EM 15 - Ergotherapie Nederland...Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen Beter...

52
Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen: Beter schrijven, meer zelfvertrouwen Game on in e-health: Spelletjes effectiever dan apps Zitwijs methodiek: Best passend rolstoel-recept EM nr. 02 15 Ergotherapie Magazine - jaargang 43 - mei 2015 incl. 21 pagina’s Ergotherapie Wetenschap EW

Transcript of EM 15 - Ergotherapie Nederland...Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen Beter...

Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen:

Beter schrijven, meer zelfvertrouwen

Game on in e-health:

Spelletjes effectiever dan apps

Zitwijs methodiek:

Best passend rolstoel-recept

EM nr. 02 ’15Ergotherapie Magazine - jaargang 43 - mei 2015

incl. 21 pagina’s

Ergotherapie WetenschapEW

- 2 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013

12.00

13.00

14.00

15.00

16.00

17.00

18.00

19.00

20.00

Mevr. Van den BergOefentherapie

Mevr. De BoerIntakegesprek

Dhr. BunneFysiotherapie

LijstLijstLijst MaandMaandMaandDag

Incura Ergo, de alles in één praktijksoftware om mee weg te lopen

• Compleet zorgdossier in de cloud • Eenvoudig en snel declareren • Multifunctionele agenda en planner • Incura berekent automatisch de COPM

• Dossieropbouw conform EN en KETP

• Koppeling met CEO Ergo • Patiëntenportaal • Geïntegreerde complete boekhoudmodule

• Nu met gratis overstapservice

incura-ergo.nl088 - 946 22 33

Binnen een paar minuten een

off erte op maat? Ga naar incura-ergo.nl

Gratis iPhone & Android app• Maak een video, pdf, foto of geluidsopname

en voeg aan dossier toe• Behandeljournaal, taken en signaleringen• Patiënten met foto in uw agenda• Maak direct afspraken• Agenda met alerts• Eenvoudig en snel patiëntdossier raadplegen

WINBASE1438 Advertentie Incura Ergo [3].indd 1 03-10-14 12:08

- 3 -

Daar is ie dan! Het eerste Ergotherapie Magazine (EM) met het wetenschappelijk katern Ergotherapie

Wetenschap (EW). Dat kostte even moeite, want wetenschappelijke artikelen kosten wat meer tijd.

Maar het is allemaal gelukt. Een katern met twee grote artikelen achterin het magazine. Laat ons via

[email protected] weten wat u ervan vindt! Artikelen voor EM en EW blijven natuurlijk welkom.

Dus blijf schrijven en sturen!

Wat een activiteiten bij Ergotherapie Nederland. Twee boeken die uitkomen: het ‘Profiel specialisatie

kinderergotherapeut’ en het ‘Profiel specialisatie hand-ergotherapeut’. En dan ook nog de nieuwe ‘Beroepscode en gedragsre-

gels ergotherapeut’. En er komt nog meer aan!

We werken aan een publiekscampagne om de bekendheid over ergotherapie te vergroten. Er moet een ‘beeld’ bij ergotherapie

komen en mensen moeten weten waarvoor ze bij de ergotherapeut terecht kunnen. Na een briefing hebben drie bureaus in een

‘pitch’ hun ideeën gepresenteerd. We vroegen om een advies, een creatief uitgangspunt en een kloppende begroting. De voor-

stellen zijn na de pitch besproken in de commissie PR en na verder intern overleg is gekozen om met het bureau Snoostorm de

campagne te gaan uitvoeren. In de komende weken worden diverse uitingen gemaakt.

Maar daar blijft het niet bij. Het tweede Ergotherapie Nederland Studentencongres wordt op 20 mei gehouden in de gebouwen

van de HAN in Nijmegen en op 13 juni vindt in het kantoor van Ergotherapie Nederland in Utrecht de tweede ‘Startersdag’

plaats. Een dag die echt alleen bedoeld is voor ergotherapeuten die overwegen met een eigen praktijk te starten.

Werd 10 april het rapport van de Commissie Kaljouw gepresenteerd ‘Naar nieuwe Zorg en Zorgberoepen’, een week later werd

door Ergotherapie Nederland een visiebijeenkomst georganiseerd over Ergotherapie 2030. Waar gaat de ergotherapie naartoe,

wat zijn de dromen en wensen en wat zijn de kansen en bedreigingen? Het rapport van de Commissie Kaljouw laat zien dat er

voor de ergotherapie veel kansen zijn. Over de Visiebijeenkomst Ergotherapie 2030 gaat u in de komende nummers van EM nog

veel lezen!

Arne van Os van den Abeelen, hoofdredacteur

Reageren? Mail naar: [email protected]

Ook te vinden op Twitter en LinkedIn

Voorwoord

En dan nu de wetenschap!

COLOFON

Ergotherapie Magazine is het officiële orgaan van Ergothe-

rapie Nederland. Het magazine verschijnt 6 keer per jaar.

43e jaargang, nummer 2, mei 2015

Uitgever, hoofdredacteur en coördinatie

Arne van Os van den Abeelen, Ergotherapie Nederland

Eindredactie en vormgeving

De Vormstrateeg, ’s-Hertogenbosch

www.vormstrateeg.nl

Redactie

Maxime Delhez, Allard Gerretsen, Ellen Domhof

Redactiesecretariaat

Jeanette Roon

Redactieadres

Redactie Ergotherapie Magazine

Orteliuslaan 750, 3528 BB Utrecht

T 030 262 83 56

E [email protected]

Drukker

Drukkerij Ten Brink

Postbus 41, 7940 AA Meppel

www.tenbrink-meppel.nl

Advertentieverkoop

Recent, Contactpersoon: Joop Slor

www.recent.nl

T 020 330 89 98 E [email protected]

Ergotherapie Nederland, Arne van Os van den Abeelen

T 030 26 28 356 E [email protected]

Abonnementen

Voor leden maakt een abonnement op Ergotherapie Maga-

zine deel uit van het lidmaatschap. De abonnementsprijs

voor niet-leden bedraagt € 82,50 per jaar. Abonnees in het

buitenland betalen € 97,50 per jaar.

Abonnementen worden aangegaan voor een periode van

een jaar en automatisch verlengd. Opzegging dient te

gebeuren voor 1 november van het volgende kalender jaar.

Conform recent gewijzigde wetgeving zijn abonnementen

na de automatische verlenging per maand opzegbaar.

Auteursrecht

Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of

vermenigvuldigd, op welke wijze dan ook, na schriftelijke

toestemming van de uitgever en met bronvermelding.

De redactie van Ergotherapie Magazine nodigt u graag uit

om artikelen in te zenden. Vakinhoudelijke, wetenschappe-

lijke, interessante en relevante artikelen plaatsen we graag.

Plaatsing is echter niet gegarandeerd en verloopt volgens

een vaste procedure. Voorstellen voor artikelen worden vrij-

wel altijd beantwoord met het verzoek het artikel te schrij-

ven en in te dienen. Na inzending wordt door de redactie

bepaald of het artikel over voldoende kwaliteit voor plaat-

sing beschikt.

Op www.ergotherapie.nl vindt u de richtlijnen voor het

schrijven van een artikel. Deze richtlijnen gelden ook voor

de vaste rubrieken. Artikelen kunnen worden gestuurd naar

[email protected].

Door ergotherapeuten geschreven en door de redactie posi-

tief beoordeelde artikelen worden geaccrediteerd met 15

punten.

Inzenden:Vermeld bij een artikel uw naam, beroep, functie en waar

deze functie wordt uitgeoefend. Daarnaast verzoeken wij ook

van minstens één auteur het mailadres en telefoonnummer

te noteren, zodat wij altijd iemand kunnen bereiken.

Inzending

artikelen

- 5 -- 5 -

03 Voorwoord | hoofdredacteur Arne van Os van den Abeelen

06 Kort nieuws

08 Portret | Margo van Hartingsveldt: Beter schrijven, meer zelfvertrouwen

12 ErgoAcademie | Cursusaanbod mei en juni

14 Game on in neurorevalidatie | Spelletjes en applicaties

19 Column | Theo van der Bom

20 Zitwijs methodiek | Best passend rolstoel-recept

24 Gezondheidsprogramma | gezond en actief ouder worden

30 Katern van Ergotherapie Wetenschap

De belangstelling voor e-health met spelletjes

en applicaties groeit ook in de ergotherapie.

Twee vierdejaars studenten van de Hoge-

school Rotterdam gingen op onderzoek uit.

Waarom zijn games effectiever dan apps?

De Zitwijs methodiek van Adelante blijkt

voor rolstoelgebruikers een belangrijke bij-

drage aan vitaal zitten. Het leidt tot het

best passende rolstoel-recept, waarmee een

waardevol leven mogelijk is.

Het katern Ergotherapie Wetenschap ver-

schijnt drie maal per jaar in Ergotherapie

Magazine. In deze editie belangwekkende

wetenschappelijke bijdragen over een uit-

komstindicator en Enabling Occupation II.

20 30

Inhoudartikelen

14

- 6 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

kort nieuws

Oproep: visitatie-document: wie werkt mee aan een update? Visitatie is een deskundigheid bevorderende activiteit en wordt gehonoreerd met punten voor het kwaliteitsregister. De

‘Zelf-Evaluatielijst visitatie Ergotherapie’ is voor deze activiteit ontwikkeld. Inmiddels is dit document aan een update toe.

Om het visitatiedocument beter aan te laten sluiten bij de laatste ontwikkelingen wordt voorgesteld aansluiting te zoeken bij

het nieuwe beroepsprofiel. Dit kan door de vragen te hergroeperen onder de daarin genoemde competenties (Canmeds of

Tuning). Daarnaast moet bekeken worden welke vragen aangepast moeten worden (bijvoorbeeld die rond de verwijzing, toe-

voegen DTE) en of er vragen toegevoegd of geschrapt moeten worden. Indien u geïnteresseerd bent om samen te werken aan

de update van dit visitatie-document, horen we dit graag via [email protected] o.v.v. ‘visitatie’.

Digitale Verwijsgids Oncologie: wie wil hierin vermeld worden? Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en diverse andere partners in de oncologie sector (genoemd: werkgroep DVO)

werken samen aan de ontwikkeling van een Digitale Verwijsgids Oncologie (DVO). Het doel is om te komen tot een beter zicht-

baar, betrouwbaar, actueel en toegankelijk overzicht van ondersteunende behandeling en begeleiding voor kankerpatiënten en

verwijzers. Daarbij is de expertise van de relevante beroepsorganisaties onmisbaar. Naast het zoeken op beroepsgroep, kan in de

DVO gezocht worden op probleemgebieden. Het bestand van de DVO zal in eerste instantie gevuld worden vanuit Vektis, waar-

bij de oncologie-specifieke professionals opgenomen worden. Daar wordt de komende maanden mee gestart. Aan Ergotherapie

Nederland, die geen specialisatie oncologie kent, maar wel van belang kan zijn bij de behandeling of advisering van mensen met

oncologie, is gevraagd of zij een lijst van namen willen aanleveren van ergotherapeuten, die, nu nog als niet-oncologie-specifiek, in

de DVO opgenomen kunnen worden. Daarnaast is Ergotherapie Nederland gevraagd om mee te denken over welke criteria gehan-

teerd kunnen worden om te bepalen of een ergotherapeut wel als oncologie-specifiek genoemd kan worden. Voor deze tweede

vraag zal EN, samen met de vakgroep Ergotherapie en Oncologie, de komende periode een voorstel maken. U kunt uzelf nu dus

nog niet als oncologie-deskundig aanmelden.

Het is van belang dat ergotherapie wel al goed vertegenwoordigd is in de Digitale

Verwijsgids Oncologie. Als u als ergotherapeut opgenomen wilt worden in de DVO,

stuur dan een mail naar [email protected] o.v.v. ‘DVO’. Vermeld in de mail: uw

naam, werkadres, naw-gegevens, en eventueel website.

Gezocht: kinderergotherapeut voor de vakgroep Ergotherapie & Oncologie Voor de vakgroep Ergotherapie & Oncologie van Ergotherapie Nederland is

het van grote waarde als er een ergotherapeut met ervaring en/of affiniteit met

het behandelen van kinderen met oncologische problemen aan de vakgroep deel-

neemt. Door aansluiting van een (kinder-)ergotherapeut binnen de vakgroep kun-

nen we dit aandachtsgebied beter beschrijven in de documenten voor ergothera-

peuten en andere betrokkenen. De vakgroep vergadert 4 tot 6 keer per jaar in de

vergaderruimte van het EN kantoor in Utrecht. Ook als u alleen de intentie hebt

om meer kinderen met oncologische problemen te behandelen, dan geldt deze

oproep voor u! Bent u geïnteresseerd om deel te nemen of mocht u vragen hebben,

mail dan naar [email protected] o.v.v. ‘vakgroep oncologie’.

Actieve leden: Dank u wel! Regelmatig (gelukkig maar!) wordt Ergotherapie Nederland uitgenodigd door

externe partijen om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling of herziening

- 7 -

kort nieuws

van een zorgplan, richtlijn, of ander product. Het bureau kan dit niet alleen en

heeft hiervoor medewerking van de leden met expertise nodig. Hiervoor komt

dan een oproep in de Ergotherapie Nederland Nieuwsbrief of in dit magazine te

staan met de vraag wie (samen met de bestuurder of beleidsmedewerker) namens

onze vereniging deel wil nemen aan de betreffende werkgroep, adviesgroep,

klankbordgroep of leesgroep. Naast deze activiteiten zijn er ook nog veel leden bereid

om aan een leesgroep of klankbordgroep deel te nemen voor producten die door de

overleggroepen, adviesraden of commissies van Ergotherapie Nederland ontwikkeld

worden. Fantastisch dat er elke keer weer voldoende reacties zijn zodat de ergotherapie

goed vertegenwoordigd kan worden, in de dikwijls multidisciplinaire projecten. DANK

JULLIE ALLEN! De afgelopen 2 jaren zijn diverse projecten gestart. Sommige projecten

lopen nog door in 2015. Een overzicht van de projecten en de betrokken leden, vindt u

op de website van Ergotherapie Nederland.

Startersdag voor ergotherapeuten Op zaterdag 13 juni, organiseert Ergotherapie Nederland in samenwerking met

de VvAA van 9.30 tot 16.30, voor de tweede keer de Startersdag voor ergotherapeuten.

Aan het eind van deze dag weet u of het starten van een eigen praktijk (ondernemen)

iets voor u is. Daarnaast gaat u naar huis met een door uzelf ingevuld document dat

als basis kan dienen voor uw ondernemingsplan en weet u waar u terecht kunt voor

aanvullende informatie. Een interessante dag die u niet mag missen!

Ledenprijs: €50,00 niet-leden: €80,00

Locatie: Orteliuslaan 750 Utrecht

Het programma staat op www.ergotherapie.nl

Studentencongres Het tweede Ergotherapie Nederland Studentencongres zal op 20 mei 2015,

i.s.m. de HAN worden gehouden in het Auditorium en het Albertinum Klooster in Nij-

megen. Er wordt een boeiend programma van workshops en plenaire lezingen voor-

bereid. Per opleiding kunnen 75 studenten deelnemen. Studentleden van Ergothera-

pie Nederland hebben voorrang en betalen slechts €7,50 voor deelname. Niet-leden

betalen €15,-.

Aanmelden kan via www.ergotherapie.nl

Visiebijeenkomst Ergotherapie 2030 Op 17 april werd in ‘s-Hertogenbosch de Visiebijeenkomst Ergotherapie

2030 gehouden. Ergotherapie Nederland organiseerde deze bijeenkomst samen met

de vier hogescholen. De bijeenkomst stond in het kader van het rapport ‘Naar nieuwe

Zorg en Zorgberoepen’ van de Commissie Caljouw in opdracht van het Ministerie van

VWS. Tijdens de bijeenkomst werd door de aanwezigen, onderwijsprofessionals en

vertegenwoordigers van de REN-commissies, gediscussieerd over de ontwikkelingen

die de ergotherapie kan verwachten. Wensen en dromen werden geïnventariseerd en

er werden veel stellingen gegenereerd over de toekomst van de ergotherapie richting

2030. De resultaten van de bijeenkomst worden samengevat in een visiedocument

dat later in het jaar in de REN-bijeenkomsten zal worden besproken.

- 8 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Portret

Margo van Hartingsveldt over ergotherapie bij kinderen met schrijfproblemen

Beter schrijven, meer

zelfvertrouwen Tekst: Michel van Dijk

Fotografie: Ineke Vernimmen

Tien tot dertig procent van de kinderen in het primair

onderwijs heeft schrijfproblemen. “In elke klas zitten dus

gemiddeld twee kinderen met schrijfproblemen. Hun hand-

schrift is onleesbaar, ze krijgen pijn of schrijfkramp tijdens het

schrijven of hun schrijftempo ligt te laag. Ze doen daardoor

langer over een schrijfopdracht dan de andere leerlingen.”

Voor dr. Margo van Hartingsveldt, opleidingsmanager

Ergotherapie en lector Ergotherapie, Participatie en Omge-

ving van het kenniscentrum ACHIEVE van Hogeschool van

Amsterdam, staat het belang van goed leren schrijven als

een paal boven water. Dat klinkt minder vanzelfsprekend

dan tien of twintig jaar geleden, nu de Steve Jobsscholen als

paddenstoelen uit de grond schieten, kinderen niet langer

met pen en papier, maar met een i-pad op schoot hun lesjes

leren, en studenten met een laptop in de collegebanken hun

aantekeningen maken.

Ondanks deze intrede van het digitale tijdperk, besteden

kinderen van 3 tot 8 jaar nog steeds de helft van hun tijd

op de basisschool aan schrijf-

gerelateerde activiteiten. “Dat

is de helft van hun schooltijd.

Als je dan schrijfproblemen

hebt, heeft dat veel impact op je

schoolprestaties. Dat blijkt uit

verschillende studies.”

Dat schrijven zo belangrijk is voor de schoolcarrière van

de leerling, komt doordat denken en doen sterk aan elkaar

gekoppeld zijn,” legt Van Hartingsveldt uit. “Door te schrij-

ven, maak je voor de letters als het ware motorische pro-

grammaatjes aan in je hersenen. Die hersengebieden gebruik

je ook bij het lezen. Er is onderzoek gedaan naar kinderen die

schrijven, en kinderen die typen. De kinderen die schrijven,

blijken beter te lezen en te spellen dan de kinderen die typen.

De motorische vaardigheid van het schrijven, activeert her-

sengebieden die belangrijk zijn om te leren lezen en spellen.

Schrijven is dus niet alleen een middel om te communiceren,

de positieve cognitieve effecten ervan gaan verder dan dat.”

WRITICNajaar 2014 verscheen het SEO-rapport over de kosten

en baten van ergotherapie bij schrijfproblemen. Daaruit blijkt

dat elke euro die wordt besteed aan de ergotherapeutische

interventie van 6-jarige kinderen met schrijfproblemen, de

Voor elke euro die besteed wordt aan de interventie door een ergotherapeut van kinderen

met schrijfproblemen, krijgt de maatschappij 1,60 tot 1,70 terug. Dat blijkt uit het SEO-

rapport dat najaar 2014 werd uitgevoerd, in opdracht van Ergotherapie Nederland. Dat

is een mooie opbrengst. Maar de baten gaan verder dan geld dat kan worden terugver-

diend. Ook het kind profiteert ervan. Want basisschoolkinderen die in groep 3 goed leren

schrijven, hebben meer zelfvertrouwen en behalen ook betere schoolprestaties, vertelt

Margo van Hartingsveldt.

“Scholen kunnen beter investeren in een ergotherapeut dan in

dure orthopedagogische onderzoeken.”

- 9 -

samenleving 1,60 tot 1,70 oplevert aan productiviteitswinst.

De onderzoekers schrijven ook: ‘Indien alle 6-jarige kinderen

(10 tot 30 procent van het aantal 6-jarigen) met schrijfproble-

men, zouden worden begeleid door de ergotherapeut, resul-

teert dit in netto maatschappelijke baten van 3,2 tot 12,3 mil-

joen over de (werkzame) levens van deze kinderen.’

Dat zijn mooie getallen, waarbij een eventuele verbete-

ring in kwaliteit van leven van kinderen en ouders na behan-

deling door de ergotherapeut, niet eens is meegenomen in

het onderzoek ‘omdat een mogelijk effect op kwaliteit van

leven niet is bestudeerd in de literatuur’, schrijven de SEO-

onderzoekers.

Hoe ingewikkeld het ook moge zijn om precies door

te rekenen wat de opbrengsten zijn van een ergotherapeu-

tische interventie bij kinderen met schrijfproblemen, voor

Van Hartingsveldt staat vast dat deze interventie goed is

besteed. “Het is de investering dubbel en dwars waard.”

Van Hartingsveldt kan het weten. Najaar 2014 promo-

- 10 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

veerde ze op Writing Readiness Inventory Tool in Context

(WRITIC), een signaleringsinstrument voor kleuters van 5 en

6 jaar in groep 2. Ze toetst daarmee of de kleuters startklaar

zijn om te leren schrijven in groep 3. “We nemen niet bij alle

kinderen de WRITIC af. Dat doen we alleen bij de leerlingen

waar de leerkracht zich zorgen over maakt. Dat zijn kinderen

die risico lopen op het ontwikkelen van schrijfproblemen. Als

je dat op tijd signaleert, halverwege groep 2, kun je deze leer-

lingen extra begeleiden. Ze starten dan beter voorbereid in

groep 3, en lopen minder risico dat ze vastlopen.”

Goede schoolloopbaanWRITIC is een kwantitatieve test, die dus voorspellend is

op het risico op het ontwikkelen van schrijfproblemen. “Als

uit de test komt dat een kind moeite heeft met schrijven,

dan kijken we vervolgens of dat komt door de fijne motoriek,

of door problemen in de visueel-motorische integratie. Bij

een goede integratie kan het kind de letter die het op het

bord ziet, vervolgens ook opschrijven. Is die integratie er

niet, dan komt het kind in de problemen.”

De overgang van groep 2 naar groep 3 is belangrijk,

maar verloopt abrupt, constateert Van Hartingsveldt. “Plot-

seling krijgen de leerlingen een andere rol. Ze moeten oplet-

ten, netjes aan de tafeltjes zitten. Ze zijn geen kleuter meer,

maar leerling. Groep 3 is daarom een cruciaal schooljaar.

Leerlingen die dat jaar goed doorlopen, hebben een grotere

kans op een goede schoolloopbaan, en ook meer maat-

schappelijke mogelijkheden. Ze krijgen meer zelfvertrou-

wen, doordat ze in groep 3 hebben leren schrijven. Dat is

ook logisch. Als je naast een meisje zit die het allemaal mak-

kelijk afgaat, en het schrijven kost jou moeite, dan onder-

mijnt dat je zelfvertrouwen. Bovendien loop je er continu

tegenaan. Bij rekenen moet je schrijven, bij taalles moet je

schrijven, bij aardrijkskundeopdrachtjes, bij alles.”

WRITIC wordt bij het kind in de klas afgenomen. Van

Hartingsveldt is daar voorstander van. Toen ze nog als kinde-

rergotherapeut op een basisschool in het Gelderse Wijchen

werkte, kwam ze regelmatig bij leerkrachten in de klas.

“Die vroegen dan aan mij: het gaat niet goed met Marieke,

wil je eens meekijken? Ik zag dan hoe Marieke tekende en

kleurde, en hoe ze erbij zat. Op basis van die observatie kon

ik de leerkracht zeggen: Marieke voert haar kleur- en teken-

opdrachtjes niet goed uit, misschien kunnen we haar extra

voorbereidende oefeningen geven vóórdat ze leert schrijven.

Of: ze is snel afgeleid. Zullen we haar een ander plekje in de

klas geven, zodat ze zich beter kan concentreren.”

Context-basedRekening houden met de schoolse omgeving van de

leerling, zoals de sfeer in de klas, of de invloed van andere

leerlingen, past bij het werk van de ergotherapeut. “Wij wer-

ken context-based. Het schrijfprobleem zit lang niet altijd

in het kind. De leeromgeving kan een reden zijn waarom

bepaalde dingen niet lukken. Als dat zo is, moet je kijken of

je die omgeving kunt aanpassen. Daar ligt ook de kracht van

de ergotherapie, wij zijn daarin getraind.”

Dat betekent wel dat kinderergotherapeuten de klasloka-

len kunnen bezoeken. En dat is nog geen vanzelfsprekend-

heid, weet Van Hartingsveldt. “De meeste kinderergothera-

peuten zien kind en ouders in hun eigen eerstelijnspraktijk,

veelal na een verwijzing van docent of huisarts. Een leer-

kracht zegt bijvoorbeeld tegen de ouders: uw kind heeft

schrijfproblemen, ga eens langs bij een ergotherapeut, onze

school heeft daar goede ervaringen mee.”

Dat het basisonderwijs nog niet is gewend aan de exper-

tise van de kinderergotherapeut, komt Van Hartingsveldt

door de verzuilde manier waarop in Nederland het primair

onderwijs jarenlang was georganiseerd. “Voor elk type leer-

lingen, waren er aparte scholen. Kinderen met motorische

problemen, autisme of epilepsie, gingen allemaal naar het

speciaal onderwijs. Daar werd uitstekend onderwijs gege-

ven, ook ondersteund door kinderergotherapeuten, maar

slechts voor een kleine groep kinderen.”

“Door de adviezen die je geeft, bevorder je de expertise van

de leerkracht. Die expertise kan hij vervolgens ook bij andere

kinderen inzetten.”

- 11 -

Inclusief onderwijsMet de transitie naar het inclusief onderwijs, sinds

augustus 2014, is dat veranderd. “Zorgleerlingen komen nu

in het regulier onderwijs terecht, net zoals in de Verenigde

Staten. Ze werken daar al sinds veertig jaar met inclusief

onderwijs. Ergotherapeuten maken ook al sinds 1975 deel

uit van de multidisciplinaire schoolteams in het Ameri-

kaanse onderwijs. Die teams stellen voor alle zorgleerlingen

een Individual Educational Programma (IEP) op, zodat zij

goed kunnen meedoen met het

onderwijs. Kinderergotherapeu-

ten leveren daar een belangrijke

bijdrage aan.”

Van Hartingsveldt hoopt

van harte dat het in Nederland

ook die kant op gaat. “Ik zou

graag meer kinderergothera-

peuten in het primair onderwijs

zien. Mijn eigen ervaringen als

kinderergotherapeut in Wijchen

waren positief. Het overleg met

de leerkrachten verliep uitste-

kend, en ik kon hen ook goede

adviezen geven. Het fijne is dat

niet alleen Marieke, maar ook

Dennis en Fatima daarvan pro-

fiteren. Door de adviezen die je

geeft, bevorder je de expertise

van de leerkracht. Die exper-

tise kan hij vervolgens ook bij

andere kinderen inzetten. De

schooldirecteur in Wijchen was daarom ook gecharmeerd

van ergotherapie. Hij vond dat hij beter daarin kon investeren

dan in dure orthopedagogische onderzoeken. Daar profiteren

enkele kinderen van, van de ergotherapeutische adviezen en

interventies profiteren uiteindelijk veel meer kinderen.”

Partnering for ChangeHet pionierswerk van Van Hartingsveldt in Wijchen krijgt

navolging. “We doen mee met het onderzoek van Hoge-

school Zuyd naar Partnering 4 Change. Dat is een Canadees

onderzoek naar de samenwerking tussen leerkrachten en

ergotherapeuten gericht op schoolparticipatie van kinde-

ren met Developmental Coordinating Disorder (DCD). Veel

van deze kinderen hebben schrijfproblemen. We vertalen

momenteel de Canadese modules, leiden ergotherapeuten

op en hopen komend schooljaar in Amsterdam en Heerlen

twee pilots te starten in het basisonderwijs. Daarnaast lopen

elf studenten Ergotherapie van de Hogeschool van Amster-

dam stage op basisscholen, als een soort kwartiermakers.

Ze werken op basis van vragen van docenten, geven advies

en ondersteunen leerlingen in de klas.”

Voor de ergotherapeuten betekent dit alles een geleide-

lijke verschuiving van hun werkveld. Van Hartingsveldt vindt

dat een goede ontwikkeling: “De maatschappij verandert. Er

wordt bezuinigd in de kinderrevalidatiecentra en de zorg ver-

plaatst zich van tweede naar eerste lijn. Het is dan logisch dat

we gaan werken in andere beroepssectoren, zoals het onder-

wijs. Dat is goed voor de leerling en goed voor de leerkracht.”

Financiële consequenties heeft dat misschien wel. De

interventie van schrijfproblemen door de ergotherapeut

wordt tot nu toe vergoed door de zorgverzekeraars. Dat

moet ook beslist zo blijven, stelt Van Hartingsveldt. “De

zorg voor het individuele kind met een beperking, hoort

bij de zorgverzekeraar. Maar het zou mooi zijn, als ook het

onderwijs iets gaat bijdragen. Dit is niet alleen een verant-

woordelijkheid van de zorgverzekeraars, maar ook van het

onderwijs. Niet óf-óf, maar én-én. Soms weten leerkrachten

niet hoe ze verder moeten met een kind. Wij kunnen hen

daarbij helpen. Dat mag ook best wat kosten.”

Schrijven of typen: een maatschappelijk debat

“In de Verenigde Staten woedt op scholen en onder onderwijsdeskundigen al langer het ‘handschriftde-

bat’: moeten leerlingen nog wel leren schrijven? Geef ze een toetsenbord!” Dat schrijft journalist Hen-

drik Spiering 28 november 2014 in een artikel in de NRC naar aanleiding van de maatschappelijke

discussie over de vraag wat belangrijker is: schrijven of typen?

Spiering presenteert in zijn artikel vooral Amerikaans onderzoek. Daaruit blijkt dat het maken van col-

lege-aantekeningen met pen en papier duidelijk superieur is aan hetzelfde met een laptop. “Paradoxaal

genoeg is de belangrijkste reden daarvoor het feit dat studenten tegenwoordig zo goed kunnen typen.

Want wie typend aantekeningen maakt, typt meestal vrij letterlijk op wat hij hoort. De trage handschrij-

ver moet noodgedwongen keuzes maken, nadenken dus.”

En niet alleen dat. Voorstanders van handschrijven dragen vaak aan dat handschrijven, door de moto-

rische complexiteit ervan, meer geheugensporen in het brein achterlaat dan het simpelere drukken op

toetsenbordknoppen.

“Wie met de hand schrijft, leert daarom bijvoorbeeld sneller lezen: de letters komen ‘dieper’ in het geheu-

gen,” schrijft Spiering. “Computerschrijven gaat – zeker bij oudere kinderen en jongeren - weer snel-

ler en maakt herziening van geschreven tekst veel makkelijker. In dit ‘Handwriting debate’ beval de

vooraanstaande schrijfonderzoeker Virginia Berninger daarom ‘tweetaligheid’ aan: ontwikkel een goed

handschrift én leer goed typen.”

- 12 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

ErgoAcademie

Personal Branding voor ergotherapeuten (2 dagen)Als zelfstandig ergotherapeut ben je je eigen

merk. Daarom start succesvolle marke-

ting bij authentieke personal branding.

In samenwerking met Saskia Postma van

De Personal Branding Coach organiseert

ErgoAcademie de tweedaagse training:

Personal branding voor ergotherapeuten.

De Directe Toegankelijkheid Ergo-

therapie (DTE) heeft ervoor gezorgd dat

je als ergotherapeut niet langer alleen

afhankelijk bent van verwijzers. Ook de

transities in het gemeentelijk domein

bieden nieuwe kansen. Maar hoe maak

je jezelf zichtbaar bij potentiële cliën-

ten, opdrachtgevers en verwijzers?

Door je te onderscheiden en meteen

duidelijk te maken wat jij als ergo-

therapeut te bieden hebt! Dat is

waar het bij personal branding om

draait. Met deze inzichten kun je

aan de slag met jouw persoonlijk

marketingplan.

Geaccrediteerd voor 14 punten; ledenprijs

€ 495,00 (niet-leden € 695,00); beschikbare

data 16 & 30 juni (EN, Utrecht)

Basiscompetenties Motiverende gespreksvoering (2 dagen)

In samenwerking met Merel van Uden van de Vraag

Centraal organiseert ErgoAcademie de training Basiscompe-

tenties Motiverende Gesprekvoering:

Motiverende gespreksvoering is een bewezen benade-

ring die je helpt om de cliënten (patiënten, mantelzorgers,

professionele verzorgenden) waarbij veranderen niet vanzelf

gaat, nog beter te begeleiden. Motiverende gespreksvoering

respecteert en versterkt de eigen regie van de cliënt en is

een gewaardeerde gespreksstijl bij zelfmanagement. In deze

cursus staat de vraag centraal hoe je cliënten kunt coachen

bij veranderingen in hun leven. Tijdens de cursus werk je

aan casuïstiek uit je eigen praktijk. Je verwerft vaardigheden

die direct toepasbaar zijn.

Dag 1: Inleiding motiverende gespreksvoering en oefenen met

de basisprincipes

In de weken tussen de twee cursusdagen ga je aspecten uitpro-

beren in de praktijk.

Dag 2: Verdieping en toepassing op casuïstiek uit jouw eigen

praktijk.

Geaccrediteerd voor 18 punten; ledenprijs €495,00 (niet-

leden €675,00); beschikbare data 21 mei & 18 juni of 9 & 30

juni (EN, Utrecht)

Ga voor aanmelden of meer informatie naar

www.ergotherapie.nl/kennisplein/ergoacademie

Onder de naam ErgoAcademie organiseert Ergotherapie Nederland cursussen, opleidingen, trainingen, studieda-

gen en inhoudelijke evenementen. Deze activiteiten zijn voor leden van Ergotherapie Nederland altijd veel voordeli-

ger dan voor niet-leden. Een extra reden om lid te worden!

Cursusaanbodin mei en juni

- 13 -

Advertorial

Her-inzetbaarDoordat een zorgkamer vele malen ingezet kan

worden zijn de aanpaskosten per cliënt beheersbaar.

Steeds meer gemeenten kiezen voor deze flexibele

oplossing. Met een lager budget toch kwaliteit leve-

ren kan gelukkig nog in 2015!

Snel leverbaarOmdat de aanvragen heel verschillend van aard

zijn, moet een zorgkamer binnen twee weken lever-

baar zijn. Door verruiming van de wetgeving hoeft

er anno 2015 geen vergunning meer verleend te

worden.

ModellenElke situatie is anders daarom hebben we diverse

modellen. Enkel een sanitaire ruimte kan al voldoende

zijn. Daarnaast leveren we ook slaapkamers met een sani-

taire ruimte. In elke afmeting en afwerking. Standaard of op

maat, u zegt het maar. Onze standaard zorgkamer bestaat

altijd uit een volledig betegelde badkamer en een betegelde

slijtvaste vloer. Dit werkt in de praktijk het beste, zeker als er

met hulpmiddelen gewerkt wordt.

Gebruikte zorgkamerDoor de hoge terugkoopwaarde komen er regelma-

tig zorgkamers retour die weer eenvoudig opnieuw inge-

zet worden. De “kop” is eraf en dat betekent een voor-

delige aanschaf maar met de kwaliteit van nieuw. Elke

zorgkamer die opnieuw wordt ingezet wordt volledig gelakt

en gesausd.

RefurbishedSpaarzaam met grond-

stoffen omgaan, ook

088zorgkamer spaart het

milieu door het hergebruik

van materialen. Wanneer

een zorgkamer omgebouwd

moet worden, hebben

gebruikte materialen onze

voorkeur. Denk aan de

houten kozijnen, dakkoe-

pels of een slijtvaste vloer.

Dat voordeel vindt u direct

terug in onze lage ombouw-

kosten.

TerugkoopgarantieGraag denkt 088zorgka-

mer met u mee in uw situ-

atie. Ook financieel willen

we voor u het beste plaatje. Kopen met terugkoopgarantie,

inruilen na gebruik of huren voor een korte termijn is moge-

lijk. Daarnaast bieden we na gebruik een gratis depotstelling

om onze klant tijd te gunnen de zorgkamer opnieuw in te

zetten.

Meer weten?Wilt u meer informatie of een vrijblijvend advies? Kijk op

onze website www.088zorgkamer.nl en vraag een brochure

of adviesgesprek aan. Dit is geheel vrijblijvend. Wij zijn u

graag van dienst.

WMO-aanpassingen brengen hoge kosten met zich mee. Middels traditionele bouw een

woning uitbreiden is kostbaar, eenmalig en niet verplaatsbaar. Om dit te voorkomen biedt

088zorgkamer volledig geoutilleerde zorgkamers aan die altijd weer herplaatst kunnen wor-

den. Scherpe prijs, hoge afwerking en maatwerk zijn de sleutelwoorden binnen dit concept.

088zorgkamer

Mobiele oplossing, snelle aanpassing

Voordelen 088zorgkamer

* Snel leverbaar

* Hoge afwerking

* Alle maten

* Hergebruik materialen

* Terugkoopgarantie

* Huren mogelijk

* Gratis opslag na gebruik

- 14 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

E-health als speerpuntBinnen Rijndam Revalidatie wordt vooruitstrevend

gewerkt aan nieuwe ontwikkelingen binnen de gezond-

heidszorg. De missie van deze organisatie luidt als volgt:

“Als een van de grootste revalidatiecentra in Nederland voelt

Rijndam zich tevens verantwoordelijk om bij te dragen aan

ontwikkeling van het vakgebied en - meer algemeen - aan

verdere sociaal maatschappelijke ontwikkeling ten behoeve

van mensen met beperkingen.” (Rijndam, 2013).

De verbetering van de kwaliteit, doelmatigheid en het

stimuleren van zelfmanagement zijn onafscheidelijk ver-

bonden met de relevante nieuwe zorg, waaronder e-health

toepassingen (KNMG, 2012). Op dit moment is het inzetten

van e-health een speerpunt binnen Rijndam. De organisatie

streeft ernaar om e-health te implementeren binnen de neu-

rorevalidatie.

De onderzoeksvraagIn opdracht van Maxime

Delhez, ergotherapeut bij Rijn-

dam, hebben acht ergothera-

piestudenten van de Hoge-

school Rotterdam in de periode

van februari tot en met juni 2014 een project uitgevoerd

waarin de volgende vraag centraal stond: “Welke vormen

van e-health, gericht op serious games en applicaties, zijn

geschikt voor ergotherapeutische behandelingen binnen de

neurorevalidatie voor volwassenen tussen de 18 en 80 jaar

en welk bewijs is hiervoor aanwezig op zowel nationaal als

internationaal niveau?”

Zij hebben dit project uitgevoerd in jaar 3, binnen van

het vak Ondernemen & Innoveren onder begeleiding van

docente Minjou Lemette. Het doel is een beknopt en helder

overzicht van serious games en applicaties te verkrijgen, die

de ergotherapeut in Rijndam in kan zetten bij volwassenen

op de neurorevalidatie. De veronderstelling is dat e-health

ervoor zorgt dat meer cliënten behandeld kunnen worden

binnen kortere tijd en dat zij ook zelfstandiger aan hun her-

stel kunnen werken (Timmer, 2011).

WerkwijzeOm de projectvraag te beantwoorden, zijn vijf deelvra-

gen opgesteld, die hieronder worden behandeld. Er is op ver-

schillende manieren informatie verzameld om deze vragen te

kunnen beantwoorden. Het grootste gedeelte van het project

bestaat uit literatuuronderzoek. Er is in verscheidene weten-

schappelijke databases gezocht naar literatuur. Hiervoor zijn

inclusiecriteria opgesteld. Zo is er gezocht naar Nederlands-

talige en Engelstalige literatuur, niet ouder dan vijf jaar, waar-

van bij voorkeur een volledig artikel beschikbaar was. Artikelen

Neurorevalidatie

Studenten ergotherapie van de Hogeschool Rotterdam deden een onderzoek naar de

beschikbaarheid en effectiviteit van serious games en applicaties. Deze moeten geschikt

zijn voor ergotherapeutische behandelingen binnen de neurorevalidatie. Hebben de

hulpmiddelen een positief effect op de behandelresultaten? Waarom zijn games effectie-

ver dan apps?

E-health met spelletjes en applicaties

Game on!Tekst: Paula van de Guchte en Merel van der Voort,

vierdejaars studenten ergotherapie aan de Hogeschool Rotterdam.

- 15 -

met onderzoek in de neurorevalidatie, specifieke ziektebeelden

(CVA, hersentumor, trauma, MS) en gericht op serious games

en applicaties hadden de voorkeur. Andere inclusiecriteria

waren cliënt leeftijden tussen de 18-80 jaar en gericht op ergo-

therapiebehandeling zoals deze plaats vindt binnen Rijndam.

Exclusiecriteria waren artikelen zonder volledige tekst

(tenzij geen ander bewijs beschikbaar was en nadat in de

groep overlegd was of alleen een abstract gebruikt kon wor-

den) of onderzoeken bij kinderen.

Daarnaast heeft een aantal studenten meegelopen met

ergotherapeuten op zowel de polikliniek, als de kliniek te

Rijndam. Een beursbezoek en het volgen van workshops,

hebben gezorgd voor een brede visie op e-health.

VRAAG 1: Wat is de definitie van e-health, serious games

en applicaties?

Er bestaan veel definities voor het begrip e-health. In het

onderzoek heeft de projectgroep gebruik gemaakt van de

volgende definitie: “Het gebruik van informatie- en commu-

nicatietechnologieën, met name internettechnologie, gericht

op de cliënt in het primaire zorgproces, met als doel het ver-

beteren van de individuele gezondheidszorg en de gezond-

heidszorg in het algemeen” (NPCF, 2008 & RVZ, 2002).

De volgende definitie van serious games (in het vervolg

‘games’ genoemd) is gehanteerd: een computerspel met een

spelelement als interactieve leervorm (Timmer, 2011). Met

een applicatie (in het vervolg ‘app’ genoemd) wordt een

mobiele applicatie voor op een tablet of smartphone bedoeld

(Broeksma, 2013). In het onderzoek is gezocht naar games

en apps al dan niet specifiek ontwikkeld voor revalidatie.

VRAAG 2: Welke games en applicaties zijn geschikt voor

ergotherapeutische behandelingen binnen de neurorevalida-

tie in Rijndam?

Er zijn veel ontwikkelingen in het gebruik van games

en apps binnen de neurorevalidatie. Binnen het onderdeel

games is er een duidelijk onderscheid tussen games die

speciaal ontwikkeld zijn voor de revalidatie en games voor

commercieel gebruik (Hurkmans, 2009).

Binnen het onderdeel apps werden veel apps gevonden

die bruikbaar zijn voor de ergotherapie. De hoeveelheid was

dusdanig groot dat de projectgroep ervoor heeft gekozen om

één specifieke bron te gebruiken, te weten http://revalidatie-

apps.nl. Op deze website staan alle apps die bruikbaar zijn

voor ergotherapeutische behandeling binnen de neurorevali-

datie reeds overzichtelijk weergegeven (Vloothuis, 2014).

VRAAG 3: Is het gebruik van games en applicaties voor

ergotherapeutische behandelingen in Rijndam binnen de

neurorevalidatie bewezen effectief?

Over de effectiviteit van games en apps valt minder te

zeggen, omdat het nog niet op grote schaal is onderzocht.

Wel is er steeds meer aandacht voor effectiviteitonderzoek

van games in de zorg. Wat games betreft, gaat het echter

vaak om kleine onderzoeken naar één specifieke game, waar-

bij vaak niet is onderzocht hoe een game geïmplementeerd

kan worden (Wolters, 2012). Over de effectiviteit van games

kan hierdoor geen duidelijke conclusie worden getrokken.

Als apart onderdeel binnen de games kan de Wii wor-

den genoemd. In tegenstelling tot veel revalidatiegames is

hiernaar meer onderzoek gedaan, vooral op fysiek gebied.

Onderzoeken van Celinder en Peoples (2012), Bayley, et

al. (2010), Hawkes (2011) en Kong et al. (2010) tonen ver-

beteringen aan op het gebied van fysiek functioneren. Wat

betreft cognitie is aangetoond dat de Wii verschillende

cognitieve functies verbetert, zoals concentratie, balans en

ruimtelijk inzicht (Celinder & Peoples , 2012).

Mede door de grote hoeveelheid apps en het tempo

waarmee ze ontwikkeld worden, is er naar het gebruik en de

effectiviteit van apps nog weinig tot geen bruikbaar onder-

zoek gedaan (Aitken, 2013). De projectgroep heeft op het

gebied van apps een beperkt aantal artikelen kunnen vinden

waarmee de effectiviteit aangetoond kan worden. Onder-

zoek van Shan, et al. (2014) noemt een gedeeltelijke effec-

tiviteit bij apps, terwijl onderzoek van Buijink, Marshall en

Visser (2013) aangeeft dat het gebrek aan bewezen effectivi-

teit de kwaliteit en veiligheid van de behandeling ondermijnt

bij het gebruik van apps. De conclusie is dat de effectiviteit

van apps op basis van beperkt literatuuronderzoek op dit

moment niet voldoende aangetoond kan worden.

VRAAG 4: Voor welke functiegebieden zijn de gevonden

games en applicaties beschikbaar bij ergotherapeutische

behandelingen binnen de neurorevalidatie in Rijndam?

De projectgroep richt zich op neurorevalidatie waarbij

onderscheid wordt gemaakt tussen fysieke en cognitieve

functiegebieden. Fysieke games en apps zijn onderverdeeld

in ‘houding & (romp)balans’, ‘kracht & inspanning’, ‘coör-

dinatie’, ‘energie’ en ‘mobiliteit’. Cognitieve games en apps

zijn onderverdeeld in ‘aandacht’, ‘informatieverwerking’,

‘geheugen’, ‘executieve functies’ en ‘energie’. Per geschikte

game of app heeft de projectgroep bepaald onder welk func-

tiegebied hij valt. Hieruit volgt een schema dat in één oog-

E-health met spelletjes en applicaties

Game on!

- 16 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

- 17 -

opslag inzicht biedt in de games of apps per functiegebied,

geschikt binnen de neurorevalidatie. Dit schema is op pos-

terformaat aangeboden aan Rijndam Revalidatie (figuur 1).

Voordelen gebruik gamesEen andere vraag is welke voordelen het gebruik van

games binnen de neurorevalidatie in Rijndam heeft. Binnen

de ergotherapie ontbreekt vaak het spelelement, bijvoor-

beeld: de ergotherapeut leert iemand koffie te zetten, maar

vraagt nooit of de cliënt dit sneller kan doen dan iemand

anders. De ervaring is dat cliënten oefeningen met veel ple-

zier doen vanwege het spelelement. Daarnaast heeft een

spel ook een sociaal element, revalidanten vergelijken hun

prestaties met elkaar (van der Graaf, 2012). Volgens van der

Graaf (2012) bestaat de kans dat wanneer de cliënt opgaat

in het spel het lichaam veel meer naar de achtergrond

treedt, in het spel wordt steeds de grens opgezocht van

waartoe een revalidant veilig in staat is. Zo zal de cliënt gaan

beseffen dat hij vaak meer kan dat hij dacht en herwint zijn/

haar zelfvertrouwen.

Je mag fouten makenEen game kan stop gezet worden om te kunnen reflecte-

ren op wat je doet en wat de effecten zijn. Dat biedt unieke

mogelijkheden om te experimenteren met gedrag. Ook

stimuleren games veel meer tot ‘het nog eens proberen’

dan andere leeromgevingen, want bij games mag je ‘fou-

ten maken’. Het krijgen van directe feedback is een andere

bijzonder krachtige eigenschap van games. Dat maakt het

voor de speler mogelijk het handelen binnen de game bij te

sturen en binnen de game te leren. Tenslotte, is de game

‘leuk’, zodat een speler hem graag nog eens speelt en echt

‘gaat’ voor een volgend level. De verwachting is dat ‘samen

gamen’ leidt tot betere transfer van de speler naar de werk-

of leefsituatie. Er is echter nog niet veel onderzoek waaruit

dit ook werkelijk blijkt (Jacobs, Peeters & Snoeijen, 2012).

Conclusie, discussie en aanbevelingen Games hebben positief effect

Wat betreft de effectiviteit kan geconcludeerd worden

dat er op het gebied van games binnen de zorg meer aan-

dacht nodig is (Wolters, 2012). Het gaat hierbij om vragen

als: hoe, wanneer en hoe lang dient de game aangeboden

worden bij een cliënt? Welke rol krijgt de game binnen het

huidige werkproces? Kan de game de behandeling volle-

dig vervangen? Zo nee, wat wel en wat niet? Het kan heel

goed voorkomen dat de game erg effectief is, maar dat dit in

onderzoek uitblijft. Dit komt bijvoorbeeld door medewerkers

die er niet eenduidig mee werken of het te druk hebben om

te bedenken hoe je de game methodisch inzet. Zonder ant-

woord op de implementatievragen is de waarde van effec-

tiviteitonderzoek dus discutabel (Wolters, 2012). Wel blijkt

dat veel games een positieve invloed op de revalidatie heb-

ben, of dit nu op het gebied van fysieke of cognitieve voor-

uitgang (Celinder, 2012 & Pichierri, 2011) of op het gebied

van motivatie is (Kong et al., 2010). De projectgroep kan

aan de hand van het gevonden bewijs een voorzichtige con-

clusie trekken dat games in de neurorevalidatie een positief

effect hebben op de behandelresultaten.

Voor apps is meer onderzoek nodigOver de effectiviteit van apps kan deze conclusie niet

getrokken worden. Hoewel apps in grote mate beschikbaar

zijn, is onderzoek naar de effectiviteit gering. Cliënten lijken

het gebruik van apps positief te ervaren (Shan et al., 2014)

Daarnaast wordt de noodzaak voor verder onderzoek erkent

(Buijink, 2013) en opgepakt (Aitken, 2013), maar zolang dit

onderzoek nog geen bewijs geeft dat apps positief bijdragen

aan fysiek of cognitief herstel in de neurorevalidatie, adviseert

de projectgroep focus van de behandeling te leggen op games.

Wii effectief in revalidatieTot slot ziet de projectgroep toekomst in het gebruik van

de Wii binnen Rijndam Revalidatie. Literatuur toont aan dat

de Wii effectief kan zijn. De projectgroep stimuleert om de

Wii te blijven inzetten binnen de therapie. Ergotherapie kan

naast de reguliere behandeling, 30 minuten training op de

Wii aanbieden. Een onderzoek onder negen Deense CVA-

patiënten naar de ervaringen met een half uur Wii Sports als

aanvulling op de ergotherapiebehandeling, toont aan dat zij

na een periode van drie weken langer kunnen blijven staan,

minder vermoeid zijn en langer geconcentreerd kunnen blij-

ven (Celinder & Peoples, 2012). Ook verbetert dit de motoriek

van de arm (Bayley et al., 2010). Wanneer ergotherapie de Wii

inzet, vergroten en verbeteren cognitieve functies (Celinder &

Peoples, 2012). Onderzoek van Kong et al. (2010) laat zien

dat bij gebruik van de Wii de toegenomen motivatie kan zor-

gen voor betere therapieresultaten. In de literatuur is echter

niet naar voren gekomen over welke specifieke Wii-games het

gaat. Specifiekere uitspraken over de toepassing van games

en apps tijdens de ergotherapiebehandelingen, kan de pro-

jectgroep op basis van dit onderzoek niet doen.

- 18 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Literatuur- Aitken, M.C.G. (2013). Patient Apps for Improved Healthcare, From Novelty to

Mainstream. Geraadpleegd op 13 april 2014 van http://www.imshealth.com/deployedfiles/imshealth/ Global/ Content/Corporate/IMS%20Health%20Insti-tute/Reports/Patient_Apps/IIHI_Patient_ Apps_ Report.pdf

- Bayley, M., Cohen, L.G., Hall, J., Mamdani, M., Saposnik, G., Teasell, R., Thorpe, K.E. (2010). Effectiveness of Virtual Reality Exercises in STroke Rehabi-litation (EVREST): rationale, design, and protocol of a pilot randomized clinical trial assessing the Wii gaming system. Journal compilation & 2010 World Stroke Organization International Journal of Stroke Vol 5, 47–5, 1747-4930;1747- 4949. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl

- Broeksma, A. (2013). Apps dragen bij aan revalidatie. Revalidatie Magazine, 3, 16-17.

- Buijink, A.W., Marshall, L., Visser, B.J. (2013). Medical apps for smartphones: lack of evidence undermines quality and safety. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/ 22923708

- Celinder, D., Peoples, H. (2012). Stroke patients’ experiences with Wii Sports during inpatient rehabilitation. Scandinavian Journal of Occupational The-rapy, 19, 457–463. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pub-med/22339207

- Graaf, A. van der. (2012). Computer Assisted Rehabilitation Environment, Seri-ous gaming bij revalidatie. Ergotherapie Magazine (8), 22-25.

- Hawkes, A. (2011). WII-rehabilitation for stroke -- gimmick or goal achieving? A pilot study evaluating the use of a commercially available games console in improving upper limb function as part of stroke rehabilitation. Australian Occu-pational Therapy Journal, 58, 82-82. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl/ehost/detail?vid=12&sid=043bd249-e818-42fd-9225-b9d4b471a9ec%40sessionmgr4002&hid=4104&bdata=Jmxhbmc9bmwmc2l0ZT1laG9zdC1saXZl#db=ccm&AN=2011279143

- Hurkmans, J. (2009). COMBAT in de Revalidatie. Geraadpleegd op 24 maart 2014 van http://www.bewegingswetenschappen.org/downloads/200903-VvBN_Hurkmans.pdf

Figuur 1: Games & Apps voor neurorevalidatie

Contact Voor eventuele vragen of opmerkingen kunt u con-

tact opnemen met Paula van de Guchte op [email protected] of

Merel van der Voort op [email protected]. Ook voor een afdruk

van het overzichtsschema van de games en apps, kunt u

gerust mailen. Vragen over onze prestatie binnen het onder-

zoek, kunnen gesteld worden aan contactpersoon van Rijn-

dam, ergotherapeut Maxime Delhez op [email protected].

Tijdens het project zijn ze begeleid door Minjou Lemette,

docente aan de Hogeschool Rotterdam.

- Jacobs, P., Peeters, P., Snoeijen, J. (2012). Serious gaming, Het spel en de knik-kers. Geraadpleegd van http://www.hbo-kennisbank.nl/en/page/hborecord.view/?uploadId=han%3Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A14359

- KNMG. (2012). Nationale Implementatie Agenda (NIA), e-health. Geraad-pleegd op 15 maart 2014 van http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpu-blicatie/116354/Nationale-Implementatie-Agenda-eHealth-NIA-2012.htm

- Kong, K.H., Kuah, C.W., Pei, F.C., Soon, Y.T., Thia, E., Xu, D., Yong, J.L. (2010). A feasibility study using interactive commercial off-the-shelf computer gaming in upper limb rehabilitation in patients after stroke. Journal of Rehabilitation Medicine, 42/5 (437-41), 1650-1977;1651-2081. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl/ehost/detail?vid=10&sid=043bd249-e818-42fd-9225 b9d4b471a9ec%40sessionmgr4002&hid=4104&bdata=Jmxhbmc9bmwmc2l0ZT1laG9zdC1saXZl#db=mdc&AN=20544153

- NPCF. (2008). Digitale zorg (e-health). Geraadpleegd op 16 april 2014 van http://www.npcf.nl/index.php?option=com_aiportfolio&view=article&Itemid=2&id=76:EHealth

- Rijndam. (2013). Jaarplan Rijndam 2013. Geraadpleegd op 25 mei 2014 van https://www.rijndam.nl/sites/default/files/Jaarplan%20Rijndam%202013.pdf

- Shan, Y., Wang, J., Wang, Y., Wei, C., Yao, N.A., Yuan, A., Yuan, C. (2014). Smartphone Interventions for Long-Term Health Management of Chronic Disea-ses: An Integrative Review. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pub-med/24787747

- Timmer, S. (2011). E-health in de praktijk. Handreiking voor iedereen die wil kennismaken of starten met e-health. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

- RVZ. (2002). E-health in zicht. Geraadpleegd op 16 april 2014 van http://rvz.net/uploads/docs/ Advies_-_Ehealth_in_zicht.pdf

- Vloothuis, J. (2014). App overzicht. Geraadpleegd op 24 april 2014 van http://revalidatieapps.nl/

- Wolters, W. (2012).Health games: meer inzicht in nut & effectiviteit hard nodig. Geraadpleegd op 12 april 2014 van http://www.frankwatching.com/archive/2012/11/16/health-games-meer-inzicht-in-nut-effectiviteit-hard-nodig/

- 19 -

Het is weer volop lente. Lente

wordt, terecht, geassocieerd met

nieuw, met bloei en groei. Korte

donkere dagen worden verwisseld

voor lange en lichte dagen. Somber

wordt blij en dor hout wordt levend

hout met blad. Kortom, er veran-

dert veel. Dit ‘veranderen’ geeft een makkelijk bruggetje naar

waar ik het deze keer over wil hebben: veranderingen in de

zorg en veranderingen in de ergotherapie.

2015 is een overgangsjaar naar nog grotere veranderingen

in de zorg dan we al kennen en kenden. Deze spelen op de

terreinen waar je als ergotherapeut bezig bent. In ziekenhui-

zen en instellingen, eerstelijns zorg, WMO, WLZ, onderwijs,

noem maar op. Bijna te veel om bij te houden. Het zijn niet

alleen de wetten en regels die veranderen maar ook de conse-

quenties voor het speelveld waar je dagelijks actief bent. Kijk

naar de rol van mantelzorgers (voor ons niets nieuws maar

voor andere disciplines des te meer), de wijkverpleging (onze

natuurlijke partner, is mijn stelling), de gemeente (ook daar

zijn we beter bekend dan anderen). Verwachtingen verande-

ren ook. Als professional moet je daarop inspelen.

De algemene attitude bij al deze processen zou moeten

zijn pro-actief. Dat is mijn advies: dus niet afwachten maar

eropaf gaan. Niet volgen maar ondernemen. Geen behou-

dende maar een innovatieve instelling. Niet beschermend

maar open. Zo, dit is even een belerend vingertje… Maar niet

voor niets. In deze bijzondere tijd wordt ook iets bijzonders

van ons gevraagd. Van u als professional en van Ergothera-

pie Nederland als uw vertegenwoordiger. Met veel positieve

energie ingezette arbeid leidt ook de resultaten. Kijk naar wat

het SEO-rapport doet bij onze relaties: dit geeft inzicht in wat

ergotherapie is, doet en bijdraagt. Een geweldig onderwerp

om over in gesprek te zijn.

De inspanningen die we de afgelopen jaren hebben ver-

richt om ergotherapie weer binnen de WMG te krijgen, lijken

te worden beloond. Zie het positieve advies van de NZa: heel

belangrijk! We worden als Ergotherapie Nederland in toene-

mende mate benaderd en uitgenodigd bij belangrijke zaken die

de gezondheidszorg in Nederland raken. Waar we niet uitgeno-

digd worden, gaan we zelf op af (pro-actief!). Kijk bijvoorbeeld

naar het Zorgberoependebat waar Ergotherapie Nederland

een actieve inbreng heeft gehad. Een debat dat bepalend gaat

worden over de inrichting van onze zorg- en welzijnsstructuren

richting 2030, én wie hieraan als professionals gaan bijdragen.

Pro-actief (!) organiseert Ergotherapie Nederland samen

met de vier hogescholen een visietraject: hoe ziet de ergothe-

rapeut van 2030 eruit? Op 17 april is de aftrap geweest van

dit project. In het najaar gaan we via de REN-en het land in

om iedereen erbij te betrekken. Uiteindelijk is het doel om in

de tweede helft van 2016 een definitief beeld te hebben. Doe

mee, denk mee! Want dat de toekomst niet hetzelfde is als nu

en dat er veel gaat veranderen, is zonneklaar.

Enfin, het zal nog heel vaak lente, zomer, herfst en winter

worden en er zullen dus altijd veranderingen blijven bestaan.

Wat mij betreft dan toch altijd in het licht van de Lente.

Theo van der Bom, Directeur bestuurder

Ergotherapie Nederland

Column

Lente!

- 20 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Vitaal zitten

Het best passende rolstoel-recept

De Zitwijs methodiek

ProbleembeschrijvingIn een revalidatiecentrum voor volwassenen hebben we

te maken met de gevolgen van medische problematiek. In

veel gevallen moet daarbij in het begin een rolstoel ingezet

worden. Als je niet gewend bent om de hele dag zittend door

te brengen en je lichaam niet meer zo reageert als voorheen,

dan kom je in een situatie terecht waar je geen ervaring mee

hebt. Cliënten hebben dan de hulp nodig van professionals

om goed te zitten. In de praktijk blijken we vaak niet in staat

om cliënten een goede zithouding aan te bieden. Laat staan

dat we ze voorbereiden op een gezond leven in de rolstoel1.

Aanzienlijke kostenEen verkeerde zithouding kan leiden tot een fors aan-

tal complicaties. Te denken valt aan: houdingsafwijkingen,

surmenage-klachten aan het houdings- en bewegingsap-

paraat en decubitus2. Het ontstaan van deze comorbiditeit

heeft een negatieve impact op het activiteiten- en participa-

tieniveau van de rolstoelgebonden mens. De laatste jaren

krijgen wetenschappers steeds

meer inzicht in de effecten van

zittend leven. Het lage ener-

gieverbruik lijkt invloed te heb-

ben op onder andere hart- en

vaatziekte, diabetes mellitus en

obesitas3. De directe en indi-

recte gezondheidsgerelateerde kosten van inadequaat zitten

zijn daarmee aanzienlijk.

Zitvisie van zorggroep AdelanteZitten speelt in onze maatschappij, op het werk en privé,

een steeds grotere rol. Nu blijkt uit onderzoeken3,4 dat onze

zittende leefstijl een negatieve invloed heeft op onze gezond-

heid. Onderzoeken laten zien dat bij meer dan zes uur zitten

ons lichaam achteruit gaat en dit is met bewegen moeilijk te

compenseren. We worden steeds ouder en naarmate onze

leeftijd stijgt, gaan we nog meer zitten en daarmee nemen de

gezondheidsrisico’s toe. Medici zijn steeds beter in staat om

mensen langer in leven te houden, echter wel met een aantal

beperkingen. In veel gevallen neemt het activiteitenniveau af

en zijn mensen genoodzaakt meer zittend te leven4.

Zit-leefstijlRolstoelgebruikers zitten tien tot twaalf uur per dag.

Dit brengt nog meer gezondheidsrisico’s met zich mee dan

Langdurig zitten is altijd problematisch. Met de toegenomen inzichten, nieuwe benade-

ringen en meetinstrumenten zijn we nu in staat om problemen ten gevolge van zitten

te voorkomen. Met de Adelante aanpak en de Zitwijs methodiek komen we tot het best

passende rolstoel-recept en de cliënt heeft zich een adequaat risicomanagement eigen

gemaakt. Dan is een waardevol leven mogelijk.

Tekst: Peter Schraven, ergotherapeut zitproblematiek bij de

Limburgse zorggroep Adelante

“Het is lastig om lang rechtop te blijven zitten. Ik schuif steeds

onderuit. Ik zit snel scheef. Ik krijg wonden van het zitten.

Ik kan zo weinig doen vanuit mijn rolstoel.” (patiënt)

- 21 -

voor de valide zittende mens. Aan het zitten worden andere

en meer eisen gesteld worden. In de dagelijkse praktijk

wordt bij rolstoelgebruikers vooral uitgegaan van de normen

die voor kantoorstoelen zijn opgesteld.

Nederland heeft deskundigen5,6,7 dat zich actief met zitten

in die rolstoel bezighouden. Wij hebben de inzichten gecom-

bineerd en er onze eigen inzichten aan toegevoegd. Op die

manier hebben we een praktisch hanteerbare zitvisie ontwik-

keld. Vertrekpunt is: ‘zitten moet het functioneren blijvend

faciliteren’. Wij zijn tot de volgende definitie gekomen voor

Vitaal langdurig zitten: De stoel geeft, in uw basis-zithouding,

comfort en bescherming voor uw lijf en biedt de vrijheid om

actief te zijn met voldoende behoud van comfort. Vitaal zitten

is doen wat uw lijf daarvoor nodig heeft.

Vitaal langdurig zittenDe kenmerken van de stoel bepalen de zithouding, het

comfort en het beschermend vermogen voor het lijf. De

stoel moet uw basis-zithouding ondersteunen. In de basis-

zithouding staan de verschillende lichaamsdelen (met name

wervelkolom en bekken) zoveel mogelijk in de neutrale

zone8 en de positie in de ruimte helpt het lichaam in de

stoel te blijven (zwaartekracht als vriend). De neutrale zone

wordt voor elk individu bepaald door anatomie, fysiologie en

neurologie van de persoon. Denk aan de invloed van: spier-

verkortingen, contracturen, vergroeiingen, spasme, enz.

Voor comfort is het nodig dat ondersteunende materialen

gerieflijk zijn en blijven. De stoel heeft daarbij het vermogen

om het lichaam te beschermen tegen de risico’s van langdu-

rig zitten. Daarbij gaat het vooral om de bescherming van

de zachte weefsels, botten en organen.

Ruimte en zitgedragOns lichaam blijft het beste functioneren als het in

beweging blijft. Daarom biedt de stoel de ruimte om te ver-

zitten, andere zithoudingen aan te nemen en terug te keren

in de basis-zithouding. Zo faciliteert de stoel het zittend uit-

voeren van activiteiten. Om langdurig en gezond zittend te

leven moeten we ons zittend vitaal houden3,5,7. Dat kan door

passend zitgedrag. Onder zitgedrag verstaan we: alle hande-

lingen die nodig zijn voor de bescherming van het lijf, niet

Vitaal langdurig zitten: De stoel

geeft, in uw basis-zithouding,

comfort en bescherming voor uw

lijf en biedt de vrijheid om actief

te zijn met voldoende behoud van

comfort. Vitaal zitten is doen wat

uw lijf daarvoor nodig heeft.

- 22 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

stil zitten, maar variëren met zithouding en zitpositie. Het

aanleren van passend zitgedrag is van belang voor het vitaal

langdurig zitten. Het is de mens zelf die omgaat met de

beperkingen en risico’s. Hulpverleners en gebruikers moe-

ten samenwerken bij het aanleren van een adequate zit-leef-

stijl. Met de juiste voorziening en een adequate zit-leefstijl

blijft een vitaal zittend leven mogelijk.

Benadering van zitproblemen bij zorggroep Adelante

Onze visie op zitten is het uitgangspunt bij het behandelen

van zitproblemen. Voor het aanleren van adequate zit-leefstijl

hebben we gekozen voor een holistisch, cliëntgerichte, ago-

gische benadering9,10. Daarin neemt educatie een belangrijke

plaats in. Kernwoorden van de benadering zijn: participatie,

dialoog gestuurd, actieve inbreng van de cliënt, kennis delen,

gezamenlijk beslissen, coaching, empowerment, zelfontplooi-

ing, methodisch handelen. Het hoofddoel is om je als hulpver-

lener overbodig te maken, opdat de cliënt (het cliëntsysteem)

in staat is om op een gezonde en passende manier om te

gaan met het gedwongen zittend functioneren.

Behandeling zitproblematiekDe problematiek onderzoeken en beschrijven we vol-

gens de ICF systematiek, International Classification of

Functioning. Een van de middelen die we gebruiken bij de

analyse is het Zitboekje. Daarmee geeft de cliënt zijn ziens-

wijze weer over hoe hij zit, wat zijn kennis is van de risico’s

van zitten, de invloed op zijn functioneren en wat hij wil ver-

beteren. We merken dat cliënten zich hiermee meer bewust

worden van het zitten en dat dit de betrokkenheid versterkt.

Bij de behandeling gaan we ervan uit, dat de cliënt het

beste weet wat zijn persoonlijke leefstijl, gewoonten en

waarden zijn. Wij ondersteunen de cliënt bij het maken van

keuzes om op een vitale manier te zitten. De cliënt krijgt

een actieve rol in de behandeling en werkt aan doelen die hij

belangrijk vindt.

Ons streven is steeds, dat de cliënt zelf de regie gaat

voeren over de voor hem beste zitondersteuning, zithou-

ding, zitpositie en zit-leefstijl. Het goed omgaan met al die

aspecten in het dagelijkse leven helpt cliënten om zitproble-

men te voorkomen en eerder maatregelen te nemen.

Classificatie Instrument Constatering Behandelbaar

Participatie COPMZitboekje

Bang baan te verliezen door slecht zittenGewoontehouding: scheef, onderuit gezakt.Kennisniveau beperkt

Vertrouwen vergroten dat zitten beter kan.Naar basis zithouding toewerken

Motiveren voor educatie

Zorgdragen voor gezond zitten

Te weinig kennis over risico’s decubitus Behoefte aan regie

Educatie Tools aanleren, controle

Activiteiten Activiteiten analyse Weinig te doen naast werk Drive ontwikkelen

Te beperkte variatie in activiteiten Bewegingsrepertoire vergroten

Voeding onvoldoende Verwijzen naar diëtist

Functie drukmeting Maximale druk: - steunoppervlak: -drukverdeling: -

Educatie: hoe beïnvloeden drukkarakteristiekenOptimaliseren van de drukkarakteristieken in de gewoonte houding.

Schuifkracht detectie Bij verrichten van handelingen lichte verschuiving

Educatie risico schuifkrachtenzitpositie en zithoeken optimaliseren

Zithouding onderzoek Basis zithouding niet haalbaar. Comforthoek linkerheup:-Zitvlak: asymmetrisch en vochtig

Optimaliseren zithoeken, symmetrie herstellen, vocht beter reguleren

Extern Rolstoel gegevens Versleten rugmat,ondersteunende middelen inadequaat, positionering:-

Begeleiden bij realisatie aanpassingen

Naaste Beperkte kennis/ vaardigheden controle zitvlak:-

Educatie

Een voorbeeld van de analyse van een cliënt in ICF-termen

- 23 -

Met Zitwijs methodiek de zitproblemen voorkomenZin in een rolstoel?

Het gedwongen gebruik maken van een rolstoel is

een hele stap11. Voor dit gegeven moeten we oog hebben.

Nieuwe rolstoelgebruikers zitten niet te wachten op een

rolstoel. Het is een negatieve keuze. Ze weten niet wat ze

daarvan moeten verwachten. Ze zijn niet gewend om vanuit

een rolstoel te moeten functioneren. Als hulpverleners kun-

nen we dat gewoon vinden, maar dat is het niet voor nieuwe

gebruikers. Het langdurig zitten met beperkingen moet

geleerd worden.

Rolstoel-receptDe manier waarop de cliënt de eerste kennismaking met

een rolstoel ervaart, is van belang voor de acceptatie van de

rolstoel. Professionals met de juiste benadering en vaardig-

heden zijn in staat het pasproces samen met de cliënt vak-

kundig uit te voeren. Zij maken daarmee het functioneren in

de rolstoel beter. Binnen Adelante hebben we daarvoor de

cursus cliëntgericht methodisch zithoudingonderzoek en

behandeling van zitproblemen ontwikkeld12. Onze zitvisie,

de cliëntgerichte benadering en onze systematiek dragen we

daarin over. In die systematiek verzamelen we stapsgewijs

informatie over de cliënt, de problematiek en de functio-

nele kenmerken. Deze informatie wordt vertaald naar pro-

ducteisen. We hebben de cursus nu twee keer gegeven. De

deelnemers geven aan handvatten te krijgen waarmee ze de

volgende dag aan de slag kunnen. Ze zien meer mogelijkhe-

den om samen met de cliënt tot een goed rolstoel-recept te

komen en kunnen daarmee zitproblemen voorkomen.

Leren om vitaal te blijven zitten in rolstoelWe hebben gezien, dat rolstoelgebruikers alert moeten zijn

op risico’s die het langdurig zitten met zich meebrengt. Hun

zit-leefstijl zullen ze daarop moeten aanpassen5,11,13. Een goed

rolstoel-recept vormt de basis voor het vitaal functioneren in

een rolstoel. Het is van belang dat cliënten vaardigheden heb-

ben om met risico’s van langdurig zitten om te gaan. De twee

kernbegrippen daarbij zijn zelfmanagement en zit-leefstijl. Het

cliëntsysteem wordt daarbij van onwetend naar wetend opge-

leid14. Daarmee neemt de motivatie toe om de preventievaar-

digheden aan te leren. De laatste stap is het integreren van alle

inzichten en vaardigheden in het dagelijks leven. Dan is de cli-

ent in staat om in zijn dagelijkse doen en laten, zorg te dragen

voor de risico’s die de ziekte en het zittend leven met zich mee-

brengen. Daarmee worden problemen zoals houdingsafwijkin-

gen, surmenage-klachten en decubitus beter voorkomen.

Zitwijs is nu bezig met het ontwikkelen van deze educa-

tieprogramma’s. Dit wordt een vervolg op de cursus ‘cliënt-

gericht methodisch zithoudingonderzoek en behandeling

van zitproblemen’.

Referenties

1 Dorien Toor ‘Wat zit je te leren’, afstudeer opdracht Hogeschool Rotterdam 2000

2 Posture, How it Develops, and The Reason We Sit

www.ottobockus.com/cps/rde/xbcr/ob_us_en/Clinical_Sitting2.pdf

3 Sitting Time and Mortality from All Causes, Cardiocascular Disease,and

Cancer. Katzmarzyk PT,Church TS, Craig CL, and Bouchard C. In Med Sci

Sport Exerc. 2009 may

4 Position Statement. Van Dr. I.J.M. Hendriksen, C.M. Bernaards, D.A.C.M.

Commissaris,K.I.Proper, W. van Mechelen, V.H. Hildebrandt. In Tijdschrift

voor gezondheidswetenschappen, January 2013 volume 91, Issue 1

5 Staarink. Sitting posture, comfort and pressure: assesing the quality of wheel-

chair cushions. Delft 1995

6 Kees van Breukelen. De ergonomische zit. Praktische zit positionering en

balansherstel bij dwarslaesie. Deel 2 ,2010

7 Bengt Engstrom. Ergonomic seating: a true challange

8 Panjabi MM. The stabilizing system of the spine. Part II. Neutral zone and

instability hypothesis. Journal of Spinal Disorders 1992 vol 5, no 4, pp 390-397.

9 Grondslagen van de ergotherapie . tweede druk.

10 Trudi van den Bos ‘Het venijn zit in de staart’ in trends in volksgezondheid en

gezondheidszorg. Onder redactie van Prof.dr.J.P.Mackenbach

11 Bates, P. S., Spencer, J. C., Young, M. E., & Rintala, D. H. (1993). Assistive

technology and the newly disabled adult: Adaptation to wheelchair use. The

American Journal of Occupational Therapy, 47(11), 1014-1021.

12 Adelante site: www.adelante-zorggroep.nl/default.asp?template=overig/

homepage.htm&sitecat=10&taal=nl

13 Pauline Pope. Severe and Complex Neurological Disability: Management of

the Physical Condition

14 Lechner,L. Oratie. Paden naar gezondheid ‘Bewust naar een gezond gedrag’ 2007.

“Eindelijk kan ik goed zitten en mijn ding doen. Ik weet nu wat

ik kan doen om problemen te voorkomen.” (patiënt)

- 24 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Gezondheidsprogramma

Langer thuis door gezondheidsbevorderend programma

Tekst: Michel van Dijk

“In het proces van ouder worden, kunnen mensen met

ingrijpende veranderingen te maken hebben. Zoals bijvoor-

beeld het afronden van je loopbaan, verlies van dierbaren,

minder fysieke mogelijkheden, zoeken naar een andere

invulling van je leven. Tegelijkertijd wil je zo prettig moge-

lijk oud worden. Daarbij wil je enerzijds verbinding houden

met wie jij bent, al een leven lang, en anderzijds de aan-

sluiting niet verliezen met de veranderende samenleving.

Dat zijn ongelofelijke opgaven, waar iedereen voor staat die

ouder wordt.”

Anke Heijsman, docent-onderzoeker bij het lectoraat

Ergotherapie, Participatie en Omgeving van de Hoge-

school van Amsterdam, vindt oudere mensen bijzonder.

Haar beroepsleven lang al, want ook in de 25 jaar dat

ze werkte als ergotherapeut,

werkte ze vrijwel altijd met

ouderen. “Ik ben onder de

indruk van hun veerkracht.

Ook de oudere met een CVA

of een ernstige heupfractuur

behoudt zijn eigenwaarde, en weet heel goed wat voor

hem betekenisvol is. De veranderingen die het ouder wor-

den met zich meebrengt, zet mensen niet op een achter-

stand, al wordt dat nog wel eens gedacht. Ruim 90 pro-

cent van de ouderen, is op een positieve manier aan het

ouder worden.”

ENOTHEDe historie van GAOW gaat terug tot 2004. In dat jaar

besloot ENOTHE, het netwerk van Europese ergotherapie

opleidingen, om het succesvolle Amerikaanse programma

Lifestyle Redesign, cultureel te vertalen in een zestal Euro-

pese landen. Drie Nederlandse Hogescholen, de Hoge-

school van Amsterdam, de Hogeschool Rotterdam en Zuyd

Nieuwe groepen Gezond Actief Ouder Worden, een post-HBO-opleiding, een herziene

handleiding met toolkit, er gebeurt veel bij Gezond Actief Ouder Worden (GAOW), een

gezondheidsbevorderend programma voor ouderen. Thuiswonende ouderen, de doel-

groep van het GAOW-programma, kunnen er baat bij hebben, stelt Anke Heijsman,

medeontwikkelaar en onderzoeker van het programma.

“Ouderen vinden het prettig als ze problemen kunnen delen.

Soms leidt dat tot het samen bedenken van oplossingen.”

Gezond Actief Ouder Worden

- 25 -

Hogeschool, pakten samen de handschoen op. Ze bewerk-

ten het programma voor de Nederlandse context, en start-

ten met een reeks pilots.

Het GAOW-programma dat daaruit voortkwam, bestaat

uit een serie groepsbijeenkomsten met ouderen, met the-

ma’s die gekoppeld zijn aan dagelijkse activiteiten, zoals

sociale relaties, tijdsbesteding en moderne technologie.

“Er zijn tien basisthema’s. De bedoeling is dat elk thema

op maat wordt gemaakt met en voor een groep. Tijdens de

bijeenkomsten leren de ouderen vooral veel van elkaar. Ze

delen ervaringen, reflecteren daarop, en herkennen elkaars

levensverhalen.”

Die trefwoorden vormen de kern van GAOW,” legt Heijs-

man uit. “Uitgangspunt is dat het programma deelnemers

ondersteunt en versterkt in het langer zelfstandig thuis blij-

ven wonen.”

Het programma, dat naast groepsbijeenkomsten ook uit

een aantal individuele gesprekken met deelnemers bestaat,

is geëvalueerd in een praktijkgericht onderzoek, gesubsidi-

eerd door SIA/RAAK. De bevindingen van dat onderzoek,

gepubliceerd in 2011, maakten duidelijk dat de deelnemers

positief waren over het programma. “Ze waarderen de uit-

wisseling van ervaringen met andere ouderen, het leren van

elkaar, de herkenning en onderlinge verbondenheid. En óók

de relativering: bijvoorbeeld dat ze ouderen ontmoeten die

er slechter aan toe zijn dan zijzelf, maar die toch positief in

het leven staan. Ouderen kunnen daarmee een voorbeeld

zijn voor elkaar.”

MindswitchDe conclusie van het onderzoek was dat GAOW een

kansrijk programma is, maar ook dat er verbeteringen

nodig zijn. Heijsman: “De deelnemers stelden bijvoorbeeld

geen prijs op een probleemgerichte benadering, waarbij de

groepsbegeleider adviezen wil geven.”

Voor een ‘doorstart’ van GAOW, moest daarom vooral

de rol van de groepsbegeleider opnieuw worden doordacht.

“Voor hen betekent het een mindswitch. Ze moeten hun

therapeutenrol afleggen, het probleem- en oplossingsge-

richt denken loslaten en zich de nieuwe rol van groepson-

dersteuner eigen maken. Dat betekent vooral dat ze ervan

doordrongen zijn dat proces en inhoud van de groepsbij-

eenkomsten van de deelnemers zijn. De ervaringsdeskun-

digheid zit in de ouderen zelf. Het is de kunst om die aan

te boren. Die competentie past uitstekend bij het nieuwe

beroepsprofiel van de ergotherapeut. Het stimuleren van

de zelfredzaamheid van mensen, vormt de kern van onze

beroepscompetenties.”

Amsterdams stadsdeel ZuidNa 2011 lag de verdere ontwikkeling van het programma

enige tijd stil, maar sinds 2014 draaien er een aantal nieuwe

GEZOND ACTIEF OUDER WORDENeen programma voor thuiswonende ouderen om actief aan gezondheid en welbevinden te werken

Fenna van Nes Anke Heijsman

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

OUDERWORDEN

Gezond Actief Ouder Worden

- 26 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

GAOW-groepen in Amsterdam-Zuid, met WMO-subsidie

van het Amsterdamse stadsdeel Zuid. Ook voor 2015 heeft

dat stadsdeel subsidie toegekend.

Daarnaast hebben Heijsman en haar collega Fenna van

Nes hard gewerkt aan een herziene handleiding met onder-

steuningstools voor de groepsondersteuners, en het ontwik-

kelen van een post-HBO-cursus Gezond Actief Ouder Wor-

den voor ergotherapeuten en sociaal-agogisch professionals.

Deze cursus is op 2 april 2015 gestart bij de Hogeschool van

Amsterdam. “De cursus, die bestaat uit zes bijeenkomsten,

traint de deelnemers in hun rol als groepsondersteuner, en

ondersteunt hen bij het wijkgericht introduceren van het pro-

gramma en het beschrijven van subsidieaanvragen.”

Deelnemers aan de opleiding krijgen het boekje

Gezond Actief Ouder Worden. “Dat is de handleiding voor

het GAOW-programma. Het beschrijft de achtergronden,

inhoud en werkwijze ervan. Deelnemers krijgen tevens toe-

gang tot een digitale toolkit. Die is gevuld met materialen

om als inspiratie te gebruiken bij het op maat maken van de

thematische bijeenkomsten. Bijvoorbeeld hoe je een onder-

werp zoals veiligheid kunt uitwerken met de groep.”

Nieuwe GAOW-groepen, geschoolde groepsondersteu-

ners, een post-HBO-opleiding, een handleiding met toolkit,

het klinkt als een veelbelovende ‘doorstart’ van het GAOW-

programma. “Dat is ook zo. Vergeleken met tien jaar gele-

den, is onze maatschappij sterk veranderd. De vergrijzing

neemt toe en ouderen wonen steeds langer zelfstandig

thuis. Het GAOW-programma kan thuiswonende ouderen

ondersteunen om op een actieve wijze aan hun gezondheid

en welbevinden te werken. Daar ben ik van overtuigd. Ik

hoop dat we na Amsterdam ook elders in Nederland aan de

slag kunnen. Thuiswonende ouderen kunnen daarvan profi-

teren, want voor hen is GAOW bedoeld.”

Meer informatie:

Over onderzoek naar GAOW:

www.hva.nl/achieve/projecten/content/urban-vitality/sociale-participatie-van-

ouderen.html

Over post-HBO:

www.hva.nl/achieve/over-achieve/agenda/content/cursussen/2015/03/gezond-

actief-ouder-worden.html

Over recente ontwikkelingen:

www.hva.nl/achieve/over-achieve/nieuws/content/nieuwsberichten/2015/3/sub-

sidietoekenning-gaow.html

“Ik ben niet bang

om over mijn

eigen ervaringen

te vertellen.

Doordat je open

bent, schep je

een sfeer van

vertrouwen. Je

laat daarmee

zien dat alles

bespreekbaar is."

- 27 -

Een groepsgesprek met drie groepsondersteunersMariella Beverhoud, Christine Molenaar en Maria Hoef-

fnagel ondersteunen al enige tijd groepsbijeenkomsten voor

thuiswonende ouderen in Amsterdam-Zuid, in het kader van

Gezond Actief Ouder Worden (GAOW). Christine, ergothera-

peut bij Actenz, en Maria, preventiewerker bij Prezens, draaien

samen groepen. Ze doen dat vanuit OuderWijzer, een project

dat aansluit op GAOW. Mariella, ergotherapeut bij Cordaan,

doet de groepsbijeenkomsten samen met Faouzia el Hajaoui.

Een groepsgesprek tussen drie groepsondersteuners. Faouzia kon

niet bij het gesprek aanwezig zijn.

Wat is de doelstelling van de groepsbijeenkomsten?Maria: “De bijeenkomsten ondersteunen de ouderen om in

deze levensfase de eigen regie over hun leven te houden, leeftijds-

genoten te ontmoeten en elkaars levenservaring te benutten.”

Christine: “Ze dragen bij aan het optimaliseren van het wel-

zijn van de oudere: het goed hebben, je goed voelen, goed ouder

worden. De ouderen bespreken met elkaar hoe je dat doet en wat

daarvoor nodig is. Al is dat voor iedere oudere natuurlijk anders.”

Mariella: “De gezondheid en het welzijn van de deelnemers

bevorderen, ervaringen uitwisselen en bewust worden van eigen

denken en handelen. Dat zijn grote woorden, maar daar draait

het uiteindelijk wel om.”

Waar willen ouderen vooral over praten tijdens de bijeenkomsten?

Christine: “Los van de thema’s die aan bod komen, valt het

mij vooral op dat ouderen gehoord willen worden. Ze willen ook

geen oordeel horen van de groepsondersteuner over wat ze te

vertellen hebben. Ze willen met elkaar in gesprek en dingen uit-

wisselen, en zoeken niet naar pasklare oplossingen. Erkenning

en herkenning vinden bij elkaar, dat is wat ze het meest bindt

in de groep. Het maakt dan niet eens zoveel uit of het gaat over

thema’s als veiligheid, sociale relaties of mobiliteit. Zolang ze

hun ervaringen maar kunnen delen.”

Mariella: “Ja, herkenning bij elkaar, dat vinden ouderen belang-

rijk. Bijvoorbeeld dat iemand dezelfde problemen ervaart als zij.

Ouderen vinden het prettig als ze dat kunnen delen. Soms leidt dat

wél tot het samen bedenken van oplossingen. De buslijn die langs

de supermarkt in de buurt komt, is pas geleden opgeheven. Voor

ouderen is dat vervelend, want hoe moeten ze nu hun boodschappen

doen? Ze zijn vervolgens samen op internet gaan zoeken naar een

online boodschappenservice, en dat is gelukt. Ik vind dat prachtig.

De ouderen hebben niet alleen een praktisch probleem met elkaar

gedeeld, maar er ook samen een oplossing voor gevonden.”

Waarom is die herkenning zo belangrijk?Mariella: “Het geeft ze kracht. Zo van: zie je wel, anderen

maken hetzelfde mee als ik. Dat geeft ze de boost om door te gaan.”

Maria: “Ouderen denken na over de verhalen die ze van

anderen horen. Pas geleden was er een deelneemster aan

de groepsbijeenkomsten die door de verhalen van anderen

begon te beseffen dat het haar hielp als ze vaker afspraken

zou maken. Bijvoorbeeld samen zwemmen of samen naar de

markt te gaan. Ze zou dan vaker de deur uitkomen, en dat

wilde ze graag. Dat gebeurt vaker. De groepsgesprekken zet-

ten ouderen aan het denken: Wat helpt mij, wat werkt het

beste voor mij.”

Christine: “Ja, reflecteren, dat doen ouderen vaker. Door

wat anderen vertellen, door de onderwerpen die op tafel komen,

worden ze zich ervan bewust over hoe ze op dat moment in het

leven staan. En bewustwording is de eerste stap naar verande-

ring. Het helpt ouderen om keuzes te maken over hoe ze in de

laatste fase van hun leven willen functioneren. Dat dat gebeurt,

dat vind ik de kracht van dit programma.”

Wat voor thema’s komen zoal aan bod?Maria: “We werken met een serie thema’s, maar op een

flexibele manier. We willen vooral dat de onderwerpen die we

bespreken, aansluiten bij wat er leeft onder de ouderen. Het is

hún gesprek, wij scheppen slechts de voorwaarden. We hebben

geen panklaar programma, het is eerder een leidraad. Met die

leidraad spelen we in op wat er gebeurt tijdens het gesprek. De

inhoud van de bijeenkomsten ligt niet vast.”

Christine: “Mobiliteit, reizen, veiligheid in huis en op straat,

sociale contacten, activiteiten in de buurt, verlieservaringen, dat

zijn allemaal onderwerpen die aan bod komen. Maar er is vol-

doende ruimte voor andere thema’s. Wat ouderen bijvoorbeeld

sterk bezighoudt is wat er met hun bezittingen gebeurt als ze

overlijden. Dat is voor hen een belangrijk onderwerp, dat had ik

me nooit gerealiseerd.”

Hoe verlopen de bijeenkomsten?Mariella: “Sommige ouderen zijn voorzichtig met wat ze

in de groep vertellen. Ze zijn bang dat andere groepsleden hun

veelal persoonlijke verhalen doorvertellen. Maar na een aantal

groepsgesprekken, vermindert die angst. De ouderen hebben

elkaar dan leren kennen en ze voelen zich vrijer om te praten.”

“Naast het groepsgesprek, organiseren we één-op-één gesprek-

ken met de ouderen. Mijn ervaring is dat het groepsgesprek en het

individuele gesprek elkaar versterken. Je kunt dan dieper op de ver-

halen van ouderen ingaan. Ouderen vinden dat prettig.”

- 28 -

Maria: “De groepsgesprekken verlopen meestal in een open

sfeer. Ouderen laten echt hun ziel en zaligheid zien. Het bijzondere

is dat ze elkaar buiten de groep niet of nauwelijks zien, behalve

soms tijdens het boodschappen doen bij Albert Heijn. Juist omdat

ze verder niets met elkaar te maken hebben, voelen ouderen zich

vrij om alles te vertellen wat ze op hun lever hebben.”

Wat leveren de bijeenkomsten de ouderen op?Maria: “Ouderen hebben veel behoefte aan kennis, over

de sociale kaart, over woningaanpassingen, over het opstel-

len van een levenstestament. Die kennis wisselen ze uit tijdens

de gesprekken. Dat hoeft niet alleen van de ondersteuners te

komen. Vaak brengen de ouderen zelf elkaar op ideeën.”

Mariella: “Ik zie ook vriendschappen ontstaan. Oudere

vrouwen die samen gaan zwemmen of fitnessen bijvoorbeeld.

En ouderen wisselen ook elkaars telefoonnummers uit. Tege-

lijkertijd vind ik het lastig om te beoordelen wat ouderen later

doen met alles wat besproken is. Je ziet ze maar een aantal

weken, en daarna niet meer. Daarom plannen we de laatste bij-

eenkomst en het laatste individuele gesprek een maand nadat

de groepsgesprekken zijn gestopt. Er is dan tijd om er samen

nog eens op terug te kijken.”

“Onze laatste groepsbijeenkomst bestaat altijd uit een

groepsuitje. Laatst zijn we met een groep ouderen naar het Eye-

filmmuseum geweest. Dat kenden ze niet, en ze vonden het

prachtig. Ook dat vind ik belangrijk aan de bijeenkomsten: dat

we er samen iets leuks van maken.”

Welke kwaliteiten heb je als groepsondersteuner nodig?Maria: “Je moet flexibel zijn. Vaak weet je niet wat er

besproken gaat worden. Laatst was er een mevrouw die boos

was dat het zorgcentrum waar ze naar toe wilde zou sluiten. Ze

zei: Ik heb in mijn leven ankertjes nodig, en dit ankertje wordt

me afgenomen. We zijn toen gaan praten over de ankertjes die

ieder van ons nodig heeft. Dat kan het verzorgingshuis zijn, je

echtgenoot, of de buurman die wekelijks de boodschappen voor

je doet. Als groepsondersteuner weet je van tevoren niet dat

het gesprek zo’n wending neemt. Maar als het gebeurt, is het

belangrijk dat je erop inspringt.”

Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Vanaf het moment dat we met jullie praktijksoftware aan de slag gingen, loopt onze bedrijfsvoering op rolletjes. Plannen, registreren, declareren, behandeldossiers aanleggen en bijhouden gaan zo efficiënt dat we echt blij zijn dat we voor Intramed hebben gekozen. Trouwens, de medewerkers van de helpdesk zijn werkelijk fantastisch! Via de website van Intramed hebben we gebruikkunnen maken van een gratis proefperiode van 3 maanden. Hierdoor zijn we aan de slag gegaan zonder kosten of verplichtingen. Al snel bleek dat dit pakket prima aansloot bij onze wensen en zijn we na 3 maanden overgegaan tot een contract.

“We hebben nooit geweten dat Intramed zo compleet is”.

Intramed praktijksoftware,compleet gebruiksgemak voor de ergotherapeut

=Patiëntendossier volgens richtlijnen Ergotherapie Nederland of uw eigen richtlijnen

=Aparte richtlijn kinderergotherapie (ontwikkeld i.s.m. de Ketp Nederland)

=Module ‘Verkopen’ voor het eenvoudig registreren en factureren van artikelen

=Mogelijkheid om indirect-cliëntgebonden tijd te registreren en een overzicht te genereren

=Registreren van niet-cliëntgebonden werkzaamheden

=Briefontwerpen op basis van de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap). Gestructureerde informatie-uitwisseling tussen huisarts en ergotherapeut

=Geschikt voor Directe Toegankelijkheid Ergotherapie (DTE) =Een Service Centrum waar u deskundig en vriendelijk geholpen wordt, ook ‘s avonds!

P R A K T I J K B E R I C H T

Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl/ergotherapie

Noordkade 94 - 2741 GA WaddinxveenT 0182 62 11 07F 0182 62 11 [email protected]

Al meer dan 19.000 gebruikers werken dagelijksmet de Intramed software

BedanktIntramed!

Mariella: “Je moet goed luisteren naar wat ouderen vertel-

len en daarop inspelen. En begrip tonen voor hun verhalen.”

Christine: “Maar niet alleen luisteren naar wat iemand

vertelt, maar er ook achter komen wat iemand bedoelt. Als die

mevrouw boos vertelt dat het verzorgingshuis dicht gaat, zou je

kunnen denken: wat zit ze te klagen. Maar er zit bij haar angst

achter, zo van: wat moet ik nu? Voor haar is er een houvast

weggevallen.”

“Het is dus de kunst om tussen de regels door te beluisteren

naar wat ouderen bezighoudt. En wees niet te direct. Als je vraagt:

Zullen we het hebben over verlies, dan gebeurt er niets. Maar als

je vertelt over een vriendin van jou die haar zus heeft verloren, dan

kun je er zeker van zijn dat de hele groep daarop reageert. Dan

blijkt dat iedereen zijn eigen verlieservaringen heeft.”

Maria: “Het is daarom belangrijk dat je als groepsondersteu-

ner meedoet met het gesprek. Wees niet bang om over je eigen

ervaringen te vertellen. Doordat je open bent, schep je een sfeer

van vertrouwen. Je laat daarmee zien dat alles bespreekbaar is.”

Hoe vinden jullie het om met ouderen deze bijeenkomsten te hebben?

Christine: “Ik vind het inspirerend om te zien hoe mensen in

deze levensfase tegen het leven aankijken. Ze zijn zo relaxed. Zo

van: Ik heb alles gedaan wat ik wilde, een jaartje korter of lan-

ger maakt niet meer uit. Ik spreek ouderen van negentig jaar die

nog boottochtjes maken of meedoen aan een rollatorwedstrijd.

Ze doen alleen nog wat ze leuk vinden en zien wel of ze volgend

jaar nog halen. Als je op die leeftijd zo in het leven kan staan,

dat vind ik bijzonder.”

Mariella: “Als ergotherapeut kom ik elke dag bij ouderen

thuis. Ik weet wat er bij ze speelt. Vaak gaan onze gesprekken

dan om hulpmiddelen en huisaanpassingen. Door deze bijeen-

komsten kom ik op een andere manier met ouderen in contact.

Ik leer ze op een andere manier kennen. Ik vind dat een verrij-

king van mijn werk als ergotherapeut.”

- 30 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Ergotherapie Wetenschap

31 Hoofdredactioneel van Ramon Daniëls

Enabling Occupation II

32 Van theorie naar praktijkRichtlijnen in eigen context kunnen toepassen

Uitkomstindicator

42 Effect van zorg metenBeroepsspecifieke PROM voor ergotherapie

COLOFON: Ergotherapie Wetenschap verschijnt drie maal per jaar in Ergotherapie Magazine

van Ergotherapie Nederland. Redactie: Dr. Ramon Daniëls (hoofdredacteur), Dr. Maud Graff.

Reviewers: Dr. Pauline Aarts, Marion Ammeraal Msc, Dr. Edith Cup, Dr. Isaline Eyssen,

Dr. Margot van Hartingsveldt, Barbara Piškur Msc, Ton Satink Msc, Dr. Esther Steultjens,

Dr. Martine Veehof. Redactiesecretariaat: Allard Gerretsen Email: agerretsen@ergotherapie.

nl Eindredactie en vormgeving De Vormstrateeg ’s-Hertogenbosch www.vormstrateeg.nl.

Redactieadres: Orteliuslaan 750, 3528 BB Utrecht. Auteursrichtlijnen: www.ergotherapie.nl

- 31 -

Hoofdredactioneel

Met veel vertrouwen is besloten leven te blazen in een we-

tenschappelijk katern dat drie maal per jaar toegevoegd

wordt aan Ergotherapie Magazine. Welke naam moet dit

wezen krijgen? Want dat het een levendig geheel moet

worden, is duidelijk. Een platform voor wetenschappelijke

publicaties over thematiek die direct of indirect de ergothe-

rapie aangaan. Dat er recht op bestaan is, daarover is ook

geen enkele twijfel. Op diverse plekken in Nederland wordt

in de ergotherapie onderzoek van kwaliteit uitgevoerd, dat

verdient voor het voetlicht gebracht te worden.

Ergotherapie heeft een platform nodig om aan de externe

omgeving te laten zien dat onderzoek in ons vakgebied uit-

gevoerd wordt en van goede kwaliteit is. Ergotherapie heeft

een platform nodig waarmee kennis vanuit onderzoek de

praktijk bereikt. Het broertje of zusje worden van Ergothe-

rapie Magazine is dan ook een logische stap om veel ergo-

therapeuten te bereiken. Maar hoe gaan we het noemen?

Familie is al snel aanwezig. Maud Graff en ondergetekende

treden als primaire verzorgers (redactieraad) op, met Al-

lard Gerretsen als achterwacht (redactiesecretaris). Tantes

en ooms komen over van het ter ziele gegaan Wetenschap-

pelijk Tijdschrift voor Ergotherapie en willen als reviewers

een oogje in het zeil houden, zodat het wezen zich verder

kwalitatief goed kan ontwikkelen. Een nieuw op te richten

adviesraad zal ons consultatiebureau worden. Kortom, alle

warmte is aanwezig om dit wezen tot groei en bloei te bren-

gen. Maar die naam?

Rare namen kunnen schade veroorzaken bij kinderen of

producten. Automerk Skoda zal zich niet gerealiseerd heb-

ben dat skoda ‘schade’ betekent in het Sloveens. Sites voor

ouders wijzen erop geen namen te gebruiken die rijmen op

rare dingen, op te passen met verkleinnamen en te zorgen

voor een passende combinatie van voor - en achternaam.

En dus beste lezers, is het weinig verrassend, maar ook niet

aanstotend of verwarrend, doodgewoon Ergotherapie We-

tenschap geworden. What you see is what you get.

De eerste Ergotherapie Wetenschap ligt voor u en we hopen

hiermee een jarenlange traditie te scheppen. Het slagen van

Ergotherapie Wetenschap is afhankelijk van de manuscrip-

ten die ons aangeboden worden. Wilt u ook wetenschap-

pelijk leven in ons aller Ergotherapie Wetenschap blazen?

Voedt het dan met publicaties. Redactie en reviewers staan

te popelen de opvoeding met u ter hand te nemen. We wen-

sen u veel leesplezier met Ergotherapie Wetenschap.

Ramon Daniëls, hoofdredacteur Ergotherapie Wetenschap

(Hoofddocent en senioronderzoeker bij Zuyd Hogeschool)

Wetenschappelijk leven

- 32 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Enabling Occupation II

Richtlijn in eigen context kunnen toepassen

Van theorie naar praktijk

Barbara Piškur Msca, Annerie Zalmstrab, Marluuke Jakobs

Mscc, Ramon Daniëls PhDd

a. Senior docent bij de opleiding Ergotherapie en senior

onderzoeker bij het lectoraat

Autonomie en Participatie van Zuyd Hogeschool

b. Teamleider bij Zuyd Hogeschool

c. Docent bij de opleiding ergotherapie van Zuyd Hogeschool

en psycholoog bij de afdeling

Revalidatiegeneeskunde in het Academisch Ziekenhuis

Maastricht.

d. Hoofddocent bij de opleiding Ergotherapie en senior

onderzoeker bij het lectoraat

Autonomie en Participatie van Zuyd Hogeschool

InleidingCliëntgecentreerd werken waarbij partnership met de cliënt

centraal staat1 is leidraad voor de ergotherapeutische be-

roepspraktijk2.3. Vanaf 1979 heeft de CAOT verschillende

richtlijnen (de Occupational Therapy Guidelines for Cliënt

- Centred Practice4, Enabling Occupation: An Occupational

Therapy Perspective)5, modellen (zoals het Occupational

Performance Process Model – OPPM, Canadian Model of

Occupational Performance – CMOP)5 en instrumenten

(zoals de Canadian Occupational Performance Measure

– COPM)6 gepubliceerd om cliëntgecentreerd werken bin-

nen het ergotherapeutisch handelen te faciliteren4,5. Deze

richtlijnen, modellen en instrumenten zijn wereldwijd

onderdeel gaan uitmaken van praktische richtlijnen en

standaarden7. In Nederland worden cliënt-gecentreerd- en

occupation-based (handelingsgericht) werken als twee pij-

lers van de ergotherapie beschouwd8,9; cliënt-gecentreerd

werken is momenteel één van de basisprincipes binnen de

Nederlandse gezondheidszorg10,11. In het afgelopen decen-

nium heeft het werk van Canadese ergotherapeuten invloed

gehad op het ergotherapeutisch onderwijs en de ergothera-

peutische beroepspraktijk in Nederland12,13. Het OPPM en

de COPM maken bijvoorbeeld deel uit van de Nederlandse

ergotherapierichtlijn ‘CVA’14.

Nieuwe richtlijnenIn 2007 introduceerde de CAOT nieuwe praktijkrichtlijnen,

genaamd Enabling Occupation II: Advancing an Occupatio-

nal Therapy Vision for Health, Well-being, & Justice Through

Occupation15. Enabling Occupation II wordt beschouwd als

een stap vooruit waarbij de principes van occupation-based,

cliënt-gecentreerd en evidence-based werken in een nieuw

perspectief worden geplaatst. Enabling Occupation II bestaat

uit theorie, praktijkvoorbeelden en adviezen met betrekking

tot het toepassen van cliënt-gecentreerd werken binnen oc-

cupation-based werken. Echter, het toepassen van cliënt-ge-

centreerd werken in de dagelijkse ergotherapeutische prak-

tijk is een uitdaging16. Hoewel er goede praktijkvoorbeelden

van cliënt-gecentreerde ergotherapie bestaan, suggereert

onderzoek dat de ergotherapie niet consistent is in de wijze

waarop principes van cliënt-gecentreerd werken worden toe-

gepast in alle praktijkvormen17. In de afgelopen twintig jaar

hebben verschillende auteurs18-21 vraagtekens geplaatst bij de

mate waarin kennis over cliënt-gecentreerd werken geïnte-

greerd wordt in de dagelijkse praktijk; anderen1,21-24 beschre-

ven barrières die ergotherapeuten ervaren bij de toepassing

van cliënt-gecentreerd werken. Stomph25 en Daniëls26 lieten

zien dat daadwerkelijke toepassing van cliënt-gecentreerd

werken ook voor Nederlandse ergotherapeuten een uitda-

ging is.

- 33 -

Gelieerd aan de cultuurVerspreiding en implementatie van de Enabling Occupa-

tion II-richtlijnen in de Nederlandse context moet zorgvul-

dig overwogen worden. Ten eerste is het verspreiden en in

stand houden van innovaties binnen de gezondheidszorg

een complex proces27. Ten tweede, richtlijnen die ontwik-

keld zijn in een specifieke culturele context zijn mogelijk

niet toe te passen in een andere context; cliënt-gecentreerd

werken is namelijk sterk gerelateerd aan culturele ideeën,

waarden en normen28. Om in te schatten of verspreiding en

implementatie van Enabling Occupation II in de Nederland-

se context mogelijk is, is het belangrijk om inzicht te krijgen

in de ervaringen van Nederlandse ergotherapeuten met de

richtlijnen. Om deze reden is er een “Enabling occupation-

community of practice” gevormd, bestaande uit praktise-

rende ergotherapeuten en onderzoekers. Een “community

of practice” is een groep mensen die een passie deelt voor

iets wat zij doen. Een dergelijke groep treedt regelmatig in

interactie om op deze wijze te leren hoe ze het beter kun-

nen doen29. De “Enabling occupation-community of prac-

tice” in dit onderzoek diende als middel voor het gezamen-

lijk begrijpen van de theorie en

richtlijnen van Enabling Occu-

pation II en voor het delen van

ervaringen met de toepassing

ervan. Deze studie betreft een

kwalitatief onderzoek met als

vraagstelling; hoe beschrijven

ergotherapeuten die participe-

ren in de “Enabling occupation-

community of practice” hun

ervaringen met de toepassing

van de Enabling Occupation II-

richtlijnen? De beschrijving van

de ervaringen van Nederlandse

ergotherapeuten kan een be-

langrijke bron zijn voor toe-

komstige studies met betrekking tot acceptatie, uitvoerbaar-

heid en implementatie van de theorie en richtlijnen zoals

beschreven in Enabling Occupation II.

MethodeAls methode is gekozen voor een kwalitatieve studie, waar-

bij gebruik wordt gemaakt van vier focusgroep-interviews30

verspreid over één jaar.

Participanten, steekproef en werving

Geschikte participanten voor de studie waren ergothera-

peuten die bereid- en in staat waren te participeren in een

“Enabling occupation-community of practice” gedurende

achttien maanden. Zij moesten hiervoor toestemming krij-

gen van hun werkgevers. Participanten die al eerder inte-

resse hadden getoond in cliënt-gecentreerd werken en die

(gezamenlijk) het spectrum van huidige ergotherapeutische

contexten in Nederland dekten, werden gevraagd voor deel-

name. Eén van de onderzoekers (AZ) contacteerde iedere

potentiële participant telefonisch om uitleg te geven over

de doelen van de “Enabling occupation-community of prac-

tice” en de doelen van de studie. Iedere participant kreeg

tevens een schriftelijke uitleg van deze doelen, de algemene

inhoud en de betrokkenheid die gepaard ging met partici-

patie, evenals een verklaring van vertrouwelijkheid. De stu-

die vereiste geen goedkeuring van een ethische commissie

overeenkomstig met de Nederlandse wet. Geïnformeerde,

geschreven toestemming is verkregen van iedere partici-

pant. Uiteindelijk namen negen participanten deel aan deze

studie (zie Tabel 1).

Procedure van dataverzameling

Zes bijeenkomsten werden gehouden met de “Enabling oc-

cupation-community of practice”, aan de Zuyd Hogeschool

in Heerlen. Iedere bijeenkomst duurde ongeveer tweeenhalf

uur. De eerste bijeenkomst werd gebruikt om het doel en de

aard van het project uit te leggen. De laatste bijeenkomst

bestond uit evaluatie en de planning van het vervolg. Afge-

sproken was dat ter voorbereiding op bijeenkomsten 2 tot

en met 5 bepaalde secties van Enabling Occupation II (Secti-

Deelnemer Geslacht Werksetting Jaren werkervaring

1 Vrouw Revalidatiecentrum - volwassenen 12

2 Vrouw Revalidatiecentrum - volwassenen 6

3 Man 1e lijnspraktijk - kinderen/volwas-

senen

3

4 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - kinderen 27

5 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - volwassenen 22

6 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - kinderen 20

7 Man Verpleeghuis - ouderen 20

8 Vrouw Verpleeghuis - ouderen 5

9 Vrouw Verpleeghuis - ouderen 8

Tabel 1: Kenmerken deelnemers

- 34 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

on I: Occupation: the core domain; Section II: Enablement:

the core competency; Section III: Occupation-based enable-

ment; Section IV: Positioning occupational therapy) gelezen

en toegepast zouden worden door de participanten. De tijd

tussen de bijeenkomsten gaf de participanten de kans om

bekend te worden met het materiaal en de toepassing er-

van in de praktijk. Data voor de kwalitatieve studie werden

gegenereerd tijdens deze vier bijeenkomsten (2 tot en met

5). Er werd vooraf een semi-gestructureerde interviewguide

ontwikkeld voor ieder focusgroep-interview, bestaande uit

open vragen. Deze vragen waren gerelateerd aan het begrij-

pen en toepassen van de theorie en de richtlijnen, en aan

de ervaren successen en barrières (bijvoorbeeld: ‘Kun je ons

iets vertellen over je ervaringen tijdens het toepassen van

de theorie in de praktijk?’ ‘Ervaarde je eye-openers?’ ‘Wa-

ren er delen in de sectie die je moeilijk toepasbaar vond?’).

Deze interviewguide werd op flexibele wijze gebruikt met

als doel om de ergotherapeuten te faciliteren in het delen

van hun ervaringen. Verdere open vragen werden gebruikt

om de participanten aan te moedigen tot het verduidelijken

en verder verkennen van hun

antwoorden31. De eerste twee

auteurs (BP en AZ) leidden de

focusgroep-interviews in goede

banen; de derde onderzoeker

(MJ) maakte aantekeningen en

was verantwoordelijk voor de

geluidsopnames.

Data-analyse

De focusgroep-interviews zijn op-

genomen en vervolgens volledig

getranscribeerd. Het transcript

van iedere bijeenkomst werd ge-

lezen door twee vrijwillige par-

ticipanten voor verheldering en

correctie. Contentanalyse werd

gebruikt zoals beschreven door

Hsieh et al32. om op een systema-

tische manier van open coderen

naar thema’s te komen. Alle transcripten werden meerdere

malen gelezen door de drie primaire onderzoekers (BP, AZ,

MJ), onafhankelijk van elkaar. De analyse van ieder transcript

werd uitgevoerd door de eerste drie auteurs (BP, AZ, MJ); de

stappen van codering werden vergeleken (BP, AZ, MJ) en be-

discussieerd met een onafhankelijke onderzoeker (RD).

Borging van kwaliteit

Aanbevolen technieken voor de borging van kwaliteit wer-

den toegepast om geloofwaardigheid, overdraagbaarheid,

betrouwbaarheid en neutraliteit te garanderen31. Member

checking droeg bij aan geloofwaardigheid. De thema’s en

hun inhoud werden gedeeld en bediscussieerd met de par-

ticipanten in de laatste bijeenkomst van de community of

practice. Overdraagbaarheid werd bevorderd door ergothe-

rapeuten uit verschillende contexten op te nemen in de

steekproef. Door stappen van de analyse onderling te ver-

gelijken en een onderzoeker die niet bij de focusgroepen

aanwezig was te betrekken in de data-analyse werd de ob-

jectiviteit van de bevindingen vergroot (betrouwbaarheid en

neutraliteit).

ResultatenDe analyse leidde tot vier thema’s: het boek doornemen, het

veranderen van denken en doen, zich empowered voelen en

het hanteren van obstakels.

1. Het boek doornemen

De deelnemers beschreven hun ervaringen met het Ena-

bling Occupation II-boek: wat ze vonden van de stijl en het

taalgebruik en hoe ze te werk zijn gegaan om de tekst te

doorgronden en goed te kunnen begrijpen.

1. Het boek doornemen

• De stijl van het boek

• Omgaan met een vreemde taal

• Het boek doorgronden

2. Veranderen van denken en doen

• Veranderen van vermogen tot professioneel

redeneren

• Veranderen van het eigen handelen

3. Zich empowered voelen • Een sterkere professionele identiteit

• Toegenomen bekwaamheid

4. Hanteren van obstakels

• Moeite met de rol van ergotherapeut

• Moeite met verschillende behoeften en

standpunten

• Organisatorische beperkingen

Tabel 2: Samenvatting van de resultaten

- 35 -

De stijl van het boek

De stijl waarin Enabling Occupation II is geschreven, was een

positieve verrassing voor de deelnemers. Bijna alle deelne-

mers gaven aan dat de stijl waarin het boek geschreven is,

hen goed bevalt. Een deelnemer zei: “Ik vind het heel erg mooi

hoe het boek spiritueel en poëtisch geschreven is, dat geeft je zoveel

binding met de theorie. Normaal als je dit soort boeken leest, denk

je ‘nah, beetje diagonaal doorlezen’, dan loop ik er meestal niet

zo warm voor, maar hier dacht ik ‘oh dát is een mooie zin’. Ook

mooie zinsbouw. Het las bijna als een gewoon boek”.

De herkenbare praktijkvoorbeelden en theoretische onder-

delen maakten het boek gebruiksvriendelijk en hielpen om

de theorie in de praktijk toe te passen. Een deelnemer zei

dan ook: “Hoofdstuk 3 bevat veel praktijkvoorbeelden (...). Ik

vond het fijn dat er veel voorbeelden werden gegeven, ik herkende

veel en het werd makkelijker om het toe te passen.”

Doordat de deelnemers zich in specifieke theoretische on-

derdelen van het boek konden herkennen, kregen ze meer

zicht op de veelzijdigheid van hun beroep. Een van de deel-

nemers verduidelijkte: “Hoofdstuk 8 bevat de vijf belangrijkste

elementen van het beroep: de hoofdkenmerken van ergotherapie.

Naar mijn idee zijn die zo goed en mooi omschreven. Met deze

elementen kun je iedereen vertellen wat ergotherapie isen het be-

nadrukt hoe veelzijdig het beroep is.”

De deelnemers gaven aan dat de stijl van het boek heel be-

langrijk was omdat het bijdroeg aan hun persoonlijke moti-

vatie en het hielp om het boek te blijven gebruiken.

Omgaan met een vreemde taal

Hoewel de deelnemers aangaven dat de stijl van het boek

prettig was, was het voor de meesten een uitdaging om een

professioneel boek in het Engels te lezen en te bestuderen.

Sommigen hadden problemen met het lezen van het boek,

vooral omdat ze de Engelse taal niet voldoende beheersten.

Het vergde veel tijd om de hoofdstukken door te spitten, zo-

als wel blijkt uit de volgende opmerking: “Ik had veel tijd nodig

om het boek te lezen. Soms las ik over woorden heen zonder ze te

vertalen en als ik ze dan later nog eens tegenkwam - wat vaak ge-

beurde - dacht ik: OK, nu moet ik het woord toch echt vertalen om

de context te kunnen begrijpen. Dat proces kost veel tijd.”

Uit dit citaat blijkt ook wat de ervaring van de deelnemers

was met het omgaan met onbekende Engelse woorden. De

manier waarop deelnemers hiermee omgingen, was niet al-

tijd efficiënt en kond leiden tot verschillende interpretaties

van de tekst. Het was echt nodig om woorden op te zoeken

en te vertalen naar het Nederlands. De gevonden vertalin-

gen hadden echter niet altijd dezelfde betekenis als bedoeld

in de Engelse tekst. De deelnemers kwamen tot de conclusie

dat het niet mogelijk is om alle concepten naar het Neder-

lands te vertalen. Dit wordt verder benadrukt door de vol-

gende opmerkingen: “Ik ben ermee gestopt om concepten als

‘occupation’ te vertalen. De Nederlandse vertaling dekt de lading

van het Engelse woord niet voldoende.”

“Als ik zeg ‘beyond performance’ heb ik een duidelijk beeld van

wat dat betekent, maar dat heb ik bij de Nederlandse vertaling

niet. In het Engels kunnen dit soort zaken gewoon veel mooier

worden uitgedrukt.”

Volgens de deelnemers is het voor de praktijk belangrijk om

de juiste vertalingen te vinden, maar dat is niet de enige

vereiste stap. De deelnemers gaven aan dat het belangrijk

is om kennis te hebben van het vakjargon om de volledige

betekenis van de concepten te kunnen begrijpen. Eén van

de deelnemers verklaarde: “We moeten het zien als verande-

ringsproces in Nederland. De concepten worden na verloop van

tijd steeds meer algemeen bekend. We moeten zelf ook wennen

aan de nieuwe woorden.”

Het omgaan met woorden en de betekenis van concepten

tijdens de eigen studie is één ding, maar deze woorden en

concepten uitleggen is een andere uitdaging. Deelnemers

besproken hoe ze om konden gaan met moeilijkheden bij

het uitleggen van concepten aan cliënten en collega’s. De

meeste deelnemers waren het ermee eens dat het niet per se

nodig is om een exacte vertaling van een concept te hebben

in het gesprek met collega’s of cliënten, zo lang ze in staat

waren om het concept in eigen woorden uit te leggen, of om

het uit te leggen aan de hand van praktische voorbeelden.

Het boek doorgronden

Om het materiaal eigen te maken, was het niet altijd genoeg

om slechts het boek te bestuderen. De deelnemers hebben

daarom verschillende strategieën toegepast om de theorie

en richtlijnen beter te kunnen begrijpen. Sommige deelne-

mers besloten een samenvatting van elk hoofdstuk te ma-

ken en deze samen te bespreken. Een deelnemer gaf aan

veel baat te hebben bij deze besprekingen: “Ik denk dat als we

- 36 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

geen extra tijd hadden ingepland om te bespreken wat we in het

boek hadden gelezen, ik werkelijk sommige delen van het boek

over het hoofd zou hebben gezien. Als je samen bespreekt waar de

tekst over gaat, wordt alles veel duidelijker. Deze bijeenkomsten

hadden voor mij dus veel meerwaarde.”

Anderen besloten om bijeenkomsten te organiseren op hun

werkplek. Een deelnemer legde het positieve effect als volgt

uit: “Door op dit soort bijeenkomsten informatie aan anderen te

geven, ben je verplicht andere collega’s te betrekken bij waar je

mee bezig bent. Je dwingt jezelf er dan ook toe om uit te leggen

wat je hebt gelezen, maar dan in je eigen woorden.”

De bijeenkomsten werden georganiseerd nadat deelnemers

een gedeelte van het boek hadden gelezen, zodat zij de con-

cepten en hun opvattingen daarover konden delen en be-

spreken met andere ergotherapeuten die niet bij dit onder-

zoeksproject betrokken waren.

2. Veranderen van denken en doen

De deelnemers waren van mening dat het toepassen van

de theorie in de praktijk invloed had op hun vermogen tot

professioneel redeneren en de uitvoering van hun ergothe-

rapeutische taken.

Veranderen van vermogen tot professioneel redeneren

De deelnemers deelden ervaringen die hadden geleid tot

‘eye openers’ bij het in de praktijk toepassen van de theo-

rie en richtlijnen. Deze ervaringen veranderden de manier

waarop ze redeneerden over hun dagelijkse beroepspraktijk.

Omdat een deelnemer bijvoorbeeld zich meer gewaar werd

van de waarde van een bepaald concept en er meer inzicht

in kreeg, zei deze in het gesprek over spiritualiteit: “Het be-

langrijkste deel van een persoon, zijn of haar spiritualiteit, is een

van de concepten die ik nu op een andere manier heb leren be-

grijpen. Het heeft voor elke persoon zijn eigen plek, en alles begint

met spiritualiteit... het is een drijfkracht. Dat heb ik nooit eerder

zo begrepen.. Het is net alsof de puzzelstukjes nu eindelijk op

hun plaats zijn gevallen.”

Er waren ook eye-openers toen de deelnemers concepten uit

Enabling Occupation II in verband brachten met concepten

waar ze al bekend mee waren. Veel deelnemers relateerden

de Flow-theorie aan de ‘fit chart’ uit het boek. Een deelne-

mer zei: “Het gaat om een balans creëren tussen de mogelijk-

heden die je moet hebben, de mogelijkheden die je wilt hebben,

je beperkingen, en zo verder. Ik denk dat wat bedoeld wordt met

‘vaardigheden’ meer is dan wat een persoon kan. Dat heeft bij-

voorbeeld ook betrekking op de eisen die in de omgeving worden

gesteld. Als deze zaken niet op elkaar aansluiten, kan er geen

‘flow’ worden ervaren.”

Omdat de deelnemers steeds meer inzicht kregen, konden

ze de samenhang tussen de verschillende concepten zien.

De deelnemers zeiden dat ze details aan elkaar konden

koppelen om op die manier meer begrip te krijgen van de

praktijk. Een deelnemer beschreef als volgt hoe ze de rela-

tie tussen de concepten ‘engagement’ en ‘performance’ zag:

“De manier waarop ‘engagement’ is uitgelegd, voegt veel toe aan

‘performance’. Door deze toevoeging kunnen we ook voor perso-

nen met dementie nog van betekenis zijn.”

Veranderen van het eigen handelen

Doordat de deelnemers de concepten uit Enabling Occupa-

tion II beter leerden begrijpen, beschreven ze ook hoe deze

invloed hadden op hun professionele redeneren en hun

mogelijkheden in hun werk. De meeste deelnemers ervoe-

ren een fundamentele verandering in hun cliëntgerichte

aanpak. Ze richtten zich meer op bepaalde aspecten bij het

samenwerken met cliënten. De deelnemers namen meer

tijd om te luisteren naar de verhalen van hun cliënten over

hun handelen en vergrootten de betrokkenheid van het cli-

entsysteem. Een deelnemer merkte het volgende op: “Ik ben

nu nog meer gemotiveerd om het cliëntsysteem erbij te betrekken.

Ik kan bijvoorbeeld de onderwijzer erbij betrekken... Ik heb dit al

eens gedaan, maar door dit boek werd ik gemotiveerd om daar

nog verder in te gaan.”

Enkele deelnemers gaven aan dat hun cliëntgerichtheid

veranderde doordat ze kennis over gedragsverandering inte-

greerden (zoals beschreven in Enabling Occupation II). Een

deelnemer vermeldde: “Vroeger praatten therapeuten er niet

over of de cliënt eraan toe was om te veranderen, je gaf alleen

je advies. Tegenwoordig is dit juist belangrijk en dit vraagt tijd.

Voordat ik dit boek las, dacht ik dat ik de cliënt al heel centraal

stelde. Dankzij dit boek heb ik geleerd dat je de cliënt meer au-

tonomie kunt geven door op een andere manier met de therapie

te starten.”

De deelnemers merkten op dat Enabling Occupation II hen

strategieën en tools bood waarmee ze hun werkwijze kon-

den verbeteren, zoals het Canadian Model of Client-Cente-

- 37 -

red Enablement en het Canadian Practice Process Frame-

work (CPPF). Dat blijkt het uit volgende citaat: “...terwijl ik

het CPPF gebruikte, bekeek ik de stap ‘Implementing the plan’

en de manier waarop ik dat in de juiste context kan doen. Nadat

ik het behandelingsplan met de moeder besproken had, ben ik

naar de school gegaan om het plan met de onderwijzers te be-

spreken zodat het plan zo goed mogelijk uitgevoerd kon worden.

Door het plan op in de juiste context uit te voeren, in de juiste

sociale context, in dit geval, krijgt het meer waarde.”

Verschillende deelnemers vonden dat ze meer tools aange-

reikt hadden gekregen om voor de cliënt op te komen, bij-

voorbeeld tijdens teamvergaderingen. Een deelnemer zei:

“Er is nu een cliënt die op een wachtlijst staat voor een baan

bij een sociale werkplaats en die wachtlijsten zijn best lang. Dit

boek geeft mij tools om naar nieuwe mogelijkheden te zoeken. Ik

kan nu bijvoorbeeld op meer manieren uitleggen hoe belangrijk

werken is voor zijn gezondheid.”

3. Zich empowered voelen

Een belangrijk thema dat tevoorschijn kwam uit de analyses

was dat de deelnemers door het bestuderen van de hoofd-

stukken van het boek en het toepassen van de theorie in de

praktijk, zich sterker voelden tijdens hun werk.

Een sterkere professionele identiteit

De deelnemers zagen zichzelf en hun beroep in een positie-

ver daglicht doordat ze de theorie in de praktijk toepasten.

Sommigen ervoeren een sterker gevoel van professionele

identiteit, zoals blijkt uit het volgende citaat: “Ik voel me veel

prettiger als ergotherapeut en sta steviger in de theorie en concep-

ten die ons beroep bepalen. Het geeft me energie om nu een meer

complete professional te zijn.”

Het ‘occupation based’ perspectief dat Enabling Occupation

II biedt, gaf de deelnemers een beter besef van waar ergo-

therapie om draait. Ze voelden zich beter in staat om de toe-

gevoegde waarde van ergotherapie te beschrijven. Eén van

hen zei: “In een medische context, zoals een ziekenhuis, zorg

je met ergotherapie voor een vertaalslag naar het echte leven en

voeg je het medische en sociale perspectief samen.”

Voor sommige deelnemers werd de kern van de rol van de

ergotherapeut bijzonder duidelijk. Een deelnemer merkte

op: “Wanneer het probleem van de klant iets te maken heeft

met zijn of haar dagelijkse activiteiten, valt het binnen ons vak-

gebied. Het werkgebied van ergotherapeuten is natuurlijk erg

breed, maar wat we doen heeft altijd te maken met de zinvolle

activiteiten van een persoon.”

Toegenomen bekwaamheid

Deelnemers beschreven dat ze zich bekwamer voelden.

Bovendien gaven ze aan dat ze een verschil konden maken

binnen hun organisatie of netwerk doordat ze Enabling Oc-

cupation II hadden bestudeerd en toegepast. Ze creëerden

meer kansen voor zichzelf om met verschillende belang-

hebbenden te werken. Een deelnemer zei: “Ik zie plekken

die ergotherapie in organisaties kan verbeteren. Niet alleen het

individuele kind behandelen, maar ook door een onderwijzer of

groep van onderwijzers advies geven.”

Twee deelnemers van dezelfde instelling slaagden erin om

vanuit een ergotherapeutische invalshoek bij te dragen aan

de ontwikkeling van een revalidatieprogramma, waarbij de

nadruk in eerste instantie vooral op de medische kant lag.

Een deelnemer legde uit: “We hebben bereikt dat het proces

begint met een motivational interview door de ergotherapeut.

Nadat een persoon is toegelaten tot het programma, wordt de

COPM gebruikt.”

Tijdens het lezen van de hoofdstukken van het boek en het

bespreken van de inhoud ervan tijdens de focusgroep bijeen-

komsten, merkten de deelnemers ook dat ze een deel van de

beschreven theorie en modellen al gebruikten. Ze vonden

hiermee bevestiging in de manier waarop ze al met cliënten

werkten. Dit versterkte hun vertrouwen en één van hen zei:

“De theorie maakt duidelijk: dit is precies wat ik al doe.”

Andere voorbeelden van deelnemers die verband houden

met competenties, betroffen discussies met andere profes-

sionals en managers. “Wanneer de andere leden van het in-

terdisciplinaire team denken dat ze veel kunnen bereiken met

een cliënt en de cliënt hier geen behoefte aan heeft, kan ik dit

verduidelijken...”

Tijdens het project hadden de deelnemers het gevoel dat ze

organisatorische wijzigingen konden doorvoeren. Een deel-

nemer vertelde: “We maken nu goede afspraken in verpleeg-

huizen: als een cliënt een hulpmiddel nodig heeft, wordt de eerst

verantwoordelijke verzorgende hier voortaan altijd bij betrokken

om te begrijpen wat hun eisen zijn voor gebruik van het hulp-

middel en problemen die zij daarbij ervaren.”

- 38 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

4. Hanteren van obstakels

Tijdens de discussies in de focusgroep bijeenkomsten wa-

ren de deelnemers erg open over de problemen die ze er-

voeren toe ze begonnen om de theorie en richtlijnen uit het

boek in de praktijk toe te passen in hun werk met cliënten.

Moeite met de rol van de ergotherapeut

Ondanks dat Enabling Occupation II bijdroeg aan het besef

van de kern van ergotherapie, hadden de deelnemers soms

moeite met de manier waarop anderen het beroep zien. Een

aantal deelnemers gaf aan dat ze dachten dat hun rol niet

duidelijk is voor cliënten door de grote verscheidenheid van

activiteiten en taken van ergotherapie. Bovendien overlap-

pen de activiteiten en taken van professionals elkaar soms,

wat voor verwarring zorgt bij het verduidelijken van de ei-

gen rol. Een deelnemer zei: “Sommige onderdelen van ons

beroep kunnen ook door andere professionals worden uitgevoerd.

Daardoor is het soms moeilijk en verwarrend om uit te leggen

wat ergotherapie is.”

Sommige deelnemers worstelden ook met de competenties

die een ergotherapeut zou moeten hebben. “Als een cliënt er

niet klaar voor is om te veranderen, vraag ik me soms af hoe

ik hier als ergotherapeut mee om moet gaan. Het lijkt alsof ik

bepaalde vaardigheden mis. Dan vraag ik me af of dit wel hele-

maal bij ergotherapie hoort...”

Moeite met verschillende behoeften en standpunten

De deelnemers vonden het moeilijk om zich te verhouden

tot cliënten die hun behoeften en doelen niet goed konden

uiten of om met situaties om te gaan waarin het team een

ander standpunt innam dan zij zelf: “Als ik denk aan onze

patiënten met chronische pijn: het team wil hen actief houden,

terwijl er veel mensen zijn die ervoor kiezen om van activiteiten

af te zien. Ik vind het moeilijk te bepalen in hoeverre ik het eens

ben met het team.”

Twee deelnemers gaven bovendien aan dat ze voor dilemma’s

kwamen te staan in situaties waarin de cliënten volgens hen

verkeerde of onrealistische keuzes maakten: “Als iemand van

plan is allerlei dingen te gaan doen en je als therapeut weet dat

het verkeerd kan gaan, laat je hem dan zijn eigen keuze maken?”

“Voor mij is het moeilijk als een kind de hele dag op zijn moeders

schoot zit, terwijl hij als hij op een stoel zou zitten, meer mo-

gelijkheden zou hebben... zo wordt het kind echt iets ontzegd.”

Organisatorische beperkingen

De deelnemers bespraken hoe organisatorische aspecten,

zoals een gebrek aan tijd en middelen, het toepassen van

cliëntgericht werken beperken: “…Ik denk dat het enige dat ik

iemand op een afdeling voor chronische zorg te bieden heb is er-

voor te zorgen dat hij zichzelf kan verplaatsen en iets kan doen...

maar er zou zo veel meer mogelijk moeten zijn...daar zijn echter

niet genoeg middelen en mensen voor.”

De deelnemers gaven aan dat het moeilijk kan zijn om bin-

nen een instelling op een cliëntgerichte manier te werk te

gaan door het beleid of situaties die afwijken van de behoef-

ten van de cliënt.

DiscussieDit onderzoek was gericht op de ervaringen van Neder-

landse ergotherapeuten in een Community of Practice met

de Enabling Occupation II-richtlijnen. Hun ervaringen zijn

opgedeeld in vier hoofdthema’s: het boek doornemen, het

veranderen van denken en doen, zich empowered voelen

en het hanteren van obstakels. Over het algemeen is het

bestuderen en bespreken van de Enabling Occupation II-

richtlijnen in een leergemeenschap een bijzonder goede

ervaring geweest voor de ergotherapeuten. Het bleek een

grote uitdaging om de materie in het Engels te lezen en om

de concepten en theorieën goed te kunnen begrijpen. De

ergotherapeuten ervoeren echter veel voordelen toen ze de

richtlijnen in de praktijk toepasten. Ze gaven aan dat het

een positieve invloed had op hun professioneel redeneren,

dat ze zich empowered voelen in hun prestaties en hun rol

als ergotherapeut, ondanks dat ze moeite hadden met het

oplossen van problemen met betrekking tot de omgeving en

hun eigen vaardigheden.

Uit andere onderzoeken zijn soortgelijke problemen

voor het toepassen van cliëntgericht werken1,26, bekend. De

kracht van ons onderzoek is het feit dat de ervaringen van

de ergotherapeuten op de lange termijn werden gevolgd. Ze

hadden genoeg tijd om zich de concepten en richtlijnen ei-

gen te maken en konden experimenteren en reflecteren.

Beperkingen

Het onderzoek had echter ook beperkingen. De resultaten

van dit onderzoek worden beïnvloed door de steekproef. Er-

gotherapeuten die zich zonder (financiële) steun gedurende

lange tijd voor iets inzetten waarbij ze onder andere geacht

worden te studeren en te vergaderen, moeten bijzonder ge-

- 39 -

motiveerd zijn. Deze ergotherapeuten waren ‘pioniers’ die

overtuigd waren van de toegevoegde waarde van cliëntgericht

en handelingsgericht werken. Mensen die gemotiveerd zijn

om een bepaalde innovatie te gebruiken, zijn eerder geneigd

deze over te nemen33. Er is geen informatie beschikbaar over

hoe een gemiddelde groep ergotherapeuten zou reageren

op de Enabling Occupation II-richtlijnen. Bovendien is het

belangrijk om te onthouden dat de positieve bevindingen

gebaseerd zijn op de ervaringen van de ergotherapeuten. Er

zijn geen observaties gedaan om daadwerkelijke uitvoering

in de praktijk na te gaan. Ondanks dat de deelnemers erg

open waren over de uitdagingen en problemen waar ze mee

te kampen hadden, is er altijd een kans dat ze sociaal wen-

selijke antwoorden hebben gegeven. Dit kan zelfs zijn gesti-

muleerd door de actieve betrokkenheid van de onderzoekers

in de gesprekken over concepten en theorieën.

Bemoedigend

Dit onderzoek is een eerste verkenning van de ervaringen

van Nederlandse ergotherapeuten met de Enabling Occupa-

tion II-richtlijnen. De resultaten bieden aanleiding om voor-

zichtig positief te zijn over de acceptatie en hanteerbaarheid

van de richtlijnen buiten Canada. Uit empirische resultaten

blijkt dat innovaties die overeenstemmen met de normen,

waarden en waargenomen behoeften van de doelgroep snel-

ler worden overgenomen27. Dit geldt ook voor innovaties

die duidelijke voordelen bieden en die de prestaties bij het

uitvoeren van de taken van de potentiële gebruikers verbe-

teren27. De resultaten van dit onderzoek zijn op dit gebied

bemoedigend. De ergotherapeuten ervoeren op veel niveaus

voordelen bij het toepassen van de richtlijnen en gaven aan

dat Enabling Occupation II ze ondersteunden bij het verbre-

den van hun kijk op hun beroep, ze de middelen bood om

hun rol als ergotherapeut uit te voeren en hun professionele

identiteit versterkte. Innovaties die eenvoudig kunnen wor-

den gebruikt, worden gemakkelijker overgenomen27. Ena-

bling Occupation II biedt een referentiekader: het biedt geen

specifiek protocol of specifieke behandelmethode. Tijdens

dit onderzoek bleek ook dat de deelnemers het mede door

beperkingen van de omgeving moeilijk vonden om Enabling

Occupation II in de dagelijkse praktijk toe te passen. Ham-

mell34 ondervond dat ergotherapeuten vaak aangeven dat ze

cliëntgericht werken niet goed toe kunnen passen door de

hiërarchische, beperkende en door beleid afgebakende insti-

tutionele omgevingen waarin ze werkzaam zijn.

Proces doorlopen

De Nederlandse ergotherapeuten die hebben meegedaan

aan dit onderzoek waren positief over de betreffende theorie,

praktijkvoorbeelden en middelen, maar hadden soms moei-

te met het lezen van het boek, het begrijpen van de onder-

liggende concepten en de toepassing in de praktijk. Moge-

lijk zouden de richtlijnen geïntegreerd kunnen worden in

behandelmethoden, maar er kunnen vraagtekens worden

geplaatst bij de kwaliteit van uitvoering van deze behandel-

methoden als de therapeut de onderliggende concepten en

theorieën niet goed begrijpt.

De ergotherapeuten die hebben meegedaan aan dit on-

derzoek gaven aan dat het erg relevant is om te leren en erva-

ringen te delen met collega’s op de werkvloer en leden van de

leergemeenschap. Ze hebben een proces doorlopen waarin

ze reflecteerden op hun eigen waarden, overtuigingen en

interpretaties van concepten, theorieën en richtlijnen, en

mogelijke vooroordelen en weerstanden. Dit proces zou wel

eens een grote rol kunnen spelen bij het veranderen van pro-

fessioneel gedrag en het ontwikkelen van cliëntgericht en

handelingsgericht werken. Duggan35 kwam tot vergelijkbare

conclusies tijdens een onderzoek met reflectieve groepsge-

sprekken over cliëntgerichte zorg. De eerste ervaringen van

de Nederlandse ergotherapeuten met de Enabling Occupation

II-richtlijnen zijn positief. Meer onderzoek naar toepassing

van de Enabling Occupation II-richtlijnen in een Nederlandse

context toe te passen en manieren om ergotherapeuten hier-

bij te ondersteunen is nodig.

Conclusie De resultaten wijzen erop dat de Enabling Occupation II-

richtlijnen overeenkomen met de normen en waarden van

Nederlandse ergotherapeuten. Verder ervaren Nederlandse

ergotherapeuten veel voordelen in hun handelen, denken

en zijn wanneer ze de richtlijnen in de praktijk toepassen.

Het begrijpen van de concepten, de theorie en de toepassing

in de praktijk, vraagt echter de nodige inspanningen. Deze

studie laat zien dat het toegevoegde waarde heeft te onder-

zoeken of richtlijnen, zoals de Enabling Occupation II-richt-

lijnen, die in een bepaalde culturele context zijn ontwikkeld,

hanteerbaar zijn in een andere context. Voor de Nederland-

se ergotherapie is meer inzicht nodig hoe ergotherapeuten

ondersteund kunnen worden om deze Enabling Occupation

II richtlijnen in de eigen context toe te passen.

- 40 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Financiering

Dit onderzoek is financieel ondersteund door Zuyd Hoge-

school.

Belangenverstrengeling

De auteurs bevestigen dat er geen sprake is van belangen-

verstrengeling. De auteurs hebben dit artikel geschreven en

zijn verantwoordelijk voor de inhoud.

Dankbetuiging

De auteurs willen alle deelnemers (ergotherapeuten uit de

Enabling Occupation-Community of Practice) die aan dit on-

derzoek hebben meegedaan, bedanken.

AbstractBackground: The Canadian Enabling Occupation II guide-

lines comprise new perspectives on client-centred, occupa-

tion-based, and evidence-based practice. Though, occupa-

tion-based and client-centred practice are strongly related

to cultural beliefs, values and norms; little information is

available about the feasibility of the Enabling Occupation II

guidelines in other contexts.

Aim: To explore the experiences of Dutch occupational the-

rapists with the application of the Enabling Occupation II

guidelines.

Method: A qualitative study using four focus group discus-

sions with 9 occupational therapists from different settings

over one year and content analysis.

Results: Four themes emerged: getting around the book,

changing thinking and doing, feeling empowered and hand-

ling obstacles.

Conclusion: Findings indicate that Enabling Occupation II

embodies values and norms of Dutch occupational therapists.

They experience many benefits in their doing, thinking and

being when applying the guidelines in practice. Struggles with

reading English, getting a grip on concepts and theories, and

difficulties in handling obstacles indicate that the application

of the guidelines takes effort. More research on how to apply

Enabling Occupation II guidelines and how to assist occupa-

tional therapists in implementing them in a Dutch context is

warranted.

SamenvattingAchtergrond: De Canadese Enabling Occupation II richtlij-

nen bevatten nieuwe perspectieven op cliënt-gecentreerd,

occupation-based en evidence-based werken. Echter, occu-

pation-based en cliënt-gecentreerd werken zijn sterk gere-

lateerd aan culturele opvattingen, waarden en normen; wei-

nig informatie is beschikbaar over de hanteerbaarheid van

de Enabling Occupation II richtlijnen in andere contexten.

Doel: Het exploreren van de ervaringen van Nederlandse

ergotherapeuten met de toepassing van de Enabling Occu-

pation II.

Methode: Een kwalitatieve studie waarbij gebruik werd ge-

maakt van vier focusgroep-interviews verspreid over één

jaar met negen ergotherapeuten uit verschillende contexten

en content analyse.

Resultaten: Vier thema’s kwamen naar voren, dit waren ‘het

boek leren kennen’, ‘veranderen van denken en doen’, ‘zich

empowered voelen’ en ‘hanteren van obstakels’.

Conclusie: De bevindingen suggereren dat Enabling Oc-

cupation II de waarden en normen van Nederlandse ergo-

therapeuten belichaamt. Zij ervaren veel voordelen in hun

‘handelen’, ‘denken’ en ‘zijn’ wanneer zij de richtlijnen in

de praktijk toepassen. De worsteling met het lezen van En-

gelse teksten en grip krijgen op de concepten en theorieën,

en de ervaren obstakels in de praktijk wijzen erop dat de

toepassing van de richtlijnen inspanning kost. Meer onder-

zoek is nodig naar de toepassing van de Enabling Occupa-

tion II richtlijnen en naar de wijze waarop ergotherapeuten

ondersteund kunnen worden bij de implementatie in een

Nederlandse context.

Sleutelwoorden: Enabling occupation, cliënt-gecentreerd

werken, ergotherapie, implementatie, kwalitatieve studie

- 41 -

Literatuur

1. Maitra KK, Erway F. Perception of client-centered practice in occupational

therapists and their clients. American Journal of Occupational Therapy.

2006;60(3):298-310.

2. Sumsion T, Law M. A review of evidence on the conceptual elements infor-

ming client-centred practice. Canadian Journal of Occupational Therapy.

2006;73(3):153-62.

3. Council W. Statement on Occupational Therapy. World Federation of Occupa-

tional Therapists; 2010.

4. CAOT. Occupational therapy guidelines for client-centred practice. Toroto:

Canadian Association of Occupational Therapists, 1991.

5. CAOT. Enabling occupation: An occupational therapy perspective

Ottawa: Canadian Association of Occupational Therapists, 2002.

6. Law M, Baptiste S, Carswell A, McColl MA, Polatajko H, Pollock N. The

Canadian Occupational Performance Measure (COPM): A client-centred

outcome measure. Canadian Association of Occupational Therapists 1991.

7. AOTA. Reference manual of the official documents of the American Occupatio-

nal Therapy Association. American Occupational Therapy Association, 1998.

8. Kinébanian A, le Granse M. Grondslagen Van De Ergotherapie: Business R;

Elsevier; 2006.

9. Hartingsveldt MJv, Logister-Proost I, Kinébanian A. Beroepsprofiel ergothera-

peut: Ergotherapie Nederland; 2010.

10. Siebes RC, Ketelaar M, Wijnroks L, van Schie PE, Nijhuis BJ, Vermeer A, et

al. Family-centred services in the Netherlands: validating a self-report measure

for paediatric service providers. Clinical Rehabilitation. 2006;20(6):502-12.

11. Meihuizen-de Regt M. Kinderrevalidatie: Uitgeverij Van Gorcum; 2003.

12. Piškur B, Daniëls R. Canadian Model of Occupational Performance (CMOP)

en Occupational Performance Process (OPPM). Kinébanian A, le Granse M,

editors: Elsevier 2006.

13. Hartingsveldt M, Piškur B, Stomph M. Het Canadian Practice Process

Framework (CPPF): van procesmodel naar process framework. Wetenschap-

pelijk Tijdschrift voor Ergotherapie. 2008;1(2).

14. Cup E, Steultjens E. Ergotherapierichtlijn Beroerte. . Utrecht: NVE, 2005.

15. Townsend EA, Polatajko HJ. Enabling occupation II : advancing an occu-

pational therapy vision for health, well-being & justice through occupation.

Ottawa: Canadian Association of Occupational Therapists; 2007.

16. Duggan R. Reflection as a Means to Foster Client-Centred Practice. Canadian

Journal of Occupational Therapy. 2005;72(2):103-12.

17. Whalley Hammell KR. Client-centred practice in occupational therapy: Critical

reflections. Scandinavian Journal of Occupational Therapy. 2013;20(3):174-81.

18. Gage M, Polatajko H. Naming Practice: The Case for the Term Client-Driven.

Canadian Journal of Occupational Therapy. 1995;62(3):115-8.

19. Mew MM, Fossey E. Client-centred aspects of clinical reasoning during an

initial assessment using the Canadian Occupational Performance Measure.

Australian Occupational Therapy Journal. 1996;43(3-4):155-66.

20. Neistadt M. Methods of assessing clients’ priorities: a survey of adult physical

dysfunction settings. The American Journal of Occupational Therapy.

1995;49(5):428-36.

21. Rebeiro K. Reconciling philosophy with daily practice: Future challenges to

occupational therapy’s client-centred practice. Occupational Therapy Now.

2000:12-4.

22. Blain J, Townsend E, Krefting L, Burwash S. Impact study: Occupational

therapy guidelines for client-centred practice: Evaluation and recommendations.

1992.

23. Sumsion T. A study to determine a British occupational therapy definition of

client-centred practice. British Journal of Occupational Therapy. 1999;62:52-8.

24. Townsend E. Explicating the social organization of professional health

practices intending client empowerment. Canadian Journal of Public Health.

1992;83(Suppl. 1):S58-61.

25. Stomph M. Cliëntgericht werken, het ideaal en de praktijk. Nederlands Tijd-

schrift voor Ergotherapie. 2002;6:248-50.

26. Daniëls R, Winding K, Borell L. Experiences of occupational therapists in stroke

rehabilitation: Dilemmas of some occupational therapists in inpatient stroke reha-

bilitation. Scandinavian Journal of Occupational Therapy. 2002;9(4):167-75.

27. Greenhalgh T, Robert G, Macfarlane F, Bate P, Kyriakidou O. Diffusion of

innovations in service organizations: Systematic review and recommendati-

ons. Milbank Q. 2004;82(4):581-629.

28. Iwama M. Are you listening? Cross-cultural perspectives on client centered

occupationacl therapy practice: A view from Japan. Occupational Therapy

Now. 1999;1:4-6.

29. Kimble C, Hildreth P, Bourdon I. Communities of Practice: Creating Lear-

ning Environments for Educators: Information Age Pub; 2008.

30. Krueger RA, Casey MA. Focus groups: A practical guide for applied research

ed. t, editor. Thousand Oaks: Sage; 2009.

31. Lincoln Y, Guba E. Naturalistic Inquiry. Beverly Hills: Sage; 1985.

32. Hsieh H-F, Shannon SE. Three Approaches to Qualitative Content Analysis.

Qualitative Health Research. 2005;15(9):1277-88.

33. Ferlie E, Gabbay J, Fitzgerald L, Locock L, Dopson S. Evidence-based

medicine and organisational change: An overview of some recent qualitative

research. In: Ashburner L, editor. Organisational behaviour and organisatio-

nal studies in health care. Basingstoke: Palgrave; 2001. p. 18-42.

34. Hammell KW. Client-Centred Practice: Ethical Obligation or Professional

Obfuscation? The British Journal of Occupational Therapy. 2007;70(6):264-

6.

35. Duggan R. Reflection as a means to foster client-centred practice. Canadian

Journal of Occupational Therapy. 2005;72(2):103-12.

36. Piškur B, Zalmstra A, Jakobs M, Daniëls R. Application of the enabling

occupation II guidelines in a non-canadian context. Scandinavian Journal of

Occupational Therapy. 2015;Early Online, 1-2.

- 42 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Uitkomstindicator

Nienke van der Heijdena, Esther van Irena, Ester Wijersa,

Carlijn van Zuijlena, drs. Lucelle van de Ven-Stevensb,

dr. Edith Cupc, Ton Satink MScd

a. Afgestudeerd als ergotherapeut aan de Hogeschool van

Arnhem en Nijmegen. Hun project is in november 2014 door

een onafhankelijk jury aangewezen voor de eerste nationale

scriptieprijs van Ergotherapie Nederland.

b. Beleidsmedewerker van Ergotherapie Nederland.

c. Ergotherapeut, hoofd sectie ergotherapie en senior

onderzoeker op de afdeling Revalidatie van het Radboudumc.

d. Ergotherapeut en hoofddocent/onderzoeker aan de opleiding

ergotherapie en het lectoraat neurorevalidatie van de

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen; stafdocent aan de

European Masters of Science in Occupational Therapy.

InleidingDe laatste jaren is er (inter)nationaal toenemende druk om

kwaliteit en efficiëntie van zorg te verbeteren en aan te tonen.

Er wordt van zorgprofessionals verwacht dat zij transparant

zijn in de geleverde zorg1,2. Zowel de overheid als zorgverze-

keraars willen zorg kunnen vergelijken en inzicht hebben in

de uitkomsten van de (zorg geleverd door) diverse zorgpro-

fessionals. Voor de zorgprofessional is het van belang aan te

tonen dat zij een meerwaarde binnen het zorgproces leveren.

Maar hoe bewijs je als zorgprofessional, dat hetgeen wat jij

doet gunstige effecten heeft op de gezondheid van een indi-

vidu? En wat zijn de mogelijkheden voor de ergotherapeut?

KwaliteitsindicatorenOm de kwaliteit van zorg inzichtelijk te maken, maakt men

gebruik van kwaliteitsindicatoren. Een kwaliteitsindicator

is een meetbaar aspect en wordt ingezet als middel om de

kwaliteit van de zorg transparant te maken voor zorgver-

zekeraars, zorgaanbieders en zorgvragers3. Kwaliteitsin-

dicatoren geven betrouwbare informatie over de mate van

kwaliteit van de geleverde zorg en hebben een signalerende

functie die kan worden ingezet om de zorg(verlener) te

beoordelen4,5,6,7.De behoefte aan meetinstrumenten die ge-

zondheidsuitkomsten als kwaliteitsindicator meten, wordt

steeds groter. Door de betrokkenheid van cliënten te vergro-

ten kunnen zorgprocessen en uitkomsten effectief en effici-

ent, vanuit cliëntperspectief geëvalueerd worden2.

PREMs en PROMsDie groeiende behoefte aan meetinstrumenten die zorgkwa-

liteit en cliëntervaringen integreren, heeft geleid tot de op-

komst van patient reported experience measures (PREMs) en

patient-reported outcome measures (PROMs)8,9. Bij PREMs

draait het om de ervaringen van cliënten ten aanzien van

processen in de zorg zoals bejegening, communicatie met

de zorgprofessional en vaardigheden van de therapeut. Een

PREM is daarmee dus een procesindicator. Een veelgebruikte

PREM is de CQ-index. ‘Hoe vaak tijdens de behandeling nam

de ergotherapeut voldoende tijd voor u?’ en ‘Was de ergothe-

rapeut deskundig op het gebied van uw aandoening?’ zijn

voorbeelden van PREM-vragen.

Met PROMs kan daarentegen daadwerkelijk het effect

van een therapie op het dagelijkse leven van een cliënt wor-

den gemeten. Een voorbeeld is de SF-36; een vragenlijst die

de kwaliteit van leven meet. Een PROM is dus een uitkom-

stindicator, omdat het de ervaren uitkomsten van de zorg in-

zichtelijk maakt. Door een gevalideerde, korte vragenlijst die

ingevuld wordt door de cliënt kan de ervaren gezondheid van-

uit het perspectief van de cliënt inzichtelijk gemaakt worden.

Beroepsspecifieke PROM voor de ergotherapie

Effect van zorg meten

- 43 -

Belang van PROMs PROMs kunnen zorgprofessionals op gestandaardiseerde

wijze van informatie voorzien over de symptomen van een

individu, het emotionele en het functionele welbevinden.

Een gestandaardiseerde, betrouwbare PROM kan zorgver-

zekeraars ondersteunen bij het op een verantwoorde manier

zorg inkopen en vergelijken10.

Er zijn binnen de gezondheidszorg verscheidene doel-

groepspecifieke PROMs beschikbaar, die vanuit het bui-

tenland zijn vertaald voor de Nederlandse beroepspraktijk.

Voorbeelden zijn PROMS die specifiek gebruikt worden

om het effect van therapieën te meten binnen de oncologie,

gewrichtsaandoeningen en hartfalen. Op dit moment ont-

breekt een beroepsspecifieke PROM die het effect van de

ergotherapie meet.

De Canadian Occupational Performance Measure

(COPM)11 is één van de weinige uitkomstmaten die zich spe-

cifiek richt op datgene waar de ergotherapie daadwerkelijk

invloed op heeft. Betekenisvolle activiteiten (en ervaren be-

perkingen) worden door de cliënt zelf benoemd en gescoord

op tevredenheid en uitvoering. De COPM wordt altijd af-

genomen door de ergotherapeut. Naast de COPM is er be-

hoefte aan een PROM die de cliënt zelfstandig kan invullen,

weinig tijd kost en het unieke van de ergotherapie meet.

AfstudeerprojectOp basis van bovenstaande (inter)nationale ontwikkelingen

is in januari 2014 het project PROMs & Ergotherapie ge-

start. Ton Satink MScOT (Hogeschool Arnhem en Nijme-

gen (HAN)opleiding ergotherapie) en Dr. Edith Cup (Rad-

boudumc) hebben in januari 2014, in samenwerking met

Ergotherapie Nederland, een eerste concept voor een be-

roepsspecifieke PROM opgesteld. Vervolgens is de concept

ergotherapie PROM in een afstudeerproject onderzocht op

de kwaliteit. De opdrachtgevers binnen dit project waren

Drs. Lucelle van de Ven-Stevens, Ergotherapie Nederland

en Dr. Edith Cup, Radboudumc. Het project werd begeleid

door Ton Satink vanuit de HAN.

Doelstelling en vraagstellingOm de kwaliteit van het eerste concept van de beroepsspeci-

fieke PROM te onderzoeken, is het belangrijk om de begrij-

pelijkheid, relevantie en bruikbaarheid voor de praktijk te

analyseren12. Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken

of de concept PROM daadwerkelijk de uitkomsten van de

ergotherapie meet. Vanuit de centrale vraagstelling ‘Hoe be-

oordelen cliënten van de ergotherapie de inhoudsvaliditeit,

bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de concept PROM?’

is de kwaliteit van de concept PROM onderzocht, met als

doel het ontwikkelen van een beroepsspecifieke PROM er-

gotherapie.

MethodeDe ontwikkeling van de PROM ergotherapie verliep in twee

fasen:

1. Bijstelling van een eerste concept PROM ergotherapie op

basis van oriënterend literatuuronderzoek en gesprekken

met experts.

2. Onderzoek naar de inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en

begrijpelijkheid van de bijgestelde PROM met de me-

thode cognitief interviewen.

1. Bijstelling concept PROM ergotherapieIn het concept van de beroepsspecifieke PROM ergothe-

rapie stonden de domeinen participatie, zelfmanagement

en kwaliteit van leven centraal. Door middel van een ori-

enterend literatuuronderzoek en gesprekken met experts

op het gebied van PROMs werden ontwerpeisen opgesteld

voor een PROM ergotherapie. Hierbij is gebruik gemaakt

van het stappenplan van Beurskens et al. (2008) voor het

ontwikkelen van meetinstrumenten in de praktijk13. Op ba-

sis van de interviews met de experts, werd aanbevolen om

een PROM te ontwikkelen die zich richt op één domein van

zelfmanagement: rolmanagement. Deze vorm van manage-

ment heeft veel raakvlakken met het beroep ergotherapie en

is hierdoor zeer geschikt om het effect van de ergotherapie

te meten.

Een vragenlijst met korte zinnen en makkelijke woorden

verdient de voorkeur boven een vragenlijst die ‘moeilijker’

Nederlands bevat. Vakjargon wordt afgeraden. Korte vragen

en simpel taalgebruik vergroten ook de kans dat cliënten

vragenlijsten helemaal invullen. Het blijkt dat cliënten in

het algemeen geen moeite hebben met een vragenlijst die

binnen tien minuten ingevuld kan worden. De tevreden-

heid van cliënten lijkt af te nemen wanneer de duur van het

invullen van de vragenlijst tussen de tien en vijftien minu-

ten ligt of zelfs nog langer is13. Een vragenlijst zou zo’n tien

à vijftien vragen moeten bevatten. Voor de scoremogelijkhe-

den wordt een VAS score of numerieke schaal aanbevolen.

Dit maakt het mogelijk om gegevens vast te leggen in een

getal en om veranderingen in de tijd in kaart te brengen. Uit

onderzoek blijkt echter dat cliënten zich niet altijd een voor-

- 44 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

stelling kunnen maken van wat het cijfer precies betekent13.

Smileys sluiten beter aan op de belevingswereld van de cli-

ent. Wel wordt aangeraden om smileys in combinatie met

een numerieke schaal te gebruiken. Op deze manier wor-

den antwoordmogelijkheden eenduidiger geïnterpreteerd.

De concept PROM is aangepast op basis van deze aanbeve-

lingen en vervolgens aan cliënten voorgelegd in fase 2. Uit

onderzoek is namelijk gebleken dat de begrijpelijkheid en

relevantie van een vragenlijst voor cliënten toeneemt wan-

neer ze betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling ervan’13

2. Inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid

Om de inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid

van de concept PROM ergotherapie te onderzoeken, is deze

voorgelegd aan cliënten die in behandeling zijn (geweest)

bij een ergotherapeut. Dit betrof geen specifieke doelgroep

omdat werd getracht deze PROM te ontwikkelen voor een

groot aantal, uiteenlopende doelgroepen met verschillende

leeftijden. In eerste instantie was het streven om een gevari-

eerde groep deelnemers voor het beoordelen van de concept

PROM te selecteren. Uiteindelijk bleek dit niet mogelijk in

de tijd, en zijn via ergotherapeuten in het Radboudumc en

twee ergotherapie praktijken in Nijmegen potentiële deelne-

mers benaderd. De in- en exclusiecriteria die zijn gebruikt

bij het selecteren van deelnemers zijn zichtbaar in tabel 1.

Tabel 1: In- en exclusiecriteria deelnemers

Selecteren van deelnemers

Voor het onderzoek zijn elf deelnemers aangemeld door de

ergotherapeuten van het Radboudumc en de twee ergothera-

piepraktijk. Twee van deze deelnemers bleken tijdens het on-

derzoek onvoldoende in staat om de concept PROM zelfstan-

dig in te vullen en te reflecteren op de antwoorden. De overige

negen deelnemers zijn geïncludeerd voor het onderzoek.

Dataverzameling

Voorafgaand aan het invullen van de concept PROM is de

deelnemers gevraagd het unieke van ergotherapie te om-

schrijven, om na het invullen van de lijst te kunnen be-

oordelen of dat unieke voor hen ook terugkomt in de lijst.

Om de interviews vorm te geven is er gebruik gemaakt van

een methode van cognitief interviewen, de Three Step Test

Interview (TSTI) 15,16. De TSTI-methode is in meerdere on-

derzoeken bruikbaar bevonden voor het identificeren van

problemen bij het invullen van een vragenlijst. De TSTI-

methode bestaat uit drie fasen:

• Fase 1: Observatie van het gedrag van de deelnemer tij-

dens het invullen van de vragenlijst, terwijl de deelnemer

de think-aloud methode (hardop denken) toepast.

Voor de observatie van het gedrag werd een observatiema-

trix opgesteld. De observatie van deze gegevens werd ge-

bruikt om door te vragen.

• Fase 2: Aanvullen van de primaire gegevens: in deze fase

stelt de onderzoeker vragen die gericht zijn op wat er ge-

beurde tijdens het invullen. Hiervoor werd een intervie-

wguide opgesteld. De interviewguide bevatte algemene

vragen als ‘Wat vond u van de vraag?’, ‘Wat vond u van de

antwoordmogelijkheden’ en specifiekere vragen als ‘Waar

denkt u aan als u deze vraag leest?’, ‘Hoe bent u bij dit

antwoord gekomen?’.

• Fase 3: In de laatste stap had de deelnemer de mogelijk-

heid om secundaire informatie

toe te voegen aan het geheel:

deze informatie kon betrekking

hebben op het nader uitleggen

van een gedachten of gedraging

die zij hadden tijdens het invul-

len van de vragenlijst. De taal

van de deelnemers hierbij gaf

inzicht of de formulering van de

vragen goed begrepen werd of

aangepast moest worden.

Data-analyse

Voor de transcriptie van de interviews is gebruik gemaakt

van de transcript-based en note-based methode17. Dit houdt

in dat alles wat er door de deelnemers in de interviews is ge-

zegd, letterlijk wordt uitgetypt. Deze strikte, intensieve me-

thode zorgt ervoor dat er geen belangrijke informatie wordt

gemist. Deze gegevens zijn aangevuld door de note-based

methode; dit bevat alles wat de onderzoekers hebben waar-

Inclusiecriteria Exclusiecriteria

- Cliënten die een ergotherapiebehan-

deling hebben ontvangen. Dit behan-

deltraject heeft niet langer dan drie

maanden geleden plaatsgevonden;

- De cliënt kan zich verbaal uiten;

- De cliënt kan informatie terughalen uit

het korte- of lange termijn geheugen14;

- De cliënt geeft toestemming voor deel-

name en geluidsopname.

- Cliënten hebben volgens de behande-

lend ergotherapeut geen afasie;

- Cliënten hebben volgens de behande-

lend ergotherapeut geen vergevorderde

dementie.

- 45 -

genomen tijdens de interviews. Om de getranscribeerde

data te analyseren zijn er themacodes en variatiecodes opge-

steld die georganiseerd zijn met behulp van het programma

Atlas-ti. Concreet betekent dit dat de projectgroep de frag-

menten heeft gecodeerd die daadwerkelijk relevant waren

voor de onderzoeksvraag. De projectgroep heeft fragmenten

uit de interviews met vooraf opgestelde codes aangeduid. De

codes zijn kort gehouden om het overzicht tijdens de ana-

lyse te behouden. Betekenisvolle fragmenten zijn gecodeerd

met afwisselend themacodes en variatiecodes. Een thema-

code gaat over het thema maar verschaft geen informatie

over dit thema, bijvoorbeeld ‘begrijpelijkheid’. Daarentegen

geeft een variatiecode juist informatie over wat er over het

thema wordt gezegd18. Voor de variatiecode zijn één of twee

trefwoorden gebruikt die in het originele tekstfragment ook

zijn opgenomen.

Voor de analyse is er gebruik gemaakt van de basisstappen

van de analyse en interpretatie van kwalitatieve data19:

• Fase 1: Oriënteren op de verzamelde data. Het meerdere

malen doorlezen van verzamelde data om inzicht te krij-

gen in de inhoud van de tekst.

• Fase 2: Op zoek naar de focus in de tekstfragmenten.

Taylor-Powell & Renner19 adviseren in hun studie om bij

de start van de analyse sleutelvragen en kernbegrippen te

formuleren. Een aantal sleutelvragen die het selecteren

van betekenisvolle fragmenten hebben ondersteund zijn:

‘Wat zegt de deelnemer over het unieke van de ergothe-

rapie?’, ‘Is de concept PROM geschikt voor verschillende

doelgroepen en aandoeningen?’ en ‘Wat zegt de cliënt over

de begrijpelijkheid van de concept PROM?’

• Fase 3: Betekenisvolle fragmenten coderen. Betekenisvolle

fragmenten zijn gecodeerd met afwisselend themacodes

en variatiecodes. Een themacode gaat over het thema maar

verschaft geen informatie over dit thema, bijvoorbeeld ‘be-

grijpelijkheid’. Voor de variatiecode zijn één of twee tref-

woorden gebruikt die in het originele tekstfragment ook

zijn opgenomen.

• Fase 4: Betekenisvolle fragmenten en codes categoriseren.

Het coderen van betekenisvolle fragmenten heeft 662 co-

des opgeleverd. Deze codes zijn uiteindelijk onderverdeeld

in veertien categorieën.

• Fase 5: Thematiseren. Vervolgens zijn de categorieën on-

derverdeeld in de thema’s: inhoudsvaliditeit, bruikbaar-

heid en begrijpelijkheid.

ResultatenDeelnemers

Aan het onderzoek hebben acht vrouwen en één man deel-

genomen, in de leeftijd van 29 tot en met 78 jaar. Zeven

deelnemers hebben in de afgelopen drie maanden de er-

gotherapie afgerond. De andere twee deelnemers zijn nog

onder behandeling van een ergotherapeut.

Zeven deelnemers zijn door de ergotherapeut behan-

deld voor een aandoening aan de schoudergewrichten of

hand. Twee van hen hebben naast de handaandoening in

het verleden een CVA gehad. Twee deelnemers zijn in be-

handeling geweest voor een verhoogd valrisico.

Zes van de negen deelnemers hebben ergotherapie ont-

vangen binnen de revalidatieafdeling van een universitair

medisch centrum. Bij de overige drie deelnemers kwam de

ergotherapeut aan huis. Vier deelnemers ontvingen alleen

ergotherapie en vijf deelnemers hadden naast de ergothera-

pie ook een andere therapie.

Inhoudsvaliditeit van de concept PROM

Het merendeel van deelnemers gaf aan dat de lijst meet

wat de ergotherapie daadwerkelijk voor hen betekend heeft.

Aspecten die deelnemers belangrijk vonden zijn begrippen

als handvatten, praktische tips, persoonlijke en oplossings-

gerichte benadering, plannen en doseren. In deze aspecten

zagen deelnemers namelijk het unieke van de ergotherapie

terug (zie figuur 1).

Bruikbaarheid van de concept PROM

Het merendeel van de deelnemers vond de lijst in het alge-

meen (vrij) goed, duidelijk of zelfs heel duidelijk. De lengte

van de vragenlijst werd als prettig ervaren; deelnemers ga-

ven aan de lijst niet te lang te vinden. Er is bij deelnemers

twijfel of de concept PROM ergotherapie-breed ingezet kan

worden en of antwoorden op eenduidige en juiste wijze

worden geïnterpreteerd. De introductie van de PROM kan

worden verbeterd door het tijdsbestek aan te passen en ex-

pliciet te benoemen dat de cliënt invult hoe het op dat mo-

ment met hem /haar gaat.

Begrijpelijkheid van de concept PROM

Voor veel deelnemers waren de vragen in de PROM begrij-

pelijk. Deelnemers interpreteerden de vragen op een per-

soonlijke, juiste manier. De begrippen betekenisvolle activi-

teiten, maatschappij en rollen werden door de deelnemers

uiteenlopend geïnterpreteerd. Vakjargon werd niet als sto-

- 46 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

rend ervaren, al werd aangegeven dat voorbeelden hierbij

prettig zouden zijn.

De schriftelijke introductie kon volgens de deelnemers

verbeterd worden. Zo zijn zij van mening dat er duidelijke

informatie moet worden beschreven over het tijdsbestek

waarin zij de vragen moeten invullen.

Scoringsmogelijkheid

Het merendeel van de deelnemers vond de scoringsmoge-

lijkheden voldoende. De scoringsmogelijkheid van zes mo-

gelijkheden had bij de meeste vragen de voorkeur. Enkele

deelnemers bevelen echter niet aan om de zes scoringsmoge-

lijkheden van nooit tot altijd voor de hele vragenlijst te gebrui-

ken. De reden hiervoor is dat deze scoringsmogelijkheden niet

bij alle vragen van toepassing zijn. Smileys werden door de

deelnemers niet als storend ervaren. Drie van de negen deel-

nemers gaven aan dat de smileys een meerwaarde hebben.

De scoringsmogelijkheden werden door de deelnemers

met een voldoende gescoord. De voorkeur ging uit naar zes

scoringsmogelijkheden in combinatie met smileys.

Figuur 1. Voorbeeldvragen van de concept PROM Ergotherapie.

Discussie van methodeIn het huidige onderzoek zijn negen deelnemers gevraagd

een oordeel te geven over de concept PROM ergotherapie.

De deelnemers vertegenwoordigen slechts een beperkte

homogene groep cliënten die ergotherapie hebben ontvan-

gen. In vervolgonderzoek is het noodzakelijk dat een bre-

dere variatie cliënten van de ergotherapie een oordeel vormt

over de concept PROM ergotherapie. Ondanks het beperkte

aantal deelnemers is de projectgroep van meningen dat de

resultaten bruikbaar zijn en een goede indicatie geven over

de kwaliteit van de concept PROM. Ten aanzien van verzadi-

ging van gegevens kan vermeld worden dat tijdens het laat-

ste interview geen nieuwe informatie naar boven kwam, en

dat eerdere bevindingen werden bevestigd30.

De methode van cognitief interviewen is bruikbaar

gebleken om de meningen en gedachten van cliënten in-

zichtelijk te maken15. Hiermee hebben de onderzoekers

voldoende bruikbare informatie gekregen over de inhouds-

validiteit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de concept

PROM ergotherapie.

Criteria bij vervolgonderzoek

Een belangrijk doel van de PROM is het meten van kwaliteit

en de uitkomsten van de ergotherapeutische behandeling.

Om de PROM in te zetten als kwaliteitsindicator moet de

PROM volgens het Toetsingskader kwaliteitsstandaarden en

meetinstrumenten (2014) aan

meerdere criteria voldoen. Eén

van deze criteria luidt dat rele-

vante partijen betrokken zijn bij

de ontwikkeling van het meetin-

strument. Hierbij gaat het om

zorgaanbieders, zorgvragers en

zorgverzekeraars. Tevens wordt

daarom aanbevolen om bij vol-

gend onderzoek:

• Een focusgroep met ergothera-

peuten te houden;

• De aangepaste PROM bij diver-

se cliëntgroepen af te nemen

(doelgroepen en settingen);

• De verschillende zorgverzeke-

raars in Nederland te betrek-

ken bij het ontwikkelen van de

PROM;

• Een werkinstructie te schrijven.

Vervolgonderzoek naar de bruikbaarheid is noodzakelijk

om te bepalen of de PROM ergotherapie kan dienen als on-

dersteuning van het primaire behandelproces.

Ik kan ondanks mijn aandoening(en) mijn dagelijkse activiteiten optimaal uitvoeren,

al dan niet met hulp/hulpmiddelen.

L

Nooit – bijna nooit – soms – regelmatig – bijna altijd – altijd

Ik heb het gevoel dat ik – vanuit mijn verschillende rollen – iets voor anderen kan

betekenen.

L

Helemaal gedeeltelijk gedeeltelijk helemaal

mee oneens mee oneens mee eens mee eens

Door de ergotherapie heb ik handvatten gekregen om mijn rollen binnen mijn dage-

lijkse activiteiten uit te voeren.

L

Helemaal gedeeltelijk gedeeltelijk helemaal

mee oneens mee oneens mee eens mee eens

- 47 -

Discussie van resultaten Inhoudsvaliditeit van de PROM ergotherapie

Om het effect van de ergotherapie te meten, is het van be-

lang dat uitkomsten worden gemeten waar een ergothera-

peut ook écht invloed op heeft. Het is hierin belangrijk aan

te sluiten bij de belevingswereld van een cliënt20,21.

De meerderheid van de deelnemers zag het unieke

van de ergotherapie, zoals zij dit hebben ervaren, terug in

de PROM. Door praktische adviezen leren de deelnemers

om te gaan met hun beperkingen in het dagelijkse leven.

Ze krijgen handvatten om hun dagen zó in te delen dat ze

in staat zijn betekenisvolle activiteiten uit te voeren. Deze

bevindingen worden ondersteund in de literatuur, die be-

nadrukt dat een ergotherapeutische interventie is gericht op

het mogelijk maken van handelen, zodat een individu kan

deelnemen aan betekenisvolle, dagelijkse activiteiten22,23,24.

Het streven is dat cliënten een balans hebben gevonden tus-

sen verschillende activiteiten in het dagelijkse leven25.

De deelnemers herkennen ook het unieke van de ergo-

therapie in een cliëntgerichte benaderingswijze, waarbij ge-

zamenlijke besluitvorming én oplossingsgericht werken cen-

traal staan. Dit komt overeen met de uitgangspunten binnen

het beroepsprofiel. ‘De betekenis die een persoon geeft aan

zijn handelen is persoonlijk en voor ieder persoon uniek’22.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat de PROM ergothe-

rapie het unieke van de ergotherapie meet zoals cliënten dit

ervaren en zoals het in de literatuur wordt omschreven. De

PROM lijkt van meerwaarde te zijn voor het meten van de

uitkomsten van de ergotherapie.

Bruikbaarheid van de PROM ergotherapie

Zoals uit de resultaten kan worden geconcludeerd, wordt

de PROM ergotherapie voldoende bruikbaar bevonden door

deelnemers. Hierbij is de inzetbaarheid van de PROM er-

gotherapie een aandachtspunt. Deelnemers vragen zich af

of de PROM ergotherapie bruikbaar is binnen verschillende

settings. Het wordt aanbevolen om in een vervolgonderzoek

naar de PROM cliënten uit diverse settings te betrekken.

Op basis van de reflecties van deelnemers kan worden ge-

concludeerd dat de uitkomsten van de PROM voldoende in

kaart brengen hoe de cliënt met beperkingen omgaat en hoe

de situatie wordt ervaren. Belangrijk hierbij is dat PROMs

gemakkelijk af te nemen zijn en scores duidelijk geïnter-

preteerd worden door de ergotherapeut26,27. Hier voegen de

deelnemers aan toe dat zij het belangrijk vinden dat zij een

toelichting kunnen geven op hun antwoorden.

Verschillende studies benadrukken dat PROMs op een

eenduidige wijze geïnterpreteerd moeten worden26,28. Meer-

dere deelnemers binnen het onderzoek zijn van mening

dat interne en externe factoren de antwoorden op de vragen

beïnvloeden. Zo heeft vraag 4 betrekking op het inschatten

van je mogelijkheden en het vragen van hulp. Drie deelne-

mers benadrukken hier de invloed van hun karakter en om-

geving. Deze factoren bepalen in hun ogen mede of je een

hulpvraag stelt.

Dit wordt bevestigd door Mant29 die beschrijft dat factoren

die niet (direct) gemeten kunnen leiden tot verschil in uit-

komsten. Bij uitkomstindicatoren, zoals PROMs, moet men

zich voortdurend afvragen of het verschil in uitkomsten

daadwerkelijk verschil in kwaliteit van (de geleverde zorg

door) de zorgaanbieder betekent29. Ze moeten immers een

directe, betrouwbare aanwijzing zijn voor de mate van kwa-

liteit4,7.

Als kwaliteitsindicator moet een PROM belangrijke infor-

matie geven over het effect van een behandeling vanuit het

perspectief van de cliënt. Ondanks dat de subjectieve erva-

ring van een cliënt het invullen van een PROM kan beïn-

vloeden, zijn in de huidige maatschappelijke ontwikkelin-

gen de PROMs heel belangrijk om cliëntgerichtheid een

plaats te geven.

Om de bruikbaarheid van de PROM te vergoten, is het

van groot belang dat er een werkinstructie wordt bijgevoegd

die uitleg geeft over het doel van de PROM en de wijze van

scoren. De projectgroep beveelt vervolgonderzoek aan naar

de klinimetrische eigenschappen van de PROM. Daarnaast

moet onderzocht worden of er een totaalscore berekend

kan worden. Hierbij gaat de voorkeur uit naar afname van

de PROM aan het begin en aan het eind van de behande-

ling. Op deze manier kan de PROM gebruikt worden om

veranderingen in het rolmanagement als uitkomst van de

ergotherapie te meten en kan de PROM worden ingezet als

kwaliteitsindicator.

- 48 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

Begrijpelijkheid van de PROM ergotherapie

Het merendeel van de deelnemers vond de vragen in de

concept PROM over het algemeen begrijpelijk. In de con-

cept PROM wordt echter wel gebruik gemaakt van enkele

ergotherapeutische begrippen die in de ergotherapiebehan-

deling regelmatig centraal staan maar die uiteenlopend ge-

interpreteerd worden. De projectgroep beveelt aan om vak-

jargon zoveel mogelijk te vermijden en te vervangen door

alledaagse taal die iedere cliënt begrijpt.

Conclusie

Er is een concept PROM voor de ergotherapie ontwikkeld.

Deze concept PROM ergotherapie is getoetst aan literatuur

en meningen van experts en voorgelegd aan 9 deelnemers.

Conclusie van dit onderzoek is dat de concept PROM ergo-

therapie, op het gebied van inhoudsvaliditeit en begrijpelijk-

heid volgens de meeste deelnemers voldoende is.

Om de PROM ergotherapie breed in te kunnen zetten

adviseren deelnemers een onderzoek onder een meer he-

terogene groep cliënten. De PROM ergotherapie lijkt een

meerwaarde te zijn voor het meten van de uitkomsten van

het unieke van de ergotherapie.

Vervolgonderzoek naar verdere validering van de PROM

ergotherapie is echter noodzakelijk, waarbij gestreefd moet

worden naar een doelgroep die de brede variatie aan cliënten

van de ergotherapie vertegenwoordigt. Voor het vervolgon-

derzoek naar de PROM ergotherapie kan gebruik gemaakt

worden van de stappen uit het toetsingskader kwaliteitsstan-

daarden en meetinstrumenten (2014).7

Correspondentie-adres

Nienke van der Heijden, Bestenhof 1, 5324 AH

Ammerzoden, [email protected]

Voor vragen over het gebruik van de PROM kunt u contact

opnemen met:

Ergotherapie Nederland, Orteliuslaan 750, 3528 BB

Utrecht, 030-262 83 56, [email protected]

Abstract Background: Patient Reported Outcome Measures (PROMs)

are short, validated questionnaires completed by the client.

The client perceived health, wellbeing or ability to perform

daily activities is measured. PROMs can be used to measure

the effect of therapy from the perspective of the client. There

is a need for a short PROM that specifically measures the

effect of occupational therapy for clients in the Netherlands.

Therefore, a concept PROM was developed with questions

related to quality of life, participation and self-management

of clients who received occupational therapy.

Aim: To study the content validity, feasibility and intelligi-

bility of this PROM from a clients’ perspective and to give

recommendations for improvements.

Method: Nine clients who receive(d) occupational therapy

participated in the study. The method used was cognitive in-

terviewing based on Three Step Test Interview (TSTI). The

interviews were transcribed according to the transcripted-

based and noted-based methods. The analyses are based on

the basic elements of narrative data analysis and interpreta-

tion, resulting in theme codes and variation codes.

Results: The majority of the participants saw unique aspects

of occupational therapy reflected in the concept PROM.

However, participants had doubts whether this PROM was

broadly applicable in occupational therapy. Furthermore,

most questions were understandable, although some par-

ticipants had questions about professional terminology.

Questions were interpreted in a personal, but right way.

Conclusion: The concept PROM, has according to partici-

pants, sufficient content validity and intelligibility. Partici-

pants advised a more heterogeneous group of clients for a

broadly applicability in occupational therapy. Further research

is necessary to validate the PROM for occupational therapy.

SamenvattingAchtergrond: Patient Reported Outcome Measures (PROMs)

zijn korte, gevalideerde vragenlijsten die ingevuld worden

door de cliënt. Hierbij wordt de ervaren gezondheid, welzijn

of het vermogen om dagelijkse activiteiten uit te voeren ge-

meten. Een PROM kan worden gebruikt om het effect van

een therapie vanuit het cliëntenperspectief te meten. Er is

behoefte aan een korte PROM die specifiek het effect van

ergotherapie meet voor de Nederlandse gezondheidszorg.

Dit is de reden dat er een concept PROM is ontwikkeld met

vragen die betrekking hebben op de kwaliteit van leven, par-

ticipatie en zelfmanagement van cliënten die ergotherapie

hebben ontvangen.

Doel: De inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijk-

heid van de concept PROM in kaart brengen vanuit het per-

spectief van cliënten en het geven van aanbevelingen voor

verbetering.

Methode: Negen cliënten die ergotherapie (hebben) ont-

vangen hebben deelgenomen aan deze studie. Hierbij is

- 49 -

gebruik gemaakt van de methode cognitief interviewen

gebaseerd op de Three Step Test Interview (TSTI). De in-

terviews zijn vervolgens getranscribeerd met behulp van de

transcript-based en note-based methode, Om de getranscri-

beerde data te analyseren zijn er themacodes en variatieco-

des opgesteld die georganiseerd zijn met behulp van het

programma Atlas-ti. Tenslotte zijn deze transcripties geana-

lyseerd aan de hand van de basisstappen van de analyse en

interpretatie van kwalitatieve data, wat resulteerde in thema

codes en variatie codes.

Resultaten: De meerderheid van de deelnemers zag het

unieke van de ergotherapie terug in de concept PROM.

Echter, de deelnemers twijfelden over de brede inzetbaar-

heid van de concept PROM. De meerderheid van de vragen

werden als begrijpelijk ervaren. Echter waren er enkele

deelnemers met vragen over professionele termen binnen

de concept PROM. De vragen werden op een persoonlijke,

maar juiste manier geïnterpreteerd.

Conclusie: De inhoudsvaliditeit en begrijpelijkheid van de

concept PROM is volgens de meeste deelnemers voldoen-

de. Om de PROM ergotherapie breed in te kunnen zetten

adviseren deelnemers een onderzoek onder een meer he-

terogene groep cliënten. Vervolgonderzoek is noodzakelijk

om de concept PROM verder te kunnen ontwikkelen en te

kunnen valideren.

Referenties

1. Beurskens, S. (2013). Patient reported outcome measures (PROMs): Oude wijn

in nieuwe zakken?! Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie.

2. Marshall, S., Haywood, K. & Fitzpatrick, R. (2005). Impact of patient-reported

outcome measures on routine practice: a structured review. Journal of Evalua-

tion in Clinical Practice, 12 (5), 559-68

3. CBO. (z.d.) Evalueren van zorg. Geraadpleegd op 06 mei 2014, van

http://www.cbo.nl/themas/evalueren-van-zorg

4. Aubèl, G.F. (2009). Zorgbasics kwaliteitszorg. Den Haag: Boom LEMMA

uitgevers.

5. Braspenning, J., Bouma, M. & Hoenen, J. (2014). Handboek evidence-based

richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu van Lochum

6. Campbell, S.M., Braspenning, J., Hutchinson, A. & Marshall, M.N. (2003)

Improving the quality of health care: research methods used in developing

and applying quality indicators in primary care. British Medical Journal. 326

(7393), 816

7. Zorginstituut Nederland (2014) Toetsingskader kwaliteitsstandaarden en meet-

instrumenten. Geraadpleegd op 10 april 2014, van https://www.zorginstituut-

nederland.nl/binaries/hst%3Ahst/hst%3Asites/zinl- www/hst%3Acontent/

kwaliteit/toetsingskader-en- register/toetsingskader/toetsingskader/toetsingska-

der/zinl%3Aparagraph/zinl%3Adocu ments/1401-toetsingskader-kwaliteits-

standaarden-en- meetinstrumenten/Toetsingskader+kwaliteitsstandaarden+en

+meetinstrumenten+1404 01.pdf

8. Devlin, N. J., & Appleby, J. (2010). Getting the most out of PROMS. Putting

health outcomes at the heart of NHS decision making. London: King’s Fund.

9. Versteeg, N. & Hoogeweg, E. (2014) Werken aan zorgkwaliteit met PROMs.

Behandelresultaten meten vanuit patiëntenperspectief. Gedownload op 3 april

2014, van http://files.m7.mailplus.nl/user370243/1950/Werken%20aan%20

zorgkwaliteit%20met %20PROMs%20web%20interactive.pdf

10. Kessel, P. V., Triemstra, M., & Boer, D. D. (2014). Handreiking voor het

meten van kwaliteit van zorg met Patient Reported Outcome Measures.

11. Law M, Baptiste S, Carswell A, McColl MA, Polatajko H, Pollock N. Cana-

dian Occupational Performance Measure. Toronto (Canada): Canadian

Association of Occupational Therapists; 2005.

12. Vet, C.W. de, Terwee, C.B., Mokkink, L.B. & Knol, D.L. (2011). Measurement

in medicine. Cambridge: Cambridge University Press

13. Beurskens, S., Peppen, R. van, Stutterheim, E., Swinkels, R., & Wittink, H.

(2008). Hanteerbaarheid van een meetinstrument. In Wildenbeest, M.&

Wittink, H. Meten in de praktijk. Stappenplan voor het gebruik van meetin-

strumenten in de gezondheidszorg. (pp.76-89). Houten: Bohn Stafleu van

Loghem

14. McColl, E. (2006). Cognitive interviewing. A tool for improving question-

naire design. Quality of Life Research, 15 (3), 571-573

15. Hak, T., Veer, K. van der & Jansen, H. (2008). The Three-Step Test-Interview

(TSTI): An observation-based method for pretesting self-completion question-

naires. Journal of the European Survey Research Association, 2 (3).

- 50 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015

16. Sebastiani, G., Tinto, A., Battisti, A., & Palma, E, de. (z.d.) Cognitive

Interviewing as a Tool for Improving Data Quality in Surveys: Experiences

in Istat.

17. Onwuegbuzie, A.J., PhD, Dickinson, W.B., PhD, Leech, N.L., PhD & Zoran,

A.G., PhD (2009). A Qualitative Framework for Collecting and Analy-

zing Data in Focus Group Research. International Journal of Qualitative

Methods, 8 (3), 1-21

18. Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Goede, M., de., Peters, V. &

Velden, T., van der. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek, handleiding

voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten:

Noordhoff uitgevers BV.

19. Taylor-Powell, E., & Renner, M. (2003). Analyzing qualitative data. Univer-

sity of Wisconsin-Extension, Cooperative Extension

20. Wit, M. de (2013) Welke scores zijn voor een patiënt het belangrijkste?

Tilburg: University

21. Unsworth, C. (2000). Measuring the outcome of occupational therapy: Tools

and resources. Australian Occupational Therapy Journal, 47(4), 147-158.

22. Hartingsveldt, M van, Logister-Proost, I. & Kinébanian, A. (2010). Beroeps-

profiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland.

23. Knecht-Sabres, L. (2011). The Canadian Occupational Performance Measure:

An Outcome Measure. Communique, 2011 (4), p. 4-11

24. Townsend, E.A. & Polatajko, H.J. (2007) Enabling occupation II: Advancing

an occupational therapy vision for health, well-being & justice through occu-

pation. Ottawa: CAOT publications ACE.

25. Bowman, J. (2006). Challenges to Measuring Outcomes in Occupational

Therapy: a Qualitative Focus Group Study. The British Journal of Occupa-

tion Therapy, 69 (10), 464-472

26. Reeve, B. B., Wyrwich, K. W., Wu, A. W., Velikova, G., Terwee, C. B.,

Snyder, C. F. & Butt, Z. (2013). ISOQOL recommends minimum standards

for patient-reported outcome measures used in patient centered outcomes and

comparative effectiveness research. Quality of Life Research, 22, 1889-1905.

27. Valderas, J. M., Kotzeva, A., Espallargues, M., Guyatt, G., Ferrans, C. E.,

Halyard, M. Y. & Alonso, J. (2008). The impact of measuring patient-repor-

ted outcomes in clinical practice: a systematic review of the literature. Quality

of Life Research, 17(2), 179-193.

28. Santana, M. J., & Feeny, D. (2013). Framework to assess the effects of using

patient- reported outcome measures in chronic care management. Quality of

Life Research, 1-9.

29. Mant, J. (2001). Process versus outcome indicators in the assessment of

quality of health care. International Journal for Quality in Health Care,

13(6), 475-480.

30. Van Nes, F., Satink, T., Kinébanian, A. (2012). Architectuur van kwalitatief

wetenschappelijk onderzoek. In: Ostelo, R.W.J.G., Verhagen, A.P., de Vet,

H.C.W. Onderwijs in Wetenschappen – lesbrieven voor paramedici. Houten:

Bohn Stafleu van Loghum

- 51 -

Evidence Based Practice MSc/Drs

START 14E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog

wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire

benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp

ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015START 14ESTART 14START 14START 14 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015

De Edwin van der Sar Foundation brengt mensen met hersenletsel in beweging. Beweging is cruciaal voor verbetering van hersenfuncties, geeft een positief gevoel en is goed voor het herwinnen van zelfvertrouwen.

Kom ook in beweging en neem een kijkje op onze website!www.edwinvandersarfoundation.nl

facebook.com/edwinvandersarfoundation

-0027_adv105x148.indd 1 16-06-14 13:05

Vrijheid & comfort hebben een vorm

• Modulair rugsysteem

• Individueel aanpasbaar

• Op iedere rolstoel te monteren

• Blijvend instelbaar en meegroeibaar

• Perfecte ondersteuning

• Flexibiliteit

Summit Revalidatietechniek T 0570-541929 E [email protected]

I www.summit-benelux.com

Targa advertentie2_ErgoMag_185x132mm_afloop_def.indd 1 22-01-15 09:20

“ Hoek instelbaar”

“ Terugloop rem”

Nieuwe Havenweg 5NL-6827 BA Arnhemt. 0031 (0) 26 3512 247

[email protected]

LopenStapper, ondersteuning bij mobiliteit

“ Inklapbaar”

UNIEK!

Stapper