Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische...

102
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model als vernieuwende assessmentmethodiek van de bidirectionele gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een internaliserende problematiek. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Lara Stas. Promotor: Prof. dr. Ann Buysse Medepromotor: Prof. dr. Inge Antrop

Transcript of Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische...

Page 1: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2011-2012

Eerste Examenperiode

Het Social Relations Model als vernieuwende assessmentmethodiek van de

bidirectionele gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een internaliserende

problematiek.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie

door

Lara Stas.

Promotor: Prof. dr. Ann Buysse

Medepromotor: Prof. dr. Inge Antrop

Page 2: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

2

Dankwoord

Het schrijven van deze masterproef zou niet mogelijk geweest zonder de steun en hulp

van enkele mensen, wie ik graag uitdrukkelijk wil bedanken.

Vooreerst wil ik prof. William L. Cook bedanken voor zijn gemotiveerde bereidheid om

mijn vele vragen te beantwoorden met een omvangrijke en duidelijke uitleg. Zijn

constructieve feedback stelde me in staat om mijn masterproef naar een hoger niveau te

tillen. Bovendien wil ik prof. Inge Antrop bedanken om mij door het gehele proces te

begeleiden en voor haar diepgaande feedbackmomenten. Ook prof. Ann Buysse ben ik

erg dankbaar om mij de kans te geven mij in dit uiterst boeiend onderwerp te verdiepen,

het promotorschap op haar te nemen en mij te ondersteunen tot het laatste moment.

Verder wil ik dr. Jan De Mol bedanken voor zijn omvattende statistische uitleg dewelke

de fundamenten waren voor al het latere werk.

Daarnaast wil ik expliciet mijn ouders bedanken voor alle kansen die ze mij in mijn

leven bieden, hun onvoorwaardelijke steun en geloof in mij. Mijn vriend, voor de vele

bemoedigende woorden en om steeds voor mij klaar te staan. Deze drie personen waren

gedurende het gehele proces mijn rotsen in de branding.

Overigens wil ik José Stas bedanken voor al haar aangereikte hulp.

Als laatste, maar niet van minder belang, wil ik de gezinnen bedanken voor hun

bereidwilligheid om deel te nemen aan dit onderzoek en voor hun eerlijkheid waarmee

ze de vragen hebben beantwoord. Zonder jullie was dit nooit gelukt!

Bedankt!

“Dankbaarheid is de herinnering van het hart”

(Jean Baptiste Massieu, 1780)

Page 3: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

3

Abstract

In deze masterproef worden gezinsbeïnvloedingsprocessen bestudeerd. Hierbij

wordt het Social Relations Model (SRM; Kenny & La Voie, 1984) gepresenteerd als

vernieuwende familiale assessmentmethodiek en zijn er drie globale doelstellingen

uitgewerkt.

De eerste doelstelling omvat het opstellen van een praktisch statistisch

stappenplan van de SRM procedures op groepsniveau, aangezien dit nog niet

voorhanden was in de bestaande literatuur.

De tweede doelstelling beoogt de beïnvloedingsprocessen op groepsniveau

genuanceerd te analyseren en gaat na of het SRM een meerwaarde kan betekenen in de

klinische assessment. Concreet worden zowel traditionele methodologieën voor

klinische assessment als unidirectionele en bidirectionele denkkaders onderzocht. De

resultaten reflecteren dat traditionele methoden om gezinsfunctioneren te bestuderen

niet de volledige complexiteit kunnen vatten. Daarnaast worden unidirectionele

denkkaders beschouwd als te simplistisch en zijn bidirectionele denkkaders meer

aangewezen.

Als derde doelstelling wordt het SRM toegepast als familiale

assessmentmethodiek bij een individueel gezin met een jongere met een internaliserende

problematiek. Bij dit gezin worden klinisch afwijkende familiale processen ontdekt. Een

nadere SRM analyse reflecteert dat dit verklaard wordt door een uiterst laag gevoel van

invloed bij de geïdentificeerde patiënt. Dit afwijkend gevoel wordt gedetermineerd door

zijn eigen individuele karakteristieken. Tot slot is er binnen dit gezin sprake van een

relatieve oppositie tussen het ouder- en kindsubsysteem waarbij de ouders een relatief

sterker gevoel van invloed/controle hebben, terwijl de jongeren een relatief verlaagd

gevoel van invloed hebben in vergelijking met de normatieve groep.

Page 4: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

4

INHOUDSTABEL

Inleiding……………………………………………………………………………………………………………………………………6

Internaliserende Problemen, Gezinsfunctioneren en Beïnvloedingsprocessen .......................8

Het Social Relations Model.....................................................................................................13

Methode ....................................................................................................................................22

Deelnemers ............................................................................................................................22

Meetinstrumenten .................................................................................................................23

Psychopathologie bij de jongere: Focus op internaliserende problemen. ..........................24

Algemene screeners voor een internaliserende problematiek. ......................................24

Specifieke screeners voor internaliserende problemen. ................................................26

Diagnostisch interview. ..................................................................................................27

Gezinsbeïnvloedingsprocessen...........................................................................................28

Procedure ...............................................................................................................................29

Design en metingen ...............................................................................................................30

Resultaten ..................................................................................................................................33

Deel I: Analyses van de Vergelijkingsgroep ............................................................................33

Missing Data. ......................................................................................................................33

Descriptieve Analyses. ........................................................................................................34

SRM analyses. .....................................................................................................................36

Stap 1: De fit van het Social Relations Model met de data. ............................................38

Stap 2: Parameterschattingen. .......................................................................................43

Stap 3: Individuele, dyadische en intragenerationele reciprociteiten. ...........................47

Stap 4: Verklaarde variantie. ..........................................................................................48

Stap 5: Bespreking aanpassingen op basis van de Legrange Multiplier Test. .................50

Deel II: Het SRM als Assessmentmethodiek bij een Individueel Gezin met een Jongere met

een Internaliserende Problematiek ........................................................................................51

Het SRM in de klinische praktijk. ........................................................................................51

Berekening van de SRM effecten voor individuele gezinnen..............................................51

Een individuele Familiale assessment bij een gezin met een jongere met een

internaliserende problematiek a.d.h.v. het SRM. ...............................................................53

Achtergrondgegevens gezin. ..........................................................................................53

Psychodiagnostische testresultaten. ..............................................................................55

Resultaten van de SRM-analyses. ...................................................................................58

Page 5: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

5

Bespreking en Conclusies ...........................................................................................................64

Doelstelling 1: Presenteren van een Praktisch Statistisch Stappenplan voor de Analyses op

Groepsniveau .........................................................................................................................64

Doelstelling 2: Analyses van de Beïnvloedingsprocessen op Groepsniveau. Is het SRM een

Meerwaarde voor de Klinische Assessment? .........................................................................65

Doelstelling 3: Het SRM als Assessmentmethodiek bij een Individueel Gezin met een Jongere

met een Internaliserende Problematiek ................................................................................72

Beperkingen van het Onderzoek ............................................................................................79

Algemene Conclusie ...............................................................................................................80

Referenties .................................................................................................................................81

Bijlage .........................................................................................................................................95

Bijlage 1: Notaties ..................................................................................................................95

Bijlage 2: Specificatie van de factoren, opstellen vergelijkingen en covarianties (met relatie-

residueel effect) .....................................................................................................................96

Bijlage 3: Relatie effect gesepareerd van errorvariantie: praktische toepassing variabelen en

factoren ..................................................................................................................................97

Bijlage 4: Controleren voor gedeelde meetfout door het gebruik van dezelfde items...........99

Bijlage 5: Toepassing van de SRM formules (Cook, & Kenny, 2004) op huidige studie ........101

Page 6: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

6

De adolescentie is een cruciale transitiefase dewelke gekenmerkt wordt door een

toename in psychopathologische problemen. De courantste vormen van

psychopathologie worden doorgaans onderverdeeld in drie categorieën:

internaliserende/emotionele problemen, externaliserende/gedragsproblemen en

middelengebruik (Junger, 2003). Internaliserende symptomen en stoornissen worden

primair gekenmerkt door een verstoring in de gemoedstoestand en emoties. Deze vorm

van psychopathologie is voornamelijk storend voor het individu zelf (Mervielde, De

Clercq, De Fruyt, & Van Leeuwen, 2005). De internaliserende problematieken staan in

contrast met de externaliserende symptomen en stoornissen dewelke gekarakteriseerd

worden door een verstoring in de gedragsregulatie.

Angst en stemmingsstoornissen worden beschouwd als het meest typerend voor

deze cluster van internaliserende problematieken.

Angststoornissen worden pas recentelijk gediagnosticeerd en geclassificeerd bij

jongeren. In 1980 - bij de uitgave van de derde Diagnostic and Statistical Manual of

Mental Disorders (DSM III; American Psychological Assocation, 1980) - werden deze

problematieken bij kinderen en jongeren voor het eerst beschouwd als op zich staande

stoornissen. In de huidige DSM-IV-TR (APA, 2000) worden diverse angststoornissen

beschreven: de separatieangststoornis (enkel van toepassing op kinderen), de

gegeneraliseerde angststoornis (met inbegrip van de overmatige angststoornis in de

kinderleeftijd), de sociale angststoornis, de paniekstoornis/agorafobie, de specifieke

fobie, de angststoornis door alcohol of drugs, de obsessief-compulsieve stoornis, de

acute stressstoornis, de posttraumatische stress-stoornis en selectief mutisme.

Angststoornissen bij jongeren leiden tot significante beperkingen op zowel

schools, recreatief, familiaal als sociaal functioneren (Essau, Conradt, Peterma, 2001;

Ezpeleta, Keeler, Alaatin, Costello, & Angold, 2001; Giora, Gega, Landay, & Marks,

2005; Rapee, Schniering, & Hudson, 2009; Strauss, Frame, & Forehand, 1987). Deze

vorm van psychopathologie vertoont een stabiel patroon gedurende de levensloop

waardoor het niet evident is om de meest courante aanvangsleeftijd te bepalen (Rapee et

al., 2009).

Page 7: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

7

Bij de depressieve stoornissen zijn de kernsymptomen gelijkaardig bij

adolescenten en volwassenen (Carlson, 1988; Marttunen, 1998), maar niet volledig

identiek. Bijgevolg hanteert de DSM-IV-TR aangepaste criteria voor jongeren (e.g.

aanwezigheid van irriteerbaarheid als alternatief voor een depressieve gemoedstoestand;

Essau, 1999). Concreet komen een laag zelfbeeld, aandachts- en concentratieproblemen

frequenter voor in de adolescentiefase (Carlson, 1988). Bovendien zijn suïcidale ideaties

en pogingen bij deze psychopathologische problematiek courant aanwezig in de

adolescentie (Marttunen, 1998). Net als bij de depressieve stoornissen is er sprake van

een stabiel verloop (Birmaher et al., 1996; Harrington, Fudge, Rutter, Pickles, & Hill,

1990; Fombonne 2001a, 2001b; Lewinsohn, 1998, Weissman, 1999).

Het is niet evident om de exacte prevalentie van internaliserende problematieken

te bepalen in de adolescentiefase. Dit is te wijten aan het gebruik van diverse

meetinstrumenten, methoden, steekproeven, interviewers en informanten in de

verschillende studies (Hughes, & Gullone, 2008; Rapee et al., 2009). Bovendien worden

er andere diagnostische criteria over tijd worden gehanteerd (Hughes, & Gullone, 2008;

Rapee et al., 2009). Bijgevolg worden de meest courant gerapporteerde prevalenties

geschetst in ranges.

De angststoornissen zijn de meest frequent voorkomende psychiatrische

stoornissen bij adolescenten (Degnan, Almas, Fox, 2010; Rapee et al., 2009). De

geschatte prevalentie varieert van enkele procenten tot zelfs 20 procent (Hughes, &

Gullone, 2008; Sakolsky, & Birmaher, 2008; Zahn-Waxler, Klimes-Dougan, & Slattery,

2000). Deze vorm van psychopathologie komt zelden geïsoleerd voor bij jongeren. Zo

voldoet 40 tot 60 procent van de jongeren aan de criteria voor meer dan één

angststoornis (Benjamin, Costello, & Warren, 1990; Kashani, & Orvaschel, 1990).

Depressieve stoornissen zijn minder frequent aanwezig. Zo wordt de prevalentie

van de majeure depressieve stoornis bij adolescenten geschat tussen vier en acht procent

(Birmaher et al., 1996; Birmaher, 2007).

Tussen beide internaliserende stoornissen bestaat er een hoge comorbiditeit

(Hughes, & Gullone, 2008; Kessler, Avenevoli, & Merikangas, 2001), dewelke geschat

wordt tussen 15.9 en 61.9 procent (Brady, & Kendall, 1992; Costello, Mustillo, Erkanli,

Keeler, & Angold, 2003). Er is bijgevolg een grote overlap tussen beide

Page 8: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

8

psychopathologische problematieken. Zo heeft een angstig kind acht tot 29 keer meer

kans om een bijkomende depressie te ontwikkelen (Costello et al., 2003; Ford,

Goodman, & Metzler, 2003).

Opvallend is dat in de adolescentiefase deze internaliserende problematieken

vaker voorkomen bij meisjes dan bij jongens (Birmaher et al., 1996; Ezpeleta, Keeler,

Alaatin, Costello, & Angold, 2001). Het is overduidelijk dat deze problematieken

belangrijke consequenties hebben voor zowel het huidig als toekomstig sociaal en

emotioneel welzijn van de adolescent (Hughes, & Gullone, 2007). Ze zijn namelijk

geassocieerd met een verminderde levensatisfactie, druggebruik, schools

onderpresteren, maritale dissatisfactie en vroeg ouderschap (Gotlib, Lewinsohn, &

Seeley, 1998; Hughes, & Gullone, 2007; Rao et al., 1995; Woodward, & Fergusson,

2001). Daarnaast hebben adolescenten met internaliserende stoornissen meer kans om

een andere psychiatrische stoornis te ontwikkelen zoals somatoforme,

middelengerelateerde, disruptieve en persoonlijkheidsstoornissen (Birmaher, Ryan,

Williamson, Brent, Kaufman, & Dahl, 1996; Essau, Conradt, & Petermann, 2002;

Kasen, Cohen, Skodol, Johnson, Smailes, & Brook, 2001; Woodward, & Fergusson,

2001).

Internaliserende Problemen, Gezinsfunctioneren en Beïnvloedingsprocessen

Zowel internaliserende stoornissen als symptomen hebben dus aanzienlijke

consequenties op het emotioneel en sociaal welzijn van de adolescent (Hughes, &

Gullone, 2008; Rapee et al., 2009; Woodward, & Fergusson, 2001). Ezpeleta et al.

(2001) rapporteren in hun longitudinale studie dat de grootste impact van deze

problematieken berust op familiale processen. Deze auteurs detecteren een sterk

verband tussen depressie- en angstdiagnoses bij adolescenten en familiale beperkingen.

Hierbij aansluitend gaat de prevalentiestijging van internaliserende

problematieken in de adolescentie (Birmaher et al., 1996; Kaufman, 2001; Kashani, &

Orvaschel, 1988) volgens Fanti, Henrich, Brookmeyer en Kuperminc (2008) gepaard

Page 9: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

9

met duidelijke veranderingen in de ouder-adolescent relatie. Zo heeft observationeel,

longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek de link gelegd tussen enerzijds de kwaliteit

van de relatie van de adolescenten met hun ouders en anderzijds internaliserende

problemen (e.g. Barrett, Fox, & Farrell, 2005; Buist, Dekovic, Meeus, & van Aken,

2004a; Lengua, & Kovacs, 2005; Reitz, Dekovic, & Meijer, 2006). Grosso modo kan er

geconcludeerd worden dat deze relaties gekarakteriseerd worden door negatieve of

verstoorde interactiepatronen (Brendgen, Wanner, Morin, & Vitaro, 2005; Forehand,

Brody, Slotkin, Fauber, McCombs, & Long, 1988; Gil-Rivas et al., 2003; Greenberger,

& Chen, 1996; Hughes, & Gullone, 2008; Marmorstein, & Iacono, 2004; Rueter,

Scaramella, Wallace, & Conger, 1999; Vazsonyi, & Belliston, 2006;).

Binnen de ouder-adolescent relatie werden traditioneel voornamelijk

unidirectionele effecten onderzocht, dewelke op te delen zijn in twee benaderingen:

parenting1 en kind-effecten (De Mol, Buysse, & Verhofstadt, 2008). Bij parenting wordt

er enkel gefocust op ouders die hoofdzakelijk actief en intentioneel hun kinderen

beïnvloeden en op deze manier hun kinderen als het ware vormen en modelleren (De

Mol et al., 2008). Bijgevolg worden kinderen gezien als passieve ontvangers van deze

ouderlijke invloeden (De Mol et al., 2008; Maccoby, 2003). Deze visie van

ouderinvloed domineert onze cultuur (De Mol et al., 2008). Denk maar aan

programma’s als ‘De Super Nanny’ waarbij aan ouders geleerd wordt hoe ze hun

kinderen moeten belonen, straffen, negeren (kortom: opvoeden) om zo gehoorzame

kinderen te krijgen. Ook in de wetenschappelijke literatuur is er een overvloed aan dit

soort onderzoek (e.g. Bifulco, Moran, Jacobs, & Bunn, 2009; Martinez, & Garcia,

2007). Toegepast op de internaliserende problematieken concluderen Fanti et al. (2008)

dat studies bij adolescenten met internaliserende problemen zich eveneens voornamelijk

toespitsen op het onderzoeken van unidirectionele effecten. Zo weerhielden diverse

reviews conclusies omtrent associaties tussen parenting en de internaliserende

problematieken van het kind (McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Bögels, & Brechman-

Toussiant, 2006). In concreto bleek een overbeschermende/overcontrolerende

opvoedingsstijl bij de ouders consistent gerelateerd aan zowel angststoornissen (e.g.

1 Er is geen adequate vertaling van het woord ‘parenting’ beschikbaar in het Nederlands. Bijgevolg wordt

de Engelse term gebruikt.

Page 10: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

10

Ballash, Leyfer, Buckley, & Woodruff-Borden, 2006; Rapee, 1997; Wood, McLeod,

Sigman, & Hwang, 2003) als depressie (o.a. Garber, & Flynn, 2001; Rapee, 1997;

McLeod, Weisz, & Wood, 2007) bij jongeren. Sterker nog: er wordt beargumenteerd dat

de controle die ouders uitoefenen op hun kinderen in onderzoek geïdentificeerd wordt

als de directe oorzaak van de internaliserende problematiek van de jongere, aangezien

het de gepercipieerde persoonlijke controle van de jongere verlaagd (Weisz, Southam-

Gerow, & McCarty, 2003), het zelfvertrouwen aantast (Chorpita, & Barlow, 1998) en

leidt tot gepercipieerde hulpeloosheid (Garber, & Flynn, 2001).

Desalniettemin is dit parentingonderzoek voornamelijk gebaseerd op

correlationeel onderzoek waaruit geen causale conclusies afleidbaar zijn. Het is

bijgevolg mogelijk dat jongeren hun ouders beïnvloeden en dat het gedrag van de

ouders reactie is, in plaats van de oorzaak (De Mol et al., 2008; Kerr, & Stattin, 2003).

In dit geval spreken we van kind-effecten (Bell, 1968; Rheingold, 1969).

Een sprekend voorbeeld van deze kind-effecten wordt gegeven door Kerr en

Stattin (2003). Deze auteurs tonen aan dat de wijdverspreide visie omtrent het effectief

monitoren van kinderen (wat gezien wordt als een unidirectionele invloed van de ouder

op het kind) niet opgaat wanneer dit fenomeen onderzocht wordt met een longitudinale

i.p.v. correlationele design. Zij constateren dat maladaptief monitoringsgedrag van de

ouders een reactie is op het probleemgedrag van de jongere in plaats van de oorzaak

ervan. Dit omdat de ouders - wanneer ze weet krijgen van het delinquent gedrag van

hun kinderen - hun pogingen tot monitoren net verminderen in plaats van verhogen.

Kortom, deze auteurs tonen het omgekeerde effect aan: de invloed van het kind op de

ouders. Hierbij aansluitend toonden Hudson, Doyle, & Gar (2008) in een crossover

design aan dat excessief helpend gedrag van moeders uitgelokt werd door de

aanwezigheid van een angststoornis bij het intragerende kind. Ze boden namelijk

minder hulp aan bij kinderen zonder een angststoornis dan kinderen met een

angststoornis, onafhankelijk van de klinische status van hun eigen kind (geen van beide

kinderen was hun eigen kind; Rapee et al., 2009). Dit resultaat staat in contrast met het

eerder beschreven parentingonderzoek: het overbeschermend gedrag van ouders leidt in

dit onderzoek niet tot internaliserende problemen bij de jongeren, de internaliserende

problematiek bij de jongere leidt tot overbeschermend gedrag bij de ouders.

Page 11: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

11

De Mol et al. (2008) stellen vast dat binnen onderzoek naar kind-effecten de

invloed van het kind meestal geconceptualiseerd wordt als zeer passief, waarbij geen

aandacht wordt besteed aan het actief handelen en de betekenisverlening van kinderen.

Meer concreet wordt er vanuit gegaan dat het kind invloed uitoefent via non-actieve

factoren zoals o.a. de genen, het temperament en het geslacht.

Desalniettemin wordt er recent steeds meer aandacht besteed aan bidirectionele

beïnvloedingsprocessen binnen gezinnen. Kuczynski (2003) omschrijft bidirectionaliteit

als het bestaan en gezamenlijk plaatsvinden van beide bovenbeschreven

invloedsrichtingen - van ouder op kind en van kind op ouder - binnen een wederkerig en

complex systeem (in De Mol et al., 2008). Deze bidirectionele effecten werden reeds in

enkele studies teruggevonden. Zo traceerden Kim, Conger en Elder (2001)

bidirectionele effecten met een longitudinaal design. Deze onderzoekers tonen aan dat

het initieel niveau van negatieve emotionaliteit bij ouders en adolescenten ten opzichte

van elkaar significante predictoren waren om de toename ervan te voorspellen.

Daarnaast detecteerden Hughes en Gullone (2010) bidirectionaliteit tussen de

internaliserende symptomen van de adolescent en die van de moeder. Ook Fanti et al.

(2008) bekwamen in een longitudinaal design wederkerige verbanden tussen de

evaluatie van adolescenten over de relatie met hun moeder en de internaliserende

problemen van de adolescent. Bovendien voorspelden depressieve episodes van de

ouders de depressieve episodes van hun kinderen over tijd en omgekeerd (Hamman,

Burge, & Adrian, 1991; Hughes, & Gullone, 2008; Ge, Conger, Lorenz, Shanahan, &

Elder, 1995). Tot slot weerhielden studies bidirectionele verbanden tussen een

overbeschermende/overcontrolerende opvoedingsstijl van de ouders en internaliserende

symptomen bij de jongeren (e.g. Ballash, Leyfer, Buckley,, & Woodruff-Borden, 2006).

Bijgevolg werden er theoretische modellen opgericht die beargumenteren dat de

internaliserende problematieken bij jongeren en een overbeschermende/

overcontrollerende stijl van de ouders elkaar wederzijds voorspellen (Hudson, & Rapee,

2005; Rubin, & Mill, 1991).

Binnen het bidirectionele denkkader onderscheiden De Mol et al. (2008) grosso

modo twee benaderingen. Vooreerst is er het behavioristische perspectief dat uitgaat van

Page 12: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

12

een actie-reactie visie, ontwikkeld door Patterson en Fisher (2002). Deze visie

impliceert een lineaire verandering waaruit op voorhand voorspellingen kunnen

gemaakt worden. Anderzijds beschrijven Valsiner, Branco en Dantas (1997) het

cognitief-dialectisch perspectief dat bidirectionaliteit definieert als een dialectisch

proces van betekenisconstructie tussen mensen. Uitkomsten van verandering zijn hierbij

op voorhand niet voorspelbaar. In huidige masterproef wordt deze laatste visie

verondersteld het meest correct te zijn binnen gezinsbeïnvloedingsprocessen.

Valsiner et al. (1997) beklemtonen dat het belangrijk is om in te zien en te

erkennen dat de ‘agency’ van ouders en kinderen gelijkwaardig is. Ze omschrijven

agency als “de capaciteit die mensen hebben om doelgericht gedrag te kunnen stellen

om een andere persoon te kunnen beïnvloeden, en de mogelijkheid om deze relationele

ervaringen te interpreteren en er betekenissen uit te construeren … Men kijkt naar

ouders en kinderen als autonome wezens die kunnen nadenken en door hun ‘zijn’ in de

relatie verschil kunnen maken” (p. 382).

Niet tegenstaande dat het belang van bidirectionele beïnvloedingsprocessen meer

en meer wordt (h)erkent, is het aantal studies die deze beïnvloedingsprocessen

onderzoeken bij adolescenten met een internaliserende problematiek schaars. Een ander

hiaat in de literatuur is dat het merendeel van de bidirectionele studies bestaat uit een

optelsom van twee of meer unidirectionele effecten. Dit wordt verduidelijkt aan de hand

van een voorbeeld. Lengua en Kovacs (2005) beweren in hun publicatie: “this study

examined the bidirectional associations between temperament and parenting and the

prediction of children’s internalizing and externalizing problems” (p. 22).

Desalniettemin onderzochten deze auteurs op twee meetmomenten wat het effect was

van temperament op parenting, en wat het effect was van parenting op temperament. Dit

is als het ware een optelsom van twee unidirectionele effecten dat wordt benoemd als

bidirectionaliteit. Maar wat is de match van deze unidirectionele beïnvloedingseffecten?

Een aanzienlijk probleem bij traditionele methodologieën is dat ze niet capabel

zijn om de gehele complexiteit van een gezin simultaan te onderzoeken (Cook, 2012).

Zo moeten ze steeds prioritair een assumptie maken omtrent op welk niveau het

familiaal functioneren onderzocht zal worden (e.g. de ouder-kind relatie of het gezin als

geheel; Eichelsheim, Dekovic, Buist, & Cook, 2009). Daartegenover bepleit de

Page 13: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

13

systeemtheorie steeds dat gezinnen dynamische en interagerende systemen zijn, met

daarbinnen verschillende subsystemen (Cox, & Paley, 2003), waarbij familieleden

elkaar onvermijdelijk beïnvloeden (Hedges, 2005). Dit gegeven kan geëxpliciteerd

worden aan de hand van de notie ‘interdependence’ (Kelley, 1979). ‘Interdependence’

verwijst naar het fenomeen waarbij individuen in hun relaties en relationele systemen

(e.g. een gezin) elkaars gedrag, emoties en cognities onvermijdelijk beïnvloeden (De

Mol, & Buysse, 2008; De Mol, Buysse, & Cook, 2010). Kortom: leden van een gezin

zijn onderling afhankelijk van elkaar en het gedrag van een persoon binnen het gezin

heeft consequenties die verder reiken dan dat ene individu (Cook, 2005).

Het is dus ten zeerste aan te raden om bij het onderzoek van

gezinsbeïnvloedingsprocessen niet enkel te focussen op de idiosyncratische invloed van

de gezinsleden maar ook de ‘interdependence’ in rekening te brengen (Cook, 2012).

Bijgevolg is deze masterproef gefundeerd op een conceptueel en analytisch model

dat ons in staat stelt al deze invloeden binnen gezinnen gedetailleerd te concretiseren

(De Mol et al., 2010; Kashy, & Kenny, 1990) en simultaan te meten: het Social

Relations Model (SRM; Kenny, & La Voie, 1984).

Het Social Relations Model

Het SRM is een opkomend model dat binnen familiestudies reeds bestudeerd

werd met betrekking tot heel wat variabelen waaronder hechtingsangst (Cook, 2000),

steun (o.a. Branje, Van Aken, & Van Lieshout, 2002; Lanz, Tabliabue, & Kenny, 2006),

warmte en vijandigheid (Manders, Cook, Oud, Scholte, Janssens, & De Bruyn, 2007),

vertrouwen (Delsing, Oud, De Bruyn, & Van Aken, 2003; Delsing, Van Aken, Oud, De

Bruyn, & Scholte, 2005), emotionele steun (Tagliabue, 2007), kwaliteit van de relatie

(Ross, Stein, Trabasso, Woody, & Ross, 2005) en sociale steun (Devoldre, 2006).

Het doel van het SRM in familiaal onderzoek is om de verschillende bronnen van

variantie - die de relaties tussen familieleden beïnvloeden - te isoleren en te

onderzoeken (Cook, 2005). Zo gaat het SRM ervan uit dat wanneer gezinslid X

Page 14: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

14

gezinslid Y beoordeelt op een bepaalde karakteristiek, de gerapporteerde score niet een

puur objectieve beschrijving is van dat kenmerk van gezinslid Y.

Het SRM laat toe om gezinsbeïnvloedingsprocessen op drie onderscheiden

niveaus te onderzoeken: het individuele niveau (actor effect en partner effect), het

dyadische niveau (relatie effecten) en het familiaal niveau (familie effect). Bovendien

laat het toe om reciprociteiten gedetailleerd onder de loep te nemen.

Het SRM zal toegelicht worden aan de hand van een voorbeeld waarbij de moeder

rapporteert over de invloed die ze uitoefent op haar oudste kind.

Actor effect. Het actor effect refereert naar de algemene tendens van een persoon

om zich op een bepaalde manier anderen te beïnvloeden (De Mol et al., 2010;

Eichelsheim et al., 2009). Het reflecteert bijgevolg karakteristieken van een persoon die

al zijn/haar relaties mede bepalen. Methodologisch gezien is dit de crossrelationele

consistentie in de rapportage van een bepaald gezinslid over alle andere gezinsleden (De

Mol et al., 2010). In ons voorbeeld verwijst het actor effect naar hoeveel invloed de

moeder uitoefent over alle gezinsleden. Zo kan een moeder die gebruik maakt van een

open en intragerende communicatiestijl meer invloed hebben op al haar gezinsrelaties

dan een moeder die gebruik maakt van negatieve, kritische communicatiestijl (Cook,

2001).

Partner effect. Het partner effect refereert naar de neiging van een specifieke

persoon om bepaalde invloed bij alle andere gezinsleden uit te lokken. Het is met andere

woorden de crossrelationele consistentie in de beoordeling van de andere gezinsleden

over één gezinslid. In het voorbeeld refereert dit naar de invloed die alle gezinsleden

uitoefenen op het oudste kind. Deze invloed wordt eveneens bepaald door

eigenschappen en karakteristieken van dit kind. Zo toonden Lewis (1981) aan dat

verschillende kinderen verschillende vormen van parenting uitlokken. Meer concreet

bepalen ze het niveau van ouderlijke controle (i.e. mate van invloed) aangezien

sommige kinderen inschikkelijker zijn dan anderen. In het SRM wordt dit in het

partnereffect gereflecteerd, dewelke onafhankelijk is van karakteristieken van de andere

gezinsleden (i.e. hun actor effecten).

Page 15: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

15

Relatie effect. Het relatie effect2 reflecteert de unieke aanpassing die een persoon

maakt ten opzichte van een andere persoon. Het beschrijft bijgevolg het unieke van de

relatie tussen twee gezinsleden, wanneer gecontroleerd voor zowel actor als partner

effect. Zo zal een deel van de invloed van moeder op haar oudste kind specifiek zijn

voor de unieke relatie tussen de moeder en dit kind, los van hoeveel invloed de moeder

in het algemeen uitoefent (i.e. actor effect moeder) en hoeveel invloed deze jongere in

het algemeen uitlokt (i.e. partner effect oudste kind). Dit fenomeen werd reeds lange tijd

beschreven door Lerner (1993) en Thomas en Chess (1977). Deze auteurs toonden aan

dat de mate van invloed die de moeder heeft t.a.v. haar kind de unieke fit tussen moeder

en kind reflecteert.

Belangrijk om op te merken is dat dit SRM relatie effect een specifieke richting

heeft. Zo is de invloed die de moeder op haar oudste kind uitoefent (i.e. SRM relatie

effect moeder- oudste kind) niet equivalent aan de invloed die dit kind op de moeder

uitoefent (i.e. SRM relatie effect oudste kind-moeder).

Familie effect. Het familie effect is een groepseffect. Vanuit een methodologisch

standpunt reflecteert het familie effect naar karakteristieken van het gemiddelde

gezinslid. Zo is het mogelijk dat binnen een specifiek gezin de leden allen veel

invloed/controle op elkaar uitoefenen en het dus specifiek is aan deze familiecultuur.

Concluderend kan er gesteld worden dat een relatiespecifieke meting (e.g. hoeveel

controle de moeder over haar oudste kind rapporteert) een functie is van vier

componenten: het familie effect, het actor effect, het partner effect en het SRM relatie

effect.

Reciprociteiten. Zoals eerder vermeld speelt wederkerigheid een zeer grote rol

binnen de bidirectionele visie op gezinsbeïnvloedingsprocessen. Het SRM laat toe om

wederkerigheid te onderzoeken op zowel het individuele als het dyadische niveau.

Wederkerigheid op het individuele niveau wordt gekenmerkt door de correlatie van het

2 Teneinde verwarring te vermijden zal er in de rest van de tekst gerefereerd worden naar dit effect als het

‘SRM relatie effect/component’. De afhankelijke variabelen van het SRM zullen benoemd worden als

‘relatiespecifieke metingen’ of ‘geobserveerde relaties’ (e.g. de gerapporteerde invloed van de moeder

over haar oudste kind).

Page 16: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

16

actor en partner effect bij eenzelfde individu. Bijvoorbeeld de correlatie tussen hoeveel

invloed/controle de moeder uitoefent en haar eigen beïnvloedbaarheid binnen het gezin.

Op het dyadische niveau wordt de correlatie genomen van de SRM relatie effecten van

de twee personen in de dyade. In het voorbeeld is dit de correlatie tussen hoeveel

controle de moeder uitoefent over haar oudste kind en hoeveel controle deze jongere

uitoefent over de moeder.

Verder biedt het SRM de mogelijkheid om intragenerationele gelijkenissen tussen

familieleden na te gaan (Cook, 2000; De Mol et al. 2010; Kashy, & Kenny, 1990). Dit

effect gaat na of de actor en de partner effecten van de gezinsleden van dezelfde

generatie gecorreleerd zijn. Bijvoorbeeld de correlatie tussen hoeveel controle zowel de

moeder als de vader uitoefent op alle gezinsleden (i.e. de correlatie tussen hun actor

effecten).

In voorgaande SRM-studies ging men hoofdzakelijk op groepsniveau na hoe de

gezinsbeïnvloedingsprocessen verliepen met betrekking tot een bepaalde variabele. In

deze masterproef wordt een stap verder gegaan aangezien het SRM wordt toegepast als

methodiek voor een empirisch gefundeerde familiale assessment.

Binnen het Social Relations Model omtrent familiale assessment kan een gezin

disfunctioneren op verschillende niveaus. De problematieken kunnen zich namelijk

situeren bij één of meer individuen (i.e. actor- en partnereffect), binnen een of meer

relaties (i.e. SRM relatie effect), binnen het gezin als geheel (i.e. familie effect) of een

combinatie van deze componenten (Cook, & Kenny, 2004). Belangrijk is dat

disfunctioneren in één component niet noodzakelijk een disfunctioneren in een andere

component indiceert (Cook, & Kenny, 2004).

Cook en Kenny (2004) merken op dat het Social Relations Model zowel

procedureel als conceptueel verschilt van de courante hedendaagse zelfrapportages

omtrent familiale assessment. Bij het merendeel van de vragenlijsten beoordeelt elk

familielid ‘het gezin als geheel’. Zo is een courant gebruikte vragenlijst om de beleving

van jongeren omtrent het gezinsklimaat te meten de Gezinsklimaatschaal II (GKS-II;

Jansma, & de Coole, 1996). Een voorbeelditem van deze vragenlijst is ‘We kunnen

goed met elkaar opschieten’. Nu is het echter mogelijk dat deze jongere een hechte band

Page 17: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

17

heeft met zijn moeder, maar niet met zijn vader. Dit item en het corresponderende

antwoord zijn bijgevolg niet eenduidig te interpreteren aangezien ze meer dan een

betekenis kunnen hebben. Zulke items worden ‘double-barreled items’ genoemd (Judd,

Smith, & Kidder, 1991) en dienen vermeden te worden bij het ontwikkelen van

assessmentvragenlijsten (Cook, 2005). Het SRM biedt hierop een antwoord. Er worden

namelijk twaalf relatiespecifieke metingen uitgevoerd (i.e. vier gezinsleden beoordelen

telkens de drie andere gezinsleden), wat resulteert in twaalf afhankelijke variabelen. Het

gemiddelde van deze metingen is conceptueel identiek aan ‘het gezin als geheel’, zoals

in traditionele vragenlijsten. Hierbij is het mogelijk dat, wanneer bepaalde gezinsleden

of dyadische effecten mede in kaart gebracht worden, het globaal effect van ‘het gezin

als geheel’ vervalt (e.g. wanneer de controlerende stijl van de vader mede in rekening

wordt gebracht is de score voor ‘het gezin als geheel’ niet meer afwijkend). Het

voordeel van het SRM is bijgevolg dat het een genuanceerder resultaat reflecteert dan

traditionele vragenlijsten aangezien ‘het gezin als geheel’ beïnvloedt kan worden door

karakteristieken van zowel individuen als dyadische subsystemen (Cole, & Jordan,

1989).

Samengevat is de capaciteit om verschillende componenten simultaan en accuraat

te onderzoeken een cruciaal gegeven teneinde een genuanceerde familiale assessment te

bekomen. Het SRM is hiervoor uiterst geschikt en is bovendien capabel om

reciprociteiten tussen deze componenten te onderzoeken.

De huidige studie spitst zich toe op de ‘effectance’3

in familiale relaties.

Effectance verwijst naar het gevoel dat iemand heeft dat hij/zij een ander gezinslid kan

beïnvloeden of controleren. Een voorbeelditem hierbij is ‘Het is makkelijk om mijn

moeder van idee te doen veranderen’. Effectance gaat bijgevolg de actieve en

intentionele invloed na van de diverse gezinsleden. Door middel van het SRM als

assessmentmethodiek is het bijgevolg mogelijk om algemenere conclusies te trekken

omtrent de rol van interpersoonlijke verschillen in beoordelaars (i.e. de actor effecten),

de rol van de persoon die beoordeeld wordt (i.e. de partner effecten) en de fit tussen

3 Geen goede Nederlandstalige term beschikbaar in de literatuur. Desalniettemin wordt in huidige studie

sporadisch de term ‘beïnvloedingsbesef’ gebruikt als Nederlandstalige equivalent voor ‘effectance’.

Page 18: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

18

gezinsleden (i.e. de SRM relatie effecten) op vlak van interpersoonlijke

beïnvloedingsprocessen.

Concreet wordt er in huidige studie nagegaan hoe gezinsbeïnvloedingsprocessen

verlopen bij enerzijds een normatieve sample geconstelleerd uit 57 gezinnen en

anderzijds een individueel gezin met een jongere met een internaliserende problematiek.

Daarnaast zal er geïllustreerd worden hoe het SRM vertaald kan worden van een

basisonderzoeksmiddel in een toegepast klinisch relevant assessmentinstrument.

Huidige studie levert bijgevolg een bijdrage voor de klinische praktijk.

Tot op heden zijn er slechts vier artikels gepubliceerd die het SRM toepassen als

familiale assesmentmethodiek (Cook, 2005a, 2005b; Cook, & Kenny, 2004; De Mol et

al., 2010). Geen van deze auteurs onderzocht in zijn totaliteit de bidirectionele

processen bij gezinnen met een adolescent met een internaliserende problematiek. De

etiologie van dit gering aantal publicaties situeert zich waarschijnlijk op het niveau van

de methodologische fundaties van dit model. Teneinde een adequate familiale

assessment uit te voeren is het namelijk noodzakelijk om primair een onderzoek door te

voeren van een vergelijkingsgroep. Deze normgroep geeft indicaties omtrent de

“normale” range van gezinsbeïnvloedingsprocessen en wat hiervan afwijkt. Pas in een

tweede beweging kan een specifiek gezin vergeleken worden met deze normgroep.

Desalniettemin dat de theoretische achtergrond (o.a. Cook, 2004, 2005b; De Mol,

2008; Eichelsheim et al., 2009) en de statistische fundaties (Cook, 1994) omtrent de

groepsanalyses goed gedocumenteerd zijn is er geen praktische uitwerking van deze

procedure aanwezig in de literatuur4. De analyses op groepsniveau vormen echter de

fundatie van de individuele familiale assessment en is een conditio sine qua non. Een

normatieve groep is namelijk verreist teneinde afwijkingen van dit individuele gezin in

vergelijking met de normgroep te detecteren.

Op groepsniveau werden reeds verschillende studies gepubliceerd die gebruik

maken van de effectance schaal of een variant ervan (Coesens, et al., 2010; Cook, 1993,

2001; De Mol, & Buysse, 2008). Desalniettemin werd in geen enkele van deze studies

4 Voor de individuele familiale assessment is deze praktische uitwerking wel beschikbaar (Cook, &

Kenny, 2004; Cook, 2005).

Page 19: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

19

het SRM aangewend om de validiteit van traditionele methodologieën, de

unidirectionele beïnvloedingsprocessen en bidirectionaliteit te onderzoeken.

Deze masterproef reikt het SRM aan als vernieuwende familiale

assessmentmethodiek voor het onderzoeken van gezinsbeïnvloedingsprocessen.

Bijgevolg is de doelstelling van deze masterproef drieledig.

De eerste doelstelling omvat het opstellen van een praktisch statistisch

stappenplan van de SRM procedures op groepsniveau. Dit is zowel van belang voor

onderzoekers als voor psychologen binnen het klinisch werkveld. Voor academici is het

namelijk interessant om bidirectionaliteit genuanceerder te definiëren en de SRM

componenten te analyseren. Daarnaast is voor clinici deze groepsanalyse een

noodzakelijke voorwaarde om het SRM toe te passen als individuele

assessmentmethodiek in de praktijk, aangezien men moet beschikken over een

vergelijkingsgroep. Bij deze doelstelling is het echter niet de bedoeling om exhaustief te

zijn, aangezien dit de omvang van een masterproef overstijgt. Wel wordt er gestreefd

naar een overdracht van belangrijke en cruciale kennis opdat de lezer deze

groepsanalyse op een adequate manier kan uitvoeren. Hierbij wordt er fundamentele

statistische kennis meegedeeld, aandachtspunten opgelicht en de meest courante

struikelblokken gefixeerd.

De tweede doelstelling beoogt de beïnvloedingsprocessen bij deze normatieve

gezinnen genuanceerd te analyseren en gaat na of het SRM een meerwaarde kan

betekenen in de klinische assessment. Concreet worden zowel traditionele

methodologieën voor klinische assessment als unidirectionele en bidirectionele

denkkaders onderzocht. Volgende toetsbare hypothesen worden vooropgesteld:

1. Traditionele methodologieën gaan er impliciet van uit dat de rapportage door één

persoon over ‘het gezin als geheel’ of over een dyade valide is. In huidig onderzoek

wordt er echter aangenomen dat er complexere processen aanwezig zijn die eveneens

mede in rekening gebracht dienen te worden (Cook, 2012). Er wordt verwacht dat

verschillen in het gevoel van interpersoonlijke invloed/controle niet enkel bepaald

worden door karakteristieken van de beoordelaar (i.e. actor effect) maar eveneens door

karakteristieken van de persoon die beoordeeld wordt (i.e. partner effect), de relatie

Page 20: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

20

tussen beide personen (i.e. SRM relatie effect) en karakteristieken van het gezin waarin

ze leven (i.e. het familie effect). Concreet worden er bijgevolg zowel significante actor

effecten, partner effecten, SRM relatie effecten en een familie effect verwacht.

2. Er wordt verondersteld dat unidirectionele denkkaders te simplistisch zijn om de

gehele complexiteit van een gezin genuanceerd te onderkennen. Bijgevolg worden deze

unidirectionele visies grondig onderzocht met betrekking tot interpersoonlijke invloed.

Er werden twee deelhypothesen opgesteld:

a. De klassieke parenting-visie veronderstelt dat karakteristieken van de ouders de

invloed op hun kinderen bepalen. Bijgevolg wordt er getoetst of bij de

gerapporteerde invloed van elke ouder over elk kind enkel het actor effect van de

ouders significant is. Dit zou betekenen dat de invloed die elke ouder op elk kind

uitoefent enkel bepaald wordt door hun eigen karakteristieken. Desalniettemin wordt

er verwacht dat de invloed van de ouders eveneens afhankelijk is van de

beïnvloedbaarheid van het kind (i.e. significante actor effecten van beide kinderen)

en de unieke relatie die elke ouder heeft met elk kind (i.e. significante relatie

effecten). Concreet wordt bijvoorbeeld voor de gerapporteerde invloed van de

moeder op haar oudste kind nagegaan of haar eigen karakteristieken en

persoonlijkheid (i.e. actor effect moeder), de karakteristieken van het oudste kind

(i.e. partner effect van het oudste kind) en de unieke relatie die de moeder heeft met

dit kind (i.e. moeder-oudste kind relatie effect) allen een significante bijdrage

leveren.

b. Daarnaast wordt de visie omtrent kind-effecten getoetst. Er wordt verondersteld

dat dit denkkader eveneens te simplistisch is en geen rekening houdt met de

beïnvloedbaarheid van de ouders en de specifieke relatie van het kind met zijn/haar

ouder. Concreet wordt er niet enkel een significante actor effect bij beide kinderen

verwacht (zoals bij de unidirectionele kind effecten), maar eveneens significante

partner effecten bij de ouders en significant relatie effecten van de kinderen naar de

ouders.

3. Er wordt getoetst vanuit een systeemtherapeutische visie of de invloed die twee

gezinsleden op elkaar uitoefenen niet louter functie is van stabiele karakteristieken van

beide personen maar eveneens afhankelijk is van de specifieke relatie die deze twee

Page 21: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

21

gezinsleden aangaan (e.g. is de invloed van de moeder op haar oudste kind uniek voor

die relatie?).

4. Vanuit het bidirectionele denkkader worden er zowel reciprociteiten op het

individueel, dyadisch als intragenerationeel niveau verwacht.

De derde doelstelling omvat het illustreren van het SRM als familiale

assessmentmethodiek bij een individueel gezin met een jongere met een internaliserende

problematiek. Met deze methodiek kan er in de klinische praktijk op genuanceerd

nagegaan worden hoe de interpersoonlijke beïnvloedingsprocessen verlopen binnen een

specifiek gezin. Er kan achterhaald worden welke betekenissen deze jongere met een

internaliserende problematiek geconstrueerd heeft omtrent zijn/haar invloed binnen dit

systeem en hoe de overige gezinsleden de interpersoonlijke beïnvloedingsprocessen

conceptualiseren. Om dit te toetsen werden er drie omvattende hypothesen opgesteld:

1. In de literatuur wordt een sterk verband beschreven tussen enerzijds internaliserende

problematiek bij adolescenten en anderzijds dysfunctionerende processen binnen

gezinnen (e.g. Ezpleta et al., 2001; Hughes, & Gullone, 2007; Rapee et al., 2009). In

termen van het SRM worden er bijgevolg afwijkende relatiespecifieke metingen

verwacht bij dit gezin in vergelijking met gezinnen zonder deze problematiek.

2. Daarnaast is de associatie tussen de internaliserende problemen bij adolescenten en

de kwaliteit van de relatie met hun ouders uitvoerig gedocumenteerd (e.g. Barrett, Fox,

& Farrell, 2005; Buist et al., 2004a; Lengua, & Kovacs, 2005; Reitz, Dekovic, &

Meijer, 2006). In termen van het SRM komt dit overeen met afwijkende

relatiespecifieke metingen bij het gezin met de geïdentificeerde patiënt (i.e. IP-moeder,

IP-vader, moeder-IP, vader-IP). Het voordeel van het SRM is dat er nagegaan kan

worden welk van de SRM componenten deze afwijkende relatiespecifieke metingen

verklaren. Vanuit een systeemtherapeutisch standpunt wordt verwacht dat deze primair

verklaard worden door de SRM relatie effecten tussen ouders en de jongere (i.e.

moeder-IP, vader-IP, IP-moeder en IP-vader).

3. De associatie tussen een overbeschermende/overcontrolerende stijl bij de ouders en

internaliserende problematieken bij de jongeren is uitvoerig gedocumenteerd (e.g.

Ballash, Leyfer, Buckley, & Woodruff-Borden, 2006; Garber, & Flynn, 2001; McLeod,

Weisz, & Wood, 2007; Wood, McLeod, Sigman, & Hwang, 2003). In concreto blijken

Page 22: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

22

ouders van jongeren met een internaliserende problematiek zeer

beschermend/controlerend met deze jongere in interactie te treden wat geassocieerd

wordt met een verlaagde gepercipieerde controle bij de jongere (Weisz, Southam-

Gerow, & McCarty, 2003). Voorgaande studies die dit verband onderzochten werden

bekritiseerd om wille van methodologische tekortkomingen (McLeod, Weisz, & Wood,

2007). Het SRM is echter een uitermate geschikte methodologie om deze associatie op

een genuanceerde manier na te gaan. Niet de richting van de causaliteit maar wel het

verband tussen deze concepten wordt onderzocht bij het gepresenteerde gezin:

a. Wanneer er sprake is van een algemene controlerende stijl bij de ouders (Ballash,

Leyfer, Buckley, & Woodruff-Borden, 2006) worden er voor beide ouders significant

verhoogde actor effecten verwacht. Hierbij aansluitend verwachten we een

significant verlaagd actor effect bij de IP, wat aangeeft dat er bij de IP sprake is van

een verlaagde gepercipieerde controle.

b. Aangezien de mate van de controlerende stijl van de ouders geassocieerd wordt

met de aanwezigheid van een internaliserende psychopathologie bij de jongere

(Hudson et al., 2008; Rapee et al., 2009) wordt er eveneens een significant verhoogd

SRM relatie effect verwacht van beide ouders met de IP, maar niet met de sibling

zonder problematiek.

Methode

Deelnemers

De controlegroep wordt gevormd door 57 twee-ouder twee-kind gezinnen

(N=228). De inclusiecriteria omvatten: (1) twee samenwonende volwassenen in de

ouderrol5 (i.e. biologische ouders, nieuw samengestelde gezinnen en adoptieouders), (2)

twee schoolgaande thuiswonende jongeren6, waarvan één in de adolescentiefase (leeftijd

5 In deze masterproef worden gezinsbeïnvloedingsprocessen bestudeerd. Bijgevolg wordt er naar de

volwassenen in de ouderrol gerefereerd als ‘ouders’. Het gaat hierbij niet noodzakelijkerwijs om de

biologische ouders maar deze benaming refereert naar de rol die ze innemen binnen het gezin.

6 Analoog naar de term ‘ouders’ wordt er naar deze jongeren gerefereerd als ‘kinderen’. Dit verwijst naar

de rol van deze personen en niet naar hun leeftijd.

Page 23: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

23

elf tot achttien jaar) en de andere minimum elf en maximum 25 jaar is en (3) geen van

de gezinsleden heeft ooit een psychiatrische diagnose en/of hulpverlening gehad.

De gerekruteerde jongeren worden per gezin in twee groepen onderverdeeld: één

groep bevatte alle oudste jongeren, de tweede groep de jongste.

De controlegroep werd gerekruteerd via flyers en e-mails aan scholen en

jeugdverenigingen. Wanneer een gezin interesse toonde om deel te nemen (in een

persoonlijk contact of via e-mail) werden ze telefonisch gecontacteerd. Tijdens dit

telefonisch contactmoment werd het doel en de omvang van de studie nogmaals

geëxpliciteerd. Van de gezinnen die telefonisch gecontacteerd werden haakten er 18%

af om wille van de drie uur durende testafnames van de grotere studie.

Alle participerende controlegezinnen zijn blanke middenklassen gezinnen die in

Vlaanderen wonen. De grootte van het gezin varieerde tussen de twee en de vier

kinderen (M = 2.24, SD = 0.06). Tweeëndertig procent van de ouders waren actief als

arbeiders, 68.4 procent als bedienden. Van de jongeren waren zestig procent jongens en

veertig procent meisjes. De gemiddelde leeftijd van de oudste sibling was 16.75 (SD =

0.32, range = 12 - 23 jaar) en die van de jongste sibling 14.26 jaar (SD = 0.24, range =

11 - 18 jaar). Tweeëntachtig procent van de jongeren woonde bij beide biologische

ouders, achttien procent woonde in bij een van de biologische ouders met diens nieuwe

partner. De gemiddelde leeftijd van de moeders was 45.27 jaar (SD = 0.52) en van de

vaders 47.49 (SD = 0.50). Zeventig procent van de moeders en 34 procent van de vader

was hoger opgeleid. Momenteel volgen 87.7 procent van de oudste jongeren en 84.8

procent van de jongste jongeren secundair onderwijs. De demografische gegevens van

de klinische casus worden in deel II van de resultaten gedetailleerd besproken.

Alle deelnemers namen vrijwillig deel aan de studie en gaven schriftelijk hun

geïnformeerde toestemming (i.e. een informed consent). Huidige studie maakt deel uit

van een groter onderzoek (associatie Universiteit Gent en U.Z. Gent), dewelke werd

goedgekeurd door het ethisch comité van het Universitair Ziekenhuis Gent.

Meetinstrumenten

Page 24: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

24

Huidig onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek. In deze sectie wordt

grondig toegelicht welke onderzoeksinstrumenten gehanteerd worden voor deze

masterproef omtrent het psychisch functioneren van de jongeren en de mutuele

gezinsbeïnvloedingsprocessen.

Psychopathologie bij de jongere: Focus op internaliserende problemen.

Een mogelijke psychopathologie bij de jongeren werd onderzocht aan de hand van

diverse meetinstrumenten. Vooreerst werden er enkele algemene screeners afgenomen

bij zowel de controlegroep als het klinisch gezin teneinde internaliserende symptomen

en/of comorbide stoornissen te detecteren. Vervolgens werden er enkel bij het klinisch

gezin drie specifieke screeners en een diagnostisch interview afgenomen.

Algemene screeners voor een internaliserende problematiek.

Als algemene screeners van psychopathologie bij de jongeren werd de

Nederlandse versie van de Gedragsvragenlijst voor Kinderen (CBCL; Achenbach, 1991;

Nederlandse vertaling: Verhulst, & van der Ende, 2001) gebruikt. Deze vragenlijst is

geschikt voor kinderen en jongeren tussen vier en achttien jaar. De CBCL is een

ouderraportagevragenlijst dewelke het functioneren van de jongere tijdens de afgelopen

twee maanden bevraagd en omvat acht syndroomschalen: ‘teruggetrokken/depressies’,

‘lichamelijke klachten’, ‘angstig/depressief’, ‘agressief gedrag’, ‘grensoverschrijdend

gedrag’, ‘aandachtsproblemen’, ‘denkproblemen’, ‘teruggetrokken/depressief’ en

‘sociale problemen’. Deze syndroomschalen worden ondergebracht in twee brede-

bandsyndromen: ‘internaliserende problematiek’ en ‘externaliserende problematiek’.

Alle probleemschalen samen vormen de schaal ‘totale problemen’. De DSM-schalen

sluiten nauw aan bij het classificatiesysteem van de DSM: ‘affectieve problemen’,

‘angstproblemen’, ‘lichamelijk problemen’, ‘aandachtstekort/

hyperactiviteitsproblemen’, ‘oppositioneel-opstandige problemen’ en

‘gedragsproblemen’.

Enkele voorbeelditems van de CBCL zijn: ‘Is liever alleen dan met anderen’,

‘loopt weg van huis’ en ‘praat erover dat hij/zij zichzelf zou willen doden’. De CBCL

bestaat uit 113 items. Alle items worden gescoord op een driepuntenschaal (van 0 =

Page 25: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

25

‘helemaal niet’ tot en met 2 = ‘duidelijk of vaak’). De totaalscore op de twee

bredebandsyndromen varieert tussen de 0 en 64, waarbij een T-score tussen 60 en 70

een subklinische score is en een T-score hoger dan 70 wordt beschouwd als een

klinische score. Het voordeel van deze vragenlijst is dat er zowel gescreend kan worden

op internaliserende problematieken als dat er rekening kan gehouden worden met

comorbiditeit.

Wanneer de kinderen ouder dan 18 jaar waren werd de Nederlandse versie van de

Gedragsvragenlijst voor Volwassenen (ABCL; Achenbach, & Rescorla, 2003) door de

ouders ingevuld. Deze vragenlijst is de equivalent van de CBCL voor volwassenen

tussen de 18 en 59 jaar. De ABCL omvat de schalen voor empirisch gebaseerde

syndromen: ‘angstig/depressief’, ‘teruggetrokken’, ‘lichamelijke problemen’,

‘denkproblemen’, ‘aandachtsproblemen’, ‘agressief gedrag’, ‘normafwijkend gedrag’

en ‘intrusief gedrag’. In aansluiting met de CBCL worden deze syndroomschalen

ondergebracht in twee bredebandsyndromen: ‘internaliserende problematiek’ en

‘externaliserende problematiek’. Aanvullend beschrijven de DSM-schalen ‘depressieve

problemen’, ‘angstproblemen’, ‘lichamelijke problemen’,

‘ontwijkende persoonlijkheidsproblemen’, ‘aandachtstekort/hyperactiveitproblemen’ en

‘antisociale persoonlijkheidsproblemen’. De vragenlijst bestaat uit 118 items die op

een 3-puntsschaal gescoord worden (van 0 = ‘helemaal niet’ tot 2 = ‘helemaal wel’).

De items worden op dezelfde manier gescoord als de CBCL waarbij de ruwe totaalscore

varieert tussen 0 en 354.

De schalen van de CBCL en de ABCL hebben allen een Cronbach’s alpha tussen

de .62 en .92 (Achenbach, 1991; Achenbach, & Rescorla, 2003). Bovendien heeft de

Commissie Testaangelegenheid Nederland (COTAN; Evers, Braak, Frima, & van Vliet-

Mulder, 1999) de begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit van de CBCL als voldoende

beoordeeld en de vijf overige domeinen als goed (Evers, Van Vliet-Mulder, & Groot,

2000; Kievit, Tak, & Bosch, 2002). De validiteit van de ABCL werd eveneens

aangetoond (Achenbach & Rescorla, 2003; Smith & Handler, 2007).

Deze vragenlijsten werden ingevuld door zowel de moeders in de controlegroep

als de moeder in het klinische gezin over haar beide kinderen.

Page 26: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

26

Specifieke screeners voor internaliserende problemen.

Deze specifieke screeners werden enkel ingevuld door de jongere met de

internaliserende problematiek.

De Trauma Symptom Checklist (TSCC; Briere, 1996; Nederlandse vertaling: Bal,

1998) is een zelfrapportagevragenlijst die peilt naar posttraumatische stress en

gerelateerde symptomatologie. Deze checklist capteert zes klinische schalen: ‘angst’,

‘depressie’, ‘woede’, ‘posttraumatische stress’, ‘dissociatie’ en ‘seksuele zorgen’. De

vragenlijst bestaat uit 54 items die gescoord worden op een vierpunts-likertschaal (van 0

= ‘nooit’ tot en met 3 = ‘bijna altijd’). Voorbeelditems zijn: ‘me dingen herinneren die

gebeurd zijn en die ik niet leuk vond’, ‘niet kunnen stoppen met denken aan iets slechts

dat me overkomen is’ en ‘het gevoel hebben dat de dingen niet echt zijn’. De totale

ruwe score varieert tussen nul en 162.

De interne consistentie coëfficiënten voor de subschalen variëren tussen .77 en .89

waarbij er voldoende discriminante, convergente en predictieve validiteit is in zowel

normatieve als klinische steekproeven (Hogrefe, 2012).

De Children Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1992; Nederlandse vertaling:

Timbremont, & Braet, 2002) is een screeningsinstrument voor het vaststellen van een

depressieve stemming. Deze zelfrapportagevragenlijst bestaat uit 27 items die

betrekking hebben op cognitieve, affectieve en gedragsmatige symptomen van

depressie. Bovendien is er een item dat specifiek peilt naar suïcidegevaar. Alle items

worden gescoord op een driepuntsschaal (0 = afwezigheid van symptoom, 1 = mild

symptoom, 2 = duidelijk symptoom). Enkele voorbeelditems zijn: ‘ik heb vaak

problemen met slapen’, ik weet niet zeker of er iemand van mij houdt’ en ‘ik vind

mezelf niet zo aardig’. De ruwe score op deze test kan variëren tussen 0 en 54, deze

score wordt omgezet in een Z-score. Overigens zijn er percentiel- en cut-off scores

beschikbaar. Een score hoger dan deze cut-off indiceert dat er waarschijnlijk sprak is

van depressieve symptomatologie. De COTAN (Evers et al., 2009) heeft deze test

beoordeeld met enerzijds een goede kwaliteit van de handleiding en uitgangspunten bij

Page 27: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

27

de testconstructie en anderzijds een voldoende betrouwbaarheid en begripsvaliditeit. De

criteriumvaliditeit en de normen werden echter beoordeeld als onvoldoende. De

kanttekening kan hierbij gemaakt worden dat de COTAN naar deze Vlaamse test kijkt

met een Nederlandse bril en dat deze normen bijgevolg voor Vlaanderen wel accuraat

zijn. Verder onderzoek hieromtrent is noodzakelijk.

In een onderzoek bij kinderen tussen acht en zeventien jaar werd in diverse

residentiële en ambulatente settings zowel de CDI als de Children's Structured Clinical

Interview (KID-SCID) afgenomen. De sensitiviteit was 77.8% en de specifieit 83.8%.

(Evers, van Vliet-Mulder, Groot, 2007; Timbremont, & Braet, 2002). De optimale cut-

off ligt op 16.

Een van de meest gebruikte vragenlijsten om angst bij jongeren te meten is de

Revised Children's Manifest Anxiety Scale (RCMAS; Reynolds, & Richmond, 1978;

Nederlandse vertaling: Bal, 1998). Deze zelfrapportagevragenlijst is geschikt voor

jongeren van zes tot negentien jaar en bevraagd de mate en aard van de angst. Deze

vragenlijst bestaat uit 28 angstgerelateerde en negen leugenitems omtrent sociale

wenselijkheid dewelke als ‘ja’ of ‘nee’ gescoord worden. De totaalscore varieert

bijgevolg tussen 0 en 28. Elke item omvat een gevoel of gedrag dat een aspect van angst

reflecteert. Enkele voorbeelditems zijn: ‘ik ben bang van veel dingen’, ‘ik heb vaak

moeite met ademhalen’ en ‘mijn handen voelen zweterig aan’. Er wordt een score

berekend voor de Totale Angst en voor vier subschalen: (1) Fysiologische angst, (2)

Piekeren/Overgevoeligheid, (3) Sociale bekommernissen/Concentratie en (4) de

Leugenschaal. De interne consistentie van de items is hoog (α = 0.83), de gemiddelde

test-hertestbetrouwbaarheid is gelijk aan r = 0.68 en er is een hoge convergente

validiteit (Reynolds, & Richmonds, 1978; Reynolds, 1980).

Diagnostisch interview.

De Nederlandse versie van de Kiddie-Sads-Lifetime Versie (K-SADS-PL; Puig-

Antich, & Chamber, 1978; Nederlandse vertaling: Reichart, Wals, & Hillegers, 2000) is

een semigestructureerd diagnostisch interview geschikt voor kinderen en jongeren van

zes tot achttien jaar. Dit interview werd enkel afgenomen bij de jongere van het klinisch

Page 28: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

28

gezin ter confirmatie van zijn diagnoses (zie deel II van resultatensectie). Met dit

interview kan volgens de DSM-III-R-, DSM-IV- en DSM-IV-TR-criteria informatie

verkregen worden over huidige en vorige episodes van psychopathologie bij kinderen

(Ferdinand, van Lier, van der Most, de Nijs, Reichart, & Dekkers, 2004; Groth-Marnat,

2009). Met de K-SADS-PL kan een wijde range van stoornissen gediagnosticeerd

worden: depressieve stoornissen, angststoornissen, psychotische stoornissen,

eetstoornissen, gedragsstoornissen en middelenmisbruik. Concreet bestaat het interview

uit vijf onderdelen: een ongestructureerd inleidend interview, een diagnostisch

screeningsinterview, een checklist bestaande uit aanvullende diagnostische

supplementen (affectieve stoornissen, psychotische stoornissen, angststoornissen,

gedragsstoornissen, middelenmisbruik en andere stoornissen) en een samenvattende

checklist voor lifetime diagnoses. Wanneer tijdens het screeningsinterview het

maximum op een van de items wordt behaald dient het corresponderende supplement

worden afgenomen.

In het totaal worden er 143 items gescoord, waarvan het merendeel op een

vierpuntslikertschaal (0 = ‘geen informatie beschikbaar’, 1 = ‘symptoom is niet

aanwezig’, 2 = een beneden drempelwaarde niveau van de symptomen en 3 =

‘drempelwaarde criteria’). De overige items worden gescoord op een driepuntenschaal

(van 0 = ‘geen informatie’ t.e.m. 2 = ‘symptoom aanwezig’). Een voorbeelditem

bevraagt de aanwezigheid van suïcidale gedachten (scoreformulier: ‘suïcidale

gedachten: 0, 1, 2 of 3’). De betrouwbaarheid en validiteit van dit interview zijn nog

niet onderzocht door de COTAN.

Gezinsbeïnvloedingsprocessen.

De Interpersonal Sense of Control Scale (ISOC; Cook, 1993; Nederlandse

vertaling: De Mol, 2007) is een vragenlijst die onderverdeeld wordt in drie

verschillende schalen: ‘Effectance’ (gevoel van invloed hebben), ‘Acquiescence’

(gevoel van gecontroleerd worden) en ‘Toeval’ (overtuiging dat relationele gevolgen het

gevolg zijn van toeval). In deze studie wordt er enkel toegespitst op de Effectance-

schaal, waarbij het gevoel van interpersoonlijke invloed nauwkeurig geanalyseerd

Page 29: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

29

wordt. Deze schaal wordt samengesteld uit zes items die elk gezinslid over de drie

andere gezinsleden invult (i.e. 18 items per beoordelaar). De items worden gescoord op

een 7-punts likertschaal (gaande van 1 = ‘helemaal niet’ tot 7 = ‘helemaal wel’). Enkele

voorbeelditems zijn: ‘Het is voor mij makkelijk om mijn dochter te beïnvloeden dan om

andere gezinsleden te beïnvloeden’ en ‘Wanneer ik iets wil van mijn moeder, kan ik het

haar moeilijk maken om te weigeren’.

De interne consistentiecoëfficiënten (Chronbach’s alpha) van de Effectance-schaal

bij twee-ouder twee-kind gezinnen varieert over de diverse gezinsrelaties tussen de .68

en de .90, met een goede crossrelationele betrouwbaarheid (α = .81; Cook, 1993). De

test-hertest betrouwbaarheid voor een jongere ten aanzien van zijn/haar moeder, vader

en sibling zijn respectievelijk .77, .72 en .73.

De validiteit van deze schalen werd nog niet beoordeeld door expertpanels.

Desalniettemin beargumenteerd de auteur van deze vragenlijst (Cook, 1993) een goede

inhouds-, discriminante-, construct- en indruksvaliditeit. Bovendien toont deze auteur

aan dat de Effectance-schaal niet beïnvloed wordt door sociaal wenselijke

antwoordpatronen. Cook (1993) rapporteert dat de items gebaseerd zijn op bestaande en

valide meetinstrumenten waarop een principale componentenanalyse werd toegepast

(varimax rotatie) waaruit deze schalen voortvloeien. Deze Effectance schaal werd reeds

toegepast op verschillende onderzoeksvragen waarbij er steeds sprake bleek van een

acceptabele tot zeer goede betrouwbaarheid (De Mol, De Bourdeaudhuij, & Buysse,

2010; Cook, 2001).Voor de interne consistentiemetingen van huidige studie wordt

verwezen naar de resultatensectie. Deze vragenlijst werd bij alle gezinnen afgenomen.

Procedure

Wanneer vier gezinsleden instemden die voldeden aan de vooropgestelde

inclusiecriteria werden ze uitgenodigd op de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van

het U.Z. Gent. Voor de start van de testafnames werd nogmaals het doel en de

procedure van de studie, de wet van de privacy, het anoniem verwerken van de

resultaten, de vrijwillige deelname en de mogelijkheid om op elk moment uit de studie

Page 30: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

30

te stappen mondeling toegelicht. Hierna ondertekenden zowel ouders als kinderen een

informed consent. Het gezin kreeg een kopie mee naar huis.

De afnames van de vragenlijsten werd vervolgens begeleid door tweede master

thesisstudenten klinische psychologie en/of geneeskunde, waaronder ikzelf. Alvorens

elke vragenlijst in te vullen werden de bijhorende instructies mondeling toegelicht. Alle

gezinsleden vervolledigden de vragenlijsten zelfstandig en apart van elkaar. In enkele

gevallen werden de vragenlijsten thuis ingevuld. Gedurende deze volledige afname

bleef de thesisstudent aanwezig om eventuele vragen te beantwoorden.

In de controlegroep vulden alle gezinsleden de SRM vragenlijst rond hun

beïnvloedingsbesef in. Daarnaast vervolledigden de moeders eveneens een algemene

screener omtrent het psychisch functioneren van haar beide kinderen. Het gezin met een

adolescent met een internaliserende problematiek vulde dezelfde vragenlijsten in, maar

vervolledigden daarenboven eveneens drie specifieke screeners voor internaliserende

problemen. Tot slot werd er ter confirmatie van de diagnose een semigestructureerd

diagnostisch interview afgenomen bij de belaste jongere.

Design en metingen

De analyses werden gebaseerd op een round-robin design (Cook, 2001). In dit

design beoordeelt elk gezinslid elk ander gezinslid op dezelfde vragen. Cook (2001)

beschrijft dat het gebruik van familieleden als informanten een betrouwbare en valide

methode is om patronen in gezinsinteracties te bestuderen (Cole & Jordan, 1989; Cook

& Goldstein, 1993).

SRM analyses kunnen uitgevoerd worden op gezinnen samengesteld uit minimum

drie gezinsleden (Cook, & Dreyer, 1984; Cook, Kenny, & Goldstein, 1991; Kashy, &

Kenny, 1990). Want wanneer elke persoon minimaal twee partners (i.e. personen die hij

beoordeelt) heeft kan de consistentie van deze persoon over verschillende partners

berekend worden, dit is noodzakelijk om het actor effect te bepalen. Gelijklopend is

elke persoon een partner in minimum twee relaties, hierdoor is het mogelijk om de

consistentie in de beoordeling over deze persoon na te gaan, wat fundamenteel is om het

partner effect te definiëren (Cook, 2001). Daarenboven kan reciprociteit nagegaan

Page 31: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

31

worden op zowel het individueel als dyadisch niveau aangezien er data verzameld

werden van beide kanten van de relatie (e.g. de invloed van het kind op de moeder en de

invloed van de moeder op het kind). Tot slot wordt het familie effect berekend als het

gemiddelde van alle beoordelingen.

Desalniettemin kunnen bij slechts drie personen niet alle SRM componenten

geschat worden. De aanwezigheid van een vierde gezinslid is hiervoor noodzakelijk

(Cook, 1994). De gezinnen in de huidige studie worden bijgevolg samengesteld uit vier

personen.

Het round-robin design wordt verduidelijkt in Figuur 1 waarbij de persoon aan het

begin van de pijl de persoon aan het einde van de pijl beoordeelt (Cook, 2005).

Figuur 1. Het round-robin design naar analoog van Cook (2005). Kind 1 representeert het oudste kind,

kind 2 het jongste kind.

In het round-robin design met vier personen zijn er twaalf relatiespecifieke

metingen dewelke gerepresenteerd worden door de twaalf pijlen in Figuur 1. Elke

relatiespecifieke meting wordt in het SRM beschouwd als een afhankelijke variabele.

Vergelijking 1 presenteert deze meting in mathematische vorm (Cook, 1993; Kenny,

2007):

Xijk = µ + αi + βj + γij + εijk

In deze vergelijking representeert Xijk de score voor persoon i die persoon j

beoordeelt in gezin k (i.e. de afhankelijke variabelen). Het stelt bijgevolg een

relatiespecifieke meting voor binnen een bepaald gezin, bijvoorbeeld het gevoel van

invloed dat de moeder over haar oudste kind heeft. De eerste component µ weerspiegelt

(Vergelijking 1)

Page 32: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

32

het groepsgemiddelde, dewelke bij familiale assessment het familie effect is. Deze

factor gaat na of verschillen in individuele scores (i.e. Xijk) een gevolg zijn van

gemeenschappelijk factoren van de gezinsleden. Er wordt met deze component een

antwoord gegeven op de vraag of gezinnen significant verschillen in de hoeveelheid

invloed die ze gemiddeld op elkaar uitoefenen. Daarnaast symboliseert de component αi

het actor effect voor persoon i, in ons voorbeeld het actor effect van de moeder. De

derde component βj representeert het partner effect van gezinslid j, hier het partner

effect van het oudste kind. De unieke dyadische aanpassing van persoon i (e.g. de

moeder) ten aanzien van persoon j (e.g. het oudste kind) wordt gesymboliseerd door de

component γij (i.e. het SRM relatie effect). Cruciaal om hierbij op te merken is dat er in

deze component gecontroleerd wordt voor zowel het actor als partner effect en er

bijgevolg enkel toegespitst wordt op factoren die uniek zijn voor deze relatie. De laatste

component εijk representeert de meetfout.

Concreet wordt er bij een twee-ouder twee-kind gezin in een round-robin design

een familie effect, vier actor effecten, vier partner effecten en twaalf SRM relatie

effecten (elk van de vier gezinsleden beoordeelt de drie andere gezinsleden) berekend.

Teneinde deze effecten op een klinische relevant manier te gebruiken dienen ze

vergeleken te worden met een normatieve groep (zie deel I). Door de scores van een

individueel gezin te vergelijken met een normgroep kunnen er Z-scores berekend

worden, dewelke indiceren wat afwijkend is ten opzichte van het gemiddelde gezin

zonder deze problematiek (zie deel II). Een Z-score van plus of min twee indiceert de

extreme aan- of afwezigheid van een specifieke SRM component aangezien deze zich

twee standaarddeviaties boven of onder het groepsgemiddelde situeert (Cook, 2005;

2004). Een Z-score extremer dan plus of min één reflecteren aandachtspunten aangezien

deze risicoscores capteren (Cook, 2004).

Concluderend kan er gesteld worden dat het voordeel van het round-robin design

er uit bestaat dat de match van alle gezinsbeïnvloedingseffecten kunnen worden

vastgesteld, in plaats van prioritair op een bepaald niveau te moeten toespitsen en een

optelsom te creëren van unidirectionele effecten. Daarnaast kunnen reciprociteiten

gedetailleerd onderzocht worden.

Page 33: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

33

Resultaten

Deze sectie is opgedeeld in twee delen: het eerste deel handelt over de SRM

analyses op groepsniveau, het tweede over een individuele familiale assessment bij een

gezin met een jongere met internaliserende problemen. Dit eerste deel is een

noodzakelijk voorwaarde voor de individuele familiale assessment aangezien men dient

te beschikken over een vergelijkingsgroep.

Concreet wordt in deel I een groep van 57 gezinnen zonder internaliserende

problematiek bij de adolescenten geanalyseerd aan de hand van de SRM procedures. In

elke sectie wordt een praktisch stappenplan omtrent de analytische procedure en

interpretatie op groepsniveau aangereikt (i.e. eerste doelstelling van deze masterproef),

waarna de resultaten van de gezinnen uit huidige studie uitvoerig geanalyseerd worden

(i.e. tweede doelstelling van deze masterproef). Dit concrete stappenplan zal toegelicht

worden aan de hand van software voor structurele vergelijkingsmodellen EQS 6.2.

(Bentler, 2006). De theoretische achtergrond voor deze analyses wordt elders toegelicht

(Cook, 1994).

In deel II wordt er specifieke toegespitst op de familiale assessment van een gezin

met een jongere met een internaliserende problematiek (i.e. derde doelstelling van deze

masterproef). De scores van dit gezin zullen noodzakelijkerwijze afgezet worden tegen

de vergelijkingsgroep uit deel I.

Deel I: Analyses van de Vergelijkingsgroep

Missing Data.

In een round-robin design (Cook, 2001; De Mol, & Buysse, 2007) kan de missing

data zich op drie verschillende niveaus situeren: Op het eerste niveau is het mogelijk dat

een item uit een bepaalde schaal ontbreekt (i.e. item-within-scale level). Op het tweede

niveau kan een bepaalde schaal bij een bepaalde respondent ontbreekt (i.e. relationship-

Page 34: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

34

within-respondent level). Tot slot is het op het derde niveau mogelijk dat een bepaalde

respondent niet rapporteert omtrent een specifieke relatie (i.e. respondent-within-family

level).

Wanneer de missing data zich situeert op het tweede of derde niveau dient het

gezin geëxcludeerd te worden. In huidige studie werd dit patroon van missing data

voorkomen door op voorhand te expliciteren dat het aangewezen was dat alle vragen

over alle gezinsleden ingevuld werden. Vervolgens werden de vragenlijsten bij het

terugbezorgen nogmaals gecontroleerd op missing data. Desondanks deze procedure

werden er missing data weerhouden op het eerste niveau, dewelke in de SPSS datafile

werden aangeduid met ‘999’. Bijgevolg werd dit item vervangen door het gemiddelde

van de vijf andere items, zoals geadviseerd door Cook (1993). Deze methode werd

negen maal toegepast. In geen enkel geval was er meer dan één missing item per schaal.

Voor het verwerken van de gegevens van de CBCL werd een

standaardsoftwarepakket (ADM 9.0; ASEBA, 2001) gebruikt, dewelke missingdata

automatisch verwerkt.

Descriptieve Analyses.

In Tabel 1 wordt per relatiespecifieke meting (i.e. afhankelijke variabele) de

interne consistentie, gemiddelde scores en corresponderende standdaardeviaties

gepresenteerd van de effectance schaal. Elke relatie reflecteert een acceptabele tot goede

interne consistentie, met uitzondering van de rapportage van de vaders over het oudste

kind. Een nadere analyse reflecteerde dat het verwijderen van een item uit deze schaal

niet leidt tot een noemenswaardige stijging van de interne consistentie. Bijgevolg

werden alle items behouden.

Page 35: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

35

Tabel 1

Cronbach’s α coëfficiënten, gemiddelde scores en standaardeviaties

Relatiea α M SD

Moeder→Vader

Moeder→Oudste kind

Moeder→Jongste kind

Vader→Moeder

Vader→Oudste kind

Vader→Jongste kind

Oudste kind→Moeder

Oudste kind→Vader

Oudste kind→Jongste kind

Jongste kind→Moeder

Jongste kind→vader

Jongste kind→Oudste kind

.75

.72

.73

.70

.65

.74

.80

.75

.73

.80

.70

.84

3.40

3.68

3.83

3.46

3.71

3.82

3.61

3.32

4.07

3.78

3.54

3.52

0.98

0.81

0.93

0.89

0.78

0.84

1.03

0.92

1.00

1.14

0.90

1.02 a: eerste persoon is de beoordelaar en de tweede is de target (i.e. beoordelaar→target)

Tabel 2

T-scores en standaarddeviaties van CBCL-scores van beide jongeren

Schaal Oudste jongere Jongste jongere

Internaliserende problematiek

Externaliserende problematiek

Totale problemen

Syndroomschalen:

Angstig/depressief

46.27 (7.42)

44.39 (8.09)

44.02 (8.88)

51.71 (2.97)

46.00 (7.15)

44.59 (10.07)

44.57 (8.58)

51.55 (2.80)

Teruggetrokken/depressief 52.34 (3.15) 52.61 (3.98)

Lichamelijke klachten 52.14 (4.11) 52.57 (3.06)

Sociale problemen 52.29 (3.44) 52.18 (3.84)

Denkproblemen 52.29 (3.44) 52.50 (4.09)

Aandachtsproblemen 52.75 (3.56) 53.63 (4.89)

Grensoverschrijdend gedrag 52.02 (2.80) 52.82 (4.32)

Aggressief gedrag 50.52 (6.69) 52.82 (4.32)

DSM-schalen:

Affectieve problemen

51.79 (4.82)

52.63 (3.66)

Angstproblemen 51.93 (3.05) 52.27 (4.08)

Lichamelijke problemen 52.86 (4.14) 52.68 (4.01)

Aandachtstekort/Hyperactiviteitsproblemen 52.63 (3.42) 53.64 (4.96)

Oppositioneel-Opstandige Problemen 50.96 (6.80) 52.09 (3.80)

Gedragsproblemen 52.05 (3.34) 52.73 (4.44)

Page 36: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

36

In Tabel 1 is het opvallend dat de gemiddelde scores over de diverse relaties erg

gelijklopend zijn (M: 3.65; range = 3.32 - 4.07). Dit indiceert dat de gezinsleden in de

normatieve groep hun gevoel van invloed op dezelfde manier beschrijven en allen een

gevoel van invloed bezitten.

Een analyse naar uitbijters (i.e. een score die meer of minder dan drie

standaarddeviaties verwijderd is van het gemiddelde) leverde geen resultaten op.

In Tabel 2 worden de T-scores en standaarddeviaties afgebeeld voor de CBCL van

zowel oudste als jongste jongere. Overeenkomstig met de selectieprocedure werden drie

gezinnen geëxcludeerd uit de studie aangezien minimum één van de jongeren een

(sub)klinische score op de schaal internaliserende of totale problemen behaalde.

Subklinische scores op de subschalen werden wel toegestaan. Bij de jongeren ouder dan

achttien werd dezelfde procedure toegepast op de ABCL. Bij deze jongeren werden

geen afwijkende scores weerhouden voor ‘internaliserende problematiek’ (M = 46.24,

SD = 7.51) of ‘Totale problemen’ (M = 44.32, SD = 8.70).

SRM analyses.

Zoals eerder beschreven zijn er in een twee-ouder twee-kind gezin twaalf

relatiespecifieke metingen. Elk gezinslid beoordeelt namelijk de drie andere

gezinsleden. De componenten van het SRM (cfr. vergelijking 1) worden geschat met

behulp van de geobserveerde data. Concreet wordt het SRM gefit aan de variantie-

covariantie matrix van de data (Cook, 1993). Het doel van elke structurele

vergelijkingsanalyse is namelijk om een model te specificeren dat de variantie-

covariantiematrix van de data kan verklaren. Het model dient dus te fitten met de data.

Teneinde de SRM relatie componenten los van de errorvariantie te schatten is de

aanwezigheid van minimaal twee indicatoren voor elke relatie genoodzaakt (e.g. twee

indicatoren omtrent de unieke invloed van moeder op haar oudste kind). Het verkrijgen

van een extra indicator vormt geen obstakel aangezien elke Effectance-schaal

simpelweg in twee gesplitst kan worden teneinde (Cook, 1993; Hull, Lehn, & Tedlie,

Page 37: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

37

1991; Rindskopf, & Rose, 1988). Hierbij wordt het gemiddelde van de eerste helft van

de items gebruikt als eerste indicator en het gemiddelde van de tweede helft als tweede

indicator.

Deze procedure wordt echter gecompliceerd omdat er hierdoor een model met

zeer veel variabelen geschat dient te worden (Cook, 1994). Dit model moet namelijk

fitten met een 24 x 24 variantie-covariantie matrix in plaats van met een 12 x 12

variantie-covariantie matrix7 (Cook, 1994). Bijgevolg is een groter aantal participanten

vereist. In studies met een gering aantal deelnemers is er in dit geval sprake van een

lage subject-per-variabele ratio wat kan resulteren in onstabiele schattingen van de SRM

effecten (Cook, 1993, 1994; Tanaka, 1987). Het alternatief is dat de relatie effecten

deel blijven van de residuele variantie. Cook (1993, 1994, 2001) beargumenteert dat dit

conceptueel geen fundamenteel probleem vormt aangezien het relatie-residueel effect8

een geobserveerde score is, net als de andere SRM effecten. Het bevat namelijk zowel

systematische als errorvariantie. Desalniettemin kan dit leiden tot een systematische

overschatting van de SRM relatie effecten aangezien de errorvariantie een systematische

bijdrage levert tot dit relatie-residueel effect.

Huidige vergelijkingsgroep capteert 57 gezinnen. Een minimum van 50 gezinnen

wordt geadviseerd teneinde de SRM analyses adequaat door te voeren (Kashy, &

Kenny, 1990). Aan deze voorwaarde wordt in huidige studie voldaan. Desalniettemin

zal het splitsen van de SRM relatie effecten van de errorvariantie leiden tot 24

variabelen met slechts 57 gezinnen, wat resulteert in een lage subject-per-variabele

ratio. Bijgevolg wordt er analoog met Cook (1993) een combinatie van beide

methodieken toegepast. Zo zullen in eerste instantie de analyses primair uitgevoerd

7 Wanneer bij een twee-ouder twee-kind gezin elk gezinslid de drie andere gezinsleden beoordeelt op een

schaal ontstaan er twaalf relatiespecifiekemetingen. Het model dient bijgevolg te fitten met een 12 x 12

variantie-covariantiematrix. Wanneer deze schaal echter in twee wordt gesplitst dient het model te fitten

met een 24 x 24 variantie-covariantiematrix.

8 Wanneer het SRM relatie effect niet gesepareerd wordt van de errorvariantie wordt dit benoemd als het

relatie-residueel effect.

Page 38: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

38

worden op het eenvoudige model9. Het toetsen of het relatie-residueel effect significant

verschilt van nul is hierbij echter een ongepaste test om de significantie van het SRM

relatie effect na te gaan, omwille van de vermenging met de errorvariantie (Cook,

1993). Bijgevolg wordt de significantie van het SRM relatie effect nagegaan door

middel van een secundaire analyse (Cook, 1993). Hierbij wordt het complexe model10

getoetst. Desalniettemin dat deze effecten met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te

worden geven ze een accuratere indicatie omtrent de significantie van de SRM relatie

effecten dan het eenvoudige model. Bijgevolg wordt het significantieniveau van het

complexe model enkel toegepast op de SRM relatie effecten van het eenvoudige model,

maar niet op de overige SRM effecten (Cook, 1993).

Stap 1: De fit van het Social Relations Model met de data.

Het fitten van het SRM met de variantie-covariantiematrix van de data omvat

twee fundamentele deelstappen (Cook, 1993, 1994, 2001). In deze sectie wordt

eveneens een optionele deelstap beschreven.

In de eerste deelstap worden alle 12 afhankelijke variabelen (i.e. de

relatiespecifieke metingen) gedwongen om op de overeenkomstige SRM componenten

te laden11

. Het is aangewezen om op voorhand deze relatiespecifieke metingen uit te

schrijven in termen van de SRM componenten. Zo zal bijvoorbeeld de rapportage van

de moeder omtrent de invloed die ze op haar oudste kind uitoefent functie zijn van het

moeder actor effect, het oudste kind partner effect, het SRM relatie effect van moeder-

oudste kind en het familie effect.

9 ‘Het eenvoudige model’ refereert naar het SRM model met twaalf relatiespecifieke metingen en de

relatie-residuele effecten (i.e. de SRM relatie effecten die niet gesepareerd werden van de errorvariantie).

In dit geval dient het model te fitten met een 12 x 12 variantie-covariantiematrix.

10 ‘Het complexe model’ refereert naar het SRM model waarbij de schaal in twee gesplitst wordt teneinde

vierentwintig relatiespecifieke metingen te verkrijgen en het SRM relatie effect te separeren van de

errorvariantie. In dit geval dient het model te fitten met een 24 x 24 variantie-covariantiematrix.

11 De SRM componenten worden beschouwd als onafhankelijke (latente) variabelen in een

confirmatorische factoranalyse (Cook, 1994).

Page 39: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

39

Concreet dient men in EQS de SRM analyse te benoemen via

‘Titel/specifications’. Hierna kan via ‘Build EQS’ en ‘Equations’ het aantal geschatte

factoren gespecificeerd worden. Wanneer het eenvoudig model getoetst wordt zijn dit

negen factoren (i.e. een familie effect, vier actor effecten en vier partner effecten) en

twaalf afhankelijke variabelen. Vervolgens worden de afhankelijk variabelen

gedwongen om op de vooraf uitgeschreven SRM component te laden, waarbij de

factorladingen van de componenten doorgaans op 1.00 worden gefixeerd. Op deze

manier zal er informatie verkregen worden over hoeveel variantie in de afhankelijke

variabele verklaard wordt door elke component. Een concrete toepassing wordt

geïllustreerd in bijlage 2.

In een tweede deelstap kunnen er correlaties gespecificeerd worden tussen

componenten van het SRM. Standaard omvat dit vaak zowel individuele als dyadische

reciprociteitcorrelaties. Bij individuele reciprociteiten wordt de correlatie tussen het

actor en partner effect van één persoon nagegaan (e.g. heeft de moeder evenveel invloed

in dit gezin als het gevoel van invloed dat ze bij haar gezinsleden uitlokt?). Bij

dyadische reciprociteiten wordt er daarentegen de correlatie tussen de beide kanten van

een relatie nagegaan (e.g. correlatie tussen het SRM relatie effect moeder-oudste kind

en het SRM relatie effect dochter-oudste kind). Verder kunnen er eveneens

intragenerationele reciprociteiten gedefinieerd worden, waarbij de gelijkenis nagegaan

wordt tussen twee personen van dezelfde generatie (e.g. de correlatie tussen het actor

effect van vader en actor effect van moeder).

In huidige studie worden zowel individuele, dyadische als intragenerationele

reciprociteiten gespecificeerd. Bijgevolg omvat het huidige model 35 onbekende

parameters in de SRM analyse met vier gezinsleden (i.e. een familie effect, vier actor

effecten, vier partner effecten, twaalf relatie-residuele effecten, vier individuele

reciprociteitcorrelaties, zes dyadische reciprociteitcorrelaties en vier intragenerationele

reciprociteitcorrelaties).

Concreet dienen deze correlaties gespecificeerd te worden via het dialoogkader

‘variances/covariances’. Dit gebeurt door een asterisk te plaatsen op de kruising van de

gewenste componenten. Op deze manier kunnen zowel individuele, dyadische als

intragenerationele reciprociteiten nagegaan worden. Bijvoorbeeld een covariantie tussen

Page 40: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

40

het actor effect van de moeder en het partner effect van de moeder gaat na of er sprake

is van een individuele reciprociteit. Wanneer men dyadische reciprociteiten wenst na te

gaan bij dit eenvoudige model dient men een asterisk te plaatsen op de kruising van de

corresponderende errorcomponenten. Een concrete toepassing wordt geïllustreerd in

bijlage 2.

Op identieke wijze kunnen het complexe model en de corresponderende

covarianties gedefinieerd worden. Concreet ontstaat er een model met 21 factoren (i.e.

een familie effect, vier actor effecten, vier partner effecten en twaalf SRM relatie

effecten12

) en 24 afhankelijke variabelen (i.e. twee indicatoren voor de twaalf relaties).

Wederom wordt er geadviseerd om op voorhand de relatiespecifieke metingen uit te

schrijven in termen van de SRM componenten. Een concrete toepassing hiervan wordt

weergegeven in bijlage 3. Daarna worden de gewenste reciprociteiten gespecificeerd

door een asterisk te plaatsen bij de corresponderende factoren.

Cruciaal hierbij is om op te merken dat door het opsplitsen van de afhankelijke

variabelen er gedeelde meetfout ontstaat. Om dit tegen te worden alle residuele

varianties die gerelateerd zijn aan een specifieke subschaal of indicator toegestaan om te

correleren (Coesens et al., 2010; W. L. Cook, persoonlijk contact, 4 mei 2012). Dit

gebeurd door een asterisk te plaatsen op de kruising in het dialoogvenster

‘variances/covariances. Deze procedure controleert voor de gedeelde meetfout die

afkomstig is van het gebruik van dezelfde items. Een concrete uitwerking wordt

weergegeven in bijlage 4.

Een optionele derde deelstap is het opvragen van de Lagrange Multiplier Test via

het commando ‘Build EQS’ en vervolgens ‘LMTEST’. In dit dialoogvenster kan men

aanduiden dat men een Lagrange Multiplier tests wenst. Deze test suggereert in de

output diverse aanpassingen van het model teneinde een betere fit van het model met de

data te bekomen.

Om het model te runnen gaat men simpelweg via het commando ‘Build EQS’

naar ‘Run EQS’.

12

Hierbij zijn er twee indicatoren voor elk SRM relatie effect.

Page 41: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

41

In de output worden er diverse fitindices weergegeven onder de hoofding

‘Goodness of Fit Summary for Method’. De belangrijkste voor de SRM analyses

omvatten de chi-square, de Comparative Fit Index (CFI) en de Root Mean-Square Error

of Approximation (RMSEA). Concreet gaat de chi-kwadraadtoets na of het model

significant verschilt van de data. Aangezien het model dient te fitten met de data is het

aangeraden dat deze maat niet significant is. De chi-kwadraadtoets wordt echter

beïnvloed door de steekproefgrootte en de grootte van de correlaties in het model (i.e.

hoe groter de correlaties, hoe slechter de fit). Bijgevolg is deze de minst belangrijke

fitindex van de drie. Daarnaast is de CFI zeer geschikt voor kleine (N < 100)

steekproeven (Bentler, 1983, 1989; Hoyle, 1991). Er wordt geadviseerd voor het SRM

dat de CFI .90 overschrijdt, idealiter is deze fitindex groter dan .95 (Cook, 1994; J. De

Mol, persoonlijk contact, 26 april 2012). Tot slot geldt bij de derde fitindex - de

RMSEA - dat hoe dichter de waarde van de RMSEA zich situeert bij nul, hoe beter de

fit. Kenny (2011) beoordeelt 0.01 als een excellente fit, 0.04 een goede fit en 0.08 een

middelmatige fit.

Wanneer de fit onvoldoende is kan er gekeken worden naar de Lagrange

Multiplier Test. In onderling overleg met Cook (persoonlijk contact, 3 mei 2012)

werden volgende basisrichtlijnen opgesteld voor de huidige SRM-analyses13

: primair

wordt het belangrijk geacht dat doorgevoerde aanpassingen theoretisch

beargumenteerbaar zijn en in de bespreking van de resultaten worden opgenomen.

Wanneer er bijvoorbeeld intragenerationele reciprociteiten door de Lagrange Multiplier

test gesuggereerd worden kunnen deze in het model worden opgenomen. Deze

aanpassing is bijgevolg theoretisch beargumenteerbaar. Wanneer dit niet mogelijk is

kan ervoor geopteerd worden om een bepaalde factor binnen een afhankelijke variabele

vrij te laten i.p.v. deze te fixeren op 1.00. Een dergelijke aanpassing verbetert de fit van

het model en kan in de output theoretisch geïnterpreteerd worden (i.e. is deze factor in

de vergelijking groter, kleiner of gelijk aan één?). Wanneer de twee bovenstaande opties

niet realiseerbaar zijn kan ervoor geopteerd worden om twee factoren te laten correleren

zonder een achterliggende theoretische fundatie (e.g. SRM relatie effect oudste kind-

13

Deze suggesties werden opgesteld in dialoog met Cook (persoonlijk contact, 3 mei 2012). Deze

richtlijnen hebben niet de pretentie om een wiskundig gefundeerde hiërarchie na te streven maar hebben

in deze studie als doel om op een systematische manier tewerk te gaan in het kader van de SRM-analyses.

Page 42: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

42

jongste kind en actor effect moeder). Een eventueel significant effect kan, met

voorzichtigheid, geïnterpreteerd worden. Tot slot bestaat er de mogelijkheid om bij het

complexe model twee errorvarianties te laten covariëren. De errorvarianties zijn

namelijk irrelevant bij dit complexe model14

. Alle andere gesuggereerde aanpassingen

van de Lagrange Multiplier Test lijken uit den boze bij de toepassing van het SRM

model. Het is belangrijk om deze aanpassingen gradueel door te voeren aangezien het

‘overfitten’ van het model vermeden dient te worden (W. L. Cook, persoonlijk contact,

5 mei 2012).

Daarnaast moet er in de output de aanwezigheid van negatieve of nulvarianties bij

de diverse SRM componenten nagegaan worden. Indien deze aanwezig zijn dienen de

covarianties die deze component bevatten op nul gefixeerd te worden15

(Cook, 1993; W.

L. Cook, persoonlijk contact, 6 mei 2012).

Toegepast op de huidige studie werd het eenvoudig SRM model getest op een 12

x 12 variantie-covariantie matrix omtrent de perceptie van invloed van gezinsleden op

elkaar. De fit van dit model was uitstekend: χ² (43, N = 57) = 41.273, p = .55; CFI =

1.00; RMSEA = .00. In een tweede beweging werd de aanwezigheid van negatieve of

nulvarianties bij de componenten nagegaan. Bij F6 (i.e. partner effect van vader) was dit

het geval, bijgevolg werden twee covarianties die F6 bevatten op nul gefixeerd. Dit

leidde tot een lichte aanpassing van de fitindices: χ² (43, N = 57) = 42.392, p = 0.58;

CFI = 1.00; RMSEA = 0.00.

Het complexe wordt gerund als een secundaire analyse teneinde een indicatie te

verkrijgen omtrent het significantieniveau van de SRM relatie componenten (Cook,

14

Bij het eenvoudige model zijn de errorvarianties niet irrelevant aangezien ze het relatie-residueel effect

representeren. Ervoor kiezen om twee errorvarianties te laten correleren bij het eenvoudig model kan

zowel theoretisch beargumenteerbaar zijn (e.g. bij een dyadische reciprociteit) als random (e.g. correlatie

tussen het relatie-residueel effect moeder-jongste kind en relatie-residueel effect oudste kind-vader).

15 Varianties kunnen nooit negatief zijn, bijgevolg dienen de covarianties die deze component bevatten op

nul gefixeerd te worden. Daarnaast betekent een nulvariantie dat deze component niets bijdraagt aan het

huidige model. Bijgevolg dient dezelfde procedure toegepast te worden (W. L. Cook, persoonlijk contact,

6 mei 2012).

Page 43: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

43

1993). Concreet werd dit complexe model getest op een 24 x 24 variantie-covariantie

matrix. De output van het complexe model reflecteert een medium fit bij dit model: : χ²

(109, N = 57) = 141.00, p = .02; CFI = 0.96; RMSEA = .07. Een nadere analyse toont

dat er sprake is van nulvariantie voor het SRM relatie effect vader-jongste kind.

Bijgevolg worden de overeenkomstige covarianties op nul gefixeerd zoals geadviseerd

door Cook (1993). Hierdoor verkrijgen we een iets slechtere fit: χ² (110, N = 57) =

144.74, p = .01; CFI = 0.96; RMSEA = .08.

Wanneer gekeken naar de Lagrange Multiplier test suggereert deze diverse

aanpassingen. In aansluiting met de eerder beschreven richtlijnen bleek er geen

covariantie tussen factoren van belang die theoretisch gefundeerd is (e.g. een

voorgestelde covariantie was tussen het jongste kind-moeder relatie effect en het actor

effect van vader). Wel adviseerde deze test om in de twintigste variabele (i.e. tweede

subschaal van de relatiespecifieke meting van het jongste kind naar moeder) de negende

factor (i.e. partner effect van het jongste kind) vrij te laten. Na deze aanpassing werd er

een goede fit weerhouden: χ² (109, N = 57) = 129.65, p = .09; CFI = 0.98; RMSEA =

.06.

Stap 2: Parameterschattingen.

In de EQS-output zijn de variantieschattingen voor de SRM componenten terug te

vinden onder de hoofding ‘Variances of Independent Variables’. Aangezien varianties

steeds positief zijn kunnen ze getest worden met een enkelzijdige toets. De resultaten

worden weergegeven in Tabel 3. De geschatte varianties voor het eenvoudige model

wordt afgebeeld in de eerste kolom, de varianties voor het complexe model in de tweede

kolom.

Zoals zichtbaar in Tabel 3 zijn beide modellen niet geheel identiek. De etiologie

van deze verschillen reikt verder dan het bereik van deze masterproef. Desalniettemin

kan grosso modo gesteld worden dat het model samengesteld uit 24 variabelen een

complexer model is dan het model gevormd door 12 variabelen. Daarnaast is het een

preciezer model aangezien er systematische bronnen van variantie (i.e. de SRM relatie-

effecten) verklaard worden die niet in het eenvoudige model verklaard worden, wat leidt

tot verschillen tussen beide modellen.

Page 44: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

44

Tabel 3

Geschatte varianties met overeenkomstige standdaardeviaties van de SRM factoren

voor het eenvoudige en complexe model

Factor M(SD)a

M(SD)b

Familie

Actor

Moeder

Vader

Oudste kind

Jongste kind

.00 (.06)

.58 (.14)**

.41 (.11)**

.48 (.13)**

.63 (.15)**

.00 (.05)

.45 (12)**

.21 (.09)**

.34 (.12)**

.50 (.15)**

Partner

Moeder

Vader

Oudste kind

Jongste kind

Relatie

Moeder - Vader

Moeder - Oudste kind

Moeder - Jongste kind

Vader - Moeder

Vader - Oudste kind

Vader - Jongste kind

Oudste kind - Moeder

Oudste kind - Vader

Oudste kind - Jongste kind

Jongste kind - Moeder

Jongste kind - vader

Jongste kind - Oudste kind

.03 (.05)

.02 (.04)

.08 (.05)**

.15 (.06)**

.44 (.12)**

.19 (.07)**

.26 (.08)**

.42 (.11)**

.15 (.06)**

.08 (.06)*

.45 (.12)**

.38 (.11)**

.42 (.12)**

.39 (.11)**

.22 (.09)**

.47 (.13)**

.01 (.01)

.10 (.05)**

.05 (.04)*

.22 (.07)**

.22 (.12)**

.13 (.07)**

.06 (.08)

.17 (.08)**

.13 (.06)**

.00 (.05)

.51 (.13)**

.23 (.10)**

.22 (.13)**

.33 (.09)**

.21 (.08)**

.29 (.10)** * Z > 1.29, p < .10 (enkelzijdige toets dat de variantie groter is dan nul); ** Z > 1.65, p<.05 (enkelzijdige

toets dat de variantie groter is dan nul)

a Dit is het eenvoudige model waarbij het SRM relatie effect deel is van het residu (i.e. relatie-residueel

effect); b Dit is het complexe model waarbij het SRM relatie effect gesepareerd is van de errorvariantie.

In Tabel 3 is zichtbaar dat een aantal SRM relatie effecten niet meer significant

zijn (i.e. moeder-jongste kind en vader-jongste kind) na het separeren van het relatie

effect van de errorvariantie. Dit is evident aangezien de errorvariantie in het eenvoudige

model kan leiden tot een overschatting van de SRM relatie effecten. Desalniettemin is er

sprake van een lage subject-per-variabele ratio waardoor de interpretatie van het

complexer model in deze studie beperkt blijft tot het bespreken van de significantie van

de SRM relatie-effecten (Cook, 1993).

Page 45: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

45

Wanneer een SRM component significante variantie heeft betekent dit dat de

corresponderende component een significante bron van variantie is in elke variabele die

erop laadt. Zo reflecteert het actor effect van de moeder dat alle variabelen die deze

component bevatten beïnvloedt worden door de karakteristieken van de moeder (i.e. de

relatiespecifieke metingen van moeder→vader, moeder→oudste kind, moeder→jongste

kind). Concreet betekent dit dat sommige moeders een groter gevoel van invloed op hun

gezinsleden hebben dan andere moeders en dit wordt bepaald door hun eigen

karakteristieken.

Bijgevolg worden de resultaten in huidige studie specifiek toegepast op de

vooropgestelde onderzoeksvragen en hypothesen. In concreto wordt er toegespitst op de

intergenerationele beïnvloedingsprocessen: de invloed van ouders op jongeren, van

jongeren op ouders en de reciprociteiten. De intragenerationele beïnvloedingsprocessen

worden bijgevolg buiten beschouwing gelaten bij de bespreking van de actor en partner

effecten aangezien deze studie als doel heeft om de intergenerationele

beïnvloedingsprocessen te onderzoeken. Uiteraard kunnen voor deze variabelen

dezelfde conclusies getrokken worden (e.g. een significant actor effect van de moeder

zal besproken worden in relatie tot haar twee kinderen maar is evenzeer van toepassing

op de vader). In de discussie wordt verder ingegaan op de betekenis van deze resultaten.

Wanneer in huidig onderzoek het beïnvloedingsbesef bij normatieve gezinnen

bestudeerd wordt, reflecteert dit diverse opvallende resultaten:

Familie effect. Het familie effect lijkt geen variantie te verklaren. Dit wil zeggen

dat het gevoel van invloed van de gezinsleden niet wordt bepaald door karakteristieken

van het gezin als geheel. Het beïnvloedingsbesef van de diverse personen was met

andere woorden geen functie van het al dan niet lid zijn van een bepaalde familie.

Actor effect. Alle actor effecten verschillen daarentegen wel significant van nul.

Zo reflecteert het significante actor effect van de moeder dat sommige moeders sterker

het gevoel hebben dat ze hun gezinsleden kunnen beïnvloeden, terwijl anderen dit in

mindere mate hebben en dit onafhankelijk van het familie, partner of de relatie effecten.

Dezelfde conclusie kan getrokken worden voor de overige gezinsleden. Dit indiceert dat

het gevoel van invloed van elke ouder over zijn/haar kinderen ook in significante mate

Page 46: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

46

bepaald wordt door hun eigen karakteristieken. Waarbij sommige ouders meer gevoel

van invloed hebben over hun kinderen dan anderen (cfr. de significante variantie voor

het actor effect van de moeder en dat van de vader).

Bij de kinderen werd de variantie van het actor effect eveneens significant

bevonden. Dit resultaat reflecteert dat sommige kinderen beschikken over een sterker

gevoel van invloed over hun ouders terwijl andere kinderen dit in mindere mate hebben.

Net als bij hun ouders is dit eveneens afhankelijk van hun eigen karakteristieken.

Partner effect. Significante partner effecten indiceren dat de beoordelaar zijn/haar

gevoel van invloed mede gedetermineerd wordt door de controleerbaarheid van deze

partner. Hij/zij lokt bijgevolg een gelijkaardig gevoel van invloed uit bij alle andere

gezinsleden.

Het partner effect van beide jongeren wordt significant bevonden. Deze

significante effecten kunnen geïnterpreteerd worden als individuele verschillen in

beïnvloedbaarheid of controleerbaarheid (Cook, 2001). Dit indiceert dat de invloed van

de ouders op hun kinderen gedeeltelijk bepaald wordt door de beïnvloedbaarheid van

deze kinderen. Sommige jongeren lokken meer invloed uit bij hun ouders dan andere,

sommige jongeren zijn meer beïnvloedbaar dan anderen (cfr. significante variantie voor

de partner effecten). De invloed die de ouders over hun kinderen uitoefenen is bijgevolg

op zijn minst gedeeltelijk bepaald door karakteristieken van de kinderen.

Relatie effect. Het SRM relatie effect meet de mate waarin het gevoel van invloed

uniek is voor een specifieke relatie, onafhankelijk van het familie, actor en partner

effect. Voor de interpretatie van de SRM relatie effecten wordt er gekeken naar

significanties van het complexe model dewelke gerepresenteerd wordt in de

rechterkolom van Tabel 4. Het is niet aan te raden om hieromtrent conclusies te trekken

uit het eenvoudigere model aangezien de SRM relatie effecten hier niet gesepareerd zijn

van de errorvariantie (Cook, 1993). Door de lage subject-per-variabele ratio dienen de

relatie effecten in het complexe model echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd te

worden (Cook, 1993). Desalniettemin worden tien van de twaalf SRM relatie effecten

significant bevonden na het verwijderen van de errorvariantie. Concreet blijkt het

gevoel van invloed bij beide kinderen over hun ouders gedetermineerd te zijn door de

Page 47: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

47

unieke relatie die elk kind voelt ten aanzien van elke ouder. Deze bevinding is

onafhankelijk van zowel de persoonlijkheid/stabiele karakteristieken van de kinderen

(i.e. actor effecten van de kinderen), de beïnvloedbaarheid van de ouders (i.e. partner

effecten van de ouders) als in de gezinscontext waarin ze leven (i.e. familie effect).

Het omgekeerde effect werd enkel aangetoond voor de ouders in relatie tot het

oudste kind. Ook zij geven aan dat hoeveel invloed ze over hun oudste kind hebben

mede bepaald wordt door de unieke relatie die ze hebben met deze jongere,

onafhankelijk van karakteristieken van ouders en kind. Opvallend is dat dit effect niet

wordt teruggevonden bij de relatie van zowel vader als moeder met hun jongste kind. Ze

geven met andere woorden aan dat de invloed die ze uitoefenen op deze jongere niet

gedetermineerd wordt door de unieke relatie die ze met hem/haar hebben.

Additioneel werden eveneens significante SRM relatie factoren teruggevonden bij

de intragenerationele relaties. Zo hebben moeders het gevoel dat de invloed die ze

uitoefenen op hun partner gedetermineerd wordt door de unieke relatie die ze hebben

met hun partner, los van stabiele individuele karakteristieken van zowel zichzelf als hun

partner. Hetzelfde geldt voor de vaders. Opvallend is dat ook de kinderen dit

rapporteren over elkaar. Hun gevoel van invloed op elkaar wordt bijgevolg mede

bepaald door de unieke band die ze hebben met hun sibling, los van hun

persoonlijkheden.

Stap 3: Individuele, dyadische en intragenerationele reciprociteiten.

In de EQS-output onder de hoofding ‘Covariances Among Independent Variables’

worden de gespecificeerde covarianties/reciprociteitcorrelaties uit stap 1 gepresenteerd.

Teneinde een reciprociteitcorrelatie te kunnen interpreteren moeten beide factoren

waaruit de correlatie is samengesteld een significante variantie bevatten (cfr. Tabel 4).

In huidige studie werd op het individueel niveau voor geen enkele persoon een

significante correlatie tussen actor en partner effect weerhouden.

Dyadische reciprociteiten verwijzen naar wederkerigheid die uniek is aan een

bepaalde relatie. In huidig onderzoek werden op dit niveau twee significante correlaties

weerhouden. Vooreerst werd er een significant positieve correlatie gevonden tussen het

Page 48: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

48

SRM relatie effect jongste kind-oudste kind en het SRM relatie effect oudste kind-

jongste kind (r = .16, p < 0.05, tweezijdige toets). Dit impliceert dat hoe meer invloed

het ene kind ervaart in relatie met zijn/haar sibling, hoe meer invloed ook deze sibling

zelf zal ervaren in die relatie.

Daarnaast werd er een negatieve correlatie teruggevonden voor de relatie tussen

vader en oudste kind (r = -.10, p < 0.05, tweezijdige toets). Dit betekent dat hoe meer

invloed de vader in relatie met het oudste kind ervaart, hoe minder invloed dit oudste

kind ervaart in relatie met zijn/haar vader. Een omgekeerde interpretatie is eveneens

mogelijk: hoe meer invloed het oudste kind ervaart in relatie met zijn/haar vader, hoe

minder invloed deze vader ervaart in relatie met deze jongere. Er is bijgevolg in de

vader-oudste kind dyade geen sprake van reciprociteit, maar wel van complementariteit

of compensatie.

Tot slot werden er geen intragenerationele reciprociteiten weerhouden.

Stap 4: Verklaarde variantie.

Een zeer gepaste manier om de resultaten van een SRM analyse te evalueren is

door na te gaan hoeveel variantie in de afhankelijke variabelen (i.e. de geobserveerde

relationele metingen) er door elke SRM component verklaard wordt (Cook, 1993; W. L.

Cook, persoonlijk contact, 7 mei 2012). Bij het eenvoudige model kan er nagegaan

worden hoeveel van de totale variantie (i.e. systematische en errorvariantie) er verklaard

wordt door elk van de SRM componenten.

Tabel 4 presenteert het relatieve belang van elke SRM component in de

verschillende geobserveerde relationele metingen bij het eenvoudige model. De

berekening van deze percentages gebeurd in twee substappen. In een eerste substap

worden de verschillende componenten van een afhankelijke variabele gesommeerd

teneinde in een tweede substap per component de percentages te berekenen. Een

toepassing uit huidige studie reflecteert dat de invloed van de moeder op haar oudste

kind bestaat uit het familie effect (.00), het actor effect van de moeder (.41), het partner

effect van het oudste kind (.08) en de unieke relatie van moeder naar oudste kind (.19).

De somscore hiervan is .68. Bijgevolg kan er berekend worden dat, over gezinnen, de

invloed van de moeder over het oudste kind onafhankelijk is van het familie effect

Page 49: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

49

(0%), voor 68% afhankelijk is van haar eigen stabiele karakteristieken (i.e. haar actor

effect), voor 9% afhankelijk is van de karakteristieken van het oudste kind (i.e. zijn/haar

partner effect) en voor 22% afhankelijk is van hun unieke relatie en de errorvariantie.

Bij elke relatiespecifieke metingen wordt in Tabel 4 afgebeeld hoe de SRM

componenten de totale variantie verklaren. Concreet kan men uit de kolommen aflezen

wat het relatieve belang van elke SRM component per geobserveerde relationele meting

is. Het sommeren van de componenten per rij resulteert in 100 (i.e. de totale variantie).

De significanties werden aangeduid in overeenstemming met de eerder beschreven

combinatiemethodiek van Cook (1993).

Tabel 4

Percentages verklaarde variantie door de SRM-factoren van de totale variantie in het

eenvoudige model

SRM componenten

Relatie Familie Actor Partner Relatiea

(residu)

Moeder → Vader

Moeder → Oudste kind

Moeder → Jongste kind

Vader → Moeder

Vader → Oudste kind

Vader → Jongste kind

Oudste kind → Moeder

Oudste kind → Vader

Oudste kind → Jongste kind

Jongste kind → Moeder

Jongste kind → Vader

Jongste kind → Oudste kind

Totaal

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

56**

68**

59**

48**

64**

64**

60**

55**

46**

60**

72**

53**

58

2

9 **

15**

3

13**

23**

3

2

14**

3

3

7**

8

42**

22**

26

49**

23**

13

47**

43**

40**

37**

25**

40**

34 a De significantie van de SRM relatie-effecten is gebaseerd op een secundaire analyse (i.e. het complexe

model) dewelke met voorzichtigheid geïnterpreteerd dient te worden.

** p < .05 (enkelzijdige Z toets). * p < .10 (enkelzijdige Z toets).

Grosso modo wordt het meest variantie verklaard door de actor effecten , gevolgd

door de relatie effecten en uiteindelijk de partner effecten. Het familie effect blijkt geen

significante bijdrage te leveren.

In overeenstemming met het niet significante SRM relatie effect moeder-jongste

kind en SRM relatie effect vader-jongste kind kan uit Tabel 4 afgeleid worden dat de

Page 50: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

50

totale variantie omtrent de invloed van beide ouders op deze adolescent verklaard wordt

door zowel het actor effect van de ouder als het partner effect van de adolescent. In

beide gevallen werd het relatie effect niet significant bevonden.

Deze tabel kan eveneens opgesteld worden voor het complexe model. Het

fundamentele voordeel hiervan is dat het aandeel van elke SRM component in de

systematische variantie kan nagegaan worden. Deze systematische variantie reflecteert

namelijk de werkelijke mate van beïnvloedingsbesef bij de gezinsleden16

, met eliminatie

van de errorvariantie. In huidige studie is het opstellen van deze tabel echter niet

aangewezen omwille van de zwakke subject-per-variabele ratio.

Stap 5: Bespreking aanpassingen op basis van de Legrange Multiplier Test.

Zoals eerder vermeld is het steeds belangrijk om de aanpassingen van de

Legrange Multiplier Test te bespreken. In huidige studie werd bij het complexe model

in de twintigste afhankelijke variabele (i.e. het tweede deel van de schaal van de invloed

van het jongste kind op zijn/haar moeder) de negende factor (i.e. het partner effect van

de moeder) vrijgelaten teneinde een adequate fit te verkrijgen17

. In de EQS-output wordt

onder de hoofding ‘Measurement Equations with Standard Errors and Test Statistics’ de

opgestelde vergelijkingen uit stap 1 gepresenteerd. Hier is zichtbaar dat bij de twintigste

afhankelijke variabele de negende factor groter is dan 1.00. Dit betekent dat de invloed

van het jongste kind op de moeder in sterke mate afhankelijk is van karakteristieken van

de moeder.

16

Dit is de true-score variantie.

17 De andere aanpassingen op basis van de Lagrange Multiplier Test kunnen geïnterpreteerd worden op

basis van de corresponderende covarianties onder de hoofding ‘Covariances Among Independent

Variables’. Dit gebeurd op identieke wijze als de interpretatie van de covarianties die voordien werden

beschreven.

Page 51: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

51

Deel II: Het SRM als Assessmentmethodiek bij een Individueel Gezin met

een Jongere met een Internaliserende Problematiek

Het SRM in de klinische praktijk.

Het doel van het SRM als assessmentmethodiek is om bij een specifiek gezin het

relatieve belang van de diverse SRM componenten nagaan (Cook, & Kenny, 2004). Een

noodzakelijke voorwaarde hiervoor is het beschikken over een normatieve/

vergelijkingsgroep (cfr. Deel I) teneinde zicht te krijgen op wat afwijkend is ten opzicht

van het “gemiddelde” gezin. De Z-scores in de individuele familiale assessment mogen

namelijk enkel geïnterpreteerd worden bij SRM componenten met een significante

variantie in de vergelijkingsgroep (cfr. deel I). Dit omdat, wanneer er geen significante

variantie in de normgroep is, dit geen factor is waarop gezinnen in het algemeen

verschillen (W. L. Cook, persoonlijk contact, 7 mei 2012). Deze componenten moeten

bijgevolg beschouwd worden als constantes. Hierbij aansluitend kan een klein verschil

bij de individuele familiale assessment al een significante effect opleveren, net omdat er

zo weinig variantie is in de normgroep. Dit bekomen significant effect reflecteert

derhalve geen klinisch relevant verschil.

Concreet wordt er bij de individuele familiale assessment nagegaan welke

relatiespecifieke metingen afwijkend zijn van de ‘norm’ en door welke componenten dit

verklaard kan worden (Cook, 2005). In huidige studie wordt er van deze

assessmentmethodiek toegepast op een gezin met een jongeren met internaliserende

problematiek.

Berekening van de SRM effecten voor individuele gezinnen.

De formules voor deze analyses worden stapsgewijs en duidelijk toegelicht door

Cook en Kenny (2004). Een loutere herhaling is bijgevolg overbodig. Desalniettemin

Page 52: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

52

wordt in deze sectie een summier overzicht geboden van de beschreven stappen van

Cook en Kenny (2004):

In een eerste stap wordt in SPSS op basis van de relatiespecifieke metingen de

SRM componenten berekend. Deze SRM componenten zeggen iets over dit specifieke

gezin (e.g. een significant actor effect voor de IP geeft aan dat hij een hoge score

behaalt in vergelijking met het gemiddelde gezinslid). In familiale assessment zijn we

echter geïnteresseerd in hoe gezinsleden zich verhouden in vergelijking met gezinnen in

het algemeen. We zijn namelijk geïnteresseerd in de vraag of het beïnvloedingsbesef bij

dit specifiek gezin zich significant onderscheidt van de normgroep (e.g. verschilt het

actor effect van de IP significant van het actor effect van leeftijdsgenoten?). Bijgevolg

wordt er in een tweede stap een verschil effect berekend: de SRM’ componenten (Cook,

& Kenny, 2004). In bijlage 5 wordt de syntax van huidige studie weergegeven omtrent

de berekening van zowel de SRM componenten als de aangepaste SRM’ componenten.

In een derde stap dienen de gestandaardiseerde scores (Z-scores) voor de

aangepaste SRM’ effecten berekend te worden. Deze Z-scores transformeren de SRM’

componenten tot metingen met een gemiddelde van nul en een standaarddeviatie van

1.00. Het voordeel van deze Z-scores is dat elk van de SRM’ effecten makkelijk

vergeleken kan worden met de vergelijkingsgroep. In navolging tot Cook (2005;

persoonlijk contact, 7 mei 2012) wordt volgend onderscheid voor klinisch significante

effecten gehanteerd: een Z-score groter of kleiner dan 1.00 wordt beoordeeld als boven

of benedengemiddeld, een Z-score groter of kleiner dan 1.50 is hoog of laag en een Z-

score groter of kleiner dan 1.96 wordt beoordeeld als extreem (Cook, 2005, 2012; Cook,

& Kenny, 2004). Desalniettemin dat een Z-score van ± 1.00 niet als statistisch extreem

beoordeeld kan worden indiceert het een relatief hoog-risicovolle interactiepatronen

(Cook, & Kenny, 2004). Een effect dient bijgevolg niet statistische significant te zijn

om een klinisch significant waarde te hebben.

Zoals eerder vermeld kunnen enkel SRM componenten die in de

vergelijkingsgroep een significante variantie bevatten in de individuele familiale

assessment geïnterpreteerd worden. Voorgaand groepsonderzoek bij de

vergelijkingsgroep heeft uitgewezen dat er geen significante variantie weerhouden werd

voor het familie effect, de partner effecten van beide ouders en de relatie effecten van

Page 53: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

53

beide ouders naar het jongste kind. Deze effecten kunnen bijgevolg niet geïnterpreteerd

worden in deze individuele familiale assessment.

Een individuele Familiale assessment bij een gezin met een jongere met een

internaliserende problematiek a.d.h.v. het SRM.

Achtergrondgegevens gezin.

Dit gezin is een Vlaams middenklasgezin geconstelleerd uit twee biologische

ouders met drie kinderen: een dertienjarige dochter, een zoon van vijftien en een zoon

van zestien jaar. De zestienjarige zoon is de geïdentificeerde patiënt (IP) en wordt

benoemd als X.

X meldt zich aan de op spoeddienst van het UZ Gent met suïcidale ideaties. Van

daaruit werd hij doorverwezen naar de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UZ

Gent. Hier komt hij reeds enkele maanden met zijn ouders op psychotherapeutische

consultatie.

Er is in dit gezin een ernstige familiale belasting voor stemmingsstoornissen

zowel langs maternele als paternele zijde. Zo heeft de vader een laatste depressieve

episode tien jaar geleden meegemaakt. Langs maternele zijde zijn er diverse tantes,

nonkels, neven en nichten die reeds depressieve episodes meemaakten. Bovendien

pleegde een neef van de moeder enkele jaren geleden suïcide.

X vertelt dat hij zich nooit vrolijk voelt, nergens zin in heeft en veel angstige

sensaties ervaart. Deze symptomatologie is van start gegaan tijdens een vakantie met

zijn vrienden. Hij vertelt dat hij plots nergens zin in had en bijgevolg in bed bleef

liggen. Over de omstandigheden van deze vakantie blijft hij erg vaag. De

internaliserende symptomen zijn sinds toen niet meer over gegaan en lijken een

escalerend verloop te kennen: initieel bleef hij enkel in bed liggen, erna gaf hij zijn

hobby’s op, nog later kwamen de angstige sensaties tot hij zich enige tijd geleden

aanmeldde met suïcidale ideaties. Diverse medisch-somatische oorzaken werden

uitgesloten (e.g. klierkoorts, slaapapneu en bloedanalyses).

Page 54: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

54

X zegt dat hij geen etiologie kan bedenken voor deze depressieve en angstige

klachten. De ouders gissen dat er sprake een hormonale etiologie mogelijk is, zoals

bijvoorbeeld de start van de pubertijd. Beide ouders zien wel een duidelijk

scharnierpunt in de vakantie van X met zijn vrienden, aangezien X ervoor goed

functioneerde. Ze begrijpen niet vanwaar deze kentering. De vader heeft het erg

moeilijk met het huidig functioneren van zijn oudste zoon. Hij vraagt zich af of “hij niet

kan of als hij niet wil”. Hij tracht zijn zoon te activeren en te stimuleren. Dit leidt tot

schuldgevoelens bij X, waardoor hij meer zijn best doet om te voldoen aan de

verwachtingen. Desalniettemin leidt dit steeds tot een faalervaring aangezien hij zich

energieloos voelt en niet kan concentreren, wat wederom de schuldgevoelens van X

versterkt. De moeder beschrijft X als erg gevoelig voor opmerkingen uit zijn omgeving.

De vader beoordeelt hem als overgevoelig.

Momenteel vertelt X dat hij zeer negatieve gedachten heeft, hij denkt vaak aan de

dood. Hij wil hier echter niet over spreken, zowel niet met zijn ouders als met de

hulpverleners. Sinds een week heeft X het zeer moeilijk om zich te concentreren. In de

consultaties is het merkbaar dat hij vaak het gesprek niet kan volgen of vergeet wat hij

wou zeggen. Hij ondervindt hier eveneens in het dagdagelijkse leven last van. Zo voelt

hij zich te energie- en futloos om zijn huiswerk te maken en kan hij zich niet

concentreren op zijn huiswerk (e.g. een boek lezen).

Dit schooljaar kwamen X en zijn jongere broer in dezelfde klas terecht. X

ondervond hier erg veel last van en had geen zin meer om naar school te gaan.

Bijgevolg heeft de moeder ervoor gezorgd dat beide broers wederom in verschillende

klassen ingedeeld werden. X voelde zich hier beter bij.

X vertelt dat hij veel angst heeft om gepest te worden. Hij vindt zichzelf namelijk

te zwaar. Eten blijkt zijn voornaamste copingstrategie, wat heeft geleid tot een lichte

vorm van obesitas. De ouders vertellen dat hij hierdoor zeer weinig zelfvertrouwen

heeft.

De elfjarige zus van X heeft een hersenbloeding meegemaakt tijdens de geboorte

waardoor ze een rechter hemiplegie heeft. De ouders hebben het gevoel dat X vaak

jaloers is op zijn zus omdat ze meer aandacht zou krijgen. X ontkent dit.

Tot slot geven de ouders aan een zeer goede maritale relatie te onderhouden en

situeren ze zich bij de meeste beslissingen op dezelfde golflengte.

Page 55: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

55

Psychodiagnostische testresultaten.

Voor huidige studie werden psychodiagnostische vragenlijsten afgenomen. Op

geen enkel van de afgenomen vragenlijsten werden missing items weerhouden.

Vooreerst vulde de moeder een algemene screener omtrent mogelijke

psychopathologische problemen bij haar beide zonen in: de CBCL (Achenbach, 1991).

In Tabel 5 zijn de T-scores van beide adolescenten op de diverse schalen van de CBCL

zichtbaar.

Tabel 5

T-scores van de CBCL voor beide jongeren, ingevuld door de moeder

Schaal CBCL over IP

T-score

CBCL over sibling

T-score

Totaal problemen 73** 45

Internaliserende problemen (IP) 83** 40

Externaliserende problemen (EP) 58 50

Syndroomschalen

Angstig/depressief (IP) 94** 50

Teruggetrokken (IP) 89** 50

Somatische klachten (IP) 64* 50

Sociale problemen 70** 50

Denkproblemen 70** 51

Aandachtsproblemen 81** 50

Regeloverschrijdend gedrag (EP) 54 51

Agressief gedrag (EP) 59 52

DSM-schalen

Affectieve problemen 90** 51

Angstproblemen 77** 53

Somatische problemen 50 50

ADHD problemen 67** 50

Oppositioneel deviante problemen 52 52

Gedragsproblemen 53 51 * p < .10; ** p < 0.05.

In Tabel 5 is zichtbaar dat de moeder omtrent haar oudste zoon (IP) rapporteert

dat er in klinische mate sprake is van psychische problemen en meer specifiek van een

ernstige internaliserende problematiek. De syndroomschalen reflecteren dat er sprake is

van significante aandachtsproblemen, angstig/depressief, teruggetrokken gedrag en

ernstige sociale- en denkproblemen. Daarnaast zijn er subklinische somatische klachten

aanwezig. De DSM-schalen sluiten nauw aan bij het classificatiesysteem van de DSM

Page 56: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

56

en capteren eveneens enkele klinische scores. Zo ontwaren deze schalen de

aanwezigheid van ernstige affectieve-, angst en ADHD-problemen. Een analyse op item

niveau van de ADHD-schaal reveleert dat er voornamelijk hoog gescoord wordt op

items die aandachtsproblemen nagaan, maar geen items die hyperactiviteit meten.

Daarnaast geeft de moeder aan dat X in sterke mate suïcidale ideaties heeft.

Samengevat lijkt er in sterke mate sprake te zijn van zowel internaliserende

(angstig/depressief, teruggetrokken en somatische klachten) als van sociale-, denk-, en

aandachtsproblemen. Dit uit zich eveneens in de DSM-schalen (affectieve problemen,

angstproblemen, en ADHD-problemen).

Bij de jongere broer werden geen subklinisch of klinische scores weerhouden.

Vervolgens werden er enkele specifieke screeners voor internaliserende

problemen afgenomen. Een mogelijke hypothese omtrent de huidige internaliserende

problemen is dat X op vakantie een emotioneel belastende gebeurtenis heeft

meegemaakt. Dit omdat deze vakantie als duidelijk scharnierpunt wordt beschreven in

het functioneren van X en hij hier erg vaag over is. Bijgevolg werd de Trauma

Symptom Checklist (TSCC; Briere, 1996) bij X afgenomen. Teneinde het functioneren

van zijn broer en een mogelijke traumatisch verleden eveneens bij hem te onderzoeken

vervolledigde hij eveneens deze vragenlijst. In Tabel 6 worden de T-scores van de beide

jongeren op de TSCC afgebeeld. Een T-score tussen 60 en 65 wordt beoordeeld als

subklinisch, een T-score hoger als 65 als klinisch.

Tabel 6

T-scores van beide jongeren op de TSCC

Subschalen T-scores IP T-score sibling

Angst 64b

42

Depressie 66a

40

Woede 38 33

Posttraumatische problemen 56 38

Dissociatieve klachten 50 35

Openlijke dissociatie 53 37

Dissociatieve ervaringen en fantasie 43 38

Seksuele problemen 48 42

Seksuele preoccupatie 48 43

Seksuele distress 56 44 a T ≥ 65 (i.e. klinische score);

b 60 ≥ T < 65 (i.e. subklinische score)

Page 57: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

57

In Tabel 6 is zichtbaar dat X een klinisch score behaalt op de subschaal depressie.

Hiermee geeft hij aan dat hij in sterke mate sombere en depressieve gevoelens te

ervaren. Daarnaast behaalt hij een subklinische score voor angst. De scores van zijn

jongere broer vallen voor alle schalen binnen de normale range.

Bij beide adolescenten blijkt er geen sprake te zijn van onder of overrapportage in

deze vragenlijst. Deze vragenlijst confirmeert bijgevolg niet de hypothese van een

traumatiserende gebeurtenis.

Teneinde een beter zicht te krijgen op de huidige depressieve klachten van beide

adolescenten werd de Child Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1992) afgenomen. X

behaalt op deze vragenlijst een ruwe score van 26, dewelke aangeeft dat hij in ernstige

mate depressieve klachten ervaart. Hij behaalt namelijk een even hoge of hogere score

dan 98 procent van zijn leeftijdsgenoten.

Zijn jongere broer behaalt daarentegen een ruwe totaalscore van 4, wat zich ver

onder de cut-off situeert. Er blijkt bij hem bijgevolg geen sprake te zijn van depressieve

klachten.

Tot slot werd er bij beide kinderen de Revised Children's Manifest Anxiety Scale

(RCMAS; Reynolds, & Richmond, 1978) afgenomen. Deze vragenlijst bevraagt de

mate en aard van de angst. De resultaten voor beide jongeren worden afgebeeld in Tabel

7.

Tabel 7

T-scores en geschaalde scores van beide jongeren op de RCMAS

Schalen T-score of

geschaalde score (IP)

T-score of

geschaalde score

(sibling)

Totale angstscore 65a

52

Fysiologische angst 10 8

Piekeren/Overgevoeligheid 16 12

Sociale bekommernissen/Concentratie 12 9

Leugenschaal 12 9 a T ≥ 65 (i.e. klinische score);

b een geschaalde score (M = 0, SD = 3) is klinisch significant wanneer ze

meer dan één standaarddeviatie afwijkt van het gemiddelde.

Page 58: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

58

In Tabel 7 is zichtbaar dat de totale angstscore van X in de klinische range valt. De

subschalen geven aan dat deze score het gevolg is van een in extreme mate piekeren en

overgevoelig zijn. Zo is hij angstig, nerveus en oversensitief voor druk uit zijn

omgeving. De overige scores van deze vragenlijsten vallen binnen de normale range wat

indiceert dat hij geen fysiologische angst ervaart en geen last heeft van sociale

bekommernissen.

Wederom werd bij de sibling geen afwijkende score geconstateerd.

Deze vragenlijsten reveleren voor de sibling geen afwijkende scores. Voor de IP

daarentegen wijzen ze allen in de richting van zowel een depressieve als

angstproblematiek. Bijgevolg werd er een semigestructureerd diagnostisch interview

afgenomen (de K-SADS-PL) bij deze jongere, waarbij alle diagnoses van de DSM-IV-

TR bevraagd werden. Dit interview bevestigde de aanwezigheid van zowel een

depressieve stoornis en een gegeneraliseerde angststoornis. Voor een meegemaakte

traumatische gebeurtenis en de overige stoornissen van de DSM-IV-TR werd geen

evidentie gevonden.

Resultaten van de SRM-analyses.

Voor de individuele familiale assessment wordt er gebruik gemaakt van de

vernieuwde methodiek van Cook (2005). Concreet beschrijft deze methodiek dat in een

eerste beweging de ruwe relatiespecifieke metingen vergeleken worden met de

vergelijkingsgroep, wat resulteert in Z-scores. Op basis hiervan kan er afgeleid worden

welke geobserveerde scores bij dit gezin afwijkend zijn in vergelijking met diezelfde

metingen in de normatieve groep. Er wordt met andere woorden nagegaan welke

gezinsleden significant meer of minder invloed en controle ervaren in relatie tot hun

gezinsleden, in vergelijking met de normgroep. In een tweede beweging is het mogelijk

om met het SRM na te gaan door welke SRM effecten deze verhoogde/verlaagde scores

verklaard kunnen worden. Bijvoorbeeld: In een onderzocht gezin ervaart de moeder

minder invloed over haar oudste kind (IP) dan de gemiddelde moeder in de

vergelijkingsgroep (e.g. een Z-score < -1.50). Om dit resultaat te verklaren kan er

gekeken worden naar de corresponderende SRM effecten. Concreet is dit bij de

Page 59: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

59

geobserveerde relatie van de moeder over het oudste kind het familie effect, het actor

effect van de moeder, het partner effect van de oudste kind en het moeder-oudste kind

relatie effect. Er wordt met andere woorden nagegaan welke van deze SRM

componenten verantwoordelijk is voor het verlaagde gevoel van invloed van de moeder

over haar oudste kind.

In huidig onderzocht gezin is er sprake van twaalf relatiespecifieke metingen,

aangezien vier gezinsleden hun gevoel van invloed/controle rapporteren over de drie

andere gezinsleden (i.e. moeder→vader, moeder→IP, moeder→sibling,

vader→moeder, vader→IP, vader→sibling, IP→moeder, IP→vader, IP→sibling,

sibling→moeder, sibling→vader, sibling→IP). In Tabel 8 worden deze ruwe

relatiespecifieke metingen vergeleken met de normatieve groep uit deel I. Dit resulteert

in Z-scores per relatiespecifieke meting.

Tabel 8

Z-scores per relatiespecifieke meting.

Relatiespecifieke meting Z-score

Moeder → Vader

Moeder → Oudste kind (IP)

Moeder → Jongste kind

Vader → Moeder

Vader → Oudste kind (IP)

Vader → Jongste kind

Oudste kind (IP) → Moeder

Oudste kind (IP) → Vader

Oudste kind (IP) → Jongste kind

Jongste kind → Moeder

Jongste kind → Vader

Jongste kind → Oudste kind (IP)

0.30

0.03

1.21a

1.51b

0.37

0.81

-1.50b

-1.38a

-2.14c

-1.21a

-1.26a

-1.15a

Noot: De persoon voor de pijn beoordeelt in deze relatie steeds de persoon na de pijl

a Z < -1.00 of Z > 1.00;

b Z < -1.50 of Z > 1.50;

c Z < -1.96 of Z > 1.96

In Tabel 8 is zichtbaar dat acht van de twaalf geobserveerde relaties klinisch

significant verschillen van de corresponderende gemiddeldes in de vergelijkingsgroep.

Concreet rapporteert X een laag gevoel van invloed in al zijn familiale relaties. Zo geeft

hij aan een benedengemiddeld gevoel van invloed te ervaren in relatie tot zijn vader

heeft (Z = -1.38), een laag gevoel van invloed in relatie tot zijn moeder (Z = -1.50) en

Page 60: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

60

een extreem laag gevoel van invloed in relatie tot zijn jongere broer (Z = -2.14). Het

jongste kind ervaart eveneens een verlaagd gevoel van invloed ten opzicht van X (Z = -

1.15), de moeder (Z = -1.21) en de vader (Z = -1.26). De moeder geeft daarentegen aan

een verhoogde mate van invloed te ervaren in relatie tot haar jongste zoon (Z = 1.21).

Tot slot rapporteert de vader een sterke invloed in relatie tot de moeder (Z = 1.51).

De verklaring voor deze significante relatiespecifieke metingen dient gezocht te

worden in de corresponderende SRM effecten, dewelke gepresenteerd worden in Tabel

9. Concreet reflecteert de SRM score in Tabel 9 de specifieke verhoudingen binnen dit

gezin (e.g. een lage SRM score voor het actor effect van de oudste zoon reflecteert dat

hij weinig invloed ervaart in vergelijking met de gemiddelde persoon uit deze familie).

De SRM’ score vergelijkt dit gezin met de normgroep (i.e. hoeveel punten verschilt het

SRM effect in dit gezin met hetzelfde SRM effect in de vergelijkingsgroep?). Hierbij

aansluitend reflecteren de Z-scores hoe dit gezin zich verhoudt tot de normgroep op een

gestandaardiseerde manier.

Merk op dat het teken van de SRM score niet noodzakelijkerwijze correspondeert

met dat van de SRM’ en Z-score. Zo indiceert een SRM score van -.15 voor het partner

effect van de vader dat hij een lagere score behaalt in vergelijking met de gemiddelde

persoon uit zijn gezin. Desalniettemin reflecteert zijn SRM’ score (.10) dat dit partner

effect hoger is dan dat van de gemiddelde vader.

Concreet kan voor huidige studie uit Tabel 9 worden afgeleid dat het verlaagd

gevoel van invloed van X ten opzichte van zijn vader verklaard wordt door zijn sterk

verlaagd gevoel van invloed binnen het gezin (actor effect = -1.38, Z = -2.00). X heeft

met andere woorden het gevoel dat hij in veel mindere mate invloed en controle in zijn

gezin kan uitoefenen dan zijn leeftijdsgenoten uit de vergelijkingsgroep. Dit verklaart

eveneens zijn verlaagde relatiespecifieke meting ten opzichte van zijn jongere broer en

zijn moeder. Desalniettemin is in Tabel 9 zichtbaar dat X in de unieke relatie met zijn

vader meer invloed dan bij de rest van de gezinsleden (SRM relatie effect = .31, Z =

1.02). Tegengesteld ervaart X in de unieke relatie met zijn broer net minder invloed dan

bij de rest van de gezinsleden (SRM relatie effect = -.31, Z = -1.06). Dit verklaard

waarom X in het algemeen minder invloed ervaart in relatie tot zijn jongere broer dan in

Page 61: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

61

relatie met de overige gezinsleden (cfr. relatiespecifieke meting oudste kind-jongste

kind in Tabel 8).

Verder wordt het verlaagd gevoel van invloed van het jongste kind ten opzichte

van zijn moeder deels verklaard door een relatief gering gevoel van invloed/controle

van deze jongste zoon in het gezin (actor effect = -.77, Z = -1.13) en een relatief beperkt

gevoel van invloed in relatie tot de moeder (SRM relatie effect = - 0.27, Z = -1.00).

Tevens wordt zijn verlaagd gevoel van invloed ten opzichte van zijn vader verklaard

door een benedengemiddeld gevoel van invloed in het gezin in het algemeen (actor

effect = -.77, Z = -1.13). Het verlaagd gevoel van deze jongere ten opzichte van zijn

broer (IP) wordt eveneens verklaard door dit algemene benedengemiddelde gevoel van

invloed in dit gezin (actor effect = -.77, Z = -1.13). Desalniettemin geeft hij aan dat hij

in de unieke relatie tot X een iets hogere mate van beïnvloedingsbesef heeft dan de

gemiddelde adolescent van zijn leeftijd (SRM relatie effect = .23, Z-score = 1.01).

De verhoogde ervaren invloed van de moeder naar het jongste wordt verklaard

door haar relatief verhoogd gevoel van invloed binnen dit gezin (actor effect = .96, Z =

1.45). Tot slot is de hoge mate van invloed van de vader in relatie tot de moeder functie

van zijn relatief verhoogd gevoel van invloed als individu binnen dit gezin (actor effect

= 1.19, Z = 1.85).

Aanvullend is bij zowel vader als moeder het unieke beïnvloedingsbesef ten

opzicht van X verlaagd (SRM relatie effect moeder-oudste kind = -.54, Z = -1.41; SRM

relatie effect vader-oudste kind = -.54, Z = -1.43). Dit gegeven indiceert dat beide

ouders het gevoel hebben dat ze minder invloed op X uitoefenen dan ze rapporteren

over de andere gezinsleden in het algemeen. Desalniettemin werd de ruwe score voor de

relatiespecifieke meting van vader-oudste kind en moeder-oudste kind niet significant

bevonden waardoor er niet geconcludeerd kan worden dat deze relaties problematisch

zijn.

Page 62: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

62

Tabel 9

Social Relations Model (SRM) effecten, verschilscores (SRM’) en Z-scores

Effect SRM

score

SRM’

score

Z

score

Familie 3.21 -.44 -.88a

Actor Moeder

Vader

Oudste kind (IP)

Jongste kind

.96

1.19

-1.38

-.77

.99

1.22

-1.38

-.82

1.45b

1.85b

-2.00b

-1.13b

Partner

Moeder

Vader

Oudste kind (IP)

Jongste kind

Relatie Moeder - Vader

Moeder - Oudste kind (IP)

Moeder - Jongste kind

Vader - Moeder

Vader - Oudste kind (IP)

Vader - Jongste kind

Oudste kind (IP) - Moeder

Oudste kind (IP) - Vader

Oudste kind (IP) - Jongste kind

Jongste kind - Moeder

Jongste kind - Vader

Jongste kind - Oudste kind (IP)

.17

-.15

-.33

.31

-.35

-.17

.52

.27

-.06

-.21

.00

.31

-.31

-.27

.04

.23

.20

.10

-.34

.03

-.38

-.21

.59

.35

-.19

-.16

.02

.41

-.32

-.37

-.03

.40

.53a

.29a

-.09a

.09a

-.89

-.70

1.64a b

.85

-.56

-.56a

.05

1.02b

-1.06b

-1.00b

-.09

1.01b

a Deze effecten kunnen niet geïnterpreteerd o.w.v. niet significante variantie in de normgroep.

b Deze effecten hebben een klinisch significante waarde.

Het relatieve contrast tussen de actor effecten van de ouders enerzijds en de actor

effecten van de kinderen anderzijds is erg opvallend en speelt een rol in elk van de

klinisch significante relatiespecifieke metingen (cfr. Tabel 8). Meer concreet rapporteert

zowel moeder als vader, in vergelijking met de andere gezinsleden, een groter gevoel

van invloed in al zijn/haar relaties (i.e. positief verhoogde actor effecten). Zo is het actor

effect van de vader (1.19) 1.22 punten hoger dan het gemiddelde van de normgroep bij

de vaders (Z = 1.85). Dit suggereert dat hij in sterkere mate invloed/controle ervaart op

zijn gezinsleden dan de gemiddelde vader in de vergelijkingsgroep. Hierbij aansluitend

is het actor effect van de moeder (0.96) 0.99 punten hoger dan het de gemiddelde

moeder in de vergelijkingsgroep (Z = 1.45). Deze gegevens staan in contrast met de

actor effecten van de kinderen. Beide kinderen rapporteren namelijk een verminderd

Page 63: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

63

gevoel van invloed en controle in hun relaties dan het gemiddelde gezinslid (i.e.

negatief verlaagd actor effect). Meer concreet rapporteert het oudste kind (IP) dat hij in

extreme mate minder invloed ervaart dan zijn leeftijdsgenoten in de vergelijkingsgroep

(Z = -2.00). Daarnaast ervaart het jongste kind eveneens een benedengemiddelde mate

van invloed op zijn gezinsleden (Z = -1.13).

Er kan geconcludeerd worden dat in vergelijking met de normatieve groep de

ouders meer invloed en controle rapporteren over alle relaties dan de gemiddelde

ouders, de kinderen ervaren daarentegen minder invloed over alle relaties heen.

Niettegenstaande dat er in een individuele familiale assessment geen

reciprociteiten getoetst kunnen worden (Cook, 2005) bleek uit de groepsanalyse dat

bidirectionaliteit op het dyadisch niveau tussen het jongste en oudste kind de norm is

(cfr. deel I). Hierbij aansluitend zijn in dit gezin beide corresponderende componenten

in lichte mate afwijkend van het gemiddelde. Het blijkt bijgevolg mogelijk dat er in dit

individuele gezin eveneens bidirectionele beïnvloedingsprocessen aanwezig zijn. Meer

concreet ervaart de IP in de unieke relatie tot zijn broer een verminderde mate van

invloed (Z = -1.06), terwijl de broer in iets hogere mate dan gemiddeld invloed ervaart

in de unieke relatie met de IP (Z = 1.01).

Opvallend bij dit gezin is dat de grootste effecten weerhouden worden voor de

actor effecten. Dit indiceert dat het interpersoonlijk gevoel van invloed binnen dit gezin

voornamelijk bepaald wordt door de karakteristieken van de personen die de invloed

uitoefenen. De grootste effecten blijken zich te situeren bij X en zijn vader. Concreet

reflecteren deze resultaten dat X in extreme mate minder invloed uitoefent over zijn

gezinsleden dan adolescenten van zijn leeftijd. Dit is overigens het enige statistisch

significante effect dat weerhouden werd voor deze individuele familiale assessment.

Page 64: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

64

Bespreking en Conclusies

In deze masterproef werden gezinsbeïnvloedingsprocessen bestudeerd. Centraal

werd het Social Relations Model gepresenteerd als een vernieuwende

assessmentmethodiek om het beïnvloedingsbesef (i.e. effectance) van gezinsleden te

bestuderen. Hierbij werden drie globale doelstellingen uitgewerkt.

Het SRM blijkt zowel op academisch domein als in de klinische praktijk enkele

belangrijke voordelen te hebben. Op academisch vlak is het een aangewezen methodiek

om op een genuanceerde manier gezinsbeïnvloedingsprocessen na te gaan op

groepsniveau. Binnen de klinische praktijk kan het om dezelfde reden gebruikt worden

als een toegepaste klinische assessmentmethodiek bij een individueel gezin. Hiervoor

dient men echter te beschikken over een vergelijkingsgroep. Bijgevolg omvatte de

eerste doelstelling het presenteren van een praktisch statistisch stappenplan. De tweede

doelstelling beoogde de beïnvloedingsprocessen bij deze vergelijkingsgroep

genuanceerd te analyseren en ging na of het SRM een meerwaarde kan betekenen in de

klinische assessment. Als derde doelstelling werd het SRM toegepast als familiale

assessmentmethodiek bij een individueel gezin met een jongere met een internaliserende

problematiek.

Doelstelling 1: Presenteren van een Praktisch Statistisch Stappenplan voor

de Analyses op Groepsniveau

De eerste doelstelling beoogde een praktisch stappenplan op te stellen voor de

SRM analyses op groepsniveau en werd gepresenteerd in Deel I van de resultatensectie.

Er werd getracht belangrijke kennis over te dragen opdat de lezer in staat is om deze

analyses op een adequate manier uit te voeren en courante struikelblokken kan

vermijden.

Voor clinici zijn deze groepsanalyse een conditio sine qua non om een individuele

familiale assessment uit te voeren, aangezien een vergelijkingsgroep noodzakelijk is om

Page 65: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

65

de resultaten van een individueel gezin mee te vergelijken. Desalniettemin wordt het

concrete statistisch proces van deze groepsanalyses in de literatuur niet beschreven.

Huidige studie poogde hieromtrent een bijdrage te leveren opdat zowel academici als

psychologen in het klinisch werkveld in staat zijn om deze groepsanalyses uit te voeren.

Afgezien van het feit dat de belangrijkste statistische kennis in deze masterproef

werd overgedragen was het niet de bedoeling om exhaustief te zijn. Het kan

aangewezen zijn om in toekomstig onderzoek de volledige EQS-output te bespreken

teneinde een meer omvattend en sluitend beeld te creëren. Daarnaast is het eveneens

interessant om een stappenplan op te stellen voor andere softwarepakketten zoals SPSS

of LISREL (Jöreskog & Sörbom, 1989).

Doelstelling 2: Analyses van de Beïnvloedingsprocessen op Groepsniveau.

Is het SRM een Meerwaarde voor de Klinische Assessment?

De tweede doelstelling beoogde het beïnvloedingsbesef bij gezinnen zonder

internaliserende problematiek op groepsniveau te analyseren. Hierbij werd er nagegaan

of het SRM een meerwaarde kan betekenen voor de klinische assessment. Deze

doelstelling had betrekking op Deel I van de resultatensectie. Er werden diverse

onderzoeksvragen en hypothesen vooropgesteld:

Vooreerst werd er aangetoond dat traditionele methodologieën, die enkel gebruik

maken van de rapportage van één persoon om een dyade te beoordelen, niet de gehele

complexiteit kunnen vatten. De hypothese werd grotendeels bevestigd aangezien

aangetoond werd dat beïnvloedingsbesef in dyades niet enkel bepaald wordt door

karakteristieken van de beoordelaar (i.e. actor effect), maar eveneens door

karakteristieken van de persoon die beoordeeld wordt (i.e. partner effect) en de relatie

tussen beide personen (i.e. relatie effect). Er werd echter geen significant familie effect

weerhouden, wat indiceert dat familiale factoren slechts minimaal bijdragen aan het

gevoel van invloed van de gezinsleden. Dit is in overeenstemming met voorgaand

onderzoek (Cook, 1993, 2001) en is logisch verklaarbaar aangezien het familie effect

karakteristieken van het gemiddelde gezinslid meet. Een significant familie effect zou

bijgevolg impliceren dat alle gezinsleden dezelfde hoeveelheid invloed en controle op

Page 66: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

66

elkaar uitoefenen. Dit is echter in strijd met het gezond functioneren binnen gezinnen

waarbij er een duidelijk ouder- en kindsubsysteem is, met een intergenerationele grens

en verschil in macht.

Wanneer men - zoals bij traditionele methodologieën - enkel de beoordeling van

één persoon in rekening brengt, beschikt men enkel over één relatiespecifieke meting

(e.g. de moeder heeft een verlaagd gevoel van invloed en controle op haar kind). Op

basis van deze score kan men dan beslissen of de relatiespecifieke meting afwijkend is

of niet. Het SRM stelt ons echter in staat om na te gaan welke SRM componenten het

afwijkend resultaat van deze relatiespecifieke metingen kunnen verklaren (Cook, 2012).

Het biedt bijgevolg een meerwaarde voor de klinische assessment aangezien het - door

gebruik te maken van een round-robin desing - na kan gaan wat de etiologie is van

afwijkende scores.

Ten tweede werden de unidirectionele denkkaders onderzocht met betrekking tot

interpersoonlijke invloed. Hierbij werd er enkel toegespitst op intergenerationele

beïnvloedingsprocessen (i.e. de invloed van ouders op jongeren en van jongeren op hun

ouders). De intragenerationele beïnvloedingsprocessen worden hierbij buiten

beschouwing gelaten. Uiteraard kunnen voor deze variabelen dezelfde conclusies

getrokken worden (e.g. een significant actor effect van de moeder zal besproken worden

in relatie tot haar twee kinderen maar is evenzeer van toepassing op de vader). Concreet

werden er twee deelhypothesen vooropgesteld waarbij de eerste focust op de

accuraatheid van de klassieke parenting-visie en de tweede op de kind-effecten:

De klassieke parenting-visie veronderstelt een unidirectionele invloed van ouder

op kind waarbij karakteristieken van de ouders de invloed op hun kinderen bepalen. Dit

werd bevestigd. De invloed van ouders over hun kinderen wordt namelijk minimum ten

gedeeltelijk bepaald door hun eigen karakteristieken waardoor sommige ouders meer

invloed ervaren dan anderen. Desalniettemin omvat deze parenting-visie niet de

volledige complexiteit. Er werd immers vastgesteld dat de invloed die de ouders over

hun kinderen uitoefenen meebepaald wordt door karakteristieken van de kinderen,

waardoor sommige kinderen meer beïnvloedbaar zijn dan anderen. Daarnaast bleek de

invloed van de ouders op het oudste kind mede gedetermineerd door de unieke

aanpassing die elke ouder maakt ten opzicht van deze jongere. Deze bevinding is

Page 67: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

67

onafhankelijk van zowel de karakteristieken van het oudste kind, de karakteristieken

van de ouders als de gezinscontext waarin ze leven. Opvallend is dat dit resultaat niet

werd teruggevonden voor de unieke relatie tussen elke ouder en het jongste kind. Dit

betekent echter niet dat de ouders geen invloed op deze jongere uitoefenen. Het

impliceert enkel dat de invloed van ouders op de jongere adolescent varieert in functie

van enerzijds karakteristieken van de ouders (die bepalen dat sommige ouders meer

invloed uitoefenen dan anderen) en anderzijds van karakteristieken van de jongste

jongere (die bepalen dat sommige kinderen makkelijker te beïnvloeden zijn dan

anderen), zonder dat de unieke relatie tussen beide personen ertoe doet.

Er kan geconcludeerd worden dat de parenting-visie te simplistisch is om de

invloed van een ouder op zijn/haar kind te beschrijven. Niet enkel de karakteristieken

van de ouders lijken er toe te doen, maar eveneens de karakteristieken van de jongeren

en de unieke relatie tussen de ouder en de oudste jongere.

Daarnaast werd de hypothese omtrent kind-effecten genuanceerd onderzocht.

Kinderen oefenen wel degelijk een significante invloed uit op hun ouders, maar een

unidirectionele visie bleek te simplistisch. De invloed die kinderen uitoefenen op hun

ouders wordt namelijk bepaald door twee componenten. Enerzijds bezitten sommige

jongeren sterk het gevoel dat ze hun ouders kunnen beïnvloeden, terwijl andere

jongeren dit niet hebben. Anderzijds is de unieke relatie die ze met elke ouder aangaan

van belang en dit onafhankelijk van de algemene invloed die jongeren uitoefenen, de

beïnvloedbaarheid van de ouder en het gezin waarin ze leven. Dit indiceert dat sommige

jongeren in de unieke relatie tot een ouder een sterk gevoel van invloed hebben, terwijl

anderen jongeren dit niet hebben.

Onverwacht bleek dat het gevoel van invloed van jongeren op hun ouders niet

bepaald werd door karakteristieken van de ouders (e.g. hun persoonlijkheid of

beïnvloedbaarheid). Deze bevinding is in overeenstemming met De Mol & Buysse

(2008). Deze auteurs vonden ook enkel significante partner effecten voor beide

kinderen, maar niet voor de ouders. Mogelijks wordt dit resultaat verklaard door het

concept agency. Binnen het cognitief dialectisch perspectief wordt er namelijk

aangenomen dat jongeren agentic in hun relatie staan en op die manier een verschil

maken in de relatie, onafhankelijk van de algemene karakteristieken van de ouders.

Page 68: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

68

Belangrijk om te herinneren is dat agency een construct is met meerdere facetten

(Bandura, 2001). In de onderzoeksliteratuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen

‘agentic gedrag’ en een ‘sense of agency’18

. Deze ‘sense of agency refereert naar

overtuigingen omtrent controle en invloed en komt overeen met de gemeten items van

de effectance schaal (Cummings, & Schermerhorn, 2003). In huidige studie werd via de

descriptieve analyses aangetoond dat alle jongeren een ‘sense of agency’ bezitten en

bijgevolg in staat zijn om uit relationele ervaringen betekenissen te construeren.

Jongeren voelen zich met andere woorden agentic. Opvallend is dat dit gevoel van

agency varieert: sommige jongeren voelen zich meer agentic dan anderen. Zo hebben

sommige jongeren een sterker gevoel dat ze hun familieleden kunnen beïnvloeden dan

anderen (i.e. significante actorvarianties). Daarnaast maken sommige jongeren een

groter verschil in hun relaties, gewoon door hun algemene manier van ‘zijn’ (i.e.

significante varianties voor de partner effecten). Bovendien zijn de SRM relatie effecten

van elke jongere met elke ouder significant wat indiceert dat ze bovenop hun algemene

mogelijkheid om invloed uit te oefenen en de beïnvloedbaarheid van de ouders unieke

aanpassingen maken ten aanzien van elke ouder.

Er blijkt bijgevolg tussen gezinnen verschillen te bestaan in de mate waarin

jongeren zich agentic voelen. Het is interessant om in toekomstig onderzoek de

onderliggende processen voor dit verschil te onderzoeken.

Concluderend kan er gesteld worden dat de invloed die jongeren op hun ouders

uitoefenen bepaald wordt door enerzijds hun eigen karakteristieken en anderzijds de

specifieke relatie die ze aangaan met elke ouder. Een unidirectionele visie is bijgevolg

niet in staat om de volledige complexiteit te bevatten.

Daarnaast werd de derde hypothese grotendeels bevestigd: de invloed die twee

gezinsleden op elkaar uitoefenen wordt niet louter bepaald door stabiele karakteristieken

van beide personen, maar is eveneens afhankelijk van de unieke aanpassingen die beide

personen maken in relatie tot elkaar. Dit resultaat werd voor alle dyades teruggevonden

met uitzondering van het SRM relatie effect van beide ouders naar het jongste kind. Dit

wijst erop dat in deze relatie de invloed wel degelijk bepaald wordt door de

18 Vrije Nederlandse vertaling: gevoel van agency. Tot op heden is er geen bruikbare Nederlandstalige vertalingen van dit begrip.

Page 69: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

69

eigenschappen/persoonlijkheid van enerzijds de ouder en anderzijds het jongste kind,

maar niet door hun unieke relatie.

Dit resultaat is in overeenstemming met Coesens et al. (2010). Zij weerhielden

eveneens geen significant SRM relatie effect van elke ouder met een jongere van

dezelfde leeftijd. Het is onduidelijk in huidig onderzoek waarom het gevoel van invloed

van de ouders over hun kinderen wel afhankelijk is van de unieke relatie met hun oudste

kind, maar niet van de relatie met hun jongste kind. Het is aangewezen om in

toekomstig onderzoek deze relationele aspecten te onderzoeken.

Samengevat wordt de derde hypothese bevestigd, met uitzondering van de relatie

van elke ouder met het jongste kind.

Tot slot werd er vanuit een bidirectionele denkkader zowel reciprociteiten op het

individueel, dyadisch als intragenerationeel niveau verwacht. Desalniettemin werden er

slechts twee significante bidirectionele beïnvloedingsprocessen teruggevonden.

Concreet is er op het dyadisch niveau sprake van actuele reciproke

beïnvloedingsprocessen tussen de twee jongeren: Hoe meer invloed de ene jongere

ervaart in relatie met zijn/haar sibling, hoe meer invloed deze sibling ervaart in de

relatie met deze jongere (en vice versa). Cook (1993) stelt dat een proces van

responsiviteit dit verband kan verklaren aangezien hoe responsiever een persoon is, hoe

groter het gevoel van invloed van de andere persoon zal zijn.

Daarnaast werden er eveneens bidirectionele beïnvloedingsprocessen vastgesteld

tussen vader en oudste kind. Hoe meer invloed de vader in relatie met zijn oudste kind

ervaart, hoe minder invloed deze jongere ervaart in relatie tot zijn/haar vader.

Omgekeerd: hoe meer invloed de oudste jongere ervaart in relatie tot zijn/haar vader,

hoe minder invloed de vader ervaart in relatie tot deze jongere. Er is bijgevolg in de

vader-oudste kind dyade sprake van complementariteit of compensatie in plaats van

reciprociteit. Dit resultaat suggereert een dynamiek waarbij het ene gezinslid het andere

gezinslid domineert en bijgevolg - in deze specifieke relaties - onderdrukt. Verder

onderzoek kan uitwijzen welke relationele aspecten verantwoordelijk zijn voor deze

bidirectionele processen.

Op het individuele niveau werden er echter - tegen de verwachtingen in - geen

wederkerige verbanden weerhouden. Dit impliceert dat de invloed van een gezinslid

Page 70: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

70

over de andere gezinsleden en zijn/haar eigen beïnvloedbaarheid niet gerelateerd zijn.

Er werden eveneens geen intragenerationele similariteiten weerhouden wat impliceert

dat binnen generaties het gevoel van invloed van gezinsleden of de beïnvloedbaarheid

niet gerelateerd zijn.

Een plausibele verklaring voor dit gering aantal bidirectionele invloeden is de

beperkte grootte van de steekproef in huidig onderzoek. Daarenboven is het gering

aantal reciprociteiten op dyadisch niveau mogelijks te wijten aan het separeren van het

SRM relatie effect van de errorvariantie. Aangezien dit in andere studies (Cook, 2001;

De Mol & Buysse, 2008) vaak niet gebeurde kan dit leiden tot een overschatting van

deze effecten.

Grosso modo liggen de resultaten van huidig onderzoek in lijn met voorgaande

Vlaamse SRM studies (De Mol & Buysse, 2008; Coesens et al., 2010). In deze studies

werden de huidige effectance-items aangepast in het kader van hun onderzoeksvraag.

Desalniettemin zijn de resultaten gelijkaardig aan het huidig onderzoek. Het merendeel

van de variantie wordt namelijk steeds verklaard door karakteristieken van de

beoordelaar (i.e. actor effecten), gevolgd door de karakteristieken van de persoon die

beoordeeld wordt (i.e. partner effecten) en de unieke relatie tussen de twee personen

(i.e. relatie effect). Dit indiceert dat de karakteristieken van de beoordelaar over

relatiespecifieke metingen heen de belangrijkste predictor zijn van de scores op de

effectance-items. Ditzelfde patroon werd eveneens teruggevonden bij een SRM studie

uit Nederland omtrent hechting (Buist et al., 2004b).

Desalniettemin staan deze resultaten - afkomstig uit het Nederlandstalig

grondgebied - consequent in contrast met Amerikaanse SRM studies met dezelfde

effectance-items (Cook, 1993, 2001). Bij deze Amerikaanse studies verklaren de actor

effecten veel minder variantie. Mogelijks ligt er een intercultureel verschil aan de basis

van deze verschillende resultaten. Een andere mogelijke verklaring kan de substantieel

oudere leeftijd van de participanten in deze Amerikaanse studies zijn.

Tot slot wijst huidig onderzoek enkele belangrijke aanknopingspunten aan voor

toekomstig onderzoek. Zo geeft het SRM wel informatie omtrent welke karakteristieken

van belang zijn om het beïnvloedingsbesef van de diverse gezinsleden te bepalen. Het

Page 71: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

71

SRM geeft echter geen informatie over wat deze karakteristieken net symboliseren. Dit

vormt een boeiend aanknopingspunt voor toekomstig onderzoek.

Zo is het bijvoorbeeld uiterst interessant dat het gevoel van invloed van jongeren

op hun ouders bepaald wordt door hun eigen karakteristieken en de unieke relatie die ze

aangaan met elk van de ouder, maar niet door specifieke karakteristieken van deze

ouder. Bijgevolg dient men, wanneer men tracht te verklaren waarom sommige

jongeren hun ouders meer beïnvloeden dan anderen, deze belangrijke karakteristieken

van jongeren trachten te achterhalen. Een mogelijke verklaring is dat deze kinderen

verbaal vaardiger zijn, waardoor ze beschikken over sterkere overtuigingstechnieken en

bijgevolg meer invloed uitoefenen op hun ouders. Een alternatieve hypothese is dat ze

over sterkere manipulatieve technieken beschikken dan jongeren die minder invloed

uitoefenen op hun ouders. Nog een andere verklaring kan gezocht worden in de

persoonlijkheid van de jongeren.

Anderzijds kan er eveneens nagegaan worden wat de relatie tussen een jongere en

zijn ouder zo uniek maakt dat sommige jongeren meer invloed hebben dan anderen. Een

voor de hand liggende verklaring is dat, wanneer een jongere een hechtere band heeft

met zijn ouder, hij/zij meer invloed op deze ouder kan uitoefenen.

Op basis van huidige studie moet toekomstig onderzoek echter niet trachten te

achterhalen welke karakteristieken van de ouders bepalen dat sommige kinderen meer

invloed hebben op hun ouders dan anderen, want dit blijkt geen kenmerk te zijn dat

varieert tussen gezinnen (i.e. geen significant partner effect van de ouders). Huidige

studie toont namelijk aan dat de karakteristieken van de ouders er niet toe doen bij de

invloed van kinderen op hun ouders. Hierbij aansluitend wordt het beïnvloedingsbesef

van de gezinsleden eveneens niet bepaald werd door karakteristieken van het gezin als

geheel.

Dezelfde vergelijkingen kunnen gemaakt worden voor de invloed van ouders op

hun kinderen. Hierbij is het interessant om te achterhalen welke karakteristieken bij de

ouders bepalen dat sommige ouders een groter gevoel van invloed hebben dan anderen.

Daarnaast kan er nagegaan worden welke karakteristieken van de jongeren ervoor

zorgen dat sommige kinderen beïnvloedbaarder zijn dan anderen. Tot slot kunnen

toekomstige studies onderzoeken welke relationele aspecten van belang zijn bij de

unieke relatie van elk van de ouders met het oudste kind.

Page 72: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

72

Doelstelling 3: Het SRM als Assessmentmethodiek bij een Individueel Gezin

met een Jongere met een Internaliserende Problematiek

De derde doelstelling van deze masterproef omvatte het toepassen van het SRM

als familiale assessmentmethodiek bij een individueel gezin met een jongere met een

internaliserende problematiek. Hiervoor werden de resultaten van het belaste gezin

vergeleken met de normatieve gezinnen uit Deel I. In een eerste beweging werden er

diverse psychodiagnostische testen afgenomen om het psychisch functioneren van beide

jongeren te onderzoeken. Hieruit kon geconcludeerd worden dat er bij de

geïdentificeerde patiënt (IP, wordt benoemd als X) sprake was van zowel een

depressieve stoornis met suïcidiale ideaties als een gegeneraliseerde angststoornis. Bij

zijn jongere broer werd geen enkele indicatie voor een depressieve en/of

angstproblematiek weerhouden.

Informatie uit de psychotherapeutische consultaties reflecteert eveneens deze

problematiek bij X. Een belangrijk kantelmoment in het functioneren van X was een

vakantie met zijn vrienden. Tijdens deze vakantie ontwikkelden de eerste

internaliserende symptomen.

Desalniettemin beklemtonen Cook en Kenny (2004) dat risico’s voor familiaal

dysfunctioneren zich situeren op een continuüm. Bijgevolg raden deze auteurs aan om

eveneens licht verhoogde of verlaagde effecten te interpreteren aangezien deze

risicoscores reflecteren. In onderstaande interpretatie worden bijgevolg zowel statistisch

als klinisch afwijkende scores geïnterpreteerd.

Huidige doelstelling werd onderverdeeld in vier hypothesen:

De eerste hypothese ging na of er een associatie bestond tussen de

internaliserende problemen bij de adolescent en afwijkende familiale processen. Deze

hypothese werd bevestigd. Bij het onderzochte gezin met een adolescent met een

internaliserende problematiek (i.e. de IP, benoemd als X) wijken acht van de twaalf

relatiespecifieke metingen klinisch significant af van de vergelijkingsgroep. Concreet

ervaart X in al zijn relaties minder invloed wanneer dit vergeleken wordt met

leeftijdsgenoten. In dezelfde lijn geeft zijn jongere broer eveneens aan dat hij minder

invloed ervaart in relatie tot alle gezinsleden. De moeder rapporteert daarentegen een

groter gevoel van invloed in relatie tot haar jongste zoon. Tot slot ervaart de vader een

Page 73: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

73

sterkere invloed in relatie tot de moeder, in vergelijking met de referentiegroep. Er kan

geconcludeerd worden dat in dit gezin met een adolescent met een ernstige

internaliserende problematiek het merendeel van de relatiespecifieke metingen

afwijkend zijn.

De tweede hypothese ging de associatie na tussen de internaliserende problemen

van de adolescent en de kwaliteit van de relatie met zijn ouders. Deze hypothese werd

deels bevestigd. Zoals eerder beschreven rapporteerde X in al zijn relatiespecifieke

metingen significant minder invloed dan zijn leeftijdsgenoten uit de vergelijkingsgroep.

Omgekeerd werd dit verband echter niet teruggevonden. Zowel vader als moeder

rapporteerden namelijk een normatieve hoeveelheid invloed en controle op hun zoon.

Bij traditionele methodologieën zijn deze afwijkende relatiespecifieke metingen

vaak het eindpunt (e.g. “er werd een verminderde gevoel van invloed vastgesteld bij de

zoon ten op zichte van zijn vader”). Het SRM stelt de onderzoek/clinicus echter in staat

om de specifieke verklarende factoren van deze afwijkende relatiespecifieke metingen

te achterhalen. Het biedt bijgevolg een antwoord op de vraag waarom deze adolescent

een lager gevoel van invloed ervaart op ten opzichte van zijn vader. Is dit omdat

iedereen in dit gezin een lager gevoel van invloed heeft (i.e. het familie effect)? Of

omdat deze jongere in al zijn relaties geen invloed ervaart (i.e. het actor effect van de

zoon)? Of is de vader in het algemeen een moeilijk te beïnvloeden persoon (i.e. het

partner effect van de vader)? Misschien is het wel de unieke relatie tussen zoon en vader

die bepaalt dat de zoon minder invloed ervaart ten opzichte van zijn vader, los van de

algemene invloed van de zoon en de algemene beïnvloedbaarheid van de vader (i.e. het

SRM relatie effect)?

In huidige studie werd teruggevonden dat de verminderde invloed van X naar zijn

vader verklaard werd door een extreem actor effect van X. Concreet houdt dit in dat het

verlaagd gevoel van invloed van X ten opzicht van zijn vader bepaald wordt door zijn

eigen individuele karakteristieken, maar niet door de karakteristieken van de vader (i.e.

geen afwijkend partner effect voor de vader). X heeft met andere woorden het gevoel

dat hij in veel mindere mate invloed en controle in zijn gezin kan uitoefenen dan zijn

leeftijdsgenoten uit de vergelijkingsgroep. Daarnaast werd er een matig verhoogd SRM

relatie effect IP-vader weerhouden, dewelke indiceert dat X in de unieke relatie met zijn

Page 74: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

74

vader meer controle ervaart dan in zijn andere relaties. In de literatuur wordt er een

duidelijk verband beschreven tussen het ervaren van een verhoogde mate van invloed

ten opzichte van een bepaalde persoon en het ervaren van een groter positief affect ten

aanzien van deze persoon (Cook, 1993). Mensen voelen zich namelijk verbonden met

die personen waar ze meer invloed op uitoefenen (Cook, 1993). Concreet suggereert dit

dat, volgens deze metingen, de zoon een groter positief affect ervaart ten aanzien van

zijn vader dan ten aanzien van de andere personen in dit gezin. Dit positief affect kan

fungeren als een protectieve factor en dient bijgevolg in de therapie mede in rekening

gebracht te worden.

Daarnaast wordt het verminderd gevoel van invloed van X ten opzichte van zijn

moeder enkel verklaard door zijn extreem laag gevoel van invloed in dit gezin in het

algemeen, maar niet door de beïnvloedbaarheid van de moeder of door de unieke relatie

die hij met haar aangaat.

Samenvattend wordt dat de hypothese slechts gedeeltelijk bevestigd: er werden

enkel afwijkende relatiespecifieke metingen weerhouden van de IP in relatie tot de

andere gezinsleden, maar de gerapporteerde invloed van de ouders in relatie tot de IP

vielen binnen de normatieve range. Daarnaast werd er verwacht dat dit verlaagd gevoel

van invloed van de IP primair verklaard werd door de SRM relatie effecten, maar dit

bleek niet het geval te zijn. Enkel voor het IP-vader SRM relatie effect werd een matig

verhoogd gevoel van invloed weerhouden, wat kan fungeren als een protectieve factor.

Huidige onderzoeksvraag spitste zich toe op de beïnvloedingsprocessen tussen

ouders en IP. Niettemin reflecteert het SRM eveneens informatie over

intragenerationele processen. Hier kan uit afgeleid worden dat X, naast een algemeen

verlaagd gevoel van invloed, in de unieke relatie met zijn broer eveneens minder

invloed ervaart. Zijn sibling geeft daarentegen aan dat hij net meer invloed ervaart in de

unieke relatie met X dan zijn leeftijdsgenoten uit de normgroep. Deze resultaten kunnen

in verband gebracht worden met de informatie uit de psychotherapeutische consultaties:

Wanneer X in dezelfde klas als zijn broer terecht kwam verslechterde zijn psychisch

functioneren zienderogend. Dit suggereert dat er iets in de unieke relatie tussen deze

broers is dat ervoor zorgt dat het functioneren van X beïnvloed wordt. Mogelijk is er

sprake van een dominant-onderdrukkingspatroon bij deze broers (cfr. X ervaart minder

invloed in de unieke relatie met zijn jongere broer, deze jongere broer heeft een groter

Page 75: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

75

gevoel van invloed in de unieke relatie met X). Hierbij aansluitend bestaat de kans dat

er sprake is van (lichte) pesterijen van de jongere broer ten opzichte van X. Dit zijn

allen mogelijke hypotheses die in de consultaties verder getoetst kunnen worden.

Als derde hypothese werd bij dit gezin het verband tussen enerzijds een

controlerende stijl van de ouders en anderzijds een verlaagde gepercipieerde controle bij

de jongere met de internaliserende problematiek onderzocht. Aanvullend werd er

verwacht dat de mate van controle bij de ouders specifiek geassocieerd was met de

internaliserende psychopathologie bij de jongere.

Het eerste deel van de hypothese werd bevestigd, desalniettemin waren de

resultaten niet zo extreem als verwacht. Zo werden er op het individueel analyse niveau

voor alle gezinsleden klinisch relevante afwijkende scores weerhouden. Concreet werd

er een relatieve oppositie gevonden tussen de actor effecten van de ouders enerzijds en

het actor effect van de IP anderzijds. Dit betekent dat zowel de moeder als de vader

crossrelationeel, in vergelijking met de andere gezinsleden, een groter gevoel van

invloed ervaren. De IP ervaart daarentegen een crossrelationeel verlaagd gevoel van

invloed. Opvallend is dat enkel het resultaat van de IP statistisch significant was, de

resultaten van de ouders werden daarentegen klinisch significant bevonden. Toegepast

op de hypothese impliceert dit dat de ouders een relatief meer controlerende stijl hebben

dan de gemiddelde ouders in de normgroep en dat de IP crossrelationeel minder invloed

en controle ervaart dan zijn leeftijdsgenoten.

Tegen de verwachtingen in werd het tweede deel van de hypothese niet bevestigd.

Er werd voorspeld dat de mate van controle bij de ouders specifiek geassocieerd was

met de aanwezigheid van de internaliserende problematiek bij de jongere. Bijgevolg

werd er een significant SRM relatie effect van zowel moeder als vader met de IP

verwacht, dit werd echter niet teruggevonden. Daarenboven bleek er bij de sibling

zonder internaliserende problematiek eveneens een crossrelationeel verlaagd gevoel van

invloed en controle aanwezig. Dit effect was niet extreem zoals bij zijn belaste sibling,

maar toont aan dat een rechtlijnige distinctie tussen een jongere met een psychiatrische

problematiek en een sibling met een normatief functioneren niet opgaat. Vanuit een

systeemtherapeutisch denkkader is dit logisch te verklaren: een gezin is een systeem

Page 76: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

76

waarin individuen elkaar voortdurend en onvermijdelijk beïnvloeden. Eén individu kan

bijgevolg niet los gezien worden van deze beïnvloedingsprocessen.

De relatieve oppositie tussen de verhoogde mate van invloed en controle van de

ouders enerzijds, en de verlaagde mate van invloed en controle van de jongeren

anderzijds reveleren een relevante gezinsdynamiek.

Samenvattend kan er gesteld worden dat de ouders in lichte mate een meer

controlerende stijl hebben in vergelijking met de normgroep en beide jongeren relatief

minder controle ervaren wat zich uit in een verlaagde gepercipieerde controle. Dit

suggereert - in vergelijking met de normatieve groep - een duidelijker generationeel

verschil binnen dit gezin en een duidelijkere intergenerationele grens.

Opvallend bij dit gezin is dat er slechts één statistisch afwijkende score voor de

SRM effecten wordt weerhouden, namelijk voor het actor effect van X. Aangezien er in

dit gezin enkel een extreem negatief actor effect bij de IP wordt weerhouden - en de

overige afwijkende resultaten enkel risicoscores capteren - suggereert dit dat de

internaliserende problemen van de jongere zich in het huidig onderzochte systeem

manifesteren als een karakteristiek van de jongere op zich, met geen statistisch

afwijkend resultaat op de overige gezinsleden. Praktisch indiceert dit dat er in dit

specifieke gezin als geheel geen dysfunctionele interpersoonlijke

beïnvloedingsprocessen aanwezig zijn. Dit resultaat was tegen de verwachtingen in. Een

mogelijke verklaring hiervoor is het welbekende concept van aangeleerde

hulpeloosheid. Dit fenomeen werd in de literatuur reeds uitgebreid beschreven bij

adolescenten met een internaliserende problematiek (e.g. Cole et al., 2010; Brehm,

Kassin, Fein, Mervielde, & Van Hiel, 2006; Seligman, 1975). Hierbij is er sprake van

een algemene perceptie van oncontroleerbaarheid, wat zich uit in een laag gevoel van

beïnvloedingsbesef in alle relaties. Aangeleerde hulpeloosheid ontstaat bij een

combinatie van een aversieve situatie en de oncontroleerbaarheid ervan. Mogelijks heeft

een dergelijke situatie zich voorgedaan tijdens de vakantie met zijn vrienden? Deze

vakantie, die slechts een week duurde, is namelijk een duidelijk scharnierpunt waarbij X

transformeerde van een actieve gemotiveerde adolescent naar een adolescent met een

ernstige internaliserende symptomatologie. Dit kan een aanknopingspunt zijn om in de

therapeutische consultaties verder te onderzoeken. Indien blijkt na exploratie dat

Page 77: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

77

aangeleerde hulpeloosheid het onderliggende proces van dit extreem verlaagd actor

effect is, reikt dit concrete therapeutische handvaten aan. Zo kan men er bijvoorbeeld

voor opteren om te focussen op X’s cognitieve distorties en attributiestijl aangezien er

in dit gezin geen dysfunctionele familiale beïnvloedingsprocessen aanwezig lijken te

zijn. Een alternatieve hypothese is de sterke familiale belasting voor depressieve

stoornissen via zowel maternele als paternele zijde. Dit kan eveneens – via een

onbekende trigger –X’s uiterst laag gevoel van invloed en de afwezigheid van familiale

dysfunctionele processen verklaren.

Desondanks deze onverwachte bevindingen sluiten huidige resultaten naadloos

aan bij studies die gebruik maken van andere methodologieën dan het SRM. Bij deze

traditionele methodologieën wordt er namelijk enkel het equivalent van de huidige

relatiespecifieke metingen (e.g. ‘het gevoel van invloed van de zoon op de vader is

verlaagd’) gerapporteerd. Deze studies weerhielden zowel afwijkende resultaten in de

ouder-adolescent relaties als op vlak van familiale processen. In huidig onderzoek

werden deze afwijkende relatiespecifieke metingen eveneens teruggevonden. De kracht

van het SRM bestaat eruit dat er – in tegenstelling tot deze methodieken – er nagegaan

kan worden welke factoren deze afwijkende scores determineren. Het is deze

genuanceerde analyse die onverwachte resultaten deed oplichten. Deze resultaten

vormen aanknopingspunten voor toekomstig onderzoek.

Wanneer huidig onderzoek vergeleken wordt met voorgaand familiaal assessment

onderzoek met het SRM blijkt er echter een duidelijk contrast te bestaan tussen de

resultaten. In huidig onderzoek situeren de statistisch en klinisch afwijkende scores zich

hoofdzakelijk bij de karakteristieken van de beoordelaar (i.e. de actor effecten van de

gezinsleden). In voorgaand onderzoek werden echter afwijkende scores teruggevonden

voor zowel de karakteristieken van de beoordelaars, de karakteristieken van de personen

die beoordeeld worden als de unieke relaties tussen de gezinsleden. Een verklaring

hiervoor is dat in alle voorgaande artikels die het SRM toepasten als

assessmentmethodiek enkel externaliserende problemen onderzocht werden (Cook,

2005a, 2005b; Cook, & Kenny, 2004; De Mol et al., 2010). Externaliserende problemen

zijn namelijk erg storend voor de omgeving, terwijl internaliserende problemen

Page 78: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

78

voornamelijk storend zijn voor het individu zelf (Mervielde et al., 2005). De

problematiek richt zich hierbij ‘intern’, terwijl bij externaliserende problemen de

gevolgen vooral ‘extern’ waarneembaar zijn en ook zo hun invloed uitoefenen.

Een andere mogelijke verklaring voor dit gegeven is dat de psychiatrische

problematiek nog maar recentelijk aanwezig is bij X. Longitudinaal onderzoek heeft

aangetoond dat er over langere tijdsperiodes disfunctionerende processen op

verschillende niveaus van het gezin optreden, zoals een verhoogde mate van ouder-kind

conflict (Hughes, & Gullone, 2008), een verhoogde maritale dissatisfactie (Ge,

Natsuaki, & Conger, 2006) en meer relationele problemen binnen gezinnen (Aseltine,

Gore, & Colten, 1994). Bovendien werd aangetoond dat een controlerende stijl bij de

ouders en internaliserende symptomen bij adolescenten elkaar bidirectioneel

voorspellen (Doyle, & Markiewicz, 2005), wat kan leiden tot een toekomstige

polarisatie met significant afwijkende SRM relatie effecten.

In toekomstig onderzoek is het interessant om het SRM longitudinaal toe te

passen, en dit zowel bij groepsanalyses als bij individuele familiale assessments. Deze

methodiek zou namelijk een genuanceerd beeld weerspiegelen hoe interactiepatronen en

bidirectionele beïnvloedingsprocessen over tijd evolueren. Voor de individuele familiale

assessment kan er op deze manier duidelijk vastgesteld worden welke SRM

componenten verantwoordelijk zijn voor een afwijkende relationele meting op diverse

tijdstippen, hoe deze componenten interageren en welke bidirectionele longitudinale

processen actief zijn.

Er kan geconcludeerd worden dat het SRM als individuele familiale

assessmentmethodiek diverse voordelen heeft. Zo weerspiegelt het de

gezinsbeïnvloedingsprocessen en dynamieken binnen één specifiek gezin. De

theoretische assumpties omtrent gezinnen met een internaliserende problematiek bleken

op dit individuele gezin niet volledig van toepassing te zijn. Dit reflecteert de sterkte

van een individuele familiale assessment. Theorieën handelen over het gemiddelde

resultaat over gezinnen heen, maar kunnen geen uitspraken doen over een specifiek

gezin. Het is namelijk onmogelijk om op basis van theoretische assumpties de volledige

complexiteit en uniciteit bij een particulier gezin te verklaren. Het SRM reikt handvaten

Page 79: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

79

aan om deze theoretische assumpties te toetsen bij particuliere gezinnen teneinde op een

accurate manier de aanwezige dynamieken bloot te leggen en reciprociteiten te

bestuderen. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om voorbij deze theoretische

assumpties te gaan. Het SRM maakt namelijk geen a priori voorspellingen over welk

niveau van functioneren afwijkend is, maar neemt alle niveaus simultaan onder de loep

zonder informatie te verliezen. Bovendien werden in huidige studie processen

blootgelegd die met traditionele methodieken niet gecapteerd konden worden. Het SRM

voegt bijgevolg een grote meerwaarde toe aan het psychodiagnostisch proces.

Beperkingen van het Onderzoek

Huidig onderzoek heeft enkele belangrijke beperkingen. Vooreerst werd de

huidige vergelijkingsgroep geconstelleerd uit slechts 57 gezinnen, waardoor het SRM

relatie effect niet op een adequate manier geschat kon worden. Deze relatie effecten

dienen bijgevolg met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Dit is eveneens en

mogelijke verklaring waarom er in de groepsanalyse slechts enkele reciprociteiten

teruggevonden werden en er geen significant SRM relatie effect weerhouden werden

tussen elk van de ouders en het jongste kind.

Daarnaast werd in het huidig onderzoek het psychisch functioneren van beide

jongeren in kaart gebracht, maar niet het psychisch functioneren van de ouders.

Desalniettemin is het verband tussen parentale internaliserende problematieken en de

internaliserende psychopathologie van hun adolescente kinderen uitgebreid

gedocumenteerd in de literatuur (Duggal et al., 2001; Hughes, & Gullone, 2008;

McCarty, & McMahon, 2003; Sarigiani, Heath, & Camarena, 2003). Bijgevolg is het

bijvoorbeeld mogelijk dat bij het individueel besproken gezin een ouder eveneens een

angstproblematiek heeft, wat zich uit in overbeschermend gedrag ten aanzien van de

gezinsleden (Ballash et al., 2006).

Er wordt aangeraden dat toekomstig onderzoek een vergelijkingsgroep

geconstelleerd uit minimum 100 gezinnen aanwend teneinde alle SRM componenten

adequaat te schatten (referentie). Daarnaast is het interessant om de SRM analyses op

Page 80: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

80

groepsniveau uit te voeren bij gezinnen met een adolescent met een internaliserende

problematiek. Bijgevolg kunnen er conclusies getrokken worden in welke mate deze

individuele familiale assessment generaliseerbare effecten reflecteert voor gelijkaardige

gezinnen. Er kan bijgevolg ook een antwoord gegeven worden op de vraag of huidige

resultaten een reflectie zijn van individuele karakteristieken van het huidig gezin, of een

ruimere representatie zijn van gezinnen met een adolescent met internaliserende

problemen.

Algemene Conclusie

Huidig onderzoek heeft aangetoond dat het SRM een meerwaarde biedt in de

klinische assessment. Dit model maakt het namelijk mogelijk om conclusies te trekken

omtrent de rol van de karakteristieken van de beoordelaars (i.e. de actor effecten), de

karakteristieken van de personen die beoordeeld worden (i.e. de partner effecten), de

unieke relaties tussen gezinsleden (i.e. de SRM relatie effecten) en de bidirectionele

beïnvloedingsprocessen. Het biedt met andere woorden een meerwaarde voor de

klinische assessment aangezien het - door gebruik te maken van een round-robin desing

- na kan gaan wat de etiologie is van afwijkende relatiespecifieke metingen.

Deze masterproef was vernieuwend in de zin dat er een praktisch statistisch

stappenplan gepresenteerd werd voor de groepsanalyses. Daarnaast werden de

groepsanalyses geanalyseerd in het kader van de beïnvloedingsprocessen tussen ouders

en jongeren. Hieruit kon geconcludeerd worden dat unidirectionele denkkaders te

simplistisch zijn en bidirectionele denkkaders sterk aangewezen zijn. Daarenboven is dit

de eerste studie die het SRM als familiale assessment methodiek toepast bij een gezin

met een jongere met een internaliserende problematiek. Hierbij werden onverwachte

resultaten weerhouden waarvan toekomstig onderzoek dient uit te wijzen of deze

specifiek zijn voor dit individueel gezin of generaliseerbaar zijn over gezinnen met een

adolescent met een internaliserende problematiek.

Page 81: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

81

Referenties

Achenbach, T.M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist 4-18 and 1991

Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry.

Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2003). Manual for the ASEBA Adult Forms &

Profiles. Burlington, VT: University of Vermont: Research Center for Children,

Youth & Families.

American Psychiatric Association. (1980). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (3th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arrindell, W. A., & Ettema, J. H. M. (1986). SCL-90: Handleiding bij een

multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets, Test Publishers.

Aseltine, R. H., Gore, S., & Colten, M. E. (1994). Depression and the social

developmental context of adolescence. Journal of Personality and Social

Psychology, 67, 252−263.

Axelson, D. A., & Birmaher, B. (2001) Relation between anxiety and depressive

disorders in childhood and adolescence. Depression and Anxiety, 14(2), 67–78.

Barrett, P. M., Fox, T., & Farrell, L. J. (2005). Parent-child interactions with anxious

children and with their siblings: an observational study. Behaviour Change, 22(4),

220-235.

Bell, R. Q. (1968). A reinterpretation of the direction of effects in the studies of

socialization. Psychological Review, 75, 81-95.

Benjamin, R. S., Costello, E. J., & Warren, M. (1990). Anxiety disorders in a pediatric

sample. Journal Anxiety Disorders, 4, 293-316.

Bentler, P. (2006). EQS structural equations program manual. Encino, CA:

Multivariate Software.

Bentler, P. M. (1983). Theory and implementation of EQS, a structural equations

program. Los Angeles: BMDP Statistical Software.

Bifulco, A., Moran, P., Jacobs, C., & Bunn, A. (2009). Problem partners and parenting:

exploring linkages with maternal insecure attachment style and adolescent

Page 82: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

82

offspring internalizing disorder. Attachment, & Human Development, 11(1), 69-

85.

Birmaher, B. (2007). Practice parameter for the assessment and treatment for children

and adolescents with depressive disorders. Journal of the American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1503-1526.

Birmaher, B., Ryan, N. D.,Williamson, D. E., Brent, D. A., Kaufman, J., Dahl, R. E.,

Perel, J., & Nelson, B. (1996). Childhood and adolescent depression: A review of

the past 10 years. Part I. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 35, 1427−1439.

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety:

attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology

Reviews, 26, 834–856.

Brady, E. U., & Kendall, P. C. (1992). Comorbidity of anxiety and depression in

children and adolescents. Psychological Bulletin, 111(2), 244-255.

Branje, S. J. T., Finkenauer, C., & Meeus, W. H. J. (2007). Modeling interdependence

using the Social Relations Model: The investment model in family relationships.

In N. Card, J. Selig & T.D. Little (Eds.), Modeling interdependent data in

developmental psychology. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Branje, S. J. T., Van Aker, M. A. G., & Van Lieshout, C. F. M. (2002). Relational

support in families with adolescents. Jounal of Family Psychology, 16, 351-362.

Brehm, S. S., Kassin, S. M., Fein, S., Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale

psychologie. Gent: Academia Press.

Brendgen, M., Wanner, B., Morin, A. J., & Vitaro, F. (2005). Relations with parents and

with peers, temperament, and trajectories of depressed mood during early

adolescence. Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 579−594.

Breslau, N. (2002). Epidemiologic studies of trauma, posttraumatic stress disorder, and

other psychiatric disorders. Canadian journal of psychiatry-revue, 47 (10), 923-

929.

Briere, J. (1996). Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC) Professional

Manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Page 83: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

83

Bryce, D., McLeod, D., Weisz, J. R., Wood, J. J. (2007) Examining the association

between parenting and childhood depression: A meta-analysis. Clinical

Psychology Review, 27, 986–1003

Buist, K. L., Dekovic, M., Meeus, W., & van Aken, M. A. G. (2004a). The reciprocal

relationship between early adolescent attachment and internalizing and

externalizing problem behaviour. Journal of Adolescence, 27, 251–266.

Buist, K. L., Dekovic, M., Meeus, W., & van Aken, M. A. G. (2004b). Attachment in

adolescence: A social relations model analysis. Journal of Adolescent Research,

19, 826-850.

Buschgens, C. J. M., van Aken, M. A. G., Swinkels, S. H. N., Altink, M. E., Fliers, E.

A., Rommelse, N. N. J., Minderaa, R. B., Sergeant, J. A., Faraone, S. V., &

Buitelaar, J. K. (2008). Differential family and peer environmental factors are

related to severity and comorbidity in children with ADHD. Journal of Neural

Transmission, 115, 117-186.

Carlson, G. A.,& Kashani, J. H. (1988). Phenomenology of major depression from

childhood through adulthood: Analysis of three studies. The American Journal of

Psychiatry, 145 (10), 1222–1225.

Chorpita, B. F., & Barlow, D. H. (1998). The development of anxiety: The role of

control in the early environment. Psychological Bulletin, 124, 3−21.

Coesens, C., De Mol, J. De Bourdeaudhuij, I., & Buysse, A. (2010). The Role of

Interpersonal Influence in Families in Understanding Children’s Eating Behavior:

A Social Relations Model Analysis. Journal of Health Psychology, 15 (8), 1267-

1278.

Cole, D. A., & Jordan, A. E. (1989). Assessment of cohesion and adaptability in

component family dyads: A question of convergent and discriminant validity.

Journal of Counseling Psychology, 36, 456–463.

Cole, D. A., Jacquez, F. M., LaGrange, B., Pineda, A. Q., Truss, A. E., Weitlauf, A. S.,

Tilghman-Osborne, C., Felton, J., Garber, J., Dallaire, D. H., Ciesla, J. A.,

Maxwell M. A., & Dufton, L. (2010). A Longitudinal Study of Cognitive Risks

for Depressive Symptoms in Children and Young Adolescents. The Journal of

Early Adolescence, 31, 782-816.

Page 84: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

84

Cook, W. L. (1993). Interdependence and the interpersonal sense of control: An

analysis of family

Cook, W. L. (1994). A structural equation model of dyadic relationships within the

family system. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62, 500 – 509.

Cook, W. L. (2000). Understanding attachment security in family context. Journal of

Personality and Social Psychology, 78 (2), 285-294.

Cook, W. L. (2001). Interpersonal Influence in Family Systems: A Social Relations

Model Analysis. Child Development, 72 (4), 1179–1197.

Cook, W. L. (2004). Application of the social relations model to family assessment.

Journal of Family Psychology, 18(2), 361-371.

Cook, W. L. (2005). The Round-Robin Family Assessment with Social Relations Model

Analysis. In Steven R. Smith and Leonard Handler (Eds.), The clinical assessment

of children and adolescents (pp. 99-114). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum &

Associates.

Cook, W. L. (2005). The SRM Approach to Family Assessment: An Introduction and

Case Example. European Journal of Psychological Assessment, 21 (4), 216–225.

Cook, W. L. (2012). Whole-family vs. SRM assessments. Ongepubliceerd manuscript.

Vermont University.

Cook, W. L., & Dreyer, A. (1984). The social relations model: A new approach to the

analysis of family-dyadic interaction. Journal of Marriage and the Family, 46,

679-687.

Cook, W. L. , Kenny, D. A., & Goldstein, M. M. (1991). Parental affective style risk

and the family system: A social relations model analysis. Journal of Abnormal

Psychology, 100 (4), 492-501.

Cook, W. L., & Goldstein, M. J. (1993). Multiple perspectives on family relationships:

A latent variables model. Child Development, 64, 1377–1388.

Cook, W. L., & Kenny, D. A. (2006). Examining the validity of self-report assessments

of family functioning: A question of the level of analysis. Journal of Family

Psychology, 20, 209 – 216.

Cook, W. L., Kenny, D. A., & Goldstein, M. J. (1991). Parental affective style risk and

the family system: A Social Relations Model analysis. Journal of Abnormal

Psychology, 100, 492 – 501.

Page 85: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

85

Costello, E., Mustillo, S., Erkanli, A., Keeler, G., & Angold, A. (2003). Prevalence and

development of psychiatric disorders in childhood and adolescence. Archi ves of

General Psychiatry, 60, 837-844.

Cummings, M. E., & Schermerhorn, A. C. (2003). A developmental perspective on

children as agents in the family. In L. Kuczynski (Eds.), Handbook of Dynamics

in Parent–Child Relations (pp. 91–108). Thousand Oaks, CA: Sage.

De Mol, J. (2007). Vertaling ISOC-schalen. Ongepubliceerd manuscript. Universiteit

Gent: Gent.

De Mol, J., & Buysse, A. (2007). Sense of control in family systems: Social relations

model analysis of intentional and unintentional influence. Ongepubliceerd

Doctoraatsproefschrift van Universiteit Gent, België.

De Mol, J., & Buysse, A. (2008). The phenomenology of children’s influence on

parents. Journal of Family Therapy, 30, 163-193.

De Mol, J., Buysse, A., & Cook, W. L. (2010). A family assessment based on the social

relations model. Journal of Family Therapy, 32, 259-279.

De Mol, J., Buysse, A., & Verhofstadt, L. (2008). Recente visies in het onderzoek van

invloedsprocessen in de ouder-kind relatie. Systeemtheoretisch Bulletin, 26, 377-

392.

Degnan, K. A., Almas, A. N., & Fox, N. A. (2010). Temperament and the environment

in the etiology of childhood anxiety. The Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 51(4), 497-517.

Delsing, M. J. M. H., Oud, K. H. L., De Bruyn, E. E. J., & Van Aken, M. A. G. (2003).

Current and recollected perceptions of family relationships: The Social Relations

Model applied to members of three generations. Journal of Family Psychology,

17, 445-459.

Delsing, M. J. M. H., Van Aken, M. A. G., Oud, K. H. L., De Bruyn, E. E. J., &

Scholte, R. H. K. (2005). Family loyalty and adolescent problem behavior: The

validity of the family group effect. Journal of Research on Adolescence, 15, 127-

150.

Devoldre, I. (2006). Steun binnen interpersoonlijke relaties: Een Social Relations

analyse. Ongepubliceerde masterproef van Universiteit Gent, België.

Page 86: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

86

Downey, G., & Coyne, J. C. (1990). Children of depressed parents. An integrative

review. Psychological Bulletin, 108, 50-76.

Doyle, A. B., & Markiewicz, D. (2005). Parenting, marital conflict and adjustment from

early- to mid-adolescence: Mediated by adolescent attachment style?. Journal of

Youth and Adolescence, 34, 97−110.

Duggal, S., Carlson, E. A., Sroufe, L. A., & Egeland, B. (2001). Depressive

symptomatology in childhood and adolescence. Development and

Psychopathology, 13, 143−164.

Eichelsheim, V.I., Dekovic, M., Buist, K. L., & Cook, W. L. (2009). The social

relations model in family studies: A systematic review. Journal of Marriage and

Family, 71 (4), 1052-1069.

Epstein, N. B., Baldwin, L. M., & Bishop, D. S. (1983). The McMaster family

assessment device. Journal of Marital and Family Therapy, 9: 171-180.

Essau, C. A., Conradt, J., & Petermann, F. (2000). Frequency, comorbidity, and

psychosocial impairment of anxiety disorders in German adolescents. Journal of

Anxiety disorders, 14, 263-279

Essau, C. A., Conradt, J., & Petermann, F. (2002). Course and outcome of anxiety

disorders in adolescents. Journal of Anxiety Disorders, 16, 67−81.

Essau, C. F., Petermann, F., & Reynolds, W.M. (1999). In F. P. C. A. Essau (Eds.),

Depressive Disorders in Children and Adolescents: Epidemiology, Risk Factors

and Treatment (pp. 326). USA: Jason Aronson Inc.

Evers, A., Braak, M. S. L., Frima, R. M., & van Vliet-Mulder, J. C. (2009). COTAN

Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers

Evers, A., Vliet-Mulder, J.C. van, & Groot, C.J. (2000). Documentatie van Tests en

Testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum.

Evers, A., Vliet-Mulder, J.C. van, & Groot, C.J. (2007). Documentatie van tests en

testresearch in Nederland, aanvulling 2007/01 (COTAN). Amsterdam: Boom test

uitgevers.

Ezpeleta, L., Keeler, G., Alaatin, E., Costello, E. J., & Angold, A. (2001). Epidemiology

of psychiatric disability in childhood and adolescents. Journal of Child

Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 42(7), 901-914.

Page 87: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

87

Fanti, K. A., Henrich, C. C., Brookmeyer, K. A., & Kuperminc, G. P. (2008). Toward a

transactional model of parent-adolescent relationship quality and adolescent

psychological adjustment. Journal of Early Adolescence, 28(2), 252-276.

Ferdinand, R.F., van Lier, M.H.M., van der Most, G.H.F , de Nijs, P.F.A., Reichart,

C.G., & Dekkers, F.H.W. (2004). Meetinstrumenten bij psychiatrische stoornissen

bij kinderen en jeugdigen. Tijdschrift voor psychiatrie, 46 (10), 659-664.

Fombonne, E., Wostear, G., Cooper, V., Harrington, R., & Rutter, M. The Maudsley

long-term follow-up of child and adolescent depression: Psychiatric outcomes in

adulthood. British Journal of Psychiatry, 179, 210–217.

Ford, T., Goodman, R., & Meltzer, H. (2003). The British child and adolescent mental

health survey 1999: the prevalence of the DSM-IV disorders. Journal of the

American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 42, 1203-1211.

Forehand, R., Brody, G. H., Slotkin, J., Fauber, R., McCombs, A., & Long, N. (1988).

Young adolescent and maternal depression: Assessment, interrelations, and family

predictors. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 56, 422−426.

Garber, J., & Flynn, C. (2001). Vulnerability to depression in childhood and

adolescence. In R. E. Ingram, & J.M. Price (Eds.), Vulnerability to

psychopathology: Risk across the lifespan (pp. 175−225). New York, NY: The

Guilford Press.

Ge, X., Conger, R. D., Lorenz, F. O., Shanahan, M., & Elder, G. H. (1995). Mutual

influences in parent and adolescent psychological distress. Developmental

Psychology, 31, 406−419.

Ge, X., Natsuaki, M. N., & Conger, R. D. (2006). Trajectories of depressive symptoms

and stressful life events among male and female adolescents in divorced and

nondivorced families. Development and Psychopathology, 18, 253−273.

Giora, A., Gega, L., Landau, S., & Marks, I. (2005). Adult recall of having bullied in

attenders of an anxiety disorder unit and attenders of a dental clinic: a pilot

controlled studie. Behavioral change, 22, 44-49.

Gotlib, I. H., Lewinsohn, P. M., & Seeley, J. R. (1998). Consequences of depression

during adolescence: Marital status and marital functioning in early adulthood.

Journal of Abnormal Psychology, 107, 686−690.

Page 88: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

88

Gottlib, I. H. (1982). Self-reinforcement and depression in interpersonal interaction:

The role of performance level. Journal of Abnormal Psychology, 91, 3-13.

Greenberger, E., & Chen, C. (1996). Perceived family relationships and depressed mood

in early and late adolescence: A comparison of European and Asian Americans.

Developmental Psychology, 32, 707−716.

Groth-Marnat, G. (2009). Handbook of Psychological Assessment. New Jersey: John

Wiley & Sons, Inc.

Hammen, C., Burge, D., & Adrian, C. (1991). Timing of mother and child depression in

a longitudinal study of children at risk. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 59, 341−345.

Harrington, R. C., Fudge, H., Rutter, M., Pickles, A., & Hill, J. (1990). Adult outcomes

of childhood and adolescent depression: Psychiatric status. Archives of General

Psychiatry, 47, 465-473.

Hogrefe. (2011). Trauma Symptom Checklist (TSCC). Ontleend aan

http://www.hogrefe.co.uk/?/test/show/150/

Hogrefe. (2012). Revised Children’s Manifest Anxiety Scale (RCMAS). Ontleend aan

http://www.hogrefe.co.uk/revised-children-s-manifest-anxiety-scale-rcmas.html

Hogrefe. (2012). Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC). Ontleend aan

http://www.hogrefe.co.uk/trauma-symptom-checklist-for-children-tscc.html

Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2005). Parental perceptions of overprotection: Specific

to anxious children or shared between siblings?. Behaviour Change, 22, 185−194.

Hudson, J.L., Doyle, A., & Gar, N. S. (2009). Child and maternal influence on parenting

behavior in clinically anxious children. Journal of Clinical Child and Adolescent

Psychology, 38 (2), 256-262.

Hughes, E. K., & Gullone, E. (2008). Internalizing symptoms and disorders in families

of adolescents: a review of family systems in literature. Clinical Psychology

Review, 28, 92-117.

Hughes, E. K., & Gullone, E. (2010). Reciprocal relationships between parent and

adolescent internalizing symptoms. Journal of Family Psychology, 24 (2), 115-

124.

Page 89: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

89

Hull, J. G., Lehn, D. A., & Tedlie (1991). A general approach to testing multifaceted

personality constructs. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 932-

945.

Jansma, J.B.M., & de Coole, R.L. (1996). Gezinsklimaatschaal: handleiding (GKS-II).

Amsterdam: Pearson.

Jöreskog, K. G., & Sörbom, D. (1989). LISREL 7: A guide to the program and

applications (2nd ed.). Chicago: SPSS.

Kasen, S., Cohen, P., Skodol, A. E., Johnson, J. G., Smailes, E., & Brook, J. S. (2001).

Childhood depression and adult personality disorder. Archives of General

Psychiatry, 58, 231−236.

Kashani, J. H., & Orvaschel, H. (1988). Anxiety disorders in mid-adolescence: a

community sample. American Journal of Psychiatry, 145, 960-964.

Kashani, J. H., Orvaschel, H. (1990). A community study of anxiety in children and

adolescents. American Journal of psychiatry, 147, 313-318.

Kashy, D. A., & Kenny, D. A. (1990). Analysis of family research designs: A model of

interdependence. Communication Research, 17 (4), 462-482.

Kaufman, J., Martin, A., King, R. A., & Charney, D. (2001) Are child-, adolescent-, and

adult-onset depression one and the same disorder?. Biological Psychiatry, 49,

980–1001.

Kelley, H. H. (1979). Personal Relationships. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Kenny, D. A. (2007). Estimation of the SRM Using Specialized Software. Conference

of the National Science Foundation. Storrs CT, Washington DC.

Kenny, D. A. (2011). Measuring Model Fit. Ontleend op 2 februari 2012 aan

http://davidakenny.net/cm/fit.htm

Kenny, D. A., & La Voie, L. (1984). The Social Relations Model. Advances in

Experimental Social Psychology, 18, 141–182.

Kerr, M., & Stattin, H. (2003). Parenting of adolescents: Action or reaction? In A.

Booth, & A. Crouter (Eds.), Children’s influence on family dynamics: The

neglected side of family relationships (pp.121-151). Mahwah, NJ: Lawrence

Erlbaum

Page 90: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

90

Kessler, R. C., Avenevoli, S., & Merikangas, K. R. (2001). Mood disorders in children

and adolescents: An epidemiological perspective. Biological Psychiatry, 49,

1002-1014.

Kievit, Th., Tak, J. A., & Bosch, J. D. (2002). Handboek psychodiagnostiek voor de

hulpverlening aan kinderen. Utrecht: de Tijdstroom.

Kim, K. J., Conger, R. D., & Elder, G. H. (2001). Parent-adolescent reciprocity in

negative affect and its relation to early adult social development. Developmental

Psychology, 37 (6), 775-790.

Kovacs, M. (1985). The Children’s Depression Inventory (CDI). Psychopharmacology

Bulletin, 21(4), 995-998.

Kowalik, D. L., & Gottlib, I. H. (1987). Depression and marital interaction:

Concordance between intent and perception of communication. Journal of

Abnormal Psychology, 96, 127-134.

Lengua, L. J., & Kovacs, E. A.(2005). Bidirectional associations between temperament

and parenting and the prediction of adjustment problems in middle childhood.

Applied Developmental Psychology, 26, 21-38.

Lerner, J. V. (1993). The influence of child temperamental characteristics on parent

behaviors. In T. Luster, & L. Okagaki (Eds.), Parenting: An ecological

perspective (pp. 101–120). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Lewinsohn, P. M., Rohde, P., Seeley, J. R. (1998).Major depressive disorder in older

adolescents: prevalence, risk factors and clinical implications. Clinical

Psychology Review, 18 (7), 765–94.

Maillette de Buy Wenniger, W.F., van Loon, A.J.J.L., Benoist, R.H.I., & Moleman, N.

(1995). De Nederlandse vertaling van de McMaster Family Assessment Device.

Tijdschrift voor Psychiatric, 37, 746-749.

Manders, W. A., Cook, W. L.,Oud, J. H. L., Scholte, R. H. J., Janssens, J. M. A. M., &

DeBruyn, E. E. J. (2007). Level-validity of self-report whole-family measures.

Journal of Family Psychology, 21, 605 – 613.

Marmorstein, N. R., & Iacono, W. G. (2004). Major depression and conduct disorder in

youth: Associations with parental psychopathology and parent–child conflict.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 377−386.

Page 91: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

91

Martinez, I., & Garcia, J. F. (2007). Impact of Parenting styles on adolescents' self-

esteem and internalization of values in Spain. Spanish Journal of Psychology,

10(2), 338-348.

Marttunen, M., & Pelkonen, M. (1998) Phenomenology of adolescent depression.

Psychiatria Fennica, 29, 29–39.

McCarty, C. A., & McMahon, R. J. (2003). Mediators of the relationship between

maternal depressive symptoms and child internalizing and disruptive behavior

disorders. Journal of Family Psychology, 17, 545−556.

McLeod, B. D.,Wood, J. J.,Weisz, J. R. (2007). Examining the association between

parenting and childhood anxiety: a meta-analysis. Clinical Psychology Review,

27, 155–172.

Merikangas, K.R., & Avenevoli, S. (2002). Epidemiology of mood and anxiety

disorders in children and adolescents. In M. T. Tsuang, & M. Tohen (Eds.),

Textbook in epidemiology (2nd ed.) (pp. 657-704). New York: John Wiley and

Sons, Inc.

Moos, R.H. (1974). Family Environment Scale. Preliminary manual. Palo Alto:

Consulting Psychologists Press.

Patterson, G. R., & Fisher, P. A. (2002). Recent developments in our understanding of

parenting: bidirectional effects, causal models, and the search for parsimony. In

M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting (3rd

ed.) (pp.59-88). Mahwah NJ:

Lawrence Erlbaum.

Puig-Antich, J., & Chamber, W. (1978). The Schedule for Affective Disorders and

Schizophrenia for school –Age Children (Kiddie-SADS). New York: New York

State Psychiatric Institute.

Rao, U., Ryan, N. D., Birmaher, B., Dahl, R. E., Williamson, D. E., Kaufman, J., Rao,

R, & Nelson, B. (1995). Unipolar depression in adolescents: Clinical outcome in

adulthood. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry,

34 (5), 566-578.

Rapee, R. M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of

anxiety and depression. Clinical Psychology Review, 17, 47-67.

Page 92: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

92

Rapee, R. M., Schniering, C. A., & Hudson, J. I. (2009). Anxiety disorders during

childhood and adolescence: Origins and Treatment. Annual Review of Clinical

Psychology, 5, 311-341.

Reichart, C. G., Wals, M., & Hillegers, M. (2000). Vertaling K-sads. Utrecht: H.C.

Rümke Groep

Reitz, E., Dekovic, M., & Meijer, A. M. (2006). Relations between parenting and

externalizing and internalizing problem behavior in early adolescence: Child

behavior as moderator and predictor. Journal of Adolescence, 29, 419-436.

Reynolds, C. R. (1980). Concurrent validity of What I Think and Feel: The Revised

Children’s Manifest Anxiety Scale. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 48, 774–775

Rheingold, H. L. (1969). The social and socializing infant. In D.A. Goslin (Eds.),

Handbook of Socialization theory and research (pp. 779-784). Chicago: Rand

McNally.

Rindskopf, D., & Rose, T. (1988). Some theory and applications of confirmatory

second-order factor analysis. Multivariate Behavioral Research, 23, 51-67.

Rueter, M. A., & Conger R. D. (1998). Reciprocal influences between parenting and

adolescent problem-solving behavior. Developmental Psychology, 34 (6), 1470-

1482.

Rueter, M. A., Scaramella, L., Wallace, L. E., & Conger, R. D. (1999). First onset of

depressive or anxiety disorders predicted by the longitudinal course of

internalizing symptoms and parent–adolescent disagreements. Archives of

General Psychiatry, 56, 726−732.

Sakolsky, D., & Birmaher, B. (2008). Pediatric anxiety disorders: management in

primary care. Current Opinion in Pediatrics, 20(5), 538-543.

Sarigiani, P. A., Heath, P. A., & Camarena, P. M. (2003). The significance of parental

depressed mood for young adolescents' emotional and family experiences. Journal

of Early Adolescence, 23, 241−267.

Seligman, M.E.P. (1975). Helplessness: On Depression, Development, and Death. San

Francisco: W.H. Freeman.

Page 93: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

93

Smith, S. R., & Handler, L. (2007). The Clinical Assessment of Children And

Adolescents: A Practitioner’s Handbook. New Jersey: Lawrence Erlbaum

Associates, Inc.

Soenens, B., Beyers, W., Vansteenkiste, M., Sierens, E., Luyckx, K., & Goossens, L.

(2004). The ‘‘gross anatomy’’ of parenting styles in adolescence: Three or four

dimensions?. Paper presented at the 18th biennial meeting of the International

Society for the Study of Behavioural Development (ISSBD), Ghent, Belgium,

July.

Strauss, C. C., Frame, C. L., & Forehand, R. (1987). Psychosocial impairment

associated with anxiety in children. Journal Clinical Child Psychology, 16, 235-

239.

Tagliabue, S. (2007). The worthiness of tomato sauce. How family is still important for

Italian young adults: A Social Relations Model analysis. Journal of Marriage and

Family, 71 (4), 1052-1069.

Tanaka, J. S. (1987). "How big is big enough?": Sample size and goodness of fit in

structural equation models with latent variables. Child Development, 58, 134-146.

Thomas, A., & Chess, S. (1977). Temperament and development. New York: Brunner-

Mazel.

Timbremont, B., & Braet, C. (2002). Handleiding Children's Depression Inventory.

Lisse: Swets Test Publishers.

Valsiner, J., Branco, A. U., & Dantas, C. M. (1997). Co-construction of human

development: Heterogeneity within parental belief orientations. In J. E. Grusec, &

L. Kuczynski (Eds.), Parenting and children's internalization of values: A

handbook of contemporary theory (pp. 283-304). New York: Wiley.

Vazsonyi, A. T., & Belliston, L. M. (2006). The cultural and developmental

significance of parenting processes in adolescent anxiety and depression

symptoms. Journal of Youth and Adolescence, 35, 491−505.

Verhulst, F. C., & van der Ende, J. (2004). Handleiding voor de CBCL. Rotterdam:

Erasmus MC.

Verhulst, F. C., Van der Ende, J., & Koot, H. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-

18. Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Page 94: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

94

Verhulst, F.C., van der Ende, J., & Koot, H.M. (1997). Handleiding voor de Youth Self-

Report (YSR). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Weissman, M. M., Wolk, S., Goldstein, R. B., Moreau, D., Adams, P., Greenwald, S.,

Klier, C. M;, Ryan, N. D., Dahl, R. E., & Wickramaratne, P. (1999). Depressed

adolescents grown up. JAMA, 281, 1707–1713.

Weisz, J. R., Southam-Gerow, M. A., & McCarty, C. A. (2003). Control-related beliefs

and depressive symptoms in clinic-referred children and adolescents:

Developmental differences and model specificity. Journal of Abnormal

Psychology, 110, 97−109.

Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang,W. C., & Chu, B. C. (2003). Parenting

and childhood anxiety: Theory, empirical findings, and future directions. Journal

of Child Psychology and Psychiatry, 44, 134−151.

Woodward, L. J., & Fergusson, D. M. (2001). Life course outcomes of young people

with anxiety disorders in adolescence. Journal of the American Academy of Child

and Adolescent Psychiatry, 40, 1086−1093.

Zahn-Waxler, C., Klimes-Dougan, B., & Slattery, M. J. (2000). Internalizing problems

of childhood and adolescence: Prospects, pitfalls, and progress in understanding

the development of anxiety and depression. Development and Psychopathology,

12, 443-466.

Page 95: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

95

Bijlage

Bijlage 1: Notaties

Eff = effectance

M = moeder

V = vader

K1 = oudste kind

K2 = jongste kind

a = eerste helft van de oorspronkelijke schaal

b = tweede helft van de oorspronkelijke schaal

Benaming variabelen: De eerste persoon refereert steeds naar de persoon die de

beoordeling doet;, de tweede persoon de partner (i.e. de beoordeelde). Bijvoorbeeld

EffMK1 is de beoordeling van de moeder (i.e. actor) op de effectance schaal over het

oudste kind (i.e. partner).

Page 96: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

96

Bijlage 2: Specificatie van de factoren, opstellen vergelijkingen en

covarianties (met relatie-residueel effect)

(Noot: notatie zie bijlage 1)

1. De specificatie van de factoren is afhankelijk van de volgorde van de variabelen.

Wanneer de volgorde van de variabelen is:

EffMV

EffMK1

EffMK2

EffVM

EffVK1

EffVK2

EffK1M

EffK1V

EffK1K2

EffK2M

EffK2V

EffK2K1

Dan zullen de factoren zijn:

Factor 1 (F1) = familie effect

Factor 2 (F2) = actor effect moeder

Factor 3 (F3) = actor effect vader

Factor 4 (F4) = actor effect oudste kind

Factor 5 (F5) = actor effect jongste kind

Factor 6 (F6) = partner effect vader

Factor 7 (F7) = partner effect oudste kind

Factor 8 (F8) = partner effect jongste kind

Factor 9 (F9) = partner effect moeder

Bijgevolg zal de afhankelijke variabele EffMK1 laden op de factoren F1, F2 en F4. Dit

resulteert in het commando: EffMK1 = 1F1 + 1F2 + 1F4

2. Als het SRM relatie effecten niet gescheiden werd van de errorvariantie zal in het

commando ‘variances/covariances’ de SRM relatie-residuele effecten gerepresenteerd

worden als:

E1 = relatie moeder - vader + error

E2 = relatie moeder - oudste kind + error

E3 = relatie moeder - jongste kind + error

E4 = relatie vader - moeder + error

E5 = relatie vader - oudste kind + error

Page 97: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

97

E6 = relatie vader - jongste kind + error

E7 = relatie oudste kind - moeder + error

E8 = relatie oudste kind - vader + error

E9 = relatie oudste kind - jongste kind + error

E10 = relatie jongste kind - moeder + error

E11 = relatie jongste kind - vader + error

E12 = relatie jongste kind - oudste kind + error

Deze errors zal EQS automatisch aanvullen bij de variabelen, ze dienen dus niet via het

commando ‘Equations’ gespecificeerd te worden.

3. Om reciprociteiten na te gaan dient men een asterisk te plaatsen op kruising van de

corresponderende componenten. Wanneer men bijvoorbeeld de dyadische reciprociteit

tussen het SRM elatie effect van moeder-oudste kind en het SRM relatie effect van

oudste kind-moeder wenst na te gaan, dient er een asterisk geplaatst te worden op de

kruising van E2 en E7 in het commando ‘variances/covariances’.

Bijlage 3: Relatie effect gesepareerd van errorvariantie: praktische

toepassing variabelen en factoren

Page 98: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

98

(Opmerking: notatie zie bijlage 1)

1. De specificatie van de factoren is afhankelijk van de volgorde van de variabelen.

Wanneer de volgorde van de variabelen is:

EffMVa

EffMVb

EffMK1a

EffMK1b

EffMK2a

EffMK2b

EffVMa

EffVMb

EffVK1a

EffVK1b

EffEffVK2a

EffVK2b

EffK1Ma

EffK1Mb

EffK1Va

EffK1Vb

EffK1K2a

EffK1K2b

EffEffK2Ma

EffK2Mb

EffK2Va

EffK2Vb

EffK2K1a

EffK2K1b

Dan zullen de factoren zijn:

Factor 1 (F1) = familie effect

Factor 2 (F2) = actor effect moeder

Factor 3 (F3) = actor effect vader

Factor 4 (F4) = actor effect oudste kind

Factor 5 (F5) = actor effect jongste kind

Factor 6 (F6) = partner effect vader

Factor 7 (F7) = partner effect oudste kind

Factor 8 (F8) = partner effect jongste kind

Factor 9 (F9) = partner effect moeder

Factor 10 (F10) = relatie effect moeder-vader

Factor 11 (F11) = relatie effect moeder-oudste kind

Factor 12 (F12) = relatie effect moeder-jongste kind

Page 99: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

99

Factor 13 (F13) = relatie effect vader- moeder

Factor 14 (F14) = relatie effect vader- oudste kind

Factor 15 (F15) = relatie effect vader-jongste kind

Factor 16 (F16) = relatie effect oudste kind-moeder

Factor 17 (F17) = relatie effect oudste kind-vader

Factor 18 (F18) = relatie effect oudste kind-jongste kind

Factor 19 (F19) = relatie effect jongste kind-moeder

Factor 20 (F20) = relatie effect jongste kind-vader

Factor 21 (F21) = relatie effect jongste kind-oudste kind

2. In het commando ‘Equations’ dient men wederom de vergelijking te definiëren. Een

voorbeeld:

EffMK1 = F1 + F2 + F7 + F11

Bijlage 4: Controleren voor gedeelde meetfout door het gebruik van dezelfde

items.

Page 100: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

100

In dit voorbeeld wordt de oorspronkelijke schaal opgedeeld in twee subschalen. De

eerste subschaal bevat het gemiddelde van de eerste helft van de subschaal, de tweede

subschaal bevat het gemiddelde van de tweede helft van de items. Alle residuele

varianties met een even cijfer behoren tot de eerste subschaal, alle oneven residuele

varianties behoren tot de tweede subschaal. Deze hebben bijgevolg gedeelde meetfout.

Om dit tegen te gaan dienen alle even varianties met elkaar te correleren (idem de

oneven):

E1, E3=*;

E1, E5=*;

E1, E7=*;

E1, E9=*;

E1, E11=*;

E1, E13=*;

E1, E15=*;

E1, E17=*;

E1, E19=*;

E1, E21=*;

E1, E23=*;

E3, E5=*;

E3, E7=*;

E3, E9=*;

E3, E11=*;

E3, E13=*;

E3, E15=*;

E3, E17=*;

E3, E19=*;

E3, E21=*;

E3, E23=*;

E5, E7=*;

E5, E9=*;

E5, E11=*;

E5, E13=*;

E5, E15=*;

E5, E17=*;

E5, E19=*;

E5, E21=*;

E5, E23=*;

E7, E9=*;

E7, E11=*;

E7, E13=*;

E7, E15=*;

E7, E17=*;

E7, E19=*;

E7, E21=*;

E7, E23=*;

E9, E11=*;

E9, E13=*;

E9, E15=*;

E9, E17=*;

E9, E19=*;

E9, E21=*;

E9, E23=*;

E11, E13=*;

E11, E15=*;

E11, E17=*;

E11, E19=*;

E11, E21=*;

E11, E23=*;

E13, E15=*;

E13, E17=*;

E13, E19=*;

E13, E21=*;

E13, E23=*;

E15, E17=*;

E15, E19=*;

E15, E21=*;

E15, E23=*;

E17, E19=*;

E17, E21=*;

E17, E23=*;

E19, E21=*;

E19, E23=*;

E21, E23=*;

E2, E4=*;

E2, E6=*;

E2, E8=*;

E2, E10=*;

E2, E12=*;

E2, E14=*;

E2, E16=*;

E2, E18=*;

E2, E20=*;

E2, E22=*;

E2, E24=*;

E4, E6=*;

E4, E8=*;

E4, E10=*;

E4, E12=*;

E4, E14=*;

E4, E16=*;

E4, E18=*;

E4, E20=*;

E4, E22=*;

E4, E24=*;

E6, E8=*;

E6, E10=*;

E6, E12=*;

E6, E14=*;

E6, E16=*;

E6, E18=*;

E6, E20=*;

E6, E22=*;

E6, E24=*;

E8, E10=*;

E8, E12=*;

E8, E14=*;

E8, E16=*;

E8, E18=*;

E8, E20=*;

E8, E22=*;

E8, E24=*;

E10, E12=*;

E10, E14=*;

E10, E16=*;

E10, E18=*;

E10, E20=*;

E10, E22=*;

E10, E24=*;

E12, E14=*;

E12, E16=*;

E12, E18=*;

E12, E20=*;

E12, E22=*;

E12, E24=*;

E14, E16=*;

E14, E18=*;

E14, E20=*;

E14, E22=*;

E14, E24=*;

E16, E18=*;

E16, E20=*;

E16, E22=*;

E16, E24=*;

E18, E20=*;

E18, E22=*;

E18, E24=*;

E20, E22=*;

E20, E24=*;

E22, E24=*;

Page 101: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

101

Bijlage 5: Toepassing van de SRM formules (Cook, & Kenny, 2004) op

huidige studie

(Opmerking: notatie zie bijlage 1)

1. Berekening SRM effecten

COMPUTE family_mean=(((effMV + effMK1 + effMK2)/3)

+((effVM+effVK1+effVK2)/3)

+((effK1M+effK1V+effK1K2)/3)+((effK2M+effK2V+effK2K1)/3))/4.

COMPUTE ActorM=(((effMV + effMK1 + effMK2)/3) *((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effVM+effK1M+effK2M)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-2)).

COMPUTE ActorV=(((effVM + effVK1 + effVK2)/3) *((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effMV+effK1V+effK2V)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-2)).

COMPUTE ActorK1=(((effK1M + effK1V + effK1K2)/3) *((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effMK1+effVK1+effK2K1)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-

2)).

COMPUTE ActorK2=(((effK2M + effK2V + effK2K1)/3) *((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effMK2+effVK2+effK1K2)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-

2)).

COMPUTE PartnerM=(((effVM+effK1M+effK2M)/3)*((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effMV + effMK1 + effMK2)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-

2)).

COMPUTE PartnerV=(((effMV+effK1V+effK2V)/3)*((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effVM + effVK1 + effVK2)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-1)/(57-

2)).

COMPUTE PartnerK1=(((effMK1+effVK1+effK2K1)/3)*((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effK1M + effK1V + effK1K2)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-

1)/(57-2)).

COMPUTE PartnerK2=(((effMK2+effVK2+effK1K2)/3)*((57-1)*(57-1))/(57*(57-

2)))+(((effK2M + effK2V + effK2K1)/3)*(57-1)/(57*(57-2)))-(family_mean*(57-

1)/(57-2)).

COMPUTE RelatieMV=effMV-ActorM-PartnerV-family_mean.

COMPUTE RelatieMK1=effMK1-ActorM-PartnerK1-family_mean.

COMPUTE RelatieMK2=effMK2-ActorM-PartnerK2-family_mean.

COMPUTE RelatieVM=effVM-ActorV-PartnerM-family_mean.

COMPUTE RelatieVK1=effVK1-ActorV-PartnerK1-family_mean.

COMPUTE RelatieVK2=effVK2-ActorV-PartnerK2-family_mean.

COMPUTE RelatieK1M=effK1M-ActorK1-PartnerM-family_mean.

COMPUTE RelatieK1V=effK1V-ActorK1-PartnerV-family_mean.

COMPUTE RelatieK1K2=effK1K2-ActorK1-PartnerK2-family_mean.

COMPUTE RelatieK2M=effK2M-ActorK2-PartnerM-family_mean.

COMPUTE RelatieK2V=effK2V-ActorK2-PartnerV-family_mean.

COMPUTE RelatieK2K1=effK2K1-ActorK2-PartnerK1-family_mean.

Page 102: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ......Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste Examenperiode Het Social Relations Model

102

2. Berekening SRM’ effecten (i.e. aangepaste SRM effecten)

COMPUTE SRMa_FamMean=family_mean - 3.6169.

COMPUTE SRMa_ActorM=ActorM + 0.0343.

COMPUTE SRMa_ActorV=ActorV - 0.0306.

COMPUTE SRMa_ActorK1=ActorK1 - 0.0283.

COMPUTE SRMa_ActorK2=ActorK2 + 0.0246.

COMPUTE SRMa_PartnerM=PartnerM + 0.0251.

COMPUTE SRMa_PartnerV=PartnerV + 0.2338.

COMPUTE SRMa_PartnerK1=PartnerK1 + 0.0008.

COMPUTE SRMa_PartnerK2=PartnerK2 - 0.2597.

COMPUTE SRMa_RelatieMV=RelatieMV + 0.001.

COMPUTE SRMa_RelatieMK1=RelatieMK1 - 0.0486.

COMPUTE SRMa_RelatieMK2=RelatieMK2 + 0.0723.

COMPUTE SRMa_RelatieVM=RelatieVM + 0.1817.

COMPUTE SRMa_RelatieVK1=RelatieVK1 - 0.0595.

COMPUTE SRMa_RelatieVK2=RelatieVK2+ 0.0993.

COMPUTE SRMa_RelatieK1M=RelatieK1M + 0.0323.

COMPUTE SRMa_RelatieK1V=RelatieK1V + 0.1168.

COMPUTE SRMa_RelatieK1K2=RelatieK1K2 - 0.1486.

COMPUTE SRMa_RelatieK2M=RelatieK2M - 0.1815.

COMPUTE SRMa_RelatieK2V=RelatieK2V - 0.1459.

COMPUTE SRMa_RelatieK2K1=RelatieK2K1 + 0.0813.