Evaluatie van het armoedebeleid van de gemeente …...viewde personen en bijlage 3 bevat de...

94
Evaluatie van het armoedebeleid van de gemeente Delft Definitief rapport Een onderzoek in opdracht van de Delftse rekenkamer drs. M.J.W. Epskamp dr. N.E. Stroeker Projectnummer: B3198 Leiden, 6 februari 2007

Transcript of Evaluatie van het armoedebeleid van de gemeente …...viewde personen en bijlage 3 bevat de...

Evaluatie van het armoedebeleid van de gemeente Delft

Definitief rapport

Een onderzoek in opdracht van de Delftse rekenkamer

drs. M.J.W. Epskamp dr. N.E. Stroeker

Projectnummer: B3198

Leiden, 6 februari 2007

2

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen

in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige

wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier,

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Delftse rekenkamer.

3

Inhoudsopgave

Conclusies en aanbevelingen (samenvatting) 5

1 Inleiding 17 1.1 Inleiding onderzoek armoede 17 1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen 19 1.3 Onderzoeksaanpak 19 1.4 Leeswijzer 22

2 Het Delftse armoedebeleid 23 2.1 Afbakening van het armoedebeleid in Delft 23 2.2 Doelstellingen van het armoedebeleid 24 2.3 Doelgroepen van het beleid 24 2.4 Maatregelen van Delft op het gebied van armoedebeleid 26

2.4.1 Bijzondere bijstand 26 2.4.2 Bevorderen maatschappelijke participatie 29 2.4.3 Beperken zorg- en ziektekosten en verkleinen sociaaleconomische

gezondheidsverschillen 30 2.4.4 Preventie en tegengaan niet-gebruik 30 2.4.5 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 32 2.4.6 Schuldhulpverlening 33 2.4.7 Langdurigheidstoeslag 35 2.4.8 Beperken woonlasten en aanpakken achterstandwijken 35 2.4.9 Toeslagen op de algemene bijstand 36

2.5 Conclusies over het armoedebeleid van de gemeente Delft 37

3 Uitvoering en resultaten armoedebeleid 39 3.1 Inleiding 39 3.2 Bijzondere bijstand 39 3.3 Bevordering van maatschappelijke participatie 43 3.4 Beperken van zorg- en ziektekosten 45 3.5 Preventie en tegengaan niet-gebruik 46 3.6 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 47 3.7 Langdurigheidstoeslag 48 3.8 Beperken woonlasten 49 3.9 Toeslagen op de algemene bijstand 50 3.10 Conclusies 50

4

4 Uitvoering en resultaten schuldhulpverlening 53 4.1 Inleiding 53 4.2 Landelijke problematiek schuldhulpverlening 53 4.3 Doelstellingen voor de schuldhulpverlening in Delft 55 4.4 Organisatie van de schuldhulpverlening in Delft 56

4.4.1 Budgetwinkel 56 4.4.2 Convenant BAW 58 4.4.3 Jongeren binnen schuldhulpverlening in Delft 60

4.5 Resultaten schuldhulpverlening 61 4.5.1 Resultaten Budgetwinkel 61 4.5.2 Resultaten convenant BAW 66 4.5.3 Resultaten jongeren 66

4.6 Knelpunten en conclusies in de implementatie en uitvoering 67 4.6.1 Knelpunten en conclusies schuldhulpverlening algemeen 67 4.6.2 Knelpunten en conclusies Budgetwinkel 67 4.6.3 Knelpunten en conclusies convenant BAW 69 4.6.4 Knelpunten en conclusies jongeren 70

5 Regierol gemeente Delft 71 5.1 Inleiding 71 5.2 Samenwerken 71

5.2.1 Samenwerken algemeen 71 5.2.2 Samenwerken binnen het convenant BAW 72

5.3 Taken en verantwoordelijkheden 73 5.4 Afstemming en overleg 73 5.5 Conclusies regierol gemeente Delft 74

6 Leerpunten voor de invoering van de WMO 77 6.1 Inleiding 77 6.2 Stand van zaken WMO 77 6.3 Leerpunten 78

Bijlagen

1 Bestudeerde documenten 81 2 Geïnterviewde personen 83 3 Gespreksleidraad 85 4 Overzicht cijfers beleidsmaatregelen 89 5 Afkortingen 91

5

Conclusies en aanbevelingen (samenvatting)

Inleiding

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de probleemstelling en de onderzoeksvragen en op

de collegedoelstellingen 2002 – 2006 die betrekking hebben op dit onderzoek. Tevens zul-

len meer algemene conclusies en aanbevelingen worden geformuleerd.

Beantwoording probleemstelling en onderzoeksvragen

Hieronder volgen de probleemstelling en de onderzoeksvragen van het armoedeonderzoek

in de gemeente Delft in opdracht van de Delftse rekenkamer. De probleemstelling luidt:

‘Heeft de gemeente Delft de implementatie en uitvoering van het armoedebeleid adequaat

georganiseerd? In hoeverre zijn deze ervaringen te benutten bij de invoering van de Wet

Maatschappelijke Ondersteuning?’

Op basis van de probleemstelling zijn drie onderzoeksvragen geformuleerd. Deze luiden als

volgt:

Hoe geeft de gemeente Delft invulling aan haar regierol in het kader van de implementa-

tie en uitvoering van het armoedebeleid?

Is in de gemeente Delft de schuldhulpverlening voor doelgroepen (m.n. jongeren) doel-

matig en effectief georganiseerd?

Wat zijn op grond van ervaringen met de organisatie en implementatie van het armoede-

beleid punten die beleidsmatig extra aandacht behoeven bij de invoering van de WMO?

Binnen het onderzoek is de focus gelegd op de organisatie van de schuldhulpverlening (on-

der andere voor jongeren), de integrale dimensie van het armoedebeleid,de regierol van de

gemeente en leerpunten voor de WMO. In dit onderzoek beschouwen we de collegeperiode

2002 – 2006. Aangezien het nieuwe college in 2006 van start is gegaan, hebben de cijfers

betrekking op de periode 2002 – 2005.

Onderzoeksaanpak

De onderzoeksaanpak bestaat uit twee stappen, namelijk documentanalyse en tien inter-

views met relevante partijen binnen het armoedebeleid in de gemeente Delft. Deze stappen

zijn beide gezet aan de hand van een analysekader. Bijlage 1 bevat een overzicht met be-

studeerde documenten in de documentanalyse, bijlage 2 bevat een overzicht met geïnter-

viewde personen en bijlage 3 bevat de gespreksleidraad van de interviews.

Probleemstelling: doelmatigheid en effectiviteit van de implementatie en

uitvoering van het armoedebeleid

Een duidelijke definitie van ‘armoede’ en armoedebeleid binnen de gemeente Delft ont-

breekt. Dit kan verklaard worden door het feit dat de gemeente Delft programma georiën-

teerd is (facetbeleid, vgl. met bijvoorbeeld emancipatiebeleid) en armoede geen apart pro-

gramma is. Het deelnemen aan de samenleving of voorkomen van sociale uitsluiting staat

bij de verschillende programma’s van de gemeente Delft centraal. Armoede loopt als thema

door de programma’s heen. Het in kaart brengen van het ‘armoedebeleid’ is dan ook lastig.

6

Tevens kan opgemerkt worden dat de gemeente Delft geen helder beeld heeft van zowel

het aantal als de kenmerken van de doelgroep van niet-bijstands-gerechtigden (= overige

minima). De onduidelijkheid over de doelgroep wordt nog versterkt door het feit dat deze

binnen het armoedebeleid niet eenduidig gedefinieerd is. Veel maatregelen (waaronder de

bijzondere bijstand) rekenen niet-bijstandsgerechtigden tot de doelgroep als ze een inko-

men hebben van maximaal 110% van de bijstandsnorm, maar voor verschillende maatrege-

len gelden andere percentages en is dus de doelgroep anders. Kortom, voor vele regelingen

en toeslagen binnen de gemeente Delft op het gebied van armoedebeleid is niet duidelijk

wie de doelgroep precies is1, hoe groot deze is en daardoor is het lastig in kaart te brengen

hoe deze benaderd kan worden. Om dit probleem tegen te gaan, wil de gemeente per 1 ja-

nuari 2007 de doelgroep van regelingen op het gebied van armoedebeleid op 120% van de

bijstandsnorm harmoniseren. Later wil ze het percentage dan nog verhogen tot 130%.

Hoewel er geen definitie is van ‘armoede’ binnen de gemeente Delft, de doelgroepen van

het armoedebeleid onvoldoende helder in kaart zijn gebracht en ‘armoede’ ook geen apart

programma is, is de gemeente Delft op dit moment wel actief op dit gebied. Onlangs is de

Monitor lage inkomens Delft uitgevoerd2, waarvan de resultaten zijn gepresenteerd op de

Anti-Armoede conferentie op 20 september jl.. Tevens biedt de gemeente Delft een breed

scala aan regelingen en activiteiten aan op het gebied van armoedebeleid. Wanneer dit

wordt vergeleken met de lokale maatregelen die worden gepresenteerd in de nota Gemeen-

telijk Armoedebeleid (2005) kan geconcludeerd worden dat wat de gemeente Delft aanbiedt

voldoende breed en dekkend is. Er is voldoende beleid, de vraag is alleen of uit de diverse

regelingen voldoende verstrekt wordt aan de juiste doelgroepen en of het tegengaan van

niet-gebruik (ofwel het bevorderen van gebruik) effectief genoeg is?

Er lijkt een tegenstrijdigheid te zitten in hetgeen hierboven is geschetst. Enerzijds is er

geen echt armoedebeleid, immers armoede is een thema door alle programma’s van de

gemeente Delft heen. Aan de andere kant geeft de gemeente Delft zelf aan dat ‘Armoede

leeft! Ook in Delft’ en geeft men aan actief te zijn op het gebied van Armoedebeleid, door

het uitvoeren van de Monitor lage inkomens Delft en het organiseren van een Anti-Armoede

conferentie.

Een andere belangrijke constatering is dat de controleerbaarheid van beleid te wensen over

laat. Op basis van de ontvangen en bestudeerde stukken (zie bijlage 1) is te constateren

dat er nauwelijks uitvoeringsinformatie in staat die inzicht geeft in de relatie tussen de

doelstellingen van de lokale of gemeentelijke maatregelen en investeringen enerzijds en

uitkomsten c.q. resultaten anderzijds. Per jaar fluctueren de cijfers (uitgaven, verstrekkin-

gen etc) van verschillende regelingen en uitvoerende instanties van de maatregelen, maar

het is op basis van de stukken lang niet altijd duidelijk waar dit het gevolg van is. Er wordt

zeer beperkt in de stukken aangegeven op welke punten door uitvoerders problemen zijn

1 In het Communicatieplan Bijstand in Delft, 20 september 2002, Vakteam Communicatie en Vakteam Beleid en

Projecten wordt de doelgroep omschreven als: klanten Abw / Ioaw / Ioaz en de sociale minima die geen bij-standsuitkering hebben, maar rondkomen met een inkomen net onder of net boven de bijstandsnorm. Wie zich scharen onder deze laatste groep, hoe deze groep door middel van demografische kenmerken in kaart kan worden gebracht, blijft onduidelijk.

2 Dit rapport is niet in het bezit van het onderzoeksbureau en de uitkomsten zijn daarom ook niet verwerkt in dit rapport. Het kan zijn dat door dit rapport, dat volgens de aankondiging van de conferentie een beeld moet geven van de omvang van armoede in de gemeente Delft, een beter inzicht is ontstaan in de doelgroepen en de omvang daarvan.

7

geconstateerd (te weinig doelbereik etc) en op welke punten nieuwe successen zijn bereikt.

Ook worden er nauwelijks concrete doelen en streefwaarden gesteld waarop kan worden

afgerekend, alhoewel dat voor 2006 wel beter is gedaan1. Begrotingen lijken vooral geba-

seerd te worden op ervaringen van voorgaande jaren en niet op gerichte doelstellingen die

bereikt moeten worden. Anderzijds is het ook wel lastig om de resultaten van bepaalde ac-

tiviteiten in kaart te brengen. Het is vaak appels met peren vergelijken (zowel een cliënt

met een simpele vraag als een cliënt in een problematische situatie worden over één kam

geschoren in kwantitatieve zin, terwijl de ene cliënt veel meer tijd kost van de medewerker

/ hulpverlener dan de andere). Het blijft daarom lastig om te beoordelen in hoeverre de

uitvoerders hun werk goed doen en wat de uiteindelijke opbrengst is. De gemeente lijkt bij

veel afdelingen, organisaties min of meer te vertrouwen op hun professionaliteit. Echter, in

hoeverre de uitvoering van beleid effectief en efficiënt is, is moeilijk te zeggen vanwege de

relatieve oncontroleerbaarheid van het beleid. Wat dat betreft kan de Delftpas succesvol

worden genoemd. Niet alleen omdat het bereik en gebruik van de pas blijven toenemen,

maar ook omdat het een voorbeeld is van hoe beleid controleerbaar gemaakt kan worden

door monitoring en verslaglegging. Kortom, er lijkt onvoldoende koppeling te worden ge-

legd tussen beleid enerzijds en uitvoering en realisatie van beleid in de vorm van financiën

anderzijds. Er lijken geen conclusies te worden verbonden aan eerdere ervaringen en uit-

komsten. Ofwel, sturing op uitkomsten van beleid lijken niet plaats te vinden. Kortom,

vanwege de oncontroleerbaarheid van beleid, maar ook vanwege het feit dat er geen pro-

gramma ‘armoede’ is in de gemeente Delft en de doelgroepen onvoldoende in beeld zijn,

kan er weinig gezegd worden over de effectiviteit van het armoedebeleid in de gemeente

Delft.

Onderzoeksvraag 1: Regierol gemeente in het kader van het armoedebeleid

Regie

Zoals eerder aangegeven is, geldt dat de gemeente Delft geen apart programma ‘armoede’

heeft. Tevens komt het armoedebeleid niet voort uit wetgeving. Dit heeft tot gevolg dat de

gemeente geen formele regierol heeft met betrekking tot armoede en deze rol niet actief

uitoefent. Als je dit als gemeente constateert, is de vraag hoe pak je het dan aan? Hoe

houdt je controle en overzicht over de ‘armoede’ situatie in de gemeente. Hier moet over

nagedacht worden. Als het geen apart programma is, dan is het veel moeilijker om over-

zicht te houden, om dingen te coördineren, te sturen en regie te voeren. De gemeente zou

actief oplossingen moeten bedenken om hieraan tegemoet te kunnen komen. Een mogelijke

uitwerking van de regierol zou kunnen zijn: kies de insteek vanuit de cliënt. Selecteer drie

cases / cliënten en bekijk welke regelingen de gemeente Delft hierop loslaat. Wat heeft dit

voor gevolgen voor de cliënten. Betekent dit dat zij nog steeds onder het bestaansminimum

uitkomen of dat ze op een dubbel salaris zitten?

Het convenant BAW is een mooi voorbeeld dat gaat in de richting van regievoering op cli-

entniveau door de gemeente Delft in samenwerking met andere partijen. Dit is een goed

voorbeeld c.q. initiatief waarbij verschillende partijen binnen de gemeente Delft zijn geor-

ganiseerd rondom één specifieke doelgroep, namelijk gezinnen met problematische schul-

den als gevolg van multi-problematiek.

1 Bron: Beleidsplan WIZ, 2006.

8

Samenwerking

Hoewel uit sommige gesprekken naar voren kwam dat de gemeente Delft op bepaalde ge-

bieden (nog) meer zou mogen sturen en nog meer samenwerking zou mogen organiseren,

is er over het algemeen waardering voor de manier waarop de gemeente Delft het initiatief

neemt en zich actief inzet om, bijvoorbeeld rond het convenant BAW, met andere organisa-

ties samenwerking en afstemming te realiseren. Van binnen uit de gemeente zelf gaan er

geluiden op dat juist tussen de verschillende onderdelen van de gemeente Delft zelf meer

gestroomlijnd, afgestemd en gecommuniceerd zou kunnen worden. Wellicht dat er op dit

punt verbetering wordt gerealiseerd als de gemeente Delft volgend jaar in zijn geheel één

gebouw betrekt. Als partijen dichter bij elkaar zitten, bijvoorbeeld in één gebouw, gaat sa-

menwerken ook veel makkelijker. Een mooi voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de samen-

werking van het Instituut Sociale Raadslieden, Schuldhulpverlening en Algemeen maat-

schappelijk werk in Gouda die ook verenigd zijn op één locatie.

Alhoewel de samenwerking en afstemming tussen de betrokken partijen al zeer verbeterd is

ten opzichte van de situatie voor het bestaan van het convenant BAW (voorheen waren het

‘allemaal eilanden’) zou de samenwerking en afstemming nog verder verbeterd kunnen

worden (ook met niet-deelnemende partijen en organisaties zoals bijvoorbeeld Instituut

Sociale Raadslieden). In de praktijk is er soms nog wel eens onduidelijkheid (geweest) over

de taakafbakening en de specifieke rollen van STOED en Kwadraad. Wellicht zouden deze

taken en verantwoordelijkheden nog eens duidelijk neergezet en gecommuniceerd moeten

worden. Ditzelfde geldt voor wie de regierol vervult binnen het convenant BAW. De taken,

rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen zouden nog verder verduide-

lijkt en gecommuniceerd kunnen worden.

Onderzoeksvraag 2: Schuldhulpverlening voor doelgroepen doelmatig en

effectief georganiseerd

De landelijk geschetste problematiek is ook in de gemeente Delft terug te vinden. Er is een

andere aanpak van de schuldhulpverlening nodig, waarbij meer mensen geholpen kunnen

worden, waarbij de aanpak beter aansluit op de doelgroep(en), waarbij de doorlooptijden

overzichtelijk en haalbaar zijn en waarbij het slagingspercentage hoger is. Op het moment

lijkt er binnen de schuldhulpverlening ook onvoldoende een vangnet te zijn binnen de ge-

meente Delft voor jongeren. De aanpak moet beter aansluiten bij de doelgroep(en) en moet

het resultaat van schuldhulpverlening vergroten. Gedacht kan worden aan een aanpak

waarbij gebruik wordt gemaakt van budgetbuddy’s.

Naast een integrale aanpak moet er ook meer aandacht komen in het voortraject, meer

aandacht voor preventie, maar ook voor nazorg. De nazorg is van belang om te voorkomen

dat men terugvalt in de oude situatie van schuldenaar. Er zijn drie vormen van preventie,

namelijk preventie gericht op het voorkomen van problematische schulden, het vroegtijdig

signaleren van problematische schulden en het voorkomen van recidive. In de gemeente

Delft wordt met name aandacht gegeven aan de eerste vorm en verdienen de andere twee

vormen van preventie meer aandacht dan ze nu krijgen.

Geconcludeerd kan worden dat de doelmatigheid en effectiviteit van de schuldhulpverlening

in de gemeente Delft op het moment onvoldoende is, zowel algemeen als specifiek voor de

doelgroep jongeren. Aan deze conclusie ligt met name ten grondslag dat de huidige aanpak

niet aansluit bij de moeilijke doelgroep en dat het slagingspercentage laag is, het resultaat

9

van schuldhulpverlening moet vergroot worden. Kortom, er is een nieuwe aanpak van de

schuldhulpverlening wenselijk die veel beter aansluit bij de doelgroep(en). De gemeente

Delft (en specifiek de Budgetwinkel) is hier al over na aan het denken en mee bezig. Een

case binnen de schuldhulpverlening Delft die afgezien van enkele verbeterpunten op orga-

nisatorisch vlak als mooi voorbeeld kan dienen van een integrale aanpak gericht op een

moeilijke doelgroep, is het convenant BAW. Door een integrale aanpak van een beperkte

groep bij de moeilijke doelgroep betrokken organisaties en instellingen, worden positieve

effecten gerealiseerd. Deze effecten zijn o.a. dat het aantal huisuitzettingen omlaag gaat,

waardoor er geen gezinnen met kinderen meer op straat komen te staan, dat de klanten nu

in beeld zijn, dat binnen zes weken de lopende huur wordt betaald etc. De partijen die sa-

menwerken om deze moeilijke doelgroep aan te pakken kennen elkaar inmiddels beter, we-

ten wat ze van elkaar kunnen verwachten en wat ieders mogelijkheden zijn. Hier is uitein-

delijk de klant mee gediend.

Onderzoeksvraag 3: Leerpunten voor de invoering van de WMO

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek waarin het armoedebeleid van de gemeente

Delft centraal staat, zijn leerpunten geformuleerd voor de invoering van de WMO. Gecon-

cludeerd kan worden dat er zeker overeenkomsten zijn tussen het armoedebeleid en de

WMO, met name op het vlak van (een deel van) de doelgroepen, het doel (sociale uitslui-

ting voorkomen), het feit dat er veel partijen in het veld zijn en het feit dat het beide com-

plexe terreinen zijn door de interactie met veel verschillende beleidsterreinen.

In het kort hieronder de leerpunten, die tevens in hoofdstuk 3 staan weergegeven:

Een krachtige coördinator bij de invoering van de WMO is zeer van belang

Eén centraal registratiesysteem waar alle partijen mee werken en die door alle partijen

geraadpleegd kan worden

Afdelingen en onderdelen binnen de gemeente Delft beter stroomlijnen

Meer communicatie binnen de gemeente Delft en tussen de gemeente Delft en externe

partijen, bijvoorbeeld in de vorm van structurele overleggen in het kader van de invoe-

ring van de WMO

Betrokken partijen binnen de WMO moeten elkaar kennen, moeten op de hoogte zijn van

elkaars mogelijkheden, verantwoordelijkheden en knelpunten. Er moet continue gescand

worden op mogelijke nieuwe partijen die een rol kunnen vervullen in de beleidsuitvoe-

ring

Grijp de kans om efficiënter te gaan werken

Geef duidelijk aan wat de doelstellingen van het beleid zijn, wie de doelgroepen zijn, wat

de uitgangsituatie is en wat de doelstellingen en streefwaarden zijn en onderbouw dit

Werk met doelstellingen en streefwaarden, maar verlies daarbij de meer kwalitatieve in-

formatie en de doelgroep niet uit het oog

Bij het centraal stellen van de cliënt kan een persoonlijke buddy een belangrijke rol ver-

vullen.

10

Realisatie collegedoelstellingen 2002 – 2006

Hieronder volgen de doelstellingen uit het collegeprogramma 2002-2006 die betrekking

hebben op c.q. gerelateerd zijn aan het armoedebeleid. In deze paragraaf zal bekeken wor-

den in hoeverre deze doelstellingen zijn gerealiseerd.

Doelstelling 1 Ervoor zorgen dat het bereik van de bijzondere bijstand jaarlijks toeneemt

onder zowel bijstandsgerechtigden als andere bevolkingsgroepen en hier-

voor in 2002 een communicatieplan opstellen.

Er is een communicatieplan opgesteld, namelijk ‘Communicatieplan Bijstand in Delft’

(2002). Tevens heeft de gemeente Delft diverse acties ondernomen om te zorgen voor een

hoger bereik van de bijzondere bijstand, bijvoorbeeld door de oprichting van DUIT en de

uitgave van het boekje “Dit geld(t) voor u”. Voor DUIT klinkt van verschillende kanten lof,

terwijl het boekje helaas niet lijkt te zijn aangeslagen. Ondanks de inzet van de gemeente

lijkt de doelstelling (nog) niet te zijn gerealiseerd; er is geen substantiële toename van het

gebruik van de bijzondere bijstand. Het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand is tussen

2002 en 2005 afgenomen van 10.430 tot 7.9161. De daling van het aantal verstrekkingen

kan voor een belangrijk deel verklaard worden uit de afschaffing van categoriale bijstand

door het Rijk; uit tabel 3.1 (paragraaf 3.2) blijkt dat in de periode 2002-2005 het totaal

aantal verstrekkingen is afgenomen met 2.514 en het aantal categoriale verstrekkingen

met 1.033. Over het aantal minima waaraan verstrekt is, zijn geen cijfers gevonden, maar

het is onwaarschijnlijk dat dit aantal is toegenomen aangezien het totale aantal verstrek-

kingen met ruim een vijfde is afgenomen. Dit zal echter wel kunnen gebeuren als binnen-

kort de draagkrachtgrens bijzondere bijstand van 110% naar 130% wordt opgeschroefd.

Grotere groepen inwoners van Delft zullen een beroep kunnen doen op de bijzondere bij-

stand. Voorwaarde is dan wel een hogere begroting; aangezien realisatie en begroting nu

ongeveer gelijk zijn, is meer gebruik alleen mogelijk met meer middelen.

De gemeente Delft constateert zelf dat het bereik van het beleid onder de groep overige

minima groter is dan men aanvankelijk dacht doordat nu gewerkt wordt met cijfers van het

CBS in plaats van met cijfers van het COELO2. Het bereik van bijvoorbeeld de AV-Delft is

dan 50% onder de overige minima in plaats van 43%. Alhoewel dit hoger is dan men aan-

vankelijk dacht, is nog steeds geen antwoord te geven op de vraag of het bereik onder de

overige minima is toegenomen. Immers, wat was het bereik in de uitgangssituatie en wat

zijn de doelstellingen of streefwaarden?

Conclusie: doelstelling 1 lijkt (nog) niet te zijn gerealiseerd.

Doelstelling 2 Aandacht geven aan het vergoeden van computers met bijzondere bijstand

Wat betreft de regeling Computers en bijstand moet wel geconstateerd worden dat het ge-

bruik van de regeling sinds de invoering alleen maar is afgenomen. Het aantal verstrekkingen

overtrof bij de invoering van de regeling in 2002 ruimschoots de verwachtingen, maar nam

in de daaropvolgende jaren steeds verder af. De begroting daarentegen steeg steeds iets.

1 Bron: WIZ kwartaalrapportages. 2 Memo aan MT-WIZ van Ruud Diemers, aantallen huishoudens overige minima, 20-02-2006

11

De daling van het aantal verstrekkingen vanaf 2003 was volgens de beleidsverslagen het ge-

volg van minder publiciteit. De afname van het aantal verstrekkingen is aanleiding geweest

om de doelgroep te verruimen.

Conclusie: er is aandacht besteed aan het vergoeden van computers met bijzondere bij-

stand. Dit heeft echter maar tijdelijk (2002) geleid tot een toename van het aantal ver-

strekkingen, vanaf 2003 is er namelijk een daling te zien in het aantal verstrekkingen.

Doelstelling 3 Een vereveningsreserve invoeren om eventuele overschrijdingen van de be-

groting van de bijzondere bijstand te kunnen opvangen.

De vereveningsreserve is ingesteld en de collegedoelstelling (zie paragraaf 2.2) is gereali-

seerd. Al in de nota ‘Fonds Werk en Inkomen’ (01/002181) van januari 2001 is ingestemd

met het instellen van een vereveningsreserve, om zodoende een buffer op te bouwen voor

eventuele overschrijdingen op het gebudgetteerde deel. Het beleidsplan WIZ 2005-2008

geeft aan dat er een vereveningsreserve Werk en Inkomen is. Daarin wordt voorgesteld het

tekort voor 2005 (voorlopig geraamd op een tekort tussen de € 1.9 en € 3 miljoen) ten laste

van de vereveningsreserve Werk en Inkomen te dekken. Dit tekort was mede het gevolg van

bezuiniging die het Rijk tegelijk met de invoering van de WWB in 2004 heeft doorgevoerd op

het budget voor de bijzondere bijstand. Delft wilde haar beleid toch zo veel mogelijk conti-

nueren, waardoor tekorten ontstonden binnen het budget. Vanaf 2004 heeft de gemeente

Delft daarom de doorgevoerde structurele Rijksbezuinigingen ad € 1,5 miljoen gerepareerd

uit eigen middelen, waaronder de vereveningsreserve, waardoor over de jaren heen een re-

delijk constant niveau van beschikbaar budget is geweest.1

De vereveningsreserve wordt ook genoemd op de website van gemeente. Daar staat een

bijlage uit 2004 waarin mutaties van de vereveningsreserve staan vermeld.2 In de genoem-

de bijlage wordt geconcludeerd dat de reserve op dat moment nog voldoende ruimte biedt

om exploitatierisico’s van 2003 en 2004 af te dekken.

Conclusie: deze doelstelling is gehaald.

Doelstelling 4 Schuldhulpverlening integraal aanpakken

Van een integrale aanpak van schuldhulpverlening rondom de doelgroep waarom het gaat is

geen sprake. Zoals al eerder geconstateerd is, is een andere aanpak van schuldhulpverle-

ning nodig. Zoals al eerder geconcludeerd is, zou de Budgetwinkel zich meer moeten toe-

leggen op een integrale vorm van dienstverlening, waarbij veel met andere partijen wordt

samengewerkt. Het convenant BAW kan hiervoor als voorbeeld dienen.

Conclusie: deze collegedoelstelling is niet gehaald in de periode 2002 – 2006.

1 Bron: Nota Opvang bezuinigingen Rijk door de gemeente Delft, K.J. Mast, Controller WIZ, Gemeente Delft, 10

augustus 2006. Het bedrag van 1,5 miljoen euro is gebaseerd op de reactie van de gemeente Delft op het concept van dit rapport, d.d. 1 december 2006.

2 http://www.raad.delft.nl/commissies/werk_zorg_onderwijs/2004/Bijlage%20nota/w_2004_026_bn.html.

12

Doelstelling 5 Schuldhulpverlening meer richten op preventie en voorkoming van recidive

Eén van de conclusies van dit onderzoek is dat er meer aandacht moeten komen voor het

voortraject van schuldhulpverlening, meer aandacht voor preventie, maar ook voor nazorg.

De nazorg is van belang om te voorkomen dat men terugvalt in de oude situatie van schul-

denaar. Tot op heden is het (nog) niet gelukt om de schuldhulpverlening meer te richten op

preventie en voorkoming van recidive. Dit is echter wel een doel voor de toekomst.

Conclusie: deze collegedoelstelling is (nog) niet gerealiseerd voor de periode 2002 – 2006,

maar dit blijft wel een doelstelling van schuldhulpverlening in de gemeente Delft.

Doelstelling 6 Het aanbod van de Delftpas1 uitbreiden.

Uit de bestudeerde stukken en gesprekken blijkt dat de Delftpas een succes is te noemen.

Immers, het bereik en het gebruik van de pas zijn ieder jaar toegenomen. Weliswaar is in

de periode 2002-2004 het aantal minima onder de pashouders niet gestegen, maar in 2005

is het aantal wel toegenomen.2 Tevens is het totaal aantal deelnemers toegenomen van 15

bij de start tot 60 in 2006. Het aanbod van de Delftpas is dus drastisch uitgebreid. Daar

waar men eerst als gemeente bij allerlei relevante partijen, deelnemers zelf langs moest

gaan, komt nu ook het aanbod vanuit de deelnemers zelf om mee te doen aan de Delftpas.

Daarnaast is de Delftpas ook een goed voorbeeld van hoe het beleid controleerbaar ge-

maakt kan worden door monitoring en verslaglegging.

Conclusie: collegedoelstelling 6 is gehaald; het aanbod van de Delftpas is drastisch uitge-

breid.

Overige conclusies

Bij de armoedeproblematiek is op het moment sprake van een multi-problematiek. Wat wij

constateren is dat de huidige aanpak van bestaande instanties, zoals bijvoorbeeld de Bud-

getwinkel, onvoldoende aansluiten bij deze multi-problematiek en de bijbehorende doel-

groep. Zoals dat voor de Budgetwinkel geldt, zal dat waarschijnlijk ook nog voor andere in-

stellingen en instituties binnen de gemeente gelden. Instellingen en diens regelingen sluiten

onvoldoende aan bij de doelgroep, die complex in elkaar zit. Een multi-problematiek vraagt

blijkbaar om een multi-aanpak, waarbij de doelgroep, de cliënt centraal staat en niet de in-

stelling of instantie. Verschillende instanties en partijen moeten samenwerken rondom de

doelgroep, er moet sprake zijn van een integrale aanpak in plaats van dat iedere partij van-

uit zijn eigen doelen en motivaties de cliënt benadert. Dit vraagt om regie op cliëntniveau

(zie convenant BAW en Meldpunt Bezorgd?). Om dit te kunnen laten slagen is meer inzicht

in de doelgroep en dus in de cliënt noodzakelijk. Je kunt als gemeente nog zoveel regelingen

hebben voor de verschillende doelgroepen. Als je onvoldoende inzicht hebt in wie die doel-

groepen precies zijn in termen van socio-demografische variabelen, maar ook motieven, ge-

zinssituatie, problematiek, wijze waarop zij bereikt kunnen worden etc dan zullen deze rege-

1 De Delftpas is een pas waarmee Delftenaren korting kunnen krijgen op onder andere culturele en educatieve

activiteiten in Delft, Den Haag en Rotterdam. 2 In 2002, 2004 en 2005 waren er respectievelijk 2.552, 2.520 en 3.124 (kinderen van) pashouders binnen de

groep minima. De groep (kinderen van) minima met een pas maakte in die jaren respectievelijk 69%, 41% en 51% uit van het totaal aantal (kinderen van) pashouders.

13

lingen onvoldoende ‘aankomen’ bij deze doelgroepen. Kortom, beter inzicht in de doelgroep

maakt afstemming van de regelingen op deze doelgroepen veel effectiever en efficiënter. De

gemeente Delft heeft heel veel maatregelen voor de doelgroep, die effectiever ingezet kun-

nen worden als de doelgroepen van de verschillende regelingen beter in kaart zijn gebracht.

Op deze manier zal de cliënt of klant ook het meeste rendement hebben van de aanpak.

Een ander aspect dat hieraan raakt is het feit dat bepaalde regelingen vaak te ingewikkeld

zijn voor de doelgroep. Twee voorbeelden kunnen dit wellicht illustreren. De doelgroep van

het convenant BAW (= laatste kansen beleid) is zeer complex en kampt per definitie met

multi-problematiek. Als men eenmaal in de procedure zit van het convenant BAW dan moet

men heel veel instanties langs. Deze mensen hebben hier bijna een dagtaak aan. Vervolgens

worden zij bij deze instanties ook nog ‘aangepakt’. Er heerst een taboe rondom armoede en

tevens leeft er een bepaalde ‘angst’ binnen deze doelgroep voor de instanties. Dit kan tot

gevolg hebben dat men het traject niet doorloopt (niet op komt dagen bij belangrijke ge-

sprekken met instanties etc). Hetzelfde geldt in meerdere mate voor deze doelgroep met

multi-problematiek bij de Budgetwinkel. Deze is niet ingericht op dit soort klanten. Dit zijn

vaak klanten die niet saneringsrijp zijn en dat ook niet te maken zijn. Het is een doelgroep

waar moeilijk afspraken mee te maken valt, in verband met ‘angst’. Het is vaak geen onwil.

Voor deze groep van niet-saneringsrijp te maken klanten is nu geen vangnet totdat ze in het

laatste kansenbeleid terecht komen. En dan is het proces van schulden al vrij ver gevorderd.

De vraag is hier dan ook: pakt de gemeente Delft hier wel of niet door? Wil de gemeente

Delft zorgen voor beter aansluiting en het fungeren als vangnet voor deze doelgroepen met

multi-problematiek. Zij kan dit bijvoorbeeld doen door te investeren in het tot stand komen

van één informatiesysteem waarin verschillende partijen binnen een traject gezamenlijk in-

formatie kunnen verwerken rondom één cliënt. Dit zou uitgeprobeerd kunnen worden voor

bijvoorbeeld het convenant BAW en later verder uitgebreid kunnen worden bij succes. Dit is

een belangrijke randvoorwaarde voor een integrale aanpak. Samen werken rondom één

doelgroep betekent ook informatie uitwisselen en afstemmen. Door dit inzicht, het totaal

overzicht en coördinatie kan de gehele aanpak van deze doelgroep doelmatiger en efficiën-

ter plaatsvinden.

Aanbevelingen

Armoede

Onderzoek naar doelgroepen is gewenst, zodat de gemeente helder in beeld kan brengen

hoe groot de verschillende doelgroepen binnen het armoedebeleid zijn, welke kenmerken ze

hebben (bijvoorbeeld wie maken er gebruik van de verschillende regelingen binnen de bij-

zondere bijstand in termen van socio-demografische kenmerken?) en wie er deel vanuit

maken. Kortom, breng doelgroepen van (armoede)beleid beter in kaart, definieer deze en

bepaal de omvang. Het is immers heel zonde en een gemiste kans als er veel inkomensver-

ruimende middelen en regelingen zijn voor de doelgroep, maar de doelgroep hiervan onvol-

doende op de hoogte is.

14

Zorg voor een betere controleerbaarheid van beleid door het vaststellen van eenduidige en

SMART1 doelen, door de huidige situatie betreffende de doelen in kaart te brengen (nulsitua-

tie) en door vast te stellen wat de streefwaarden voor het eind van de periode zijn. Vervol-

gens dient er gezorgd te worden voor eenduidige verslaglegging en monitoring. De kwantita-

tieve gegevens dienen voorzien te worden van een kwalitatieve toelichting: welke beleids-

keuzes worden gemaakt, waarom worden deze gemaakt (motivatie), wat heeft dit voor ge-

volgen voor de doelstellingen en streefwaarden etc. En indien bepaalde doelen en streef-

waarden niet worden gerealiseerd, blijkend uit de monitoring, dient aangegeven te worden

waardoor dit veroorzaakt wordt en dienen eventueel de doelen en streefwaarden bijgesteld

te worden. Vervolgens dient sturing plaats te vinden op basis van uitkomsten van beleid.

Houd in de gaten dat het percentage en absolute aantal minima dat in bezit is van de Delft-

pas niet onder een kritische grens zakt, die de gemeente Delft zelf heeft of moet vaststel-

len.

Regie en samenwerking

De gemeente Delft vervult bij het armoedebeleid geen duidelijke regierol; dit komt voort

uit de programma georiënteerde indeling van de gemeente Delft. Dat maakt het des te

moeilijke om overzicht te houden over de effectiviteit en doelmatigheid van het beleid, om

te coördineren, om te sturen en om regie te voeren. Ditzelfde geldt in mindere mate voor

de invulling binnen het convenant BAW. Daar neemt de gemeente Delft wel initiatief en

vervult ook de regierol, maar dit is niet bij alle partijen even duidelijk. Echter, in plaats van

het beleid of de regelingen als uitgangspunt te nemen bij de regievoering, zou de gemeente

steeds meer toe moeten naar regievoering op cliëntniveau. De regievoering in de richting

van regie op cliëntniveau, zoals bijvoorbeeld al gebeurt rondom de convenant BAW doel-

groep en binnen het Meldpunt Bezorgd? is ook in het kader van armoede relevant. Er moet

één keten komen. De gemeente Delft is de aangewezen partij om hierop te sturen, omdat

zij het meest ‘boven’ alle partijen staat. Er is een integrale aanpak nodig waarbij verschil-

lende afdelingen van de gemeente en instanties samenwerken rondom één doelgroep. Voor

jongeren bijvoorbeeld moet er een infrastructuur worden geschapen waarbij ze pro-actief in

kaart kunnen worden gebracht die zich niet melden via andere instanties. Neem de klant,

cliënt of het gezin als uitgangspunt en bekijk als gemeente wat je qua regelingen loslaat op

deze entiteit vanuit de verschillende domeinen. Selecteer bijvoorbeeld drie cases / cliënten

en bekijk welke regelingen de gemeente Delft op hen loslaat. En breng vervolgens in kaart

wat dit voor effect heeft op deze persoon of dit gezin. Wat heeft dit voor gevolgen voor de

cliënten? Betekent dit dat zij nog steeds onder het bestaansminimum uitkomen of dat ze op

een dubbel salaris zitten?

Kortom, zorg voor een integrale aanpak rondom één doelgroep met regie op cliëntniveau,

bijvoorbeeld voor de doelgroep(en) van het armoedebeleid.

1 SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden.

15

Schuldhulpverlening

Algemeen

Er moet meer aandacht en een vangnet komen voor de doelgroep jongeren binnen de

schuldhulpverlening in de gemeente Delft. Als gemeente zou je in kaart moeten proberen te

brengen hoe groot de doelgroep jongeren in Delft met schulden is en waarom zij zich niet

melden bij allerlei instanties als deze groep wel substantieel qua omvang is. Hierin kan

meer inzicht ontstaan door een integrale aanpak van deze groep, waarbij met verschillende

gemeentelijke en niet-gemeentelijke partijen rondom deze groep wordt samengewerkt om

dit in kaart te brengen.

De Budgetwinkel zou zich meer toe moeten leggen op een integrale vorm van dienstverle-

ning, waarbij veel met andere partijen wordt samengewerkt. Het convenant BAW kan hier-

voor als voorbeeld dienen. Partijen die samen moeten werken om de veelal moeilijke doel-

groep aan te pakken moeten elkaar beter kennen, weten wat ze van elkaar kunnen ver-

wachten en wat ieders mogelijkheden zijn. Op deze wijze zal het wellicht mogelijk worden

om het uitvalpercentage te verkleinen en het slagingspercentage te verhogen. Dit gaat in

de richting van regie op cliëntniveau.

Er zou een aanpak ontwikkeld moeten worden om het resultaat van de schuldhulpverlening

te vergroten. Er zou bijvoorbeeld meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de gevallen

waarin het wel lukt om deze saneringsrijp te maken. Bovendien zou bekeken kunnen wor-

den wie de groep is waar het schuldhulpverleningstraject succesvol wordt afgesloten (sla-

gingspercentage). Wie zijn dat? Waar hangt het vanaf of mensen saneringsrijp te maken

zijn? Waar hangt het vanaf of iemand succesvol door het schuldhulpverleningstraject rolt?

Hierop zouden dan criteria ontwikkeld kunnen worden. Tevens moeten er instrumenten

ontwikkeld worden om met / voor de groep ‘afvallers’ (niet saneringsrijp te maken) iets te

doen.

Daarnaast moet er ook veel meer aandacht komen voor preventie op het gebied van

schuldhulpverlening. Dit betekent meer aandacht in het voortraject, maar ook in de nazorg

om te voorkomen dat men terugvalt in de oude situatie van schuldenaar. Er zijn drie vor-

men van preventie, namelijk preventie gericht op het voorkomen van problematische

schulden, het vroegtijdig signaleren van problematische schulden en het voorkomen van

recidive. In de gemeente Delft wordt met name aandacht gegeven aan de eerste vorm en

verdienen de andere twee vormen van preventie meer aandacht dan ze nu krijgen.

Op alle vlakken, namelijk budgetvoorlichting, budgetbegeleiding en budgetbeheer, is er

meer begeleiding nodig voor de moeilijke doelgroepen. Dit kan in de vorm van budgetbud-

dies.

De Budgetwinkel is aangesloten bij het NVVK en werkt volgens die kwaliteitsrichtlijnen (de

term saneringsrijp is afkomstig van het NVVK). Het zou echter mooi zijn als er ook een

toets plaatsvindt in hoeverre de Budgetwinkel in de praktijk daadwerkelijk in staat is om

volgens deze richtlijnen te werken (3 maanden voor het advies, 4 maanden voor de afron-

ding (120 dagen model) etc). Dit zou wellicht kunnen leiden tot kortere doorlooptijden bij

de Budgetwinkel of het op NVVK niveau vaststellen van meer realistische doorlooptijden,

die zijn afgestemd op de huidige landelijke problematiek betreffende schuldhulpverlening.

16

Convenant BAW

Het convenant BAW is een mooi initiatief dat navolging behoeft. Er zijn echter ook hier, ge-

zien de startfase waarin het convenant BAW zich bevindt, een aantal aandachtspunten:

Pas op voor overregulatie door te veel afspraken met veel verschillende partijen. Biedt

de professionals binnen het convenant BAW meer ruimte om situationeel te kunnen han-

delen

De terugkoppeling van informatie naar partijen binnen het convenant BAW is een aan-

dachtspunt. Oplossing: één centraal registratiesysteem

Maak de verantwoordingsstructuur helder, met name voor partijen binnen het convenant

BAW die zelf ook onderdeel zijn van de gemeente

Houdt continue aandacht voor samenwerking en afstemming tussen de verschillende

partijen. Maak tevens aan iedereen duidelijk wie de regierol binnen het convenant BAW

vervult

Stel duidelijke doelen zodat succes ook aangetoond kan worden.

WMO

Aanbevelingen op het gebied van de WMO zijn de volgende:

Zorg voor coördinatie en overzicht betreffende de relevante partijen binnen de WMO. Be-

langrijk is ook een ‘trekker’ bij de invoering, die zorgt voor coördinatie, motivatie en het

beantwoorden van vragen;

Centrale registratie van informatie en uitwisseling van informatie zijn zeer belangrijk.

Een centraal registratiesysteem kan hiervoor een oplossing bieden (zie ook constatering

binnen het convenant BAW). Een dergelijk systeem zal de afstemming en communicatie

van de verschillende betrokken partijen ook vereenvoudigen. Tevens zal dit bijdragen

aan de matching van geïndiceerde zorgvrager en uitvoerende zorgverlener.

Maak onderlinge taken, verantwoordelijkheden, mogelijkheden en knelpunten van de

verschillende partijen duidelijk, zowel voor de partijen zelf als voor de andere partijen.

Dus niet alleen weten wat je eigen taken, verantwoordelijkheden, mogelijkheden en

knelpunten zijn, maar ook op de hoogte zijn van die van de andere betrokken partijen;

Vertaal de wettelijke doelstellingen van de WMO (‘meedoen in brede zin’) naar concrete

en operationele doelstellingen voor de gemeente Delft. Probeer de operationele doelstel-

lingen uit te werken in indicatoren en daar streefwaarden aan te hangen (nulwaarde:

wat is de situatie nu?; streefwaarde: wat is het doel op moment x?) Breng tevens in

kaart wie de doelgroepen van de WMO zijn, uitgewerkt in socio-demografische kenmer-

ken, en maak een inschatting van de omvang van de verschillende doelgroepen. Kortom,

wat willen we bereiken, voor wie, hoe willen we dat gaan doen en wat mag dat kosten?

Tot slot is het ook belangrijk om na te denken over de wijze waarop controle en verant-

woording moet plaatsvinden (monitoring en evaluatie).

17

1 Inleiding

1.1 Inleiding onderzoek armoede

Armoede

Er zijn vele armoedebegrippen en inkomensbegrippen in omloop, variërend van enge tot

ruime definities van deze begrippen. Ook wordt er wel gesproken over minima of minima-

plus (minimuminkomen + 20%) of lage inkomens. Hieronder volgt een korte uiteenzetting

van het begrip armoede en wordt een definitie gegeven.

Wat is armoede?1

Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies (inkomen, maat-

schappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefom-

geving). Het toekomstperspectief is hierbij een belangrijk onderscheidend kenmerk, vooral

in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie.

Armoede kan worden gezien als een zodanig gebrek aan financiële middelen, dat niet te-

gemoet kan worden gekomen aan de behoeften die de samenleving als noodzakelijk ziet.

Armoede kan ook breder worden gedefinieerd als onvoldoende mogelijkheden om volwaar-

dig deel te nemen aan de samenleving. Het gebrek aan mogelijkheden kan het gevolg zijn

van onvoldoende financiële middelen, maar ook van een gebrek aan een sociaal netwerk,

een laag opleidingsniveau of een slechte gezondheid. Vaak hangen deze zaken samen.2

Armoede kan breed gedefinieerd worden als sociale uitsluiting of eng als een tekort aan fi-

nanciële middelen (zie Gemeentelijk armoedebeleid, SGBO en StimulanSZ, 2005 / 2006).

Integraal armoedebeleid

Gemeenten hebben de mogelijkheden en de zorgplicht om burgers die in een situatie van

armoede verkeren te ondersteunen. Door de korte afstand tot burgers zijn gemeenten bij

uitstek de overheidsorganen die problemen bij individuele burgers kunnen onderkennen en

hiervoor maatwerk kunnen leveren. In aanvulling op het generieke inkomensbeleid van het

Rijk (waaronder de WWB, die gemeenten uitvoeren) kunnen zij hiervoor diverse inkomens-

ondersteunende en andere maatregelen treffen. Daarnaast kunnen zij samenwerken met

(semi-) overheidsinstanties van bijvoorbeeld maatschappelijk werk en gezondheidszorg en

particuliere (charitatieve) organisaties. Het is belangrijk dat gemeenten ervoor zorgen dat

hun eigen maatregelen en activiteiten van andere organisaties optimaal in het totale aan-

bod van lokale activiteiten en maatregelen worden geïntegreerd. Integraal armoedebeleid

bevordert een goede afstemming van activiteiten en maatregelen en kan overlap en blinde

vlekken voorkomen. Het kan dus een belangrijke succesfactor zijn voor effectief en doelma-

tig beleid. Om integraal armoedebeleid te realiseren moeten gemeenten de regie over de

keten van organisaties en gemeentelijke diensten in handen nemen.3

1 Bron: Gemeentelijk armoedebeleid, SGBO en StimulanSZ, 2005 / 2006. 2 Zie de omschrijving van armoede in het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting

2003, Ministerie van SZW, 2003. 3 Gemeentelijk armoedebeleid, SGBO en StimulanSZ, 2005/2006.

18

Voor regievoering bestaan diverse modellen, waaronder het onderstaande 5 S-en model.

5 S-en model:

1. situeren

inzicht in de behoefte van de doelgroep

inzicht in het lokale krachtenveld

2. steun creëren

betrekken belangenbehartigers en uitvoerders

3. stimuleren

uitdragen prioriteit

pro-actieve houding

4. structureren

rolverdeling

overlegstructuur

5. sturen en beïnvloeden

mate van aansturen

belonen en ondersteunen

Schuldhulpverlening

Eén van de maatregelen die gemeenten kunnen inzetten om armoede tegen te gaan is

schuldhulpverlening. Problematische schulden en armoede gaan vaak samen. Burgers met

ernstige schulden ontbreekt het vaak aan middelen om hun schulden af te lossen en daar-

naast te voorzien in de noodzakelijke levensbehoeften. Lossen ze hun schulden niet af, dan

komen ze in de problemen met schuldeisers. Dit kan er toe leiden dat ze hun inboedel moe-

ten verkopen of op straat worden gezet. Met de recente stijging van het aantal personen

met problematische schulden is bij veel gemeenten de aandacht voor schuldhulpverlening

toegenomen.1

Aanleiding voor het onderzoek

Als vertegenwoordigers van de Delftse burgers houdt de gemeenteraad van Delft toezicht

op de uitvoering en resultaten van het gemeentebeleid. De Delftse rekenkamer heeft als,

instrument van de raad, tot taak deze te informeren over de effectiviteit en doelmatigheid

van het lokale beleid. Vanuit die doelstelling heeft de Rekenkamer aan Research voor Be-

leid en het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) opdracht gegeven het

Delftse armoedebeleid te evalueren. De aanleiding van het onderzoek was het feit dat er

veel berichten in de lokale media over armoede in de gemeente Delft verschenen. In het

onderzoek is nagegaan hoe effectief en doelmatig het armoedebeleid van de gemeente is.

Het onderzoek diende zich met name te richten op de mate waarin en de wijze waarop de

gemeente Delft het armoedebeleid integraal heeft georganiseerd en uitvoert. Neemt de

gemeente Delft hierin de regierol op zich? Daarnaast was de opdracht te focussen op

schuldhulpverlening en meer specifiek op schuldhulpverlening voor jongeren. Dat laatste

vanuit signalen dat het aantal jongeren met problematische schulden, in ieder geval op

landelijk niveau, sterk is gestegen en het voor hulpverleners lastig is deze groep te berei-

ken.

De evaluatie van het Delftse armoedebeleid diende ook aandachtspunten op te leveren voor

de gemeentelijke organisatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Deze wet,

1 Benchmark Schuldhulpverlening, SGBO/StimulanSZ. 2001-2005.

19

waarin de Welzijnswet, de WVG en Huishoudelijke Zorg uit de AWBZ opgaan, wordt op 1 ja-

nuari 2007 landelijk ingevoerd. Met de invoering van de WMO worden gemeenten verant-

woordelijk voor maatschappelijke ondersteuning. Omdat de WMO beoogt de samenhang tus-

sen activiteiten en beleid rond maatschappelijke ondersteuning te bevorderen, behoort inte-

graal beleid in samenwerking met lokaal opererende welzijnsorganisaties en zorginstellingen

tot de doelstellingen van de WMO1. Effectiviteit en doelmatigheid vragen in deze om een

sterke regie door de gemeente. Onderzoek naar de mate waarin en de manier waarop de

gemeente Delft het lokale armoedebeleid integraal heeft georganiseerd en over dit beleid de

regie voert, kan daarom aandachtspunten opleveren voor de organisatie van de WMO.

1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen

Voorafgaand aan het onderzoek is de volgende probleemstelling geformuleerd:

‘Heeft de gemeente Delft de implementatie en uitvoering van het armoedebeleid adequaat

georganiseerd? In hoeverre zijn deze ervaringen te benutten bij de invoering van de Wet

Maatschappelijke Ondersteuning?’

Op basis van de probleemstelling zijn drie onderzoeksvragen geformuleerd. Deze luiden als

volgt:

1. Hoe geeft de gemeente Delft invulling aan haar regierol in het kader van de implemen-

tatie en uitvoering van het armoedebeleid?

2. Is in de gemeente Delft de schuldhulpverlening voor doelgroepen (m.n. jongeren) doel-

matig en effectief georganiseerd?

3. Wat zijn op grond van ervaringen met de organisatie en implementatie van het armoede-

beleid punten die beleidsmatig extra aandacht behoeven bij de invoering van de WMO?

Binnen het onderzoek is de focus gelegd op de organisatie van de schuldhulpverlening (on-

der andere voor jongeren), de integrale dimensie van het armoedebeleid,de regierol van de

gemeente en leerpunten voor WMO. Bij ons onderzoek beschouwen we de collegeperiode

2002 – 2006. Aangezien het nieuwe college in 2006 van start is gegaan, hebben de cijfers

betrekking op de periode 2002 – 2005.

Bovenstaande onderzoeksvragen zullen in de conclusies en aanbevelingen expliciet beant-

woord worden.

1.3 Onderzoeksaanpak

Voorafgaand aan het onderzoek zijn de onderzoeksvragen uitgewerkt in een lijst van meer

specifieke vragen, die samen het onderzoekskader vormen. Dit kader is hieronder weerge-

geven.

De onderzoeksaanpak bestaat uit twee onderdelen of stappen:

Stap 1 Documentanalyse

Stap 2 Interviews met relevante partijen binnen het armoedebeleid in Delft

1 Memorie van toelichting op de WMO.

20

Stap 1 Documentanalyse

In deze stap zijn de documenten geanalyseerd die in bijlage 1 zijn weergegeven. Dit is ge-

beurd met behulp van de vragen in het analysekader behorend bij stap 1 (zie hieronder).

Op basis van de antwoorden op de vragen uit het analysekader zijn vervolgens antwoorden

op de onderzoeksvragen geformuleerd.

Voor de documentanalyse is aan de contactpersoon in de sector Werk, Inkomen & Zorg ge-

vraagd relevante beleidsdocumenten op te sturen. Dit is gebeurd in drie ronden. In de

tweede en derde ronde is specifiek gevraagd naar informatie over zaken waarover nog on-

duidelijkheid bestond. Alle opgestuurde documenten zijn bestudeerd. Daarnaast is litera-

tuur over armoedebeleid bestudeerd en zijn documenten (jaarverslagen en evaluaties) van

geïnterviewde diensten en organisaties geanalyseerd. Bijlage 1 bevat een lijst met bestu-

deerde documenten.

Bij de documentanalyse zijn we uitgegaan van de brede definitie van armoede.

Analysekader documentanalyse (stap 1)

Doelen, opzet en middelen armoedebeleid

Welke (beleids)doelen heeft de gemeente Delft geformuleerd?

Wie zijn de doelgroepen?

Wat zijn de beoogde (beleids)effecten?

Kunnen deze effecten eenduidig gemeten en dus aangetoond worden? (bijv. minder sociale uitslui-

ting, hogere participatiegraad allerlei evenementen etc.)

Welke indicatoren worden gebruikt?

Welke beleidskeuzes worden er gemaakt binnen de lokale maatregelen om armoede tegen te gaan?

Welke lokale maatregelen neemt de gemeente Delft ter bestrijding van armoede en welke instru-

menten worden hiervoor ingezet?

In welke mate is er sprake van samenhang tussen de maatregelen en instrumenten?

Worden bepaalde maatregelen en instrumenten gecombineerd ingezet, en zo ja, welke?

Uitvoering en resultaten

Wordt het armoedebeleid door de gemeente Delft geïmplementeerd en uitgevoerd zoals dat bij

aanvang beoogd was?

Welke doelgroepen worden daadwerkelijk bereikt?

Wat doet de gemeente Delft eraan om deze doelgroepen te bereiken?

In hoeverre worden de gestelde doelen gerealiseerd en de beoogd effecten bereikt?

Op welke wijze vindt informatievoorziening naar actoren plaats?

Wat zijn de ervaringen met de inkoop van zorgtrajecten, de matching van zorgvrager en zorgaan-

bieder en de controle op het zorgresultaat?

Stap 2 Interviews met relevante partijen binnen het armoedebeleid in Delft

Na de documentanalyse zijn tien diepte-interviews afgenomen met vertegenwoordigers van

de gemeente en lokale organisaties waarmee de gemeente in het kader van het armoede-

beleid samenwerkt of die vanuit hun expertise inzicht konden geven in het lokale armoede-

beleid. Onze contactpersoon in de sector Werk, Inkomen & Zorg heeft ons een memo d.d.

23 juni 2006 aangeleverd met daarin een overzicht van relevante partijen in de gemeente

Delft.

21

Om vervolgens op basis van deze uitgebreide lijst een selectie te kunnen maken van 8 – 10

partijen, hebben wij de volgende uitgangspunten gehanteerd:

enge definitie van ‘armoede’, namelijk als zijnde een tekort aan financiële middelen

focus op relatie armoede en tekort aan financiële middelen breed, schuldhulpverlening

specifiek

uitgangspunt: partijen zoals genoemd in de memo van de gemeente Delft d.d. 23 juni

2006, daarbinnen focus aanbrengen in partijen op basis van:

enge definitie ‘armoede’

focus op schuldhulpverlening

gevonden informatie over de betreffende partijen in de documentanalyse.

Kortom, stap 2 van het onderzoek gaat uit van de enge definitie van armoede. Dat wil zeg-

gen dat beleid wordt geëvalueerd dat zich richt op:

het tegengaan of oplossen van financiële problemen bij burgers die onder de armoede-

grens leven,

financiële ondersteuning van burgers die onder de armoedegrens leven. Deze steun kan

de vorm hebben van geld of van speciale voorzieningen die uitgaven besparen.

Vervolgens hebben wij bij het samenstellen van het definitieve lijstje met te benaderen par-

tijen, dat iets omvangrijker was dan het uiteindelijke lijstje met geslaagde gesprekken, ook

rekening gehouden met een spreiding over de volgende twee groepen: onderdeel van de

gemeente of geen onderdeel van de gemeente (= subsidierelatie met de gemeente of onaf-

hankelijk van de gemeente). Uiteindelijk hebben vijf gesprekken plaatsgevonden met mede-

werkers van de gemeente Delft en vijf gesprekken met instanties die hetzij een subsidie

ontvangen van de gemeente Delft of onafhankelijk zijn van de gemeente Delft. Een lijst met

geïnterviewde personen is opgenomen in bijlage 2. Behalve deze personen zijn nog een aan-

tal medewerkers van de gemeente en andere instanties telefonisch bevraagd over zaken

waarover bij het onderzoeksteam onduidelijkheid bestond.

Bijlage 3 bevat een gespreksleidraad die als richtlijn heeft gediend voor de interviews. Deze

gespreksleidraad is gebaseerd op het analysekader dat we in eerste instantie voor ogen had-

den en het 5 S-en model.

Analysekader interviews (stap 2)

Analyse van regie en samenwerking binnen het armoedebeleid

Welke instellingen en maatschappelijke organisaties spelen een rol bij de implementatie en uitvoe-

ring van het armoedebeleid?

Hoe ziet de voorzieningenstructuur binnen de gemeente Delft eruit voor wat betreft het armoede-

beleid? Is deze structuur dekkend?

Wat is de aard van de samenwerkingsrelatie tussen gemeente en relevante instelling (subsidierela-

tie, opdrachtgever-opdrachtnemer, convenant, ad hoc basis)?

Zijn deze instellingen en maatschappelijke organisaties vanuit het verleden al gewend om samen

te werken?

Wordt er (ook) samengewerkt met instellingen en maatschappelijke organisaties uit andere ge-

meenten?

Slaagt de gemeente erin de eenheid van het beleid te bewaken?

Welke rol speelt de gemeente Delft in de organisatie van de samenwerking van partners die be-

trokken zijn bij het armoedebeleid?

In hoeverre zorgt de gemeente Delft ervoor (indien nodig) dat er draagvlak ontstaat bij de organi-

saties in het veld voor het (armoede)beleid?

22

Toetsing van regierol en samenwerking met het oog op de WMO

De gemeente Delft vervult in haar beleid de rol van regisseur. Regie is daarbij op te vatten als een

bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen

tot een min of meer samenhangend geheel met het oog op een bepaald resultaat van al deze hande-

lingen.1 Aan de regierol kan een aantal algemene componenten worden onderscheiden waaraan de

feitelijke invulling van de regierol kan worden afgemeten - ongeacht van welk type regisseur sprake

is. Deze componenten zijn:

overzicht over de gehele situatie;

verantwoordelijkheid voor het geheel nemen;

het uitzetten of organiseren van beleidslijnen ten aanzien van het geheel;

het organiseren van samenwerking met het oog op het geheel.

1.4 Leeswijzer

De volgende hoofdstukken bevatten de uitkomsten en conclusies van het onderzoek en

aandachtspunten voor de gemeente Delft. Hoofdstuk 2 beschrijft het armoedebeleid van de

gemeente Delft. Dit betreft met name een beschrijving van het beleid. Hoofdstuk 3 gaat in

op de uitvoering en resultaten van het armoedebeleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoering

en de resultaten van schuldhulpverlening met ‘jongeren’ als speciale doelgroep. Hoofdstuk

5 gaat in op de regierol van de gemeente Delft met betrekking tot armoedebeleid en

schuldhulpverlening. Hoofdstuk 6 bevat aandachtspunten voor de invoering van de WMO in

Delft. Het hoofdstuk met conclusies en aanbevelingen staat aan het begin van het rapport

en doet mede dienst als samenvatting. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de pro-

bleemstelling en worden de onderzoeksvragen beantwoord. Ook wordt bekeken in hoeverre

de collegedoelstellingen van de periode 2002 – 2006, voor zover betrekking hebbend op

armoedebeleid, zijn gerealiseerd.

1 Deze definitie is overgenomen uit het onderzoeksvoorstel van de Delftse rekenkamer en is ontleend aan een

project van het ministerie BZK waarin onderzoek wordt gedaan naar de lokale regierol.

23

2 Het Delftse armoedebeleid

2.1 Afbakening van het armoedebeleid in Delft

De gemeente Delft hanteert de termen armoede en armoedebeleid in diverse beleidsstuk-

ken. De term armoede komt terug in de onlangs door de gemeente georganiseerde armoe-

deconferentie, waarin de vraag centraal stond welk beleid bestendigd moet worden en welk

nieuw beleid er moet komen. Ook komt de term armoede terug in de binnenkort te ver-

schijnen Monitor lage inkomens Delft (vergelijkbaar aan het landelijke onderzoek van SCP).

Met armoedebeleid doelt de gemeente onder andere op beleid gericht op financiële onder-

steuning van burgers, het voorkomen van sociale uitsluiting of het bevorderen van maat-

schappelijke participatie.

Hoewel armoede en armoedebeleid dus wel gehanteerde termen zijn binnen de gemeente

Delft, is het armoedebeleid niet eenduidig gedefinieerd of in een afgebakend beleidsveld

georganiseerd. Dit kan verklaard worden door het feit dat de gemeente Delft programma

georiënteerd is en armoede geen apart programma is. In plaats daarvan bevatten verschil-

lende programma’s maatregelen die als armoedebeleid gedefinieerd kunnen worden.

Bij gebrek aan een duidelijke afbakening heeft het onderzoeksteam besloten het armoede-

beleid van de gemeente Delft zelf te definiëren. Volgens de literatuur1 kan armoede eng

worden gedefinieerd als een tekort aan financiële middelen. Armoedebeleid is dan beleid ge-

richt op inkomensondersteuning van burgers met onvoldoende financiële middelen. Armoede

kan volgens de literatuur ook ruim worden gedefinieerd als sociale uitsluiting. De bijbeho-

rende definitie van armoedebeleid zou dan zijn het voorkomen van maatschappelijke uitslui-

ting. Volgens die laatste definitie vallen bijvoorbeeld ook maatregelen om eenzame ouderen

bij de samenleving te betrekken, onderwijs aan achterstandsgroepen en psychische hulp aan

daklozen onder het armoedebeleid. Vanuit de gedachte dat diepgaand onderzoek naar een

relatief beperkt, maar duidelijk afgebakend beleidsveld waardevollere informatie kan opleve-

ren dan meer oppervlakkig onderzoek naar een breed, minder helder gedefinieerd beleids-

veld, is gekozen voor de enge definitie van armoedebeleid. Inkomensondersteuning is echter

wel ruim opgevat. Behalve naar uitkeringen en toelagen is gekeken naar kostenbeperkende

maatregelen als kwijtscheldingen, kortingen, vergoedingen en ander beleid dat duidelijk is

gerelateerd aan zowel financiën als armoede, zoals schuldhulpverlening.

Het is van belang hier op te merken dat de reguliere bijstand buiten beschouwing is gela-

ten, omdat de WWB geen initiatief is van gemeenten, maar een wettelijke regeling die ge-

meenten verplicht moeten uitvoeren. Om deze redenen wordt de bijstand volgens de litera-

tuur niet tot het gemeentelijk armoedebeleid gerekend.2 Omdat het veel te ver zou voeren

om ook de reguliere bijstand in het onderzoek te betrekken, hebben wij in aansluiting bij de

literatuur de reguliere bijstand buiten dit onderzoek gehouden.

1 Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2003, Ministerie van SZW, 2003 en de

publicatie Gemeentelijk armoedebeleid, SGBO/StimulanSZ, 2005/2006. 2 Gemeentelijk armoedebeleid, SGBO/StimulanSZ, 2005/2006.

24

Hoewel de gemeente Delft geen afgebakend armoedebeleid kent, gebruiken we deze term,

omwille van de leesbaarheid, wel in de rest van het rapport. Hiermee doelen we op al het

beleid van de gemeente Delft dat volgens de gehanteerde definitie als armoedebeleid kan

worden aangemerkt.

2.2 Doelstellingen van het armoedebeleid

Om de effectiviteit van het armoedebeleid van de gemeente Delft te kunnen bepalen, moet

worden geëvalueerd in hoeverre de beleidsdoelstelling van het armoedebeleid gerealiseerd

is. Aangezien armoedebeleid binnen de gemeente Delft geen afgebakend beleidsveld vormt,

heeft de gemeente geen centrale doelstelling geformuleerd voor “het” armoedebeleid. Om

toch te kunnen bepalen of het armoedebeleid effectief is, heeft het onderzoeksteam, uit-

gaande van de enge definitie van armoedebeleid, de beleidsdoelstelling van de gemeente

geformuleerd als het voorkomen en tegengaan van een tekort aan financiële middelen bij

burgers. In het onderzoek is nagegaan in hoeverre de gemeente Delft hierin slaagt. Ook is

nagegaan in hoeverre de gemeente is geslaagd in het realiseren van doelstellingen uit het

collegeprogramma 2002-2006 voor specifieke maatregelen die volgens de gehanteerde de-

finitie onder het armoedebeleid vallen. Deze doelstellingen zijn:

1. Ervoor zorgen dat het bereik van de bijzondere bijstand jaarlijks toeneemt onder zowel

bijstandsgerechtigden als andere bevolkingsgroepen en hiervoor in 2002 een communi-

catieplan opstellen.

2. Aandacht geven aan het vergoeden van computers met bijzondere bijstand.

3. Een vereveningsreserve invoeren om eventuele overschrijdingen van de begroting van

de bijzondere bijstand te kunnen opvangen.

4. Schuldhulpverlening integraal aanpakken.

5. Schuldhulpverlening meer richten op preventie en voorkoming van recidive.

6. Het aanbod van de Delftpas (een pas waarmee Delftenaren korting kunnen krijgen op

onder andere culturele en educatieve activiteiten in Delft, Den Haag en Rotterdam) uit-

breiden.

Deze doelstellingen zullen met name in de hoofdstukken 2, 3 en 4 aan bod komen. In het

hoofdstuk conclusies en aanbevelingen zal expliciet aangegeven worden welke doelstellingen

wel en welke niet zijn gehaald.

2.3 Doelgroepen van het beleid

Net als armoedebeleid van veel andere gemeenten1, is een groot deel van het armoedebe-

leid van de gemeente Delft gericht op burgers met een bijstandsuitkering of een inkomen

gelijk aan of lager dan 110% van de landelijke bijstandsnorm2, exclusief studenten en be-

woners van inrichtingen. Deze doelgroep wordt hierna, in navolging van de gemeente, aan-

geduid met de term minima.

1 Andere gemeenten die dit percentage hanteren zijn bijvoorbeeld Alphen aan de Rijn, Dinkelland, Hengelo,

Leiden, Ten Boer, Tiel en Zoetermeer. 2 Op dit moment krijgt een alleenstaande van 21 jaar of ouder een netto-uitkering van € 574,37 per maand

(50% van het minimumloon) en een vakantietoeslag van € 29,59 per maand. Voor mensen met kinderen, ge-huwden, samenwonenden, jongeren, mensen van 65 jaar of ouder en bewoners van instellingen gelden ande-re bedragen. (Bron: www.kennisring.nl)

25

Voor wat betreft de omvang van de groep minima beschikt de gemeente over twee schat-

tingen.1 De ene schatting is gemaakt door het Centrum voor Onderzoek van de Economie

van Lagere Overheden (Coelo), de andere heeft de gemeente zelf gemaakt op basis van be-

lastingdienstgegevens die recentelijk door het CBS zijn vrijgegeven. Beide schattingen heb-

ben betrekking op het aantal volwassen Delftenaren met een bijstandsuitkering of een in-

komen tot 110% van de bijstandsnorm in 2002, exclusief studenten en personen in een in-

richting. Coelo heeft dit aantal op 8.300 geschat, waarvan 3.300 personen met een bij-

standsuitkering en 5.000 “overige minima”. Zelf heeft de gemeente het aantal minima op

6.200 geschat, door 4.960 (het aantal minima huishoudens in Delft volgens de belasting-

dienst in 2002) te vermenigvuldigen met 1,25 (het gemiddelde aantal volwassenen in een

huishouden met een bijstandsuitkering volgens het uitkeringsbestand van WIZ). Als van

deze 6.200 minima de 3.300 bijstandsgerechtigden in 2002 worden afgetrokken, komt men

uit op 2.900 overige minima. De gemeente gaat ervan uit dat het aantal minima op dit

moment lager is dan in 2002, omdat het aantal bijstandsgerechtigden op 1 januari 2006

lager was dan het aantal bijstandsgerechtigden in 2002 (2.900 ten opzichte van 3.300).2

De kenmerken van de groep burgers met een bijstandsuitkering (leeftijd, geslacht, enzo-

voort) zijn bekend. Deze zijn vastgelegd bij de sociale dienst (=WIZ). De kenmerken van

de groep overige minima zijn niet bekend.

De regelingen op het gebied van armoedebeleid richten zich niet allemaal op dezelfde doel-

groep. Voor het Sportfonds, de Delftpas, de regeling Kwijtschelding gemeentelijke belastin-

gen en de AV-Delft worden inkomensgrenzen gehanteerd variërend van 100% tot 120%

van de bijstandsnorm. Voor de bijzondere bijstand geldt een draagkrachtgrens van 110%.3

Voor de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) geldt een draagkrachtgrens van 150%.

Het verschil in doelgroep per regeling is niet in alle gevallen de keuze van de gemeente. De

grenzen voor onder meer de regeling Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en de WVG

zijn in de wet vastgelegd.

Verder gelden voor veel regelingen, naast een bepaald inkomensniveau, aanvullende voor-

waarden. Zo worden de kosten van computers alleen vergoed voor minima die een compu-

ter nodig hebben in het kader van activering of die schoolgaande kinderen hebben in groep

7 of 8 van de basisschool of op het vwo, vmbo of mbt (tot 18 jaar) waarvoor een computer

belangrijk is. Ook zijn er regelingen die zowel voor minima als voor niet-minima gelden,

maar die voor minima extra voordelen bevatten. Zo kost de Delftpas bijvoorbeeld minder

voor minima dan voor niet-minima. Ten slotte voert de gemeente beleid uit dat minima niet

als specifieke doelgroep onderscheid, maar waarvan de doelgroep in de praktijk wel gro-

tendeels uit minima bestaat. Voorbeelden hiervan zijn schuldhulpverlening en de sociaalju-

ridische hulpverlening door het Instituut Sociale Raadslieden.

1 Bron: Memo aantallen huishoudens minima zonder bijstandsuitkering 2006. 2 Bron: Memo van de gemeente Delft aan de Delftse rekenkamer van 1 december 2006. 3 Ook met een hoger inkomen kan men in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, maar dan onder verre-

kening van draagkracht.

26

2.4 Maatregelen van Delft op het gebied van armoedebeleid

Deze paragraaf bevat korte beschrijvingen van maatregelen van de gemeente Delft op het

gebied van armoedebeleid. De maatregelen worden beschreven in subparagrafen. De inde-

ling in subparagrafen is gebaseerd op de publicatie Gemeentelijk armoedebeleid van SGBO

en StimulanSZ uit 2005/2006. Deze publicatie noemt verschillende maatregelen die ge-

meenten kunnen ontplooien op het gebied van armoedebeleid:

1 Bijzondere bijstand

2 Bevordering van maatschappelijke participatie

3 Beperken van zorg- en ziektekosten en verkleinen van sociaal-economische gezond-

heidsverschillen

4 Preventie en tegengaan van niet-gebruik

5 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

6 Schuldhulpverlening

7 Langdurigheidstoeslag

8 Beperken woonlasten en aanpakken achterstandswijken

9 Toeslagen op de algemene bijstand

Vrijwel alle door SGBO/StimulanSZ genoemde maatregelen zijn inkomensgerelateerd, hetzij

inkomensondersteuning in de vorm van extra middelen of kortingen / kwijtscheldingen.

Voor elk van de negen maatregelen die gemeenten kunnen nemen op het gebied van ar-

moedebeleid, wordt in de subparagrafen 2.4.1 t/m 2.4.9 bekeken hoe de gemeente Delft ze

invult. In hoofdstuk 3 volgen evaluaties van de verschillende maatregelen. Het schuldhulpverle-

ningsbeleid van de gemeente wordt apart en uitgebreider geëvalueerd in hoofdstuk 4.

2.4.1 Bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand is een belangrijk onderdeel van het armoedebeleid van de gemeente

Delft. Ze staat los van de reguliere bijstand. Anders dan de reguliere bijstand kan de bij-

zondere bijstand zelf door gemeenten worden ingevuld. De bijzondere bijstand richt zich op

de vergoeding van bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan. Bijzondere bijstand moet

worden aangevraagd bij de sector Werk, Inkomen en Zorg (WIZ), die ook de reguliere bij-

stand uitvoert.

De gemeente Delft verstrekt bijzondere bijstand als zij van mening is dat iemands inkomen

onvoldoende is om noodzakelijke kosten te dekken. De draagkrachtgrens die de gemeente

Delft hanteert voor de bijzondere bijstand bedraagt 110% van de bijstandnorm (= de op de

situatie van toepassing zijnde bijstandnorm plus 10%). Dit betekent dat burgers met een

inkomen tot 110% van de bijstandsnorm (waaronder personen met een reguliere bijstands-

uitkering) in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand.1 Het huidige college heeft

voorgesteld dit percentage per 1 januari 2007 op te voeren naar 120% en daarna tot

130%.

1 Bron: Dit geld(t) voor u. Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 gelden voor de bijzondere bijstand in feite meer-

dere draagkrachtgrenzen. De grens van 110%

27

Bijzondere bijstand is niet limitatief: het kan in principe voor alles aangevraagd worden,

waaronder de regelingen/bestaanskosten die zijn opgenomen in tabel 2.1.1 Er wordt in Delft

sinds 1997 geen drempelbedrag gehanteerd voor de bijzondere bijstand, dus ook bedragen

onder de 50 euro worden vergoed.

Tabel 2.1 Voorbeelden van regelingen/bestaanskosten die kunnen worden vergoed

Bijkomende studiekosten

Alarmeringsapparatuur

Babykamer: meubilair en duurdere spullen

Babypakket

Borstprothese

Brillen en lenzen

Computers

Diëten

Elastische kousen

Elektrische epilatie

Energiekosten

Extra kosten wassen/slijtage van kleding

Fysiotherapie en oefentherapie

Homeopathische/antroposofische middelen

Hoortoestellen

Kraamzorg en babypakket

Peuterspeelzaal (Voorschool)

Psychologische hulp

Psychotherapie

Meubilair en apparatuur

Orthopedisch schoeisel

Plaswekkers

Pruiken

Ringleiding

Steunzolen en dynamische zolen

Tandartskosten en orthodontie

Telefoonkosten

Thuiszorg

Vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

Verhuiskosten en opknapkosten

Voetverzorging

Woonkosten (voor huiseigenaren en huurders van

zelfstandige wooneenheden)

In 2004 bezuinigde het Rijk op zijn bijdrage aan de bijzondere bijstand van gemeenten.

Bovendien moesten op last van het Rijk categoriale bijzondere bijstandsregelingen worden

afgeschaft. Categoriale bijstand houdt in dat voor iedereen op een bepaald inkomensniveau

wordt verondersteld, dat zij op enig moment worden geconfronteerd met bepaalde noodza-

kelijke kosten, waarvoor zij vervolgens bijzondere bijstand ontvangen. Niet wordt gecontro-

leerd of men het bedrag ook daadwerkelijk voor dit doel heeft aangewend. De gemeente

Delft besloot na de bezuiniging van het Rijk dat het voorzieningenniveau gehandhaafd

moest blijven: de bezuiniging moest gecompenseerd worden met andere middelen en zaken

die via de afgeschafte categoriale regelingen vergoed werden, moesten vergoed blijven

worden op individuele basis.

Regeling Computers en Bijstand

De bijzondere bijstandsregeling “computers en bijstand” is hier uitgelicht omdat aandacht

geven aan bijzondere bijstand voor de aanschaf van computers een specifieke doelstelling

van het vorige college was (zie 2.2, doelstelling 2). Het feit dat de regeling is ingevoerd be-

tekent dus dat de collegedoelstelling gehaald is.

1 Deze lijst is samengesteld op basis van “Dit geld(t) voor u”, een boekje dat huis aan huis is verspreid onder

Delftenaren om het gebruik van de bijzondere bijstand te bevorderen. Zie 2.4.4 voor een nadere beschrijving.

28

De regeling geldt voor mensen met een bijstandsuitkering of een inkomen tot 110% van de

bijstandsnorm die een computer nodig hebben voor doorstroom naar werk én voor minima

met schoolgaande kinderen in groep 7 of 8 van de basisschool of op het vwo, vmbo of mbt

(tot 18 jaar) waarvoor een computer belangrijk is. In het laatste geval dient de regeling om

leerachterstanden bij kinderen te voorkomen die zij kunnen oplopen doordat hun ouders

geen geld hebben om voor hen een computer aan te schaffen. Ieder huishouden dat tot de

doelgroep behoort, kan eens per vier jaar gebruik maken van de regeling. Het bedrag van

de regeling voor aanschaf van een computer is vastgesteld op €1.000. De eerste € 500 gel-

den als gift en de rest als leenbijstand. Dit betekent een maandelijkse aflossing van € 14

voor maximaal drie jaar. Een lening is pas nodig als een bedrag bóven de € 500 wordt uit-

gegeven.

Minimabeleid

Naast de bijzondere bijstand kent de gemeente het zogenaamde minimabeleid, dat ook fi-

nanciële vergoedingen/tegemoetkomingen bevat voor minima. Uit de beleidsverslagen en –

plannen van WIZ blijkt geen duidelijk onderscheid tussen bijzondere bijstand en minimabe-

leid. Maatregelen worden soms wel en soms niet als minimabeleid gepresenteerd.1 Maatre-

gelen die in tenminste één WIZ kwartaalverslag bij minimabeleid worden genoemd zijn:

het Sportfonds (waaruit kosten vergoed worden die minima maken om aan sportactivi-

teiten deel te nemen),

de Delftpas (die zowel wordt gefinancierd uit de bijzondere bijstand als uit het budget

voor Welzijn),

de AV-Delft (een gratis aanvullende categoriale zorgverzekering voor minima en mensen

met een opstapbaan van de gemeente),

de Tegemoetkoming onzelfstandige wooneenheden (woonkostenvergoeding voor huur-

ders van kamers of andere onzelfstandige wooneenheden, voorheen Thowe).2

Uit de nota van de gemeente Delft aan de Rekenkamer d.d. 1 december 2006 blijkt dat de

onduidelijkheid het gevolg is van het verschil tussen het beleidsmatige en het begrotings-

technische begrip minimabeleid. Dit betekent dat bepaalde regelingen die beleidsmatig tot

het minimabeleid behoren (deels) worden gefinancierd uit de bijzondere bijstand en daarom

begrotingstechnisch onder de bijzondere bijstand vallen.

Omdat het Sportfonds, de Delftpas, de AV-Delft en de Tegemoetkoming onzelfstandige

wooneenheden sterk samenhangen met de onderwerpen van andere subparagrafen, worden

ze elders beschreven. Sportfonds en Delftpas komen aan de orde in de volgende subpara-

graaf (2.4.2 Bevorderen maatschappelijke participatie), de AV-Delft wordt behandeld in

2.4.3 (Beperken zorg- en ziektekosten en verkleinen sociaal-economische gezondheidsver-

schillen) en de Tegemoetkoming onzelfstandige wooneenheden is een onderwerp in 2.4.8

(Beperken woonlasten en aanpak achterstandswijken).

1 In het WIZ beleidsplan voor 2006 staat “aandeel Delftpas” bijvoorbeeld in een begrotingstabel getiteld “Bij-

zondere bijstand (exclusief Minimabeleid/Sportfonds)” terwijl in het WIZ beleidsverslag over het vierde kwar-taal van 2005 de Delftpas onder minimabeleid in de begroting staat.

2 Bron: Beleidplan WIZ 2006

29

2.4.2 Bevorderen maatschappelijke participatie

Om maatschappelijke participatie te bevorderen wil de gemeente Delft deelname stimuleren

aan allerhande activiteiten, waaronder sociaal-culturele, maatschappelijke, educatieve en

sportieve activiteiten. Ook vrijwilligerswerk wil de gemeente stimuleren. Zeer veel beleid

van de gemeente Delft heeft bevordering van maatschappelijke participatie als (een van

de) doelstelling(en). In dit onderzoek is alleen gekeken naar de Delftpas en het Sportfonds,

twee beleidsmaatregelen die specifiek gericht zijn op het betrekken van minima bij de

maatschappij en die daarnaast financiële voordelen opleveren voor minima.

Delftpas

De Delftpas is voortgekomen uit een kortingsregeling voor sociaal-culturele, recreatieve,

maatschappelijke en educatieve activiteiten. De pas biedt een vast pakket van kortingen op

het gebied van recreatieve, sociale, culturele, educatieve en sportieve activiteiten in Delft,

Rotterdam en Den Haag. De kortingen variëren van 10% tot gratis en van eenmalig tot on-

beperkt. Het vaste pakket bestaat uit diensten en producten van de aangesloten gemeen-

ten, non-profit instellingen en ondernemingen. De Delftpas is ondergebracht bij het vak-

team Beleid en Projecten.

De Delftpas onderscheidt minima als primaire doelgroep, maar ook niet-minima kunnen

hem aanschaffen. Hier is destijds bewust voor gekozen. Ten eerste omdat de gemeente

maatschappelijke participatie nodig acht voor alle Delftenaren. Ten tweede wordt een even-

tueel stigma van minima voorkomen: wie de pas laat zien, krijgt nu niet direct het stempel

‘arm’. Minima betalen wel minder voor de Delftpas dan andere Delftenaren. Volgens de sec-

tor WIZ rapportage 4e kwartaal 2003 betalen minima (tot 120% bijstandsnorm) € 5,00 per

jaar voor de Delftpas en hoeven hun kinderen niets voor de pas te betalen. Het lage bedrag

is ingesteld om een paradox te voorkomen: voor wie arm is, is een uitgave voor iets als de

Delftpas al snel te hoog, dus met een te hoog tarief wordt primaire doelgroep niet bereikt.

Het Delftpasbeleid gaat uit van een doelgroep van 13.000 tot 15.000 minima (Delftenaren

met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en hun gezin). De belangrijkste doel-

groepen van de pas zijn, in volgorde van belangrijkheid: minima, ouderen en kinderen. Er

zijn ook speciale tarieven voor studenten en nog een aantal andere groepen.

Sportverenigingen zijn niet in de Delftpas opgenomen, omdat zij alleen een aanbod konden

of wilden doen voor minima en niet voor de gehele Delftpasdoelgroep, namelijk alle burgers

van Delft.

De Delftpas wordt deels uit de bijzondere bijstand en deels uit het budget voor Welzijn ge-

financierd, wat ook verklaart waarom de pas niet alleen voor minima is.

Sportfonds

Het Sportfonds is een op aandringen van de gemeenteraad ontwikkelde kortingsregeling

voor sportactiviteiten, waar alleen minima voor in aanmerking kunnen komen. Met geld uit

het Sportfonds kunnen minima korting krijgen op diverse lidmaatschappen van sportvereni-

gingen binnen en buiten Delft en vergoedt de gemeente (een deel van) de daarbij gemaak-

te materiaalkosten. Het sportfonds financiert het eerste jaar € 120,00 per persoon mee,

daarna € 80,00 per persoon per jaar. Om een vergoeding uit het sportfonds aan te vragen

moet een aanvraagformulier worden ingevuld en opgestuurd naar WIZ.

30

2.4.3 Beperken zorg- en ziektekosten en verkleinen sociaaleconomi-sche gezondheidsverschillen

Deze subparagraaf beschrijft twee maatregelen die de gemeente Delft heeft getroffen om

de kosten van zorg- en ziektekosten voor minima te beperken en zo indirect sociaal-

economische gezondheidsverschillen te verkleinen. Het gaat om een aanvullende ziektekos-

tenverzekering voor minima (de AV-Delft) en de eenmalige uitkering voor chronisch zieken,

ouderen en gehandicapten.

AV-Delft (aanvullende collectieve ziektekostenverzekering)

De gemeente Delft biedt gratis een extra aanvullende ziektekostenverzekering aan voor men-

sen met een minimuminkomen: de AV-Delft. Dat betekent dat mensen met een bijstandsuit-

kering, opstapbaan (van de gemeente) of een minimuminkomen (110% van de bijstands-

norm) zich uitgebreider kunnen verzekeren. De AV-Delft is niet beschikbaar voor studenten.

Bij de totstandkoming van de collectieve aanvullende verzekering was de belangrijkste doel-

stelling het vergroten van de mogelijkheden tot het gebruik van alle zorg door minima. Met

de AV-Delft kunnen minima sneller en eenvoudiger in aanmerking komen voor vergoeding

van zorgkosten. Met de wijziging van het zorgstelsel is er een andere belangrijke doelstel-

ling aan toegevoegd, namelijk voorkomen dat premieschulden leiden tot royement.

Eenmalige uitkering chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

Vanwege het uitstel van de invoering van de WMO heeft het Rijk tweemaal (in 2004 en

2005) extra geld verstrekt aan gemeenten voor de groep chronisch zieken, gehandicapten

en ouderen. Delft heeft hiervan tweemaal een eenmalige uitkering verstrekt aan deze

groep, in de decembermaand van deze jaren.

2.4.4 Preventie en tegengaan niet-gebruik

De gemeente Delft heeft een actieve voorlichtende rol om haar burgers en minima in het

bijzonder te wijzen op alle mogelijke voorzieningen binnen het armoedebeleid. Voorlichting

moet onderbenutting van voorzieningen voorkomen en daardoor (financiële) problemen bij

burgers zoveel mogelijk beperken. De gemeente heeft verschillende eigen instellin-

gen/onderdelen en externe instrumenten op het gebied van voorlichting, zoals: DUIT, Dr-

UIT, SOD (= Stichting Ouderen Delft), de Formulierenbrigade (onderdeel van SOD; voor ie-

dere Delftenaar), Stichting Leergeld, de klantenkrant van WIZ (KWIZ), folders, bijsluiters,

internet, de stadskrant, bestandskoppelingen etc. Recent is er ook een boekje huis aan huis

verspreid met alle inkomensondersteunende maatregel (Dit geld(t) voor u).

Delfts Uitkeringen Informatie Team

DUIT is in 2001 in de gemeente Delft ontstaan na het zien van een vergelijkbaar initiatief in

Hengelo (zij waren de eerste op dit gebied). Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT) is

onderdeel van de gemeente (WIZ / Budgetwinkel) en informeert iedereen die daarom vraagt

(niet per definitie minima) over inkomensondersteunende regelingen van de gemeente en

andere instanties. Bij dat laatste kan worden gedacht aan bijvoorbeeld huurtoeslag, zorgtoe-

slag en heffingskorting bij de Belastingdienst. DUIT voert huisbezoeken uit, is op bepaalde

tijden aanwezig op plaatsen als het Informatiepunt Ouderen en verzorgt groepsvoorlichting.

31

Het team verstrekt informatie aan burgers over welke regelingen zij kunnen gebruiken, op

welk bedrag zij recht hebben en bij welke instantie zij moeten zijn.

DUIT speelt onder andere een rol bij het verspreiden van informatie over schuldhulpverle-

ning en preventie van schulden door voorlichting. Medewerkers van DUIT zijn gestart met

een voorlichtingscampagne gericht op het voorkomen van schulden bij jongeren. Zij bezoe-

ken het voortgezet onderwijs (met name het derde en het vierde leerjaar) om de jongeren

te wijzen over hoe om te gaan met geld. Zo worden de jongeren gewezen op de gevolgen

van het kopen of afbetaling, wat aan rente wordt betaald, de kosten van het mobiel telefo-

neren en de kosten die gepaard gaan met zelfstandig wonen.

Dit geld(t) voor u

Het boekje “Dit geld(t) voor u”, een uitgave van de gemeente Delft, is in december 2005

huis aan huis in Delft bezorgd. Het bevat alle bijzondere bijstandsregelingen voor minima.

Het boekje moest minima (beter) bekend maken met de bijzondere bijstandsregelingen en

het gebruik van de regelingen stimuleren.

De Formulierenbrigade

In 2006 is door de Formulierenbrigade van start gegaan in de gemeente Delft. De Formulie-

renbrigade biedt de inwoners van de gemeente Delft hulp bij het invullen van (lastige) for-

mulieren. De Stichting Ouderenwerk Delft heeft de Formulierenbrigade opgezet. De Formu-

lierenbrigade is er niet alleen voor ouderen, maar voor iedereen die niet zelf in staat is een

formulier in te vullen. De hulp geldt voor bijna alle soorten formulieren, met uitzondering

van de aangifte (inkomsten) belasting. De formulierenhulp wordt dicht bij huis aangeboden.

Bij uitzondering is het ook mogelijk een huisbezoek aan te vragen. Het is de bedoeling dat

de hulp binnen 1 à 2 weken geboden kan worden. De SOD heeft voor het opzetten van de

Formulierenbrigade ondersteuning gehad van de Stichting Onder Een Dak (STOED), het In-

stituut Sociaal Raadslieden, het Delfts Uitkering en Informatie Team (DUIT), de samenwer-

kende ouderenbonden en het Regionaal Patiënten en Consumenten Platform. De Formulie-

renbrigade wordt gesubsidieerd door de gemeente Delft, vanuit de bijzondere bijstand.

D’r UIT

De twee consulenten van D’ruit gaan op pad om mensen die weinig contact hebben met de

buitenwereld te helpen uit hun sociale isolement te komen. In de periode van oktober 2001

tot en met december 2004 heeft D’ruit 156 mensen geholpen. Het helpen bestond voor het

grootste deel uit het toeleiden van cliënten naar activiteiten. Maar ook het begeleiden in

uitbreiding van een sociaal netwerk en het volgen van onderwijs maken deel uit van de

aanpak van D’ruit. De doelstellingen van het project D’ruit zijn onder andere:

Mensen die dat op eigen kracht niet kunnen, weer deel te laten uitmaken van hun omge-

ving; ontwikkelen van een netwerk op wijkniveau en bundeling van signalen en activitei-

ten.

D’ruit is een samenwerking van Stichting Ouderenwerk Delft, Breed Welzijn Delft, Kwa-

draad en de gemeente Delft. Het project maakt sinds 2005 deel uit van het Meldpunt Be-

zorgd.

32

Stichting Leergeld

Stichting Leergeld is een landelijke organisatie die ijvert voor het voorkomen dat school-

gaande kinderen uit minima gezinnen ten gevolge van armoede, niet kunnen deelnemen

aan het sociaal maatschappelijke leven op en rond de school. Als zij niet kunnen deelne-

men, dreigt voor hen sociale uitsluiting. En dat is slecht voor de betrokken kinderen en

slecht voor de samenleving. Stichting Leergeld Delft is opgericht in april 2005

en operationeel vanaf mei 2006. De stichting wordt gesubsidieerd door de gemeente Delft,

vanuit de bijzondere bijstand.

Klantenkrant WIZ

Met de KWIZ (Klantenkrant Werk, Inkomen & Zorg) wil de gemeente Delft haar klanten in-

formeren over actuele ontwikkelingen rond Werk, Inkomen & Zorg. Daarnaast moet de

krant het gebruik van voorzieningen op het gebied van armoedebeleid stimuleren, door mi-

nima te wijzen op voorzieningen waarvoor zij in aanmerking kunnen komen. De KWIZ ver-

schijnt vier keer per jaar en wordt onder klanten van WIZ verspreid. Om ook minima te

kunnen bereiken die niet bij WIZ bekend zijn, wordt de krant ook neergelegd in diverse

openbare gebouwen.

2.4.5 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

In de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is vastgelegd

dat burgers met beperkte financiële middelen kwijtschelding kunnen krijgen van gemeente-

lijke belastingen. De regels voor het beoordelen of iemand al dan niet in aanmerking komt

voor kwijtschelding zijn wettelijk bepaald en daardoor bindend voor gemeenten.1 Gemeen-

ten mogen wel, binnen de wettelijke kaders, zelf bepalen voor welke gemeentelijke belas-

tingen zij kwijtschelding verlenen. Ook mogen gemeenten (tot op zekere hoogte) zelf de

kwijtscheldingsnorm vaststellen. De kwijtscheldingsnorm is een percentage van de bij-

standsnorm en bepaalt welk inkomen burgers maximaal mogen hebben om aanspraak te

kunnen maken op kwijtschelding.

In Delft is kwijtschelding mogelijk voor de afvalstoffenheffing, het riool afvoerrecht, leges

huisvestingsvergunning, leges identiteitskaart (maximaal kwijtscheldingsbedrag 22,99 euro

per pas) en leges paspoort (maximaal kwijtscheldingsbedrag 25,62 euro per pas). Vergelij-

king met enkele willekeurige gemeenten2 levert op dat Delft iets andere keuzen heeft ge-

maakt wat betreft de belastingen waarvoor kwijtschelding kan worden verleend. Dit is me-

de het gevolg van het feit dat gemeenten verschillende belastingen heffen; Delft heft bij-

voorbeeld geen hondenbelasting, gemeenten die hiervoor kwijtschelding verlenen wel. De

gehanteerde kwijtscheldingsnorm in de gemeente Delft is 100% van de bijstandsnorm. De

basisnorm voor kwijtschelding is 100% van de bijstandsnorm, maar sommige gemeenten

hanteren kwijtscheldingsnormen van bijvoorbeeld 90% of 95% van de bijstandsnorm.3 Delft

hanteert met 100%4 dus een relatief ruimhartig normbedrag.

1 Bron: website gemeente Almere. 2 Bron: websites gemeenten Almere, Amsterdam, Deventer en Eindhoven. 3 Bron: afgeleid van artikel op VNG-net: De nieuwe normbedragen kwijtschelding belastingen per 1 juli 2006. 4 Bron: Verordening op de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen Delft 2006.

33

2.4.6 Schuldhulpverlening

De schuldhulpverlening door de gemeente Delft is georganiseerd rond diverse partijen,

waaronder de Budgetwinkel, de Gemeentelijke Kredietbank Den Haag, DUIT, STOED en

Kwadraad. Een aantal van hen nemen deel aan het convenant BAW, dat gericht is op het

voorkomen van huisuitzettingen als gevolg van problematische schulden (= laatste kansen-

beleid).

Budgetwinkel

De Budgetwinkel bestaat sinds 1988 en is onderdeel van de gemeente Delft (WIZ) en be-

handelt alleen saneringsrijpe klanten. Deze saneringsrijpe klanten, de klanten van de Bud-

getwinkel, zijn doorgaans redelijk stabiel. Motivatie is belangrijk om uit de schulden te ko-

men. Het zijn geen mensen met multi-problematiek. Schulden zijn dan slechts een symp-

toom, het echte probleem zit ergens anders. Veel klanten van de Budgetwinkel zijn rond de

40 jaar. Er melden zich slechts heel weinig jongeren bij de Budgetwinkel. Zij hebben veelal

geen inkomen en komen dus niet in aanmerking voor schuldsanering. De Budgetwinkel is

aangesloten bij de NVVK (= Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet), die het criterium

‘saneringsrijp’ hanteert voor haar klanten.

De Budgetwinkel treedt op als bemiddelaar tussen burgers met schulden en hun schuldei-

sers, probeert afbetalingsregelingen te treffen en adviseert burgers over het aflossen of

voorkomen van schulden. Om in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening moet ie-

mand ingeschreven staan bij de Gemeente Delft, een inkomen hebben op tenminste het

voor die persoon geldende bijstandsniveau, op een vast adres bereikbaar zijn en akkoord

gaan met de voorwaarden voor hulpverlening van de Budgetwinkel.

Bij de Budgetwinkel zijn twee vormen van schuldregeling mogelijk, namelijk schuldsanering

en schuldbemiddeling. Dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 4, paragraaf 4.4. Ook kan

gekozen worden voor Budgetbeheer, waarbij de Budgetwinkel het inkomen van een cliënt

beheert en daarvan vaste lasten betaalt, bedragen voor aflossingen reserveert en leefgeld

overmaakt aan de cliënt.

Als een schuldregeling geen succes heeft, kan bij de rechtbank een verzoekschrift worden

ingediend voor het gerechtelijke traject van schuldsanering volgens de Wet Schuldsanering

Natuurlijke Personen (WSNP). Bij deze regeling zijn de schuldeisers verplicht mee te wer-

ken aan een oplossing van de schulden. De rechtbank bepaalt of iemand wordt toegelaten

tot de WSNP.

Gemeentelijke kredietbank Den Haag

Burgers met schulden kunnen ook terecht bij de gemeentelijke Kredietbank (GKB) in Den

Haag. Dit kan alleen met een verwijzing van de Budgetwinkel. De Budgetwinkel verwijst in

principe geen burgers met problematische schulden door. Bij de GKB komen dus met name

burgers terecht die voldoende inkomen hebben om hun schulden op termijn terug te beta-

len en waarvan verwacht wordt dat zij een minimum aan begeleiding nodig hebben. Dit is

logisch omdat de GKB in feite een financiële en geen hulpverlenende instelling is. Met cliën-

ten treft de GKB regelingen voor schuldhulpverlening of budgetbeheer. De GKB organiseert

ook budgetcursussen. De Kredietbank ontvangt financiële ondersteuning van de aangeslo-

34

ten gemeenten, waaronder de gemeente Delft. In de praktijk blijkt dat de GKB Den Haag

slechts 10 saneringskredieten per jaar verstrekt voor de gemeente Delft.

Convenant BAW

Een belangrijke rol binnen de schuldhulpverlening wordt ingenomen door het convenant

BAW. Het convenant BAW is in juni 2005 tot stand gekomen om het aantal huisuitzettingen

te voorkomen. Hierbij gaat het met name om gezinnen met multi-problematiek. Binnen dit

convenant wordt er samengewerkt tussen de gemeente Delft, vier woningbouwcorporaties

(DUWO, Vidomes, Woonbron en Vestia), de Budgetwinkel, Budgetteringsbureau STOED,

Stichting Kwadraad (zorgcoördinator), SMO (Stichting Woonbegeleiding) en later toege-

voegd: Interface (zorgt ervoor dat de lopende huur binnen 6 weken betaald wordt). Deze

laatste partij is binnen de sociale dienst (=WIZ) geïnitieerd, maar is officieel geen onder-

deel van het convenant BAW. De partijen die wij gesproken hebben, geven aan dat de ge-

meente een actieve rol speelt in het kader van het convenant BAW. Het convenant BAW is

ook op initiatief van de gemeente Delft en de corporaties ontstaan. In het kader van het

convenant BAW worden er kwartaalrapportages opgesteld, waarvoor alle partijen gegevens

/ aantallen opleveren. Woningbouwcorporaties leveren informatie over het aantal aanmel-

dingen, het aantal ontruimingen en het aantal gezinnen met kinderen. De overige deelne-

mers leveren gegevens over o.a. het aantal aanmeldingen en het aantal afgehandelde ca-

ses.

STOED

Begin 2005 vestigt de Stichting Onder Een Dak (STOED) zich in Delft. STOED is ook één

van de partijen binnen het convenant BAW. STOED is een instelling voor begeleid wonen,

budgethulp en dagbesteding en is van oorsprong gevestigd in Maasluis. Al enige jaren voert

STOED budgetbeheer voor (ex)cliënten van de Stichting Maatschappelijke Opvang uit Delft.

Zij hebben hierdoor ook contacten met de Sociale Dienst (=WIZ), de Budgetwinkel en de

Delftse woningcorporaties.

Budgetbeheer is het beheren van alle inkomsten van iemand die zelf aangeeft hier moeite

mee te hebben. STOED betaalt de binnenkomende vaste lasten, stelt de hoogte vast van

het huishoudgeld en reserveert voor grote aankopen en eventueel schulden. Per situatie

wordt bekeken hoe het budget verdeeld wordt. Zo kan het huishoudgeld per week of per

maand worden uitbetaald. De kosten van budgetbeheer zijn ongeveer € 65,- per maand.

Cliënten met een minimuminkomen kunnen hiervoor (gedeeltelijke) tegemoetkoming krij-

gen vanuit de bijzondere bijstand.

Kwadraad Kwadraad biedt haar diensten aan in vele gemeenten in Zuid-Holland, waaronder Delft. De

diensten liggen op het gebied van maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, sociaal

raadsliedenwerk, sociale activering, schoolmaatschappelijk werk, bedrijfsmaatschappelijk

werk en zorgmaatschappelijk werk. Kwadraad is ontstaan uit een fusie van thuiszorgorgani-

saties, toen de oude thuiszorggebieden werden samengevoegd. De financiën van de organi-

satie zijn (grotendeels) afkomstig van gemeentelijke subsidies. Kwadraad fungeert binnen

het convenant BAW als zorg-coördinator. Het Meldpunt Bezorgd? is de invulling van de ge-

meente Delft van het beleid op het gebied van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg.

Het meldpunt Bezorgd? is ondergebracht bij de stichting Kwadraad.

35

Meldpunt Bezorgd? Het Meldpunt Bezorgd? is een meld- en adviespunt dat opgericht is om de hulp aan Delfte-

naren met complexe problemen (waaronder schuldenproblematiek) beter te organiseren.

Burgers en instellingen kunnen situaties melden waar zij zich zorgen over maken en waar

ze zelf geen raad mee weten. Het gaat om de zorg voor mensen die gezien hun situatie wel

hulp nodig hebben, maar daar zelf niet om vragen. In het meldpunt worden problemen op

het gebied van sociaal isolement, OGGZ, huiselijk geweld en woonproblematiek op een out-

reachende manier opgepakt. Bij de hulpverlening worden allerlei instanties op het gebied

van psychiatrie, maatschappelijk werk, budgetbegeleiding, schuldhulpverlening en woonbe-

geleiding (waaronder de organisaties aangesloten bij het BAW convenant) betrokken.

De meldpuntmedewerker organiseert de samenwerking, zodat problemen effectiever wor-

den aangepakt.

Bij het Meldpunt Bezorgd bemoeien partijen zich elk vanuit hun eigen professie met een ca-

se of individu. De structuur en aanpak van Meldpunt Bezorgd is vergelijkbaar met die van

het convenant BAW. Deze twee zullen binnenkort geëvalueerd worden. Beide zijn er voor

mensen die nergens anders in kaart gebracht zijn. De crux van het verhaal is dat je de per-

soon als insteek neemt en vanuit die persoon kijkt met elke instanties deze te maken heeft

(in plaats van vanuit de instanties naar de personen kijken). Je kijkt op cliëntniveau en

gaat dan in kaart brengen wat je allemaal tegenkomt.

2.4.7 Langdurigheidstoeslag

In de WWB is bepaald dat burgers tussen de 23 en 65 jaar die minimaal vijf jaar lang een

bijstandsuitkering hebben of een inkomen tot 100% van de bijstandsnorm, in aanmerking

kunnen komen voor langdurigheidstoeslag. Deze moet er voor zorgen dat burgers die al ja-

renlang van een beperkt inkomen moeten rondkomen, toch een reservepotje kunnen op-

bouwen voor onverwachte uitgaven.1 Langdurigheidstoeslag wordt uitgekeerd door gemeen-

ten. Gemeenten moeten er daarbij op letten dat iemand voldoende getracht heeft om al-

gemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als er geen maatregel op zijn/haar uitkering is

getroffen in verband met onvoldoende sollicitatieactiviteiten of het weigeren van aangebo-

den arbeid. Hoe gemeenten dit vaststellen bepalen ze zelf.

In Delft dienen aanvragen voor langdurigheidstoeslag te worden ingediend bij WIZ.

2.4.8 Beperken woonlasten en aanpakken achterstandwijken

De publicatie Gemeentelijk armoedebeleid van SGBO/Stimulansz (2005/2006) noemt in het

kader van de beperking van woonlasten voor minima en de aanpak van achterstanden de vol-

gende maatregelen die gemeenten kunnen inzetten: bijzondere bijstand, krediethypotheken2,

1 Bron: website van de gemeente Delft: www.gemeentedelft.info 2 Krediethypotheken vormen in Delft geen instrument van terugdringen van woonlasten, maar SGBO/

Stimulansz behandelt ze in dit kader omdat ze woongerelateerd zijn. Daarom behandelen ook wij krediethy-potheken in deze paragraaf.

36

een afdoende sociale huurwoningenvoorraad en afspraken met commerciële partijen (bij-

voorbeeld energiebedrijven) over een “minnelijke” benadering van minima die moeite heb-

ben hun rekeningen te betalen.

Bijzondere bijstand

Zoals aangegeven in paragraaf 2.4.1 heeft de gemeente Delft diverse bijzondere bijstands-

regelingen voor de beperking van woonlasten. Daarnaast is er de Tegemoetkoming Onzelf-

standige Wooneenheden (voorheen Thowe), een maatregel binnen het zogenaamde mini-

mabeleid. De regeling is bedoeld voor Delftenaren met een minimuminkomen die een on-

zelfstandige wooneenheid huren. Zij kunnen door middel van een aanvraagformulier een

aanvraag indienen bij WIZ.

Krediethypotheek

In Delft is een krediethypotheek geen instrument om woonlasten terug te dringen. Het

wordt ingezet om het voor mensen, met een vermogen dat vast zit in een eigen huis, mo-

gelijk te maken bijstand te ontvangen en in dat eigen huis te blijven wonen.

Sociale huurwoningen

De gemeente Delft beschikt over een aanbod van sociale huurwoningen.

Afspraken met commerciële partijen

Over concrete afspraken met betrekking tot minima tussen de gemeente en commerciële

partijen (huiseigenaren, energiebedrijven) is niets bekend, behalve het BAW convenant dat

eerder is beschreven waarbij de gemeente Delft samenwerking met o.a. woningbouwcorpo-

raties.

2.4.9 Toeslagen op de algemene bijstand

De hoogte van een WWB uitkering is gebaseerd op een tweetal elementen, namelijk de lan-

delijke norm en de gemeentelijke toeslag. De gemeentelijke toeslag kan een verhoging of

verlaging betreffen van maximaal 20%. Criteria voor verhoging/verlaging zijn: de vorm van

‘samenleving’ en de woonsituatie.

Het gemeentelijk toeslagenbeleid dient te worden vastgelegd in een verordening. Delft

heeft een dergelijke verordening. Daarin is vastgesteld dat alleenstaanden en alleenstaande

ouders onder gespecificeerde voorwaarden recht hebben op een verhoging met een bepaald

percentage. Daarin is tevens vastgesteld dat voor echtparen onder gespecificeerde voor-

waarden de norm verlaagd wordt. Tevens geldt dat de norm of toeslag lager wordt vastge-

steld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde, als gevolg van zijn of

haar woonsituatie (het ontbreken van woonlasten of het niet aanhouden van een woning)

lagere algemene kosten van bestaan heeft dan die waarin de bijstandsnorm en de toeslag

voorziet.1

1 Bron: www.raad.delft.nl/raad/agenda/2004/stukken/st10jan.html

37

2.5 Conclusies over het armoedebeleid van de gemeente Delft

Het hiervoor op basis van deskresearch en interviews beschreven beeld van het armoede-

beleid van de gemeente Delft leidt tot de volgende conclusies over het armoedebeleid van

de gemeente Delft:

Hoewel er geen definitie is van ‘armoede’ binnen de gemeente Delft en het ook geen

apart programma is, biedt de gemeente een breed scala aan regelingen en activiteiten

aan op het gebied van armoedebeleid. Wanneer dit wordt vergeleken met de lokale

maatregelen die worden gepresenteerd in de nota Gemeentelijk Armoedebeleid (2005)

kan geconcludeerd worden dat wat de gemeente Delft aanbiedt voldoende breed en dek-

kend is. De lokale maatregelen die zij bieden kunnen allen bij de volgende categorieën

ondergebracht worden: bijzondere bijstand, bevordering maatschappelijke participatie,

beperking zorg- en ziektekosten en verkleinen sociaal-economische gezondheidsverschil-

len, preventie en tegengaan van niet-gebruik, kwijtschelding van gemeentelijke belas-

tingen, schuldhulpverlening en langdurigheidstoeslag. In de breedte is het armoedebe-

leid van de gemeente Delft in voldoende mate uitgewerkt in lokale maatregelen, beoor-

deeld naar de maatstaven van de nota Gemeentelijk Armoedebeleid. Er is voldoende be-

leid. In hoeverre het beleid ook effectief is komt aan de orde in het volgende hoofdstuk.

De gemeente Delft voert regelingen en andere maatregelen uit op het gebied van ar-

moedebeleid, maar niet onder die noemer. Verschillende onderdelen van de organisatie

(waaronder de sectoren WIZ en Leefbaarheid) voeren maatregelen uit die als armoede-

beleid gedefinieerd kunnen worden, maar het armoedebeleid vormt geen organisatorisch

geheel, omdat het geen apart programma is binnen de gemeente Delft. Opvallend is wel

dat de gemeente Delft op het moment zeer actief is op het gebied van armoedebeleid,

getuige de recente anti-armoedeconferentie en de recent uitgevoerde Monitor lage in-

komens Delft.

Via de sociale dienst (=WIZ) heeft de gemeente een goed beeld van de omvang en ken-

merken van bijstandsgerechtigden. Van de doelgroep overige minima heeft de gemeente

een minder duidelijk beeld. Zij baseert zich hierbij op schattingen. De onduidelijkheid

over de doelgroep overige minima wordt nog versterkt door het feit dat deze binnen het

armoedebeleid niet eenduidig gedefinieerd is (bijvoorbeeld verschillende percentages

van de bijstandsnorm worden gehanteerd). Kortom, voor vele regelingen, instanties en

partijen binnen de gemeente Delft geldt dat het niet duidelijk is wie de doelgroep precies

is en hoe groot deze is. Dan wordt het automatisch heel lastig om deze doelgroep (goed)

te benaderen. Onderzoek hiernaar is gewenst, zodat de gemeente helder in beeld kan

brengen hoe groot de verschillende doelgroepen binnen het armoedebeleid zijn, welke

kenmerken ze hebben en wie er deel vanuit maken.

De collegedoelstelling “aandacht geven aan het vergoeden van computers met bijzonde-

re bijstand” (zie doelstelling 2 in paragraaf 2.2.) is gehaald. Er is een bijzondere bij-

standsregeling voor ingevoerd.

38

39

3 Uitvoering en resultaten armoedebeleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over de uitvoering en resultaten van het in het vorige hoofd-

stuk beschreven armoedebeleid en de uitgaven die voor dit beleid zijn gedaan. De volgende

paragrafen behandelen:

3.2 Bijzondere bijstand

3.3 Bevordering van maatschappelijke participatie

3.4 Beperken van zorg- en ziektekosten en verkleinen van sociaal-economische ge-

zondheidsverschillen

3.5 Preventie en tegengaan van niet-gebruik

3.6 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

3.7 Langdurigheidstoeslag

3.8 Beperken woonlasten en aanpakken achterstandswijken

3.9 Toeslagen op de algemene bijstand

Uitvoering en resultaten op het gebied van schuldhulpverlening komen in het volgende

hoofdstuk uitgebreid aan de orde.

In paragraaf 3.10 worden conclusies getrokken over de doelmatigheid en effectiviteit van

het beleid. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar de doelmatigheid en effectiviteit van het

armoedebeleid in zijn geheel, anderzijds naar de mate waarin en de doelmatigheid waar-

mee de specifieke doelstellingen voor het armoedebeleid uit het collegeprogramma 2002-

2006 zijn gehaald.

3.2 Bijzondere bijstand

De beleidsstukken van WIZ bevatten cijfers over begrotingen, uitgaven en verstrekkingen

op het gebied van bijzondere bijstand. De totale begrotingen, totale uitgaven (realisatie) en

totaal aantal verstrekkingen zijn voor 2002-2005 opgenomen in de volgende tabel.

Tabel 3.1 Begrotingen, realisaties en verstrekkingen bijzondere bijstand 2002-2005

2002 2003 2004 2005

Begroting 4.720.000 3.870.000 4.630.000 4.468.000

Realisatie 4.738.000 4.020.000 4.537.000 4.458.000

Verstrekkingen, waarvan 10.430 10.671 8.781 7.916

Eenmalig 3.570 4.368 3.697 3.191

Periodiek 5.423 4.830 4.840 4.321

Categoriaal (= armoedebeleid) 1.437 1.473 244 404

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005.

40

Doelrealisatie

De totaal begrotingen voor de jaren 2002-2005 lopen relatief weinig uiteen, op 2003 na. In

dat jaar was de begroting uitzonderlijk laag. De beleidsstukken bieden geen verklaring voor

de hoogte van de begrotingen. In een gesprek met de gemeente is duidelijk geworden dat

de begrotingen worden vastgesteld op basis van prognoses van de kosten die gemaakt

gaan worden. Bij het maken van deze prognoses dienen uitgaven in voorgaande jaren (me-

de) als graadmeter. De begroting voor de bijzondere bijstand wordt niet gebaseerd op een

gericht doel of streefwaarde (“komend jaar willen we zoveel realiseren en daarvoor hebben

we dus zoveel nodig”). In plaats daarvan is het doel of de streefwaarde de begroting: het

doel is om het gereserveerde budget uit te geven aan verstrekkingen. Uit tabel 3.1 blijkt

dat over de hele periode de realisatie dicht bij de begroting blijft op ongeveer 4,5 miljoen

euro per jaar, behalve in 2003. Er is dus geen sprake geweest van substantiële onderbe-

nutting of tekorten op de begroting. De streefwaarde wordt dus redelijk goed gehaald.

Collegedoelstelling: invoering vereveningsreserve

De vereveningsreserve is ingesteld en de collegedoelstelling (zie paragraaf 2.2) is gereali-

seerd. Al in de nota ‘Fonds Werk en Inkomen’ (01/002181) van januari 2001 is ingestemd

met het instellen van een vereveningsreserve, om zodoende een buffer op te bouwen voor

eventuele overschrijdingen op het gebudgetteerde deel. Het beleidsplan WIZ 2005-2008

geeft aan dat er een vereveningsreserve Werk en Inkomen is. Daarin wordt voorgesteld het

tekort voor 2005 (voorlopig geraamd op een tekort tussen de € 1.9 en € 3 miljoen) ten laste

van de vereveningsreserve Werk en Inkomen te dekken. Dit tekort was (mede) het gevolg

van bezuiniging die het Rijk tegelijk met de invoering van de WWB in 2004 heeft doorge-

voerd op het budget voor de bijzondere bijstand. Delft wilde haar beleid toch zo veel moge-

lijk continueren, waardoor tekorten ontstonden binnen het budget. Vanaf 2004 heeft de ge-

meente Delft daarom de doorgevoerde structurele Rijksbezuinigingen ad € 1,5 miljoen gere-

pareerd uit eigen middelen, waaronder de vereveningsreserve, waardoor over de jaren heen

een redelijk constant niveau van beschikbaar budget is geweest.1

De vereveningsreserve wordt ook genoemd op de website van gemeente. Daar staat een

bijlage uit 2004 waarin mutaties van de vereveningsreserve staan vermeld.2 In de genoem-

de bijlage wordt geconcludeerd dat de reserve op dat moment nog voldoende ruimte biedt

om exploitatierisico’s van 2003 en 2004 af te dekken.

Collegedoelstelling: toename bereik bijzondere bijstand en communicatieplan

Een doelstelling van de collegeperiode 2002-2006 was dat het bereik van de bijzondere bij-

stand jaarlijks moest toenemen onder zowel bijstandsgerechtigden als andere bevolkings-

groepen (zie paragraaf 2.2.). Het onderzoeksteam heeft “bereik” geïnterpreteerd als het

aantal minima dat van de voorziening gebruik maakt. Daarover zijn geen cijfers bekend.

Het aantal minima waaraan bijzondere bijstand is verleend kan niet zondermeer worden af-

geleid van het totaal aantal verstrekkingen, omdat een persoon meerdere verstrekkingen

op zijn naam kan hebben. Het lijkt er echter op dat het bereik van de bijzondere bijstand,

indien bepaald door het aantal gebruikers, eerder is afgenomen dan toegenomen, omdat

1 Bron: Nota Opvang bezuinigingen Rijk door de gemeente Delft, K.J. Mast, Controller WIZ, Gemeente Delft, 10

augustus 2006. Het bedrag van 1,5 miljoen euro is gebaseerd op de reactie van de gemeente Delft op het concept van dit rapport, d.d. 1 december 2006.

2 http://www.raad.delft.nl/commissies/werk_zorg_onderwijs/2004/Bijlage%20nota/w_2004_026_bn.html.

41

het totaal aantal verstrekkingen in de periode 2002-2005 met maar liefst 24% is gedaald

en het bereik dus alleen kan zijn toegenomen als het aantal verstrekkingen per persoon

spectaculair is gedaald. Met “bereik” zou ook bekendheid van de bijzondere bijstand be-

doeld kunnen worden of het aantal aanvragen. Omdat er geen cijfers bekend zijn over de

bekendheid van de bijzondere bijstand bij minima of het aantal aanvragen in verschillende

jaren, kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of de bekendheid of het aantal aan-

vragen van de bijzondere bijstand bij minima is toegenomen.

Concluderend kan gesteld worden dat, met het oog op de collegedoelstelling, verwacht zou

mogen worden dat de begroting van de bijzondere bijstand naar boven bijgesteld zou zijn.

Wat ook onder “bereik” wordt verstaan, verwacht kan worden dat met een toename van be-

reik het aantal verstrekkingen zal toenemen en dus dat er meer geld nodig is. Als “bereik”

het aantal gebruikers is, is meer geld nodig om aan allemaal verstrekkingen te kunnen

doen, als “bereik” bekendheid is, valt te verwachten dat met meer bekendheid er meer

aanvragen komen, en als er meer aanvragen komen zal ook het aantal verstrekkingen toe-

nemen, tenzij er strenger wordt beoordeeld of een aanvraag betrekking heeft op noodzake-

lijke gebruiksgoederen. Aan de gemeente is daarom de vraag voorgelegd waarom de begro-

ting niet naar boven is bijgesteld. De gemeente heeft mondeling geantwoord dat de bijzon-

dere bijstand niet limitatief is, en dat dus, als blijkt dat de begroting niet afdoende is, er uit

andere middelen wordt geput om noodzakelijke verstrekkingen te kunnen doen.

Onderdeel van de collegedoelstelling was ook het opstellen van een communicatieplan. Dit

plan is er gekomen. Dit blijkt uit het WIZ kwartaalverslag 4e kwartaal 2002, waarin het

communicatieplan Bijstand in Delft als een van de dat jaar verschenen beleidsstukken staat

vermeld. Dit onderdeel van de collegedoelstelling is dus gehaald.

Verklaring voor de afname van het aantal categoriale verstrekkingen

De daling van het aantal verstrekkingen is deels veroorzaakt door de daling van het aantal

categoriale verstrekkingen. De sterke daling van het aantal categoriale verstrekkingen in

2004 is te verklaren uit het feit dat het Rijk deze sinds 2004 (invoering WWB) nog maar in

enkele gevallen toestaat. De categoriale regelingen zouden het effect van de armoedeval

vergroten, zo was de regering van mening.1

Gevolgen van de afname van verstrekkingen

Hoewel realisaties ongeveer gelijk zijn gebleven, is het aantal verstrekkingen (zowel cate-

goriale als periodieke en eenmalige) afgenomen, en is dus het gemiddeld bedrag per ver-

strekking toegenomen. De afname van het aantal verstrekkingen kan een verklaring zijn

voor de opmerkingen van respondenten over het recente karige beleid van de gemeente

rond de bijzondere bijstand. Zij stellen dat de gemeente de regels voor verstrekkingen

strenger toepast dan voorheen. Aan de andere kant is, vanuit de optiek van minima, de

toename van het gemiddeld bedrag per verstrekking een positief gegeven. Er moet echter

wel rekening mee worden gehouden dat het relatieve effect van de stijging van bedragen

minder is dan het absolute effect, vanwege inflatie.

1 Bron: WIZ beleidsplan 2004-2007.

42

Controleerbaarheid van beleid

De controleerbaarheid van het beleid wordt bemoeilijkt, doordat over ervaringen bij de uit-

voering van de bijzondere bijstand in de beleidsstukken van WIZ opmerkelijk weinig wordt

gezegd, resultaten (aantal verstrekkingen, totaalbedragen aan verstrekkingen, etc.) nau-

welijks worden verklaard en er voor veel specifieke (groepen) regelingen binnen de bijzon-

der bijstand, zoals woninggerelateerde verstrekkingen, geen specifieke resultaten zijn op-

genomen.

Verantwoordelijkheid nemen voor wat buiten de eigen verantwoordelijkheid valt

Verschillende respondenten hebben aangegeven dat de gemeente er goed aan zou doen als

zij met de bijzondere bijstand problemen zou opvangen die niet door de gemeente, maar

door andere organisaties veroorzaakt worden. Bijvoorbeeld: volgens Vluchtelingenwerk zijn

in Delft verschillende asielzoekers in de problemen gekomen doordat hen door de COA’s

meer vrijheid is geboden op het gebied van uitgaven. De COA’s zouden, buiten VNG om,

hebben besloten om asielzoekers die in COA’s waren ondergebracht, zakgeld te geven om

een eigen verblijfplaats te regelen. Dat gaat echter niet altijd goed (bijvoorbeeld omdat ze,

bij gebrek aan een sociaal netwerk, terecht komen bij huisjesmelkers). De gemeente zou

volgens Vluchtelingenwerk op dit punt moeten bijspringen met bijzondere bijstand. Of de

gemeente hiervoor kiest is vanzelfsprekend aan haar om te bepalen; formeel zijn de COA’s

verantwoordelijk. Bovendien hangt het af van landelijke wetgeving of ingrijpen door de

gemeente überhaupt mogelijk is. Inkomensondersteuning door de overheid is namelijk al-

leen toegestaan aan burgers met een bepaalde verblijfsstatus. In hoeverre de betreffende

vluchtelingen over een dergelijke verblijfsstatus beschikken is onbekend.

Computers en bijstand

In de onderstaande tabel zijn voor de jaren 2002-2005 het aantal verstrekkingen, de reali-

satie (uitgaven) en de begroting van de regeling Computers en bijstand weergegeven.

Tabel 3.2 Verstrekkingen, uitgaven en begroting

2002 2003 2004 2005

Verstrekkingen 237 109 74 47

Realisatie 312.157 133.000 97.000 75.000

Begroting 190.000 203.000 209.000 211.000

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005

Het aantal verstrekkingen overtrof bij de invoering van de regeling in 2002 ruimschoots de

verwachtingen, maar nam in de daaropvolgende jaren steeds verder af, volgens de beleids-

verslagen door minder publiciteit. De afname van het aantal verstrekkingen is aanleiding

geweest om de doelgroep te verruimen. Voorheen konden alleen minima die een computer

nodig hebben voor activering en minima met schoolgaande kinderen van 12 of 13 jaar

(brugklassers) van de regeling gebruik maken. Het college heeft naar aanleiding van een

evaluatie uit 2005, waaruit onder andere bleek dat het aantal aanvragen terugliep, besloten

de doelgroep van de regeling vanaf 2006 te verruimen tot minima die computers nodig

hebben voor activering en minima met kinderen in groep 7 of 8 van de basisschool of op

het vwo, vmbo of mbt (tot 18 jaar) waarvoor een computer belangrijk is.

43

3.3 Bevordering van maatschappelijke participatie

Delftpas

De volgende tabel bevat het totaal aantal verkochte Delftpassen, het aantal Delftpassen

verkocht aan minima en de begroting en realisatie van de Delftpas.

Tabel 3.3 Verkochte Delftpassen

2002 2003 2004 2005

Totaal aantal 3.699 4.750 6.089 6.149

% (kinderen van) minima 69% 58% 41,4% 50,8%

Realisatie 317.377 301.043 373.000 361.000

Begroting 368.530 323.530 348.000 353.000

Bron: evaluatie Delftpas 2002, sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005

Voor begrotingen en de doelen geldt hetzelfde als voor de bijzondere bijstand. De begroting

wordt gebaseerd op wat men verwacht uit te gaan geven. Die verwachting is (mede) geba-

seerd op uitgaven in voorgaande jaren. Vervolgens wordt als doel gesteld om de begroting

zo precies mogelijk te halen. Omdat realisaties en begrotingen tamelijk dicht bij elkaar lig-

gen, kan gesteld worden dat het doel vrij goed gehaald is.

Elk jaar zijn meer passen verkocht dan het vorige jaar. Met name in 2004 was sprake van

een flinke stijging. De toename van het aantal verkochte passen heeft geleid tot een rela-

tief beperkte overschrijding van de begrotingen van 2004 en 2005. Ook de verkoop aan

minima is in de periode 2002-2005 gegroeid, maar relatief minder snel dan de totale ver-

koop. In 2004 was er daarbij een absolute afname in het aantal verkochte passen aan mi-

nima ten opzichte van 2003. Op dit moment bestaat ongeveer de helft van de pashouders

uit minima.

Uit de evaluatie van de Delftpas uit 2002 blijkt dat pashouders de pas gemiddeld 6,8 keer

per jaar gebruiken (6,6 keer door minima) voor onder andere korting op strippenkaarten,

musea, theater, bibliotheek, zwembaden, bioscoop en aanbiedingen uit het Rotterdampas

magazine. Op dit moment wordt de pas gemiddeld 8 keer per jaar gebruikt. De meeste pas-

houders zouden deze producten en diensten ook zonder de Delftpas hebben afgenomen. De

pashouders bleken tevreden over de pas en beoordeelden deze met een 7,5. Ook bleek uit

de evaluatie dat het grootste deel van de pashouders de pas kende via publiciteit van de

gemeente (artikelen, stadskrant, posters, persoonlijke brieven, advertenties), een teken

dat publiciteit over gemeentelijke regelingen effect kan hebben.

Op dit moment is de meeste gebruikte “activiteit” de strippenkaart, maar daarna komen (in

Delft) zwembaden, musea en VAK (kunst en cultuur cursussen), (in Rotterdam) Blijdorp,

Spido en Euromast, (in Den Haag) Omniversum en Madurodam. In eerste instantie moest

de gemeente veel bij mogelijke aanbieders van activiteiten langs om te vragen of ze mee

wilden doen. Dat doet ze nog steeds, maar het komt nu ook van de andere kant. Delftena-

ren vragen bij bedrijven of de Delftpas geldig is, en dat zorgt voor een sneeuwbaleffect,

want bedrijven gaan hoe langer hoe meer inzien dat ze er baat bij hebben als ze meedoen

aan de regeling. De pas is begonnen met 15 deelnemers. In 2005 waren het er 45, in 2006

60.

44

De doelstelling uit het collegeprogramma 2002-2006 om het aanbod van de Delftpas uit te

breiden (zie paragraaf 2.2) is dus ruimschoots bereikt. Van de aanbieders valt jaarlijks tien

procent af (omdat ze vinden dat er te weinig of juist te veel mensen met een pas langsko-

men). Het pakket van aanbiedingen is dus vrij constant. De gemeente kiest er echter voor

om, naast de vaste aanbieders, sterk variërende kwartaalaanbiedingen in het aanbod op te

nemen.

Om het aanbod van de Delftpas op de doelgroep te kunnen afstemmen onderhoudt de ge-

meente contact met vertegenwoordigers van de doelgroep en monitort zij digitaal het ge-

middeld gebruik en het aantal bijstandsgerechtigden, overige minima en andere pashou-

ders dat de pas gebruikt. Ook is er overleg met aanbieders, cliëntenorganisaties, de voed-

selbank en scholen over hoe het gebruik van de Delftpas bevorderd kan worden. Sommige

van deze organisaties maken ook reclame voor de Delftpas, iets dat zij beter kunnen doen

dan de gemeente omdat zij dichter bij de doelgroep staan. Dat neemt niet weg dat ook de

gemeente voor publiciteit zorgt in de vorm van Kompas, een jaarlijkse uitgave die het vol-

ledige aanbod aan activiteiten beschrijft, en kwartaalfolders.

Ook binnen de gemeente vindt afstemming plaats, onder andere in een wekelijks overleg

waarbij de verantwoordelijke wethouder en de uitvoerende ambtenaren aanwezig zijn. In

het overleg worden actuele zaken behandeld, bijvoorbeeld de vraag of er kortingen op

energiekosten in het aanbod moeten worden opgenomen, maar ook fundamentele vragen

als “willen we nog steeds een Delftpas” en “wat willen we ermee” (breed, alleen voor mini-

ma, alleen cultureel, etc). In een jaarlijkse nota aan de raad maakt de verantwoordelijke

beleidsmedewerkster duidelijk wat de opties zijn, neemt ze de cijfers op over het gebruik

en de verwachte kosten voor volgend jaar en geeft ze advies. Als er tussentijds verrassin-

gen zijn (bijvoorbeeld een sterke stijging van de aankoop van passen, waardoor de begro-

ting overschreden dreigt te worden), wordt de wethouder op de hoogte gesteld zodat hij

actie kan ondernemen. Verder is er contact met de sociale dienst (=WIZ), waarvan consu-

lenten soms aan klanten vragen of ze al een Delftpas hebben en geïnteresseerd zijn.

Sportfonds

In de onderstaande tabel zijn voor de jaren 2002-2005 het aantal aanvragen, de realisatie

(uitgaven) en de begroting van het Sportfonds weergegeven.

Tabel 3.4 Realisatie, begroting en verstrekkingen sportfonds

2002 2003 2004 2005

Realisatie 46.072 41.012 +/- 49.000 46.000

Begroting 34.833 35.723 +/- 37.000 36.000

Verstrekkingen 412 336 onbekend onbekend

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005 en 1e kwartaal 2006 / nota Aanvullende info armoedeonderzoek, gemeente Delft, 22-09-06

De verkregen beleidsstukken bevatten geen streefwaarden of andere verklaringen voor de

begroting. Als het doel, net als bij de bijzondere bijstand, bestaat uit het bereiken van een

realisatie gelijk aan de begroting, dan is die niet gehaald, want de begroting schiet structu-

reel ongeveer €10.000 tekort. Blijkbaar wordt hier de begroting niet aangepast aan de rea-

lisatie van het voorgaande jaar.

45

3.4 Beperken van zorg- en ziektekosten

AV-Delft

De volgende tabel bevat gegevens over de resultaten van de AV-Delft.

Tabel 3.5 Realisatie en begroting AV-Delft

2002 2003 2004 2005

% verzekerde bijstandsgerechtigden /

overige minima1

onbekend 56%/35% 54%/37% 58%/42%

Verstrekkingen 1.571 1.607 1.725 onbekend

Realisatie 198.276 255.000 172.000 321.000

Begroting 147.227 152.000 157.000 355.000

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005 en 1e kwartaal 2006

De dekkingsgraad van de AV-Delft (het percentage minima dat verzekerd is) is in de perio-

de 2003-2005 enigszins gegroeid, zowel wat betreft bijstandsgerechtigden als overige mi-

nima. Voor het doel van de gemeente om niet-gebruik tegen te gaan (zie 2.4.4) is dit een

positieve ontwikkeling. Ook het aantal verstrekkingen is in de periode 2002-2004 gestaag

gegroeid.

Op de aanzienlijke fluctuaties in en afwijken tussen begrotingen en realisatie wordt in de

beleidsverslagen weinig toelichting gegeven. In het WIZ kwartaalverslag 4e kwartaal 2002

wordt de omvangrijke overschrijding van de begroting in 2002 deels verklaart door “de

boeking van communicatiekosten op deze post die niet zijn ingezet ten bate van de AV-

Delft”. Waarom tot boeking op deze post is overgegaan is niet duidelijk. Ook opvallend is

dat de begroting voor 2005 meer dan verdubbeld is ten opzichte van het voorgaande jaar,

zonder dar hiervoor een duidelijk verklaring wordt gegeven.

Een doelstelling van de AV-Delft is, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, het voorko-

men van royement van zorgverzekeringen bij minima. De gemeente heeft invulling gegeven

aan deze doelstelling door met DSW (de zorgverzekeraar) afspraken te maken. Deze komen

erop neer dat DSW bij betalingsachterstand niet direct overgaat tot royement, maar dat de

gemeente eerst ingrijpt bij de persoon in kwestie met als doel de betaling geregeld te krij-

gen. DSW is verder relatief verzekerd tegen betalingsachterstanden doordat alleen perso-

nen die hun basisverzekering ordentelijk betalen, in aanmerking kunnen komen voor de

aanvullende verzekering.

Eenmalige uitkering chronisch zieken, ouderen en gehandicapten

De twee keer door de Rijksoverheid aan gemeenten verstrekte eenmalige uitkering, heeft

Delft uitgekeerd aan de rechthebbenden. Dit is gebeurd op basis van een bestandskoppe-

ling (van bestanden van het GBA, de Belastingdienst, etc) waarmee Delft de rechthebben-

den heeft kunnen achterhalen, zonder een toets op individueel niveau uit te voeren. Dege-

nen die uit de bestandkoppeling kwamen, kregen de uitkering automatisch toebedeeld.

1 Het eerste percentage in de kolommen is het percentage van de bijstandsgerechtigden dat via de AV-Delft is

verzekerd, het tweede het percentage van de overige minima dat via de AV-Delft is verzekerd. De cijfers die op 22-9-2006 via de nota Aanvullende info armoedeonderzoek m.b.t. het dekkingspercentage zijn geleverd, wijken hiervan af.

46

Om te voorkomen dat rechthebbenden die niet uit de bestandskoppeling kwamen of waar-

van geen rekeningnummer bekend was zouden worden overgeslagen, zijn ook brieven ver-

stuurd en advertenties geplaatst naar aanleiding waarvan mensen hun rekeningnummer

konden opgeven of zelf een aanvraag konden doen.1

3.5 Preventie en tegengaan niet-gebruik

Zoals aangegeven in het vorige hoofdstuk tracht de gemeente Delft op allerhande manieren

– via DUIT, Dr-UIT, de Formulierenbrigade, SOD, Stichting Leergeld, folders, de WIZ klan-

tenkrant, bijsluiters, internet, de stadskrant, bestandskoppelingen, etc – armoede te voor-

komen en/of het gebruik van inkomensondersteunende maatregelen te bevorderen.

DUIT

De onderstaande tabel bevat prognoses en realisaties van het aantal klantcontacten van en

huisbezoeken door DUIT.

Tabel 3.6 Realisatie en prognose DUIT

Prognose Realisatie

2005 2004 2003 2002 2005 2004 2003 2002

Aantal klantcontacten 660 600 600 - 1.559 2.304 1.375 1.052

Aantal huisbezoeken 220 200 200 - 391 278 250 292

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005 en 1e kwartaal 2006 / Nota aanvullende info armoedeonderzoek, gemeente Delft, 22-09-2006

Het is lastig om de realisatiecijfers van bijvoorbeeld het aantal klantcontacten te beoorde-

len. Immers, de vraag is wat precies met een klantcontact wordt bedoeld. Waarschijnlijk

kan dit variëren van een uitgebreid persoonlijk bezoek tot een kort telefonisch overleg. De

indruk die verschillende van onze gesprekspartners hebben over DUIT is dat zij actief aan

de weg timmert. Tevens spraken zij hun waardering uit over het initiatief.

Op basis waarvan de prognoses gemaakt worden is niet duidelijk. Ze worden in ieder geval

wat betreft het aantal klantcontacten structureel uitzonderlijk conservatief ingeschat en

niet gerelateerd aan de realisatie van het jaar daarvoor.

KWIZ

De WIZ Klantenkrant verschijnt 3 tot 4 keer per jaar in een oplage van 4.300, ongeveer

1.000 meer dan het aantal bijstandsgerechtigden. Dat betekent dat, naast de kranten die

bijstandsgerechtigden krijgen, een aanzienlijk aantal kranten op openbare plekken ver-

spreid wordt, waar ook andere minima de krant kunnen oppakken of lezen.

In 2005 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de krant betreffende het bereik van de

KWIZ en het leesgedrag van ontvangers. Daarnaast wil men inzicht krijgen in het feit of het

lezen van de KWIZ stimuleert tot het aanvragen van voorzieningen. De KWIZ kwam hier

1 Bron: Nota Eenmalige uitkering, Ruud Diemers, gemeente Delft, 30-11-2004.

47

redelijk positief uit naar voren, met rapportcijfers van 7 of hoger op onderliggende onder-

delen.1

Dit geld(t) voor u

De gemeente heeft in de periode na het verspreiden van het boekje “Dit geld(t) voor u”

geen (substantiële) stijging van het aantal aanvragen bijzondere bijstand geconstateerd en

concludeert daarom dat het boekje weinig effect heeft gehad.2 Volgens de gemeente heeft

geen stijging van aanvragen plaatsgevonden omdat het boekje rond Kerst 2005 werd be-

zorgd en burgers rond die tijd al teveel post over aanbiedingen in de bus krijgen. Het is

echter niet uitgesloten dat het boekje het teruglopende gebruik van de bijzondere bijstand

(zie paragraaf 3.2) heeft beperkt.

3.6 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

Uitvoering3

Voor AOW-ers zonder aanvullend pensioen en bepaalde uitkeringsgerechtigden van WIZ

(Werk Inkomen en Zorg) wordt op geautomatiseerde wijze kwijtschelding van aanslagbe-

dragen verleend. Vooraf wordt wel getoetst of deze personen in aanmerking komen voor

kwijtschelding volgens de wettelijke normen. Positief aan deze regeling is dat AOW-ers zon-

der pensioen die uit plichtsbesef geen kwijtschelding zouden aanvragen, toch kwijtschel-

ding wordt verleend.

Personen die tenminste meer achtereenvolgende jaren volledige kwijtscheldingen hebben

gekregen en van wie de financiële situatie niet is gewijzigd, kunnen via een formulier een

aanvraag doen voor meerjarige kwijtschelding. Of iemands financiële situatie is gewijzigd

wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. Binnen zes weken ontvangen aanvragers uitspraak

of meerjarige kwijtschelding wordt toegekend en binnen vier weken daarna wordt de even-

tueel teveel betaalde belasting overgemaakt op de rekening van de cliënt.

Wie niet in aanmerking komt voor geautomatiseerde kwijtschelding of meerjarige kwijt-

schelding kan via een kwijtscheldingsformulier alsnog verzoeken om kwijtschelding. Formu-

lieren kunnen telefonisch, via internet of met het retourformulier dat bij het aanslagbiljet is

gevoegd worden aangevraagd, en worden binnen een week thuisgestuurd. Formulieren

kunnen ook worden afgehaald bij Publieksbalie of het Instituut Sociale Raadslieden. Binnen

twee weken ontvangen aanvragers een ontvangstbevestiging van hun kwijtscheldingsver-

zoek, binnen zes maanden na de ontvangstbevestiging volgt uitspraak en binnen vier we-

ken daarna wordt eventuele teveel betaalde belasting overgemaakt.

1 Bron: Conceptrapport klantenkrant WIZ 2005 (Dimensus beleidsonderzoek). 2 Bron: respondent. 3 Bron: website gemeente Delft.

48

Resultaten

De gemeente Delft heeft de volgende gegevens verstrekt over de resultaten van de maat-

regel kwijtschelding gemeentelijke belastingen. De cijfers over 2006 hebben betrekking op

het eerste half jaar van 2006 (t/m 30 juni 2006).

Tabel 3.7 Cijfers kwijtschelding gemeentelijke belastingen

Jaar Binnen Toegewezen Bedrag Afgewezen Nog open (aantal) Nog open (bedrag)

2002 4709 3829 € 1.263.761,01 879 1 € 345,58

2003 6068 4294 € 1.502.201,16 1772 2 € 692,23

2004 6301 4273 € 1.515.395,36 1946 82 € 19.907,41

2005 6866 4800 € 1.702.164,53 1818 248 € 67.762,10

2006 4720 2658 € 718.594,54 271 1791 € 567.154,89

Bron: Nota aanvullende info armoedeonderzoek, gemeente Delft, 22-09-2006

Uit de tabel blijkt duidelijk dat het aantal aanvragen (“binnen”) elk jaar groeit (voor 2006

is het totaal nog niet bereikt). Dit leidt tot zowel meer toe- als afwijzingen. Relatief gezien

is het aantal afwijzingen sterker toegenomen dan het aantal toewijzingen. Een toewijzing

komt gemiddeld neer op een meevaller van enige honderden euro’s. Het gegroeide aantal

aanvragen kan blijkbaar niet onmiddellijk verwerkt worden, want het aantal aanvragen

waarover nog niet is beslist (“nog open”) is toegenomen. De gemeente kon geen progno-

ses/streefwaarden leveren voor de maatregel kwijtschelding gemeentelijke belastingen.

Vluchtelingenwerk constateert met betrekking tot kwijtschelding voor leges van het identi-

teitsbewijs een probleem: burgers kunnen soms niet meedoen aan een regeling omdat zij

niet over een afdoende verblijfsstatus beschikken. De leges voor identiteitsbewijzen zijn

echter sterk gestegen de laatste jaren. Voor minima zijn de kosten zeer omvangrijk. Vluch-

telingenwerk wil graag dat de gemeente hier op de een of andere manier wat aan doet.

3.7 Langdurigheidstoeslag

Uit de onderstaande, van de gemeente verkregen tabel, blijkt dat de realisatie in 2005 een

stuk hoger lag dan voor 2004 (toen de langdurigheidstoeslag werd ingevoerd). Vergelijking

met cijfers van het aantal bijstandsgerechtigden in 2004/2005 maakt het onwaarschijnlijk

dat de toename volledig veroorzaakt wordt door een toename van het aantal bijstandsge-

rechtigden dat al minstens 5 jaar een uitkering heeft. Mogelijk is het aantal overige minima

dat langdurigheidstoeslag ontvangt toegenomen.

Tabel 3.8 Langdurigheidstoeslag

Prognose Realisatie

2005 2004 2005 2004

Verstrekkingen langdurigheidstoeslag - - 843 575

Totaal bedrag verstrekte Langdurigheidstoeslag € 369.044 € 240.587

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005 en 1e kwartaal 2006 / Nota aanvullende info armoedeonderzoek, gemeente Delft, 22-09-2006

49

In 2005 lag het gemiddeld bedrag per verstrekking op 438 euro. Dat is hoger dan het in de

publicatie Gemeentelijke Armoedebeleid genoemde landelijke gemiddelde van 360 euro.

Om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag, moet iemand voldoende getracht

hebben om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als er geen maatregel op

zijn/haar uitkering is getroffen in verband met onvoldoende sollicitatieactiviteiten of het

weigeren van aangeboden arbeid. Bovenstaande is alleen van toepassing op bijstandsge-

rechtigden. Bij overige minima wordt blijkbaar niet getoetst of zij in aanmerking komen

voor langdurigheidstoeslag. In ieder geval is niet duidelijk hoe vastgesteld wordt of zij al 5

jaar onder de norm leven en of zij voldoende naar arbeid hebben gezocht. De langdurig-

heidstoeslag is door de regering bedoeld voor mensen waarvoor arbeid geen perspectief is

of nooit geweest is. Overige minima zouden bijvoorbeeld bij CWI gecheckt kunnen worden

op hun afstand tot de arbeidsmarkt.

3.8 Beperken woonlasten

Bijzondere bijstand

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 is het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand de laats-

te jaren afgenomen. Om na te gaan of dit ook het geval is voor verstrekkingen in verband

met woonlasten, is aan de gemeente gevraagd ons cijfers te leveren over het aantal ver-

strekkingen op dat vlak (dit kon niet worden afgeleid uit de WIZ rapportages). Er is ook

apart gevraagd naar verstrekkingen in verband met energiekosten, omdat deze recent sterk

zijn gestegen en er door verschillende geïnterviewde personen grote problemen zijn ont-

staan vanwege die stijging. De cijfers waren niet binnen de noodzakelijke termijn beschik-

baar. Wel zijn er cijfers voor de tegemoetkoming onzelfstandige wooneenheden/Thowe.

Tabel 3.9 Begroting Tegemoetkoming Onzelfstandige wooneenheden 2002-2005

2002 2003 2004 2005

Begroting 78.000 132.026 101.000 45.000

Realisatie (= aantal verstrekkingen) 2.877,83 1.085,81 9.878,04 31.314,11

Bron: sector WIZ rapportages 4e kwartaal 2002, 2003, 2004 en 2005 / Memo aanvullende info armoedeonderzoek,

gemeente Delft, 22-09-06

Uit de cijfers blijkt dat de begrotingen voor de jaren 2002, 2003 en 2004 veel hoger zijn

dan de realisaties en dat zowel de begrotingen als de realisaties van jaar tot jaar sterk ver-

schillen. Hiervoor wordt in de verslagen geen verklaring gegeven. De begroting was alle ja-

ren zeer hoog vergeleken met de realisatie, behalve in 2005, toen de begroting veel lager

en de realisatie veel hoger was dan in jaren daarvoor. In haar nota aan de Rekenkamer

d.d. 1 december 2006 geeft de gemeente Delft aan dat Thowe in 2002 van start is gegaan

met een meerjarenbegroting en dat na een evaluatie in 2004, waaruit bleek dat de begro-

ting hoger was dan de realisatie, de begroting voor volgende jaren naar beneden is bijge-

steld. Feit is dat begroting en realisatie voor 2005 beter op elkaar aansluiten. Onduidelijk

blijft waarom de begrotingen en realisaties van jaar tot jaar zo verschillend zijn.

50

Sociale huurwoningen

De gemeente Delft beschikt op dit moment over ruim voldoende sociale huurwoningen voor

de doelgroep minima. Daardoor kunnen Delftse minima, in verhouding tot minima die wo-

nen in andere gemeenten in de regio, vrij gemakkelijk aan een woning komen.1

3.9 Toeslagen op de algemene bijstand

Het gemeentelijk toeslagenbeleid dient te worden vastgelegd in een verordening. De ge-

meente Delft heeft een dergelijke verordening. Daarin is vastgesteld dat alleenstaanden en

alleenstaande ouders onder gespecificeerde voorwaarden recht hebben op een verhoging

met een bepaald percentage.

Van de gemeente kon geen duidelijkheid worden verkregen over het aantal verstrekte toe-

slagen in de jaren 2002-2005.

3.10 Conclusies

Het in hoofdstuk 3 op basis van deskresearch en interviews beschreven beeld van de uit-

voering en resultaten van het armoedebeleid van de gemeente Delft leidt tot de volgende

conclusies over het armoedebeleid van de gemeente Delft:

Verschillende beleidsmaatregelen lijken goede resultaten op te leveren. Zo heeft een

aantal respondenten van buiten de gemeente zich positief over DUIT uitgelaten en zijn

de realisaties van DUIT (aantal klantcontacten en huisbezoeken) aanzienlijk hoger dan

de prognoses die voor DUIT gesteld zijn. Wel constateren wij dat de prognoses structu-

reel conservatief worden ingeschat. Ook de Delftpas lijkt goed te werken. Het aantal

passen is door de jaren heen alleen maar toegenomen. Weliswaar neemt het aandeel

minima-pashouders minder snel toe dan het aandeel andere pashouders, maar ook de

eerste groep groeit.

Een constatering op basis van de ontvangen en bestudeerde stukken is dat er nauwelijks

uitvoeringsinformatie in staat die inzicht geeft in de relatie tussen de lokale maatregelen

en investeringen enerzijds en uitkomsten c.q. resultaten anderzijds. Per jaar fluctueren

de cijfers (uitgaven, verstrekkingen etc) van verschillende regelingen en uitvoerende in-

stanties van de maatregelen, maar het is o.b.v. de stukken lang niet altijd duidelijk waar

dit het gevolg van is. Er wordt vrijwel niet in de stukken aangegeven op welke punten

door uitvoerders problemen zijn geconstateerd (te weinig doelbereik etc) en op welke

punten nieuwe successen zijn bereikt. Ook worden er nauwelijks concrete doelen of

streefwaarden gesteld waarop kan worden afgerekend, alhoewel dat voor 2006 wel beter

is gedaan2. Begrotingen lijken vooral gebaseerd te worden op ervaringen van voorgaan-

de jaren en niet op gerichte doelstellingen die bereikt moeten worden. Anderzijds is het

ook wel lastig om de resultaten van bepaalde activiteiten in kaart te brengen. Het is

vaak appels met peren vergelijken. Bijvoorbeeld het Instituut Sociale Raadslieden helpt

1 Bron: Woonbron. 2 Bron: Beleidsplan WIZ, 2006.

51

x klanten per jaar, maar de ene klant is de ander niet. De ene komt alleen met een sim-

pele vraag, terwijl de andere enorme problemen heeft die veel tijd van de raadslieden

vragen. Het blijft daarom lastig om te beoordelen in hoeverre de uitvoerders hun werk

goed doen en wat de uiteindelijke opbrengst is. De gemeente lijkt bij veel afdelin-

gen/organisaties min of meer te vertrouwen op hun professionaliteit. Echter, in hoeverre

de uitvoering van beleid effectief en efficiënt is, is moeilijk te zeggen vanwege de rela-

tieve oncontroleerbaarheid van het beleid. Wat dat betreft kan de Delftpas met recht een

succes worden genoemd. Niet alleen omdat het bereik en gebruik van de pas blijven

toenemen, maar ook omdat het een voorbeeld is van hoe beleid controleerbaar gemaakt

kan worden (door monitoring en verslaglegging). Kortom, vanwege de oncontroleerbaar-

heid van beleid, maar ook vanwege het feit dat er geen programma ‘armoede’ is in de

gemeente Delft en de doelgroepen onvoldoende in beeld zijn, kan er weinig gezegd wor-

den over de effectiviteit van het armoedebeleid in de gemeente Delft.

Bij sommige regelingen is/was onvoldoende koppeling tussen beleid/begrotingen en rea-

lisaties. Dat houdt in dat niet, of pas in een laat stadium, conclusies worden verbonden

aan praktijkervaringen. Dit blijkt uit het feit dat de prognoses/begrotingen van bijvoor-

beeld DUIT en Thowe sterk afwijken, respectievelijk afweken van de realisaties. DUIT

heeft al jaren meer dan duizend klantcontacten per jaar, terwijl de prognoses nog steeds

rond de 600 worden gesteld. De begroting van Thowe was een aantal jaar (2002-2004)

heel veel hoger dan de realisatie. Wel is de begroting in 2005 naar beneden bijgesteld.

De gemeente Delft heeft ervoor gekozen om de Rijksbezuinigingen van 2004 op de bij-

zondere bijstand niet door te voeren. Ze heeft de afgeschafte categoriale regelingen ver-

vangen door meer financiële ruimte bij individuele verstrekkingen, om voorzieningen in

stand te kunnen houden. De extra financiële ruimte is gezocht in o.a. de vereveningsre-

serve Werk en Inkomen. De gemeente Delft is er in geslaagd de Rijkskorting van 1,5

miljoen euro uit eigen middelen te compenseren. Ze heeft initiatieven genomen tot fi-

nanciële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand van bijvoorbeeld de Formulieren-

brigade en Stichting Leergeld.

In enkele interviews met veldpartijen klinkt de opmerking door dat de gemeente Delft,

door te strikte beoordeling voor verstrekkingen van bijzondere bijstand, minder uitgeeft

dan er voor bijzondere bijstand gereserveerd is. Deze mening van respondenten wordt

niet onderbouwd door de cijfers; op basis van vergelijking tussen de begrotingen en uit-

gaven aan bijzondere bijstand, kan geen structurele onderbenutting geconstateerd wor-

den.

Eén van de collegedoelstellingen (2002) was om het bereik (en als gevolg daarvan ge-

bruik)1 van de bijzondere bijstand te doen toenemen, zowel onder bijstandsgerechtigden

als andere bevolkingsgroepen (niet-bijstandsgerechtigden of overige minima). De ge-

meente Delft heeft diverse acties ondernomen om dit te realiseren, bijvoorbeeld de op-

1 Bereik en gebruik zijn niet hetzelfde. Door bereik (=doelstelling van het college) probeert men uiteindelijk het

gebruik te bevorderen. Aangezien er geen communicatie-onderzoek bij ons bekend is waaruit de effectiviteit van de in het communicatieplan (2002) aangegeven instrumenten blijkt, doen wij hier alleen een uitspraak over bereik voor zover dat zichtbaar is geworden in het gebruik. Er kunnen echter ook redenen zijn waarom bereik niet in gebruik wordt omgezet, alhoewel wij ervan uit gaan dat als de bekendheid over de mogelijkheden van de bijzondere bijstand de juiste doelgroep bereikt, deze bekendheid ook omgezet zal worden in gebruik.

52

richting van DUIT en de uitgave van het boekje “Dit geld(t) voor u”. Ondanks de inzet

van de gemeente lijkt de doelstelling (nog) niet te zijn gerealiseerd; er is geen substan-

tiële toename van het gebruik van de bijzondere bijstand. Het aantal verstrekkingen bij-

zondere bijstand is tussen 2002 en 2005 afgenomen van 10.430 tot 7.9161. Over het

aantal minima waaraan verstrekt is, zijn geen cijfers gevonden, maar het is onwaar-

schijnlijk dat dit aantal is toegenomen aangezien het totale aantal verstrekkingen met

ruim een vijfde is afgenomen. Dit zal echter wel kunnen gebeuren als binnenkort de

draagkrachtgrens bijzondere bijstand van 110% naar 130% wordt opgeschroefd. Grotere

groepen inwoners van Delft zullen een beroep kunnen doen op de bijzondere bijstand.

Daar moet natuurlijk wel rekening mee worden gehouden bij de begroting; meer gebruik

is alleen mogelijk met meer middelen.

Onderdeel van de bovenstaande collegedoelstelling was ook het opstellen van een com-

municatieplan. Dit plan is inderdaad opgesteld, dus dit onderdeel van de collegedoelstel-

ling is gehaald.

De gemeente Delft constateert zelf dat het bereik van het beleid onder de groep overige

minima groter is dan men aanvankelijk dacht doordat nu gewerkt wordt met cijfers van

het CBS in plaats van met cijfers van het COELO2. Het bereik van bijvoorbeeld de AV-

Delft is dan 50% onder de overige minima in plaats van 43%. Alhoewel dit hoger is dan

men aanvankelijk dacht, is nog steeds geen antwoord te geven op de vraag of het bereik

onder de overige minima is toegenomen. Immers, wat was het bereik in de uitgangssitu-

atie en wat zijn de doelstellingen en/of streefwaarden?

Aandacht voor armoedebeleid is een kosten-baten afweging. Het I-deel van de WWB is

beperkt. Daarom is het zaak te voorkomen dat veel mensen langdurig in de bijstand ko-

men te zitten of problematische schulden krijgen. Maatregelen gericht op preventie en

activering verdienen zichzelf dus, mits effectief, terug.

De collegedoelstellingen ‘het invoeren van een vereveningsreserve’ (doelstelling 3) en

het “uitbreiden van het aanbod van de Delftpas” (doelstelling 6) zijn gerealiseerd.

In bijlage 4 van dit rapport is een tabel opgenomen met daarin een overzicht van doelen,

doelgroepen, streefwaarden, resultaten en kosten van de meeste maatregelen die in hoofd-

stuk 3 zijn behandeld.

1 Bron: WIZ Kwartaalrapportages. 2 Memo aan MT-WIZ van Ruud Diemers, aantallen huishoudens overige minima, 20-02-2006

53

4 Uitvoering en resultaten schuldhulpverlening

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de landelijke problematiek van schuldhulpverlening (paragraaf

4.2), doelstellingen van de gemeente Delft met betrekking tot schuldhulpverlening (para-

graaf 4.3), de wijze waarop de gemeente schuldhulpverlening heeft georganiseerd (para-

graaf 4.4), de resultaten van schuldhulpverlening (paragraaf 4.5) en de knelpunten en con-

clusies betreffende schuldhulpverlening (paragraaf 4.6). In het hoofdstuk is specifiek aan-

dacht voor schuldhulpverlening aan jongeren. In de uitkomsten van dit hoofdstuk zijn te-

vens de uitkomsten van de interviews verwerkt. Van de tien gesprekken zijn er vijf waarbij

dieper ingegaan is op het convenant BAW als casus binnen de schuldhulpverlening.

4.2 Landelijke problematiek schuldhulpverlening1

Inleiding2

Leden van de NVVK (= Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet), zoals de Budgetwinkel in

Delft, houden zich met name bezig met schuldsaneringen, sociale kredietverlening en bud-

getbeheer. Daarnaast bestaat er in Nederland ook nog een wettelijke schuldsanering, die

voor een deel eveneens door NVVK leden wordt uitgevoerd.

De NVVK is niet tevreden over het aantal mensen dat daadwerkelijk wordt geholpen in de

Schuldhulpverlening. De NVVK is van mening dat de beschikbare diensten onvoldoende

aansluiten op de feitelijke problemen van de burgers en dat zij zijn verworden tot een te

technische en deels bureaucratische aanpak. Het gevolg daarvan is dat de doorlooptijden

vaak lang zijn, dat schuldeisers zich vaker hard opstellen en dat de slagingspercentages

van de schuldhulpverlening door gemeentelijke kredietbanken en organisaties voor schuld-

hulpverlening, ook de Budgetwinkel in Delft, dalen. Hierin speelt een aantal factoren een

rol. Niet alleen de verslechtering van de financiële en economische situatie, maar ook het

onvoldoende op elkaar aansluiten van de bestaande hulpverlening. De NVVK wil deze daling

een halt toeroepen. De NVVK staat daarom een radicale vernieuwing van de schuldhulpver-

lening in heel Nederland voor.

Geconstateerd wordt dat de huidige schuldenaar steeds minder beantwoord aan het ide-

aalmodel dat de oplossingsgerichte schuldhulpverlener graag zou zien. In plaats van een

goed meewerkende, adequaat reagerende en vlot informatieverstrekkende schuldenaar

wordt de schuldhulpverlening steeds meer geconfronteerd met een clientèle die steeds

minder (nauwelijks) in staat is zich administratief staande te houden en daardoor ook niet

in staat is om door middel van een goede samenwerking met de schuldenaar op een vlotte

manier een afkoopregeling met schuldeisers te realiseren. Dit heeft uiteraard zijn gevolgen

voor het aantal geslaagde bemiddelingen: dit aantal neemt dramatisch af. Dat dit tot onge-

noegen leidt bij schuldeisers is duidelijk: steeds vaker wil men niet meer meewerken aan

1 Bron: Schuldhulpverlening Delft in beweging!! Onderzoek in opdracht van de Budgetwinkel, 2006. 2 Bron: Schuldhulpverlening Delft in beweging!! Onderzoek in opdracht van de Budgetwinkel, 2006, p. 16-17,

p. 67.

54

NVVK voorstellen tot afkoop. Overigens wordt het eigen aandeel in deze ontwikkeling door

schuldeisers niet erkend.

De afname van het slagingspercentage is een landelijke trend. De problematiek rondom

schulden wordt steeds complexer. Steeds meer mensen kloppen aan bij instanties voor

schuldhulpverlening, terwijl de tendens is dat steeds minder mensen bemiddelbaar zijn

voor schuldhulptrajecten. Ook lijken schuldenaren er steeds meer onvoldoende van door-

drongen te zijn dat hun situatie problematisch is. Daarnaast valt ook “ontwijkend gedrag”

waar te nemen (zorgwekkende zorgmijders). In Delft is deze ontwikkeling niet anders. Het

is mede hierom interessant te onderzoeken of met een andere aanpak van de schuldhulp-

verlening de geschetste problematiek in de toekomst is aan te pakken.

De vraag is uiteraard hoe in de directe toekomst, in Nederland maar zeker in Delft, in te

kunnen spelen op de zich veranderende hulpvraag van de schuldenaar. Om deze vraag te

kunnen beantwoorden, zetten we een aantal cijfers op een rij betreffende schulden in Ne-

derland in 2005.

Feiten en cijfers in Nederland1

Het aantal verzoeken tot schuldregeling is gestegen van 39.000 (2004) naar 43.000

(2005). Ten opzichte van 2004 betekent dit een stijging van 10%. In 2005 zijn in vergelij-

king met 2004 meer trajecten schuldregeling afgehandeld (stijging 37 %) en zijn meer ak-

koorden met schuldeisers bereikt (stijging 15 %).

Zestig procent van de schuldenaren is tussen de 25 en 45 jaar; 20% is tussen de 45 en 55

jaar. Opvallend is de toename van het aantal ouderen in financiële problemen van 11,9%

(2004) naar 14,6% (2005). Van de schuldenaren is 70% alleenstaand.

Ruim 80% van de schuldenaren heeft de Nederlandse nationaliteit. Ook blijkt dat 80% van

de schuldenaren geen kinderen heeft. Ook geldt dat ruim 80% van de schuldenaren een in-

komen beneden modaal (€ 1.360,00) heeft2.

Andere aanpak schuldhulpverlening (NVVK)

De NVVK wil inspelen op de ontwikkelingen door in de nieuwe aanpak aandacht te besteden

aan onderstaande drie aspecten.

1. Inzet van andere middelen

Veel meer dan voorheen wordt een splitsing aangelegd tussen schuldhulpverlening en

schuldregeling. Te vaak is een mislukte schuldregeling een logisch gevolg van een niet ge-

motiveerde cliënt. Middelen die de NVVK wil inzetten voor een meer succesvolle schuldre-

geling in de toekomst zijn:

een stabilisatiebewind (budgetbeheer waar cliënt zich gedurende een langere periode

aan verbindt)

certificering van de beroepsgroep van schuldhulpverleners

meer aandacht voor preventie, voorlichting en nazorg waardoor de schuldenaar beter

wordt voorbereid op een schuldregeling.

1 Bron: www.volkskrediet.nl. Persbericht uitgegeven op 13 maart 2006. 2 Bron: www.volkskrediet.nl. Persbericht uitgegeven 13 maart 2006

55

voorbereiding van de schuldenaar op het kunnen leven op een minimum niveau gedu-

rende de schuldregeling.

meer dan vroeger de vraag van de schuldenaar leidend laten zijn in plaats van de strak-

ke gedragscode Schuldregelingen: wat deze feitelijk wil is ook van belang en kan ook

een (tijdelijke) oplossing van het probleem bieden. Alleen maar denken aan het aanstu-

ren naar een schuldregeling op korte termijn is te vaak contra - productief gebleken.

2. Aanpassing van de schuldregeling

Daarnaast zou de schuldregeling zelf ook aangepast kunnen worden om meer schuldenaren

te kunnen helpen. Over hoe dit zou moeten en kunnen plaatsvinden, moet nog een besluit

vallen binnen de NVVK. Binnen het hele veld zullen veranderingen nodig zijn. Zo zullen bij-

voorbeeld schuldeisers voorzichtiger moeten zijn met kredietverschaffing en moet er een

database komen voor schuldenaren (dit zou overigens ook kunnen via een uitbreiding van

de BKR registratie).

3. Saneringsrijp maken van de cliënt

Tevens dienen schuldregelaars meer aandacht te gaan geven aan preventie en stabilisa-

tiemaatregelen ten behoeve van de schuldenaar. Het gaat dan over het ‘saneringsrijp’ ma-

ken van de cliënt.

Bovenstaande ontwikkelingen hebben uiteraard gevolgen voor de schuldhulpverlening in

zijn geheel.

4.3 Doelstellingen voor de schuldhulpverlening in Delft

De gemeente Delft legt zich al jaren toe op het oplossen van problematische schulden bij

burgers. Uitvoerder van de gemeentelijke schuldhulpverlening is de Budgetwinkel, een vak-

team van WIZ. In 2000 constateerde de Budgetwinkel dat het aantal burgers dat met pro-

blematische schulden bij de gemeente aanklopte steeg.1 De Budgetwinkel had bovendien te

maken met een wachtlijst. Signalen van de Budgetwinkel en anderen leidden ertoe dat in

het collegeprogramma 2002-2006 twee doelstellingen werden opgenomen voor de aanpak

van schuldhulpverlening:

1 Schuldhulpverlening integraal aanpakken.

2 Schuldhulpverlening meer richten op preventie en voorkoming van recidive.

Het collegeprogramma 2002-2006 bevat geen specifieke doelstelling voor schuldhulpverle-

ning aan jongeren.

Het behalen van deze doelstellingen zou de lokale schuldenproblematiek moeten verminde-

ren. Om de eerste doelstelling te bereiken moest meer afstemming en samenwerking

plaatsvinden tussen onderdelen van de gemeentelijke organisatie en niet-gemeentelijke or-

ganisaties die met Delftenaren met problematische schulden te maken hadden. Relevante

actoren op het gebied van integrale schuldhulpverlening in Delft waren/zijn onder andere:

Budgetwinkel

Delfts Uitkering Informatie Team (DUIT)

Instituut Sociale Raadslieden

1 Bron: artikel “Meer budgetconsulenten Delft voor hulp aan mensen met schuld”, nieuwsbank.nl, 17 juli 2000.

56

Gemeentelijke Kredietbank Den Haag

Algemeen Maatschappelijk Werk (recent gefuseerd met anderen in Breed Welzijn Delft)

Stichting Ouderenwerk Delft (formulierenbrigade)

Stichting CAV

Stichting Leergeld

Delftse woningcorporaties (Vestia, Duwo, Woonbron en Vidomes)

Andere partijen binnen het convenant BAW, zoals STOED en Kwadraad.

Tevens is het convenant BAW (september 2005) een mooie case binnen de schuldhulpver-

lening, omdat dit een case is waarbij de gemeente Delft met meerdere partijen nauw sa-

menwerkt rondom een moeilijke doelgroep waarbij vanwege multi-problematiek (o.a. pro-

blematische schulden) huisuitzetting dreigt.

Het coalitieakkoord voor 2006-2010 bevat geen doelstelling voor schuldhulpverlening.

4.4 Organisatie van de schuldhulpverlening in Delft

4.4.1 Budgetwinkel

Inleiding

De gemeente Delft verleent zelf schuldhulpverlening via de Budgetwinkel, een vakteam van

WIZ. Budgetwinkel werkt volgens de NVVK-code (=saneringsrijp). De Budgetwinkel treedt

op als bemiddelaar tussen burgers met schulden en hun schuldeisers, probeert afbetalings-

regelingen te treffen en adviseert burgers over het aflossen of voorkomen van schulden.

Om in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening moet iemand ingeschreven staan bij

de Gemeente Delft, een inkomen hebben op tenminste het voor die persoon geldende bij-

standsniveau, op een vast adres bereikbaar zijn en akkoord gaan met de voorwaarden voor

hulpverlening van de Budgetwinkel.

De hoofddoelstellingen van de Budgetwinkel zijn1:

Het op adequate wijze helpen van inwoners van Delft, die te maken hebben met problema-

tische schulden, door middel van het optimaliseren van een integrale aanpak, gericht op

het ‘saneringsrijp’ maken van de schuldenaar, waarna schuldbemiddeling en/of sanering

plaats kan vinden.

De hoofdproducten van de Budgetwinkel zijn2:

het verstrekken van informatie en het geven van voorlichting m.b.t. schuldenproblema-

tiek als preventiemiddel

het innemen en behandelen van een aanvraag voor schuldhulpverlening

het begeleiden van klanten om recidive te voorkomen

het verstrekken van verklaringen in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke

Personen (WSNP)

1 Schuldhulpverlening Delft in beweging!!!, 2006, p. 6. 2 Schuldhulpverlening Delft in beweging!!!, 2006, p. 7.

57

Bij de Budgetwinkel zijn twee vormen van schuldregeling mogelijk:

Schuldsanering is een regeling waarbij door middel van een krediet, verstrekt door de

gemeentelijke Krediet Bank, aan schuldeisers een bedrag wordt aangeboden. Schuldei-

sers worden verzocht de restschuld kwijt te schelden. Het krediet moet daarna in drie

jaar worden terugbetaald met een aflossing die gelijk staat aan de maximale aflossings-

capaciteit. Indien vaststaat dat iemands inkomen binnen drie jaar niet zal veranderen

wordt voor een saneringskrediet gekozen.

Schuldbemiddeling is een betalingsvoorstel waarbij schuldeisers worden verzocht ak-

koord te gaan met een regeling waarbij na drie jaar alle opgespaarde afloscapaciteit aan

schuldeisers wordt uitbetaald. Voor bemiddeling wordt gekozen bij een wisselend inko-

men (bijvoorbeeld bij werk via een uitzendbureau, of als de kans is groot dat de cliënt

op afzienbare termijn een betaalde baan kan krijgen).

Schuldregeling gaat hand in hand met budgetbeheer, waarbij de Budgetwinkel het inkomen

van een cliënt beheert en daarvan vaste lasten betaalt, bedragen voor aflossingen reser-

veert en leefgeld overmaakt aan de cliënt. Voor een groep klanten van de Budgetwinkel

(100 – 150 klanten) wordt het budgetbeheer gedaan door Stichting CAV. Als een schuldre-

geling geen succes heeft, kan bij de rechtbank een verzoekschrift worden ingediend voor

het gerechtelijke traject van schuldsanering volgens de Wet Schuldsanering Natuurlijke

Personen (WSNP). Bij deze regeling zijn de schuldeisers verplicht mee te werken aan een

oplossing van de schulden. De rechtbank bepaalt of iemand wordt toegelaten tot de WSNP.

Proces Budgetwinkel

Het hoofdproces van de Budgetwinkel wordt in onderstaande figuur beschreven1:

Aanmelding/inschrijving

BuWi1

Poortwachter2

Intake3

Schuld-bemiddeling

4

Schuldregeling

Minnelijk traject5

Gerealiseerdeschuldbemiddeling /

schone lei

Delftenaar metproblematische

schulden

WSNPHoofdproces BuWi

Bron: M. Stout-Kapsios &A.M. Westerholt-Meeder

Preventie

uitval uitvaluitval uitval uitval

Voordat een betalingsregeling kan worden aangeboden stelt de budgetconsulent vast of het

betreffende huishouden saneringsrijp (financieel 'op orde') is. Alle voorzieningen waar het

recht op heeft (kinderbijslag, huur- en zorgtoeslag, etc) moeten zijn aangevraagd, bankre-

keningen en betalingen van vaste lasten moeten in orde zijn en uitgaven moeten indien no-

dig zijn aangepast (opzeggen loterijen en abonnementen, etc). Als deze voorbereidingen zijn

afgerond neemt de Budgetwinkel schriftelijk contact op met de schuldeisers met een verzoek

een opgave te doen van de schuld. Wanneer alle schulden bekend zijn wordt aan schuldei-

1 Schuldhulpverlening Delft in beweging!!!, 2006, p. 51.

58

sers een betalingsvoorstel aangeboden. Dit betreft een voorstel om akkoord te gaan met de

aflossing van een bepaald deel van de openstaande schuld en de rest van de schuld kwijt te

schelden.

Relatie met de Gemeentelijke Kredietbank Den Haag

De Budgetwinkel kan eventueel doorverwijzen naar de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) in

Den Haag. De Budgetwinkel verwijst in principe geen burgers met problematische schulden

door. Bij de GKB komen dus met name burgers terecht die voldoende inkomen hebben om

hun schulden op termijn terug te betalen en waarvan verwacht wordt dat zij een minimum

aan begeleiding nodig hebben. Dit is logisch omdat de GKB in feite een financiële en geen

hulpverlenende instelling is. Met cliënten treft de GKB regelingen voor schuldhulpverlening

of budgetbeheer. De GKB organiseert ook budgetcursussen. De Kredietbank ontvangt finan-

ciële ondersteuning van de aangesloten gemeenten, waaronder de gemeente Delft. Gemeen-

telijke Kredietbank Den Haag is een belangrijke samenwerkingspartner van de gemeente en

verstrekt bij de Budgetwinkelhulp saneringskredieten aan burgers en geeft leningen aan

burgers met een laag inkomen. Kortom, de Budgetwinkel koopt saneringskredieten in bij de

GKB Den Haag. De Budgetwinkel zou nooit zelf saneringskredieten kunnen verstrekken (‘we

zijn geen bank’). Andere gemeenten besteden de zaken die in de gemeente Delft door de

Budgetwinkel worden gedaan uit aan het GKB.

Preventie

In principe begint schuldhulpverlening bij het voorkomen van het ontstaan van problemati-

sche schuldsituaties. In geval van problematische schuldsituaties is er het traject dat be-

staat uit een minnelijk traject, mogelijk gevolgd door een wettelijk traject (WSNP). Een po-

sitieve afloop van het minnelijke of wettelijke traject resulteert in een schuldenvrije Delfte-

naar. Vervolgens dient te worden voorkomen dat de schuldenvrije Delftenaar weer proble-

matische schulden aangaat.

Preventie behoort een onderdeel van het schuldhulpverleningsproces te zijn. Om tot een

efficiënte (doelmatige) preventie te komen dienen de volgende categorieën van preventie

aanwezig te zijn:

Primaire preventie: preventie gericht op het voorkomen van problematische schulden

Secundaire preventie: het vroegtijdig signaleren van problematische schulden

Tertiaire preventie: het voorkomen van recidive.

De Budgetwinkel beschikt in het kader van de preventie over een aantal instrumenten dat

zich hoofdzakelijk beperkt tot de eerste categorie (m.u.v. DUIT).

4.4.2 Convenant BAW

Inleiding

Het convenant Bijzondere Aandacht Woonproblematiek (BAW) van 1 september 2005 is on-

derdeel van het Laatste Kansbeleid van WIZ/Zorg. Het volgt op de overeenkomst "Voorko-

men huisuitzettingen wegens overlast en huurschuld" van mei 2001 en beoogt dat gemeen-

te en andere partijen samenwerken om huisuitzettingen te voorkomen. Het gaat hierbij om

huisuitzettingen van huurders van woningcorporaties die uit hun woning dreigen te worden

gezet vanwege overlast of een huurachterstand en die daarnaast psychosociale, psychiatri-

sche of verslavingsproblemen hebben en/of kinderen jonger dan 18 jaar. Kortom, dit con-

59

venant BAW voorziet in een integrale aanpak inzake de problematiek van huishoudens met

meervoudige problematiek in combinatie met huurschulden.

Aan het convenant deelnemende partijen zijn:

de gemeente (wethouders en burgemeester)

de vier woningcorporaties (Vidomes, Woonbron Delft, Woningstichting DUWO en Vestia

Delft)

STOED (Stichting Onder Een Dak, budgetbeheer)

de Budgetwinkel (schuldhulpverlening)

Kwadraad (zorgregelaar)

Stichting Woonbegeleiding (begeleiding en behandeling van de doelgroep met pension-

contracten).

Huishoudens die tot de doelgroep behoren moeten in een zo vroeg mogelijk stadium wor-

den herkend en in contact worden gebracht met het budgetteringsbureau en de zorgcoördi-

nator, teneinde een schuldsanering te realiseren en zo ontruiming te voorkomen. Er zijn af-

spraken gemaakt voor de inzet van WIZ op het gebied van het doorbetalen van de huur

(SDV) en het inzetten voor voldoende inkomen (Interface).

Succes van het convenant vraagt om goede contacten met de corporaties, inzicht in de

doelgroep vanuit zorgperspectief, gedifferentieerde schuldhulpverlening en een proactieve

houding van inkomensconsulenten. Voor de doelgroep die niet zelfstandig kan wonen zijn

afspraken noodzakelijk met de Maatschappelijke Opvang. (voor huishoudens met kinderen

zijn er al afspraken over pensionwoningen). Het convenant is gebaseerd op 100-120 nieuwe

zaken per jaar. Afgesproken is te streven naar een 75% positief resultaat: aantal voorko-

men huisuitzettingen. Tot nu toe zijn er 71 aanmeldingen en hebben 13 uitzettingen

plaatsgevonden. Zij worden via SMO in pensionwoningen geplaatst.1

Het convenant is gestart vanuit de afdeling Wonen/Laatste Kansbeleid van de gemeente

Delft. Dit punt is vanuit de corporaties op de agenda gekomen en loopt al relatief lang.

Oude convenant (voor vernieuwde convenant BAW september 2005):

Het incassobeleid van de woningcorporaties leidde tot veel huisuitzettingen. De GGD consta-

teerde veel problemen bij mensen (ze kunnen de huur niet betalen). De problemen waren zo

groot dat besloten is alle relevante partijen bij elkaar aan tafel te zetten om de problemen

op te lossen (GGZ, Budgetbeheer, politie, Parnassia etc). Uiteindelijk bleken er ongeveer 20

partijen aan tafel te zitten die de klanten gingen doorspreken. Dit werkte niet echt, er was

weinig structuur, veel ellende en weinig oplossingmogelijkheden. Er waren maar een paar

klanten die bij alle partijen bekend waren. Dan kan iedereen meepraten, maar soms waren

er maar 2 van de 20 partijen die een bepaalde klant kenden en dat zaten de andere 18 uit

het raam te kijken. Probleem was verder dat klanten kwijt raakten en aantallen niet klopten.

Corporaties en gemeente hebben gezamenlijk een nieuw convenant gemaakt. Toen kwam

het nieuwe convenant BAW in september 2005. Grote omslag: van het niet in kaart hebben

van de klanten tot het heel precies in kaart brengen van de klanten.

1 Memo Rapportage BAW 1-9-2005 t/m 31 maart 2006.

60

Vernieuwde convenant BAW september 2005:

Het uitgangspunt is dat de situatie binnen zes weken op de rails moet staan. De deelne-

mende partijen zijn: vier corporaties, Budgetteringsbureau STOED, Stichting Kwadraad

(zorgcoördinator), Budgetwinkel, SMO (Stichting Woonbegeleiding) en later toegevoegd:

Interface (zorgt ervoor dat de lopende huur binnen 6 weken betaald wordt). Deze laatste

partij is binnen de WIZ gesitueerd, maar niet officieel benoemd in het convenant BAW.

Stap 1. Woningbouwcorporatie constateert klant betaalt niet: deurwaarder + ontrui-

mingsvonnis. De corporaties melden huurders aan voor het convenant BAW.

Stap 2. Toets in het kader van convenant BAW door de corporaties: meervoudige pro-

blematiek en/of kinderen in het huishouden (Marike: alleen alleenstaanden zon-

der multiproblematiek zijn geen doelgroep, de rest wel)

Stap 3A. Er wordt niet aan de criteria van BAW voldaan: alleenstaande zonder meervoudi-

ge problematiek kunnen zich tot de reguliere hulpverlening wenden zoals bud-

getwinkel, of bij uithuiszetting nachtopvang e.d. Ook komt men in aanmerking

voor de SMO woning. Dit zijn pensionswoningen waarin een huishouden met kin-

deren wordt opgenomen die de afspraken van het BAW niet nakomt.

Stap 3B. Er wordt wel aan criteria van BAW voldaan: dossier gaat tegelijk naar STOED en

Kwadraad. Er wordt gekeken naar wie de klant is, zijn inkomen en schulden.

Kwadraad gaat naar de mensen toe en in kaart te brengen waarom men de huur

niet betaalt. De zorgregelaar is vooral verantwoordelijk dat de voorwaarden ge-

creëerd worden dat de huur betaald gaat worden en tevens moet doorverwijzing

naar zorginstelling plaatsvinden, indien van toepassing (casemanager).

Stap 4A. STOED stelt een plan op met de klant voor budgetbeheer (Is het dossier op orde?)

Stap 4B. STOED voert budgetbeheer in en de budgetwinkel zet het schuldhulpverlenings-

traject in (problematische schulden, dit is vaak het geval).

Toelichting:

N.B. 1 STOED (door corporatie/gemeente/klant zelf) en Kwadraad (door corporatie)

worden per klant betaald.

N.B. 2 WIZ (De Sociale Dienst) is bij het convenant BAW betrokken vanwege het ver-

strekken van voorschotten van uitkeringen

De Budgetwinkel en de Interface zijn ook onderdeel van WIZ.

4.4.3 Jongeren binnen schuldhulpverlening in Delft

De meeste partijen die wij tijdens de interviews gesproken hebben, geven aan dat de doel-

groep jongeren op het gebied van schulden en schuldhulpverlening onvoldoende in beeld is

in de gemeente Delft. Jongeren melden zich niet bij het CWI en ook niet bij de Budgetwin-

kel, daarom zijn ze onvoldoende in kaart in de gemeente Delft. Schuldenaren komen over

het algemeen alleen in aanmerking voor schuldhulpverlening als ze een inkomen hebben.

Veel jongeren met schulden hebben geen inkomen en melden zich daarom ook niet bij de

Budgetwinkel1. Ook binnen het convenant BAW is weinig bekend over deze doelgroep.

1 Het aantal aanmeldingen van jongeren tot 23 jaar bij de Budgetwinkel is 31 in 2006 en 35 in 2005. Op het

moment zijn er 11 jongeren tot 23 jaar die een schuldregelingstraject of ander traject bij de Budgetwinkel doorlopen (in voorgaande jaren waren dit er minder dan 10 per jaar). Bron: Informatie per mail van de heer Peter Ruijs, senior-beleidsmedewerker bij de Budgetwinkel.

61

Zowel Vluchtelingenwerk als JIP (= Jongeren Informatie Punt) constateren dat schulden bij

jongeren een probleem is. Vluchtelingenwerk geeft aan dat het probleem in Delft wellicht

minder groot is dan in Rotterdam, maar dat het probleem er wel is.

Het JIP geeft aan dat veel (zelfstandig wonende) jongeren moeite hebben om de eindjes

aan elkaar te knopen. Zij hebben geen buitensporig uitgave patroon, maar kunnen gewoon

niet rondkomen met het inkomen dat ze hebben. Het JIP signaleert een toename van jon-

geren met dit soort schulden. Deze jongeren zouden gebaat zijn bij een groter aanbod

goedkope woningen en minder administratieve rompslomp rondom kwijtscheldingen. Een

andere groep jongeren laat zich verleiden tot aankopen op afbetaling, leningen etc. Het is

heel makkelijk voor ze om snel grote schulden te krijgen. Deze jongeren zouden gebaat zijn

bij budgetteringscursussen en een hardere regelgeving voor het afsluiten van leningen.

Voor de bemiddeling van afbetalingsregelingen en hulp bij budgetteren helpt het JIP jonge-

ren in de gemeente Delft zelf. Wanneer een jongere een inkomen heeft, dan verwijst het

JIP door naar bijvoorbeeld DUIT, de Budgetwinkel of de Formulierenbrigade.

4.5 Resultaten schuldhulpverlening

4.5.1 Resultaten Budgetwinkel

WIZ rapportages

Hieronder worden de cijfers gepresenteerd van de Budgetwinkel in de WIZ-rapportages van

2005 en begin 2006.

Tabel 4.1 Cijfers Budgetwinkel

2004 2005 1e kwartaal 2006

Instroom 429 479 154

Uitstroom 436 456 173

Waarvan:

- geslaagde bemiddelingen 44 51 7

Klanten in behandeling 277 243 200

Waarvan:

- schuldregeling 201 170 130

- budgetbeheer 76 73 70

Bron: Kwartaalrapportage WIZ (4e kwartaal 2005, 1e kwartaal 2006)

De kosten die de Budwinkel in 2002 – 2005 hebben gemaakt, luiden als volgt:

Tabel 4.2 Kosten Budgetwinkel in 2002 - 2005

Jaartal Bijdrage in euro

2002 € 1,1 miljoen

2003 € 1,2 miljoen

2004 € 1,4 miljoen

2005 € 1,2 miljoen

Bron: Vakteam Beleid & Projecten, 22 september 2006

62

Dit betreffen de uitgaven van de Budgetwinkel, maar niet de totale uitgaven van WIZ voor

de Budgetwinkel voor de genoemde jaren.

Conclusie in 20051:

De trend van de afgelopen jaren, een toename van het aantal huishoudens dat een beroep

doet op de diensten van de Budgetwinkel, zet zich voort. De instroom van het aantal aan-

vragers is in 2005 met 12 % gestegen ten opzichte van 2004. Hiermee loopt Delft iets ach-

ter op de landelijke trend. Ook het aantal afgehandelde aanvragen is gestegen ten opzichte

van 2004.

Het aantal dossiers in de schuldregeling is gedaald, dit vanwege een scherpere beoordeling

van binnenkomende dossiers op de geschiktheid voor verdere hulp. Uiteindelijk leidt deze

screening tot een lichte stijging van het aantal geslaagde schuldregelingen.

Het aantal dossiers in ”Budgetbeheer” is stabiel gebleven, de verwachting is dat dit zo al

blijven of een gelijkmatige lichte stijging zal vertonen in 2006.

Er is geen sprake meer van een wachttijd wordt in de kwartaalrapportage van eind 2005

geconstateerd. Uit de interviews die wij hebben gevoerd hebben wij van verschillende par-

tijen vernomen dat er nog steeds wachtlijsten zijn. Bovendien gaf iemand aan dat de

wachtlijst van de Budgetwinkel lijkt te zijn geslonken. Dit zou komen doordat grote pro-

bleemgevallen (‘niet saneringsrijp’) niet in behandeling worden genomen door de Bud-

getwinkel, maar worden doorverwezen naar hulpverleningsinstellingen als Algemeen Maat-

schappelijk Werk en GGZ.

Conclusie na 1e kwartaal 20062:

In het eerste kwartaal van ’06 is het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening (instroom)

fors toegenomen in vergelijking met het jaar 2005. Op jaarbasis wordt een toename van

minimaal 20 % verwacht. De uitstroom ontwikkelt zich ook positief, op jaarbasis is de

prognose van het aantal beëindigde dossiers 600, hetgeen een toename van 30 % bete-

kent. Een groot aantal klanten wordt (voorlopig) afgewezen, hetgeen voor een deel de

toename van de uitstroom verklaart. De verwachting is dat deze categorie cliënten in een

later stadium wederom een beroep zal doen op de Budgetwinkel.

Slagingspercentages volgens onderzoek Budgetwinkel

Binnen het onderzoek ‘Schuldhulpverlening Delft in beweging!!’ is gekeken naar de sla-

gingspercentages van de Budgetwinkel. Hierbij is aangegeven dat de NVVK en de bench-

markorganisatie op één lijn zitten als het gaat om de berekening van het slagingspercenta-

ge voor schuldregelingen. Het slagingspercentage wordt berekend door het aantal geslaag-

de schuldregelingen af te zetten tegen het aantal niet-geslaagde schuldregelingen. Voor-

heen deelde de NVVK het aantal geslaagde schuldregelingen door het aantal aanvragen

voor schuldregeling. De slagingspercentages van de Budgetwinkel staan hieronder weerge-

geven.

1 WIZ Kwartaalrapportage 4e kwartaal 2005. 2 WIZ Kwartaalrapportage 1e kwartaal 2006.

63

Tabel 4.3 Slagingspercentages Budgetwinkel

Jaar Gesprekken Aanmeldingen

(= instroom)

Percentage Beëindigingen

(= uitstroom)

Positieve

beëindigingen

Slagings %

2006 (1-4) 624 201 32,21% 234 30 12,82%

2005 2285 490 21,44% 439 107 24,37%

2004 2271 429 18,89% 436 185 42,43%

2003 1608 370 23,01% 282 145 51,42%

2002 1240 212 17,10% 352 223 63,35%

totaal 6788 1490 21,95% 1391 690 49,60%

Bron: P. Ruijs, sr. consulent Budgetwinkel in rapport Schuldhulpverlening Delft in beweging!!, p. 60.

Een aanmelding (in de WIZ rapportages in tabel 4.1 ook wel ‘instroom’ genoemd) is voor de

Budgetwinkel een dossier waarin de dienstverlening van de Budgetwinkel serieus wordt ge-

start. Opvallend is dat de instroom / aanmeldingen voor 2004 in beide tabellen en gege-

vensbronnen overeenkomen (429), maar dat voor 2005 geldt dat de WIZ rapportages spre-

ken van 479 aan instroom en bovenstaande tabel 490 aanmeldingen weergeeft. Dit verschil

is echter niet substantieel.

Tevens valt op dat het aantal positieve beëindigingen (ofwel geslaagde schuldregelingen) in

tabel 4.2 wel substantieel afwijkt van het aantal geslaagde bemiddelingen in tabel 4.1. Dit

kan verklaard worden door het feit dat een schuldregeling zowel een bemiddeling als een

sanering kan betreffen. Over het aantal schuldsaneringen wordt echter in beide tabellen

niks gezegd.

Uit de cijfers in tabel 4.2 blijkt volgens het rapport Schuldhulpverlening Delft in beweging!!

een dalende trend in het slagingspercentage van het aantal gerealiseerde schuldbemidde-

lingen. Wij merken hierbij op dat waar voorheen over positieve beëindiging ofwel geslaagde

schuldregeling nu over gerealiseerde schuldbemiddeling wordt gesproken. Vervolgens wordt

geconstateerd dat de trendmatige afname van het aantal gerealiseerde schuldbemiddelin-

gen een landelijk verschijnsel is, dat volgens de NVVK kan worden verklaard door de vol-

gende factoren:

Toename van het aantal schuldeisers per cliënt

Onvoldoende medewerking van schuldeisers

Onvoldoende medewerking van cliënt

Daling van gemiddelde aflossingscapaciteit

Ontbreken van vast inkomen.

Op zijn minst kunnen wij constateren dat het erop lijkt alsof verschillende begrippen door

elkaar gebruikt worden waardoor verwarring ontstaat. Wel blijft als conclusie voorop staan

dat de slagingspercentages van schuldhulpverlening afnemen in de tijd. De Budgetwinkel

hanteert geen streefgetallen voor het aantal geslaagde schuldregelingen in de toekomst.

Wel probeert de Budgetwinkel ervoor te zorgen dat de uitstroom in de pas loopt met het

aantal aanmeldingen binnen een bepaalde periode. De streefgetallen voor de uitstroom wa-

ren in 2002: 250, in 2003 en 2004: 400, in 2005: 450 en voor 2006: 6001.

1 Bron: mail van Peter Ruijs, Budgetwinkel op 11 oktober 2006.

64

Overige resultaten Budgetwinkel

Voorop staat dat de Budgetwinkel zelf in het gesprek met ons constateert dat er een andere

aanpak van schuldhulpverlening nodig is, waarbij ook de klanten die nu in eerste instantie

worden afgewezen in behandeling kunnen worden genomen. Bovendien moet er meer aan-

dacht komen voor preventie, door meer aandacht voor in de keten (budgetvoorlichting,

budgetbegeleiding en budgetbeheer).

Deze extra aandacht voor preventie komen wij ook tegen in het rapport ‘Schuldhulpverle-

ning Delft in beweging!!’ waarbij op p. 54 wordt opgemerkt dat er met betrekking tot

schuldhulpverlening op het gebied van preventie nog veel valt te verbeteren. Tevens wordt

geconstateerd dat nazorg bij de Budgetwinkel nagenoeg ontbreekt. Nazorg is juist van be-

lang om te voorkomen dat zich in de toekomst opnieuw een problematische schuldsituatie

voordoet. Met name voor Delftenaren die een structureel gedragsprobleem hebben, of in

het geval van een structurele onbalans tussen uitgaven en inkomsten, zijn louter en alleen

financiële oplossingen niet toereikend. Voor deze gevallen dient aanvullend hierop een

vorm van begeleiding, aanpak van psychosociale problemen en motivatiegesprekken een

meer duurzame oplossing te bieden.

In navolging op bovenstaande bevindingen geeft het rapport aan dat het raadzaam zou zijn

om een preventieproject op te starten dat alle categorieën van preventie omvat (informa-

tief, preventief, signalerend, begeleidend etc.). Wellicht kunnen bepaalde vormen van pre-

ventie in samenwerking met daarin gespecialiseerde instanties worden uitgevoerd.

Preventie dient een onlosmakelijk deel van de activiteiten van schuldregelende instanties te

worden. De schuldregelaar staat hierdoor ook sterker tegenover de schuldeisers: men heeft

er immers heel veel aan gedaan om de cliënt vooraf ervan te overtuigen dat financieel wan-

gedrag niet getolereerd kan worden. Schuldeisers weten dus dat de regelaar van te voren

ook zijn/haar werk heeft gedaan en niets valt te verwijten. Sterker: een profiel heeft dat

deze ook aan hun kant staat. Hierdoor staat de regelaar als bemiddelaar ook sterker.

Gelet op de zich veranderende omgevingsfactoren en het feit dat (landelijke) slagingsper-

centages behoorlijk onder druk staan wil de Budgetwinkel zich daarom meer gaan toeleg-

gen op een echt integrale vorm van dienstverlening. Het meer betrekken van samenwer-

kingspartners zoals en bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, belastingdienst en schuldei-

sers zou een goede beweging kunnen zijn, terwijl daarnaast meer taken in eigen beheer

(denk bijvoorbeeld aan een intensivering van het budgetbeheer) zouden kunnen worden

gaan uitgevoerd. Dit zal de slagkracht alleen maar ten goede komen.

Met het gestalte geven aan de functie budgetbeheer is een start gemaakt met het in kaart

brengen van alle werkprocessen gerelateerd aan Budgetbeheer, wat heeft geleid tot een

duidelijke verbetering van de kwaliteit van het budgetbeheer. Hierdoor kon de dienstverle-

ning van de Budgetwinkel worden geoptimaliseerd.

Ook de tot voor kort bestaande wachtlijstproblematiek van de Budgetwinkel is structureel

aangepakt. Op het moment is er geen sprake meer van een wachtlijst. Cliënten met niet

regelbare schuldpakketten worden direct doorverwezen naar andere (hulpverlenende) in-

stanties. Overige cliënten wordt verzocht zich in te spannen om eerst financieel-technische

65

zaken op te pakken en te regelen. Het doel van deze aanpak is saneringsrijpe cliënten toe

te laten tot het hoofdtraject 1.

Een ander aandachtspunt dat ook aandacht krijgt in het rapport dat in opdracht van de

Budgetwinkel is uitgevoerd2, is er dat (veel) meer bescherming moeten worden aangebo-

den aan schuldenaren die niet in staat zijn om goed om te gaan met het budget. Hierbij

moet dan worden gedacht aan bijvoorbeeld beschermingsbewind, budgetbeheer, budget-

buddy’s, Algemeen Maarschappelijk Werk, formulierenbrigades en dergelijke. Dit alles vaak

in combinatie met inburgering, tallessen en integratie naar werk waarbij dan bijvoorbeeld

de sector WIZ op deze dossiers een goede case manager moet zetten

Tot slot moet men zich afvragen of de samenwerking met de GKB Den Haag nog wel zinvol

is. Er worden relatief weinig saneringskredieten verstrekt aan de gemeente Delft / Bud-

getwinkel (op jaarbasis slechts 10 saneringskredieten). Er wordt dus weinig samengewerkt

en weinig gebruik gemaakt van de diensten van het GKB Den Haag door de Budgetwinkel.

Het feit dat de GKB Den Haag weinig doet voor de gemeente Delft was ook de reden dat zij

niet mee wilden werken aan een interview in het kader van dit onderzoek. De gemeente

Delft betaalt echter wel een bijdrage aan de GKB Den Haag die een regionale functie heeft.

Deze bijdragen worden hieronder weergegeven en hebben naast saneringskredieten ook

betrekking op andere, normale kredieten die aan Delftenaren worden verstrekt. Deze ande-

re kredieten maken het grootste deel uit van het totaal aantal kredieten, het aandeel van

de saneringskredieten in dit geheel is dus zeer beperkt. De rol van de GKB op het gebied

van armoedebeleid is dus klein, maar de kosten hiervan zijn niet eenvoudig te onderschei-

den van de kosten van andere zaken die de GKB voor de gemeente Delft regelt.

Tabel 4.4 Bijdrage Delft aan GKB Den Haag (2002 - 2005)

Jaartal Bijdrage in euro

2002 onbekend

2003 € 4.498

2004 € 14.620

2005 € 6.918

Bron: Vakteam Beleid & Projecten, 22 september 2006

Bekeken zou moeten worden in hoeverre deze bijdragen in verhouding staan tot het aantal

kredieten (= zowel saneringskredieten als andere kredieten) dat de GKB Den Haag ver-

strekt aan de gemeente Delft3.

1 Schuldhulpverlening Delft in beweging!!!, 2006, p. 8. 2 Schuldhulpverlening Delft in beweging!! Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Budgetwinkel door M.

Stout-Kapsios en A.M. Westerholt-Meeder. Concept rapportage van 2006, p. 17 en 18. 3 IOO heeft de contactpersoon voor het onderzoek bij de gemeente Delft op 11 oktober 2006 verzocht inzicht

te geven in het totaalpakket aan diensten (aantal saneringskredieten, overige kredieten en mogelijk overige producten) dat door de GKB geleverd wordt voor deze bijdrage van de gemeente Delft. Het was echter helaas niet haalbaar om binnen de beperkte tijd die daarvoor stond deze gegevens aan te leveren.

66

4.5.2 Resultaten convenant BAW

Met het convenant BAW heeft de gemeente een grote stap gezet voor gezinnen met pro-

blematische schulden om te voorkomen dat zij hun huis uit worden gezet. Het naar Delft

halen van budgetteringsbureau STOED wordt over het algemeen als een goede zet ervaren.

De gemeente is zeer betrokken geweest bij het organiseren van het convenant BAW. Er

zouden meer initiatieven voor verschillende doelgroepen ontwikkeld kunnen worden om

armoede te bestrijden. Het convenant BAW is daarvan al een heel mooi voorbeeld, gericht

op gezinnen met kinderen, problematische schulden en/of multi-problematiek.

Opbrengsten van het convenant BAW zijn:

Het aantal huisuitzettingen gaat omlaag: in de rapportage BAW over de periode 01-09-

2005 t/m 31-03-2006 wordt aangegeven dat wordt uitgegaan van 100 – 120 nieuwe za-

ken per jaar. De streefwaarde is 75% positief resultaat, dus 75 – 90 voorkomen huisuit-

zettingen per jaar. Eind 2006 vindt de eerste evaluatie BAW plaats.

Er komen geen gezinnen met kinderen meer op straat te staan

Partijen die samen moeten werken om deze moeilijke doelgroep aan te pakken kennen

elkaar beter, weten beter wat ze van elkaar kunnen verwachten en wat ieders mogelijk-

heden zijn

Kwadraad liep eerst alleen met alle probleemgevallen en bijbehorende problemen rond.

Nu zijn de andere partijen hierbij meer betrokken

Alle klanten zijn nu in beeld, er kan geen klant meer ‘ontsnappen’

Binnen 6 weken wordt de lopende huur nu betaald

Het is nu financieel veel beter geregeld voor deze doelgroep, door hiervoor STOED, Bud-

getwinkel en Interface in het convenant op te nemen

Door het convenant worden de domeinen Inkomen, Wonen, Maatschappelijk Welzijn en

Zorg met elkaar verbonden.

4.5.3 Resultaten jongeren

De gemeente Delft voert verschillende activiteiten uit gericht op de doelgroep jongeren. De

kern wordt gevormd in de leeftijdsgroep 12-16/17 door multidisciplinaire zorgadviesteams

op schoollocaties. In de leeftijdsgroep 16-23 wordt de kern gevormd door het jongerenlo-

ket, dat een (groeiend) team van ‘case-managers’ heeft met een CWI-, onderwijs-, jonge-

renwerk- of sociale dienstachtergrond. Jongeren zonder startkwalificatie worden hier ge-

meld door de scholen en teruggeleid naar onderwijs, leren/werken of werk. Ook hulpverle-

ningstrajecten en begeleid wonen zijn hieraan gekoppeld. Ondanks deze activiteiten zijn er

relatief weinig jongeren die zich melden bij bijvoorbeeld het CWI en de Budgetwinkel en is

de doelgroep jongeren nog niet optimaal in beeld, terwijl er signalen zijn dat de groep jon-

geren met schulden is gegroeid. Ook is het JIP, een organisatie waar jongeren met schul-

den zich geregeld melden, niet betrokken bij de activiteiten van de gemeente.

67

4.6 Knelpunten en conclusies in de implementatie en uitvoering

De inzichten in het schuldhulpverleningsbeleid van de gemeente Delft die zijn weergegeven

in hoofdstuk 4, zijn verkregen op basis van deskresearch en interviews. Op basis van deze

inzichten is hieronder een aantal knelpunten aangewezen en conclusies geformuleerd.

4.6.1 Knelpunten en conclusies schuldhulpverlening algemeen

Landelijk wordt de schuldhulpverlening geconfronteerd met diensten die onvoldoende

aansluiten op de feitelijke problemen van de burgers. Er worden te weinig mensen daad-

werkelijk geholpen in de schuldhulpverlening. De doorlooptijden zijn vaak lang, de

schuldeisers stellen zich hard op en de slagingspercentages van de schuldhulpverlening

door de uitvoerende instanties, waaronder de Budgetwinkel, dalen. Echter, het aantal

verzoeken tot schuldregeling is in 2005 gestegen ten opzichte van 2004. Steeds meer

mensen kloppen aan bij instanties voor schuldhulpverlening, maar steeds minder men-

sen zijn bemiddelbaar voor schuldhulptrajecten (bij de Budgetwinkel: saneringsrijp).

Tegen de achtergrond van de geschetste landelijke problematiek en de parallel met de

gemeente Delft kan geconstateerd worden dat er een andere aanpak van de schuldhulp-

verlening nodig is in de toekomst.

De gestegen energiekosten zijn o.a. een belangrijke reden voor de toenemende schul-

den. De gemeente zou hierover structureel in overleg moeten treden met de energiebe-

drijven (o.a. Eneco).

De Gemeentelijke Kredietbank (GKB) Den Haag verstrekt relatief weinig saneringskredie-

ten aan de gemeente Delft en wilde daarom ook niet meewerken aan een interview in

het kader van dit onderzoek. Bekeken zou moeten worden in hoeverre de gemeentelijke

bijdrage van Delft aan de GKB Den Haag in verhouding staat tot het aantal kredieten (=

saneringskredieten en andere kredieten) dat de GKB Den Haag verstrekt aan de ge-

meente Delft.

4.6.2 Knelpunten en conclusies Budgetwinkel

Tot voor kort was er sprake van wachtlijsten bij de Budgetwinkel om in behandeling te

worden genomen. Dit werd veroorzaakt door o.a. de snelle stijging van het aantal aan-

vragen. Het gevolg van de wachtlijsten was dat de financiële problemen van de mensen

op de wachtlijsten steeds groter werden. De bestaande wachtlijstproblematiek van de

Budgetwinkel is inmiddels structureel aangepakt, waardoor er op het moment geen spra-

ke meer is van een wachtlijst.

De Budgetwinkel heeft moeite om de doorlooptijden te halen (zij is immers van veel par-

tijen afhankelijk).

Door de toename in het aantal aanmeldingen, blijft de preventie in het schuldhulpverle-

ningstraject onderbelicht. De toename van het aantal aanmeldingen houdt niet zozeer

verband met de introductie van WSNP (volgens de Budgetwinkel). Wel heeft deze wet

eraan bijgedragen dat het taboe rondom schulden en schuldhulpverlening misschien

enigszins doorbroken is. Het toenemende aantal aanmeldingen heeft veel meer te maken

met de economische achteruitgang van de afgelopen jaren en de invoering van de euro.

68

De Budgetwinkel moet van 400 van de 600/700 klanten die zich aanmelden voor schuld-

hulpverlening voortijdig afscheid nemen. Zij zijn niet saneringsrijp of saneringsrijp te

maken (= richtlijn NVVK), er is vaak sprake van multi-problematiek. De Budgetwinkel

kan deze groep niet verder helpen. De vraag is: Welk aanpak kan ontwikkeld worden om

het resultaat van schuldhulpverlening te vergroten?

De aanpak van schuldhulpverlening sluit onvoldoende aan bij de moeilijke doelgroep van

de convenant BAW klanten (= multi-probleem gezinnen). Het selectiecriterium ‘sane-

ringsrijp’ van de Budgetwinkel sluit hierbij niet aan. Het is een doelgroep die veel hulp

nodig heeft en intensieve zorg. Deze klanten dienen actief benaderd te worden en er

dient een oplossing gezocht te worden voor hun problemen. Het is een groep klanten die

niet op komt dagen bij de Budgetwinkel uit ‘angst’. Het is niet niks om convenant BAW

klant te zijn, je moet bij allerlei instanties langs. Hieraan heeft men bijna een dagtaak.

Het is de moeilijkste groep waar het minst gerealiseerd kan worden. De aansturing van

deze groep is erg complex.

Het slagingspercentage van de Budgetwinkel zou omhoog moeten1. Zoals eerder opge-

merkt is, is dit een landelijk verschijnsel.

Kortom, er is een andere aanpak van de schuldhulpverlening nodig. De Budgetwinkel is er

nu met name voor de mensen die het op zich wel kunnen, maar alleen een duwtje in de rug

nodig hebben. Er is een grote groep die nu niet in aanmerking komt, niet saneringsrijp te

maken is. Die groep wordt steeds groter, omdat vele klanten niet in staat zijn om eigen

verantwoordelijkheid te nemen (aantal aanvragen neemt ook steeds toe). De groep die

aanklopt bij instanties voor schuldhulpverlening wordt steeds groter, terwijl steeds minder

mensen bemiddelbaar zijn voor schuldhulptrajecten. Bij die andere aanpak van de schuld-

hulpverlening zou in ieder geval aan de volgende zaken aandacht gegeven moeten worden:

De Budgetwinkel moet zich meer gaan toeleggen op een echt integrale vorm van dienst-

verlening, door bijvoorbeeld samenwerkingspartijen zoals maatschappelijk werk, de be-

lastingdienst en schuldeisers nog meer bij de schuldhulpverlening te betrekken.

Er moet meer aandacht komen voor preventie, vóór in de keten, bij budgetvoorlichting,

budgetbegeleiding en budgetbeheer. De klant moet in het voortraject gekneed en ge-

masseerd worden. Er moet eerder met budgetbeheer gestart worden. De Budgetwinkel

kan hierop inhaken door meer taken, bijvoorbeeld een intensivering van het budgetbe-

heer, in eigen beheer te gaan uitvoeren. Dit zal de slagkracht ten goede komen.

Voor moeilijke doelgroepen (zoals van het convenant BAW) zou er meer bescherming

moeten komen, omdat zij niet goed in staat zijn om met hun eigen budget om te gaan.

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan persoonlijke budgetbuddy’s (hand-in-hand

begeleiding). Dit zijn mensen die aan huis komen bij de klant en de klant voorlichting

geven, hen budgetbegeleiding geven etc. Deze buddy zou soms bijvoorbeeld een plan

kunnen opstellen met een cliënt en andere keren mee kunnen gaan naar organisaties,

afhankelijk van de behoefte/capaciteiten van de cliënt. Deze mensen kunnen de klanten

discipline bijbrengen en samen met hen aan de slag gaan. Er is een grote groep mensen

die het moeilijk vindt om eigen verantwoordelijkheid voor zaken te nemen en die zeer

geholpen zou zijn bij deze oplossing.

1 De Budgetwinkel hanteert geen streefwaarde voor het slagingspercentage. Bron: mail Peter Ruijs, Budgetwin-

kel, 11 oktober 2006.

69

Er zou een aanpak ontwikkeld moeten worden om het resultaat van de schuldhulpverle-

ning te vergroten. Er zou bijvoorbeeld meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de

gevallen waarin het wel lukt om deze saneringsrijp te maken. Bovendien zou bekeken

kunnen worden wie de groep is waar het schuldhulpverleningstraject succesvol wordt af-

gesloten (slagingspercentage). Wie zijn dat? Waar hangt het vanaf of mensen sanerings-

rijp te maken zijn? Waar hangt het vanaf of iemand succesvol door het schuldhulpverle-

ningstraject rolt? Hierop zouden dan criteria ontwikkeld kunnen worden. Tevens moeten

er instrumenten ontwikkeld worden om met / voor de groep ‘afvallers’ (niet saneringsrijp

te maken) iets te doen.

De Budgetwinkel is aangesloten bij het NVVK en werkt volgens die kwaliteitsrichtlijnen

(de term saneringsrijp is afkomstig van het NVVK). Het zou echter mooi zijn als er ook

een toets plaatsvindt in hoeverre de Budgetwinkel in de praktijk daadwerkelijk in staat is

om volgens deze richtlijnen te werken (3 maanden voor het advies, 4 maanden voor de

afronding (120 dagen model) etc). Dit zou wellicht kunnen leiden tot kortere doorlooptij-

den bij de Budgetwinkel of het op NVVK niveau vaststellen van meer realistische door-

looptijden, die zijn afgestemd op de huidige landelijke problematiek betreffende schuld-

hulpverlening.

De doelstelling in het vorige collegeprogramma (2002 – 2006) gericht op ‘schuldhulpverle-

ning meer richten op preventie en het voorkomen van recidive’ lijkt (nog) niet te zijn ge-

realiseerd. Zowel preventie als nazorg moet veel meer aandacht krijgen bij de Budgetwin-

kel. In de vorm van DUIT wordt er wel aan voorlichting en preventie gedaan. Dit is echter

te weinig voor de gehele schuldhulpverlening in Delft, aangezien DUIT (nu nog) relatief

klein is. Een algemene conclusie van dit onderzoek is dan ook dat de schuldhulpverlening

meer aandacht zou moeten gaan besteden aan het voortraject.

4.6.3 Knelpunten en conclusies convenant BAW

Alhoewel het convenant BAW veel positieve effecten heeft, zijn er ook knelpunten en verbe-

terpunten. Deze bevinden zich met name op administratief en organisatorisch vlak. Hieron-

der worden deze gepresenteerd:

Doordat het convenant BAW erg ingewikkeld is, lijkt het wat overgereguleerd en geeft het

soms problemen in de uitvoering. Dit geldt zeker voor bijvoorbeeld woningcorporaties die

relatief weinig gevallen hebben op jaarbasis. De exacte afgesproken administratieve pro-

cedures zakken weg, moeten opnieuw uitgezocht worden en lijken dan relatief veel tijd in

beslag te nemen. Dit zorgt voor veel organisatorische en administratieve balast.

Een verbeterpunt is de terugkoppeling van informatie van de overige partijen binnen het

convenant BAW naar de woningbouwcorporaties.

Een oplossing voor de hiervoor genoemde twee punten is het in het leven roepen van één

centraal registratiesysteem voor het volgen van de klanten binnen het convenant BAW. Dit

zal echter wel een behoorlijke financiële investering kosten. Bovendien moet er één iemand

verantwoordelijk voor worden gemaakt dat de informatie in het systeem up-to-date is.

In wezen is het convenant BAW een verantwoordingsstructuur binnen een verantwoor-

dingsstructuur. De coördinator convenant BAW legt verantwoording af aan twee wethou-

ders en twee woningbouwcorporaties, maar is als medewerker binnen de gemeente Delft

verantwoording schuldig aan andere personen. Door deze dubbele verantwoordingsstruc-

turen is soms onduidelijk aan wie waarover gerapporteerd moet worden. Tevens kan dit

zorgen voor ‘dubbele petten’. Mogelijk kan deze structuur ook zorgen voor botsende be-

70

langen tussen doelstellingen van de deelnemende partijen zelf en doelstellingen van de-

ze partijen binnen het convenant BAW.

Alhoewel de samenwerking en afstemming tussen de betrokken partijen al zeer verbe-

terd is ten opzichte van de situatie voor het bestaan van het convenant BAW (voorheen

waren het ‘allemaal eilanden’) zou de samenwerking en afstemming nog verder verbe-

terd kunnen worden (ook met niet-deelnemende partijen en organisaties zoals bijvoor-

beeld Instituut Sociale Raadslieden). In de praktijk is er soms nog wel eens onduidelijk-

heid (geweest) over de taakafbakening en de specifieke rollen van STOED en Kwadraad.

Wellicht zouden deze taken en verantwoordelijkheden nog eens duidelijk neergezet en

gecommuniceerd moeten worden (Doet STOED alleen budgetbeheer of ook schuldhulp-

verlening/begeleiding? Staan ze achter de Kwadraad hulpverlener of regelen ze los van

Kwadraad zaken met cliënten?) Ditzelfde geldt voor wie de regierol vervult binnen het

convenant BAW. De taken, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen

zouden nog verder verduidelijkt en gecommuniceerd kunnen worden.

Overige knelpunten en verbeterpunten convenant BAW:

Wat kan er nu daadwerkelijk op basis van de kwartaalrapportages van het convenant

BAW geconcludeerd worden? Het doel is het verminderen van het aantal huisuitzettin-

gen, maar het lijkt erop alsof er geen streefwaarde is gesteld? Wat is de streefwaarde?

Als in jaar x het aantal huisuitzettingen y was, is in jaar x+1 het doel dan bereikt als er

y-1 huisuitzettingen zijn gerealiseerd? Kortom, hoe zal de evaluatie van het convenant

BAW die binnenkort plaats moet vinden, ingevuld gaan worden?

Net als voor de schuldhulpverlening in het algemeen, geldt voor het convenant BAW ook

dat er meer aandacht moet komen vóór in de keten, bij budgetbegeleiding en budgetbe-

heer. Dit moet opgenomen worden als een vast onderdeel in het structurele (schuldhulp-

verlenings)beleid.

Voor de moeilijke doelgroep van het convenant BAW moet er meer een casebenadering

komen in plaats van een benadering vanuit regelingen. Er moet meer regie gevoerd wor-

den op cliëntniveau, waarbij deze cliënt / klant of het gezin centraal staat en bekeken

wordt welke regelingen er vanuit de verschillende domeinen allemaal op deze persoon

afkomen. Voor deze moeilijke doelgroep zou ook een persoonlijke ‘buddy’ een oplossing

kunnen zijn.

4.6.4 Knelpunten en conclusies jongeren

Positief is dat de gemeente Delft verschillende activiteiten uitvoert met betrekking tot jon-

geren en dat hierbij zowel de gemeente als andere relevante partijen betrokken zijn (zie

paragraaf 4.5.3). Wel moet worden geconstateerd dat de groep jongeren met schulden in

de gemeente Delft niet optimaal in beeld is en dat een deel van de jongeren met schulden

niet bereikt wordt. Er is dus wel een integrale aanpak op het gebied van jongeren, maar

slechts een deel van de jongeren met schulden heeft hier profijt van. Het vangnet voor

jongeren met schulden zou versterkt kunnen worden door samenwerking met JIP en even-

tuele andere partijen die in contact staan met de doelgroep en die nu nog geen deel uitma-

ken van de aanpak van de gemeente.

71

5 Regierol gemeente Delft

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op samenwerking binnen de gemeente Delft (paragraaf

5.2), de taken en verantwoordelijkheden van verschillende partijen (paragraaf 5.3) en de

afstemming en overleg (communicatie) (paragraaf 5.4). Het convenant BAW zal hierbij

vaak als case bekeken worden, omdat deze de mogelijkheid biedt om alle aspecten te illu-

streren. Het gaat namelijk te ver om op basis van de tien gesprekken die zijn gevoerd uit-

spraken op detailniveau te doen over het ‘armoedebeleid’ in de gemeente Delft en de sa-

menwerking van alle relevante partijen daarbinnen. Tot slot worden er conclusies geformu-

leerd omtrent sturing door de gemeente Delft en de regierol die de gemeente Delft wel of

niet vervult (paragraaf 5.5).

5.2 Samenwerken

5.2.1 Samenwerken algemeen

De partijen die we in het kader van de interviews gesproken hebben, zijn vrijwel allemaal

positief over de samenwerking met en binnen de gemeente Delft en met externe partners.

Ondanks deze positieve focus, noemen zij soms ook verbeterpunten. Hieronder een korte

impressie van zaken / opmerkingen die in het kader van samenwerken zijn gemaakt.

Zo geeft bijvoorbeeld de Budgetwinkel aan dat er veel en intensief wordt samengewerkt

met stichting CAV in Rijswijk en dat deze samenwerking goed gaat. Ook met GKB Den Haag

is regelmatig contact en dat verloopt redelijk.

Vidomes geeft aan dat er sprake is van samenwerking met de gemeente op drie niveaus en

dat dit op alle niveaus prettig verloopt. Met name de samenwerking met het oude vakteam

‘Wonen’ verloopt prima, de lijnen zijn kort. Ze kennen het werkveld en de doelgroep goed.

Bovendien zijn er prestatie-afspraken opgesteld tussen de corporaties en gemeenten.

Een verbeterpunt dat door één van de geïnterviewde partijen binnen de gemeente wordt

geopperd op het gebied van ‘samenwerking’, is om binnen de gemeente alle afdelingen van

de gemeente meer te stroomlijnen en beter af te stemmen hoe het loopt. Dit gebeurt veel

te weinig. Kortom, er wordt te weinig gecommuniceerd en afgestemd. Ook lang niet alle

onderlinge contacten tussen gemeentelijke organisaties verlopen even soepel. Binnen de

gemeente zou er een einde moeten komen aan de eilandencultuur. In wezen ben je één ge-

zamenlijke gemeente, in plaats van allemaal aparte eenheden met eigen resultaten en

doelstellingen.

Een verbeterpunt dat Vidomes constateert betreft de samenwerking met WIZ binnen de

gemeente Delft. Vidomes geeft aan dat deze zeer minimaal is. Vanuit eerdere ervaringen

geeft Vidomes aan dat er in bijvoorbeeld Den Haag veel meer contact was in het verleden

tussen WIZ en de corporaties. Ook constateert men dat WIZ een toetsings- en uitkeringsin-

72

stantie is en veel minder de bewoners actief begeleidt. Hierin zou de gemeente een actieve-

re rol kunnen vervullen, maar dat is waarschijnlijk een keuze. Het betreft hier eigenlijk het

middentraject, na voorlichting (DUIT) en voor ontruiming. Daartussen bevindt zich een tra-

ject waarin burgers begeleid moeten worden om te voorkomen dat er ontruiming, huisuit-

zetting plaatsvindt. In deze fase geven woningbouwcorporaties bijvoorbeeld uitstel van be-

taling, energiebedrijven doen dat niet. Hierover zou de gemeente eens in overleg moeten

treden met energiebedrijven.

Het Instituut Sociale Raadslieden is onafhankelijk van de gemeente, al worden ze wel door

de gemeente Delft gefinancierd. Er is een begeleidingscommissie die de onafhankelijkheid

moet bewaken. Het ISR heeft korte lijnen met de gemeente, zoals met WIZ en GBA. Het

contact met het CWI verloopt echter moeizamer. Het UWV en Eneco zijn zeer onbereikbaar

voor het ISR.

Conclusies samenwerking

Hoewel uit sommige gesprekken naar voren kwam dat de gemeente Delft op bepaalde ge-

bieden (nog) meer zou mogen sturen en nog meer samenwerking zou mogen organiseren,

is er over het algemeen waardering voor de manier waarop de gemeente Delft het initiatief

neemt en zich actief inzet om, bijvoorbeeld rond het convenant BAW, met andere organisa-

ties samenwerking en afstemming te realiseren. Van binnen uit de gemeente zelf gaan er

geluiden op dat juist tussen de verschillende onderdelen van de gemeente Delft zelf meer

gestroomlijnd, afgestemd en gecommuniceerd zou kunnen worden. Wellicht dat er op dit

punt verbetering wordt gerealiseerd als de gemeente Delft volgend jaar in zijn geheel één

gebouw betrekt.1 Als partijen dichter bij elkaar zitten, bijvoorbeeld in één gebouw, gaat

samenwerken ook veel makkelijker. Een mooi voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de samen-

werking van het Instituut Sociale Raadslieden, Schuldhulpverlening en Algemeen maat-

schappelijk werk in Gouda die ook verenigd zijn op één locatie.

5.2.2 Samenwerken binnen het convenant BAW

Alhoewel de samenwerking en afstemming tussen de betrokken partijen al zeer verbeterd is

ten opzichte van de situatie voor het bestaan van het convenant BAW (voorheen waren het

‘allemaal eilanden’) zou de samenwerking en afstemming nog verder verbeterd kunnen

worden (ook met niet-deelnemende partijen en organisaties zoals bijvoorbeeld Instituut

Sociale Raadslieden). In de praktijk is er soms nog wel eens onduidelijkheid (geweest) over

de taakafbakening en de specifieke rollen van STOED en Kwadraad. Wellicht zouden deze

taken en verantwoordelijkheden nog eens duidelijk neergezet en gecommuniceerd moeten

worden. Ditzelfde geldt voor wie de regierol vervult binnen het convenant BAW. De taken,

rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen zouden nog verder verduide-

lijkt en gecommuniceerd kunnen worden.

1 Inmiddels hebben wij begrepen dat het idee om met alle afdelingen van de gemeente Delft één gebouw te

betreden is achterhaald.

73

5.3 Taken en verantwoordelijkheden

Bij deze paragraaf wordt alleen gefocust op het convenant BAW. Wij veronderstellen dat

het convenant BAW exemplarisch is voor de samenwerkingen tussen andere partijen binnen

de gemeente Delft op het gebied van armoede.

Het convenant BAW kent een stuurgroep en een werkgroep. In de stuurgroep zitten twee

wethouders van de gemeente Delft en twee corporatiedirecteuren van Vestia en Woonbron

Delft. Deze vier personen zijn ook de initiatiefnemers van het convenant. De Regiefunctie

binnen het convenant ligt bij deze stuurgroep en de coördinator van het convenant BAW,

een medewerker binnen de gemeente Delft.

In wezen is het convenant BAW een verantwoordingsstructuur binnen een verantwoordings-

structuur. De coördinator convenant BAW legt verantwoording af aan twee wethouders en

twee woningbouwcorporaties, maar is als medewerker binnen de gemeente Delft verant-

woording schuldig aan andere personen. Door deze dubbele verantwoordingsstructuren is

soms onduidelijk aan wie waarover gerapporteerd moet worden. Tevens kan dit zorgen voor

‘dubbele petten’. Mogelijk kan deze structuur ook zorgen voor botsende belangen tussen

doelstellingen van de deelnemende partijen zelf en doelstellingen van deze partijen binnen

het convenant BAW. Immers, alle partijen binnen het BAW hebben andere belangen, andere

bevoegdheden binnen hun eigen organisatie dan binnen het convenant BAW en moeten ook

anders verantwoorden binnen hun organisatie dan binnen het convenant BAW. Dit geldt

zowel voor de partijen buiten de gemeente als erbinnen. Beide moeten binnen de eigen or-

ganisatie verantwoorden en ook binnen het convenant BAW. Voor de gemeentelijke organi-

saties geldt dat er ook twee soorten van aansturing zijn, namelijk via de ambtelijke organi-

satie en via de wethouders die betrokken zijn van het convenant BAW. De belangen in het

kader van de eigen organisatie (kunnen) botsen met de belangen van de organisatie in het

kader van het convenant BAW.

Het is de bedoeling om het convenant BAW verder in te bedden in het Meldpunt Bezorgd? /

OGGZ. Dit brengt ook nadere afspraken over de invulling van de organisatie met zich mee.1

5.4 Afstemming en overleg

Ook deze paragraaf spitst zich toe op het convenant BAW als voorbeeld binnen schuldhulp-

verlening specifiek en armoedebeleid in brede zin.

Naast de stuurgroep is er ook een werkgroep, waarin van alle partijen een afgevaardigde

deelneemt. Deze werkgroep overlegt regelmatig. De vier corporaties hebben een afgevaar-

digde van Vestia en van Woonbron die namens de corporaties in de werkgroep of denktank

plaatshebben. Inmiddels is er onlangs ook een overleg in werking gesteld tussen de vier

corporaties onderling.

1 Convenant BAW Plus, 30 juni 2005.

74

Er is bij het convenant BAW sprake van vele verschillende domeinen (Inkomen, Zorg, Wo-

nen, welzijn, Juridische aspecten), waardoor communicatie heel belangrijk is. Verschillende

corporaties zouden de ‘zorg’ kant van het convenant iets meer los willen laten en zich

vooral willen richten op het financiële gedeelte. Met het ‘zorg’ gedeelte hebben de corpora-

ties immers niet zoveel te maken. Ook zijn er verschillen tussen de corporaties wat betreft

de mate waarin zij in het proces betrokken willen worden, waaneer dit in behandeling is bij

de zorgcoördinator. Vidomes vindt het bijvoorbeeld prima om het alleen te horen als er iets

niet goed gaat, terwijl de andere corporaties wellicht meer betrokken willen worden. Ge-

constateerd wordt dat de terugkoppeling van informatie van de overige partijen binnen het

convenant BAW naar de corporaties een probleem is. Nu moeten de corporaties zelf achter

de informatie aan, terwijl zij eigenlijk door de overige partijen geïnformeerd zouden moe-

ten worden.

Tevens is nog niet bij alle partijen duidelijk bij wie je met vragen rondom het convenant

BAW terecht kan. Kortom, de overlegstructuur binnen het convenant BAW blijft lastig.

Een mogelijk aandachtspunt of verbeterpunt binnen de afstemming van het convenant BAW

is de afstemming van taken en verantwoordelijkheden tussen Kwadraad en STOED. In het

begin was er wat onduidelijkheid over de rollen van beide partijen. Nu is het zo afgespro-

ken, dat een convenant BAW klant min of meer tegelijkertijd zowel met STOED als met

Kwadraad praat. Immers, het dossier gaat bij de start zowel naar STOED als naar Kwa-

draad. Echter, er kunnen gevallen zijn waarin het bijvoorbeeld handig is om Kwadraad

eerst met de cliënt te laten praten. Deze kan de cliënt dan wellicht motiveren voor budget-

beheer door STOED. Echter, er zijn ook gevallen denkbaar die alleen budgetbeheer nodig

hebben. Kortom, op dit punt zou meer ruimte om situationeel te kunnen handelen door pro-

fessionals binnen het convenant BAW een uitkomst kunnen bieden.

5.5 Conclusies regierol gemeente Delft

Armoede is een maatschappelijk probleem, het is geen wet. Overal waar de gemeente een

wettelijke taak heeft (bijvoorbeeld WWB, WMO), is de gemeente ook regievoerder. Bij ar-

moede is dit veel minder het geval, omdat er geen wet aan ten grondslag ligt. Gezien het

feit dat er geen sprake is van regievoering op armoedebeleid binnen de gemeente Delft, is

het zeer waarschijnlijk dat er ook geen integraal armoedebeleid wordt gevoerd.

Het betekent echter niet dat er niet nagedacht moet worden over de regierol. Juist omdat

er dus geen apart en afgebakend armoedeprogramma is, is het de vraag hoe pak je dit

aan? Dan is het veel moeilijker om overzicht te houden over de effectiviteit en doelmatig-

heid van het beleid, om te coördineren, om te sturen en om regie te voeren. De gemeente

Delft moet daarom nadenken over oplossingen om hieraan tegemoet te kunnen komen. Een

mogelijk oplossing of insteek is die vanuit de cliënt: regie op cliëntniveau. Selecteer drie

cases / cliënten en bekijk welke regelingen de gemeente Delft op hen loslaat. Breng in

kaart wat dit voor gevolgen heeft voor de cliënten? Betekent dit dat zij nog steeds onder

het bestaansminimum uitkomen of dat ze op een dubbel salaris zitten?

75

Wat de regie binnen het convenant BAW betreft blijkt dat niet bij alle partijen binnen het

convenant duidelijk is bij wie de regierol ligt (gemeente of Kwadraad?). Bovendien is daar

meer sturing gewenst vanuit de gemeente gebundeld in één persoon, waar je altijd terecht

kan met alle vragen. Deze persoon is er nu wel, maar dit is blijkbaar onvoldoende duidelijk

bij enkele partijen. Aangezien het convenant BAW na een jaar geëvalueerd wordt, zijn dit

punten die meegenomen kunnen worden binnen de evaluatie. Ook kan gekeken worden

naar de inbedding van het convenant BAW binnen Meldpunt Bezorg? en de gevolgen die dit

heeft voor de organisatie.

In lijn met de ‘uitreikende’ manier van werken van het convenant BAW en het Meldpunt Be-

zorgd, zou de gemeente steeds meer toe moeten naar regievoering op cliëntniveau. Neem

de klant, cliënt of het gezin als uitgangspunt en bekijk als gemeente wat je qua regelingen

loslaat op deze entiteit vanuit de verschillende domeinen. En breng vervolgens in kaart wat

dit voor effect heeft op deze persoon of dit gezin.

De aanpak van “problematische” cliënten (de cliënten die de meeste aandacht vereisen)

krijgt binnen de gemeente Delft steeds meer aandacht, zoals in de vorm van het convenant

BAW en het Meldpunt Bezorgd?. Dit gaat al steeds meer in de richting van regie op cliënt-

niveau en wat dat betreft is de gemeente Delft op de goede weg. Echter, er moet nog meer

één keten komen. De gemeente is de aangewezen partij om hier op te sturen, omdat zij het

meest ‘boven’ alle partijen staat. Hierbij is ook de samenwerking tussen Algemeen Maat-

schappelijk Werk (AMW), de Budgetwinkel (Schuldhulpverlening), Instituut Sociale Raads-

lieden (ISR) en anderen van belang. Ook is er een goede interactie met activering nodig,

zodat er effectiever en efficiënter kan worden omgegaan met belemmeringen voor active-

ring (o.a. schulden). In Gouda zitten AMW, Schuldhulpverlening en ISR bij elkaar in een

gebouw en dat werkt goed, omdat ze dan gemakkelijker contact kunnen onderhouden over

gezamenlijke cliënten.

76

77

6 Leerpunten voor de invoering van de WMO

6.1 Inleiding

Dit laatste hoofdstuk bevat leerpunten die de gemeente Delft kan gebruiken bij de invoe-

ring van de WMO. De leerpunten zijn geformuleerd op basis van de evaluatie van het ar-

moedebeleid. De evaluatie heeft leerpunten voor de invoering van de WMO opgeleverd,

omdat er overeenkomsten zijn tussen de WMO en armoedebeleid. De overeenkomsten tus-

sen het armoedebeleid en de WMO liggen met name op het vlak van (een deel van) de

doelgroepen, het doel (sociale uitsluiting voorkomen), het feit dat er veel partijen in het

veld zijn en het feit dat het beide complexe terreinen zijn door de interactie met veel ver-

schillende beleidsterreinen.

Voorafgaand aan de leerpunten (paragraaf 6.3) wordt de stand van zaken rondom de in-

voering van de WMO in Delft kort beschreven in paragraaf 6.2.

6.2 Stand van zaken WMO

De gemeente Delft gaat wat de WMO betreft beleidsarm over. Dat wil zeggen dat alles wat

wettelijk geregeld moet worden ook geregeld zal zijn op 1-1-2007. Er wordt hierbij dus uit-

gegaan van de minimale variant. De beleidsdiscussie over de WMO wordt uitgesteld naar

2007. De beleidsmatige en inhoudelijke invulling van de één-loket gedachte binnen de WMO

is onderdeel van de WMO beleidsdiscussie die in 2007 zal plaatsvinden. De invoering van de

WMO moet gezien worden als een groeimodel. In 2007 wordt het gehele sociale beleid, in-

clusief armoedebeleid en WMO, onder de loep genomen. Hiervoor stelt de gemeente vol-

gend jaar een Beleidsplan 2007–2010 en een kadernota op.

Eén van de uitgangspunten die de gemeente Delft hanteert voor de invoering van de WMO,

is dat de burger nergens last van mag hebben. Verder is een uitgangspunt dat alles gere-

geld moet zijn dat wettelijk geregeld moet worden, en niet meer. Er zijn ook gemeenten die

hebben gekozen voor invoering halverwege 2007 in plaats van begin 2007. Aan de andere

kant zijn er gemeenten die verder zijn met de invoering van de WMO dan de gemeente

Delft.

Per 1 januari 2007 moet de één-loket gedachte operationeel zijn. Er is reeds gestart met

een minimale variant van het loket. Deze wordt naar verloop van tijd uitgebreid. Het doel

van het loket is in eerste instantie: informatie en advies geven en doorverwijzen naar het

CIZ. Bij de gemeente Delft moeten burgers dus voorlopig nog apart naar het CIZ. Er zijn

gemeenten die het CIZ al in het eigen loket hebben zitten. Het WMO loket wordt bemand

door de Stichting Ouderenwerk en MEE. Deze organisaties zullen het loket ook in de toe-

komst bemannen. Het loket is nu vooral op ouderen gericht, maar dit kan veranderen in-

dien het huidige Jongerenloket met het WMO loket wordt samengevoegd. Over de uiteinde-

lijke vorm van het WMO loket wordt beslist op basis van de beleidsdiscussie in 2007.

78

6.3 Leerpunten

Heel belangrijk bij de invoering en verdere implementatie en uitvoering van de WMO is

dat er een daadkrachtige veldcoördinator is. Dit moet een krachtige persoon zijn, die

voldoende tijd vrij kan maken, wiens rol duidelijk is en die zelfstandig beslissingen kan

nemen. Deze persoon moet coördineren, motiveren, vragen beantwoorden etc.

Het is aan te bevelen dat er één registratiesysteem komt waar alle partijen mee werken

en dat alle partijen kunnen raadplegen om informatie uit te halen. Iemand zal daarover

de regie moeten voeren (WMO-coördinator) en ervoor moeten zorgen dat dit informatie-

systeem bijgewerkt is. Dit voorkomt tevens dat een klant zich steeds bij elke partij

waarmee hij/zij te maken krijgt, opnieuw moet inschrijven.

Afdelingen en onderdelen binnen de gemeente beter stroomlijnen en op elkaar afstem-

men. Het feit dat alle onderdelen van de gemeente Delft volgend jaar in één gebouw

komen te zitten is een stap in de goede richting.

Er moet meer gecommuniceerd worden binnen de gemeente, maar ook vanuit de ge-

meente met / naar andere partijen buiten de gemeenten omtrent de invoering van de

WMO. Er zijn nog geen of weinig structurele overleggen met partijen over de WMO bij-

voorbeeld. Ook wanneer beleidsarm over wordt gegaan naar de WMO moet er heel wat

gedaan worden.

De onderlinge verantwoordelijkheden tussen de verschillende partijen die een rol spelen

binnen de WMO moeten duidelijk zijn, zodat er geen of zo weinig mogelijk conflicterende

belangen zijn binnen de organisatie(s).

De vele verschillende partijen die betrokken zijn bij de WMO moeten onderling goed op

de hoogte zijn van elkaars mogelijkheden, verantwoordelijkheden en knelpunten. Als dit

niet het geval is, bestaat de kans dat de klanten ‘van het kastje naar de muur’ worden

gestuurd. Vervolgens moet bekeken worden welke partijen c.q. organisaties binnen de

WMO welke taken het beste kunnen vervullen. Om een goede afweging te kunnen maken

is een inventarisatie nodig van mogelijke partners. Ook wanneer de WMO eenmaal is in-

gevoerd, is het van belang te blijven volgen of er misschien nieuwe organisaties opstaan

die een deel van de beleidsuitvoering voor hun rekening zouden kunnen nemen.

Armoedebeleid en beleid rondom de WMO hebben vaak (deels) dezelfde doelgroep. Be-

paalde organisaties die binnen het ene beleid actief zijn, kunnen dus signalen doorgeven

aan of reclame maken voor activiteiten van organisaties binnen het andere beleidsveld.

Zo zou bijvoorbeeld aan het WMO loket de Delftpas verkocht kunnen worden of een aan-

vraagformulier kunnen worden ingevuld voor bijzondere bijstand.

De WMO staat nog in de kinderschoenen in Delft. Er is nog weinig concreets over be-

kend. Hier liggen echter belangrijke kansen voor de gemeente. Sturing en afstemming

door de gemeente worden namelijk geholpen door het feit dat de gemeente zelf meer

geld kan verdelen en meer organisaties financieel afhankelijk worden van de gemeente.

Het wordt van belang om met doelen en streefwaarden te gaan werken en erop toe te

zien of deze daadwerkelijk gehaald worden. Daardoor zal uiteindelijk efficiënter gewerkt

gaan worden. Er moet echter wel aandacht blijven voor de ‘moeilijke’ gevallen. Als het

bij doelstellingen alleen gaat om aantallen klanten die geholpen moeten worden, dan

krijgen burgers met de lastigste problematiek geen kans, omdat hen helpen de doelreali-

satie in gevaar brengt (kost meer moeite en tijd en zou daardoor minder efficiënt kun-

nen zijn).

79

Kortom, het is heel belangrijk dat duidelijk omschreven wordt wat de doelstellingen van

beleid zijn, wie de doelgroepen zijn, wat de streefwaarden zijn etc. Het in kaart brengen

en monitoren van de doelgroep en haar behoeften is essentieel voor effectief beleid. Te-

vens moet nagedacht worden over ‘Wat willen we bereiken, voor wie, hoe en hoeveel

mag dat kosten? En tot slot is een belangrijke vraag hoe controle en verantwoording op

alle aspecten zal plaatsvinden? (monitoring en evaluatie)

Het in het leven roepen van ‘buddies’, zoals ook gesuggereerd op het gebied van schuld-

hulpverlening (budgetbuddies). Bij de start van de WMO is het mogelijk om zelf een

zorgverlener te selecteren, iedereen heeft zijn eigen budget. De waarborg dat er goede

zorg geleverd wordt, is op deze manier echter helemaal weg. Daarom zou het zeer nuttig

zijn als er professionals komen die advies kunnen geven (bijv. Maatzorg). Je kunt dit

niet aan de eigen verantwoordelijkheid van alle mensen over laten. Er is een grote groep

die deze eigen verantwoordelijkheid niet kan nemen. Deze buddy moet een soort sociaal

raadsman zijn , die contact heeft met alle partijen en die bij de klanten langs gaat. De

klant wordt hierbij centraal gesteld.

Kritische succesfactoren voor de implementatie en uitvoering van de WMO die aansluiten bij

de hierboven geformuleerde leerpunten voor de WMO zijn:

de adequate informatie naar actoren (potentiële en feitelijke zorgvragers, zorgaanbie-

ders en andere actoren)

het zorgen voor relatiemanagement inclusief adequate communicatie

de matching van geïndiceerde zorgvrager en uitvoerende zorgverlener

de controle achteraf op zorgproces en zorgresultaat

eventuele bijstelling van de hiervoor genoemde stappen op basis van evaluatie.

80

81

Bijlage 1 Bestudeerde documenten

De toegestuurde documenten zijn geordend van minder recent naar meest recent. Alle do-

cumenten zijn door het onderzoeksteam bestudeerd. Beleidstukken Datum van toezending

Armoedenota van Marieke, versie 2-11-1999 19-06-06 Discussienota Een activerend armoedeprogramma 1999 19-06-06 Beleidsverslag Abw 2000 19-06-06 Nota samenhangende aanpak werkloosheid, armoede en sociaal isolement

2000 (Samen aan de slag) 16-06-06 Beleidsplan bijzondere bijstand 2001-2003 19-06-06 Nota Met oog op toekomst: samenwerking maatschappelijke opvang

gem. Delft, 2001 23-06-06 Beleidsverslag Abw 2001 19-06-06 Collegeprogramma 2002-2006 16-06-06 Beleidsplan Abw 2002 16-06-06 De Delftpashouder onderzocht. Een onderzoek naar de gebruiker,

Het gebruik en de Waardering van de Delftpas, april 2002. 14-07-06 Communicatieplan ‘Bijstand in Delft’, 2002 19-06-06 Sector WIZ. Definitieve rapportage 4e kwartaal 2002 14-07-06 Beleidsverslag Abw 2002 19-06-06 Gemeentelijke ombudscommissie Jaarverslag 2002 (per post) 05-07-06 Beleidsplan Abw 2003 16-06-06 Beleidsverslag Abw 2003 19-06-06 Sector WIZ. Definitieve rapportage 4e kwartaal 2003 14-07-06 Gemeentelijke ombudscommissie Jaarverslag 2003 (per post) 05-07-06 Nota eenmalige uitkering chronisch zieken 2004 19-06-06 Besluitvormingsformulier kaderstelling rolverdeling gemeente en BWD 04 23-06-06 Nota aanpassing doelgroep eenmalige uitkering chronisch zieken 2004 19-06-06 Beleidsplan WWB bijlage resultaten 2004 16-06-06 Beleidsplan Werk en Inkomen 2004-2007 16-06-06 Beleidsplan WIZ ‘Gezamenlijk de Armoede te lijf’ 2005-2008 16-06-06 Sector WIZ. Rapportage 4e kwartaal 2004 19-06-06 Raadsstuk Handelingskader tussen de gemeente Delft en de Brede

Welzijnsorganisatie Delft (BWD) 2005 – 2009, 2004 23-06-06 Nota Evaluatie Delftpas 2001 – 2003, 2004 14-07-06 Gemeentelijke ombudscommissie Jaarverslag 2004 05-07-06 Convenant BAW 2005 16-06-06 Conceptrapport klantenkrant WIZ 2005 (Dimensus beleidsonderzoek) 14-07-06 Onderzoek Delftpas, 2005 23-06-06 Boekje ‘Dit geld(t) voor U’ (alle Delftse regelingen bijzondere bijstand) 23-06-06 Nota definitieve evaluatie regeling “Computers en Bijstand” 2002-2005 14-07-06 Onderwijsbeleidsplan ‘Koers op karakter, kompas op kwaliteit’ 2005-2008 23-06-06 Nota eenmalige uitkering chronisch zieken, gehandicapten en ouderen 05 14-07-06 Sector WIZ. Rapportage 4e kwartaal 2005 19-06-06 Rapportage WIZ 1e kwartaal 2006 19-06-06 Definitief beleidsplan WWB 2006 16-06-06 Evaluatie Meldpunt Bezorgd? Research voor Beleid, 2006 10-08-06

82

Memo’s voor RVB Datum van toezending

Memo Netwerk gemeente Delft met betrekking tot het armoedebeleid 23-06-06

Informatie over BAW en OGGZ (13 juni 2006) 16-06-06

Verslag eerste gesprek Research voor Beleid en gemeente Delft 16-06-06

Reactie gemeente Delft op offerte RvB/IOO 16-06-06

Inkomens CBS minima 2002 14-07-06

Aanvulling relevante partijen in relatie tot het armoedebeleid 14-07-06

Memo Aantallen huishoudens minima zonder bijstandsuitkering 2006 14-07-06

Cijfers kwijtschelding lokale belastingen 2002-2006 14-07-06

Rapportage BAW 2006 14-07-06

Aanvullende info armoedeonderzoek (prognoses, targets en realisaties),

Vakteam Beleid & Projecten 22-09-06

Overige Datum van toezending

Aankondiging cursus Kijk op geld bij Mondriaan Educatie Delft 19-06-06

Omgang gemeente Delft met de bezuiniging door het Rijk 11-08-06

Daarnaast heeft het onderzoeksbureau van de geïnterviewde partijen de volgende

stukken ontvangen:

Samen voor Wonen. Prestatieafspraken 2006. Gemeente Delft, Vidomes, Woonbron,

DUWO en Vestia.

Schuldhulpverlening Delft in beweging! Concept-rapportage in opdracht van de Bud-

getwinkel.

Jaarverslag Stichting Vluchtelingenwerk Delflanden, 2005.

Jaarverslag ISR Delft, ‘Fietsen met een blinddoek voor’, 2005.

Jaarverslag STOED, 2005.

83

Bijlage 2 Geïnterviewde personen

Face-to-face gesprekken

Organisatie Persoon Functie Datum

Gemeente Delft Jørine Reuhman projectleider Delftpas, 11 augustus 2006

Beleid & Projecten, sector WIZ

Annemiek Jansen Projectleider WMO 25 augustus 2006

Sibylle van der Lem hoofd vakteam Beleid en 28 augustus 2006

Projecten, sector WIZ

Theo den Hertog hoofd sector WIZ

Budgetwinkel Jacob ten Bosch Leidinggevende 10 augustus 2006

Peter Ruijs Senior-beleidsmedewerker

John Fenanlamber medewerker Kwaliteit en Beleid

Vidomes Remco Hoogeveen senior medewerker 15 augustus 2006

huuradministratie

Sander Jongerling senior woonconsulent

STOED Kira Smit vestigingsmanager 22 augustus 2006

Werkgroep BAW Marike Kras Beleidsadviseur Zorg 25 augustus 2006

Coördinator Convenant BAW

Vluchtelingenwerk Dhr. J. Janssen coördinator/werkbegeleider 25 augustus 2006

Instituut Sociale Raadslieden Mw. J. Steijger hoofd 31 augustus 2006

Kwadraad Jolanda v.d. Linden regiomanager Gouda 31 augustus 2006

(voorheen Delft)

Telefonische gesprekken of per e-mail

Organisatie Persoon Functie

Gemeente Delft M. Schikhof Hoofd Vakteam sociale dienstverlening WIZ

H.R. Diemers Beleid en projecten, senior beleidsmedewerker Inkomen

Félicité Adams specialist Informatiebeheer, Team Onderzoek &

Statistiek, cluster Middelen

JIP Rieneke de Groot Medewerker JIP

Woonbron Delft M. v.d. Zanden Directiesecretaresse

Enno Vitner Adviseur Markt en Beleid

GKB Den Haag Jan v.d. Hulst Hoofd Kredietverlening

84

85

Bijlage 3 Gespreksleidraad

Inleiding

Toelichting op het gesprek:

toelichting onderzoek, doel onderzoek, doel gesprek

toelichting armoedebeleid en doelgroepen die hieronder kunnen vallen (personen met

een bijstandsuitkering en overige minima)

Algemene vragen over de instelling (n.a.v. vooraf ontvangen beleidsplannen)

Wat zijn de doelstelling(en) en taken van de betreffende instelling gerelateerd aan ar-

moedebeleid, doelgroep minima, schuldhulpverlening etc?

Indien instelling een relatie met schuldhulpverlening hebben: wat doen jullie precies op

het gebied van schuldhulpverlening?

Wat zijn de belangrijkste doelgroepen van de betreffende instelling, organisatie, afde-

ling?

Wat is de aard van de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en betreffende instel-

ling op het gebied van armoedebeleid (subsidierelatie, opdrachtgever-opdrachtnemer,

onderdeel van de gemeente, onafhankelijk van de gemeente, convenant, samenwerken

op ad-hoc basis)?

Werken jullie met prestatie-afspraken (doelen, prestaties etc)?

Wordt de verleende subsidie ook gerelateerd aan de geleverde prestaties? (alleen stellen

aan instanties waaraan subsidie wordt verleend)

Sinds wanneer wordt er samengewerkt met de gemeente (in het kader van het armoe-

debeleid of ander beleid)?

Werkt u ook met (andere) instellingen of organisaties binnen of buiten de gemeente

Delft samen op het gebied van armoedebeleid? Zo ja, met welke?

Realisatie doelen (niet van toepassing, indien partij onafhankelijk is van de gemeente)

In hoeverre ziet de gemeente erop toe dat doelen worden gerealiseerd?

Hoe vindt verantwoording aan de gemeente plaats?

Hoe wordt er door de gemeente een vinger aan de pols gehouden omtrent de uitvoering?

Relatie instelling, organisatie met de gemeente Delft

Heeft de gemeente voldoende inzicht in de behoefte(n) van de doelgroep(en) van uw in-

stelling?

Is de gemeente op de hoogte van wat er precies speelt in het veld, tegen welke proble-

men / struikelblokken jullie aanlopen als organisatie bij het uitvoeren van (een deel van)

het armoedebeleid?

Is er begrip voor jullie situatie?

Wordt er voorafgaand aan het uitvoeren van beleid bij u als uitvoerende organisatie van

een deel van het armoedebeleid gepolst of er binnen de uitvoerende organisatie draag-

vlak is voor het uit te voeren beleid?

Indien dit gedaan wordt en het draagvlak blijkt voor verbetering vatbaar, wat doet de

gemeente dan?

Heeft u het idee dat er voldoende politieke aandacht is voor hetgeen waar u met u orga-

nisatie mee bezig bent?

86

Kunt u in het kort aangeven wat en hoe ervaringen zijn in de contacten met de gemeen-

te Delft? (verloopt dit prettig, duidelijk, efficiënt etc)

Zorgt de gemeente Delft in de regierol voor vergelijkbaarheid van informatie tussen ver-

schillende betrokken partijen, zodat informatie makkelijk uitgewisseld en op elkaar afge-

stemd kan worden? (deze vraag kan ook aan de gemeente Delft zelf gesteld worden)

Samenwerking

Hoe verloopt de samenwerking met de gemeente Delft in het kader van het armoedebe-

leid?

Welke rol speelt de gemeente in deze samenwerking? (evt. welke rol zou de gemeente

volgens u in deze samenwerking moeten spelen?)

Hoe verloopt de samenwerking met andere partijen binnen het armoedebeleid? (inventa-

riseren per relevante partij)

Speelt de gemeente ook een rol binnen deze samenwerking? Zo ja, welke?

Slaagt de gemeente er naar uw mening in om samenwerkende partijen binnen het ar-

moedebeleid efficiënt en effectief op elkaar af te stemmen? Zo ja, waar blijkt dit uit?

Bent u tevreden over de samenwerking met de gemeente wat betreft de uitvoering van

(een deel van) het armoedebeleid? Waarom wel of niet?

Wat zou aan de samenwerking met de gemeente nog verbeterd kunnen worden?

Bent u tevreden over de rol van de gemeente binnen deze samenwerking? Waarom wel

of niet?

Wat zou nog verbeterd kunnen worden aan de rol die de gemeente speelt binnen deze

samenwerking?

Bent u tevreden over de samenwerking met de andere partijen binnen het armoedebe-

leid waarmee u samenwerkt? Waarom wel of niet?

Wat zou hieraan nog verbeterd kunnen worden? (wellicht door tussenkomst van de ge-

meente, als dat nu nog niet het geval is)

Afstemming en verantwoordelijkheden

Is het duidelijk welke taken de gemeente uitvoert en welke u als uitvoerende organisatie

moet uitvoeren?

Is het u duidelijke welke verantwoordelijkheden voor rekening van de gemeente zijn en

welke verantwoordelijkheden behoren tot de verantwoordelijkheden van uw instelling of

organisatie?

Is er sprake van een duidelijke overlegstructuur? Heeft u een structurele overlegverga-

dering met de gemeente?

Zijn dit één op één overleggen of overleggen met een projectgroep waarbij alle relevante

partijen om de tafel zitten en hun standpunten inbrengen?

Wie zitten er bij de overlegstructuur aan tafel, welke partijen?

Heeft u regelmatig / veelvuldig contact met de gemeente in verband met afstemming?

(bijvoorbeeld telefonisch, per email)

Heeft u het idee dat er sprake is van samenhang binnen de ambtelijke organisatie / bin-

nen de gemeente? Waaruit blijkt dit?

Is er sprake van een verschil in de manier waarop u overlegt en afstemt met de ge-

meente ten opzichte de manier waarop u dit doet met andere instellingen en organisa-

ties waarmee u samenwerkt op het gebied van het armoedebeleid? Zo ja, wat zijn deze

verschillen?

87

Bent u van mening dat de gemeente, voor zover u dat kunt overzien, zijn verantwoorde-

lijkheden naar behoren neemt in het kader van het armoedebeleid? Waarom wel of niet?

In hoeverre vindt er controle plaats op de mate waarin u, als één van de instellingen,

organisaties, afdelingen binnen het armoedebeleid, naar behoren uw verantwoordelijk-

heden in het kader van het armoedebeleid neemt?

Effectiviteit van het beleid van de gemeente Delft

Hoe beoordeelt u zelf de effectiviteit van het beleid van de gemeente?

Wat merkt de doelgroep hiervan c.q. wat schiet de doelgroep hiermee op?

Staat de klant, doelgroep voldoende centraal in het beleid van de gemeente Delft naar

uw idee?

Sluit de ketenpartners op elkaar aan? Is er sprake van een totaalplaatje, van geïnte-

greerd armoedebeleid?

Link van armoedebeleid naar de WMO

Wat ziet u zelf als overeenkomsten tussen het armoedebeleid en de WMO?

Bent u door de gemeente al betrokken bij de invoering van de WMO? Zo ja, op welke

wijze?

Heeft u vanuit de gemeente al voorlichting gehad over de invoering van de WMO?

Wat denkt u dat de WMO voor consequenties voor uw beleid zal hebben?

Wat valt er naar uw mening te verbeteren in het kader van de WMO, met in het vooruit-

zicht de introductie van de WMO?

Afsluiting

Iets vertellen over de vervolgstappen

Bedankt voor medewerking aan het gesprek

88

89

Bijlage 4 Overzicht cijfers beleidsmaatregelen

Tabel A. Overzicht maatregelen armoede gemeente Delft

Maatregel Doel Doelgroep Streefwaarden*/** Resultaat* Kosten*

Bijzondere bijstand

Algemeen

Vergoeding van

noodzakelijke

kosten

Delftenaren,

naar draagkracht,

i.h.b. met

bijstandsuitkering

of inkomen < 110%

bijstandsnorm

4.422.000

(begroting), 8,600

verstrekkingen

2004-2005,

geen prognose

2002-2003

9.450

verstrekkingen,

8.349 in 2004-2005

4.438.000

Specifiek:

Computers en bij-

stand

Computers voor

educatie

Als algemeen,

maar met kinderen

van 7-18 jaar of in

activeringstraject

203.250

(begroting)

117

verstrekkingen,

sterke daling door

de tijd

155.000,

sterke daling door

de tijd

Bevorderen maatschappelijke participatie

Delftpas Bevorderen

participatie

(o.a. sport, cultuur,

educatie)

Delftenaren, i.h.b.

minima tot 120%

bijstandsnorm)

348.265

(begroting),

voor 2003-2005

5.333 passen/jaar

5.322 passen,

(+/- 2.740 aan

minima)

338.105

(deels Welzijn,

deels bijzondere

bijstand)

Sportfonds Bevorderen

participatie (sport)

Bijstandsuitkering/

inkomen < 110%

bijstandsnorm

+/- 35.889

(begroting)

Gemiddeld 374

verstrekkingen in

2002-2003

45.521

Beperking ziektekosten

AV-Delft Gratis aanvullende

ziektekosten

verzekering

Bijstandsuitkering/

inkomen < 110%

bijstandsnorm

202.807

(begroting)

2003-2005: 1.634

verstrekkingen

2003-2005:

56% bijstand/

38% overige

minima verzekerd

235.000,

sterke stijging

door de tijd

Preventie en tegengaan niet-gebruik

Klantenkrant WIZ

(KWIZ, bestaat

sinds april 2003)

Informeren over

inkomensregelingen

WIZ klanten en

andere minima

2004/2005: 20.000

euro begroot:

2006: 25.000

euro begroot:

3/4 keer/jaar,

oplage 4.300.

Redelijk positief

resultaat volgens

evaluatie KWIZ

>20.000

(bijzondere bijstand)

daarom in begroting

2006 25.000 euro.

DUIT Voorlichting over

regelingen en

preventie

Minima e.a.

aandachtsgroepen

(ouderen, jongeren)

2003-2005:

gem. progn.: 620

klantgesprekken,

207 huisbezoeken

1.573 klant-

gesprekken,

303 huisbezoeken

Onbekend

*Gemiddeld per jaar voor 2002-2005 **De gemeente Delft had voor 2003, 2004 en 2005 voor enkele maatregelen prognoses/doelstellingen van aantallen verstrekkingen of gebruikers. Voor 2002 niet (volgens de verkregen documenten).

90

Maatregel Doel Doelgroep Streefwaarden*/** Resultaat* Kosten*

Dit geld(t) voor u Informeren over

inkomensregelingen

Delftenaren, i.h.b.

minima

Alle Delftenaren

en i.h.b. minima

bereiken

Huis aan huis

verspreid

Onbekend

Kwijtschelding lokale belastingen

Kwijtschelding Lastenvermindering Uitkering/ inkomen

< 100% bijstands-

norm

Onbekend 4.299 toewijzingen,

1604 afwijzingen

1.495.880 euro

uitgekeerd

Schuldhulpverlening

BAW Huisuitzettingen

uit huizen

woningcorporaties

voorkomen

Corporatieklanten

met schulden en

kinderen/ sociale

problemen/psychi-

sche problemen

75% positief

resultaat:

aantal voorkomen

huisuitzettingen.

Begroting onbekend

Tot nu toe

71 aanmeldingen,

13 uitzettingen

270.000

Budgetwinkel Budgetbeheer,

schuldsanering,

schuldbemiddeling

Delftenaren met

schulden

Onbekend 165 positieve

beëindigingen/

45% geslaagd

1.25 miljoen

GKB Sanerings- en

bemiddelings-

kredieten

Mensen met

schulden in

regio Den Haag

(o.a. Delft)

Onbekend Voor Delft enkele

tientallen per jaar

(weinig volgens

GKB)

Bijdrage van delft

is onbekend

Langdurigheidstoeslag

Langdurigheidstoe-

slag (vanaf 2004)

Extra uitkering >5 jaar, inkomen

<100% bijstands-

norm

248.000

(begroting 2004,

2005 onbekend)

709 verstrekkingen

(gemiddelde 2004

en 2005)

304850

(gemiddelde 2004

en 2005)

Beperking woonlasten

TWK/ Thowe) Tegemoetkoming

woonlasten

onzelfstandig

wonenden

Onzelfstandig

wonenden met

bijstandsuitkering/

inkomen <110%

bijstandsnorm

89.007

(begroting)

11.289

(realisatie)

11.289

(realisatie)

*Gemiddeld per jaar voor 2002-2005 **De gemeente Delft had voor 2003, 2004 en 2005 voor enkele maatregelen prognoses/doelstellingen van aantallen verstrekkingen of gebruikers. Voor 2002 niet (volgens de verkregen documenten).

91

Bijlage 5 Afkortingen

AMW Algemeen Maatschappelijk Werk

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BAW Bijzondere Aandacht Woonproblematiek

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

COA Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers

COELO Centrum voor Onderzoek van Economie van Lagere Overheden

CWI Centrum voor Werk en Inkomen

DUIT Delfts uitkering Informatie Team

GBA Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens

GKB Gemeentelijke Krediet Bank

IOO Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven

ISR Instituut Sociaal Raadslieden

JIP Jongeren Informatie Punt

KWIZ Klantenkrant Werk, Inkomen & Zorg

NVVK Nederlandse Vereniging voor VolksKrediet

OGGZ Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

SDV Sociale Dienstverlening

SGBO Stichting Gemeentelijk Beleidsonderzoek

SMO Stichting Maatschappelijke Opvang

SOD Stichting Ouderenwerk Delft

STOED Stichting Onder Een Dak

VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten

WIZ Werk, Inkomen & Zorg

WMO Wet Maatschappelijke Ondersteuning

WSNP Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

WVG Wet Voorziening Gehandicapten

WWB Wet Werk en Bijstand

92

93

Research voor Beleid

Schipholweg 13-15

Postbus 985

2300 AZ Leiden

tel: 071 525 37 37

fax: 071 525 37 02

e-mail: [email protected]

www.research.nl

onderdeel van PanteiaResearch voor Beleid SCHIPHOLWEG 13-15

POSTBUS 985

2300 AZ LEIDEN

T. 071 525 37 37

F. 071 525 37 02

[email protected]

WWW.RESEARCH.NL

onderdeel van PanteiaResearch voor Beleid

Study of approaches in the European Union to career guidance provision to support workforce development

Restricted invitation to tender CEDEFOP No: RP/B/JMC/CGS/008/05