Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen · Faculteit Geneeskunde en...
Transcript of Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen · Faculteit Geneeskunde en...
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2011-2012
De prosodie van parentese: leeftijdslijn
Maene Jana Vandenberghe Sandrine Van Wambeke Magali
Promotor: Prof. Dr. P. Corthals
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en audiologische wetenschappen
1
Abstract
Doel: In deze studie werden de prosodische veranderingen in functie van de leeftijd
van het kind in het Nederlands nagegaan bij mannelijke en vrouwelijke
parentesesprekers.
Proefpersonen: Er werden 38 volwassenen en 28 kinderen gerekruteerd door de
huidige onderzoekers. Daarnaast werden de 17 volwassenen en 17 kinderen uit het
onderzoek van L. Depester en J. De Vis geïncludeerd.
Methode: Per volwassene werd een volwassen- en kindgerichte opname
geregistreerd. Bij de volwassengerichte opname werd een spontaan gesprek
gevoerd met de onderzoeker omtrent dagdagelijkse onderwerpen. Bij de kindgerichte
spraak ging de volwassene zo spontaan mogelijk in verbale interactie met het kind.
Na annotatie van de opnames in Praat (Boersma en Weenink,2009) werden de
scripts „Spreeksnelheid‟ en „Klemtonen‟ (Corthals, 2010) toegepast. Vervolgens werd
de verandering in de variabelen mediane grondtoon, spreeksnelheid,
articulatiesnelheid, toonhoogtemodulatiediepte, toonhoogtemodulatietempo,
intensiteitsmodulatiediepte en intensiteitsmodulatietempo aan de hand van SPSS 19
aan een statistische analyse onderworpen.
Resultaten: Er was geen significant verband tussen de leeftijd van het kind en de
verandering in mediane grondtoon, in toonhoogtemodulatietempo en in
intensiteitsmodulatietempo. De spreeksnelheid en articulatiesnelheid lagen in
kindgerichte spraak lager dan in volwassengerichte spraak waarbij het aantal
woorden per minuut en het aantal syllaben per seconde toenam naarmate het kind
ouder was. In kindgerichte spraak was de toonhoogtemodulatiediepte groter dan in
volwassengerichte spraak. Deze bevinding was des te uitgesprokener bij de jongste
kinderen. De intensiteitsmodulatiediepte was kleiner in kindgerichte spraak dan in
volwassengerichte spraak en nam toe naarmate het kind ouder was. Alle resultaten
waren bij vrouwen meer uitgesproken dan bij mannen.
Kernwoorden: parentese, kindgerichte spraak, prosodische veranderingen,
leeftijdsgebonden veranderingen
2
Purpose: This study investigated the prosodic changes in parentese as a function of
child age in male and female native speakers of Dutch.
Participants: 38 adults and 28 children were recruited by the current researchers. In
addition, 17 adults and 17 children from the study of L. Depester and J. De Vis were
included.
Method: From every adult an adult-directed and child-directed sample was recorded.
The adult-directed sample involved a spontaneous conversation with the researcher
about everyday topics. In the child-directed sample the adult spoke as spontaneous
as possible to the child. After annotation of the samples in Praat (Boersma and
Weenink, 2009) the scripts „Spreeksnelheid‟ and „Klemtonen‟ (Corthals, 2010) were
run. Then, the change in the variables voice pitch, speech rate, articulation rate, pitch
modulation depth, pitch modulation speed, voice intensity modulation depth and
voice intensity modulation speed were statistically analyzed using SPSS 19.
Results: There was no significant correlation between the age of the child and the
voice pitch shift, change in pitch modulation speed and in voice intensity modulation
speed. The speech rate and articulation rate was lower in child-directed speech than
in adult-directed speech. The number of words per minute and the number of
syllables per second increased as the child grew older. In child-directed speech pitch
modulation depth was greater than in adult-directed speech. This finding was more
pronounced for parentese addresses to the youngest children. The intensity
modulation depth was less in child-directed speech than in adult-directed speech,
and increased as the child grew older. The differences were more obvious in female
parentese speakers.
Keywords: parentese, child-directed speech, prosodic changes, age-related changes
3
Inleiding
Vanaf de geboorte komt het kind terecht in een talige omgeving, waarin de interactie
onmiddellijk van start gaat. In deze interactie gebruiken volwassenen intuïtief een
aangepaste communicatiestijl, parentese genaamd. Kenmerken hiervan zijn de
hogere fundamentele frequentie, de grotere toonhoogtevariatie, kortere uitingen,
langere pauzes, een trager spreektempo, verlengde vocalen en herhalingen
(Bergeson, 1999; Cooper, 1997; D‟Odorico, 2006; Englund, 2006; Fernald, 1991;
Hörnstein, 2009; Kitamura, 2002; Ward, 1999).
Parentese is gebaseerd op het principe van progressieve matching. Dit concept gaat
ervan uit dat kinderen kennis opdoen van volwassenen die zich aanpassen aan het
niveau van het kind. Op taalgebied houdt dit in dat de volwassene streeft naar een
optimale complexiteit in het taalgebruik door steeds één ontwikkelingsstap voor te
zijn op de huidige linguïstische ontwikkeling van het kind (Graham, 2004).
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat kinderen een voorkeur hebben
voor parentese (Brand, 2008; Ward, 1999). Cooper onderzocht hoelang baby‟s hun
blik richtten naar een scherm wanneer kind- en volwassengerichte spraak werd
afgespeeld. Hiervoor werden opnames gebruikt van zowel de moeders van de
kinderen als van onbekende vrouwen. Op de leeftijd van één maand vertoonden
baby‟s nog geen voorkeur voor parentese gesproken door de moeder, in
tegenstelling tot parentese gesproken door onbekende vrouwen. Een mogelijke
verklaring hiervoor was het feit dat de foetus gedurende de zwangerschap vooral
spraak van de moeder met volwassenen had waargenomen. Baby‟s van vier
maanden verkozen zowel parentese gesproken door hun moeder als door een
onbekende (Cooper, 1997).
Naarmate het kind ouder wordt, verandert de functie van prosodie in parentese. Bij
pasgeboren baby‟s worden vooral korte uitingen met lange pauzes gebruikt. Op deze
manier willen moeders waarschijnlijk hun kind niet overmatig stimuleren zodat het op
een rustige manier de omgeving rondom zich kan ontdekken. Aan de hand van een
grotere toonhoogterange, meer variatie op vlak van ritme en een groter aantal
herhalingen wordt de alertheid en interesse van een vier maand oud kind bevorderd
4
(Stern, 1983). Zo speelt parentese een rol in de waakzaamheid en aandacht bij
kinderen. Parentese helpt kinderen ook om emoties te interpreteren. Het is pas later
dat parentese een rol speelt bij de receptieve en expressieve taalverwerving (Brand,
2008; Cooper, 1997; Kitamura, 2002; Kuhl, 2000; Schön, 2007). De tragere
spreeksnelheid zorgt ervoor dat het kind gemakkelijker verbanden legt tussen het
mondbeeld en de waargenomen klank. Op expressief vlak veroorzaakt de tragere
spreeksnelheid een zekere mate van overarticulatie, wat het imiteren van het
mondbeeld vergemakkelijkt (Green, 2010). Het kan ook omgekeerd gesteld worden:
de primaire neiging is overarticulatie en die veroorzaakt een tragere spreeksnelheid.
Tussen de leeftijd van één en twee jaar gaat het kind zijn leefwereld verder
exploreren. De moeder heeft daarbij een begeleidende rol. Deze kenmerkt zich door
complexer en langer wordende uitingen met minder uitdrukkelijke
toonhoogtevariaties. Op deze manier wordt de inhoud van de boodschap benadrukt,
eerder dan de manier waarop deze geformuleerd wordt (Stern, 1983). Daarenboven
zou parentese de segmentatie van spraak, waarbij de woordenstroom in kleinere
eenheden wordt opgedeeld, bevorderen (Brand, 2008).
Al vanaf de leeftijd van zes maanden zijn kinderen gevoelig voor de prosodische
kenmerken die de verschillende zinsdelen binnen de zin aangeven (Soderstrom,
2003). De hypothese van de prosodische bootstrapping stelt dat de syntactische
structuur verduidelijkt wordt door de prosodische kenmerken. Hierdoor kan het kind
de woordenstroom in kleinere stukken opdelen. Parentese bevat heel wat
prosodische karakteristieken die hierbij een rol kunnen spelen. Kernwoorden worden
uitgesproken op de hoogste toon. Beklemtoning van deze woorden wordt
bewerkstelligd door een stijgend intonatiepatroon (D‟Odorico, 2006). Door hoger en
luider te spreken en belangrijke woorden aan het einde van een uiting te plaatsen,
wordt belangrijke taalkundige informatie in de verf gezet en wordt de auditieve
verwerking vergemakkelijkt (Bergeson, 1999; Fernald, 1991).
Prosodie in parentese wordt aangepast in functie van de veranderende ontwikkeling
van het kind. Studies waarin prosodische veranderingen in functie van de leeftijd van
het kind onderzocht werden, geven uiteenlopende resultaten. Een toonaangevend
onderzoek is dat van Stern waarbij parentese onderzocht werd bij kinderen van één
maand, vier maanden, één jaar en twee jaar. Op de leeftijd van vier maanden was er
5
een piek wat betreft de maximale toonhoogte, toonhoogtevariabiliteit en herhalingen.
Daarna nam deze terug af tot de leeftijd van 24 maanden. Op de leeftijd van twee
jaar was de lengte van de uitingen maximaal en praatten de moeders het langst
(Bergeson, 1999; Cooper, 1997; Englund, 2006; Liu, 2009; Stern, 1983). Stern
wijdde de waargenomen verschillen aan de veranderende noden van het kind in de
loop van de ontwikkeling (Cooper, 1997). Het afwijkend resultaat op de leeftijd van
vier maanden kon echter ook verklaard worden door de verscheidenheid aan
experimentele settings die in de studie gebruikt werden: de kinderen van één maand
lagen op de schoot, die van vier maanden zaten face to face op de schoot, terwijl die
van één en twee jaar kropen of stapten (Englund, 2006). Uit een ander onderzoek
bleek dan weer dat parentese gericht tot kinderen van één maand niet veel
verschilde van parentese gericht tot kinderen van vier maanden. Toonhoogterange
en variabiliteit waren hier hoger bij één maand dan bij vier maanden (Cooper, 1997).
In een studie van Kitamura die parentese in Australisch Engels onderzocht net na de
geboorte, op drie, zes, negen en twaalf maanden, werd enerzijds een hogere
gemiddelde fundamentele frequentie gevonden bij de leeftijd van zes en twaalf
maanden en anderzijds een piek in frequentierange bij negen maanden (Englund,
2006; Liu, 2009).
Parentese in Amerikaans Engels en in de toontaal Thais werd onderzocht bij
kinderen net na de geboorte, op drie, zes, negen en twaalf maanden. Bij
pasgeborenen bleek dat parentese niet cultuurgebonden was, maar universeel en
waarschijnlijk gedreven door de primaire behoeften van het kind, waarbij vooral
geruststellend moet gesproken worden. Dit uitte zich in een relatief lage toonhoogte,
een kleine toonhoogterange die niet verschilde van een toonhoogterange bij spraak
tussen volwassenen en een neutrale intonatiehelling. Om deze te bepalen, werd het
verschil tussen de grondtoon aan het begin en de grondtoon aan het einde van de
uiting berekend. Bij pasgeborenen werd geen verschil teruggevonden. Tussen drie
en zes maanden vertonen de kinderen steeds meer socialisatiegedrag. Qua talig
aanbod was er per uiting in het Engels een stijgende intonatie, terwijl er in het Thais
een dalende intonatie was. Ondanks deze cultuurgebonden verschillen, streeft men
wellicht naar eenzelfde doel, namelijk genegenheid vertonen. Op de leeftijd van
twaalf maanden spreekt het kind zijn eerste woorden. De aanpassingen in parentese
6
zijn taalgebonden, waarbij in het Engels op een hogere fundamentele frequentie
gesproken werd en in het Thais op een lagere fundamentele frequentie (Kitamura,
2002).
In de toontaal Mandarijn werden leeftijdsgebonden akoestische veranderingen bij
preverbale en vijfjarige kinderen onderzocht. De klinkerdriehoek was significant
groter wanneer er parentese gebruikt werd. Leeftijd van het kind had echter geen
invloed. Wat de klinkerduur betreft werd er trager gesproken tegen de preverbale
kinderen dan tegen de vijfjarigen. Op vlak van frequentie was er een hogere
fundamentele frequentie en een grotere toonhoogtevariabiliteit terug te vinden bij de
preverbale kinderen (Liu, 2009).
Het doel van deze studie rond parentese is de prosodische veranderingen in functie
van de leeftijd van het kind in het Nederlands nagaan.
We gaan er vanuit dat volwassenen tegen heel jonge kinderen een hoge
spreeksnelheid en meer uitgesproken toonhoogtevariatie hanteren. De verklaring
hiervoor zou kunnen zijn dat tot ongeveer acht maand na de geboorte de inhoud van
de spraak een beperkte rol speelt. Volgens onze hypothese willen
parentesegebruikers in eerste instantie met hun spraak de aandacht van de zuigeling
trekken en dit kunnen ze bekomen aan de hand van een uitgesproken
toonhoogtevariatie in hun spraak. Een belangrijk kantelmoment in dit spreekpatroon
is de late brabbelfase rond de leeftijd van acht maand. De spraak- en
taalontwikkeling van de baby‟s komt volop op gang en zal stilaan evolueren naar de
éénwoordfase. De volwassen sprekers willen vanaf dat moment meer de nadruk
leggen op de inhoud van hun spraak zodanig dat het kind op talig vlak gestimuleerd
wordt. Dit bekomen ze door hun spreeksnelheid te vertragen waardoor het kind de
tijd heeft om de spraak in zich op te nemen. Op dat moment speelt de prosodie een
minder belangrijke rol waardoor ze een minder uitgesproken toonhoogtevariatie
hanteren.
Kortom, wordt er tegen jonge kinderen trager, sneller, hoger of lager gesproken dan
tegen oudere kinderen? Is er meer of minder toonhoogte- en/of intensiteitsvariatie
terug te vinden? Wordt de snelheid van de toonhoogte- en intensiteitssprongen
beïnvloed door de leeftijd van het kind? Is er een verschil tussen het preverbale en
7
het verbale kind? Kunnen we spreken van een kritische leeftijd waarop deze
parameters wijzigen? Speelt het geslacht van de volwassene een rol?
8
Methode
Het hieronder beschreven onderzoek kadert in een groter onderzoek rond parentese
dat gevoerd werd door zeven masterstudenten logopedie aan de Universiteit Gent.
Voor het onderzoeken van de prosodie-effecten in kindgerichte spraak werden de
zeven studenten onderverdeeld in drie kleinere groepen. Elke groep spitste zich toe
op één bepaald aspect dat de prosodie in spraak gericht aan het kind kon
beïnvloeden. De eerste groep, bestaande uit L. Desmet en S. Tarras onderzocht de
veranderingen in prosodie in functie van het geslacht van de volwassen persoon. Als
tweede werden ook de prosodieveranderingen in functie van de syntaxis van de
spraak tussen het kind en een volwassen persoon onderzocht door M. Noreille en F.
Ongenaert. Een laatste deelonderzoek spitste zich toe op de veranderingen van de
prosodie in functie van de leeftijd van het kind. Dit onderzoek is beschreven in deze
masterproef die geschreven werd door J. Maene, S. Vandenberghe en M. Van
Wambeke. Binnen al deze onderzoeken werd er telkens een vergelijking gemaakt
tussen kindgerichte en volwassengerichte spraak.
Proefpersonen
De zeven onderzoekers rekruteerden 38 volwassen proefpersonen (gemiddelde
leeftijd: 31,7 jaar en range: 25 - 43 jaar). Er werden 15 mannen (gemiddelde leeftijd:
33,7 jaar en range: 28 – 43 jaar) en 23 vrouwen (gemiddelde leeftijd: 29,8 jaar en
ragen: 25 – 34 jaar) gerekruteerd. Er werden 28 kinderen (gemiddelde leeftijd: 26,8
maanden en range: 1 – 59 maanden) gerekruteerd, waarvan 12 jongens (gemiddelde
leeftijd: 21,8 maanden en range: 1 – 58 maanden) en 16 meisjes (gemiddelde
leeftijd: 31,9 maanden en range: 3 – 59 maanden) (cfr. tabellen 1 en 2).
Uit de masterproef van L. Depester en J. de Vis (2010-2011) werden 17 volwassenen
(gemiddelde leeftijd: 38 jaar en range: 23 – 61 jaar) waarvan 7 mannen (gemiddelde
leeftijd: 39 jaar) en 10 vrouwen (gemiddelde leeftijd: 38 jaar) bij de proefpersonen
opgenomen. Er namen ook 17 kinderen deel aan het onderzoek waarvan 12
jongens en 5 meisjes (cfr. tabel 3).
Alle proefpersonen waren afkomstig uit de provincies Oost-Vlaanderen, West-
Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. Volgende inclusiecriteria werden
9
gehanteerd: Nederlands was de moedertaal, de aard van de relatie tussen de
volwassene en de kinderen was niet van belang en de kinderen hadden een
maximale leeftijd van vijf jaar en een normale (taal)ontwikkeling. De meeste
proefpersonen waren familieleden en/of kennissen of mensen uit de omgeving van
de onderzoekers. Met hen werd telefonisch, via e-mail of face-to-face contact
opgenomen. Ook werden er in een kinderdagverblijf briefjes achtergelaten.
Geïnteresseerde volwassenen konden daar hun gegevens achterlaten (cfr. appendix
1).
Tabel 1: Aantal en leeftijd (gemiddelde en range) van de volwassen proefpersonen gerekruteerd door de zeven huidige masterstudenten.
Mannen Vrouwen
Aantal 15 23 Gemiddelde leeftijd (in jaren) 33,7 29,8 Range (in jaren) 28 – 43 25 – 34
Tabel 2: Aantal en leeftijd (gemiddelde en range) van de kinderen gerekruteerd door de zeven huidige masterstudenten.
Kinderen
Aantal 28 Gemiddelde leeftijd (in maanden) 26,8 Range (in maanden) 1 – 59
Tabel 3: Aantal en gemiddelde leeftijd van de proefpersonen gerekruteerd door L Depester en J. De Vis.
Mannen Vrouwen
Aantal 7 10 Gemiddelde leeftijd (in jaren) 39 38
In een eerste fase van het onderzoek werd in samenspraak met de zeven
onderzoekers een informed consent en een vragenlijst over de (taal)ontwikkeling van
het kind opgesteld (cfr. appendices 2 en 3). Voorafgaand aan de eigenlijke opnames
werd het informed consent aan de volwassen proefpersoon ter ondertekening
voorgelegd. In tweede instantie werd de vragenlijst bij de proefpersonen thuis door
één van de onderzoekers afgenomen.
10
Procedure
Opnamesituatie
Bij de verschillende proefpersonen werden thuis digitale opnames geregistreerd. Van
elke volwassen proefpersoon werd een sample met volwassengerichte spraak en
een sample met kindgerichte spraak opgenomen. Voor de volwassengerichte
opname werd er een spontaan gesprek gevoerd met de onderzoeker over
dagdagelijkse onderwerpen. Vervolgens werd een kindgerichte opname
geregistreerd waarbij er aan de volwassenen werd gevraagd om spontaan in verbale
interactie te gaan met het kind. Voor deze opnames werd gebruik gemaakt van
speelgoed dat zo min mogelijk lawaai maakte zoals puzzels, boeken, knuffels, ….
Uitzonderlijk vond de opname bij één kind plaats op de verzorgingstafel. Bij geen
enkele opname was de spraak van de proefpersonen aan richtlijnen gebonden. Er
werd gevraagd om zo spontaan mogelijk te interageren met het kind.
Ter afronding van de opnamefase werd aan de proefpersonen het eigenlijke doel van
onze masterproef meegedeeld, namelijk de evolutie van de toonhoogte, intonatie en
spreeksnelheid in functie van de leeftijd van het kind nagaan.
Opnametechniek
De volwassengerichte en kindgerichte opnames gebeurden aan de hand van een
externe USB-microfoon (Samson C01U Studio Condensator Microfoon) die
aangesloten werd op de laptop van de onderzoeker. Omdat elke onderzoeker een
ander type laptop had, werd er gebruik gemaakt van een USB-microfoon. Op deze
manier waren alle opnames kwalitatief van hetzelfde niveau.
De microfoon werd eenmalig als standaardmicrofoon ingesteld. Hierbij werd de
gevoeligheid van de microfoon aangepast om de signaalruisverhouding te
optimaliseren. Op een schaal van 0 tot 100 werd de gevoeligheid vastgelegd op 60 à
70. De microfoon stond op een statief dat geplaatst werd op minstens 30 centimeter
van de laptop. Op deze manier werd er zo min mogelijk ruis van de laptop
geregistreerd.
De opnames werden opgenomen in Praat (Boersma en Weenink, 2009) met een
samplingfrequentie van 22050 Hz. De opnames werden opgeslagen als WAV-
bestand onder een specifieke code als bestandsnaam.
11
Code
De code bestond uit een combinatie van cijfers en letters zoals bijvoorbeeld
71V31ADV27. Hieruit kwamen verscheidene gegevens naar voren. Elke onderzoeker
kreeg een identificatienummer. Dit werd het eerste cijfer van de code. Het tweede
cijfer gaf het volgnummer van de volwassen proefpersoon (per onderzoeker) aan. Dit
cijfer werd gevolgd door een V of een M dat het geslacht van de volwassen
proefpersoon aangaf. V stond voor vrouwelijk, M voor mannelijk. Hierna werd de
leeftijd van de volwassen proefpersoon in jaren weergegeven. Na de leeftijd werd
het type opname verduidelijkt: AD stond voor volwassengericht, CD stond voor
kindgericht. Dit werd gevolgd door een V of een M dat het geslacht van het kind
weergaf: V stond voor vrouwelijk, M voor mannelijk. Als laatste werd de leeftijd van
het kind in maanden weergegeven (cfr. appendix 4).
Opname
In totaal werden er 114 opnames gemaakt met een totale opnameduur van 456
minuten 55 seconden en een gemiddelde duur van 4 minuten en 9 seconden. (cfr.
tabel 4). Dit betreft 42 kindgerichte en 38 volwassengerichte opnames gemaakt door
de zeven huidige masterstudenten. Daarbij werden 17 volwassen- en 17 kindgerichte
opnames gevoegd, opgenomen door L. Depester en J. de Vis (masterstudenten
2010-2011). Er werden 55 volwassengerichte opnames gemaakt met een
gemiddelde duur van 4 minuten en 52 seconden en 59 kindgerichte opnames met
een gemiddelde duur van 4 minuten en 53 seconden. Zes volwassen- en zes
kindgerichte opnames kwamen niet in aanmerking voor analyse omwille van een
slechte signaalruisverhouding.
Tabel 4: Aantal en duur van de opnames
Aantal Duur
Totaal 114 456 minuten 55 seconden Volwassengericht 55 gem.: 4 minuten 52 seconden Kindgericht 59 gem.: 4 minuten 53 seconden
Verwerking van de opnames
De verwerking van de opnames gebeurde in twee fasen. In een eerste fase werd
elke opname in Praat geannoteerd. Om een zogenaamd textgrid te verkrijgen werd
12
de “silence threshold” ingesteld, meestal op -30 dB, wat wil zeggen dat alle
fragmenten stiller dan 30 dB onder het luidste fragment van de opname als stilte (en
bijgevolg als een niet-spraakfragment) werden aanzien. Het silence interval label en
het sound interval label werden respectievelijk ingesteld op 0 en 1. Hierdoor
codeerde Praat alle stille momenten als 0, terwijl alle andere momenten als 1 werden
gecodeerd. Aan de hand van het oscillogram, het spectrogram en het geluidssample
werden de posities van de aangegeven grenzen op de annotatiebalk gecontroleerd
en indien nodig aangepast. Enkel uitingen van de bestudeerde volwassene werden
gemarkeerd. In de twee annotatiebalken (WRDS/SENT en SYLL/SENT) werden per
bruikbaar fragment respectievelijk het aantal woorden en het aantal syllabes
genoteerd (cfr. appendix 5 en 6). Adempauzes kregen de code „0‟ en onbruikbare
fragmenten de code „?‟. Als onbruikbaar werden deze fragmenten beschouwd
waarbij twee personen simultaan spraken, waarbij er ander geluid te horen was dan
spraak van de bestudeerde volwassene en hele lange stille fragmenten die
onmogelijk als adempauze konden beschouwd worden. Na annotatie werd het script
„Spreeksnelheid‟ (P. Corthals, 2010) doorlopen om de parameters articulatiesnelheid
en aantal woorden per minuut per opname te bepalen (cfr. appendix 7).
Voor de tweede fase werden de bruikbare fragmenten, niet gecodeerd met „?‟,
geëxtraheerd. De overgebleven fragmenten vormden samen een geluidsketting. Aan
de hand van het spectrogram en het oscillogram werden uitschieters qua frequentie
en luidheid, te wijten aan irrelevante geluiden of storingen manueel uit deze
geluidsketting geëlimineerd. Nadien werd het script „Klemtonen‟ (P. Corthals, 2010)
doorlopen. De parameters voor frequentie enerzijds waren de mediane grondtoon in
Hz, de modulatiediepte in Hz en het modulatietempo in Hz/sec. De parameters voor
intensiteit anderzijds waren de modulatiediepte in dB en het modulatietempo in
dB/sec. De mediane geluidsterkte werd niet gebruikt omdat de afstand tussen de
spreker en de microfoon niet voor alle opnames gegarandeerd identiek was. Voor
zowel frequentie als intensiteit werd voor modulatiediepte en modulatietempo de
interkwartielrange, tussen percentiel 25 en 75, berekend om uitschieters en
artefacten uit te sluiten (cfr. appendix 8).
13
Vervolgens werden de berekende parameters in een Excel-tabel ingevuld (cfr.
appendix 8). De verschillen tussen de volwassen- en kindgerichte parameters
werden nadien aan een statistische analyse onderworpen via SPSS.
Statistische analyse
Met behulp van IBM SPSS Statistics 19 werd de Kolmogorov-Smirnov-test
uitgevoerd om na te gaan of de variabelen Gaussiaans verdeeld waren. Bij een
Gaussiaanse verdeling werd de correlatie tussen de leeftijd van het kind met andere
variabelen nagegaan. Deze variabelen waren articulatiesnelheid1, spreeksnelheid2,
mediane grondtoon, modulatiediepte3 en modulatietempo4 van zowel toonhoogte als
intensiteit. Indien de correlatie significant (α=0.05) was, werd een univariate lineaire
regressie uitgevoerd.
1 Articulatiesnelheid wordt uitgedrukt in het aantal syllaben per minuut, exclusief pauzes.
2 Spreeksnelheid wordt uitgedrukt in het aantal woorden per minuut, inclusief pauzes.
3Toonhoogtemodulatiediepte is het verschil tussen de hoogste en de laagste frequentie (in Hz). Outliers
werden uitgesloten door enkel waarden binnen de interkwartielrange te includeren. Intensiteitsmodulatiediepte is het verschil tussen de luidste en stilste intensiteit (in dB). Outliers werden uitgesloten door enkel waarden binnen de interkwartielrange te includeren. 4 Toonhoogtemodulatietempo is het aantal toonhoogtesprongen (in Hz/sec) dat gemaakt wordt in een
tijdsinterval van één seconde. Outliers werden uitgesloten door enkel waarden binnen de interkwartielrange te includeren. Intensiteitsmodulatietempo is het aantal intensiteitssprongen (in dB/sec) dat gemaakt wordt in een tijdsinterval van één seconde. Outliers werden uitgesloten door enkel waarden binnen de interkwartielrange te includeren.
14
Resultaten
In eerste instantie werd de Kolmogorov-Smirnov-test5 als normaliteitstoets gebruikt.
Hierbij werd het significantieniveau vastgelegd op α=0,05. Elke variabele bleek
Gaussiaans verdeeld te zijn (cfr. tabel 4).
Tabel 4: Resultaten van de Kolmogorov-Smirnov-test
Nulhypothese Gemiddelde (M)
Standaarddeviatie (SD)
Significantie (p)
De leeftijd van het kind (in maanden) (*)
25,58
14,85
0,387
De verandering in spreeksnelheid (in woorden/minuut) (*)
-52,70
44,83
0,937
De verandering in articulatiesnelheid (in syllaben/seconde) (*)
-0,56
1,01
0,538
De verandering in toonhoogtemodulatiediepte (in Hz) (*)
39,12
27,62
0,748
De verandering in mediane grondtoon (in Hz)
22,37
22,35
0,580
De verandering in toonhoogtemodulatietempo (in Hz/sec) (*)
8,03
31,47
0,561
De verandering in intensiteitsmodulatiediepte (in dB) (*)
0,18
2,28
0,183
De verandering in intensiteitsmodulatietempo (in dB/sec) (*)
-6,08
11,51
0,970
(*) parameter is normaal verdeeld volgens Kolmogorov-Smirnov-test
Aangezien alle variabelen Gaussiaans verdeeld waren, was het mogelijk om de
Pearson correlatiecoëfficiënt te berekenen. Op die manier werd nagegaan of er een
verband bestond tussen de leeftijd van het kind en de andere variabelen. Het
significantieniveau werd vastgelegd op α=0,05. Tussen de leeftijd van het kind en de
verandering in intensiteitsmodulatietempo werd een zeer zwakke positieve correlatie
5 Om na te gaan of continue variabelen Gaussiaans verdeeld zijn, wordt de Kolmogorov-Smirnov-test
uitgevoerd.
15
(r= 0,095) gevonden. Tussen de leeftijd van het kind enerzijds en de verandering in
mediane grondtoon (r= -0,192) en de verandering in toonhoogtemodulatietempo (r=
-0,160) anderzijds werden zeer zwakke negatieve correlaties gevonden. Deze drie
correlaties waren echter niet significant (cfr. tabel 5).
Tabel 5: Niet-significante correlaties met de leeftijd van het kind.
n= 57
Verandering in …
Pearson correlatiecoëfficiënt (r)
Significantie (p)
Mediane grondtoon -0,192 0,153 Toonhoogtemodulatietempo -0,160 0,233 Intensiteitsmodulatietempo 0,095 0,482
Een significant verband werd gevonden tussen de leeftijd van het kind en de
verandering in spreeksnelheid, in articulatiesnelheid, in toonhoogtemodulatiediepte
en in intensiteitsmodulatiediepte (cfr. tabel 6). Een univariate lineaire regressie werd
bij mannen en vrouwen apart berekend voor de variabelen met een significante
correlatie met de leeftijd van het kind. Op die manier werd nagegaan of deze voor
mannen en vrouwen verschilde en, zo ja, in welke zin.
Tabel 6: Significante correlaties met de leeftijd van het kind.
n= 57
Verandering in …
Pearson correlatiecoëfficiënt (r)
Significantie (p)
Spreeksnelheid 0,582 <0,001 Articulatiesnelheid 0,304 0,022 Toonhoogtemodulatiediepte -0,443 0,001 Intensiteitsmodulatiediepte 0,320 0,015
Verandering in spreeksnelheid
De correlatie tussen de verandering in spreeksnelheid en de leeftijd van het kind was
zeer sterk significant (p<0,001). De correlatiecoëfficiënt (r= 0,582) toonde aan dat het
om een matig verband ging waarbij het aantal woorden per minuut toenam naarmate
het kind ouder was. Een onderscheid op basis van geslacht toonde aan dat zowel
voor mannen als voor vrouwen een matig verband bekomen werd (mannen: r=0,603;
vrouwen: r=0,603). Voor zowel mannen als vrouwen kon 36,4% van de totale
variantie in spreeksnelheid verklaard worden door de leeftijd van het kind (mannen:
R²=0,364 ; vrouwen: R²=0,364). Bij kinderen tot 55 maanden vertraagden vrouwen
16
hun spreeksnelheid meer dan mannen. Hoe jonger het kind, hoe duidelijker dit naar
voren kwam. Vrouwen spraken tegen de jongste kinderen ongeveer 100 woorden
minder per minuut dan tegen volwassenen. Mannen daarentegen spraken ongeveer
80 woorden minder per minuut. Vervolgens nam de spreeksnelheid toe naarmate het
kind ouder was, waarbij er nog steeds trager werd gesproken dan tegen
volwassenen, zolang het ging om kinderen jonger dan 55 maanden. Rond de leeftijd
van 55 maanden spraken zowel mannen als vrouwen even snel tegen kinderen als
tegen volwassenen (cfr. grafiek 1).
Grafiek 1: Regressielijn voor de verandering in spreeksnelheid in functie van de leeftijd van het
kind
Verandering in articulatiesnelheid
Er was een significante correlatie tussen de verandering in articulatiesnelheid en de
leeftijd van het kind (p= 0,022). Een matig verband werd aangetoond tussen beide
variabelen (r= 0,304) waarbij het aantal syllaben per seconde steeg naarmate het
kind ouder was. Wanneer er onderscheid werd gemaakt tussen mannen en vrouwen
bleek er bij de mannen nauwelijks een correlatie (r=0,071) te zijn. Bij de vrouwen
daarentegen was er een matige correlatie (r= 0,594). De regressiefunctie toonde de
17
verandering in articulatiesnelheid in functie van de leeftijd van het kind, althans bij
vrouwen. Tegen heel jonge kinderen spraken vrouwen ongeveer één tot twee
syllaben minder per seconde dan tegen volwassenen. Tot de leeftijd van 45
maanden nam het aantal syllaben per seconde toe, maar de articulatiesnelheid was
nog altijd trager dan bij volwassengerichte spraak. Na deze leeftijd lag het aantal
syllaben per seconde zelfs enigszins hoger in kindgerichte spraak dan in
volwassengerichte spraak. 35,3% van de totale variantie werd bij vrouwen verklaard
door de leeftijd van het kind (cfr. grafiek 2).
Grafiek 2: Regressielijn voor de verandering in articulatiesnelheid in functie van de leeftijd van het kind.
Verandering in toonhoogtemodulatiediepte
Tussen de verandering in toonhoogtemodulatiediepte en de leeftijd van het kind werd
een zeer sterke significante correlatie (p= 0,001) bekomen. Er werd een grotere
toonhoogtemodulatiediepte gehanteerd bij kindgerichte spraak dan bij
volwassengerichte spraak. Hoe ouder het kind was, hoe minder uitgesproken de
toonhoogtemodulatiediepte was en omgekeerd. Dit bleek uit de negatieve
correlatiecoëfficiënt (r= -0,443). Deze correlatie was minder uitgesproken bij mannen
18
dan bij vrouwen (mannen: r= -0,105; vrouwen: r= -0,628). Wanneer vrouwen spraken
tegen een kind van jonger dan 1 maand vergrootten ze de modulaties van hun
toonhoogte, vergeleken met de intonatiesprongen die ze gebruikten tegenover
volwassenen. Deze uitbreiding van de modulatiediepte nam af naarmate het kind
ouder was. Kort na de leeftijd van 60 maanden was de toonhoogtemodulatiediepte in
kindgerichte spraak gelijklopend aan deze in volwassengerichte spraak. Bij vrouwen
kon 39,4% van de totale variantie in toonhoogtemodulatiediepte (R²= 0,394)
verklaard worden door de leeftijd van het kind (cfr. grafiek 3).
Grafiek 3: Regressielijn voor de verandering in toonhoogtemodulatiediepte in functie van de
leeftijd van het kind.
Verandering in intensiteitsmodulatiediepte
Er werd een significante correlatie gevonden tussen de verandering in de
intensiteitsmodulatiediepte en de leeftijd van het kind (p= 0,015). Op basis van de
correlatiecoëfficiënt (r= 0,320) kon aangetoond worden dat naarmate het kind ouder
was de intensiteitsmodulatiediepte toenam. Die tendens was bij mannen niet
zichtbaar (r=0,045). In tegenstelling tot de mannen was er bij de vrouwen een matige
correlatie aanwezig (r= 0,456). Aanvankelijk spraken vrouwen met een kleinere
19
intensiteitsmodulatiediepte tegen kinderen dan tegen volwassenen. Dit verschil nam
af tot de leeftijd van 24 maanden. Vanaf dat moment spraken vrouwen met een
grotere intensiteitsmodulatiediepte tegen kinderen dan tegen volwassenen. De
stijging in intensiteitsmodulatiediepte was recht evenredig met de leeftijd van het
kind. In vergelijking met volwassengerichte spraak kromp de
intensiteitsmodulatiediepte in met 2,5 dB in spraak tegen kinderen van 0 maanden.
Rond de leeftijd van 55 maanden nam de modulatiediepte met 2,5 dB toe ten
opzichte van volwassengerichte spraak. 20,8% van de totale variantie in
intensiteitsmodulatiediepte bij vrouwen kon verklaard worden door de leeftijd van het
kind (R²= 0,208) (cfr. grafiek 4).
Grafiek 4: Regressielijn van de verandering in intensiteitsmodulatiediepte in functie van de leeftijd van het kind.
20
Discussie
Er werd een hogere mediane grondtoon verwacht in parentese dan in
volwassengerichte spraak, waarbij deze afneemt naarmate het kind ouder wordt. Uit
de resultaten blijkt inderdaad dat hoe ouder het kind wordt, hoe minder de mediane
grondtoon nog verhoogd wordt. Deze tendens wordt wel teruggevonden, maar is niet
significant aantoonbaar. Verder blijkt dat hoe ouder het kind wordt, hoe minder
toonhoogtesprongen en meer intensiteitssprongen per seconde gemaakt worden.
Deze correlaties zijn eveneens niet significant. Een mogelijke verklaring hiervoor kan
een te kleine steekproef met een beperkt aantal heel jonge kinderen, tussen nul en
twaalf maanden, zijn.
In de hypothese wordt gesteld dat tegen heel jonge kinderen met een hogere
spreeksnelheid zou gesproken worden. Uit de resultaten komt het tegenovergestelde
naar voren: tegen jongere kinderen wordt trager gesproken dan tegen oudere
kinderen. Liu constateert dat er trager wordt gesproken tegen preverbale kinderen
als gevolg van een langere klinkerduur (Liu, 2009). Een tragere spreeksnelheid
vergemakkelijkt de imitatie van het mondbeeld (Green, 2010). Het is ook mogelijk dat
op deze manier het kind gemakkelijker de klanken die samen een woord vormen uit
de klankenstroom kan extraheren omwille van een toegenomen auditieve
verwerkingstijd.
Naarmate het kind ouder wordt, spreken de volwassenen met een toenemende
articulatiesnelheid. Wanneer dit voor mannen en vrouwen apart bekeken wordt, is
deze algemene bevinding voor mannen niet meer geldig. Bij mannen is er een lichte
daling van de articulatiesnelheid merkbaar. Dit zou er op kunnen wijzen dat de
kindgerichte spraak van mannen gekenmerkt wordt door nadrukkelijkere
articulatorische manoeuvres.
De leeftijd van het kind heeft een duidelijk effect op de toonhoogtemodulatiediepte
die volwassenen hanteren bij het gebruik van parentese. Er treedt een uitgebreidere
toonhoogtemodulatie op in vergelijking met volwassengerichte spraak. Hoe jonger
het kind, hoe meer uitgesproken deze modulatie is. Dit komt overeen met de
bevinding van Liu, die constateert dat er een grotere toonhoogtevariatie is bij
preverbale kinderen (Liu, 2009). Ook Cooper stelt vast dat de toonhoogterange en
21
-variatie groter zijn bij kinderen van één maand dan bij kinderen van vier maanden.
Voor oudere kinderen kan er echter niet vergeleken worden met Cooper aangezien
deze niet in zijn onderzoek opgenomen worden (Cooper, 1997). Diverse auteurs
geven aan dat bepaalde woorden aanvankelijk beklemtoond worden door deze hoger
en luider uit te spreken. De syntactische opbouw van de uiting wordt door dit
prosodiepatroon verduidelijkt (Bergeson, 1999; D‟odorico, 2006; Fernald, 1991).
Naarmate het kind ouder wordt en het zich qua taalbeheersing verder ontwikkelt,
daalt de toonhoogtemodulatiediepte van zijn volwassen gesprekspartners. Dit zou
verklaard kunnen worden door het feit dat onder invloed van een toenemende
taalontwikkeling de prosodische beklemtoning van morfosyntactische informatie
minder noodzakelijk wordt om het taalleerproces of de verstaanbaarheid te
ondersteunen. In andere studies komen tegengestelde resultaten naar voren.
Kitamura stelt vast dat bij pasgeborenen zowel in het Amerikaans Engels als in het
Thais vooral geruststellend gesproken wordt. Deze spraak kenmerkt zich in beide
talen door een kleine toonhoogterange (Kitamura, 2002). In een toontaal zoals het
Thais hanteert men een ander intonatiepatroon dan in een niet-toontaal zoals het
Nederlands. Amerikaans Engels en Nederlands zijn beiden Germaanse talen, maar
beide talen hanteren daarom niet noodzakelijk eenzelfde intonatiepatroon. Dit zou
de tegengestelde resultaten kunnen verklaren. Mogelijks zijn de
opnameomstandigheden (instructies, setting, …) ook oorzaken van verschillen in
uitkomst.
Op vlak van toonhoogtemodulatiediepte zijn er duidelijke verschillen tussen mannen
en vrouwen. De stijging van de toonhoogtemodulatiediepte is bij mannen veel minder
uitgesproken dan bij vrouwen en varieert nauwelijks met de leeftijd. Mannen zullen in
interactie met een kind hun spraak minder aanpassen qua variatie in toonhoogte. Dit
kan misschien verklaard worden doordat mannen na de geboorte minder tijd met het
kind doorbrengen dan vrouwen. Het zijn immers de vrouwen die over het algemeen
de eerste maanden en/of jaren na de bevalling het grootste deel van de zorg op zich
nemen en het meest tijd met het kind doorbrengen. Veel moeders kiezen voor
borstvoeding en het zwangerschapsverlof duurt langer dan het vaderschapsverlof.
Enkele maanden na de geboorte gaat het kind naar een onthaalmoeder of
kinderopvang waar voornamelijk vrouwen tewerkgesteld worden. Op een leeftijd van
2,5 jaar gaat het kind naar school en is de kans op het hebben van een vrouwelijke
22
kleuterjuf groot. Het kan dus zijn dat vrouwen hun spraak en prosodisch patroon
aanpassen aan het kind omdat ze beter aanvoelen hoe ver het kind al staat op vlak
van spraak- en taalontwikkeling. Indien mannen evenveel tijd met het kind
doorbrengen als vrouwen zouden identieke aanpassingen in hun spraak en
prosodisch patroon misschien zichtbaar worden. Niet alleen de daling van de
toonhoogtemodulatiediepte is verschillend tussen mannen en vrouwen. Ook de
toonhoogtemodulatiediepte zelf is bij mannen in spraak gericht aan pasgeborenen
kleiner dan bij vrouwen. Door de structuur van de mannelijke larynx zijn er minder
mogelijkheden in het frequentiebereik (Postma, 2005). Mannen kunnen hun
spreektoonhoogte wel verhogen, maar zitten misschien te snel tegen de bovengrens
van hun register waardoor er niet met nog grotere toonhoogtesprongen gesproken
kan worden. Hierdoor spreken mannen over het algemeen monotoner dan vrouwen.
Tot de leeftijd van 24 maanden is er een verminderde intensiteitsmodulatiediepte bij
vrouwelijke parentesespreeksters, het meest uitgesproken bij de jongste kinderen.
Na de leeftijd van 24 maanden neemt de intensiteitsmodulatiediepte toe naarmate
het kind ouder wordt. Tegen pasgeborenen wordt minder gevarieerd in intensiteit om
het kind, althans volgens Stern (1983), niet overmatig te stimuleren zodat het de
omgeving rondom zich op een rustige manier kan verkennen. Ook de
geruststellende, bemoederende houding die men meestal ten opzichte van het kind
aanneemt, kan hiervoor een verklaring zijn. Naarmate het kind meer gaat spreken en
de omgeving op een actievere manier gaat verkennen, hebben vrouwen blijkbaar
intuïtief de neiging om meer intensiteitsvariatie te gebruiken. Verder wordt een groot
verschil vastgesteld tussen mannen en vrouwen. In tegenstelling tot de
intensiteitsmodulatiediepte bij vrouwen vertoont deze bij mannen geen inkrimping ten
opzichte van volwassengerichte spraak. Het is opvallend dat er bij mannen amper
een verschil optreedt tussen kindgerichte en volwassengerichte spraak. Dit verschil
vertoont een beperkte toename naarmate het kind ouder wordt. Een mogelijke
verklaring hiervoor kan net zoals bij toonhoogtemodulatiediepte de mate van contact
met het kind zijn. Het zijn vooral vrouwen die over het algemeen het grootste deel
van de zorg voor het kind op zich nemen, waardoor zij waarschijnlijk het niveau van
de spraak- en taalontwikkeling beter kunnen inschatten en hun spraak hieraan
kunnen aanpassen. Mannen daarentegen staan op vlak van de verzorging meer aan
de zijlijn. Het is mogelijk dat mannen proberen intimidatie te vermijden, omdat
23
opvallende intensiteitssprongen, zeker in afwezigheid van toonhoogtevariatie,
misschien agressief zouden kunnen overkomen, zeker ten opzichte van een kind
waarmee men minder vaak omgaat. Tenslotte zou ook hier de mate van
stembeheersing kunnen meespelen in het nadeel van mannen.
Belangrijk om te vermelden is dat zowel bij de verandering in articulatiesnelheid,
toonhoogtemodulatiediepte en intensiteitsmodulatiediepte bij vrouwen als bij de
verandering in spreeksnelheid bij mannen en vrouwen er meer dan de helft van de
variantie kan verklaard worden door andere factoren dan de leeftijd van het kind.
Opmerkelijk is dat bij mannen de verandering in articulatiesnelheid,
toonhoogtemodulatiediepte en intensiteitsmodulatiediepte slechts in zéér beperkte
mate verklaard kunnen worden door de leeftijd van het kind. Uit dit onderzoek
kunnen geen andere factoren afgeleid worden. Deze andere factoren zijn misschien
het geslacht van het kind of de mate van contact met het kind.
Verder onderzoek is noodzakelijk om de resultaten van de huidige studie te
bevestigen of te verwerpen. Toonhoogtemodulatietempo en
intensiteitsmodulatietempo in parentese worden in deze studie immers voor het eerst
onderzocht. Het is wenselijk om een grotere steekproef te nemen waarbij meer
kinderen tussen nul en twaalf maanden geïncludeerd worden. Dit zou kunnen
bekomen worden door het inclusiecriterium van de leeftijd van het kind te
verscherpen. Ook zou er geopteerd kunnen worden voor een longitudinale studie
waarbij verschillende volwassenen tegen eenzelfde kind op verscheidene
opeenvolgende tijdstippen spreken. Er zou eveneens een vergelijking gemaakt
kunnen worden tussen het Nederlands en andere talen die geen toontaal zijn. Om
het verschil tussen mannen en vrouwen verder te onderzoeken, zou er een
onderzoek opgezet kunnen worden waarbij vier groepen vergeleken worden. Op
deze manier kan nagegaan worden of de mate van contact met het kind een rol
speelt. De eerste en tweede groep bestaan respectievelijk uit mannen en vrouwen
die het grootste deel van de zorg op zich nemen. Een derde en vierde groep bestaan
respectievelijk uit mannen en vrouwen die minder tijd met kinderen kunnen
doorbrengen.
24
Conclusie
Samenvattend kunnen we zeggen dat de mediane grondtoon en de snelheid
waarmee de toonhoogte- en intensiteitssprongen gemaakt wordt in parentese wel
wijzigen, vergeleken met spraak gericht tot volwassenen, maar dat deze wijzigingen
niet kunnen gerelateerd worden aan de leeftijd van het kind. In vergelijking met
volwassengerichte spraak wordt er tegen het preverbale kind voornamelijk trager,
met meer toonhoogtevariatie en minder intensiteitvariatie gesproken. Deze
aanpassingen verdwijnen langzaam naarmate het kind ouder en meer verbaal wordt.
Bij vrouwen zijn deze aanpassingen meer uitgesproken dan bij mannen. Toch dienen
deze resultaten met voldoende voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden aangezien
een groot deel van de variantie door andere factoren verklaard moet worden. Ook
kan moeilijk van een algemeen kantelmoment gesproken worden aangezien dit
moment voor de verschillende variabelen telkens op een andere leeftijd ligt. Hiervoor
is verder onderzoek nodig waarbij tevens nog meer jonge kinderen, tussen 0 en 12
maanden, worden geïncludeerd en waarbij de steekproef nog groter is.
Dankwoord
Deze masterproef werd tot een goed einde gebracht dankzij de hulp en steun van
verschillende mensen. In eerste instantie willen wij onze promotor Prof. Dr. P.
Corthals bedanken voor de nodige ondersteuning bij het maken en analyseren van
de opnames, het uitvoeren van de statistische analyse en het kritisch evalueren van
deze masterproef. Daarnaast willen we ook onze medestudenten L. Desmet, M.
Noreille, F. Ongenaert en S. Tarras bedanken voor de hulp bij het verzamelen en het
annoteren van de spraaksamples. Ook de proefpersonen willen we bedanken voor
hun bereidwillige medewerking. Tenslotte willen wij ook onze ouders en vrienden
bedanken voor de morele steun tijdens het tot stand komen van de masterproef.
25
Appendices
Appendix 1: Aanmeldingsbrief kinderdagverblijf
Hallo,
Mijn naam is Lynn Desmet. Ik ben een studente Logopedie en zit momenteel in mijn Masterjaar. In
het kader van mijn thesis, onderzoek ik het een en het ander rond communicatie tussen ouders en
hun kinderen. Hiervoor heb ik nog wat proefpersonen nodig. Het onderzoek houdt niet veel in. Enkel
een opname van een kort interview met de ouder (5-tal minuutjes) en een opname van een spontaan
gesprek tussen ouder en kind (5-tal minuutjes). Indien uw kind tussen de 0 en 5 jaar is en u even tijd
kan vrijmaken om mee te werken aan mijn onderzoek, vul dan hieronder uw gsmnr./telnr./e-
mailadres in, dan neem ik contact met u op.
U zou mij hier alvast een groot plezier mee doen!
Vriendelijke groeten!
Lynn Desmet
Gsmnr.:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Telnr.:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
e-mailadres:………………………………………………………………………………………………………………………………………….
26
Appendix 2: Informed consent
Geachte,
Wij vormen een groep van 7 masterstudenten van de opleiding logopedische en
audiologische wetenschappen aan de Universiteit Gent (afstudeerrichting:
logopedie). In het kader van onze masterproef gaan wij de communicatie en
interactie na tussen ouder of verzorger en kind. Voor dit onderzoek hebben we twee
geluidsopnames nodig van u als spreker :
• Een opname van uzelf sprekend tot het kind
• Een opname van uzelf sprekend tot iemand uit onze groep
Het spreekt voor zich dat de geluidsopnames enkel en alleen voor
onderzoeksdoeleinden gebruikt worden. We garanderen complete anonimiteit, dus
uw naam wordt nergens bewaard en waarover u spreekt is voor dit onderzoek ook
niet van belang. Bovendien kunt u op elk moment beslissen om uw deelname aan dit
onderzoek op te zeggen. Verder delen wij u graag, indien u dit wenst, de resultaten
van dit onderzoek mee.
Bij voorbaat hartelijk dank voor uw deelname,
Lynn Desmet, Jana Maene, Marieke Noreille, Fauve Ongenaert, Stephanie Tarras,
Magali Van Wambeke, Sandrine Vandenberghe
27
Ondergetekende ________________________________________(naam),
Ouder
Voogd
Andere:__________________
van___________________________________________________(naam), bevestigt
hierbij voldoende informatie te hebben gekregen over het onderzoek in functie van
de masterproef uitgewerkt door masterstudente
logopedie_______________________ .
Ik weet dat de geluidsopnames enkel voor onderzoeksdoeleinden gebruikt worden
en dat ik mijn deelname aan dit onderzoek elk moment kan opzeggen indien ik dit
nodig acht.
Bij deze bevestig ik akkoord te zijn met mijn deelname aan het onderzoek.
Datum: __/__/____
Handtekening:
28
Appendix 3: Vragenlijst
CODE:…………………………………..
Opnamedatum : ……………………….
Gelieve onderstaande vragen over uzelf en het kind in te vullen.
U bent:
o Man
o Vrouw
Wat is uw relatie tot het kind?
o Ouder
o Voogd
o Andere:
…………………………………………………………………………………………
………………………………………..
Wat is uw beroep?
.................................................................................................................................
Wat is uw leeftijd?
..................................................................................................................................
Hoeveel kinderen telt uw gezin?
…………………………………………………………………………………………………
……….
Indien u meer dan 1 kind heeft, als hoeveelste in de rij is dit kind geboren?
……………………………………….
Wat is het geslacht van het kind?
o Jongen
o Meisje
Wat is de geboortedatum van het kind?
……………………………………………………………………………………………
Waren er problemen tijdens de zwangerschap of bij de geboorte van het kind? Indien
ja, welke?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………
29
Heeft het kind medische problemen, zoals bijvoorbeeld het syndroom van Down,
gehoorproblemen, gezichtsproblemen,… ? Indien ja, welke?
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………….
Hoe verliep de spraakontwikkeling van het kind tot nu toe? Op welke leeftijd begon
het kind te brabbelen? Op welke leeftijd sprak het kind de eerste woordjes? Was uw
kind vlugger, trager of even snel in vergelijking met broertjes, zusjes of
leeftijdsgenootjes? Zijn er merkwaardigheden?
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………….
Welke taal spreekt u wanneer u met het kind spreekt?
o Algemeen Nederlands
o Dialect uit provincie
…………………………………………………………………………………………
…………………..
o Andere:
…………………………………………………………………………………………
………………………………………
Wat is de frequentie van uw contact met het kind?
o Dagelijks
o Wekelijks
o Andere:…………………………………………………………………………………
………………………………………………
Wenst u de groepsresultaten van het onderzoek te ontvangen?
o Ja
o Neen
30
Appendix 4: Afgesproken code
CODE BETEKENIS VAN DE CODE
72M31CDV27
72M31ADV27
Dit betreft de kindgerichte opname van een man van 31 jaar die
tegen een meisje van 27 maanden spreekt. Deze opname werd
geregistreerd door S. Vandenberghe. De man in kwestie was
haar tweede proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde man van 31
jaar, eveneens geregistreerd door S. Vandenberghe.
61V29CDM6
61V29ADM6
Dit betreft de kindgerichte opname van een vrouw van 29 jaar die
tegen een jongen van 6 maanden spreekt. Deze opname werd
gemaakt door J. Maene. De man in kwestie was haar eerste
proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde vrouw van
29 jaar, eveneens geregistreerd door J. Maene.
55M30CDM13
55M30ADM13
Dit betreft de kindgerichte opname van een man van 30 jaar die
tegen een jongen van 13 maanden spreekt. Deze opname werd
gemaakt door M. Van Wambeke. De man in kwestie was haar
vijfde proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde man van 30
jaar, eveneens geregistreerd door M. Van Wambeke.
46M28CDV11
46M28ADV11
Dit betreft de kindgerichte opname van een man van 28 jaar die
tegen een meisje van 11 maanden spreekt. Deze opname werd
geregistreerd door M. Noreille. De man in kwestie was haar
zesde proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde man van 28
jaar, eveneens geregistreerd door M. Noreille.
31
31V34CDV30
31V34ADV30
Dit betreft de kindgerichte opname van een vrouw van 34 jaar die
tegen een meisje van 30 maanden spreekt. Deze opname werd
geregistreerd door F. Ongenaert. De man in kwestie was haar
eerste proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde vrouw van
34 jaar, eveneens geregistreerd door F. Ongenaert.
21V32CDM28
21V32ADM28
Dit betreft de kindgerichte opname van een vrouw van 32 jaar die
tegen een jongen van 28 maanden spreekt. Deze opname werd
gemaakt door S. Tarras. De man in kwestie was haar eerste
proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde vrouw van
32 jaar, eveneens geregistreerd door S. Tarras.
11V30CDV37
11V30ADV37
Dit betreft de kindgerichte opname van een vrouw van 30 jaar die
tegen een meisje van 37 maanden spreekt. Deze opname werd
geregistreerd door L. Desmet. De man in kwestie was haar
eerste proefpersoon.
Dit betreft de volwassengerichte opname bij dezelfde vrouw van
30 jaar, eveneens geregistreerd door L. Desmet.
32
71V31ADV27 61V29ADM6 51V25ADV20 41V32ADM33 31V34ADV30 21V32ADM28 11VAD30V37
71V31CDV27 61V29CDM6 51V25CDV20 41V32CDM33 31V34CDV30 21V32CDM28 11VCD30V37
72M31ADV27 62V37ADV59 52M30ADM1 42M38ADM33 32M36ADV30 22M37ADM28 11V30ADM58
72M31CDV27 62V37CDV59 52M30CDM1 42M38CDM33 32M36CDV30 22M37CDM28 11V30CDM58
73V31ADM20 63V28ADM13 53V27ADV39 43M34ADM56 33V33ADV33 23V33ADV52 14M31ADV37
73V31CDM20 63V28CDM13 53V27CDV39 43M34CDM56 33V33CDV33 23V33CDV52 14M31CDV37
74V26ADV13 65V29ADV49 54V29ADM13 44V27ADM13 34M33ADV33 24M35ADV52 14M31ADM58
74V26CDV13 65V29CDV49 54V29CDM13 44V27CDM13 34M33CDV33 24M35CDV52 14M31CDM58
75M43ADV28 55M30ADM13 45M32ADM13 35V28ADV11 25V33ADV29 17V32ADV53
75M43CDV28 55M30CDM13 45M32CDM13 35V28CDV11 25V33CDV29 17V32CDV53
76V33ADM7 56V27ADV3 46M28ADV11 26M36ADV29 19V30ADV28
76V33CDM7 56V27CDV3 46M28CDV11 26M36CDV29 19V30CDV28
77M31ADM13
77M31CDM13
33
Appendix 5: Osccillogram, spectrogram en annotatiebalk in Praat
34
Appendix 6: Illustratie annotaties
Uiting Aantal woorden Aantal syllaben
Nieuw- Zeeland 1 3
allé 1 2
Jaja 1 2
Maja 1 2
Ofzo 1 2
Enzo 1 2
Das waar 2 2
„k heb 2 1
Oesje 1 2
Watte 1 2
Roer maar hoor 3 3
Euh wat zegt een koetje 5 6
35
Appendix 7: Resultaten script ‘Spreeksnelheid’ (P. Corthals, 2010)
36
Appendix 8: Resultaten script ‘Klemtonen’ (P. Corthals, 2010)
37
Bibliografie
Bergeson, T.R., & Trehub, S.E. (1999). Mothers‟ singing to infants and preschool
children. Infant behavior and development, 22 (1), 51-64.
Cooper, R.P., Abraham, J., Berman, S., & Staska, M. (1997). The development of
infants‟ preference for motherese. Infant behavior and development, 20(4), 477-488.
De Moor, G. & Van Maele, G. (2009). Inleiding tot de biomedische statistiek. Leuven
Acco.
D‟Odorico, L. & Jacob, V. (2006). Prosodic and lexical aspects of maternal linguistic
input to late-talking toddlers. International Journal of Language and Communication
Disorders, 41, 293-311.
Englund, K. & Behne, D. (2006). Changes in infant directed speech in the first six
months. Infant and Child Development, 15, 139-160.
Fernald, A. & Mazzie, C. (1991). Prosody and focus in speech to infants and adults.
Developmental psychology, 27(2), 209-221
Green, J.R., Nip, I.S.B., Wilson, E.M., Mefferd, A.S., Yunusova, Y. (2010). Lip
movement exaggerations during infant-directed speech. Journal of Speech,
Language, and Hearing Research, 53, 1529-1542.
Hörnstein, J., Gustavsson, L., Lacerda, F. & Santos-Victor, J. (2009). Multimodal
word learning from infant directed speech. International Conference on Intelligent
Robots and Systems, St Louis,USA.
Kitamura, C., Thanavishuth, C., Burnham, D., & Luksaneeyanawin, S. (2002).
Universality and specificity in infant-directed speech: pitch modifications as a
function of infant age and sex in a tonal and non-tonal language. Infant Behavior and
Development, 24, 372-392.
Liu, H., Tsao, F., Kuhl, P.K. (2009). Age-related changes in acoustic modifications of
Mandarin maternal speech to preverbal infants and five-year-old children: a
longitudinal study. Journal of Child Language, 36, (4)
38
Postma, G. (2005). De relatie tussen spreektoonhoogte en stemklachten bij leraren in
opleiding. Doctoraalscriptie taalwetenschap/fonetiek. Universiteit Utrecht.
Schön, D., Boyer, M., Moreno, S., Besson, M., Peretz, I., Kolinsky, R. (2007). Songs
as an aid for language acquisition. Cognition, 106(2), 975-983
Soderstrom, M., (2007). Beyond babytalk: Re-evaluating the nature and content of
speech input to preverbal infants. Developmental Review, 27, 501-532
Soderstrom, M., Seidl, A., Kemler Nelson, D.G., & Jusczyk, W. (2003). The prosodic
bootstrapping of phrases: evidence from prelinguistic infants. Journal of Memory and
Language, 49, 249-267.
Stern, D. N., Spieker, S., Barnett, R.K., MacKain, K. (1983). The prosody of maternal
speech: infant age and context related changes. Journal of Child Language, 10, 1-15
Van Borsel, J., (2009). Wetenschappelijk onderzoek in de logopedie. Leuven: Acco.