ErfgoEd leeft 03 - COMEETErfgoed leeft! We willen bewaren wat we waardevol vinden en er zorg voor...
Transcript of ErfgoEd leeft 03 - COMEETErfgoed leeft! We willen bewaren wat we waardevol vinden en er zorg voor...
ErfgoEd leeft03
ArchEologiE in hEt mEEtjEslAnd
tekst:
ElisE mArtEns
eeklo 2007
De reeks erfgoed leeft is een initiatief van erfgoedcel Meetjesland
D/2007/11.065/2
© 2007 coMeet / erfgoeDcel MeetjeslanD
mEEtjEslAndgrAAft
1. ARCHEOLOGEN AAN DE SLAG p. 111.1. EEN VREEMDE STIEL? p. 11
1.2. GRAAF EENS Op! p. 11
1.3. LETTERS EN SpOREN p. 14
2. HET MEETJESLAND UITGESpIT p. 162.1. DE pREHISTORIE p. 17
2.1.1. De steentijd p. 17
2.1.2. De bronstijd p. 21
2.1.3. De ijzertijd p. 30
2.2. DE GALLO-ROMEINSE TIJD p. 37
De civitas Menapiorum p. 37
De vicus van Merendree p. 37
Uitzonderlijke steenbouw p. 37
Landelijke nederzettingen p. 38
De vicus van Merendree p. 42
Het castellum van Maldegem p. 43
Graven en grafgiften p. 43
2.3. VAN DE MIDDELEEUWEN TOT… p. 45
Een Karolingische muntschat p. 45
De Hoge Wal in Ertvelde p. 47
Sporen en granaten p. 47
Twee kastelen p. 48
Twee grafkelders p. 54
Losse vondsten p. 56
ArchEologiE in hEt mEEtjEslAnd
SATELLIETFOTO MEETJESLAND.
BELGIScH FEDERAAL WETENScHApSBELEID,
EARTH OBSERVATION DESK.
inhoUd
BEELD vAN pHILIp AGUIRRE y OTEGUI
TER ERE vAN HIppOLIET vAN pEENE
IN KApRIJKE.
FOTO DOOR STEvEN DE BAERE
7
voorwoord
Erfgoed leeft! We willen bewaren wat we waardevol vinden en er zorg voor dragen voor de toekomst.
Met de reeks “Erfgoed Leeft” wil de Erfgoedcel Meetjesland het culturele erfgoed van het Meetjesland
belichten. Een editie in de reeks “Erfgoed Leeft” kan een algemeen erfgoedthema uit het Meetjesland behandelen.
Het kan ook een themaproject van de Erfgoedcel Meetjesland begeleiden of een onderzoeksthema over het
Meetjeslandse erfgoed weergeven.
“Erfgoed Leeft” wil de lezer prikkelen en uitnodigen om het erfgoed te ontdekken en te beleven. Fris,
actief, uitnodigend en toegankelijk. Deze woorden moeten de reeks typeren.
Deze derde editie “Meetjesland graaft” gaat over archeologie in het Meetjesland. Archeologie maakt
steeds vaker deel uit van de Vlaamse Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening wat resulteert in steeds meer
archeologische (voor-)onderzoeken. De Meetjeslandse bodem herbergt een schat aan informatie. Tegenover
de ondergrondse schatten staat de enge beeldvorming over archeologisch erfgoed in schril contrast. Om te
sensibiliseren over het archeologische erfgoed en een breed publiek kennis te laten maken met de archeologische
vondsten uit hun achtertuin, sloegen de Kale-Leie Archeologische Dienst, de Erfgoedcel Meetjesland en het
provinciebestuur Oost-Vlaanderen de handen in elkaar.
Die samenwerking resulteerde in de reizende tentoonstelling “Velden vol verleden”, een educatief spel
“Speuren naar sporen” en deze publicatie “Meetjesland graaft”.
In “Meetjesland graaft” maakt u nader kennis met archeologie en archeologische technieken en met
vondsten uit de regio. U ontdekt ook welke informatie die ons kunnen bieden over de geschiedenis van het
Meetjesland.
Mijn dank gaat uit naar de auteur, fotografen en samenstellers van deze publicatie. Ook de vele medewerkers
en vrijwilligers uit de regio die zich bekommeren om het archeologische erfgoed, draag ik een warm hart toe.
Zoals ook met de andere edities van Erfgoed leeft, hoop ik dat u hierbij een ongekend stukje geschiedenis
van onze streek leert kennen. Veel leesplezier.
Frank Sierens,
Voorzitter cOMEET / Erfgoedcel Meetjesland
AKKERS.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
98
1.1. EEn vrEEmdE stiEl?
Ze staan op een veld midden de koeien, langs een drukke autobaan of in een
kleine woonwijk. Ze spitten, wroeten en graven met gloed in de grond en trotseren
vaak het hemelwater.
Een gekke bezigheid zou je zo zeggen. Maar het loont de moeite. Onder de
Vlaamse akkers en graszoden stapelde zich de voorbije eeuwen en millennia een
waar bodemarchief op. Sporen van menselijke activiteit van meer dan duizenden
jaren geleden bleven tot vandaag bewaard. Voor de archeologen zijn ze een ware
schat! Want elk spoor brengt hen tot een betere kennis van onze voorouders.
Ook in het Meetjesland zie je archeologen aan de slag. Door intensief en
zorgvuldig speurwerk brachten ze bewoningssporen aan het licht van de Neanderthalers
over de Romeinen tot de middeleeuwers en ook later.
1.2. grAAf EEns oP!
DE TIJD DRINGT
Archeologische sporen staan constant onder druk onder meer omdat menselijke
ingrepen in de bodem hen onherstelbare schade toebrengen. Menselijke ingrepen
in de bodem zijn frequent, zoals de aanleg van een nieuwe verkaveling of van
een industriezone, de constructie van een riolering of het graven van een nieuw
havendok. Als die werken van start gaan moeten archeologen er als de kippen bij
zijn. Door de archeologische sporen te documenteren voorkomen archeologen
dat ze voorgoed verloren gaan. Dergelijke ‘noodopgravingen’ zijn in Vlaanderen
vrij frequent.
1110
OpGRAVING.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
A r c h E o lo g E n A A n d E s l Ag
1.ArchEologEn AAn dE slAg
1312
h o o f d s t U k 1 A r c h E o lo g E n A A n d E s l Ag
OpGRAVINGSVLAK MET DE pAALSpOREN
VAN EEN ROMEINS GEBOUW.
EVERGEM-KLUIZENDOK.
FOTO UNIVERSITEIT GENT.
SPEUREN NAAR SPOREN
Het uitspitten van schatten uit lang vervlogen tijden is altijd boeiend en
spreekt tot de verbeelding van velen. Toch gaat tijdens een opgraving de aandacht
van de archeoloog in de eerste plaats naar het verzamelen van sporen die informeren
over de leefwijze, de leefomgeving en de materiële cultuur uit vervlogen tijden. De
vondst van een mooi en gaaf voorwerp is dus zeker interessant en spectaculair, maar
vaak minder leerrijk dan een oude afvalkuil of een reeks paalsporen. Die sporen en
hun vulling kunnen immers informatie geven over constructies boven de grond, over
voeding, over de planten in de omgeving, enzovoort.
Op het platteland bevinden archeologische sporen zich meestal net onder de
ploeglaag. Daarom kiezen archeologen vaak voor een vlakopgraving. De kraan graaft
dan de bovenste bodemlaag – ongeveer 40 tot 80 cm – volledig weg tot alle sporen
zichtbaar worden. Bij opgravingen in steden of op monumentale sites, zoals kerken,
abdijen en kastelen, moeten archeologen een andere aanpak hanteren. Hier zijn namelijk
vaak meerdere lagen doorheen de tijd afgezet. Het kan gaan om bewoningslagen,
puinlagen of ophogingslagen. Soms zijn er lagen verdwenen door een egalisatie van
het terrein of zijn ze vermengd geraakt. Om inzicht te krijgen in de stratigrafie, gaan
archeologen laag per laag afpellen, zoals deze zich hebben afgezet. Het is zoals men
bij het lezen van een boek blad per blad opent en leest.
palen laten sporen na
In onze streek werden lange tijd de woningen, stallen en kleinere
bijgebouwen in hout gebouwd. Ze bestonden uit een geraamte van houten
palen die in gegraven kuilen vast zaten en ze hadden muren uit gevlochten
takken. Tijdens een opgraving worden de palen of het vlechtwerk uiteraard
niet teruggevonden. Zij zijn al lang vergaan. Wat de archeoloog wel
terugvindt, zijn de sporen van de kuilen, want deze hebben een donkerder
kleur dan de omliggende grond. Door nauwkeurige studie van die sporen
kan soms het volledige plattegrond van een compleet verdwenen gebouw
teruggevonden worden.
IN DE PRAKTIJK
Tijdens de opgraving
Archeologen moeten zeer nauwkeurig te werk gaan. Een opgraving is immers eenmalig.
Het is te vergelijken met een boek waarvan elke bladzijde na het lezen wordt verscheurd.
Archeologen moeten dus goed onthouden wat zij hebben “gelezen”.
Archeologisch onderzoek is veel meer dan opgraven. Alle sporen die
archeologen aantreffen worden genummerd. Die worden dan minutieus en drie-
dimensionaal (in de lengte, de breedte en de diepte) opgemeten. Hiervoor worden
referentiepunten gekozen: een vast punt voor de hoogtemetingen en een HOOGTEMETING.
FOTO DOOR ELISE MARTENS.
1514basisraster voor de horizontale metingen. Alle sporen worden ten opzicht van dit
punt of dit raster opgemeten.
Na het nummeren en het meten, worden de sporen accuraat opgetekend en
gefotografeerd. De archeoloog houdt ook een dagboek bij waarin hij de problemen,
de voorlopige interpretaties en alle informatie over de werkzaamheden noteert.
Sporen worden vaak ook gecoupeerd. Tijdens het couperen van een spoor komen
veel archeologische voorwerpen naar boven. Die worden steeds zeer zorgvuldig
opgeborgen in een zakje dat het nummer van het spoor draagt. Op die manier
kan de archeoloog na de opgraving altijd terugvinden welke vondst uit welk spoor
afkomstig is.
Couperen
Als men een spoor coupeert, haalt men de helft van een spoor zorgvuldig
weg. Op die manier kan de archeoloog de verschillende lagen van de sporen
afzonderlijk bekijken en een antwoord op zeer uiteenlopende vragen vinden.
Was het een paalspoor? En stak de paal recht of schuin in de grond? Had hij
een dragende functie? Of is het een spoor van een oude gracht? En is deze
gracht traag opgevuld of werd hij in een keer dichtgegooid?
Na de opgraving
De laatste dag op het terrein is niet de laatste dag van het archeologisch
onderzoek. Alle vondsten worden na de opgraving grondig bestudeerd en vergeleken
met gelijkaardige vondsten. Ze kunnen ook naar verschillende laboratoria gestuurd
worden voor onderzoek door specialisten.
De belangrijke vondsten, zoals grote stukken aardewerk, moeten bovendien
waarheidsgetrouw overgetekend worden. Alle resultaten moeten uiteindelijk in een
wetenschappelijke publicatie gegoten worden. Na één maand opgraven kunnen dus
wel maanden studiewerk volgen.
1.3. lEttErs En sPorEn
ARCHEOLOGIE EN GESCHREVEN BRONNEN
Zonder archeologie zou de geschiedschrijving veel lacunes bevatten. Dit is
zeker het geval voor de prehistorie. De mens kon toen nog niet schrijven en dus
is archeologisch onderzoek de enige manier om iets te weten te komen over die
periode.
Maar ook voor de periodes mét geschreven bronnen is archeologisch onderzoek
nuttig. Archeologie en geschiedschrijving vullen elkaar zelfs prima aan. De geschreven
geschiedenis wordt getoetst aan de archeologische vondsten, en omgekeerd. Op
die manier krijgen zowel de historicus als de archeoloog een grotere zekerheid over
bepaalde gebeurtenissen en gebruiken uit het verleden.
Bij de raadpleging van historische bronnen mag nooit vergeten worden dat
deze niet altijd even waarheidsgetrouw zijn. De schrijver van een historisch document
of de schilder van een historisch schilderij zijn niet steeds even objectief. Zij kleuren
de geschiedenis. Daarom is het nodig om een historische bron zo vaak mogelijk te
toetsen aan meerdere bronnen, zoals deze uit archeologisch onderzoek.
Bovendien vertellen geschreven bronnen vooral over de adel, de clerus en
hun bezittingen. De gewone mens met zijn huizen en gebruiksvoorwerpen vallen
dikwijls uit de boot. Een archeologische opgraving daarentegen kan hierover juist
veel verklappen.
h o o f d s t U k 1 A r c h E o lo g E n A A n d E s l Ag
cOUpEREN.
FOTO UNIVERSITEIT GENT.
TEKENING VAN EEN ScHERF.
KLAD.
2.hEt
mEEtjEslAnd UitgEsPit
1716
2.1. dE PrEhistoriEHet woord prehistorie betekent letterlijk ‘voor-geschiedenis’. Deze term verwijst
naar de periode waaruit geen geschreven bronnen zijn teruggevonden. Omdat het
schrift niet overal op hetzelfde moment is ontdekt of overgenomen, eindigt de
prehistorie niet overal tegelijkertijd. In Mesopotamië (het huidige Irak) komt er
al een einde aan de prehistorie rond 3500 v.c., wanneer het spijkerschrift wordt
uitgevonden. Bij ons eindigt de prehistorie rond 58 v.c., toen de Romeinen onze
gewesten veroverden en het schrift introduceerden.
Archeologen delen de prehistorie op in verschillende periodes. Ze dragen de
naam van het meest karakteristieke materiaal van toen: de steentijd, de bronstijd
en de ijzertijd.
2.1.1. DE STEENTIJD
De situering van de steentijd verschilt sterk naargelang de locatie. In Oost-
Afrika begint hij ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden, wanneer de eerste mensachtige
– de Homo habilis – gereedschap uit steen begint te maken. In onze contreien
situeert zich het begin van de steentijd veel later. De oudste, onbetwistbare menselijke
getuigenissen zijn in ons land amper 300.000 jaar oud.
De steentijden
Paleolithicum: Vroege Steentijd (... tot 8500 v.c.)
Mesolithicum: Midden Steentijd (8500 tot 4300 v.c.)
Neolithicum: Late Steentijd (5500 tot 2100 v.c.)
Van het Oud-Grieks > paleo (oud), meso (midden), neo (nieuw) en lithos (steen).
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
OpGRAVEN.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
... 2000 v.c. 1000 v.c. 1000 n.c. Nu
Steentijd IJzertijd Middeleeuwen post-Middeleeuwen
Bronstijd
Jaar 1
RomeinseTijd
1918
BOORDScHRABBER VERSOZIJDE.
BOORDScHRABBER REcTOZIJDE.
BOORDScHRABBER WERD VOOR VERScHILLENDE TAKEN
GEBRUIKT, ONDER MEER VOOR HET BEWERKEN VAN
DIERENHUIDEN. AALTER, cA. 80.000 TOT 60.000 V.c.
cOLLEcTIE UNIVERSITEIT GENT.
GEpOLIJSTE BIJL.
STAM-BIJLOKEMUSEUM.
DOOR HET BEKLOppEN
VAN EEN RUWE KNOL (A) WORDEN
SpLINTERS BEKOMEN DIE Op HUN BEURT
WEER WORDEN BEWERKT (B-c)
TOT WERKTUIG (D).
Levallois
Tot ongeveer 130.000 jaar geleden was de vrij massieve vuistbijl het voornaamste
vuurstenen werktuig van de paleolithische mens. Het werd gebruikt voor het
slachten van dieren, schrapen van huiden, snijden van takken, enzovoort. Een
multifunctioneel werktuig dus.
Geleidelijk werd het werktuigengamma veel gevarieerder. Naast de vuistbijlen,
verschijnen nu ook een hele reeks kleinere werktuigen. De meest voorkomende
zijn de boordschrabbers, spitsen en messen. Men vervaardigde deze voorwerpen
met een speciale bewerkingstechniek, de zogenaamde Levalloistechniek. Die
bestond er in om een vuursteenknol zodanig te bewerken dat er splinters met
een voorafbepaalde vorm, afmeting en gewicht afgeslagen werden. Doordat
deze splinters een vlijmscherpe snijrand hebben, waren ze uitermate geschikt
als werktuig.
Vanaf 10.000 v.c., het begin van het mesolithicum, steeg de temperatuur
geleidelijk. Het kale toendralandschap uit de ijstijden maakte langzaam plaats voor
een gesloten boslandschap. De mens kreeg nu de mogelijkheid om gevarieerd te
eten: planten en vruchten stonden alsmaar vaker op het menu en de jacht op kuddes
werd vervangen door de jacht op klein boswild, vogels en vissen.
De jacht gebeurde in kleine groepjes met pijl en boog. Bewijzen hiervoor
zijn de talrijk gevonden microlieten. Dit zijn kleine vuurstenen onderdelen van de
pijl- en harpoenbewapening. Ze deden dienst als punt of weerhaak en werden met
hars vastgezet.
Rondtrekkende jagers
Het paleolithicum valt grotendeels samen met een fase van lange periodes
van extreme koude – de ijstijden – afgewisseld door kortere periodes met een meer
gematigd klimaat – de tussenijstijden.
In de gemeente Aalter werden meerdere zones ontdekt met resten uit
die tijd. Twee zones leverden een uitzonderlijk hoge concentratie aan stenen
werktuigen. Mogelijk zijn het de resten van tijdelijk bewoonde kampen van
rondtrekkende Neanderthalers.
Robuuste kerels
Neanderthalers waren iets kleiner dan de moderne mens, zwaarder gebouwd
en veel sterker. Ze leefden tussen 150.000 en 35.000 jaar geleden. Ze
hadden een laag voorhoofd, zware wenkbrauwbogen en een terugwijken-
de of neutrale kind. Bij het verschijnen van de moderne mens, stierven
de Neanderthalers geleidelijk uit. Hun overblijfselen vinden we in onze
streek helaas niet terug. De botresten werden door de zure zandbodem
volledig verteerd.
Bij de vele werktuigen die men vond in Aalter was onder meer een mooi
exemplaar van een boordschrabber. Neanderthalers maakten het om dierenhuiden
te bewerken en vlees te snijden. De boordschrabber uit Aalter is 10 cm lang en is
vervaardigd uit vuursteen. Die steensoort was dé basisgrondstof voor het maken
van werktuigen. Een vrij evidente keuze: vuursteen laat zich gemakkelijk bewerken,
levert scherpe snijvlakken op en is eenvoudig te vinden in het landschap.
Uit het paleolithicum kennen we vooral de stenen werktuigen, maar ook uit
organische grondstoffen werden er toen werktuigen vervaardigd. In onze regio heeft
men hier geen bewijzen voor, wel in het Duitse Schöningen. Daar werden houten
werpsperen van ongeveer 350.000 jaar oud gevonden.
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
De eerste landbouwers
Rond 5500 v.c. verschijnen in ons land de eerste landbouwers. Dit luidt het
begin van het neolithicum in. De primitieve landbouwers kwamen van centraal-
Europa en vestigden zich in de vruchtbare leemstreek van Wallonië. Ze bouwden er
dorpen met stevige huizen en deden aan landbouw en veeteelt.
In onze streek gebeurde de overgang van een rondtrekkend bestaan naar een
sedentaire levenswijze later en langzamer omdat de zandgronden van Vlaanderen
veel minder geschikt waren voor landbouw. De mensen leefden hier dus nog altijd
volgens de traditie van hun voorouders. Jacht, visvangst en pluk waren nog steeds
de voornaamste bron van voedselvoorziening.
De vele pijlpunten die archeologen terugvonden uit deze periode, vormen
een bewijs dat er in het neolithicum in onze streek nog veel gejaagd werd. In het
Meetjesland kwamen er zowel tijdens opgravingen als door prospectie van net
omgeploegde akkers aan het licht.
Geleidelijk werden de innovaties van de zuidelijke landbouwers in onze streek
overgenomen. Zo werd ook hier de stap naar het boerenbestaan gezet. De stenen
bijl was toen één van de belangrijkste werktuigen. De eerste landbouwers rooiden er
bossen mee om plaats te maken voor nieuwe akkers. Ze kapten er ook hout mee om
huizen te bouwen. De bijlen werden vastgemaakt aan een houten steel, die uiteraard
niet bewaard bleef.
In het neolithicum verschijnt het eerste aardewerk. Het werd gebruikt om
voedsel in te bereiden, te bewaren of te vervoeren. Alle potten werden met de hand
gevormd. Typisch toen was het mengen van de klei met verbrijzelde vuursteen
(silexverschraling). Dit was nodig om een te sterke krimp van de klei tijdens het
drogen tegen te gaan. Door het krimpen kon een pot gaan scheuren en uit elkaar
vallen.
Tijdens een opgraving in Nevele-Vosselare werden een drietal scherven van
dit vroege aardewerk gevonden. Ook in Bachte-Maria-Leerne, net buiten het Meetjesland,
werd een soortgelijke scherf gevonden. Naast de karakteristieke silexverschraling,
had deze scherf een versiering van touwafdrukken.
20
REcONSTRUcTIETEKENING VAN pIJLpUNTEN Op
HOUTEN ScHAcHTEN.
pIJLpUNTEN, KNESSELARE-AqUAFIN-2006B/I
EN AALTER-BRUG-NOORD
cA. 3800 – 2100 V.c. KLAD.
2.1.2. DE BRONSTIJD
Een nieuwe grondstof: brons
Ongeveer tweeduizend jaar voor onze jaartelling deed brons zijn intrede als
nieuwe grondstof voor de vervaardiging van verschillende voorwerpen. Althans in
sommige delen van Europa. In het Meetjesland en elders in Vlaanderen bleef het gebruik
van steen nog steeds primeren. De tinertsen – onmisbaar voor de vervaardiging van
brons – waren hier zeer schaars. De echte stap naar de metaaltijden liet dus in onze
streek nog even op zich wachten.
Brons is een legering van ongeveer 90 % koper met 10 % tin. Vergeleken
met gewoon koper had het tal van voordelen: de toevoeging van tin maakte
het harder en verlaagde het smeltpunt, bovendien was het metaal beter
modeleerbaar.
Riviervondsten in de vallei van de Kale
De weinige metalen voorwerpen die in onze streek gevonden werden, dienden
vooral om prestige uit te stralen. Meestal waren het dolkjes, lanspunten en spelden.
In de vallei van de Kale werden – telkens zeer toevallig – drie dergelijke bronzen
voorwerpen aangetroffen.
Bij het uitgraven van het Schipdonkkanaal in 1847 werden in Merendree – in
een tak van de Oude Kale – een lanspunt en een speld gevonden. De speld is voor
Vlaanderen een quasi uniek exemplaar. Het is 30 cm lang en versierd met golvende
lineaire motieven. Dergelijke spelden werden gebruikt om mantels vast te pinnen.
Het derde bronzen voorwerp uit de vallei van de Kale is ook een lanspunt. In
1965 vonden spelende kinderen dit voorwerp in Landegem in de moerassige vlakte
langsheen de Oude Kale. Het is 10 cm lang en heeft een ovaal blad met twee nietgaten.
BRONZEN LANSpUNT, LANDEGEM.
1100 – 800 V.c. pAM VELZEKE.
2120
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
Grafheuvels en urnenvelden
Dé begraafwijze tijdens het grootste deel van de bronstijd was een urne met
crematieresten van de overledene bijzetten onder een grote grafheuvel. Zowel in de
Vlaamse Ardennen, de Kempen als in Waals-Brabant zijn grafheuvels al lange tijd gekend.
Enkele exemplaren kan je zelfs vandaag nog bewonderen in het Zoniënwoud.
In het Meetjesland – en Zandig-Vlaanderen in het algemeen – waren
grafheuvels niet gekend. De conclusie was snel getrokken: de streek had maar
weinig te betekenen tijdens de bronstijd. Maar niets was minder waar. Eind de jaren
1970 bracht het gebruik van de luchtfotografie verandering in die bewering.
In vogelperspectief
Veel sporen uit het verleden zijn van op de begane grond niet zichtbaar,
maar vanuit de lucht zijn ze wel waarneembaar. Een sportvliegtuigje en een
fototoestel kunnen volstaan om ze te ontdekken en dus nieuwe archeologische
sites te lokaliseren.
Er zijn verschillende soorten sporen in de luchtfotografie. De zogenaamde
cropmarks komen bij ons het meest voor. Dit zijn groei- en kleurverschillen
in de gewassen. Zo zullen de gewassen boven een gedempte gracht hoger
groeien en beter weerstand bieden tegen droogte. Boven de funderingen van
een muur speelt zich net het omgekeerde proces af.
REcONSTRUcTIETEKENING VAN HET
BRONSTIJD-DORp VAN MALDEGEM-BURKEL
MET Op DE VOORGROND EEN GRAFHEUVEL.vaarwel!
Deze drie bronzen voorwerpen – telkens in watercontext aangetroffen – vormen
voor Vlaanderen geen unicum. Rond de vorige eeuwwisseling werden tijdens
baggerwerken van de Schelde en haar bijrivieren nog veel andere bronzen
voorwerpen aan het licht gebracht. Dit is geen toeval. Al deze voorwerpen
werden er immers door de toenmalige ‘stamhoofden’ moedwillig achtergelaten.
Inderdaad! Een moeilijk te begrijpen praktijk, aangezien brons toen zo schaars
en duur was. Toch is het net omdat deze bronzen voorwerpen zo zeldzaam waren
dat ze in het water verdwenen. Het bezit van bronzen voorwerpen verleende
namelijk een machtspositie, maar deze moest geregeld bestendigd worden.
Rivaliserende stamhoofden hielden hiervoor een soort rituele competitie
waarbij ze een deel van hun kostbaar bezit in het water ‘offerden’. Zo lieten ze
zien dat ze rijk genoeg waren om waardevolle voorwerpen te dumpen.
Een nederzetting in Maldegem
In 1992 en 1997 werd telkens een aardgasleiding door heel Vlaanderen
aangelegd. Uiteraard volgden archeologen deze werken met argusogen. In Maldegem-
Burkel resulteerde dit in de ontdekking van een belangrijke site met vondsten uit
verschillende periodes, een zogenaamde meerperiodensite.
De meest opmerkelijke vondst was een gehucht uit de bronstijd. Archeologen
vonden er meerdere paalsporen van drie of vier gebouwen en een aantal bijgebouwtjes.
Het hoofdgebouw was een lange rechthoekige structuur van 24 meter lang op 6 meter
breed en was drieschepig. Waarschijnlijk was het een woonstalhuis waarin de stal voor het
vee en het huis van de mensen onder één dak zaten. Dit had een voordeel, want dankzij
het vee in de stal hadden de mensen het altijd warm in hun huis.
Het gehucht werd tussen 1500 en 1300 v.c. gebouwd. Men kon de site dateren
dankzij 14c-onderzoek op houtskool uit enkele paalsporen van het hoofdgebouw. Het werd
niet lang bewoond. In de bronstijd – maar ook in het neolithicum en de ijzertijd – verlieten
de inwoners hun dorpen immers na reeds één of twee generaties om enkele kilometers
verderop een nieuw dorp te bouwen. De landbouwgronden waren na die tijd uitgeput,
waardoor de mensen naar nieuwe, meer vruchtbare gronden trokken.
Koolstof 14
In 1949 ontdekte de Amerikaan Willard F. Libby dat alle levende wezens – dus
ook dieren en planten – het atoom koolstof 14 (14c) opslaan tijdens hun leven.
Na de dood van een organisme zet deze licht radioactieve vorm van koolstof
zich zeer langzaam om tot een ander element: 12c. Deze ontdekking bleek zeer
nuttig voor archeologen. Door te meten hoeveel 14c er nog in vondsten van
organisch materiaal (beenderen, houtskool, plantenresten, ...) overblijft, kunnen
ze die resten dateren.
2322
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
2524
VLIEGTUIG.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
2524
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
Door veelvuldig de streek te overvliegen werden honderden mogelijke grafheuvels
op film vastgelegd. De heuvels zelf zijn uiteraard door de eeuwenlange intensieve
landbouw volledig verdwenen. Wat overblijft – en nog op te sporen is via
luchtfotografie – zijn de (gedempte) grachten die rond deze heuvels gegraven
werden. Zij beïnvloeden de plantengroei die erboven wortelen, waardoor circulaire
structuren gevormd worden.
Deze cirkels hebben doorgaans een doorsnede van 25 meter met één of soms
twee concentrische grachten. Ze komen in het landschap voor als geïsoleerde exemplaren
of gegroepeerd in ‘grafvelden’.
De meest courante grafvelden tellen twee tot vijf grafheuvels. De site Maldegem-
Hollestraat, waar elf grafcirkels zijn geteld, is een eerder uitzonderlijk geval. Ook in
de nabijheid van de bronstijd-nederzetting van Maldegem-Burkel werden buitengewoon
veel cirkels geteld: maar liefst 17 exemplaren!
2726
EEN GRAFcIRKEL VAN HET GRAFVELD
VAN MALDEGEM-BURKEL.
FOTO J. SEMEy (NR. 35936),
UNIVERSITEIT GENT.
DE GRAFcIRKEL VAN KNESSELARE-DORp.
FOTO J. SEMEy (NR. 56833),
UNIVERSITEIT GENT.
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
DE GRAFcIRKEL VAN AALTER-WOESTyNE.
FOTO J. SEMEy (NR. 15608),
UNIVERSITEIT GENT.
2928
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
Aalters aardewerk
Het industrieterrein van Langevoorde in Aalter ziet er vandaag uit zoals elk
industrieterrein. Nochtans was de plek - vóór de aanleg van de vele bedrijven, parkings
en wegen – een belangrijke archeologische site met een zeer rijk en divers bodemarchief.
Dankzij een vooronderzoek met proefsleuven op het terrein ontdekten de archeologen
er sporen uit de vroege steentijd over de Romeinse periode tot de middeleeuwen.
Er konden verschillende sporen gedateerd worden in zowel de vroege als de
late ijzertijd. Het gaat om kleiwinningskuilen, paalsporen en een grachtensysteem
of enclosure. Bij deze laatste bestond op één bepaalde plek de grachtenvulling uit
onder meer houtskool en verbrand menselijk bot. Samen met de vondst van een aantal
bijna volledige kommen, deed dit snel het vermoeden rijzen dat dit enclosure – net
zoals de site van Ursel – wel eens een ritueel karakter kon hebben.
2500 jaar bewaard
Dit klein varenblaadje kwam tijdens het boetseren op het oppervlak van een nog
natte pot terecht. Door het bakproces schroeide het blaadje weg. De afdruk bleef
tot op vandaag bewaard, ca. 2500 jaar later.
Vanaf 1100 v.c. – of het begin van de late bronstijd – verdwenen de grafheuvels
geleidelijk. Ze maakten plaats voor uitgestrekte grafvelden waarin de as van de
overledene in een urne of een zak van stof of leder in een kuil werd bijgezet, soms
vergezeld van een grafgift. De grafvelden tellen tien tot soms meerdere honderden
graven. Mogelijk ontwikkelde zo’n grafveld zich rond een reeds bestaande grafheuvel.
In Aalter, op de site Oostergem, werd een dergelijk grafveld ontdekt.
2.1.3. DE IJZERTIJD
Een nieuw metaal: ijzer
In de ijzertijd – de naam verklapt het al – werd brons als belangrijkste
grondstof vervangen door ijzer. Toch vonden archeologen in het Meetjesland vrij
weinig ijzeren voorwerpen. Elders in Vlaanderen werd wel meer ijzer gevonden. Op
sommige plaatsen werden graven blootgelegd van personen die duidelijk tot de elite
van de maatschappij behoorden. Ze werden begraven met ijzeren zwaarden, dolken
en paardentuig.
IJzerertsen zijn alomtegenwoordig in Europa. De oudste ijzeren voorwerpen
zijn zelfs bijna even oud als de eerste bronzen voorwerpen. Toch was ijzer veel later
algemeen verspreid dan brons. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in het
vrij omslachtig productieproces dat ijzer vereist: het moet geroosterd, gezuiverd,
gehamerd worden, enzovoort.
Eens men dit alles onder de knie had, werd brons vrij snel vervangen door
ijzer. Het is namelijk makkelijker te bewerken, gaat langer mee, is harder en is dus
veel beter voor de vervaardiging van wapens en gereedschap.
Een woonstalhuis en fermes indigènes
In het Meetjesland en omstreken zijn aanduidingen van landelijke nederzettingen
uit de ijzertijd bijzonder schaars. De archeologen van de Kale-Leie Archeologische
Dienst mochten zich daarom in het voorjaar van 2006 als ware geluksvogels
beschouwen toen ze op het kerkhof van Aalter de sporen van een woonstalhuis uit
de vroege ijzertijd ontdekten.
Gebouwen uit die periode hadden vaak een dak uit stro of riet en met leem
bestreken wanden uit vlechtwerk. Vermoedelijk werd het woonstalhuis in Aalter op
dezelfde manier gebouwd.
Uit de late ijzertijd werden bewoningssporen in onder meer Vinderhoute en
Ertvelde gevonden. Luchtfotografische prospectie verraadde er de aanwezigheid
van zogenaamde fermes indigènes. Dit zijn boerderijen omgeven door verschillende
smalle en ondiepe grachtjes die een complex van percelen vormen.
pLATTEGROND MET DE pAALSpOREN
VAN HET WOONSTALHUIS
Op AALTER-KERKHOF,
9E – 5E EEUW V.c. KLAD.
KOMMETJE IN AARDEWERK,
AALTER-LANGEVOORDE,
2E-1E EEUW V.c.
pAM VELZEKE.
ScHERF MET AFDRUK VAN VARENBLAD,
AALTER-LANGEVOORDE,
2E-1E EEUW V.c. pAM VELZEKE.
FOTO DOOR WIM DE cLERcq.
pOTJE IN AARDEWERK,
AALTER-WARANDE,
4E-3E EEUW V.c. KLAD.
3130
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
De funeraire site van Ursel
In de jaren 1980 besloot de Universiteit Gent om de door luchtfotografie ontdekte
site van Ursel-Rozestraat op te graven. Het onderzoek wierp zijn vruchten af. Niet
alleen werden de op de foto zichtbare dubbele grafcirkel en de vierhoekige
greppelomheining blootgelegd, bovendien werden twee bijkomstige vierhoeken en
een grafveld ontdekt.
De grafheuvel was een exemplaar uit de bronstijd. Hij werd reeds in 2000
v.c. opgericht en bleef zeker tot in de Romeinse periode zichtbaar in het landschap.
Vanaf de late ijzertijd ontwikkelde zich rond dit funerair monument een grafveld
met meerdere crematiegraven. Naast aardewerk werden in deze graven ook ijzeren
mantelspelden meegegeven.
De vierhoekige omheiningen, die analogen kennen in Aalter-Langevoorde en
Knesselare-Westvoorde, bleken eveneens uit de late ijzertijd te dateren. Omwille van de
nabijgelegen grafvelden en de schaarsheid aan vondsten binnen deze omheiningen
kunnen ze gezien worden als rurale openluchtheiligdommen.
3332
LUcHTFOTO VAN DE GRAFcIRKEL UIT DE
BRONSTIJD EN HET IJZERTIJD-ENcLOSURE
VAN URSEL-ROZESTRAAT.
FOTO J. SEMEy (NR. 15404),
UNIVERSITEIT GENT.
HET VIERKANT MONUMENT
VAN KNESSELARE-WESTVOORDE
TIJDENS DE OpGRAVING.
FOTO J. SEMEy,
UNIVERSITEIT GENT.
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
DE GRAFcIRKEL VAN URSEL-ROZESTRAAT
TIJDENS DE OpGRAVING.
FOTO J. SEMEy (NR. 20616),
UNIVERSITEIT GENT.
3534
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
2. dE gAllo – romEinsE tijd
Tussen 58 v.c. en 51 v.c. veroverde Julius caesar stelselmatig Gallië. Ook
onze regio kwam zo onder Romeinse invloed. De Romeinse gebruiken werden toen
deels overgenomen door de plaatselijke Gallische bevolking. Aanvankelijk bood de
bevolking weerstand, maar na verloop van tijd smolt de Gallische cultuur samen met
die van de veroveraar. Uit deze wederzijdse beïnvloeding ontstond de zogenaamde
Gallo-Romeinse cultuur.
DE CIVITAS MENAPIORUM
Ook het grondgebied van het huidige Meetjesland stond in die periode onder
Romeinse invloed. Het maakte toen deel uit van de civitas Menapiorum. Dat was de
naam die in 15 v.c. door keizer Augustus bij de nieuwe bestuurlijke indeling toegewezen
werd aan het stamgebied van de Menapiërs.
Bewijzen voor de Gallo-Romeinse aanwezigheid in onze streek vinden we onder
meer in de talrijke archeologische overblijfselen. De toponymie of plaatsnaamkunde
verraadt ook het één en het ander. De naam van de gemeente Kaprijke bijvoorbeeld
is zeer waarschijnlijk van Romeinse oorsprong. Het zou komen van Capriacum, wat
“Goed van caprius” betekent.
VICUS VAN MERENDREE
Archeologisch onderzoek en toevallige ontdekkingen op het grondgebied
van Merendree hebben reeds veel vondsten uit de Gallo-Romeinse tijd
opgeleverd: van aardewerk over metaal tot dakpannen en andere bouwmaterialen.
Verbazend is dit niet, als je weet dat Merendree toen een vicus of kleine
handelsnederzetting was.
Zo’n vicus was een regionaal belangrijk centrum voor het drukbewoonde
omgevende platteland en ontwikkelde zich vooral aan knooppunten van land-
en waterwegen. Een vicus had een centrale marktfunctie en speelde een grote
rol in de lokale administratie.
De nederzetting van Merendree kende haar hoogtepunt tijdens de 2de
eeuw en de 3de eeuw n.c. Onder de regering van keizer constantijn (ca. 330 n. c.)
was er bovendien mogelijks een kleine militaire eenheid gevestigd.
In Merendree – en in andere Gallo-Romeinse nederzettingen uit het
Meetjesland – worden bij opgravingen regelmatig importgoederen uit het Middellandse
Zeegebied of het Rijnland aangetroffen: wijn- of olijfolie-amforen, terra sigillata, …
Toch was het gros van de objecten van lokale makelij. Zo werden in Zomergem
dakpannen en wellicht potten gebakken, terwijl in Merendree een smidsatelier
actief was.
KApRIJKE.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
BRONZEN VIcTORIABEELDJE,
AALTER-EKENAKKER, 2E-3E EEUW N.c.
3736
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
SESTERTIUS,
2DE EEUW N.c.
cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.
ZWART GEVERNISTE BEKER
MET JAcHTScèNE, 2DE EEUW N.c.
KONINKLIJKE MUSEA VOOR KUNST
EN GEScHIEDENIS.
DENARIUS,
2DE EEUW N.c.
cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.
STEMSLEUTEL & pANFLUIT,
AALTER-LOVELDLAAN, 2E-3E EEUW N.c.
UNIVERSITEIT GENT.
LANDELIJKE NEDERZETTINGEN
Veel talrijker in het Meetjesland zijn de nederzettingen van de Gallo-Romeinse
plattelandsbevolking. Vaak komen die aan het licht tijdens noodopgravingen, maar
af en toe krijgen archeologen ook de kans om een groter gebied en hiermee een
volledige nederzetting te bestuderen.
Een Romeins dorpje onder de loep
Eind 2005 begon in Evergem een groot archeologisch project naar aanleiding
van de uitbreiding van de Gentse haven. Archeologen van onder meer de Universiteit
Gent kregen hierdoor de kans om meer dan 100 hectare landbouwgrond met proefsleuven
te onderzoeken.
verkenning met proefsleuven
Het trekken van proefsleuven is een doeltreffende en veel toegepaste methode om
te weten of een terrein archeologisch waardevol is. Met een graafmachine worden
om de vijftien meter sleuven van ongeveer twee meter breed gegraven, en dit tot
op gemiddeld vijftig centimeter diepte, het niveau waarop archeologische resten
als verkleuringen in de grond zichtbaar worden. Deze sleuven functioneren als een
soort kijkvenster dat de archeologen toelaat om het terrein te evalueren en de
eventuele sites te lokaliseren.
De resultaten waren opmerkelijk. De archeologen stuitten op twee inheems-
Romeinse nederzettingen uit de 2de eeuw n.c. Eén nederzetting werd volledig blootgelegd.
Het gaat om een met greppels en grachten omringde boerderij bestaande uit houten
gebouwen, houten opslagplaatsjes en waterputten. In de directe omgeving van
de nederzetting vond men een aantal brandrestengraven. De mensen die hier woonden
maakten deel uit van de lokale Gallische plattelandsbevolking die geleidelijk
geromaniseerd werd. Uit de vele afvalputten en grachtvullingen van de site verschenen
verschillende vondsten. De meesten zijn fragmenten van inheems aardewerk. Typische
importexemplaren zoals amforen of terra sigillata waren schaars. In één afvalput werden
een aantal complete exemplaren aangetroffen, onder meer enkele zoutcontainers en een
zogenaamde Scheldevalleikruik.
Ook in Knesselare werd een gelijksoortige nederzetting opgegraven. Langs de
Romeinse weg vond men onder meer een houten waterput en twee gebouwen.
ScHELDEVALLEIKRUIK, EVERGEM-ZANDEKEN,
2E TOT VROEGE 3E EEUW N.c.
UNIVERSITEIT GENT.
REcONSTRUcTIETEKENING
VAN DE ROMEINSE NEDERZETTING
VAN KNESSELARE-KOUTER. KLAD.
3938
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
Wat is terra sigillata?
Het is Latijn en betekent letterlijk ‘gestempelde aarde’. Het verwijst naar het
Romeins luxeaardewerk dat vaak een pottenbakkersstempel draagt op de
binnenzijde van de bodem. Het aardewerk is hard gebakken en heeft een rode
kleur met een opvallende rode of oranje glanzende deklaag. Er zijn vooral
kommen, borden en schalen in terra sigillata. Door haar herkomst en door
de grote verscheidenheid aan voorwerpen is terra sigillata een uitstekend
hulpmiddel bij de datering van sites uit de Romeinse periode.
UITZONDERLIJKE STEENBOUW
In de zomer van 2006 werden bij een opgraving op een perceel langs de Loveldlaan
in Aalter de resten van een 3de eeuwse Romeinse steenbouw ontdekt. De vondsten
waren van zeer uiteenlopende aard. Er werden verschillende muurresten aangetroffen,
maar ook Romeinse dakpannen, Doornikse kalksteen, aardewerk, verschillende soorten
metalen voorwerpen, enzovoort.
Voor de archeologen was de Romeinse site van Loveld geen onbekend terrein.
Oude toevalsvondsten en intensieve prospectie hadden al veel Romeins materiaal aan
het licht gebracht. Zo werd in het midden van de 20ste eeuw in de buurt van het
opgegraven perceel een aantal opmerkelijke objecten gerecupereerd, waaronder een
bronzen beeldje van de godin Victoria. En op het perceel zelf werd reeds in de jaren
1990 door het belopen van de akkers zowel import als lokaal aardewerk, maar ook
steenpuin en een pelta – een fragment van een Romeins harnas – gevonden.
De meest bijzondere vondst blijft zonder twijfel de Romeinse stenen waterput
in de tuin van de buurman. Een quasi uniek exemplaar met een zeer rijke vulling: onder
meer een houten stemsleutel en panfluit, een gouden mantelspeld, enkele hamerbijlen
en twee volledige en ongebruikte maalstenen.
In de Gallo-Romeinse tijd kwam steenbouw bijna alleen in de leemstreek voor,
waar grote villae – boerenbedrijven naar Romeins model – opgetrokken werden. In de
zandgronden van de civitas Menapiorum was steenbouw vrij uitzonderlijk. Daarom is
het zeer aannemelijk dat het gebouw op de site Loveld een speciale functie had. Misschien
was het wel, gezien de uiterst strategische positie, een militaire post.
DE MANUEEL UITGEGRAVEN MUURRESTEN.
FOTO KLAD.
TERRA SIGILLATA UIT KLUIZENDOK.
FOTO DOOR WIM DE cLERcq.
40
h o o f d s t U k 2
41
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
pROEFSLEUVEN IN KNESSELARE.
FOTO DOOR BIRGER STIcHELBAUT.
DE ScHERVEN VAN DE VOORRAADpOT UIT
DE WATERpUT,
KNESSELARE – AqUAFIN 2006B/I.
KLAD.
42Knesselaarse waterputten
In 2005 en 2006 plande Aquafin de aanleg van twee waterleidingen op het
grondgebied van Knesselare en Aalter. Dit ging gepaard met het uitgraven van twee
lange tracés. De archeologen van de Kale-Leie Archeologische Dienst volgden deze
werken op. De opgravingen leverden verbluffende resultaten op.
Op het eerste tracé vonden ze verschillende concentraties aan archeologische sporen
waarbij de meest verrassende ontdekking een boomstamwaterput uit de Romeinse tijd was.
De waterput bestond uit twee uitgeholde en boven elkaar geplaatste boomstammen met
onderaan een houten schijf met perforaties, die wellicht een filterfunctie had.
Een waterput is voor archeologen een dankbare vondst. De waterput zelf is op zich
al boeiend, maar bovendien is deze vaak rijkelijk gevuld: goed bewaard aardewerk, houten
voorwerpen, maar ook plantenresten, botresten en stuifmeelkorrels. Vragen over de eet-
gewoontes en het landschap krijgen door de studie van deze laatste vaak een antwoord.
Leerrijke stuifmeelkorrels
Elke plantensoort produceert stuifmeelkorrels met een andere vorm. Omdat ze in
natte context goed bewaren, is het onderzoek ervan, de palynologie, de ideale
manier om te weten welke planten en bomen er vroeger in de omgeving groeiden.
Stuifmeelkorrels uit beerputten of afvalkuilen kunnen ook informatie opleveren
over de planten die effectief door de mens gebruikt en gegeten werden. Stuifmeel-
korrels blijven immers zeer goed bewaard in het menselijke spijsverteringsstelsel.
Ook het onderzoek op het tweede tracé bleek succesvol: een tweede Romeinse
waterput werd blootgelegd. Deze put bestond uit een aantal verticale planken,
bijeengehouden door horizontale verstevigingsplanken, maar volledig verdrukt en
ineengeklapt. Bij het leeghalen van de waterput bleek deze heel veel aardewerk te
bevatten. De meest spectaculaire vondst was een vrij groot dolium of voorraadpot
uit de late 1e eeuw tot 2de eeuw n.c.
Wat de bomen vertellen
Bomen die in een gematigd klimaat groeien, vormen elk jaar een jaarring. Een
warm jaar zorgt voor een brede jaarring. In een kouder jaar wordt een smalle
jaarring gevormd. Samen vormen zij een typisch jaarringenpatroon, een beetje
zoals een streepjescode. Door overlapping van een jaarringenpatroon van een
boom met het patroon van een iets oudere boom wordt een jaarringensequentie
opgesteld. Als men bijvoorbeeld het jaarringenpatroon van een 60-jarige boom van
een halve eeuw geleden overlapt met het patroon van een huidige 60-jarige boom,
kan al een sequentie van een eeuw gevormd worden. Een dergelijke sequentie kan
tot zeer ver in de tijd teruggaan en vormt de leidraad voor het dateren van stukken
hout. Die techniek heet dendrochronologie.
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
HET CASTELLUM VAN MALDEGEM
In de 2de eeuw n.c. kreeg Noord-Gallië af te rekenen met invallen van Germaanse
stammen. Dit ging gepaard met veel plunderingen en brandstichtingen. Om zich te
verdedigen bouwden de bevolking een reeks kampen in de streek. Zo werd in het
Meetjesland het castellum van Maldegem opgericht.
Het kamp werd in de jaren 1970 ontdekt via luchtfotografie. De foto’s tonen
twee spitsgrachten die een vierkant van 155 op 155 m vormen en die zich zeer duidelijk
aftekenen in de weilanden en maïsvelden. Opgravingen door de Universiteit Gent in
de jaren 1980 bevestigden het Romeins militaire karakter van de site.
JAARRINGENpATROON.
KLAD.
43
h o o f d s t U k 2
DE BOOMSTAMWATERpUT, KNESSELARE
AqUAFIN 2005 II, 2E EEUW N.c. KLADHET cASTELLUM VAN MALDEGEM.
FOTO J. SEMEy (NR. 90828),
UNIVERSITEIT GENT.
GRAVEN EN GRAFGIFTEN
Het volgen van de werken van de in 1997 aangelegde aardgasleiding was
voor archeologen een ware voltreffer! Zo stootten ze in Maldegem al op een dorpje
uit de bronstijd. In Oostwinkel kwam nu een Romeins grafveld uit de 1e eeuw n.c.
met twee vierkante grafmonumenten en niet minder dan zestien brandrestengraven
aan het licht.
Op de brandstapel
Tijdens de Gallo-Romeinse periode kwam in de Schelde- en Leievallei een
speciale crematieritus voor. De overledene werd gecremeerd op een brandstapel,
waarna de brandstapelresten met (een deel van) de verbrande beenderen
in een rechthoekige kuil werden gedeponeerd. Soms werden – al dan niet
verbrande – grafgiften meegegeven. Ze werden op de bodem van de kuil,
tussen de brandresten zelf of in een nis in de kuilwand geplaatst. Archeologen
herkennen deze zogenaamde brandrestengraven als donkere, houtskoolrijke,
vierkante sporen in de bodem.
Het grafveld was helaas sterk aangetast. De intense landbouwactiviteiten van
de laatste eeuwen hadden vele graven fors beschadigd. Toch vonden de archeologen
een aantal volledige stukken van vooral handgevormd aardewerk.
Eén van de twee grafmonumenten – een vierhoekige grachtenomlijning van 8
op 8 m – sloot twee graven in. In de beide graven werd een identieke beker bijgezet.
In één graf werd een ijzeren scheermes toegevoegd. Waarschijnlijk zijn het de graven
van twee nauw verwante personen. Misschien waren ze wel man en vrouw.
DE pRAcHTIGE GRAFGIFTEN
UIT DE BRANDRESTENGRAVEN
VAN SINT-MARTENS-LEERNE,
2E TOT 3E EEUW N.c.
UNIVERSITEIT GENT.
EEN BRANDRESTENGRAF MET GRAFGIFT.
OOSTWINKEL-LEIScHOOT, 1E EEUW N.c.
pAM VELZEKE.
4544
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
2.3. vAn dE middElEEUwEn tot...
Sinds het vertrek van de Romeinen tot... nu. Een lange periode inderdaad!
Maar vooral een periode waarin veel verandert: het landschap, de huizenbouw, de
materiële cultuur... Tegelijk is veel uit deze periode nog herkenbaar in ons huidige
landschap, de dorpsgezichten, landschappen, kerken, kloosters,… Bovendien zit
ook de Meetjeslandse bodem vol getuigen uit deze periode. Archeologen graven ze
dan ook ijverig op. Zelfs sporen van amper één eeuw oud kunnen onder de schop
komen. Elke opgraving, of zelfs losse vondst, is immers een meerwaarde om ons
verleden te documenteren.
EEN KAROLINGISCHE MUNTSCHAT
In 1949 werd langs een weg van Ertvelde naar Zelzate één van de bekendste
muntschatten uit de Gentse regio ontdekt: een veldfles gevuld met zilveren munten.
De volledige inhoud van de fles is niet gekend aangezien de vinders de buit onder
elkaar verdeelden. Er zijn wel zo’n 460 zilveren munten van opgedoken! De vondst
werd gedateerd tussen 870 n.c. en 880 n.c. Mogelijk verdween deze schat in de
bodem toen de Noormannen de streek rond Gent onveilig maakten.
Niet enkel de munten zijn heel waardevol, maar ook de fles is vrij uniek. Zij
is gemaakt uit zogenoemd pingsdorfaardewerk, dat kenmerkende rode verfstrepen
vertoont. De opening van de fles werd waarschijnlijk met een graszode afgedicht.
46
DE MUNTScHAT VAN ERTVELDE,
870-880 N.c.
STAM cOLLEcTIE BIJLOKEMUSEUM.
DE HOGE WAL VAN ERTVELDE
VANUIT DE LUcHT. FOTO J. SEMEy
(NR. 80827), UNIVERSITEIT GENT.
47
h o o f d s t U k 2 h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
DE HOGE WAL IN ERTVELDE
Ook bovengrondse getuigenissen behoren tot het archeologische landschap
van vandaag. Zo kan je in Ertvelde nog steeds gaan wandelen op en rond de overblijfselen
van de Hoge Wal, één van de best bewaarde mottekastelen in Oost-Vlaanderen.
Mottekastelen waren een typisch feodaal verschijnsel. Het waren versterkte adellijke
woonplaatsen uit de volle middeleeuwen (10de-13de eeuw).
De Hoge Wal bestond uit twee delen: het opperhof en het neerhof. Het opperhof
was een grote kunstmatige aarden heuvel waarop een houten ‘kasteel’ stond en had
hoofdzakelijk een verdedigende functie. Op het neerhof speelde zich het dagelijkse
leven af: er waren onder meer een boerderij en een kapel. Het geheel van aarden
hellingen, grachten en paalomheiningen maakte van het mottekasteel zonder twijfel
een bijzonder indrukwekkende vesting. Uit geschriften weet men dat de Hoge Wal in
1385 verwoest werd. Hij werd nooit meer heropgebouwd.
SPOREN EN GRANATEN
De Molenkouterslag in Merendree, vlak aan het Schipdonkknanaal, ligt in het
hart van een gekende archeologische site. Toen er in 2004 op deze plek een kleine
verkaveling gepland werd, kon een archeologisch onderzoek dus niet ontbreken. De
archeologen van de Kale-Leie Archeologische Dienst die het onderzoek leidden, zullen
deze opgraving ongetwijfeld niet snel vergeten. De resultaten waren immers zeer
verrassend. Ze stootten er op de paalsporen van een typische middeleeuwse hoeve
met midden deze sporen een gasgranaat uit de Eerste Wereldoorlog.
De paalsporen vormden een plattegrond van 11m breed op minimum 14m
lang en dateren uit de 12e tot 13e eeuw. De hoeve was omringd door grachten, die
het regenwater opvingen. Op het industrieterrein van Langevoorde in Aalter werd
een gelijkaardige middeleeuwse hoeve ontdekt. De goed bewaarde paalsporen lieten
toe een waarheidsgetrouwe reconstructie van de hoeve te maken.
REcONSTRUcTIETEKENING
VAN EEN MIDDELEEUWSE HOEVE,
GELIJKAARDIG AAN DIE
VAN AALTER-LANGEVOORDE.
48
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
De gasgranaat uit de Eerste Wereldoorlog die de archeologen op de site van
de Molenkouterslag aantroffen, was van Duitse makelij. Aanvankelijk dachten de
archeologen dat het hier om een losse vondst ging. Maar toen de Dienst voor Opruiming
en Vernietiging van Ontploffingstuigen (DOVO) van het Belgische leger – die de
granaat veilig kwam verwijderen – nog twee andere granaten met hun bijhorende
beschermkappen ontdekte, rees het vermoeden dat dit meer was dan een paar losse
vondsten. Toen bovendien de archeologen iets later een loopgraaf ontdekten, werd
duidelijk dat dit alles tot een groter geheel behoorde. De loopgraaf maakte deel uit
van de verdedigingslinie die de Duitsers na een mislukt offensief in 1918 achter het
Schipdonkkanaal hadden ingenomen.
TWEE KASTELEN
De talrijke historische kastelen ten noorden van Gent getuigen van het rijke
verleden van de streek. Sommige kastelen staan nog steeds te pronken. Van anderen
blijven louter een paar ruïnes over. In Assenede en Middelburg werden recentelijk
twee volledig verdwenen kastelen opgegraven.
Het kasteel van pieter Bladelin
Middelburg is tegenwoordig een rustig dorpje. Ooit is dit anders geweest.
pieter Bladelin, raadgever van de hertogen van Bourgondië, liet er in 1448 een stad
bouwen met een bijhorend kasteel. Gedurende de eerste honderd jaar van haar bestaan
beleefde de stad gouden tijden. Nadien werd ze verscheidene malen belegerd en
veroverd tot in het begin van de 18de eeuw de stad viel. Het kasteel verdween dan
langzaam maar zeker onder het maaiveld.
Bij verkavelingen in de tweede helft van de jaren 1990, kwamen steeds meer
resten van dit kasteel aan de oppervlakte. In 2002 tenslotte werden archeologen ingezet
om de verdere kasteelresten op een verantwoorde manier op te graven.
Tijdens het onderzoek werden naast de bedolven funderingen en muurresten
ook veel materiële resten van het dagelijkse leven en de oorlogsactiviteiten op het
kasteel opgegraven. De archeologen vonden er aardewerk, leder, botmateriaal, plantaardige
resten, glas, metaal, enzovoort. Het grootste deel van deze vondsten was afkomstig uit de
stortkokers van het kasteel en de brede walgrachten rond het kasteel.
TWEE 77 MM GASGRANATEN
VAN DUITSE MAKELIJ GEREcUpEREERD
DOOR DOVO, FOTO KLAD.
49
h o o f d s t U k 2
EEN VLOERTEGEL MET DE INITIALEN
VAN pIETER BLADELIN. KASTEELSITE
MIDDELBURG, 15E EEUW,
pAM ENAME.
STENEN KANONSKOGELS
GETUIGEN VAN HET TURBULENTE
VERLEDEN VAN HET KASTEEL,
KASTEELSITE MIDDELBURG,
pAM ENAME.
FOTO DOOR WIM DEcLERcq
50
KAART VAN MIDDELBURG
DOOR VAN DEVENTER, cA. 1550.
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
AARDEWERK IN SITU.
KASTEELSITE MIDDELBURG,
EIND 16E – BEGIN 17E EEUW.
FOTO DOOR WIM DE cLERcq.
HOEKTOREN MIDDELBURG.
FOTO DOOR WIM DE cLERcq.
51
h o o f d s t U k 2
53
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
52
h o o f d s t U k 2
Wie het kleine niet eert…
Tijdens opgravingen worden dikwijls grote hoeveelheden grondstalen genomen
die nadien door een zeef worden gespoeld. Wat overblijft zijn kleine voorwerpen,
steentjes, scherven van aardewerk, maar ook zaden en vruchten en kleine
beenderresten, visschubben en -graten, schelpen, leder, hoorn, enzovoort.
Niets bijzonder zou je kunnen denken, maar voor archeologen bevatten deze
planten- en dierenresten een schat aan informatie. Op de kasteelsite van
Middelburg werden ze in grote getale verzameld. Naast het beantwoorden
van vragen over onder meer het landschap rond de site, de economie en
de consumptie op het kasteel, kunnen ze ook veel verklappen over de status
van de toenmalige bewoners (of bezetters) van het kasteel van Middelburg.
Zo werden uit de 16de-eeuwse stortkokers zaden en pitten van druiven, vijgen
en perziken gevonden en ook botresten van jong vee en wilde vogels. Samen
kunnen zij wijzen op een – voor de tijd van toen – rijk dieet.
Onder de zoemer
Na een drukke zomerdag ligt het strand vol met vergeten muntstukken,
halskettingen en horloges. Voor de schattenjager is het tijd om zijn metaaldetector
uit de kast te halen.
Ook voor archeologisch onderzoek wordt het toestel soms bovengehaald. Dit
kan uiteraard enkel in het kader van een opgraving of prospectie mét vergunning.
clandestiene schattengravers vernietigen immers ons erfgoed door de sites te
verstoren en de archeologische voorwerpen uit hun context te halen. Tijdens
de opgravingen in Middelburg, werd de metaaldetector meermaals aangewend.
En gelukkig maar, want zonder het toestel was het grootste deel van de metalen
objecten nooit ontdekt geweest en essentiële informatie over de site voorgoed
verloren gegaan.
Het kasteel van Andries Andries
Ook in Assenede vonden archeologen bedolven ruïnes van een kasteel. In
de Kasteelstraat namelijk, op de plek waar de bouw van een nieuw gemeentehuis
gepland werd. Oude kaarten en teksten, maar vooral oude muurresten hadden de
aanwezigheid van deze ruïnes al verraden. De opgravingscampagnes van 2001 en
2004 waren dus erg succesvol.
Uit geschreven bronnen bleek dat dit kasteel eigendom was van Andries Andries,
een zeer welstellende en invloedrijke burger uit de 16de eeuw. Hij bouwde het
kasteel om er zijn oude dagen door te brengen. Het bleef helaas maar korte tijd
overeind: amper 150 jaar. Het werd bovendien volledig ontmanteld. De archeologen
vonden dus uitsluitend de funderingen van het kasteel terug.
TWEE GRAFKELDERS
De grafschilderkunst van Waarschoot
In 2002 werd de Sint-Ghislenuskerk in Waarschoot geteisterd door een zware
brand. Omdat de kerkruïne voor de bouw van de nieuwe kerk grotendeels werd afgebroken,
was dit een kans om een bouwhistorisch en archeologisch onderzoek uit te voeren.
Deze kerk stamt in oorsprong uit de dertiende eeuw. In het hoogkoor vonden de
archeologen twee grafkelders met prachtige grafschilderkunst uit de 14de eeuw.
KAART VAN ASSENEDE
MET WEERGAVE VAN HET KASTEEL.
DOOR DE BUcK, cA. 1660.
SINT-cHRISTOFFEL (MET HOUTEN STAF
AAN DE REcHTERZIJDE EN TWEE VISSEN
EN EEN pALING AAN ZIJN VOETEN)
Op DE ZUIDELIJKE WAND VAN DE KELDER
MET KLEURScHILDERINGEN.
FOTO DOOR BERT AcKE, VZW SAKO.
54
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
55De doodskisten van Lovendegem
Archeologen onderzoeken ook het recentere verleden. Zo snelde het team
van de Kale-Leie Archeologische Dienst ter hulp toen in 2005 arbeiders bij het
openbreken van het asfalt rond de Sint-Martinuskerk in Lovendegem een niet
alledaagse ontdekking deden. Ze troffen er een grafkelder uit de 19de eeuw aan.
Verder onderzoek onthulde nog meer grafkelders, maar ook skeletten en fundamenten.
Zeer verwonderlijk was dit in feite niet want het huidige kerkplein had tot 1895
dienst gedaan als kerkhof.
Het grootst bewaarde complex lag zo’n twee meter diep. De archeologen vonden
er de resten van een zevental doodskisten. Eén ervan draagt een gedenkteken aan
Gravin Josephine Adélaide Rosalie de Baillet en vermeldt dat zij stierf in Gent op 13
april 1866. Zij was de gemalin van charles constantin de Vaernewyck, heer van het
kasteel Diepenbroeck te Lovendegem.
h o o f d s t U k 2
DOODSKIST VAN GRAVIN JOSEpHINE
ADéLAIDE ROSALIE DE BAILLET,
LOVENDEGEM-KERK, 1866 N.c. KLAD.
DE OpGRAVING NABIJ LOVENDEGEM-KERK.
KLAD.
56LOSSE VONDSTEN
Archeologie wordt dikwijls vereenzelvigd met gewoon wat graven, maar
ondertussen weet je dat dit niet zo is. Archeologen gaan bijvoorbeeld actief op zoek
naar nieuwe sites. De meest eenvoudige manier hiervoor is veldverkenning. Soms
levert dit verrassende vondsten op. Zo werden in onder meer Merendree, Landegem
en Lovendegem – door er simpelweg op de akkers te lopen - verscheidene leuke
voorwerpen uit de postmiddeleeuwen gevonden.
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
57
h o o f d s t U k 2
TApKRAANTJE IN DE VORM
VAN EEN HAAN, LOVENDEGEM.
cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.
SpEELGOEDKANONNETJE, MERENDREE.
cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.
LOSSE VONDSTEN.
FOTO KLAD.
59
VELDpROSpEcTIE.
FOTO DOOR DIRK VANAELST.
58
h E t m E E tj E s l A n d U i tg E s P i t
Als de boer ploegt
De boer die met zijn tractor de aarde op zijn akkers omwoelt is er zich misschien
niet van bewust dat hij een helpende hand is voor archeologen op zoek naar nieuwe
sites. Het is zo dat voorwerpen die al lange tijd onder de aardoppervlakte vertoeven,
plots naar boven kunnen geploegd worden. Daarom doen archeologen aan veld-
verkenning. Dit wil zeggen dat zij het aardoppervlak systematisch gaan aflopen op
zoek naar bepaalde overblijfselen van vroegere menselijke aanwezigheid.
De resultaten van dit ‘veldlopen’ zijn van veel factoren afhankelijk. Blinkende
vuursteen of fel gekleurd en hard gebakken aardewerk zal bijvoorbeeld sneller opvallen
dan donkere of broze materialen. Ook het tijdstip van de veldverkenning beïnvloedt
het resultaat. Het ideale moment om op de velden te trekken is als het net geregend
heeft en er geen gewassen op de akkers groeien.
GREppELS, EVERGEM-ZANDEKEN,
2E TOT VROEGE 3E EEUW N.c.
UNIVERSITEIT GENT.
BiBliogrAfiEAMpE, A., BOURGEOIS, J., FOCKEDEy, L., e. a., cIRKELS IN HET LAND. EEN INVENTARIS VAN cIRKELVORMIGE STRUcTUREN IN DE pROVINcIES OOST-EN WEST-VLAANDEREN. Archeologische inventaris Vlaanderen, buitengewone reeks, 4, 1995.BOURGEOIS, J., SEMEy, J. & vANMOERKERKE, J., URSEL. RAppORT pROVISOIRE DES FOUILLES 1986-1987. TOMBELLE DE L’ÂGE DE BRONZE ET MONUMENTS AVEC NECROPOLE DE L’ÂGE DU FER. Scholae archaeologicae, 11, 1989.BOURGEOIS, J., DE CLERCQ, W., DE MULDER G., e. a., HET LAND VAN NEVELE IN DE METAALIJDEN, in: Een kijk op het archeologisch verleden van Het Land van Nevele, VOBOV-info, 48, 1998, pp 13-23.BOURGEOIS, J., EEN INLEIDING TOT DE ARcHEOLOGIE, IN: ART, J. (RED.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, 1999, pp 87-163.BOURGEOIS, J., DE METAALTIJDEN IN VLAANDEREN, IN: ART, J. (RED.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, 1999, pp 215-267.CROMBE, p., DE STEENTIJDEN IN VLAANDEREN, IN: ART, J. (RED.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, 1999, pp 165-214.CROMBE, p., DE CLERCQ, W., MEGANCK, M., e. a., EEN MEERpERIODENSITE BIJ DE VALLEI VAN DE EDE TE MALDEGEM-BURKEL (GEM. MALDEGEM). MENSELIJKE AANWEZIGHEID UIT DE STEENTIJD, EEN NEDERZETTING EN GRAFHEUVEL UIT DE BRONSTIJD EN EEN NEDERZETTING UIT DE ROMEINSE TIJD, in: ART, J. (red.), Een lijn door het landschap. Archeologie en het VTN-project, 1997-1998. Deel II, 2005, pp 93-117.DE CLERCQ, W., ONGEScHREVEN VERLEDEN. EEN ARcHEOLOGIScHE KIJK Op DE VROEGSTE BEWONINGSGEScHIEDENIS VAN HET LAND VAN NEVELE, in: Het land van Nevele, 29, 1993.DE CLERCQ, W., DE ROMEINSE AANWEZIGHEID IN DE VALLEI VAN DE KALE. EEN OVERZIcHT, in: Een kijk op het archeologisch verleden van Het Land van Nevele, VOBOB-info, 47, 1998, pp 59-60.DE CLERCQ, W., NOODONDERZOEK BIJ DE AANLEG VAN DE INDUSTRIEZONE AALTER-LANGEVOORDE. FASE 1 – OpVOLGING WEGENISWERKEN, in: Monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen, 1999- 2000, pp 130-132.DE CLERCQ, W. & MORTIER, S., NOODONDERZOEK Op HET INDUSTRIETERREIN TE AALTER-LANGEVOORDE, O-VL. (FASE 2000). SPOREN UIT DE IJZERTIJD, in: Lunula, Archaeologica protohistorca, 9, 2001, pp 80-81.DE CLERCQ, W., EEN GALLO-ROMEINS GRAFVELD UIT DE 1STE EEUW TE OOSTWINKEL-LEIScHOOT (GEM. ZOMERGEM), in: Een lijn door het landschap. Archeologie en het VTN-project 1997-1998, deel II, 2005, pp 147-153.DE CLERCQ, W., pypE, p. & MORTIER, W., ARcHEOLOGIScH ONDERZOEK IN MIDDELBURG-IN-VLAANDEREN. EEN BILAN NA 3 JAAR ONDERZOEK OP HET OPPER- EN NEERHOF VAN HET KASTEEL VAN PIETER BLADELIN, 2004.DE CLERCQ, W., CALUWE, D., COOREMANS, B., e. a., LIVING IN TIMES OF WAR. MATERIAL CULTURE AND ENVIRONMENTAL DATA FROM TWO LATE 16TH CENTURY CHUTES FROM THE CASTLE OF MIDDELBURG-IN-FLANDRES (EAST-FLANDRES, BELGIUM).DE DECKER, S., HET KASTEEL VAN ASSENEDE. VAN OpGRAVING TOT HISTORIScH LANDScHAp, 2006.DE MULDER, G. & vERLAECKT, K., DE KELTEN IN VLAANDEREN cA. 750-50 V.c., 1997.DE pOOTER, O. , DE ROOSE, I., MEULEMEESTER, J.-L., e. a. (RED.), VORSTEN, BURGERS EN SOLDATEN. ROMEINEN EN MIDDELEEUWERS IN OUDENBURG, MIDDELBRUG EN AARDENBURG, 2007. FOKKENS, H., HET OpGRAVEN IN DE pRAKTIJK. OpGRAVINGSMETHODEN EN TEcHNIEKEN, IN: STEENHOUWER, K. & WARRINGA, A., Archeologie in de praktijk: Methoden en technieken voor de (amateur-)archeoloog, 1985, pp. 91-115.HOORNE, J., vANHEE, D., EGGERMONT, N. & DECORTE, J., AqUAFINTRAcE AALTER BRUG –KNESSELARE FASE 1A. KLAD-Rapport 1, 2006.HOORNE, J. & vANHEE, D., ARcHEOLOGIScH ONDERZOEK AALTER-KERKHOF. KLAD-Rapport 2, 2006.HOORNE, J., DE CLERCQ, W. & vERBRUGGE, A., ARcHEOLOGIScH ONDERZOEK AALTER – LOVELDLAAN. KLAD-Rapport 5, 2007.ROGGE, M., BRAECKMAN, K. & DE MULDER, G., HET pROVINcIAAL ARcHEOLOGIScH MUSEUM VAN ZUID-OOST-VLAANDEREN, 1996.THOEN, H. & vANDERMOERE, N., THE ROMAN FORTIFIED SITE AT MALDEGEM (EAST FLANDERS). 1985 EXCAVATION REPORT. Scholae Archaeologicae, 6, 1986.THOEN, H., DE ROMEINSE BEWONING IN DE VALLEI VAN DE KALE BINNEN HET GEBIED VAN HET LAND VAN NEVELE. EEN STATUS QUAESTIONIS VAN HET ONDERZOEK, in: Een kijk op het archeologisch verleden van Het Land van Nevele, VOBOB-info, 47, 199, pp 24-27. THOEN, H., DE ROMEINEN IN ONZE GEWESTEN. EEN cONFRONTATIE VAN DE HISTORIScHE BRONNEN EN DE ARcHEOLOGIScHE GEGEVENS, in: ART, J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, 1999, pp 277- 348.vERMEULEN, F. & HAGEMAN, B., EEN RITUELE OMHEINING UIT DE LATE IJZERTIJD TE KNESSELARE (O.-VL.), in: Lunula, Archeaeologia protohistorica,5, 1997, pp 29-33.WWW.KLUIZENDOK.UGENT.BEWWW.DEKLAD.BEWWW.vIOE.BEWWW.ARCHEONET.BE
BEEldvErAntwoordingp.04: SATELLIETFOTO MEETJESLAND. BELGIScH FEDERAAL WETENScHApSBELEID, EARTH OBSERVATION DESK.p.08: AKKERS. FOTO DOOR STEVEN DE BAEREp.10: OpGRAvING. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.p.12: HOOGTEMETING. FOTO DOOR ELISE MARTENS.p.13: OpGRAvINGSvLAK MET DE pAALSpOREN vAN EEN ROMEINS GEBOUW. EvERGEM-KLUIZENDOK. FOTO UNIVERSITEIT GENT.p.14: COUpEREN. FOTO UNIVERSITEIT GENT.p.14: TEKENING vAN EEN SCHERF. KLAD.p.16: OpGRAvEN. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.p.18: BOORDSCHRABBER RECTOZIJDE.p.18: BOORDSCHRABBER vERSOZIJDE.p.18: HET GEBRUIK vAN DE BOORDSCHRABBER. AALTER, cA. 80.000 TOT 60.000 V.c. cOLLEcTIE UNIVERSITEIT GENT.p.18: GEpOLIJSTE BIJL. STAM-BIJLOKEMUSEUM.p.19: DOOR HET BEKLOppEN vAN EEN RUWE KNOL (A) WORDEN SpLINTERS BEKOMEN DIE Op HUN BEURT WEER WORDEN BEWERKT (B-C) TOT WERKTUIG (D).p.20: pIJLpUNTEN. KNESSELARE-AqUAFIN-2006B/I, EN AALTER-BRUG-NOORD cA. 3800 – 2100 V.c. KLAD.p.20: RECONSTRUCTIETEKENING vAN pIJLpUNTEN Op HOUTEN SCHACHTEN.p.21: BRONZEN LANSpUNT, LANDEGEM, 1100 – 800 V.c. pAM VELZEKE.p.23: RECONSTRUCTIETEKENING vAN HET BRONSTIJD-DORp vAN MALDEGEM-BURKEL MET Op DE vOORGROND EEN GRAFHEUvEL, IN: VERLAEcKT, K., TUSSEN HEUVEL EN RIVIER. DE BRONSTIJD IN OOST-VLAANDEREN (cA. 2000-750 V.c.), 1996.p.24: vLIEGTUIG. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.p.26: EEN GRAFCIRKEL vAN HET GRAFvELD vAN MALDEGEM-BURKEL. FOTO J. SEMEy (NR. 35936), UNIVERSITEIT GENT.p.27: DE GRAFCIRKEL vAN KNESSELARE-DORp. FOTO J. SEMEy (NR. 56833), UNIVERSITEIT GENT.p.28: DE GRAFCIRKEL vAN AALTER-WOESTyNE. FOTO J. SEMEy (NR. 15608), UNIVERSITEIT GENT.p.30: pLATTEGROND MET DE pAALSpOREN vAN HET WOONSTALHUIS Op AALTER-KERKHOF, 9E – 5E EEUW V.c. KLAD.p.31: KOMMETJE IN AARDEWERK, AALTER-LANGEVOORDE, 2E-1E EEUW V.c. pAM VELZEKE.p.31: SCHERF MET AFDRUK vAN vARENBLAD, AALTER-LANGEVOORDE, 2E-1E EEUW V.c. pAM VELZEKE. FOTO DOOR WIM DE cLERcq.p.31: pOTJE IN AARDEWERK, AALTER-WARANDE, 4E-3E EEUW V.c. KLAD.p.32: LUCHTFOTO vAN DE GRAFCIRKEL UIT DE BRONSTIJD EN HET IJZERTIJD-ENCLOSURE vAN URSEL-ROZESTRAAT. FOTO J. SEMEy (NR. 15404), UNIVERSITEIT GENT.p.33: HET vIERKANT MONUMENT vAN KNESSELARE-WESTvOORDE TIJDENS DE OpGRAvING. FOTO J. SEMEy, UNIVERSITEIT GENT.p.34: DE GRAFCIRKEL vAN URSEL-ROZESTRAAT TIJDENS DE OpGRAvING. FOTO J. SEMEy (NR. 20616), UNIVERSITEIT GENT.p.36: BRONZEN vICTORIABEELDJE, AALTER-EKENAKKER, 2E-3E EEUW N.c, IN: FAIDER-FEyTERMANS, G., LES BRONZES ROMAINS DE LA BELGIqUE, I-II, 1979.p.37: KApRIJKE. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.p.37: DENARIUS, 2DE EEUW N.c. cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.p.37: SESTERTIUS, 2DE EEUW N.c. cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.p.37: ZWART GEvERNISTE BEKER MET JACHTSCèNE, 2DE EEUW N.c. KONINKLIJKE MUSEA VOOR KUNST EN GEScHIEDENIS.p.38: TERRA SIGILLATA UIT KLUIZENDOK. FOTO DOOR WIM DE cLERcq.p.38: STEMSLEUTEL & pANFLUIT, AALTER-LOVELDLAAN, 2E-3E EEUW N.c. UNIVERSITEIT GENT.p.38: DE MANUEEL UITGEGRAvEN MUURRESTEN. FOTO KLAD.p.39: SCHELDEvALLEIKRUIK, EVERGEM-ZANDEKEN, 2E TOT VROEGE 3E EEUW N.c. UNIVERSITEIT GENT.p.39: RECONSTRUCTIETEKENING vAN DE ROMEINSE NEDERZETTING vAN KNESSELARE-KOUTER. KLAD.p.40: pROEFSLEUvEN IN KNESSELARE. FOTO DOOR BIRGER STIcHELBAUT.p.42: DE BOOMSTAMWATERpUT, KNESSELARE AqUAFIN 2005 II, 2E EEUW N.c. KLADp.42: DE SCHERvEN vAN DE vOORRAADpOT UIT DE WATERpUT, KNESSELARE – AqUAFIN 2006B/I. KLAD.p.42: JAARRINGENpATROON. KLAD.p.43: HET CASTELLUM vAN MALDEGEM. FOTO J. SEMEy (NR. 90828), UNIVERSITEIT GENT.p.44: EEN BRANDRESTENGRAF MET GRAFGIFT. OOSTWINKEL-LEIScHOOT, 1E EEUW N.c. pAM VELZEKE.p.45: DE pRACHTIGE GRAFGIFTEN UIT DE BRANDRESTENGRAvEN vAN SINT-MARTENS-LEERNE, 2E TOT 3E EEUW N.c. UNIVERSITEIT GENT.p.46: DE MUNTSCHAT vAN ERTvELDE, 870-880 N.c. STAM – cOLLEcTIE BIJLOKEMUSEUM.p.47: DE HOGE WAL vAN ERTvELDE vANUIT DE LUCHT. FOTO J. SEMEy (NR. 80827), UNIVERSITEIT GENT.p.48: RECONSTRUCTIETEKENING vAN EEN MIDDELEEUWSE HOEvE, GELIJKAARDIG AAN DIE vAN AALTER-LANGEvOORDE. p.49: TWEE 77 MM GASGRANATEN vAN DUITSE MAKELIJ GERECUpEREERD DOOR DOvO. FOTO KLAD.p.49: STENEN KANONSKOGELS, GETUIGEN vAN HET TURBULENTE vERLEDEN vAN HET KASTEEL, KASTEELSITE MIDDELBURG. pAM ENAME.p.49: EEN vLOERTEGEL MET DE INITIALEN vAN pIETER BLADELIN. KASTEELSITE MIDDELBURG, 15E EEUW. pAM ENAME.p.50: KAART vAN MIDDELBURG DOOR vAN DEvENTER, cA. 1550.p.51: AARDEWERK IN SITU. KASTEELSITE MIDDELBURG, EIND 16E – BEGIN 17E EEUW. FOTO DOOR WIM DE cLERcq.p.51: HOEKTOREN MIDDELBURG. FOTO DOOR WIM DE cLERcq.p.53: KAART vAN ASSENEDE MET WEERGAvE vAN HET KASTEEL. DOOR DE BUCK, cA. 1660.p.53: SINT-CHRISTOFFEL Op DE ZUIDELIJKE WAND vAN DE KELDER MET KLEURSCHILDERINGEN. FOTO DOOR BERT AcKE, VZW SAKO.p.54: DOODSKIST vAN GRAvIN JOSEpHINE ADéLAIDE ROSALIE DE BAILLET, LOVENDEGEM-KERK, 1866 N.c. KLAD.p.55: DE OpGRAvING NABIJ LOvENDEGEM-KERK. FOTO KLAD.p.56: TApKRAANTJE IN DE vORM vAN EEN HAAN, LOVENDEGEM. cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.p.56: SpEELGOEDKANONNETJE, MERENDREE. cOLLEcTIE pETER DEcEUNINcK.p.57: LOSSE vONDSTEN. FOTO KLAD.p.58: vELDpROSpECTIE. FOTO DOOR DIRK VANAELST.p.59: GREppELS, EVERGEM-ZANDEKEN, 2E TOT VROEGE 3E EEUW N.c. UNIVERSITEIT GENT.p.63: GRAAFMACHINE. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
p.64: vELD. FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
colofonERFGOED LEEFTMEETJESLAND GRAAFT
De reeks Erfgoed Leeft is een initiatief van Erfgoedcel Meetjesland.
Deze publicatie verschijnt naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Velden vol verleden’
en het educatief spel ‘Speuren naar sporen’ over archeologie in het Meetjesland en de Kale-Leievallei.
UITGAvE
cOMEET/ Erfgoedcel Meetjesland
Oostveldstraat 1, 9900 Eeklo
postadres: Van Hoorebekeplein 1 b 4, 9900 Eeklo
T en F: 09 373 75 96
www.erfgoedcelmeetjesland.be
v.u. Frank Sierens
TEKST Elise Martens
EINDREDACTIE Sandrine DeWilde (Erfgoedcel Meetjesland) en David Vanhee (KLAD)
FOTO’S Steven De Baere, Wim De clercq, Elise Martens, Birger Stichelbaut en Dirk Vanaelst
MET MEDEWERKING vAN Lynn De clercq, Wim De clercq, David Vanhee (KLAD) en Johan Hoorne (KLAD),
MET DANK AAN Bert Acke, prof. Dr. Jean Bourgeois (Universiteit Gent), Jeaninne Baldewijns (STAM Gent), prof. Dr. philippe crombé (Universiteit Gent),
peter Deceuninck, Wim De clercq (Universiteit Gent), Alain De Vlaeminck (Instituut van Gent), Joris Sergant (Universiteit Gent), Guenevere Souffreau
(pam Velzeke), Birger Stichelbaut (Universiteit Gent), piet quataert (Regionaal Landschap Meetjesland vzw), Luc Bauters (provincie Oost-Vlaanderen)
vORMGEvING quatre Mains (Maldegem-Donk)
DRUK Sint-Joris (Merendree)
WETTELIJK DEpOT 2007/11.065/2
Erfgoedcel Meetjesland wordt gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en cOMEET door middel van een erfgoedconvenant.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotografie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
GRAAFMAcHINE.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.
VELD.
FOTO DOOR STEVEN DE BAERE.