Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

45
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen 2015 - 2016 De betrouwbaarheid van de Nasality Severity Index 2.0 bij normaal ontwikkelende kinderen op korte en op lange termijn. Carole Vancrayelynghe Promotor: Prof. Dr. K. Van Lierde Copromotor: Drs. Kim Bettens Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Logopedische en Audiologische wetenschappen

Transcript of Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Page 1: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

2015 - 2016

De betrouwbaarheid van de Nasality Severity Index 2.0 bij normaal ontwikkelende

kinderen op korte en op lange termijn.

Carole Vancrayelynghe

Promotor: Prof. Dr. K. Van Lierde

Copromotor: Drs. Kim Bettens

Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de

Logopedische en Audiologische wetenschappen

Page 2: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Page 3: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

DANKWOORD

Om deze masterproef te kunnen schrijven heb ik hulp en steun gekregen van

verschillende personen die ik wil bedanken.

Eerst en vooral zou ik heel graag Prof. Dr. Van Lierde en Drs. Bettens willen bedanken

voor de goede begeleiding en feedback. Ook voor de praktische als de inhoudelijke

ondersteuning kon ik bij hen terecht. Hun motivatie en enthousiasme was een

drijfkracht om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Daarom wil ik hen

bedanken voor de leuke en vooral fijne samenwerking.

Ook de proefpersonen en de ouders worden bedankt voor de deelname en de steun.

De personen die zochten naar proefpersonen worden bedankt. Zonder hen zou deze

masterproef niet tot stand zijn gekomen.

Daarnaast wil ik alle mensen, die mijn masterproef hebben nagelezen en opmerkingen

hebben aangebracht, bedanken.

Als laatste zou ik heel graag mijn ouders, zus, vrienden en kennissen bedanken voor

de steun en het geduld.

Page 4: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Page 5: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Inhoudsopgave ABSTRACT (Nederlands)..........................................................................................-1-

ABSTRACT (English).................................................................................................-2-

INLEIDING....................................................................................................................-3-

METHODOLOGIE......................................................................................................-14-Proefpersonen...................................................................................................................-14-Procedure...........................................................................................................................-14-

A. Perceptueel onderzoek.............................................................................................-14-B. Instrumenteel onderzoek..........................................................................................-15-

Meetschema.......................................................................................................................-16-Statistische analyse..........................................................................................................-17-

RESULTATEN...........................................................................................................-19-

DISCUSSIE................................................................................................................-23-

CONCLUSIE..............................................................................................................-28-

REFERENTIES..........................................................................................................-29-

APPENDIX.................................................................................................................-37-Bijlage 1: Orale, oronasale en nasale tekst (Van de Weijer en Slis, 1991)...............-37-Bijlage 2: Perceptuele beoordeling van de spraakstalen volgens CAPS-A.............-38-Bijlage 3: Vragenlijst die door de ouders wordt ingevuld...........................................-39-

Page 6: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 1 -

ABSTRACT (Nederlands)

Inleiding: Binnen de diagnostiek van de resonantiestoornissen is een perceptuele

beoordeling de “gouden” standaard. De nood aan een objectief meetinstrument is

groot aangezien een perceptuele beoordeling subjectief is. De Nasality Severity Index

2.0 is een multiparametrische index die bestaat uit een gewogen lineaire combinatie

van 3 parameters (nasaliteit van de vocaal /u/ en de orale tekst, en de voice low tone

to high tone ratio (VLHR) van de vocaal /i/). Het hoofddoel van de NSI 2.0 is om

hypernasaliteit snel, efficiënt en op een niet-invasieve manier te diagnosticeren en om

progressie of achteruitgang na interventie op te sporen in een klinische setting.

Vooraleer de NSI 2.0 geïmplementeerd kan worden in een klinische setting, moet de

korte- en langetermijnbetrouwbaarheid van de NSI 2.0 worden onderzocht.

Methode: Bij 49 normaal ontwikkelende kinderen (gemiddelde leeftijd 7.6 jaar, SD 1.9,

4-12 jaar) werd de NSI 2.0 berekend. In een eerste sessie vond een directe hertesting

plaats en tijdens een tweede sessie werd de NSI 2.0 voor een derde keer bepaald met

een interval van ongeveer 47 dagen. Zesenveertig normaal ontwikkelende kinderen

(gemiddelde leeftijd 7.71 jaar, SD 1.98) werden op korte termijn getest en 22 normaal

ontwikkelende kinderen (gemiddelde leeftijd 7.6 jaar, SD 1.87) werden op lange termijn

getest.

Resultaten: De variabiliteit op lange termijn is groter dan de variabiliteit op korte termijn.

Er werd zowel op korte als op lange termijn geen statistisch significant verschil op vlak

van betrouwbaarheid gedetecteerd wat wijst op de afwezigheid van een systematische

fout. Een verschil van 4.58 op de NSI 2.0 tussen twee opeenvolgende metingen wordt

gezien als een reëel verschil. Op korte termijn vertoont de NSI 2.0 een excellente

overeenkomst in tegenstelling tot de langetermijnconditie waar een zwakke

overeenkomst wordt vastgesteld.

Conclusie: De NSI 2.0 blijkt een betrouwbaar instrument te zijn, toch moeten de

resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Verder onderzoek is

noodzakelijk waarbij de omstandigheden tijdens de metingen beter op elkaar

afgestemd moeten worden om verdere conclusies te kunnen trekken. Verder

onderzoek bij hypernasale sprekers zal ook meer duidelijkheid geven over de

betrouwbaarheid bij deze populatie.

Page 7: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 2 -

ABSTRACT (English)

Objective: Within the diagnostics of resonance disturbance a perceptual assessment

remains the “gold” standard. There’s a great need of an objective measurement

because a perceptual assessment is subjective. The Nasality Severity Index 2.0 (NSI

2.0) forms a multiparametric approach that exists of a weighted linear combination of

three variables (nasalance of the vowel /u/ and an oral text, and the voice low tone to

high tone ratio (VLHR) of the vowel /i/). The purpose of the NSI 2.0 is diagnosing

hypernasality in a quick, non-invasive and efficient way and evaluating progression or

deterioration after an intervention. Before the NSI 2.0 can be implemented in a clinical

setting, the short- and long-term test-retest reliability of this index was explored.

Methods: On 49 normal-developed children (mean age 7.6 year, SD 1.9, 4-12 year)

the NSI 2.0 was obtained. In the first session the NSI 2.0 was obtained twice and during

the second session the NSI 2.0 was obtained for the third time with an interval of 47

days. Forty-six normal-developed children (mean age 7.71 year, SD 1.98) were tested

in the short-term condition and twenty-two normal-developed children (mean age 7.6

year, SD 1.87) were tested in the long-term condition.

Results: The long-term variability of the NSI 2.0 is higher compared to the short-term

variability. No statistically significant difference between short- and long-term

conditions were withheld for the reliability of the NSI 2.0. This suggests no systematic

error. A difference of 4.58 of the NSI 2.0 between two consecutive measurements can

be interpreted as a genuine change. The NSI 2.0 showed an excellent agreement in

the short-term condition in contrast with the poor agreement in the long-term condition.

Conclusions: The NSI 2.0 proves to be a reliable index nevertheless the results of the

NSI 2.0 have to be interpreted carefully. Further research is necessary where the

conditions during the measurements should be better coordinated in order to make

further conclusions. Further research on the reliability of the NSI 2.0 in patients with

hypernasality should give more clearness about the reliability of this population.

Page 8: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 3 -

INLEIDING

Onderzoek naar de diagnostiek van resonantiestoornissen is van aanhoudend belang

voor patiënten met problemen ter hoogte van het velofaryngeaal mechanisme, zoals

bij patiënten met geïsoleerde of syndromaal bepaalde palatoschisis, neurogene

spraakstoornissen en gehoorstoornissen (Maryn, De Bodt, Willockx, & Van Lierde,

1999). De functie van het velofaryngeaal mechanisme is om de orale en nasale caviteit

van elkaar af te sluiten tijdens het slikken en het spreken (Kummer, 2011). Algemeen

spreekt men van velofaryngeale stoornissen als overkoepelende term bij problemen

met het velofaryngeaal mechanisme (Maryn, De Bodt, Willockx, & Van Lierde, 1999).

Resonantiestoornissen kunnen het gevolg zijn van velofaryngeale stoornissen

bijvoorbeeld hypernasaliteit als gevolg van onvolledige velofaryngeale sluiting waarbij

er een excessieve nasaliteit aanwezig is tijdens de productie van orale klanken (Maryn,

De Bodt, Willockx, & Van Lierde, 1999, appendix: glossarium). Trost-Cardamone

(1990) publiceerde een classificatie op basis van de etiologie. Naargelang de aard van

de oorzaak kan een verdere opsplitsing worden gemaakt: velofaryngeale insufficiëntie,

velofaryngeale incompetentie en velofaryngeale dysfunctie. Velofaryngeale

insufficiëntie bij excessieve tonsillen en adenoïden, verwijst naar een structurele of

organische etiologie, velofaryngeale incompetentie, zoals bij dysartrie en apraxie,

verwijst naar een neurogene etiologie, velofaryngeale dysfunctie zoals bij doofheid en

gehoorstoornissen en foutieve gewoontevorming van het velofaryngeaal mechanisme

verwijst naar een functiestoornis zonder neurogene of stucturele etiologie (Trost-

Cardamone, 1990). Aronson (1990) voegde aan deze classificatie nog een extra

onderverdeling toe. De psychogene velofaryngeale stoornis die naar een

psychologische etiologie verwijst zoals bij onvolwassen persoonlijkheid of

motivationele armoede (Maryn, De Bodt, Willockx, & Van Lierde, 1999). Naast de

etiologische classificatie kan ook een symptomatische classificatie worden gehanteerd

(Maryn, De Bodt, Willockx, & Van Lierde, 1999). Problemen met de velofaryngeale

afsluiting kunnen leiden tot hypernasaliteit (Prater & Swift, 1984; Aronson, 1990;

Kummer & Lee, 1996), nasale emissie (Prater & Swift, 1984; Aronson, 1990; Kummer

& Lee, 1996), nasale turbulentie (Harding & Grunwell, 1996), assimilatienasaliteit

(Prater & Swift, 1984; Andrews, 1995) en obligatoire en compensatoire stoornissen

(Peterson-Falzone, 1988b; Bradley, 1989; Aronson, 1990; Trost-Cardamone, 1990;

Witzel, 1995). Bij obligatoire stoornissen kunnen distorsies van klanken of een

Page 9: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 4 -

afwijkende resonantie optreden als gevolg van een abnormale structuur. De

articulatieplaats is correct maar de klank wordt niet correct geproduceerd (Kummer,

2011). Bij de compensatoire stoornissen treedt een wijziging van de articulatieplaats

op als compensatie om het explosief of fricatief karakter van de orale consonanten te

benaderen (Kuehn & Moller, 2000) bijvoorbeeld faryngeaal of laryngeaal

geproduceerde plosieven, fricatieven en glottale stopconsonanten (Kummer, 2008).

Er bestaan verschillende onderzoeksmethodes (Van Lierde, De Bodt, Van Borsel, &

Van Cauwenberge, 1999) om nasaliteit en resonantiestoornissen te evalueren.

Vroeger steunde men enkel op de perceptuele evaluatie. Dit gebeurde via spontane

spraak, automatische reeksen (tellen, dagen van de week opsommen, …) (Beer,

Hellerhoff, Zimmermann, Mady, Sader, & Rummeny, 2004), de Gutzmann /a/ /i/ proef

(Gutzmann, 1913) (geciteerd in Luyten, D’haeseleer, Hodges, Galiwango, Budolfsen,

Vermeersch, & Van Lierde, 2012) en de nasaliteitstesten van Bzoch (Bzoch, 1989)

(geciteerd in Luyten, D’haeseleer, Hodges, Galiwango, Budolfsen, Vermeersch, & Van

Lierde, 2012). Aangezien een perceptuele evaluatie subjectief is en beïnvloed kan

worden door de stemkwaliteit (Kataoka, Warren, Zajac, Mayo, & Lutz, 2001) en

articulatiefouten van de patiënt (Bzoch, 1997) of door de ervaring van de onderzoeker

(Lewis, Watterson, & Houghton, 2003), wordt deze evaluatie ondersteund met

instrumentele onderzoeksmethodes. Deze instrumentele onderzoeksmethodes

bepalen de aanwezigheid en hoeveelheid van verstoring van de resonantie (Bettens,

Wuyts, & Van Lierde, 2014). Binnen de instrumentele onderzoeksmethodes zijn er

twee soorten methodes, de directe en indirecte methodes. Bij de directe methodes

(nasendoscopie) wordt het velofaryngeaal mechanisme rechtstreeks gevisualiseerd

en bij de indirecte methodes wordt informatie gegeven waaruit de activiteit van het

velofaryngeaal mechanisme kan worden afgeleid (Bettens, Wuyts, & Van Lierde,

2014). De groep van indirecte onderzoeksmethoden kan verder worden ingedeeld in

aërodynamische (de spiegelproef van Glätzel) en akoestische onderzoeksmethodes

(Vogel, Ibrahim, Reilly, & Kilpatrick, 2009; Bettens, Wuyts, & Van Lierde, 2014).

Spectrale analyse en nasometrie zijn voorbeelden van akoestische

onderzoeksmethodes. Akoestische onderzoeksmethodes zijn gebaseerd op een

verhouding tussen nasale en orale akoestische energie waarmee de nasaliteit wordt

bepaald (Bettens, Wuyts, & Van Lierde, 2014).

Page 10: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 5 -

“Nasaliteit kan men omschrijven als de mate waarin resonantie van de nasale caviteit

bijdraagt aan de fonatie door een koppeling tussen de neus-, mond- en keelholte”

(Baken, 1997) (geciteerd in Van Lierde, De Bodt, Van Borsel, & Van Cauwenberge,

1999). Nasaliteit kan worden beïnvloed door taal en dialect (Counihan, 1972)

(geciteerd in Van Lierde, De Bodt, Van Borsel, & Van Cauwenberge, 1999),

communicatiesnelheid (Bzoch, 1968) (geciteerd in Van Lierde, De Bodt, Van Borsel,

& Van Cauwenberge, 1999), vocale intensiteit (Lintz en Sherman, 1961) (geciteerd in

Van Lierde, De Bodt, Van Borsel, & Van Cauwenberge, 1999) en graad van

articulatorische verticaliteit (Warren, 1967) (geciteerd in Van Lierde, De Bodt, Van

Borsel, & Van Cauwenberge, 1999). De Nasometer (Fletcher, Adams, & Mc Cutcheon,

1989) meet akoestische signalen, dus de mate van nasale resonantie. Dit is een

effectief diagnostisch instrument om abnormaliteiten in nasale resonantie op te sporen

(Dalston, Neiman, & Gonzaleslanda, 1993). De hoeveelheid resonantie langs mond

en neus wordt gemeten aan de hand van 2 microfoons die door middel van een plaat

worden gescheiden van elkaar. De scheidingsplaat wordt tussen de neus en bovenlip

geplaatst. Nadat de nasale en orale signalen worden gefilterd door een

banddoorlaatbaarheidfilter met een centrumfrequentie van 500 Hz en een bandbreedte

van 300 Hz, wordt de nasaliteitsscore bepaald aan de hand van volgende formule:

nasaal signaal/(nasaal+oraal signaal)*100. Het is makkelijk in gebruik vanwege de

snelheid (Mishima, Sugii, Yamada, Imura, & Sugahara, 2008; Hirschberg, Bók,

Juhász, Trenovszki, Votisky, & Hirschberg, 2006), het niet-invasief zijn (Mishima et al.,

2008; Hirschberg et al., 2006), de objectiviteit (Mishima et al., 2008; Hirschberg et al.,

2006), de betrouwbaarheid (Watterson & Lewis, 2006) en de resultaten zijn

gemakkelijk te interpreteren (Bettens, Wuyts, & Van Lierde, 2014). In de literatuur zijn

normen beschikbaar voor Engels, Frans, Duits, Fins, Grieks, Hongaars, Nederlands,

Spaans, Turks, Zweeds, Koreaans, Japans en Vlaams (zie D’haeseleer, Bettens, De

Mets, De Moor, & Van Lierde, 2015 voor een overzicht). Tegenstrijdige resultaten

worden gevonden over de invloed van leeftijd, geslacht en dialect op de

nasaliteitsscores. Van Lierde, Wuyts, De Bodt, & Van Cauwenberge (2003)

concludeerden dat jonge volwassenen hogere nasaliteitsscores vertoonden in

vergelijking met kinderen, vooral wanneer de stimulus nasale consonanten bevat.

Tussen jonge en oude volwassenen werd geen verschil vastgesteld. In hetzelfde

onderzoek werd gevonden dat vrouwen significant hoger scoorden dan mannen.

D’haeseleer et al. (2015) onderzocht of dialect een invloed heeft op nasaliteitsscores.

Page 11: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 6 -

Tussen de 5 dialecten van Vlaanderen werden geen significante verschillen

gedetecteerd (West-Vlaams, Oost-Vlaams, Vlaams-Brabants, Antwerps, Limburgs).

Tussen volwassen mannen en vrouwen werden geen significante verschillen

gedetecteerd (D’Haeseleer et al., 2015). Sommige auteurs concludeerden dat

gelijkaardige akoestische analyses van nasale en orale signalen verschillende

nasaliteitsscores bekomen wanneer verschillende instrumenten worden gebruikt zoals

de Nasometer, NasalView en OroNasal System (Awan, Omlor, & Watts, 2011;

Bressmann, 2005; Bressmann, Klaiman, & Fischbach, 2006; Lewis & Watterson,

2003). Ook wanneer verschillende modellen van hetzelfde instrument worden

gehanteerd om nasaliteitsscores te berekenen, kunnen deze scores significant

verschillen (Awan et al., 2011; Awan & Virani, 2013; de Boer & Bressmann, 2014;

Watterson & Lewis, 2006). Zajac, Lutz, & Mayo (1996) ondervonden dat de resultaten

significant verschillen wanneer verschillende apparaten van hetzelfde model worden

gehanteerd als gevolg van de karakteristieken van de nasale en orale microfoon. Van

Lierde, De Bodt, & Van Cauwenberge (2001) testten de betrouwbaarheid van de

Nasometer voor de Vlaamse taal. De proefpersonen waren zowel gezonde

volwassenen en kinderen als kinderen met een velofaryngeale insufficiëntie en

volwassenen met een matige tot ernstige gehoorstoornis. Elke proefpersoon werd

gevraagd om drie klanken te produceren en drie nasometrische teksten te lezen. Elke

klank en elke tekst werd driemaal geproduceerd. Tussen de drie opeenvolgende

metingen van klanken en teksten werden geen significante verschillen maar

significante correlaties gevonden. Het verschil tussen twee opeenvolgende

klankproducties en leesbeurten was niet groter dan vier nasaliteitsscores. In deze

studie werd voor de nasale tekst geen grotere spreiding van de nasaliteitsscores

gevonden.

Een onderzoek waarbij de betrouwbaarheid van de nasaliteit tussen volwassenen en

kinderen wordt bekeken, werd nog maar recent opgericht door Bettens, Wuyts,

D’haeseleer, Luyten, Meerschman, Van Crayelynghe, & Van Lierde (2016). Deze

studie wordt verder uitgebreid besproken.

Page 12: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 7 -

Samenvattende tabel van de literatuur van het effect van persoonlijke variatie en headset verplaatsing op nasaliteitsscores

Auteur(s) en jaartal

Taal Stimuli Onderzoek Proefpersonen

Materiaal Resultaten

Seaver et al., 1991

Engels Orale, oronasale en nasale tekst

Effect van persoonlijke variatie op nasaliteitsscores

Veertig volwassenen met normale spraak

Nasometer 6200

Zoo passage: 97% van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores. Rainbow passage: 91% van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores. Nasale tekst: 94% van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores.

Litzaw & Dalston, 1992

Engels Orale, oronasale en nasale tekst

Effect van persoonlijke variatie op nasaliteitsscores

Tien volwassenen met normale spraak

Nasometer 6200

Honderd procent van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores.

Kavanagh et al., 1994

Engels Orale, oronasale en nasale tekst

Effect van headset verplaatsing op nasaliteitsscores

Tweeënvijftig volwassenen met normale spraak

Nasometer 6200

In dit onderzoek werd geen cumulatieve frequentie distributie opgesteld. Tussen de nasaliteitsscores bij de orale en oronasale tekst werd geen significant verschil gedetecteerd. Bij de nasale tekst werd wel een significant verschil vastgesteld.

van Doorn & Purcell, 1998

Engels Orale, oronasale en nasale tekst

Effect van persoonlijke variatie en headset verplaatsing op nasaliteitsscores

Vier kinderen met normale spraak

Nasometer 6200

Effect van persoonlijke variatie: • Zoo passage: 92% van de metingen verschilden in 3

eenheden in nasaliteitsscores. • Rainbow passage: 72% van de metingen verschilden in 3

eenheden in nasaliteitsscores. Effect van headset verplaatsing:

• Zoo passage: 80% van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores.

• Nasale tekst: 71% van de metingen verschilden in 3 eenheden in nasaliteitsscores.

Verplaatsing van de headset heeft als gevolg dat de test-hertestingvariabiliteit toeneemt. De nasaliteitsscores van kinderen zijn meer variabel dan die van volwassenen.

Page 13: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 8 -

Watterson et al., 2005

Engels Orale en oronasale tekst

Effect van persoonlijke variatie en headset verplaatsing op nasaliteitsscores

Zestig volwassenen (M:9 en V:51; gemiddelde leeftijd: 29 jaar) met normale spraak

Nasometer 6200 en 6400

Wanneer persoonlijke variatie en headset verplaatsing worden gecombineerd neemt de test-hertestingvariabiliteit toe tot 5 eenheden in nasaliteitsscores.

Watterson et al., 2006

Engels Orale en oronasale tekst

Effect van headset verplaatsing op nasaliteitsscores

Vijvendertig proefpersonen (gemiddelde leeftijd: 10.8 jaar; range: 3.3-26 jaar) met hypernasale spraak

Nasometer 6200

Voor beide stimuli werd geen significant verschil gevonden wanneer headset werd verplaatst of niet. Voor deze populatie wordt een variabiliteit van 10 eenheden in nasaliteitsscores als normaal beschouwd. Persoonlijke variatie:

• Turtle passage: 88% van de metingen verschilden in 5 eenheden in nasaliteitsscores.

• Mouse passage: 88% van de metingen verschilden in 5 eenheden in nasaliteitsscores.

Effect van headset verplaatsing: • Turtle passage: 94% van de metingen verschilden in 10

eenheden in nasaliteitsscores. • Mouse passage: 93% van de metingen verschilden in 9

eenheden in nasaliteitsscores.

Lewis et al., 2008

Engels Orale en oronasale tekst

Korte- en langetermijn variabiliteit

Zesentwintig volwassenen (gemiddelde leeftijd: 33 jaar; SD: 15) zonder resonantiestoornissen

Nasometer II 6400

Kortetermijnvariabiliteit: De variabiliteit was minder dan 5 eenheden in nasaliteitsscores voor meer dan 90% van de metingen.

Langetermijnvariabiliteit: De variabiliteit was binnen een range van 6-8 eenheden in nasaliteitsscores voor 90% van de gevallen.

De langetermijnvariabiliteit was groter maar nam niet toe met het tijdsinterval tussen de metingen.

de Boer & Bressmann, 2014

Engels Orale (eerste 2 zinnen), oronasale (tweede zin) en nasale

Vergelijking van Nasometer 6200 en 6450

Vijventwintig volwassen vrouwen (gemiddelde leeftijd: 24.16 jaar; SD: 2.37) zonder

Nasometer 6200 en 6450

Bij de orale zinnen werd een variabiliteit vastgesteld van 6 eenheden in nasaliteitsscores voor 91% van de metingen. Bij de oronasale zinnen werd een variabiliteit van 7 eenheden in nasaliteitsscores vastgesteld voor 93% van de metingen. Bij de nasale zinnen werd een variabiliteit van 8 eenheden in nasaliteitsscores vastgesteld voor 92% van de metingen.

Page 14: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 9 -

(eerste zin) tekst

resonantiestoornissen

De auteurs stelden ook vast dat de variabiliteit toeneemt met de proportie van nasale klanken. De deelnemers die een hogere nasaliteitsscore hadden voor orale stimuli hebben algemeen ook een grotere variabiliteit.

Page 15: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 10 -

Figuur 1: Nasometer II model 6450

https://pentaxmedical.com/pentax/en/94/1/Nasometer-II-Model-6450/

(geraadpleegd op 10 april 2016).

Voor de spectrale analyse van de nasale spraak kan men gebruik maken van de voice

low tone to high tone ratio (VLHR) (Lee, Yang, & Kuo, 2003). Deze techniek toont via

spectrale analyse de akoestische aspecten van de nasale resonantie. Feng & Castelli

(1996) ontdekten dat bij hypernasale spraak een extra nasale formant, de pool,

aanwezig is in de nabijheid van de eerste formant en dat een gebied van

antiresonantie, de zero, aanwezig is ter hoogte van de tweede formant of tussen de

tweede en derde formant. Lee et al. (2003) ontwikkelden een index die is gebaseerd

op spectrale analyse van de spraak en die wordt uitgedrukt in dB. Hierdoor ontstaat er

een energieverhouding tussen de pool en de zero en wordt de hoeveelheid koppeling

van de nasale tractus berekend (Lee, Wang, & Fu, 2009; Tsai, Wang, & Lee, 2012).

Voordat het spectrum wordt onderverdeeld in een lage frequentieband en een hoge

frequentieband, ondergaat het spectrum een Fast Fourier Transformatie (FFT). De

cutoff frequentie (4.47*F0) splitst het spectrum in 2 delen: een gebied met energie uit

de lage frequenties (LFP) en een gebied met energie uit de hoge frequenties (HFP).

Deze cutoff frequentie, op basis van de fundamentele frequentie (F0), wordt berekend

aan de hand van de software Praat. De hoeveelheid energie van de lage

frequentieband is de summatie van de hoeveelheid energie van elke frequentie

gaande van 65 Hz tot de cutoff frequentie. De hoeveelheid energie van de hoge

frequentieband is de summatie van de energie van elke frequentie gaande van de

cutoff frequentie tot 8000 Hz. De VLHR wordt gedefinieerd als de energieverhouding

tussen de lage frequentieband en de hoge frequentieband uitgedrukt in dB. Bij

Page 16: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 11 -

hypernasale spraak verschijnen de pool- en zerogebieden die te wijten zijn aan de

koppeling van de nasale tractus. Als gevolg hiervan neemt de energie in de lage

frequentieband toe en neemt de energie in de hoge frequentieband af waardoor de

VLHR-waarden hoger zijn voor hypernasale spraak (Lee et al., 2003). De VLHR is

onafhankelijk van de geluidsintensiteit, omdat wordt gebruik gemaakt van een relatieve

index waardoor dus ook achtergrondlawaai wordt weggefilterd, en vertoont hogere

waarden bij nasale passages (Tsai, Wang, Lee, 2012). De voordelen van spectrale

analyses worden beschreven als niet-invasief, objectief en makkelijk in gebruik (Baken

& Orlikoff, 2000; Lee et al., 2009; Vijayalakshmi, Reddy, & O’Shaughnessy, 2007). De

VLHR kan mogelijks beïnvloed worden door de kwaliteit van het materiaal en de

variatie tussen de verschillende deelnemers (Kataoka, Michi, Okabe, Miura, &

Yoshida, 1996; Vijayalakshmi et al., 2007).

Van Lierde, Wuyts, Bonte en Van Cauwenberghe (2007) ontwikkelden een eerste

versie van de Nasality Severity Index (NSI). Deze index bestaat uit een combinatie van

5 parameters en biedt een oplossing voor de beperkingen van enkelvoudige

meetinstrumenten. De oorspronkelijke NSI is een combinatie van objectieve,

akoestische en aërodynamische parameters maar wordt beïnvloed door persoonlijke-

en omgevingsfactoren, als gevolg van de inclusie van de maximale duratietijd (MDT)

van de consonant /s/ en de spiegelproef van Glätzel. Hierdoor werd een adaptatie van

de NSI voorgesteld door Bettens, Van Lierde, Corthals, Luyten, & Wuyts (2016),

namelijk de NSI 2.0. De NSI 2.0 is een gewogen lineaire combinatie van 3 parameters:

nasaliteitsscore van de vocaal /u/ en een orale tekst bekomen door de Nasometer

(model II 6450) en de VLHR van de vocaal /i/ met een cutoff frequentie van 4.47*F0

(Lee et al., 2003). De VLHR wordt niet beïnvloed door luidheid omdat er gebruik

gemaakt wordt van een relatieve index in plaats van een absolute index (Lee et al.,

2003b). Wanneer de NSI 2.0-score kleiner is dan 0 dan wordt dit geassocieerd met

hypernasaliteit. Wanneer de NSI 2.0-score groter is dan 0 dan wordt dit geassocieerd

met de afwezigheid van hypernasaliteit.

De betrouwbaarheid van instrumentele onderzoeken kunnen door verschillende

variabelen worden beïnvloed (Lewis, Watterson, & Blanton, 2008). Deze variabelen

kunnen gaan van instrumentele variatie zoals microfoon- en

geluidskaartkarakteristieken, testprocedure zoals afstand tot de microfoon,

Page 17: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 12 -

persoonlijke variatie zoals nasale doorgankelijkheid en de omgeving zoals

luchtvochtigheid en temperatuur (Bettens et al., 2016).

Bettens, Wuyts, D’haeseleer, Luyten, Meerschman, Van Crayelynghe, & Van Lierde

(2016) onderzochten de onmiddellijke test-hertestbetrouwbaarheid (40 volwassenen

(28 vrouwen en 12 mannen); gemiddelde leeftijd: 32 jaar, SD: 11) en

langetermijnbetrouwbaarheid (19 volwassenen (13 vrouwen en 6 mannen);

gemiddelde leeftijd: 29 jaar, SD: 5) met een gemiddeld interval van 14 dagen van de

NSI 2.0 bij volwassenen. Dit onderzoek toonde aan dat er geen significant verschil was

bij de kortetermijnhertesting tussen de NSI 2.0-scores van de eerste meting en de

tweede meting. Dit werd ook vastgesteld bij de langetermijnhertesting waarbij er geen

significant verschil was tussen de eerste meting en de derde meting. Zowel op korte

als op lange termijn werd een goede overeenkomst vastgesteld voor de parameters

nasaliteitsscore van de vocaal /u/ en nasaliteitsscore van de orale tekst. Voor de

parameter VLHR van de vocaal /i/ werd een lagere, maar nog steeds goede

overeenkomst gevonden. Daarnaast werd een grotere test-hertestvariabiliteit

waargenomen op lange termijn (95% van de metingen verschilden 8 eenheden in

nasaliteitsscores) voor de vocaal /u/ in vergelijking met de onmiddellijke test-hertesting

(98% van de metingen verschilden 4 eenheden in nasaliteitsscores). Dit is mogelijks

te wijten aan de variatie in persoonlijke prestaties en fysiologische veranderingen in

de nasale doorgankelijkheid. Voor de orale tekst werd een klein verschil opgemerkt in

de korte- en langetermijnconditie. Achtennegentig procent van de metingen op korte

termijn vertoonden een maximumverschil van 3 eenheden in nasaliteitsscores en 90

procent van de metingen op lange termijn vertoonden eveneens een maximumverschil

van 3 eenheden in nasaliteitsscores (Bettens et al., 2016).

Het hoofddoel van deze masterproef is om de betrouwbaarheid van de NSI 2.0 te

meten bij normaal ontwikkelende kinderen zonder resonantiestoornissen tussen 4 en

12 jaar en dit zowel op korte termijn (i.e. onmiddellijke test-hertestbaarheid) als op

lange termijn (i.e. met een interval van minstens één week).

Op basis van de resultaten gepubliceerd in de literatuur wordt verwacht dat de NSI

2.0-scores niet statistisch significant zullen verschillen op basis van de directe

hertesting en op basis van de langetermijnhertesting. Voor de individuele parameters

wordt een goede overeenkomst verwacht bij de vocaal /u/ en de orale tekst en een

minder goede overeenkomst voor de parameter VLHR van de vocaal /i/ en dit zowel

Page 18: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 13 -

op korte als op lange termijn. Er wordt ook verwacht dat de variabiliteit van de NSI 2.0

en de parameters bij kinderen groter zal zijn dan bij volwassenen.

Page 19: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 14 -

METHODOLOGIE

Dit onderzoek werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het Universitair

Ziekenhuis te Gent (EC/2012/049).

Proefpersonen

Negenenveertig normaal ontwikkelende kinderen tussen 4 en 12 jaar (gemiddelde

leeftijd 7.6 jaar, SD 1.9), 23 meisjes en 26 jongens, werden in deze studie

geïncludeerd. De proefpersonen werden gerekruteerd via vrienden, kennissen,

scholen en jeugdbewegingen. De onderzoeken vonden plaats van september 2015 tot

en met april 2016. De in- en exclusiecriteria werden nagegaan aan de hand van een

vragenlijst die door de ouders/wettelijke verantwoordelijke van het kind werd ingevuld.

In de vragenlijst werd gepeild naar de persoonlijke gegevens zoals de naam en de

geboortedatum van het kind en de specifieke medische gegevens zoals oor-, neus-,

keel- en tandproblemen. Normaal ontwikkelende kinderen tussen 4 en 12 jaar, die

Nederlands als moedertaal hebben, werden geïncludeerd. De exclusiecriteria die

werden gehanteerd, waren geschiedenis van resonantiestoornisen, verkoudheid of

allergie op het moment van testen, excessieve adenoïden en/of poliepen,

aanwezigheid van tandproblemen, aanwezigheid van gehoorproblemen, regelmatig

snurken, aanwezigheid van een algemene handicap en of het kind reeds logopedie

heeft gevolgd en wat de reden daarvoor was..

Negenenveertig kinderen (gemiddelde leeftijd 7.6, SD 1.9), waarvan 23 meisjes en 26

jongens, voldeden aan deze criteria en waren bereid om deel te nemen aan het

onderzoek. Een toestemmingsformulier en vragenlijst (zie appendix) werden

ondertekend en ingevuld door een ouder/wettelijke verantwoordelijke. Een

informatieformulier werd steeds een aan de ouders meegegeven.

Procedure

A. Perceptueel onderzoek

Aan het begin van elk onderzoek werd een spontaan gesprek tussen kind en

onderzoeker opgestart. De spraakproductie van elke deelnemer werd aan de hand

Page 20: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 15 -

van dit spontaan gesprek beoordeeld. Een spontaan gesprek van circa 5 minuten en

het lezen van de oronasale tekst (zie appendix) werden opgenomen met een

videocamera in een stille omgeving (kamer, woonkamer of klaslokaal van

onderzoeker of proefpersoon). De spraakproductie werd door 2 studenten

Logopedische wetenschappen aan de Universiteit Gent (S.M. en C.V.) in consensus

beoordeeld met aandacht voor hypernasaliteit, spraakverstaanbaarheid en

stemkwaliteit. Voor de beoordeling van hypernasaliteit, spraakverstaanbaarheid en

stemkwaliteit werd gebruik gemaakt van de CAPS-A (Cleft Audit Protocol for Speech

– Augmented) (zie appendix) (John, Sell, Sweeney, Harding-Bell, & Williams, 2006).

De hypernasaliteit werd aan de hand van 0-4 gescoord, respectievelijk van ‘normale

resonantie’ tot ‘hypernasaliteit hoorbaar bij vocalen en stemhebbende consonanten’.

De spraakverstaanbaarheid werd aan de hand van 0-4 gescoord, respectievelijk van

‘normale spraak’ tot ‘spraak is onmogelijk te verstaan’. De stemkwalitieit werd

beoordeeld aan de hand van ‘normale stem’ of ‘hese stem’.

B. Instrumenteel onderzoek

Om de parameters ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’ en ‘nasaliteitsscore van een

orale tekst’ te bepalen, werd een Nasometer II model 6450 gehanteerd (Kay Pentax,

NJ, Lincoln Park). Aan het begin van elke testsessie werd de Nasometer gekalibreerd

in een stille ruimte. Daarna werd de headset tussen de neus en de bovenlip geplaatst

waardoor een scheiding tussen de orale en nasale luchtstroom ontstaat. Er waren twee

microfoons, de bovenste registreerde de nasale signalen en de onderste nam de orale

signalen op. Nadat de headset werd geplaatst, moest de proefpersoon één vocaal (/u/)

vier seconden aanhouden gedurende één opname per klank. Vervolgens werd de

proefpersoon gevraagd om een orale, oronasale en nasale tekst (zie appendix) te

lezen met een comfortabele luidheid en toonhoogte. De orale tekst, ontwikkeld door

Van de Weijer en Slis (1991) (zie appendix), bestaat uitsluitend uit orale klanken en is

vergelijkbaar met de Zoo passage ontwikkeld door Fletcher (1978). Deze tekst werd

gebruikt om hypernasaliteit te detecteren. Als een leesfout zich voordeed, werd de

opname gestopt en werd aan de proefpersoon gevraagd om de passage opnieuw te

lezen. De gemiddelde nasaliteitsscore per klank en per tekst kon worden berekend

Page 21: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 16 -

aan de hand van de formule, nasaal signaal/(nasaal+oraal signaal)*100, en werd

uitgedrukt in procent.

Als laatste werd een audiofragment van de vocaal /i/ opgenomen met een

unidirectionele condensatiemicrofoon (Samson, C01U) met behulp van het

softwareprogramma Praat, versie 6.0.04 (Boersma & Weenink, 2015). Een sample

rate van 44100 Hz werd gehanteerd en de productie werd op een comfortabele luidheid

geproduceerd zodat peak clipping werd vermeden. Deze productie van de vocaal /i/

moest voldoende lang worden aangehouden, minstens 2 seconden, en op een

comfortabele toonhoogte. Na de opname werd een fragment van 0.5 seconden

geselecteerd met gebruik van een Hamming window. Vooraleer dit werd uitgevoerd,

werd de eerste 0.5 seconde van de sample verwijderd om de voice onset te elimineren

(Lee et al., 2003). Een cutoff frequency van 4.47*F0 werd gebruikt om het spectrum in

een lage frequentieband (65 Hz tot cutoff frequentie) en een hoge frequentieband

(cutoff frequentie tot 8000 Hz) te verdelen na Fast Fourier Transformatie (Lee et al.,

2003). Na summatie van de energie van elke frequentie regio, werd de VLHR bepaald

als de energieverhouding van het lage frequentie- tot het hoge frequentie spectrum,

utgedrukt in dB. Deze analyse werd uitgevoerd met het gebruik van een Praat script.

Na de bepaling van de drie parameters, worden de NSI 2.0-scores voor elke

proefpersoon berekend. NSI 2.0 = 13.20 – (.0824 x nasale score /u/ (%)) – (.260 x

nasale score orale tekst (%)) – (.242 x VLHR /i/ 4.47*F0Hz(dB)) (Bettens et al., 2016).

Meetschema

Om de kortetermijnbetrouwbaarheid van de NSI 2.0 te bepalen, werden 46

proefpersonen (21 meisjes, 25 jongens, gemiddelde leeftijd 7.71, SD 1.98) twee keer

getest door dezelfde onderzoeker gedurende dezelfde testsessie. Tussen beide

metingen, werd de headset van de Nasometer verwijderd en teruggeplaatst om de

testprocedure van de klinische praktijk na te bootsen. Om de

langetermijnbetouwbaarheid van de NSI 2.0 te bepalen, werden 22 proefpersonen (11

meisjes, 11 jongens, gemiddelde leeftijd 7.6 jaar, SD 1.87) op een tweede testmoment

met een interval van ongeveer 47.7 dagen tussen de eerste testing en de derde testing

Page 22: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 17 -

(gemiddelde 47.7 dagen, SD 39.47, range 7-126 dagen) door dezelfde onderzoeker

onderzocht. Drie kinderen werden geëxcludeerd omwille van heesheid en slechte

kwaliteit van de audio-opname van de vocaal /i/.

Statistische analyse

SPSS Statistics (versie 22) werd gebruikt om de statistische analyse van de gegevens

uit te voeren. De statistische analyse werd gebaseerd op de statistische analyse

beschreven door Bettens et al. (2016). Vooraleer test-hertestbetrouwbaarheid op korte

en op lange termijn werd onderzocht, werd eerst de normaliteit en de afwezigheid van

heteroscedasticiteit gecontroleerd. Aan de hand van normaliteitstesten (Kolmogorov-

Smirnov test en Shapiro-Wilk test), het QQ-plot en de boxplot werden de data van elke

parameter en de NSI 2.0 op elk testmoment onderzocht of deze Gaussiaans waren

verdeeld. De afwezigheid van heteroscedasticiteit toont aan dat de hoeveelheid van

de gerandomiseerde fout niet toeneemt wanneer de gemeten waarden toenemen. Om

de heteroscedasticiteit te berekenen werd een Bland-Altman plot weergegeven met de

absolute verschillen tussen test- en hertestmomenten als X-as en de individuele

gemiddelden tussen test- en hertestmomenten als Y-as (Atkinson & Nevill, 1998; Bland

& Altman, 1986). Vervolgens werd de Pearson correlatiecoëfficiënt berekend. Indien

een statistisch significante correlatie (p<.05) werd vastgesteld, was

heteroscedasticiteit aanwezig. Wanneer heteroscedasticiteit werd vastgesteld, werd

een logaritmische transformatie verricht op de respectievelijke data zodat de

afwezigheid van heteroscedasticiteit kon worden aangenomen. Deze voorwaarden

werden voor alle parameters en de NSI 2.0 op elk testmoment nagegaan.

De meetfout tussen de twee testmomenten bestaat uit een systematische en een

gerandomiseerde fout. Een systematische fout kan te wijten zijn aan leereffect,

trainingseffect, adaptatie, motivatie (Atkinson & Nevill, 1998). Wanneer een

systematische fout gedetecteerd werd, was een adaptatie van de NSI 2.0 noodzakelijk

(Atkinson & Nevill, 1998). Om een systematische fout vast te stellen werd gebruik

gemaakt van de repeated measures ANOVA. Deze test werd gekozen omdat het

onderzoek gepaard en parametrisch is. Vervolgens werd het gemiddelde en de

standaarddeviatie van het verschil tussen de twee testmomenten (testmoment 1 en 2,

testmoment 1 en 3) berekend. De intra-class correlatiecoëfficiënt werd toegepast om

Page 23: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 18 -

de relatieve samenhang, met name de samenhang van de positie van een individu ten

opzichte van de groep op twee testmomenten, te bepalen. Een 2-way random model

werd gebruik omdat de testmomenten en de proefpersonen at random zijn gekozen,

met een absolute overeenkomst en single measures (Shrout & Fleiss, 1979; Weir,

2005). Met de heterogeniteit van de proefpersonen moet rekening worden gehouden.

Lagere ICC-waarden kunnen worden bekomen wanneer een homogene groep wordt

vergeleken omdat de waarden dan dichter bij elkaar liggen (Costa-Santos, Bernardes,

Ayres-de-Campos, Costa, & Amorim-Costa, 2011). Om dit probleem op te lossen werd

de standard error of measurement (SEM) berekend, dit als absolute index voor de

betrouwbaarheid. De SEM werd berekend door de vierkantswortel te nemen van de

mean square error verkregen door ANOVA (SEM=√MSE). Op basis van deze

berekening werd de MDD (Minimal Detectable Difference) berekend aan de hand van

volgende formule, MDD=SEM x 1,96 x √2 (Beckerman, Roebroeck, Lankhorst,

Becher, Bezemer, & Verbeek, 2001; Weir, 2005). 1,96 werd gebruikt om een significant

verschil tussen de gemeten en de echte waarden op te merken voor 95% van de

observaties. Deze formule werd gebruikt indien de heteroscedasticiteit afwezig was.

Wanneer heteroscedasticiteit aanwezig was, werd de MDD berekend aan de hand van

SEM1,96 nadat de antilog van de SEM werd berekend (Atkinson & Nevill, 1998; Bland

& Altman, 1996). Aan de hand van de MDD kan het 95% betrouwbaarheidsinterval

voor elke patiënt worden gevormd waarbinnen 95% van de observaties van de patiënt

zouden moeten gevonden worden. Om de 95% betrouwbaarheidsinterval te

berekenen, werd de MDD toegevoegd en afgetrokken aan de waarde van de patiënt

wanneer heteroscedasticiteit afwezig is. Wanneer heteroscedasticiteit aanwezig is en

een logaritmische transformatie werd uitgevoerd, moest de NSI 2.0-score van de

patiënt worden gedeeld en vermenigvuldigd omwille van de logaritmische

transformatie.

Page 24: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 19 -

RESULTATEN

De normaliteitstesten (Kolmogorov-Smirnov test, Shapiro-Wilk test, QQ-plots, boxplots

en histogrammen) toonden aan dat een normale distributie aanwezig was voor alle

parameters en de NSI 2.0 behalve voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale

tekst’ op testmoment 1 en 2 en voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’

op testmoment 3. Heteroscedasticiteit werd niet vastgesteld en ook de Pearson

correlatiecoëfficiënten van de Bland-Altman plots waren niet statistisch significant

(p>.05), behalve voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale tekst’ op korte

termijn (r=.67, p<.001) en de parameter ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’ op lange

termijn (r=.44, p<.05). Voor deze twee parameters werd een logaritmische

transformatie toegepast (r=.36, p=.014; r=-.19, p=.37). Aangezien de correlatie voor

de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale tekst’ op korte termijn nog steeds

significant is, moeten de resultaten die gevonden worden met enige voorzichtigheid

geïnterpreteerd worden.

In tabel 1 worden de resultaten van de statistische testen om de test-

hertestbetrouwbaarheid van de NSI 2.0 en de parameters te onderzoeken

weergegeven. In deze tabel worden de gemiddelden van de verschillen tussen twee

testmomenten (meandiff), de standaarddeviaties van de verschillen tussen twee

testmomenten (SDdiff), de intra-class correlatiecoëfficiënt (ICC), de standard error of

measurements (SEM) en de minimal detectable difference om het 95%

betrouwbaarheidsinterval te bepalen (MDD95%) weergegeven. Geen significant

verschil werd gedetecteerd zowel op korte als op lange termijn (repeated

measurements ANOVA, p>.05), dit toont aan dat een systematische fout afwezig is.

Page 25: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 20 -

Tabel 1. Statistische metingen van de test-hertestbetrouwbaarheid van de NSI 2.0 en

alle parameters op korte en op lange termijn voor normaal ontwikkelende kinderen:

meandiff, SDdiff, ICC, SEM en MDD95%.

Betrouwbaarheid

Korte termijn Lange termijn

n = 46 n = 22 NSI Klinker

/u/ Orale tekst†

VLHR 4.47*F0

/i/

NSI Klinker /u/†

Orale tekst

VLHR 4.47*F0

/i/ Meandiff -0,06 -0,45% 0,009 -0,08

dB -0,09 0,01 -0,012% 0,49 dB

SDdiff 0,56 2,65 0,10 2,27 1,17 0,26 0,16 4,18 ICC 0,79 0,77 0,85 0,75 0,24 0,63 0,74 0,26 SEM 0,79 3,74% 1,16 3,21 dB 1,65 1,44 2,50% 5,91 dB MDD95% 2,19 10,38% 3,21 8,90 dB 4,58 3,98 6,94% 16,39 dB

†Omdat heterodasticiteit aanwezig was, werd een logaritmische transformatie uitgevoerd op

deze data, resulterend in een afwezigheid van de eenheden voor deze parameter (Atkinson &

Nveill, 1998). Op de SEM werd een antilogaritmische transformatie uitgevoerd (Y=ex).

Wanneer de gemiddelden en de standaarddeviaties van de verschillen tussen twee

testmomenten worden bekeken op korte en op lange termijn, worden gelijkaardige

gemiddelden, maar wel hogere standaarddeviaties in de langetermijnconditie voor alle

parameters en de NSI 2.0 vastgesteld. Voor alle parameters en de NSI 2.0 is op korte

termijn een excellente overeenkomst (ICC ≥ .75, Cicchetti (1994)). Op lange termijn is

een goede overeenkomst voor de parameters ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’ en

‘nasaliteitsscore van de orale tekst’ (ICC=.63; ICC=.74) en een zwakke overeenkomst

voor de NSI 2.0 en de parameter ‘VLHR van de vocaal /i/’ (ICC=.24; ICC=.26). Als de

intra-class correlatiecoëfficiënten in dezelfde conditie vergeleken worden dan vertonen

de ICC-waarden op korte termijn gelijkwaardige resultaten, waarbij de hoogste ICC-

waarde gevonden wordt voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale tekst’. Voor

de langetermijnconditie worden vergelijkbare ICC-waarden gevonden bij de

parameters ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’ en ‘nasaliteitsscore van de orale tekst’

met een goede overeenkomst en vergelijkbare ICC-waarden voor NSI 2.0 en VLHR

van /i/, zij het met een zwakke overeenkomst.

Als de SEM en MDD vergeleken worden per conditie, worden hogere waarden

gevonden in de langetermijnconditie in vergelijking met de kortetermijnconditie. Dit

resulteert in een groter 95% betrouwbaarheidinterval en dus een grotere variabiliteit

voor alle parameters en de NSI 2.0 op lange termijn.

Page 26: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 21 -

In tabel 2 zijn de cumulatieve frequenties van de ‘nasaliteitsscores van de vocaal /u/’

en de ‘nasaliteitsscores van de orale tekst’ voor korte- en langetermijnbetrouwbaarheid

weergegeven. Dit stelt ons in staat om de bekomen resultaten te vergelijken met de

literatuur. Een cutoff wordt opgesteld waarbij 90% van de verschillen in

nasaliteitsscores zijn geïncludeerd. Wanneer de parameter ‘nasaliteitsscore van de

vocaal /u/’ per conditie wordt bekeken, stelt men vast dat de cumulatieve frequenties

gelijkaardig zijn voor beide condities. Voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale

tekst’ wordt hetzelfde effect vastgesteld. Een grotere variabiliteit voor de parameter

‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’ in vergelijking met de parameter ‘nasaliteitsscore

van de orale tekst’ voor beide condities wordt vastgesteld.

Page 27: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 22 -

Tabel 2. Cumulatieve frequenties van de absolute verschillen in nasaliteitsscores van

de vocaal /u/ en de orale tekst voor de korte- en langetermijnconditie.

Verschil in nasaliteitsscores (%)

Vocaal /u/ Orale tekst

Korte termijn

(n=46)

Lange termijn

(n=22)

Korte termijn

(n=46)

Lange termijn

(n=22)

0 3/6 4/18 14/30 1/4

≤1 13/28 5/22 29/63 6/27

≤2 20/43 9/41 37/80 8/36

≤3 25/54 10/45 40/87 11/50

≤4 34/74 11/50 41/87 21/95

≤5 36/78 12/54 43/93 21/95

≤6 36/78 14/63 43/93 21/95

≤7 39/84 15/68 43/93 21/95

≤8 41/89 17/77 44/95 22/100

≤9 42/91 19/86 44/95

≤10 42/91 20/91 45/98

≤11 44/95 20/91 45/98

≤12 44/95 20/91 45/98

≤13 45/98 20/91 45/98

≤14 45/98 20/91 45/98

≤15 45/98 20/91 46/100

≤16 46/100 20/91

≤17 21/95

≤18 21/95

≤19 21/95

≤20 22/100

De vetgedrukte data stellen de cutoff voor, waarbij 90% van de verschillen in nasaliteitsscores

werden opgenomen.

Page 28: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 23 -

DISCUSSIE

De doelstelling van dit onderzoek was om de korte- en langetermijnbetrouwbaarheid

bij normaal ontwikkelende kinderen te onderzoeken zodat de NSI 2.0 kan worden

gehanteerd in een klinische setting om hypernasaliteit te diagnosticeren en eventuele

evolutie en veranderingen op te sporen. De NSI 2.0 en zijn parameters werden bepaald

in 2 sessies. In de eerste sessie (kortetermijnbetrouwbaarheid) werd direct tweemaal

na elkaar getest met verplaatsing van de headset, de tweede sessie

(langetermijnbetrouwbaarheid) vond plaats na ongeveer een maand waarbij één keer

werd getest. Om de kortetermijnbetrouwbaarheid te evalueren werden testmoment 1

en testmoment 2 tijdens de eerste sessie met elkaar vergeleken. Om de

langetermijnbetrouwbaarheid te evalueren werden testmoment 1 (eerste sessie) en

testmoment 3 (tweede sessie) met elkaar vergeleken. De verschillen tussen twee

metingen zijn best zo klein mogelijk. Aan de hand van deze verschillen kunnen reële

verschillen worden aangeduid.

Tussen 2 testmomenten kan een verschil aanwezig zijn. Dit verschil is een meetfout

die kan bestaan uit een systematische fout en een gerandomiseerde fout. Onder

invloed van training, vermoeidheid of motivatie kan een systematische fout ontstaan

(Atkinson & Nevill, 1998). De verschillen tussen beide metingen zowel op korte als op

lange termijn zijn niet statistisch significant wat wijst op de afwezigheid van een

systematische fout in beide condities. Door de afwezigheid van een systematische fout

wordt de invloed van training, vermoeidheid of motivatie uitgesloten. Dit beklemtoont

de precisie van de testprocedure. Aangezien er geen systematische fout aanwezig is

kunnen de verschillen tussen 2 metingen worden verklaard door een gerandomiseerde

fout. In de literatuur werd beschreven dat verschillen tussen twee testmomenten

verklaard kunnen worden door het opnieuw positioneren van de headset, persoonlijke

variatie zoals nasale doorgankelijkheid en verschillen in omgeving zoals

luchtvochtigheid en temperatuur (Bettens et al., 2016; de Boer & Bressmann, 2014;

Lewis et al., 2008; van Doorn & Purcell, 1998). Aan de hand van deze factoren kan

een gerandomiseerde fout ontstaan. De persoonlijke factoren, het opnieuw

positioneren van de headset en de omgevingsfactoren kunnen de grotere verschillen

van de NSI 2.0 en zijn parameters verklaren in de langetermijnconditie.

Page 29: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 24 -

In Tabel 1 zien we de resultaten van de ICC. Deze resultaten tonen een excellente

overeenkomst van de NSI 2.0 en zijn parameters op korte termijn. Voor de

langetermijnconditie is enkel voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de orale tekst’

een goede overeenkomst (.74). Voor de parameter ‘nasaliteitsscore van de vocaal /u/’

is er een goede overeenkomst (.63). Voor de NSI 2.0 en de parameter ‘VLHR van de

vocaal /i/’ werd een zwakke overeenkomst gevonden (respectievelijk .24 en .26). Hier

kunnen twee verklaringen voor zijn. De eerste verklaring bespreekt de verschillen

tussen de audio-opnames. Wanneer de audio-opnames van de vocaal /i/ worden

herbeluisterd dan wordt een verschil opgemerkt tussen de audio-opnames van

testmoment 1 en de audio-opnames van testmoment 3. Het verschil is te vinden in het

achtergrondgeruis. Bij testmoment 3 is er veel meer ruis aanwezig in vergelijking met

testmoment 1. Dit verschil is niet aanwezig tussen testmoment 1 en testmoment 2,

namelijk in de kortetermijnconditie. Nochtans wordt de invloed van lawaai en variaties

in luidheid gelimiteerd door het gebruik van een relatieve index in plaats van een

absolute index (Lee et al., 2003). De metingen werden niet telkens in dezelfde ruimte

afgenomen. Voor de kortetermijnconditie werden de metingen wel onder dezelfde

omstandigheden afgenomen waardoor ze onder dezelfde omstandigheden kunnen

worden vergeleken. Voor de langetermijnconditie werden de metingen soms op andere

locaties uitgevoerd. Volgens Bettens et al. (2016) kunnen omgevingsfactoren zoals

luchtvochtigheid en temperatuur de metingen beïnvloeden. De lagere ICC uit deze

studie toont aan dat deze beïnvloedende factoren een zeer belangrijke rol spelen in

de berekening van de VLHR. Om de NSI 2.0 en VLHR te berekenen doet men dit best

in een geluidsdichte ruimte en best ook altijd in dezelfde ruimte zodat de resultaten

niet beïnvloed kunnen worden. De tweede verklaring betreft de beperking van de ICC

bij een homogene groep (Costa-Santos et al., 2011). De ICC kan lagere waarden

vertonen wanneer een homogene groep wordt vergeleken omdat de waarden van de

patiënten dichter bij elkaar liggen en dus ook sneller van volgorde kunnen veranderen

in vergelijking met een heterogene groep waar de waarden meer uit elkaar liggen. Bij

een homogene groep kan een kleine verandering in de resultaten leiden tot een

verandering van de volgorde en dus ook lagere ICC-waarden teweegbrengen.

Indien enkel gebaseerd wordt op de ICC bij betrouwbaarheidsstudies, wordt geen

rekening gehouden met de variabiliteit van de metingen en kan moeilijk een

interpretatie gevormd worden over wanneer een verschil tussen twee metingen reëel

Page 30: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 25 -

is en te danken kan zijn aan een interventie (Atkinson & Nevill, 1998; Costa-Santos et

al., 2011). Om deze redenen werd naast de ICC ook de SEM en de MDD berekend

om een duidelijker en eerlijk beeld weer te geven. Aan de hand van de MDD kan het

95% betrouwbaarheidsinterval voor elke patiënt gevormd worden waarbinnen 95% van

de observaties van de patiënt zouden moeten worden gevonden. Dit

betrouwbaarheidsinterval wordt gehanteerd om progressie of achteruitgang op te

sporen bij patiënten met hypernasaliteit waarbij telkens twee metingen met een interval

worden vergeleken. Deze progressie kan te danken zijn aan een klinische ingreep of

logopedische therapie. Als de tweede meting van de patiënt binnen het 95%

betrouwbaarheidsinterval valt dan wilt dat zeggen dat het verschil een gevolg is van

persoonlijke variatie of een meetfout. Als de tweede meting buiten het 95%

betrouwbaarheidsinterval valt dan is het verschil een reëel verschil en is dit te danken

aan een klinische ingreep of logopedische therapie. De SEM en de MDD tonen aan

dat de variabiliteit op lange termijn groter is in vergelijking met de variabiliteit op korte

termijn.

In deze studie werd de betrouwbaarheid van de NSI 2.0 op korte en op lange termijn

onderzocht bij kinderen zonder resonantiestoornissen. Aangezien kinderen moeilijker

te testen zijn dan volwassenen (van Doorn & Purcell, 1998), hebben Bettens et al.

(2016) de betrouwbaarheid op korte en op lange termijn van de NSI 2.0 bij

volwassenen en kinderen zonder resonantiestoornissen onderzocht. Bij 40

volwassenen (gemiddelde leeftijd 32 jaar, SD 11) en 29 kinderen (gemiddelde leeftijd

8 jaar, SD 2) werd de korte- en langetermijnbetrouwbaarheid getest. Ze concludeerden

dat kinderen even betrouwbaar kunnen getest worden als volwassenen ondanks het

feit dat kinderen moeilijker te testen zijn dan volwassenen. Bettens et al. (2016)

kwamen tot de conclusie dat de langetermijnvariabiliteit van de NSI 2.0 groter is in

vergelijking met de kortetermijnvariabiliteit van de NSI 2.0 en dit zowel bij volwassenen

als bij kinderen zonder resonantiestoornissen. In de langetermijnconditie was er een

goede tot excellente overeenkomst voor de NSI 2.0 en zijn parameters. Dit is in

contrast met de resultaten van dit onderzoek waarbij een zwakke overeenkomst is voor

de NSI 2.0 en parameter ‘VLHR van de vocaal /i/’. Een duidelijk verschil van de SEM

en MDD op lange termijn is zichtbaar. Het 95% betrouwbaarheidsinterval van het

onderzoek van Bettens et al. (2016) bedraagt [NSI 2.0 ± 2.82] voor volwassen en [NSI

2.0 ± 2.68] voor kinderen. In dit onderzoek is het 95% betrouwbaarheidsinterval veel

Page 31: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 26 -

groter: [NSI 2.0± 4.58]. Dit grote verschil zou kunnen worden verklaard door de

verschillende locaties waar de NSI 2.0 werd berekend waardoor de metingen niet

onder dezelfde omstandigheden kunnen vergeleken worden.

Voordien werd enkel de betrouwbaarheid van de nasaliteitsscores in de literatuur

uitvoerig besproken. Twee bronnen van variatie kunnen de test-

hertestbetrouwbaarheid van de nasaliteitsscores beïnvloeden, deze zijn de

persoonlijke variatie en de variatie die gepaard gaat met het verplaatsen/opnieuw

positioneren van de headset (Bettens et al., 2016; de Boer & Bressmann, 2014; Lewis

et al., 2008; Watterson, Lewis, & Brancamp, 2005; van Doorn & Purcell, 1998). In de

literatuur wordt de kortetermijnbetrouwbaarheid van de orale tekst met verplaatsing

van de headset beschreven met een variabiliteit van 7 eenheden in de

nasaliteitsscores van 97% (Watterson et al., 2005) of 98% (Lewis et al., 2008) van de

volwassenen. Bij de langetermijnbetrouwbaarheid is het verschil in de

nasaliteitsscores tussen 5 en 9 eenheden van 95% van de volwassenen (de Boer &

Bressman, 2014; Lewis et al., 2008; Whitehill, 2001) en tussen 6 en 9 eenheden in de

nasaliteitsscores van 94% van de kinderen (Lewis & Watterson, 2003; van Doorn &

Purcell, 1998). Indien we deze informatie vergelijken met onze data komen we

gelijkaardige resultaten uit. Op korte termijn zien we een variabiliteit van 8 tot 9

eenheden in de nasaliteitsscores van 95% van de observaties bij normaal

ontwikkelende kinderen en op lange termijn een variabiliteit van 4 tot 7 eenheden in

de nasaliteitsscores van 95% van de observaties bij normaal ontwikkelende kinderen.

In de literatuur hebben Park, Baek, Lee, Koh, Kim, & Baek (2014) als enigste de ICC

van de nasaliteitsscores beschreven. Dertien volwassenen en dertien kinderen zonder

resonantiestoornissen lazen tweemaal een orale tekst waarbij de headset niet opnieuw

gepositioneerd werd. Dit resulteerde in een ICC van .87. De ICC in het huidige

onderzoek is gelijkaardig met de resultaten beschreven door Park et al. (2014).

Ondanks het feit dat de headset in het huidige onderzoek wel opnieuw werd

gepositioneerd, zag men geen verschil in de ICC. Hieruit kan worden geconcludeerd

dat het opnieuw positioneren van de headset geen belangrijk effect heeft op de

metingen.

De Boer & Bressmann (2014) beschreven in de literatuur dat de gemiddelden van de

nasaliteitsscores voor orale stimuli sterke correlaties vertoonden met de gemiddelden

van de verschillen tussen de nasaliteitsscores wat wijst op het feit dat een persoon met

Page 32: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 27 -

hogere nasaliteitsscores voor orale stimuli een grotere variabiliteit vertoont op lange

termijn. Indien dit principe toegepast wordt op het huidige onderzoek, stelden we vast

dat een normaal ontwikkelend kind met een hoge, maar nog normale nasaliteitsscore

voor de orale tekst een grotere variabiliteit op korte termijn vertoonde voor deze

parameter. Dit effect werd niet vastgesteld bij de nasaliteitsscore van de vocaal /u/,

VLHR of NSI 2.0 in de kortetermijnconditie. Daarenboven werd in het huidige

onderzoek vastgesteld dat een normaal ontwikkelend kind met een hoge, maar

normale nasaliteitsscore voor de vocaal /u/ een grotere variabiliteit op lange termijn

vertoonde voor deze parameter. Dit effect werd eveneens niet gevonden voor de

parameters nasaliteitsscore van de orale tekst, VLHR en NSI 2.0 in de

langetermijnconditie. Watterson & Lewis (2006) beschreven de variabiliteit van de

nasaliteitsscores bij hypernasale sprekers. Zij stelden vast dat hypernasale sprekers

een grotere variabiliteit vertoonden bij test-hertesting. De Boer & Bressmann (2014)

beschreven in de literatuur dat de variabiliteit toeneemt wanneer de hoeveelheid aan

nasale consonanten toeneemt. Dit komt overeen met onze resultaten waarbij kinderen

met hogere nasaliteitsscores ook een grotere variabiliteit vertonen. Verder onderzoek

is noodzakelijk waarbij de betrouwbaarheid op korte en op lange termijn van de

Nasality Severity Index 2.0 wordt getest bij hypernasale sprekers.

Ten slotte wordt de nood van een perceptuele beoordeling besproken bij hypernasale

sprekers. In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van een perceptuele

beoordeling om de kinderen te includeren of te excluderen. Kinderen die enige vorm

van hypernasaliteit of hyponasaliteit vertoonden werden geëxcludeerd. Aangezien de

NSI 2.0 een zuiver objectieve maat is, werd binnen de NSI bepaling geen parameters

met betrekking tot de perceptuele beoordeling weerhouden. Aangezien de NSI 2.0

enkel hypernasaliteit kan diagnosticeren is het wel van belang om een perceptuele

beoordeling niet uit te sluiten bij personen met resonantiestoornissen. Aan de hand

van deze perceptuele beoordeling kunnen eventueel bijkomende problemen ook

gediagnosticeerd worden zoals nasale emissie, nasale turbulentie, obligatoire en

compensatoire mechanismen. Dalston, Warren, & Dalston (1991) & Watterson, Hinton,

& Mc Farlane (1996) vonden een goede correlatie tussen een perceptuele beoordeling

en de nasaliteitsscores bepaald met de Nasometer. Verder onderzoek zou de

correlatie tussen een perceptuele beoordeling en de NSI 2.0 kunnen onderzoeken bij

personen met normale spraak en bij personen met resonantiestoornissen.

Page 33: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 28 -

CONCLUSIE

In deze studie werd een grotere variabiliteit op lange termijn vastgesteld in vergelijking

met de variabiliteit op korte termijn. Deze grotere variabiliteit kan worden verklaard

door het opnieuw positioneren van de headset, persoonlijke variatie en het verschil in

omgevingsfactoren (Bettens et al., 2016; de Boer & Bressmann, 2014; Lewis et al.,

2008; van Doorn & Purcell, 1998). Geen statistisch significant verschil op vlak van

betrouwbaarheid werd gedetecteerd zowel op korte als op lange termijn wat wijst op

de afwezigheid van een systematische fout. De NSI 2.0 en zijn parameters vertoonden

op korte termijn excellente overeenkomsten. Op lange termijn werd voor de NSI 2.0

een zwakke overeenkomst gevonden wat te wijten kan zijn aan de verschillende

locaties die werden gebruikt om de NSI 2.0 te bepalen. Aan de hand van de MDD kan

een 95% betrouwbaarheidsinterval worden opgesteld. Voor normaal ontwikkelende

kinderen bedraagt dit NSI2.0 ± 4.58 . Indien de tweede meting buiten dit 95%

betrouwbaarheidsinterval valt, kan worden gesproken van een reëel verschil.

Aangezien de variabiliteit bij hypernasale sprekers groter is in vergelijking met

normaalsprekende volwassenen, zal verder onderzoek noodzakelijk zijn waarbij de

betrouwbaarheid van de NSI 2.0 op korte en op lange termijn zal worden onderzocht.

Page 34: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 29 -

REFERENTIES

Andrews, M. L. (1995). Manual of Voice Treatment. San Diego: Singular Publishing

Group Inc.

Aronson, A. E. (1990). Nasal Resonatory Disorders. In: Aronson, A. E.: Clinical Voice

Disorders. New York: Thieme.

Atkinson, G., & Nevill, A. M. (1998). Statistical methods for assessing measurement

error (reliability) in variables relevant to sports medicine. Sports Medicine, 26(4), 217-

238.

Awan, S. N., Omlor, K., & Watts, C. R. (2011). Effects of computer system and vowel

loading on measures of nasalance. Journal of Speech, Language and Hearing Re-

search, 54(5), 1284-1294. Doi: 10.1044/1092-4388(2011/10-0201)

Awan, S. N., & Virani, A. (2013). Nasometer 6200 Versus Nasometer II 6400: Effect

on Measures of Nasalance. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 50(3), 268-274. Doi:

10.1597/11-219

Baken, R. J. (1997). Clinical Measurement of Speech. San Diego-London, Singular

Publishing Group, Inc.

Baken, R. J., & Orlikoff, R. F. (2000). Velopharyngeal function. In Clinical Measurement

of Speech and Voice. San Diego: Singular Publishing Group.

Beer, A. J., Hellerhoff, P., Zimmermann, A., Mady, K., Sader, R., & Rummeny, E. J.

(2004). Dynamic near-real-time magnetic resonance imaging for analyzing the

velopharyngeal closure in comparison with videofluoroscopy. Journal of Magnetic Res-

onance Imaging, 20, 791-797.

Beckerman, H., Roebroeck, M. E., Lankhorst, G. J., Becher, J. G., Bezemer, P. D., &

Verbeek, A. L. (2001). Smallest real difference, a link between reproducibility and re-

sponsiveness. Quality of Life Research, 10(7), 571-578.

Bettens, K., Van Lierde, K. M., Corthals, P., Luyten, A., & Wuyts, F. L. (2016). The

Nasality Severity Index 2.0: Revision of an Objective Multiparametric Approach to Hy-

pernasality. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 53 (3), e60-e70. Doi: 10.1597/14-

247

Page 35: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 30 -

Bettens, K., Wuyts, F. L., D’haeseleer, E., Luyten, A., Meerschman, I., Van

Crayelynghe, C., & Van Lierde, K. M. (2016). Short-term and long-term test-retest re-

liability of the Nasality Severity Index 2.0. Journal of Communication Disorders, 62, 1-

11

Bettens, K., Wuyts, F. L., & Van Lierde, K. (2014). The instrumental assessment of

velopharyngeal function and resonance: a review. Journal of Communication Disor-

ders, 52, 170-183.

Bland, J. M., & Altman, D. G. (1986). Statistical methods for assessing agreement be-

tween two methods of clinical measurement. Lancet, 1(8476), 307-310.

Bland, J. M., & Altman, D. G. (1996). Statistics notes: measurement error proportional

to the mean. British Medical Journal, 313(7049), 106.

Boersma, P., & Weenink, D. (2015). PRAAT: Doing phonetics by computer (Version

6.0.04). Available at http://www.praat.org/.

Bradley, D. P. (1989). Congenital and Acquired Velopharyngeal Inadequacy.

Hoofdstuk zes in: Bzoch; K. R.: Communicative Disorders Related to Cleft Lip and

Palate. Boston: College-Hill Press.

Bressmann, T. (2005). Comparison of nasalance scores obtained with the Nasometer,

the NasalView, and the OroNasal System. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 42(4),

423-433. Doi: 10.1597/03-029.1

Bressmann, T., Klaiman, P., & Fischbach, S. (2006). Same noses, different nasalance

scores: data from normal subjects and cleft palate speakers for three systems for na-

salance analysis. Clinical Linguistics & Phonetics, 20(2-3), 163-170. Doi:

10.1080/02699200500270689

Bzoch, K. R. (1997). Communicative Disorders Related to Cleft Lip and Palate. Austin:

PRO-ED, 261-311.

Bzoch, K. R. (1989). Measurements and assessment of categorical aspects of cleft

palate language, voice and speech disorders. In Bzoch, K. R.: Communication disor-

ders related to cleft Lip and Palate. Boston: College-Hill Press.

Bzoch, K. R. (1968). Variations in velopharyngeal valving: the factor of vowel changes.

Cleft Palate Journal, 5, 211-218.

Page 36: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 31 -

Cicchetti, D. V. (1994). Guidelines, criteria, and rules of thumb for evaluating normed

and standardized assessment instruments in psychology. Psychological assessment,

6(4), 284.

Costa-Santos, C., Bernardes, J., Ayres-de-Campos, D., Costa, A., & Amorim-Costa,

C. (2011). The limits of agreement and the intraclass correlation coefficient may be

inconsistent in the interpretation of agreement. Journal of Clinical Epidemiology, 64(3),

264-269. Doi: 10.1016/j.jclinepi.2009.11.010

Counihan, D. T. (1972). Oral and nasal sound pressure measures. In Bzoch, K. R.

(Ed). Communication disorders related to cleft lip and palate. Boston, Little Brown, 186-

193.

D’haeseleer, E., Bettens, K., De Mets, S., De Moor, V., & Van Lierde, K. (2015). Nor-

mative data of nasalance scores for Flemish adults using the Nasometer II: influence

of dialect and gender. Folia Phoniatrica et Logopedica, 67(1), 42-48.

Dalston, R. M., Neiman, G. S., & Gonzalezlanda, G. (1993). Nasometric sensitivity and

specificity - a cross-dialect and cross-culture study. The Cleft Palate-Craniofacial Jour-

nal, 30(3), 285-291.

Dalston, R., Warren, D., & Dalston, E. (1991). The identification of nasal obstruction

through clinical judgements of hyponasality and nasometric assessment of speech

acoustics. American Journal of Orthodontic Dentofacial Orthopedics, 100, 59-65.

de Boer, G., & Bressmann, T. (2014). Comparison of nasalance scores obtained with

the nasometers 6200 and 6450. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 51(1), 90-97.

Doi: 10.1597/12-202

Feng, G, & Castelli, E. (1996). Some acoustic features of nasal and nasalized vowels:

a target for vowel nasalization. The Journal of the Acoustical Society of America, 99(6),

3694-706.

Fletcher, S. G., Adams, L. E., & Mc Cutcheon, M. J. (1989). Cleft Palate Speech as-

sessment through oral-nasal acoustic measures. In Bzoch, K. R. (Ed). Communication

disorders related to cleft lip and palate. Boston: College-Hill Press, 246-257.

Gutzmann, H. (1913). Untersuchungen über das Wasen der Nasalität. Arch Laryngol

Rhinol, 27, 59-125.

Page 37: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 32 -

Harding, A., & Grunwell, P. (1996). Characteristics of Cleft Palate Speech. European

Journal of Disorders of Communication, 31, 331-357.

Hirschberg, J., Bók, S., Juhász, M., Trenovszki, Z., Votisky, P., & Hirschberg, A.

(2006). Adaptation of nasometry to Hungarian language and experiences with its clin-

ical application. International Journal of Pediatric Otorhinolaryngology, 70(5), 785-798.

Doi: 10.1016/j.ijporl.2005.09.017.

John, A., Sell, D., Sweeney, T., Harding-Bell, A., & Williams, A. (2006). The Cleft Audit

Protocol for Speech-Augmented: A Validated and Reliable Measure for Auditing Cleft

Speech. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 43, 272-288.

Kataoka, R., Michi, K., Okabe, K., Miura, T., & Yoshida, H. (1996). Spectral properties

and quantitative evaluation of hypernasality in vowels. The Cleft Palate-Craniofacial

Journal, 33, 43-50.

Kataoka, R., Warren, D. W., Zajac, D. J., Mayo, R., & Lutz, R. W. (2001). The relation-

ship between spectral characteristics and perceived hypernasality in children. The

Journal of the Acoustical Society of America, 109, 2181-2189.

Kavanagh, M. L., Fee, E. J., Kalinowski, J., Doyle, P. C., & Leeper, H. A. (1994). Na-

sometric values for three dialectical groups within the Atlantic provinces of Canada.

Journal of Speech-Language Pathology and Audiology, 18, 7-13.

Kuehn, D. P., & Moller, K. T. (2000). Speech and language issues in the cleft palate

population: the state of the art. Cleft Palate Craniofacial Journal, 37(4), 348;1-348;35.

Kummer, A. W. (2008). Cleft Palate and Craniofacial Anomalies: Effects on speech

and resonance (2e editie). Clifton Park, NY: Cengage Delmar Learning.

Kummer, A.W. (2011). Disorders of resonance and airflow secondary to cleft palate

and/or velopharyngeal dysfunction. Seminars in Speech and Language, 32, 141-149.

Kummer, A. W., & Lee, L. (1996). Evaluation and Treatment of Resonance Disorders.

Language, Speech and Hearing Services in Schools, 27, 271-279.

Lee, G., Yang, C. C. H., & Kuo, T. B. J. (2003). Voice low tone to high tone ratio – A

new index for nasal airway assessment. Chinese Journal of Physiology, 46(3), 123-

127.

Page 38: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 33 -

Lee, G. S., Wang, C. P., & Fu, S. (2009). Evaluation of hypernasality in vowels using

voice low tone to high tone ratio. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 46(1), 47-52.

Doi: 10.1597/07-184.1

Lewis, K. E., Watterson, T., & Blanton, A. (2008). Comparison of short-term and long-

term variability in nasalance scores. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 45 (5), 495-

500.

Lewis, K. E., Watterson, T. L., & Houghton, S. M. (2003). The influence of listener

experience and academic training on ratings of nasality. Journal of Communication

Disorders, 36(1), 49-58.

Lintz, L. B., & Sherman, D. (1961). Phonetic elements and perception of nasality. Jour-

nal of Speech and Hearing Research, 4, 381-3317.

Litzaw, L. L., & Dalston, R. M. (1992). The effect of gender upon nasalance scores

among normal adult speakers. Journal of Communication Disorders, 25(1), 55-64.

Luyten, A., D’haeseleer, E., Hodges, A., Galiwango, G., Budolfsen, T., Vermeersch,

H., & Van Lierde, K. (2012). Normative Nasalance Data in Ugandan English-Speaking

Children. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 64, 131-136. Doi: 10.1159/000338235.

Maryn, Y., De Bodt, M., Willockx, V., & Van Lierde, K. M. (1999). Velofaryngale stoor-

nissen: terminologie en logopedische protocollering. Tijdschrift voor Logopedie, 12, 21-

36.

Mishima, K., Sugii, A., Yamada, T., Imura, H., & Sugahara, T. (2008). Dialectical and

gender differences in nasalance scores in a Japanese population. Journal of Cranio-

Maxillofacial Surgery, 36(1), 8-10. Doi: 10.1016/j.jcms.2007.07.008.

Park, M., Baek, W. S., Lee, E., Koh, K. S., Kim, B. K., & Baek, R. (2014). Nasalance

scores for normal Korean-speaking adults and children. Journal of Plastic Reconstruc-

tive Aesthetic Surgery, 67(2), 173-177.

Peterson-Falzone, S. J. (1988b). Speech Disorders Related to Craniofacial Structural

Defects, Part 2. Hoofdstuk zeventien in: Lass, N. J., McReynolds, L. V., Northern, J.

L., Yoder, D. E.: Handbook of Speech-Language Pathology and Audiology. Toronto,

Philadelphia: B.C. Decker.

Page 39: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 34 -

Prater, R. J., & Swift, R. W. (1984). Manual of Voice Therapy. Boston: Little, Brown

and Company.

Seaver, E. J., Dalston, R. M., Leeper, H. A., & Adams, L. E. (1991). A study of naso-

metric values for normal nasal resonance. Journal of Speech and Hearing Research,

34(4), 715-721.

Shrout, P. E., & Fleiss, J. L. (1979). Intraclass correlations: uses in assessing rater

reliability. Psychological Bulletin, 86(2), 420-428.

Trost-Cardamone, J. E. (1990). Speech: Anatomy, Physiology and Pathology.

Hoofdstuk twaalf in: Kernahan, D. A., Rosenstein, S. W.: Cleft Lip and Palate, a System

of Management. Baltimore: Williams & Wilkins.

Tsai, Y. J, Wang, C. P., & Lee, G. S. (2012). Voice Low Tone to High Tone Ratio,

Nasalance, and Nasality Ratings in Connected Speech of Native Mandarin Speakers:

A Pilot Study. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 49(4), 437-446. Doi: 10.1597/10-

183

Van de Weijer, J., Slis, I. (1991). Nasaliteitsmeting met de Nasometer. Logopedie en

Foniatrie, 63, 97-101.

van Doorn, J., & Purcell, A. (1998). Nasalance levels in the speech of normal Australian

children. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 35(4), 287-292.

Van Lierde, K. M., De Bodt, M., Van Borsel, J., & Van Cauwenberge, P. (1999). De

relevantie van nasometrie in de diagnostiek van velofaryngale stoornissen. Tijdschrift

voor Logopedie & Audiologie (29)-4.

Van Lierde, K. M., Wuyts, F. L., Bonte, K., & Van Cauwenberge, P. (2007). The nasality

severity index: An objective measure of hypernasality based on a multiparameter ap-

proach – A pilot study. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 59(1), 31-38. Doi:

10.1159/00096548

Van Lierde, K. M., De Bodt, M., & Van Cauwenberge, P. (2001). Nasometrische me-

tingen: betrouwbaarheid, normatieve waarden en beïnvloedende factoren. Tijdschrift

voor Logopedie 6, 17-28.

Page 40: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 35 -

Van Lierde, K. M., Wuyts, F. L., De Bodt, M. D., & Van Cauwenberge, P. (2001). Na-

sometric values for normal nasal resonance in the speech of young Flemish adults.

The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 38(2), 112-118.

Van Lierde, K. M., Wuyts, F. L., De Bodt, M. D., & Van Cauwenberge, P. (2003). Age-

related patterns of nasal resonance in normal Flemish children and young adults.

Scandinavian Journal of Plastic and Reconstructive Surgery and Head Surgery, 37(6),

344-350.

Vijayalakshmi, P., Reddy, M. R., & O’Shaughnessy, D. (2007). Acoustic analysis and

detection of hypernasality using a group delay function. IEEE Transactions on Biomed-

ical Engineering, 54, 621-629.

Vogel, A. P., Ibrahim, H. M., Reilly, S., & Kilpatrick, N. (2009). A comparative study of

two acoustic measures of hypernasality. Journal of Speech, Language, and Hearing

Research, 52(6), 1640-51. Doi: 10.1044/1092-4388(2009/08-0161).

Warren, D. W. (1967). Nasal emission of air and velopharyngeal function. Cleft Palate

Journal, 4, 148-156.

Watterson, T., Hinton, J., & Mc Farlane, S. (1996). Novel stimuli for obtaining na-

salance measures from young children. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 33(1),

67-73.

Watterson, T., Lewis, K., & Brancamp, T. (2005). Comparison of Nasalance scores

obtained with the Nasometer 6200 and the Nasometer II 6400. The Cleft Palate-Cra-

niofacial Journal, 42(5), 574-579. Doi: 10.1597/04-017.1

Watterson, T., & Lewis, K. E. (2006). Test-retest nasalance score variability in hyper-

nasal speakers. The Cleft Palate-Craniofacial Journal, 43(4), 415-419.

Weir, J. P. (2005). Quantifying test-retest reliability using the intraclass correlation co-

efficient and the SEM. Journal of Strength and Conditioning Research, 19(1), 231-240.

Whitehill, T. L. (2001). Nasalance measures in Cantonese-speaking women. The Cleft

Palate-Craniofacial Journal, 38(2), 119-125.

Witzel, M. A. (1995). Communicative Impairment Associated with Clefting. Hoofdstuk

acht in: Shprintzen, R. J., Bardach, J.: Cleft Palate Speech Management. Missouri:

Mosby.

Page 41: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 36 -

Zajac, D. J., Lutz, R., & Mayo, R. (1996). Microphone sensitivity as a source of variation

in nasalance scores. Journal of Speech and Hearing Research, 39(6), 1228-1231.

Page 42: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 37 -

APPENDIX

Bijlage 1: Orale, oronasale en nasale tekst (Van de Weijer en Slis, 1991)

Orale tekst

Het is zaterdag. Els heeft vrij. Ze loopt door de stad. Het is prachtig weer, de lucht is blauw. Op straat ziet ze Bart op de fiets. Hij wacht voor het rode licht. Als Bart haar ziet, zwaait hij. Els loopt weer verder. Bij de bakker koopt ze brood, bij de slager koopt ze vlees. Als het vijf uur is, gaat ze terug, zodat ze op tijd weer thuis is.

Oronasale tekst

Papa en Marloes staan op het station. Ze wachten op de trein. Eerst hebben ze een kaartje gekocht. Er stond een hele lange rij, dus dat duurde wel even. Nu wachten ze tot de trein eraan komt. Het is al vijf over drie, dus het duurt nog vier minuten. Er staan nog veel meer mensen te wachten. Marloes kijkt naar links, in de verte ziet ze de trein al aankomen.

Nasale tekst

Vanmorgen ging meneer van Dam naar de groentenman. Namelijk om een mand mandarijnen te kopen. Aan zijn arm nam hij een mand mee om de mandarijnen in te doen. Na een minuut of tien stond meneer van Dam in de winkel. En hij nam een mand mandarijnen mee en ook maar meteen negen bananen en een mooie ananas. Met zijn mand aan zijn arm ging hij toen snel naar huis.

Page 43: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 38 -

Bijlage 2: Perceptuele beoordeling van de spraakstalen volgens CAPS-A

Hypernasaliteit (John et al., 2006):

0 Afwezig Nasale resonantie binnen het normale bereik.

1 Borderline/minimaal Enige perceptie van toename in nasale resonantie.

2 Mild Hypernasaliteit is hoorbaar bij gesloten vocalen

(e.g. /u/, /i/, /I/).

3 Matig Hypernasaliteit is hoorbaar bij gesloten en open

vocalen (e.g. /a/, ɒ/, /æ/).

4 Ernstig Hypernasaliteit hoorbaar bij vocalen en

stemhebbende consonanten.

Spraakverstaanbaarheid/mate waarin spraak afwijkt (John):

0 Normaal Spraak is normaal.

1 Borderline Spraak verschilt van deze van andere kinderen,

maar niet genoeg om opmerkingenuit te lokken.

2 Mild Spraak verschilt genoeg om opmerkingen uit te

lokken, maar spraak is meestal verstaanbaar.

3 Matig Spraak is slechts net verstaanbaar voor vreemden.

4 Ernstig Spraak is onmogelijk om te verstaan.

Stemkwaliteit:

0 Normale stemkwaliteit

1 Hese stem

Page 44: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 39 -

Bijlage 3: Vragenlijst die door de ouders wordt ingevuld

Page 45: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

- 40 -