Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor...

90
1 HOOFDSTUK 1: METHODES VAN SOCIAALPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK INLEIDING SOCIALE PSYCHOLOGIE Psychologie: sociale invloed op individueel gedrag + gedrag individuen met/tegen/voor elkaar Overt gedrag = gedrag voor iedereen rechtstreeks waarneembaar Covert gedrag : elke vorm van gedrag dat slechts waarneembaar is voor wie gedrag vertoont Vb: opinies, gedachten, gevoelens Onderzoekers moeten oplossing zoeken om dit gedrag te kunnen bestuderen Fundamentele Social Psycho = zoeken naar algemene principes van sociaal gedrag of van sociale invloeden op individueel gedrag (theoriegericht) Toegepaste Sociale Psycho = gebruiken de inzichten uit de fundamentele psychologie om individuele/maatschappelijke problemen op te lossen en onderzoeken of ze de gewenste effecten hebben (praktijkgericht) VERSCHIL WETENSCHAPPELIJKE STUDIE MET INTUÏTIEVE MENSENKENNIS → Niet noodzakelijk motieven van kennisverwerving + inhoud Wel in manier van kennisverwerving: Afgesproken methodes onderzoek Conceptuele/operationele definitie variabelen Vaststellen van verband tussen variabelen Onderzoek is uitgevoerd op basis van spelregels met heldere variabelen. → Reflectie op kennisverwerving: spelregels + geldigheid + dialoog met anderen + kritiek + zorgvuldig argumenten van anderen onderzoeken Observatieonderzoek = onderzoek waarbij de onderzoeker van een afstand toekijkt en niet ingrijpt 1) OBSERVATIE

Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor...

Page 1: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

1

HOOFDSTUK 1: METHODES VAN SOCIAALPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK

INLEIDING

SOCIALE PSYCHOLOGIE

Psychologie: sociale invloed op individueel gedrag + gedrag individuen met/tegen/voor elkaar

→ Overt gedrag = gedrag voor iedereen rechtstreeks waarneembaar

→ Covert gedrag : elke vorm van gedrag dat slechts waarneembaar is voor wie gedrag

vertoont

Vb: opinies, gedachten, gevoelens Onderzoekers moeten oplossing zoeken om dit gedrag te kunnen bestuderen

Fundamentele Social Psycho = zoeken naar algemene principes van sociaal gedrag of van

sociale invloeden op individueel gedrag (theoriegericht)

Toegepaste Sociale Psycho = gebruiken de inzichten uit de fundamentele psychologie om

individuele/maatschappelijke problemen op te lossen en onderzoeken of ze de gewenste

effecten hebben (praktijkgericht)

VERSCHIL WETENSCHAPPELIJKE STUDIE MET INTUÏTIEVE MENSENKENNIS

→ Niet noodzakelijk motieven van kennisverwerving + inhoud

→ Wel in manier van kennisverwerving: Afgesproken methodes onderzoek

Conceptuele/operationele definitie variabelen

Vaststellen van verband tussen variabelen

Onderzoek is uitgevoerd op basis van spelregels met heldere variabelen.

→ Reflectie op kennisverwerving: spelregels + geldigheid + dialoog met anderen + kritiek + zorgvuldig

argumenten van anderen onderzoeken

Observatieonderzoek = onderzoek waarbij de onderzoeker van een afstand toekijkt en niet ingrijpt

2 Manieren:1. gedrag zelf observeren2. gedrag observeren aan de hand van fysieke of administratieve sporen die het heeft achtergelaten

VOORDELEN VAN OBSERVATIEONDERZOEK1. Ecologische validiteit = mate waarin onderzoek conclusies toelaat over ‘natuurlijk’

voorkomen van gedrag van mensen in situaties die ze ‘in het echte leven’ ook tegenkomen

1) OBSERVATIE

Page 2: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

2

2) ZELFBESCHRIJVINGEN

=> er wordt niet ingegrepen dus is ethisch verantwoordNADELEN VAN OBSERVATIEONDERZOEK

1. Gedragingen waarin onderzoeker geïnteresseerd is, zijn soms vrij zeldzaam

2. Vaak zeer moeilijk om conclusies te trekken over oorzaken van waargenomen gedrag of zelfs maar de precieze omstandigheden die ermee samenhangen

Zelfbeschrijving = mensen vragen wat ze doen en waarom ze dat doen (denkbeelden + gedragingen)Vb. vragenlijsten, interviews

VOORDELEN VAN ZELFBESCHRIJVINGEN1. Manier om toegang te krijgen tot coverte gedragingen + kan zeldzame

overte gedragingen of zeldzame omstandigheden bestuderen

2. Kans is vrij groot dat de onderzoeker informatie krijgt over talrijke instanties van

het bestudeerde gedrag of de bestudeerde omstandigheden

3. Weinig arbeidsintensief, op korte termijn veel gegevens

VOORWAARDEN OPDAT EEN ZELFBESCHRIJVING VALIDE IS1. Ondervraagde moet het gedrag/de reden waarom hij het vertoont, kunnen beschrijven

2. Hij moet de gelegenheid krijgen om dat gedrag te beschrijven

3. Hij moet het gedrag willen beschrijven

DE BEPERKINGEN VAN ZELFBESCHRIJVINGEN

1. 1e voorwaarde is niet vervuld als: onderzoeker retrospectieve vragen stelt + als de ondervraagde zich het gedrag, context of de factoren invloed hadden op gedrag niet goed kan herinneren/niet bewust van is

2. 2e voorwaarde is niet vervuld als: de vraagstelling de ondervraagde onvoldoende ruimte

geeft om het eigen gedrag of factoren die daar een rol in hebben gespeeld te beschrijven.

Oplossing: bij vragenlijsten een extra optie aanbieden zodat de dns hun antwoord kunnen toevoegen (als die niet bij antwoordmogelijkheden staat)

Sociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo

goed mogelijk probeert te antwoorden => daarom gokken deelnemers

3. Ethiek: vragen kunnen onaangename herinneringen oproepen + slechte kanten van mensen

oproepen + valse herinneringen opwekken

4. Ecologische validiteit => gevaar: misleidende/irrelevante conclusies trekken

5. 3e voorwaarde is niet vervuld als: zelfbeschrijvingen gedragingen en dus gedragsdeterminanten

onder invloed van sociale norm -->mensen ervaren dat anderen (on) gunstig reageren op

zelfbeschrijvingen, zullen ze nadien ook meer/minder geneigd zijn om zich weer zo te beschrijven

(instrumentele conditionering)

6. Wie zich sociaal wenselijk uitlaat, krijgt goedkeuring en waardering; wie zich sociaal

onwenselijk uitlaat, stoot op allerlei vormen van afkeuring

Page 3: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

3

3) CORRELATIONEEL ONDERZOEK

7. Omdat zelfbeschrijvingen zo sterk onder de bewuste controle staan, is het gemakkelijk ze aan te

passen in functie van wat vermoedelijk in goede of slechte aard zal vallen. => daarom vaak

discrepantie tussen wat ze vertellen over gedrag en werkelijk gedrag

♫ Onderzoek van Feldman-Hall et al. (2012, studie 1b): doneren om schok andere te verminderen

--> conclusie: discrepantie aanwezig: deeln omgekeerde discrepantie verwacht

Demonstratie: morele keuzes en normen: Footbridge en trolleydilemma

HET NUT VAN ZELFBESCHRIJVINGEN

1. Vrijwel altijd interessant als bron van inspiratie --> idee krijgen voor opbouw theorie (hypothesen)

2. In sommige gevallen is de zelfbeschrijving het gedrag dat een onderzoeker bestudeert => waardevol te bestuderen wat mensen over zichzelf en anderen beweren

3. Mensen zijn meer geneigd om over gedrag waarover geen uitgesproken sociale norm bestaat, of waarbij de norm juist voorschrijft dat ze eerlijk moeten antwoorden, waarheidsgetrouw te rapporteren

♫ Day reconstruction method door Kahneman et al. (2004): mensen willen voldoen aan sociale normen en geheugen wordt vervormd, herinneren sneller leukere momenten

Event sampling = dns krijgen bieper of smartphone die hen op toevallige of vooraf bepaalde tijdstippen

oproept om op vooraf bepaalde vragen te antwoorden (activiteit, gevoel erbij)=> duurder

Day reconstruction method = dns moeten de vorige dag beschrijven aan de hand van vooraf

bepaalde vragen (activiteit, tijdstip, plaats, wie?, gevoel)

→ beiden leveren vergelijkbare resultaten op die afwijken van globale zelfbeoordelingen

Correlationeel onderzoek = géén methode om gegevens te verzamelen, maar om verbanden tussen

gegevens te bestuderen --> twee of meer variabelen te berekenen in hoeverre ze positief of negatief

samenhangen

→ Voordelen: gebruikt natuurlijke variatie (ethiek) + correlatie tussen eender welke metingen + gemakkelijke procedure (statistisch programma)

→ Nadeel: geen causale conclusie mogelijk en richting ervan valkuil: vaak geneigd om dit wel te interpreteren volgens intuïtie

Correlatiecoëfficiënt = een getal dat kan variëren van -1 tot +1

→ Als een correlatie significant hoger is dan 0 dan is de samenhang positief

→ Als een correlatie significant lager is dan 0 dan is de samenhang negatief

Page 4: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

4

4) HET EXPERIMENT

→ Als een correlatie ongeveer 0 dan is er geen verband (mog 3e var)

♫ Onderzoek van Kogut (2011, studie 1): ambiguïteit correlatie --> Donatie Aids

Experiment = manier om gegevens te verzamelen waarvan de analyse uiteindelijk causale

conclusies toelaat

Belangrijk: niet mogelijk om conclusies te trekken alleen aan de hand van grafieken: statistische gegevens nodig + type grafiek kan misleidend zijn

BASISREDENERING EN -TERMINOLOGIE BIJ EXPERIMENTEEL ONDERZOEK

Als een variabele A van invloed is op variabele B dan moeten die variaties (die een onderzoeker

creëert) in A ook variaties veroorzaken in B

Onafhankelijke variabele (OV) = variabele waarvan de onderzoeker de invloed nagaat (A) wordt gemanipuleerd

Afhankelijke variabele (AV) = variabele waarop hij/zij de invloed nagaat (B)

Manipulatie = het aanbrengen van variaties in A

Conditie = specifieke variaties => elk experiment heeft er minstens 2

HOE ALLES BEHALVE A CONSTANT HOUDEN?

1. Zelfde/vergelijkbare onderzoeksruimte

2. Macrosituatie onder controle houden: onderzoeken zo snel mogelijk na elkaar want kan in

buitenwereld iets gebeuren waardoor onderzoeken vertekent worden

Tussen-proefpersoons-manipulatie

Binnen-proefpersoons-manipulatie

3. Indien relevant: zelfde tijdstip van de dag

4. Alles wat niet tot manipulatie behoort constant houden (vb oefenen om instructies altijd op

dezelfde manier te zeggen)

VOORDELEN VAN EEN EXPERIMENT

1) Laat causale conclusies toe

2) Kleine steekproeven volstaan om tot zinvolle conclusies te komen --> statistische technieken houden rekening met steekproefgrootte + vraag naar invloed, niet naar hoevaak voorkomen

3) Gegevens steunen niet op zelfbeschrijvingen

NADELEN VAN EEN EXPERIMENTDns zijn in kunstmatige omstandigheden waarbij ze taken doen die in het dagelijkse leven zelden of

nooit voorkomen (=> beperkte ecologische validiteit)

→ Mundane realism (alledaags realisme): inderdaad vaak laag MAAR kan ook voordeel zijn

- Laag alledaags realisme garandeert dat alle dns in precies dezelfde omstandigheden

deelnemen en het biedt de onderzoeker relatief veel speelruimtes voor manipulaties

Page 5: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

5

→ Experimental realism = de mate waarin een experimentele situatie zo meeslepend is dat mensen

erin opgaan, zodat ze zich spontaan gedragen (vb Milgram)

MANIPULATIECHECKS EN PRETESTS

Manipulatiechecks = metingen waarmee ze controleren of de dns in de diverse condities in de

beoogde situatie terecht zijn gekomen of het beoogde gedrag hebben vertoond

=> om na te gaan of de beoogde variabele goed gemanipuleerd is + vast te stellen of per ongeluk

andere variabelen mee gemanipuleerd zijn

Pretests (vooronderzoeken) = vooronderzoek waarbij de onderzoekers bij een

steekproef van dns nagaan of de manipulatie ‘werkt’

→ Wnr manipulatietest praktisch niet haalbaar is

TUSSEN- EN BINNEN-PROEFPERSOONS-MANIPULATIES

Tussen-proefpersoons-manipulatie = Op toevallige wijze dns toewijzen aan condities

→ Voordeel: vermijd vermoeidheidseffecten, leereffecten, vraageffecten en sociale wenselijkheid

→ Nadeel: Ondanks de grote individualiteit nog altijd een probleem: ze vermindert immers de ‘power’ van het experiment + veel deelnemers nodig

Binnen-proefpersoons-manipulatie = alle dns achtereenvolgens blootstellen elk van de verschillende

condities van je onafhankelijke variabele

→ Voordeel: Houdt individuele verschillen constant en kan daarmee subtielere effecten van de

OV aan het licht brengen

→ Nadeel: Soms kunnen de dns te weten komen wat de OV is door de verschillende condities

mee te doen => risico op sociale wenselijkheid + vraageffect

→ Nadeel: Minder geschikt bij taken waarbij sterke volgorde-effecten optreden.

Vb: gevoelig voor vermoeidheid, verveling of leereffecten,

anchoring = steeds gelijkaardige numerieke waarden opnoemen

Oplossing: contrabalanceren = systematisch variëren van een variabele die niet de OV is, maar waarvan de onderzoeker vermoedt dat ze eveneens een invloed kan zijn op de AV, zodat hij/zij de invloed ervan wenst te neutraliseren

OPMERKINGEN BIJ MANIPULATIES

→ Cruciaal: manipulatie OV + dns op louter toevallige wijze verdeeld worden over condities of blootgesteld

aan diverse condities van OV, terwijl andere omstandigheden constant gehouden worden

→ Metingen kunnen op zich reactief zijn (dit wil zeggen dat een meting op zich al van invloed is op

hoe mensen op latere metingen of manipulaties reageren),

→ Sommige beroemde ‘experimenten’ uit de sociale psychologie zijn in werkelijkheid geen echte

experimenten (vb: befaamde studies van Milgram en Asch)

DE MACROSITUATIE ONDER CONTROLE HOUDEN

Page 6: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

6

Situationele factoren onder controle houden betekent ook dat de levenservaring waarmee de dns een

onderzoekssessie binnenkomen onder controle moet worden gehouden

Vb. onderzoek over donatie rampen, ondertussen actualiteitsprogramma die dit bespreekt

Oplossing:→ gedeeltelijk door binnenproefsmanipulatie te gebruiken of deelnemers toevallig te verdelen

→ experiment op zo kort mogelijke tijd voltooien / afwisselend deelnemers aan elke conditie laten

meedoen (als dan invloed buitenaf, dan in beide condities)

DE BEPERKINGEN VAN EXPERIMENTEN

1) Soms is het moeilijk om te bedenken hoe een OV gemanipuleerd kan worden

2) Ethiek: om ethische redenen echter soms onmogelijk of onwenselijk om een experiment te doen

bij vragenlijst- en interviews: vragen over persoonlijke of gevoelige zaken kunnen

confronteren met situaties en gedragingen waar ze liever niet aan denken

onderzoeker verantwoordelijk dus moet risico’s afwegen tegen belang onderzoek,

vooraf onderzoek uitleggen (informed consent), vraag om te stoppen met

onderzoek respecteren en eventuele bijstand of opvang voorzien

misleiding enkel doen als het niet anders gaat (zorgt voor vraageffecten)

Hulpmiddel: ethische commissies

Alternatief: priming manipulatie (andere manipulatie met vergelijkbare effecten:

functioneel equivalent

vb. macht of machteloos zijn: hoe verandert dit je gedrag?--> mensen niet in situatie onmacht zetten MAAR we laten aan situatie waar ze zich machtig of machteloos voelen (ervaring even laten terugkomen)

3) vraag- en proefleidereffecten .

→ Proefleidereffect = de invloed die onderzoekers opzettelijk of onopzettelijk hebben op het

gedrag van hun dns door zich subtiel anders te gedragen

→ Vraageffect = dns stemmen gedrag af op wat ze menen dat onderzoekers willen vaststellen

EXPERIMENTEN MET MEERDERE OV→ Hoofdeffect = als uit statistische analyse blijkt dat een OV een significant effect heeft over de

condities van de andere OV heen

→ Interactie-effect = als het effect van de ene OV qua optreden, sterkte en/of richting afhangt van de

conditie van de andere OV

→ Kunnen tegelijk voorkomen

♫ Onderzoek van Zagefka et al. (2011, Experiment 4): donatie – verantwoordelijkheid vernieling dorp

→ Als geen belangrijke reden is om bepaalde volgorde te hanteren: goed idee om de

volgorde te variëren confounding van de aard van de meting en de volgorde ervan

Page 7: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

7

worden vermeden

→ Dit onderzoek wel reden om vaste volgorde te gebruiken: dns moesten indruk krijgen

dat hun donatie deel uitmaakte van een echte liefdadigheidsactie ook wenselijk om een

mediatie-analyse te kunnen doen

EXPERIMENTEN MET MEERDERE AV

→ Vergelijking effecten op diverse metingen mogelijk (vb wat mensen zeggen vs doen)

→ Gezamelijke effecten detecteerbaar

→ Mediatie-analyse mogelijk = statistische analyse van de mate waarin een bepaalde AV een rol speelt bij het tot stand komen van het effect van de OV op een andere AV

COMPLICATIE MEDIATIEANALYSE- onbedoelde priming als mediator voor uitkomst variabele gemeten is- mediator speelt mogelijk enkel rol als priming- strategie: vermeende mediatoren meten NA uitkomstvariabele

alternatief: contrabalanceren = variabele laten variëren om effect te kunnen uitsluiten

OMGAAN MET ONVERWACHT EFFECT verleiding: publiceren + zeggen dat voorspeld (als verklaring gevonden)

lezers misleid overstatuut onderzoek: hypothese bouwend versus hypothese toetsend wel doen: eerst kijken of in ander onderzoek ook optreedt

o eerst replicereno eerste studie = exploratieve studie (inductief)o latere studie = hypothesetoetsende studie

EXPERIMENT MET VOOR EN NAMETINGOpmerking: Experiment met voor en nameting binnenproefpersoonmanipulatie

Nadelen voormeting:o lokt vraageffecten uito verankering: antwoord voormeting herhalen als tijd intussen niet lang

REPLICATIE

OMGAAN MET NULEFFECT: verklaring?- nagaan manipulatiecheck: is deze wel gelukt?- Onvoldoende power (soms bij te kleine steekproef)- Metingen te ongevoelig voor manipulatie- Geen effect

PROBLEEM SESSIE VASTE DUUR: mensen verschillen in tempo ideale situatie: aparte sessie voor elk onderzoek MAAR praktisch moeilijk

EXPERIMENT VS QUASI EXPERIMENT kunnen we enkel weten als verteld of groepen op toevallige wijze zijn verdee

Exacte replicatie Conceptuele replicatie

zo getrouw mogelijke nabootsing onderzoek in werkelijkheid nooit identiek (ander tijdstip,

context, omgeving)

bepaalde vraag/hypothese opnemen in onderzoek

structuur = zelfde

operationalisering is anders

Page 8: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

8

Belangrijk: niet mogelijk om conclusies te trekken alleen aan de hand van grafieken: statistische gegevens nodig + type grafiek kan misleidend zijn

MISVATTINGEN OVER EXPERIMENTEN

niet per se voor en nameting nodig effect moet niet waarschijnlijk zijn van tevoren er mag meer dan 1 onafhankelijke variabele zijn controlegroep = basislijn: niet per se nodig

Inductiefase van de theorieontwikkeling = het formuleren van een algemeen inzicht, een theorie,

op grond van een specifieke bevinding of verzameling van bevindingen

DRIE SOORTEN DISCREPANTIES TUSSEN DE GEOBSERVEERDE GEGEVENS EN DE THEORIE

1. De theorie is abstracter en daardoor algemener dan louter in termen van het

geobserveerde gedrag

2. De gebruikte concepten zijn vaak analytischer dan wat louter de grond van de

bevindingen te verantwoorden valt

3. De theorie poneert een mechanisme dat beschrijft op welke manier het

gedrag tot stand komt

→ Problematisch? Neen! Ze typeren juist hoe een wetenschappelijk waardevolle theorie zich in een

specifieke fase van de empirische cirkel verhoudt tot de gegevens.

goede theorie doet immers meer dan samenvatten. Een goede theorie verklaart waarom

bevindingen optreden en voorspelt welke bevindingen (nog) kunnen worden gedaan

→ Paradox in het wetenschapsbedrijf: hoe beter een theorie in aanleg is, hoe groter de kans wordt

dat de wetenschapper zich vergist

VOLGENDE STAPPEN IN DE EMPIRISCHE CIRKEL

Eenmaal theorie is ontwikkeld, komt volgende stap: de theorie toetsen = er nieuwe

hypothesen uit afleiden (deduceren).

Ze formuleren voorspellingen over gedragingen die volgens de theorie geobserveerd

5) DE EMPIRISCHE CIRKEL

Quasi-experiment Experiment

- condities gevormd door natuurlijke groepen- condities indeling op grond van meting

- deelnemers op toevallige wijze verdeeld- alle deelnemers maken alle condities mee

Page 9: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

9

1. BEHEERSEN EN BEHEERST WORDEN: INSTRUMENTAAL LEREN

zouden moeten worden. + laat ook toe dat er falsifieerbare hypothesen uit afgeleid kunnen worden.

verwachte patroon treedt op: theorie niet bewezen want kan nooit bewezen worden

verwachte patroon treedt niet op: theorie gefalsifieerd of een deel ervan soms kern behouden maar toepasbaarheid minder groot

De afronding van een onderzoek en de terugkoppeling van de conclusies ervan naar de predictie,

hypothese, en uiteindelijk theorie, betekenen niet dat de onderzoeker ‘klaar’ is. Als een theorie vervangen

wordt door een andere theorie, of als de theorie aangepast wordt, zal de (deels) nieuwe theorie moeten

worden getoetst.

Daardoor lijkt het onderzoeksproces meer op een cirkel dan op een lijn met begin- en eindpunt, en

spreken we van de empirische cirkel

Macht = controle over iets/iemand

Sociale macht = vermogen om invloed uit te oefenen op het gedrag /situatie van anderen

Autosociale macht = macht over het eigen gedrag of de eigen situatie (keuzevrijheid) of omgevingsfactoren

In omgang met anderen zijn sociale en autosociale macht en onmacht vaak verweven --> soms onmogelijk te achterhalen of verschijnsel het gevolg is vd ervaring van autosociale of sociale (on)macht

Instrumentaal gedrag (operant gedrag) = gedrag waarmee mensen en dieren invloed uitoefenen

op hun interne of externe omgeving, en dat ze niet louter vertonen als reactie op een antecedente

(voorafgaande) uitlokkende prikkel

Discriminatieve prikkel (SD): gedrag dat in bepaalde situatie een gevolg heeft

S-delta: prikkel die aangeeft dat er hier geen contingentie is tss omstandigheden en het gedrag

Instrumentele of operante conditionering = vorm van leren, waarbij kenmerken van operant

gedrag veranderen onder invloed van gedragsuitkomsten

→ Kern van instrumentaal leren = Als individu zich op een bepaalde manier gedraagt, kunnen de

gedragsuitkomsten daarvan appetitief (aangenaam) of aversief (onaangenaam) zijn

HOOFDSTUK 2: DE PSYCHOLOGISCHE BETEKENIS VAN MACHT EN ONMACHTINLEIDING

Page 10: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

10

Gevolg = gedragsuitkomst = door gedrag veroorzaakte verandering

Toekomstig gedrag afstemmen --> parameters veranderen

→ Is gevolg appetitief (versterker) dan neemt het gedrag toe

→ gevolg aversief (straf) dan neemt het gedrag af

vb. prof wil dat studenten op tijd komen MAAR niet allemaal gaan ze reageren als student te laat is

Hoorens zegt er iets van: Prof X zegt er niets over- op tijd = niets - te laat = op tijd- te laat = straf (contingentie = samenhang)

bij Hoorens moet ik op tijd komen = bij Prof X moet ik niet op tijd komen discriminatieve prikkel = S-delta

Vanzelfsprekend?→ principe in theorie bekend maar toepassing (in praktijk) soms verwaarloosd (vb opvoeding: kind huilt wanneer moet slapen => ouders troosten (belonen) => zal gedrag opnieuw stellen)

→ Diverse bestraffings- en versterkingsschema’s: gedragingen nemen niet altijd dezelfde straffen en versterkers met zich mee

1.1. (Soorten) versterkers en straffen

Versterker (bekrachtiger) = appetitief gevolg van een gedrag

Straf = aversief gevolg van een gedrag (eender welke onaangename gedragsuitkomst, ongeacht of die van sociale of niet-sociale aard is)

Positieve versterking = een appetitieve prikkel treedt op of neemt toe, ‘iets komt erbij’

Negatieve versterking = een aversieve prikkel verdwijnt of vermindert, ‘iets gaat eraf’ Positieve

en negatieve straf wordt niet vaak gebruikt, men noemt beide straf

PRIMAIRE EN SECUNDAIRE VERSTERKERS EN STRAFFEN

Primaire versterker/straf = bevrediging of het gebrek van een natuurlijke behoeftetoestand

→ Deprivatiespecifiek = ze kunnen alleen als versterker werken als de biologische versterker actueel

is

→ vb: als je helemaal vol zit, is eten geen beloning meer, enkel als je honger hebt

Secundaire versterker/straf = heeft niets te maken met een natuurlijke behoeftetoestand en impliceert

dus geen biologische meerwaarde of bedreiging, maar heeft betekenis gekregen door een eerder

leerproces

→ Propositioneel leren, Evaluatief leren, Contactconditionering

→ Niet deprivatiespecifiek (vb. nooit genoeg complimentjes: bodemloze put)

→ vb: compliment is een secundaire versterker, nare geluidstoon is een secundaire straf

Versterker Straf

Positief Appetitieve prikkel treedt op/neemt toe situatie wordt appetitiever

Vb. Secundair: compliment

Aversieve neemt toe

Vb. Kater na fuif (naars dat er bijkomt)

Negatief aversieve prikkel verdwijnt/neemt af situatie wordt appetitiever (-)

vb. Primair: pijn verdwijnt na pijnstillervb. Secundair: ouders klagen over punten: meer leren --> klagen daalt

Appetitieve neemt af

Vb. Ontnemen zakgeld, ontnemen vrijheid

Page 11: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

11

♫ OndO

Onderzoek van Insko (1965): studenten interviewen over gevolgen van feestweek

→ Uit dit onderzoek blijkt dat alles wat mensen zeggen over aspecten van hun leefwereld en

over henzelf net zoals vele andere gedragingen opgevat kan worden als operant gedrag.

Implicaties ervan worden vaak over het hoofd gezien door gedragswetenschappers:

1. Geen reden om aan te nemen dat zelfbeschrijvingen uitsluitend of zelfs maar tot op grote

hoogte afhangen van innerlijke factoren, zoals attitudes, affectieve toestanden, kennis

of motivationele toestanden (wensen, angsten).

2. Zelfbeschrijvingen hangen af van de gevolgen: mensen ervaren dat bewering gevolgd

worden door sociale versterkers meer geneigd zijn om deze gedachten, gevoelens

en wensen uit te drukken + omgekeerd

3. Versterkers en straffen die ten aanzien van zelfbeschrijvingen optreden soms

anders kunnen zijn dan degene die ten aanzien van andere gedragingen

optreden dan kan discrepantie ontstaan tussen wat mensen zeggen en wat

ze werkelijk doen.

1.2 Rol contingentie (=logische samenhang) en contiguïteit

CONTINGENTIESterkte contingentie tussen gedrag en versterker / straf = belangrijke determinant

→ Perfecte contingentie: operant altijd gevolgd door de bekrachtiger/straf (continu belonings- of

bestraffingsschema) en treedt de versterker/straf nooit op zonder het gedrag

o Individu gaat hier snel van leren

o Als op een bepaald moment de versterking stop volgt er ook een snelle uitdoving

→ Partieële contingentie: intermittent belonings- of bestraffingsschema

o Trager leren, duurt langer voor individu zich aanpast

o Tragere uitdoving

→ Geen contingentie (de straffen/versterkers treden wel of niet op ongeacht het gedrag): het individu

leert niets en verandert zijn/haar gedrag dus niet

Uitzondering:

1) Als de handelende persoon per ongelukeen onbestaande contingentie waarneemt

(bijgeloof = uitzondering)

2) ontbreken van contingentie tussen het gedrag en veranderingen in de omstandigheden de

handelende persoon opvalt, bijvoorbeeld omdat het omstandigheden betreft waarover hij/zij

graag macht zou willen hebben (aangeleerde machteloosheid = uitzondering)

Page 12: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

12

EXTRA OPMERKINGEN BIJ CONTINGENTIE

1) Strikt genomen weerspiegelen gedragsveranderingen onder invloed daarvan geen

instrumentele conditionering, maar een vorm van leren die propositioneel leren (iets

leren door het meegedeeld te krijgen) genoemd

2) We weten dus dat mensen contingenties kunnen waarnemen, en ook dat waargenomen of

meegedeelde contingenties van invloed zijn op gedrag. Daarmee weten we nog niet of de perceptie

van contingentie altijd nodig is opdat deze contingenties hun operante gedrag zouden beïnvloeden

CONTIGUÏTEIT

Contiguïteit staat los van contingentie maar kan een rol spelen bij de perceptie van contingentie

gemakkelijker om logische verband tss gedrag en verandering waar te nemen als die verandering snel

op het gedrag volgt dan als ze na enige tijd optreedt

Operante conditionering werkt ‘beter’ als het gedrag snel gevolgd wordt door veranderingen in de situatie dan

als deze pas na enige tijd optreden

Het effect van temporele contiguïteit is zeer sterk, zodat mensen vaak gedragingen blijven vertonen die

zeer snel banale versterkers opleveren en op termijn zware straffen met zich meebrengen

zwakke contiguïteit: duurt lang voor straffen optreden vb. Roken

1.3 Versterkers versus straffen?

In veel omstandigheden is het effect van straffen minder sterk dan dat van versterkers. Dit heeft

verschillende oorzaken:

1) Versterkers bevatten vaak meer informatie dan straffen . Bij versterkers weten mensen hoe ze welk

gedrag ze moeten vertonen, bij straffen is dit niet altijd zo. Zelfs mogelijk dat iemand na een straf

een ander gedrag probeert, dat ook bestraft wordt Tot hij/zij denkt dat het niet uitmaakt wat hij/zij

doet en eventueel het verschijnsel ‘aangeleerde machteloosheid’ vertoont.

2) Zowel versterkers als straffen brengen emotionele reacties met zich mee, maar

negatieve emoties zijn vaak intenser dan positieve

kunnen leerproces verstoren omdat ze aandacht van handelende persoon

opeisen (vooral negatieve)

bijkomende beperking: kunnen verhouding tussen straffer en

gestrafte verstoren

3) Sociale versterkers volgen vaak sneller op het gedrag dan sociale straffen (als je iets ongewenst doet, eerder verbergen terwijl iets gewenst zichtbaar maken)

4) Bij sociale straffen is het niet altijd zo dat wat voor de toediener een straf is, dat ook is

voor de gestrafte

Page 13: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

13

Alle besproken factoren maken dat straffen vaak minder effectief zijn dan versterkers. Er is immers

1 domein waarin straffen soms beter werken dan versterkers en dat is bij het volgen van

wetten en normen

Sociale straffen suggereren daarmee een meer dwingende context dan sociale versterkers

♫ Onderzoek van Mulder (2008, Experiment 1): hoeveel bijdrage in pot gedachte aan straf effectiever dan gedachte aan beloning

1.3 Strategisch leren en afleren

Uitdoving = Zodra het lerende individu waarneemt dat de contingentie tussen het gedrag en de straf

of versterker niet meer geldt, gaat hij/zij het gedrag weer respectievelijk meer/minder vertonen

→ Was er geen perfecte contingentie: dan zal het wegvallen ervan minder opvallen en blijft

het gedrag langere tijd op het tot stand gebrachte niveau optreden

→ treedt op als men tevreden is met het resultaat of het lastig is om de versterkers/straffen

vol te houden

→ kunst is zo lang mogelijk gedrag te versterken of te bestraffen zodat het een gewoonte

wordt

→ straffen en beloningen die intrinsiek verbonden zijn aan gedrag allicht niet te

veranderen wel ingrepen mogelijk: beloning toevoegen aan goed gedrag en straf

aan en versterkers om weg te nemen van slechte gedrag

BEPERKINGEN EN VALKUILEN: DISCRIMINATIEVE PRIKKELS, S-DELTA’S + DE BELOON- EN BESTRAFBAARHEID VAN GEDRAG

Discriminatieve prikkel (SD) = een prikkel die signaleert dat in een bepaalde situatie een

bepaalde versterkings- of bestraffingscontingentie geldt

S-delta = een prikkel die aangeeft dat de contingentie tussen het gedrag en de

veranderingen niet geldt

→ Soms treden er onbedoelde discriminatieve prikkels en S-delta’s op, wat een valkuil kan zijn bij

toepassingen van instrumentele leerprincipes in organisaties en samenlevingen

→ Een beperking van sociale straffen en versterkers is dat ze alleen rechtstreeks kunnen

aangrijpen op overt gedrag niet kunnen aannemen dat het overte gedrag het coverte

gedrag weerspiegelt

→ ander probleem: beloningssysteem doet mensen soms vergeten dat ze van gedrag op zichzelf

ooit genoten hebben --> als systeem weg valt bestaat de kans dat de taak die ze met plezier

deden nu geweigerd wordt

Vb. rattenvangerprobleem

2. MACHT ALS MIDDEL EN DOEL- OP- ZICH: EEN LASTIG TE ONDERZOEKEN KWESTIE

Page 14: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

14

Onderzoeksvraag: Is de ervaring van macht een primaire versterker en onmacht primaire straf?

2.1 Hoe betekenis macht-om-de-macht bestuderen?

Ervaring en beleving (on) macht = covert + wordt in onze samenleving niet gewaardeerd, tenzij het macht is om

andere doelen te bereiken (samenleving verbeteren/levensgeluk van andere bereiken)

Zelfbeschrijving? Enkel mogelijk bij autosociale macht bestaat deze norm niet, maar deze macht is zo

gewoon geworden dat het niet meer opvalt

Dus: misleidende conclusies als men sociale macht zou meten met zelfbeschrijving

♫ Onderzoek van Okimoto en Brescoli (2010): andere normatieve verwachting in functie van lidmaatschap --> strengen voor vrouwen die naar macht streven

Alternatieven zelfbeschrijvingen- fysiologische metingen: eletromyografie om neiging van emotie te meten- voorkeur: keuzegedrag toont dat

o mensen en dieren verkiezen macht boven onmachto NIET dat macht positief en onmacht negatief worden gewaardeerd

2.2 Bij wie voorkeur voor macht bestuderen?

Ideaal = deelnemers met weinig/geen ervaring met instrumentele functie:

- speciaal gekweekte dieren

- (zeer) jonge kinderen/baby’s: onderzoeken macht en onmacht ook betekenis hebben bij individuen bij

wie ze niet op grond van eerdere leerprocessen een waarde hebben gekregen.

3.1 Aangeboren voorkeur voor macht?

♫ Onderzoek van Singh (1970, Studie 3 en 4): Knikkers/eten met hendel zowel ratten als kinderen verkiezen de situatie waarin ze macht hebben macht = primaire versterker

♫ Onderzoek van Voss en Homzie (1970): hongerige ratten weg naar eten laten kiezen kiezen voor keuzevrijheid

3.2 Machtsgenoegen

3 mogelijke verklaringen waarom keuzevrijheid aantrekkelijk is:

1) Kiezen op zichzelf is prettig: keuze nemen die je leukst vind

2) Het genot van het kiezen wordt geassocieerd met gebeurtenissen of objecten die

samenhangen met die keuze

♫ Onderzoek van Leotti en Delgado (2011): knoppen drukken en punten winnen macht is versterker op zichzelf symbool keuzevrijheid aantrekkelijker beoordeeld

3) Het maken van een keuze verandert de aantrekkelijkheid van items omdat mensen geneigd

zijn om eenmaal gemaakte keuzes in overeenstemming te brengen met wat ze over de diverse

opties weten door de aantrekkelijke kantjes van het gekozen item en de onaantrekkelijke

kantjes van de niet-gekozen items in de verf te zetten.

3. HET FIJNE VAN MACHT

Page 15: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

15

4. DE GEVOLGEN VAN ONMACHT

♫ Onderzoek van Watson en Ramey (1972): mobiel-hoofd bewegen: baby’s leren snel hun hoofd meer te bewegen, verkiezen machtssituatie primaire versterker

3.3 Macht als bescherming tegen aversieve prikkels

Subjectieve macht = het gevoel macht te hebben

Vraag: is het mogelijk dat we minder last hebben van aversieve prikkels als we de indruk hebben

dat we er invloed op kunnen uitoefenen?

manier om te testen: mensen indruk geven dat ze macht kunnen uitoefenen maar hen ertoe

verleiden dit niet te doen

♫ Onderzoek van Glass et al. (1969, Experiment 2): lawaaistoten + taak --> meer pogingen doen om taak op te lossen bij subjectieve macht

♫ Onderzoek van Sherrod et al. (1977): zelfde methode als Glass maar subjectieve macht over begin en einde lawaaistoten

Niet alleen subjectieve macht over een aversieve prikkel zelf, maar zelfs over de concrete

remedie ertegen van invloed kan zijn op de mate waarin mensen onder de prikkel lijden

♫ Onderzoek van Rose, Geers et al. (2012 en 2013: hand in koud water --> olie werkt pijnstillend als men die mag kiezen

Centrale vraag: ervaring onmacht primaire straf?

4.1 lijden onder machtsverlies

Acuut machtsverlies: wat doet dat met iemand? negatief effect

♫ Onderzoek van DeCasper: baby’s kunnen lijden onder het verlies van macht over een aangename prikkel

♫ Onderzoek van Crombez: sorteren kaarten – schokken Machtsverlies kan meer lijden veroorzaken dan er zou zijn geweest indien er nooit macht was geweest.

4.2 Reactantie = ervaring van onmacht als soort motivatie om bedreigde/aangetaste macht

(keuzevrijheid) te beschermen of te herstellen, en het daaruit voortvloeiende gedrag

(=machtshonger)

→ Mensen ervaren waarschijnlijk het grootste acute machtsverlies als ze de indruk hebben dat anderen een

sociale macht over hen uitoefenen (of dat proberen)

→ Psychologische behoeftetoestand die ervaring macht nog aantrekkelijker maakt dan ze op zich al is

→ Soms kan reactantie mensen ertoe brengen om het tegenovergestelde te doen van wat er gevraagd

wordt. Dit wordt ook wel het boemerangeffect genoemd

vb. prof vraagt om vooraan te komen zitten maar niet doen omdat je prof geen macht wil geven

Page 16: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

16

5. MACHT EN ONMACHT IN HET ‘WARE LEVEN’

4.3 Aangeleerde machteloosheid

♫ Onderzoek van Seligman en Meier: honden macht over schoks (2 fases) leergedrag wordt verstoord als lijden veroorzaakt door oncontroleerbare ervaringen --> ervaring onmacht veroorzaakt leerprobleem

♫ Onderzoek van Hiroto en Seligman: lawaaistoten – anagrammen: trager leren bij onmacht

4.4 AUTOSOCIALE EN SOCIALE MACHT ALS COMMUNICERENDE VATEN

Onderzoeksvraag: beïnloeden sociale en autosociale macht elkaar?

♫ Onderzoek van Inesi et al. (2011, Experiment 1a): denken aan situatie macht-onmacht onmacht grotere voorkeur voor grote assortiment producten

- ♫ Onderzoek van Inesi et al. (2011, Experiment 2a): Mensen hebben behoefte aan macht en die behoefte kan op verschillende manieren worden vervuld. Verschillende manieren van behoefte bevredigen compenseren elkaar weinig keuzevrijheid kiezen voor leidinggevende

Reactantie vormt onder meer een probleem als in het algemene belang of het belang van het individu zelf (of

beide) regelgeving ingesteld en gehandhaafd wordt. Mensen hebben het gevoel dat wetten en regels hun

vrijheid beperken. Zelfs als de regels de vorm aannemen van adviezen, kan bij sommige mensen of in

sommige omstandigheden reactantie optreden.

→ Reactantie is een bekend probleem in de gezondheidszorg. Gezondheidsproblemen bedreigen of

beperken iemands autosociale en sociale macht. Door reactantie veroorzaakte ‘non- compliance’

komt zelfs frequent voor bij patiënten bij wie het negeren van medische adviezen ernstige risico’s

inhoudt.

Bedrijven en aanbieders van diensten spelen in op het verlangen naar (behoud van) macht door consumenten

keuzevrijheid te bieden, ook als er niet echt iets te kiezen valt.

→ vb: ‘niet tevreden, geld terug’-garantie

Vast staat dat de mate waarin mensen macht ervaren lang niet altijd te koppelen is aan een

objectief aantoonbare mate van macht

SLOTBESCHOUWING

HOOFDSTUK 3: SOCIALE INVLOED (1)

vb. student doet niks en heeft goede punten, leert wel en heeft even goede punten maakt niet uit of ik leer of niet vakantiejob probeer te krijgen zonder moeite lukt het evengoed als met moeite ik ook doe maakt niks uit

Page 17: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

17

1. DE INVLOED VAN DE AANWEZIGHEID VAN ANDEREN

IMPLICIETE OF EXPLICIETE SOCIALE INVLOEDMensen kunnen op 2 manieren uit het gedrag van anderen afleiden wat die anderen juist of goed vinden, of

wat die anderen van hen willen:

Impliciete sociale invloed = invloed van sociale aanwezigheid anderen --> geen interactie

o Conformisme = als de anderen een meerderheid vormen

o Innovatie = als de anderen een minderheid vormen

Expliciete sociale invloed = verzoek van anderen om iets te doen of te laten, al dan niet gepaard met de

belofte van een beloning en/of de dreiging met straf

Meestal voorgesteld alsof elk individu keuze tussen 2 dingen --> simpele dichotomie: ofwel zelf juist of anderen van je willen

werkelijkheid: keuze:- wiens invloed laat ik toe: doen wat persoon A wil of persoon B wil?

Vb. ouders zeggen: ‘laat je niet beïnvloeden door vrienden, maak je eigen keuze’ Maar eigenlijk willen ze dat jij je door hun laat beïnvloeden ipv door je vrienden

- geen invloed = paradoxaal: soms lijkt het alsof we doen wat we willen maar worden we toch beïnvloed door anderen

TWEE UITKOMSTEN VAN CONFLICT

Onderzoekers bestuderen sociale invloed meestal in situaties waarin een conflict bestaat tussen

wat het individu denkt en wil, en de impliciete of expliciete sociale druk

(anders niet zeker of men dit uit eigen wil doet of niet)

Er zijn 2 uitkomsten van dit conflict:

1) Autonoom handelen = mensen laten zich leiden door wat ze zelf denken, willen of goed

vinden

2) Niet-autonoom handelen = mensen laten zich leiden door wat anderen lijken te denken of te

willen of goed te vinden

3) Anti-conformistisch gedrag = Reactantie = mensen kunnen opzettelijk iets anders doen dan wat anderen lijken te willen of goed te vinden

1.1 TEGENSTRIJDIGE BEVINDINGEN

INLEIDING

Page 18: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

18

Mere presence: aanwezigheid van anderen (geen interactie)

Mere exposure: je kan iemand gaan waarderen puur omdat je er vaak aan bent blootgesteld

♫ Onderzoek van Ader en Tatum (1963): shokapparaat doorkrijgen, meer tijd nodig als iemand in zelfde ruimte sociale inhibitie

♫ Onderzoek van Pessin (1933): zinledige woorden leren: slechter leren als iemand toekijkt --> sociale inhibitie

♫ Onderzoek van Allport (1920): vrije associatietaak --> meer associaties gevonden als in groep dus sociale facilitatie

♫ Onderzoek van Allport (1920, Experiment 3): zie overzicht experimenten

→ Sociale inhibitie (sociale belemmering) = de aanwezigheid van iemand anders hinderde het in de

gegeven situatie adaptieve gedrag

→ Sociale facilitatie = de aanwezigheid van iemand anders bevorderde het adaptieve gedrag in de gegeven situatie

onder welke voorwaarden de aanwezigheid van anderen bevorderlijk is en onder welke voorwaarden

hinderlijk?

♫ Onderzoek van Chapman: grappige geluidsopnames: harder lachen in co-actieve situatie

1.2 WANNEER SOCIALE INHIBITIE EN SOCIALE FACILITATIE?

1) Het verschil ligt niet aan het publiek: passieve vs. co-actieve andere

2) Het verschil ligt niet aan de vorm van het gedrag: is het intellectueel of motorische gedrag?

3) Het verschil ligt niet aan het verschil tussen instincten vs. hoger gedrag (aka aangeleerd)

4) Niet door toevallige kenmerken steekproef

♫ Onderzoek van Allee en Masure (1936): sociale inhibitie ook bij parkieten gevonden

♫ Onderzoek van Chen (1937): sociale facilitatie ook bij mieren gevonden

Wat is dan wel het cruciale verschil?

*Zajonc sorteerde experimenten in functie van of ze sociale inhibitie of facilitatie opleverden. Geleidelijk aan

kreeg hij de indruk dat in studies die sociale facilitatie opleverden, altijd gedrag gemeten werd dat

gemakkelijk was voor de deelnemende mensen of dieren.

Performantie = gemakkelijk gedrag OF van nature geleerd

Leergedrag = gedrag dat het individu nog moet leren of aan het leren is

Hypothese Zajonc = aanwezigheid van anderen veroorzaakt sociale facilitatie bij

performantie en sociale inhibitie bij leren

Hypothese moet getoetst worden : gedrag testen dat duidelijk makkelijk / nog te leren valt

♫ Onderzoek van Zajonc et al. (1969): kakkerlakken in doolhof (moeilijk/makkelijk)

Page 19: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

19

→ Zajonc en zijn medewerkers slaagden erin om 2 keer binnen 1 proefopzet zowel sociale

facilitatie en inhibitie aan te tonen, en dat telkens in de omstandigheden waarin ze elk

verschijnsel voorspeld hadden

♫ Onderzoek van Schmitt et al. (1986): tijd meten bij naam intypen juist + achterstevoren --> verschil toekijkend publieke en niet-toekijkend publiek niet significant

1.3 WAAROM SOCIALE INHIBITIE EN SOCIALE FACILITATIE?

Zajonc wilde ook weten waarom deze verschijnselen optreden. Hiervoor had hij 2 opties van

verklaringen:

1) Aparte verklaringen bedenken voor elk verschijnsel

2) Een gemeenschappelijke verklaring zoeken koos hiervoor

Sociale activeringstheorie

Stap 1: Sociale activering van de dominante respons

Arousal = verhoogde fysiologische activiteit Volgens Zajonc: sociale aanwezigheid laat hogere alertheid toe, nodig wegens onvoorspelbaarheid

De theorie zegt dat:1) Het niveau van arousal verhoogt zodra het individu zich niet meer alleen in de ruimte

bevindt, maar in het gezelschap van een soortgenoot (‘sociale aanwezigheid’)

2) Verhoogde fysiologische activiteit de kans verhoogt dat een individu een dominante

respons uitbrengt

Vb. Brandoefening neiging om zaal te verlaten, bij echte brand veel sneller want bang

Een prikkel kan ten gevolge van eerdere leerprocessen en van nature meerdere reacties

uitlokken.

→ Kan compatibel (verenigbaar) zijn = ze worden tegelijk uitgebracht

→ Kan incompatibel (onverenigbaar) zijn = ze kunnen niet tegelijk optreden

→ Responscompetitie = als een individu geconfronteerd wordt met een prikkel die

incompatibele reacties uitlokt dan is er competitie tussen de prikkels

Dominante respons = prikkel die grootste kans om uitgebracht te worden

--> prikkel die niet grootste kans heeft = ondergeschikte respons

Stap 2: Identificatie van de dominante respons in leren en performantie

De tweede stap = analyse van leergedrag en performantie in termen van de rol van dominante en

ondergeschikte responsen erin.

Als iemand een gedrag goed beheerst => responsen verworven die nodig zijn om het gedrag te

Sociale aanwezigheid Arousal Uitbreiding

dominante respons

Page 20: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

20

vertonen => kans groter dat hij/zij die responsen gaat vertonen dan andere responsen => juiste

responsen zijn dominant

Als iemand een gedrag (nog) niet goed beheerst => responsen die nodig zijn om dat gedrag te

vertonen nog niet dominant => de kans dat de juiste responsen vertoond worden is kleiner dan dat

de verkeerde responsen vertoond worden => verkeerde responsen zijn dominant

1.4 HYPOTETISCH-DEDUCTIEVE TOETSING VAN SOCIALE ACTIVERINGSTHEORIE

Net zoals de theorie van aangeleerde machteloosheid is de theorie tegelijk abstracter en

analytischer dan de gedragsverschijnselen die de theorie beoogde te verklaren

AANWEZIGHEID VAN ANDEREN VERHOOGT DE UITBRENGINGSKANS VAN DOMINANTE RESPONSENVolgens Zajonc: dominante respons wordt vaker vertoond in aanwezigheid van anderen, wat het

leren oplossen van een probleem bemoeilijkt en het uitvoeren van de associatietaak faciliteert

Het toetsen van de stelling gaat alleen als de onderzoeker:

1) Identificeert wat in een situatie de dominante respons is

2) Een valide meting bedenkt van de uitbrenging van deze dominante respons

Hoe weten wat de dominante respons is?

1) Per deelnemer meten wat zijn/haar responshiërarchie in een gegeven situatie is

2) Leerfase laten voorafgaan aan het onderzoek

→ Leerfase moet bepaalde responsen dominant en andere ondergeschikt maken

3) Een stimulus aanbieden waarvan bekend is hoe de meeste deelnemers erop

gaan reageren (voorkennis sterke sociale normen)

♫ Onderzoek van Zajonc en Sales (1966): gebruikt 2e benadering: Turkse woorden experiment dominante woorden meer genoemd in samenconditie DUS sociale aanwezigheid verhoogt activering dominante respons

→ MAAR: geen foute en juiste responsen in dit ondz dus niet te acterhalen of sociale facilitatie/inhibitie is

♫ Onderzoek van Thomas et al. (2002): evaluatie proefleidster gunstiger/slechter in samenconditie --> Sociale aanwezigheid zorgt voor een ‘extremere’ reactie

♫ Onderzoek van Chapman (1973): Kinderen lachen met grappige geluidsopnames bewijst sociale facilitatie

→ experimenten vaak beschreven als een studie over sociale facilitatie, terwijl het correcter is om

het te beschrijven als studie over sociale activering van dominante response

Gedrag

Leren Verkeerde respons dominant

Performantie Juiste respons dominante

Page 21: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

21

DE AANWEZIGHEID VAN ANDEREN VERHOOGT DE FYSIOLOGISCHE ACTIVITEIT (AROUSAL)

Meten?

• Arousal: transpireren meer, klopt hart sneller en stijgt bloeddruk.

• toetsing theorie: nagaan of de transpiratie- of de hartslagmeting hogere waarden bereikt in

sociale dan in alleensituaties.

♫ Onderzoek van Martens (1969): zweet index tijdens motorische taak hoger bij samen

♫ Onderzoek van Bell et al. (1982): bloeddruk meten tijdens reactiesnelheidtaak hoger bij samen

IS ‘MERE PRESENCE’ VOLDOENDE VOOR SOCIALE ACTIVERING, FACILITATIE EN INHIBITIE?

Al snel nadat Zajonc zijn theorie + eerste toetsingsexperimenten publiceerde --> kritiek omdat de

uitgevoerde experimenten geen conclusie toelieten of louter de aanwezigheid van anderen maakte

dat er arousal werd veroorzaakt.

♫ Onderzoek van Cottrell et al. (1968): herneming Turkse woorden experiment met conditie toekijkende andere en conditie niet-toekijkende andere

→ Conclusie: aanwezigheid van anderen niet voldoende is voor sociale activering, maar wel de

aanwezigheid van toekijkende anderen. = evaluation apprehension (evaluatievrees)

Volgens hem spanning die mensen voelen als ze menen dat anderen hen op grond van hun gedrag

beoordelen veroorzaakt verhoogde fysiologische activiteit --> niet louter feit dat anderen aanwezig zijn

Het onderzoek van Cottrell lijkt een falsificatie van de gedachte dat ‘mere presence’ voldoende is voor

verhoging van de uitbrengingskans van dominante responsen. Het is een verklaring voor de onderzoeken

van Zajonc.

Het concept ‘evaluatievrees’ plaatsen tussen ‘sociale aanwezigheid’ en ‘arousal’ zorgt voor

een aantal implicaties:

• zou impliceren dat sociale facilitatie en inhibitie vooral bij niet-coactieve anderen optreedt => hiervoor is echter geen evidentie

• Sociale facilitatie en inhibitie bij mensen op een andere manier verklaard moet worden dan bij dieren => kritische analyse nodig

Kritische analyse onderzoeksmethode Cotrell:

→ brengt aan het licht dat de alleenconditie geen goede alleenconditie is. De afstand tussen dn en

proefleider was niet groter dan de afstand tussen dn en het publiek inde sociale condities. De

alleenconditie was dus eigenlijk ook een sociale conditie.

Daarom is vervolgonderzoek nodig met volgende eisen:

1) Echte alleenconditie

2) Mere presence’ moet ook gerealiseerd kunnen worden zonder dat het gepaard gaat met

Sociale aanwezigheid Evaluatievrees Arousal

Uitbreiding dominante

respons

Page 22: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

22

‘evaluatievrees’ 2 manieren:

o Dierenonderzoek met dieren waarover onderzoekers het over eens zijn dat

evaluatievrees = onwaarschijnlijk + bij wie alleenconditie goed realiseerbaar (Zajonc:

kakkerlakken)

o Onderzoek doen bij mensen, maar alleensituatie = onmiskenbaar een echte

alleensituatie + er een ‘mere presence’-conditie is waarbij de dn zich niet geobserveerd

kan voelen (Schmitt: naam intypen)

IS DE SOCIALE-ACTIVERINGSTHEORIE NU BEWEZEN?Een theorie is nooit ‘bewezen’; hoogstens kan een theorie falsificatiepogingen overleven. De sociale-

activeringstheorie is op dit ogenblik de theorie die de meeste falsificatiepogingen overleefd heeft.

Niet enige theorie om sociale facilitatie en sociale inhibitie te verklaren:

1) Drive theories: centrale rol voor sociale activering door ‘mere presence’2) Hypothesen die evaluatievrees een centrale rol geven3) Distractietheorieën: stellen de verstoring van informatieverwerking ten gevolgen van afleiding

centraal

Solomon Asch had kritiek op onderzoek dat leek aan te tonen dat mensen zich vaak gedragen

als kuddedieren. Als je ergens niets vanaf weet, is de kans immers reëel dat er onder de andere

mensen zijn die er meer vanaf weten dan jijzelf. Als je hen dan gaat napraten is dat geen conflict

met wat je zelf denkt of wilt.

mens = rationeel willen beste voor zichzelf en omgeving (autonoom gedrag)o wil optimale uitkomsten bewerkstelligeno niet meegesleept door fouten anderen

kuddegedrag artefact door onderzoeksmethode MAAR situatie waar men niet weet wat de doen zal men kudde volgen

o zeer moeilijke taken: deelnemers weten niet/wel goedo rationeel anderen volgen

betere onderzoeksmethode: doenbare beoordelingstaak:o eigen mening vormen --> meer autonomie eigen mening zeer duidelijk --> volledige autonomie (door extreem makkelijke taken)

Asch veronderstelde dat als mensen geconfronteerd worden met een taak waarbij ze zichzelf in staat

achtten om een concreet oordeel te vellen of een juiste beslissing te nemen, ze zich autonomer zouden

gedragen dan in tot dan toe uitgevoerd onderzoek.

1.1 HET BASISPARADIGMA VAN ASCH

♫ Onderzoek van Asch: Staafjes beoordelen terwijl andere deelnemers telkens foute maken

conclusie: bij glasheldere taak nog steeds meerderheid volgen (meerderheidsinvloed) dus spreekt de hypothese van Asch tegen

Zelfbeschrijvingen tonen aan dat:

2. IMPLICIETE SOCIALE INVLOED: MEERDERHEIDSINVLOED

Page 23: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

23

geven meerderheidsinvloed niet graag toe (ontkennen invloed anderen) conflictsituatie zeer onaangenaam: angst, zweten, … grootte blunder anderen soms invloed op de type fout die deelnemer maakte

Informatieve invloed = gedrag van anderen als informatie gebruiken (vb omstandereffect)

Normatieve invloed = anderen volgen om aan de groepsnorm te voldoen en zo bij de groep te

blijven behoren (willen geaccepteerd worden)

1.2 DETERMINANTEN VAN SOCIALE INVLOED

Als een onderzoeker iets vreemd vaststelt kan die meerdere dingen doen om tot een verklaring te komen

(Asch volgde beide wegen):

1) Achteroverleunen en door logisch redeneren een verklaring trachten te bedenken

→ Begrensd door intellectuele creativiteit en literatuurkennis vd onderzoeker

2) Dns vragen waarom ze gedaan hebben wat ze gedaan hebben of wat er had moeten

gebeuren opdat ze zich anders zouden gedragen

→ Zelfbeschrijvingen worden niet als valide beschouwd

→ Kunnen toch onderzoekers inspireren over verklaringen

GELIJK HEBBEN OF GELIJK KRIJGEN?Asch verwachtte dat het voor mensen gemakkelijker zou zijn om bij hun standpunt te blijven als ze verwachtten

dat hun gelijk achteraf zou blijken

♫ Variant 1 bij onderzoek van Asch: hij voegde toe dat op het einde alle dns feedback zouden krijgen over de juiste of foute antwoorden

→ Ook hier zeer veel fouten (36,7%) => ongeveer evenveel als zonder feedback

DE STEUN VAN EEN GEESTESVERWANT?

Sommige dns zeiden dat de steun van 1 geestesverwant al genoeg zou zijn om bij hun eigen oordeel te

blijven → vreemde redenering, want als het van iemand anders afhangt of je ‘autonoom’ oordeelt,

is je oordeel niet meer autonoom maar afhankelijk van het gedrag van die andere persoon

♫ Variant 2 bij onderzoek van Asch: 1 pseudodn voor echte dn die altijd juiste antwoord geeft

→ ‘Maar’ 5% foute antwoorden (nog steeds veel voor simpele taak)

→ Het effect van geestesverwant bleef maar net zolang duren als die zich als geestesverwant bleef

gedragen

→ Verklaringen:

1) Effect geestverwant hangt samen met doorbreken van unanimiteit van de meerderheid (niet per se met sociale steun)

2) Zodra individu tegenover duidelijk meerderheid stond, maakte groepsgrootte niet meer

uit

DE DOORSLAGGEVENDE ROL VAN DE TRIVIALITEIT VAN EEN BEOORDELINGSTAAK

Page 24: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

24

Asch onderzochte niet of deelnemers anders zouden antwoorden als er echt iets op het spel stond.

hoefde dit niet te onderzoeken want volgens de dns was het onderzoek hen ‘ter harte’ gegaan spanning

en de eenzaamheid laten zien dat het hen wel degelijk iets kon schelen hoe ze antwoordden + dat het

conflict tussen wat ze konden waarnemen en wat de andere groepsleden zeiden een pijnlijk innerlijk

gevecht opleverde.

♫ Onderzoek van Nissani en Hoefler-Nisani (1992): wetenschappers bol laten berekenen met foute formule conclusie: trivaliteit geen beslissende factor want ze gebruikten die

♫ Variant 3 bij onderzoek van Asch: zie overzicht experimenten

→ 15 echte deelnemers met 1 pseudodeelnemer (plaats 7)

→ Niemand maakte fouten onder invloed psdn en niemand ging aan eigen oordeel twijfelen

→ Wel invloed op sociale gedrag: echte dns kijken verrast, maken opmerkingen, uitlachen, …

→ Interessant want:

1) Laat zien hoe mensen reageren op iemand die als enige minderheidsstandpunt inneemt (uitlachen)

2) Toont aan hoe zelfverzekerd mensen kunnen beweren niet door anderen beïnvloed te zijn,

zelfs als ze dat wel zijn

3.1 HOE KAN EEN MINDERHEID INVLOED UITOEFENEN?

Hoe is het mogelijk dat vernieuwende opvattingen zich in een samenleving verspreiden? Hoe kan het dat er

af en toe iets verandert in een samenleving?

* Serge Moscovici zei: er moeten omstandigheden zijn waarin minderheden op een of andere manier vat

kregen op het oordeel van de meerderheid. Zijn project was gericht op het identificeren van die

omstandigheden

Theoretische analyse => normatieve en informatieve weg => privaat of publiek oordeel

→ Wat een meerderheid zegt, kan bruikbare informatie opleveren die een individu kan

gebruiken om tot een oordeel te komen, en langs die weg een openlijk oordeel van dat

individu te beïnvloeden (informatieve invloed)

→ Meerderheid kan individu zich ook op een bepaalde manier laten gedragen om niet door de

groep uitgesloten te worden (normatieve invloed)

→ Een meerderheid kan daarom invloed hebben op het overte oordeel van een individu door het private

oordeel van de minderheid te veranderen

→ Een minderheid kan zich ook overt door de meerderheid laten beïnvloeden zonder op covert niveau het

oordeel van de meerderheid over te nemen.

→ Minderheidsinvloed kan enkel langs informatieve weg

WANNEEER KAN MEERDERHEID MINDERHEIDSSTANPUNT NIET MEER NEGEREN?

3. IMPLICIETE SOCIALE INVLOED: MINDERHEIDSINVLOED (INNOVATIE)

Page 25: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

25

• consequente gedragsstijl van minderheid: eigen standpunt blijven verdedigen

• grootte meerderheid – minderheid geen invloed

3.2 HET BASISPARADIGMA VAN MOSCOVICI

♫ Onderzoek van Moscovici et al. (1969): dia’s met tinten blauw

→ Het gaat om een verandering van het private oordeel en niet louter om een verandering van

het publieke oordeel + enkel bij consequente gedragsstijl

Kritiek:

- Ook bij meerderheid speelt de consequentie een rol

• Varianten waarin meerderheid altijd strikt unaniem waren, lieten de deelnemers zich meer meeslepen door de meerderheid.

• Onderzoeken waar enkelingen al een ander standpunt hebben, de deelnemers ook eerder uitkomen voor hun eigen standpunt

Bedenking dit onderzoek in de realiteit: Asch en Moscovici onderzoek iedere deelnemer moet hardop zijn

antwoord geven, maar in dagelijks leven is dit niet altijd even duidelijk

3.3 MEERDERHEID VS. MINDERHEID: FUNDAMENTEEL VERSCHILLEND?

Volgens Moscovici is een consequente gedragsstijl een specifieke determinant van

minderheidsinvloed. Dit impliceert dat die gedragsstijl bij een meerderheid van minder belang is. Dit

komt niet overeen met de resultaten van Asch.

→ Dat een meerderheid wel en een minderheid niet de macht heeft om iemand uit te sluiten lijkt vrij

waarschijnlijk ook voor de hand dat normatieve invloed meer meespeelt bij meerderheid dan

minderheidsinvloed

MAAR: Verandert minderheidsinvloed altijd van oordeel en niet of minder bij meerderheidsinvloed?

Hypothese volgens Asch, Moscovici: als deeln privaat mogen antwoorden kunnen ze daardoor niet

uitgesloten worden algemeen: meerderheidsinvloed inderdaad geringer in private omstandigheden

→ MAAR Meta-analyse van Wood et al. (1994): ook in private omstandigheden heeft een

meerderheid meer invloed dan een minderheid

♫ Onderzoek van Weaver et al. (2007): mensen kunnen vaak niet goed onderscheid maken tussen meerderheid en luidruchtige minderheid minderheid met consequent standpunt kan klinken als grotere groep

Stanley Milgram kritiek op onderzoek Asch: taak was te triviaal waardoor dns onverschillig liet of

ze juist oordeelden

→ Milgram herneemt studies Asch: taak waarin mensen belangrijk vinden om juist te oordelen

→ Milgram vroeg zich af of Europeanen evenveel conformisme vertonen als Amerikanen

4. EXPLICIETE SOCIALE INVLOED: HET INWILLIGEN VAN VERZOEKEN

Page 26: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

26

DUS: gaat sociale invloed te bestuderen in situatie waarin mensen een moreel gewichtige

beslissing (verzoek om medemens te martelen) moeten nemen beslissing zal hen

persoonlijk raken

MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND:

- Vraag hoe het mogelijk was dat mensen nazimisdrijven pleegden verbijstering niet

overschatten in onderzoek (geen verwijzing in projectaanvraag)

PERSOONLIJKE ACHTERGROND:

- Ambitieus --> prestigieuze loopbaan en grote roem

- Beoogd middel: ophefmakende ontdekking --> onderscheiden

- Zag Ash als groot voorbeeld: belangwekkend en onverwachts

ROL SCHOKAPPARAAT:

1) precies kwantificeren (meten) hoever deelnemers gaan enige dat zeker waar is

2) deelnemers confronteren met ernst (niet gedachteloos beslissen): voltmeter, …

3) meting duur van de schokken: hoe lang houden ze hendel ingedrukt? --> maar geen

resultaten over gerapporteerd

MAAR: ook schokgedrag bevorderen:

- afstand deelnemer – slachtoffer creëren

- ontkoppeling fysieke actie – lijden (voelen niet dat ze iemand pijn doen want geen

aanraking vb. mep)

EN OOK: kritiek op zijn resultaten voor zijn ontsnappingsstrategie niet mogelijk --> ofwel hendel

induwen ofwel niet induwen: men kan niet doen alsof

1e AANZET TOT ONTWERP ONDERZOEK EN APPARAAT:

- minder mogelijke intensiteiten op apparaat: ook van plan om dodelijk te laten graveren

bij laatste maar niet gedaan

- deelnemers eed laten afleggen dat ze volledige verantwoordelijkheid nemen als iets zou

fout gaan op voorhand indekken als iemand mentale problemen zou oplopen

(Milgram wist van tevoren dat dit zou kunnen gebeuren in tegenstelling tot wat hij zei dat

de resultaten onverwachts waren) MAAR eed niet laten afleggen omdat ze anders niet

zo ver zouden gaan

→ Omdat de analyse van die documenten zo’n ander beeld van de milgramstudies heeft

opgeleverd dan het beeld dat de meeste onderzoekers tot dan toe hadden, is er de laatste

jaren een nieuwe stroom publicatie op gang gekomen over Milgram en diens onderzoek. =>

special issue in tijdschrift Theory and Psychology

→ Voet-in-de-deur-effect: het inwilligen van een klein verzoek laat de kans toenemen dat daarna

een meer veeleisend verzoek wordt ingewilligd

Page 27: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

27

4.1 HET BASISPARADIGMA VAN MILGRAM EN HET ‘FINALE VOORONDERZOEK’

♫ Onderzoek 1 van Milgram: ‘effect straf op leren’ leraar moet ‘leerling’ schock toedienen als die fout

antwoord geeft

→ Voorproeven: te goed gelukt. (resultaten zie onderzoeken)

o Al zijn dns gingen door met folteren tot de proefleider hen stopte

o Selecte groep van zeer ambitieuze en competitieve studenten

o Geen variabiliteit in foltergedrag

→ Finale voorproef: leerling en leerkracht in geluidssdichte afzonderlijke ruimtes, enkel vage contour te zien experiment stopt als 3X maximumschok is gegeven

→ Vervol

4.2 DE ‘OFFICIËLE’ MILGRAMSTUDIES (vervolgonderzoek)

Vervolgderzoek: doel =

o Meer representatieve steekproef

o Folteren geloofwaardiger: niet maximaal maar toch extreem

o Sommige ingrepen moesten kans verminderen dat dns zouden blijven

folteren, andere die kans juist moesten verhogen.

o effect mogelijke determinanten toetsen: sprak met een aantal deelnemers: op basis van wat ze zeiden deed Milgram vervolgonderzoeken: methodologie aanpassen

o Karig met informatie

Methode vervolgonderzoek: contact ‘lln’: sommige niets zeggen, andere op de muur bonsen, nog andere terugpraten en ook

situatie waar slachtoffer en deelnemer in zelfde ruimte

rode draad: slachtoffer laat blijken dat hij niet meer door wilt: wie gaat overhand krijgen (meeste invloed): proefleider versus slachtoffer

aansporingen/antwoorden (ook in vooronderzoek): aansporingen telkens intenser --> na 4e: “u hebt geen keus, u moet doorgaan”: weigeren = stoppen, doorgaan = aansporingen beginnen opnieuw

opm: medewerkers (proefleiders) wisten wat Milgram wou aantonen dus waren vaak veel dreigender

10 oefenbeurten, waarvan 7 fout: al tot schok 7 gegaan om het te begrijpen, daarna pas voor echt

dacht ‘betere’ acteurs gekozen: lln iemand die er zachtaardig uitziet, proefleider: strenge uitstraling

♫ Variant 1: psychologische nabijheid = de mate waarin de leraar via diverse zintuigen de door de leerling gegenereerde prikkels kan waarnemen waarnemen bonsen op de muur, stem, zien

Resultaat: naarmate psychologische nabijheid toenam, verschoof relatieve macht proefl en leerling in

Volgens publicaties Echte resultaten

Vrijwel allen tot maximum (juridische strategie: angst dat deelnemers reputatieschade oplopen en schadeclaim)

Allen tot maximum

Hij zegt dat hij resultaten niet verwacht: grote verbazing Verwacht na voorproeven

Zegt dat hij teleurgesteld was basislijn impliciete beïnvloeding niet kunnen meten

Enige teleurstelling maar vooral euforisch: met iets ophefmakend gekomen

Page 28: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

28

voordeel van de leerling (krijgt invloed) in geen enkele conditie nog tot maximumschok, weigering vaakst bij 10e schok

Observatie door milgram→ In publicaties: meesten vertonen tekenen van grote spanning; zweten, beven, stotteren, kreunen, op

lippen bijten, nagels in vlees drukken, nerveuze lachbuien

→ Toont aan dat de situatie realistisch was

Milgram interpreteerde resultaten in termen van gehoorzaam gedragen tegen autoriteit termen misleidend want proefl niet in machtspositie + deeln moet kiezen wiens verzoek inwilligen niet zomaar wel/niet inwilligen verzoek♫ Variant 2: De kwetsbaarheid van de leerling: leerling zei dat hij een zwak hart had

Resultaten: identiek aan situatie auditief contact: 65 % ging tot maxschok

♫ Variant 3: geslacht van de deelnemers: meeste dns waren mannen. Ook studies met vrouwen.

Resultaten waren vrijwel identiek aan basisparadigma

♫ Variant 4: De uitstraling van leerling en opdrachtgever: vriendelijke pl en lln die lijkt alsof hij voor zichzelf zou opkomen

resultaat: 50% ging tot maximumschok Milgram zei dat dit onbeduidend was

♫ Variant 5: De psychologische nabijheid van de proefleider:- ondz 1: verdere instructies via telefoon machtsoverwicht gebroken + dns geven stiekem

minder harde schokken- ondz 2: bandopname: geen resultaten bekend

♫ Variant 6: De veiligheidsgarantie van Yale?: sommige dns zeggen dat ze zijn doorgegaan omdat ze vertrouwen op Yale University milgram bedenkt organisatie: foltergedrag zeker niet geheel aan vertrouwen toe te schrijven

♫ Variant 7: Een impliciet sociaal contract?

→ Veel dns die tot maximum gingen, verklaarden gedrag door achteraf te zeggen dat alle

betrokkenen volwassen waren, die hadden afgesproken mee te doen aan het onderzoek

onderzoek met voorwaarde lln: zelfde resultaten

♫ Variant 8: De inhoud van instructies: dns die geen instructie kregen om steeds sterkere schokken te krijgen, zelf kiezen welke schok

resultaat: gem zwaarste schok 5, maar 1 dln die tot max gaat en 2 meer als schok 10

♫ Variant 9 Welk verzoek of wiens verzoek? milgram speelt creatief met rollen1) opdrachtgever gewone burger: maar 20% tot max --> minder machtsoverwicht

2) proefl wil stoppen, lln verdergaan: luisteren naar wens proefleider

3) proefl wordt lln, lln proefl: stoppen na schok 10 + snelden naar proefl om hem los te maken verklaren dat schokken geven onmenselijk is

4) 2 proefleiders waarvan 1 lln wordt: gelijkaardig aan basislijn dus behandeld alsof hij van begin niets te zeggen had

zou dit te maken hebben met feit dat 2 proefleiders tegenstrijdige verzoeken gaven, waarbij immorele verzoek grotere invloed dan menselijkheid?

5) 2 proefl, ene vraagt door te gaan, andere te stoppen: slechts 1 iemand gaat verder

Page 29: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

29

→ Immorele verzoek heeft GEEN grotere invloed dan een beroep op menselijkheid

♫ Variant 12: Ik ben maar een radertje…: willekeurige burger wisselt van rol met dln 5 stopten hem en gingen hem te lijf, trokken stekker uit als hij schokken liet oplopen

11 lieten hem doorgaan tot maximum♫ Variandt 13: Tweede leraar die instructies zonder protest volgt: 90% gaat tot maxschok

wat gaf doorslag?: voorbeeld andere dln of feit dat dln niet zelf schokken gafo vorig ondz: zichzelf zien als administratieve taken speelt rolo volgend ondz: impliciete invloed medeleraar

4.3 WAAROVER ZEGGEN MILGRAMSTUDIES IETS?

NIET WEL- gehoorzamen bevelen- wel / niet verzoek inwilligen- sommigen willingen verzoek in- macht kwaadaardige autoriteit

- inwilligen verzoeken- wanneer wiens verzoek (machtsoverwicht)- effect situationele factoren- overwicht autoriteit

4.4 DE ‘VERDWENEN’ MILGRAMSTUDIES

Er moeten meer studies zijn waarover Milgram nooit publicaties heeft uitgevoerd blijkt op optelling totale aantal deelnemers

♫ Variant 15: verdwenen studie ontdekt: geen acteur als lln maar een vriend van dln, vriend moest doen alsof van 20 leraars gingen maar 3 tot max

Reden voor niet publicatie: laagste folterniveaus geobserveerd, kritiek ethisch gehalte (vriendenstudie nog erger)

Hij beperkte zich zelfs niet altijd tot vriendenparen --> soms ook familie (vb vader-zoon)

Omgekeerde: Hij gebruikte ook dezelfde gegevens in meerdere artikelen zonder expliciet mee te delen

dat hij bestaand materiaal hergebruikte. Er is een zekere ambiguïteit in de interpretatie van de resultaten.

4.5 ANDERE ETHISCHE VRAGEN OVER DE MILGRAMSTUDIES

Sommige dns vertoonden extreme tekenen van spanning (werd echter gedenigreerd in publicaties)

Weleens geopperd dat Milgram daar niet verantwoordelijk voor is, maar geldt alleen voor zijn

eerste studies

Om juridische problemen voor te zijn: liet dns een verklaring tekenen waarin ze de universiteit

ontsloegen van elke rechtsvervolging vanwege de mogelijke nadelige gevolgen van hun

deelname

Tijdens de studies kon een dn niet zomaar stoppen. Zodra een dn vertelde dat hij/zij wilde

stoppen, kreeg die eerst de 4 aansporingen. Dit werd herhaald per stap

Sommige dns kregen helemaal geen debriefing

Dln zeggen dat blij zijn dat ze hebben meegedaan MAAR komt vaak uit schokreactie,

waardoor ze iets positief gaan zoeken in het onderzoek => geen bewijs dat dns geen schade

hebben opgelopen (=cognitieve dissonantie)

Page 30: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

30

Wanneer assistent quota aantal dns niet haalt krijgt preek van Milgram

4.6 MILGRAMS DOCUMENTAIRE

Beweerde tegenover NSF dat hij de documentaire wilde maken om toekomstige onderzoekers

te helpen die zelf vervolgonderzoek wilden doen

Tijdens of na het draaien van de beelden kreeg Milgram een ander doel: de medewerkers van

NSF overtuigen van de waarde van zijn onderzoek

Beelden geselecteerd zodat leek alsof meer mensen tot max gingen

Geen evenwichtige en authentieke registratie van onderzoeksprocedure

Selecteerde de dns zorgvuldig zodat ze voor hem het gewenste gedrag vertoonden

Pas veel later gefilmd, nadat er al een hoop gegevens waren verzameld

4.7 CONCEPTUELE REPLICATIES VAN HET MILGRAMONDERZOEK

♫ Onderzoek van Meeus en Raaijmakers (1986,1995): onderzoek 1: deelnemers iemand verbaal laten martelen gaan bijna allemaal tot uiterste

onderzoek 2: zelfde maar deze keer pl telefonisch/meerdere pseudodeeln: verlies van machtsoverwicht

♫ Onderzoek van Brief et al. (2000): zwarten/blanken selecteren met verzoek

spreekt milgram tegen: geen fysiek contact met degene die verzoek geeft maar toch inwilligen

→ Toont dat het nog steeds mogelijk is om onderzoek te doen over het inwilligen van verzoeken

van partijen met tegenstrijdige belangen, zelfs als een van de partijen een verzoek formuleert

dat immoreel genoemd kan worden

♫ Onderzoek van Beauvois et al. (2012): schokken – tv quiz: 80% gaat tot max

4.8 NAAR EEN VERKLARING?

Tegenwoordig wordt van onderzoekers verwacht dat ze een theoretische verklaring van hun bevindingen. Het

onderzoek levert pas zinvolle bijdrage als het aantoonbaar deel uitmaakt van de empirische cirkel

→ Volgens Milgram kan een mens op 2 manieren functioneren:

1) Als autonoom individu

2) Als uitvoerder (agent)

De gewone manier van handelen is als autonoom individu, maar dat kan onder de invloed van

prikkels in de omstandigheden omslaan naar de toestand waarin iemand zich beschouwt als uitvoerder

= agentic shift

De agentic shift kan ontstaan wanneer mensen in volgende situatie terechtkomen:

1) Verwachten dat iemand de leiding neemt

2) Iemand presenteert zich legitiem als leider

3) Ze zichzelf definiëren als behorend

4) De doelstellingen van de leiding-nemende in een zinvol breder kader passen

5) De richtlijnen van de leiding-nemende inhoudelijk passen in zijn rolvb. groep schoonmakers: leider zegt ‘kan je zak in de lift zetten’--> jij gaat niet doen want ziet jezelf

Page 31: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

31

niet als lid van de kuisploeg --> iemand uit de kuisploeg zal dit wel doen

Als gevolg van de agentic shift gaan mensen:

1. Aannemen dat ze alleen verantwoording schuldig zijn aan diegene wiens wensen ze

uitvoeren

2. Evalueren hun gedrag in functie van: hoe goed ze opdracht uitvoeren, indruk die ze maken

op de leider

3. Hun aandacht alleen focussen op aspecten van de situatie die relevant zijn voor het

uitvoeren van de richtlijnen

4. Zich niet verantwoordelijk achten voor de gevolgen van hun daden

5. Ervan uitgaan wat ze doen irrelevant is voor hun zelfbeeld (komt niet overeen met

Milgramstudies: voelen zich wel slecht en verantwoordelijkheid)

→ Eenmaal in de uitvoerdersmodus is het moeilijk om eruit te stappen omdat dit een

desavouering van de leider impliceert

→ Agentic shift wordt makkelijker ongedaan gemaakt als leerling psychologisch nabij is

♫ Onderzoek van Reicher et al. (2011 en 2012): nieuwe theorie in termen van ontluikende sociale identiteit: zodra dns uitleg krijgen dat ze als assistent van onderzoekers gaan functioneren, zien ze zich als iemand die bij proefleider hoort neiging om te doen wat in belang van groep is

Maar: omdat pas ontluikend lidmaatschap is nog fragiel: blijft alleen bestaan als omstandigheden er gunstig voor zijn als pseudodln psychologisch nabij moeilijker om te zien als lid andere groep als proefl weggaat, laat hij deeln in de steek als 2 proefl oneens: geen hechte groep meer

Tijdsanalyse Reicher: 4e verzoek (bevel) nooit succes: Verzoeken worden wel ingewilligd, bevelen niet

4.9 MILGRAM EN DE HOLOCAUST

Het onderzoek Milgram is weleens voorgesteld als onderzoek naar Holocaust en meer bepaald op de vraag waarom ‘gewone’ mensen anderen gruwelijke dingen konden aandoen

Onterechte toepassing op oorlogsmisdadigers WO IIo verdediging: “ze voerden bevel uit” lijkt niet te kloppeno Milgram toonde niet aan dat mensen bevelen uitoefeneno Proefleider van Milgram week vaak van script afo Oorlogsmisdadigers stress?

4.10 IMPLICIETE EN EXPLICIETE INVLOED: FUNDAMENTEEL VERSCHILLEND?

Volgens Milgram is er een fundamenteel verschil tussen conformisme (impliciete

meerderheidsinvloed) en gehoorzaamheid (expliciete meerderheidsinvloed):

1) Rol van hiërarchie: impliciete beïnvloeding gebeurt tussen gelijken, expliciete in een

hiërarchie

2) Rol van imitatie: impliciete houdt imitatie in, expliciete niet

3) Zelf gerapporteerde sociale druk: als mensen zich impliciet laten beïnvloeden,

Page 32: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

32

onderschatten ze die invloed; bij expliciet is het voor henzelf duidelijk dat ze onder

externe druk stonden (dns rapporteerde vaak dat gewoon deden wat proefleider van

hen vroeg + bij Asch ontkenden ze net dat ze zich door anderen lieten beïnvloeden)

Volgens Milgram was die laatste reden de belangrijkste, ze deden immers wat de proefleider vroeg

Impliciete invloed ontkend, expliciete benadrukt?o Asch: inderdaad doorgaans benadrukto Milgram: inderdaad doorgaans benadrukt

MAAR: cruciaal zelfbeschrijving: zelfbeeld en zelfpresentatie Autonomie gunstigt: invloed ontkend Sociale invloed gunstigt: benadrukt Hypothetische beschrijving ontkend

Conclusie: cruciale determinante ontkennen of benadrukken = instrumentaliteit zelfbeschrijving voor verwerven of in stand houden positief zelfbeeld en geode indruk op anderen

Voorbeelden: Onder gelijken: vb. student op examen niet geneigd om te kijken hoe surveillanten gedragen maar

wel andere studenten

Vb. student slechte punten want te laat begonnen: ‘iedereen was te laat begonnen’ ik was beïnvloed

Vb. student goeie punten: niet zeggen dat anderen ook goeie punten

♫ Onderzoek van Pronin et al. (2007, Experiment 2): Ipod kopen-beinvloed: beweren bijna niet beïnvloed te zijn

SLOTBESCHOUWING→ Relativering→ Sociale invloed in heel veel omstandigheden ook ten goede werkt: een artiest of atleet kan

met publiek nog beter presteren dan tijdens uren van eenzame studie en training.→ Het verschijnsel dat mensen elkaar nadoen heeft ook zijn nut: alleen zo kunnen ze immers

leren door observatie en zo hun eigen en elkaars leven aangenaam maken.

Attitude = een evaluatieve houding, bestaand uit een cognitief en een affectief aspect,

tegenover iets (mentaliteit) ontstaan door leerproces

1) Cognitief aspect = wat iemand over het attitudeobject meent te weten

2) Affectief aspect = positieve of negatieve gevoelens die attitudeobject bij individu oproept

→ Eender welk identificeerbaar element in iemands leefomgeving kan het voorwerp

vormen van een attitude (en dus een attitudeobject zijn)

o Vb: tastbare voorwerpen, levenswijzen, religieuze of levensbeschouwelijke

overtuigingen, kunstvormen, maatschappelijke instituties, …

Attitudes zijn determinant voor evaluatieve aspect van gedrag

HOOFDSTUK 4: ATTITUDES1. WAT ZIJN ATTITUDES?

Ofwel autonomie / invloed benadrukken voor wat beste uitkomst

Page 33: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

33

o bepaalt jou gedrag en hoe extreem jou gedrag is (richtinggevend en dynamiserend)

vb. wil ijverige student samenwerken hoge attitude: student hard proberen overtuigen

o relatief duurzaam: mening verandert niet snel

o algemeen beïnvloeding tav diverse ‘concrete’ objecten attitude tov alle verschillende objecten beïnvloeden

vb. West-Vl studenten zijn zeer ijverig: vaker die mensen kiezen om samen te werken

→ De belangstelling van attitudes kwam bij opvallen van opmerkelijke constantie van het evaluatieve

gedrag van mensen tegenover objecten over situaties en tijdstippen heen, gecombineerd met grote

individuele verschillen tussen mensen

→ De veronderstelling dat attitudes langdurig blijven bestaan en niet gemakkelijk veranderen, leidt

tot de veronderstelling dat het zo mogelijk is gedrag op vrij lange termijn te voorspellen. Meer

nog, een verandering in een attitude zou ook het gedrag veranderen (de ‘mentaliteitswijziging ’

die tot gedragsverandering leidt )

→ Psychologen vooral geboeid door de vraag hoe attitudes ontstaan, door welke

mechanismen ze veranderen+ hoe ze zich verhouden tot waarneembaar gedrag

Het probleem met attitudes is dat ze covert zijn => niet rechtstreeks te observeren voor anderen

Onderzoekers die attitudebegrip gebruiken moeten daarom gedragingen identificeren die zo sterk door

attitudes worden beïnvloed dat ze als meting daarvan kunnen gelden mogen niet bepaald zijn door

andere gedragsdeterminanten

2.1 DE MENING VAN ATTITUDES DOOR ZELFBESCHRIJVINGEN

Vraag: zijn zelfbeschrijvingen van attitudes wel beïnvloed door attitudes en alleen daardoor?

1) Mensen weten wat hun attitude is

→ Over sommige attitudeobjecten weten we niet goed wat we ervan vinden of

hebben we er nog nooit over nagedacht --> proberen toch te antw

2) Ze zijn bereid hun attitude mee te delen

→ niet vast dat ze die aan de onderzoekers willen meedelen (omdat er vb. een sociale

norm rond bestaat = sociaal wenselijkheidseffect)

3) Naast de attitude zijn er geen andere gedragsdeterminanten van de zelfbeschrijvingen

1. Kans op vraageffect: respondenten vermoeden soms wat de onderzoekers willen

onderzoeken en gaan daardoor op een andere manier antwoorden

2. Kans op vertekening door sociale normen, zelfbeeld dat ze willen hebben

Waarom kunnen zelfbeschrijvingen wel handig zijn?

2. DE (VOORSPELLENDE WAARDE VAN) METINGEN VAN ATTITUDES

Page 34: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

34

hulpmiddel om te weten wat mensen over zichzelf vertellen en over hun sociale en niet-

sociale wereld

Niet alle zelfbeschrijvingen in zelfde mate beïnvloed

Probleem: Zelfbeschrijvingen kunnen evaluatief niet-verbaal gedrag tegenover

attitudeobjecten vaak niet of nauwelijks voorspellen

2.2 ATTITUDES EN GEDRAG

Allan Wicker (1969): correlatie tussen gerapporteerde attitudes en overt gedragingen laag

verklaring: gedragingen kunnen aan verschillende versterkingscontingenties onderhevig zijn

Enkele bezwaren rond attitudes:

1) Er is geopperd dat niet algemene attitudes tegenover attitudeobjecten iemands gedragingen

voorspellen, maar wel attitudes tegenover die concrete gedragingen zelf

Zodra ondz per te voorspellen gedrag een attitude moet gaan meten, verliest het concept die kracht

2) Attitudes voorspellen het gedrag enkel in samenhang met andere

gedragsdeterminanten, voornamelijk:

• Subjectieve norm over het gedrag = welk gedrag anderen wenselijk lijken te achten, gewogen in functie van hoe belangrijk het individu hun mening acht

• Subjectieve macht over het gedrag = mate waarin individu meent het gedrag naar eigen wens te kunnen uitbrengen en hindernissen te kunnen overwinnen

• Hoe meer determinanten in gedragsvoorspelling moeten worden betrokken, hoe minder overblijft van veronderstelde eenvoud v/e attitudebenadering van gedrag

Er zijn 2 mogelijkheden:

1) Ofwel zijn metingen van attitudes ondanks alle kritische overwegingen valide, maar vormen

ze geen belangrijke determinant van niet-verbaal gedrag

2) Ofwel zijn attitudes misschien wel belangrijke determinanten van niet-verbaal gedrag, maar

vormen zelfbeschrijvingen geen goede meting ervan

2.3 INDIRECTE METING VAN ATTITUDES

Andere vormen van zelfbeschrijvingen:

1) in vragenlijst een leugenschaal of een sociale wenselijkheidsschaal opnemen

→ Probleem: mogelijk dat iemand echt uitzondering is op schaal en om foute redenen

uit onderzoek gehaald wordt

2) Bogus pipeline = mensen in de wan brengen zodat onderzoekers middelen hebben om na te

gaan dat hun antwoorden oprecht zijn

→ Probleem: moet geloofwaardig zijn voor de proefpersonen

Indirecte meting = meten impliciete attitudes

Verschil impliciete en expliciete attitudes:

Page 35: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

35

→ Impliciete attitudes = attitudes waarvan mensen zich niet realiseren dat ze die hebben

→ Expliciete attitudes = attitudes waarvan mensen zich bewust zijn en die ze kunnen

rapporteren

Als indirecte metingen andere attitudes aan het licht brengen dan zelfbeschrijvingen

kan op wijzen dat er attitudes zijn waar mensen geen rekenschap van geven en dus niet

kunnen rapporteren OF niet willen rapporteren

Uitkomsten indirecte metingen te ambigu om ze zonder meer ‘impliciete attitudes’ te

noemen

Hoe kunnen indirecte metingen werken?

1) Gebruik maken van fysiologische processen (vb elektrodes op gelaatspieren)

2) Affectieve processen

3) Cognitieve processen:

• Affectieve priming test

• Impliciete associatietest

AFFECTIVE PRIMING TEST

De APT steunt op het verschijnsel dat als mensen nieuwe informatie verwerken ze dat gemakkelijker

en sneller doen als ze net tevoren met gerelateerde informatie bezig waren (= info in werkgeheugen)

→ Wat te onderzoeken valt is of scores op de ATP gedragingen voorspellen die theoretisch

afhangen van attitudes en of ze dat beter doen dan zelfbeschrijvingen.

♫ Onderzoek van Fazio et al. (1995): Affective priming test basismethode 4 fasen om te controleren of verschillen in hoe snel men iets verwerkt (hoe sneller, hoe gunstiger tegenover)

score hangt vaak niet samen met zelfbeschrijving

voorspellende waarde gedrag:

Niet verbaal gedrag: beter te voorspellen door indirecte metingen

Verbaal gedrag: beter te voorspellen met zelfbeschrijvingen

1.4 ATTITUDES EN GEDRAG ‘REVISITED’

Scores op ATP voorspellen soms niet-verbale overte gedragingen die scores op vragenlijsten

niet kunnen voorspellen.

Bij de eerste studies met de ATP:

→ Dns kwamen bij het verlaten van het laboratorium zwarte onderzoeker tegen die met elke dn een

kort gesprek aanknoopte

→ De ATP-score voorspelde deze vriendelijkheid significant, terwijl de score op een eveneens

ingevulde racismevragenlijst dat niet deed

→ Ook gezichten beoordelen: zwarte personen minder aantrekkelijk. Scores op de ATP

voorspelden de beoordeling niet

Page 36: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

36

→Conclusie: Lijkt dus dat gedragingen zelfbeschrijvingscomponent bevatten beter te voorspellen zijn door

zelfbeschrijvingen + andere gedragingen te voorspellen zijn door indirecte metingen

→ Ten slotte is het zo dat sociale wenselijkheid en vraageffecten antwoorden op

vragenlijsten soms mee beïnvloeden, maar niet volledig bepalen

→ Veel onderzoekers suggereren daarom dat een goede gedragsvoorspelling vooral mogelijk is

met een combinatie van directe en indirecte metingen

Overgrote meerderheid onderzoekers neemt aan dat attitudes ontstaan door een leerproces

1) EVALUATIEF LEREN

Principe klassieke conditionering: Als neutrale en belangrijke gebeurtenis samen optreden kan individu

samenhang tussen beiden leren

Signaal leren = Individu leert dat de neutrale prikkel de gebeurtenis voorspelt doordat neutrale prikkel

en gebeurtenis aantal keer samen optraden

Vb. Belsignaal bepaalt wie er voor de deur staat

Bij signaalleren nog iets bijkomends geleerd:

omgeving = voorspelbaar (we houden niet van verassingen)

occassion setting = 3e prikkel voorspelt samenhang --> relatie pas in bepaalde omstandigheid

vb. als ik dit belsignaal hoor in academiejaar (= 3e prikkel) dan staat men lief voor de deur

Evaluatief leren = neutrale prikkel verwerft evaluatieve betekenis doordat hij aantal keren samengaat

met een betekenisvolle gebeurtenis (= niet langer neutraal)

Vb. soort wijn ontzettend lekker vinden omdat je die altijd drinkt op toffe momenten

→ Betekenisvolle gebeurtenis = een onvoorwaardelijke prikkel

→ Op moment dat iemand verband geleerd heeft tss neutrale prikkel en onvoorwaardelijke prikkel =>

neutrale prikkel lokt een gedrag uit die hij eerder niet uitlokte => neutrale prikkel = nu

‘voorwaardelijke prikkel’ geworden => voorwaardelijke prikkel krijgt betekenis doordat hij is

samengegaan met de onvoorwaardelijke prikkel

ONDERSCHEID TUSSEN SIGNAALLEREN EN EVALUATIEF LEREN:

1) Verschillende functies in het gedrag:

→ Signaalleren: individu leert belangrijke gebeurtenissen te voorspellen en zich erop

voor te bereiden. Vanuit biologisch oogpunt is hoe mensen met de

onvoorwaardelijke prikkel omgaan van belang

→ Evaluatief leren: Ook biologische voordelen: individu leert gebeurtenissen te vermijden of op te zoeken + secundaire versterkers en straffen kunnen ontstaan

2) Beiden verlopen gemakkelijker naarmate de contiguïteit tussen de aanvankelijk neutrale

3. DE VORMING VAN ATTITUDES

Page 37: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

37

prikkel en de belangrijke gebeurtenis sterker is.

3) Contingentie:

→ Signaalleren: logische samenhang is nodig.

→ Evaluatief leren: logische samenhang is niet of in mindere mate nodig

4) Als prikkel belangrijke gebeurtenis goed voorspelt, leert het individu niet meer gemakkelijk

dat er andere prikkels die gebeurtenis ook kunnen voorspellen.

→ Signaalleren: blokkering treedt op.

→ Evaluatief leren: blokkering treedt niet op.

Evaluatief leren lijkt zeer algemene determinant van attitudes tov uiteenlopende attitudeobjecten

onder meer van invloed op hoe mensen andere mensen en groepen mensen zien, maar ook hoe ze

producten en kenmerken evalueren

via evaluatief leren ontwikkelde of veranderde attitude vrij robuust, niet zo gemakkelijk weer verandert

onder invloed van latere ervaringen

♫ Onderzoek van Baeyens et al. (1990): beoordelen aantrekkelijkheid gezichten beoordeelde aantrekkelijkheid in nameting veranderd in richting van de aantrekkelijkheid van het gezicht dat op het neutrale gezicht was gevolgd (attitudes kunnen veranderen)

♫ Onderzoek van Olson en Fazio (2006, studie 2): koppeling blank-zwart aan negatieve of positieve dingen

→ Evaluatief leren kan ook bijdragen aan de verandering van bestaande attitudes

→ Prikkelveralgemening = leerproces beïnvloedt de evaluatieve betekenis van prikkels die lijken op

de prikkels die in het leerproces betrokken waren, maar die tijdens het leerproces zelf niet optraden

→ Prikkeldiscriminatie/stimulusdiscriminatie= neutrale prikkel die lijkt op een in een leerproces

betrokken prikkel, blijft neutraal of krijgt een tegenovergestelde betekenis

Eigenschap Evaluatief leren: kan plaatsvinden zonder dat het lerende individu zich bewust is van het samen

optreden van de neutrale en de onvoorwaardelijke prikkel

2) CONTACTCONDITIONERING

Contactconditionering = ‘mere exposure’ = herhaalde blootstelling kan voldoende zijn om gunstige

attitude tegenover het object te laten ontstaan (≠ mere presence)

voorwaarden: potentieel attitudeobject = vrij nieuw is + lokt niet van meet af aan sterke reacties

uitlokt bij individu (dus neutraal)

BAANBREKENDE DEMONSTRATIES VAN ‘MERE EXPOSURE’

♫ Onderzoek van Zajonc (Experiment 1, 2 en 3):

→ Experiment 1: Het ‘mere exposure’-effect trad met andere woorden sterke op bij nieuwe

prikkels; nadien waren er steeds meer bijkomende aanbiedingen nodig om even grote

Page 38: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

38

veranderingen in de beoordeling uit te lokken

‘MERE EXPOSURE’ IS GEEN ARTEFACT

De artefactverklaring impliceert dat ‘mere exposure’ alleen optreedt:

1) Bij mensen →MAAR ok allerlei zoogdieren vertonen ‘mere exposure’-effecten

2) Als aanbiedingsfrequentie binnen proefpersonen wordt gemanipuleerd + alleen als deelnemers zich bewust zijn van verschillende frequenties niet altijd zo

→ ♫ Onderzoek van Moreland en Bach (1992): vrouwen in colleges mere exposure treedt op maar deeln niet bewust van frequenties

→ Meta-analyse: effecten in deze gevallen doorgaans sterker zijn dan als de mensen zich bewust

zijn van de verschillende frequentie waarmee ze de attitudeobjecten waren tegengekomen

→ ♫ Onderzoek van Mosahan et al. (2000): Chinese karakters te zien + beoordeling hoe mooi mere exposure terwijl onbewust van frequenties

3) Als attitudes gemeten worden via zelfbeschrijvingen of andere gedragingen die dns

willekeurig kunnen aanpassen

→ ♫ Onderzoek van Harmon-Jones en Allen (2001): aantrekkelijkheid vrouwen

→ herhaalde aanbieding tot een verhoging van positieve affectieve reacties leidt, maar

niet tot een afname van negatieve affectieve reacties.

‘MERE EXPOSURE’ BUITEN LABORATORIUM: VAN HET GENIETEN VAN KUNST TOT IN HET STEMHOKJE

♫ Onderzoek van Cutting (2003): Schilderijen beoordelen

♫ Onderzoek van Meskin, Moore et al. (2013): uitbreiding onderzoek Cutting

=> mere exposure treedt niet op bij prikkels die bij aanvang al negatief beoordeeld worden

Verschillende auteurs hebben hoge positieve relaties gerapporteerd tussen de frequentie waarmee politieke

kandidaten in de media komen en hun succes bij verkiezingen

♫ Onderzoek van Schaffner et al. (1981, studie 2): verkiezingen op campus ook mere exposure, en storende variabelen uitgeschakeld

KENMERKEN VAN ‘MERE EXPOSURE’

‘Mere exposure’ is niet beperkt tot enkel visuele waarneming. Het is ook aangetoond

bij smaken, tactiele informatie en auditieve informatie

Bewuste herkenning of subjectieve vertrouwdheid niet nodig en soms verbazend

veralgemeenbaar effect vaak sterker indien geen bewuste perceptie

(subliminale aanbieding)

Prikkelveralgemening en stimulusdiscriminatie (Mita)

weglaten van een contextprikkel verstoorde het ontstaan van ‘mere exposure’ dus niet, maar het veranderen van de contextprikkel deed dat wel (Zilva)

Vb. campagne filmpje Obama: DEMOC-RATS: woord nooit in geheel op beeld (RATS zag je enkel als je

Page 39: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

39

beeld pauzeerde) associatie maken tussen negatief woord en democraten

♫ Onderzoek van Mita et al. (1977): foto zichzelf spiegelbeeld of niet gespiegeld sterke prikkel discriminatie

♫ Onderzoek van de Zilva et al. (2013, experiment 1): foto en naam persoon gekoppeld zelfs subtiele verandering in context waarin attitudeobjecten optreden kan mere exposure elimineren

NAAR EEN VERKLARING1) ‘mere exposure’ alleen optreedt als de herhaalde aanbieding in aangename omstandigheden

plaatsvindt.

♫ Onderzoek van Saegert et al. (1973): Mere exposure ook bij onaangename omstandigheden

2) mere exposure artefact weerlegd

3) mere exposure per ongeluk evaluatief leren --> ook weerlegd

4) Responscompetitiehypothese Harrison:

nieuwe attitudeobjecten meestal niet helemaal nieuw, bevatten componenten die mensen

al in andere constellaties zijn voorgekomen

die componenten hebben vaak prikkelcontrole verworven over allerlei responsen die soms

incompatibel zijn --> ontstaan responscompetitie

responscompetitie neemt bij herhaald contact af omdat een responsdominant wordt -->

onaangename spanning neemt af + leidt ertoe dat attitudeobject meer aantrekkelijkheid

wordt toegeschreven

Uit deze hypothese vallen allerlei toetsbare hypothesen uit af te leiden:

Responscompetitie leidt tot een negatieve evaluatie van prikkels

o Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

Nieuwe prikkels lokken responscompetitie uit, die met herhaald contact daalt

o Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

Nieuwe prikkels lokken negatieve evaluaties uit

o Als ‘mere exposure’ vooral optreedt ten aanzien van aanvankelijk neutrale objecten,

hoezo kan dan worden beweerd dat de initiële attitude negatief was en dat dit

essentieel is bij het ontstaan van ‘mere exposure’-effecten?

o En hoe zou ‘mere exposure’ ontstaan bij zeer jonge kinderen en dieren, voor wie er

toch ooit een echte ‘eerste keer’ is voor objecten en kenmerken van objecten?

Een afname van responscompetitie leidt tot minder negatieve evaluatie

o Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

De positievere evaluatie van herhaald aangeboden prikkels is het gevolg van een daling

van die negatieve evaluatie

o Herhaald contact doet een indicator van positief affect toenemen, maar doet een

indicator van negatief affect niet toenemen

Page 40: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

40

o ♫ Gefalsificeerd door Harmon-Jones & Allen (2001): prikkels al enkele keren getoond,

neemt de activiteit in de lachspieren toe, maar niet zo dat de activiteit in de spieren

om te fronsen afneemt

Processing fluency =

1) Herhaald contact met prikkels vergemakkelijkt verwerking van informatie over die prikkels

2) Vlotte informatieverwerking, vooral als die nog vlotter is dan het individu verwacht

had, is hedonistisch niet neutraal, maar lokt een positief affect uit

Processings fluency als verklaring mere exposure

verklaart waarom ‘mere exposure’ sterker is bij subliminale dan bij

supraliminale aanbiedingen

→ Als mensen beseffen dat ze attitudeobject herhaaldelijk zijn tegengekomen, verrast het hen niet

dat ze info over dat object vlot kunnen verwerken. Deze vlotte informatieverwerking lokt

daardoor niet zoveel positief affect uit als wanneer ze als een verrassing komt

→ Voor zover een positief affect optreedt, gaan mensen het niet zo gemakkelijk toeschrijven aan

de aantrekkelijkheid van het attitudeobject zelf, want ze beseffen dat het aangename gemak

veroorzaakt is door gewenning

Verklaart ook effecten van andere determinanten, waarvan aan te nemen is dat ze de

informatieverwerking vergemakkelijken

Verklaart stimulusgeneratie --> betere stemming: eender wat gunstig evalueren

Verklaart stimulusdiscriminatie:

vlotte verwerking verwacht --> prikkel met subtiele afwijking --> ‘er klopt iets niet’

Het is dus een spaarzame interpretatie, want ze verklaart aan de hand van een beperkt aantal concepten

een breed scala aan verschijnselen

EEN SPECIAAL GEVAL VAN CONTACTCONDITIONERING: HET WAARHEIDSEFFECT= positieve attitude tegenover iets abstracts zoals argument kan de vorm aannemen van het mooi vinden

ervan maar ook het waar achten ervan

Is het zo dat mensen een bewering waaraan ze vaker blootgesteld zijn, daardoor meer waar vinden?

In studies over het waarheidseffect: dns lezen/horen een aantal beweringen => weer beweringen =>

beoordelen of beweringen waar of vals zijn => Van beweringen die al aangeboden zijn, denken dns

vaker dat ze waar zijn dan van nieuwe beweringen

♫ Onderzoek van Begg en Armour (1991, studie 1): uitspraken beoordelen toont waarheidseffect aan

herhaald contact vlotte info verwerking positief affect

Misattributie: + attitude tov prikkel

Betere stemming

Page 41: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

41

toont aan dat iemand een reputatie kan krijgen door beweringen over grootse of verachterlijke daden die hij niet

heeft vertoont

vraag of iemand ook een reputatie kan krijgen op grond van voorspellingen over verachterlijke of grootse daden

die hij/zij in de toekomst vermoedelijk niet zal vertonen

Hoe kan het waarheidseffect worden verklaard?

1) Zoals bij affectieve mere exposure-effecten speelt ‘cognitive fluency’ een rol (herhaling zorgt ervoor

dat een mededeling gemakkelijker verwerkt wordt, en dat veroorzaakt positief affect dat iemand voor

een indicatie kan houden dat hij/zij ermee instemt)

2) Speelt ook mee dat mensen zich doorgaans beter herinneren wat ze gehoord/gelezen

hebben dan van wie of waar ze het gehoord/gelezen hebben

Herhaling kan de indruk wekken dat meerdere mensen die bewering onderschrijven, wat de bewering

geloofwaardiger doet lijken (link minderheidsinvloed)

4. 1 DE COGNITIEVE-DISSONANTIETHEORIE

Cognitieve-consistentietheorie = gaat ervan uit dat mensen onprettig vinden tegenstrijdigheden te

ervaren tussen de elementen in wat ze over zichzelf en/of de wereld om hen heen menen te weten

mogelijkheid om de tegenstrijdigheid op te heffen, is de attitude veranderen. Als dat gebeurt is de

attitudeverandering een gevolg van overt gedrag

De bekendste cognitieve-consistentietheorie is de cognitieve-dissonantie-theorie van Festinger

Uitgangspunt: iemands kennis = een systeem is van cognitieve elementen (cognities)

De relatie tussen 2 cognities kan op 3 manieren:

1) Irrelevant = als uit de ene cognitie niets volgt ten aanzien van het andere

2) Consonant = als uit de ene cognitie logischerwijze de andere volgt

3) Dissonant = als uit de ene logischerwijze het tegengestelde van het andere volgt

Vb. consonant: vrijdagmiddag = ik zit in college ( voor iemand die dat altijd doet)

→ Zou kunnen zeggen dat deze 2 elementen waar het allemaal om gaat een dissonantie met

elkaar hebben (centrale dissonantie)

→ De totale dissonantie hangt af van belang vd 2 centrale cognities, maar ook van gewogen

proportie dissonante relaties binnen en tussen de clusters + belang elementen hoe sterk

wegen ze door?

vb. diploma halen in de les --> hoe belangrijk diploma halen is voor iemand, hoe meer in de les

zitten

→ In cognitieve systeem onderhouden de meeste cognities relaties met meer dan 1 andere cognitie.

4. ATTITUDEVERANDERING VIA GEDRAGSVERANDERING

Page 42: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

42

Rond elk van die 2 cognities hangt een cluster van cognities

VERONDERSTELLING: cognitieve dissonantie = aversief poging tot reductie en vermijden van dissonantie

hypothese = mensen voelen zich ongemakkelijk bij een voldoende sterke dissonantie tussen twee

clusters van cognities, dit ongemak verdwijnt door attitudeverandering

VERSCHILLENDE WEGEN NAAR REDUCTIE1) ervaring door externe invloed --> deevaluatie bron2) cognities/relaties bijzoeken (die consonant zijn met 1 v/d 2 betrokken cognities)3) relatief belang cognities veranderen4) cognitie inhoudelijk veranderen (niet makkelijk)

vb. 2): motivatie – naar les gaan: iemand gaat niet naar les maar zegt wel gemotiveerd te zijn cognitie toevoegen: veel voor grootouders doen dus kan niet naar les

vb. 3): les niet zo belangrijk, ppt vaak op toledo

vb. 4): tegen zichzelf zeggen,: ‘ik ga wel vaak naar de les’ (ontmaskerd) OF ‘’ik ben toch niet zo gemotiveerd’

WELKE COGNITIE VERANDERT? cognitie veranderen die we op meest geloofwaardige manier kunnen veranderen

o hangt af van ruimte voor interpretatieo veranderbaarheid van achterliggende realiteit

vb. nog niet veel geleerd – het is eind april realiteit onmogelijk te veranderen

RELATIEVE VERANDERBAARHEIDo gedragscognities makkelijker dan omgevingscondities

o cognities over covert gedrag makkelijker cognities over overt gedrag(attitude = covert gedrag)

ROL BELONING BIJ TEGENATTITUDINAAL GEDRAG (omkopen) werkt enkel bij kleine beloning (ppt uitleg)

Er zijn ook andere hypothesen uit af te leiden:1) Als mensen ertoe verleid worden gedrag te vertonen dat tegen attitude ingaat, zullen ze hun

attitude bijstellen zodat attitude meer conform wordt met gedrag

2) Dit treedt des te meer op naarmate het gedrag minder beloond werd

3) Als mensen onherroepelijke keuze maken tussen objecten die allebei aantrekkelijke kanten hebben, zullen ze het niet-gekozen object devalueren en het gekozen object opwaarderen

4) Dit verschijnsel is sterker naarmate de keuze moeilijker was

5) Als mensen een gedrag nalaten omdat ze weten dat het bestraft wordt, zijn ze na het wegvallen van de strafdreiging meer geneigd het gedrag te blijven nalaten naarmate de strafdreiging kleiner was

4.2 ONDERZOEK GEÏNSPIREERD DOOR DE COGNITIEVE-DISSONANTIETHEORIE

LEIDT TEGENATTITUDINAAL GEDRAG TOT ATTITUDEVERANDERING?

♫ Onderzoek van Festinger en Carlsmith (1959): attitude saaie taak veranderen Attitudeverandering treedt op bij tegenattitudinaal gedrag

LEIDT MAKEN VAN KEUZE TOT RE-EVALUATIE VAN DE OPTIES?

Page 43: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

43

♫ Onderzoek van Brehm (1956): producten beoordelen en kiezen bewijst hypothese 4

♫ Onderzoek van Gawronski et al. (2007): foto woestijntafereel 1 kiezen, de-evaluatie van niet-gekozen foto

♫ Onderzoek van Coppin et al. (2010): geuren deo’s beoordelen postdecisie evaluatie ook als men keuze niet herrinerd

♫ Onderzoek van Egan et al. (2007): stickers en snoepjes kiezen ook postdecisie evaluatie bij capucijnaapjes en peuters gevonden

In begin van 21ste eeuw methodologische kritiek op postdecisiere- evaluatie-experimenten:o mensen na een moeilijke keuze de keuzeopties helemaal niet re-evalueren

o Wat bij de tweede attitudemeting tot uiting komt, zou een vooraf bestaande voorkeur zijn die bij de eerste attitudemeting nog niet helemaal tot uiting was kunnen komen (vb. omdat de mensen moesten wennen aan de meetschaal)

o dns liepen bij het maken van een keuze eigenlijk een bijkomende attitudemeting door tweede meting was dus eigenlijk derde meting

Weerleggen kritiek:

♫ Onderzoek van Shultz et al. (1999): kinderen posters laten beoordelen- kritiek moeilijke keuze tss aantrekkelijke objecten weerlegd- controlecondities waarbij kinderen posters eerst 2 keer beoordelen en dan makkelijke/moeilijke

keuze maken tussen 1ste en 2ste meting geen keuze maken

♫ Onderzoek van Sharot et al. (2010, experiment 1): vakantiebestemming (random gekozen) – gelukkig weerlegd kritiek op post-decisiere-evaluatie want keuze kon onmogelijk helpen om beter inzicht te krijgen in eigen voorkeur

♫ Onderzoek van Sharot et al. (2010, experiment 2): zelfde methode maar deze keer te horen dat pc kiest voor hen genoeg tijd om te wennen aan beoordelingsschaal: tijdsverloop niet cruciaal

♫ Onderzoek van Egan et al. (2010): speelgoedjes – snoepjes bij kinderen en aapjes keuze kan niet bestaande voorkeur weerspiegelen

5.1 ZELFPERCEPTIETHEORIE (BERN)

Zelfperceptietheorie = mensen leiden hun attitudes af uit hun gedrag, net zoals ze attitudes van

andere mensen afleiden uit het waarneembare gedrag van anderen

→ Als het om gedrag gaat waarvan ze niet denken dat het door dwingende situationele factoren

uitgelokt is, kunnen ze afleiden dat ze ‘blijkbaar’ een bepaalde attitude hebben

→ Volgens de theorie: onaangename tegenspraak tss wat iemand over de eigen attitude meent te

weten en wat hij/zij over het eigen gedrag weet dus irrelevant voor de mate waarin gedrag

attitudeverandering veroorzaakt spanning kan ontstaan maar speelt geen rol

→ Probleem: de zelfperceptietheorie maakt voor vele situatie exact dezelfde predicties als de

cognitieve-dissonantietheorie maakt het moeilijk om de theorieën tov elkaar af te zetten

5. ZELFPERCEPTIE? ZELFAFFIRMATIE EN EVALUATIEVE GEDRAGSAANSTEKING

Page 44: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

44

→ ongeveer zelfde gedachte: zelfperceptie speelt rol bij invloed gedrag op attitudes zolang gedrag binnen iemands aanvankelijke acceptance valt

5.2 ZELFAFFIRMATIETHEORIE (SHERMAN, STEEL & COHEN)

Zelfaffirmatietheorie = uitleggen wrm mensen ongemakkelijk worden van inconsistentie tss wat ze

weten dat ze hebben gedaan en wat ze weten dat ze aan overtuiging koesteren of verkondigen

→ Ook hier enkele predicties hetzelfde

→ Interessant = de theorie doet een aantal voorspellingen over de omstandigheden waarin

consistenties tussen gedrags- en attitudecognities tot meer attitudeverandering leiden

→ Wie een hoge zelfwaardering heeft, of net aan de eigen kwaliteiten heeft gedacht,

vertoont vaak vleiende cognities over het eigen zelf

5.3 EVALUATIEVE GEDRAGSAANSTEKING (NUTTIN & BECKERS)

Evaluatieve gedragsaansteking = Tegenattitudinaal gedrag veroorzaakt geen verandering in een interne dispositie, maar louter in wat mensen beweren over de attitude

Als mensen verbaal gedrag vertonen ten aanzien van attitudeobject en onmiddellijk echte mening over dat attitudeobject mogen geven zij ze volgens hypothese geneigd om aan de gang zijnde of net voordien vertoonde verbale gedrag voort te zetten.

neiging zou sterkst zijn als ze door omstandigheden niet rustig over antwoord kunnen nadenken

Onwaarschijnlijk dat deze theorie alle resultaten van cognitieve-dissonantietheorie kan verklaren

→ Bleek dat het door de theorie voorspelde effect van de grootte van de beloning op

attitudeverandering na tegenattitudinaal gedrag niet optrad als de beloning verbijsterend groot was

(illusion of attitude change ~ Nuttin)

→ Tegenattitudinaal gedrag bleek ook tot indrukwekkende attitudeverandering te leiden als mensen

op eender welke manier van streek gemaakt werden

→ Het leidt weinig twijfel dat de ‘evaluatieve gedragsaanstekingshypothese’ een mechanisme betreft

dat in menselijk gedrag soms optreedt.

Stereotype = een in het geheugen opgeslagen, georganiseerde en vereenvoudigde verzameling kennis

over een groep personen; soort theorie over een groep

→ Leden van een (sub)cultuur delen vaak stereotypes

Asymmetrische stereotypering = over de groep die als ‘basislijn’ geldt ontstaan vaak minder

HOOFDSTUK 5: STEREOTYPES1. WAT ZIJN STEREOTYPES?

Page 45: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

45

uitgesproken stereotypes dan over andere groepen

Zelfstereotypering = zichzelf eigenschappen toewijzen ogv hun stereotype van hun eigen groep

Stereotypes bevatten vele soorten informatie:

1) Declaratieve kennis: zowel informatie over - centrale tendens als variabiliteit (cognitief)

2) Affectieve reacties (neiging pos/neg staan tegenover leden groep)

3) Normatieve verwachtingen (verwachtingen over hoe leden groep moeten gedragen)

Stereotypes zijn niet foutief, maar stereotypes wekken meestal een foutieve indruk over

groepen omdat die tamelijk veel afwijken van de centrale tendens.

Stereotypes zijn vaak moeilijk te veranderen. => hoe komt dat?

Stereotypes onmisbaar in omgang met onbekenden

Vb. . als dokter vraagt om kleren uit te doen --> weten dat je niet bang moet zijn

Zijn stereotypes problematisch? --> je zou die indruk krijgen want vooral onderzoek

over problematisch gebruik ervan + vooral onderzoek over negatieve:

hoe komt het dat foute stereotypes voortbestaan?

Denkfouten door stereotypes

vb. vrouw is slechtziend maar door stereotype denk je dat ze gewoon slecht is in

kaartlezen

Vooroordelen door stereotypes

Wanneer negatief gekleurde stereotypes?

Vooroordeel = evaluatief oordeel over (lid)groep obv stereotype (te weinig gebaseerd op individuele kenmerken)--> hoeft niet negatief te zijn

vb. persoon zal lief zijn want het is een vrouw

Discriminatie = soms worden mensen op grond van hun groepslidmaatschap anders bejegend

dan mensen die tot andere groepen behoren --> ook zowel +/-

Stereotypes zijn covert en dus niet rechtstreeks waar te nemen. zelfbeschrijvingen fysiologische processen indirecte metingen

2 soorten indirecte metingen mogelijk:

o Affectieve priming test: attitudeobject is de groep en de attitude is het affectieve aspect

van het stereotype van die groep

o Impliciete associatietest: onderzoekt niet enkel affectieve aspect stereotype maar ook

declaratieve elementen

♫ Onderzoek van Hein et al. (2011): basismethode impliciete associatietest: Dns zagen mensen met mentale handicap negatiever

2. HOE ZIJN STEREOTYPES TE METEN?

Page 46: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

46

3. 1 CATEGORISERING ALS EIGENSCHAP INFORMATIEVERWERKING

complexe wereld: nood aan vereenvoudigen door opdelen in groepen en categoriseren

categoriseren --> verder onderscheid door accentuering verschillen tussen groepen

mensen in hokjes plaatsen nodig om te kunnen functioneren

vb. overschatting bij ‘verschil grootte m&v’ groep)

vb; hoeveel verschillen groottes binnen groep vrouwen

3.2 OPBOUWEN GUNSTIG ZELFBEELD

Waarom stereotypes over andere groepen vaak negatief?o Identiteit = persoonlijkheid + sociale identiteit

o Streven naar gunstig zelfbeeld--> individuele zelfwaardering--> ingroup favoritisme = eigen groep gunstiger zien dan anderen

filmfragment: baby’s aangeboren gevoel rechtvaardigheid?--> willen dat knuffel die niet zelfde eten kiest gestrafd wordt (wij vs zij)

Sociale identiteit= deel van iemands zelfbeeld dat gebaseerd is op lidmaatschap sociale

groepen. onszelf op vergelijkende manier waar te nemen en te waarderen.

3.3 BEHOUDEN MAATSCHAPPELIJKE STATUS QUO helpt tegen schuldgevoelens

Soms komen stereotypes over sociale groepen andere groepen goed uit, omdat ze rechtvaardiging

bieden van maatschappelijke verhoudingen die deze andere groepen graag in stand willen houden

of die psychologisch ongemakkelijk onder ogen te zien zijn

Wie het gedrag van mensen bestudeert, kan de indruk krijgen dat het doorgaans overduidelijk is

wat ze aan het doen zijn. In werkelijkheid komt er bij de identificatie van gedrag heel wat

interpretatie aan te pas.

Interpretatie is spontaan en vrijwel automatisch => mensen te maken met negatief realisme

Negatief/naïef realisme = neiging denken dat waargenomen werkelijkheid objectieve werkelijkheid is

deze interpretaties kunnen beïnvloed worden door stereotypes

4.1 STEREOTYPES EN DE IDENTIFICATIE VAN GEDRAG

♫ Onderzoek van Plant et al. (2004, Experiment 1): man/ vrouw die verdrietig / boos kijken bij vrouwen zien ze meer verdriet, bij mannen meer boosheid

♫ Onderzoek van Duncan (1976): zwart/blank en duw zeggen bij zwarten meer agressie te zien

3. WAAR KOMEN STEREOTYPES VANDAAN?

4. STEREOTYPES EN DE VERWERKING VAN INFORMATIE OVER PERSONEN

Page 47: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

47

4.2 STEREOTYPES BEPALEN HOE WE INFORMATIE AANVULLEN

Mensen vullen leegtes van gedrag aan + vaak zo snel dat ze niet eens opmerken. Deze aanvulling

wordt mede beïnvloed door stereotypes => denken dat deze info meegeleverd hebben gekregen

Bekend: o mensen onthouden interpretatie info/observatieo beseffen niet dat het interpretatie betreft

DUS bij ambigue info die te maken heeft met stereotype interpreteert men die info conform stereotype--> herinneren nadien als stereotype-consistente info

geloven dat stereotype = waar (valse herkenning bij perceptie stereotype – consistene aanpassing van eerder dubbelzinnige info)

♫ Onderzoek van Dunning & Sherman: valse herkenning van beweringen meer bij stereotype conform bewering

4.3 STEREOTYPES BEPALEN MEE HOE MENSEN GEDRAG VERKLAREN

Mensen stellen zich vaak de vraag waarom andere (en zijzelf) doen wat ze doen waarom-vraag vaak beïnvloed door stereotypes

♫ Onderzoek van Feldman Barrett en Bliss-Moreau (2009): emotionele expressies verklaren (gevoelige persoon / slechte dag)

→ Conclusie: als vrouw en man dezelfde emotie (lijken te) vertonen, mensen emotie vrouw meer

verklaren op grond van haar persoonlijkheid dan emotie man (=fund. atributiefout)

fundamentele attributiefout/correspondentievertening = neiging om rol van persoonseigenschappen te overschatten en die van situationele factoren te onderschatten

Assimilatie = mensen zien anderen meer op stereotype gelijkend dan ze werkelijk zijn, doordat ze

mee bepalen wat mensen lijken te doen, hoe hun gedrag te verklaren valt en hoe waarnemers

informatie aanvullen

♫ Onderzoek van Arbuckle en Williams (2003): stereotype dat prof man en jong is beoordelen colleges beter als ze dachten dat prof man was / jong

Niet enkel de declaratieve kennis (= wat van iemand te verwachten valt) heeft invloed op hoe mensen anderen

beoordelen

Ook normatieve verwachtingen (= hoe iemand zich zou moeten gedragen en wat de levensomstandigheden van

die persoon zouden moeten zijn)

Mensen hebben de neiging om zichzelf en andere vergelijkend te beoordelen ten opzichte van een

referentiepunt (norm) norm kan gebaseerd zijn op verwachtingen of op stereotypes

Als iemand zich conform stereotype gedraagt dan is dat normaal maar als die tegen stereotype ingaat dan is

die extreme of opvallend

5. STEREOTYPES BEPALEN MEE HOE WE MENSEN BEOORDELEN

Page 48: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

48

Gevolg: hetzelfde gedrag of dezelfde situatie anders beoordeeld bij leden van verschillende groepen

♫ Onderzoek van Biernat et al. (1991, Experiment 2): beoordelen hoeveel personen verdienen + hoe succesvol mannen als meer verdienen en vrouwen succesvoller

verklaring: succesvol is een vergelijkend oordeel = mensen vergelijken een medemens niet met mens in algemeen maar met doorsnee lid van de groep waartoe die behoort

→ Verklaring waarom compliment soms denigrerend aanvoelt

vb. je vind dat je niet goed hebt gepresteerd tegenover anderen in de groep en iemand zegt ‘dat heb je goed gedaan’ komt over als: ‘dat heb je goed gedaan voor een vrouw, ouder, amateur,

Dat stereotypes als norm functioneren kan ervoor zorgen dat contrast optreedt ipv assimilatie

Contrast = als een groepslid in overdreven mate als afwijkend van de groep wordt gezien

Stereotypes bepalen op grond van hun invloed op hoe mensen info verwerken en op hoe mensen oordelen,

ook hun gedrag tegenover anderen

Mensen proberen ofwel niet te discrimineren ofwel te verbergen dat ze dat doen => Wie de

‘werkelijke’ invloed van stereotypes op gedrag wil bestuderen, zal daarom vaak moeten verbergen dat het

onderzoek over stereotypes gaat

♫ Onderzoek van Gabriel en Banse (2006): iemand helpen die hetero/homo is hetero meer bereidt te helpen

♫ Onderzoek van Hebl et al. (2002): bewust van juridische vervolging: sollicitatie van hetero/homo formeel correct maar homoseksuele kandidaat minder gunstig benaderd

♫ Onderzoek van Maass (1999): nog subtielere vorm discriminatie: wenselijke gedragingen eigen groep/ geliefkoosde groep in abstractere termen dan gedragingen andere groep/ groep waar ze negatief tov staan

Stereotypes kunnen informatieverwerking en iemands gedrag maar beïnvloeden als ze geactiveerd zijn

of ze geactiveerd worden hangt af van: context, waarneembaarheid groepslidmaatschap en mate waarin

stereotype eerder geactiveerd is

Gevolg: stereotypes die vaak geactiveerd worden raken chronisch toegankelijk in veel situaties + ten aanzien van veel mensen geactiveerd worden

Ook als gedrag/uiterlijk lidmaatschap niet nadrukkelijk verraadt

hangt af van: cultuur, kenmerken individuele waarneembare persoon

geactiveerde stereotypes bepalen infoverwerking en overte gedrag van waarnemer ten aanzien van persoon ALS:

Cognitieve factoren

6. STEREOTYPES BEPALEN MEE OVERT GEDRAG

7. WANNEER BEÏNVLOEDEN STEREOTYPES INFORMATIEVERWERKING, OORDELEN EN GEDRAG?

Page 49: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

49

te weinig + complexe info over persoon

waarnemer kan door tijdsdruk of cognitieve belasting maar weinig info verwerken

stereotype lijkt valide en lijkt dus nuttige info te bevatten over persoon

Motivationele factoren waarnemer weinig gemotiveerd om individuerende info te verwerken omdat persoon niet belangrijk voor

hem is

waarnemer geen verantwoording moet afleggen over zijn of haar oordeel

vermogen of streven van waarnemer om stereotypes te onderdrukken is opgeheven door intellectuele

vermoeidheid

Mensen passen geactiveerd stereotype toe als:

7.1 STEREOTYPES EN BESCHERMING VAN ZELFBEELD

♫ Onderzoek van Sinclair & Kunda: ‘vrouwen minder goede leiddinggevende’ gebruiken voor zelfbeeld te beschermen tegen kritiek door vrouwen, treed ook op bij vrouwelijke profs

stereotype gebruik bevordert zelfwaardering

geloven dat ze waar en toepasselijk zijn

7.2 STEREOTYPES NIET (MEER) KUNNEN OF PROBEREN TE ONDERDRUKKEN

Onderdrukking stereotypes kan tijdelijk verzwakt raken als mensen zich gerust voelen dat stereotypes geen invloed hebben op hun gedrag

1) NEIGING OM TE ONDERDRUKKEN OPGEHEVEN

o aanwezigheid kleine hoeveelheid bijkomende informatie (Darley & Gross: sociale klasse kind en prestatie)

o Moral credentials (Monin & Miller: sollicitatie blank / zwart als manager fabriek)

Conclusie (Darley & Gross): stereotypes beïnvloeden oordeel over iemand dus soms meer als kleine hoeveelheid bijkomende informatie voorhanden is, hoe waardeloos ook, dan als er behalve zijn/haar

groepslidmaatschap niks over persoon bekend is

verklaring: mensen vinden dat ze medemens niet op grond van zijn/haar groepslidmaatschap mogen

beoordelen denken dat ze wel op basis van dat groepslidmaatschap een hypothese mogen vormen en die

aan de werkelijkheid toetsen

DUS: als ze bijkomende info krijgen vinden ze het aanvaardbaar om hypothesen te toetsen

MAAR gebeurt niet neutraal, op confirmatorische wijze = letten op info die hun verwachtingen bevestigd

OOK: stereotypes beïnvloeden de interpretatie van dubbelzinnige informatie

Moreel krediet: “ik ben geen racist, seksist, … en iedereen die ik ken weet dat” gevolg = verminderde waakzaamheid

Conclusie (Monin en Miller): onderzoek toont aan dat tevreden zijn over jezelf, gevoel hebben dat je geen stereotypevooroordeel hebt, gevaarlijker om toch te doen omdat je het kan permitteren (door moreel krediet op te bouwen)

Page 50: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

50

Moreel krediet inzetten kan op 2 manieren:

o ofwel vinden ze na vertonen moreel gedrag dat ze recht hebben om ook moreel ongewenst gedrag te vertonen

o ofwel vinden ze v/e in principe ambigu gedrag in sterkere mate dat het om wenselijk gedrag gaat dan ze zouden hebben gedaan als ze geen moreel krediet opgebouwd hadden

moreel krediet NIET enkel bij concrete gedragingen die op elkaar volgen: volstaat om iemand kort te herinneren aan eerder gedrag

ook verwachting om zich in toekomst moreel te gedragen levert voldoende moreel krediet op

Het inzetten van moreel krediet treedt niet alleen op stereotypering: “ik mag het onnodig licht laten branden want ik heb geen droogkast”

MAAR merkwaardig verschijnsel want mensen leren dat ze consequent moeten zijn onderzoek toont aan dat wie op bepaald tijdstip gedrag vertoont grotere kans om gelijkaardig of zelfde

gedrag te vertonen --> opeenvolgende gedragingen nemen zelfs vaak toe in intensiteit

Mullen en Monin komen op hypothese: cruciale verschil ligt in hoe mensen naar hun eigen gedrag kijken als ze in abstracte termen over gedrag denken en overwegen wat het zegt over aard van hun

persoonlijke waarden zullen ze zich eerder consequent gedragen

als ze in concrete termen over gedrag denken zullen ze moreel krediet inzetten vooral als ze morele waarde niet zo belangrijk vinden

2) TERUGSLAGEFFECT

Terugslageffect = mensen wel in staat zijn om stereotypen te onderdrukken maar dat niet lang volhouden. Een onderdrukt stereotype kan zelfs tijdelijk een grotere invloed op hun gedrag te hebben dan als het nooit onderdrukt was.

ook sommige stereotypes worden meer aanvaard dan anderen (vooral genderstereotypes)

♫ Onderzoek van Macrae et al. (1994): foto’s skinhead beoordelen + afstand in wachtkamer 2e foto nog stereotyper door degene die waarschuwing kregen bij 1e foto + nog meer afstand bewaren

moreel krediet MAAR terugslageffect

Mensen nemen gedrag van anderen vaak vertekend waar in de richting van het stereotype --> lijken dus vaak door de feite bevestigd (confirmatorische zoekstrategie)

Samen met principe van zelfvervullende voorspelling maakt dit het stereotype weerbarstig

8.1 ZELFVERVULLENDE VOORSPELLINGEN

Treden op als mensen zich in hun gedrag laten leiden door hun verwachtingen waarbij ze met dat gedrag net het voorspelde gedrag uitlokken --> daardoor lijkt het alsof de verwachtingen bevestigd worden

Bijzonder type: stereotypebedreiging = leden van een op een bepaald prestatiedomein negatief gestereotypeerde groep vrezen zo bij het leveren van een prestatie om stereotype over hun groep te bevestigen dat ze niet optimaal presteren en het dus slechter doen dan leden van andere groepen

vaak voorkomend verschijnsel vb. Vrouwen die wiskundetest maken

8. STEREOTYPES HOUDEN ZICHZELF IN STAND

Page 51: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

51

kan ook tot uiting komen in de neiging van leden van de gestereotypeerde groep om prestatiedomein te ontwijken en studie-en beroepskeuzes te maken

8.2 CONFIRMATORISCHE ZOEKSTRATEGIE

= vooral info te zoeken die steun biedt voor hypothese

Onderzoek Zuckerman, Knee, Hodgins en Miyake (1995): Ja-nee bipolaire dimensies vragen lokken vertekende antwoorden uit omdat mensen niet weten wat de ander met vraag wil bereiken + conversatie op basis van spelregels (kritiek vermijden)

8.3 ILLUSOIRE CORRELATIES

= als mensen hypothesen toetsen dat variabelen samenhangen zouden ze alle cellen van de vierveldentabel moeten bekijken maar doen ze vaak niet ten onrechte denken dat er verband is tussen de 2 variabelen

8.4 ZELFSTEREOTYPERING

onderzoek Robinson, Johnson en Shields (1998): taalquiz – zich voelen

mensen ook eigen gedrag volgens het stereotype waarnemen --> zeker als ze niet meer goed weten hoe ze zich gedragen hebben

8.5 INSTRUMENTELE CONDITIONERING

Recent vastgesteld dat mensen gunstiger reageren op iemand die zich conform cultureel gedeelde stereotypes gedraagt dan iemand die er tegen ingaat ( vermoedelijk te maken met sociale wenselijkheid)

onderzoek Castelli, Pavan, Ferrari & Kashima (2009): interviewvaardigheden: testen of ze iemand die stereotype dingen zegt meer nadoen

conclusie: mensen imiteren anderen die zich stereotiep uitlaten vaker positievere houding tov wie stereotype uitspraken doet

Lang gedacht: stereotypes zouden bijstellen als in contact met andere groepen kan niet omdat:

gedrag leden van andere groep vertekend wordt waargenomen (zelfvervullende voorspelling + confirmatorische informatieverwerking)

bij contact met andere groep kan competitie ontstaan problematisch om groepen gedwongen samen te brengen

Om tot verandering te leiden: afwijking van stereotype moet voldoende groot zijn maar niet zo extreem dat degenen die ze

vertonen niet langer als groepsleden worden gezien optreden bij personen die duidelijke groepskenmerken vertonen bij voldoende aantal groepsleden voorkomen optreden bij de groepsleden niet te veel op elkaar lijken

Onderscheid tussen vijandige agressie (agressie om de agressie) en instrumentele agressie (agressie als middel tot een ander doel)

Definitie 1: agressie = gedrag met doel te schaden

HOOFDSTUK 6: AGRESSIEF GEDRAGINLEIDING

9. HOE KUNNEN STEREOTYPES VERANDEREN?

Page 52: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

52

geen agressie = gedrag dat toevallig schaadt of tijdelijk naar is maar op termijn gunstig voor groep

Wetenschappelijk gezien problematisch om een gedrag te definiëren in termen van de intentie

(=covert)

kunnen moeilijk door zelfbeschrijvingen of onderzoeker worden beoordeeld

ook beschrijvingen anderen zijn slecht alternatief: beperkte observatie (enkel overt gedrag) +

vertekening ifv stereotypes en attitudes

Wie agressie definieert als ‘gedrag met de intentie om te schaden’ loopt het risico om:

1) Gedrag waarvan sterk invoelbaar is dat het onder agressie hoort te vallen daar niet bij te

rekenen (vb. kindermishandeling)

2) Het gedrag vd ene persoon agressiever te noemen dan dat van iemand anders, louter omdat de

ene persoon minder geleerd heeft of minder moeite doet om aangerichte schade als onbedoeld te

beschrijven

3) Gedrag vd ene agressiever te noemen dan van iemand anders omdat ze tot verschillende groepen

behoren, in verschillende mate sympathiek lijken of als geestesverwanten aanvoelen, of aan

verschillende mensen schade hebben berokkend (norm tov agressie van groep, stereotypering)

Vb. aanvaarden agressie tov volwassenen meer als tov kinderen

Definitie 2 (alternatief) agressie = gedrag dat situatie van een / meer anderen aversiever maakt

(onaangenamer)

→ Of een situatie aversief is, val af te leiden uit de observatie van ontwijkings- of

ontvluchtingsgedrag (overt gedrag)

MAAR: wat is voornaamste kenmerk? Hoe breed opgevatte situatie? Vanuit wiens perspectief?

→ Mogelijke specificatie: het gedrag mag niet louter reactief zijn --> niet dwingend uitgelokt door (niet) sociale context (dus ongeluk is geen agressie)

Vaak agressie verstaan als agressie direct fysiek contact omdat

o makkelijker aantoonbaar karakter (juridisch meetbaar) vb blauwe plek

o psychologisch: onderscheid oninteressant: bij emotionele pijn zelfde hersenkernen

actief + evenveel (meer?) lijden bij verbale of indirecte agressie vb. als men

verdrietig is voelt men zich effectief koud

Andere vormen:

Verbale agressie= alles waar woorden aan te pas komen

Indirecte agressie= agressie die via iemand anders tot uitwerking komt (roddelen)

implicaties onderzoek: meestal verbale vorm (zogezegd ethische redenen maar pijn even erg dus eerder juridische redenen + makkelijk aantoonbaar)

Agressie ofwel in natuurlijke omstandigheden observeren ofwel experimenteel onderzoek (door sterke

1. HOE VALT AGRESSIEF GEDRAG TE BESTUDEREN?

Page 53: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

53

sociale norm)

EXPERIMENTEEL ONDERZOEK: mensen blootstellen aan factoren waarvan ze vermoeden dat ze van invloed

zijn op agressie => via agressiemeting nagaan of manipulaties verwachte effect hebben

Problemen met agressie-onderzoek:

1) Studie gedrag is (gedeeltelijk) strafbaar

2) Er zijn sterke sociale normen tegenover (vormen van) agressie

3) Weinig openlijke agressie in labo

4) factoren die agressie uitlokken vaak onaangename zaken (aversief) => ethische

problemen)

Oplossingen:

1) Experimenten met dekmantel/meting gedrag dat niet agressief lijkt (vb. stress)

2) Vaak verbale agressie aangedaan/gemeten

3) Als meting fysieke agressie: geen echt slachtoffer --> vermijden juridische en ethische risico’s

4) Bekende determinant toevoegen aan situatie: voldoende agressief gedrag uitlokken

DE METING VAN AGRESSIE

♫ Onderzoek van Lieberman et al. (1999): → Hot-sauce methode

Velen laten deelnemers prestatie beoordelen waarbij ongunstigheid beoordeling = meting van agressie

3 componenten: Prestatie, Foutenvariabiliteit, Systematische ‘fouten’

--> vooral 3e component als meting (= lager cijfer geven dan wat verwacht op prestatie)

In experimenten wel mogelijk om agressie te onderscheiden van prestatie en foutenvariabiliteit. De

prestatie is constant (alle dns moeten in alle condities zelfde werkstuk of antwoorden beoordelen).

Als er verschillen optreden tussen de condities zijn deze dus alleen op te vatten als indicaties van meer

of minder agressief gedrag.

In plaats van aversieve prikkels kunnen ze de dns ook appetitieve prikkels laten uitdelen. Het meer of

minder uitdelen van die prikkels wijst dan op meer of minder agressief gedrag

DE MANIPULATIE VAN ERVAREN AGRESSIE

2 technieken:1) Dns eerst een taak laten doen die iemand anders evalueert --> handlanger zorgt ervoor dat echte

deeln meer/minder agressief bejegend

2) ‘Per ongeluk’ opgevangen gesprek: bij aankomst uitleg over studie, pseudodeeln zegt tegen proefl neutrale/beledigende commentaar over echte deeln --> per ongeluk gehoord

→ geloofwaardig omdat veel mensen weleens onaardige dingen zeggen over afwezigen

AGRESSIE UITLOKKENeffectieve manier om agressie uit te lokken = schijnbaar opzettelijke vertoonde tov

deelnemer zelf (provocatie)

Een complicatie :over- veralgemening van hun resultaten --> factor die gevonden ook bij niet-

geprovoceerde mensen?

Page 54: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

54

EEN VOORBEELD VAN ONDERZOEK

♫ Onderzoek van Berkowitz en Frodi (1977)

→ ‘Eyeopener’: spreekt 2 kenmerken tegen die vaak aan agressie worden toegeschreven, namelijk:

dat agressie uitgelokt wordt door antecedente ervaringen en dat het om een gedrag gaat dat

voortvloeit uit negatieve gevoelens

→ Agressie staat ook onder controle van consequente prikkels, namelijk van straffen en

beloningen die in het verleden op het gedrag zijn gevolgd

1) DE FREUDIAANSE VISIE OP AGRESSIE

Iedere mens geboren met 2 driften: levensdrift en doodsdrift

doodsdrift = verlangen om er niet meer te zijn (zelfvernietiging)

levensdrift = verlangen om mooi leven, gelukkig zijn (zelfverwezenlijking)

gepaard met gedrag & subjectieve ervaring

tegengestelde richting: ongeveer even sterk

als je 1 v/d 2 onderdrukt (leeft ze niet uit): bouwen ze op, worden ze sterker --> na een tijd kan je niet meer onderdrukken en dan uiteindelijk explosief uitwerken

Agressie = iets dat van binnenuit opborrelt en dat gepaard gaat met negatieve gevoelens

Manier vinden om met tegenstrijdige krachten om te gaan

1) oplossen door doodsdrift te verschuiven van het zelf naar de anderen

= de bron van agressie

mensen uit de onmiddellijke omgeving of andere wezens van wie het welbevinden minder

gevolgen heeft voor de persoon zelf. Deze levende of levenloze objecten = secundaire objecten

(vb. borden kapot gooien)

2) Actieve agressie ≠ enige manier van uitleven

- Sublimatie = uitleven in vorm waar anderen geen direct nadeel hebben en die zelfs

gewaardeerd worden in de samenleving. Vb. agressieve muziek, film

- Genot aan zien van agressie of ellende van anderen

als doodsdrift kan uitleven: tijdelijke afname intensiteit = Catharsis = ‘zuivering’

KRITIEK:- grotendeels niet falsifieerbaar --> niet te toetsen- reden: catharsis op onoverzichtelijk aantal manieren te bereiken- voor zover toetsbare predicties: grotendeels weerlegt

♫ Onderzoek van Bushman (2002): evaluatie pleidooi abortus door andere deeln, nadien op boksbal slagen

2. THEORIEEN OP AGRESSIE

Page 55: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

55

→ spreekt tegen dat als ‘boosheid afreageren’ nadien minder agressief gedraagt en minder boos voelt +

ook geen steun voor gedachte dat mensen agressie kunnen afreageren door te sporten

2) DE FRUSTRATIE-AGRESSIE HYPOTHESE

Frustratie-agressie hypothese = dat mensen agressief reageren als ze er niet in slagen een

begerenswaardig doel te bereiken --> agressie doet gevoel frustratie afnemen (catharsis)

Frustratie = is gevoel van ontevredenheid met eigen prestaties of levensomstandigheden gepaard aan

ervaring dat pogingen om eigen situatie te verbeteren telkens mislukken

Maar is het wel zo dat frustratie tot agressie leidt?

♫ Onderzoek van Dill en Anderson (1995): origami te snel vouwen --> door slechte / goede reden

→ Louter gedwarsboomd worden bij bereiken doel blijkt voldoende om agressie uit te lokken

♫ Onderzoek van Muller et al. (2012, studie 2): strijden tegen dln in waarnemingscompetitie + erna meting van agressie onder dekmantel

resultaat: meer agressie als gewonnen in waarnemingscompetitie MAAR: geen controleconditie

3) PROVOCATIE EN AGRESSIE

Provocatie = toegebrachte schade (agressie) als die opzettelijk toegebracht en zonder uitlokking

Mensen zien hun agressie als reactie op provocatie ipv straf tov provocateur

lijkt erop dat mensen denken dat ze het leed beter achter zich kunnen laten als ze de dader gestraft

hebben (afsluiting , ontmoedigt toekomstige provocatie andere)

DE PERCEPTIE VAN PROVOCATIE

Mensen blijken allerlei indicatoren te gebruiken om te bepalen of gedrag door anderen ‘met opzet’

vertoond is of niet sommige irrelevant voor gedrag en intenties

of in verschillende omstandigheden verschillende effecten

voorbeeld: beweren minder agressief tov iemand die zich verontschuldigt + denken dat anderen minder agressief zullen reageren als zij zich verontschuldigen

kan boodschap overbrengen dat iemand tot inkeer gekomen MAAR niet duidelijk of schade ongeluk of met opzet was --> slachtoffer kan schade dan net wel als provocatie zien

♫ Onderzoek van Zechmeister et al. (2004): proefl zegt slecht gescoord op intellegentietest --> per ongeluk foute test, zegt tegen begeleider of niet + beoordeeling proefl door deeln achteraf

leed ongedaan maken geen invloed, verontschuldiging wel (beoordeling negatiever omdat schuld meer op proefl staken)

PROVOCATIE EN DE WAARGENOMEN ERNST VAN DE SCHADE

Mogelijk om waargenomen ernst van de schade te manipuleren Probleem: interpretatie van de gegevens is lastig, want niet duidelijk of effecten door waargenomen intentie of ernst

♫ Onderzoek van Ames en Fiske (2013, experiment 5): opgedroogde rivier, schade met opzet of natuurlijk intentioneel aangerichte schade groter beoordeeld

Page 56: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

56

♫ Onderzoek van Ames en Fiske (2013, experiment 5): CEO slechte investering met opzet of ongeluk intentioneel aangerichte schade groter beoordeeld

Cognitief egocentrisme: mensen kunnen slecht een onderscheid maken tss dingen die zij uit hun

perspectief kunnen waarnemen en dingen die de andere uit hun perspectief kunnen waarnemen

ALLEEN AGRESSIE TEGENOVER PROVOCATEUR?

De gedachte dat agressie een straf of vergelding is voor agressie door anderen impliceert ook dat

de agressie enkel gericht is tegen degene die zich eerst agressief heeft gedragen visie is

tegengesteld aan die van Freud.

TRIGGERED DISPLACED AGGRESSION (DISPLACED AGRESSION = tegen ander doelwit dan provocator)

= verplaatste agressie lijkt vooral op te treden als slachtoffer agressor ook ietwat geprovoceerd heeft, maar

zo licht dat deze provocatie op zich geen meetbare agressie zou uitlokken

Zaken die de meeste mensen geen reden tot agressie vinden, maar wel lichte ergernis kunnen

wekken die hen agressief kan laten reageren als iemand anders hen beledigt

♫ Onderzoek van Pedersen et al. (2000, experiment 1): 2 proefleiders beoordelen als door PL1 geprovoceerd dan PL2 ook negatiever beoordelen

♫ Metaanalyse van Newhall en Pedersen: o Verplaatse agressie sterker naarmate slachtoffer meer lijkt op provocateur

o Ernst oorspronkelijke provocatie speelt rol: hoe erger, hoe geringer verplaatste agressie→ Als zeer ernstig: onschuldige derde lijkt door contrast moreel hoogstaand hem/haar minder

agressief bejegenen dan als ze niet geprovoceerd waren

→ niet zo ernstig: contrast met de provocateur niet zo groot en krijgt de onschuldige derde niet de

aureool van iemand met een hoge morele waarde

IS AGRESSIE PROPORTIONEEL AAN PROVOCATIE?

In werkelijkheid hangt de mate waarin provocatie agressie uitlokt af van allerlei factoren. kenm provocateur, situationele factoren, voorafgaand gedrag, beïnvloeding derden, …

♫ Onderzoek van Doob en Gross (1968): claxonneren sociale klasse speelt rol in mate waarin provocatie agressie uitlokt

♫ Onderzoek van Deaux: claxonneren geslacht provocateur speelt rol in mate waarin provocatie agressie uitlokt

VOELEN WE ONS BETER NA EEN AGRESSIEVE REACTIE OP PROVOCATIE?

♫ Onderzoek van Carlsmith et al. (2008, experiment 3): geld inzetten in loterij mogelijkheid om tegen betaling af te pakken van overtreder

→ Straf uitdelen maakt dus dat iemand zich slechter voelt in plaats van beter zoals veel mensen

verwachten

→ Vicieuze cirkel: gedachten over dader door geven van straf voeden negatieve gevoelens en

die negatieve gevoelens voeden op hun beurt gedachten over dader

Page 57: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

57

Nuttin: agressie heeft mogelijk te maken met de problematiek van macht en onmacht

→ Agressief gedrag als gevolg van een ervaring van machtsverlies

ONCONTROLEERBARE AVERSIEVE PRIKKELS DOEN AGRESSIE TOENEMEN

♫ Onderzoek van Donnerstein en Wilson (1976, studie 2): werkstuk dat slecht/goed geevalueerd wordt + lawaaistoten macht/onmacht daarna dit doen bij pseudo

intensificatie door aversieve prikkels van de door provocatie uitgelokte agressie enkel als individu geen controle had over aversieve prikkels

Consistente bevindingen:

- Ervaringen gepaard met machtsverlies leiden tot agressie

- Oncontroleerbare aversieve prikkels verhogen agressie na provocatie

vb. als je subjectieve macht hebt over het lawaai van feestje naast je, minder agressie

- Subjectieve macht over aversieve prikkel reduceert tot uitsluiting veroorzaakte

agressie (♫ onderzoek Warburton 2005)

- Ervaring onmacht verhoogt genoegen agressie (♫ onderzoek Weinstein)

REDUCEERT SUBJECTIEVE MACHT OVER AVERSIEVE PRIKKELS DE DOOR UITSLUITING VEROORZAAKTE

AGRESSIE?

Sociale uitsluiting = pijnlijk --> raakt op meerdere dimensies tegelijk:

o bedreigt zelfwaardering

o frustreert verlangen om erbij te horen

o gevoel van onmacht

o maakt sociale steun ontoegankelijk

o beperkt toegang tot versterkers die groep controleert

♫ Meta-analyse van Gerber & Wheeler: vooral onmacht cruciaal in reactie:

- gedrag dat tot aanvaarding leidt bij voorkeur vertoond: soorten pijn ongedaan gemaakt

- onmogelijk: gedrag zoeken dat machtsgevoel geeft = agressie (omdat het toch niet

meer zal lukken om aanvaard te worden)

ONMACHT MAAKT VIJANDIGE HUMOR LEUK

Het feit dat sommige grappen kwetsend zijn voor individuen of groepen maakt echter dat ze wel degelijk

als een vorm van agressie kunnen worden opgevat

Als agressie de behoefte aan macht bevredigt, impliceert dit dat mensen vooral na confrontatie met onmacht

genieten van vijandige grappen.

3. AGRESSIE MACHT EN ONMACHT

Page 58: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

58

♫ Onderzoek van Weinstein et al. (2011): grappige videoclips beoordelen of grappen lezen

--> mensen vinden niet-vijandige grappen leuker dan vijandige grappen, tenzij net hebben moeten denken

aan hoezeer hun gedrag extern gecontroleerd wordt (interactie van humor met priming)

KERNMECHANISMEN IN HET G.A.M.

Volgens GAM: 3 processen of routes die agressie uitlokken of intensifiëren

1) agressieve gedachten toegankelijk maken

2) agressieve gerelateerde affectieve toestanden opwekken of intensifiëren

3) arousal verhogen

elke factor kan agressie doen toe/afnemen

factor kan elk van deze drie factoren van nature of ten gevolge van een eerder leerproces beïnvloeden

Vaak kan een factor langs meerdere wegen een invloed uitoefenen wegen enkel achterhalen via

onderzoek

Arousal: gevoelens en gedachten bepalen iemands interpretatie van zijn/haar situatie en daarmee spontane

reactie (primary appraisal)

Secondary appraisal: actor beraadt zich over juistheid van initiële interpretatie en zijn/haar spontane reactie

in deze fase kan voorafgaande instrumentele conditionering rol spelen

Voordelen van het GAM:

- het kan schijnbare tegenstrijdige invloeden op agressie incorporeren

- effecten van situationele factoren verklaren

Wapeneffect: de waarneming van een wapen kan agressie doen toenemen zelfs als

het wapen op een afbeelding te zien is

- verklaren waarom agressie de neiging heeft om toe te nemen eens het in gang is gezet Openlijke

agressie kan arousal en agressieve gedachten en gevoelens doen toenemen

- predicties verbonden over richting van de verwachten invloed en de omstandigheden waarin die

invloed zou moeten optreden

GEWELDDADIGE COMPUTERSPELLEN: INLEIDENDE OPMERKINGEN

Redenen waarom onderzoek over agressieve computerspellen zo controversieel blijft:

1) Als uit onderzoek blijkt dat agressieve computerspellen tot ongewenste gedragingen leiden, kan

daaruit regelgeving leiden die markt van computerspellen inperkt

2) Veel mensen (ook onderzoekers en ppn) ze spelen

HET ‘GENERAL AGGRESSION MODEL’ EN COMPUTERSPELLEN

Page 59: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

59

Kritiek:

1) Uit een meta-analyse blijkt dat computerspellen nauwelijks invloed hebben op agressie

→ effecten van gewelddadige computerspellen op agressie had als uitkomst dat die

effecten er nauwelijks waren

2) ‘Er zijn talloze dingen die meer agressie uitlokken dan gewelddadige spellen’

3) ‘Vroeger, toen er geen computerspellen waren, gedroegen mensen zich ook agressief’

→ Wie aantoont dat een onafhankelijke variabele X van invloed is op een afhankelijke variabele Y,

zegt daarmee niet dat het de enige determinant is van Y

4) ‘Er zijn veel mensen die gewelddadige spellen spelen en geen misdadigers worden’

→ Werkelijkheid: meeste onderzoeken over andere vormen agressie, geven onderzoekers ook toe, maar inleidingen staan vol met fysieke agressie

5) De gebruikte agressiemetingen maken het onderzoek irrelevant voor het ‘echte leven’

6) ‘Volwassenen kennen echt wel het verschil tussen de virtuele en echte wereld’

→ Verwart vaststelling v/e effect met de verklaring van dat effect: enige omstandigheid waarin

computerspellen tot agressie leiden is als iemand denkt dat het in het spel vertoonde gedrag

ook in reallife toelaatbaar is

7) ‘Psychologen moeten niet voorschrijven hoe mensen hun vrije tijd besteden’

TOETSING VAN HET GAM: GEWELDDADIGE SPELLEN LOKKEN AGRESSIE UIT

♫ Onderzoek van Anderson en Dill (2000, studie 2): agressief spel + lawaaistoten in competitie

→ Agressieve gedachten mediëren het effect van een gewelddadig spel op agressief gedrag

→ Gewelddadige spellen lokken ook arousal en agressie-gerelateerde gevoelens uitlokken

♫ Onderzoek van Hasan et al. (2013): (niet) gewelddadig spel + ambigue situatie voorleggen

verwachtingen van agressie bouwen zich geleidelijk op

MAAR IK VOEL ME HELEMAAL NIET AGRESSIEF!

Contrastwerking: vergelijkingsprocessen doen alledaagse vormen van agressie onschuldig lijken

♫ Onderzoek van Greitemeyer (2014): spel spelen + gedragingen inbeelden bij zichzelf/ander

→ gewelddadig spel spelen maakte dat dns allerlei gedragingen minder agressief vonden, waardoor

ze zich agressiever gedroegen

Louter effect op agressie aantonen verklaren oWel belangrijk: geen enkele hypothese impliceert ‘verwarring werkelijkheid met spel’

Effect aantonen houdt NIET conclusie inoNoodzakelijke voorwaarde voor agressie oVoldoende voor extreme agressieoBelangrijkst vergeleken met andere bezigheden

Effect aantonen houdt GEEN advies in over spellen

Page 60: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

60

oZie hierboven oMogelijk heel andere gunstige effecten

Het debat over computerspellen mogelijke verklaringen:- Misinterpretatie onderzoeksresultaten (zie hoger) - Instrumentaliteit zelfbeschrijvingen- Waarneming effect moeilijk (vertekende basislijn door Freudiaanse visie?)- Effect niet altijd bewust ervaren want mechanisme soms niet toegankelijk voor introspectie

Altruïstisch gedrag = gedrag dat vertoond wordt met de bedoeling om de situatie van anderen appetiever te maken sommige auteurs: uitsluitend daarom

Sociale norm promoot altruïsme (mogen niet vermoeden dat dit deel van hun gedrag wordt gemeten) net zoals sociale norm tegen agressie

Daarom onderzoek vaak anders ingekleed:o Toevallige en acute noodsituatie o keuzesituatie (eigen belangen vs andere belangen)

Sommige personen vinden het zo fijn om deze sociale versterkers te ontvangen dat ze het altruïstisch

gedrag gaan frauderen (schijnbaar) dus gemengde intentie

slechter beoordeeld dan geen altruïsme, gedrag uitsluitend voor eigen belang

♫ Onderzoek van Newman en Cain (2014, studie 1): kledingmerk GAP donatie, vrijwilligerswerk om hart te winnen van iemand

besmet altruïsme slechter beoordeeld dan niets gehoord over actie GAP negatiever tov iemand die pretendeert goede te doen

Evolutionaire visie: Altruïstisch gedrag vertonen om overleving van genen voor soort als geheel gunstig om elkaar te helpen

WANNEER HELPEN? als men verwacht dat helpen een gunstigere uitkomst geeft dan niet helpen --> verwachte balans

bepaalt gedrag

verwachting door propositioneel of instrumenteel leren

VERSTERKERS EN STRAFFEN VOOR HELPEND GEDRAG

Versterkers helpen of straffen niet helpen Straffen helpen of versterkers niet helpen

HOOFDSTUK 7: ALTRUÏSTISCH GEDRAGINLEIDING

1. METHODOLOGIE VAN ONDERZOEK OVER ALTRUÏSME

2. DE ‘ALTRUÏSTISCHE INTENTIE’ EN DE BEOORDELING VAN GEDRAG

3. WAAROM HELPEN MENSEN? (INSTRUMENTELE CONDITIONERING)

Page 61: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

61

kans om later zelf geholpen te worden sociale versterkers/straffen emotionele reacties: blijdschap, reductie

schuldgevoel

tijd, geld, moeite kwijt of uitgespaard waargenomen misbruik ervaren of vermijden

→ Besef dat je geholpen of gedeeld hebt werkt als versterker:o helpen/ delen soms gevolgd door emotionele reactie die suggereert dat dit gedrag eigen versterkers

meebrengt→ De ‘interne beloning’ van het gedrag kan echter ook positief opgevat worden: als mensen

psychologisch zo in elkaar zitten dat ze genieten van het helpen van anderen

♫ Onderzoek van Dunn & Aknin: bedrag spenderen aan zichzelf of aan ander bedrag aan ander spenderen maakt gelukkiger

♫ Onderzoek Aknin, Hamlin en Dunn 2012: kinderen snoepjes laten geven aan aapje genieten als ze eigen snoepje mogen geven

VAN ONDERZOEK OVER AANTAL GETUIGEN IN NOODSITUATIES NAAR BESLISSINGSMODEL VAN HULPVERLENING

Darley en Latané : zou het kunnen dat weten dat er meerdere getuigen zijn een proces in werking zet

waardoor mensen minder (snel) hulp verlenen aan iemand in nood?

Aanleiding onderzoek: De mythe van Kitty Genovese (moord in NY) mythe: 38 getuigen en niemand deed iets

Maar: mythe klopt niet, wel 38 mensen ondervraagd die in de buurt wonen en thuis wareno meesten hadden niets gehoord of gezieno Kitty was in gebouw gelopen en daar doodgestoken: enige man in het gebouw had hulpdiensten

gebeld

Probleem onderzoek: onmogelijk om persoon op zo een manier in levensgevaar te simuleren daarom persoon die door ziekte in levensgevaar is

Kort overzicht van onderzoek over het ‘bystander effect’

♫ Onderzoek van Darley en Latané (1968): epilepsie aanval

→ Naarmate er meer getuigen waren, duurde het ook langer

voordat degenen die hulp boden in actie kwamen = bystander effect

→ Diffusie van verantwoordelijkheid = dns zeiden dat ze dachten dat anderen

verantwoordelijkheid zouden nemen (≠ gedeelde verantwoordelijkheid)

treedt op als: - meerdere getuigen aanwezig - getuigen weten niet van elkaar of ze helpen

♫ Onderzoek van Darley en Latané (1968): rookexperiment

Impliciete sociale invloed bij interpretatie ambigue situatie --> niet duidelijk dat rook levensgevaarlijk (brand)

o hoe bij situatie 3 echte deeln: emotie niet tonen naar anderen (proberen te beheersen)

o eigen emotie nemen we ongefilterd waar, die van anderen gedempt

Opmerking: deeln zeggen dat situatie niet erg leek maar toonden wel non verbaal gedrag dat angst toonde

Page 62: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

62

of wapperden met hun hand

♫ Onderzoek van Latané en Rodin (1969): gevallen vrouw experiment

→ Weer gekeken naar zelfbeschrijvingen naar verklaring: niks gehoord, ik wist niet dat die hulp nodig had, was misschien genant voor vrouw (misschien ontkleedt) klopt niet echt

→ Het ‘bystander effect’ is ook aangetoond in noodsituaties waarbij iemand het slachtoffer werd

van een misdrijf

Kritische bedenkingen:o interpretatieprobl: mensen helpen al aan onderzoek door vragenlijst in te vullen betere vraag:

aantal getuigen effect op welke hulpverlening voorrang krijgt?

o Richting vraag: waarom helpen mensen minder bij meer aanwezigen VS waarom helpen we meer als we alleen zijn?

Falsificatie predicties vervolgonderzoek want ook bystander effect:

♫ Onderzoek van Blair et al. (2005): verzoek URL bib van student

tonen aan dat louter weten dat er meerdere getuigen zijn van hulpvraag kans vermindert dat individu hulpt verleent

♫ Onderzoek van Plötner et al. (2015): ondz stoot iets om, kinderen kunnen helpen tonen aan dat bystander effect ook bij kinderen voorkomt

♫ Onderzoek van Chekroun en Brauer (2002, studie 2): grafitti of drankflesje

→ ‘Bystander effect’ houdt mensen minder tegen in hun reactie op een normovertreding als ze zich persoonlijk benadeeld voelen

♫ Onderzoek van Ross (1971): rookexp + gevallen werknemer (kind vs volwassenen) sneller helpen als medegetuige kind is

kan niet verklaard worden door model Darley en Latané♫ Onderzoek van Garcia et al. (2002): testen van priming gedachte aan een groep

Priming = activeren van in het geheugen opgeslagen kennis door aanbieden v/e prikkel die met die kennis geassocieerd is

conclusie: voorstellen dat je samen met veel mensen bent doet altruïstisch gedrag al verminderen

KRITIEK OP THEORIE:o louter gebaseerd op zelfbeschrijvingo niet experimenteel getoetsto a priori twijfelachtigo in studies aantoonbaar dat verklaring

onwaarschijnlijk en onwaar zijn

Page 63: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

63

onderzoekers interpreteerden dit als diffussie van verantwoordelijkheid maar kon niet optreden want ze konden niet ‘echt’ helpen

VAN HET GAM MODEL NAAR HET GENERAL LEARNING MODEL

General learning model = model van hoe iemand onder invloed van allerlei factoren kan leren om een gedrag te vertonen (Buckley & Anderson, 2006)

vervolgens systematisch nagaan welke route vooral een rol speelt bij altruïstische media inhouden: bij computerspellen is dit uitgelokte altruïstische gedachten

Mensen vertonen na het spelen van gewelddadige computerspelletjes minder altruïsme dan na het spelen

van niet-gewelddadige spelletjes

ALTRUÏSME ALS HET UITOEFENEN VAN MACHT

Altruïsme kan gevoel van sociale macht geven ook weigeren kan een gevoel van macht geven want verzoek niet inwilligen

men kan inwilligen van verzoek ervaren als verlies van sociale/autosociale macht en het weigeren als herwinnen of beschermen ervan REACTANTIE kan optreden

Fenomeen: mensen bieden liever hulp aan een identificeerbare enkeling of voor de aanschaf van identificeerbare hulpmiddelen dan een abstract omschreven ‘goed doel’ --> makkelijker om effect van je donatie weer te geven

Ander fenomeen: intrinsieke beloning van ‘geven aan anderen’ treedt enkel op als handelende individu indruk heeft om er zelf voor gekozen te hebben

Theorie: elementen uiterst succesvol + enorm bewondert terwijl er ook ernstige problemen zijn

Vb. studenten die altijd zeer goede cijfers halen bij examen meest zenuwachtig lijkt aanstellerij maar kunnen dit menen (denken constant dat ze volgende keer niet zoveel zullen halen) omdat ze niemand hebben om zich mee te vergelijken

uitgangspunt = mensen hebben de behoefte om hun meningen en vaardigheden te toetsen

eerste instantie proberen ze te evalueren door hun meningen en vaardigheden te

toetsen aan de fysieke wereld (‘de objectieve werkelijkheid’)

Maar: Soms gaat dit niet doordat moeilijk is om criterium te vinden of potentieel psychologisch kostbaar

(financiële / emotionele kosten)

vb. denken dat iemand een goede minister zou zijn --> niet te toetsten tenzij die minister wordt

in dit geval doet men aan sociale vergelijking

- enkel informatief met vergelijkbare andere

- als meerdere personen zal men voorkeur geven aan degene wiens meningen/vaardigheden meest lijken op die van zichzelf

HOOFDSTUK 8: SOCIALE VERGELIJKING

DE SOCIALE VERGELIJKINGSTHEORIE, GEFORMULEERD DOOR FESTINGER

Page 64: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

64

Sociale vergelijking gebeurt in 2 stappen:

1) Mensen stellen ruwweg vast of een mogelijke vergelijkingsander voldoende op hen lijkt

2) Als het antwoord daarop bevestigend is, volg de ‘definitieve’ vergelijking

HOE BEPALEN MENSEN OP GROND VAN SOCIALE VERGELIJKING DE KWALITEIT VAN HUN VAARDIGHEDEN EN MENINGEN?

Strategieëen om verschil te reduceren:

1) Bij meningen wensen mensen het liefst uniformiteit. (juistheid)

- Als mening afwijkt van de vergelijkingsgroep, stellen ze hun mening bij (impliciete sociale beïnvloeding)

- Als verschillen van mening in de groep zijn, maar zelf een modale positie denken te hebben, dan proberen ze de meningen van anderen te beïnvloeden in hun eigen richting

2) Vaardigheden waardevoller naarmate iemand er meer van bezit

- Mensen zijn het meest tevreden als ze licht superieur zijn aan de doorsneegroep

3) Groepsleden van de vergelijking uitsluiten die te sterk verschillen van eigen

mening of vaardigheid

- Vaker gekozen als iemand zichzelf ziet als extreem ten opzichte van modaal dan als hij/zij meent

modaal te zijn

- De neiging sterker als buiten sterk verschil mening/vaardigheden nog andere attributen met de

divergentie van de eigen attributen lijken te verschillen

- Gebeurt altijd bij opinie, bij vaardigheid slechts als ander beter lijkt

- Vaak ook de-evaluatie uitgesloten personen

4) Wat als mensen noch een fysieke referentie hebben om hun mening of

vaardigheid te evalueren, noch aan sociale vergelijking kunnen doen?

- Hun evaluatie wordt instabiel en ze worden onzeker

De druk tot uniformiteit is niet altijd even sterk volgens Festinger; groter naarmate:

→ De neiging om een mening of vaardigheid te evalueren sterker is

→ Het belang van de groep als vergelijkingsgroep voor een bepaalde mening of vaardigheid

groter is

ENKELE CONCEPTUEEL-THEORETISCHE BEDENKINGENHele theorie op zich conceptueel onduidelijk, want vaardigheden en meningen zijn niet

observeerbaar. gegevens over verbale beschrijvingen van meningen en vaardigheden,

weerspiegelen niet noodzakelijk welke meningen / vaardigheden iemand echt heeft

1. Geen ruimte voor sociale vernieuwing

KRITISCHE EVALUATIE VAN DE THEORIE VAN DE SOCIALE VERGELIJKING

Page 65: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

65

o Als mensen juistheid van niet-objectief toetsbare meningen laten afhangen van

hoeveel anderen ze delen, wordt elke ‘nieuwe’ mening in de kiem gesmoord

2. Neiging om verschillen tussen meningen en vaardigheden van groepsleden te verminderen is inconsistent met rest van theorie

o Waarom zouden ze dat echter doen, als ze via sociale vergelijking alleen maar willen weten of hun meningen en vaardigheden waardevol zijn

o enkel consistent als: • eigen mening afwijkt• eigen vaardigheid geringer dan anderen

o inconsistent als:• eigen mening middenmoot: mening anderen proberen veranderen• eigen vaardigheden middenmoot/beter lijkt

3. Hun eigen mening evalueren

o Als ze hun mening vergelijken om vast te stellen of ze juist is, dan zouden ze bij de

vaststelling dat ze zelf een extreme positie aanhangen, hun mening moeten bijstellen.

Waarom zouden ze dan anderen willen ‘bekeren’ als zij een modale positie innemen

en anderen een extreme?

4. Theorie gaat enkel over mensen

o Ook bij dieren zichtbaar

EMPIRISCHE BASIS

Theorie moet niet op onderzoek gebaseerd zijn --> onderzoeker verwondert over verschijnselen die hij/zij in

menselijk gedrag meent te observeren en er theorie over ontwikkelt zonder dat de verschijnselen al het

voorwerp zijn geweest van eerder onderzoek.

Festinger deed in artikel over sociale vergelijking zijn best om aan te tonen dat zijn theorie reeds bekende

maar vooralsnog onbegrepen verschijnselen kon verklaren, en dat de studies die in zijn laboratorium waren

uitgevoerd om de theorie te toetsen die theorie in elk geval niet tegenspraken

De stelling dat er geen sociale vergelijking optreedt als meningen of vaardigheden aan objectieve standaard

getoetst kunnen worden, onderbouwde Festinger niet voor vaardigheden en slechts met 1 niet-gepubliceerd

onderzoek voor meningen.

HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE TOETSING

Er zijn 2 bedenkingen bij de aanname dat mensen een behoefte hebben om hun meningen en

vaardigheden te evalueren:

1) Mensen ervaren veel meningen niet als meningen = naïef realisme

→ Mensen zien vaak geen verschil tussen de ‘realiteit’ en ‘realiteit zoals zij het zien’

2) Meningen zijn niet makkelijk te vergelijken

→ Mensen kunnen mening meer of minder overtuigd toegedaan zijn, maar niet duidelijk hoe

Page 66: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

66

mensen kwalitatief verschillende meningen zouden kunnen vergelijken.

1. Evalueren mensen vaardigheden op vergelijkende wijze?

Grote vis in kleine vijver fenomeen (vb. allerslimsten in middelbaar maar op unief helemaal verloren)

Verklaring: van kleine klas naar grote universiteit met veel slimme mensen je voelt je klein omdat bokaal veel groter wordt

♫ Onderzoek van Alicke et al. (2010): conclusie = ja (falsificatiepoging doorstaan)

2. Alleen vergelijking met vergelijkbare anderen?

♫ Onderzoek van Gilbert et al. (1995): mensen vergelijken zich met zowel vergelijkbare als onvergelijkbare anderen + onderdrukken ze de vergelijking als ze zich realiseren dat die geen bruikbare informatie oplevert

3. Alleen vergelijking om eigen positie te evalueren?

--> weerlegd: vergelijking met anderen om te bevestigen wat we al weten + ook soms puur om eigen waarden (kwaliteiten) te strelen

Theorie Schachter: Sociale vergelijkingsemoties

Emoties ontstaan als mensen een verhoogde fysiologische activiteit gewaarworden (arousal)

Proberen toetsen in:

♫ Onderzoek van Schachter en Singer (1962):

♫ Onderzoek van Marshall en Zimbardo (1979):

Conclusie: geen bewijs dat emoties bia sociale vergelijking

Beiden bovenstaande onderzoeken mogen als achterhaald worden aanschouwd: opwinding niet nodig

opdat mensen emoties zouden ervaren + reductie van opwinding leidt evenmin tot een vermindering

van emoties

Sociale vergelijking van rijkdom, schoonheid en opleiding…

Maakt geld gelukkig?

Easterlin paradox = ondanks afwezigheid v/e correlatie tussen de welvaart en geluk van inwoners

v/e land over de tijd heen, is er wel een correlatie tussen het inkomen van mensen en hun

Implicaties:1) zelfde arousal kan leiden tot:

o geen ervaring emotie bij niet emotionele interpretatieo zeer verschillende ervaren emoties interpretatie

2) subjectieve emotie waargenomen emotie anderen also fysiologische opwindingo Geen verklaring a.d.h.v. objectieve informatieo Vergelijkbare anderen in vergelijkbare situatie

beschikbaar

ALLEEN VERGELIJKING BIJ MENINGEN EN VAARDIGHEDEN?

Page 67: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewSociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden

67

gerapporteerde geluk

Het is niet de absolute koopkracht die van belang is, maar wel de relatieve koopkracht.

gelukkig als men meer bezit dan vergelijkingsgroep: mensen met hoger inkomen

♫ Onderzoek van Boyce, Brown en Moore (2010): Geld en geluk gaan wel degelijk samen

Hoe verklaart dit alles de Easterlinparadox? Als de welvaart in een samenleving omhoog gaat, evalueren mensen

hun nieuwe welvaart eerst nog met het oorspronkelijke vergelijkingsmateriaal. Zodra mensen zich realiseren

dat de stijging ook voor anderen geldt, verschuift hun vergelijkingsbasis

Recent ook andere verklaring: stijgende welvaart gaat ook vaak gepaard met toenemende

ongelijkheid in een samenleving

Sociale vergelijking van gedragsuitkomsten: bij de honden af of in de aap gelogeerd?

♫ Onderzoek van Range et al. (2008): zie overzicht experimenten

Sociale vergelijking altijd omwille van zelfevaluatie?

3 motieven om sociale vergelijking te doen:

1) Zelfverheffing = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop zichzelf te kunnen vleien met

de vaststelling beter (af) te zijn dan anderen

2) Zelfbevestiging = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop het beeld dat ze al van

zichzelf hadden te kunnen bevestigen zodat ze dit zeker niet moeten bijstellen

3) Zelfverbetering = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop hier aanwijzingen in te

vinden over wat ze moeten doen om beter (af) te worden in de toekomst