Evolutie Samenvatting

download Evolutie Samenvatting

of 27

Transcript of Evolutie Samenvatting

EvolutieHC 14Van Haeckel: onderzoeker van embryos (1870) Embryonale en evolutionaire ontwikkeling Tijdreeks: eencellig meercellig lichaamsas darmtractus amnionholte De meest eenvoudige dieren zijn eencellige dieren. Indeling Organismen: Ruim 1 miljoen beschreven dieren 6 miljoen nu levende dieren 500 miljoen ooit bestaande dieren Taxon: groep met gemeenschappelijke kenmerken Indeling van dieren: taxonomie (op uiterlijke kenmerken en hirarchisch) Species (soort) Genus Familie Orde Klasse Phylum Rijk Domein Benaming diersoorten: Eerste naam met hoofdletter Tweede naam met kleine letter en onderstreept Eventueel derde naam, de naam van de ontdekker vb. Giraffa camelopardalis Linnaeus (giraffe) Linnaeus taxonomie (~ 1750) In soorten: taxon 2-3 namen De naam van Linnaeus wordt vaak afgekort naar L. Classificatie: Fenetiek: Klassiek (Linnaeus) - Indeling op kenmerken - Geen evolutionaire reconstructie Cladestiek: Hedendaags (Hennig) - Indeling op kenmerken - Wel evolutionaire reconstructie ( cladogram = afstammingslijn) Shared ancestral character (SAC) = autapormorfie. Vb. ruggengraat Shared derived character (SDC) = synapomorfie. Vb. 4-voeter, haar.

Cladogram HagedisBeenvis Lancetvisje

Aap

Paard

haar, melkklier

Out-group: zustertaxon of clade die het gemeenschappelijke kenmerk (SDC) nog niet heeft.

out-

4 poten, amnion Wervels, kaken (SDC)Chorda SAC

Clade = monofyletische groep, gemeenschappelijke voorouder, omvat alle afstammelingen

Monofyletische groep: groep dieren met n gemeenschappelijke voorouder. Cladogram/Fylogenetische boom: Regels volgens Hennig (1960) - Alleen monofyletische clades: clade met n gemeenschappelijke voorouder (kan ook een voorouderlijk kenmerk zijn) en alle afstammelingen. - Geen parafyletische clades: enkele afstammelingen uitgesloten. - Geen polyfyletische clades: clade met meerdere voorouders. Reconstructie cladogram: Procedure: Door bepalingen van DNA en RNA-sequenties worden heel veel specifieke (genetische) eigenschappen ontdekt waardoor steeds nauwkeuriger de onderlinge verwantschap beschreven kan worden: hele grote cladogrammen. Berekenen volgens de methode van parsimonie (de meest eenvoudige oplossing) door te zoeken naar organismen met zo min mogelijk verschillen. Meneer Ouvier: de leer van de paleontologie Mendel: man van de overerving Evolutietheorie: Alle levende organismen stammen af van een gemeenschappelijke voorouder. Evolutie vindt plaats d.m.v. natuurlijke selectie - Er is variatie. - Er is mortaliteit, zware concurrentie in natuur. - Er is erfelijkheid. Wat is een soort? Gemeenschappelijke voorouderpopulatie. Voortplantingscompatibiliteit Constant geno- en fenotype

Soortvorming (speciatie): Allopatische speciatie in een ander gebied Sympatische speciatie in hetzelfde gebied Snelheid speciatie Gradualism (Darwin) Punctuated equilibrium Handvaten voor de evolutietheorie: Homologie: gelijk van samenstelling, fylogenie, ontogenie. Fossielen, tussenvormen Rudimentaire organen Convergentie Suboptimaal ontwerp

HC 15 Van ncelligen tot Chordata Chordaten: dieren met een chorda dorsalis (= staaf in de lengteas van het lichaam) Begin: eencellig. Stap 1: Van eencellig naar meercellig Eencellig: sponzen Stap 2: Kiembladen en darmtractus Kwallen Stap 3: Bilaterale symmetrie Platwormen Stap 4: Buis in buisontwerp Buis in buis - Acoelomaat: alleen darm. - Pseudo-coelomaat: Darm los in lichaamsholten. - Coelomaat: Darm vast in lichaamsholten. Pseudo-coelomaten Stap 5: Werkelijk coeloom Coelomata Eind: Chordata Van ncelligen tot chordata: ncellig (sponzen) Geaggregeerde cellen Meercellig (kwallen) Kiembladen (kwallen) Bilaterale symmetrie (platwormen) Buis in buis ontwerp; pseudocoeloom (rondwormen) Buis in buis ontwerp; werkelijk coeloom (zeesterren)

Notochord: Chordata Kieuwkorf Dorsale neurale buis Endostyl Staart Segmentale opbouw (cephalochordata) Wervels: Vertebra Hersenontwikkeling Kieuwen Hart Spijsverteringsorganen

HC 16 Bouwplan Chordata Wat zijn Chordata? ( 1 van de 30 phylen) Zakpijpen Lancetvisjes Vissen Amfibien Reptielen/vogels Zoogdieren Kenmerken Chordata: Kenmerken coelomata + Kieuwkorf: voordarm die middels openingen (kieuwspleten) in contact staat met de buitenwereld en speelt een rol bij de voedselopname.(filterfeeding) Endostyle: groeve in de pharynx (glandulaire groeve). Voorloper van de schildklier. Chorda dorsalis: een staaf elastisch bindweefsel in de lengterichting van het lichaam. De chordata danken hun naam aan dit kenmerk. Dorsale neurale buis: ectodermale oorsprongbuisvormig centraal zenuwstelsel, ligt boven het notochord, bij de meeste invertebraten (geen wervelkolom) heeft de neurale buis een ventrale ligging en is solide in plaats van hol. Staart (kan larvaal zijn): caudaal van de anus, verlenging van het notochord, rol in de voortbeweging. Ventraal liggende hart en gesloten bloedvatenstelsel. 1). Aantal kenmerken zijn niet specifiek voor de chordata, maar wel altijd bij de chordata aanwezig. 2). Al deze kenmerken kunnen alleen tijdens de embryonale periode aanwezig zijn of blijven bestaan tot het volwassen stadium. Kieuwkorf: Vb. zakpijp. Aan ene kant stroomt het water naar binnen, aan de andere kant gaat het water er weer uit, via het maag-darmkanaal. Water en voedsel opname via opening kieuwkorf, waarna het water lichaam weer verlaat via de kieuwspleten.

Voedsel wordt opgenomen uit het water dat de mond naar binnen komt met behulp van cillin, water gaat via de kieuwspleten weer naar buiten, voedsel wordt vastgehouden door mucus en naar de slokdarm getransporteerd. Dit heet filterfeeding, de voordarm is in dit geval een filterorgaan In de vroege chordata speelt de kieuwkorf nog geen rol in de respiratie, zoals later bij de meeste vissen het geval is. Bij de zakpijp zien we een zeer geavanceerde kieuwkorf

Endostyle: Rol bij filterfeeding Voorloper schildklier In de chordata is het een glandulaire groeve in de vloer van de pharynx. Het zorgt voor de secretie van mucus in de pharynx, waardoor voedsel uit het water hierop vastloopt. Sommige cellen in het endostyl zorgen voor secretie van geoniseerde eiwitten en deze cellen zijn homoloog met de geoniseerde hormoon uitscheidende schildklier (rol in jodium stofwisseling) Chorda dorsalis: Flexibele solide structuur van mesodermale afkomst, bevindt zich ventraal en loopt parallel aan/van de dorsale neurale buis, maar dorsaal in de lichaamsholte. Zorgt voor mogelijkheid tot verlenging van het lichaam. Spieren hechten er op aan. Het kan buigen zonder te verkorten waardoor laterale beweging ontstaat. Geeft stevigheid aan het lichaam. Zonder notochord zal het lichaam verkorten als de laterale myomeren zich aanspannen. Door de aanwezigheid van deze stevige structuur leidt contractie alleen tot staart beweging en dus voortbeweging. In de latere chordata (vertebrata) wordt notochord vervangen door de wervelkolom, restant van het notochord is nucleus pulposes (geleiachtig materiaal) in een tussenwervelschijf. De chorda blijft in alle chordata echter een embryonale structuur (induceert ontstaan neurale buis, wat differentieert tot ruggenmerg en hersenen). Dorsale neurale buis: Ectodermale oorsprong Ontstaat door invaginatie van neurale plaat (embryologie) Dorsaal van notochord Vormt later ruggenmerg en hersenen Bij meeste invertebraten: ventrale ligging neurale buis en solide Later vormt er bij vertebraten een wervelkolom om ruggenmerg en schedel om de hersenen Staart: Rol in voortbeweging De staart en musculutaar + notochord zorgen voor de mobiliteit van de vroege chordaten (lancetvisje en larvale stadium zakpijp).

Humaan alleen embryologisch aanwezig, maar bij meeste vertebraten nog zichtbaar, speelt een rol in evenwicht, gedrag.

Subphyla chordata: Urochordata: (chorda in de staart) - Manteldieren (solitair of kolonievormend): zakvormige dieren omgeven door een laag cellulose. I.t.t. zeeanemonen niet 1 maar 2 buisvormige openingen, een in- en uitstroomopening, waardoor water door de lichaamsholte gepompt wordt. - Sessiel voet op een rots of andere stevige ondergrond - Ze hebben gespecialiseerde organen zoals maag, darm en hart. Cephalochordata: schedellozen - Chorda loopt door tot in kopgebied. - Vb. lancetvisje. - Vrijzwemmende dieren - Hebben een rugzenuw, geen beschermende wervelkolom en ze behoren niet tot de vissen en gewervelden (Vertebrata) maar wel tot Chordata. Vertebraten - Vissen - Zoogdieren - Amfibien - Vogels - Reptielen Bouwplan Zakpijp (Urochordata): Vindbaar in alle bestaande zeen, diep en ondiep water Adulte stadium sessiel, larvaal stadium: vrijzwemmend Water stroomt naar binnen en wordt d.m.v. cillin naar de pharynx getransporteerd, pharynx bestaat uit veel kieuwspleten, waardoor water weer uit de pharynx gaat en via de uitstroomopening de zakpijp verlaat. Het endostyl produceert mucus waardoor voedseldeeltjes in de pharynx blijven plakken en middels cillin wordt de mucus incl. voedseldeeltjes naar slokdarm en maag getransporteerd. Voedingstoffen worden hier opgenomen en afval wordt via de anus uitgescheiden (vlak naast uitstroomopening) Ventraal hart en 2 grote vaten. Het CZS: ganglion + zenuwplexus gelocaliseerd aan de dorsale zijde van de zakpijp. Larvale stadium voedt zichzelf niet, zwemt een paar uur of dagen rond voordat het zich vasthecht aan vast object, waarna metamorfose plaatsvindt. Contractie van notochord en staart, notochord verdwijnt, dorsale neurale buis wordt ganglion, kieuwkorf vergroot, aantal kieuwspleten neemt toe, het voeden begint Bouwplan Lancetvisje: Amphioxus branchiostoma Chorda tot in hoofdgedeelte Water met voedseldeeltjes wordt naar binnen gedirigeerd door opgewekte stroom, door cillin: filterfeeding, weer mucus en cillin,

vervolgens naar darmen, voortstuwing door digestietractus door cillin i.t.t. spieren zoals bij vertebraten. Uitgefilterd water verlaat het dier via de atriopore. Circulatie: geen hart! Bloed wordt voort gepompt door een ventrale aorta, aortabogen, naar gepaarde aorta, wat uiteindelijk 1 dorsale aorta wordt, weefsels, via venen terug naar de ventrale aorta. Geen gasuitwisseling bij de kieuwen, maar over hele lichaamsoppervlak Kenmerken: - Kenmerken Chordata - Segmentale opbouw - Voorloper pancreas en lever.

Bouwplan Prik: Kenmerken: - Kenmerken Cephalochordata - Vertebra - Hersenen: sterke concentratie zenuwweefsel aan kopzijde van CZS met hersenzenuwen. - Spijsverteringsorganen - Kieuwen (kieuwbogen verstevigd door kraakbeenstaafjes; krijgt rol in ademhaling) - Hart: met ventrikel en atrium en serie - Craniata: schedel (kraakbeen of been) - Oog, reukorgaan en aanleg gehoor en evenwichtsorgaan - Lever en meestal galblaas (vaak ook nog nieren) - Vroege vertebraten (zoals prik) hebben endoskelet van kraakbeen i.p.v. bot. - Larven zijn ook filterfeeders, alleen wordt water met voedseldeeltje de mond ingepompt door spieractiviteit i.p.v. trilharen. Vertebra: Agnatha: kaaklozen (prik) Gnatostomen: in bezit van kaken

HC 17 Van Vertebrata naar TetrapodaWat zijn de vertebra? Vissen Amfibien Vogels Reptielen Zoogdieren Kenmerken Vertebra: Kenmerken Cephalochordata Vertebra Hersenen Spijsverteringsorganen Kieuwen Hart Meest primitieve vertebra: de prik

Kaakloos (Agnatha) Filterfeeding Parasitaire levensstijl: schaven lippen langs huid en vlees van gastheer Primitieve vertebraten: Kenmerken Kieuwbogen: rol in ademhaling i.p.v. voedselopname, deel van de kieuwbogen vormen lichaamsonderdelen, eerste kieuwbogen vormen kaken (alle huidige vissen op prikken na hebben kaken) Huid (verbenig): exoskelet, huidskelet

-

Bewegingsapparaat: staart, vinnen en musculatuur om te zwemmen, vinnen die later poten gaan vormen. Bloedvaten: Zuurstofopname via kieuwboog arterin i.p.v. opname via lichaamsoppervlak. Prik: Agnatha Rest: Gnatostoma

Kaken en Kieuwbogen: Prik kaakloos. 1e kieuwbogen gaan kaken vormen doordat het been, -kraakbeenelement die de eerste kieuwboog ondersteunen, vergoot en verstevigd werden en ook met tanden werden uitgerust. De kraakbeenstaafjes (kleurtjes) voor de eerste kieuwspleet zijn bij de gnathastoma veranderd in een bovenkaak en een onderkaak. Eerste twee kieuwbogen verdwijnen Palatoquadrate kraakbeen vormt bovenkaak en onderkaak is mandibula Eerste kieuwspleet bij vissen gaat een spuitgat vormen namelijk het spiraculum De kraakbeentjes van de tweede kieuwboog vormen het gewricht met de onderkaak. De bovenkaak heeft verbindingen met de schedel en de onderkaak met de kieuwboog. Hierdoor van filterfeeding naar actieve voedsel vangst. Kaken werden gebruikt om prooi te vangen. Musculatuur eerste kieuwboog kaakspieren. Bij zoogdieren tweede kieuwboog: gehoorbeentjes.

Gnatostoma: Kraakbeenvissen: - Haaien - Roggen Beenvissen - Alle andere vissen Deze groepen worden gekenmerkt door aanwezigheid van schedel, wervelkolom, gepaarde ledematen namelijk de borst en buikvinnen. Huid:

Kraakbeenvissen: ruw door dentineschubben Beenvissen: gladde en slijmige schubben Amfibien: naakt en slijmig Reptielen: hoornschubben Vogels: veren Zoogdieren: haren De huid vertoont aanpassingen nauw verbonden met leefwijze en natuur Functie huid: - bescherming en steun van onderliggende weefsels, - Temperatuurregulatie. - Ondersteuning van gedragspatronen, - Opvang en geleiding van externe prikkels Basisstructuur huid: - Epidermis: hierin kunnen hoornstructuren vormen - Dermis: beenvorming mogelijk - Gescheiden door een basaalmembraan. Bij reptielen, vogels en zoogdieren treedt verhoorning plaats van de epidermis, waardoor de huid ontoelaatbaar wordt voor water. Bij aquatische vertebraten treedt bijna geen verhoorning op. Huid blijft toelaatbaar voor water; zuurstofopname via de huid mogelijk. Bij vissen beschermt een intacte slijmlaag de levende buitenste cellen, vermindering weerstand bij het zwemmen + rol bij osmotische regulering Kraakbeenvis: Huidschubben van haai zijn voorlopers van het gebit. Zelfde opbouw als een tand. Het fenomeen tanden vindt hier zijn oorsprong Beenvis: Benige platen in huid, tot in de dermis.

Oude groep fossiele Agnatha: Ostracodermi: filterfeeders met een visachtig uiterlijk. - onderscheiden zich van de prikken door de aanwezigheid van huidskelet (bestaat uit beenplaten die zich in de lederhuid (dermis) uit bindweefsel hebben gevormd) - Tussen prik en beenvis in. Kraakbeen en Been: Twee manieren van ontstaan: Vanuit kraakbeen: Enchondrale verbening Vanuit de Huid: Endesmale verbening

In schedel twee onderdelen: Vanuit kraakbeen: Chondrocranium Vanuit de Huid: Dermatocranium Kopskelet: de aanwezigheid van zintuigen, hersenen en kaken leidde tot de ontwikkeling van de kaken. Het craniale deel van de chorda ligt onder de hersenen. Aan weerszijden van de chorda ontwikkelen zich kraakbeentjes, die zich aaneensluiten tot een kapsel rondom de hersenen en het gehoor en evenwichtsorgaan, het neurocranium. Bij prikken en kraakbeenvissen blijft het hierbij, bij alle andere groepen vertebraten verbeent dit kraakbeen (desmale verbening) Chondrocranium: (blauw) - De kaken en andere delen van de kieuwboogbeenderen en kraakbeenderen worden samen het visceraal skelet genoemd (paars + groen). - Visceraal skelet: ontstaan uit voordarm. Deze delen kunnen ook verbenen (chondrale verbening) ook kunnen er desmaal aangelegde botten tegen aan worden gelegd en waarmee ze kunnen vergroeien. Dermatocranium (roze): basis uit chondrocranium - Extra ondersteuning kieuwapparaat. - Desmale verbening over oorspronkelijk chondocranium. - Tegen het palatoquadratum voegen zich lateraal twee desmale beenderen: premaxilla en maxilla Kraakbeen aanwezig bij zowel Agnatha als Kraakbeenvissen! Bouw van vinnen: Beenvis: - Kwastvinnigen: botten gereduceerd; spierelement is toegenomen - Straalvinnigen: veel kleine botjes die vastzitten aan grotere botten stevig door botten. Sarcopterygii: vlees/spier in hun vinnen + botten, beweeglijk van vin wordt groter. Musculatuur: Rompspieren: segmenten die elk uit 1 myotoom zijn ontstaan (zijwaartse golfbeweging van het lichaam mogelijk) Elke myomeer wordt door een spinale zenuw gennerveerd - Myomeren bestaan uit heel veel kleine spiervezeltjes. - Deze spiervezeltjes hechten aan op de septa. - Zwemmen: alternerende contracties van de myomeren aan elke kant. Myoseptum: bindweefselplaat (verbinding tussen 2 myomeren)

De musculatuur dient voor het maken van zijwaartse golfbewegingen, golven lopen van kop naar staart, de vis zet zich hiermee af tegen het water Het voorste deel lichaam minder buigzaam dan achterste deel lichaam. Rug kan minder kracht geven dan staart, rug is minder flexibel, dan staart. Alle vissen zwaarder dan water door skelet en weefsels Zwemblaas: holte gevuld met lucht - Haai (geen zwemblaas): lever gevuld met olie, waardoor het op water drijft. Asymmetrische staart van de haai zorgt voor een opwaartse beweging. - Meeste beenvissen hebben een zwemblaas gevuld met gas. Ontstaan uit longen. Als vis omhoog wil, minder druk van water, wil vis naar beneden, meer compressie van water minder lucht in zwemblaas. Lateraal buigen van lichaam drukt lateraal tegen het water aan wat een reactieve kracht veroorzaakt die voorwaarts gericht is. Rode en witte spiervezels, rode voor rustige beweging en witte voor sprinten

Belangrijke stappen voor verovering van land: Vinnen moeten poten worden. Longen: - Vissen met longen aan ventrale zijden: longen - Vissen met longenaanleg dorsaal: beesten met zwemblazen Kieuwademhaling: Kieuwfilamenten zijn bedekt met kieuwlamellen. Water wordt in kieuwen opgenomen. Stroming in capillairen is tegengesteld aan waterstroom. Tegenstroomprincipe zorgt voor maximale gradint Rood naar dorsale aorta; blauw uit ventrale aorta. Enkelvoudige bloedsomloop (arterieel en veneus deel) Primitieve Bloedcirculatie: Ductus venosus: bloed voordat het naar het atrium gaat Conus arteriosus: opvang bloed voordat het naar kieuwboogarterin gaat.

HC 18 & 19 Bouwplan Tetrapoda en AmniotaAmnioten: dieren waarvan het embryo zich in een amnion bevindt. Tetrapoda: Landlocomodatie: zwaartekracht; ledenmaten moeten zwaar genoeg zijn. Luchtademhaling: dubbele circulatie Omgaan met temperatuurfluctuaties - Temperatuur fluctueert in lucht meer dan in water Veel hoger zuurstof gehalte in de lucht. Diffusie veel sneller door lucht dan door water: tetrapoda veel sneller en makkelijker voorzien van zuurstof. Lucht geen opwaartse druk, dus zwaartekracht wordt een probleem: landdieren sterke ledematen nodig + aanpassingen van het skelet. Veel variatie op land en ook veel betere schuilplaatsen voor o.a. eieren en jonge dieren. Kwastvinnigen: hadden benige vinnen met daarin spieren; abdominaalspieren en vinnen Heeft al ulna en radius Acanthostega: leefde in het water, had al poten, maar nog geen kieuwen. - Eerst kwamen de voorpoten, toen de achterpoten - Eerst 8 tenen, daarna 5. poten waren lateraal geplaatst laterale inhilatie voortbeweging, nadat poten onder lichaam groter werden, konden de dieren beter rechtop lopen. Rotatie van vingers en tenen de kant op waar het beest zich naartoe wil bewegen. Amfibien: kunnen wel op het land leven, maar zijn nog afhankelijk van water. Salamanders: met staart Kikkers: staartloos Wormsalamanders: geen poten Amfibien betekent: both ways of life kunnen meestal in water en op land leven. Meestal leven ze een gedeelte van hun leven land en een gedeelte in het water, bv kikkervisje leeft in water Amfibien hebben een verovering van het land zowel in ontogenie als in fylogenie Adaptaties voor leven op het land: - Versteviging van het skelet - In water levende amfibien gebruiken nog een laterale lijn systeem voor sensibele input; vorm op land heeft reukepitheel en gehoor. Gymnophiona: wormsalamander: geen poten, gravend of leven in het water.

Salamanders: voor en achterpoten even groot, carnivoren: wormen arthropoden. Kikkers en padden: - Geen staart - Reproductie water nodig dus altijd in omgeving van water, ectotherm, komt voor over de hele wereld, waterpermeabele huid. - Anura: geen staart, larvale + embryonaal stadium wel een staart (chordata), bijzonder kenmerk: springmogelijkheid van kikkers en padden. - Kikkers kunnen zwemmen, komen naar de oppervlakte voor ademhaling - Kikkers zijn als adult carnivoor en eten insecten, spinnen slakken etc. vangen prooi met tong, op de tong zit een soort lijmig secreet. - Achterpoten verschijnen het eerst, de voorpoten zijn nog een tijdje niet zichtbaar, door het operculum, de staart wordt geresorbeerd, longen ontstaan, kieuwen worden geresorbeerd. Kikker doet 3 maanden over metamorfose Salamanders: - Metamorfose van water naar land - Bevruchting van eitjes meestal inwendig

Levenscyclus: Leggen eieren in het water Larvale stadia heeft kieuwen, Adulte vorm heeft of longen of gebruikt cutane ademhaling. Sommige salamanders vertonen dit patroon niet en leven hun adulte stadium ook in het water, sommige amfibien hebben geen larvaal stadium in het water maar leven alleen op het land. Metamorfose kikker:

Kikkers en padden koudbloedig: daarom planten ze zich voort, eten en groeien ze alleen gedurende de warme seizoenen. Als de eicellen van het vrouwtje rijp zijn, dan gaat ze het water in. Ze wordt geclasped worden door een mannetje (amplexus). Vrouwtje legt de eitjes, eitjes worden door mannetje bevrucht (extern). Na bevruchting wateropname eitjes, waardoor zwelling eitjes ontstaat. Celdeling begint blastula gastrula embryo, waarbij staart ontwikkelt Na 2 - 21 dagen (afhankelijk van temp) verlaat kikkervis het eitje. Kikkervisje: kop, romp, staart - Voeden zichzelf door afschrapen vegetatie harde objecten Krijgt 3 paar externe kieuwen

Huid:

Dun en droogt snel uit. Waterdoorlatend. Epidermis + dermis + iets keratine (heel zacht) dus niet echt beschermend Slijmklier maakt waterproof laagje voor huid/

Gifklieren: irriterend voor vijand. Pigmentcellen (chromatoforen): - 3 verschillende chromatoforen, met verschillende pigmenten

Ademhaling: Amfibien hebben 3 ademhalingsmechanismen voor gasuitwisseling - Huid - Mond - Longen Kikkers en padden meer afhankelijk van longademhaling dan salamanders, huidademhaling speelt rol, speciaal gedurende de winterslaap. koolstofdioxide wordt afgegeven via de huid terwijl zuurstof wordt opgenomen via de longen. Longen worden voorzien van bloed door de pulmonale arterin. - Larvaal: kieuwen - Land: longen - Salamanders hebben ongewone hoeveelheid ademhalingsmechanismen. Hebben netwerk van capillairen in huid voor uitwisseling O2 en CO2 Hebben kieuwen, longen, beide of geen van beide. - Kikker: Aan land: longademhaling. Uitwisseling O2 en CO2 Positieve druk ademhaling (vult longen met lucht, door lucht met kracht erin te duwen) t.o.v. negatieve drukademhaling bij mens. Lucht naar binnen door neusgaten, keelgat is gesloten neusgaten dicht, keelgat open, lucht wordt naar longen gedrukt keelholte wordt gesloten en neusgaten gaan weer open. Oude lucht gaat weg via de mond. Circulatie: Longademhaling: longen moeten van bloed voorzien worden. Amfibien: gesloten circulatiesysteem met venen en arterin en perifere capillairen, waardoor bloed wordt gepompt. Vis naar amfibie: kieuwademhaling naar longademhaling. - Er moet een longcirculatie komen 6e aortaboog wordt a.pulmonalis. - Scheiden van de pulmonaire circulatie en de systemische circulatie Tetrapoda hebben dubbele pomp, een voor elk circuit. In amfibien en ook in sommige reptielen is deze scheiding partieel. Kikkerhart: 2 atria, maar echter 1 onverdeeld ventrikel. Bloed uit het systemische circuit, zuurstofarm komt eerst in de sinus venosus, bloed gaat vanuit hier in het rechter atrium. Het linker atrium ontvangt zuurstofrijk bloed van de longen en de huid.

Het rechter en linker atrium contraheren asynchroon, zodat het bloed nog enigszins wordt gescheiden. Bij contractie van het rechter atrium komt zuurstofarm bloed in ventrikel, vervolgens gaat dit via de conus arteriosus naar het pulmonaire circuit. Contractie linker atrium, ventrikel contractie zuurstofrijk bloed naar het systemisch circuit.

Zenuwstelsel: 3 fundamentele delen van de hersenen: - Forebrain (proscencephalon): reukcentrum, belangrijk aan land voor detecteren van geuren. - Midbrain (mesencehalon): hierin bevinden zich de optic lobes. - Hindbrain (rhombencepahlon): cerebellum en verlengde merg, cerebellum regelt beweging en evenwicht is niet heel goed ontwikkelt in amfibien. In larvale stadia nog lateraal lijn. Adulte vorm gebruikt gehoor voor detecteren van geluiden Zicht is de belangrijkste special sense in de meeste amfibien. Oog aanpassingen tetrapoda:ooglid vanwege stof, traanklier, een retina met kegeltjes en staafjes, spieren in iris voor groter en kleiner worden pupil, derde ooglid. Kenmerken moderne amfibie: Benig skelet Meestal 4 poten met schouder- en bekken gordel. Hart met sinus venosus: 2 atria , 1 ventrikel, conus arteriosus Dubbele circulatie Huid gemodificeerd voor cutane ademhaling Respiratie via huid, longen en of kieuwen (metamorfose van kieuwen naar longen). Koudbloedig: Lichaamstemp. afhankelijk van omgevingstemp. Geen warmteproductie door metabolisme. Oogleden en traanklier Oor met trommelvlies en gehoorbeentjes Interne neusvleugels met reukepitheel 10 paar kopzenuwen Reproductie: 2 verschillende sexen, meestal uitwendige bevruchting. Amnioten: Zoogdieren Reptielen Vogels Het amnion: Ontstaan amnionholte bij reptielen en vogels. - Embryo heeft water nodig amnion: vruchtvlies; water waarin embryo zich kan ontwikkelen - Aanpassing aan land en milieu (aquatische omgeving voor embryo).

Vruchtvliezen: Amnion: omsluit een holte gevuld met vocht (waterplas) waarin het zich ontwikkelende embryo rond drijft Allantois: hierin wordt nitrogeen afval gedeponeerd. Chorion: uitwisseling voedingsstoffen en gassen. Membraan waardoor zuurstof en koolstofdioxide passeren. Dooierzak: hieruit krijgt embryo voedsel. Allantois en chorion fuseren, via bloedvaten uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide. Classificatie amnioten: Reptielen: - Slangen: geen poten - Hagedissen: 4 poten (hagedissen + slangen = 95% v.d. reptielen) - Krokodillen - Schildpadden: bestaan al lang en zijn bijna niet veranderd. Land, semiwater, water en zeedieren, geen tanden, wel keratiniseerde platen op de kaken. Ze begraven allemaal hun eieren. - Uitgestorven rassen: dinos. - Vogels en krokodillen horen eigenlijk bij clade los van de reptielen, omdat ze van een andere soort dino afstammen. 4 belangrijke kenmerken amnioten Eieren met amnion, allantois, chorion en dooierzak Ventilatie van de longen door creren van negatieve druk: zuigen lucht de longen in door expansie van de borstkas m.b.v. ribben en spieren Dikkere en waterproof huid: Huid meer gekeratiniseerd, minder permeabel voor water, ook het ontstaan van haren, veren, klauwen ontstaan uit de huid van een amnioten - Keratine en lipiden zorgen voor minder gasuitwisseling via de huid. Dus i.t.t. amfibien is de huid respiratie niet de belangrijkste, maar longademhaling, longen hebben een opmerkelijk meer oppervlak dan bij amfibien. Excretie van ureum of urinezuur i.p.v. ammoniak. Wat onderscheidt een reptiel van een amfibie? Beter ontwikkelde longen: Longen hebben groter oppervlak, lucht in longen door expansie borstkas of verschuiving interne organen Stugge droge huid: Huid protectie fysische invloeden. Epidermis van variabele dikte, dermis collageenrijk, chromatoforen (pigmentcellen). Amnion: hierdoor kan ontwikkeling van embryos plaatsvinden in droge omgevingen. - Bij veel reptielen ontwikkeling van eieren of embryos in de vrouwelijke genitaaltractus, waardoor nog betere protectie voor predatoren en uitdroging + nutritionele voorziening via de moeder. Kaken uitgerust voor pletten en vasthouden prooi: - Reptielen betere ontwikkeling van kaakmusculatuur + bespierde en beweegbare tong. Beter uitgerust voor kauwen en slikken. Betere circulatie: Linker en rechter atrium compleet gescheiden. - Krokodillen hebben volledig gescheiden ventrikels in andere reptielen ventrikel partieel gescheiden, incompleet inter-ventriculair septum, twee aparte gescheiden circulaties.

Waterconservatie amfibien uitscheiding metabolisch afval als ammoniak, giftige stof en moet dus zeer verdund zijn. Niet handig in droge omgevingen. Reptielen scheiden hun nitrogene afval uit als urine zuur, niet toxic en kan dus geconcentreerd worden uitgescheiden. Alle amnioten hebben een metanefros, maar reptielen kunnen hun urine niet in de nier concentreren, water wordt geresorbeerd uit de blaas Meer complex zenuwstelsel: vergroot cerebrum, uitbreiding verwerking sensibele info + controle van spieren tijdens beweging. Reptielen extreem goede visie

Huid Reptielen: Overlappende gekeratiniseerde schubben Dermis rijk aan collageen Chromatoforen voor pigment Bij hagedissen vormt zich een nieuwe epidermislaag onder de oude, komt naar boven bij vervelling. Ademhaling Reptielen: Inhalatie: borstkas expandeert en de lever wordt naar achter getrokken Exhalatie: borstkas en naar voren bewegen van de lever zorgen ervoor dat het lucht uit de longen wordt geperst. Lever fungeert als zuiger (zit direct achter de longen). Wordt naar achter getrokken door diafragmaspieren (pelvis naar posthepatic septum), naar achter trekken zorgt ook voor opbouwen negatieve druk in thorax. Naar voren: contractie buikspieren. Resultaat meer lucht kan in de longen, handig bij duiken. Kaken: Bij slangen zitten de kaken aan elkaar vast door een klein ligamentje, waarmee de kaken heel ver uit elkaar kunnen. Vogels: Vliegen, migreren, trekken waardoor ze meer voedsel ter beschikking hebben. Roofdieren moeten op jacht voor voedsel. Op vissen na de grootste vertebratengroep. Hebben veren op de huid. Anatomie vogel gebaseerd op vliegen, botten moeten licht zijn, respiratiesysteem moet efficint zijn. Archeopteryx (147miljoen jaar geleden): - Tanden in zn snavel, zoals dinos - Lange staart - Abdominale ribben - Skelet lijkt op die van een reptiel - Veren

Aanpassingen vogels: Vliegen: lichtgewicht, kracht om te vliegen. Vogels hebben lichte botten: botten waar luchtholtes inzitten, pneumatized bones, maar toch stevig. Veren: licht, maar beschermend Luchtzakken (uniek): verbonden met longen Snavel Schedel van een vogel is ook licht, grote hersenpan en orbita. - Schedel en skelet vleugels licht, skelet poten zwaarder dan bij mammals, daardoor wordt het center of gravity van de vogel lager, dit is meer aerodynamisch. Moderne vogels tandeloos, alle vogels een gekeratiniseerde snavel. Rigiditeit van de wervelkolom, alle wervels excl. de nekwervels zijn gefuseerd: stijf, licht frame om de poten te ondersteunen en rigiditeit voor vliegen (makkelijk vliegen). Extra kam op sternum voor aanhechting van vliegspieren Botten van de voorpoten zijn gemodificeerd voor vliegen, in aantal verminderd en sommigen zijn gefuseerd, toch zijn alle elementen van de voorpoot van een tetrapoda aanwezig. Respiratie vogel: Anders dan bij reptielen en zoogdieren. En is afgestemd op de hoge metabolische eisen voor vliegen. Eindvertakkingen van de bronchin eindigen niet in alveolen, maar in parabronchi waardoorheen continu lucht circuleert. 9 luchtzakken die met longen en elkaar in verbinding staan (thorax en abdomen) Voordeel: bijna continue stroom zuurstofrijke luchtdoor de rijk gevasculeerde parabronchi gaat. Meest efficinte respiratie systeem van alle vertebraten op land. De luchtzakken zorgen ook voor afkoeling van de vogel gedurende lichaamsbeweging. Kenmerken klasse vogels Hoofd, nek,romp en staart Voorpoot gemodificeerd tot vleugel Epidermis bedekt met veren + pootschubben. Volledig verbeent skelet met luchtholtes Snavel en geen tanden 12 kopzenuwen 4 kamer hart, dubbele circulatie, rechter persisterende aortaboog. Endotherm Luchtzakken Geen blaas Vrouwtjes alleen een linker ovarium en oviduct. Bevruchting inwendig Circulatie: rechter aortaboog Excretie: metanefros: vorming urine, ureters komen uit in de cloaca. Stikstofhoudend afval wordt uitgescheiden als urinezuur i.p.v. ureum. In de cloaca vindt concentratie plaats van het urinezuur en wordt daar gecombineerd met feaces, water wordt geresorbeerd. Veel vogels hebben een zoutklier voor de zouthomeostase.

Amnioten: Zoogdieren - Melkklieren - Haren - Warmbloedig + hoog metabolisme. - Een diafragma dat helpt bij de ventilatie van de longen. - Grotere hersenen dan andere vertebraten. - Gedifferentieerde tanden, reptielen homodont - Afkomst zoogdier: uit fossielen: kleine koudbloedige haarloze voorouders Monotremata: eierleggend, vogelbekdier, haar, melkklieren maar geen tepels Marsupials: buideldieren: wel tepels, embryo in uterus met placenta Placentals: meer complexe placenta + langere dracht Kenmerken zoogdieren: Lichaam bedekt door haar (haar dient voor isolatie, zweetklieren, talgklieren zijn nodig voor verzorging van de vacht). Huid met zweet-, geur-, talg- en melkklieren. 2 achterhoofdknobbels Heterodontie en diphyodontie Dubbele circulatie, 4 kamer hart en een linker persisterende aortaboog Respiratiesysteem: longen met alveoli + een diafragma Nieren en een blaas Zeer ontwikkelde hersenen, 12 kopzenuwen Warmbloedig en homeotherm Embryos ontwikkelen in een baarmoeder met placenta Nakomelingen worden gevoed met melk van melkklieren. Abdominale/lumbale ribben verdwijnen: diafragma komt er voor terug Huid zoogdier: Bedekt met haar, groeit uit een haarfollikel in de dermis Epidermis vrij dun bij haar, dik bij onbehaard, zoals huidpalmen. Zweet- en talgklieren onderhouden vacht en waterafstotend. Geurklieren gedrag (communicatie) 2 soorten haar: - onderhaar(isolatie) - dekhaar(protectie tegen slijten en verkleuring) Digestie: Heterodontie, melktanden Zoogdieren 4 voedselcategorien: - Insectivoren (mol, miereneters, vleermuizen) geen fermentatie nodig dus korte digestietractus - Herbivoren: fermentatie, cecum , voormagencomplex, foregut fermenter en hindgut fermenter - Carnivoor: korte digestietractus - Omnivoor: alleseters, digestietractus tussen kort en lang in.

Tanden: Heterodonte tanden (melkgebit) (kenmerkend voor zoogdieren): verschillende soort tanden. Homodonte tanden: dezelfde soort tanden Bloedsomloop: Circulatie amfibie: - 2 atria (gescheiden) - 1 ventrikel, - Menging van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed. - Aortaboog 1 en 2 verdwijnen vroeg in de ontwikkeling - Aortaboog 3-5 gaat naar de kieuwen in het larvale stadium. - Aortaboog 6 wordt a.pulmonalis - Ductus carotides tussen 3 en 5 sluit in adulte stadium - Ventrale aorta tussen aortaboog 3-5 wordt de a. carotis communis - Aortaboog 4 en 5 gaan naar de dorsale aorta - Ductus arteroisus: tussen aortaboog 6 en dorsale aorta Dubbele circulatie Gescheiden atria, meestal ook gescheiden ventrikel Symmetrische aortabogen worden assymetrisch 3, 4 en 6 blijven bestaan in adulte reptiel Ventrale aorta (verdwenen in reptielen) splitst in 3 arterin die het hart verlaten linker aortaboog rechter aortaboog truncus pulmonalis - Truncus pulmonalis voegt zich bij 6e aortaboog en vormen arterin naar longen. - 2 systemische bogen komen samen en vormen dorsale aorta In reptielen - 1 pulmonair circuit - Twee systemische circuits die onafhankelijk van elkaar van het hart afstammen Vogel - Linker aortaboog verdwijnt - Rechter aortaboog, systemische circulatie wordt dominant - Uit aortaboog 3 + delen van ventrale en dorsale aorta ontwikkelen de carotiden. - a. subclavia voor de vleugels komt van de carotiden i.p.v. de dorsale aorta Zoogdieren: - 6 aortabogen, 3 persisteren, carotiden, pulmonale boog, systemische boog Reptiel: -

-

Carotiden: gepaarde aortaboog 3, pulmonale aortaboog 6 de systemische van de linker aortaboog Ook verschillend: de subclavia links komt van de linker aortaboog en de rechter subclavia eigenlijk van rechter aortaboog + dorsale aorta

HC 20 Ontstaan van de mens65 miljoen jaar geleden: meteoor waardoor dinos uitstierven. Kenmerken primaten: Clavicula: sleutelbeen, bij andere dieren verdwenen Beweegelijke schouder en elleboog Vijf digiti (vingers, tenen) Verregaande mobiliteit digiti Afgeplatte nagels Gevoelige vingers, tastrichels Plat gezicht Gering aantal kiezen Goed visueel systeem Grote hersenen Opwaartse gang Lange kinderzorg Halfapen (prosimians) (45 miljoen jaar geleden): Makis, Indri, Loris, Lemuren & Galagos Arboreaal Nachtelijke leefwijze 1 2 jongen Grijphanden en voeten, met tastrichels 3 groepen halfapen: Lemurachtigen loris en galagos Spookdiertjes (tarsiers, geen vochtige neusspiegel): - geen natte neusspiegel - neusgaten lateraal - grote oogkassen - insecteneters die in bossen leven Apen van de Nieuwe Wereld (Z. & N. Amerika) (30 miljoen jaar geleden) Platyrhinii: Oeistitis, Kapucijn-, wol- en brulapen: Neusgaten wijd uiteen Lange wollige grijpstaart

Apen van de Oude Wereld (tropen) Baboons, mandril, makaken, colobus apen en rhesus aapjes Leven voor een deel op het land en voor een deel in de boom (over algemeen in de tropen) Kunnen goed kleuren zien Lange vingers Verdergaande hersenontwikkeling Dagdieren, visueel Arboreaal & Terestrisch Gebit 2 1 2 3 (zoals mens) Hondapen & Hominoidea Ontstaan Hominoidea (25 miljoen jaar geleden) Verbreed en dorsoventraal afgeplat lichaam Verlengde clavicula Breed sternum Brede iliumvleugels Kort lumbaal gebied Geen start Gekromde ruggengraat Aanwezigheid grote sinussen Proconsul (20 miljoen jaar geleden): tussen mens en mensaap in, maar gedraagt zich als aap Primitieve elleboog, heup en knie Geen wenkbrauwkammen Vergroot kiesoppervlak Verbrede snijtanden Proporties van menselijke hand Ontwikkelde enkel en voet Ontwikkelde schouder Groot hersenvolume Oponeerbare duim Schedels gevonden, maar heel lastig vast te stellen wanneer het leefde Geen Data van 12 tot 5 miljoen jaar geleden Belangrijke veranderingen in Grote Slenk in Afrika Tropisch regenwoud verdwijnt Gebied wordt savanne Apen trekken weg naar oerwoud gebieden

Mensachtigen passen zich aan schraal dieet (geschatte splitsing 10 tot 8 miljoen jaar geleden) Geen materiaal gevonden, maar waarschijnlijk droger en minder regenwoud. De apen zijn de savanne (gras) ingetrokken. Kenmerken Hominini Uniform gebit, met dik glazuur Gebogen verhemelte Geen diastema Foramen magnum ventraal in de schedel Vergroting voorhoofd (Neurocranium): groter worden van hersenen S-curve in de wervelkolom Aanpassing bekken Toename ouderzorg Specifieke adaptaties: Post-orbitale sluiting (40 miljoen jaar geleden) Stabiele elleboog (15 miljoen jaar geleden) Rotatie Duim (18 miljoen jaar geleden) Menselijke voet (1,8 miljoen jaar geleden) Menselijke knie (1,8 miljoen jaar geleden) Verlies start (25 miljoen jaar geleden) Breed heiligbeen (3,5 miljoen jaar geleden) Modern Gebit (35 miljoen jaar geleden) Hoog voorhoofd (0,1 miljoen jaar geleden) Sahelantropus tchadensis: 2,5 miljoen jaar geleden ontstaan hominini Ardipithicus ramidis (5,8 tot 4,4 miljoen jaar geleden) Rechtopgaand (foramen magnum) (mensachtige) Humane arm Humaan gebit Kleine hersenen Australopithecus afarensis 3,2 miljoen jaar geleden Lucy Ethiopi Meest compleet V: 1.00 m / 30 kg, M: 1.50m / 45 kg Nog gedeeltelijk arboreaal Vooruitstekend gezicht Grote kiezen dik glazuur Schedelkammen Waarschijnlijk gereedschap gehad

Australopithecus africanus: 3 tot 2,3 miljoen jaar geleden Rechtop lopend 1.40m / 30-40 kg Aapachtig hersenvolume Plat gezicht Gebit voor schurend dieet Geen werktuigen gevonden uit die tijd! Austrolopithecus africanus beetje groter dan Austrolopithecus afarensis, hersenen 450 cm3 Paranthropus: 2,5 miljoen jaar geleden Oudste (2.5 miljoen jaar geleden) P. aethiopicus P. robustus/africanus (2 miljoen jaar geleden) Afmeting van A. africanus Hard voedsel, humaan gebit Plat gezicht Menselijke schedelbasis P. bosei: Zeer grote kiezen Homo chablis (Handy man): 2,0 miljoen jaar geleden H. chablis: - Handige mens - Alleen craniale anders dan A. afarensist - Herseninhoud 600-700 ml - Voldaan gereedschap - 1.30 cm - 50 kg - spraak? H. rudolfensis Konden gereedschap maken Homo erectus / ergaster: 1,4 miljoen jaar geleden Javamens / Pekingmens Wellicht: - H. erectus: Azi - H. egaster: Afrika Trok weg uit Afrika 1.85m / 65 kg Gereedschap Vuur maken en beheersen Minder sexueel dimorfisme Schedel dikwandig/ langer/ lager dan H. habilis Homo floresiensis: 700.000 tot 13.000 jaar geleden Waarschijnlijk uitgestorven omdat het op eilanden leefde en er invloed van buitenaf was. Homo heidelbergensis: 500.000 jaar geleden Europees gebied Ontstaan uit H. erectus

Voorloper van H. sapiens Gewapend

Neandertalers: 200.000 jaar geleden: 1.50 170 m Breed gezicht Zeer ontwikkelde samenleving Gereedschappen (Moustierindustrie), Vuur en Huiden (kleding) Eerste begrafenisceremonien Waarschijnlijk taal Waarschijnlijk H.sapiens aangepast aan koude Cro-Magnon mens (H. sapiens): 200.000 jaar geleden Verschilt alleen in verhoudingen met H.erectus V: 1.70m / 55kg; M: 1.80m / 70 kg Complexe samenleving Europa, China, Australi, Midden-Oosten Overzicht in schedels: Adaptis 50 miljoen jaar geleden Proconsul 23 15 miljoen jaar geleden Australopithecus 3 miljoen jaar geleden Homo habilis 2 miljoen jaar geleden Homo erectus 1 miljoen jaar geleden Homo sapiens 100.000 jaar geleden Cro-Magnon 20.000 jaar geleden

HC 21 Diermodellen in Biomedisch onderzoekGebruik van diermodellen in (bio)medische wetenschap: Diermodellen zijn organismen waaraan veel en gemakkelijk onderzoek gedaan kan worden, en die de plaats in kunnen nemen van dieren of mensen waarmee veel moeilijker te experimenteren valt. Diermodellen voor: Genetisch onderzoek (Mendels bonen, fruitvlieg, knock out muizen) Functioneel experimenteel (hond van Pavlov of Laika) Moleculair onderzoek (Escherichia coli) Noodzakelijk: bewezen vergelijkbare structuur/functie Bacterin: Escherichia coli Onderzoek naar moleculaire genetica (70-90 jaren) Genoom: geheel bekend Fok: simpel, op platen

Nematode, Caenorhabditis elegans Eigenschappen: basis orgaansystemen en ontwikkeling, bilateraal symmetrisch Onderzoek naar celdifferentiatie, neuronennetwerk Genoom: geheel bekend Fok: makkelijk, goedkoop, in te vriezen Fruitvliegje, Drosophila melanogaster Onderzoek naar genetica, cross-over; genetisch model voor Alzheimer, Parkinson & diabetes Genoom: geheel bekent (2000), 4 chromosomen Fok: op voedingbodem; generatie cyclus < 30 dagen Pijlstaart inktvis Loligo paelei Onderzoek naar: neurotransmissie in zenuwvezels (1000x) Fok: makkelijk te vangen en te houden Zebravis, Danio rerio Onderzoek naar: embryonale ontwikkeling (i.p.v. muizen, ratten), 3 typen fluorescente eiwitten Genoom: compleet bekend Fok: eenvoudig te kweken en houden (zoetwater) Japanse rijstvis, Oryzias latipes transgeen groen-fluorescent eiwit, space shuttle Zebravis, vergeleken met muis mouse embryo - time-consuming - internal development - might die in utero zebrafish embryo - rapid development - external development - transparent - survival without circulation (day5) - Transgenic Fish results in green fluorescent vessels to allow anaylsis of angiogenesis Klauwpad, Xenopus laevis (i.p.v. kikkers) Onderzoek naar embryonale ontwikkeling en zintuigen Fok: betrekkelijk eenvoudig onder laboratorium omstandigheden Kip, Gallus domesticus Onderzoek naar embryonale ontwikkeling, vaccins Fok: na de muis en rat meest gebruikte proefdier in NL Muis, Mus musculus Onderzoek naar gedrag, zenuwstelsel, immuniteit, etc. Genoom: geheel bekent; veel knock out en transgene muizen

Fok: eenvoudig, commercieel

Rat, Rats norvegicus Onderzoek naar gedrag, intelligentie, toxicologie, stamcellen, moleculaire mechanismen, etc. Groter dan muis (chirurgie) Genoom: bekend Fok: meest gebruikte proefdier, Wistar rat (wit) en afstammelingen daarvan Cavia guinea pig, Cavia porcellus Onderzoek naar gehoororgaan (grote bulla), diabetes, tb; Moeten vit C in voeding hebben (net als mens), kunnen geen vit. C maken Fok: vroeger veel gebruikt, robuuste dieren In Latijns Amerika op de markt als voedsel te koop Kat (Felis cattus) en honden, (Canis lupus familiaris) Onderzoek naar zintuigen, circulatie en ademhaling, beweging, psychologie Fok: kostbaar, gezelschapdier Varkens, Sus Onderzoek naar hart en vaatziekten (hartkleppen); immuniteit, digestie Genoom: grotendeels bekend Fok: commercieel, 3x /jaar biggetjes Andere productie dieren: Schapen (Dolly), runderen (Stier Herman) Rhesus aap, Macaca mulatta (oude wereld aap) Onderzoek naar bloedgroepen, ruimte-aap, immuniteit, genetische ontwikkeling, etc. Genoom: bekent en met veel gelijkenis met de mens, maar bij mens ontbreekt soms een stuk (fenylketonurie) Fok: moeizaam, groepsdieren, draagtijd 25 weken Chimpansees: beperkt onderzoek naar intelligentie, zintuigen, immuniteit Mens, Homo sapiens Onderzoek naar erfelijkheid Genoom: bekend Fok: transgeen?