schijnt onveranderlijk te zijn voor 

Aristoteles en bestaat ook afzonderlijk en is hetzelfde voor alle mensen, hoewel er 

een bijzondere band bestaat tussen dit intellect en de menselijke ziel. “Actieve” Nous

is een onsterfelijke eerste oorzaak van alle daaropvolgende oorzaken in de wereld.

74. “Passieve  intellect” – “receptief intellect” dat in potentie staat tegenover de

objecten van het denken. Dit intellect is vergankelijk. “Nous” het “intellect” was

volgens Aristoteles verdeeld in “passief” en “actief” Nous. Het passieve gedeelte

wordt beïnvloed door kennis.

75/76. Potentie & Act – “Act” is datgene waardoor een ding feitelijk iets is. “Potentie”

is datgene waardoor een ding in aanleg iets anders is. Een voorbeeld:

=> Een pook wordt in het vuur geworpen. De witgloeiendheid is een act van de pook-

van-heden; doch lag er in de pook-van-gisteren reeds de potentie ten aanzien van dit

todtand.

=> De geelheid is een act van het blad-van-heden; maar in het blad van gisteren lag

reeds de potentie daartoe.

Men kan ook zeggen dat deze “witgloeiendheid” en “geelheid” in de pook of het blad-

van-gisteren al “in potentie” of “potentieel” aanwezig was. heden zijn ze in die

voorwerpen “in act” of “actueel” aanwezig. Dit betekent dan dat de witgloeiendheid in

de pook-van-gisteren bij wijze van potentie, als louter aanleg aanwezig was, terwijl

ze in de pook-van-heden bij wijze van act of voltooiing wordt aangetroffen.

77. “Eerste filosofie” – Aristoteles zelf gebruikte de term metafysica niet, maar sprak

over de “eerste filosofie”. Ze gaat vooraf aan de alle nadere wetenschappen en poogt

een inzicht te verkrijgen in de eerste oorzaken van al wat is. Toch is de “eerste

filosofie” vooral bekend onder de naam “metafysica”. De term metafysica is

oorspronkelijk afkomstig van Andronicus van Rhodos, de eerste uitgever van de

persoonlijke geschriften van Aristoteles. “Metafysica” werd gebruikt om aan te duiden

dat de boekenrollen “op de boekenplank” volgden “na de Fysica”.

Metafysica is de leer over de gronden van de werkelijkheid, waarin de omschrijving

wordt gemaakt van de zijnsorde. Metafysica probeert informatie te geven over dewerkelijkheid in het geheel – algemene omschrijving van gehele universum. Het is

29

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 30/57

een discipline die niet alleen de realiteit onderzoekt zoals die in onze ervaring

gegeven is, maar de totaliteit van al het gegeven, met inbegrip van datgene wat

deze eenheid construeert, de tijdloze en onveranderlijke vorming. Het “zijnde” als

“zijnde” (elke zijnde in zijn verschil en overeenkomst met al het andere) is het

onderwerp van metafysica.

De vraag naar de geschiktheid van de mensen en hun kenvermogen om dit

onderzoeksgebied van de metafysica te betreden ( vooral de gemaakte aanspraken

zoals “kennis is meer dan alleen de uitgesproken woorden, zonder enig contact met

de wereld der bestaande dingen”).

De thema’s die metafysica bestudeert zijn:

- wat betekent het zijn?

- waarvoor en waarvoor is er zijn?

- wat zijn de verschijningsvormen van het zijn?

- wat is “goed”?

=> Het zijnde als zijnde in zijn eigenschappen en oorzaken. (Ze ziet ook de waarheid

als een eigenschap van het zijnde.)

Metafysica is de spil van de filosofie.

• Metafysica in de Scholastiek: 

Ging ervan uit dat er werkelijke dingen buiten ons bestaan aanwezig waren. We

kennen ze door zintuiglijke waarneming.

• Metafysica in de moderne positivistische wetenschap: 

Onder metafysica verstaat men het terrein van de modellen, theorieën, hypothesen

die niet experimenteel getoetst kunnen worden. (Bv. de zwaartekrachttheorie over de

interactie van een zwart gat met zijn omgeving valt onder de fysica, terwijl de

hypothesen over verschijnselen in een zwart gat tot de metafysica behoren, omdat

men nog geen informatie uit een zwart gat kan krijgen.) Alles wat zich in tijd of ruimte

buiten het waarneembare heelal afspeelt behoort tot metafysica.

78. Hylemorfisme – de tem “hylemorfisme” is afgeleid van de Griekse woorden

“hylè” = “stof” en “morfè” = “vorm”: stof-vorm-leer. Aristoteles heeft deze leer 

geïntroduceerd om te ontsnappen aan Parmenides die op basis van het inzicht “iets

30

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 31/57

is of is niet” de verandering onmogelijk verklaard had. De stof is niets bepaalds want

ze heeft geen eigen vorm (in die zin is ze niet), maar ze is de werkelijke geschiktheid

om willekeurig welke bepaaldheid of vorm te ontvangen (in die zin is ze wel). Elk

wordend en veranderlijk zijnde is dus samengesteld uit stof en vorm als uit twee

componenten die ieder op zich niet kunnen bestaan. de stof-vorm-samenstelling is

een akt-en-potentie-structuur.

79. Accident – de term “accident” is afgeleid van het Latijnse “accidens” = “voorval”,

“gebeurtenis”. Aristoteles onderscheidden voor het eerst de oordelen die het wezen

(of deel van het wezen) van iets uitspreken en oordelen die iets zeggen dat aan het

wezen bijkomstig is. Het “accidens” is een aan het zelfstandige toegevoegde

eigenschap en wordt daarom een “tweede akt” genoemd – de akt waardoor het

zelfstandige, dat door zijn eerste akt bepaald is, verder vervolmaakt wordt. De

verhouding van het “accidens” tot het zelfstandige is een akt-en-potentie-structuur.

Aristoteles onderscheidt verschillende soorten accidenten, zoals: de kwaliteit,

kwantiteit, relatie, activiteit, tijd, plaats, dat wat iets ondergaat. Dit alles betreft het

“ontologische” accidens. Daarvan onderscheidt men het “logische” accidens. Bv. “de

timmerman is ziek”, wat het is een mens die ziek is en deze mens is een timmerman

(deze laatste maakt voor zijn ziek-zijn niets uit). De mogelijkheden van de logisch-

bijkomstige relaties zijn onbeperkt. Er is geen wetenschap van mogelijk, en daarom

zegt Aristoteles dat men het logische accidens in metafysica niet kan bespreken.

80. Substantie – de huidige betekenis van “substantie” is vooral “stof”, “materie”.

Deze betekenis kon zich ontwikkelen nadat de traditionele vervaagd was, maar die

nog bijvoorbeeld hoorbaar is in het Engelse “substance” (“In substance, his article

argues that…”) en duidt op de “hoofdzaak”, tegenover de bijzaken.

Als filosofisch begrip stamt het af van Aristoteles. Elk ding heeft een “wezen”

(“ousia”), dat wat iets maakt tot wat het is, en een aantal kenmerken die daarbij

komen maar ook gemist kunnen worden (“accidens”). In dit “wezen” = “substantia” is

ook het concrete bestaan ingesloten. Daarnaast noemt Aristoteles ook de soort-

bepaling “substantie”. Dze tweede substantie wordt in het Latijn meest “essentia”

genoemd. Zo is men een “substantie” als een individuele mens, maar ook als

datgene wat ieder mens tot mens maakt. Het onderscheid tussen “substantie” en“accidens” is essentieel voor de leer van de categorieën.

31

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 32/57

In de moderne tijd lost het begrip gaande weg op. Spinoza stelt dat er slechts één

substantie is, één zichzelf gelijkblijvende realiteit, die hij “God oftewel Natuur” noemt.

Hume en het scepticisme, achten substanties ficties van ons verstand.

81. Intelligibiliteit – is “rationaliteit”, “inzicht”, “begrip”.

82. Wijsgerige godsleer – zie “Theodicee”.

83. Eroos – is een minnedrang of volmakingdrift, naar platoons model, is de

dringende innerlijk spanning waardoor we verlangen en streven naar definitieve

gewaarwording van de schoonheid die het ware gezicht van de werkelijkheid en de

uiteindelijke goedheid van alles uitmaakt. Deze schoonheid bestaan reëel en in

meerdere of mindere mate neemt alles daaraan deel. In zoverre is het verlangen

ernaar niet wezenlijk onvervulbaar. Eroos doet ons zoeken naar alles wat mooi, goed

en waar is en roept in alles het beste te voorschijn. Eroos wil verwekken en baren.

Het is een oerheimwee dat ook daar waar het min of meer gestild wordt, nog

verderdringt en ons hart onrustig houdt tot het geluk volledig en duurzaak zal zijn. In

zoverre is Eroos een verwijzend verlangen. Het verwijst van één enkele schoonheid

naar alle schoonheid, van lichamelijke naar geestelijk schoonheid. Zo doet Eroos ons

het stijgend spoor volgen van de schoonheidsherinnering. Mooi bovenmate is de

wijsheid, ware kennis die goedheid en goedheid die ware kennis is. In zoverre is

eroos filosofie, begeerte naar het schonen en het hoogste.

84. Transcendent / transcendentie – betekent letterlijk “het-voorbij-schrijden”, en

slaat op “boven iets staan”. Het transcendent wezen (meestal God) beschouwt,

buitenstaand de schepping van boven, beschouwt en behandelt haar. Het

tegengestelde van “transcendentie” is “immanentie” = “ het aanwezig zijn in”.

“Transcenderen” betekent het overschrijden van de grens van de gewone vorm van

waarnemen of bewust zijn, door de “buitenkant” waarmee de dingen zich kenbaar 

maken te doorboren en naar de diepere sferen te doordringen.

Het is de metafysica die het “transcendentale” – het buiten onze wereld liggende

“ware”, bestudeert.

32

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 33/57

85. Demiurg – van het Griekse “dèmiourgos” = “handwerksman” afkomstige term,

wordt als gebruikt sinds Homerus, maar is vooral bekend geworden met Plato. Dit

term werd gebruikte hij om de hoogste persoonlijk-goddelijke macht meer aan te

duiden, die de kosmos gevormd heeft. De Demiurg schiep de kosmos m.b.v. de

lagere goden en zoveel mogelijk op een redelijk wijze, naar het voorbeeld van de

eeuwige ideeën.

Demiurg-voorstelling onderscheidt zich van het christelijke scheppingsgeloof niet

alleen doordat de Demiurg niet als godheid werd vereerd, maar ook doordat er al iets

was voordat de Demiurg zijn ordenend werk begon. Er is geen sprake over “creatio

ex nihilo”. In gnostische stromingen is de Demiurg-voorstelling op verschillende

manieren mythologisch verwerkt. Den verandert de Demiurg is de anti-goddelijke

macht die verantwoordelijk is voor het kwaad, dat inherent is aan de wereld.

In de “Timaeus” van Plato, heeft Demiurg de goden geschapen, die in de Griekse

mythologie gelijk staan aan de onderdelen van de kosmos en gaf hun de opdracht de

verdere wereld te scheppen. De wereld waarin we leven is dus door de

godengeschapen die eerst geschapen zijn door Demiurg. Hij staat boven de goden

en dus boven de wereld. Hij laat hen niet volledig hun eigen gang gaan bij het

scheppen van de wereld en geeft ze een beginpunt: “…weef het sterfelijke aan het

onsterfelijke vast, maak zo de levende wezens, doe hen geboren worden en weef 

neem hen, wanneer ze vergaan, weer bij jullie terug.”

Ook de interactie tussen de Demiurg en de Ideeën belangrijk. “…telkens wanneer 

een vakman het oog richt op wat altijd dezelfde is, en zich van een dergelijk model

bedient om de vorm en de eigenschapen van een object uit werken, is wat zo

geproduceerd wordt, altijd en onvermijdelijk mooi.” Dit citaat uit Timaeus laat duidelijk

zien dat de Demiurg volgens Plato de Ideeën voor oog had toen hij de goden schiep.

De goden op hun beurt hebben de Demiurg weer als voorbeeld, wanneer zij aan het

werk gaan. Ze moeten “zijn kracht”, waarmee hij hen geschapen heft nabotsen.

86. Kosmocentrisme – in het Griekse wereldbeeld, stond de kosmos centraal.

“Kosmos” was de naam die Pythagoras voor het eerst aan de wereld gaf. Deze

kosmos is harmonisch geordend en alles in haar is naar gatalverhoudingen gevormd.

De mens is ondergeschikt aan de natuurelementen die hij moest aanbieden. De

natuur heeft in dit wereldbeeld een intrinsieke waarde, een waarde op zich. De mensis een deel van de wereld en is zeker niet alleen normbepalend. De belangen van de

33

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 34/57

natuur gaan steeds boven die van de mens uit. In feite is er geen verschil tussen de

mens en zijn omgeving in deze visie. Moreel subjectivisme verzet zich tegen

Kosmocentrisme (buiten de mens als de waarde toekennend subject, heeft niets nog

intrinsieke waarde).

87. Antropocentrisme – is een term uit de filosofie die duidt op een visie waarin de

mens het middenpunt van het bestaan is. De mens is in het antropocentrisme de

norm. De waarde van als het andere (flora, fauna, levenloze materie) wordt

afgemeten aan het nut dat het de mens dient of de verhouding waarin het tot de

mens staat. Het antropocentrisme komt op wanneer de God verdwijnt – tegen het

begin van de nieuwe tijd, met het zelfbewust worden van de wetenschappelijk

geïnteresseerde mens. In de Renaissance twijfelde mens steeds wie nu de eigenlijke

heerser van de schepping is: God of de mens. De opkomst van de wetenschap,

kritische verstand en rede staan aan het begin van de antropocentrisme. Men wordt

zelfingenomen en heeft steeds minder God nodig om te (mogen) bestaan, te zijn. In

een rationeel wereldbeeld, had men geen God nodig, wel de mens, die de plaats van

God heeft ingenomen.

 

88. Theocentrisme – betekent dat God en godsdienst een centrale rol bekleden in

het leven van de mensen. Men is meer op het hiernamaals gericht en minder op het

aardse bestaan. Het christendom zet God in het centrum van alle zijn, poneert God

als almachtige schepper, die door zijn wil de wereld uit het niets heeft voortgebracht.

Alles buiten God is geschapen – er ontstaat een onoverbrugbare kloof tussen de

schepper en het schepsel (mens). De mens en al het geschapene bestaan slecht

door God en omwille van God. Als schepsel van de goddelijke wil, heeft de mens de

taak de wil van God te doen, welke deze in zijn goddelijke woord heeft geopenbaard.

“Nederigheid” tegenover God is de hoogste deugd. Verlossing is alleen mogelijk door 

de goddelijke genade en de wedergeboorte in Christus.

89. Geocentrisme – is de leer afkomstig van Ptolemaeus, dat de aarde het centrum

van het universum is. Het werd later door de Heliocentrisme, afkomstig van

Copernicus vervangen, dat de zon in het centrum van ons sterrenstelsel plaatst.

90. Dialectiek – “Dialectiek” kan in 2 betekenissen worden gebruikt:

34

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 35/57

1. Oorspronkelijke Griekse betekenis → bewijsvoering met woord en weerwoord.

Het is afgeleid van het Grieks woord voor “een gesprek voeren”.

2. Moderne betekenis → aanduiding voor een ontwikkelingsleer, die het telkens

op een ander niveau herhaalde tegenspel van tegengestelde krachten ziet als

de wet van de vooruitgang. Men heeft het niet meer over een “gesprek” tussen

de twee filosofen, maar tussen de tegengestelde krachten van de

werkelijkheid zelf.

=> Dialectiek is de kunst om samen zoekend, in het gesprek, tot de algemene

waarheid door te dringen.

91. Anamnese-leer – volgens Plato valt de volkomen gelijkheid in de werkelijkheid

nergens waar te nemen? Toch weten we wat volkomen gelijkheid is. Vanuit die

kennis beoordelen juist de concrete gegevens. Net het hetzelfde is het bijvoorbeeld

met de “schoonheid” en “goedheid”. Blijkbaar bezitten we kennis van iets algemeens

dat zelf onveranderlijk met zichzelf overeenstemt maar waaraan het andere,

concrete, gemeten wordt. Als dit pas echt kennen is, hoe is een dergelijke kennis dan

mogelijk? Voor Plato is kennen een inkeer van de ziel in zichzelf en anamnesis

(herinnering) van het algemene of de Ideeën. De ziel van de mens is wat de mens

werkelijk is. Het lichaam zal ooit sterven, maar de ziel is onsterfelijk, daarom moet ze

altijd al hebben bestaan = “Preëxistentie”. De ziel is verwant met de Ideeën. Op een

of andere manier kent de ziel deze Ideeën uit haar voortbestaan en na de dood van

het lichaam zal ze naar hen terugkeren.

Als gevolg van de binding aan het lichaam is dit voorweten van de ziel een latent

weten geworden. Maar door zichzelf te ondervragen, kan de mens zich de Ideeën

herinneren, zij het heel vaag. Alleen zo valt te verklaren dat hij het algemene zelf van

het vele concrete, en uiteindelijk het zijn van de zijnde, kan kennen. Het zintuiglijk

gegevene is wat het is door deel te hebben genomen aan de desbetreffende idee.

Vanuit het voorweten, wordt het gezien als een onvolkomen “afbeelding” ervan.

Zo overschrijdt alle echte kennis als herinnering van de ziel aan de Ideeën de wereld

van de ervaring (Platonisme).

92. Epistèmè – is het weten waarom men weet = “het gegrond weten”. Bv. de

wetenschappers weten waarom ze iets zeggen, net als de filosofen. In epistèmèonderscheidt men “theoria” en “handelen”. “Theoria” is belangrijker dan het

35

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 36/57

“handelen” en staat voor het “beschouwen”. Theoria kan het hoogste, het goddelijke

tot onderwerp hebben. Disciplines met een beschouwend inslag, zoals kosmologie

en antropologie zijn gebaseerd op theoria. “Handelen” kan onderverdeeld worden in

“poèsis” en “praxis”. Poèsis staat voor “maken”, waarbij het doel van de handeling ligt

buiten de handeling. Poèsis houdt altijd een “nuttigheidsaspect” in – men weet

waarom men handelt, heft er redenen voor. Praxis is “doen”, waarbij het doel ligt in

de handeling. Iedere ethiek en politiek zijn praxis.

93. Doxa – zijn “meningen”, “visies”, “het iets zomaar zeggen”. Het leven zit vol

opvattingen en visies die niet gefundeerd zijn. Men verdedigt ze, maar daarom zijn

ze nog niet “waar”. Doxa zijn het tegengestelde van epistèmè.

 

94. Dualisme – de platonische filosofie kan dualistisch worden genoemd omdat ze

de kloof tussen de “hogere wereld” en de “schijnwereld” niet overbrugt. De

antropologische visie van Plato is dualistisch.

De menselijke ziel is volgens Plato verdeeld in denken, wil en begeerte. Alleen het

denken, de geest, vormt het onsterfelijke bestanddeel dat zich bij intrede in het

lichaam met de overige verbindt.

De onsterfelijke ziel, vergaat niet samen met het lichaam en heeft geen begin en

geen einde en is van de zelfde aard als de wereldziel. Al onze kennis is herinnering,

afkomstig uit de vroegere situaties en belichamingen van de ziel. Het zoeken en het

leren is geheel een herinnering. Het lichaam is de “kerker” van de ziel die haar 

verhindert om naar de wereld van de Ideeën terug te keren. Wanneer het lichaam

sterft, verlaat de ziel de schijnwereld en keert terug naar de wereldziel.

 

95. Idee – de essentie van de dingen noemt Plato de Idee. Deze kennen we slechts

door het denken, terwijl hetgeen we met de zintuigen waarnemen, nl. de

verschillende bijzondere dingen, de verschijningsvorm van deze Ideeën is. Iets is

bijvoorbeeld, “mooi” doordar het aan het “schone zelf”, ofwel aan de idee van het

schone deel heeft. Aan de vele mooie dingen, die we waarnemen, ligt m.a.w. de

algemene Idee van het schone ten grondslag. Door de dingen in hun algemeenheid

te denken, stijgen we op naar het rijk der Ideeën. Ideeën zijn niet het product vanmenselijk denken, maar vormen de ware werkelijkheid boven de wereld van

36

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 37/57

zintuiglijke waarneming. De Ideeën liggen vast en zijn onveranderlijk. Ze zijn het

voorbeeld volgens welke de zichtbare dingen gevormd worden. M.a.w. de zichtbare

dingen zijn de afspiegelingen van de eeuwige Ideeën.

96. Determinisme – betekent dat tussen alle fenomenen die zich voordoen in het

heelal eenduidige causale relaties besteen. Deze causale relaties zijn mogelijk op

basis van een onderliggen oorzakelijk beginsel. Determinisme en vrije wil worden

vaak met elkaar tegengesteld: intuïties gezien sluit het ene het andere uit. Als alles

voorbestemd is om te gebeuren, hoe kunnen wij dat vrije wil hebben en zelf keuzes

maken?

97. Intellectualisme – Socrates stelde communicatie centraal. Hij was altijd ergens

op de agora te vinden, omringd door de groepjes toegewijde luisteraars. Hij toetste

zijn denkbeelden voortdurend in zogenaamde “dialectische” of “socratische”

gesprekken met allerlei mensen, en perste als het ware hun kennis uit hen, om die

vervolgens op waarheids- en houdbaarheidsgehalte te onderzoeken en zo nodig te

verwerpen. Onderwerpen voor deze dialogen waren meestal de deugden als

rechtwaardigheid, zelfbeheersing, wijsheid etc. Door beredeneerd onderzoek van

ieders kennis van toepassingen, zocht Socrates naar algemeen geldende waarheden

en principes voor het menselijk doen en laten – essenties. Hij was ervan overtuigd

dat het mogelijk was door inzicht en kennis de deugd te vinden en vond dat iedereen

de deugd kan aanleren, zijnde een zaak van het intellect. Dit denken wordt ook wel

het “ethisch intellectualisme” genoemd.

98. “Kalokagathia-model” – klassiek model van maat, evenwicht en beheersing.

99. Maieutiek – betekent verloskunde, het “beroep” van Socrates’ moeder. De taak

van de vroedvrouw is enkel bijstand te verlenen opdat het reedt aanwezige levende

wezen het levenslicht zou kunnen zien. Socrates vond dat een goed beeld voor zijn

eigen filosofische activiteit: de ziel is voorafbestaand van eeuwigheid (cyclische

tijdsopvatting). In dit voortbestaan heeft ze de echte waarheid en werkelijkheid

aanschouwd. Nu ze in een lichaam gekluisterd is, is deze herinnering wazig.

Socrates wou door zijn gerichte vragen de al aanwezige kennis klaar bewust helpenmaken. Hij is dus geen leraar, maar een verloskundige.

37

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 38/57

100. “Aporetische dialoog” – de dialogen die Socrates voerde mondden meestal uit

in een aporie, een onvermogen om de filosofische kwestie tot een oplossing te

brengen: de gesprekspartner is nergens meer zeker van en Socrates zegt dat hij het

zelf ook niet weet.

101. “Socratische ironie” – dit is de voorgewende onwetendheid. Socrates veinst in

de eerste plaats onwetend te zijn over de onwetendheid van de gesprekspartner.

Socrates zelf gelooft niet dat hij reeds weet wat hij niet weet. Door de dialectiek (het

weerleggen van de valse argumenten) komt men stap voor stap tot het ontwaren van

de logos, of de vorm.

102 / 103. Existentie & Essentie – het verschil tussen de “essentie” en de

“existentie” in de christelijke filosofie, is dat “essentie” = “wezen” en “existentie” =

“reëel bestaan van de dingen”.

Bij Aristoteles is het goddelijke wezen het enige wezen bij wie essentie en existentie

niet onderscheiden zijn. Essentie is enkelvoudig en volmaakt. Er ontbreekt niets aan

het goddelijke en kan ook niets worden toegevoegd. Een God is het zijn dat op

zichzelf bestaat, hij is de zuivere act en het einddoel van alle geschapen dingen. Hij

is een scheppende God die telkens alles opnieuw, op verschillende niveaus van de

werkelijkheid, essentie en existentie met elkaar verbindt.

Omdat het wezen, zo redeneerde Aristoteles, het bestaan niet (logisch) insluit, is

“essentie” iets anders dan “existentie”. Hij beschouwde de existentie als een

bijkomstigheid (accidens) van essentie. Dit betekent dan dat de existentie aan de

essentie kan toekomen en haar verlaten zonder dat daardoor de essentie wordt

aangetast of veranderd.

Scotus wees het onderscheid tussen essentie en existentie volledig af. Het “zijnde” is

voor hem “alles wat niet niets is”. Volgens Ockham bestaat er een reële onderscheid

tussen essentie en existentie van een schepsel. Dit onderscheid is niet meer dan

logisch en komt voort alleen uit het grammaticale onderscheid . beide termen

verwijzen naar dezelfde individuele zijnden en dus naar dezelfde realiteit. Zo zegt

38

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 39/57

Ockham dat een schepsel zijn eigen essentie en zijn eigen existentie is, wat

bijvoorbeeld Thomas alleen van God kan zeggen.

104. Deductie – is een methode in de logica en in de filosofie, waarbij de conclusie

wordt gemaakt uit het algemene naar het bijzondere – van algemene regel naar de

bijzondere regel. Er is spreke van doorredenering – men begint met de gegevens die

er al waren en gaat daar verder van uit.. men redeneert dus door van datgene wat

men op het algemene niveau heeft waargenomen, naar het unieke niveau.

(Aristoteles)

105. Inductie – is een manier va redeneren, die dient als bewijstechniek. Bij inductief 

redeneren komt men tot een algemene regel op grond van een aantal specifieke

waarnemingen. Een vb. is een “hypothese” zoals “alle zwanen zijn wit”. Een andere

kenmerk van inductie is het feit dat er wordt beredeneerd vanuit waarnemingen,

waardoor het vaak vernieuwende resultaten oplevert. Men redeneert vanuit het

unieke niveau dat men heeft waargenomen, naar het algemene. (Socrates)

106. Dialogisch – zowel Plato als Socrates gaan dialogisch te werk in hun filosofie.

Dialoog is een zeer goede filosofische techniek, dankzij zijn levendigheid. Men focust

zich dan ook vooral op de taal, dat de eigenlijke essentie is. De schrijver heeft ook

een groot voordeel, omdat er geen duidelijk einde in een dialoog hoeft te zijn, hij

moet geen definitieve conclusies trekken en laat of eerder dwingt de lezer om zelf na

te denken.

107. Agnosticisme – is een filosofische positie die geen bevestigende of 

ontkennende uitspreken doet over het bestaan van bovennatuurlijke verschijnselen.

Vele agnosten benadrukken de onmogelijkheid om religieuze ideeën over een

mogelijke bovennatuurlijke verschijnselen met een traditionele wetenschappelijke

aanpak te bewijzen. Het woord is afgeleid van het Griekse “gnosis” = “weten” en

voorvoegsel “a” = “niet”. Een agnost is iemand die “niet weet” of er een God is of niet.

De houding van een agnost is verschillend t.o.v. die van een atheïst, die het bestaan

van God afwijst omdat er geen geldig bewijs voor bestaat.. Een agnost stelt dat het

onmogelijk is het bestaan van de hogere machten aan te tonen net als het niet-bestaan.

39

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 40/57

Men maakt soms een onderscheid tussen de “sterke” en de “zwakke” agnosten. Een

“zwakke agnost” beweert niet te weten of God bestaat en een “sterke” agnost

beweert dat het onmogelijk is te weten of God bestaat.

B. Russel is een moderne vertegenwoordiger van het agnosticisme, zijn tekst “Why I

am not a Christian” is een klassieke tekst van het agnosticisme.

De oudste agnost is de Griekse presocraat Xenophanes. Hij schreef: “… In

werkelijkheid hebben de mensen nooit iets zekers aangaande de goden geweten en

zullen dat ook nooit doen…”

Men ziet Protagoras ook als een van de oudste agnosten. Hij achtte het onmogelijk

om het bestaan van de goden te bewijzen. Een bekend citaat van Protagoras is:

“Van de goden weet ik niets: niet dat ze bestaan en evenmin dat ze niet bestaan.”

108. Axiologie – axiologie is de wijsgerige waardeleer. Ze bestudeert vooral de

intrinsieke waarden (zoals binnen de ethiek, esthetiek en religie), in het bijzonder met

betrekking tot de manier waarop zij kunnen worden gekend of ervaren, hun aard en

soort en ontologische status. Het is een van de vakgebieden van de filosofie. Elke

filosoof heeft een eigen axiologie die hij verdedigde en volgens welke hij probeerde

te leven. Voorbeelden:

- Socrates: “Het onbewuste leven is niet waard om geleefd te worden”.

- Plato: “Ken uzelf”.

- Epicurus (vader van hedonisme): “Rijkdom bestaat niet uit het hebben van grote

bezittingen, maar in het hebben van weinig behoeften”.

109. Ethos – Aristoteles onderscheidt 2 soorten middelen van overtuiging: intrinsieke

en extrinsieke. De laatste zijn de middelen die vastliggen; de spreken hoeft ze niet

meer zelf te verzinnen. Voorbeelden zijn: bekentenissen van getuigen, documenten

etc. De intrinsieke overtuigingsmiddelen moet de spreker zelf bedenken. Hier kan hij

gebruik maken van “ethos”, “pathos” (emoties van het publiek aanspreken) en “logos”

(gebruik maken van de logische redenering). In zijn “Ars Rhetorica” beschrijft

Aristoteles deze middelen van overtuiging.

“Ethos” is het beroep dat de spreker doet op autoriteit om het publiek ervan te

overtuigen dat hij of zij een gekwalificeerd spreker is. Door bv.:- notabel persoon in het vakgebied te zijn, gespecialiseerd in het onderwerp;

40

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 41/57

- door in bij de kwestie betrokken te zijn;

- door kundig te zijn in de materie;

- door beroep te doen op iemands ethiek of karakter.

110. “Tweede naïviteit” – is een begrip dat van de Franse filosoof P. Ricoeur 

afkomstig is. Hij is van grote invloed geweest op theologen die in een

geseculariseerde, postmoderne samenleving zinvol over geloof probeerden te

spreken. In dit context maakt hij gebruik van “tweede naïviteit”. Dat kan omschreven

worden als een geloof dat de kritiek van het atheïsme overstijgt, zodat een

godsbeleving mogelijk wordt. Het betreft kortom een herwonnen geloof dat niet meer 

naïef is, omdat het beproefd is door de kritiek van het atheïsme en deze kritiek

positief verwerkt en geïnterpreteerd heeft.

111. “Eerste naïviteit” –uit een oorspronkelijk symbolisch-mythische spreken kunnen

verdere (moderne) verklaringen voortkomen en zich op hun manier ontwikkelen.

Deze zullen altijd georiënteerd blijven op wat hen op onachterhaalbare wijze

voorafgaat – de symbolisch-mythisch beleefde en verhaalde werkelijkheid. Bv. jonge

kinderen verkeren in de fase van het “eerste naïviteit”. Dat betekent dat ze

onbevangen omgaan met de werkelijkheid – ze nemen de verhalen en symbolen

letterlijk over. Ze groeien met de tijd in de fase van de “tweede naïviteit”, waarbij ze

deze verhalen en symbolen steeds figuurlijker nemen.

112. Hermeneutiek – dit begrip is afgeleid van het Griekse wordt “hermèneus” =

“tolk”. Dit begrip betekende oorspronkelijk “de kunst van het overbrengen en

uitleggen van boodschappen”. Later betekende het “de kunst van het interpreteren

van teksten”.

In de filosofie heeft dit begrip verschillende invullingen gekregen. Het werd

waarschijnlijk voor het eerst door de Griekse dichter Homerus gebruikt, waarmee hij

de uitleg en vertaling van de berichten die door de goden aan mensen werden

gegeven (via god Hermes).

Bij de sofisten stond dit begrip voor de kunst om op een juiste wijze redevoering te

houden. In Plato’s dialogen, betekende “hermeneutiek” de methode waarmeeSocrates probeert grip te krijgen op het transcendente “zijnde”, de vormen de

41

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 42/57

Ideeënwereld, d.m.v. “lagere” zaken zoals het dagelijks leven en specifieke

redeneringen.

Het neoplatonisme met zijn getallenmystiek verstond hermeneutiek als de kunst de

werkelijkheid op juiste wijze in getallen uit te drukken.

In de moderne filosofie is ze niet meer een kunst van het lezen van een tekst in de

samenhang en ontstaan in correlatie tot de auteur, maar de leer van het leven zelf.

Het “Verstehen” is bepalend element van de zijnswijze van het menselijk bestaan als

oorspronkelijk begrijpen dat ieder mens is meegegeven als bestemming alles een zin

te moeten geven.

Een woord heeft in de hermeneutiek geen vaste betekenis, het is afhankelijk van de

context. Om te begrijpen, zouden we dus alle toepassingen moeten kennen, wat niet

mogelijk is. er is sprake van de “hermeneutische cirkel” – van het algemene naar de

specifieke betekenis en weer terug. Volledige objectiviteit van het verstaan kan nooit

worden bereikt. Voor bv. Heidegger heeft deze cirkel een ontologische betekenis, het

zegt iets over de structuur van de werkelijkheid als zodanig.

 

113. “Mimetische begeerte” – “mimesis” = “nabootsing”, is een centraal begrip in het

denken van de Franse filosoof R. Girard. Hierbij grijpt hij terug naar Aristoteles, die

zei dat de mens is de meest “mimetische” van alle dieren. Volgens hem, is het

kenmerkend voor de mensen dat ze elkaar imiteren, maar Girard gaat vooral uit van

de imitatie van geregen. Deze nabootsing ligt in de oorsprong van de menselijke

cultuur. Maar deze nabootsing wordt gevaarlijk in de “mimetische begeerte”. (Uit dit

soort begeerte gaat Hobbes uit, wanneer hij zegt dat “de natuurlijke toestand van de

mens” is “een oorlog van allen tegen allen”.) Mensen begeren bij voorkeur hetzelfde

als een ander begeert. (Men kan zeggen dat “schaarste” hangt onlosmakelijk samen

met de “mimetische begeerte”.)

Zo stelt Girard dat de mens geen autonoom handelend wezen is, wij handelen omdat

we begeren wat een ander, die voor ons van belang is, begeert. Ook de zucht naar 

erkenning is een mimetisch begeren.

De “zondebok” is een begrip die met het begrip “mimetische begeerte” nauw

samenhangt. Een zondebok is iemand die getekend wordt als afschrikkend

voorbeeld van wat de begeerte kan teweeg brengen. Hierbij wordt een onschuldige

42

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 43/57

schuldig gemaakt en geëlimineerd opdat de rust, verzoening en harmonie (die door 

de mimetische begeerte verstoord ware) in de gemeenschap kunnen terugkeren.

 

114. Ousiologie – de zijnsleer van Aristoteles is een “ousiologie” omdat voor hem de

is het “zijn” van de concrete, stoffelijke dingen een actualiteit (overgang van potentie

naar act). Deze actualiteit dankt een ding aan zijn “eidos” (vorm) dat namelijk zijn act

is. Het is de vorm die “zijn” heeft. In zijn “Metafysica” beschrijft hij de wijzen waarop

de essentie zich voordoet. Het “zijn” als zodanig heeft geen eigenheid. Daarom is de

metafysica van Aristoteles geen zijnsmetafysica, maar een vormenmetafysica.

115. Typologie – betekent dat de mythen de cultuur bevormden de cultuur tot wat hij

was. (Is een onderverdeling van een aantal objecten op basis van een aantal

kenmerken. Daarvoor gebruikt men categorieën. Door te categoriseren verdeelt men

in het verstand de objecten in de wereld.)

116. Aitiologie – de mythen zijn een uiteenzetting over de oorzaken van mens en

werkelijkheid.

117. Mythologie – is een verzameling verhalen van een volk. Ze houdt zich bezig

met vragen naar de herkomst van de mythen en hun verhouding tot andere

verhaalvormen. Omdat mythische verhalen vooral met religie geassocieerd worden,

is de studie ervan ook vaak religiegebonden. Men gebruikt mythen om de religieuze

voorstellingen te reconstrueren. Het is een kritische reflectie op de mythe.

118. Mythe – zijn verhalen van wat in een bepaalde cultuur als algemeen geldend

werd beschouwd. Het gaat meetal over de fundamentele waarheden en

wetmatigheden die de dagelijkse realiteit overstijgen. Men heeft het over het

“bovennatuurlijke”. Het gaat om gebeurtenissen en karakteristieke machten en

wetmatigheden, gepersonaliseerd in godheden, waarmee de natuur en het gehele

gebeuren van het universum en van de mens wordt mee verklaard en begrepen.

Typische kenmerken van de mythen zijn:

- Allegorische vorm en symbolisch karakter om waarheden mee weer te geven.

- Werden meestal mondeling overgeleverd.

43

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 44/57

- “Gelaagdheid”: de verhalen hebben een diepere bedoeling dan dat het op het

eerste zicht lijkt, deze is niet voor iedereen zichtbaar. Het herkennen heeft te maken

met de individuele algemene ontwikkeling en spirituele vooruitgang.

Men onderscheidt Kosmologische mythen: “scheppingsmythen” (God schept de

wereld) en “theogonische mythen” (Goden en halfgoden staan centraal, ze

beschrijven de dingen in de werkelijkheid zoals ze zijn), Eschatologische mythen:

“ondergangsmythen” (die vertellen hoe een volk aan zijn einde kwam of zal komen),

Sotereologische mythen (over de helden die de mensheid redden) en Etiologische

mythen: “verklarende mythen” (verklaren waarom een bepaald gebruik bestaat, hoe

iets ontstaan is etc.)

119. Sciëntisme – de Verlichting wordt gekenmerkt door sciëntisme. Onder 

sciëntisme verstaat men in het algemeen de wijsgerige visie van de beoefening van

de wetenschap de oplossing van alle problemen en mysteries verwacht. Het is de

overtuiging dat de wetenschap, met haar gebruik van de wetenschappelijke

methode, een verklaring voor alles wat is, kan geven. En de overtuiging dat de

opinies van de wetenschap beslissend zijn. de wetenschap is de hoogste autoriteit.

Deze opvatting komt vaak voor in de hedendaagse wetenschapsfilosofieën (bv.

logisch positivisme). Volgens de critici van het sciëntisme, stelt deze visie, dat buiten

de wetenschappelijke kennis geen andere vorm van kennis aanvaard kan worden.

Dit komt er op neer dat iedere kennis gereduceerd wordt tot reflexieve kennis.

Sciëntisme laat geen plaats voor het kennend subject in het wetenschapsproces.

120. Positivisme – is een filosofische stroming die van het sterke

vooruitgangsgeloof en autonomiegedachte van de verlichtingsdenkers afstamt.

Uitgangspunt van positivisme is dat kennis alleen mogelijk is aangaande de wereld

der verschijnselen. De wetenschap is de enige geldige bron van de kennis. Alleen de

empirische waarnemingen en logische principes zijn belangrijk. Dit is een afwijzing

van alle filosofie en theologie, van elke normatieve kennis of ethiek die niet zintuiglijk

controleerbaar is. Positivisten vinden dat de beoefening van de metafysica in de

filosofie moet worden vermeden.

Voor het positivisme is het kenmerkend dat alle verschijnselen als onderworpen

worden gezien aan de onveranderlijke wetten. Comte is één van de voorstandersvan het positivisme.

44

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 45/57

121. Atomisme – is de leer die stelt dat alle stoffen zijn opgebouwd uit ondeelbare

deeltjes – de atomen. De atomisten worden gezien als natuurfilosofen. Democritus

was een van hen. De atomen zijn voor hem de “bouwblokken” van de realiteit, waar 

alles uit bestaat. Een van de belangrijkste stellingen van het atomisme is dat als we

ervan uitgaan dat er alleen atomen bestaan, dan zou het betekenen dat er eigenlijk

geen objecten buiten atomen om bestaan. dat betekent dat niets bestaat als zodanig,

in ieder geval niet in de vormen waarin onze zintuigen deze aan ons presenteren =

“metafysisch nihilisme”.

122. “Postulaat  van  het  determinisme” – wanneer de wereld begint gezien te

worden als een kwantitatief mechanisme: voorspelbaar en manipuleerbaar via

analyse, dan is de werkelijkheid:

- experimenteel kenbaar 

- er geldt een “postulaat van determinisme”: er zijn altijd een “oorzaak” en een

“gevolg”.

123. Mechanisering – de Nieuwe Tijd (17e E) werd gekenmerkt door de

mechanisering van de natuur. De kosmos wordt gezien als een dood, blindgestuwd

mechanisme, als een machine. Deze mechanisering gaat samen met een

mathematisering van de natuur. De kwantitatieve benadering van de natuur (aantal,

grootte, geometrische vorm etc.) wordt steeds belangrijker. De wiskunde werd het

model van de zekere en ware kennis: alle wetenschappen diende naar haar model

worden geformuleerd. “Weten werd Meten”.

Samengaand met de mechanisering van de natuur werd ook het

“causaliteitsbeginsel” geformuleerd. De doeloorzaken verdwijnen naar de

achtergrond. De oorzaken moeten buiten het veroorzaakte te liggen, waardoor stof 

en vorm geen echte oorzaken meer kunnen zijn.

Mechanisering van de natuur resulteerde in een fundamentele reductie van het

natuurbegrip: datgene wat binnen de natuurwetenschappelijke verklaring als relevant

verschijnt, wordt gezien als de echte werkelijkheid.

124. “Scheermes van Ockham” – is een principe uit de kennistheorie dat aan de 14e

E filosoof W. van Ockham wordt toegeschreven. Het houdt in dat men niet het

45

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 46/57

bestaan van iets moet veronderstellen als onze ervaringen ook op een andere

manier kunnen worden verklaard. Men moet de zijnden niet zonder noodzaak

verveelvoudigen.” Het “scheermes” symboliseert het wegscheren van alle onnodige

ingewikkeldheden om bij de eenvoudigste verklaring uit te komen.

Ockham gebruikte dit principe op speculatieve begrippen in de filosofie af te wijzen.

Betrouwbare speculaties over de wereld waren voor hem uitgesloten. Dit paste in zijn

filosofie van het nominalisme, de opvatting dat de abstracte begrippen niet op

zichzelf bestaan, maar slechts hulpconstructies zijn van de menselijke geest.

125. Nominalisme – de aanhangers van het nominalisme beweren dat de algemene

termen (zoals DE mens, DE waarheid etc.) niets in de werkelijkheid aanduiden en

dus “slechts namen zijn” = “nomina”. Het is een theologisch/filosofische stroming van

de 2de helft van de ME. Alleen de individuele dingen zijn werkelijk en niet de

universele gestalte ervan. Deze visie had veel invloed op de Godsleer, waardoor 

men begon te beweren dat “het goede” goed was, omdat God het wil. De vrijheid van

God wordt gelijkgestel aan de vrijheid van de mensen, waarbij er altijd gekozen kan

worden uit een aantal mogelijkheden.

Roscellinus en Ockham zijn de belangrijke vertegenwoordiger van het nominalisme.

In de Nieuwe Tijd wordt het nominalisme voortgezet in het empirisme (Th. Hobbes).

Het middeleeuwse realisme, maarbij vooral in de termen van het zijn en dat de

“universalia” als werkelijk beschouwt, is de tegenstander van nominalisme.

126. Realisme – is de naam van een aantal verschillende standpunten en

stromingen binnen de filosofie, die met elkaar gemeen hebben dat ze het bestaan

van iets verdedigen dat door anderen wordt ontkend. Wanneer men de term

“realisme” vandaag gebruikt, dan heeft men het over:

(1) Een standpunt in het met name in de oudheid en ME gevorderde debat over 

“universalia”, nl. dat deze daadwerkelijk bestaan. Ofwel:

(2) Een positie binnen de 20ste E wetenschapsfilosofie, die inhoudt dat onze beste

wetenschappelijk theorieën waar zijn, ook voor zover ze over niet-observeerbare

entiteiten gaan.

Daarnaast (3) wordt realisme t.o.v. “idealisme” gedefinieerd, als het standpunt dat er 

een van de geest onafhankelijke wereld bestaat.

46

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 47/57

En (4) in de combinatie “moreel realisme” geeft het een idee aan dat er ware morele

uitspraken zijn.

(1) Debat over de “universalia” speelde zich af in de klassieke oudheid, waar het

belangrijkste verschil tussen de filosofie van Plato en Aristoteles wordt blootgelegd.

Het draait om de vraag of universele concepten zoals bv. “dapperheid” een bestaan

hebben onafhankelijk van, in dit geval “de dappere daden in de wereld”. Bij Plato is

dit wél zo – de Ideeën in de Ideeënwereld zijn reëler dan de materiële objecten, die

slechts een afspiegeling zijn van de Ideële wereld. Aristoteles accepteerde het

bestaan van de bovenzinnelijke werkelijkheid niet, en verwierp dus het bestaan van

de universele concepten.

Het ME debat over universalia was een vervolg op het klassieke debat, waarbij men

3 posities kan onderscheiden: “realisme”, “nominalisme” en “conceptualisme”.

=> Realisten accepteerden het bestaan van universalia in of voorafgaand aan de

dingen.

=> Nominalisten accepteerden alleen het bestaan van woorden die op meerdere

dingen van toepassing zijn. (“Het werkelijke is individueel”)

=> Conceptualisten accepteerden de universalia, maar deze bevonden zich dan in

de geest van het subject, eerder dan in een andere wereld of in het object. Het is een

soort “verfijning” van nominalisme en geen verzetting ertegen.

127. Teleologie – is een filosofische term voor allerlei vormen van doel-

betrokkenheid, doelmatigheid of finaliteit die we in de levende natuur menen en zien.

Teleologie is een leer van de doelen. Het wordt vooral gebruikt in ethiek om ethisch

“goed en slecht” te beschrijven op grond van “goede of slechte” gevolgen. Teleologie

is een opvatting dat er een inherent doel en oorzaak is voor alles wat bestaat. Er 

bestaan zo “inwendige” en “uitwendige” finaliteit.

Het komt, historisch gezien voort uit het Aristotelisme en de scholastieke traditie in

de filosofie. Later wordt het een kernidee van de “speculatieve filosofie” van Hegel.

De logica van de teleologie werd onderzocht door Kant in “Kritiek der reinen Vernuft”.

128. Finaliteit – zie 127.

47

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 48/57

129. Kosmologie – is een wetenschap die de globale structuur en evolutie van het

heelal bestudeert. De geschiedenis van de kosmologie gaat terug tot naar de

klassieke oudheid, toen de mens nog vol verwondering naar de hem omringende

natuur keek. De Griekse kosmologen worden ook “natuurfilosofen genoemd”. De

bekendste zijn Thales, Anaximander en Anaximenes.

Thales

- Thales is de eerste van de Miletische natuurfilosofen.

- Hij werkte in de 1ste helft van de 6de E v.C.

- Bereisde koopman (Egypte), staatsman, veelzijdig natuuronderzoeker.

- Hield zich bezig met magnetisme.

- Berekende de hoogte van de Egyptische piramiden a.h.v. de schaduwen ervan.

- Meetkundige stellingen.

• Evenwijdige lijnen snijden van 2 lijnen evenredige stukken af. M.a.w. een

evenwijdige projectie van een rechte op een andere rechte behoudt de

verhoudingen.

• Een ingeschreven driehoek, waarvan 1 van de zijden de diameter van de

cirkel is, is een rechthoekige driehoek.

- Gold als vader van oude en moderne filosofie.

- De eerste Griek die de oosterse wetenschap van wiskunde en sterrenkunde

zelfstandig uitwerkte.

- Op de vraag: “Wat is het moeilijkste van alles?” , antwoordde hij: “Zichzelf kennen”.

En op de vraag: “Wat is het makkelijkste van alles?” Zei hij: “Anderen raad geven”.

- “Wat is God?” – “Dat wat geen begin en geen einde heeft”.

- “Hoe kan men volkomen deugdzaam leven?” – “Door nooit te doen wat we in

anderen veroordelen”.

- Men kent geen wijsgerige geschriften van Thales.

- Zijn grondgedachte is, dat het water de oerstof is waaruit alles is voortgekomen.

Anaximander 

- Tijdsgenoot van Thales en ook zijn stadsgenoot.

48

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 49/57

- Wordt beschouwd als de eigenlijke grondlegger van de filosofie als zelfstandige

wetenschap.

- Filosofisch werk “Over de natuur”.

- Oerbeginsel van de wereld en het Zijn is “in een zichzelf onbepaald en onbegrensd

iets”

- Voorloper van de moderne evolutieleer: “Water heeft alle levende wezens

voortgebracht, die eerst in het water leefden en pas dan op de grond.”

- Eerste natuurkundige verklaring van de beweging van de sterren.

Anaximenes

- Tijdgenoot van Anaximander.

- Lucht is de oerstof.

- Had het over een periodieke wisseling van ontstaan en vergaan van de werelden.

Gemeenschappelijk kenmerk van de leer van de 3 natuurfilosofen:

→ Ze probeerden allen het Zijnde uit een laatste oerstof te verklaren. Ze probeerde

als eersten dit probleem zonder vooroordelen te behandelen gebruik makend van

natuurwetenschappelijk denken.

→ Ze hebben een poging gedaan om de vele verschijnselen tot 1 oerprincipe.

130. Kosmos – staat voor “heelal” het is een synoniem voor alle materie en energie

die ons omringt. Zie ook 129.

131. Sociale filosofie – is een deelgebied van de filosofie die zich bezig houdt met

het ontstaan de zin en het wezen van de maatschappij. D.w.z. dat ze de verhouding

tussen de individuele mens en de maatschappij en haar structuren bestudeert. De

sociale filosofie heeft nauwe raakvlakken met de filosofische vakgebieden ethiek en

rechtsfilosofie en begeeft zich ook op het vlak van de sociale wetenschappen zoals

sociologie. Filosofen zoals Plato, Aristoteles, Hobbes, Hegel, Marx e.a. hebben zich

met sociale filosofie bezig gehouden.

132. Moraalfilosofie –

49

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 50/57

133. Ethiek – ethiek of moraalwetenschap is een tak van de filosofie die zich

bezighoudt met kritische bezinning over het handelen. Al in de Griekse oudheid,

hielden filosofen zich bezig met vragen over deugdzaamheid en rechtvaardigheid. De

ethiek probeert niet alleen een onafhankelijke theorie te produceren, maar ook

vroegere ideeën te bekritiseren en van commentaar te voorzien. De moraalfilosofie

kent verschillende stromingen, de bekendste zijn:

- relativisme

- utilisme

- hedonisme

- naturalisme

- egoïsme

Normatieve ethiek kent 2 hoofdstromingen:

- Teleologische ethiek (bv. Aristoteles): er is een hoger doel in dienst waarvan de

verdere moraal staat.

- Deontologische ethiek (bv. Kant): stelt dat gedrag “goed” of “slecht” is onafhankelijk

van de menselijk wensen. Men heeft bv., volgens de deontologen, een plicht om

zelfs aan de massamoordenaars een eerlijk proces te geven, al zou men die het

liefst openlijk executeren.

In de bewijsvoering in de ethiek laat men zich leiden door de aard van het

onderwerp. Een wiskundig bewijs is onmogelijk in de ethiek, maar de

waarschijnlijkheidsbewijzen kunnen wel voldoen. Zo telde Aristoteles dat ethiek door 

haar objectgebied een praktisch karakter heeft.

134. Antropologie – is een gedragswetenschap die handelt over de studie van de

mens. Ze houdt zich zowel bezig met alle mensen als met alle dimensies van de

menselijkheid. Inde moderne antropologie staat het begrip “cultuur” centraal. M.a.w.

onze “soort” heeft de capaciteit ontwikkeld om onze wereld in symbolen te zien, en

om deze symbolen sociaal te leren en te onderwijzen. We kunnen de wereld op basis

van deze symbolen transformeren.

135. Theologie – betekent letterlijk “godsleer”, de term is afkomstig uit de christelijke

traditie en wordt vooral gebruikt voor de studie van de geloofsinhoud van het

christendom. Theologie bestudeert de historisch bronnen van het geloof, desystematische analyse van het geloof en de christelijke praktijk. I.t.t.

50

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 51/57

“godsdienstwetenschap” houdt theologie er rekening mee dat in de teksten die ze

bestudeert mensen ervan blijk geven zich door God aangesproken te voelen.

Daarnaast onderscheidt theologie zich ook doordat ze God en de Bijbel vanuit een

gelovig perspectief onderzoekt.

136. Theodicee – betekent letterlijk de “rechtvaardiging van God” is een

argumentatie die een rechtvaardiging moet zijn voor het geloof in bestaan van God

die goed en almachtig is, terwijl er heel veel kwaad in de wereld bestaat ( =

“probleem van het lijden”). Theodicee poogt een logische verklaring te geven voor 

deze paradoxale combinatie van eigenschappen en feiten. Er bestaan verschillende

theodiceeën, de beroemdste is die van Leibniz. Deze zegt dat God, volmaakt als hij

is, heeft de beste van alle mogelijke werelden geschapen, maar deze geschapen

wereld is niet volmaakt. Een betere wereld is niet mogelijk. Hij stelt dat ook God zich

niet aan de logica kan onttrekken. Andere theodiceeën zijn:

- Theodicee van de “erfzonde” (Adam & Eva)

- Theodicee van “compassie” (God is niet almachtig en kijkt medelijdend toe, maar 

kan niets veranderen).

- Theodicee van de “vergelding” (God accepteert het kwaad, omdat hij het lijden kan

gebruiken als middel om de menselijke fouten te wreken en de morele balans in

evenwicht te houden (belangrijk voor Kant)).

- Theodicee van de “apathie” (Ons lijden interesseert God niet, hij is ongevoelig voor 

het kwaad).

137/ 138. Poiesis / Praxis / – Aristoteles onderscheidt het handelen als “praxis”, van

het maken van het werk, dat is “poiesis”, voor zover het doel van het handelen

(praxis) in het voltrekken van de handeling zelf wordt gerealiseerd, terwijl bij het

maken (poiesis) buiten de handeling ligt (en slechts door middel daarvan

gerealiseerd wordt).

“Poiesis” verwijst naar het “maken” van iets, het produceren, en “praxis” naar het

“doen”, het handelen in eigenlijke zin. Bij praxis ligt de betekenis van de handeling in

de handeling zelf en niet in wat die oplevert aan product, niet in het buiten de

handeling liggende resultaat. Bv. denken, aan politiek doen, vriendschappenonderhouden, sport en spel zijn voor Aristoteles allemaal “praxis”. Het verschil tussen

51

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 52/57

“praxis” en “poiesis” zou best opgevat moeten worden als een onderscheid tussen de

2 perspectieven van waarui men tegen iedere menselijke activiteit kan aankijken.

Menselijk handelen kan dan worden beschouwd t.o.v. het product, het buiten de

handeling liggende resultaat dat het instrumenteel oplevert – vanuit poiesis-

perspectief. En het kan ook worden beschouwd t.o.v. de aan de handeling interne

kwaliteiten en doelen – vanuit praxis-perspectief.

Vanuit een praxis-perspectief sprekend over bv. voetballen, hebben we het over de

voortzet, de passeerbewegingen, overtredingen van de spelregels, het maken van

doelpunten (het “interne” doel van het spel). Vanuit een poiesis-perspectief zien we

het prestige dat het spel oplevert, het geld dat ermee kan worden verdiend of de

amusementswaarde voor het punliek (“externe” doelen van het spel).

139. Theorie – is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in

onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een

toepasbaar model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid. “Theoria” is

het filosofische schouwen, werd door de filosofen beschreven als de hoogste vorm

van menselijke volmaaktheid (“intellectuele liefde tot God”). Volgens Spinoza is

“theoria” het hoogste menselijke belang waaraan alle andere belangen ondergeschikt

zijn.

140. “Metafysische  triniteit” – De mens, wereld en God vormen de zogenaamde

“metafysische triniteit”.Wijsgerige theodicee behandelt de godsvraag, kosmologie

bestudeert de wereld en wijsgerige antropologie onderzoekt het wezen van de mens.

Om een definitie van de metafysische triniteit te geven vormen, moet men de drie

bestanddelen ervan definiëren.

- Theodicee theos (god) + dikè (rechtspraak): dit is een argumentatie waarin de

gelovigen het bestaan van de almachtige god te verdedigen ondanks al het kwaad

en lijden in de wereld. De Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Ch.) heeft

waarschijnlijk als eerste een argument gebaseerd op het probleem van het kwaad

ontwikkeld – hij twijfelt aan de al dan niet goedheid en almachtigheid van de god en

vraagt zich af waarom deze god zomaar het kwaad toelaat.

Dan komt de vraag of de mens nog vrij kan zijn wanneer er een god is – de

straffende macht. Kan de mens dan nog kiezen? Dit is het probleem vandeterminatie. Het antwoord is “ja”, maar deze keuzemogelijkheden zijn beperkt.

52

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 53/57

- Kosmologie is de studie van het heelal als geheel. Ze is ontstaan door en uit de

menselijke fascinatie met de hemel en de wereld rondom hen. Mens heeft steeds

geprobeerd de hemelse verschijnselen in te passen in het leven en op die manier 

een zekere verklaring te geven aan datgene wat hij nog niet kon verklaren en dus als

“de goden” definieerde. Met de tijd veranderden de kosmologische opvattingen en

het wereldbeeld in wat ze nu zijn.

- Wijsgerige antropologie is een transcendentale discipline die de filosofische vraag

bestudeert over wie de mens is, of de mens meer is dan zijn lichaam alleen. Het

lichaam en de ziel (hier staat dualisme t.o.v. het monisme), de menswording of 

schepping van de mens, doel van het menselijk bestaan zijn o.m. onderwerpen van

wijsgerige antropologie.

141. “A posteriori” – betekent “vaststelling of oordeel achteraf”.

142. “A priori” – betekent “oordeel vooraf”, “zonder onderzoek”.

143. Ontologie – ook wel “zijnsleer” genoemd, is een tak in de filosofie. Hierbinnen

denkt men na over de vraag: “Wat is zijn?” Ontologie valt onder de metafysica, die de

basis, de “spil” van de filosofie is. Ze is één van de oudste filosofische stromingen.

Het woord zelf komt uit het Griekse “zijnde” en “leer”.

Ontologie fundeert een theorie over de werkelijkheid en maakt zo een zinvolle meting

van die werkelijkheid mogelijk.

144. Metafysica – zie “Eerste filosofie”.

145. Heteronomie – de term is samengesteld uit “heteros” = “ander” en “nomos” =

“wet”. I.t.t. “autonomie” zegt heteronomie dat niet de mens zelf zich de wet stelt,

maar een ander. Het kan bv. God of goddelijke openbaring of de natuur zijn. Men

kan niet zelf kiezen of denken (vooral in godsdienstige tradities). Filosofie verzet zich

tegen heteronomie van de mens en zegt dat men moet durven te denken.

146. Autonomie – is afgeleid van het Griekse “autos” = “zelf” en “nomos” = “wet”.

Het staat voor het vrij zijn van de externe invloeden (bestuur). Dit concept wordt inverschillende verbanden gebruikt. Het verwijst steeds naar de capaciteit van een

53

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 54/57

rationeel individu om eigen verantwoorde beslissingen te nemen. Het

tegenovergestelde is “heteronoom”.

Door “zich zelf wetten te stellen” kan men meer vrijheid en onafhankelijkheid creëren

voor onszelf. Vanaf de 17e E wordt “autonomie”, in de zin van “gewetensvrijheid

i.v.m. geloofszaken en handelingen” bekeken, het wordt een aanduiding voor 

personen. Kant vat “autonomie” op als de mogelijkheid van het handelen in

overeenstemming met de wet die men zichzelf oplegt. De autonome mens kan

zichzelf bepalen als redelijk wezen.

Volgens de Verlichting is “autonomie” het doel van de opvoeding ( = emancipatie).

Het is de vrijheid van de “wil” om zichzelf te bepalen en staat tegenover heteronomie.

Het is ook het “zichzelf opleggen van de wet” en staat tegenover de willekeur.

=> In de filosofie van Fichte en Schelling wordt “autonomie” geradicaliseerd tot het

algemene beginsel van Vernuft.

147. Prefilosofie – is dat wat de filosofie voorafgaat. Dit kan iedere vorm van

humaniteit zijn, alles wat de mens is (gewoonten, rituelen, mythen…) en daarboven

alles wat natuur is, wat is zonder de mens maar wel voorwerp van reflectie kan zijn.

148. Logica – of “redeneerkunde” is de wetenschap die zich bezig houdt met de

formele regels van het redeneren. Traditioneel wordt logica door filosofie bestudeerd,

maar wordt ook vaak tot de wiskunde gerekend. Het stamt af van het Griekse woord

“logos”.

Logica is een leer van het strenge betoog ze bestudeert de classificeert de structuur 

van beweringen en argumentaties door de gevolgtrekking en door de studie van

argumentaties in de natuurlijke taal.

149. Logos – het Griekse woord “logos” heeft verschillende betekenissen, maar 

wordt meestal als “woord” vertaald. Het woord “logica” is hiervan afgeleid. “Logos”

werd door Heraclitus, een van de bekendste Presocratici, gebruikt om de menselijke

kennis en inherente orde van het universum mee aan te duiden. Het stond voor de

“wetmatigheid” die in het gehele universum aanwezig (door de goden ingesteld) is.

=> Voor Socrates, Plato en Aristoteles betekende “logos” het vermogen van de

menselijke rede en de kennis die de mensen van de wereld en elkaar bezitten. Voor Aristoteles met name, die zich ook het eerst met logica bezig houdt, wordt “logos” het

54

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 55/57

concept van de menselijke rationaliteit, datgene wat de mensen van de dieren

onderscheidt.

=> De Stoïcijnen verstonden onder “logos” de levenskracht van het universum. De

“logos” was de oorsprong van het universum, een soort “oerfenomeen”, waar alle

werkingskracht uit voortkomt. “Logos” symboliseert daarom ook het principe van

oorzakelijkheid, dat van binnenuit werkt en tegenover de materie staat.

=> Ook in het christendom gebruikt men dit begrip, die qua betekenis op die van de

Stoïcijnen lijkt. “Logos” wordt direct met God (als principe van de oorsprong van het

universum ligt) verbonden.

150. Reflectie – “reflecteren” is een “cognitieve proces” en “vaardigheid” waarbij men

  – i.f.v. het toekomstig handelen, terugkijkt op de essentiële aspecten uit

gebeurtenissen, persoonlijke praktijkervaringen en leerprocessen. Men probeert

deze aspecten bewust waar te nemen, scherp te analyseren en daar de betekenis

van in te zien. Het is een manier om van binnenuit te leren.

Zo kan men meer inhouden en aspecten ontdekken die verbonden zijn met situaties

waarbij men betrokken was. Een persoon die reflecteert, probeert de kennis of 

ervaringen in relatie tot andere gebeurtenissen te structureren en zo op grond van

rijpend inzicht ideeën en concepten te verruimen. Op die manier kan men

alternatieven genereren die van toepassing kunnen zijn in de nieuwe situaties.

Door aan reflectie te doen, leert men de eigen ontwikkeling in te zien en bewust

worden van de belangrijke aspecten in de ontwikkeling. Zo kan de ontwikkeling ook

veel effectiever en bewuster verlopen.

151. Kritiek – komt va Oudgrieks “krités” = “hij die beargumenteerd beoordeelt” en

staat voor het beoordelen van daden, werken, uitspraken, theorieën etc. meestal

wordt kritiek als negatief ervaren, maar ze hoeft het niet altijd te zijn. Een “kritische

houding” hebben betekent dat men niet zonder meer iets aanvaardt of gelooft. Men

onderscheidt “constructieve” (1) en “destructieve” (2) kritiek.

(1) Gegrond en beargumenteerd je mening geven over het werk van anderen, met

als doel het helpen van die ander in het verbeteren van zijn werk. Men heeft hierbij

een positieve grondhouding.

(2) “Afbrekende” kritiek, die vaak ongegrond en slecht beargumenteerd is.

55

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 56/57

152. Epistemologie – is een deelgebied van filosofie die de vraag stelt naar de

manier waarop aanspraken op kennis of wetenschap gelegitimeerd zijn. Wat wordt

als kennis of wetenschap beschouwd (en wat niet), op welke gronden, wie wordt

beschouwd als een kennend subject (en wie niet). Hierdoor stelt men de

“objectiviteit” in vraag. Kritische epistemologische vragen vormen bij uitstek een

aanleiding om wetenschap en kennis te bekijken als machtssysteem.

Epistemologie is één van de meest onderzochte en bediscussieerde onderwerpen

binnen de filosofie. De discussie concentreert zich op het analyseren van de aard

van de kennis en hoe deze zich verhoudt tot “waarheid” en “geloof”. Men analyseert

ook de rechtvaardigingsgronden van kennisaanspraken, m.a.w. de gronden waarop

men kan beweren iets te weten. Epistemologie probeert, om het eenvoudig te

zeggen de vraag “Hoe weten we dat wat we weten?” te beantwoorden.

153. Rationeel – is een manier van denken waarbij niet enkel rekening wordt

gehouden met de logische principes, inhoud en uitgangspunten, maar ook met het

“effect” van het denkproces:

- de mate waarin men zijn doel bereikt;

- de reële neveneffecten van het denkproces;

=> Men vraagt zich dus niet alleen af of het denkproces “juist” is, maar ook of het

“nuttig” is.

“Rationeel” kan ook betekenen:

- dat men in het denkproces enkel gebruik maakt van verbaliseerbare, exact

meetbare begrippen, dus geen “mythes”;

- dat men geen “onbewezen” intuïtieve inductieve principes gebruikt.

- dat er rekening wordt gehouden met de verbaal-exacte aspecten van de

werkelijkheid.

In de filosofie gaat men “rationeel” te werk.

154/155 Wijsbegeerte – Filosofie: is de oudste theoretische discipline (5e E v.C.)

die streeft en verlangt naar de kennis en wijsheid. Griekenland wordt gezien als het

geboorteland van de filosofie. Letterlijk betekent het “liefde voor wijsheid”. In de

gewone spreektaal wordt “filosofie” gebruikt om elke vorm van wijsheid of 

levensbeschouwing aan te duiden of iemands uitgangspunten.

56

5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com

http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 57/57

Filosofie is een studie van de betekenis en geldigheid van ons denken en onze

overtuigingen betreffende de meest algemene en universele aspecten van het

bestaan (heelal, subjecten, objecten en hun relatievormen).

Filosofie gebruikt geen experimenten of waarnemingen in haar activiteit, waardoor ze

geen “empirische wetenschap” is (“normatieve wetenschap”?). Men baseert zich op

de redeneringen en gedachte-experimenten door de filosofische problemen

zorgvuldig te formuleren en door de argumenten die deze oplossing ondersteunen.

Er kan dus nooit sprake zijn van een “empirisch bewijs” voor een bepaalde stelling of 

visie in de filosofie.

Filosofie is ook de studie van de opvattingen, visies en theorieën van andere

filosofen. Een filosoof bekritiseert, overneemt, corrigeert en soms verwerpt andere

filosofische tradities. Wanneer hij een discussie met de andere filosofen aangaat,

dan spreekt men van “dialectiek”. Er bestaan in de filosofie zo goed als geen

onderwerpen, waarover alle filosofen volledig mee eens zijn. Deze kritische houding

van de filosofen is op zich een essentieel kenmerk van de filosofie. Wanneer iets

onbetwistbaar “waar” is dan is het niet “filosofisch” maar “dogmatisch”.

Filosofische teksten (oude en nieuwe) zijn de bronnen van de filosofische studie.

Hierbij probeert men steeds om een tekst in zijn oorspronkelijke of huidige context te

begrijpen. Men doet aan “hermeneutiek” – interpretatie van de filosofische teksten.

Filosofie bestaat uit verschillende deelgebieden zoals logica, metafysica, wijsgerige

antropologie, ontologie etc.

 

57