Energie-efficiëntie en een goed binnenmilieu: een succesvolle ...

32
Energie-efficiëntie en een goed binnenmilieu: een succesvolle combinatie? Praktijkervaringen van tien kantoren en tien scholen December 2008 In opdracht van SenterNovem uitgevoerd door: Gert-Harm ten Bolscher, Machiel Karels en Jan-Peter Pols DWA installatie- en energieadvies Spoelerstraat 48a Postbus 136 7460 AC Rijssen Telefoon 088 163 53 00 E-mailadres [email protected]

Transcript of Energie-efficiëntie en een goed binnenmilieu: een succesvolle ...

Energie-efficiëntie en een goed binnenmilieu: een succesvolle combinatie?

Praktijkervaringen van tien kantoren en tien scholen

December 2008

In opdracht van SenterNovem uitgevoerd door:

Gert-Harm ten Bolscher,Machiel Karels enJan-Peter Pols

DWA installatie- en energieadviesSpoelerstraat 48aPostbus 1367460 AC RijssenTelefoon 088 163 53 00E-mailadres [email protected]

December 2008 2

Inhoudsopgave

1. Energie en binnenmilieu 3

2. Praktijkonderzoek 32.1 Onderzoekmethoden2.2 Toetsingscriteria

35

3. Resultaten van de metingen 63.1 Energiegebruik - kantoren3.2 Binnenmilieu - kantoren3.3 Waardering binnenmilieu - kantoren3.4 Energie-efficiency en binnenmilieu - kantoren3.5 Binnenmilieu en waardering - kantoren3.6 Conclusies – kantoren

6688

1011

3.7 Energiegebruik - scholen3.8 Binnenmilieu - scholen3.9 Waardering binnenmilieu - scholen3.10 Energie-efficiency en binnenmilieu - scholen3.11 Binnenmilieu en waardering - scholen3.12 Conclusies - scholen

111213131516

4. Succesfactoren 17

5. Vier pijlers 19

6. Literatuur 23

Bijlage 1 – Energiekenmerken 24

Bijlage 2 – Momentane metingen 25

Bijlage 3 – Resultaten duurmetingen 29

Factsheets kantoren

Factsheet 1: Rijswaterstaat – Terneuzen 34Factsheet 2: Stadskantoor – Goes 37Factsheet 3: Melexis – De Meern 40

Factsheets scholen

Factsheet 4: Trinitas College – Heerhugowaard 43Factsheet 5: PCB Gevers Deynoot – Voorschoten 46Factsheet 6: Vensterschool Gravenburg – Groningen 49

December 2008 3

1. Energie en binnenmilieu

Recent internationaal literatuuronderzoek heeft aangetoond dat gezondheid bevorderendemaatregelen in 2 van de 3 gevallen in gebouwen ook energieprestatie verhogend werken [1].Naar aanleiding van dit literatuuronderzoek wil SenterNovem praktisch inzicht krijgen in desamenhang tussen energiebesparende maatregelen en de kwaliteit van het binnenmilieu inkantoren en schoolgebouwen.

Daarvoor zijn uit de praktijk 10 kantoren en 10 schoolgebouwen geselecteerd waarvan bekendis dat dit energiezuinige gebouwen zijn en waarvan verwacht wordt dat zij ook goed presterenten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu. Het onderzoek is dus bedoeld om op basisvan meetgegevens aan te tonen dat in voorbeeldgebouwen energiezuinigheid en een goedbinnenmilieu samen op kunnen gaan. Tegelijkertijd is ook geïnventariseerd waarom, in deoptiek van de betrokkenen, het gebouw een succes geworden is (succesfactoren) en welkeaspecten kunnen leiden tot een minder positief eindresultaat.

2. Praktijkonderzoek

Op grond van informatie van SenterNovem en publicaties in de vakliteratuur, is een groslijstopgesteld van kantoren en scholen. Daaruit is een keuze gemaakt waarbij de gebouwen aan devolgende voorwaarden moesten voldoen:- het gebouw moet bekend staan als energiezuinig

(meer dan 10% zuiniger dan te verwachten op basis van het Bouwbesluit);- het gebouw moet bekend staan om een goed binnenklimaat

(geluiden vanuit de markt, publicaties enzovoorts).

Vervolgens is gezocht naar een mix van gebouwen met aandacht voor de volgendekenmerken: gebouwgrootte, type warmte en koudeopwekking, gebouwconstructie, typeafgiftesysteem en type eigenaar. In totaal zijn zo tien kantoorgebouwen en tienschoolgebouwen voor het onderzoek geselecteerd 1.

2.1 OnderzoekmethodenVoor het praktijkonderzoek is van verschillende onderzoekmethoden gebruik gemaakt. Eerstzijn gebouwopnames gedaan en interviews gehouden. Gelijktijdig zijn momentanebinnenmilieu metingen verricht. Bovendien is aan de gebruikers van een gebouw om hunmening gevraagd over het binnenmilieu en zijn duurmetingen uitgevoerd.

.GebouwopnamesVoor de gebouwopnames is een standaard invullijst ontwikkeld. Zo kon een gebouw opgestructureerde manier in kaart worden gebracht. In dit deel van het onderzoek zijn algemenegebouwkenmerken, zoals bruto vloeroppervlak, type warmteopwekking, energiegebruikenzovoorts in kaart gebracht. Aan de hand van de zo verkregen gegevens is de energieprestatie coëfficiënt (EPC) bepaald. Bovendien is tijdens de gebouwopname een interviewmet de beheerder gehouden over ervaringen in het bouwproces en succesfactoren.

De invullijst is opgesteld volgens het handboek ‘Gezondheidskaart’. Dit handboek is voorwoningen opgesteld in opdracht van het ministerie van VROM. Niet alle onderdelen van deGezondheidskaart zijn daarom toepasbaar voor kantoren of gebouwen met een

1 Aanvankelijk zijn 10 scholen geselecteerd waarvan er één tijdens het onderzoek is afgevallen

December 2008 4

onderwijsfunctie. Er is een selectie toegevoegd van onderwerpen die relevant zijn voor dekwaliteit van het binnenmilieu in deze categorieën van gebouwen [2]. .Energie-efficiencyUit de gegevens van de gebouwopname is ook het primaire energiegebruik per m2 berekend.Het totaal aan gas en elektriciteit verbruik is omgerekend naar primaire energie per vierkantemeter bruto vloeroppervlak (GJ prim/m² BVO). Dit is als indicator voor de energie-efficiencyvan een gebouw gehanteerd.

.GebruikerservaringenOm een goed beeld te krijgen van de beleving van de gebruikers is per gebouw eenschriftelijke enquête gehouden onder maximaal 25 gebruikers. Deze vragenlijsten zijn op dedag van de gebouwopname willekeurig verspreid onder de gebruikers. Tenzij de groepgebruikers zeer klein was zoals bij gebouwen van het primair onderwijs, waar de vragenlijstenalleen zijn uitgereikt aan de leerkrachten.

De vragen behandelen onder andere de volgende onderwerpen:1. Persoonlijke gegevens (leeftijd, grootte van de werkruimte, aantal mensen in de ruimte,

et cetera).2. De ervaren luchtkwaliteit en het thermisch en het visueel comfort in de winter- en

zomersituatie en3. De ervaren kwaliteit van het akoestische comfort.

.MetingenOm een objectieve beoordeling te kunnen geven over de kwaliteit van het binnenmilieu zijn inde verschillende gebouwen een aantal metingen verricht. Hierdoor komen gegevensbeschikbaar die een indicatie geven van wat in technisch opzicht bereikt is. In combinatie metde resultaten van de enquête geven zij inzicht in welke mate aan de behoeften van degebruiker is voldaan of wordt voldaan.

De metingen zijn uitgevoerd in drie karakteristieke vertrekken van een gebouw. Bij eenkantoorgebouw is dit een ‘kantoortuin’ of een kantoorvertrek. In schoolgebouwen zijn demetingen uitgevoerd in drie klaslokalen. Er is gemeten in twee willekeurige vertrekken en inéén vertrek dat door de gebruikers als ‘slecht’ wordt ervaren voor wat betreft het binnenmilieu.

De metingen betreffende de volgende aspecten van het binnenmilieu:1. Geluidsdruk niveau en nagalmtijd.2. Capaciteit van de mechanische ventilatie.3. CO2-concentratie.4. Luchttemperatuur en luchtvochtigheid.5. Luchtsnelheid en veranderlijkheid in verband met de kans op tochthinder.6. Daglichttoetreding en lichtsterkte.

Meting 3 en 4 zijn uitgevoerd door gedurende minimaal een week de drie karakteristiekevertrekken in de gebouwen te monitoren met behulp van een datalogger. De overige metingenzijn gedaan tijdens de opname van het gebouw (momentane metingen).

December 2008 5

2.2 ToetsingscriteriaOm na te gaan of een gebouw ook werkelijk energiezuinig is en als gezond mag wordenaangemerkt zijn toetsingscriteria voor energiegebruik en binnenmilieu gehanteerd dieaansluiten bij gangbare beoordelingscriteria.

.EnergiegebruikVanuit de gebouwopname is het primaire energiegebruik per m2 als toetsingskader gehanteerd.Het totale gas en elektriciteit verbruik, omgerekend naar primaire energie per vierkante meterbebouwd vloeroppervlak (GJprim/m² BVO), is de indicator voor de energie-efficiency van hetgebouw.

In de brochure ‘Cijfers en tabellen’ [3] zijn kengetallen gegeven voor het energiegebruik vankantoren en scholen in GJ/m2BVO. Daarbij wordt voor kantoren een onderscheid gemaakt inbruto kantooroppervlak. Grotere kantoren gebruiken per vierkante meter minder energie dande wat kleinere.

BVO / m2 Gas m3/ m2 Elektriciteit kWh/ m2 GJ/ m2

500 – 10.000 m2 13 85 1,242> 10.000 m2 10 79 1,081

Voor scholen is er een onderscheid tussen het basisonderwijs en middelbare scholen.

BVO / m2 Gas m3/ m2 Elektriciteit kWh/ m2 GJ/ m2

Basisonderwijs 13 18 0,623

Middelbarescholen

14 33 0,797

.BinnenmilieuHet ‘Praktijkboek Gezonde Gebouwen’ [4] geeft prestatie-eisen voor het binnenmilieu.Hierbij wordt een classificatie systeem gehanteerd met drie klassen: A, B en C. Daaraan iseen klasse D toegevoegd. Aan alle vier de binnenmilieu klassen is een cijfer toegekend. Opdeze manier is het mogelijk om gebouwen te vergelijken op de aspecten: temperatuur in dewinter, relatieve vochtigheid in de winter, CO2 concentratie (een maat voor de kwaliteit vande ventilatie), hinder door installatiegeluid, de nagalmtijd en tocht in de winter.

Klasse A Klasse B Klasse C Klasse Dmin max min max min max

Temp. winter oC 20 22 20 22 19 23 <19 of > 23RV winter % 40 60 30 70 20 90 < 20 of > 90CO2 (ventilatie) ppm 0 799 800 999 1000 1200 > 1200Lichtsterkte lux 501 1000 301 500 0 300 0Installatiegeluid dB(A) 0 25 25,1 30 30,1 35 > 35Nagalmtijd sec 0,6 0,8 0,4 0,9 0,2 1,0 < 0,2 of > 1,0Tocht winter m/s 0,16 0,19 0,2 0,22 0,23 0,5 > 0,5

Klasse A = goed 8,5Klasse B = voldoende 7,0

Klasse C = acceptabel 5,5Minder dan klasse C = matig 3,5

In het praktijkboek wordt klasse B als criterium gehanteerd voor een kantoor met een goedbinnenmilieu en klasse C voor scholen.

December 2008 6

3. Resultaten van de metingen

3.1 Energiegebruik - kantorenDe resultaten van het werkelijke energiegebruik van de kantoren zijn in de volgende tabelweergegeven. In bijlage 1 is een verdere uitsplitsing gegeven naar aardgasverbruik enelektriciteitsverbruik. Vergelijking van de resultaten met de toetsingscriteria laat zien dat demeeste geselecteerde kantoren inderdaad energiezuinig mogen worden genoemd.

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

EPC 0,98 0,63 0,70 1,20 1,09 0,78 0,77 0,70 1,38 0,60

EnergiegebruikGJ/m2

0,88 0,47 - 1,01 0,70 0,45 - 1,18 1,09 0,52

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

19% 62% - 6% 44% 64% - * 0% 52%

Criteria BVO 500-1000 m2 – 1,242 GJ/m2 en > 10.000 BVO 1,081 GJ/m2 * hoger energiegebruik van 9%

Ten opzichte van de toetsingscriteria zijn de besparingen soms aanzienlijk, wel tot 64%!Volledigheidshalve is ook van elk kantoor de berekende energie prestatie coëfficiënt EPCvermeld. Hoewel in het algemeen een lage EPC ook zal leiden tot een laag energiegebruik,laten de resultaten van kantoor 5 zien dat dit niet noodzakelijker wijze opgaat. Kantoor 5 heefteen relatief hoge EPC waarde en een grote energiebesparing.

Om de kantoren onderling beter te kunnen vergelijken is aan ieder een cijfer toegekend,waarbij de prestaties van kantoor 9 als uitgangspunt zijn gebruikt. Dit kantoor scoort nietbeter dan het gemiddelde volgens het toetsingscriterium. Kantoor 9 is een cijfer 5 toegekend.Naar mate de besparing ten opzichte van de toetsingscriteria toeneemt, is het cijfer hoger.Zoleidt een besparing van 19% tot een cijfer 5 + 5x0,19 = 5 + 0,95 = 5,95. De resultaten vandeze rekenexercitie zijn als volgt voor de kantoren:

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

19% 62% - 6% 44% 64% - -9%*

0% 52%

Cijfer energieefficiëntie

5,9 8,1 - 5,3 7,2 8,2 - 4,5 5,0 7,6

* hoger energiegebruik van 9%

3.2 Binnenmilieu - kantorenIn de kantoren zijn tijdens de gebouwopnames momentane metingen verricht. Aanvullenddaarop vonden duurmetingen plaats. Op deze manier kan worden nagegaan of een momentanewaarneming slechts een tijdelijke conditie laat zien en of dat dit ook op wat langere termijndoor waarnemingen wordt ondersteund.

.Momentane metingenDe resultaten van de momentane metingen zijn in bijlage 2 volledig vermeld. De resultatenzijn per kantoor beoordeeld en getoetst aan de criteria voor het binnenmilieu. Daarbij is deklasse indeling van A tot en met D gehanteerd, met het daaraan toegekende cijfer (voor klasseA een 8,5, voor klasse B een 7,0, voor klasse C een 5,5 en 3,5 voor klasse D).

December 2008 7

De resultaten zijn per binnenmilieu parameter bepaald (temperatuur, relatieve vochtigheidetc.) , bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal parameters. Dit levert een gemiddeldcijfer op voor de binnenmilieukwaliteit.

Voorbeeld: kantoor 1

Binnenmilieu parameter Binnenmilieuklasse

Cijfer

Temperatuur A 8,5Relatieve vochtigheid C 5,5CO2 – concentratie C 5,5Lichtsterkte A 8,5Tocht A 8,5Geluidsdruk C 5,5Nagalmtijd C 5,5

Totaal 47,5Gemiddeld cijfer 47,5 / 7

= 6,8

Op deze manier is het volgende overzicht van de resultaten van de momentane binnenmilieumetingen in de kantoren tot stand gekomen.

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

6,8 6,6 6,6 6,3 6,3 5,6 5,6 7,0 5,9 6,6

Ogenschijnlijk ontloopt de kwaliteit van het binnenmilieu elkaar niet veel in de betreffendekantoren. Maar er zijn wel verschillen in scores op de verschillende binnenmilieu parameters.In bijlage 2 is te zien dat de gemeten binnentemperatuur in de kantoren vaak hoger is dan 22graden Celcius en het gemeten geluidsniveau dat door installaties wordt veroorzaakt bijnaaltijd hoger is dan 30 dB(A). Slechts één kantoor, nummer 8, voldoet aan binnenmilieu klasseB, maar van dat gebouw is de nagalmtijd niet bekend. Een cijfer van 5,5 is de ondergrens voorbinnenmilieu klasse C.

.DuurmetingenDe resultaten van de duurmetingen zijn in bijlage 3 onverkort weergegeven. Gedurendeminimaal een week zijn de CO2 -concentratie, de relatieve vochtigheid en debinnentemperatuur gemeten. Uit de metingen blijkt, dat:

-de CO2 -concentratie tijdens de meettijd nooit de waarde van 1000 parts per million (p.p.m.)overschreed. Daarmee is voldaan aan de binnenmilieu klasse B voor ‘gezonde’kantoren. DeCO2 -concentratie is een belangrijke indicator voor de mate van ventilatie.

- in een aantal kantoren tijdens de meettijd de grens voor de relatieve vochtigheid van 30 tot70 % is overschreden. De grens van 30 tot 70 % relatieve vochtigheid voldoet aanbinnenmilieu klasse B. Vijf van de tien kantoren hebben gedurende een langere tijd een

December 2008 8

relatieve vochtigheid in de bandbreedte van 20 tot 90 % wat overeenkomt met binnenmilieuklasse C. In twee kantoren is zelfs aan binnenmilieu klasse C gedurende langere tijd nietvoldaan.

-geen enkel kantoor voldeed tijdens de metingen geheel aan een binnentemperatuur tussen 20en 22 graden Celcius. De binnentemperatuur grens van 19 tot 23 graden werd zelfs nogveelvuldig overschreden. En regelmatig zijn binnentemperaturen gemeten in het interval van< 19 of > 23 graden Celcius. Een binnentemperatuur tussen 20 en 22 graden voldoet aanbinnenmilieu klasse A en B. Een binnentemperatuur tussen 19 en 23 graden is klasse C.

3.3 Waardering binnenmilieu - kantorenOm een goed beeld te krijgen van de beleving van de gebruikers is per gebouw eenschriftelijke enquête gehouden onder maximaal 25 gebruikers. De resultaten daarvan zijn inde onderstaande tabel vermeld. Per kanoor zijn de beoordelingscijfers van de respondenten bijelkaar opgeteld en gedeeld door het aantal onderwerpen waarover een oordeel is gevraagd. Zois het eindcijfer voor de waardering van het binnenmilieu in de kantoren tot stand gekomen.

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Oordeel van gebruikers over het binnenmilieuIn de zomer situatie-temperatuur 7,6 6,3 6,3 6,4 5,3 7,7 5,5 - 7,4 8,1-luchtkwaliteit 6,0 5,7 6,1 4,8 5,0 5,0 6,0 - 6,6 6,5-licht 7,7 7,6 7,3 8,0 7,9 8,2 7,0 - 8,4 8,2In de wintersituatie-temperatuur 6,6 4,1 6,5 5,6 5,6 7,0 5,3 - 6,5 7,6-luchtkwaliteit 6,2 5,8 6,5 4,6 5,5 5,4 5,3 - 6,8 6,2-licht 7,2 7,4 7,3 8,1 7,7 7,9 6,6 - 8,2 7,9

Geluid 6,9 7,7 5,7 6,0 7,4 7,9 6,0 - 7,3 7,2Persoonlijkebeïnvloeding

4,0 2,7 4,2 2,6 4,5 2,2 1,3 - 4,7 3,7

Algemeen oordeel 6,4 5,7 6,3 5,3 6,1 6,6 4,5 - 6,7 7,0

Eindcijferwaarderingbinnenmilieu

6,5 5,9 6,2 5,7 6,1 6,4 5,3 - 7,0 6,9

Het valt op dat de mogelijkheid tot persoonlijke beïnvloeding van het binnenmilieu erg laagscoort. Omgekeerd zou hiervan kunnen worden afgeleid dat er in de onderzochte kantorenveel meer behoefte bestaat om zelf het binnenmilieu te kunnen beïnvloeden. Ook wordt deluchtkwaliteit niet erg hoog beoordeeld en verlichting wordt bijna altijd met een cijfer van 7of hoger gewaardeerd.

3.4 Energie-efficiency en binnenmilieu - kantorenOm het energiegebruik en het binnenmilieu van de kantoren met elkaar op eenzelfde manierte kunnen vergelijken, is er voor gekozen om de resultaten te vertalen naar een schaal van 5tot 10. Aan de laagste score is een cijfer 5 toegekend; aan de hoogste een 10. Tussenliggendescores zijn daarvan afgeleid zo ontstaat het volgende beeld voor de onderlinge mate vanenergie-efficiency en het de momentane waarnemingen voor het binnenmilieu. Het cijfer voor

December 2008 9

de energie-efficiency is in paragraaf 3.1 afgeleid. Dat voor de binnenmilieukwaliteit inparagraaf 3.2 bij momentane metingen.

Energie-efficiency

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

19% 62% - 6% 44% 64% - -9%*

0% 52%

Cijfer energieefficiëntie

5,9 8,1 - 5,3 7,2 8,2 - 4,5 5,0 7,6

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

6,9 9,9 - 6,1 8,6 10 - 5,0 6,5 9,2

* hoger energiegebruik van 9%

Binnenmilieu (momentane waarnemingen)

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

6,79 6,57 6,57 6,29 6,29 5,57 5,57 7,00 5,93 6,57

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

9,3 8,5 8,5 7,5 7,5 5,0 5,0 10 6,3 8,5

In de tabellen is te zien dat er ten opzichte van de toetsingscriteria kantoren zijn met een hogebesparing van energie, terwijl de ze kantoren hoog scoren op het aspect van debinnenmilieukwaliteit. Dit zijn met name de kantoren met de nummers 2, 5 en 10. Dit is ookte zien in de volgende grafiek waar het cijfer voor de energie-efficiency is afgezet tegen hetcijfer voor het binnenmilieu.

Grafiek 3.1: energie versus gemeten binnenmilieukwaliteit - kantoren

Hier gaan een hoge mate van energie-efficiency en een goed binnenmilieu samen in dekantoren 2, 5 en 10. En kantoor 1 levert geen geringe energiebesparing op (19%) en beschiktover een heel goed binnenmilieu. Dit laat zien dat het goed mogelijk is om energiezuinigekantoren te ontwerpen met een goede binnenmilieukwaliteit.

Kantoren: energie versus kwaliteit binnenmilieu

K10K01 K02

K04 K05

K06

K08

K09

5

7,5

10

5 7,5 10

cijfer energie

cijfe

rbi

nnen

mili

eu

December 2008 10

3.5 Binnenmilieu en waardering - kantorenOm het binnenmilieu van de kantoren en de waardering daarvan door de gebruikers opeenzelfde manier te kunnen vergelijken, is er voor gekozen om de resultaten te vertalen naareen schaal van 5 tot 10. Aan de laagste score is een cijfer 5 toegekend; aan de hoogste een 10.Tussenliggende scores zijn daarvan afgeleid zo ontstaat het volgende beeld voor deonderlinge mate van de momentane waarnemingen voor het binnenmilieu en de waarderingdaarvan door de gebruikers. Het cijfer voor de binnenmilieukwaliteit is in paragraaf 3.2 bijmomentane metingen afgeleid. Dat voor de waardering van het binnen van het binnenmilieuin paragraaf 3.3.

Binnenmilieu (momentane waarnemingen)

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

6,79 6,57 6,57 6,29 6,29 5,57 5,57 7,00 5,93 6,57

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

9,3 8,5 8,5 7,5 7,5 5,0 5,0 10 6,3 8,5

Waardering binnenmilieu

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

6,5 5,9 6,2 5,7 6,1 6,4 5,3 - 7,0 6,9

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

8,7 6,7 7,9 6,3 7,5 8,4 5,0 - 10 10

In de tabellen is te zien dat er kantoren zijn waarvan de score op het aspect van de gemetenbinnenmilieukwaliteit goed overeenkomen met de score op het aspect van de waarderingdaarvan. Dit zijn de kantoren met de nummers 1, 3, 5,7 en 10. Dit is ook te zien in devolgende grafiek waar het cijfer voor de gemeten binnenmilieukwaliteit is afgezet tegen hetcijfer voor de waardering van het binnenmilieu.

Grafiek 3.2: gemeten binnenmilieukwaliteit versus waardering binnenmilieu - kantoren

Kantoren: kwaliteit binnenmilieu versus beleving

K10

K01

K02

K03

K04

K05

K06

K09

5

7,5

10

5 7,5 10

cijfer binnenmilieu

cijfe

rbe

levi

ng

December 2008 11

De kantoren 9 en 10 hebben de hoogste waardering voor het binnenmilieu waarvan kantoor 9geen navenant hoge score heeft op het aspect van de gemeten binnenmilieukwaliteit. In degrafiek is ook duidelijk de lage score te zien van kantoor 7 op zowel het aspect van hetgemeten binnenmilieu als de waardering daarvoor door de gebruikers. Voor kantoor 7 zijnmeting en waardering overigens wel perfect met elkaar in overeenstemming. Kantoor 6 heeftwel een relatief hoog cijfer voor de waardering van het binnenmilieu maar een laag cijfer voorde gemeten binnenmilieukwaliteit.

3.6 Conclusies - kantorenHet onderzoek heeft aangetoond dat energiezuinige kantoren met een goed binnenmilieu zijnte realiseren, maar er is geen oorzakelijk verband. Energiezuinige kantoren hebben nietautomatisch een goed binnenmilieu en omgekeerd zijn kantoren met een goed binnenmilieuniet automatisch energiezuinig. Maar het kan wel zoals de resultaten van de kantoren 2, 5 en10 hebben aangetoond.

Onder een energiezuinig kantoor wordt verstaan een energiegebruik minder dan 1,242 GJ/m2

of minder dan 1,081 GJ/m2 bruto vloer oppervlak afhankelijk van het vloeroppervlak van hetkantoor. Onder een kantoor met een goed binnenmilieu wordt verstaan een binnenmilieuklasse B afgeleid van het Praktijkboek Gezonde Gebouwen.

Ten aanzien van het binnenmilieu blijft aandacht geboden voor het beheersen van debinnentemperatuur, de relatieve vochtigheid en het voorkomen van geluidshinder doorinstallaties. De relatie tussen het gemeten binnenmilieu en de waardering daarvan door degebruikers komt niet altijd met elkaar overeen ( zie ook lit. 5en 6).

3.7 Energiegebruik - scholenDe resultaten van het werkelijke energiegebruik van de scholen zijn in de volgende tabelweergegeven. In bijlage 1 is een verdere uitsplitsing gegeven naar aardgasverbruik enelektriciteitsverbruik. Vergelijking van de resultaten met de toetsingscriteria laat zien dat demeeste geselecteerde scholen inderdaad energiezuinig mogen worden genoemd.

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

EPC 0,66 1,00 1,10 0,60 1,20 1,44 1,50 1,40 1,50

EnergiegebruikGJ/m2

0,38 0,44 - - 0,48 0,58 - 0,34 1,20*

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

40% 32% - - 42% 8% - 58% **

Criteria Basisonderwijs 0,623 GJ/m2 en Middelbare scholen 0,797 GJ/m2 *oude school met nieuwe aanbouw** hoger energiegebruik van 87% !!!

Ten opzichte van de toetsingscriteria zijn de besparingen soms aanzienlijk, wel tot 58% !Volledigheidshalve is ook van elke school de berekende energie prestatie coëfficiënt EPCvermeld. Om de scholen onderling beter te kunnen vergelijken is aan ieder een cijfertoegekend. Daarbij is dezelfde weg gevolgd als bij kantoren is gedaan (zie paragraaf 3.1).De resultaten van deze rekenexercitie zijn voor de scholen als volgt:

December 2008 12

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

40% 32% - - 42% 8% - 58% **

Cijfer energieefficiëntie

7,0 6,6 - - 7,1 5,4 - 7,9 0,6

Op deze manier komt ook tot uitdrukking dat schoolgebouw 9 een energiegebruik heeft datver boven het toetsingscriterium uitsteekt wat het lage cijfer van 0,6 oplevert. Jammer si datvan 3 scholen geen energiegebruik gegevens zijn verkregen. Zo blijven nu nog 6 scholen overom het energiegebruik en het binnenmilieu met elkaar te vergelijken.

3.8 Binnenmilieu - scholenIn de scholen zijn tijdens de gebouwopnames momentane metingen verricht. Aanvullenddaarop vonden duurmetingen plaats. Op deze manier kan worden nagegaan of een momentanewaarneming slechts een tijdelijke conditie laat zien en of dat dit ook op wat langere termijndoor waarnemingen wordt ondersteund.

.Momentane metingenDe resultaten van de momentane metingen zijn in bijlage 2 volledig vermeld. De resultatenzijn per school beoordeeld en getoetst aan de criteria voor het binnenmilieu. Daarbij is deklasse indeling van A tot en met D gehanteerd, met het daaraan toegekende cijfer (voor klasseA een 8,5, voor klasse B een 7,0, voor klasse C een 5,5 en 3,5 voor klasse D).

De resultaten zijn per binnenmilieu parameter bepaald (temperatuur, relatieve vochtigheidetc.) , bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal parameters. Dit levert een gemiddeldcijfer op voor de binnenmilieukwaliteit. Deze methode is eerder toegelicht in paragraaf 3.2.Op deze manier is het volgende overzicht van de resultaten van de momentane binnenmilieumetingen in de scholen tot stand gekomen.

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

5,9 5,6 5,7 6,8 6,8 6,4 6,4 6,2 5,7

Ogenschijnlijk ontloopt de kwaliteit van het binnenmilieu elkaar niet veel in de betreffendescholen. Zij voldoen in algemene zin allemaal aan de binnenmilieu klasse C waaraan scholenvolgens de criteria moeten voldoen. Maar er zijn wel verschillen in scores op de verschillendebinnenmilieu parameters, wat in bijlage 2 is te zien. Zo komt het in de scholen toch nogfrequent voor dat de CO2 concentratie in lokalen te hoog is door onvoldoende ventilatie. En ineen aantal lokalen loopt de temperatuur te hoog op. In sommige scholen is ook is degeluidsdruk als gevolg van installaties te hoog.

.DuurmetingenDe resultaten van de duurmetingen zijn in bijlage 3 onverkort weergegeven. Gedurendeminimaal een week zijn de CO2 -concentratie, de relatieve vochtigheid en debinnentemperatuur gemeten. Uit de metingen blijkt, dat:

-de CO2 -concentratie tijdens de meettijd in een aantal scholen de waarde van 1200 parts permillion (p.p.m.) overschreed, soms meer dan 60 tot 100 procent van de meettijd. Daarmee isniet voldaan aan de binnenmilieu klasse C voor ‘gezonde’ scholen. De CO2 -concentratie iseen belangrijke indicator voor de mate van ventilatie.

December 2008 13

-in een aantal scholen tijdens de meettijd de grens voor de relatieve vochtigheid van 20 tot 90% is overschreden. De grens van 20 tot 90 % relatieve vochtigheid voldoet aan binnenmilieuklasse C. Drie van de negen scholen hebben gedurende een langere tijd een relatievevochtigheid in de bandbreedte van <20 tot > 90 % wat overeenkomt met een binnenmilieuklasse D.

-vijf van de negen scholen voldeden tijdens de metingen niet aan een binnentemperatuurtussen 19 en 23 graden Celcius. Regelmatig zijn binnentemperaturen gemeten in het intervalvan < 19 of > 23 graden Celcius. Een binnentemperatuur tussen 19 en 23 graden voldoet aanbinnenmilieu klasse C. Een binnentemperatuur van <19 en >23 graden is binnenmilieu klasseD.

3.9 Waardering binnenmilieu - scholenOm een goed beeld te krijgen van de beleving van de gebruikers is per school een schriftelijkeenquête gehouden onder maximaal 25 leraren. De resultaten daarvan zijn in de onderstaandetabel vermeld. Per school zijn de beoordelingscijfers van de respondenten bij elkaar opgetelden gedeeld door het aantal onderwerpen waarover een oordeel is gevraagd. Zo is het eindcijfervoor de waardering van het binnenmilieu in de scholen tot stand gekomen.

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Oordeel van gebruikers over het binnenmilieuIn de zomer situatie-temperatuur 7,7 7,7 7,7 7,8 8,2 8,2 7,9 7,4 7,7-luchtkwaliteit 6,8 7,8 6,3 6,0 7,9 7,2 6,4 6,1 6,9-licht 7,5 8,6 8,1 8,1 8,5 8,5 8,1 7,9 8,1In de wintersituatie-temperatuur 6,8 6,0 8,1 7,1 7,8 7,0 7,3 7,6 7,9-luchtkwaliteit 6,6 7,4 7,2 6,6 7,7 7,6 6,5 6,3 6,7-licht 7,6 7,3 8,5 8,0 8,3 8,5 8,2 7,7 8,1

Geluid 7,9 7,7 8,0 8,7 8,4 8,7 7,0 7,5 7,5Persoonlijkebeïnvloeding

6,1 6,3 6,3 4,8 5,1 7,1 5,6 4,7 6,9

Algemeen oordeel 6,6 7,1 5,9 5,4 6,6 6,6 5,6 4,6 6,0

Eindcijferwaarderingbinnenmilieu

7,1 7,3 7,3 6,9 7,6 7,7 7,0 6,6 7,3

Het valt op dat de mogelijkheid tot persoonlijke beïnvloeding van het binnenmilieu veelpositiever dan bij kantoren wordt gewaardeerd. Kennelijk zijn er in de scholen, meer dan inkantoren, mogelijkheden om zelf het binnenmilieu te kunnen beïnvloeden. Ook wordt deluchtkwaliteit in de scholen veel als beter beoordeeld, terwijl de momentane metingen en deduurmetingen laten zien dat het omgekeerde het geval is. In de scholen is de CO2 concentratiein het algemeen (veel) hoger dan in de kantoren.

3.10 Energie-efficiency en binnenmilieu - scholenOm het energiegebruik en het binnenmilieu van de scholen met elkaar op eenzelfde manier tekunnen vergelijken, is er voor gekozen om de resultaten te vertalen naar een schaal van 5 tot

December 2008 14

10, zoals dat ook voor de kantoren is gedaan. Aan de laagste score is een cijfer 5 toegekend;aan de hoogste een 10. Tussenliggende scores zijn daarvan afgeleid zo ontstaat het volgendebeeld voor de onderlinge mate van energie-efficiency en het de momentane waarnemingenvoor het binnenmilieu. Het cijfer voor de energie-efficiency is voor scholen in paragraaf 3.5afgeleid. Dat voor de binnenmilieukwaliteit in paragraaf 3.6 bij momentane metingen.

Energie-efficiency

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Besparing t.o.v.toetsingscriteria

40% 32% - - 42% 8% - 58% *

Cijfer energieefficiëntie

7,0 6,6 - - 7,1 5,4 - 7,9 0,6

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

9,3 9,1 - - 9,4 8,3 - 10 5,0

* hoger energiegebruik van 87% !!

Binnenmilieu (momentane waarnemingen)

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

5,9 5,6 5,7 6,8 6,8 6,4 6,4 6,2 5,7

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

6,0 5,0 6,0 10 10 8,0 8,0 7,0 5,0

In de tabellen is te zien dat er ten opzichte van de toetsingscriteria scholen zijn met een hogebesparing van energie, terwijl ze ook hoog scoren op het aspect van de binnenmilieu kwaliteit.Dit zijn met name de scholen met de nummers 5 en 8. Dit is ook te zien in de volgendegrafiek waar het cijfer voor de energie-efficiency is afgezet tegen het cijfer voor hetbinnenmilieu op een schaal van 5 tot 10.

Grafiek 3.3: energie versus gemeten binnenmilieukwaliteit - scholen

Hier gaan een hoge mate van energie-efficiency en een goed binnenmilieu samen in descholen 5 en 8. En school 6 levert een geringe energiebesparing op (8%) maar beschik over

Scholen: energie versus kwaliteit binnenmilieu

S01

S02

S05

S06

S08

S095

7,5

10

5 7,5 10

cijfer energie

December 2008 15

een heel goed binnenmilieu. Dit laat zien dat het goed mogelijk is om energiezuinige scholente ontwerpen met een goede binnenmilieukwaliteit.

3.11 Binnenmilieu en waardering - scholenOm het binnenmilieu van de scholen en de waardering daarvan door de gebruikers opeenzelfde manier te kunnen vergelijken, is er voor gekozen om de resultaten te vertalen naareen schaal van 5 tot 10. Aan de laagste score is een cijfer 5 toegekend; aan de hoogste een 10.Tussenliggende scores zijn daarvan afgeleid zo ontstaat het volgende beeld voor deonderlinge mate van de momentane waarnemingen voor het binnenmilieu en de waarderingdaarvan door de gebruikers. Het cijfer voor de binnenmilieukwaliteit is in paragraaf 3.8 bijmomentane metingen afgeleid. Dat voor de waardering van het binnen van het binnenmilieuin paragraaf 3.9.

Binnenmilieu (momentane waarnemingen)

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

5,9 5,6 5,7 6,8 6,8 6,4 6,4 6,2 5,7

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

6,0 5,0 6,0 10 10 8,0 8,0 7,0 5,0

Waardering van het binnenmilieu

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Cijfer voorbinnenmilieukwaliteit

7,1 7,3 7,3 6,9 7,6 7,7 7,0 6,6 7,3

Cijfer op eenschaal van 5 tot10

7,0 8,1 8,1 6,5 9,5 10 6,5 5,0 8,1

In de tabellen is te zien dat er twee scholen zijn waarvan de score op het aspect van degemeten binnenmilieukwaliteit goed overeenkomen met de score op het aspect van dewaardering daarvan. Dit zijn de scholen met de nummers 1 en 5. Dit is ook te zien in devolgende grafiek waar het cijfer voor de gemeten binnenmilieukwaliteit is afgezet tegen hetcijfer voor de waardering van het binnenmilieu.

December 2008 16

Grafiek 3.4: gemeten binnenmilieukwaliteit versus waardering binnenmilieu - scholen

De gebruikers van de scholen 5 en 6 hebben de hoogste waardering voor het binnenmilieu.Beide scholen hebben ook een hoge score op het aspect van de gemetenbinnenmilieukwaliteit. De overige scholen hebben of een laag cijfer voor de gemetenbinnenmilieukwaliteit of een laag cijfer voor de waardering van het binnenmilieu door degebruikers.

3.12 Conclusies - scholenHet onderzoek heeft aangetoond dat energiezuinige scholen met een goed binnenmilieu zijn terealiseren, maar net als bij de kantoren is er geen oorzakelijk verband. Energiezuinige scholenhebben niet automatisch een goed binnenmilieu en omgekeerd zijn scholen met een goedbinnenmilieu niet automatisch energiezuinig. Maar net zo als bij kantoren kan het wel, zoalsde resultaten van de scholen 5, 6 en 8 hebben aangetoond.

Onder een energiezuinige school wordt verstaan een energiegebruik minder dan 0,623 GJ/m2

bruto vloer oppervlak voor het basisonderwijs of minder dan 0,797 GJ/m2 bruto vloeroppervlak voor middelbare scholen. Onder een school met een goed binnenmilieu wordtverstaan een binnenmilieu klasse C afgeleid van het Praktijkboek Gezonde Gebouwen.

Aandacht blijft geboden voor het beheersen van de binnentemperatuur, de relatievevochtigheid, ventilatie in verband met het voorkomen van te hoge CO2 concentraties in delokalen en het voorkomen van geluidshinder door installaties. De relatie tussen het gemetenbinnenmilieu en de waardering daarvan door de gebruikers komt niet altijd met elkaar overeen(zie ook lit. 7).

Scholen: kwaliteit binnenmilieu versus beleving

S01

S02S03

S04

S05S06

S07

S08

S09

5

7,5

10

5 7,5 10

cijfer binnenmilieu

December 2008 17

4. Succesfactoren

Uit het praktijk onderzoek blijkt dat een aantal factoren in hoge mate bijdraagt aan eensuccesvolle realisatie van een gebouw met een laag energiegebruik en een gezondbinnenmilieu. Zo blijkt dat:

1. Een opdrachtgever met een duidelijke visie op binnenmilieu en energiegebruik inbelangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van de ambities op dat gebied. Zijn kennis vanzaken, enthousiasme en voortrekkersrol is van doorslaggevend belang om met minder energieeen beter binnenmilieu te realiseren. De visie, ambities en voorwaarden moeten zijnvastgelegd in een Programma van Eisen.

2. Ontwerpers moeten zich herkennen in de visie van de opdrachtgever en dit vast willenhouden tijdens het ontwerp- en realisatietraject. Tijdens het ontwerptraject is niet alleenaandacht voor energiebesparing, maar de uiteindelijke gebruiker staat centraal. Daarommoeten de kwaliteitseisen van het binnenmilieu van tevoren zijn gedefinieerd. Als deontwerpende architect en energieadviseur ook zelf een duidelijke visie hebben op het gebiedvan een duurzame energievoorziening, heeft dit een positieve invloed op het eindresultaat.

3. Actieve invulling van eisen aan en aandacht voor het beheer en onderhoud is belangrijk ominstallaties later goed te kunnen laten functioneren en het gebouw ‘gezond’ te houden. Beheeren onderhoud zijn gericht op het op peil houden van de kwaliteit van het binnenmilieu en hetstructureel beperken van het energiegebruik.

4. Als de (toekomstige) gebruiker actief betrokken is geweest bij het ontwerp van het gebouwheeft dit een positief effect op de beleving van de kwaliteit van het binnenmilieu. Debetrokkenheid van de gebruiker beïnvloedt zijn verwachtingen. Bij de oplevering en tijdensde gebruiksfase is de gebruiker dan bekend met de (on)mogelijkheden van het gebouw.

5. Het gedoseerd informeren van de toekomstige gebruikers bij de ingebruikname, heeft eenpositieve invloed op de verwachtingen omtrent energie en binnenmilieu. Als de uitleg tecomplex is, er te hoge verwachtingen worden gewekt of als er geen interactie mogelijk istussen de toekomstige gebruiker en het ontwerpteam, dan slaat de verwachting vaak om ineen negatieve vorm.

6. Een kleine organisatie met korte lijnen naar beheer en onderhoud geeft een realistischeverwachting bij de gebruiker en voorkomt dat beheer en onderhoud ongrijpbaar worden voorde gebruikers.

7. De wijze van beheer en onderhoud is van belang. Adequaat reageren op klachten en vragenkan veel problemen voorkomen. De manier van beheer (veel of weinig automatisering) is vanminder invloed op de beleving. Belangrijker is het onderhoud zelf, met name hetschoonmaken, omdat de kwaliteit daarvan dagelijks ervaren wordt.

8. Budget en capaciteit beschikbaar stellen voor beheer en onderhoud (en daarovercommuniceren) geeft gebruikers het gevoel dat er zorg en aandacht is voor dit onderwerp. Ditkomt de beleving van het binnenmilieu ten goede.

9. Verder is de toegankelijkheid van de installatie en persoonlijke invloed hierop ergbelangrijk voor de beleving en waardering van het binnenmilieu. In gebouwen waar de

December 2008 18

installatie persoonlijk is te beïnvloeden, is de algemene waardering namelijk wat hoger danwanneer dat niet het geval is.

Naast deze factoren voor succes speelt de beschikbaarheid van budget ook een belangrijke rolen blijkt in de praktijk dat voor succes ook kennis en bewustzijn van de relevantie van eenenergiezuinig en gezond gebouw aanwezig moet zijn.

Beschikbaarheid van geldDe beschikbaarheid van geld, of de creativiteit om externe financieringsbronnen offinancieringsconstructies te benutten, is een factor die in zeer grote mate het succes van eengebouw bepaalt.

Voor kantoren impliceert een hoog ambitieniveau vaak ook dat de opdrachtgever zich ervanbewust is dat daaraan een prijskaartje hangt. Een meerinvestering ten behoeve van dekwaliteit van het binnenmilieu of energiebesparing kan gefinancierd worden uit eigenfinanciële middelen, door een subsidie of door gunstige financieringsvormen.

Voor scholen is het geld dat een gemeente beschikbaar stelt voor de ontwikkeling van eenschoolgebouw, meestal verre van toereikend om een energiezuinige en gezonde school tebouwen. Een meerinvestering ten behoeve van de kwaliteit van het binnenmilieu ofenergiebesparing moet daarom ook bij scholen betaald worden uit eigen financiële middelen,door een subsidie of door gunstige financieringsvormen.

De aanwezigheid van kennis en bewustzijnGrotere kantoorgebouwen hebben veelal een medewerker in dienst die voldoende kennis heeftvan het gebruik en het beheer van gebouwinstallaties. Een actieve houding van deze persoonwat betreft uitleg en het oplossen van storingen, levert een bijdrage aan het draagvlak voorenergiebesparing binnen de organisatie. Van de onderzochte gebouwen zijn verschillendegebouwbeheerders actief bezig om gebruikers te stimuleren om energiebewust te werken.

Scholen hebben veelal geen medewerker in dienst die voldoende kennis heeft van hetgebruik en het beheer van gebouwinstallaties. Er is vaak niemand die het energiegebruikvan het gebouw in de gaten houdt en dit terugkoppelt naar de directie van de school. Ditbetekent dat in de praktijk meestal geen aandacht zal zijn voor energiebesparing en ad hoc opverstoring van het binnenmilieu wordt gereageerd. Dit staat een succesvolle werking van deinstallaties met betrekking tot energiegebruik en binnenmilieu in de weg.

December 2008 19

5. Vier pijlers

Op basis van de uitgevoerde gebouwopnamen en praktijkervaringen zijn vier belangrijkeelementen gedefinieerd waaraan tijdens het bouwproces invulling moet worden gegeven omeen energiezuinig pand met een goed binnenmilieu te ontwerpen en in stand te houden.

Deze elementen gaan over het omgaan met de verwachtingen tijdens het bouwproces en dedaarbij behorende communicatie met de toekomstige gebruikers.Verder over de organisatie,de techniek en het beheer en gebruik van een gebouw. Deze elementen zijn gevisualiseerd alsdragers voor een gebouw met een optimaal binnenklimaat, dat bijdraagt aan een duurzamersamenleving.

figuur 5.1: vier pijlers voor het realiseren van een goed gebouw

Pijler 1. Manage de verwachtingenOm een succesvol gebouw te ontwerpen, te realiseren en in de gebruiksfase te behouden,moet in de eerste plaats aandacht worden geschonken aan het omgaan met de verwachtingenvan de opdrachtgever en eindgebruiker. Dit verwachtingsmanagement is een onmisbaarelement in het bouwproces en voor het toekomstige beheer van een gebouw. Veel klachten enonvrede over een gebouw achteraf, worden veroorzaakt doordat het opgebouwdeverwachtingspatroon niet spoort met de praktijk.

Dit verwachtingsmanagement begint al met bij de ambitievorming en vervolgens tijdens hetontwerp en de realisatie. Zo kunnen in de fase van het gebruik en het beheer onrealistischeverwachtingen omtrent de prestaties van het gebouw worden voorkomen. Deprojectorganisatie moet zo zijn opgebouwd dat verwachtingsmanagement daarin een plaatsheeft. Een gebruikerswerkgroep die periodiek meedenkt en oordeelt over de voorstellentijdens het bouwproces is hierbij een instrument. Daarin moeten zeker de uiteindelijkegebouwbeheerders van het gebouw zijn betrokken.

Pijler 2. OrganisatieHet ontwerp en de realisatie van een gebouw met hoge ambities ten aanzien vanduurzaamheid en een goed binnenklimaat, vraagt om een andere projectorganisatie dan dievan een ‘standaard project’. In een geïntegreerde ontwerpopzet vinden de betrokkenen elkaarin de ambities en kunnen deze vanaf het Programma van Eisen [8] tot en met de beheerfasebewaken. Deze betrokkenheid stimuleert de betrokken partijen over en weer en zorgt voordraagvlak. In zo’n geïntegreerde ontwerpopzet speelt de bouwfysisch adviseur een belangrijkerol als het gaat om concepten voor energie-efficiëntie en binnenmilieu.

December 2008 20

.ProjectorganisatieDe opbouw van de projectorganisatie tijdens het ontwerp van het gebouw is bepalend voor demanier waarop invulling wordt gegeven aan:· de gestelde ambities en het Programma van Eisen voor de nieuwbouw;· de verwachtingen van de gebruikers;· de eisen en wensen ten aanzien van het beheer van het gebouw.

Om een gestelde ambitie in het voortraject ook daadwerkelijk te realiseren in het uiteindelijkegebouw, is daadkracht en doorzettingsvermogen nodig. Vaak blijkt een persoon daar eennatuurlijke trekkersrol in te hebben. De projectorganisatie moet een dergelijke rol stimulerenen er ruimte aan geven. In de projectorganisatie moet een plaats worden ingeruimd voordegene die het verwachtingsmanagement verzorgt en het is aan te raden om ook detoekomstige gebouwbeheerders een plaatst in de projectorganisatie toe te kennen.

Dus, ruim in de projectorganisatie een plaats in voor verwachtingsmanagement, detoekomstige beheerders / facility managers en geef de bouwfysicus een prominente plaats inde projectorganisatie als inspirator en bewaker van het energie en binnenmilieuconcept.

.Bouwfysica als sleutel voor een integraal ontwerpBij veel van de onderzochte gebouwen blijkt de architect, als voorzitter van het ontwerpteam,een bepalende rol in het ontwerpproces te hebben gespeeld. Dit blijkt vaak beperkend tewerken voor het totale integrale ontwerp van het gebouw. Vaak wordt op deze manier eengebouw van buiten naar binnen ontworpen. Redenerend vanuit de eindgebruiker zou juist hetomgekeerde moeten gebeuren: ontwerpen van binnen naar buiten. Om een integraalontwerpproces te stimuleren, moet de bouwfysisch adviseur een veel belangrijkere rol spelen:juist via de bouwfysica worden alle ontwerpdisciplines aan elkaar gekoppeld.

Pijler 3. TechniekWanneer de techniek gerelateerde klachten en problemen in kaart worden gebracht, blijkendeze vrijwel allemaal te maken te hebben met vier elementen die samenhangend in hetontwerp moeten zijn opgenomen. Dit zijn gebouwschil en gebouw massa, het warmteafgiftesysteem, het ventilatiesysteem en de verlichting.

figuur 5.2: Samenhang in het gebouwconcept

December 2008 21

Om tot een evenwichtige samenhang te komen, is de regeling het sturende element. Deregeling is de feitelijke vertaling van de gebruikerswens (regelbaarheid, gebruikersgemak,vraagsturing et cetera). Om dit te bereiken moeten de juiste technische maatregelen (massagebouw, verhouding glas/dichte gevel, oriëntatie gebouw, type ventilatiesysteem, wijze vanwarmte- en koudeafgifte, verlichtingsysteem) in samenhang tot elkaar zijn ontworpen. Deverschillende elementen moeten in een gebouwconcept worden samengesteld.

.Duurzaamheid en bouwfysicaSturend element in de keuze en samenhang van de verschillende technische maatregelen isvanuit energie-efficiency vrijwel altijd de Trias Energetica:Stap 1. Beperk de energievraag.Stap 2. Gebruik duurzame energiebronnenStap 3. Gebruik eindige energiebronnen efficiënt mogelijk (hoog rendement).

De focus mag hier echter niet alleen op liggen. Het binnenmilieu speelt hierbij eveneens groterol [9]. Bij het begin en de afronding van elke fase in het bouwproces moet het totale energieen binnenmilieu concept op alle bouwfysische aspecten worden afgewogen.

Pijler 4. Beheer en gebruikEen voorwaarde voor het welbevinden van de gebruiker is een goed beheer en gebruik van hetgebouw. Een goed gebruik en beheer is ook de voorwaarde voor het leveren van de(duurzame) prestaties die tijdens het ontwerp voor het gebouw zijn geformuleerd. Op basisvan de resultaten van het onderzoek en de visie van Draaijer en Partners uit Groningen, is devolgende uitwerking opgesteld.

figuur 5.3: Welbevinden en duurzame prestatie

.BeheerOnder beheer worden alle taken en processen bedoeld die nodig zijn om het gebouw technischin goede staat te houden, het klimaat te beheersen en facilitaire dienstverlening en functioneleaanpassingen uit te voeren. De mate waarin het beheer effectief plaatsvindt, bepaalt degebouwprestatie en de tevredenheid van de gebruikers. Dit is meetbaar voor de volgendeaspecten:· gebruikerstevredenheid;· energieresultaat· beheersing van het binnenmilieu· onderhoudskosten.

December 2008 22

Het verdient aanbeveling om in het bestek op te nemen dat het installatie bedrijf hetklimaatsysteem in het eerste jaar na de ingebruikname inregelt bijvoorbeeld bij de start vanhet stookseizoen en aan het eind van het voorjaar.

GebruikerstevredenheidOndanks alle technische aspecten en aandacht voor het gebouw, zal de beleving van degebruiker van grote invloed zijn op de beoordeling van het binnenmilieu. Dit kan wordenbereikt door een effectief en efficiënt beheer, wat de afweging is tussen gebruikstevredenheid(= beleving) en kosten (= gebouwprestatie). De tevredenheid van gebruikers kan gemetenworden door het periodiek houden van een enquête.

Het is goed om een vergelijk te maken tussen de tevredenheid in de bestaande situatie en detoekomstige nieuwbouw situatie. Op die manier wordt de ‘nulsituatie’ vastgesteld. Dit biedtdirect een aanknopingspunt voor het managen van de verwachtingen van de gebruikers overhet nieuwe gebouw.

.GebruikDe gebruikers van het gebouw ervaren de invloed van de technische prestatie van het gebouwen de wijze waarop het beheer plaatsvindt. Gelijktijdig beïnvloeden zij de technische prestatiedoor bijvoorbeeld ramen open te zetten terwijl de verwarming aan staat. Het gedrag van degebruikers moet in dit opzicht gestuurd worden door milieu- en kostenbewustzijn en‘bewaakt’ worden door de beheerders. De interactie tussen de facilitaire dienst en degebouwgebruikers is dan ook van wezenlijk belang met betrekking tot het op peil houden vande beleving van energiezuinigheid en een goed binnenklimaat.

.GebouwDe prestatie van het gebouw wordt beïnvloed door de techniek, de wijze waarop het technischbeheer plaatsvindt en de invloed van de gebruikers van het gebouw. Om de verschillendeinvloeden te meten en daar een prestatie uit te herleiden, is het nodig deze Specifiek,Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART) te maken. Voor een gebouwkunnen de volgende indicatoren worden gehanteerd:· energieresultaat· beheersing van het binnenmilieu· onderhoudskosten.

In het ontwerp is gesteld hoe energie-efficiënt het gebouw moet zijn. Op basis van metingenvanuit het gebouwbeheersysteem, kan bepaald worden of dit in werkelijkheid gehaald wordt,en zo niet: waarom niet en wat daarvan de oorzaak is. Op deze manier wordt de regeling vanhet gebouw gebruikt om ook te meten. De gemeten data wordt omgezet naar informatiewaarop gestuurd kan worden. Met hulp van aanvullende metingen kan de binnenmilieukwaliteit worden bepaald.

December 2008 23

6. Literatuur

[1] Literatuuronderzoek gebouwgebonden gezondheid, comfort, productiviteit enziekteverzuim in relatie tot energiegebruik.ir. A.C. Boerstra, drs. J.L. Leijten, drs. L. HaansBBA Binnenmilieu, Rotterdam, 15 september 2006

[2] ISSO publicaties 75 ‘Handleiding Energieprestatie-Advies Utiliteitsgebouwen.’[3] Cijfers en tabellen 2007, SenterNovem, april 2007.[4] Serie Praktijkboek gezonde gebouwen,

Uitgave van SBR en ISSO, Rotterdam. ISBN 90-5367-350-4.[5] Binnenmilieu en productiviteit in kantoren, Rehva handleiding nr. 6

ISBN 978-90-5044 150-6 September 2007.[6] Binnenmilieu, literatuuronderzoek gebouwgebonden gezond, comfort, productiviteit

en ziekteverzuim in relatie tot energiegebruikSenterNovem, 15 september 2006, BBA, Rotterdam.

[7] Voorpublicatie ISSO 89 ‘Binnenklimaat Scholen.’[8] Handreiking Nieuwe Frisse Scholen

Standaard technische Programma van Eisen Frisse scholen van 14 december 2007.een gezamenlijke uitgaven van de ministeries van VROM, SZ, VWS en OCW.

[9] Binnenmilieufactoren voor kantoren, uitgaven van SBR en ISSO,ISBN 90-5367- 153-6.

December 2008 24

Bijlage 1 – Energiekenmerken

Kantoren

Kantoor nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Energie: EPC en gemetenEPC 0,98 0,63 0,70 1,20 1,09 0,78 0,77 0,70 1,38 0,60

Electr kWh/m2 89 51 Nietbekend

110 76 48 Nietbekend

123 112 56

Aardgas m3/m2 1,6 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1,2 1,5 n.v.t.

EnergiegebruikGJ/m2

0,88 0,47 - 1,01 0,70 0,45 - 1,18 1,09 0,52

Scholen

School nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Energie: EPC en gemetenEPC 0,66 1,00 1,10 0,60 1,20 1,44 1,50 1,40 1,50

Electr kWh/m2 25 17 Nietbekend

Nietbekend

42 25 Nietbekend

30 85

Aardgas m3/m2 4,0 7,8 Nietbekend

Nietbekend

2,2 9,7 Nietbekend

1,6 11,0

EnergiegebruikGJ/m2

0,37 0,43 - - 0,46 0,57 - 0,33 1,17*

*oude school met nieuwe aanbouw

December 2008 25

Bijlage 2 – Momentane metingen school 1 t/m 5

School 1

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 20 35 1.419 693 Niet Bek. Niet Bek.2 20 35 1.401 518 Niet Bek. Niet Bek.3 21 32 1.354 323 Niet Bek. 0,5

Buiten 8 90 470 d.d.6 april 2008

School 2

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 21 40 1.642 620 36 0,42 21 39 1.118 2.005 35 0,43 20 40 1.386 805 35 0,5

Buiten 8 82 400 d.d.6 april 2008

School 3

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 26 49 962 747 Niet Bek. Niet Bek.2 25 50 1.028 1.371 Niet Bek. Niet Bek.3 23 57 1.606 1.180 Niet Bek. Niet Bek.

Buiten 17 54 d.d.25 mei 2008

School 4

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 22 34 941 292 32 0,62 20 37 1.038 177 34 0,63 23 33 923 663 35 0,7

Buiten 15 48 460 d.d.13 april 2008

School 5

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 22 45 1.367 1.096 39 0,82 22 43 1.173 454 36 0,83 23 42 1.035 583 35 0,7

Buiten 16 82 430 d.d.18 mei 2008

December 2008 26

Bijlage 2 – Momentane metingen school 6 t/m 9

School 6

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 22 62 1.072 473 38 0,42 22 63 1,256 392 36 0,43 22 61 1.262 504 37 0,4

Buiten 13 62 520 d.d.25 mei 2008

School 7

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 58 1.104 693 Niet Bek. 0,82 23 58 799 455 39 0,73 23 57 1.290 627 34 0,8

Buiten 11 64 450 d.d.25 mei 2008

School 8

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 40 625 1.128 44 Niet Bek.2 24 43 636 690 Niet Bek. Niet Bek.3 26 34 614 904 42 Niet Bek.

Buiten 16 89 420 d.d.8 juni 2008

School 9

Lokaal Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 48 1.008 739 35 Niet Bek.2 24 47 930 739 35 Niet Bek.3 23 49 1.810 1.230 35 Niet Bek.

Buiten 25 54 410 d.d.8 juni 2008

December 2008 27

Bijlage 2 – Momentane metingen kantoor 1 t/m 5

Kantoor 1

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 41 625 420 41 0,32 22 35 726 1002 47 0,53 22 35 843 411 38 0,4

Buiten 5 92 410 d.d.30 maart 2008

Kantoor 2

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 49 847 1.284 35 0,42 23 32 608 1.239 39 0,63 22 31 591 730 44 0,4

Buiten 6 83 470 d.d.15 april 2008

Kantoor 3

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 25 27 577 980 39 0,52 23 27 768 1.047 35 0,43 23 26 680 376 44 0,6

Buiten 5 73 460 d.d.8 april 2008

Kantoor 4

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 24 35 565 1.236 33 0,52 23 38 571 1.374 34 0,53 23 37 570 699 37 0,5

Buiten 6 69 490 d.d.20 april 2008

Kantoor 5

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 25 40 703 488 34 0,52 24 41 410 645 35 0,63 25 40 596 916 37 0,5

Buiten 18 57 430 d.d.11 mei 2008

December 2008 28

Bijlage 2 – Momentane metingen kantoor 6 t/m10

Kantoor 6

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 20 49 1.687 2.477 32 0,42 22 42 562 1.855 34 0,33 23 40 650 1.403 33 0,3

Buiten 8 87 430 d.d.4 mei 2008

Kantoor 7

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 25 51 1.687 405 34 0,42 24 56 701 428 33 0,43 23 58 594 434 36 0,4

Buiten 24 52 440 d.d.1 juni 2008

Kantoor 8

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 52 721 660 30 N.B.2 23 43 628 1.468 35 N.B.3 23 43 727 650 N.B. N.B.

Buiten 19 84 490 d.d.8 juni 2008

Kantoor 9

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 42 851 668 31 0,32 24 33 890 907 38 0,33 22 35 1.502 1.167 36 0,4

Buiten 19 72 400 d.d.19 mei 2008

Kantoor 10

Vertrek Tempera-tuur

oC

Relatievevochtigheid

%

CO2 –concentratie

p.p.m.

Lichtsterkte

Lux

Geluidsdruk

dB(A)

Nagalm tijd

Seconde1 23 55 523 764 35 0,42 24 53 800 483 31 0,43 24 51 772 514 34 0,4

Buiten 19 69 423 d.d.19 mei 2008

December 2008 29

Bijlage 3 – Resultaten duurmetingen scholen 1 t/m 6

Percentage van de meettijd dat de gemeten concentratie CO2, de gemeten relatievevochtigheid of de gemeten temperatuur een bepaald interval niet overschrijdt.

School 1 School 2 School 3Periode >>> 6 april tot 14 april 2008 6 april tot 16 april 2008 25 mei tot 2 juni 2008Lokaal >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 65 47 52 0 62 29 87 84 73800 – 999 16 12 28 0 16 26 11 10 9

1000 – 1200 19 12 20 0 21 25 2 4 5>1200 0 29 0 100 0 20 0 2 13

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 98 92 81 99 90 94 50 54 730 – 70 2 8 19 1 4 1 0 0 020 – 90 0 0 0 0 6 5 50 46 64

< 20 of > 90 0 0 0 0 0 0 0 0 29

Temperatuur 0C

20 – 22 38 32 89 78 76 55 4 4 3719 – 23 48 51 10 19 9 25 29 33 51

<19 of > 23 14 17 1 13 15 20 67 63 12

School 4 School 5 School 6Periode >>> 13 april tot 22 april 2008 18 mei tot 28 mei 2008 25 mei tot 4 juni 2008Lokaal >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 62 51 53 71 48 - 70 67 63800 – 999 38 34 47 13 18 - 19 16 15

1000 – 1200 0 15 0 16 31 - 11 10 13>1200 0 0 0 0 3 - 0 7 9

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 94 96 90 68 67 74 0 0 230 – 70 6 4 10 0 0 0 0 0 020 – 90 0 0 0 26 26 18 35 27 43

< 20 of > 90 0 0 0 6 6 8 65 73 55

Temperatuur 0C

20 – 22 97 66 83 79 79 69 97 100 6819 – 23 3 8 17 21 21 31 3 0 32

<19 of > 23 0 26 0 0 0 0 0 0 0

December 2008 30

Bijlage 3 – Resultaten duurmetingen scholen 7 t/m 9

Percentage van de meettijd dat de gemeten concentratie CO2, de gemeten relatievevochtigheid of de gemeten temperatuur een bepaald interval niet overschrijdt.

School 7 School 8 School 9Periode >>> 25 mei tot 4 juni 2008 8 juni tot 18 juni 2008 8 juni tot 17 juni 2008Lokaal >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 81 95 71 100 100 100 72 84 37800 – 999 11 5 13 0 0 0 22 13 16

1000 – 1200 8 0 7 0 0 0 6 3 10>1200 0 0 0 0 0 0 0 0 37

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 18 20 27 100 93 91 81 84 6230 – 70 0 0 0 0 0 9 0 0 020 – 90 31 37 30 0 7 0 16 16 35

< 20 of > 90 52 43 43 0 0 0 3 0 3

Temperatuur 0C

20 – 22 54 54 39 52 15 0 49 32 3819 – 23 45 46 61 23 68 45 36 33 44

<19 of > 23 1 0 0 25 17 55 15 35 18

December 2008 31

Bijlage 3 – Resultaten duurmetingen kantoren 1 t/m 6

Percentage van de meettijd dat de gemeten concentratie CO2, de gemeten relatievevochtigheid of de gemeten temperatuur een bepaald interval niet overschrijdt.

Kantoor 1 Kantoor 2 Kantoor 3Periode >>> 30 maart tot 9 april 2008 15 april tot 25 april 2008 8 april tot 18 april 2008Vertrek >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 100 100 90 77 100 100 100 99 100800 – 999 0 0 10 23 0 0 0 1 0

1000 – 1200 0 0 0 0 0 0 0 0 0> 1200 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 100 78 75 99 61 55 24 26 1330 – 70 0 22 25 0 39 45 75 7 8720 – 90 0 0 0 1 0 0 0 0 0

< 20 of > 90 0 0 0 0 0 0 1 0 0

Temperatuur 0C

20 – 22 80 81 100 26 52 76 17 64 1019 – 23 19 19 0 74 48 24 50 36 90

<19 of > 23 1 0 0 0 0 0 33 0 0

Kantoor 4 Kantoor 5 Kantoor 6Periode >>> 20 april tot 30 april 2008 11 mei tot 21 mei 2008 4 mei tot 14 mei 2008Vertrek >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 100 100 100 100 100 100 - 100 100800 – 999 0 0 0 0 0 0 - 0 0

1000 – 1200 0 0 0 0 0 0 - 0 0> 1200 0 0 0 0 0 0 - 0 0

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 100 99 99 95 98 90 52 94 9930 – 70 0 0 1 0 0 0 0 1 020 – 90 0 1 0 5 2 10 48 5 1

< 20 of > 90 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Temperatuur 0C

20 – 22 24 53 49 28 28 19 57 70 4419 – 23 68 43 50 29 46 52 41 27 56

<19 of > 23 8 4 1 43 26 29 2 3 0

December 2008 32

Bijlage 3 – Resultaten duurmetingen kantoren 7 t/m 10

Percentage van de meettijd dat de gemeten concentratie CO2, de gemeten relatievevochtigheid of de gemeten temperatuur een bepaald interval niet overschrijdt.

Kantoor 7 Kantoor 8 Kantoor 9Periode >>> 1 juni tot 11 juni 2008 8 juni tot 18 juni 2008 19 mei tot 26 mei 2008Vertrek >>> 1 2 3 1 2 3 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 - 100 100 100 100 100 87 79 0800 – 999 - 0 0 0 0 0 13 21 0

1000 – 1200 - 0 0 0 0 0 0 0 0> 1200 - 0 0 0 0 0 0 0 100

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 24 13 7 39 84 87 100 93 9030 – 70 0 0 0 0 0 0 0 7 1020 – 90 76 79 47 53 16 13 0 0 0

< 20 of > 90 8 46 8 0 0 0 0 0

Temperatuur 0C

20 – 22 6 16 59 64 57 56 16 10 8919 – 23 62 83 41 36 43 44 84 77 11

<19 of > 23 32 1 0 0 0 0 0 13 0

Kantoor 10Periode >>> 19 mei tot 26 mei 2008Vertrek >>> 1 2 3

CO2 p.p.m.

0 – 799 100 96 97800 – 999 0 4 3

1000 – 1200 0 0 0>1200 0 0 0

Relatieve vochtigheid %

40 – 60 35 39 4630 – 70 0 0 020 – 90 36 52 45

< 20 of > 90 29 9 9

Temperatuur 0C

20 – 22 80 18 1719 – 23 20 82 77

<19 of > 23 0 0 6