Filippides maart 2013

50
Inclusief het artikel van Nico Lettinck: Het Fin de Siècle gevoel THEMA FIN DE SIÈCLE FILIPPIDES Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis Jaargang 19 nummer 1 maart 2013

description

Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis van Hogeschool Windesheim te Zwolle.

Transcript of Filippides maart 2013

Page 1: Filippides maart 2013

Inclusief het artikel van Nico Lettinck: Het Fin de Siècle

gevoel

THEMA

THEMA

FIN DE SIÈCLE

FILIPPIDES Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis

Jaargang 19 nummer 1 maart 2013

Page 2: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 2

Inhoud Jaargang 19, nummer 1

Van de hoofdredacteur

4

Van de vakgroepvoorzitter

5

Alfons Mucha: Tsjechische

kunstschilder wordt

paradepaardje van de

Jugendstil

7

Column Tim van Eenennaam:

Heb je (n)iets gemist?

13

Het Fin de Siècle gevoel

15

Europese thriller in een

Hollywoodjasje:

Name of the Rose

19

Dubbelgevoel: Ongeremde

optimisten & depressieve

doemdenkers

23

Page 3: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 3

Column Karl van der Linde:

Café Het Verleden

28

De docent, de leerling en het

mechanisme van

verandering

30

Carl Hagenbeck:

vooruitstrevend

visionair of

circusdirecteur?

35

Een stukje nostalgie:

geschiedenis te kijk

gezet

41

Klaslokaal van de toekomst:

Laptop erin, docent eruit?

44

Van onze huisdichter Sander

Scholten: Fin de Siècle

49

Colofon

50

Page 4: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 4

Fin de Siècle Door Ozan Karakoc

oofdthema in dit nummer is Fin de Siècle. Het

betekent letterlijk ‘eind van de eeuw’; een

Franse term die voor de hele West-Europese

cultuur gebruikt wordt. Het is de tijd van nieuwe

kunststromingen als de Jugendstil en het

impressionisme. Daarnaast

openbaart het Fin de Siècle zich

zowel in de literatuur als in de

muziek. Deze periode tussen 1880

en 1914 kenmerkt zich enerzijds

door het geloof in een goede

toekomst die alleen maar beter kon

worden door de sterke ontwikkeling

van wetenschap en techniek en

anderzijds door fascinatie voor dood

en verval.

Aan de ene kant waren er de

ongeremde optimisten die

geloofden in een betere toekomst,

zoals Suzan Mateboer schrijft, en aan de andere kant

waren er de depressieve doemdenkers.

Mijns inziens is Fin de Siècle een bijzondere periode

die te weinig wordt belicht door historici en daarom de

aandacht verdient. Bovendien is Fin de Siècle voor de

Nederlandse geschiedenis zeer belangrijk geweest. In de

tweede helft van de negentiende eeuw wordt Nederland geïndustrialiseerd en ontstaan de moderne politieke

partijen (socialisten, confessionelen en liberalen).

Voor deze editie hebben onze vaste schrijvers een

topprestatie geleverd. Zo heeft Benjamin van den

Dobbelsteen twee zeer boeiende artikelen geschreven

over twee niet onbelangrijke personen van het Fin de

Siècle. Het ene artikel gaat over de Tsjechische

kunstschilder Alfons Mucha. Zijn werken zijn

onlosmakelijk verbonden met de Jugendstil.

Daarnaast heeft Benjamin een stuk geschreven over

de Duitse circusdirecteur Carl Hagenbeck die in wilde

dieren handelde. Was de

dierentuinpionier een vooruitstrevende

visionair of een ordinaire

dierenhandelaar? Benjamin

karakteriseert Hagenbeck op een

boeiende wijze waardoor zijn stuk de

moeite waard is om te lezen.

Tot slot nog aandacht voor het

interessante artikel van onze

eindredacteur Nico Lettinck. Het Fin de

Siècle is een gevoel dat het einde van

de eeuw nadert en het gevoel dat de

twintigste eeuw voor de meeste

mensen hoop en veel perspectief met

zich mee zal brengen.

Hoezeer het Fin de siècle een complexe periode is en

gepaard gaat met gevoelens van vitaliteit maakt Nico

duidelijk.

Ik wil iedereen bedanken voor hun bijdrage aan deze

editie. Daarnaast wil ik de studenten geschiedenis

aanmoedigen om een stuk te schrijven voor Filippides.

Het zou mooi zijn dat we voor de volgende editie nieuwe

en talentvolle schrijvers hebben die een vaste waarde

zijn in de redactie van de Flip. Heb je interesse? Laat het

ons zo snel mogelijk weten. Stuur een mail naar

[email protected] of naar [email protected].

Veel plezier!

H

Page 5: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 5

Kippensoepmuziek

Door Jacobien van Es

nlangs had ik een afspraak op een

stageschool gesitueerd in een middelgrote

stad die in de Middeleeuwen fungeerde als

vestingstad. Aangezien ik bijna altijd met de trein reis,

ben ik vaak genoodzaakt om vanaf het station naar de

stageschool te lopen. De wandeling naar de stageschool

zou volgens ‘google maps’ ongeveer 15 minuten in

beslag nemen. Het betrof de snelste route en het zou me

door het oude centrum van de vestingstad leiden. Na

ongeveer 800 meter gewandeld te hebben, werd mijn

aandacht afgeleid en stond ik midden in de winkelstraat

even stil. Aan mijn rechterzijde was de Blokker en aan

mijn linkerzijde een T-Mobile winkel. Ik hoorde vrij luide

muziek in de winkelstraten en dat was blijkbaar tot

ieders genoegen. Het leek een populair popliedje, maar

toch klonk het anders. Het was zo’n deuntje op een

piano waarbij de zang is weggevallen. Dus op het

moment dat je wilt meezingen of meeneuriën met de

tekst, begint een synthesizerpiano de zang in het couplet

over te nemen. Geen muziek, eerder muzak. Mijn

moeder noemt het ook wel kippensoepmuziek. Op

internet wordt het beschreven als ‘elevatormuziek’.

Achtergrondmuziek dus. Echter, de muziek klonk zo hard

dat je niet meer kon spreken van een kabbelend

achtergronddeuntje. De straat hing vol met luidsprekers.

Enkelen waren bevestigd aan een gevel, het merendeel

hing aan een kabel die dwars over de winkelstraat op

veilige hoogte slingerde. En omdat alle luidsprekers heel

luid hetzelfde herkenbare deuntje lieten horen, zou

niemand echt verbaasd opkijken als je midden op straat

spontaan een dansje zou doen.

Het luisteren naar muziek

De vraag is natuurlijk, ook voor mijn vestigingstad, wie

bepaalt dit? Wie bepaalt de muziek, het volume, dit

alom aanwezige gegeven? Hoe en wanneer is dit idee

ontstaan? Waardoor luisteren wij naar muziek uit

(publieke) luidsprekers op een openbare straat?

O

Een luidspreker aan een gevel in de winkelstraat van de Middeleeuwse vestingstad.

Page 6: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 6

Laten we bij het begin beginnen en ervan uitgaan dat

Graham Bell in 1875 ontdekte dat de eerste trillingen

van een membraan geluid kon produceren. Met de

uitvinding van de fonograaf (1878 op naam van Thomas

Alva Edison) kunnen we grofweg spreken van de opmars

van de eerste gemechaniseerde geluidsdragers. Deze

ontwikkeling speelde zich af tijdens het Fin de Siècle en

mede daarom ik zou me dus zo kunnen voorstellen dat

de geluidsdragers composities lieten horen van

bijvoorbeeld Gioacchino Rossini, Franz List of Hector

Berlioz in de Jugendstil muziekhallen of bistro’s. Er werd

op gedanst, bij gegeten en gedronken, het ondersteunde

de toon en de sfeer in de cafés. Ondanks de mogelijkheid

tot verspreiding van de muziek, is de kans wel weer klein

dat de geluidsdragers het gewone volk op straat zes

dagen per week (plus een koopavond) vermaakten met

de laatste hit van Franz Schubert. Dus als het idee van

publieke geluidsdragers op straat waarschijnlijk niet is

begonnen vlak na de uitvinding in de tweede helft van

de negentiende eeuw,

waar ligt de oorsprong

dan wel?

Propaganda

Een minionderzoek leidt al snel naar twee

ontwikkelingen: straatmuziek en propaganda in de

twintigste eeuw. Op de internetpagina ‘het geheugen

van Nederland’ (geheugenvannederland.nl) is de

ontwikkeling van straatmuziek te lezen, waarbij

draaiorgels, mannen met violen of formaties van ‘native

Indians’ met panfluiten een grote rol spelen. Maar, het

ging me toch echt om die troosteloze luidsprekers. Om

deze verwondering wat te beperken, zal het antwoord

op de vraag ‘waardoor luisteren wij naar muziek uit

luidsprekers op straat’, bestaan uit twee redelijk

onderbouwde vermoedens.

Het eerste idee is geïnspireerd door een Oost-

Europees verschijnsel met voorbeelden uit Moskou,

Sarajevo en Tsjechië. In de jaren ’90 van de vorige eeuw

ontkwam je er niet aan in Moskou; de Russische pop- en

rockliedjes galmden door de nieuwe dure winkelstraten.

Niet één winkelstraat, maar een blok van winkelpanden,

hoogbouw en luidsprekers. Om een onschuldig gesprekje

te kunnen voeren, moest je bijna je stem gaan verheffen.

Ik verdacht Moskou er vaak van speciale deejays te

hebben ingehuurd, iets wat bij mij wel weer een

geruststellende gedachte opriep. Tsjechië liet een

soortgelijke ontwikkeling horen, alleen dan met

Tsjechische liedjes voor het Tsjechische publiek en in

Sarajevo kreeg je er (on)gewild een babbelende deejay

bij.

Hoewel het slechts drie voorbeelden zijn, ze laten wel

een historisch verband zien. Het vermoeden is natuurlijk

dat de luidsprekers in de Koude Oorlog bedoeld waren

voor de verspreiding van propaganda. Na de val van de

muur zijn ze blijven hangen (zoals zoveel

communistische attributen), en dus kregen ze een

nieuwe functie, dit keer ter ondersteuning van het

(nieuw) kapitalistisch idee: muziek voor de

massaconsument. Tot zover voor nu een Oost-Europese

invalshoek.

Het tweede vermoeden betreft de West-Europese

gedachte die de ontwikkeling van de Amerikaans

geïnspireerde winkelcentra, winkelketens en uitgebreide

winkelstraten in Nederland in de jaren ’70 en ’80 omvat.

Hoe creëer je een zogenaamd gezellige winkelsfeer in

zo’n droevig betonnen winkelcentrum waar het daglicht

schaars is? Hoe hou je het de consumenten zo lang

mogelijk binnen zodat zij meer gaat consumeren? Eén

oplossing werd gevonden in de herkenbare

achtergronddeuntjes. En hoe groter de crisis, hoe

gezelliger het moet worden, dus hoe harder de muziek.

Maar draai dan muziek van Berlioz of Gustav Mahler, of

een ander meesterwerk uit het Fin de Siècle en ik blijf de

volgende keer wel langer in de winkelstraat van de

Middeleeuwse vestingstad en koop ik waarschijnlijk iets

onbruikbaars van de Blokker.

Ik verdacht Moskou er vaak van speciale deejays te hebben ingehuurd, iets wat bij mij wel weer een geruststellende gedachte opriep

Page 7: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 7

Door Benjamin van den Dobbelsteen

Alfons Mucha

Tsjechische kunstschilder wordt paradepaardje van de Jugendstil

Page 8: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 8

Het einde van de negentiende eeuw, een tijd waarin Europese grootmachten de wereldkaart onderling verdelen om de

koloniale driften te verzadigen, waarin de nieuwste uitvindingen en technische hoogstandjes hun plaats vinden op

tentoonstellingen zoals de wereldexpo te Parijs in 1889, en waarin onbekende dieren, buitgemaakt tijdens decadente

expedities naar de koloniale gebieden, voor het eerst bekeken konden worden in dierenparken. Het fin de siècle was een

tijd waarin alles goed leek te gaan met de westerse wereld. De mensen stonden op het punt de eeuw van vooruitgang af

te sluiten en een nieuwe, onbekende eeuw binnen te stappen die, geheel overeenstemmend met wat later het belle

époque gevoel genoemd zou worden, alleen maar beter leek te kunnen worden door de nieuwe technische wonderen en

de bloei in de wetenschap. Er kwam een nieuwe stroming in de kunst en de architectuur: de Jugendstil of art nouveau.

Deze stroming was geen lang leven beschoren, maar heeft een onuitwisbare indruk achtergelaten waar we vandaag de

dag nog steeds van kunnen genieten. Op het gebied van kunst, architectuur, muziek en filosofie rekenen we grote namen

als Klimt, Mahler en onze eigen Nederlandse Louis Couperus tot deze beweging. Maar één man wordt gezien als

voorloper van deze revolutionaire stijl, de vaandeldrager van de Jugendstil: de Tsjechische kunstschilder Alfons Mucha

(1860-1939).

nerzijds was het Fin de Siècle, dat van

ongeveer 1890 tot het uitbreken van de

Eerste Wereldoorlog in 1914 zou duren, een

periode die voortborduurde op de eeuw van

vooruitgang. Er waren grootse uitvindingen gedaan en

de wetenschap deed mensen telkens opnieuw versteld

staan. De wereldtentoonstelling in Parijs van 1889

getuigde hiervan en kenmerkt tevens het begin van deze

fin de siècle- periode. Mensen hadden het optimistische

gevoel dat het in de toekomst alleen maar beter kon

gaan, dat de mens de top van ontwikkeling had bereikt,

en als dit niet zo was, zou er toch zeker een stijgende lijn

blijven. De gruwelen van de Eerste Wereldoorlog, die

onherroepelijk de periode tot een eind zouden brengen,

lagen nog in de onbekende toekomst en waren voor

niemand te voorspellen.

Anderzijds was het een periode van vernieuwing en

revolutionaire omwenteling, vooral op het gebied van de

kunst, de filosofie en de architectuur. Mensen, in hun

euforische staat, wilden genieten van het hier en nu. De

denkbeelden van Nietszche, bij zijn leven zijn tijd ver

vooruit, vonden ineens overal instemming.

Als we ons richten tot de artistieke wereld, zien we dat

vooral afgerekend werd met symmetrie, met de

vormvervagende structuur van het impressionisme en de

neostijlen. In het optimistische wereldbeeld moest

ruimte komen voor vrolijkheid, en de nieuwe technische

mogelijkheden moesten gebruikt worden. Er kwam een

grote aandacht en liefde voor de natuur en mensen

wilden deze in huis halen. Licht werd de toon voor elk

interieur. Witte meubels, witte wandtegeltjes, emaillen

keukengerei met kunstig geschilderde bloemen werden

standaard in bijna elk huishouden. De nieuwe

technieken die het daglicht hadden gevonden werden

optimaal benut, vooral het werken met glas, wat weer

met het licht speelde en vrolijkheid schiep. Een goed

voorbeeld hiervan zijn de nog steeds populaire glazen

E Mensen hadden het optimistische gevoel dat het in de toekomst alleen maar beter kon gaan

Page 9: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 9

lampen van Louis Tiffany (1848-1933). Een monument

voor het gebruik van metaal is de nog steeds

indrukwekkende Eiffeltoren, die in deze tijd gebouwd

werd.

Mucha betreedt het toneel

Er is weinig bekend over de vroege jaren van Alfons

Mucha, die op 24 juli 1860 geboren werd in het

Tsjechische Ivančice. Hij was op jonge leeftijd al

gefascineerd door de kunstwerken die hij in de kerk

tegenkwam en besloot al vroeg om kunstschilder te

worden, tot groot ongenoegen van zijn vader, die een

jurist in hem zag. Op 17 jarige leeftijd verliet Mucha dan

ook het ouderlijk huis en probeerde hij de kost te

verdienen als kunstschilder en illustrator, met

middelmatig succes. Zijn eerste stappen in de

kunstwereld waren echter gezet en een weg terug zou er

niet zijn.

Omdat succes de eerste jaren uitbleef, besloot Mucha

een kunstopleiding te gaan volgen aan de

Münchener kunstacademie. Na twee jaar studeert

hij in 1887 af en vertrekt hij onmiddellijk naar

Parijs, het artistieke hart van Europa. Hier deelt hij een tijd lang een studio met een andere beroemde

kunstenaar, Paul Gauguin, en weet hij met het verkopen

van illustraties maar net rond te komen. In 1897 komt

echter de doorbraak waar Mucha op hoopte, als hij de

enige beschikbare kunstenaar is die de beroemde actrice

Sarah Bernhardt (1844-1923) van dienst kan zijn, die een

promotieaffiche zoekt van haar nieuwe toneelstuk

Gismonda. Mucha ontwierp een affiche waar sterke

oosterse tinten in te ontdekken zijn met grote

gestileerde bloemen, en de actrice was verkocht. Ze ging

met de kunstenaar een samenwerking aan die zes jaren

zou duren.

Bloemen en vrouwen

Mucha’s ster was al snel rijzende. Het sierlijke ontwerp

voor Gismonda kreeg veel belangstelling en Mucha

besloot dat wat werkte, niet aangepast diende te

worden. Voortaan zou hij deze sierlijke stijl hanteren en

presenteerde hij een nieuwe, revolutionaire kunstvorm

De denkbeelden van Nietszche, bij zijn leven zijn tijd ver vooruit, vonden ineens overal instemming

Page 10: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 10

aan de Parijse kunstwereld. Voorheen was het de

impressionistische stijl die de klok sloeg, een stijl waarin

de kunstenaar zijn object weergaf zoals het zich op dat

moment aan hem voordeed. Er was geen tijd voor

vooropgezette schetsen en dit resulteerde in kleuren die

alleen van afstand zich met elkaar leken te vermengen,

maar in werkelijkheid secuur naast elkaar op het doek

gezet waren. Mucha rekende hier mee af, koos voor

zachte en vrolijke pastelkleuren en schetste zijn

ontwerpen zorgvuldig voor.

De steevast terugkerende, ranke takken, sierlijke en

kleurrijke bloemen en sierlijke lijnen waren precies wat

de mensen zochten bij hun optimistische belle epoque

gevoel. Een nieuwe stijl was geboren en

kon niet meer ongedaan gemaakt worden.

Aanvankelijk stond deze nieuwe stijl, die de

naam Jugendstil of Art Nouveau zou krijgen, in Parijs

bekend als ‘le style Mucha’. Vele kunstenaars lieten zich

door hem inspireren en droegen zelf hun steentjes bij

aan de nieuwe stroming.

Een ander belangrijk kenmerk van Mucha’s werken,

was de terugkeer van de vrouw als zinnebeeld. In het

impressionisme was geen plaats voor iets dat vooraf

bedacht moest worden, laat staan voor een allegorie.

Deze kon je immers niet voor je zien. Maar bijna alle

werken van Mucha bevatten slanke vrouwen die een

allegorische voorstelling hebben. Een beroemd

voorbeeld hiervan is zijn vierdelige weergave van de

seizoenen. Zelfs zijn affiches voor de meest

uiteenlopende zaken, van werktuigexposities en

bierreclames tot theatervoorstellingen, bevatten

vrouwelijke figuren in lange, haast klassieke gewaden, en

het liefst met afzonderlijk geschilderde haarstrengen in

sierlijke krullen.

Voorheen was het de impressionistische stijl die de klok sloeg, een stijl waarin de kunstenaar zijn object weergaf zoals het zich op dat moment aan hem voordeed

Witte meubels, witte wandtegeltjes, emaillen keukengerei met kunstig geschilderde bloemen werden standaard in bijna elk huishouden

Page 11: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 11

Affiches worden van de straat

gestolen

Bijna zijn hele carrière ontwierp en

schilderde Mucha zijn beroemde affiches. Hij werd op

den duur zo populair, dat zijn affiches en posters dikwijls

uit het straatbeeld van Parijs verdwenen. Ze waren dan

gewoonweg gestolen.

In 1904 besluit de kunstenaar dat hij genoeg van Parijs

heeft gezien en vertrekt naar de Verenigde Staten, waar

hij zich tot 1911 volledig aan de schilderkunst wijdde. In

Amerika werd hij als één van de grootste decoratieve

kunstenaars begroet. Zijn succes hier was ongekend,

maar desondanks besloot de inmiddels 51 jarige

kunstschilder terug te keren naar zijn roots.

Hij vertrok naar Tsjechië, dat een paar jaar later, na de

Eerste Wereldoorlog, de ene helft zou worden van

Tsjecho-Slowakije. Hier zat Mucha de oorlogsjaren uit en

besloot hij in een opwelling van nationalisme een 20

delen tellende collectie te schilderen over de

geschiedenis van het Slavische volk. Hij vervulde hiermee

deels een jeugddroom om historisch kunstenaar te

worden. Affiches en reclameposters zouden voorlopig

niet meer van zijn hand verschijnen. Zeventien jaar

werkte hij vol overgave aan dit visuele epos over het

Slavische volk, wat hij zelf als zijn beste werk

beschouwde. In 1928 schonk hij de werken aan de stad

Praag, waar ze tot 1935 werden tentoongesteld. Na 1935

echter werden de doeken opgerold en weggelegd. Later,

tijdens de Duitse bezetting werden de werken te

nationalistisch bevonden en verboden. Tijdens de

Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog werden de

werken vergeten.

Pas in 1963 werden de doeken teruggevonden en

tentoongesteld in een aan de inmiddels overleden

kunstenaar gewijd museum. Voor het publiek waren dit

echter de minder populaire werken.

Hij werd op den duur zo populair, dat zijn affiches en posters dikwijls uit het straatbeeld van Parijs verdwenen. Ze waren dan gewoonweg gestolen

Bijna alle werken van Mucha bevatten slanke vrouwen die een allegorische voorstelling hebben

Page 12: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 12

Meer lezen?

S. Mucha & R. F. Lipp – Alphonse

Mucha – (Frances Lincoln

Publishers Ltd, 2005)

R. Ulmer & S. Leegsma – Mucha –

(uitgeverij Librero, 2008)

Mucha’s nalatenschap

In 1939 was Tsjecho-Slowakije in handen van de Duitsers

gevallen. Mucha, als schilder van de Slavische werken,

werd als een nationalist gezien en gearresteerd. Na een

langdurig verhoor werd hij weer vrijgelaten, maar zij het

door ouderdom of door de verhoortechnieken van de

Nazi’s, niet veel later sterft hij op 14 juli 1939.

Mucha’s werken hebben nooit lang in populariteit

afgedaan. Na een rustige periode in het naoorlogse

Europa, werden de sierlijke en weelderige werken in de

swingende Jaren ’60 weer gewild. Op menig slaapkamer

prijkten zijn affiches aan de muren, en vandaag de dag

weet hij nog steeds mensen te boeien. Replica’s van zijn

werken zijn in postervorm te vinden in de meeste

posterwinkels en zijn invloed heeft vandaag nog steeds

sporen in de hedendaagse kunst, waar de sierlijke

Jugendstil-lijnen een inspiratiebron zijn voor veel jonge

kunstenaars.

In 1998 is er in Praag een speciaal Mucha museum

opgericht. Vele grote Jugendstilnamen volgden hem,

maar geen van hen kon ongelogen beweren deze geheel

nieuwe stijl te hebben gelanceerd. Dat recht is voor altijd

aan Mucha voorbehouden.

Na een rustige periode in het naoorlogse Europa, werden de sierlijke en weelderige werken in de swingende Jaren ’60 weer gewild

Portret van Mucha's vrouw Maruska (1908)

Page 13: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 13

Heb je (n)iets gemist?

et is 17:24 op Station Zwolle. Hoewel mijn

trein vijf minuten geleden al vertrokken zou

moeten zijn, staat deze nog op het perron.

Sprinten is geen optie, een trein missen is immers alleen

vervelend als je er energie in steekt hem te halen.

Wanneer ik het perron betreed klinkt het fluitsignaal. Ik

stap in en vrijwel direct sluiten de deuren netjes achter

me. Het is de tweede keer deze week dat een dergelijk

geluk me overkomt en dus heb ik de overtuiging dat de

NS zijn dienstregeling heeft afgestemd op mijn gaan en

staan.

De enige plek vrij in de coupé is naast een jonge meid.

Ze leest een boek over de ontwikkelingspsychologie bij

baby’s. Hoewel dit onderwerp mij normaal gesproken

mateloos interesseert besteed ik er nu verder geen

aandacht aan. De meeste mensen in de coupé zitten er

maar ongeïnspireerd bij en dat doet vermoeden dat ze

zojuist de volledige werken van Freud, Nietzsche en

Marzano zich eigen gemaakt hebben. Behalve naast me,

aan de overkant van het pad, daar zitten twee jongens

die de coupé vermaken met een geweldige discussie.

De eerste noemt zichzelf een

menslievende humanist, wat

me een beetje dubbel lijkt. De

ander is zijn klasgenoot en

tevens een christen. Een mooie

combinatie voor een fraai gesprek over normen,

waarden, mensbeelden en wereldbeeld! Maar helaas.

Een korte samenvatting volgt.

Zo stelde de eerstgenoemde: “Christenen zijn

egoïstisch, want overal sterven mensen en zij vinden het

pas erg als het in hun eigen omgeving gebeurt. Ik heb

ook geen respect voor ze”. Hij pakte een boek uit zijn tas

dat ging over de wandaden van de Rode Khmer in

Cambodja. “Sterker nog, als christen geloof je in een God

die dit allemaal stuurt en keur je dit dus allemaal goed.

Eigenlijk ben je nog erger dan de SS’ers in de Tweede

Wereldoorlog. Ik snap niet dat je zo dom bent dat je daar

in gaat geloven.” Dit ging zo even door en afsluitend

werd de Bijbel ‘een sprookjesboek dat 3000 jaar geleden

geschreven is’ genoemd.

Dit alles met bevlogenheid zodat de hele coupé wel

moest meeluisteren. Het meisje naast me had

ondertussen al een aantal minuten geen bladzijde meer

omgeslagen; zij verkoos op dat moment waarschijnlijk

deze discussie boven de ontwikkelingspsychologie van

baby’s.

H

Column

Tim van Eenennaam

Nu vind ik het persoonlijk wel een godswonder te noemen als blijkt dat de Bijbel een boek is dat 3000 jaar geleden, voordat de persoon Jezus bestond, geschreven is

Page 14: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 14

Ik was enigszins verbaasd over de aanvallende

houding en was benieuwd naar het antwoord van onze

christelijke vriend. “Ik zou niet weten wat ik moet

zeggen, dat soort dingen zou je eigenlijk aan een

theoloog moeten vragen…”

Op dat moment had ik het idee dat elk moment Frans

Bauer de wagon zou binnenstappen en mij met een

grijns op de verborgen camera zou wijzen. Is dit nu hoe

deze gesprekken nu gaan? Eerst de ongenuanceerde en

overtrokken vergelijking. En dan het antwoord. Een

middeleeuwse boer Bodo die, als hem gevraagd wordt

waar hij in gelooft, richting de priester wijst? Is dat alles

wat er over dit onderwerp nog te zeggen valt?

Onze menslievende humanist, die zojuist in een volle

coupé met veel vertoon zijn klasgenoot voor SS’er had

uitgemaakt, moest uitstappen, zijn klasgenoot alleen

achterlatend. “Eindelijk rust”, grapte ik tegen het meisje

naast me. Ze hoorde me niet, ze had oordopjes in

gedaan met muziek. Misschien maar verstandig

inderdaad…

Nu vind ik het persoonlijk wel een godswonder te

noemen als blijkt dat de Bijbel één boek is dat 3000 jaar

geleden, voordat de persoon Jezus bestond, geschreven

is. Maar het zette me ook op een andere manier aan het

denken. Een discussie op deze manier zou waarschijnlijk

op de Lerarenopleiding Geschiedenis niet voorkomen, zo

vermoedde ik. Toch heeft hier ook niet iedereen alle

relevante kennis paraat als het gaat om dit onderwerp.

Ik denk dat dit te maken heeft met het feit dat historici

geleerd worden dat verschijnselen niet zo zwart-wit zijn

als ze lijken en vaak een nuancering waard zijn. Beelden

van het verleden worden steeds herschreven en zo

komen er ook op het gebied van religie nieuwe

inzichten en ideeën. Verder wordt een historicus

geleerd op zoek te gaan naar een zinnige vergelijking en

daarbij andere mensen (ook in het verleden) serieus te

nemen. Ook wordt van een historicus niet volledige

objectiviteit verwacht, maar wel een bewustzijn dat je

door je achtergrond en karakter al bevooroordeeld naar

een verschijnsel kan kijken en daar dus rekening mee

houdt.

Nu is religie natuurlijk wel een gewillige prooi voor een

te snelle hypothese, vergelijkingen en generalisaties. De

laatste woorden over de waarde en waarheden van

religie zijn nog niet in de lucht en er zal nog genoeg inkt

vloeien. Sommige mensen claimen te haastig bepaalde

dingen onderzocht te hebben maar op welke manier?

Met een collega historica, die op de Leidse Universiteit

studeert, had ik het over dit hekel punt. Geheel in de lijn

van correct historisch denken moesten we concluderen

dat écht onderzoek doen van je vergt dat je de

onmogelijke optie openhoudt. De optie dat jouw basis

niet klopt. Stel je toch voor dat je als gelovige ontdekt

dat alles wat je ooit voor waar aannam gebaseerd is op

een leugen of misvatting. Of stel nou dat je als atheïst

moet erkennen dat een religieus verhaal je aangrijpt en

je compleet verrast. Of dat een religieus geschrift voor

jou toch betrouwbaarder overkomt dan het ‘een

sprookjesboek’ waarvoor jij het in je onwetendheid tot

had veroordeeld. Wie durft dat überhaupt? En wil je het

eigenlijk wel, stop je niet liever muziek in je oren? Wie

weet levert het je geen nieuw inzicht op. Misschien is

het een sprint trekken voor een trein die je nooit zult

halen. En dat brengt ons op de diepere essentie van het

verhaal: soms hoef je niet eens te sprinten om een trein

te halen.

Beelden van het verleden worden steeds herschreven en zo komen er ook op het gebied van religie nieuwe inzichten en ideeën

Page 15: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 15

Het Fin de Siècle gevoel

Door Nico Lettinck

Het Fin de Siècle als zodanig bestaat niet. Dat geldt evenzeer voor de Renaissance, het Hellenisme en de Verlichting.

Maar toch zijn deze begrippen voor ons als historici vertrouwd en werken wij er dagelijks mee. Ze roepen een bepaald

beeld op van een periode dat samenhang geeft aan diverse verschijnselen van meestal culturele aard, zoals literatuur,

schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur en muziek. Deze begrippen representeren als het ware ‘de levensstijl [of:

het zelfbeeld] van een samenleving’.

Page 16: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 16

ij het Fin de Siècle gaat het dus om een bepaald

gevoel, en niet louter om het feit dat de

negentiende eeuw was afgesloten en de

twintigste eeuw begon. Het was een gevoel dat een

eeuw op zijn einde liep en dat besef begon al ca. 1880.

Maar tegelijk heerste er het idee dat er weldra een

nieuw tijdperk zou beginnen: de twintigste eeuw. Jan

Romein noemde zijn onafgemaakte boek over deze

episode vrij neutraal: Op het breukvlak van twee

eeuwen.

Dit gevoel was zeker niet aanwezig bij de meerderheid

van de bevolking in West-Europa. Het werd verwoord

door de hoger opgeleiden, de cultuurdragers die

daarmee uiting wilden geven aan hun zoeken naar een

anker in een verwarrende tijd. De term zelf was

overigens de titel van een blijspel van M.F. de Jouvenot

en M. Micard, dat in 1888 in Parijs werd opgevoerd.

Het Fin de Siècle gevoel is complex en verwijst

enerzijds naar een ondergangsstemming, decadentie en

pessimisme, maar anderzijds naar vitaliteit, geloof in een

betere wereld en optimisme. Als de verschrikkingen van

de Eerste Wereldoorlog achter de rug zijn, kijkt men

nostalgisch terug naar ‘La Belle Epoque’.

Gevoel van decadentie

Als we de term Fin de Siècle tegenkomen, denken we

meestal eerst aan gevoelens van vermoeidheid,

decadentie, achteruitgang, een soort herfsttij, die Johan

Huizinga plaatste aan het eind van de veertiende en het

begin van de vijftiende eeuw. Amerikanen spreken over

een ‘Indian Summer’, dagen in september die nog lekker

warm en zonnig zijn, maar waarin de herfstnevels al

voel- en zichtbaar zijn (J. Romein). Het is ook een

afnemen van het zelfvertrouwen, met name bij de adel

en de hogere burgers. Een vast geloof in de vooruitgang

wordt verdrongen door fatalisme en doemdenken. Men

is bang voor de toekomst en wil zo snel mogelijk naar

het einde toe. Het bekende schilderij De Schreeuw van

de Noorse schilder Edvard Munch (1863-1944) staat

symbool voor deze ondergangsstemming.

Gevoel van vitaliteit

Misschien minder bekend is dat de term Fin de Siècle

ook geassocieerd kan worden met gevoelens van

vitaliteit. Men koestert de hoop dat er in de komende

eeuw iets nieuws gaat beginnen. De traditionele

waarden en machtsposities lopen op hun einde, maar er

komen betere voor in de plaats. Het

gemeenschapsgevoel zal toenemen en het volk zal meer

B

‘De Schreeuw’ van Edvard Munch

De werken van Henri Rousseau behoren tot het postimpressionisme

Page 17: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 17

deel krijgen aan de cultuur, die voorheen voorbehouden

was aan de elite. Voor dit gevoel zou het schilderij van

Henri Rousseau (1844-1910), De Droom, symbool

kunnen staan.

Het gaat bij het Fin de Siècle kortom om de stijl van de

cultuurdragers in de periode 1880-1919 die wordt

gekenmerkt door het zoeken naar eenheid, binding,

universaliteit, het opheffen van tegenstellingen in een

alles verklarend en verheffend verband. Dat is zichtbaar

in de kunst en bij wetenschappers.

Het Fin de Siècle gevoel in Nederland

In dit korte essay beperk ik mij tot het aanstippen van

enkele figuren die in Nederland representatief waren

voor het Fin de Siècle gevoel. Opvallend daarbij is dat

over het algemeen het gevoel van vitaliteit de overhand

had. Dat blijkt bijvoorbeeld op literair gebied bij de

Beweging van 80 waarvan Herman Gorter (1864-1927)

de belangrijkste exponent was. Lees zijn gedicht Mei

(1889) hardop voor en je zult er niet somber van

worden, hooguit wat weemoedig.

Ook lag een dorpje in dat dal, waar rook

Fijn wemelde om heen van schouwen: ook

Dat zag ze. Glans maakte de zon in blauwe

En rode pannen, uit de straat was ’t flauwe

Gerucht hoorbaar der zwarte smederij.

Het ijzer klonk onder de hamers, zij

Hamerden in cadans de spranken vuur.

Bij deze literatoren kwam, na de aanvankelijke

verheerlijking van het individualisme, het

gemeenschapsgevoel op. Men verlangde, los van de

werkelijkheid, op een hoger plan een soort mystieke of

goddelijke eenheid te bereiken. Dit streven noemt men

het symbolisme, dat ook in de beeldende kunst tot

uitdrukking kwam. Kunst moet in dienst staan van een

Algemeen Idee. Je moet een boodschap hebben, dit

uitdragen en dat ook realiseren. De kunstenaar moet

ziener en profeet zijn om vorm te geven aan een

‘grootse tijd’.

In de schilderkunst kom je deze houding tegen bij Jan

Toorop(1858-1928). Hij neemt op een gegeven moment

afstand van het impressionisme en wil zoeken naar een

verbinding van alle kunsten in een hoger doel. Vooral uit

zijn latere werken blijkt dat hij het pessimisme achter

zich gelaten heeft en oog heeft voor de vitaliteit van de

nieuwe generatie. Hij sympathiseerde met de Engelse

‘De Droom’ van Henri Rousseau

Het schilderij van Jan Toorop

Page 18: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 18

vorm van socialisme en zelfs met het anarchisme. Na

1900 komt hij ook in het vaarwater van de ‘Jugendstil’ en

werkte hij ook samen met Berlage.

Met het noemen van de naam

H.P.Berlage (1856-1934) zijn we

meteen bij de meest representatieve

vertegenwoordiger van het Fin de

Siècle in Nederland op architectonisch

gebied. Iedere lezer van Filippides kent de Beurs van

Berlage in Amsterdam, het monument van de

gemeenschapskunst. Ook hij slaat nieuwe wegen in om

een hoger doel te dienen, namelijk: de gemeenschap.

Een gebouw moet mooi en tegelijk functioneel zijn voor

de gebruiker. Hij wil de kunst integreren in de

samenleving. Hij wil afrekenen met de lelijkheid, de

oppervlakkigheid en het individualisme, door nieuwe en

oude vormen met elkaar te verbinden. Zijn doel is:

synthese. Berlage was een sociaal bewogen mens. Hij

vond dat de samenleving er niet alleen lelijk uitzag, maar

ook onaangenaam was voor de lagere klassen. Gebrek

aan doel en ideaal in de samenleving hadden volgens

hem geleid tot stijlloosheid. Die moest overwonnen

worden. Hoe? Door een nieuw, gemeenschappelijk

levensdoel waarbij alle klassen samenwerkten in één

richting. Dit klinkt nogal utopisch en dat is het ook. Maar

als je de vele bouwwerken ziet die hij nagelaten heeft

voor de élite (het Sint Hubertusslot op de Hoge Veluwe)

en de woonwijk in Amsterdam-Zuid voor de

arbeiders(waar ik zelf tot genoegen woon), kun je zien

dat hij een deel van zijn droom gerealiseerd heeft.

Tenslotte noem ik een voorbeeld van het Fin de Siècle

gevoel uit de muziek. Representatief is hiervoor de

Amsterdammer Alphonse Diepenbrock (1862-1921). Hij

was bevriend met Gustav Mahler, Richard Strauss en

Arnold Schönberg. Deze van oorsprong leraar klassieke

talen, ontpopte zich als een omnifoor die op alle

terreinen van de toenmalige cultuur actief was. Hij nam

als componist afscheid van de bestaande zekerheden en

zocht nieuwe wegen die aansloten bij het verlangen naar

de natuur, het gevoel van eigenheid en ongereptheid. In

zijn muziek hoor je de vlucht uit de verwarrende tijd van

het moment, waarbij hij in hogere sferen een harmonie

componeert die er feitelijk niet is. Als antwoord op het

‘Unbehagen in der Kultur’ maakte hij prachtige stukken

die je op een hoger, metafysisch niveau tillen.

Uitgeleide

Om het Fin de Siècle gevoel, zoals ik dat ervaar, duidelijk

te maken heb ik voor Nederland vier exponenten kort

geïntroduceerd: Gorter, Toorop, Berlage en

Diepenbrock. Al deze kunstenaars zijn tegenwoordig

makkelijk met een muisklik op internet en YouTube op te

roepen. Bekijk hun kunstwerken, lees hun gedichten,

luister naar de muziek van Diepenbrock en ervaar zelf

wat het Fin de Siècle gevoel is geweest.

Het Fin de Siècle gevoel is complex en verwijst enerzijds naar een ondergangsstemming, decadentie en pessimisme, maar anderzijds naar vitaliteit, geloof in een betere wereld en optimisme

Page 19: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 19

Europese thriller in een Hollywoodjasje

‘Toen ik op pagina 100 was, wilde ik The Name of the Rose verfilmen.

Op pagina 200 zei mijn agent dat de rechten van het boek al verkocht

waren. Na 300 belde ik hem terug en vroeg wie de rechten had. Hij

zei dat de RAI, de Italiaanse publieke omroep, de film mocht maken.

Op pagina 500 vertrok ik naar Rome. Ik stapte naar de directie van de

RAI en vroeg wie de film ging regisseren. Dat was nog niet bekend, en

ik zei meteen: Dat doe ik!’ Regisseur Jean-Jacques Annaud kreeg zijn

zin. Met een recordbudget van 17 miljoen dollar mocht hij aan de

slag. De film kreeg zeventien verschillende scripts, vier schrijvers, tal

van getalenteerde acteurs en de grootste set die ooit is gebouwd

voor een Europese productie. Wat eerst als onverfilmbaar werd

beschouwd, kreeg het meesterwerk van Umberto Eco uit 1980 zes

jaar later een imposante verfilming: een schot in de roos!

Hollywood vs. History:

The Name of the Rose

Door Ozan Karakoc

Page 20: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 20

et is het jaar 1327. In een veertiende-eeuws

klooster in een benedictijnerabdij in Italië

heeft een aantal bizarre sterfgevallen

plaatsgevonden dat toegeschreven wordt aan de duivel.

De monniken denken meteen aan de Apocalyps, de

Griekse naam voor het boek Openbaringen uit het

Nieuwe Testament, maar de franciscaanse monnik

William van Baskerville (Sean Connery) denkt daar heel

anders over. De monniken doen een beroep op zijn

talent om het mysterie in de abdij te ontrafelen. William

vermoedt al direct een complot en is vastbesloten de

moordenaar te pakken aan de hand van feiten en logica,

de werktuigen van een ketter.

Hij onderzoekt de zaak samen met zijn leerling Adso

(gespeeld door de jonge Christian Slater). Bij de eerste

moord komt hij tot de conclusie dat het slachtoffer

zelfmoord heeft gepleegd, maar

waarom is onduidelijk. Niet veel

later wordt de tweede moord

gepleegd. De vertaler van de abdij

wordt gevonden in een pot met varkensbloed. Dan

wordt een derde dode gevonden in een bad. Broeder

William vermoedt dat de drie moordzaken iets met

elkaar te maken hebben, want de doden hebben alle

drie inkt op hun tong en vingers. William raakt hierdoor

steeds meer in de ban van de gepleegde moorden en wil

kost wat het kost het probleem oplossen.

Inquisitie

Gedurende de film ontdekt William dat er een verband is

tussen een “verderfelijk” boek uit de bibliotheek en de

moorden. Hij vindt namelijk een aantekening van de

vertaler op diens werkplek wat het vermoeden

bevestigt. De eerste dode kreeg het boek van de

bibliothecaris in ruil voor seks. Hij vertelt dit aan de

vertaler en pleegt zelfmoord. De vertaler gaat op

onderzoek uit en wordt ook vermoord, net als de

bibliothecaris die het boek heeft gevonden. William mag

de bibliotheek niet in, en kan het boek dus niet

onderzoeken. Een broeder vertelt hem dat hij het boek

gevonden heeft. William beveelt hem zich met het boek

op te sluiten in zijn kamer, maar het is al te laat. De

moordenaar wacht hem op en een nieuw slachtoffer is

een feit.

Ondertussen worden de leden van de gemeenschap

onrustig en op het moment dat William vorderingen

maakt in zijn onderzoek, wordt de Inquisitie

ingeschakeld onder leiding van Bernardo Gui (F. Murray

Abraham). Onder zijn leiding worden drie personen

beschuldigd en veroordeeld tot de brandstapel. Een

H

‘Deze film is vooral bekend geworden in communistische landen die de macht van de kerk aan de kaak stelden’

Page 21: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 21

daarvan is een “heks” uit de plaatselijke

bevolking die seksueel in contact is

gekomen met Adso.

William gaat verder met zijn

zoektocht en samen met zijn leerling

ontdekken ze een geheime gang, een labyrint dat hen

naar de bibliotheek zal brengen. Zal Adso zijn

mysterieuze geliefde kunnen redden van de

brandstapel? En zal William het geheim ontraadselen?

The Name of the Rose biedt het antwoord.

Diepgang

De beste films van de afgelopen vijftig jaar zijn

gebaseerd op literaire meesterwerken. Denk

bijvoorbeeld aan The Godfather van Mario Puzo en

2001: A Space Odyssey van Arthur C. Clarke. Zo ook

Umberto Eco’s The Name of the Rose. Jean-Jaques

Annaud heeft de bestseller van Eco op een

indrukwekkende wijze verfilmd. Zowel de film als het

boek kan omschreven worden als een serial-killer-

thriller, maar dan in de middeleeuwen. Eco en Annaud

hebben hun werk zoveel diepgang gegeven dat de

rolprent niet makkelijk in één genre te vatten is. De film

werpt vragen op over religie en de angst van de kerk in

die tijd om informatie vrij te geven die niet in lijn was

met de heilige geschriften. Annaud: ‘Deze film is vooral

bekend geworden in communistische landen die de

macht van de kerk aan de kaak stelden.’

Umberto Eco was vaak aanwezig tijdens de opnamen

van The Name of the Rose. De Italiaanse schrijver en

semioticus (een geleerde die zich bezighoudt met tekens

of tekensystemen) liet het verhaal geheel over aan de

regisseur. In een videoreportage uit 1986 zegt Eco

hierover: ‘De film die ze nu maken is niet mijn kindje.

Het is het kind van de regisseur. Ik hoop natuurlijk wel

dat hij er iets moois van maakt.’

Annaud heeft voor de authenticiteit van de film de

hulp ingeroepen van een beroemd expert. In Parijs las de

Franse historicus Jacques Le Goff het script en de

plannen voor de set waarbij ongeveer 300 verschillende

kloosters werden bezocht door de regisseur, de

productieontwerper en historici.

Umberto Eco

De film werpt vragen op over religie en de angst van de kerk in die tijd om informatie vrij te geven die niet in lijn was met de heilige geschriften

Page 22: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 22

Meer lezen?

Eco, U. The Name of the Rose

(1980).

Huizinga, J. Herfsttij der

Middeleeuwen (1919).

Tuchman, B. De waanzinnige

veertiende eeuw (1978).

Volgens Le Goff komen de taal en het gedrag van de

monniken in de film overeen met die van hun

middeleeuwse broeders. Zelden zag je een dergelijke

samenwerking tussen regie, wetenschap en

vakmanschap in de filmbusiness, zeggen historici. ‘De

authenticiteit van de personages moet overtuigend

overkomen. Om ervoor te zorgen dat de film authentiek

is, moeten de regie, het decor en materiaal precies

stroken met de tijd’, aldus Le Goff. Dat is dan ook zeker

gelukt door de makers.

À la Sherlock Holmes

The Name of the Rose is gemaakt door financiers en

producenten uit drie verschillende landen: Italië,

Duitsland en Frankrijk. De film werd een internationaal

succes. Sean Connery als de Sherlock Holmes van de

middeleeuwen kreeg een BAFTA voor beste acteur. De

BAFTA is een Britse organisatie die jaarlijks prijzen

uitreikt aan film- en televisieprogramma’s.

Om ervoor te zorgen dat de film internationaal hoge

ogen ging gooien, hebben de makers besloten voor een

Engelse versie van de film. Annaud wilde dat de rol van

William van Baskerville gespeeld zou worden door een

bekende acteur. Dat werd dus Sean Connery. Verder

heeft Oscarwinnaar F. Murray Abraham als de

inquisiteur eveneens een goede acteerprestatie geleverd

die de film op een hoger niveau heeft getild. Naast het

feit dat het verhaal en de spanningsopbouw van The

Name of the Rose heel sterk in elkaar zitten, komen de

acteurs zeer goed uit te voeten. Daarnaast kreeg de film

tal van andere belangrijke prijzen. Ruim 25 jaar later

wordt zowel het literaire hoogstandje van Eco als de

meesterlijke verfilming van Annaud nog steeds

wereldwijd gewaardeerd.

Page 24: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 24

ou daar gaan we dan. Ik zette mijn voet in de

stijgbeugel en klom soepel op de rug van

Aristo. Na meer dan zes jaar had ik spontaan

het idee opgevat om weer eens paard te rijden. Het

paard van mijn zus is zo’n lief, rustig dier; ik was er van

overtuigd dat niets mis kon gaan. Met veel vertrouwen

stapte ik een paar rondjes, maar merkte dat ik soms wat

uit de beugels gleed door de te grote stalschoenen. Ik

had niet eens de moeite genomen de veters fatsoenlijk

te strikken. Het temperde mijn hoogmoed niet en ik gaf

al gauw de sporen om te gaan draven. Dat ging even

prima, tot ik met beide voeten plotseling uit de

stijgbeugels glipte. Al snel begon ik te stuiteren in het

zadel en verloor ik al het contact. Gealarmeerd gooide

het dier wild zijn hoofd in de lucht en begon in paniek de

bak rond te racen. Met mij als verschrikte bagage

bovenop.

De wind floot langs mijn oren, alsof ik mijn hoofd op

de snelweg uit het autoraam had gestoken. Toen we in

volle vaart op de bedrading

afstormden was het afgelopen:

Aristo ging links, ik werd naar

rechts uit het zadel gelanceerd.

Met een zachte plof wist ik mezelf pijnloos op te vangen

in het mulle zand. Terwijl ik de modder uit mijn gezicht

veegde moest ik vooral heel hard lachen: hoe had ik zo

naïef, zo hoogmoedig kunnen zijn?

Naïef

De volgende dag, met toch een beetje beurse billen,

bekeek ik de foto’s en dacht er nog een keer aan terug.

Hoe kwam ik er op om met grote, losse schoenen op

zo’n enorm, sterk beest te stappen? Paardrijden is toch

wel heel wat moeilijker dan dat het lijkt. Onbevangen als

ik ben, zag ik er blijkbaar geen gevaar in. Met dat valse

zelfvertrouwen had het allemaal wel heel wat anders af

kunnen lopen. Terwijl ik over die naïviteit nadacht,

doemde het beeld voor me op van een extreem geval:

de arme drommel die ook genoeg naïviteit en

zelfvertrouwen had en van de Eiffeltoren wilde vliegen.

Dát was pas onverstandig geweest!

N

Waar sommige andere 63-jarige vrouwen uit die tijd een slome high tea organiseren voor hun verjaardag, kruipt Taylor doodleuk in een houten ton en laat zich van de Niagra Falls af drijven

Annie Taylor met haar op maat gemaakt ton in 1901.

Annie Taylor met de huiskat en haar ton. Haar bijnaam was Queen of The Mist.

Page 25: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 25

Tijdens het college van Robert

Boonstra over de negentiende eeuw

zagen we het noodlottige filmpje: een

man in een vreemd gekunsteld pak staat op een stoel bij

de balustrade op het eerste dek van de Eiffeltoren op

een grijze februaridag 1912. Hij wappert nog een paar

keer mijn zijn improvisatieparachute, staart lang naar

beneden en stort zich uiteindelijk dapper in de diepte.

Natuurlijk klapt het gevaarte in één streep op het Franse

trottoir; de waaghals morsdood. Wat had hij dan

gedacht?! Waar haalde hij het vertrouwen vandaan om

zich zo van zestig meter naar beneden te gooien in bijzijn

van publiek en pers?

Om het ook maar een beetje te kunnen begrijpen is

hierbij het tijdskader van groot belang. Franz Reichelt, de

Oostenrijkse kleermaker, leefde namelijk in de tijd van

de uitvindingen. Enerzijds vierde het vooruitgangsgeloof

zege; velen wilden bijdragen aan deze hernieuwde

levenslust. Anderzijds dachten pessimisten angstig dat

de wereld in dit Fin de Siècle in verval zou raken. Tot

welke categorie Reichelt behoort spreekt voor zich en

zijn dodensprong staat dan ook symbool voor het

onbegrensde geloof en vertrouwen in de mens.

Annie Taylor

De Amerikaanse avonturier Annie Taylor zou je aan

Reichelts zijde kunnen zien. Waar sommige andere 63-

jarige vrouwen uit die tijd een slome high tea

organiseren voor hun verjaardag, kruipt Taylor doodleuk

in een houten ton en laat zich van de Niagra Falls af

drijven. Vastbesloten om het record te breken van de

eerste persoon die de woeste watervallen bedwingt in

een ton (want de kandidaten stonden in de rij

natuurlijk…). Op 24 oktober 1901 was het dan zo ver: in

een op maat gemaakte ton (met matras) nam Taylor met

haar hartvormige gelukskussentje plaats. Eerder had

haar huiskat de erbarmelijke tocht overleefd. Dit gaf de

dame blijkbaar groen licht om het zelf te proberen. Ze

werd in de rivier gerold vanuit een roeiboot, dobberde in

twintig minuten over de kolkende rivier en uiteindelijk

van de donderende Horse Shoe Falls. Wonderbaarlijk

Waar haalde hij het vertrouwen vandaan om zich zo van zestig meter naar beneden te gooien in bijzijn van publiek en pers?

Page 26: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 26

genoeg kwam ze er levend weer uit en was slechts een

snee op haar hoofd de enige lichamelijke trofee van de

val. Wel zei ze na haar bevrijding uit de ton:

“ If it was with my dying breath, I would caution anyone

against attempting the feat... I would sooner walk up to

the mouth of a cannon, knowing it was going to blow me

to pieces than make another trip over the Fall.” Goh.

Toch zit er aan dit verhaal niet louter een heroïsch, naïef

tintje. Het dieperliggende motief van de dame was

namelijk een triest verhaal. De recordpoging was voor

haar namelijk een manier om aan geld te komen; dit had

zij hard nodig om haar oude dag financieel zeker te

stellen. Met praktisch geen cent op zak was de kans

groot dat zij anders de rest van haar leven met andere

onfortuinlijke lotgenoten in het armenhuis sleet. Veel

welvaart leverden de interviews, toeristenkiekjes en

lezingen niet op. Maar het was genoeg om van rond te

komen tot ze op 82-jarige leeftijd overleed en werd

begraven op de bijzondere ‘Stunters Section’ van de

Oakwood begraafplaats, vlakbij de Niagra Falls.

Van alle tijden?

En dat is natuurlijk ook de realiteit in het Fin de Siècle

van de negentiende eeuw. Want naast het vertrouwen in

een betere wereld, het verbeterde leven door de

toegenomen welvaart, het feestelijke en frivole, was in

de realiteit lang niet iedereen deze houding

aangemeten. Lang nog niet iedereen kon profiteren van

de welvaart. Sterker nog: deze vernieuwde welvaart had

een schrikbeeld in de volkswijken teweeg gebracht. Daar

waar men in schrijnende toestand woonde, de hygiëne

ver te zoeken was en prostitutie en criminaliteit

floreerden, betaalde men de rekening. Er heerste niet

voor niets angst voor de eeuw die nog komen ging. Men

verwachtte dat de droom van staal, stoom en

elektriciteit ooit zou omslaan in een nachtmerrie.

Deze dubbele wereldvisie wordt vaak bestempeld als

een typisch verschijnsel van het einde van de

negentiende eeuw. Maar zijn ongeremde optimisten en

Waar Reichelt als naïeveling bij de landing te pletter viel, werd Baumgartner als held onthaald toen hij veilig voet aan de grond zette

Baumgartner bij zijn sprong in 2012

De Oostenrijker Felix Baumgartner

Page 27: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 27

depressieve doemdenkers niet van alle tijden? Hebben

wij bijvoorbeeld niet onze eigentijdse Reichelt in de

vorm van Felix Baumgartner? Ook hij nam letterlijk en

figuurlijk een sprong in het diepe. Deze Oostenrijkse

daredevil zorgde met zijn dodensprong van bijna veertig

kilometer voor miljoenen zenuwachtige kijkers op

YouTube. Na een vrije val van tien minuten, waarbij de

snelheid van 1357 km/u werd geregistreerd, doorbrak hij

de geluidsbarrière. Waar Reichelt als naïeveling bij de

landing te pletter viel, werd Baumgartner als held

onthaald toen hij veilig voet aan de grond zette. Zijn

vertrouwen in de mens en in de wetenschap

interpreteren we als heroïsch.

Aan de andere kant heeft het Amerikaanse bedrijf

Vivos talloze rijke pessimisten vorig jaar voorzien van

een luxe bunker. Wie 21 december 2012 wilde overleven

zat er prima bij in de bunker met elektriciteitsgenerator,

waterbron, medische voorzieningen en een voedsel-

voorraad van een jaar. Kostte je tien miljoen dollar, maar

ja dan kon je in ieder geval nog een jaar vooruit!

Zouden dit de verhalen worden waar men veel

generaties later van zit te genieten? Wat je uiteindelijk

ook vindt van de wereld, of verwacht van de toekomst:

ik hoop zelf dat we het nooit kunnen voorspellen. Want

in onze verregaande naïviteit leren we het meest van de

wereld én over onszelf. Ook al gaat dat soms wel eens

goed fout. Je kunt nou eenmaal niet je hele leven stevig

in het zadel blijven zitten…

Lang nog niet iedereen kon profiteren van de welvaart. Sterker nog: deze vernieuwde welvaart had een schrikbeeld in de volkswijken teweeg gebracht

Reichelt vlak voor zijn dodensprong in 1912

Reichelt even vóór de noodlottige val

Page 28: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 28

Café Het Café Het Verleden Nee, mij vind je op zaterdag niet in het Vliegend Paard maar in het grootste geschiedeniscafé van ons land. Café Het

Verleden. Voordat ik jullie vertel waar je dit café kunt vinden is het belangrijk te weten dat 85% van de bezoekers

historicus, archeoloog of paleontoloog van beroep is. De overige mensen zijn hobbyisten en geïnteresseerden. Er zijn

daar 6 gespreksleiders en ze zijn 24 uur per dag open. En per dag minimaal 450 bezoekers.

aar je wilt weten waar je dit café kunt

vinden? Nee daar zijn we nog niet; we

gaan eerst nog meer vertellen over het

café. De bezoekers van dit café hebben gezamenlijk

100.000 artikelen geschreven. En na studie bleek dat

daarvan 89% exact klopte, 9% gedeeltelijk, 1,9% nog

geen concrete invulling had en 0,1% uit de duim was

gezogen (ook wij hebben “Diederik Stapels”).

En uit onderzoek van het wetenschappelijke tijdschrift

Nature blijkt dat wij bijna net zo betrouwbaar zijn als de

Encyclopædia Britannica.

Nu we dit weten ga ik vertellen waar je dit café kunt

vinden op Wikipedia!

Heel wat docenten die de Filippides nu vast hebben

willen hem in de hoek gooien. Hebben we je dan niks

geleerd? Jawel, kritisch denken, zelf onderzoek doen, en

met harde feiten komen.

Door het beeld dat is gevormd door onze

wetenschappers is Wikipedia afgeschilderd als een

onbetrouwbare bron. Maar het tegendeel blijkt. Een

artikel op Wikipedia word vaker geredigeerd dan een

artikel bij Encyclopædia Britannica. Ze is recenter en

M

Column

Karl van der Linde

Page 29: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 29

door onze gecombineerde kennis zorgt ze voor een

onbevooroordeeld artikel.

Ja nu weten we het wel. Er zijn ook 100

tegenargumenten. Oja? Vertel dan maar! Nou, de vele

gebruikers kunnen er onzin opzetten. Klopt! Maar elke

wetenschapper kan ook valse data naar buiten brengen.

Accoord, en dan nog de spelling: die is toch echt erg.

Nee hoor, dat heet taalrevolutie en dat is zo oud als taal

zelf. Je hebt nog 98 pogingen.

Nou dan weet ik er nog een, iedereen kan het

anoniem aanpassen. Nee hoor, helemaal niks van waar.

Probeer dit maar eens vanaf een Windesheim computer.

Dit lukt je niet. En dan wordt elke anonieme wijziging

binnen 24 uur nagekeken door de originele schrijver van

het stuk.

Dus je zegt dat Wikipedia betrouwbaar is? Nee dat

niet, maar waarom mogen we wel Encyclopædia

Britannica als bron gebruiken als deze bijna net zo

betrouwbaar is?

Om even met cijfers te komen. Op de 5000 zinnen zijn

er in de Encyclopædia Britannica 2.92 fouten en op

Wikipedia 3.86. De meeste fouten bij Encyclopædia

Britannica staan in stukken geschreven door Nobelprijs

winnaars en mensen die als expert worden beschouwd.

Bij Wikipedia staan de meeste fouten in de sectie

gezondheidszorg door “volksremedies”.

Waar Wikipedia reageerde dat deze feiten zouden

kloppen omdat ze door onafhankelijke experts waren

getest sprong Encyclopædia Britannica gelijk op de

barricade.

Laster en haatcampagne werden er gevoerd. Geen

enkel artikel dat Nature zou hebben laten bekijken

kwam uit de Encyclopædia Britannica. En al helemaal

niet van hun internetencyclopedie.

De 42 experts waren volgens Encyclopædia Britannica

niet bestaande onderzoekers. Dit omdat Nature

onderzoekers desgewenst anonimiteit geeft.

En dan als klap op de vuurpijl klopten alle artikelen

volgens hun eigen experts.

Nee, ik pleit er niet voor om Wikipedia een legitieme

bron te maken. Maar ik wil er wel voor pleiten om elke

encyclopedie in de ban te doen. Want laten we eerlijk

zijn: het zijn slechts kleine brokjes die nooit in een

volledig context kunnen komen. Dus, beste

(toekomstige) docenten doe gelijk alle encyclopedieën in

de ban, want dan is niet meer alleen Wikipedia het

pispaaltje van de academische wereld.

Page 30: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 30

De docent, de leerling en het mechanisme van verandering

Van een abstract naar een begrijpbaar verleden

Door Daan van Leeuwen

Stel je voor, in Nederland worden er drie geschiedenislessen gegeven. In een klas in Enschede met twaalfjarigen wordt er

door middel van een filmpje onderzocht hoe middeleeuwse kathedralen werden gebouwd. In een klas met vijftienjarigen

uit Naaldwijk worden spotprenten uit de Koude Oorlog besproken. In een Brabantse klas met zeventienjarige leerlingen

wordt er gediscussieerd over de rol die prins Maurits heeft gespeeld in de Nederlandse opstand. De drie klassen

representeren de vooruitgang die een docent heeft gemaakt met zijn klas. De betreffende docenten hebben geschiedenis

toegankelijk gemaakt voor de leerling. Om van het abstracte en ontastbare verleden een betekenisvolle en concrete les

te maken moet de geschiedenisdocent de leerling wijzen op de basis van geschiedenis: de bestudering van verandering.

Page 31: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 31

oen ik als student-vrijwilliger hielp op de open

dag van hogeschool Windesheim viel me op dat

er altijd een keur aan verschillende

persoonlijkheden informatie vroeg over de

lerarenopleiding geschiedenis. Het bewijst dat

geschiedenisleraren wat moeilijker te karakteriseren zijn

dan andere docenten. Er is dan ook geen stereotype

docent geschiedenis. Ze verschillen op diverse manieren;

kijk maar om je heen in op stage, tijdens SLB of als je

jezelf vergelijkt met studenten biologie, Nederlands of

aardrijkskunde. Ze verschillen op basis van leeftijd,

sekse, culturele achtergrond en reden waarom ze het

onderwijs in willen of zijn gegaan. Toch zullen docenten

geschiedenis het met elkaar eens

zijn dat het moeilijk is om zoiets

abstracts als de geschiedenis te

onderwijzen.

Het verleden is ontastbaar en de docent is continu

bezig een brug te slaan tussen de leerling en het

verleden. Het geschiedenisonderwijs bestaat uit het

vertalen van hedendaagse of tastbare aspecten naar een

constructie die de leerling kan begrijpen. Ik hoef jullie

niet te overtuigen van het feit dat dit een complexe

aangelegenheid kan zijn. Want hoe vertaal je zoiets

abstracts als het vooruitstrevende van de Griekse

democratie, de opkomst van het socialistische

gedachtegoed of de politieke gevolgen van het Verdrag

van Versailles naar handzame en begrijpelijke

constructies?

De docent gaat samen met de leerling op zoek naar

deze ontastbare zaken uit een andere tijd. De beste

manier omdat te doen is om de leerling te overtuigen

dat ze een vreemde cultuur gaan ontdekken, die deels of

helemaal niet vergelijkbaar is met de onze. De docent

moet deze zoektocht vorm geven door de inhoud van de

lesmaterie te bepalen en korte- en lange termijndoelen

op te stellen. Het belangrijkste hiervan is het schrijven

van het curriculum, de inhoud van de lessen. Docenten

geven het curriculum vorm en beïnvloeden de wijze

waarop leerlingen over het verleden leren. Dit doen ze

op basis van een complexe relatie tussen hun eigen

opvattingen over het geschiedenisonderwijs, het

antwoord op de behoeftes van de leerlingen en zijn

korte- en lange termijn doelen. De eigen opvattingen

over de geschiedenis en in mindere mate over het

geschiedenisonderwijs zijn continue onderhevig aan

verandering, met als gevolg dat het curriculum steeds

verandert. Het wordt gevormd en hervormd door de

ontwikkeling van de geschiedeniswetenschap en het

geschiedenisonderwijs, het standpunt in het lopende

debat in het onderwijs en de persoonlijke ontwikkeling

van de docent. Op didactisch niveau hebben ook de

doelen van de school, het niveau van de klas en de

T

Hoe vaak hebben we tijdens onze schoolperiode niet een paragraaf of hoofdstuk overgeslagen ten behoeve van de wens van de docent?

Page 32: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 32

dagelijkse praktijk in de klas invloed op de opbouw van

het curriculum.

Een groot deel van de docenten zal het curriculum ook

bepalen op de inhoud van de methode. De methode

biedt immers de materie in hapklare brokken die de

docent met grote lepels kan voeren aan de leerling. De

docent kan deze onderwerpen naar eigen inzicht

gebruiken of overslaan. Hoe vaak hebben we tijdens

onze schoolperiode niet een paragraaf of hoofdstuk

overgeslagen ten behoeve van de wens van de docent?

In de ‘onderwijsmond’ wordt een dergelijke docent ook

wel ‘slaaf van het boek’ genoemd.

De bestudering van een

verandering

Terug naar de moeilijkheden

die komen kijken bij het

doceren van geschiedenis.

Om een goed docent

geschiedenis te zijn, moet hij proberen om van het

abstracte verleden iets betekenisvol en begrijpbaars te

maken, zodat leerlingen het kunnen begrijpen en

toepassen. De docent moet daarbij terug naar de basis

van wat geschiedenis kenmerkt. De geschiedenis is

hiermee hetzelfde als een ontwikkeling, een

verandering. Hoewel het om geschiedenis gaat hebben

we het hier dus over een verandering, een

vooruitgaande beweging in het lineaire tijdsbeeld. Hoe

kunnen we het verleden generaliseren zonder afbreuk te

doen aan de waarde van het onderwerp?

De docent kan bij voorkeur bij aanvang van het

schooljaar een aantal lessen inrichten om de theorie van

ontwikkeling te doceren aan zijn leerlingen, om een

groter bewustzijn van verandering te bewerkstelligen. Ik

ben altijd een voorstander geweest om de theorie van

geschiedenis een prominentere plek te geven in het

geschiedenisonderwijs. Misschien niet in de onderbouw

van het VMBO, maar zeker in de bovenbouw en in de

HAVO- en VWO klassen.

Van leerlingen wordt verwacht dat ze tijdens de

geschiedenislessen leren wat ‘historisch besef is’. Dit was

het uitgangspunt van commissie-De Rooy (Commissie

historisch en maatschappelijke vorming, 2001) en werd

gezien als het belangrijkste doel van het

geschiedenisonderwijs. Historisch besef houdt in dat

leerlingen bewust zijn van de continue verandering van

alles om heen hen. Dat alles een verleden, een heden en

een toekomst heeft en dat niets kan worden beschouwd

als onveranderlijk of onvoorwaardelijk. De leerling moet

dus vertrouwd raken met het mechanisme van

ontwikkeling. Docenten geschiedenis moeten zich

realiseren dat het aanleren van historisch besef iets

‘What is history teacher? He’s someone who teaches mistakes. While others tell you, This is the way, this is the path, he says, And here are a few bungles, botches and fiasco’s.’

- Tom Crick in Graham Swift, Waterland (1983)

Page 33: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 33

relatief lastig is. Daarom moet hij beginnen bij het begin

en de basis van geschiedenis en daarmee dus ook de

theorie van chronologie uitleggen.

Voor het uitleggen van het mechanisme van

ontwikkeling zijn naar mijn inzien twee sleutelwoorden

belangrijk: causaliteit en chronologie. Met de kennis van

deze twee woorden zullen de leerlingen sneller kunnen

oriënteren in de tijd, hetgeen het doel is van het

aanleren van historisch besef. Het is vrij ironisch dat op

het moment dat de leerling in het geschiedenisonderwijs

leert over causaliteit op een leeftijd is waarop de

prefrontale kwab nog onvoldoende ontwikkeld is. Dit

hersendeel is verantwoordelijk voor inzicht, het denken

op langere termijn en oog hebben voor oorzaak-gevolg.

Leerlingen zullen dit dus vrij

abstract vinden en sommigen

zullen moeite hebben met het

overzien van dit soort zaken.

Geschiedenis kan het beste

worden gezien als de bestudering van een verandering.

Evenement A doet zich voor waardoor de situatie

verandert en het mogelijk maakt voor evenement B om

zich voor te doen. Een reeks evenementen doen zich

voor die werden veroorzaakt door evenement A.

Geschiedenis is niet het bekijken van een periode waarin

zich geen evenementen voordeden. De leerlingen leren

op deze wijze dus over evenementen die de samenleving

veranderden, die braken met de traditie of juist een

nieuwe traditie verklaren. Een voorbeeld daarvan is het

Ancien Régime, de periode voor de Franse Revolutie.

Deze periode zou niet Ancien worden genoemd als nog

steeds het politieke systeem uit de achttiende eeuw van

kracht was. Het zou eerder Régime Moderne of Régime

Présent genoemd worden. De Franse Revolutie is een

breuk in de lijn. Geschiedkundigen en de dus ook de

leerlingen bestuderen de breuk en niet de lijn.

Als docent is het belangrijk om in de

geschiedenislessen duidelijk te maken dat elke periode

die bestudeerd wordt een eigen, unieke periode is. Dit

komt overeen met het modern historisch denken. Het

accent wordt gelegd op wat perioden, voor en na de

breuk, van elkaar onderscheidt. Geen enkele periode

moet worden gezien als een vervolg of voorgeschiedenis

van een andere. We hebben immers het cyclisch patroon

van de Grieken en Romeinen overboord gezegd. Door de

secularisering hebben we ook het lineair patroon van de

De eigen opvattingen over de geschiedenis en in mindere mate over het geschiedenisonderwijs zijn continue onderhevig aan verandering, met als gevolg dat het curriculum steeds verandert

Docenten geschiedenis moeten zich realiseren dat het aanleren van historisch besef iets relatief lastig is

Page 34: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 34

Meer lezen?

C. Husbands e.a., Understanding history teaching,

Teaching and learning about the past in secondary schools

(Maidenhead 2003).

R. Ashby e.a. (red.), Understanding history, Recent

research in history education, vol. 4 (New York 2005).

G. de Vries, ‘De chronologische illusie, Het nut van het

Tien Tijdvakken-model voor tijdsbesef’, Kleio 54

(februari 2013).

K. Yilmaz, ‘Postmodernism and it’s challenge to the

discipline of history, implications for history education’,

Educational philosophy and theory 42 (2010).

Joods, Christelijke en Islamitische

geschiedenisopvatting achter ons gelaten.

Met de kennis van causaliteit en chronologie op zak

kunnen leerlingen het verleden bekijken en evalueren.

Leerlingen kunnen zich nu sneller in de tijd oriënteren

en verbanden leggen tussen verschillende

evenementen in de tijd. Ik stel voor dat docenten meer

tijd nemen voor theoretische aspecten van

geschiedenis in de lessen die ze aanbieden. Besteedt

bijvoorbeeld eens een les aan causaliteit,

objectiviteit en interpretatie,

standplaatsgebondenheid of

unieke en generieke

aspecten. Het zal vruchten

afwerpen voor de rest

van het schooljaar.

Daan van Leeuwen

(1985) woont in Den

Haag en is in 2011

afgestudeerd aan de

lerarenopleiding geschiedenis aan

Hogeschool Windesheim. Hij is nu bezig

met de master Medieval and Early modern

European History op Universiteit Leiden.

Het verleden is ontastbaar en de docent is continue bezig een brug te slaan tussen de leerling en het verleden

Page 35: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 35

Iedereen kent het wel, zo’n dagje dierentuin. Lekker

ouderwets aapjes kijken. Vandaag de dag bestaat er

een internationaal samenwerkingsnetwerk tussen

dierentuinen die elkaar in uiterlijk en collectie

concurreren. Begeven we ons in een dierentuin, zien

we om ons heen de meest natuurlijk ogende

dierverblijven die ons de illusie geven dat we ons

plotseling op een andere plek op de wereld begeven.

Wilde dieren kunnen zo dicht benaderd worden, dat

we het gevoel hebben dat we onze armen maar uit

hoeven te strekken om de dieren aan te kunnen raken.

In sommige gevallen, voornamelijk bij primaten, is er

zelfs geen sprake meer van een omheind verblijf en

slingeren de dieren boven onze hoofden in een

gesimuleerde rimboe vrij van tak naar tak. Een manier

van tentoonstellen die wij als bezoeker heel normaal

vinden, waar we zelfs niet meer over nadenken. Toch is

deze manier van dieren bezichtigen niet

vanzelfsprekend, maar terug te leiden naar één man,

een visionair in zijn eigen tijd, maar wiens naam

tegenwoordig een onuitwisbare smet met zich

meedraagt. Carl Hagenbeck (1844-1913) bedacht de

educatieve dierentuinen zoals wij ze nu kennen, maar

werd zelf slachtoffer van zijn goede bedoelingen.

Door Benjamin van den Dobbelsteen

Dierentuinpionier plaveit de weg voor mensenzoo’s

Carl Hagenbeck:

vooruitstrevend visionair of

circusdirecteur?

Page 36: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 36

egenwoordig vinden we het heel gewoon dat de

dierentuinen een educatieve lading hebben en

dat de dierenverblijven er zo natuurlijk mogelijk

uitzien. We kunnen met het hele gezin de dieren in

levenden lijve bekijken die we allemaal van de t.v. of het

internet al wel kennen. Toch was dit niet altijd zo.

Tijdens het einde van de negentiende eeuw, het Fin de

Siècle, de tijd dat Europese landen zich op het koloniale

vlak lieten gelden, waren deze mogelijkheden er nog

niet. Mensen konden de onbekende natuur alleen zien in

dierenparken. Vaak bevonden deze zich in kleine

menagerieën: privétuinen van decadente aristocraten

die hun weelde wilden tonen met hun zeldzame,

dierlijke bezittingen. De kooien waren kleine ijzeren

gedrochten en educatie kwam er niet aan te pas. De

dieren stierven soms al na een paar dagen

gevangenschap.

In dit alles kwam verandering toen Europa haar

koloniale macht uitbreidde en het ineens mogelijk werd

om relatief veilig op expeditie

te gaan naar de nieuwe

bezette gebieden. Zelfs

vrouwen konden ineens

onder leiding van een gids picknicken in de ruige

gebieden van India of Afrika. De aandacht van de

mensen werd aan het eind van de negentiende eeuw

verdeeld tussen enerzijds de nieuwe technische

wonderen die uitgevonden werden en anderzijds de

schoonheid van de natuur om hen heen. Deze natuur

moest het liefst zo dicht mogelijk bij huis zijn, soms zelfs

binnen de deur.

T

De kooien waren kleine ijzeren gedrochten en educatie kwam er niet aan te pas. De dieren stierven soms al na een paar dagen gevangenschap

De aandacht van de mensen werd aan het eind van de negentiende eeuw verdeeld tussen enerzijds de nieuwe technische wonderen die uitgevonden werden en anderzijds de schoonheid van de natuur om hen heen

Page 37: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 37

Vanzelfsprekend nam ook de aandacht voor wilde

uitheemse dieren toe. Mensen die niet zelf op expeditie

konden, wilden onbekende diersoorten dicht bij huis

zien. Het circus leende zich hier goed voor, maar de vaak

beperkte dierencollectie was niet langer verzadigend.

Het was te midden van dit alles dat de Duitse

dierenhandelaar Carl

Hagenbeck het idee kreeg om

het anders aan te pakken.

Wereldwijde dierenhandel

Hagenbeck was een handelaar

in exotische dieren. Hij had van

zijn vader in zijn tienerjaren een aantal

zeehonden gekregen en was vanaf dat

moment begonnen exotische dieren te

verzamelen. Zijn collectie groeide al snel en

kon niet langer bij hem thuis ondergebracht

worden. Er zat niks anders op dan een stuk

grond te kopen en om te bouwen tot een

privédierentuin.

Aan het einde van de negentiende eeuw

nam de interesse in wilde dieren dusdanig

toe, dat Hagenbeck zich met grote ijver

toespitste op de dierenhandel. Waar hij voorheen voor

zijn privécollectie jagers inhuurde die zijn gewilde dieren

moesten vangen, nam hij nu de snel groeiende vraag van

andere menagerieën, opkomende dierparken en

circussen op zich en begon een handel die uiteindelijk

het hele Europese continent zou omarmen. Het was niet

langer moeilijk om naar de afgelegen savannes van

Afrika of de dichtbegroeide bossen van Zuid-Amerika te

gaan. Vervoer was sneller met de stoomschepen en de

Europese koloniale regeringen garandeerden veiligheid.

Hagenbeck besloot er voortaan ook regelmatig zelf heen

te gaan en exemplaren uit te kiezen, die gevangen en

naar zijn dierentuin gebracht werden.

Maar Hagenbeck wilde geen profiteur van de natuur

worden. Hij vond dat als dieren uit hun natuurlijke

omgeving gehaald werden, dit in eerste plaats omwille

van de educatie moest gebeuren. Hij gebruikte het geld

dat hij verdiende met de dierenhandel voor het

uitbreiden en ontwikkelen van zijn eigen dierentuin. Met

name zijn onderzoek naar het vermengen van

diersoorten is bekend geworden. Zo kruiste hij

bijvoorbeeld een leeuwin en een Bengaalse tijger. Ook

wilde hij dat de mensen die de dieren kwamen bekijken,

De aandacht van de mensen werd aan het eind van de negentiende eeuw verdeeld tussen enerzijds de nieuwe technische wonderen die uitgevonden werden en anderzijds de schoonheid van de natuur om hen heen

De kooien waren kleine ijzeren gedrochten en educatie kwam er niet aan te pas. De dieren stierven soms al na een paar dagen gevangenschap

Tegen een achtergrond van imperialisme en de westerse sociale houding die het beste samen te vatten valt in de woorden van Rudyard Kipling’s ‘The white man’s burden’, achtten de blanke westerlingen zichzelf superieur over andere volken met afwijkende huidskleur

Page 38: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 38

iets van deze ontmoeting opstaken. Vaak reisde hij rond

met getrainde dieren uit zijn tuin, of liet hij een kleine

groep bezoekers toe. In 1907 opende hij officieel het

‘Tierpark Hagenbeck’ in Stellingen, nabij het Duitse

Hamburg. Voortaan zou zijn privécollectie voor een

kleine toegangsprijs te bezichtigen zijn.

Vriendschap met de dieren

In dit nieuwe dierenpark, dat de grootste dierentuin in

privé-eigendom van Europa zou worden, bedacht

Hagenbeck een geheel nieuwe, permanente en

revolutionaire manier van tentoonstellen. De

dierenverblijven moesten de natuurlijke leefplek van de

dieren zo goed mogelijk nabootsen. Dit was beter voor

de dieren en liet tevens de bezoekers zien wat de

natuurlijke leefomgeving was van de leeuwen,

walrussen, olifanten, tropische vogels en andere

vreemde diersoorten.

Daarnaast nam Hagenbeck een voor die tijd wel erg

controversiële manier van omgang met dieren aan.

Dieren, zo vond hij, moest je trainen door vriendschap

met ze te sluiten. Hij had gezien hoe dieren met een

gloeiende pook in circussen getraind werden om

kunstjes te doen. Dit was een schande in Hagenbeck’s

ogen en hij adopteerde een nieuwe manier, waarbij hij

niet schroomde een leeuwenverblijf binnen te treden

om de dieren te aaien. Vandaag de dag wordt deze open

contact benadering als ongebruikelijk en gevaarlijk

gezien, maar voor die tijd was het een eye-opener voor

dierentrainers wereldwijd.

Page 39: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 39

Hagenbeck had

oprecht goede

bedoelingen met zijn

nieuwe, educatieve

dierentuin en zijn voorbeeld werd wereldwijd gevolgd.

Vandaag de dag danken we onze huidige dierentuinen

nog steeds aan deze ‘Hagenbeck-revolutie’, zoals het

genoemd werd. Maar de beste bedoelingen kunnen

soms verkeerde gevolgen hebben. Tegen een

achtergrond van imperialisme en de westerse sociale

houding die het beste samen te vatten valt in de

woorden van Rudyard Kipling’s ‘The white man’s

burden’, achtten de blanke westerlingen zichzelf

superieur over andere volken met afwijkende

huidskleur. Ze zagen het als hun taak deze

‘achtergestelde’ volken te onderwijzen en te

ontwikkelen. Dit was deels de reden voor de koloniale

expansiedrift. Het was in deze tijd dat de Europese mens

vooral de negroïde volken aftekenden als wilden, en

waarin karikaturen van donkere mensen met overmatig

grote lippen opkwamen. Het idee dat deze volken

ongemanierd en wild waren, wekte naast een

superioriteitsgevoel echter ook fascinatie op.

Hagenbeck speelde hierop in. Hij meende dat als

mensen iets moesten leren over uitheemse diersoorten,

ze ook iets moesten weten over uitheemse volken.

Wanneer we ons verplaatsen in de tijd waarin hij leefde

en de hierin geldende normen en waarden, is het niet

verrassend dat hij zijn dierentuin besloot te gebruiken

om ook op educatieve wijze zijn bezoeker kennis te laten

maken met deze ‘wilde volken’. Dit was voor hem niet

nieuw, hij had in de Jaren ’70 van de negentiende eeuw

al een rondreizende tentoonstelling van leden van het

Samoaanse volk georganiseerd. Ook stuurde hij in de

Jaren ’80, dus toen zijn dierentuin nog in de beginfase

was en twee decennia voordat deze officieel geopend

werd, mensen erop uit om een nieuw

tentoonstellingsmateriaal te vinden. Hij richtte zich

opnieuw op het Samoaanse volk, maar ook op de Inuit,

een eskimovolk dat in zijn park een permanente

tentoonstelling kreeg, geheel op de Hagenbeckmethode

Hij had van zijn vader in zijn tienerjaren een aantal zeehonden gekregen en was vanaf dat moment begonnen exotische dieren te verzamelen

Page 40: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 40

Meer lezen?

E. Ames - Carl Hagenbeck's

Empire of Entertainments –

(University of Washington Press)

C. Schulz – Met Hagenbeck naar

de wildernis – (uitgeverij

Scheltens & Giltay)

in een zo natuurlijk nagebootste omgeving. Zo zie je op

de afbeelding hiernaast een eskimomeisje op een

ansichtkaart uit het Hagenbeck dierenpark, zittend op

een iglo. Kaarten als deze werden verkocht met de

bedoeling meer mensen uit te nodigen om deze mensen

te komen bekijken.

Mensonterend?

Het kijken naar vreemde mensen was geen plotselinge

rage, maar kende al een lange voorgeschiedenis.

Circussen trokken al lang rond met mensen die afweken

om het publiek te vermaken. De vrouw met de baard,

een Siamese tweeling en de wildeman waren hier goede

voorbeelden van. Hagenbeck vond dit onterend. Hij

wilde dat er een educatieve waarde aan een

tentoonstelling gekoppeld werd. Zijn

tentoonstellingen van mensen, die tot in de

twintigste eeuw voortduurden, waren dan ook enkel

bedoeld om bezoekers te onderwijzen, niet te

vermaken. In die tijd was dat vooruitstrevend en

nieuw, en kreeg zijn voorbeeld opnieuw gevolg. De

mensenzoo’s waren een ongekend populaire attractie

tot ver na Hagenbecks dood.

Tegenwoordig behoren mensenzoo’s tot het verleden.

Aan dit fenomeen kleeft nu het oordeel dat het

mensonterend is. Hoe konden mensen uit hun

natuurlijke omgeving gehaald en in een dierentuin

tentoongesteld worden? Het waren toch geen dieren?

Hagenbeck wordt vaak gezien als één van de

aanstichters en zijn naam zal deze smet in de

geschiedenis moeten dragen. Hoewel hij het gebruik van

mensen als rariteit in een circus afkeurde, wordt hij

tegenwoordig gezien als een mensonterend

circusdirecteur die vreemde volken gebruikte om de

honger naar ‘aapjes kijken’ te stillen. De vraag is in

hoeverre dit terecht is. Moeten we Carl Hagenbeck

veroordelen volgens normen en waarden die in zijn tijd

niet golden? En moeten we zijn tomeloze inspanning

voor de verbetering van dierenbehandeling en zijn

revolutionaire ontwikkeling van een nieuw soort

dierentuin naar de achtergrond verdrijven? Was hij een

visionair, die de Westerse wereld verrijkte met nieuwe

educatieve middelen, of een man die misbruik maakte

van de zogenaamd ‘wilde’ mensen voor eigen gewin?

Dat is een beslissing die een ieder voor zichzelf zal

moeten maken.

Hij had gezien hoe dieren met een gloeiende pook in circussen getraind werden om kunstjes te doen

Page 41: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 41

Een stukje nostalgie

geschiedenis te kijk gezet

Door Sander Scholten

Elke basisschoolleerling is er (hopelijk) mee opgevoed:

het maken van een kijkdoos. Het is een opdracht

waarmee de leerlingen inhoud met creativiteit kunnen

mixen, en waar vaak de meest wonderlijke resultaten

uit voortkomen. Het is daarom des te opmerkelijker

dat de kijkdoosopdracht in de marge van de

geschiedenisdidactiek is weggemoffeld; vergeten,

verloren en verzwegen, is dit stukje nostalgie in het

hart van elke kersverse brugklasser. Maar voor dit

gevoel lijkt in het voorgezet onderwijs geen begrip te

zijn, getuige de stortvloed aan schriftelijke toetsing en

(schrijf!)opdrachten waarmee de brugklasser te maken

krijgt. Ik vroeg en vraag mij hardop af, of dat echt

noodzakelijk is.

Page 42: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 42

e prehistorie en oudheid zijn periodes uit de

geschiedenis waar een creatieve toetsing de

meeste en de meest logische meerwaarde kan

hebben . Die gedachte kwam bij mij op, toen ik met

mijzelf brainstormde over een eindtoets voor het

hoofdstuk ‘Het Oude Egypte’. Niet elk aspect van de

geschiedenis van de Oude Egyptenaren behoort tot de

kenmerkende aspecten, integendeel! Het had mijns

inziens dan ook weinig toegevoegde waarde om een

schriftelijke eindtoets te maken en af te nemen.

Ik besloot om de leerlingen van mijn vmbo-kgt- en

havo/vwo-brugklassen zelf te laten kiezen uit een drietal

creatieve eindtoetsen. Zij kregen van mij de keuze uit: 1)

een tijdschriftartikel, 2) een ganzenbordspel, 3) een

kijkdoos. Er werd afgesproken

dat er democratisch gekozen

zou worden; de leerlingen

kregen van mij de ruimte om

elkaar te overtuigen van de

voor- en nadelen van elk van de drie keuzes, alvorens zij

een keuze maakten. Een fanatieke discussie later – welke

op zich al een bijzonder schouwspel vormde – en de

leerlingen hadden hun keuze gemaakt: het werd de

kijkdoos.

Enthousiasme

Het merendeel van de leerlingen raakte direct

enthousiast na het klassikaal besluit. Haastig

brainstormden zij over de groepjes en het onderwerp.

Om die ‘chaos’ te stroomlijnen, besloot ik om een keuze

te laten maken uit de vele onderwerpen. Een

klassengesprek leverde een vijftal onderwerpen op: 1)

Piramide/sfinx, 2) Mummificatie, 3) Godenrijk, 4)

Dodenrijk en 5) Het graf van Toetanchamon.

Met de keuzelijst van onderwerpen waren de

leerlingen er echter nog niet, aangezien er ook een

criterialijst en een beoordelingsschema opgesteld

moesten worden. Een beetje creatieve toetsing kan

immers niet zonder beide. Ik zorgde ervoor dat de

leerlingen gericht op het internet op zoek gingen naar

het wat en hoe van een kijkdoos, zodat zij zelf met een

criterialijst en een beoordelingsschema op de proppen

kwamen. Op hun voorspraak kwam daar het volgende

uit voort:

1. Het onderwerp is in één oogopslag zicht- en

herkenbaar.

2. De inhoud van de kijkdoos is historisch correct

en heeft inhoudelijke diepgang.

3. Over het ontwerp en de indeling van de

kijkdoos is zichtbaar goed nagedacht.

4. De kijkdoos is van buiten en van binnen

aantrekkelijk en nodigt uit om naar/in te

kijken.

5. De kijkdoos is van buiten en van binnen

beperkt in slordigheden, en ziet er verzorgd

uit.

Beoordeling

Criteria 1 t/m 5 afzonderlijk ‘onvoldoende’ (0 punten),

‘voldoende’ (2 punten) of ‘goed’ (4 punten), waarbij er

minimaal 1 criteria ‘goed’ moest zijn voor een voldoende

(= een 6). Het cijfer zou worden berekend door het

aantal behaalde punten te delen door 2.

D

Een extra toegevoegde waarde van de kijkdoosopdracht wordt gevormd door de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van de leerlingen, omtrent het opstellen van de criterialijst en het beoordelingsschema

Page 43: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 43

De betrokkenheid van de leerlingen resulteerde

tevens in de wil om de eigen kijkdoos zelf kritisch te

beoordelen – evenals het kritisch beoordelen van de

kijkdoos van anderen –, voordat ik mijn beoordeling

eraan zou geven. Ik maakte met de leerlingen

de afspraak dat ik het eigen oordeel en het

oordeel van anderen, zou meewegen in mijn

beoordeling, mits de onderbouwing van de

beoordelingen degelijk zou zijn.

Loon naar werken

Twee weken lang hebben de leerlingen enthousiast

gewerkt aan hun kijkdoos; twee weken prettig

‘chaotische’ weken, waarin de leerlingen ouderwets – en

in een nieuw jasje – hebben geknipt en geplakt. Het

enthousiasme dat ik bij hen zag, zie ik zelden wanneer ik

de leerlingen een schriftelijke eindtoets opgeef of

wanneer ik ze ruimte geef om ervoor te leren. Nu zullen

de critici denken: ‘Logisch, want met zo’n opdracht kan

de leerling makkelijk(er) hoog scoren; daar zou ik ook

enthousiast van worden.’. Die gedachte heeft ook bij mij

gespeeld, maar die houding is vooraf ingekaderd aan de

hand van strenge criteria.

Wanneer ik het resultaat van de kijkdozen bekijk, ligt

deze gemiddeld 1 tot 1,5 punt hoger dan bij een

schriftelijke toetsing. Het lijkt erop dat een deel van de

leerlingen zich heeft opgetrokken aan elkaars niveau

en/of inzet. Opvallend is dat leerlingen die bij de

schriftelijke toetsing lager dan gemiddeld scoren, bij de

kijkdoosopdracht hoger dan gemiddeld scoren.

Leerlingen die normaal hoger dan gemiddeld scoren,

scoren nu lager dan gemiddeld. Dat fenomeen lijkt

logisch, omdat de ervaring leert dat schriftelijk zwakke

leerlingen, praktisch vaak sterker zijn. Voor schriftelijk

sterke leerlingen geldt vaak het omgekeerde.

Uiteraard met uitzonderingen daargelaten, want zoals bij

elke toets, zijn er verrassende toppers, middenmoters en

floppers.

Duurzaam leren

Mijns inziens pleit (het resultaat van) de

kijkdoosopdracht in het voordeel van meer creatieve

toetsing in de brugklas, en misschien zelfs wel voor meer

creatieve toetsing in de gehele onderbouw. Een set van

duidelijke criteria en vraaggerichte begeleiding,

vergezeld door de juiste randvoorwaarden, zal de leraar

van de meerwaarde en het succes overtuigen.

De kijkdoosopdracht bevordert bovendien – zo is mijn

mening – het duurzaam leren, meer dan een loutere

schriftelijke toetsing. Doordat de leerlingen actief bezig

zijn met het verzamelen van de juiste informatie, en

tegelijkertijd nadenk over op welke wijze zij dit aan ‘hun

publiek’ willen presenteren, is de kans groter dat zij

onthouden en begrijpen waar zij mee bezig zijn. Een

kijkdoosopdracht spreekt bovendien meervoudige

intelligentieniveaus aan, zodat zowel de kenniskoters, als

de beeldbroekies, de kans krijgen om beiden hun

kwaliteit in de praktijk te brengen. Een extra

toegevoegde waarde van de kijkdoosopdracht wordt

gevormd door de betrokkenheid en de

verantwoordelijkheid van de leerlingen, omtrent het

opstellen van de criterialijst en het beoordelingsschema.

Want laten we eerlijk zijn: wat bevredigt meer, dan

leerlingen die werken naar eigen betrokkenheid en eigen

verantwoordelijkheid? U mag het zeggen.

Opvallend is dat leerlingen die bij de schriftelijke toetsing lager dan gemiddeld scoren, bij de kijkdoosopdracht hoger dan gemiddeld scoren

Page 44: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 44

Klaslokaal van de

toekomst: Laptop

erin, docent eruit? Door Bart Veldhuizen

Page 45: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 45

Door de meeste schoolbesturen is enkele jaren geleden een behoorlijke investering gedaan door in elk lokaal een

digibord op te laten hangen. De scholen die deze voorzieningen nu nog niet hebben worden door ouders als hopeloos

ouderwets beschouwd en zullen dit merken in de leerlingaantallen. Of de borden nu wel of niet gebruikt worden door

docenten, ze zijn het visitekaartje van de school. Sinds enige tijd is er echter een volgende stap gezet: scholen voeren

langzamerhand laptoponderwijs in. Elke leerling een eigen laptop, het nieuwe paradepaardje van een school die bij de

tijd wil zijn. Het probleem hierbij is dat ouders dit, in tegenstelling tot de aanschaf van digiborden, in hun eigen

portemonnee voelen. De ouders volgen dan ook kritisch wat er met de laptop op school gebeurt en docenten krijgen het

te horen wanneer ze alleen uit het boek werken of de laptop slechts laten gebruiken om aantekeningen op te maken.

‘Daar hebben we toch geen €500,- voor betaald?’ Dankzij deze financiële prikkel worden wij docenten gedwongen om na

te denken over zinvol gebruik van ICT in onze lessen.

n een eerdere uitgave – mei 2012 - van dit mooie

blad werden een aantal mogelijkheden van het

wereldwijde web becommentarieerd. In dat kader is

‘Boektweepuntnul’, een boek met een beschrijving van

200(!) webtools, van harte aan te bevelen. Om als

docent verder te gaan dan enkele kunstjes op een

digibord te demonstreren, is het belangrijk om na te

denken over de vraag hoe ICT zou kunnen bijdragen aan

een krachtiger leeromgeving voor leerlingen en leraar. In

dit artikel wordt een theoretische onderbouwing

geboden voor deze krachtige leeromgeving.

Geen pasklaar stappenplan om ICT toepassingen te

implementeren, maar een aanzet tot kritische

beschouwing van de eigen praktijk.

Leren en leeromgeving

Sta eens stil bij de vraag wat leren nu precies is. We

weten allemaal wat het betekent, maar hoe komt leren

tot stand? Leren heeft alles te maken met de werking

van de hersenen. Wanneer mensen bezig zijn met

handelingen, dat kunnen fysieke handelingen- maar ook

manieren van denken zijn, gebruiken ze het

werkgeheugen om na te denken. Het brein houdt bij hoe

vaak een bepaalde handeling verricht wordt. Elke keer

wanneer dit gebeurt versterkt dit de verbinding tussen

een bepaalde handeling en een bepaalde uitkomst. Hoe

dikker deze verbinding is, hoe beter is opgeslagen en dus

geleerd is en hoe sneller de kennis toegepast kan

worden.

Opgeslagen kennis is dus niets anders dan een reeks

dikke en dunne verbindingen in de hersenen. Door

herhalen van bepaalde handelingen kan deze kennis

sneller worden gereproduceerd en worden toegepast in

nieuwe situaties. Belangrijk om hierbij op te merken is

dat informatie en vaardigheden sneller en beter

aangeleerd worden in een betekenisvolle situatie. De

vraag ‘waarom moet ik Franse woordjes leren? Ik ga

nooit naar Frankrijk op vakantie!’ doet zich in veel

verschillende variaties voor. Hierbij zijn het vak en

hetgeen geleerd moet worden inwisselbaar. Uit de vraag

blijkt dat de kennis die getoetst wordt niet betekenisvol

I

Om als docent verder te gaan dan enkele kunstjes op een digibord te demonstreren, is het belangrijk om na te denken over de vraag hoe ICT zou kunnen bijdragen aan een krachtiger leeromgeving voor leerlingen en leraar

Page 46: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 46

is voor de leerling in kwestie.

We kunnen dus concluderen dat het belangrijk is om

een (al dan niet kunstmatig) betekenisvolle context te

creëren.

Naast betekenisvolheid zijn er nog vijf onderdelen

waaraan een krachtige leeromgeving moet voldoen.

de leeromgeving dient compleet en rijk te zijn;

uit te nodigen tot activiteit;

voorbeelden bevatten en voorzien in coaching;

langzaam verschuiven van docent gestuurd

naar leerling gestuurd;

het besef van eigen bekwaamheid van

leerlingen ontwikkelen.

Misschien ten overvloede: het is dus niet zo dat je niet

kunt leren zonder deze elementen. Het is wel

aangetoond dat leren onder deze condities

gemakkelijker lukt en het dat geleerde beter blijft

hangen.

Basisbehoeften

In het bovengenoemde rijtje zijn de basisbehoeften van

leerlingen achterwege gelaten. Goed om deze hierbij in

herinnering te roepen: Luc Stevens heeft deze

basisbehoeften van leerlingen geformuleerd in de drie

woorden relatie, competentie en autonomie.

Een praktische uitwerking bij het begrip relatie:

sommige docenten zijn bang dat de intrede van ICT

ervoor zal zorgen dat de rol van docent marginaliseert.

Ze hebben het gevoel de tweede viool te spelen omdat

de leerlingen zichzelf kunnen redden op de computer.

Toch ben ik van mening dat het voor een leerling

onmogelijk is om, zonder docent, tot hetzelfde

leerresultaat te komen. Een illustratie hierbij is het

onderzoek van John Hattie. Hij stelde de vraag welke

factoren in welke mate invloed hebben op de prestaties

van de leerling. Hij heeft maar liefst 500.000

wetenschappelijke studies onderzocht en een van de

uitkomsten is dat de attitude van de leerling zelf

gemiddeld voor 50% van het resultaat verantwoordelijk

is. Een goede tweede plaats krijgt de docent met 30%.

Wanneer ik terugkijk naar mijn eigen middelbare

schoolperiode zie ik dat ik geen geboren econoom ben.

Toch heeft de docent er destijds voor gezorgd dat ik na

lang leren met plezier zessen in ontvangst nam. Had ik

voor dit vak een minder gedreven docent gehad, dan zou

de schooltijd er voor dat vak heel anders uitgezien

hebben.

Samenwerkend leren

Met het woord relatie gaat Stevens voornamelijk in op

de behoefte van een leerling om een relatie te hebben

met degene waarvan hij leert, de docent in dit geval. De

aandacht ligt hier bij Stevens nadrukkelijk op, maar

daardoor kan het belang van de samenwerking van

leerlingen onderling onderbelicht blijven. Wanneer een

Luc Stevens

Page 47: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 47

leerling iets snapt en het vervolgens uitlegt aan een

andere leerling profiteren minimaal drie mensen van de

situatie. De leerling die uitleg krijgt hoeft niet te wachten

op de docent, de leerling die uitlegt herhaalt de kennis in

eigen bewoording en slaat het zo beter op, de docent

heeft ondertussen tijd om extra instructie te geven aan

weer een andere leerling.

Niet alleen deze vorm van samenwerken in de klas,

maar vooral ook het samenwerkend leren, een vorm

waarin leerlingen van elkaar leren doormiddel van een

samenwerkingsopdracht, leidt tot krachtig leren. Het is

hierbij wel van belang om in het oog te houden dat de

opdracht aan een aantal voorwaarden voldoet.

In de eerste plaats moet er sprake zijn van wederzijdse

afhankelijkheid. Leerlingen moeten elkaar iets kunnen

bieden wat ze in hun eentje niet konden bereiken.

Daarnaast is het belangrijk dat iedere leerling individueel

aanspreekbaar blijft, zodat leerlingen die weinig doen

niet kunnen profiteren van leerlingen die veel doen.

Andersom worden ijverige leerlingen zo beschermd

tegen een te grote hoeveelheid werk. In de derde plaats

moet er sprake zijn van directe interactie. Dit kan tot

uiting komen in de klassenopstelling waarbij leerlingen

elkaar direct aan kunnen kijken. Bij samenwerken is het

tevens belangrijk dat leerlingen beschikken over

voldoende sociale vaardigheden. Tenslotte is het van

belang dat er geëvalueerd en bijgesteld wordt in het

groepsproces.

Pas wanneer deze vijf sleutelbegrippen worden

toegepast ontstaat er een verschil tussen ‘bij elkaar

zitten’ en ‘samenwerkend leren’.

Product van leren

In het voorgaande is een antwoord gegeven op de vraag

hoe leerlingen optimaal kunnen leren. Een minstens net

zo belangrijke vraag is ‘wat moeten leerlingen leren?’.

Elk jaar worden er door de Nederlandse regering

miljarden uitgegeven aan onderwijs, uiteraard niet voor

niets. Het ministerie van onderwijs heeft nagedacht over

de vraag wat deze investering op zou moeten leveren.

Ook docenten denken na over deze vraag. Waarom

geef je les? Wat is het persoonlijke doel van het werk dat

je doet? Vaak wordt het belangrijk gevonden dat de

capaciteiten van de diverse leerlingen tot hun recht

komen en ontwikkeld worden. Het is belangrijk dat

leerlingen de school met een zekere basiskennis

verlaten. Dit alles moet ertoe leiden dat de leerlingen

opgeleid worden tot zelfstandig denkende individuen die

hun weg in de maatschappij kunnen vinden. Bij dit

laatste blijft de vraag wat er in deze maatschappij

precies van de leerlingen verwacht wordt.

Al in 1995 werd een het probleem van de snel

veranderende maatschappij op de volgende manier

onder woorden gebracht:

Het TPACK model

Page 48: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 48

Meer lezen?

Simons, P. Krachtige

leeromgevingen. Gids voor

onderwijsmanagement (1999).

Stevens, L. Overdenken en doen.

Procesmanagement Primair

Onderwijs (1997).

‘Er is (..) zoveel nieuwe kennis dat die niet uitputtend op school kan worden behandeld.

Daarenboven veroudert kennis snel. Vanuit het bedrijfsleven wordt vaak gesteld dat de meeste

afgestudeerden niet snel kunnen inspelen op veranderingstendensen en niet innoverend kunnen

handelen. Vanuit het onderwijs wordt geantwoord dat het onmogelijk is leerlingen alles te

kunnen leren dat voor de vervolgopleiding of voor het latere beroepsleven belangrijk is, en dat

daarom keuzes moeten worden gemaakt.’

(Boekaerts & Simons, 1995, p. 223)

De VO-raad trekt een soortgelijke conclusie:

leerlingen worden tegenwoordig te weinig

toegerust wanneer ze enkel feitenkennis opdoen op de

middelbare school. Vaardigheden en houdingen,

samengevat in competenties, zijn leeropbrengsten die

leiden tot het zelfstandig kunnen oplossen van

problemen en het leren en integreren van nieuwe

kennis.

Samengevat is het belangrijk dat de leeropbrengst zich

niet enkel richt op vaststaande feiten. Leerlingen

moeten zich vaardigheden eigen maken waarmee ze in

de toekomst zelfstandig kennis kunnen op waarde

kunnen schatten, tot zich nemen en integreren in

bestaande kennis. Bij het vak geschiedenis is een

belangrijke taak weggelegd om leerlingen wegwijs te

maken binnen de historische vaardigheden. Begrippen

als ‘standplaatsgebondenheid’ en ‘betrouwbaarheid van

een bron’ zijn in de steeds sneller veranderende

maatschappij misschien wel meer relevant dan ooit.

ICT in de klas

Aan het begin van het artikel is al geconstateerd dat de

invoering van ICT ondersteunend dient te zijn en geen

doel op zich moet worden. Aan het begin van dit artikel

werd de vraag gesteld hoe ICT kan bijdragen aan een

krachtige leeromgeving voor leerling en leraar. Een

krachtige leeromgeving voldoet minimaal aan de zes

kenmerken die opgesteld zijn door Simons, voorziet in

de drie basisbehoeften van Stevens en wordt extra

krachtig wanneer leerlingen samenwerken. Het resultaat

van dit leren moet niet alleen worden gezocht in

opgedane kennis, maar ook in aangeleerde

vaardigheden. Kennis neemt steeds meer toe en is

daarnaast breder en makkelijker toegankelijk. Het is

vechten tegen de bierkaai wanneer dit niet onderkend

wordt. Hoe anticiperen wij, als docenten van de

toekomst, op deze conclusie? ICT gebruik kan leiden tot

een krachtiger leeromgeving voor leerlingen en

docenten, maar daarbij zijn docenten van essentieel

belang. Geen tweede viool dus, maar dirigent in de

klas.

Bij het vak geschiedenis is een belangrijke taak weggelegd om leerlingen wegwijs te maken binnen de historische vaardigheden

Page 49: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 49

Fin de Siècle

Ik duik in het water, Zonder te weten hoe diep, Ik spring in de lucht, Zonder te weten hoe hoog. Ik denk aan alles, Zonder te weten waaraan, Ik droom over alles, Zonder te weten waarover. Ik vraag mij af, Zonder te weten waartoe, Ik weet het zeker, Zonder te weten hoezeer. Ik leef het leven, Zonder te weten waarom, Ik leef het waarom, Zonder te weten of ik leef. Ik ken de tijd, Omdat het moment mij herinnert, Ik vergeet het moment, Omdat de tijd mij vergeet. Wat ik ook doe, Het lijkt zinloos, Wat ik ook denk, Het lijkt hopeloos, Wat heeft dan nog zin, Bij het eind der begin.

Van onze huisdichter

Sander Scholten

Page 50: Filippides maart 2013

Filippides, jaargang 19 – nummer 1 – maart 2013 50

CCoollooffoonn

Filippides Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis Windesheim

Eindredactie Nico Lettinck

Hoofdredactie Ozan Karakoc

Algemene redactie Benjamin van den Dobbelsteen

Tim van Eenennaam

Suzan Mateboer

Ingezonden stukken Karl van der Linde

Daan van Leeuwen

Bart Veldhuizen

Jacobien van Es

Nico Lettinck

Sander Scholten

Lay-out Ozan Karakoc

Druk Repro Hogeschool Windesheim

Contact [email protected]

Twitter LVOGZwolle

Samenwerkingsverband Historisch Centrum Overijssel (HCO) te Zwolle

Varias Vias

De redactie stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele fouten die zijn opgetreden in deze uitgave.

Alle jaargangen zijn ter raadpleging beschikbaar in het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle.