Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren...
Transcript of Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren...
Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ Onderzoeksresultaten diepte interviews
September 2011
3 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | Mw. drs. A. van de Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Dit rapport is tot stand gekomen
• met financiering van KWF Kankerbestrijding
• met medewerking van het Nationaal Programma Kankerbestrijding, werkgroep integratie psychosociale zorg
• met medewerking van de Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
• in samenwerking met Integraal Kankercentrum Zuid.
Uitgevoerd door IKNL
Mw. F.C. Dalhuisen (adviseur netwerken)
Mw. M.S. Schouten (projectmedewerker)
Mw. drs. A. van de Vegte (opleidingsadviseur)
en
Leden IKNL werkgroep coördinatoren Psychosociale zorg
Colofon
4 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Colofon 3
Inleiding 5
Samenvatting 7
1 Onderzoeksopzet 9
1.1 Vraagstelling van het onderzoek 9
1.2 Respondenten 9
1.3 Methodiek 10
2 Beschrijving interviewresultaten 11
2.1 Inleidende vragen ten aanzien van de respondent 11
2.2 Geschiedenis/opstartfase 11
2.3 Van de opstartfase naar de huidige stand van zaken 12
2.4 Huidige situatie ten opzichte van de aanbevelingen uit de richtlijn 15
2.5 Sleutelfiguren en draagvlak 18
2.6 Randvoorwaarden 19
2.7 Evaluatie en borging 20
2.8 Reflectie op het implementatieproces 21
3 Conclusie 23
3.1 Bevorderende en belemmerende factoren bij de implementatie van psychosociale zorg 23
3.2 Specifieke aanbevelingen uit de richtlijn 26
4 Aanbevelingen 28
Geraadpleegde literatuur 29
B1 Itemlijst interview 30
B2 codelijst -Boom 33
Inhoudsopgave
5 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
De NVPO, KWF Kankerbestrijding en het IKNL willen met de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale
zorg' (2010; zie Geraadpleegde literatuur 4) bewerkstelligen dat bij alle volwassen patiënten met kanker
die zorg ontvangen in een ziekenhuis op systematische wijze gesignaleerd wordt of er sprake is van
(verhoogde) distress en bevorderen dat indien gewenst passende zorg wordt aangeboden.
Vanuit de NPK-werkgroep Integratie psychosociale zorg is bij KWF Kankerbestrijding subsidie verkregen
voor een vervolgtraject van deze richtlijn voor implementatie en evaluatie. Het traject beslaat de periode
najaar 2009 tot medio 2011. Het vervolgtraject is opgezet met de volgende doelen:
• het creëren van draagvlak voor de aanbevelingen in de richtlijn;
• regionale ondersteuning bieden bij het implementeren van de aanbevelingen;
• de implementatiegraad van de richtlijn evalueren en het identificeren van goede ervaringen en barrières.
De coördinatoren psychosociale zorg van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)1 hebben, in
samenwerking met de NVPO werkgroep Signalering, de uitvoerende rol in dit traject op zich genomen.
Om de beschreven doelen te bereiken zijn vijf projectonderdelen uitgevoerd, namelijk:
1. Nulmeting: kwantitatieve evaluatie in de vorm van een digitale enquête om de stand van zaken
rondom psychosociale zorg in ziekenhuizen voorafgaand aan de implementatie van de richtlijn in
kaart te brengen (najaar 2009). Eindproduct van dit onderdeel is het rapport ‘Enquête Signaleren
Psychosociale Problematiek, resultaten nulmeting’.
2. Regionale bijeenkomsten: bijeenkomsten om de richtlijn onder de aandacht te brengen en een start te
maken met de implementatie (najaar 2009 tot voorjaar 2010).
3. Ondersteuning op maat: advisering in de individuele ziekenhuizen bij de implementatie van de
aanbevelingen (doorlopend).
4. Tweede of vervolgmeting: kwantitatieve evaluatie in de vorm van een digitale enquête als vervolg op
de nulmeting om de mate van implementatie van de richtlijn te meten (voorjaar 2011). Eindproduct
van dit onderdeel is het rapport ‘Signaleren Psychosociale Problematiek, resultaten vervolgenquête’.
5. Diepte interviews: kwalitatief onderzoek in de vorm van diepte interviews om succes en faalfactoren
bij de implementatie van de richtlijn naar boven te halen.
Dit rapport 'Onderzoeksresultaten diepte interviews' beslaat het laatste onderdeel van het vervolgtraject:
Diepte interviews om succes en faalfactoren bij de implementatie van de richtlijn naar boven te halen. Het
rapport geeft antwoord op de vraag welke factoren bevorderend respectievelijk belemmerend werken bij
het implementeren van psychosociale signalering in het algemeen en de richtlijn ‘Detecteren behoefte
psychosociale zorg’ in het bijzonder. Daarnaast geeft het rapport een beeld over hoe de implementatie van
de richtlijn en psychosociale signalering is ingebed in de reguliere zorg en geeft het inzicht in de
ondersteuningsbehoeften van de ziekenhuizen.
De conclusies van dit rapport leveren input op voor de toekomstige revisie van de richtlijn ‘Detecteren
behoefte psychosociale zorg’ en het inzetten van verdere implementatiestrategieën.
Het rapport bestaat uit de volgende vier hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk beschrijft de opzet van het onderzoek en de gehanteerde methodiek. Hoofdstuk twee
geeft een beschrijving van de interviewresultaten die voortkomen uit de analyse. De conclusie van het
onderzoek staat in hoofdstuk drie beschreven. Hoofdstuk vier biedt tot slot concrete aanbevelingen voor
de revisie van de richtlijn en verdere implementatie.
______ 1 Voorheen de Vereniging van Integrale Kankercentra,VIKC
Inleiding
6 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Wanneer in dit rapport wordt gesproken over ‘de richtlijn’ wordt de richtlijn ‘Detecteren behoefte
psychosociale zorg' bedoeld.
Ook kan in dit rapport het begrip 'signalering' staan, hiermee wordt bedoeld psychosociale signalering.
7 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Het doel van dit onderzoek was te beschrijven welke factoren bevorderend of belemmerend werken bij
- het implementeren van psychosociale signalering in het algemeen en
- de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ in het bijzonder.
In deze notitie geven we u een korte samenvatting van de evaluatie van de implementatie van de richtlijn.
De resultaten dienen als input voor de toekomstige revisie van de richtlijn ‘Detecteren behoefte
psychosociale zorg’ en voor de inzet van verdere implementatiestrategieën.
Signaleren
22% (zeventien ziekenhuizen) geeft aan bij alle oncologiepatiënten te signaleren. Structurele signalering
vindt met name plaats bij borstkankerpatiënten en patiënten die chemotherapie ontvangen. Een
meerderheid van de ziekenhuizen past ook bij de longkankerpatiënten psychosociale signalering toe. In
ongeveer de helft van de ziekenhuizen doet men dit ook bij de hematologie- en gastro-
enterologiepatiënten. Signaleren van psychosociale zorgbehoefte gebeurt nog nauwelijks bij
patiëntgroepen als gynaecologie, urologie, dermatologie, bot en weke delen, endocriene tumoren en
neuro-oncologie.
Signaleringsinstrument
De meerderheid van de respondenten is tevreden over het gebruikersgemak, de toepasbaarheid, de
structuur/houvast en het inzicht dat de signalering via de Lastmeter biedt. De tijdsinvestering en de
geboden houvast bij verwijzing laten nog te wensen over.
Momenten van signaleren
Driekwart van de ziekenhuizen werkt met vaste meetmomenten. Conform de richtlijn vindt signalering
veelal plaats in een vervolggesprek (na het slechtnieuwsgesprek) en bij de start van elke behandeling.
Signaleren van psychosociale zorgbehoefte tijdens de controleperiode, bij het afsluiten van de
controlefase en overdracht naar de eerste lijn is nog geen praktijk.
Dossiervoering
Bijna alle ziekenhuizen geven aan dat de signalering op enige wijze wordt opgenomen in het
patiëntendossier. De manier van vastleggen is nog steeds zeer divers: in het medisch en/of
verpleegkundig dossier, al dan niet digitaal. Afstemming tussen de verpleegkundige, psychosociale en
medische zorg wordt zo belemmerd. Respondenten wensen een betere communicatie met de huisarts, het
digitaal invullen van de Lastmeter en borgen van de resultaten van de Lastmeter.
Multidisciplinair psychosociaal overleg
De helft van de ziekenhuizen geeft aan een multidisciplinair psychosociaal overleg (MDO) te hebben.
Bevorderende en belemmerende factoren bij implementatie psychosociale signalering
De meeste ziekenhuizen beschikken over een visie en beleid op psychosociale signalering. Het is
opvallend dat een meerderheid van de ziekenhuizen aangeeft dat er onvoldoende menskracht en
financiering voor scholing beschikbaar is en dat er onvoldoende tijd en formatie van de gespecialiseerde
psychosociale hulpverleners beschikbaar is om dit beleid uit te oefenen.
Gespecialiseerde verpleegkundigen
In de opstartfase worden voorlopers en kartrekkers door de respondenten belangrijk gevonden. In de
praktijk blijkt dat het meer betrekken van verpleegkundigen voor verspreiding van het ‘eigenaarschap’ kan
zorgen. De aanwezigheid van een (coördinerend) oncologieverpleegkundige / verpleegkundig specialist
wordt als cruciaal gezien bij de implementatie van psychosociale zorg op een afdeling.
Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners
Samenvatting
8 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
De aanwezigheid van voldoende psychologen, maatschappelijk werkers en geestelijk verzorgers is als
voorwaarde genoemd bij de doorverwijzing van patiënten die behoefte hebben aan extra ondersteuning.
Een derde van de ziekenhuizen geeft aan intern onvoldoende beschikbaarheid van alle psychosociale
disciplines te hebben. Ziekenhuizen ondervangen dit door te verwijzen naar de eerste lijn of eerstelijns
hulpverleners in het ziekenhuis in te zetten. Het opzetten en up-to-date houden van een sociale kaart met
externe verwijsmogelijkheden is door ziekenhuizen als toekomstig verbeterpunt genoemd.
Andere sleutelfiguren en prikkels
De oncologiecommissie, het afdelingsmanagement, de werkgroep, medisch specialisten en de directie
respectievelijk de Raad van Bestuur zijn belangrijke sleutelfiguren als het gaat om draagvlak, klankbord,
ruggespraak en het faciliteren van menskracht en financiën. Externe financiële prikkels van bijvoorbeeld
een zorgverzekeraar, Pink Ribbon of IKNL stelden ziekenhuizen in staat extra formatie vrij te maken en de
implementatie te versnellen.
Tijd en formatie
Beschikbare tijd en formatie voor de implementatie van psychosociale zorg is een frequent genoemde
randvoorwaarde. Tegelijkertijd is dit ook de grootste belemmering die respondenten aangeven. Veelal is er
geen extra formatie beschikbaar om de implementatie op te starten en zijn ziekenhuizen afhankelijk van
enthousiaste kartrekkers per afdeling. Het afnemen van het signaleringsinstrument zelf hoeft volgens de
meeste respondenten geen extra tijd te kosten, mits de signalering goed is ingebed in de bestaande
structuur.
Inbedding in de organisatie- en afdelingsstructuur
Meer dan de helft van de ziekenhuizen ziet inbedding in zorgpaden als dé structuur om psychosociale
signalering bij de verschillende tumorsoorten te implementeren. Verpleegkundige spreekuren op de
poliklinieken worden gezien als bevorderende factor. Een afnamemoment kan hierin eenvoudig worden
vastgelegd en verpleegkundigen zijn goed geschoold en structureel aanwezig. Afwezigheid van een
verpleegkundig spreekuur op een afdeling ziet men als belemmerende factor omdat verpleegkundigen de
meetmomenten dan zelf moeten creëren.
Deskundigheidsbevordering en interne afstemming
Scholing vindt men belangrijk om draagvlak en deskundigheid te creëren. Veel ziekenhuizen zetten
scholing in bij de start van de implementatie. Ook het psychosociale multidisciplinaire overleg zien de
respondenten als middel om van elkaars deskundigheid te leren. Hoewel dit overleg op lang niet voor alle
patiëntengroepen en alle afdelingen is gerealiseerd, is de meerwaarde voor respondenten groot en de
behoefte aan uitbereiding aanwezig.
9 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van het onderzoek met de vraagstelling, de onderzoeksgroep en de
gehanteerde methodiek.
1.1 Vraagstelling van het onderzoek
Het kwantitatieve onderzoek in de vorm van een nul- en vervolgmeting gehouden in de periode 2009
respectievelijk 2011 (zie Geraadpleegde literatuur 6) heeft inzicht gegeven in de stand van zaken over
psychosociale signalering in de ziekenhuizen voorafgaand aan en een jaar na het uitkomen van de
richtlijn. Het onderzoek laat onder meer zien dat systematisch signaleren van de psychosociale
zorgbehoefte bij oncologiepatiënten in de ziekenhuizen een stijgende lijn vertoont.
Wat maakt dat psychosociale signalering in sommige ziekenhuizen al succesvol is ingevoerd en geborgd
en bij anderen dit in mindere mate of zelfs nog niet heeft plaatsgevonden? Hoe komt het dat er verschillen
zijn tussen de ziekenhuizen bij de implementatie van de richtlijn en waardoor wordt dit veroorzaakt? Om
antwoord te vinden op deze vragen en te weten te komen welke zogenaamde bevorderende en
belemmerende factoren bij de implementatie van psychosociale signalering een rol spelen is kwalitatief
onderzoek gedaan in de vorm van diepte interviews.
De onderzoeksvraagstelling bevat twee deelvragen:
- Welke factoren werken bevorderend dan wel belemmerend bij de implementatie van psychosociale
signalering?
- Waarom worden de specifieke aanbevelingen uit de richtlijn al dan niet opgevolgd?
De antwoorden op deze onderzoeksvragen leveren informatie op over de praktijk van het implementeren
van de richtlijn en psychosociale signalering, en specifiek op de inhoud en toepasbaarheid van de richtlijn
in het werkveld. Bij de revisie van de richtlijn, drie jaar na verschijning (juni 2013), kan dit als uitgangspunt
fungeren. Daarnaast geven de antwoorden voor beleidsmakers en ondersteuningsorganisaties inzicht in
de behoeften die ziekenhuizen hebben bij het implementeren van psychosociale signalering.
1.2 Respondenten
De vraagstelling is onderzocht in ziekenhuizen. De selectie van de ziekenhuizen is tot stand gekomen met
behulp van de kwantitatieve onderzoeksgegevens uit de vervolgmeting (2011; zie Geraadpleegde
literatuur 6). Om een goede afspiegeling van de ziekenhuizen te krijgen heeft de selectie plaatsgevonden
op basis van:
- gebruik signaleringsinstrument (Lastmeter volgens de richtlijn, Lastmeter met eigen aanpassingen,
SIPP2, geen instrument);
- grootte van het ziekenhuis en het soort ziekenhuis;
- stadium van implementatie van de richtlijn (voor opstart, beginnend of bij meer patiëntgroepen);
- aanwezigheid van randvoorwaarden zoals genoemd in de richtlijn;
- mate van tevredenheid over de implementatie;
- verspreiding in het land verdeeld per regio/IKNL-locatie.
______ 2 Screening Inventory of Psychosocial Problems
1 Onderzoeksopzet
10 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Per IKNL-locatie zijn, afhankelijk van de grootte van de regio, twee of drie ziekenhuizen geselecteerd.
IKNL-locatie Selectie aantal
ziekenhuizen
Amsterdam (IKA) 3
Leiden (IKW) 2
Rotterdam (IKR) 3
Maastricht (IKL) 2
Nijmegen (IKO) 2
Groningen/Enschede (IKNO) 3
Utrecht (IKMN) 2
IKZ (Eindhoven) 2 Totaal: 8 19
Tabel 1. Aantal geselecteerde ziekenhuizen per IKNL-locatie
Door onvoorziene omstandigheden zijn twee ziekenhuizen (uit de regio Amsterdam en Nijmegen)
afgevallen, waardoor in totaal zeventien ziekenhuizen hebben deelgenomen aan het onderzoek.
De respondenten binnen de ziekenhuizen zijn geselecteerd door de coördinatoren psychosociale zorg per
IKNL-locatie. Deze coördinatoren hebben de respondenten benaderd die een sleutelrol vervullen bij de
implementatie van psychosociale signalering in het ziekenhuis en daarmee over de meeste informatie en
ervaring beschikken ten aanzien van het implementatieproces. Vooraf is ingecalculeerd dat de functie van
die persoon kan verschillen. Respondenten zijn vooraf mondeling en schriftelijk geïnformeerd over het
doel en de werkwijze van de interviews.
De meeste interviews zijn gehouden met één respondent, twee interviews zijn gehouden met twee
respondenten. In de analyse wordt uitgegaan van het aantal ziekenhuizen ongeacht of er een of twee
respondenten bij het interview betrokken waren.
1.3 Methodiek
De diepte interviews vormen de dataverzameling voor de analyse. De interviews zijn afgenomen met
behulp van een semigestructureerde vragenlijst, een zogenaamde itemlijst. Op basis van literatuur over
implementatie van vernieuwingen in de gezondheidszorg (zie Geraadpleegde literatuur 1,2,3) en de
richtlijn (zie Geraadpleegde literatuur 4) is deze itemlijst ontwikkeld. De itemlijst bestaat uit tien hoofditems,
per hoofditem onderverdeeld in subitems. De hoofditems verwijzen naar de grote lijnen bij het proces van
implementeren en hoofdonderwerpen die genoemd zijn in de richtlijn. De itemlijst is bedoeld als protocol
zodat bij elk gesprek dezelfde onderwerpen aan de orde komen. In bijlage 1 is de itemlijst te vinden zoals
deze is gebruikt.
De interviews duurden gemiddelde één uur en vonden plaats op locatie van het betreffende ziekenhuis.
De interviews zijn per regio afgenomen door de coördinatoren psychosociale zorg IKNL. De interviewers
hebben voorafgaand een schriftelijke toelichting en mondeling uiteenzetting gekregen over de werkwijze
en de itemlijst. Bij de afname van de interviews is gebruik gemaakt van opname apparatuur. De
opgenomen interviews zijn letterlijk uitgetypt. Voor de data-analyse zijn de teksten van de interviews
anoniem verwerkt. Aan de dataverzameling zijn op basis van de itemlijst vierendertig verschillende codes
toegekend. Deze zogenaamde boomstructuur is in bijlage 2 bijgevoegd.
De data-analyse heeft plaatsgevonden met behulp van het computerondersteunende kwalitatieve data-
analyse programma Kwalitan, versie 5.0 (zie Geraadpleegde literatuur 5). Alle segmenten met dezelfde
code zijn bij elkaar geplaatst om de data te analyseren. Het levert informatie op over een bepaald
onderwerp. Een zogenaamde codeboom binnen het data-analyseprogramma combineert en selecteert
meerdere codes met elkaar. Uiteindelijk vormen de beschrijvingen tezamen het resultaat van de analyse.
Het volgende hoofdstuk geeft de beschrijving van deze interviewresultaten weer.
11 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
In dit hoofdstuk zijn per hoofdonderwerp van de itemlijst de interviewresultaten uit de data-analyse
beschreven. Dit hoofdstuk is beschrijvend (en niet concluderend) van aard en geeft aan wat de
respondenten per interviewvraag hebben geantwoord.
2.1 Inleidende vragen ten aanzien van de respondent
Van de negentien respondenten uit de zeventien ziekenhuizen hebben elf respondenten een
verpleegkundige achtergrond namelijk: verpleegkundig specialist oncologie (5), nurse practitioner (2),
coördinerend oncologieverpleegkundige (2) en verpleegkundig consulent oncologie (2). Vier respondenten
hebben een psychosociale achtergrond: drie klinisch psychologen en een geestelijk verzorger. De andere
vier respondenten vallen in de categorie (project)management waaronder projectleiders, een floormanager
en een afdelingshoofd psychosociale zorg.
Naast verschillende functies hebben de respondenten ook verschillende taken binnen het ziekenhuis. In
de dataverzameling hebben zestien respondenten deze taak aangegeven. Tien van deze zestien
respondenten hebben meerdere taken naast de zorg voor patiënten, zoals: beleidstaken, protocolleren,
scholing geven, onderzoek doen, coördinatie en projectwerkzaamheden. Drie van deze zestien
respondenten voeren uitsluitend patiëntenzorg uit en eveneens drie respondenten houden zich alleen
bezig met coördinerende taken zoals aansturen, faciliteren en projectwerkzaamheden.
Binnen het implementatieproces van de richtlijn hebben elf respondenten naar eigen zeggen hierin een
grote rol gehad. Zij noemen zichzelf: “kartrekker”, “projectleider”, “aanjager” of “voortrekker”. Hiervan zegt
één respondent de kartrekkers te faciliteren, vier respondenten omschrijven hun rol als aansturend of
coachend en één respondent beschrijft haar rol als "het implementeren van de richtlijn". De overige twee
respondenten waren deelnemer aan de werkgroep die de richtlijn implementeert.
2.2 Geschiedenis/opstartfase
Tijdens de interviews gaven zestien ziekenhuizen aan (al langere tijd) te zijn gestart met het
implementeren van psychosociale signalering. Eén ziekenhuis bevindt zich in de voorbereidingsfase voor
implementatie.
Onderstaande tabel laat zien wanneer de zestien ziekenhuizen zijn gestart met signaleren.
Niet
gespecificeerd Voor 2004 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
2 1
2 1 2 2 5 1
Tabel 2 Jaartal start met psychosociale signalering en aantal ziekenhuizen
De richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ is sinds juni 2010 definitief en was sinds het najaar
van 2009 in conceptvorm beschikbaar.
De richtlijn is voor drie van de zeventien ziekenhuizen de aanleiding geweest om te starten met
signaleren. Twee ziekenhuizen gaven aan dat de richtlijn hier geen invloed op heeft gehad. De rol die de
richtlijn in de overige ziekenhuizen heeft gehad, werd omschreven als een aanvulling op de acties die de
ziekenhuizen al ondernomen hadden.
“Mogelijk heeft de richtlijn wel het laatste zetje in de goede richting gegeven.” (respondent 12)
Twee ziekenhuizen gaven aan gestart te zijn toen het IKNL een regiobijeenkomst over de richtlijn
organiseerde. Andere aanleidingen die werden genoemd als aanleiding voor het starten van
2 Beschrijving interviewresultaten
12 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
psychosociale signalering waren: Zorgvernieuwingsgeld (41,2%) van Menzis, Pink Ribbon en het IKNL,
het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (17,3 %). Andere aanleidingen waren: het
Nationaal Programma Kankerbestrijding, de stimulans vanuit het IKNL en eigen acties zoals het opzetten
van een oncologiecentrum.
De 16 ziekenhuizen die daadwerkelijk aan signalering doen, zijn vrijwel allemaal gestart met een pilot op
één tot vier afdelingen of bij bepaalde patiëntengroepen. De meest genoemden zijn: mammapoli (35,3 %),
poli urologie (28,6 %), patiënten die chemotherapie ontvangen (23,5 %) en longkankerpatiënten (28,6 %).
Daarnaast zijn in mindere mate aangegeven: patiënten met een colorectaalcarcinoom, afdeling interne
geneeskunde, oncologie-unit en chirurgieafdeling. Als redenen om op deze afdelingen respectievelijk bij
deze patiëntengroepen te beginnen zijn genoemd: er is oncologieverpleging aanwezig en het is logistiek in
te passen in het zorgpad. Het ziekenhuis dat nog niet met psychosociale signalering is begonnen, is van
plan te starten op de dagbehandeling oncologie bij patiënten die chemotherapie ontvangen.
De respondenten die zichzelf als voortrekker zagen, noemden ook andere collega zorgverleners uit het
ziekenhuis die eveneens betrokken zijn geweest bij de opstart van signalering. Genoemd zijn:
verpleegkundig specialist oncologie, projectleiders oncologische zorg, verpleegkundigen uit de werkgroep
oncologische zorg, uroloog, voorzitter van de oncologiecommissie, (klinisch) psycholoog, hematoloog,
oncoloog en een psychiater.
2.3 Van de opstartfase naar de huidige stand van zaken
In de interviews is gevraagd hoe de implementatie na de opstart is verlopen en wat bevorderend en
belemmerend heeft gewerkt.
Van de ziekenhuizen gaf 35,3% expliciet aan bezig te zijn de richtlijn respectievelijk de Lastmeter3 te
implementeren op meerdere afdelingen. Twee ziekenhuizen gaven aan na de evaluatie van de pilotfase
de patiëntgroepen te hebben versmald vanwege het ontbreken van sleutelfiguren waardoor een bredere
verankering als onmogelijk werd gezien. Een ander ziekenhuis gaf aan dat verspreiding naar andere
afdelingen een zodanige tijdinvestering vraagt die niet beschikbaar is.
De keuze van de patiëntengroepen wordt ingegeven door diverse factoren. Genoemd worden: een
opdracht vanuit de oncologiecommissie, afstudeerprojecten van nurse practitioners, gemotiveerde artsen,
passend in zorgpaden en het aanwezig zijn van ervaren verpleegkundigen. Psychosociale signalering
vindt met name plaats bij de grote tumorgroepen (mamma, long, urologie, gynaecologie en gastro-
enterologie), op de dagbehandeling en bij patiënten die behandeld worden met chemotherapie.
Tien ziekenhuizen geven aan de richtlijn te koppelen of te willen koppelen aan de zorgpaden van de
verschillende tumorsoorten. Het maken van specifieke afspraken per zorgtraject en met de geëigende
sleutelfiguren zorgt voor een praktische toepasbaarheid.
“We gaan per zorgpad afspreken, we vragen de mensen die in die Lastmeter groep zitten met
hun specialist of met de maatschap waarvoor ze werken vaste afspraken te maken over wanneer
de Lastmeter wordt afgenomen” (respondent 10).
Belemmerende factoren
Tijdens het proces van implementatie zijn de ziekenhuizen op een aantal belemmeringen gestuit. De
belangrijkste belemmeringen die de ziekenhuizen aandragen zijn: tijd en geld, meetmomenten, verwijzing,
dossiervoering, multidisciplinair overleg en organisatorische belemmeringen.
Tijd en geld omdat de implementatie van de richtlijn naast de gewone werkzaamheden wordt gedaan.
______ 3 Lastmeter en richtlijn wordt door de respondenten door elkaar gebruikt
13 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Volgens de respondenten willen ziekenhuizen hier maar weinig in investeren. Ook bezuinigingen spelen
hierbij een rol. Medisch specialisten staan vaak wel achter psychosociale signalering maar houden zich
afzijdig vanwege de tijdsinvestering.
“(...) er veel meer moet in veel minder tijd en met veel minder mensen” (respondent 7).
Het afnemen van de Lastmeter en het gesprek met de patiënt vraagt tijd. In hoeverre dit extra tijd vraagt
daar verschillen de respondenten in. Wel wordt aangegeven dat verpleegkundigen het zichzelf nog eigen
moeten maken om de Lastmeter in te passen in de reguliere werkzaamheden.
“Vond het bij voorbaat erg lastig om te zorgen dat al die oncologiepatiënten zo’n Lastmeter
invullen. Je bent afhankelijk van het feit of de verpleegkundige er op een goede manier mee
omgaat. Met name op de verpleegafdeling is het een probleem ( op de grote bulk
oncologiepatiënten zijn dat er niet zo heel veel) en dat moet je wel steeds denken oh ja..Het is
niet een gangbare dagelijkse routine.” (respondent 2)
De meetmomenten is een ander probleem waar ziekenhuizen tegenaan lopen. Ze vinden het lastig te
bepalen wanneer de meetmomenten ingepast moeten worden. Enkele ziekenhuizen geven aan dat
wanneer bij ieder bezoek van de patiënt aan het ziekenhuis een Lastmeter wordt afgenomen er dan
logistieke problemen zijn betreffende de inzetbaarheid van gespecialiseerde verpleegkundigen.
“Ja, dan houd je geen verpleegkundigen meer over voor het gewone werk. “ (respondent 11)
Ook wordt aangegeven dat een ziekenhuis wel over een verpleegkundige beschikt die de psychosociale
signaleringstaak op zich kan nemen maar dat deze beperkt aanwezig is. Daarnaast geven de
ziekenhuizen die met zorgpaden werken aan dat de afspraken over meetmomenten goed in zorgpaden
kan worden opgenomen. Opvallend is dat een aantal respondenten aangeeft hierdoor af te wijken van de
aanbevelingen in de richtlijn.
Bij verwijzing zijn ook enkele knelpunten genoemd. Zes ziekenhuizen geven aan dat in hun ziekenhuis
geen psychosociale hulpverleners beschikbaar zijn in de organisatie. Vier van deze zes ziekenhuizen
hebben problemen met het inzetten van een psycholoog wanneer dit nodig is. Redenen hiervoor zijn: de
psycholoog is alleen klinisch inzetbaar, de afdeling psychologie is onderbemand en de psycholoog is
wegbezuinigd. Twee ziekenhuizen gaven aan geen medisch maatschappelijk werk te hebben; deze
discipline is vanwege de financiering respectievelijk bezuiniging verdwenen. Eén ziekenhuis gaf aan dat
vanwege de beschikbare financiering er geen geestelijke verzorging op de poliklinieken kan worden
ingezet. Ziekenhuizen die geen of beperkt psychosociale hulpverleners beschikbaar hebben, verwijzen
soms naar externe psychosociale hulpverleners.
“We hebben dus psychologen van buiten moeten inhuren; eerstelijns psychologen die hier praktijk
doen. Omdat er vanuit het vak medische psychologie zeg maar geen mensen zijn die dit stuk
konden of wilden doen.” (respondent 4)
Een ziekenhuis geeft aan dat intern verwijzen wel laagdrempelig is maar dat extern verwijzen meer
mogelijkheden biedt. Een knelpunt dat hierbij wordt genoemd is dat veel contacten nodig zijn met andere
organisaties en deze markt wordt als lastig en ondoorzichtig gezien. Ziekenhuizen lieten weten dat een
sociale kaart opzetten tijd en mankracht vraagt en dat het onduidelijk is wie dit op zich neemt.
Dossiervoering en terugkoppeling van de resultaten op de Lastmeter is voor veel ziekenhuizen een
14 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
probleem. Ziekenhuizen gaven aan dat het handig zou zijn dat als de Lastmeter bij de ene hulpverlener in
het traject is afgenomen, deze ook voor de volgende hulpverlener inzichtelijk is. Het is namelijk moeilijk
communiceren en verschillen in het traject te evalueren wanneer de resultaten van de Lastmeter niet
toegankelijk zijn. Dossiervoering en terugkoppeling tussen hulpverleners wordt zonder elektronisch dossier
als lastig ervaren.
“(...) het mooiste zou zijn als de Lastmeter inzichtelijk zou zijn voor alle hulpverleners. Nu wordt
de Lastmeter toegevoegd aan het medisch dossier waar de patiënt op dit moment is. Op het
moment dat er een elektronisch patiënten dossier is wordt dit probleem al minder groot.”
(respondent 10)
Terugkoppeling kan volgens één ziekenhuis vertraagd worden wanneer er geen psychosociaal
multidisciplinair overleg (MDO) aanwezig is. Het ontbreken van een MDO wordt ook door andere
ziekenhuizen als een belemmering gezien. Als er meer gezamenlijkheid is binnen psychosociale
signalering en dit breed en multidisciplinair gedragen wordt binnen de organisatie, verloopt de
implementatie soepeler.
Enkele ziekenhuizen geven aan dat de Lastmeter door sommige patiënten als een belemmering wordt
ervaren. Dit heeft betrekking op het aanbieden van de Lastmeter aan patiënten. Genoemde
belemmeringen hierbij zijn: patiënten vinden het lastig om de lijst meerdere keren in te vullen, er zijn
patiënten die geen behoefte hebben aan het invullen van de Lastmeter, en patiënten vullen de Lastmeter
verkeerd in.
“Dat merk je bij patiënten van bijvoorbeeld urologie, die talen er niet naar”
(respondent 2)
“Als de patiënt geen hulp wil dan wil hij geen hulp. En daarom moet je de patiënt ook niet
betuttelen of overvoeren met Lastmeters...” (respondent 10)
Eén ziekenhuis nuanceert dit. Deze respondent geeft aan dat dit soort belemmeringen meer eigen
beperkingen zijn van de verpleegkundige; de patiënt vult over het algemeen in wat je als verpleegkundige
aanreikt. Dus wanneer je als verpleegkundige het goed weet over te brengen wat er van de patiënt wordt
verwacht, zullen er minder belemmeringen bij de patiënt naar voren komen."
Het belang van scholing zou in dezen een oplossing bieden. De respondenten zien dit wel in maar geven
aan dat dit door andere hulpverleners niet altijd zo wordt gezien. Twee ziekenhuizen merkten op dat vanuit
de verpleegkundigen er geen behoefte was aan scholing en twee anderen ziekenhuizen hadden klachten
over de lage opkomst bij een interne scholing over de Lastmeter. En een ziekenhuis gaf aan dat er in
eerste instantie geen scholing was ingezet maar na verloop van tijd bleek dat de kennis van de
verpleegkundigen toch onvoldoende was.
Bevorderende factoren
Ziekenhuizen hebben ook factoren aangegeven die bevorderend hebben gewerkt bij de implementatie van
psychosociale signalering. Genoemd zijn: creëren van draagvlak, aanwezigheid van verpleegkundigen,
dossiervoering, en hulp van externe organisaties.
Draagvlak creëren vindt plaats door enthousiaste kartrekkers op een afdeling, door scholing aan
medewerkers en door het opzetten van een werkgroep met verschillende disciplines. De ziekenhuizen
geven daarnaast aan het belangrijk te vinden dat de directie en de oncologiecommissie achter
psychosociale signalering staan. Wanneer de Raad van Bestuur en de oncologiecommissie officieel
goedkeuring geeft, is er meer draagvlak en de kans op een succesvolle implementatie groter.
15 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
“Je moet de oncologiecommissie mee hebben. Uh, die moet het belangrijk vinden en
ondersteunen. Dat levert op dat je kan teruggrijpen. En ook dat je het uniform kan invoeren in je
hele ziekenhuis.” (respondent 16)
De ziekenhuizen gaven daarnaast aan dat wanneer op de afdelingen verpleegkundigen aanwezig zijn die
zich inzetten voor het signaleren van psychosociale zorgbehoeften, de implementatie van psychosociale
signalering daar goed verloopt. Verpleegkundigen met de specifieke taak om psychosociale signalering in
goede banen te leiden bevordert de logistiek en de communicatie. Het zelf mogen verwijzen draagt daar
tevens aan bij.
“Het feit dat wij regieverpleegkundigen hebben heeft natuurlijk een enorm verschil gemaakt. “
(respondent 2)
De ziekenhuizen die met een intern elektronisch patiëntendossier werken gaven aan dat dit erg
bevorderend heeft gewerkt bij de implementatie van de richtlijn.
“We begonnen eigenlijk al heel snel met het elektronisch patiëntendossier, een klinisch dossier
dat de patiënt altijd in het kielzog mee neemt waar je ook komt… Ja dat maakt het qua
communicatie wel een stuk makkelijker in ieder geval." (respondent 15)
Externe organisaties kunnen ook bijdragen aan het implementeren van de richtlijn. Pink Ribbon en Menzis
zijn een aantal keer genoemd als belangrijke externe financieringsbron. Hierbij werd ook het IKNL
genoemd. Het organiseren van bijeenkomsten en symposia door het IKNL over de richtlijn werden tevens
zeer gewaardeerd. Ziekenhuizen gaven aan het prettig te vinden dat tijdens deze bijeenkomsten er
aandacht was voor het uitwisselen van tips tussen de ziekenhuizen onderling. Bovendien konden ze zich
uiten over knelpunten die zij ervaren bij de implementatie. Dit omdat ze zich allen in dezelfde positie
bevonden.
“…dat het goed is om dit met je collega’s ook gewoon te delen en elkaar te helpen en soms een
bevestiging van oké iedereen loopt tegen hetzelfde aan als waar wij ook mee worstelen. Dat vind
ik van dit soort bijeenkomsten altijd wel, dat het gewoon inspireert omdat je soms met elkaar
zwoegt over hetzelfde...” (respondent 8)
Het rapport ‘Zorgketen voor kankerpatiënten moet verbeteren’ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(2009) werd ook in dit kader aangedragen als bevorderende factor.
“ …ook een onderzoeksrapport van de inspectie waarin aandacht wordt besteed aan het feit dat
er te weinig aandacht is voor psychosociale zorg. Ja, en dat is natuurlijk ondersteunend voor ons
vak omdat je je daarmee heel serieus genomen voelt.” (respondent 14)
2.4 Huidige situatie ten opzichte van de aanbevelingen uit de richtlijn
In de interviews is gevraagd in hoeverre de aanbevelingen uit de richtlijn overeenkomen met de huidige
situatie in het ziekenhuis. Ook is gevraagd hoe de ziekenhuizen de inhoud en uitvoerbaarheid van de
richtlijn met de aanbevelingen waarderen.
De invloed die de richtlijn in het algemeen heeft gehad, wordt aangegeven als hulpmiddel en
richtinggevend om psychosociale signalering op te starten of de bestaande werkwijze te evalueren of aan
16 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
te passen. Ook wordt de richtlijn als pressiemiddel richting het management gezien. Eén ziekenhuis geeft
aan dat een verpleegkundig spreekuur hieruit is voortgekomen. Het merendeel van de ziekenhuizen, 76%
ziet de aanbevelingen uit de richtlijn als uitgangspunt bij de uitvoering van psychosociale signalering. Het
feit dat de richtlijn structuur biedt en handvatten geeft en het meetinstrument landelijk aanvaard is, zijn
argumenten om met de richtlijn te werken. Het inplannen in het zorgtraject dat de patiënt in het ziekenhuis
doorloopt, bepaalt echter de uiteindelijke invulling.
“En die drie maanden, ja de ene keer hanteren we dat wel en een andere keer helemaal niet, dan
kunnen we er niet mee uit de voeten. Maar het is wel een richtlijn geweest waarop we in eerste
instantie zijn ingegaan.”(respondent 1)
”… in sommige patiëntengroepen is het niet haalbaar maar dan hebben we zelf een creatieve
oplossing bedacht, want wij gebruiken dit wel als richtlijn en niet als vaststaande regel.
(respondent 2).
Hoewel ziekenhuizen aangaven psychosociale signalering bij zoveel mogelijk volwassen
oncologiepatiënten te willen toepassen, bleek dit voor sommige patiëntengroepen om logistieke of
inhoudelijke redenen in de praktijk niet haalbaar. Redenen hiervoor zijn: in het zorgproces zoals het nu is
geregeld zien sommige patiëntengroepen in het gehele traject geen verpleegkundige; of individuele
zorgtrajecten per patiënt gaan dwars door afdelingen en poliklinieken heen waardoor er geen
verpleegkundig aanspreekpunt te realiseren is en niet behandelbare patiënten worden gemist. Twee
ziekenhuizen trekken in twijfel of het haalbaar is de Lastmeter af te nemen bij neurologische patiënten die
vanwege de behandeling kampen met cognitieve problemen.
Uit de dataverzameling blijkt dat alle zeventien ziekenhuizen poliklinisch aan psychosociale signalering
doen. Twee ziekenhuizen gaven aan te hebben gekozen voor alleen poliklinisch omdat zij de klinische
setting niet de meest ideale setting vinden. Eén ziekenhuis merkte op dit expliciet niet te doen omdat zij
van mening zijn dat de Lastmeter poliklinisch niet gevalideerd is.
“We hebben eigenlijk gezegd klinisch afnemen van de Lastmeter is volgens mij, volgens ons, niet
het goede moment om de Lastmeter af te nemen omdat als een patiënt klinisch bijvoorbeeld
wordt opgenomen vanwege een ok, dan gaat dat al gepaard met heel veel stress. (..) dan heb je
natuurlijk al het risico dat je hoger scoort. (…) maar is dat een reële meting?” (respondent 10)
Twee ziekenhuizen noemen de doelgroep “naasten (partner/kinderen)” als aanvulling op de bestaande
patiëntengroepen in de richtlijn om te screenen op behoefte aan psychosociale zorg.
Gebruik Lastmeter
De Lastmeter, als signaleringsinstrument, wordt door vijftien van de zeventien ziekenhuizen gebruikt.
Twee ziekenhuizen werken met het signaleringsinstrument SIPP omdat ze wilden aansluiten bij de andere
ziekenhuizen in de regio en de ervaringen in die andere ziekenhuizen heel positief waren.
Redenen voor de vijftien ziekenhuizen die met de Lastmeter werken en hier voor kiezen zijn: het
instrument is gevalideerd, landelijk en patiënt- en gebruiksvriendelijk.
“het wordt gevalideerd en ja..dan heb je zoiets van dat is wel een goed instrument. Het zag er ook
gebruiksvriendelijk uit. Dat zijn natuurlijk wel dingen die je moet ervaren in de praktijk. Maar het is
overzichtelijk, makkelijk en het geeft handvatten om met de juiste onderwerpen in gesprek te
gaan met de patiënt.” (respondent 3)
17 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
De ziekenhuizen die met de Lastmeter werken passen deze soms aan naar hun eigen behoefte. Zo heeft
één ziekenhuis een aantal vragen over seksualiteit toegevoegd. Eén ziekenhuis heeft een
vermoeidheidsvragenlijst bijgevoegd, en een ander ziekenhuis wil levensbeschouwende vragenlijsten
toevoegen. In één ziekenhuis kunnen patiënten op de Lastmeter zelf aankruisen welke verwijsmogelijkheid
ze wensen. En één ziekenhuis geeft aan een aantal lichamelijke problemen van de lijst te schrappen
omdat die psychosociaal gezien geen effect zouden hebben. Twee ziekenhuizen geven als aanbeveling
aan om onderzoek te doen naar het effect van de Lastmeter.
De richtlijn geeft aan dat op basis van de ingevulde Lastmeter een gesprek met de patiënt dient plaats te
vinden. De ziekenhuizen beamen het belang van deze aanbeveling. De Lastmeter wordt duidelijk niet als
doel gezien maar als middel om in gesprek te kunnen gaan met de patiënt.
“Maar het is met name een tool en het is geen doel op zich. Ik bedoel het doel op zich is in
gesprek komen met de patiënt.” (respondent 16)
Enkele ziekenhuizen sturen de Lastmeter op en nemen telefonisch contact op met de patiënt op basis van
de score op de Lastmeter.
Meetmomenten
Vrijwel alle ziekenhuizen gaven aan dat ze het moeilijk vonden om het aantal meetmomenten te bepalen
en deze in te passen in het behandeltraject. Ziekenhuizen zijn eenduidig dat bij de meetmomenten zoveel
mogelijk rekening moet worden gehouden met de behoefte van de patiënt en met de trajecten van
specifieke patiëntengroepen in plaats van star de richtlijn te volgen. De frequentie van één keer per drie
maanden wordt niet in alle patiënttrajecten als passend ervaren. Zo werd door een ziekenhuis als
voorbeeld genoemd dat wanneer tussen de chemotherapie en het vervolgconsult vier maanden zitten
deze periode wordt aangehouden voor een vervolgmeting. Een ander ziekenhuis geeft aan dat de
Lastmeter bij longkankerpatiënten elke drie weken wordt afgenomen omdat de behandeling palliatief is en
de kans op verslechtering groot.
“….niet zo strak vasthouden maar kijken naar het proces van de patiënt.(…) Want het gaat
natuurlijk om de patiënt en die moet niet het gevoel hebben dat die alleen maar lijstjes moet
invullen, dat is niet de bedoeling het is een hulpmiddel.” (respondent 2).
Verwijzing en dossiervoering
De richtlijn adviseert een afkappunt voor verwijzing. De meeste ziekenhuizen houden meer rekening met
de behoefte van de patiënt dan met de score hoger dan vijf. Van de zeventien ziekenhuizen geeft 18,8%
expliciet aan verwijsbeleid te hebben dat is aangepast naar de eigen organisatie.
“ wij houden ons wel meer vast moet ik zeggen aan de vraag of de patiënt zou willen spreken met
ja, nee of misschien (…). Wij zeggen niet dat de richtlijn zegt boven 5 moet het en dat we het dan
dus doen” (respondent 13)
De richtlijn schrijft voor om de scores op de Lastmeter en het beloop op te nemen in een dossier dat
toegankelijk is voor alle behandelaars. Van de zeventien ziekenhuizen heeft 29,4% een elektronisch
dossier in de vorm van een intern digitaal programma waardoor betrokken disciplines inzicht hebben in de
uitslag en het beloop. Daarnaast geeft 23,5% van de zeventien ziekenhuizen aan wel met een elektronisch
patiëntendossier te willen werken maar dat dit nog niet (ziekenhuisbreed) operationeel is.
18 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
2.5 Sleutelfiguren en draagvlak
Tijdens de interviews is expliciet gevraagd welke personen of disciplines de respondenten als
sleutelfiguren zagen bij de implementatie van de richtlijn. Hieronder volgt een beschrijving van de
genoemde personen en disciplines.
Verpleegkundigen worden door het merendeel van de respondenten genoemd als belangrijke
sleutelfiguur. Van de respondenten gaf 88,2% aan dat verschillende soorten verpleegkundigen onder de
sleutelfiguren vallen. Hun rol in het implementatieproces wordt vooral benoemd als ‘uitvoerend’ en
‘kartrekkend’. Ook worden zij als de personen op de werkvloer gezien die draagvlak creëren.
Verpleegkundigen zijn volgens respondenten de aangewezen personen voor vroegsignalering. Zij zijn
belangrijk bij zowel de implementatie als uitvoering.
Artsen of medisch specialisten worden door 23,5% van de zeventien ziekenhuizen genoemd als
sleutelfiguur. De rol die zij hebben bij de implementatie is ondersteuning bieden en anderen beïnvloeden.
Van de zeventien ziekenhuizen geeft ook 23,5% aan dat de arts of medisch specialist niet bereid is om
met de Lastmeter te werken; daarbij merkte één respondent op dat ze slecht benaderbaar zijn. Hoewel
respondenten het belangrijk vinden dat de specialisten achter de Lastmeter staan, geven de specialisten
volgens de respondenten aan geen tijd te hebben zich in de Lastmeter te verdiepen of zich ermee bezig te
houden.
De psycholoog wordt door 58,8% van de zeventien ziekenhuizen genoemd als sleutelfiguur. Een reden
hiervoor is dat de psycholoog vaak de belangrijkste psychosociale hulpverlener in het ziekenhuis is
waarnaar men kan verwijzen. De psycholoog is belangrijk om richting te geven aan het proces en wordt
vaak ingezet voor deskundigheidsbevordering.
Een werkgroep om de implementatie van de richtlijn binnen het ziekenhuis te stroomlijnen werd acht keer
genoemd als belangrijk orgaan. Deze werkgroepen zijn meestal bepalend voor de grote beleidslijnen
rondom signalering en het presenteren van beleidsvoorstellen naar hogere lagen in de organisatie en
vertalen de richtlijn naar de werksituatie op afdelingsniveau. De werkgroepen zijn van belang tijdens de
opstart, invoering en borging. De samenstelling van de werkgroepen varieert van een kleine groep
enthousiastelingen of een verpleegkundige werkgroep tot een brede multidisciplinaire werkgroep met
vertegenwoordiging van een manager, psycholoog, oncoloog en de oncologieverpleegkundigen van
betrokken afdelingen.
“Je merkt gewoon dat als mensen kunnen meedenken over een bepaald proces, dat je dan meer
draagvlak creëert. Het betrekken van diverse disciplines in zo’n werkgroep is denk ik wel heel
essentieel. (..)Voor het uitvoeren van het proces maar ook bij het uitdragen naar hun achterban”
(respondent 4)
Van de zeventien ziekenhuizen benoemde 58,8 % de oncologiecommissie als het orgaan als het gaat om
ondersteuning en commitment van de richtlijn. Als taken van de oncologiecommissie werden genoemd:
het geven goedkeuring voor het opstarten, belangrijk voor het geven van feedback, bepalen van de
haalbaarheid binnen het ziekenhuis en kunnen druk uitoefenen op andere specialisten. De
oncologiecommissie is vooral belangrijk tijdens de opstartfase en evaluatie van de richtlijn.
Het management werd door 52,9 % van de ziekenhuizen genoemd. Dit is geëxpliceerd naar zorgmanager,
unitmanager, (medisch) manager en afdelingsmanager. Ruim een derde van de ziekenhuizen noemde de
afdelingsmanager als belangrijk bij het faciliteren van de randvoorwaarden. Zij zien de inhoudelijke
19 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
meerwaarde van psychosociale signalering, hebben de bevoegdheid om medewerkers te laten
participeren in werkgroepen en kunnen budget beschikbaar stellen.
“(..) de afdelingsmanagers moeten ook wel toestaan dat hun medewerkers ... tijd spenderen aan
het afnemen van de signaleringslijst (….) er zijn ook wel afdelingsmanagers die zeggen van goh
we zijn al heel lang op zoek om die psychosociale zorg wat beter op de kaart te zetten. Het is
mooi dat er ook een scholing komt. Dus het wordt ook wel heel goed ontvangen...” (respondent 7)
De directie respectievelijk de Raad van Bestuur werd drie keer genoemd als orgaan. Twee van deze drie
ziekenhuizen gaven aan de directie nodig te hebben gehad als steun. De Raad van Bestuur werd één keer
genoemd. Daarnaast werd nog een beleidsmedewerker aangegeven.
Als externe organisatie werd het IKNL door drie ziekenhuizen genoemd in de rol van aanjager bij het
implementatietraject. Zij hebben gefungeerd als aandrager van informatie, projectmatige tools en boden
financiële steun.
2.6 Randvoorwaarden
Aan de ziekenhuizen is gevraagd welke randvoorwaarden vanuit de organisatie nodig zijn om
psychosociale signalering goed vorm te geven. Door de interviewers is hierbij een aantal randvoorwaarden
aangedragen. Daarnaast hebben de ziekenhuizen zelf ook enkele randvoorwaarden naar voren gebracht.
Tevens is gevraagd in welke mate ze zijn gerealiseerd en welk effect dit heeft gehad op het resultaat.
Vrijwel alle ziekenhuizen gaven aan een flinke tijdsinvestering te hebben gedaan om de richtlijn te
implementeren. De grootste tijdinvestering zat in het oprichten van een werkgroep, het participeren daarin,
het schrijven van een implementatieplan en het scholen van personeel. Twee ziekenhuizen gaven aan dat
wanneer de Lastmeter is ingebed in de structuur, het verder geen extra tijd en mankracht hoeft te kosten
om de Lastmeter af te nemen. Volgens enkelen biedt de huidige formatie echter te weinig tijd voor het
afnemen van de Lastmeter. Enkele ziekenhuizen vrezen dat bij een bezuiniging vooral dit soort projecten
zullen wegvallen.
Ziekenhuizen noemden sleutelfiguren als belangrijke randvoorwaarde voor de implementatie van de
richtlijn. Aangegeven werd dat ‘motivators’ nodig zijn om collega’s enthousiast te maken en met de
implementatie aan de slag te gaan en te zorgen dat de afdeling daarin mee gaat. Vaak werd gesproken
over verpleegkundig specialisten of oncologieverpleegkundigen die kennis hebben van het
oncologiewerkveld en van de richtlijn zelf.
Het scholen van verpleegkundigen is in vrijwel alle ziekenhuizen gerealiseerd om de richtlijn te
implementeren. Eén ziekenhuis opperde de scholing verplicht te maken om de opkomst te verhogen en
daarmee de deskundigheid binnen de organisatie. Een ander ziekenhuis ziet het belang in van een
terugkomdag om zo dieper op het onderwerp in te gaan. Echter één ziekenhuis gaf aan dat het scholen
geen effect heeft gehad op de implementatie van de richtlijn omdat deze te basaal was en het niveau te
laag voor de verpleegkundigen.
Van de zeventien ziekenhuizen heeft 71,6% een MDO gericht op de psychosociale zorg. Aangegeven
werd dat met name op poliklinieken en verpleegafdelingen met oncologische patiënten dit overleg is
ingevoerd. Vooral verpleegkundige en psychosociale disciplines zijn daarbij aanwezig. Twee ziekenhuizen
gaven aan dat het een utopie is om een integraal MDO te hebben met zowel medici als psychosociale
20 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
hulpverleners. De meerwaarde van een MDO wordt gezien in de korte lijnen, een goede bespreking vanuit
verschillende deskundigheden bij complexe casuïstiek, aanscherping van het interne verwijsbeleid, interne
deskundigheidsbevordering en het verbeteren van de onderlinge communicatie.
Ziekenhuizen geven aan dat een netwerk van psychosociale zorgverleners een randvoorwaarde is zodat
je als organisatie precies weet naar wie je kunt verwijzen en wat die zorgverlener kan betekenen. Eén
ziekenhuis ziet ook het belang in van goede communicatie met de eerste lijn.
2.7 Evaluatie en borging
Tijdens de interviews is gevraagd in welke mate er aandacht is voor het evalueren van de gehanteerde
werkwijze bij de implementatie van de richtlijn en of er aandacht is voor het vasthouden zodat
psychosociale signalering een vast onderdeel wordt in de geboden zorg.
Van de zeventien ziekenhuizen gaf 82,4% aan dat zij de werkwijze omtrent de invoering van de Lastmeter
hebben geëvalueerd. Twee ziekenhuizen hebben het evaluatieproces beschreven maar zijn hiermee nog
niet gestart. Bij één ziekenhuis komt dit doordat zij nog niet gestart zijn met psychosociale signalering. Eén
ziekenhuis geeft niet duidelijk aan of er geëvalueerd wordt. In 67,7 % van de ziekenhuizen vindt
mondelinge evaluatie plaats zoals binnen de werk- of projectgroep, tijdens een werkoverleg en in het
MDO. 52,9 % van de ziekenhuizen gaf aan te meten. Hiervan maakt 22,2 % gebruik van een statisch
programma en 22,2 % evalueert met behulp van Excel echter niet met de beschikbare IKNL-bestanden.
Deze zouden te gedetailleerd en daarom te arbeidsintensief zijn. 44,4 % van die ziekenhuizen specificeert
niet waarmee ze meten en analyseren. Zij gaven aan te registreren en daarmee te meten hoe er door
patiënten gescoord wordt en op welke probleemgebieden. Van de ziekenhuizen die registreren
respectievelijk meten gaf 11,1 % van de ziekenhuizen aan data te gebruiken uit het interne elektronische
patiëntendossier en het afsprakensysteem.
Over het borgen van de richtlijn merken ziekenhuizen op dat het in het systeem terecht moet komen en
onderdeel van de zorg dient te zijn. Meeliften met zorgpaden wordt in dit kader meerdere malen genoemd.
“zolang het een onderdeel is van het zorgpad is het geen probleem, want dan gaat het wel, want
dan staat het allemaal beschreven en de verpleegkundigen die de patiënten zien weten wat die
moet doen. Maar afdelingsverpleegkundigen zijn toch wat minder gecontroleerd aanwezig en dan
is het lastig. “ (respondent 3)
“We hebben het zorgpad ontwikkeld en daarin de momenten opgeschreven.
Dus in de tussentijd is het verankerd in het zorgpad.” (respondent 15)
Enkele ziekenhuizen gaven aan dat het borgen gerealiseerd wordt door tussentijdse scholingen te geven
aan verpleegkundigen en nieuwe verpleegkundigen te scholen op het gebruik van de Lastmeter. Ook
noemden veel ziekenhuizen het belang van langsgaan op de afdelingen en het blijven vragen hoe het gaat
met de psychosociale signalering op de afdeling als manier om te zorgen dat de Lastmeter in het
werkproces wordt opgenomen.
“Ja, dat het gewoon heel goed is om steeds toch een vinger aan de pols te houden. En op een
gegeven moment merk je dat het echt weer een onderdeel van het werkproces is geworden en
dan denk ik dat het tijd is om het los te laten ook.” (respondent 7)
21 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
2.8 Reflectie op het implementatieproces
Aan de respondenten is gevraagd vanuit hun rol te reflecteren op het implementatieproces dat zij hebben
doorlopen. Hierbij is gevraagd naar waar zij tevreden respectievelijk trots op zijn, welke punten zij achteraf
anders zouden doen en een gewenste situatie omtrent psychosociale signalering.
Tevredenheid
Van de respondenten gaf 23,5% aan blij te zijn met het feit dat er gescreend wordt. Zij gaven hiervoor als
redenen: toename in het aantal verwijzingen, hulpverleners zijn meer bekend met de
verwijzingsmogelijkheden, hulpverleners gaan meer in gesprek met de patiënt en bovendien levert het
meer informatie op over de patiënt en de behoefte aan extra ondersteuning komt vanuit de patiënt zelf.
Een kwart van de respondenten geeft aan tevreden te zijn over het feit dat psychosociale signalering een
plaats heeft verworven binnen de zorgpaden. Drie respondenten zijn tevreden over de manier waarop de
psychosociale signalering in hun ziekenhuis is opgezet en de wijze van samenwerking. 5,9 % van de
respondenten is tevreden over het digitale ziekenhuissysteem dat zij hebben in het ziekenhuis en dat de
screening compleet geïntegreerd is in een zorgmap. Daarnaast worden punten van tevredenheid
genoemd als: het enthousiasme van de afdelingen, het aanwezig zijn van korte lijnen en het kleinschalig
beginnen.
Verbeteringen
Als de respondenten het implementatieproces opnieuw zouden mogen starten, zouden vier respondenten
andere keuzes hebben gemaakt over het betrekken van personen bij dat proces. Eén respondent
illustreert dit met: “het zou goed zijn als een verpleegkundige ‘eigenaar’ zou zijn geweest van het proces
dan werd de respondent zelf niet gezien als "een baas die de verpleegkundigen dingen oplegt". Twee
respondenten hadden graag de beschikking gehad over meer verpleegkundigen. Een andere respondent
merkte op dat de verpleegkundigen belangrijk zijn tijdens het implementatieproces en daardoor veel
aandacht nodig hebben bijvoorbeeld om ingewerkt te worden. Een ander benadrukt het belang van
scholing voor verpleegkundigen: in het ziekenhuis is destijds niet gekozen voor scholing aan het begin van
het proces. Eén respondent merkt op dat inpassen van de Lastmeter in het reguliere werkproces veel tijd
kost. Een ander had graag meer informatie gehad over de tijd die het kost om de Lastmeter af te nemen.
Als verbeterpunten zijn genoemd: meer samenwerken met de eerste lijn, een inwerkbeleid opstellen voor
nieuw personeel, een hogere implementatiegraad in het ziekenhuis, meer kennis over de sociale kaart,
vooraf evaluatiecriteria vaststellen, verbetering van het logistieke proces en eerder beginnen met
digitaliseren van de Lastmeter.
Wensen voor de toekomst
In de toekomst wenst 29,4% van de zeventien ziekenhuizen de Lastmeter digitaal te hebben zodat
patiënten deze digitaal kunnen invullen. 23,5 % van de respondenten zien het invoeren van een
elektronisch patiëntendossier als een gewenste situatie. Hierdoor kunnen alle betrokken hulpverleners de
Lastmeter opvragen en inzien. Eén respondent gaf daarbij aan ook de mogelijkheid te willen van een
elektronisch patiëntendossier dat buiten het ziekenhuis toegankelijk is, dit om de communicatie naar de
huisarts te verbeteren.
Twee respondenten wensen een diepgang en uitbreiding van het psychosociale MDO. Om dit te realiseren
is volgens een respondent inzet van de oncologiecommissie of het management nodig.
Van de zeventien ziekenhuizen wil 17,6 % in de toekomst frequenter gaan screenen. Eén respondent is
van mening dat iedere patiënt minimaal twee keer gescreend dient te worden. Een andere respondent wil
bij controlepatiënten frequenter gaan screenen. En één respondent wil dat psychosociale zorg tot aan het
einde van het controletraject wordt aangeboden.
22 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Een goede sociale kaart voor zowel patiënten als hulpverleners werd genoemd door 17,6 % van de
zeventien ziekenhuizen. Twee ziekenhuizen willen in de toekomst een uniform systeem of
ziekenhuisbreed protocol waarin duidelijk staat wanneer de Lastmeter wordt afgenomen en door wie.
Verder werden nog als gewenste situaties genoemd: een betere verpleegkundige ondersteuning op de
polikliniek, meer samenwerking tussen disciplines en meer wetenschappelijk inzicht in de frequentie van
screenen.
23 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen, namelijk:
- Welke factoren werken bevorderend dan wel belemmerend bij de implementatie van psychosociale
signalering?
- Waarom worden de specifieke aanbevelingen uit de richtlijn al dan niet opgevolgd?
3.1 Bevorderende en belemmerende factoren bij de implementatie van psychosociale zorg
De data-analyse laat een diversiteit aan factoren zien die een rol spelen bij de implementatie van
psychosociale signalering. Overkoepelend zijn er negen factoren te onderscheiden die enerzijds
bevorderend kunnen werken bij de implementatie en anderzijds een belemmerende werking kunnen
hebben. Per factor is beschreven welke invloed ze hebben in de verschillende fasen van het
implementatieproces.
1. De rol van voorlopers en kartrekkers
In de opstartfase van psychosociale signalering wordt de aanwezigheid van één of meerdere zogenaamde
voorlopers genoemd als bevorderende factor bij de implementatie. Deze personen variërend van
verpleegkundig specialisten, coördinerend oncologieverpleegkundigen, medisch specialisten,
psychologen, psychiaters tot projectleiders hebben alleen of in werkgroepverband psychosociale zorg op
de kaart gezet. Gedreven door persoonlijk enthousiasme, het verschijnen van de richtlijn, een opdracht
vanuit de oncologiecommissie of raad van bestuur of reeds bestaande initiatieven op het gebied van
psychosociale zorg hebben de voorlopers hun rol naar een meer structurele implementatie van
psychosociale zorg in het ziekenhuis opgepakt.
Naast voorlopers wordt ook de rol van kartrekkers genoemd als belangrijke factor bij de implementatie van
psychosociale zorg. Organisatiebreed en per afdeling zijn mensen nodig die draagvlak creëren,
participeren in werkgroepen, scholing verzorgen voor medewerkers en per patiëntengroep of op de
afdeling de implementatie vormgeven. Organisatiebreed hebben deze personen vaak meer de rol van
procesbegeleider op de afdeling of polikliniek. Het zijn vaak oncologieverpleegkundigen die faciliteren bij
de implementatie voor specifieke patiëntengroepen.
2. Gespecialiseerde verpleegkundigen
De aanwezigheid van (coördinerende) oncologieverpleegkundigen en verpleegkundig specialisten wordt
als cruciaal gezien voor de implementatie van psychosociale zorg.
Zij hebben een belangrijke rol in het opzetten van signalering organisatiebreed en op de afdeling als
kartrekker. De beschikbaarheid van verpleegkundigen varieert echter sterk per afdeling of polikliniek (poli).
De mammapoli, de poli urologie, longpoli en de dagbehandeling waar patiënten chemotherapie ontvangen
worden regelmatig als startpunt of pilot voor de implementatie genoemd. De reden hiervoor is dat hier
vaak voldoende en geschoolde (gespecialiseerde) verpleegkundigen aanwezig zijn. Op de andere
afdelingen en poli’s is dit minder het geval wat als belemmering wordt ervaren bij de implementatie.
3. Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners
Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners worden op diverse punten als belangrijke 'factor' genoemd.
Met name psychologen worden genoemd bij het creëren van draagvlak bij andere specialisten en het
management omdat zij het belang van het onderwerp goed kunnen uitdragen.
Daarnaast spelen psychologen en maatschappelijk werkers een rol in het kader van scholen van
verpleegkundigen over het gebruik van de Lastmeter en bij het multidisciplinair psychosociaal overleg.
Verder wordt de aanwezigheid van voldoende psychologen, maatschappelijk werkers en geestelijk
verzorgers genoemd bij de verwijzing van patiënten die behoefte hebben aan extra ondersteuning.
3 Conclusie
24 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Een derde van de ziekenhuizen geeft aan intern, en met name op de polikliniek, onvoldoende te kunnen
beschikken over gespecialiseerde psychosociale zorgverleners. Redenen hiervoor zijn dat de psycholoog,
maatschappelijk werker of geestelijk verzorger qua formatie onderbemand is of is wegbezuinigd. Deels
wordt dit vervangen door te verwijzen naar de eerste lijn of door eerstelijns hulpverleners in het ziekenhuis
in te zetten.
In dit kader is het van belang goed op de hoogte te zijn van de verwijsmogelijkheden zodat het voor
patiënten en zorgverleners duidelijk is naar wie extern verwezen kan worden. Het opzetten en up-to-date
houden van een lijst met externe verwijzers, een zogenaamde sociale kaart wordt door ziekenhuizen als
toekomstig verbeterpunt genoemd.
4. Andere interne sleutelfiguren en organen
In volgorde van belangrijkheid worden naast verpleegkundigen en gespecialiseerde psychosociale
hulpverleners enkele andere belangrijke interne organen uit het ziekenhuis genoemd die ook een rol
vervullen bij de implementatie van de richtlijn. Dit zijn: de oncologiecommissie, het afdelingsmanagement,
de werkgroep, de medisch specialisten en de Raad van Bestuur. De oncologiecommissie wordt gezien als
opdrachtgever voor de start van het traject of de werkgroep, als stimulans om draagvlak te creëren (bij
medisch specialisten) en als orgaan om de haalbaarheid van de plannen te toetsen en de continuïteit te
waarborgen.
Afdelings-, unit- en zorgmanagers worden genoemd als sleutelfiguur omdat zij als directe leidinggevenden
van de inhoudelijke kartrekkers fiat geven en financiering mogelijk maken zodat de werkzaamheden
kunnen worden verricht rondom psychosociale signalering. Naast deze faciliterende rol fungeren ze als
klankbord en ruggensteun voor borging. Hierdoor wordt psychosociale signalering breed ingezet en blijft
het niet alleen bij de kartrekkers.
Het oprichten van een (multidisciplinaire) werkgroep of projectgroep wordt door diverse ziekenhuizen als
eerstgenoemde stap aangegeven. Bij sleutelfiguren worden ze specifiek genoemd als orgaan dat
bepalend is voor de ontwikkeling van een visie op psychosociale zorg, voorstellen doet naar de
oncologiecommissie en de raad van bestuur en de vertaling naar de werkvloer kan maken. Ook in het
kader van evalueren en borgen wordt ook het belang van de werkgroep genoemd.
Uit de interviews blijkt dat medisch specialisten in de praktijk weinig tijd en aandacht hebben voor
psychosociale zorg en ze taken en verantwoordelijkheden zoals verwijzing naar gespecialiseerde
psychosociale zorg overlaten aan verpleegkundig specialisten.
Aan de andere kant worden ze wel als belangrijk sleutelfiguur gezien omdat zij vanuit hun rol als arts
invloed hebben in de oncologiecommissie, op andere specialisten en op de verpleegkundigen.
Tenslotte wordt in mindere mate de directie respectievelijk de Raad van Bestuur genoemd als sleutelfiguur
omdat zij in sommige gevallen (bijvoorbeeld de bouw van een oncologisch centrum) zorgen dat er meer
aandacht komt voor psychosociale zorg en de start hebben gefaciliteerd.
5. Externe inhoudelijke en financiële prikkels
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het IKNL worden meerdere malen als externe
inhoudelijke prikkels genoemd. Zij hebben een rol gespeeld bij het initiëren van psychosociale signalering
of om de richtlijn meer bekendheid te geven.
Zo heeft de richtlijn gewerkt als middel voor hernieuwde agendasetting, interne discussie over de
werkwijze, en de concrete aanbevelingen om de verdere en meer gestructureerde implementatie van
psychosociale zorg vorm te geven. De richtlijn is voor de meeste ziekenhuizen geen hoofdaanleiding
geweest om te starten met psychosociale signalering.
25 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Het IGZ-rapport waarin staat dat er te weinig aandacht is voor de psychosociale zorg wordt door de
ziekenhuizen als bevorderende factor gezien. Een dergelijk rapport zorgt ervoor dat betrokkenen bij de
implementatie zich meer onderbouwd kunnen opstellen richting andere professionals.
Het IKNL wordt gezien als de sleutelorganisatie die de richtlijn heeft geïntroduceerd bij de ziekenhuizen en
ondersteuning biedt bij implementatie. Ziekenhuizen refereren hierbij aan de rol van het IKNL
(agendasetting, regiobijeenkomsten, kennis delen, advies op maat, praktische handvatten en financiële
ondersteuning).
Bijna de helft van de ziekenhuizen geeft aan dat een externe financiële prikkel aanleiding was om te
starten met signaleren. Zorgverzekeraar Menzis, Pink Ribbon en het IKNL hebben ziekenhuizen
gesubsidieerd, wat hen in staat stelde om extra formatie vrij te maken en de implementatie te versnellen.
6. Tijd en formatie
Beschikbare tijd en formatie voor de implementatie van psychosociale zorg is een frequent genoemde
randvoorwaarde. Tegelijkertijd is dit ook de grootste belemmering die respondenten aangeven in de
interviews. Er is tijd nodig om een werkgroep op te richten en te participeren in deze groep. Tevens vraagt
het schrijven van een implementatieplan en scholing van verplegend personeel de nodige tijd. Als er geen
tijd wordt gereserveerd, verdwijnen de initiatieven door de waan van de dag. Veelal is er geen extra
formatie beschikbaar om de implementatie op te starten waardoor ziekenhuizen afhankelijk zijn van
enthousiaste kartrekkers (oncologieverpleegkundigen, verpleegkundig specialisten) per afdeling.
Het afnemen van de Lastmeter, het signaleringsinstrument, hoeft volgens de meeste respondenten geen
extra tijd te kosten mits de signalering goed is ingebed in de bestaande structuur.
7. Inbedding in de organisatie- en afdelingsstructuur
Uit de reacties van respondenten blijkt dat het invoeren en verankeren van psychosociale signalering het
meest succesvol is als alle lagen van de organisatie betrokken worden en het op elk niveau in de structuur
wordt ingebed. Zo zorgt een goedgekeurde visie en beleid door de oncologiecommissie en het
management voor draagvlak op hoog niveau en is betrokkenheid op afdelingsmanagement nodig voor het
vastleggen van concrete afspraken over taakverdeling en budget.
Meer dan de helft van de ziekenhuizen ziet inbedding in zorgpaden als de structuur om psychosociale
signalering bij de verschillende tumorsoorten te implementeren. Het vastleggen van meetmomenten in
dergelijke zorgpaden zorgt er voor dat de afspraken voor alle betrokkenen duidelijk zijn en signalering een
onderdeel in het systeem wordt.
Naarmate het zorgpad binnen het ziekenhuis langer bestaat, is de rol en taakverdeling duidelijker en zijn
verpleegkundigen beter ingewerkt. Bij nieuwe of nog op te zetten zorgpaden is het inpassen van
psychosociale signalering lastiger omdat verpleegkundigen dan meer zoekende zijn om dit in de
bestaande logistiek in te passen.
Sommige poliklinieken werken met verpleegkundig spreekuren. Op de dagbehandeling en de
verpleegafdelingen ontbreekt een dergelijke structuur en moeten verpleegkundigen de meetmomenten zelf
creëren. Als voordeel op de polikliniek wordt nog genoemd dat verpleegkundigen goed geschoold en
structureel aanwezig zijn terwijl dat op de afdeling minder het geval is.
De mate van uniformiteit in de patiëntenstroom wordt ook genoemd als factor in hoeverre psychosociale
signalering makkelijk is op te nemen in de dagelijkse routine. Naarmate de patiëntenstroom meer divers
en niet alle patiënten oncologisch zijn, is het afnemen van het signaleringsinstrument niet voor alle
patiënten nodig. Hierdoor wordt de handeling minder een automatisme zowel in de logistiek als bij de
houding van verpleegkundigen.
26 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
8. Deskundigheidsbevordering en interne afstemming
In alle ziekenhuizen wordt een vorm van scholing gegeven respectievelijk opgezet bij de start van
psychosociale signalering. Scholing wordt belangrijk gevonden om enerzijds draagvlak te creëren en
anderzijds de deskundigheid van het personeel te bevorderen. Een goede uitleg aan verpleegkundigen
creëert een enthousiaste groep medewerkers, zorgt voor uniformiteit in de werkwijze en neemt de soms
aanwezige schroom om de Lastmeter aan te bieden en te bespreken met de patiënten weg. Bij het borgen
van de richtlijn wordt scholing genoemd als een manier om verdieping aan te bieden of nieuwe
medewerkers in te werken. Enkele genoemde knelpunten zijn: een lage opkomst en het ontbreken van
scholingsbehoefte bij sommige verpleegkundigen.
Ook het psychosociale multidisciplinaire overleg wordt als middel gezien om van elkaars deskundigheid te
leren. Hoewel dit overleg lang niet voor alle patiëntengroepen en alle afdelingen is gerealiseerd, is de
meerwaarde volgens de respondenten groot en de behoefte aan uitbereiding aanwezig.
Naast deskundigheidsbevordering draagt dit overleg bij aan een adequate verwijzing, een goede follow-up
na psychosociale signalering bij de patiënt, een scherper verwijsbeleid en het verbetert de onderlinge
afstemming.
9. Dossiervoering
Systematisch signaleren welke behoefte de patiënt heeft op psychosociaal gebied vraagt om een goede
onderlinge afstemming tussen de verschillende behandelaars. Bijna alle ziekenhuizen geven in dit verband
het belang aan van een goede dossiervoering. Een derde deel van de ziekenhuizen is tevreden met de
huidige dossiervoering omdat zij dit digitaal hebben waardoor het inzichtelijk is voor alle hulpverleners in
het ziekenhuis. Het merendeel van de ziekenhuizen werkt echter nog met papieren dossiers wat de
afstemming tussen de verpleegkundige, psychosociale en medische zorg belemmert. Met de invoering
van een elektronisch patiëntendossier zal volgens de respondenten de continuïteit van de psychosociale
zorg beter gewaarborgd worden. Ook de wensen voor een betere communicatie met de huisarts, de
eerste lijn en het digitaal invullen van de Lastmeter door patiënten kunnen dan gerealiseerd worden. Zowel
het elektronisch patiëntendossier als het digitaal aanbieden en verwerken van de Lastmeter zijn punten
van aandacht voor de toekomst.
3.2 Specifieke aanbevelingen uit de richtlijn
In de interviews is ingegaan op de inhoudelijke waardering van de richtlijn en de haalbaarheid van de
aanbevelingen. De conclusie wordt hieronder weergegeven aan de hand van een indeling die
overeenkomt met de richtlijn: de richtlijn algemeen, het signaleringinstrument, de patiëntengroepen, de
meetmomenten, de basisbehandelaars en de randvoorwaarden.
Richtlijn algemeen
De meeste ziekenhuizen geven aan dat de richtlijn niet de eerste aanleiding was om te starten met
psychosociale signalering. De richtlijn heeft gefungeerd als middel om intern (opnieuw) de discussie over
signalering te voeren en randvoorwaarden als werkgroepen of verpleegkundige spreekuren te realiseren.
Respondenten geven aan dat de richtlijn geen doel op zich is maar een middel om de signalering te
verbeteren.
Signaleringsinstrument
Met het verschijnen van de richtlijn in 2010 waarin de Lastmeter wordt aanbevolen als
signaleringsinstrument zijn bijna alle ziekenhuizen overgestapt op dit instrument. Dit omdat het
signaleringsinstrument gevalideerd is, landelijk wordt gebruikt en gebruiksvriendelijk is. Een klein aantal
27 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
gebruikt de SIPP omdat dit instrument in de regio wordt gebruikt. Een aantal ziekenhuizen neemt de
vrijheid om de Lastmeter naar eigen behoefte aan te passen. Dit houdt in dat een aantal items op de
probleemlijst wordt geschrapt of dat de Lastmeter juist wordt aangevuld met extra items of extra
vragenlijsten. Als behoefte ten aanzien van het instrument zijn een effectonderzoek naar de Lastmeter en
het implementeren van een digitale versie van de Lastmeter genoemd. In de dataverzameling blijkt dat het
implementeren van de Lastmeter synoniem staat voor het implementeren van de richtlijn. Hieruit zou
geconcludeerd kunnen worden dat het signaleringsinstrument het belangrijkste gedeelte uit de richtlijn is.
Patiëntengroepen
Het screenen van alle volwassen oncologische patiënten wordt als onhaalbaar gezien. Signalering vindt
vooral plaats bij de grote tumortypes (mamma, long, gynaecologie, urologie en gastro-entrologie), bij
patiënten die chemotherapie ontvangen en op de dagbehandeling.
Complexe individuele patiëntentrajecten, het ontbreken van een verpleegkundig aanspreekpunt,
onvoldoende motivatie, beperkte cognitieve vaardigheden zorgen ervoor dat de implementatie van de
Lastmeter niet bij alle patiëntengroepen plaatsvindt. Daarnaast is in de ziekenhuizen psychosociale
signalering vooral poliklinisch ingevoerd. Klinisch screenen gebeurt minder vaak en soms wordt
afgevraagd of de Lastmeter wel voor de kliniek is bedoeld.
Meetmomenten
Het zoeken naar passende meetmomenten is een opgave voor de ziekenhuizen. Het plannen van de
eerste meting is doorgaans haalbaar, echter het inplannen van vervolgmetingen ligt lastiger.
Respondenten geven aan dat de aanbevelingen rondom de meetmomenten moeilijk zijn uit te voeren en
denken dat ze afwijken van de richtlijn. Vraag is of dit daadwerkelijk zo is of dat de richtlijn als een keurslijf
wordt ervaren. Werkt een ziekenhuis met zorgpaden dan worden de meetmomenten specifiek hierin
meegenomen en afgestemd op het artsenbezoek van de patiënt. Het inplannen van extra afspraken voor
het afnemen van de Lastmeter is niet wenselijk. De afname van de Lastmeter is door het gehele
patiëntentraject lastig omdat patiënten veel afdelingen en poli’s doorkruisen en er niet overal een
verpleegkundig aanspreekpunt is. Een ander aspect dat hierbij een rol speelt is dat ziekenhuizen reële
informatie naar boven willen halen en dus zoeken naar meetmomenten die niet te stressvol zijn voor de
patiënt.
Naast het inplannen van de meetmomenten dient de Lastmeter ook daadwerkelijk afgenomen te worden.
Weerstand van individuele patiënten of schroom bij verpleegkundigen om het instrument aan te bieden en
te bespreken zijn oorzaken dat de psychosociale signalering in de praktijk soms niet volgens de
aanbevelingen uit de richtlijn plaatsvindt.
Basisbehandelaars
In de richtlijn wordt geadviseerd de betrokken verpleegkundigen en behandelend artsen (de
basisbehandelaars) een centrale rol te geven in het proces van signaleren. In de praktijk blijkt dat deze
centrale rol geheel bij de verpleegkundigen ligt. Artsen hebben soms een rol bij de opstart of het creëren
van draagvlak maar zelden in het afnemen van de Lastmeter.
Randvoorwaarden
De aanbevelingen uit de richtlijn rondom dossiervoering, deskundigheidsbevordering, psychosociaal
overleg (MDO), tijd en formatie komen overeen met de benodigde randvoorwaarden die ziekenhuizen zelf
aangeven. In paragraaf 3.1 bij tijd en formatie, deskundigheidsbevordering en dossiervoering komen deze
onderwerpen vanuit een ander perspectief ook de orde.
28 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Aanbevelingen voor revisie van de richtlijn:
- Meer duidelijkheid geven over hoe om te gaan met geadviseerde meetmomenten. Nu wordt een
richtlijn soms erg letterlijk genomen of zelfs expliciet als onhaalbaar benoemd.
- Meer duidelijkheid verschaffen over de validiteit van de Lastmeter in een klinische setting.
- Medisch specialisten meer betrekken bij de toekomstige revisie waardoor zij de richtlijn zelf zien
als een waardevol product in het ziekenhuis en dit kunnen uitdragen naar hun achterban.
Aanbevelingen voor ziekenhuizen:
- Implementatie van de richtlijn vraagt maatwerk per patiëntgroep/afdeling.
- Zorgpad gebruiken als instrument bij de implementatie.
- Sleutelfiguren in verschillende organen en afdelingen bevorderen de implementatie en de
borging.
- Koppel psychosociale zorg aan structurele middelen zodat financiën en formatie zijn gewaarborgd
en verwijzingsmogelijkheden voor de patiënt aanwezig blijven.
- Bij implementatie naar andere afdelingen de eerdere ervaringen gebruiken.
- Evaluatie van het proces biedt nieuwe informatie die bij uitbreiding respectievelijk bij het borgen
kan worden gebruikt.
- Scholing nieuwe medewerkers zorgt voor continuïteit bij de screening.
- Investeren in elektronisch patiëntendossier (EPD) is nuttig, het EPD bevordert de interne
communicatie en de communicatie naar de eerste lijn.
- Er is behoefte aan een gedegen up-to-date sociale kaart, het vraagt inzet van de organisatie om
dit te realiseren.
4 Aanbevelingen
29 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
Geraadpleegde literatuur
1. Kok de E, Garssen B, Kuiper AJ, Kruijver IPM, Visser AP. Rapport ‘Signaleren op recept,
implementatie van de signaleringslijst voor psychosociale problematiek in de oncologie’. HDI, 2008.
2. Grol R, Wensing M. Implementatie: Effectieve verbetering van de patiëntenzorg. Maarssen: Elsevier
gezondheidszorg, 2006.
3. Fleuren MAH, Wiefferink CH, Paulussen TGWM. Rapport ‘Belemmerende en bevorderende factoren
bij de implementatie van zorgvernieuwingen in organisaties’. TNO, Leiden, 2002.
4. Richtlijn Detecteren behoefte psychosociale zorg, IKNL, Utrecht, 2010.
5. Peters V. Computerondersteunende kwalitatieve data-analyse programma Kwalitan, versie 5.0.
6. Rapport ‘Signaleren Psychosociale Problematiek, resultaten vervolgenquête’. IKNL, Utrecht, 2010.
30 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
1. Inleidende vragen
- Welke functie heeft u in het ziekenhuis? Welke werkzaamheden horen hierbij?
- Hoe lang bent u werkzaam in ziekenhuis?
- Welke rol heeft u bij het implementeren van psychosociale signalering?
2. ‘Geschiedenis’ signaleren psychosociale zorg in het ziekenhuis (opstartfase)
- Wanneer is het ziekenhuis gestart met signaleren van psychosociale zorgbehoefte?
- In hoeverre heeft de richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg hier een rol in gespeeld?
- Zijn er andere aanleidingen te noemen?
- Wie namen het voortouw in dit traject?
- Kunt u vertellen hoe psychosociale signalering begonnen is en welke stappen genomen zijn?
� Keuze signaleringsinstrument
� Op welke afdeling/poli begonnen
3. Van de opstartfase naar de huidige stand van zaken
- Hoe is de implementatie van psychosociale signalering na de opstartfase verlopen?
- Kunt u beschrijven hoe het proces van psychosociale signalering tot het bieden van passende
zorg verloopt in het ziekenhuis/op de afdeling?
- Wat heeft meegeholpen om deze huidige situatie te bereiken?
- Zijn er ook zaken die belemmerend hebben gewerkt in het proces?
- Zijn er verschillen per afdeling/patiëntgroep te noemen? Waar liggen die verschillen in?
Hoe komt dat?
4. Huidige stand van zaken ten opzichte van de aanbevelingen uit de richtlijn
- Op welke manier heeft de richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg de huidige situatie
beïnvloed?
- In hoeverre volgen jullie als ziekenhuis de aanbevelingen in de richtlijn?
- Kunt u uit de voeten met de aanbevelingen in de richtlijn?
- In hoeverre zijn de aanbevelingen uit de richtlijn haalbaar om in de praktijk in te voeren?
� Poliklinisch en/of Klinisch - poliklinisch
� Patiëntgroepen - alle volwassen oncologiepatiënten
� Signaleringsinstrument - Lastmeter
� Meetmomenten - regelmatig signaleren, 1x per 3 maanden, bij afronding bepaalde fase
� Proces na meetmoment - gesprek over uitkomsten, bieden basale zorg en eventueel
verwijzen
� Verwijzing - verwijsbeleid bij lage en hoge score
� Patiëntbespreking - psychosociaal MDO
� Randvoorwaarden - visie en beleid , mankracht en middelen, afstemming en
terugkoppeling
5. Sleutelfiguren/draagvlak
- Welke mensen heeft u nodig (gehad) in de organisatie om de implementatie van psychosociale
signalering goed te laten verlopen?
- Kunt u hun rol beschrijven?
- Verschillen deze sleutelfiguren per fase van implementatie? (opstart, invoering, borging)?
- In welke mate zijn/waren zij bereid, beschikbaar en deskundig genoeg om mee te werken?
� Directie
� Oncologiecommissie
� Medische sleutelfiguren (artsen, specialisten)
B1 Itemlijst interview
31 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
� Psychosociale zorgverleners
� Afdelingsmanagers
� Coördinerende sleutelfiguren op afdeling (nurse practitioners, coördinerend
oncologieverpleegkundigen)
� Verpleegkundigen
� Patiënten
6. Randvoorwaarden
- Welke randvoorwaarden zijn vanuit de organisatie nodig om psychosociale signalering goed vorm
te geven?
- Zijn deze randvoorwaarden ook gerealiseerd? Waarom wel/niet
- Welk effect heeft het aanwezig zijn of ontbreken van deze randvoorwaarden gehad op het
resultaat?
� Tijd
� Financiën
� Menskracht/Formatie zorgverleners (basisbehandelaars, psychosociale hulpverleners)
� Visie en beleid op psychosociale zorg
� Projectteam
� Heldere afspraken in de organisatie (communicatie)
� Middelen (instellingsspecifiek protocol)
� Deskundigheidbevordering/Training verpleegkundigen en andere zorgverleners
� Psychosociaal MDO
� Dossiervoering (patiëntendossier, toegankelijkheid)
� Patiënteninformatie
� Ondersteuning IKNL
7. Evalueren en verankeren (borgingsfase)
- In welke mate is er aandacht voor het evalueren van de werkwijze en de behaalde resultaten?
Hoe?
- In welke mate is er aandacht voor het vasthouden van veranderingen/borgen, zodat het
signaleren een automatisme wordt? Hoe?
8. Evaluatie traject
Als u terugkijkt naar de invoering van psychosociale signalering in het ziekenhuis
- Waar bent u tevreden over?
- Wat zou u anders doen?
9. Toekomst/gewenste situatie
- Hoe ziet de gewenste situatie voor de toekomst van psychosociale signalering in het ziekenhuis
eruit?
- Wat is er voor nodig om daar te komen?
- Wat zijn eventuele belemmeringen?
10. Afsluiting
- Zijn er in dit interview belangrijke onderwerpen ten aanzien van psychosociale signalering of de
richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg niet aan de orde geweest? Zo ja, welke?
32 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
33 Evaluatierapport implementatie richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ | Onderzoeksresultaten diepte interviews | | September 2011
B2 codelijst -Boom Respondenten
• Functie respondent
• Taken respondent
• Hoe lang werkzaam
• Rol respondent
Mate van implementatie
• Opstartfase
o Wanneer gestart
o Rol richtlijn bij opstart
o Andere aanleidingen bij opstart
o Verschillen per afdeling
• Huidige situatie
o Invloed richtlijn op huidige situatie
o Mate van opvolgen richtlijn
o Implementeerbaarheid richtlijn
• Randvoorwaarden implementatie
o Randvoorwaarden
� Randvoorwaarden gerealiseerd
� Randvoorwaarden niet gerealiseerd
� Effect aanwezig zijn/ontbreken randvoorwaarden
Belemmerende factoren
• Belemmerende factoren
Bevorderende factoren
• Bevorderende factoren
Sleutelfiguren in proces
• Sleutelfiguren
o Rol sleutelfiguren
o Sleutelfiguren per fase
o Sleutelfiguren bereid, beschikbaar, deskundig
Borging
• Aandacht voor evalueren
• Aandacht voor verankering
Evaluatie traject
• Positieve evaluatiepunten
• Verbeterpunten achteraf
Toekomst
• Gewenste toekomstige situatie
o Benodigdheden toekomst
o Belemmeringen toekomst
Overig
• Overige factoren