EM 15 - Ergotherapie Nederland...Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen Beter...
Transcript of EM 15 - Ergotherapie Nederland...Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen Beter...
Margo van Hartingsveldt over kinderen met schrijfproblemen:
Beter schrijven, meer zelfvertrouwen
Game on in e-health:
Spelletjes effectiever dan apps
Zitwijs methodiek:
Best passend rolstoel-recept
EM nr. 02 ’15Ergotherapie Magazine - jaargang 43 - mei 2015
incl. 21 pagina’s
Ergotherapie WetenschapEW
- 2 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013woensdag 27 november 2013
12.00
13.00
14.00
15.00
16.00
17.00
18.00
19.00
20.00
Mevr. Van den BergOefentherapie
Mevr. De BoerIntakegesprek
Dhr. BunneFysiotherapie
LijstLijstLijst MaandMaandMaandDag
Incura Ergo, de alles in één praktijksoftware om mee weg te lopen
• Compleet zorgdossier in de cloud • Eenvoudig en snel declareren • Multifunctionele agenda en planner • Incura berekent automatisch de COPM
• Dossieropbouw conform EN en KETP
• Koppeling met CEO Ergo • Patiëntenportaal • Geïntegreerde complete boekhoudmodule
• Nu met gratis overstapservice
incura-ergo.nl088 - 946 22 33
Binnen een paar minuten een
off erte op maat? Ga naar incura-ergo.nl
Gratis iPhone & Android app• Maak een video, pdf, foto of geluidsopname
en voeg aan dossier toe• Behandeljournaal, taken en signaleringen• Patiënten met foto in uw agenda• Maak direct afspraken• Agenda met alerts• Eenvoudig en snel patiëntdossier raadplegen
WINBASE1438 Advertentie Incura Ergo [3].indd 1 03-10-14 12:08
- 3 -
Daar is ie dan! Het eerste Ergotherapie Magazine (EM) met het wetenschappelijk katern Ergotherapie
Wetenschap (EW). Dat kostte even moeite, want wetenschappelijke artikelen kosten wat meer tijd.
Maar het is allemaal gelukt. Een katern met twee grote artikelen achterin het magazine. Laat ons via
[email protected] weten wat u ervan vindt! Artikelen voor EM en EW blijven natuurlijk welkom.
Dus blijf schrijven en sturen!
Wat een activiteiten bij Ergotherapie Nederland. Twee boeken die uitkomen: het ‘Profiel specialisatie
kinderergotherapeut’ en het ‘Profiel specialisatie hand-ergotherapeut’. En dan ook nog de nieuwe ‘Beroepscode en gedragsre-
gels ergotherapeut’. En er komt nog meer aan!
We werken aan een publiekscampagne om de bekendheid over ergotherapie te vergroten. Er moet een ‘beeld’ bij ergotherapie
komen en mensen moeten weten waarvoor ze bij de ergotherapeut terecht kunnen. Na een briefing hebben drie bureaus in een
‘pitch’ hun ideeën gepresenteerd. We vroegen om een advies, een creatief uitgangspunt en een kloppende begroting. De voor-
stellen zijn na de pitch besproken in de commissie PR en na verder intern overleg is gekozen om met het bureau Snoostorm de
campagne te gaan uitvoeren. In de komende weken worden diverse uitingen gemaakt.
Maar daar blijft het niet bij. Het tweede Ergotherapie Nederland Studentencongres wordt op 20 mei gehouden in de gebouwen
van de HAN in Nijmegen en op 13 juni vindt in het kantoor van Ergotherapie Nederland in Utrecht de tweede ‘Startersdag’
plaats. Een dag die echt alleen bedoeld is voor ergotherapeuten die overwegen met een eigen praktijk te starten.
Werd 10 april het rapport van de Commissie Kaljouw gepresenteerd ‘Naar nieuwe Zorg en Zorgberoepen’, een week later werd
door Ergotherapie Nederland een visiebijeenkomst georganiseerd over Ergotherapie 2030. Waar gaat de ergotherapie naartoe,
wat zijn de dromen en wensen en wat zijn de kansen en bedreigingen? Het rapport van de Commissie Kaljouw laat zien dat er
voor de ergotherapie veel kansen zijn. Over de Visiebijeenkomst Ergotherapie 2030 gaat u in de komende nummers van EM nog
veel lezen!
Arne van Os van den Abeelen, hoofdredacteur
Reageren? Mail naar: [email protected]
Ook te vinden op Twitter en LinkedIn
Voorwoord
En dan nu de wetenschap!
COLOFON
Ergotherapie Magazine is het officiële orgaan van Ergothe-
rapie Nederland. Het magazine verschijnt 6 keer per jaar.
43e jaargang, nummer 2, mei 2015
Uitgever, hoofdredacteur en coördinatie
Arne van Os van den Abeelen, Ergotherapie Nederland
Eindredactie en vormgeving
De Vormstrateeg, ’s-Hertogenbosch
www.vormstrateeg.nl
Redactie
Maxime Delhez, Allard Gerretsen, Ellen Domhof
Redactiesecretariaat
Jeanette Roon
Redactieadres
Redactie Ergotherapie Magazine
Orteliuslaan 750, 3528 BB Utrecht
T 030 262 83 56
Drukker
Drukkerij Ten Brink
Postbus 41, 7940 AA Meppel
www.tenbrink-meppel.nl
Advertentieverkoop
Recent, Contactpersoon: Joop Slor
www.recent.nl
T 020 330 89 98 E [email protected]
Ergotherapie Nederland, Arne van Os van den Abeelen
T 030 26 28 356 E [email protected]
Abonnementen
Voor leden maakt een abonnement op Ergotherapie Maga-
zine deel uit van het lidmaatschap. De abonnementsprijs
voor niet-leden bedraagt € 82,50 per jaar. Abonnees in het
buitenland betalen € 97,50 per jaar.
Abonnementen worden aangegaan voor een periode van
een jaar en automatisch verlengd. Opzegging dient te
gebeuren voor 1 november van het volgende kalender jaar.
Conform recent gewijzigde wetgeving zijn abonnementen
na de automatische verlenging per maand opzegbaar.
Auteursrecht
Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of
vermenigvuldigd, op welke wijze dan ook, na schriftelijke
toestemming van de uitgever en met bronvermelding.
De redactie van Ergotherapie Magazine nodigt u graag uit
om artikelen in te zenden. Vakinhoudelijke, wetenschappe-
lijke, interessante en relevante artikelen plaatsen we graag.
Plaatsing is echter niet gegarandeerd en verloopt volgens
een vaste procedure. Voorstellen voor artikelen worden vrij-
wel altijd beantwoord met het verzoek het artikel te schrij-
ven en in te dienen. Na inzending wordt door de redactie
bepaald of het artikel over voldoende kwaliteit voor plaat-
sing beschikt.
Op www.ergotherapie.nl vindt u de richtlijnen voor het
schrijven van een artikel. Deze richtlijnen gelden ook voor
de vaste rubrieken. Artikelen kunnen worden gestuurd naar
Door ergotherapeuten geschreven en door de redactie posi-
tief beoordeelde artikelen worden geaccrediteerd met 15
punten.
Inzenden:Vermeld bij een artikel uw naam, beroep, functie en waar
deze functie wordt uitgeoefend. Daarnaast verzoeken wij ook
van minstens één auteur het mailadres en telefoonnummer
te noteren, zodat wij altijd iemand kunnen bereiken.
Inzending
artikelen
- 5 -- 5 -
03 Voorwoord | hoofdredacteur Arne van Os van den Abeelen
06 Kort nieuws
08 Portret | Margo van Hartingsveldt: Beter schrijven, meer zelfvertrouwen
12 ErgoAcademie | Cursusaanbod mei en juni
14 Game on in neurorevalidatie | Spelletjes en applicaties
19 Column | Theo van der Bom
20 Zitwijs methodiek | Best passend rolstoel-recept
24 Gezondheidsprogramma | gezond en actief ouder worden
30 Katern van Ergotherapie Wetenschap
De belangstelling voor e-health met spelletjes
en applicaties groeit ook in de ergotherapie.
Twee vierdejaars studenten van de Hoge-
school Rotterdam gingen op onderzoek uit.
Waarom zijn games effectiever dan apps?
De Zitwijs methodiek van Adelante blijkt
voor rolstoelgebruikers een belangrijke bij-
drage aan vitaal zitten. Het leidt tot het
best passende rolstoel-recept, waarmee een
waardevol leven mogelijk is.
Het katern Ergotherapie Wetenschap ver-
schijnt drie maal per jaar in Ergotherapie
Magazine. In deze editie belangwekkende
wetenschappelijke bijdragen over een uit-
komstindicator en Enabling Occupation II.
20 30
Inhoudartikelen
14
- 6 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
kort nieuws
Oproep: visitatie-document: wie werkt mee aan een update? Visitatie is een deskundigheid bevorderende activiteit en wordt gehonoreerd met punten voor het kwaliteitsregister. De
‘Zelf-Evaluatielijst visitatie Ergotherapie’ is voor deze activiteit ontwikkeld. Inmiddels is dit document aan een update toe.
Om het visitatiedocument beter aan te laten sluiten bij de laatste ontwikkelingen wordt voorgesteld aansluiting te zoeken bij
het nieuwe beroepsprofiel. Dit kan door de vragen te hergroeperen onder de daarin genoemde competenties (Canmeds of
Tuning). Daarnaast moet bekeken worden welke vragen aangepast moeten worden (bijvoorbeeld die rond de verwijzing, toe-
voegen DTE) en of er vragen toegevoegd of geschrapt moeten worden. Indien u geïnteresseerd bent om samen te werken aan
de update van dit visitatie-document, horen we dit graag via [email protected] o.v.v. ‘visitatie’.
Digitale Verwijsgids Oncologie: wie wil hierin vermeld worden? Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en diverse andere partners in de oncologie sector (genoemd: werkgroep DVO)
werken samen aan de ontwikkeling van een Digitale Verwijsgids Oncologie (DVO). Het doel is om te komen tot een beter zicht-
baar, betrouwbaar, actueel en toegankelijk overzicht van ondersteunende behandeling en begeleiding voor kankerpatiënten en
verwijzers. Daarbij is de expertise van de relevante beroepsorganisaties onmisbaar. Naast het zoeken op beroepsgroep, kan in de
DVO gezocht worden op probleemgebieden. Het bestand van de DVO zal in eerste instantie gevuld worden vanuit Vektis, waar-
bij de oncologie-specifieke professionals opgenomen worden. Daar wordt de komende maanden mee gestart. Aan Ergotherapie
Nederland, die geen specialisatie oncologie kent, maar wel van belang kan zijn bij de behandeling of advisering van mensen met
oncologie, is gevraagd of zij een lijst van namen willen aanleveren van ergotherapeuten, die, nu nog als niet-oncologie-specifiek, in
de DVO opgenomen kunnen worden. Daarnaast is Ergotherapie Nederland gevraagd om mee te denken over welke criteria gehan-
teerd kunnen worden om te bepalen of een ergotherapeut wel als oncologie-specifiek genoemd kan worden. Voor deze tweede
vraag zal EN, samen met de vakgroep Ergotherapie en Oncologie, de komende periode een voorstel maken. U kunt uzelf nu dus
nog niet als oncologie-deskundig aanmelden.
Het is van belang dat ergotherapie wel al goed vertegenwoordigd is in de Digitale
Verwijsgids Oncologie. Als u als ergotherapeut opgenomen wilt worden in de DVO,
stuur dan een mail naar [email protected] o.v.v. ‘DVO’. Vermeld in de mail: uw
naam, werkadres, naw-gegevens, en eventueel website.
Gezocht: kinderergotherapeut voor de vakgroep Ergotherapie & Oncologie Voor de vakgroep Ergotherapie & Oncologie van Ergotherapie Nederland is
het van grote waarde als er een ergotherapeut met ervaring en/of affiniteit met
het behandelen van kinderen met oncologische problemen aan de vakgroep deel-
neemt. Door aansluiting van een (kinder-)ergotherapeut binnen de vakgroep kun-
nen we dit aandachtsgebied beter beschrijven in de documenten voor ergothera-
peuten en andere betrokkenen. De vakgroep vergadert 4 tot 6 keer per jaar in de
vergaderruimte van het EN kantoor in Utrecht. Ook als u alleen de intentie hebt
om meer kinderen met oncologische problemen te behandelen, dan geldt deze
oproep voor u! Bent u geïnteresseerd om deel te nemen of mocht u vragen hebben,
mail dan naar [email protected] o.v.v. ‘vakgroep oncologie’.
Actieve leden: Dank u wel! Regelmatig (gelukkig maar!) wordt Ergotherapie Nederland uitgenodigd door
externe partijen om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling of herziening
- 7 -
kort nieuws
van een zorgplan, richtlijn, of ander product. Het bureau kan dit niet alleen en
heeft hiervoor medewerking van de leden met expertise nodig. Hiervoor komt
dan een oproep in de Ergotherapie Nederland Nieuwsbrief of in dit magazine te
staan met de vraag wie (samen met de bestuurder of beleidsmedewerker) namens
onze vereniging deel wil nemen aan de betreffende werkgroep, adviesgroep,
klankbordgroep of leesgroep. Naast deze activiteiten zijn er ook nog veel leden bereid
om aan een leesgroep of klankbordgroep deel te nemen voor producten die door de
overleggroepen, adviesraden of commissies van Ergotherapie Nederland ontwikkeld
worden. Fantastisch dat er elke keer weer voldoende reacties zijn zodat de ergotherapie
goed vertegenwoordigd kan worden, in de dikwijls multidisciplinaire projecten. DANK
JULLIE ALLEN! De afgelopen 2 jaren zijn diverse projecten gestart. Sommige projecten
lopen nog door in 2015. Een overzicht van de projecten en de betrokken leden, vindt u
op de website van Ergotherapie Nederland.
Startersdag voor ergotherapeuten Op zaterdag 13 juni, organiseert Ergotherapie Nederland in samenwerking met
de VvAA van 9.30 tot 16.30, voor de tweede keer de Startersdag voor ergotherapeuten.
Aan het eind van deze dag weet u of het starten van een eigen praktijk (ondernemen)
iets voor u is. Daarnaast gaat u naar huis met een door uzelf ingevuld document dat
als basis kan dienen voor uw ondernemingsplan en weet u waar u terecht kunt voor
aanvullende informatie. Een interessante dag die u niet mag missen!
Ledenprijs: €50,00 niet-leden: €80,00
Locatie: Orteliuslaan 750 Utrecht
Het programma staat op www.ergotherapie.nl
Studentencongres Het tweede Ergotherapie Nederland Studentencongres zal op 20 mei 2015,
i.s.m. de HAN worden gehouden in het Auditorium en het Albertinum Klooster in Nij-
megen. Er wordt een boeiend programma van workshops en plenaire lezingen voor-
bereid. Per opleiding kunnen 75 studenten deelnemen. Studentleden van Ergothera-
pie Nederland hebben voorrang en betalen slechts €7,50 voor deelname. Niet-leden
betalen €15,-.
Aanmelden kan via www.ergotherapie.nl
Visiebijeenkomst Ergotherapie 2030 Op 17 april werd in ‘s-Hertogenbosch de Visiebijeenkomst Ergotherapie
2030 gehouden. Ergotherapie Nederland organiseerde deze bijeenkomst samen met
de vier hogescholen. De bijeenkomst stond in het kader van het rapport ‘Naar nieuwe
Zorg en Zorgberoepen’ van de Commissie Caljouw in opdracht van het Ministerie van
VWS. Tijdens de bijeenkomst werd door de aanwezigen, onderwijsprofessionals en
vertegenwoordigers van de REN-commissies, gediscussieerd over de ontwikkelingen
die de ergotherapie kan verwachten. Wensen en dromen werden geïnventariseerd en
er werden veel stellingen gegenereerd over de toekomst van de ergotherapie richting
2030. De resultaten van de bijeenkomst worden samengevat in een visiedocument
dat later in het jaar in de REN-bijeenkomsten zal worden besproken.
- 8 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Portret
Margo van Hartingsveldt over ergotherapie bij kinderen met schrijfproblemen
Beter schrijven, meer
zelfvertrouwen Tekst: Michel van Dijk
Fotografie: Ineke Vernimmen
Tien tot dertig procent van de kinderen in het primair
onderwijs heeft schrijfproblemen. “In elke klas zitten dus
gemiddeld twee kinderen met schrijfproblemen. Hun hand-
schrift is onleesbaar, ze krijgen pijn of schrijfkramp tijdens het
schrijven of hun schrijftempo ligt te laag. Ze doen daardoor
langer over een schrijfopdracht dan de andere leerlingen.”
Voor dr. Margo van Hartingsveldt, opleidingsmanager
Ergotherapie en lector Ergotherapie, Participatie en Omge-
ving van het kenniscentrum ACHIEVE van Hogeschool van
Amsterdam, staat het belang van goed leren schrijven als
een paal boven water. Dat klinkt minder vanzelfsprekend
dan tien of twintig jaar geleden, nu de Steve Jobsscholen als
paddenstoelen uit de grond schieten, kinderen niet langer
met pen en papier, maar met een i-pad op schoot hun lesjes
leren, en studenten met een laptop in de collegebanken hun
aantekeningen maken.
Ondanks deze intrede van het digitale tijdperk, besteden
kinderen van 3 tot 8 jaar nog steeds de helft van hun tijd
op de basisschool aan schrijf-
gerelateerde activiteiten. “Dat
is de helft van hun schooltijd.
Als je dan schrijfproblemen
hebt, heeft dat veel impact op je
schoolprestaties. Dat blijkt uit
verschillende studies.”
Dat schrijven zo belangrijk is voor de schoolcarrière van
de leerling, komt doordat denken en doen sterk aan elkaar
gekoppeld zijn,” legt Van Hartingsveldt uit. “Door te schrij-
ven, maak je voor de letters als het ware motorische pro-
grammaatjes aan in je hersenen. Die hersengebieden gebruik
je ook bij het lezen. Er is onderzoek gedaan naar kinderen die
schrijven, en kinderen die typen. De kinderen die schrijven,
blijken beter te lezen en te spellen dan de kinderen die typen.
De motorische vaardigheid van het schrijven, activeert her-
sengebieden die belangrijk zijn om te leren lezen en spellen.
Schrijven is dus niet alleen een middel om te communiceren,
de positieve cognitieve effecten ervan gaan verder dan dat.”
WRITICNajaar 2014 verscheen het SEO-rapport over de kosten
en baten van ergotherapie bij schrijfproblemen. Daaruit blijkt
dat elke euro die wordt besteed aan de ergotherapeutische
interventie van 6-jarige kinderen met schrijfproblemen, de
Voor elke euro die besteed wordt aan de interventie door een ergotherapeut van kinderen
met schrijfproblemen, krijgt de maatschappij 1,60 tot 1,70 terug. Dat blijkt uit het SEO-
rapport dat najaar 2014 werd uitgevoerd, in opdracht van Ergotherapie Nederland. Dat
is een mooie opbrengst. Maar de baten gaan verder dan geld dat kan worden terugver-
diend. Ook het kind profiteert ervan. Want basisschoolkinderen die in groep 3 goed leren
schrijven, hebben meer zelfvertrouwen en behalen ook betere schoolprestaties, vertelt
Margo van Hartingsveldt.
“Scholen kunnen beter investeren in een ergotherapeut dan in
dure orthopedagogische onderzoeken.”
- 9 -
samenleving 1,60 tot 1,70 oplevert aan productiviteitswinst.
De onderzoekers schrijven ook: ‘Indien alle 6-jarige kinderen
(10 tot 30 procent van het aantal 6-jarigen) met schrijfproble-
men, zouden worden begeleid door de ergotherapeut, resul-
teert dit in netto maatschappelijke baten van 3,2 tot 12,3 mil-
joen over de (werkzame) levens van deze kinderen.’
Dat zijn mooie getallen, waarbij een eventuele verbete-
ring in kwaliteit van leven van kinderen en ouders na behan-
deling door de ergotherapeut, niet eens is meegenomen in
het onderzoek ‘omdat een mogelijk effect op kwaliteit van
leven niet is bestudeerd in de literatuur’, schrijven de SEO-
onderzoekers.
Hoe ingewikkeld het ook moge zijn om precies door
te rekenen wat de opbrengsten zijn van een ergotherapeu-
tische interventie bij kinderen met schrijfproblemen, voor
Van Hartingsveldt staat vast dat deze interventie goed is
besteed. “Het is de investering dubbel en dwars waard.”
Van Hartingsveldt kan het weten. Najaar 2014 promo-
- 10 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
veerde ze op Writing Readiness Inventory Tool in Context
(WRITIC), een signaleringsinstrument voor kleuters van 5 en
6 jaar in groep 2. Ze toetst daarmee of de kleuters startklaar
zijn om te leren schrijven in groep 3. “We nemen niet bij alle
kinderen de WRITIC af. Dat doen we alleen bij de leerlingen
waar de leerkracht zich zorgen over maakt. Dat zijn kinderen
die risico lopen op het ontwikkelen van schrijfproblemen. Als
je dat op tijd signaleert, halverwege groep 2, kun je deze leer-
lingen extra begeleiden. Ze starten dan beter voorbereid in
groep 3, en lopen minder risico dat ze vastlopen.”
Goede schoolloopbaanWRITIC is een kwantitatieve test, die dus voorspellend is
op het risico op het ontwikkelen van schrijfproblemen. “Als
uit de test komt dat een kind moeite heeft met schrijven,
dan kijken we vervolgens of dat komt door de fijne motoriek,
of door problemen in de visueel-motorische integratie. Bij
een goede integratie kan het kind de letter die het op het
bord ziet, vervolgens ook opschrijven. Is die integratie er
niet, dan komt het kind in de problemen.”
De overgang van groep 2 naar groep 3 is belangrijk,
maar verloopt abrupt, constateert Van Hartingsveldt. “Plot-
seling krijgen de leerlingen een andere rol. Ze moeten oplet-
ten, netjes aan de tafeltjes zitten. Ze zijn geen kleuter meer,
maar leerling. Groep 3 is daarom een cruciaal schooljaar.
Leerlingen die dat jaar goed doorlopen, hebben een grotere
kans op een goede schoolloopbaan, en ook meer maat-
schappelijke mogelijkheden. Ze krijgen meer zelfvertrou-
wen, doordat ze in groep 3 hebben leren schrijven. Dat is
ook logisch. Als je naast een meisje zit die het allemaal mak-
kelijk afgaat, en het schrijven kost jou moeite, dan onder-
mijnt dat je zelfvertrouwen. Bovendien loop je er continu
tegenaan. Bij rekenen moet je schrijven, bij taalles moet je
schrijven, bij aardrijkskundeopdrachtjes, bij alles.”
WRITIC wordt bij het kind in de klas afgenomen. Van
Hartingsveldt is daar voorstander van. Toen ze nog als kinde-
rergotherapeut op een basisschool in het Gelderse Wijchen
werkte, kwam ze regelmatig bij leerkrachten in de klas.
“Die vroegen dan aan mij: het gaat niet goed met Marieke,
wil je eens meekijken? Ik zag dan hoe Marieke tekende en
kleurde, en hoe ze erbij zat. Op basis van die observatie kon
ik de leerkracht zeggen: Marieke voert haar kleur- en teken-
opdrachtjes niet goed uit, misschien kunnen we haar extra
voorbereidende oefeningen geven vóórdat ze leert schrijven.
Of: ze is snel afgeleid. Zullen we haar een ander plekje in de
klas geven, zodat ze zich beter kan concentreren.”
Context-basedRekening houden met de schoolse omgeving van de
leerling, zoals de sfeer in de klas, of de invloed van andere
leerlingen, past bij het werk van de ergotherapeut. “Wij wer-
ken context-based. Het schrijfprobleem zit lang niet altijd
in het kind. De leeromgeving kan een reden zijn waarom
bepaalde dingen niet lukken. Als dat zo is, moet je kijken of
je die omgeving kunt aanpassen. Daar ligt ook de kracht van
de ergotherapie, wij zijn daarin getraind.”
Dat betekent wel dat kinderergotherapeuten de klasloka-
len kunnen bezoeken. En dat is nog geen vanzelfsprekend-
heid, weet Van Hartingsveldt. “De meeste kinderergothera-
peuten zien kind en ouders in hun eigen eerstelijnspraktijk,
veelal na een verwijzing van docent of huisarts. Een leer-
kracht zegt bijvoorbeeld tegen de ouders: uw kind heeft
schrijfproblemen, ga eens langs bij een ergotherapeut, onze
school heeft daar goede ervaringen mee.”
Dat het basisonderwijs nog niet is gewend aan de exper-
tise van de kinderergotherapeut, komt Van Hartingsveldt
door de verzuilde manier waarop in Nederland het primair
onderwijs jarenlang was georganiseerd. “Voor elk type leer-
lingen, waren er aparte scholen. Kinderen met motorische
problemen, autisme of epilepsie, gingen allemaal naar het
speciaal onderwijs. Daar werd uitstekend onderwijs gege-
ven, ook ondersteund door kinderergotherapeuten, maar
slechts voor een kleine groep kinderen.”
“Door de adviezen die je geeft, bevorder je de expertise van
de leerkracht. Die expertise kan hij vervolgens ook bij andere
kinderen inzetten.”
- 11 -
Inclusief onderwijsMet de transitie naar het inclusief onderwijs, sinds
augustus 2014, is dat veranderd. “Zorgleerlingen komen nu
in het regulier onderwijs terecht, net zoals in de Verenigde
Staten. Ze werken daar al sinds veertig jaar met inclusief
onderwijs. Ergotherapeuten maken ook al sinds 1975 deel
uit van de multidisciplinaire schoolteams in het Ameri-
kaanse onderwijs. Die teams stellen voor alle zorgleerlingen
een Individual Educational Programma (IEP) op, zodat zij
goed kunnen meedoen met het
onderwijs. Kinderergotherapeu-
ten leveren daar een belangrijke
bijdrage aan.”
Van Hartingsveldt hoopt
van harte dat het in Nederland
ook die kant op gaat. “Ik zou
graag meer kinderergothera-
peuten in het primair onderwijs
zien. Mijn eigen ervaringen als
kinderergotherapeut in Wijchen
waren positief. Het overleg met
de leerkrachten verliep uitste-
kend, en ik kon hen ook goede
adviezen geven. Het fijne is dat
niet alleen Marieke, maar ook
Dennis en Fatima daarvan pro-
fiteren. Door de adviezen die je
geeft, bevorder je de expertise
van de leerkracht. Die exper-
tise kan hij vervolgens ook bij
andere kinderen inzetten. De
schooldirecteur in Wijchen was daarom ook gecharmeerd
van ergotherapie. Hij vond dat hij beter daarin kon investeren
dan in dure orthopedagogische onderzoeken. Daar profiteren
enkele kinderen van, van de ergotherapeutische adviezen en
interventies profiteren uiteindelijk veel meer kinderen.”
Partnering for ChangeHet pionierswerk van Van Hartingsveldt in Wijchen krijgt
navolging. “We doen mee met het onderzoek van Hoge-
school Zuyd naar Partnering 4 Change. Dat is een Canadees
onderzoek naar de samenwerking tussen leerkrachten en
ergotherapeuten gericht op schoolparticipatie van kinde-
ren met Developmental Coordinating Disorder (DCD). Veel
van deze kinderen hebben schrijfproblemen. We vertalen
momenteel de Canadese modules, leiden ergotherapeuten
op en hopen komend schooljaar in Amsterdam en Heerlen
twee pilots te starten in het basisonderwijs. Daarnaast lopen
elf studenten Ergotherapie van de Hogeschool van Amster-
dam stage op basisscholen, als een soort kwartiermakers.
Ze werken op basis van vragen van docenten, geven advies
en ondersteunen leerlingen in de klas.”
Voor de ergotherapeuten betekent dit alles een geleide-
lijke verschuiving van hun werkveld. Van Hartingsveldt vindt
dat een goede ontwikkeling: “De maatschappij verandert. Er
wordt bezuinigd in de kinderrevalidatiecentra en de zorg ver-
plaatst zich van tweede naar eerste lijn. Het is dan logisch dat
we gaan werken in andere beroepssectoren, zoals het onder-
wijs. Dat is goed voor de leerling en goed voor de leerkracht.”
Financiële consequenties heeft dat misschien wel. De
interventie van schrijfproblemen door de ergotherapeut
wordt tot nu toe vergoed door de zorgverzekeraars. Dat
moet ook beslist zo blijven, stelt Van Hartingsveldt. “De
zorg voor het individuele kind met een beperking, hoort
bij de zorgverzekeraar. Maar het zou mooi zijn, als ook het
onderwijs iets gaat bijdragen. Dit is niet alleen een verant-
woordelijkheid van de zorgverzekeraars, maar ook van het
onderwijs. Niet óf-óf, maar én-én. Soms weten leerkrachten
niet hoe ze verder moeten met een kind. Wij kunnen hen
daarbij helpen. Dat mag ook best wat kosten.”
Schrijven of typen: een maatschappelijk debat
“In de Verenigde Staten woedt op scholen en onder onderwijsdeskundigen al langer het ‘handschriftde-
bat’: moeten leerlingen nog wel leren schrijven? Geef ze een toetsenbord!” Dat schrijft journalist Hen-
drik Spiering 28 november 2014 in een artikel in de NRC naar aanleiding van de maatschappelijke
discussie over de vraag wat belangrijker is: schrijven of typen?
Spiering presenteert in zijn artikel vooral Amerikaans onderzoek. Daaruit blijkt dat het maken van col-
lege-aantekeningen met pen en papier duidelijk superieur is aan hetzelfde met een laptop. “Paradoxaal
genoeg is de belangrijkste reden daarvoor het feit dat studenten tegenwoordig zo goed kunnen typen.
Want wie typend aantekeningen maakt, typt meestal vrij letterlijk op wat hij hoort. De trage handschrij-
ver moet noodgedwongen keuzes maken, nadenken dus.”
En niet alleen dat. Voorstanders van handschrijven dragen vaak aan dat handschrijven, door de moto-
rische complexiteit ervan, meer geheugensporen in het brein achterlaat dan het simpelere drukken op
toetsenbordknoppen.
“Wie met de hand schrijft, leert daarom bijvoorbeeld sneller lezen: de letters komen ‘dieper’ in het geheu-
gen,” schrijft Spiering. “Computerschrijven gaat – zeker bij oudere kinderen en jongeren - weer snel-
ler en maakt herziening van geschreven tekst veel makkelijker. In dit ‘Handwriting debate’ beval de
vooraanstaande schrijfonderzoeker Virginia Berninger daarom ‘tweetaligheid’ aan: ontwikkel een goed
handschrift én leer goed typen.”
- 12 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
ErgoAcademie
Personal Branding voor ergotherapeuten (2 dagen)Als zelfstandig ergotherapeut ben je je eigen
merk. Daarom start succesvolle marke-
ting bij authentieke personal branding.
In samenwerking met Saskia Postma van
De Personal Branding Coach organiseert
ErgoAcademie de tweedaagse training:
Personal branding voor ergotherapeuten.
De Directe Toegankelijkheid Ergo-
therapie (DTE) heeft ervoor gezorgd dat
je als ergotherapeut niet langer alleen
afhankelijk bent van verwijzers. Ook de
transities in het gemeentelijk domein
bieden nieuwe kansen. Maar hoe maak
je jezelf zichtbaar bij potentiële cliën-
ten, opdrachtgevers en verwijzers?
Door je te onderscheiden en meteen
duidelijk te maken wat jij als ergo-
therapeut te bieden hebt! Dat is
waar het bij personal branding om
draait. Met deze inzichten kun je
aan de slag met jouw persoonlijk
marketingplan.
Geaccrediteerd voor 14 punten; ledenprijs
€ 495,00 (niet-leden € 695,00); beschikbare
data 16 & 30 juni (EN, Utrecht)
Basiscompetenties Motiverende gespreksvoering (2 dagen)
In samenwerking met Merel van Uden van de Vraag
Centraal organiseert ErgoAcademie de training Basiscompe-
tenties Motiverende Gesprekvoering:
Motiverende gespreksvoering is een bewezen benade-
ring die je helpt om de cliënten (patiënten, mantelzorgers,
professionele verzorgenden) waarbij veranderen niet vanzelf
gaat, nog beter te begeleiden. Motiverende gespreksvoering
respecteert en versterkt de eigen regie van de cliënt en is
een gewaardeerde gespreksstijl bij zelfmanagement. In deze
cursus staat de vraag centraal hoe je cliënten kunt coachen
bij veranderingen in hun leven. Tijdens de cursus werk je
aan casuïstiek uit je eigen praktijk. Je verwerft vaardigheden
die direct toepasbaar zijn.
Dag 1: Inleiding motiverende gespreksvoering en oefenen met
de basisprincipes
In de weken tussen de twee cursusdagen ga je aspecten uitpro-
beren in de praktijk.
Dag 2: Verdieping en toepassing op casuïstiek uit jouw eigen
praktijk.
Geaccrediteerd voor 18 punten; ledenprijs €495,00 (niet-
leden €675,00); beschikbare data 21 mei & 18 juni of 9 & 30
juni (EN, Utrecht)
Ga voor aanmelden of meer informatie naar
www.ergotherapie.nl/kennisplein/ergoacademie
Onder de naam ErgoAcademie organiseert Ergotherapie Nederland cursussen, opleidingen, trainingen, studieda-
gen en inhoudelijke evenementen. Deze activiteiten zijn voor leden van Ergotherapie Nederland altijd veel voordeli-
ger dan voor niet-leden. Een extra reden om lid te worden!
Cursusaanbodin mei en juni
- 13 -
Advertorial
Her-inzetbaarDoordat een zorgkamer vele malen ingezet kan
worden zijn de aanpaskosten per cliënt beheersbaar.
Steeds meer gemeenten kiezen voor deze flexibele
oplossing. Met een lager budget toch kwaliteit leve-
ren kan gelukkig nog in 2015!
Snel leverbaarOmdat de aanvragen heel verschillend van aard
zijn, moet een zorgkamer binnen twee weken lever-
baar zijn. Door verruiming van de wetgeving hoeft
er anno 2015 geen vergunning meer verleend te
worden.
ModellenElke situatie is anders daarom hebben we diverse
modellen. Enkel een sanitaire ruimte kan al voldoende
zijn. Daarnaast leveren we ook slaapkamers met een sani-
taire ruimte. In elke afmeting en afwerking. Standaard of op
maat, u zegt het maar. Onze standaard zorgkamer bestaat
altijd uit een volledig betegelde badkamer en een betegelde
slijtvaste vloer. Dit werkt in de praktijk het beste, zeker als er
met hulpmiddelen gewerkt wordt.
Gebruikte zorgkamerDoor de hoge terugkoopwaarde komen er regelma-
tig zorgkamers retour die weer eenvoudig opnieuw inge-
zet worden. De “kop” is eraf en dat betekent een voor-
delige aanschaf maar met de kwaliteit van nieuw. Elke
zorgkamer die opnieuw wordt ingezet wordt volledig gelakt
en gesausd.
RefurbishedSpaarzaam met grond-
stoffen omgaan, ook
088zorgkamer spaart het
milieu door het hergebruik
van materialen. Wanneer
een zorgkamer omgebouwd
moet worden, hebben
gebruikte materialen onze
voorkeur. Denk aan de
houten kozijnen, dakkoe-
pels of een slijtvaste vloer.
Dat voordeel vindt u direct
terug in onze lage ombouw-
kosten.
TerugkoopgarantieGraag denkt 088zorgka-
mer met u mee in uw situ-
atie. Ook financieel willen
we voor u het beste plaatje. Kopen met terugkoopgarantie,
inruilen na gebruik of huren voor een korte termijn is moge-
lijk. Daarnaast bieden we na gebruik een gratis depotstelling
om onze klant tijd te gunnen de zorgkamer opnieuw in te
zetten.
Meer weten?Wilt u meer informatie of een vrijblijvend advies? Kijk op
onze website www.088zorgkamer.nl en vraag een brochure
of adviesgesprek aan. Dit is geheel vrijblijvend. Wij zijn u
graag van dienst.
WMO-aanpassingen brengen hoge kosten met zich mee. Middels traditionele bouw een
woning uitbreiden is kostbaar, eenmalig en niet verplaatsbaar. Om dit te voorkomen biedt
088zorgkamer volledig geoutilleerde zorgkamers aan die altijd weer herplaatst kunnen wor-
den. Scherpe prijs, hoge afwerking en maatwerk zijn de sleutelwoorden binnen dit concept.
088zorgkamer
Mobiele oplossing, snelle aanpassing
Voordelen 088zorgkamer
* Snel leverbaar
* Hoge afwerking
* Alle maten
* Hergebruik materialen
* Terugkoopgarantie
* Huren mogelijk
* Gratis opslag na gebruik
- 14 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
E-health als speerpuntBinnen Rijndam Revalidatie wordt vooruitstrevend
gewerkt aan nieuwe ontwikkelingen binnen de gezond-
heidszorg. De missie van deze organisatie luidt als volgt:
“Als een van de grootste revalidatiecentra in Nederland voelt
Rijndam zich tevens verantwoordelijk om bij te dragen aan
ontwikkeling van het vakgebied en - meer algemeen - aan
verdere sociaal maatschappelijke ontwikkeling ten behoeve
van mensen met beperkingen.” (Rijndam, 2013).
De verbetering van de kwaliteit, doelmatigheid en het
stimuleren van zelfmanagement zijn onafscheidelijk ver-
bonden met de relevante nieuwe zorg, waaronder e-health
toepassingen (KNMG, 2012). Op dit moment is het inzetten
van e-health een speerpunt binnen Rijndam. De organisatie
streeft ernaar om e-health te implementeren binnen de neu-
rorevalidatie.
De onderzoeksvraagIn opdracht van Maxime
Delhez, ergotherapeut bij Rijn-
dam, hebben acht ergothera-
piestudenten van de Hoge-
school Rotterdam in de periode
van februari tot en met juni 2014 een project uitgevoerd
waarin de volgende vraag centraal stond: “Welke vormen
van e-health, gericht op serious games en applicaties, zijn
geschikt voor ergotherapeutische behandelingen binnen de
neurorevalidatie voor volwassenen tussen de 18 en 80 jaar
en welk bewijs is hiervoor aanwezig op zowel nationaal als
internationaal niveau?”
Zij hebben dit project uitgevoerd in jaar 3, binnen van
het vak Ondernemen & Innoveren onder begeleiding van
docente Minjou Lemette. Het doel is een beknopt en helder
overzicht van serious games en applicaties te verkrijgen, die
de ergotherapeut in Rijndam in kan zetten bij volwassenen
op de neurorevalidatie. De veronderstelling is dat e-health
ervoor zorgt dat meer cliënten behandeld kunnen worden
binnen kortere tijd en dat zij ook zelfstandiger aan hun her-
stel kunnen werken (Timmer, 2011).
WerkwijzeOm de projectvraag te beantwoorden, zijn vijf deelvra-
gen opgesteld, die hieronder worden behandeld. Er is op ver-
schillende manieren informatie verzameld om deze vragen te
kunnen beantwoorden. Het grootste gedeelte van het project
bestaat uit literatuuronderzoek. Er is in verscheidene weten-
schappelijke databases gezocht naar literatuur. Hiervoor zijn
inclusiecriteria opgesteld. Zo is er gezocht naar Nederlands-
talige en Engelstalige literatuur, niet ouder dan vijf jaar, waar-
van bij voorkeur een volledig artikel beschikbaar was. Artikelen
Neurorevalidatie
Studenten ergotherapie van de Hogeschool Rotterdam deden een onderzoek naar de
beschikbaarheid en effectiviteit van serious games en applicaties. Deze moeten geschikt
zijn voor ergotherapeutische behandelingen binnen de neurorevalidatie. Hebben de
hulpmiddelen een positief effect op de behandelresultaten? Waarom zijn games effectie-
ver dan apps?
E-health met spelletjes en applicaties
Game on!Tekst: Paula van de Guchte en Merel van der Voort,
vierdejaars studenten ergotherapie aan de Hogeschool Rotterdam.
- 15 -
met onderzoek in de neurorevalidatie, specifieke ziektebeelden
(CVA, hersentumor, trauma, MS) en gericht op serious games
en applicaties hadden de voorkeur. Andere inclusiecriteria
waren cliënt leeftijden tussen de 18-80 jaar en gericht op ergo-
therapiebehandeling zoals deze plaats vindt binnen Rijndam.
Exclusiecriteria waren artikelen zonder volledige tekst
(tenzij geen ander bewijs beschikbaar was en nadat in de
groep overlegd was of alleen een abstract gebruikt kon wor-
den) of onderzoeken bij kinderen.
Daarnaast heeft een aantal studenten meegelopen met
ergotherapeuten op zowel de polikliniek, als de kliniek te
Rijndam. Een beursbezoek en het volgen van workshops,
hebben gezorgd voor een brede visie op e-health.
VRAAG 1: Wat is de definitie van e-health, serious games
en applicaties?
Er bestaan veel definities voor het begrip e-health. In het
onderzoek heeft de projectgroep gebruik gemaakt van de
volgende definitie: “Het gebruik van informatie- en commu-
nicatietechnologieën, met name internettechnologie, gericht
op de cliënt in het primaire zorgproces, met als doel het ver-
beteren van de individuele gezondheidszorg en de gezond-
heidszorg in het algemeen” (NPCF, 2008 & RVZ, 2002).
De volgende definitie van serious games (in het vervolg
‘games’ genoemd) is gehanteerd: een computerspel met een
spelelement als interactieve leervorm (Timmer, 2011). Met
een applicatie (in het vervolg ‘app’ genoemd) wordt een
mobiele applicatie voor op een tablet of smartphone bedoeld
(Broeksma, 2013). In het onderzoek is gezocht naar games
en apps al dan niet specifiek ontwikkeld voor revalidatie.
VRAAG 2: Welke games en applicaties zijn geschikt voor
ergotherapeutische behandelingen binnen de neurorevalida-
tie in Rijndam?
Er zijn veel ontwikkelingen in het gebruik van games
en apps binnen de neurorevalidatie. Binnen het onderdeel
games is er een duidelijk onderscheid tussen games die
speciaal ontwikkeld zijn voor de revalidatie en games voor
commercieel gebruik (Hurkmans, 2009).
Binnen het onderdeel apps werden veel apps gevonden
die bruikbaar zijn voor de ergotherapie. De hoeveelheid was
dusdanig groot dat de projectgroep ervoor heeft gekozen om
één specifieke bron te gebruiken, te weten http://revalidatie-
apps.nl. Op deze website staan alle apps die bruikbaar zijn
voor ergotherapeutische behandeling binnen de neurorevali-
datie reeds overzichtelijk weergegeven (Vloothuis, 2014).
VRAAG 3: Is het gebruik van games en applicaties voor
ergotherapeutische behandelingen in Rijndam binnen de
neurorevalidatie bewezen effectief?
Over de effectiviteit van games en apps valt minder te
zeggen, omdat het nog niet op grote schaal is onderzocht.
Wel is er steeds meer aandacht voor effectiviteitonderzoek
van games in de zorg. Wat games betreft, gaat het echter
vaak om kleine onderzoeken naar één specifieke game, waar-
bij vaak niet is onderzocht hoe een game geïmplementeerd
kan worden (Wolters, 2012). Over de effectiviteit van games
kan hierdoor geen duidelijke conclusie worden getrokken.
Als apart onderdeel binnen de games kan de Wii wor-
den genoemd. In tegenstelling tot veel revalidatiegames is
hiernaar meer onderzoek gedaan, vooral op fysiek gebied.
Onderzoeken van Celinder en Peoples (2012), Bayley, et
al. (2010), Hawkes (2011) en Kong et al. (2010) tonen ver-
beteringen aan op het gebied van fysiek functioneren. Wat
betreft cognitie is aangetoond dat de Wii verschillende
cognitieve functies verbetert, zoals concentratie, balans en
ruimtelijk inzicht (Celinder & Peoples , 2012).
Mede door de grote hoeveelheid apps en het tempo
waarmee ze ontwikkeld worden, is er naar het gebruik en de
effectiviteit van apps nog weinig tot geen bruikbaar onder-
zoek gedaan (Aitken, 2013). De projectgroep heeft op het
gebied van apps een beperkt aantal artikelen kunnen vinden
waarmee de effectiviteit aangetoond kan worden. Onder-
zoek van Shan, et al. (2014) noemt een gedeeltelijke effec-
tiviteit bij apps, terwijl onderzoek van Buijink, Marshall en
Visser (2013) aangeeft dat het gebrek aan bewezen effectivi-
teit de kwaliteit en veiligheid van de behandeling ondermijnt
bij het gebruik van apps. De conclusie is dat de effectiviteit
van apps op basis van beperkt literatuuronderzoek op dit
moment niet voldoende aangetoond kan worden.
VRAAG 4: Voor welke functiegebieden zijn de gevonden
games en applicaties beschikbaar bij ergotherapeutische
behandelingen binnen de neurorevalidatie in Rijndam?
De projectgroep richt zich op neurorevalidatie waarbij
onderscheid wordt gemaakt tussen fysieke en cognitieve
functiegebieden. Fysieke games en apps zijn onderverdeeld
in ‘houding & (romp)balans’, ‘kracht & inspanning’, ‘coör-
dinatie’, ‘energie’ en ‘mobiliteit’. Cognitieve games en apps
zijn onderverdeeld in ‘aandacht’, ‘informatieverwerking’,
‘geheugen’, ‘executieve functies’ en ‘energie’. Per geschikte
game of app heeft de projectgroep bepaald onder welk func-
tiegebied hij valt. Hieruit volgt een schema dat in één oog-
E-health met spelletjes en applicaties
Game on!
- 17 -
opslag inzicht biedt in de games of apps per functiegebied,
geschikt binnen de neurorevalidatie. Dit schema is op pos-
terformaat aangeboden aan Rijndam Revalidatie (figuur 1).
Voordelen gebruik gamesEen andere vraag is welke voordelen het gebruik van
games binnen de neurorevalidatie in Rijndam heeft. Binnen
de ergotherapie ontbreekt vaak het spelelement, bijvoor-
beeld: de ergotherapeut leert iemand koffie te zetten, maar
vraagt nooit of de cliënt dit sneller kan doen dan iemand
anders. De ervaring is dat cliënten oefeningen met veel ple-
zier doen vanwege het spelelement. Daarnaast heeft een
spel ook een sociaal element, revalidanten vergelijken hun
prestaties met elkaar (van der Graaf, 2012). Volgens van der
Graaf (2012) bestaat de kans dat wanneer de cliënt opgaat
in het spel het lichaam veel meer naar de achtergrond
treedt, in het spel wordt steeds de grens opgezocht van
waartoe een revalidant veilig in staat is. Zo zal de cliënt gaan
beseffen dat hij vaak meer kan dat hij dacht en herwint zijn/
haar zelfvertrouwen.
Je mag fouten makenEen game kan stop gezet worden om te kunnen reflecte-
ren op wat je doet en wat de effecten zijn. Dat biedt unieke
mogelijkheden om te experimenteren met gedrag. Ook
stimuleren games veel meer tot ‘het nog eens proberen’
dan andere leeromgevingen, want bij games mag je ‘fou-
ten maken’. Het krijgen van directe feedback is een andere
bijzonder krachtige eigenschap van games. Dat maakt het
voor de speler mogelijk het handelen binnen de game bij te
sturen en binnen de game te leren. Tenslotte, is de game
‘leuk’, zodat een speler hem graag nog eens speelt en echt
‘gaat’ voor een volgend level. De verwachting is dat ‘samen
gamen’ leidt tot betere transfer van de speler naar de werk-
of leefsituatie. Er is echter nog niet veel onderzoek waaruit
dit ook werkelijk blijkt (Jacobs, Peeters & Snoeijen, 2012).
Conclusie, discussie en aanbevelingen Games hebben positief effect
Wat betreft de effectiviteit kan geconcludeerd worden
dat er op het gebied van games binnen de zorg meer aan-
dacht nodig is (Wolters, 2012). Het gaat hierbij om vragen
als: hoe, wanneer en hoe lang dient de game aangeboden
worden bij een cliënt? Welke rol krijgt de game binnen het
huidige werkproces? Kan de game de behandeling volle-
dig vervangen? Zo nee, wat wel en wat niet? Het kan heel
goed voorkomen dat de game erg effectief is, maar dat dit in
onderzoek uitblijft. Dit komt bijvoorbeeld door medewerkers
die er niet eenduidig mee werken of het te druk hebben om
te bedenken hoe je de game methodisch inzet. Zonder ant-
woord op de implementatievragen is de waarde van effec-
tiviteitonderzoek dus discutabel (Wolters, 2012). Wel blijkt
dat veel games een positieve invloed op de revalidatie heb-
ben, of dit nu op het gebied van fysieke of cognitieve voor-
uitgang (Celinder, 2012 & Pichierri, 2011) of op het gebied
van motivatie is (Kong et al., 2010). De projectgroep kan
aan de hand van het gevonden bewijs een voorzichtige con-
clusie trekken dat games in de neurorevalidatie een positief
effect hebben op de behandelresultaten.
Voor apps is meer onderzoek nodigOver de effectiviteit van apps kan deze conclusie niet
getrokken worden. Hoewel apps in grote mate beschikbaar
zijn, is onderzoek naar de effectiviteit gering. Cliënten lijken
het gebruik van apps positief te ervaren (Shan et al., 2014)
Daarnaast wordt de noodzaak voor verder onderzoek erkent
(Buijink, 2013) en opgepakt (Aitken, 2013), maar zolang dit
onderzoek nog geen bewijs geeft dat apps positief bijdragen
aan fysiek of cognitief herstel in de neurorevalidatie, adviseert
de projectgroep focus van de behandeling te leggen op games.
Wii effectief in revalidatieTot slot ziet de projectgroep toekomst in het gebruik van
de Wii binnen Rijndam Revalidatie. Literatuur toont aan dat
de Wii effectief kan zijn. De projectgroep stimuleert om de
Wii te blijven inzetten binnen de therapie. Ergotherapie kan
naast de reguliere behandeling, 30 minuten training op de
Wii aanbieden. Een onderzoek onder negen Deense CVA-
patiënten naar de ervaringen met een half uur Wii Sports als
aanvulling op de ergotherapiebehandeling, toont aan dat zij
na een periode van drie weken langer kunnen blijven staan,
minder vermoeid zijn en langer geconcentreerd kunnen blij-
ven (Celinder & Peoples, 2012). Ook verbetert dit de motoriek
van de arm (Bayley et al., 2010). Wanneer ergotherapie de Wii
inzet, vergroten en verbeteren cognitieve functies (Celinder &
Peoples, 2012). Onderzoek van Kong et al. (2010) laat zien
dat bij gebruik van de Wii de toegenomen motivatie kan zor-
gen voor betere therapieresultaten. In de literatuur is echter
niet naar voren gekomen over welke specifieke Wii-games het
gaat. Specifiekere uitspraken over de toepassing van games
en apps tijdens de ergotherapiebehandelingen, kan de pro-
jectgroep op basis van dit onderzoek niet doen.
- 18 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Literatuur- Aitken, M.C.G. (2013). Patient Apps for Improved Healthcare, From Novelty to
Mainstream. Geraadpleegd op 13 april 2014 van http://www.imshealth.com/deployedfiles/imshealth/ Global/ Content/Corporate/IMS%20Health%20Insti-tute/Reports/Patient_Apps/IIHI_Patient_ Apps_ Report.pdf
- Bayley, M., Cohen, L.G., Hall, J., Mamdani, M., Saposnik, G., Teasell, R., Thorpe, K.E. (2010). Effectiveness of Virtual Reality Exercises in STroke Rehabi-litation (EVREST): rationale, design, and protocol of a pilot randomized clinical trial assessing the Wii gaming system. Journal compilation & 2010 World Stroke Organization International Journal of Stroke Vol 5, 47–5, 1747-4930;1747- 4949. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl
- Broeksma, A. (2013). Apps dragen bij aan revalidatie. Revalidatie Magazine, 3, 16-17.
- Buijink, A.W., Marshall, L., Visser, B.J. (2013). Medical apps for smartphones: lack of evidence undermines quality and safety. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/ 22923708
- Celinder, D., Peoples, H. (2012). Stroke patients’ experiences with Wii Sports during inpatient rehabilitation. Scandinavian Journal of Occupational The-rapy, 19, 457–463. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pub-med/22339207
- Graaf, A. van der. (2012). Computer Assisted Rehabilitation Environment, Seri-ous gaming bij revalidatie. Ergotherapie Magazine (8), 22-25.
- Hawkes, A. (2011). WII-rehabilitation for stroke -- gimmick or goal achieving? A pilot study evaluating the use of a commercially available games console in improving upper limb function as part of stroke rehabilitation. Australian Occu-pational Therapy Journal, 58, 82-82. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl/ehost/detail?vid=12&sid=043bd249-e818-42fd-9225-b9d4b471a9ec%40sessionmgr4002&hid=4104&bdata=Jmxhbmc9bmwmc2l0ZT1laG9zdC1saXZl#db=ccm&AN=2011279143
- Hurkmans, J. (2009). COMBAT in de Revalidatie. Geraadpleegd op 24 maart 2014 van http://www.bewegingswetenschappen.org/downloads/200903-VvBN_Hurkmans.pdf
Figuur 1: Games & Apps voor neurorevalidatie
Contact Voor eventuele vragen of opmerkingen kunt u con-
tact opnemen met Paula van de Guchte op [email protected] of
Merel van der Voort op [email protected]. Ook voor een afdruk
van het overzichtsschema van de games en apps, kunt u
gerust mailen. Vragen over onze prestatie binnen het onder-
zoek, kunnen gesteld worden aan contactpersoon van Rijn-
dam, ergotherapeut Maxime Delhez op [email protected].
Tijdens het project zijn ze begeleid door Minjou Lemette,
docente aan de Hogeschool Rotterdam.
- Jacobs, P., Peeters, P., Snoeijen, J. (2012). Serious gaming, Het spel en de knik-kers. Geraadpleegd van http://www.hbo-kennisbank.nl/en/page/hborecord.view/?uploadId=han%3Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A14359
- KNMG. (2012). Nationale Implementatie Agenda (NIA), e-health. Geraad-pleegd op 15 maart 2014 van http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpu-blicatie/116354/Nationale-Implementatie-Agenda-eHealth-NIA-2012.htm
- Kong, K.H., Kuah, C.W., Pei, F.C., Soon, Y.T., Thia, E., Xu, D., Yong, J.L. (2010). A feasibility study using interactive commercial off-the-shelf computer gaming in upper limb rehabilitation in patients after stroke. Journal of Rehabilitation Medicine, 42/5 (437-41), 1650-1977;1651-2081. Geraadpleegd van http://web.a.ebscohost.com.ezproxy.hro.nl/ehost/detail?vid=10&sid=043bd249-e818-42fd-9225 b9d4b471a9ec%40sessionmgr4002&hid=4104&bdata=Jmxhbmc9bmwmc2l0ZT1laG9zdC1saXZl#db=mdc&AN=20544153
- NPCF. (2008). Digitale zorg (e-health). Geraadpleegd op 16 april 2014 van http://www.npcf.nl/index.php?option=com_aiportfolio&view=article&Itemid=2&id=76:EHealth
- Rijndam. (2013). Jaarplan Rijndam 2013. Geraadpleegd op 25 mei 2014 van https://www.rijndam.nl/sites/default/files/Jaarplan%20Rijndam%202013.pdf
- Shan, Y., Wang, J., Wang, Y., Wei, C., Yao, N.A., Yuan, A., Yuan, C. (2014). Smartphone Interventions for Long-Term Health Management of Chronic Disea-ses: An Integrative Review. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pub-med/24787747
- Timmer, S. (2011). E-health in de praktijk. Handreiking voor iedereen die wil kennismaken of starten met e-health. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
- RVZ. (2002). E-health in zicht. Geraadpleegd op 16 april 2014 van http://rvz.net/uploads/docs/ Advies_-_Ehealth_in_zicht.pdf
- Vloothuis, J. (2014). App overzicht. Geraadpleegd op 24 april 2014 van http://revalidatieapps.nl/
- Wolters, W. (2012).Health games: meer inzicht in nut & effectiviteit hard nodig. Geraadpleegd op 12 april 2014 van http://www.frankwatching.com/archive/2012/11/16/health-games-meer-inzicht-in-nut-effectiviteit-hard-nodig/
- 19 -
Het is weer volop lente. Lente
wordt, terecht, geassocieerd met
nieuw, met bloei en groei. Korte
donkere dagen worden verwisseld
voor lange en lichte dagen. Somber
wordt blij en dor hout wordt levend
hout met blad. Kortom, er veran-
dert veel. Dit ‘veranderen’ geeft een makkelijk bruggetje naar
waar ik het deze keer over wil hebben: veranderingen in de
zorg en veranderingen in de ergotherapie.
2015 is een overgangsjaar naar nog grotere veranderingen
in de zorg dan we al kennen en kenden. Deze spelen op de
terreinen waar je als ergotherapeut bezig bent. In ziekenhui-
zen en instellingen, eerstelijns zorg, WMO, WLZ, onderwijs,
noem maar op. Bijna te veel om bij te houden. Het zijn niet
alleen de wetten en regels die veranderen maar ook de conse-
quenties voor het speelveld waar je dagelijks actief bent. Kijk
naar de rol van mantelzorgers (voor ons niets nieuws maar
voor andere disciplines des te meer), de wijkverpleging (onze
natuurlijke partner, is mijn stelling), de gemeente (ook daar
zijn we beter bekend dan anderen). Verwachtingen verande-
ren ook. Als professional moet je daarop inspelen.
De algemene attitude bij al deze processen zou moeten
zijn pro-actief. Dat is mijn advies: dus niet afwachten maar
eropaf gaan. Niet volgen maar ondernemen. Geen behou-
dende maar een innovatieve instelling. Niet beschermend
maar open. Zo, dit is even een belerend vingertje… Maar niet
voor niets. In deze bijzondere tijd wordt ook iets bijzonders
van ons gevraagd. Van u als professional en van Ergothera-
pie Nederland als uw vertegenwoordiger. Met veel positieve
energie ingezette arbeid leidt ook de resultaten. Kijk naar wat
het SEO-rapport doet bij onze relaties: dit geeft inzicht in wat
ergotherapie is, doet en bijdraagt. Een geweldig onderwerp
om over in gesprek te zijn.
De inspanningen die we de afgelopen jaren hebben ver-
richt om ergotherapie weer binnen de WMG te krijgen, lijken
te worden beloond. Zie het positieve advies van de NZa: heel
belangrijk! We worden als Ergotherapie Nederland in toene-
mende mate benaderd en uitgenodigd bij belangrijke zaken die
de gezondheidszorg in Nederland raken. Waar we niet uitgeno-
digd worden, gaan we zelf op af (pro-actief!). Kijk bijvoorbeeld
naar het Zorgberoependebat waar Ergotherapie Nederland
een actieve inbreng heeft gehad. Een debat dat bepalend gaat
worden over de inrichting van onze zorg- en welzijnsstructuren
richting 2030, én wie hieraan als professionals gaan bijdragen.
Pro-actief (!) organiseert Ergotherapie Nederland samen
met de vier hogescholen een visietraject: hoe ziet de ergothe-
rapeut van 2030 eruit? Op 17 april is de aftrap geweest van
dit project. In het najaar gaan we via de REN-en het land in
om iedereen erbij te betrekken. Uiteindelijk is het doel om in
de tweede helft van 2016 een definitief beeld te hebben. Doe
mee, denk mee! Want dat de toekomst niet hetzelfde is als nu
en dat er veel gaat veranderen, is zonneklaar.
Enfin, het zal nog heel vaak lente, zomer, herfst en winter
worden en er zullen dus altijd veranderingen blijven bestaan.
Wat mij betreft dan toch altijd in het licht van de Lente.
Theo van der Bom, Directeur bestuurder
Ergotherapie Nederland
Column
Lente!
- 20 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Vitaal zitten
Het best passende rolstoel-recept
De Zitwijs methodiek
ProbleembeschrijvingIn een revalidatiecentrum voor volwassenen hebben we
te maken met de gevolgen van medische problematiek. In
veel gevallen moet daarbij in het begin een rolstoel ingezet
worden. Als je niet gewend bent om de hele dag zittend door
te brengen en je lichaam niet meer zo reageert als voorheen,
dan kom je in een situatie terecht waar je geen ervaring mee
hebt. Cliënten hebben dan de hulp nodig van professionals
om goed te zitten. In de praktijk blijken we vaak niet in staat
om cliënten een goede zithouding aan te bieden. Laat staan
dat we ze voorbereiden op een gezond leven in de rolstoel1.
Aanzienlijke kostenEen verkeerde zithouding kan leiden tot een fors aan-
tal complicaties. Te denken valt aan: houdingsafwijkingen,
surmenage-klachten aan het houdings- en bewegingsap-
paraat en decubitus2. Het ontstaan van deze comorbiditeit
heeft een negatieve impact op het activiteiten- en participa-
tieniveau van de rolstoelgebonden mens. De laatste jaren
krijgen wetenschappers steeds
meer inzicht in de effecten van
zittend leven. Het lage ener-
gieverbruik lijkt invloed te heb-
ben op onder andere hart- en
vaatziekte, diabetes mellitus en
obesitas3. De directe en indi-
recte gezondheidsgerelateerde kosten van inadequaat zitten
zijn daarmee aanzienlijk.
Zitvisie van zorggroep AdelanteZitten speelt in onze maatschappij, op het werk en privé,
een steeds grotere rol. Nu blijkt uit onderzoeken3,4 dat onze
zittende leefstijl een negatieve invloed heeft op onze gezond-
heid. Onderzoeken laten zien dat bij meer dan zes uur zitten
ons lichaam achteruit gaat en dit is met bewegen moeilijk te
compenseren. We worden steeds ouder en naarmate onze
leeftijd stijgt, gaan we nog meer zitten en daarmee nemen de
gezondheidsrisico’s toe. Medici zijn steeds beter in staat om
mensen langer in leven te houden, echter wel met een aantal
beperkingen. In veel gevallen neemt het activiteitenniveau af
en zijn mensen genoodzaakt meer zittend te leven4.
Zit-leefstijlRolstoelgebruikers zitten tien tot twaalf uur per dag.
Dit brengt nog meer gezondheidsrisico’s met zich mee dan
Langdurig zitten is altijd problematisch. Met de toegenomen inzichten, nieuwe benade-
ringen en meetinstrumenten zijn we nu in staat om problemen ten gevolge van zitten
te voorkomen. Met de Adelante aanpak en de Zitwijs methodiek komen we tot het best
passende rolstoel-recept en de cliënt heeft zich een adequaat risicomanagement eigen
gemaakt. Dan is een waardevol leven mogelijk.
Tekst: Peter Schraven, ergotherapeut zitproblematiek bij de
Limburgse zorggroep Adelante
“Het is lastig om lang rechtop te blijven zitten. Ik schuif steeds
onderuit. Ik zit snel scheef. Ik krijg wonden van het zitten.
Ik kan zo weinig doen vanuit mijn rolstoel.” (patiënt)
- 21 -
voor de valide zittende mens. Aan het zitten worden andere
en meer eisen gesteld worden. In de dagelijkse praktijk
wordt bij rolstoelgebruikers vooral uitgegaan van de normen
die voor kantoorstoelen zijn opgesteld.
Nederland heeft deskundigen5,6,7 dat zich actief met zitten
in die rolstoel bezighouden. Wij hebben de inzichten gecom-
bineerd en er onze eigen inzichten aan toegevoegd. Op die
manier hebben we een praktisch hanteerbare zitvisie ontwik-
keld. Vertrekpunt is: ‘zitten moet het functioneren blijvend
faciliteren’. Wij zijn tot de volgende definitie gekomen voor
Vitaal langdurig zitten: De stoel geeft, in uw basis-zithouding,
comfort en bescherming voor uw lijf en biedt de vrijheid om
actief te zijn met voldoende behoud van comfort. Vitaal zitten
is doen wat uw lijf daarvoor nodig heeft.
Vitaal langdurig zittenDe kenmerken van de stoel bepalen de zithouding, het
comfort en het beschermend vermogen voor het lijf. De
stoel moet uw basis-zithouding ondersteunen. In de basis-
zithouding staan de verschillende lichaamsdelen (met name
wervelkolom en bekken) zoveel mogelijk in de neutrale
zone8 en de positie in de ruimte helpt het lichaam in de
stoel te blijven (zwaartekracht als vriend). De neutrale zone
wordt voor elk individu bepaald door anatomie, fysiologie en
neurologie van de persoon. Denk aan de invloed van: spier-
verkortingen, contracturen, vergroeiingen, spasme, enz.
Voor comfort is het nodig dat ondersteunende materialen
gerieflijk zijn en blijven. De stoel heeft daarbij het vermogen
om het lichaam te beschermen tegen de risico’s van langdu-
rig zitten. Daarbij gaat het vooral om de bescherming van
de zachte weefsels, botten en organen.
Ruimte en zitgedragOns lichaam blijft het beste functioneren als het in
beweging blijft. Daarom biedt de stoel de ruimte om te ver-
zitten, andere zithoudingen aan te nemen en terug te keren
in de basis-zithouding. Zo faciliteert de stoel het zittend uit-
voeren van activiteiten. Om langdurig en gezond zittend te
leven moeten we ons zittend vitaal houden3,5,7. Dat kan door
passend zitgedrag. Onder zitgedrag verstaan we: alle hande-
lingen die nodig zijn voor de bescherming van het lijf, niet
Vitaal langdurig zitten: De stoel
geeft, in uw basis-zithouding,
comfort en bescherming voor uw
lijf en biedt de vrijheid om actief
te zijn met voldoende behoud van
comfort. Vitaal zitten is doen wat
uw lijf daarvoor nodig heeft.
- 22 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
stil zitten, maar variëren met zithouding en zitpositie. Het
aanleren van passend zitgedrag is van belang voor het vitaal
langdurig zitten. Het is de mens zelf die omgaat met de
beperkingen en risico’s. Hulpverleners en gebruikers moe-
ten samenwerken bij het aanleren van een adequate zit-leef-
stijl. Met de juiste voorziening en een adequate zit-leefstijl
blijft een vitaal zittend leven mogelijk.
Benadering van zitproblemen bij zorggroep Adelante
Onze visie op zitten is het uitgangspunt bij het behandelen
van zitproblemen. Voor het aanleren van adequate zit-leefstijl
hebben we gekozen voor een holistisch, cliëntgerichte, ago-
gische benadering9,10. Daarin neemt educatie een belangrijke
plaats in. Kernwoorden van de benadering zijn: participatie,
dialoog gestuurd, actieve inbreng van de cliënt, kennis delen,
gezamenlijk beslissen, coaching, empowerment, zelfontplooi-
ing, methodisch handelen. Het hoofddoel is om je als hulpver-
lener overbodig te maken, opdat de cliënt (het cliëntsysteem)
in staat is om op een gezonde en passende manier om te
gaan met het gedwongen zittend functioneren.
Behandeling zitproblematiekDe problematiek onderzoeken en beschrijven we vol-
gens de ICF systematiek, International Classification of
Functioning. Een van de middelen die we gebruiken bij de
analyse is het Zitboekje. Daarmee geeft de cliënt zijn ziens-
wijze weer over hoe hij zit, wat zijn kennis is van de risico’s
van zitten, de invloed op zijn functioneren en wat hij wil ver-
beteren. We merken dat cliënten zich hiermee meer bewust
worden van het zitten en dat dit de betrokkenheid versterkt.
Bij de behandeling gaan we ervan uit, dat de cliënt het
beste weet wat zijn persoonlijke leefstijl, gewoonten en
waarden zijn. Wij ondersteunen de cliënt bij het maken van
keuzes om op een vitale manier te zitten. De cliënt krijgt
een actieve rol in de behandeling en werkt aan doelen die hij
belangrijk vindt.
Ons streven is steeds, dat de cliënt zelf de regie gaat
voeren over de voor hem beste zitondersteuning, zithou-
ding, zitpositie en zit-leefstijl. Het goed omgaan met al die
aspecten in het dagelijkse leven helpt cliënten om zitproble-
men te voorkomen en eerder maatregelen te nemen.
Classificatie Instrument Constatering Behandelbaar
Participatie COPMZitboekje
Bang baan te verliezen door slecht zittenGewoontehouding: scheef, onderuit gezakt.Kennisniveau beperkt
Vertrouwen vergroten dat zitten beter kan.Naar basis zithouding toewerken
Motiveren voor educatie
Zorgdragen voor gezond zitten
Te weinig kennis over risico’s decubitus Behoefte aan regie
Educatie Tools aanleren, controle
Activiteiten Activiteiten analyse Weinig te doen naast werk Drive ontwikkelen
Te beperkte variatie in activiteiten Bewegingsrepertoire vergroten
Voeding onvoldoende Verwijzen naar diëtist
Functie drukmeting Maximale druk: - steunoppervlak: -drukverdeling: -
Educatie: hoe beïnvloeden drukkarakteristiekenOptimaliseren van de drukkarakteristieken in de gewoonte houding.
Schuifkracht detectie Bij verrichten van handelingen lichte verschuiving
Educatie risico schuifkrachtenzitpositie en zithoeken optimaliseren
Zithouding onderzoek Basis zithouding niet haalbaar. Comforthoek linkerheup:-Zitvlak: asymmetrisch en vochtig
Optimaliseren zithoeken, symmetrie herstellen, vocht beter reguleren
Extern Rolstoel gegevens Versleten rugmat,ondersteunende middelen inadequaat, positionering:-
Begeleiden bij realisatie aanpassingen
Naaste Beperkte kennis/ vaardigheden controle zitvlak:-
Educatie
Een voorbeeld van de analyse van een cliënt in ICF-termen
- 23 -
Met Zitwijs methodiek de zitproblemen voorkomenZin in een rolstoel?
Het gedwongen gebruik maken van een rolstoel is
een hele stap11. Voor dit gegeven moeten we oog hebben.
Nieuwe rolstoelgebruikers zitten niet te wachten op een
rolstoel. Het is een negatieve keuze. Ze weten niet wat ze
daarvan moeten verwachten. Ze zijn niet gewend om vanuit
een rolstoel te moeten functioneren. Als hulpverleners kun-
nen we dat gewoon vinden, maar dat is het niet voor nieuwe
gebruikers. Het langdurig zitten met beperkingen moet
geleerd worden.
Rolstoel-receptDe manier waarop de cliënt de eerste kennismaking met
een rolstoel ervaart, is van belang voor de acceptatie van de
rolstoel. Professionals met de juiste benadering en vaardig-
heden zijn in staat het pasproces samen met de cliënt vak-
kundig uit te voeren. Zij maken daarmee het functioneren in
de rolstoel beter. Binnen Adelante hebben we daarvoor de
cursus cliëntgericht methodisch zithoudingonderzoek en
behandeling van zitproblemen ontwikkeld12. Onze zitvisie,
de cliëntgerichte benadering en onze systematiek dragen we
daarin over. In die systematiek verzamelen we stapsgewijs
informatie over de cliënt, de problematiek en de functio-
nele kenmerken. Deze informatie wordt vertaald naar pro-
ducteisen. We hebben de cursus nu twee keer gegeven. De
deelnemers geven aan handvatten te krijgen waarmee ze de
volgende dag aan de slag kunnen. Ze zien meer mogelijkhe-
den om samen met de cliënt tot een goed rolstoel-recept te
komen en kunnen daarmee zitproblemen voorkomen.
Leren om vitaal te blijven zitten in rolstoelWe hebben gezien, dat rolstoelgebruikers alert moeten zijn
op risico’s die het langdurig zitten met zich meebrengt. Hun
zit-leefstijl zullen ze daarop moeten aanpassen5,11,13. Een goed
rolstoel-recept vormt de basis voor het vitaal functioneren in
een rolstoel. Het is van belang dat cliënten vaardigheden heb-
ben om met risico’s van langdurig zitten om te gaan. De twee
kernbegrippen daarbij zijn zelfmanagement en zit-leefstijl. Het
cliëntsysteem wordt daarbij van onwetend naar wetend opge-
leid14. Daarmee neemt de motivatie toe om de preventievaar-
digheden aan te leren. De laatste stap is het integreren van alle
inzichten en vaardigheden in het dagelijks leven. Dan is de cli-
ent in staat om in zijn dagelijkse doen en laten, zorg te dragen
voor de risico’s die de ziekte en het zittend leven met zich mee-
brengen. Daarmee worden problemen zoals houdingsafwijkin-
gen, surmenage-klachten en decubitus beter voorkomen.
Zitwijs is nu bezig met het ontwikkelen van deze educa-
tieprogramma’s. Dit wordt een vervolg op de cursus ‘cliënt-
gericht methodisch zithoudingonderzoek en behandeling
van zitproblemen’.
Referenties
1 Dorien Toor ‘Wat zit je te leren’, afstudeer opdracht Hogeschool Rotterdam 2000
2 Posture, How it Develops, and The Reason We Sit
www.ottobockus.com/cps/rde/xbcr/ob_us_en/Clinical_Sitting2.pdf
3 Sitting Time and Mortality from All Causes, Cardiocascular Disease,and
Cancer. Katzmarzyk PT,Church TS, Craig CL, and Bouchard C. In Med Sci
Sport Exerc. 2009 may
4 Position Statement. Van Dr. I.J.M. Hendriksen, C.M. Bernaards, D.A.C.M.
Commissaris,K.I.Proper, W. van Mechelen, V.H. Hildebrandt. In Tijdschrift
voor gezondheidswetenschappen, January 2013 volume 91, Issue 1
5 Staarink. Sitting posture, comfort and pressure: assesing the quality of wheel-
chair cushions. Delft 1995
6 Kees van Breukelen. De ergonomische zit. Praktische zit positionering en
balansherstel bij dwarslaesie. Deel 2 ,2010
7 Bengt Engstrom. Ergonomic seating: a true challange
8 Panjabi MM. The stabilizing system of the spine. Part II. Neutral zone and
instability hypothesis. Journal of Spinal Disorders 1992 vol 5, no 4, pp 390-397.
9 Grondslagen van de ergotherapie . tweede druk.
10 Trudi van den Bos ‘Het venijn zit in de staart’ in trends in volksgezondheid en
gezondheidszorg. Onder redactie van Prof.dr.J.P.Mackenbach
11 Bates, P. S., Spencer, J. C., Young, M. E., & Rintala, D. H. (1993). Assistive
technology and the newly disabled adult: Adaptation to wheelchair use. The
American Journal of Occupational Therapy, 47(11), 1014-1021.
12 Adelante site: www.adelante-zorggroep.nl/default.asp?template=overig/
homepage.htm&sitecat=10&taal=nl
13 Pauline Pope. Severe and Complex Neurological Disability: Management of
the Physical Condition
14 Lechner,L. Oratie. Paden naar gezondheid ‘Bewust naar een gezond gedrag’ 2007.
“Eindelijk kan ik goed zitten en mijn ding doen. Ik weet nu wat
ik kan doen om problemen te voorkomen.” (patiënt)
- 24 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Gezondheidsprogramma
Langer thuis door gezondheidsbevorderend programma
Tekst: Michel van Dijk
“In het proces van ouder worden, kunnen mensen met
ingrijpende veranderingen te maken hebben. Zoals bijvoor-
beeld het afronden van je loopbaan, verlies van dierbaren,
minder fysieke mogelijkheden, zoeken naar een andere
invulling van je leven. Tegelijkertijd wil je zo prettig moge-
lijk oud worden. Daarbij wil je enerzijds verbinding houden
met wie jij bent, al een leven lang, en anderzijds de aan-
sluiting niet verliezen met de veranderende samenleving.
Dat zijn ongelofelijke opgaven, waar iedereen voor staat die
ouder wordt.”
Anke Heijsman, docent-onderzoeker bij het lectoraat
Ergotherapie, Participatie en Omgeving van de Hoge-
school van Amsterdam, vindt oudere mensen bijzonder.
Haar beroepsleven lang al, want ook in de 25 jaar dat
ze werkte als ergotherapeut,
werkte ze vrijwel altijd met
ouderen. “Ik ben onder de
indruk van hun veerkracht.
Ook de oudere met een CVA
of een ernstige heupfractuur
behoudt zijn eigenwaarde, en weet heel goed wat voor
hem betekenisvol is. De veranderingen die het ouder wor-
den met zich meebrengt, zet mensen niet op een achter-
stand, al wordt dat nog wel eens gedacht. Ruim 90 pro-
cent van de ouderen, is op een positieve manier aan het
ouder worden.”
ENOTHEDe historie van GAOW gaat terug tot 2004. In dat jaar
besloot ENOTHE, het netwerk van Europese ergotherapie
opleidingen, om het succesvolle Amerikaanse programma
Lifestyle Redesign, cultureel te vertalen in een zestal Euro-
pese landen. Drie Nederlandse Hogescholen, de Hoge-
school van Amsterdam, de Hogeschool Rotterdam en Zuyd
Nieuwe groepen Gezond Actief Ouder Worden, een post-HBO-opleiding, een herziene
handleiding met toolkit, er gebeurt veel bij Gezond Actief Ouder Worden (GAOW), een
gezondheidsbevorderend programma voor ouderen. Thuiswonende ouderen, de doel-
groep van het GAOW-programma, kunnen er baat bij hebben, stelt Anke Heijsman,
medeontwikkelaar en onderzoeker van het programma.
“Ouderen vinden het prettig als ze problemen kunnen delen.
Soms leidt dat tot het samen bedenken van oplossingen.”
Gezond Actief Ouder Worden
- 25 -
Hogeschool, pakten samen de handschoen op. Ze bewerk-
ten het programma voor de Nederlandse context, en start-
ten met een reeks pilots.
Het GAOW-programma dat daaruit voortkwam, bestaat
uit een serie groepsbijeenkomsten met ouderen, met the-
ma’s die gekoppeld zijn aan dagelijkse activiteiten, zoals
sociale relaties, tijdsbesteding en moderne technologie.
“Er zijn tien basisthema’s. De bedoeling is dat elk thema
op maat wordt gemaakt met en voor een groep. Tijdens de
bijeenkomsten leren de ouderen vooral veel van elkaar. Ze
delen ervaringen, reflecteren daarop, en herkennen elkaars
levensverhalen.”
Die trefwoorden vormen de kern van GAOW,” legt Heijs-
man uit. “Uitgangspunt is dat het programma deelnemers
ondersteunt en versterkt in het langer zelfstandig thuis blij-
ven wonen.”
Het programma, dat naast groepsbijeenkomsten ook uit
een aantal individuele gesprekken met deelnemers bestaat,
is geëvalueerd in een praktijkgericht onderzoek, gesubsidi-
eerd door SIA/RAAK. De bevindingen van dat onderzoek,
gepubliceerd in 2011, maakten duidelijk dat de deelnemers
positief waren over het programma. “Ze waarderen de uit-
wisseling van ervaringen met andere ouderen, het leren van
elkaar, de herkenning en onderlinge verbondenheid. En óók
de relativering: bijvoorbeeld dat ze ouderen ontmoeten die
er slechter aan toe zijn dan zijzelf, maar die toch positief in
het leven staan. Ouderen kunnen daarmee een voorbeeld
zijn voor elkaar.”
MindswitchDe conclusie van het onderzoek was dat GAOW een
kansrijk programma is, maar ook dat er verbeteringen
nodig zijn. Heijsman: “De deelnemers stelden bijvoorbeeld
geen prijs op een probleemgerichte benadering, waarbij de
groepsbegeleider adviezen wil geven.”
Voor een ‘doorstart’ van GAOW, moest daarom vooral
de rol van de groepsbegeleider opnieuw worden doordacht.
“Voor hen betekent het een mindswitch. Ze moeten hun
therapeutenrol afleggen, het probleem- en oplossingsge-
richt denken loslaten en zich de nieuwe rol van groepson-
dersteuner eigen maken. Dat betekent vooral dat ze ervan
doordrongen zijn dat proces en inhoud van de groepsbij-
eenkomsten van de deelnemers zijn. De ervaringsdeskun-
digheid zit in de ouderen zelf. Het is de kunst om die aan
te boren. Die competentie past uitstekend bij het nieuwe
beroepsprofiel van de ergotherapeut. Het stimuleren van
de zelfredzaamheid van mensen, vormt de kern van onze
beroepscompetenties.”
Amsterdams stadsdeel ZuidNa 2011 lag de verdere ontwikkeling van het programma
enige tijd stil, maar sinds 2014 draaien er een aantal nieuwe
GEZOND ACTIEF OUDER WORDENeen programma voor thuiswonende ouderen om actief aan gezondheid en welbevinden te werken
Fenna van Nes Anke Heijsman
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
OUDERWORDEN
Gezond Actief Ouder Worden
- 26 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
GAOW-groepen in Amsterdam-Zuid, met WMO-subsidie
van het Amsterdamse stadsdeel Zuid. Ook voor 2015 heeft
dat stadsdeel subsidie toegekend.
Daarnaast hebben Heijsman en haar collega Fenna van
Nes hard gewerkt aan een herziene handleiding met onder-
steuningstools voor de groepsondersteuners, en het ontwik-
kelen van een post-HBO-cursus Gezond Actief Ouder Wor-
den voor ergotherapeuten en sociaal-agogisch professionals.
Deze cursus is op 2 april 2015 gestart bij de Hogeschool van
Amsterdam. “De cursus, die bestaat uit zes bijeenkomsten,
traint de deelnemers in hun rol als groepsondersteuner, en
ondersteunt hen bij het wijkgericht introduceren van het pro-
gramma en het beschrijven van subsidieaanvragen.”
Deelnemers aan de opleiding krijgen het boekje
Gezond Actief Ouder Worden. “Dat is de handleiding voor
het GAOW-programma. Het beschrijft de achtergronden,
inhoud en werkwijze ervan. Deelnemers krijgen tevens toe-
gang tot een digitale toolkit. Die is gevuld met materialen
om als inspiratie te gebruiken bij het op maat maken van de
thematische bijeenkomsten. Bijvoorbeeld hoe je een onder-
werp zoals veiligheid kunt uitwerken met de groep.”
Nieuwe GAOW-groepen, geschoolde groepsondersteu-
ners, een post-HBO-opleiding, een handleiding met toolkit,
het klinkt als een veelbelovende ‘doorstart’ van het GAOW-
programma. “Dat is ook zo. Vergeleken met tien jaar gele-
den, is onze maatschappij sterk veranderd. De vergrijzing
neemt toe en ouderen wonen steeds langer zelfstandig
thuis. Het GAOW-programma kan thuiswonende ouderen
ondersteunen om op een actieve wijze aan hun gezondheid
en welbevinden te werken. Daar ben ik van overtuigd. Ik
hoop dat we na Amsterdam ook elders in Nederland aan de
slag kunnen. Thuiswonende ouderen kunnen daarvan profi-
teren, want voor hen is GAOW bedoeld.”
Meer informatie:
Over onderzoek naar GAOW:
www.hva.nl/achieve/projecten/content/urban-vitality/sociale-participatie-van-
ouderen.html
Over post-HBO:
www.hva.nl/achieve/over-achieve/agenda/content/cursussen/2015/03/gezond-
actief-ouder-worden.html
Over recente ontwikkelingen:
www.hva.nl/achieve/over-achieve/nieuws/content/nieuwsberichten/2015/3/sub-
sidietoekenning-gaow.html
“Ik ben niet bang
om over mijn
eigen ervaringen
te vertellen.
Doordat je open
bent, schep je
een sfeer van
vertrouwen. Je
laat daarmee
zien dat alles
bespreekbaar is."
- 27 -
Een groepsgesprek met drie groepsondersteunersMariella Beverhoud, Christine Molenaar en Maria Hoef-
fnagel ondersteunen al enige tijd groepsbijeenkomsten voor
thuiswonende ouderen in Amsterdam-Zuid, in het kader van
Gezond Actief Ouder Worden (GAOW). Christine, ergothera-
peut bij Actenz, en Maria, preventiewerker bij Prezens, draaien
samen groepen. Ze doen dat vanuit OuderWijzer, een project
dat aansluit op GAOW. Mariella, ergotherapeut bij Cordaan,
doet de groepsbijeenkomsten samen met Faouzia el Hajaoui.
Een groepsgesprek tussen drie groepsondersteuners. Faouzia kon
niet bij het gesprek aanwezig zijn.
Wat is de doelstelling van de groepsbijeenkomsten?Maria: “De bijeenkomsten ondersteunen de ouderen om in
deze levensfase de eigen regie over hun leven te houden, leeftijds-
genoten te ontmoeten en elkaars levenservaring te benutten.”
Christine: “Ze dragen bij aan het optimaliseren van het wel-
zijn van de oudere: het goed hebben, je goed voelen, goed ouder
worden. De ouderen bespreken met elkaar hoe je dat doet en wat
daarvoor nodig is. Al is dat voor iedere oudere natuurlijk anders.”
Mariella: “De gezondheid en het welzijn van de deelnemers
bevorderen, ervaringen uitwisselen en bewust worden van eigen
denken en handelen. Dat zijn grote woorden, maar daar draait
het uiteindelijk wel om.”
Waar willen ouderen vooral over praten tijdens de bijeenkomsten?
Christine: “Los van de thema’s die aan bod komen, valt het
mij vooral op dat ouderen gehoord willen worden. Ze willen ook
geen oordeel horen van de groepsondersteuner over wat ze te
vertellen hebben. Ze willen met elkaar in gesprek en dingen uit-
wisselen, en zoeken niet naar pasklare oplossingen. Erkenning
en herkenning vinden bij elkaar, dat is wat ze het meest bindt
in de groep. Het maakt dan niet eens zoveel uit of het gaat over
thema’s als veiligheid, sociale relaties of mobiliteit. Zolang ze
hun ervaringen maar kunnen delen.”
Mariella: “Ja, herkenning bij elkaar, dat vinden ouderen belang-
rijk. Bijvoorbeeld dat iemand dezelfde problemen ervaart als zij.
Ouderen vinden het prettig als ze dat kunnen delen. Soms leidt dat
wél tot het samen bedenken van oplossingen. De buslijn die langs
de supermarkt in de buurt komt, is pas geleden opgeheven. Voor
ouderen is dat vervelend, want hoe moeten ze nu hun boodschappen
doen? Ze zijn vervolgens samen op internet gaan zoeken naar een
online boodschappenservice, en dat is gelukt. Ik vind dat prachtig.
De ouderen hebben niet alleen een praktisch probleem met elkaar
gedeeld, maar er ook samen een oplossing voor gevonden.”
Waarom is die herkenning zo belangrijk?Mariella: “Het geeft ze kracht. Zo van: zie je wel, anderen
maken hetzelfde mee als ik. Dat geeft ze de boost om door te gaan.”
Maria: “Ouderen denken na over de verhalen die ze van
anderen horen. Pas geleden was er een deelneemster aan
de groepsbijeenkomsten die door de verhalen van anderen
begon te beseffen dat het haar hielp als ze vaker afspraken
zou maken. Bijvoorbeeld samen zwemmen of samen naar de
markt te gaan. Ze zou dan vaker de deur uitkomen, en dat
wilde ze graag. Dat gebeurt vaker. De groepsgesprekken zet-
ten ouderen aan het denken: Wat helpt mij, wat werkt het
beste voor mij.”
Christine: “Ja, reflecteren, dat doen ouderen vaker. Door
wat anderen vertellen, door de onderwerpen die op tafel komen,
worden ze zich ervan bewust over hoe ze op dat moment in het
leven staan. En bewustwording is de eerste stap naar verande-
ring. Het helpt ouderen om keuzes te maken over hoe ze in de
laatste fase van hun leven willen functioneren. Dat dat gebeurt,
dat vind ik de kracht van dit programma.”
Wat voor thema’s komen zoal aan bod?Maria: “We werken met een serie thema’s, maar op een
flexibele manier. We willen vooral dat de onderwerpen die we
bespreken, aansluiten bij wat er leeft onder de ouderen. Het is
hún gesprek, wij scheppen slechts de voorwaarden. We hebben
geen panklaar programma, het is eerder een leidraad. Met die
leidraad spelen we in op wat er gebeurt tijdens het gesprek. De
inhoud van de bijeenkomsten ligt niet vast.”
Christine: “Mobiliteit, reizen, veiligheid in huis en op straat,
sociale contacten, activiteiten in de buurt, verlieservaringen, dat
zijn allemaal onderwerpen die aan bod komen. Maar er is vol-
doende ruimte voor andere thema’s. Wat ouderen bijvoorbeeld
sterk bezighoudt is wat er met hun bezittingen gebeurt als ze
overlijden. Dat is voor hen een belangrijk onderwerp, dat had ik
me nooit gerealiseerd.”
Hoe verlopen de bijeenkomsten?Mariella: “Sommige ouderen zijn voorzichtig met wat ze
in de groep vertellen. Ze zijn bang dat andere groepsleden hun
veelal persoonlijke verhalen doorvertellen. Maar na een aantal
groepsgesprekken, vermindert die angst. De ouderen hebben
elkaar dan leren kennen en ze voelen zich vrijer om te praten.”
“Naast het groepsgesprek, organiseren we één-op-één gesprek-
ken met de ouderen. Mijn ervaring is dat het groepsgesprek en het
individuele gesprek elkaar versterken. Je kunt dan dieper op de ver-
halen van ouderen ingaan. Ouderen vinden dat prettig.”
- 28 -
Maria: “De groepsgesprekken verlopen meestal in een open
sfeer. Ouderen laten echt hun ziel en zaligheid zien. Het bijzondere
is dat ze elkaar buiten de groep niet of nauwelijks zien, behalve
soms tijdens het boodschappen doen bij Albert Heijn. Juist omdat
ze verder niets met elkaar te maken hebben, voelen ouderen zich
vrij om alles te vertellen wat ze op hun lever hebben.”
Wat leveren de bijeenkomsten de ouderen op?Maria: “Ouderen hebben veel behoefte aan kennis, over
de sociale kaart, over woningaanpassingen, over het opstel-
len van een levenstestament. Die kennis wisselen ze uit tijdens
de gesprekken. Dat hoeft niet alleen van de ondersteuners te
komen. Vaak brengen de ouderen zelf elkaar op ideeën.”
Mariella: “Ik zie ook vriendschappen ontstaan. Oudere
vrouwen die samen gaan zwemmen of fitnessen bijvoorbeeld.
En ouderen wisselen ook elkaars telefoonnummers uit. Tege-
lijkertijd vind ik het lastig om te beoordelen wat ouderen later
doen met alles wat besproken is. Je ziet ze maar een aantal
weken, en daarna niet meer. Daarom plannen we de laatste bij-
eenkomst en het laatste individuele gesprek een maand nadat
de groepsgesprekken zijn gestopt. Er is dan tijd om er samen
nog eens op terug te kijken.”
“Onze laatste groepsbijeenkomst bestaat altijd uit een
groepsuitje. Laatst zijn we met een groep ouderen naar het Eye-
filmmuseum geweest. Dat kenden ze niet, en ze vonden het
prachtig. Ook dat vind ik belangrijk aan de bijeenkomsten: dat
we er samen iets leuks van maken.”
Welke kwaliteiten heb je als groepsondersteuner nodig?Maria: “Je moet flexibel zijn. Vaak weet je niet wat er
besproken gaat worden. Laatst was er een mevrouw die boos
was dat het zorgcentrum waar ze naar toe wilde zou sluiten. Ze
zei: Ik heb in mijn leven ankertjes nodig, en dit ankertje wordt
me afgenomen. We zijn toen gaan praten over de ankertjes die
ieder van ons nodig heeft. Dat kan het verzorgingshuis zijn, je
echtgenoot, of de buurman die wekelijks de boodschappen voor
je doet. Als groepsondersteuner weet je van tevoren niet dat
het gesprek zo’n wending neemt. Maar als het gebeurt, is het
belangrijk dat je erop inspringt.”
Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Vanaf het moment dat we met jullie praktijksoftware aan de slag gingen, loopt onze bedrijfsvoering op rolletjes. Plannen, registreren, declareren, behandeldossiers aanleggen en bijhouden gaan zo efficiënt dat we echt blij zijn dat we voor Intramed hebben gekozen. Trouwens, de medewerkers van de helpdesk zijn werkelijk fantastisch! Via de website van Intramed hebben we gebruikkunnen maken van een gratis proefperiode van 3 maanden. Hierdoor zijn we aan de slag gegaan zonder kosten of verplichtingen. Al snel bleek dat dit pakket prima aansloot bij onze wensen en zijn we na 3 maanden overgegaan tot een contract.
“We hebben nooit geweten dat Intramed zo compleet is”.
Intramed praktijksoftware,compleet gebruiksgemak voor de ergotherapeut
=Patiëntendossier volgens richtlijnen Ergotherapie Nederland of uw eigen richtlijnen
=Aparte richtlijn kinderergotherapie (ontwikkeld i.s.m. de Ketp Nederland)
=Module ‘Verkopen’ voor het eenvoudig registreren en factureren van artikelen
=Mogelijkheid om indirect-cliëntgebonden tijd te registreren en een overzicht te genereren
=Registreren van niet-cliëntgebonden werkzaamheden
=Briefontwerpen op basis van de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap). Gestructureerde informatie-uitwisseling tussen huisarts en ergotherapeut
=Geschikt voor Directe Toegankelijkheid Ergotherapie (DTE) =Een Service Centrum waar u deskundig en vriendelijk geholpen wordt, ook ‘s avonds!
P R A K T I J K B E R I C H T
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl/ergotherapie
Noordkade 94 - 2741 GA WaddinxveenT 0182 62 11 07F 0182 62 11 [email protected]
Al meer dan 19.000 gebruikers werken dagelijksmet de Intramed software
BedanktIntramed!
Mariella: “Je moet goed luisteren naar wat ouderen vertel-
len en daarop inspelen. En begrip tonen voor hun verhalen.”
Christine: “Maar niet alleen luisteren naar wat iemand
vertelt, maar er ook achter komen wat iemand bedoelt. Als die
mevrouw boos vertelt dat het verzorgingshuis dicht gaat, zou je
kunnen denken: wat zit ze te klagen. Maar er zit bij haar angst
achter, zo van: wat moet ik nu? Voor haar is er een houvast
weggevallen.”
“Het is dus de kunst om tussen de regels door te beluisteren
naar wat ouderen bezighoudt. En wees niet te direct. Als je vraagt:
Zullen we het hebben over verlies, dan gebeurt er niets. Maar als
je vertelt over een vriendin van jou die haar zus heeft verloren, dan
kun je er zeker van zijn dat de hele groep daarop reageert. Dan
blijkt dat iedereen zijn eigen verlieservaringen heeft.”
Maria: “Het is daarom belangrijk dat je als groepsondersteu-
ner meedoet met het gesprek. Wees niet bang om over je eigen
ervaringen te vertellen. Doordat je open bent, schep je een sfeer
van vertrouwen. Je laat daarmee zien dat alles bespreekbaar is.”
Hoe vinden jullie het om met ouderen deze bijeenkomsten te hebben?
Christine: “Ik vind het inspirerend om te zien hoe mensen in
deze levensfase tegen het leven aankijken. Ze zijn zo relaxed. Zo
van: Ik heb alles gedaan wat ik wilde, een jaartje korter of lan-
ger maakt niet meer uit. Ik spreek ouderen van negentig jaar die
nog boottochtjes maken of meedoen aan een rollatorwedstrijd.
Ze doen alleen nog wat ze leuk vinden en zien wel of ze volgend
jaar nog halen. Als je op die leeftijd zo in het leven kan staan,
dat vind ik bijzonder.”
Mariella: “Als ergotherapeut kom ik elke dag bij ouderen
thuis. Ik weet wat er bij ze speelt. Vaak gaan onze gesprekken
dan om hulpmiddelen en huisaanpassingen. Door deze bijeen-
komsten kom ik op een andere manier met ouderen in contact.
Ik leer ze op een andere manier kennen. Ik vind dat een verrij-
king van mijn werk als ergotherapeut.”
- 30 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Ergotherapie Wetenschap
31 Hoofdredactioneel van Ramon Daniëls
Enabling Occupation II
32 Van theorie naar praktijkRichtlijnen in eigen context kunnen toepassen
Uitkomstindicator
42 Effect van zorg metenBeroepsspecifieke PROM voor ergotherapie
COLOFON: Ergotherapie Wetenschap verschijnt drie maal per jaar in Ergotherapie Magazine
van Ergotherapie Nederland. Redactie: Dr. Ramon Daniëls (hoofdredacteur), Dr. Maud Graff.
Reviewers: Dr. Pauline Aarts, Marion Ammeraal Msc, Dr. Edith Cup, Dr. Isaline Eyssen,
Dr. Margot van Hartingsveldt, Barbara Piškur Msc, Ton Satink Msc, Dr. Esther Steultjens,
Dr. Martine Veehof. Redactiesecretariaat: Allard Gerretsen Email: agerretsen@ergotherapie.
nl Eindredactie en vormgeving De Vormstrateeg ’s-Hertogenbosch www.vormstrateeg.nl.
Redactieadres: Orteliuslaan 750, 3528 BB Utrecht. Auteursrichtlijnen: www.ergotherapie.nl
- 31 -
Hoofdredactioneel
Met veel vertrouwen is besloten leven te blazen in een we-
tenschappelijk katern dat drie maal per jaar toegevoegd
wordt aan Ergotherapie Magazine. Welke naam moet dit
wezen krijgen? Want dat het een levendig geheel moet
worden, is duidelijk. Een platform voor wetenschappelijke
publicaties over thematiek die direct of indirect de ergothe-
rapie aangaan. Dat er recht op bestaan is, daarover is ook
geen enkele twijfel. Op diverse plekken in Nederland wordt
in de ergotherapie onderzoek van kwaliteit uitgevoerd, dat
verdient voor het voetlicht gebracht te worden.
Ergotherapie heeft een platform nodig om aan de externe
omgeving te laten zien dat onderzoek in ons vakgebied uit-
gevoerd wordt en van goede kwaliteit is. Ergotherapie heeft
een platform nodig waarmee kennis vanuit onderzoek de
praktijk bereikt. Het broertje of zusje worden van Ergothe-
rapie Magazine is dan ook een logische stap om veel ergo-
therapeuten te bereiken. Maar hoe gaan we het noemen?
Familie is al snel aanwezig. Maud Graff en ondergetekende
treden als primaire verzorgers (redactieraad) op, met Al-
lard Gerretsen als achterwacht (redactiesecretaris). Tantes
en ooms komen over van het ter ziele gegaan Wetenschap-
pelijk Tijdschrift voor Ergotherapie en willen als reviewers
een oogje in het zeil houden, zodat het wezen zich verder
kwalitatief goed kan ontwikkelen. Een nieuw op te richten
adviesraad zal ons consultatiebureau worden. Kortom, alle
warmte is aanwezig om dit wezen tot groei en bloei te bren-
gen. Maar die naam?
Rare namen kunnen schade veroorzaken bij kinderen of
producten. Automerk Skoda zal zich niet gerealiseerd heb-
ben dat skoda ‘schade’ betekent in het Sloveens. Sites voor
ouders wijzen erop geen namen te gebruiken die rijmen op
rare dingen, op te passen met verkleinnamen en te zorgen
voor een passende combinatie van voor - en achternaam.
En dus beste lezers, is het weinig verrassend, maar ook niet
aanstotend of verwarrend, doodgewoon Ergotherapie We-
tenschap geworden. What you see is what you get.
De eerste Ergotherapie Wetenschap ligt voor u en we hopen
hiermee een jarenlange traditie te scheppen. Het slagen van
Ergotherapie Wetenschap is afhankelijk van de manuscrip-
ten die ons aangeboden worden. Wilt u ook wetenschap-
pelijk leven in ons aller Ergotherapie Wetenschap blazen?
Voedt het dan met publicaties. Redactie en reviewers staan
te popelen de opvoeding met u ter hand te nemen. We wen-
sen u veel leesplezier met Ergotherapie Wetenschap.
Ramon Daniëls, hoofdredacteur Ergotherapie Wetenschap
(Hoofddocent en senioronderzoeker bij Zuyd Hogeschool)
Wetenschappelijk leven
- 32 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Enabling Occupation II
Richtlijn in eigen context kunnen toepassen
Van theorie naar praktijk
Barbara Piškur Msca, Annerie Zalmstrab, Marluuke Jakobs
Mscc, Ramon Daniëls PhDd
a. Senior docent bij de opleiding Ergotherapie en senior
onderzoeker bij het lectoraat
Autonomie en Participatie van Zuyd Hogeschool
b. Teamleider bij Zuyd Hogeschool
c. Docent bij de opleiding ergotherapie van Zuyd Hogeschool
en psycholoog bij de afdeling
Revalidatiegeneeskunde in het Academisch Ziekenhuis
Maastricht.
d. Hoofddocent bij de opleiding Ergotherapie en senior
onderzoeker bij het lectoraat
Autonomie en Participatie van Zuyd Hogeschool
InleidingCliëntgecentreerd werken waarbij partnership met de cliënt
centraal staat1 is leidraad voor de ergotherapeutische be-
roepspraktijk2.3. Vanaf 1979 heeft de CAOT verschillende
richtlijnen (de Occupational Therapy Guidelines for Cliënt
- Centred Practice4, Enabling Occupation: An Occupational
Therapy Perspective)5, modellen (zoals het Occupational
Performance Process Model – OPPM, Canadian Model of
Occupational Performance – CMOP)5 en instrumenten
(zoals de Canadian Occupational Performance Measure
– COPM)6 gepubliceerd om cliëntgecentreerd werken bin-
nen het ergotherapeutisch handelen te faciliteren4,5. Deze
richtlijnen, modellen en instrumenten zijn wereldwijd
onderdeel gaan uitmaken van praktische richtlijnen en
standaarden7. In Nederland worden cliënt-gecentreerd- en
occupation-based (handelingsgericht) werken als twee pij-
lers van de ergotherapie beschouwd8,9; cliënt-gecentreerd
werken is momenteel één van de basisprincipes binnen de
Nederlandse gezondheidszorg10,11. In het afgelopen decen-
nium heeft het werk van Canadese ergotherapeuten invloed
gehad op het ergotherapeutisch onderwijs en de ergothera-
peutische beroepspraktijk in Nederland12,13. Het OPPM en
de COPM maken bijvoorbeeld deel uit van de Nederlandse
ergotherapierichtlijn ‘CVA’14.
Nieuwe richtlijnenIn 2007 introduceerde de CAOT nieuwe praktijkrichtlijnen,
genaamd Enabling Occupation II: Advancing an Occupatio-
nal Therapy Vision for Health, Well-being, & Justice Through
Occupation15. Enabling Occupation II wordt beschouwd als
een stap vooruit waarbij de principes van occupation-based,
cliënt-gecentreerd en evidence-based werken in een nieuw
perspectief worden geplaatst. Enabling Occupation II bestaat
uit theorie, praktijkvoorbeelden en adviezen met betrekking
tot het toepassen van cliënt-gecentreerd werken binnen oc-
cupation-based werken. Echter, het toepassen van cliënt-ge-
centreerd werken in de dagelijkse ergotherapeutische prak-
tijk is een uitdaging16. Hoewel er goede praktijkvoorbeelden
van cliënt-gecentreerde ergotherapie bestaan, suggereert
onderzoek dat de ergotherapie niet consistent is in de wijze
waarop principes van cliënt-gecentreerd werken worden toe-
gepast in alle praktijkvormen17. In de afgelopen twintig jaar
hebben verschillende auteurs18-21 vraagtekens geplaatst bij de
mate waarin kennis over cliënt-gecentreerd werken geïnte-
greerd wordt in de dagelijkse praktijk; anderen1,21-24 beschre-
ven barrières die ergotherapeuten ervaren bij de toepassing
van cliënt-gecentreerd werken. Stomph25 en Daniëls26 lieten
zien dat daadwerkelijke toepassing van cliënt-gecentreerd
werken ook voor Nederlandse ergotherapeuten een uitda-
ging is.
- 33 -
Gelieerd aan de cultuurVerspreiding en implementatie van de Enabling Occupa-
tion II-richtlijnen in de Nederlandse context moet zorgvul-
dig overwogen worden. Ten eerste is het verspreiden en in
stand houden van innovaties binnen de gezondheidszorg
een complex proces27. Ten tweede, richtlijnen die ontwik-
keld zijn in een specifieke culturele context zijn mogelijk
niet toe te passen in een andere context; cliënt-gecentreerd
werken is namelijk sterk gerelateerd aan culturele ideeën,
waarden en normen28. Om in te schatten of verspreiding en
implementatie van Enabling Occupation II in de Nederland-
se context mogelijk is, is het belangrijk om inzicht te krijgen
in de ervaringen van Nederlandse ergotherapeuten met de
richtlijnen. Om deze reden is er een “Enabling occupation-
community of practice” gevormd, bestaande uit praktise-
rende ergotherapeuten en onderzoekers. Een “community
of practice” is een groep mensen die een passie deelt voor
iets wat zij doen. Een dergelijke groep treedt regelmatig in
interactie om op deze wijze te leren hoe ze het beter kun-
nen doen29. De “Enabling occupation-community of prac-
tice” in dit onderzoek diende als middel voor het gezamen-
lijk begrijpen van de theorie en
richtlijnen van Enabling Occu-
pation II en voor het delen van
ervaringen met de toepassing
ervan. Deze studie betreft een
kwalitatief onderzoek met als
vraagstelling; hoe beschrijven
ergotherapeuten die participe-
ren in de “Enabling occupation-
community of practice” hun
ervaringen met de toepassing
van de Enabling Occupation II-
richtlijnen? De beschrijving van
de ervaringen van Nederlandse
ergotherapeuten kan een be-
langrijke bron zijn voor toe-
komstige studies met betrekking tot acceptatie, uitvoerbaar-
heid en implementatie van de theorie en richtlijnen zoals
beschreven in Enabling Occupation II.
MethodeAls methode is gekozen voor een kwalitatieve studie, waar-
bij gebruik wordt gemaakt van vier focusgroep-interviews30
verspreid over één jaar.
Participanten, steekproef en werving
Geschikte participanten voor de studie waren ergothera-
peuten die bereid- en in staat waren te participeren in een
“Enabling occupation-community of practice” gedurende
achttien maanden. Zij moesten hiervoor toestemming krij-
gen van hun werkgevers. Participanten die al eerder inte-
resse hadden getoond in cliënt-gecentreerd werken en die
(gezamenlijk) het spectrum van huidige ergotherapeutische
contexten in Nederland dekten, werden gevraagd voor deel-
name. Eén van de onderzoekers (AZ) contacteerde iedere
potentiële participant telefonisch om uitleg te geven over
de doelen van de “Enabling occupation-community of prac-
tice” en de doelen van de studie. Iedere participant kreeg
tevens een schriftelijke uitleg van deze doelen, de algemene
inhoud en de betrokkenheid die gepaard ging met partici-
patie, evenals een verklaring van vertrouwelijkheid. De stu-
die vereiste geen goedkeuring van een ethische commissie
overeenkomstig met de Nederlandse wet. Geïnformeerde,
geschreven toestemming is verkregen van iedere partici-
pant. Uiteindelijk namen negen participanten deel aan deze
studie (zie Tabel 1).
Procedure van dataverzameling
Zes bijeenkomsten werden gehouden met de “Enabling oc-
cupation-community of practice”, aan de Zuyd Hogeschool
in Heerlen. Iedere bijeenkomst duurde ongeveer tweeenhalf
uur. De eerste bijeenkomst werd gebruikt om het doel en de
aard van het project uit te leggen. De laatste bijeenkomst
bestond uit evaluatie en de planning van het vervolg. Afge-
sproken was dat ter voorbereiding op bijeenkomsten 2 tot
en met 5 bepaalde secties van Enabling Occupation II (Secti-
Deelnemer Geslacht Werksetting Jaren werkervaring
1 Vrouw Revalidatiecentrum - volwassenen 12
2 Vrouw Revalidatiecentrum - volwassenen 6
3 Man 1e lijnspraktijk - kinderen/volwas-
senen
3
4 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - kinderen 27
5 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - volwassenen 22
6 Vrouw Algemeen Ziekenhuis - kinderen 20
7 Man Verpleeghuis - ouderen 20
8 Vrouw Verpleeghuis - ouderen 5
9 Vrouw Verpleeghuis - ouderen 8
Tabel 1: Kenmerken deelnemers
- 34 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
on I: Occupation: the core domain; Section II: Enablement:
the core competency; Section III: Occupation-based enable-
ment; Section IV: Positioning occupational therapy) gelezen
en toegepast zouden worden door de participanten. De tijd
tussen de bijeenkomsten gaf de participanten de kans om
bekend te worden met het materiaal en de toepassing er-
van in de praktijk. Data voor de kwalitatieve studie werden
gegenereerd tijdens deze vier bijeenkomsten (2 tot en met
5). Er werd vooraf een semi-gestructureerde interviewguide
ontwikkeld voor ieder focusgroep-interview, bestaande uit
open vragen. Deze vragen waren gerelateerd aan het begrij-
pen en toepassen van de theorie en de richtlijnen, en aan
de ervaren successen en barrières (bijvoorbeeld: ‘Kun je ons
iets vertellen over je ervaringen tijdens het toepassen van
de theorie in de praktijk?’ ‘Ervaarde je eye-openers?’ ‘Wa-
ren er delen in de sectie die je moeilijk toepasbaar vond?’).
Deze interviewguide werd op flexibele wijze gebruikt met
als doel om de ergotherapeuten te faciliteren in het delen
van hun ervaringen. Verdere open vragen werden gebruikt
om de participanten aan te moedigen tot het verduidelijken
en verder verkennen van hun
antwoorden31. De eerste twee
auteurs (BP en AZ) leidden de
focusgroep-interviews in goede
banen; de derde onderzoeker
(MJ) maakte aantekeningen en
was verantwoordelijk voor de
geluidsopnames.
Data-analyse
De focusgroep-interviews zijn op-
genomen en vervolgens volledig
getranscribeerd. Het transcript
van iedere bijeenkomst werd ge-
lezen door twee vrijwillige par-
ticipanten voor verheldering en
correctie. Contentanalyse werd
gebruikt zoals beschreven door
Hsieh et al32. om op een systema-
tische manier van open coderen
naar thema’s te komen. Alle transcripten werden meerdere
malen gelezen door de drie primaire onderzoekers (BP, AZ,
MJ), onafhankelijk van elkaar. De analyse van ieder transcript
werd uitgevoerd door de eerste drie auteurs (BP, AZ, MJ); de
stappen van codering werden vergeleken (BP, AZ, MJ) en be-
discussieerd met een onafhankelijke onderzoeker (RD).
Borging van kwaliteit
Aanbevolen technieken voor de borging van kwaliteit wer-
den toegepast om geloofwaardigheid, overdraagbaarheid,
betrouwbaarheid en neutraliteit te garanderen31. Member
checking droeg bij aan geloofwaardigheid. De thema’s en
hun inhoud werden gedeeld en bediscussieerd met de par-
ticipanten in de laatste bijeenkomst van de community of
practice. Overdraagbaarheid werd bevorderd door ergothe-
rapeuten uit verschillende contexten op te nemen in de
steekproef. Door stappen van de analyse onderling te ver-
gelijken en een onderzoeker die niet bij de focusgroepen
aanwezig was te betrekken in de data-analyse werd de ob-
jectiviteit van de bevindingen vergroot (betrouwbaarheid en
neutraliteit).
ResultatenDe analyse leidde tot vier thema’s: het boek doornemen, het
veranderen van denken en doen, zich empowered voelen en
het hanteren van obstakels.
1. Het boek doornemen
De deelnemers beschreven hun ervaringen met het Ena-
bling Occupation II-boek: wat ze vonden van de stijl en het
taalgebruik en hoe ze te werk zijn gegaan om de tekst te
doorgronden en goed te kunnen begrijpen.
1. Het boek doornemen
• De stijl van het boek
• Omgaan met een vreemde taal
• Het boek doorgronden
2. Veranderen van denken en doen
• Veranderen van vermogen tot professioneel
redeneren
• Veranderen van het eigen handelen
3. Zich empowered voelen • Een sterkere professionele identiteit
• Toegenomen bekwaamheid
4. Hanteren van obstakels
• Moeite met de rol van ergotherapeut
• Moeite met verschillende behoeften en
standpunten
• Organisatorische beperkingen
Tabel 2: Samenvatting van de resultaten
- 35 -
De stijl van het boek
De stijl waarin Enabling Occupation II is geschreven, was een
positieve verrassing voor de deelnemers. Bijna alle deelne-
mers gaven aan dat de stijl waarin het boek geschreven is,
hen goed bevalt. Een deelnemer zei: “Ik vind het heel erg mooi
hoe het boek spiritueel en poëtisch geschreven is, dat geeft je zoveel
binding met de theorie. Normaal als je dit soort boeken leest, denk
je ‘nah, beetje diagonaal doorlezen’, dan loop ik er meestal niet
zo warm voor, maar hier dacht ik ‘oh dát is een mooie zin’. Ook
mooie zinsbouw. Het las bijna als een gewoon boek”.
De herkenbare praktijkvoorbeelden en theoretische onder-
delen maakten het boek gebruiksvriendelijk en hielpen om
de theorie in de praktijk toe te passen. Een deelnemer zei
dan ook: “Hoofdstuk 3 bevat veel praktijkvoorbeelden (...). Ik
vond het fijn dat er veel voorbeelden werden gegeven, ik herkende
veel en het werd makkelijker om het toe te passen.”
Doordat de deelnemers zich in specifieke theoretische on-
derdelen van het boek konden herkennen, kregen ze meer
zicht op de veelzijdigheid van hun beroep. Een van de deel-
nemers verduidelijkte: “Hoofdstuk 8 bevat de vijf belangrijkste
elementen van het beroep: de hoofdkenmerken van ergotherapie.
Naar mijn idee zijn die zo goed en mooi omschreven. Met deze
elementen kun je iedereen vertellen wat ergotherapie isen het be-
nadrukt hoe veelzijdig het beroep is.”
De deelnemers gaven aan dat de stijl van het boek heel be-
langrijk was omdat het bijdroeg aan hun persoonlijke moti-
vatie en het hielp om het boek te blijven gebruiken.
Omgaan met een vreemde taal
Hoewel de deelnemers aangaven dat de stijl van het boek
prettig was, was het voor de meesten een uitdaging om een
professioneel boek in het Engels te lezen en te bestuderen.
Sommigen hadden problemen met het lezen van het boek,
vooral omdat ze de Engelse taal niet voldoende beheersten.
Het vergde veel tijd om de hoofdstukken door te spitten, zo-
als wel blijkt uit de volgende opmerking: “Ik had veel tijd nodig
om het boek te lezen. Soms las ik over woorden heen zonder ze te
vertalen en als ik ze dan later nog eens tegenkwam - wat vaak ge-
beurde - dacht ik: OK, nu moet ik het woord toch echt vertalen om
de context te kunnen begrijpen. Dat proces kost veel tijd.”
Uit dit citaat blijkt ook wat de ervaring van de deelnemers
was met het omgaan met onbekende Engelse woorden. De
manier waarop deelnemers hiermee omgingen, was niet al-
tijd efficiënt en kond leiden tot verschillende interpretaties
van de tekst. Het was echt nodig om woorden op te zoeken
en te vertalen naar het Nederlands. De gevonden vertalin-
gen hadden echter niet altijd dezelfde betekenis als bedoeld
in de Engelse tekst. De deelnemers kwamen tot de conclusie
dat het niet mogelijk is om alle concepten naar het Neder-
lands te vertalen. Dit wordt verder benadrukt door de vol-
gende opmerkingen: “Ik ben ermee gestopt om concepten als
‘occupation’ te vertalen. De Nederlandse vertaling dekt de lading
van het Engelse woord niet voldoende.”
“Als ik zeg ‘beyond performance’ heb ik een duidelijk beeld van
wat dat betekent, maar dat heb ik bij de Nederlandse vertaling
niet. In het Engels kunnen dit soort zaken gewoon veel mooier
worden uitgedrukt.”
Volgens de deelnemers is het voor de praktijk belangrijk om
de juiste vertalingen te vinden, maar dat is niet de enige
vereiste stap. De deelnemers gaven aan dat het belangrijk
is om kennis te hebben van het vakjargon om de volledige
betekenis van de concepten te kunnen begrijpen. Eén van
de deelnemers verklaarde: “We moeten het zien als verande-
ringsproces in Nederland. De concepten worden na verloop van
tijd steeds meer algemeen bekend. We moeten zelf ook wennen
aan de nieuwe woorden.”
Het omgaan met woorden en de betekenis van concepten
tijdens de eigen studie is één ding, maar deze woorden en
concepten uitleggen is een andere uitdaging. Deelnemers
besproken hoe ze om konden gaan met moeilijkheden bij
het uitleggen van concepten aan cliënten en collega’s. De
meeste deelnemers waren het ermee eens dat het niet per se
nodig is om een exacte vertaling van een concept te hebben
in het gesprek met collega’s of cliënten, zo lang ze in staat
waren om het concept in eigen woorden uit te leggen, of om
het uit te leggen aan de hand van praktische voorbeelden.
Het boek doorgronden
Om het materiaal eigen te maken, was het niet altijd genoeg
om slechts het boek te bestuderen. De deelnemers hebben
daarom verschillende strategieën toegepast om de theorie
en richtlijnen beter te kunnen begrijpen. Sommige deelne-
mers besloten een samenvatting van elk hoofdstuk te ma-
ken en deze samen te bespreken. Een deelnemer gaf aan
veel baat te hebben bij deze besprekingen: “Ik denk dat als we
- 36 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
geen extra tijd hadden ingepland om te bespreken wat we in het
boek hadden gelezen, ik werkelijk sommige delen van het boek
over het hoofd zou hebben gezien. Als je samen bespreekt waar de
tekst over gaat, wordt alles veel duidelijker. Deze bijeenkomsten
hadden voor mij dus veel meerwaarde.”
Anderen besloten om bijeenkomsten te organiseren op hun
werkplek. Een deelnemer legde het positieve effect als volgt
uit: “Door op dit soort bijeenkomsten informatie aan anderen te
geven, ben je verplicht andere collega’s te betrekken bij waar je
mee bezig bent. Je dwingt jezelf er dan ook toe om uit te leggen
wat je hebt gelezen, maar dan in je eigen woorden.”
De bijeenkomsten werden georganiseerd nadat deelnemers
een gedeelte van het boek hadden gelezen, zodat zij de con-
cepten en hun opvattingen daarover konden delen en be-
spreken met andere ergotherapeuten die niet bij dit onder-
zoeksproject betrokken waren.
2. Veranderen van denken en doen
De deelnemers waren van mening dat het toepassen van
de theorie in de praktijk invloed had op hun vermogen tot
professioneel redeneren en de uitvoering van hun ergothe-
rapeutische taken.
Veranderen van vermogen tot professioneel redeneren
De deelnemers deelden ervaringen die hadden geleid tot
‘eye openers’ bij het in de praktijk toepassen van de theo-
rie en richtlijnen. Deze ervaringen veranderden de manier
waarop ze redeneerden over hun dagelijkse beroepspraktijk.
Omdat een deelnemer bijvoorbeeld zich meer gewaar werd
van de waarde van een bepaald concept en er meer inzicht
in kreeg, zei deze in het gesprek over spiritualiteit: “Het be-
langrijkste deel van een persoon, zijn of haar spiritualiteit, is een
van de concepten die ik nu op een andere manier heb leren be-
grijpen. Het heeft voor elke persoon zijn eigen plek, en alles begint
met spiritualiteit... het is een drijfkracht. Dat heb ik nooit eerder
zo begrepen.. Het is net alsof de puzzelstukjes nu eindelijk op
hun plaats zijn gevallen.”
Er waren ook eye-openers toen de deelnemers concepten uit
Enabling Occupation II in verband brachten met concepten
waar ze al bekend mee waren. Veel deelnemers relateerden
de Flow-theorie aan de ‘fit chart’ uit het boek. Een deelne-
mer zei: “Het gaat om een balans creëren tussen de mogelijk-
heden die je moet hebben, de mogelijkheden die je wilt hebben,
je beperkingen, en zo verder. Ik denk dat wat bedoeld wordt met
‘vaardigheden’ meer is dan wat een persoon kan. Dat heeft bij-
voorbeeld ook betrekking op de eisen die in de omgeving worden
gesteld. Als deze zaken niet op elkaar aansluiten, kan er geen
‘flow’ worden ervaren.”
Omdat de deelnemers steeds meer inzicht kregen, konden
ze de samenhang tussen de verschillende concepten zien.
De deelnemers zeiden dat ze details aan elkaar konden
koppelen om op die manier meer begrip te krijgen van de
praktijk. Een deelnemer beschreef als volgt hoe ze de rela-
tie tussen de concepten ‘engagement’ en ‘performance’ zag:
“De manier waarop ‘engagement’ is uitgelegd, voegt veel toe aan
‘performance’. Door deze toevoeging kunnen we ook voor perso-
nen met dementie nog van betekenis zijn.”
Veranderen van het eigen handelen
Doordat de deelnemers de concepten uit Enabling Occupa-
tion II beter leerden begrijpen, beschreven ze ook hoe deze
invloed hadden op hun professionele redeneren en hun
mogelijkheden in hun werk. De meeste deelnemers ervoe-
ren een fundamentele verandering in hun cliëntgerichte
aanpak. Ze richtten zich meer op bepaalde aspecten bij het
samenwerken met cliënten. De deelnemers namen meer
tijd om te luisteren naar de verhalen van hun cliënten over
hun handelen en vergrootten de betrokkenheid van het cli-
entsysteem. Een deelnemer merkte het volgende op: “Ik ben
nu nog meer gemotiveerd om het cliëntsysteem erbij te betrekken.
Ik kan bijvoorbeeld de onderwijzer erbij betrekken... Ik heb dit al
eens gedaan, maar door dit boek werd ik gemotiveerd om daar
nog verder in te gaan.”
Enkele deelnemers gaven aan dat hun cliëntgerichtheid
veranderde doordat ze kennis over gedragsverandering inte-
greerden (zoals beschreven in Enabling Occupation II). Een
deelnemer vermeldde: “Vroeger praatten therapeuten er niet
over of de cliënt eraan toe was om te veranderen, je gaf alleen
je advies. Tegenwoordig is dit juist belangrijk en dit vraagt tijd.
Voordat ik dit boek las, dacht ik dat ik de cliënt al heel centraal
stelde. Dankzij dit boek heb ik geleerd dat je de cliënt meer au-
tonomie kunt geven door op een andere manier met de therapie
te starten.”
De deelnemers merkten op dat Enabling Occupation II hen
strategieën en tools bood waarmee ze hun werkwijze kon-
den verbeteren, zoals het Canadian Model of Client-Cente-
- 37 -
red Enablement en het Canadian Practice Process Frame-
work (CPPF). Dat blijkt het uit volgende citaat: “...terwijl ik
het CPPF gebruikte, bekeek ik de stap ‘Implementing the plan’
en de manier waarop ik dat in de juiste context kan doen. Nadat
ik het behandelingsplan met de moeder besproken had, ben ik
naar de school gegaan om het plan met de onderwijzers te be-
spreken zodat het plan zo goed mogelijk uitgevoerd kon worden.
Door het plan op in de juiste context uit te voeren, in de juiste
sociale context, in dit geval, krijgt het meer waarde.”
Verschillende deelnemers vonden dat ze meer tools aange-
reikt hadden gekregen om voor de cliënt op te komen, bij-
voorbeeld tijdens teamvergaderingen. Een deelnemer zei:
“Er is nu een cliënt die op een wachtlijst staat voor een baan
bij een sociale werkplaats en die wachtlijsten zijn best lang. Dit
boek geeft mij tools om naar nieuwe mogelijkheden te zoeken. Ik
kan nu bijvoorbeeld op meer manieren uitleggen hoe belangrijk
werken is voor zijn gezondheid.”
3. Zich empowered voelen
Een belangrijk thema dat tevoorschijn kwam uit de analyses
was dat de deelnemers door het bestuderen van de hoofd-
stukken van het boek en het toepassen van de theorie in de
praktijk, zich sterker voelden tijdens hun werk.
Een sterkere professionele identiteit
De deelnemers zagen zichzelf en hun beroep in een positie-
ver daglicht doordat ze de theorie in de praktijk toepasten.
Sommigen ervoeren een sterker gevoel van professionele
identiteit, zoals blijkt uit het volgende citaat: “Ik voel me veel
prettiger als ergotherapeut en sta steviger in de theorie en concep-
ten die ons beroep bepalen. Het geeft me energie om nu een meer
complete professional te zijn.”
Het ‘occupation based’ perspectief dat Enabling Occupation
II biedt, gaf de deelnemers een beter besef van waar ergo-
therapie om draait. Ze voelden zich beter in staat om de toe-
gevoegde waarde van ergotherapie te beschrijven. Eén van
hen zei: “In een medische context, zoals een ziekenhuis, zorg
je met ergotherapie voor een vertaalslag naar het echte leven en
voeg je het medische en sociale perspectief samen.”
Voor sommige deelnemers werd de kern van de rol van de
ergotherapeut bijzonder duidelijk. Een deelnemer merkte
op: “Wanneer het probleem van de klant iets te maken heeft
met zijn of haar dagelijkse activiteiten, valt het binnen ons vak-
gebied. Het werkgebied van ergotherapeuten is natuurlijk erg
breed, maar wat we doen heeft altijd te maken met de zinvolle
activiteiten van een persoon.”
Toegenomen bekwaamheid
Deelnemers beschreven dat ze zich bekwamer voelden.
Bovendien gaven ze aan dat ze een verschil konden maken
binnen hun organisatie of netwerk doordat ze Enabling Oc-
cupation II hadden bestudeerd en toegepast. Ze creëerden
meer kansen voor zichzelf om met verschillende belang-
hebbenden te werken. Een deelnemer zei: “Ik zie plekken
die ergotherapie in organisaties kan verbeteren. Niet alleen het
individuele kind behandelen, maar ook door een onderwijzer of
groep van onderwijzers advies geven.”
Twee deelnemers van dezelfde instelling slaagden erin om
vanuit een ergotherapeutische invalshoek bij te dragen aan
de ontwikkeling van een revalidatieprogramma, waarbij de
nadruk in eerste instantie vooral op de medische kant lag.
Een deelnemer legde uit: “We hebben bereikt dat het proces
begint met een motivational interview door de ergotherapeut.
Nadat een persoon is toegelaten tot het programma, wordt de
COPM gebruikt.”
Tijdens het lezen van de hoofdstukken van het boek en het
bespreken van de inhoud ervan tijdens de focusgroep bijeen-
komsten, merkten de deelnemers ook dat ze een deel van de
beschreven theorie en modellen al gebruikten. Ze vonden
hiermee bevestiging in de manier waarop ze al met cliënten
werkten. Dit versterkte hun vertrouwen en één van hen zei:
“De theorie maakt duidelijk: dit is precies wat ik al doe.”
Andere voorbeelden van deelnemers die verband houden
met competenties, betroffen discussies met andere profes-
sionals en managers. “Wanneer de andere leden van het in-
terdisciplinaire team denken dat ze veel kunnen bereiken met
een cliënt en de cliënt hier geen behoefte aan heeft, kan ik dit
verduidelijken...”
Tijdens het project hadden de deelnemers het gevoel dat ze
organisatorische wijzigingen konden doorvoeren. Een deel-
nemer vertelde: “We maken nu goede afspraken in verpleeg-
huizen: als een cliënt een hulpmiddel nodig heeft, wordt de eerst
verantwoordelijke verzorgende hier voortaan altijd bij betrokken
om te begrijpen wat hun eisen zijn voor gebruik van het hulp-
middel en problemen die zij daarbij ervaren.”
- 38 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
4. Hanteren van obstakels
Tijdens de discussies in de focusgroep bijeenkomsten wa-
ren de deelnemers erg open over de problemen die ze er-
voeren toe ze begonnen om de theorie en richtlijnen uit het
boek in de praktijk toe te passen in hun werk met cliënten.
Moeite met de rol van de ergotherapeut
Ondanks dat Enabling Occupation II bijdroeg aan het besef
van de kern van ergotherapie, hadden de deelnemers soms
moeite met de manier waarop anderen het beroep zien. Een
aantal deelnemers gaf aan dat ze dachten dat hun rol niet
duidelijk is voor cliënten door de grote verscheidenheid van
activiteiten en taken van ergotherapie. Bovendien overlap-
pen de activiteiten en taken van professionals elkaar soms,
wat voor verwarring zorgt bij het verduidelijken van de ei-
gen rol. Een deelnemer zei: “Sommige onderdelen van ons
beroep kunnen ook door andere professionals worden uitgevoerd.
Daardoor is het soms moeilijk en verwarrend om uit te leggen
wat ergotherapie is.”
Sommige deelnemers worstelden ook met de competenties
die een ergotherapeut zou moeten hebben. “Als een cliënt er
niet klaar voor is om te veranderen, vraag ik me soms af hoe
ik hier als ergotherapeut mee om moet gaan. Het lijkt alsof ik
bepaalde vaardigheden mis. Dan vraag ik me af of dit wel hele-
maal bij ergotherapie hoort...”
Moeite met verschillende behoeften en standpunten
De deelnemers vonden het moeilijk om zich te verhouden
tot cliënten die hun behoeften en doelen niet goed konden
uiten of om met situaties om te gaan waarin het team een
ander standpunt innam dan zij zelf: “Als ik denk aan onze
patiënten met chronische pijn: het team wil hen actief houden,
terwijl er veel mensen zijn die ervoor kiezen om van activiteiten
af te zien. Ik vind het moeilijk te bepalen in hoeverre ik het eens
ben met het team.”
Twee deelnemers gaven bovendien aan dat ze voor dilemma’s
kwamen te staan in situaties waarin de cliënten volgens hen
verkeerde of onrealistische keuzes maakten: “Als iemand van
plan is allerlei dingen te gaan doen en je als therapeut weet dat
het verkeerd kan gaan, laat je hem dan zijn eigen keuze maken?”
“Voor mij is het moeilijk als een kind de hele dag op zijn moeders
schoot zit, terwijl hij als hij op een stoel zou zitten, meer mo-
gelijkheden zou hebben... zo wordt het kind echt iets ontzegd.”
Organisatorische beperkingen
De deelnemers bespraken hoe organisatorische aspecten,
zoals een gebrek aan tijd en middelen, het toepassen van
cliëntgericht werken beperken: “…Ik denk dat het enige dat ik
iemand op een afdeling voor chronische zorg te bieden heb is er-
voor te zorgen dat hij zichzelf kan verplaatsen en iets kan doen...
maar er zou zo veel meer mogelijk moeten zijn...daar zijn echter
niet genoeg middelen en mensen voor.”
De deelnemers gaven aan dat het moeilijk kan zijn om bin-
nen een instelling op een cliëntgerichte manier te werk te
gaan door het beleid of situaties die afwijken van de behoef-
ten van de cliënt.
DiscussieDit onderzoek was gericht op de ervaringen van Neder-
landse ergotherapeuten in een Community of Practice met
de Enabling Occupation II-richtlijnen. Hun ervaringen zijn
opgedeeld in vier hoofdthema’s: het boek doornemen, het
veranderen van denken en doen, zich empowered voelen
en het hanteren van obstakels. Over het algemeen is het
bestuderen en bespreken van de Enabling Occupation II-
richtlijnen in een leergemeenschap een bijzonder goede
ervaring geweest voor de ergotherapeuten. Het bleek een
grote uitdaging om de materie in het Engels te lezen en om
de concepten en theorieën goed te kunnen begrijpen. De
ergotherapeuten ervoeren echter veel voordelen toen ze de
richtlijnen in de praktijk toepasten. Ze gaven aan dat het
een positieve invloed had op hun professioneel redeneren,
dat ze zich empowered voelen in hun prestaties en hun rol
als ergotherapeut, ondanks dat ze moeite hadden met het
oplossen van problemen met betrekking tot de omgeving en
hun eigen vaardigheden.
Uit andere onderzoeken zijn soortgelijke problemen
voor het toepassen van cliëntgericht werken1,26, bekend. De
kracht van ons onderzoek is het feit dat de ervaringen van
de ergotherapeuten op de lange termijn werden gevolgd. Ze
hadden genoeg tijd om zich de concepten en richtlijnen ei-
gen te maken en konden experimenteren en reflecteren.
Beperkingen
Het onderzoek had echter ook beperkingen. De resultaten
van dit onderzoek worden beïnvloed door de steekproef. Er-
gotherapeuten die zich zonder (financiële) steun gedurende
lange tijd voor iets inzetten waarbij ze onder andere geacht
worden te studeren en te vergaderen, moeten bijzonder ge-
- 39 -
motiveerd zijn. Deze ergotherapeuten waren ‘pioniers’ die
overtuigd waren van de toegevoegde waarde van cliëntgericht
en handelingsgericht werken. Mensen die gemotiveerd zijn
om een bepaalde innovatie te gebruiken, zijn eerder geneigd
deze over te nemen33. Er is geen informatie beschikbaar over
hoe een gemiddelde groep ergotherapeuten zou reageren
op de Enabling Occupation II-richtlijnen. Bovendien is het
belangrijk om te onthouden dat de positieve bevindingen
gebaseerd zijn op de ervaringen van de ergotherapeuten. Er
zijn geen observaties gedaan om daadwerkelijke uitvoering
in de praktijk na te gaan. Ondanks dat de deelnemers erg
open waren over de uitdagingen en problemen waar ze mee
te kampen hadden, is er altijd een kans dat ze sociaal wen-
selijke antwoorden hebben gegeven. Dit kan zelfs zijn gesti-
muleerd door de actieve betrokkenheid van de onderzoekers
in de gesprekken over concepten en theorieën.
Bemoedigend
Dit onderzoek is een eerste verkenning van de ervaringen
van Nederlandse ergotherapeuten met de Enabling Occupa-
tion II-richtlijnen. De resultaten bieden aanleiding om voor-
zichtig positief te zijn over de acceptatie en hanteerbaarheid
van de richtlijnen buiten Canada. Uit empirische resultaten
blijkt dat innovaties die overeenstemmen met de normen,
waarden en waargenomen behoeften van de doelgroep snel-
ler worden overgenomen27. Dit geldt ook voor innovaties
die duidelijke voordelen bieden en die de prestaties bij het
uitvoeren van de taken van de potentiële gebruikers verbe-
teren27. De resultaten van dit onderzoek zijn op dit gebied
bemoedigend. De ergotherapeuten ervoeren op veel niveaus
voordelen bij het toepassen van de richtlijnen en gaven aan
dat Enabling Occupation II ze ondersteunden bij het verbre-
den van hun kijk op hun beroep, ze de middelen bood om
hun rol als ergotherapeut uit te voeren en hun professionele
identiteit versterkte. Innovaties die eenvoudig kunnen wor-
den gebruikt, worden gemakkelijker overgenomen27. Ena-
bling Occupation II biedt een referentiekader: het biedt geen
specifiek protocol of specifieke behandelmethode. Tijdens
dit onderzoek bleek ook dat de deelnemers het mede door
beperkingen van de omgeving moeilijk vonden om Enabling
Occupation II in de dagelijkse praktijk toe te passen. Ham-
mell34 ondervond dat ergotherapeuten vaak aangeven dat ze
cliëntgericht werken niet goed toe kunnen passen door de
hiërarchische, beperkende en door beleid afgebakende insti-
tutionele omgevingen waarin ze werkzaam zijn.
Proces doorlopen
De Nederlandse ergotherapeuten die hebben meegedaan
aan dit onderzoek waren positief over de betreffende theorie,
praktijkvoorbeelden en middelen, maar hadden soms moei-
te met het lezen van het boek, het begrijpen van de onder-
liggende concepten en de toepassing in de praktijk. Moge-
lijk zouden de richtlijnen geïntegreerd kunnen worden in
behandelmethoden, maar er kunnen vraagtekens worden
geplaatst bij de kwaliteit van uitvoering van deze behandel-
methoden als de therapeut de onderliggende concepten en
theorieën niet goed begrijpt.
De ergotherapeuten die hebben meegedaan aan dit on-
derzoek gaven aan dat het erg relevant is om te leren en erva-
ringen te delen met collega’s op de werkvloer en leden van de
leergemeenschap. Ze hebben een proces doorlopen waarin
ze reflecteerden op hun eigen waarden, overtuigingen en
interpretaties van concepten, theorieën en richtlijnen, en
mogelijke vooroordelen en weerstanden. Dit proces zou wel
eens een grote rol kunnen spelen bij het veranderen van pro-
fessioneel gedrag en het ontwikkelen van cliëntgericht en
handelingsgericht werken. Duggan35 kwam tot vergelijkbare
conclusies tijdens een onderzoek met reflectieve groepsge-
sprekken over cliëntgerichte zorg. De eerste ervaringen van
de Nederlandse ergotherapeuten met de Enabling Occupation
II-richtlijnen zijn positief. Meer onderzoek naar toepassing
van de Enabling Occupation II-richtlijnen in een Nederlandse
context toe te passen en manieren om ergotherapeuten hier-
bij te ondersteunen is nodig.
Conclusie De resultaten wijzen erop dat de Enabling Occupation II-
richtlijnen overeenkomen met de normen en waarden van
Nederlandse ergotherapeuten. Verder ervaren Nederlandse
ergotherapeuten veel voordelen in hun handelen, denken
en zijn wanneer ze de richtlijnen in de praktijk toepassen.
Het begrijpen van de concepten, de theorie en de toepassing
in de praktijk, vraagt echter de nodige inspanningen. Deze
studie laat zien dat het toegevoegde waarde heeft te onder-
zoeken of richtlijnen, zoals de Enabling Occupation II-richt-
lijnen, die in een bepaalde culturele context zijn ontwikkeld,
hanteerbaar zijn in een andere context. Voor de Nederland-
se ergotherapie is meer inzicht nodig hoe ergotherapeuten
ondersteund kunnen worden om deze Enabling Occupation
II richtlijnen in de eigen context toe te passen.
- 40 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Financiering
Dit onderzoek is financieel ondersteund door Zuyd Hoge-
school.
Belangenverstrengeling
De auteurs bevestigen dat er geen sprake is van belangen-
verstrengeling. De auteurs hebben dit artikel geschreven en
zijn verantwoordelijk voor de inhoud.
Dankbetuiging
De auteurs willen alle deelnemers (ergotherapeuten uit de
Enabling Occupation-Community of Practice) die aan dit on-
derzoek hebben meegedaan, bedanken.
AbstractBackground: The Canadian Enabling Occupation II guide-
lines comprise new perspectives on client-centred, occupa-
tion-based, and evidence-based practice. Though, occupa-
tion-based and client-centred practice are strongly related
to cultural beliefs, values and norms; little information is
available about the feasibility of the Enabling Occupation II
guidelines in other contexts.
Aim: To explore the experiences of Dutch occupational the-
rapists with the application of the Enabling Occupation II
guidelines.
Method: A qualitative study using four focus group discus-
sions with 9 occupational therapists from different settings
over one year and content analysis.
Results: Four themes emerged: getting around the book,
changing thinking and doing, feeling empowered and hand-
ling obstacles.
Conclusion: Findings indicate that Enabling Occupation II
embodies values and norms of Dutch occupational therapists.
They experience many benefits in their doing, thinking and
being when applying the guidelines in practice. Struggles with
reading English, getting a grip on concepts and theories, and
difficulties in handling obstacles indicate that the application
of the guidelines takes effort. More research on how to apply
Enabling Occupation II guidelines and how to assist occupa-
tional therapists in implementing them in a Dutch context is
warranted.
SamenvattingAchtergrond: De Canadese Enabling Occupation II richtlij-
nen bevatten nieuwe perspectieven op cliënt-gecentreerd,
occupation-based en evidence-based werken. Echter, occu-
pation-based en cliënt-gecentreerd werken zijn sterk gere-
lateerd aan culturele opvattingen, waarden en normen; wei-
nig informatie is beschikbaar over de hanteerbaarheid van
de Enabling Occupation II richtlijnen in andere contexten.
Doel: Het exploreren van de ervaringen van Nederlandse
ergotherapeuten met de toepassing van de Enabling Occu-
pation II.
Methode: Een kwalitatieve studie waarbij gebruik werd ge-
maakt van vier focusgroep-interviews verspreid over één
jaar met negen ergotherapeuten uit verschillende contexten
en content analyse.
Resultaten: Vier thema’s kwamen naar voren, dit waren ‘het
boek leren kennen’, ‘veranderen van denken en doen’, ‘zich
empowered voelen’ en ‘hanteren van obstakels’.
Conclusie: De bevindingen suggereren dat Enabling Oc-
cupation II de waarden en normen van Nederlandse ergo-
therapeuten belichaamt. Zij ervaren veel voordelen in hun
‘handelen’, ‘denken’ en ‘zijn’ wanneer zij de richtlijnen in
de praktijk toepassen. De worsteling met het lezen van En-
gelse teksten en grip krijgen op de concepten en theorieën,
en de ervaren obstakels in de praktijk wijzen erop dat de
toepassing van de richtlijnen inspanning kost. Meer onder-
zoek is nodig naar de toepassing van de Enabling Occupa-
tion II richtlijnen en naar de wijze waarop ergotherapeuten
ondersteund kunnen worden bij de implementatie in een
Nederlandse context.
Sleutelwoorden: Enabling occupation, cliënt-gecentreerd
werken, ergotherapie, implementatie, kwalitatieve studie
- 41 -
Literatuur
1. Maitra KK, Erway F. Perception of client-centered practice in occupational
therapists and their clients. American Journal of Occupational Therapy.
2006;60(3):298-310.
2. Sumsion T, Law M. A review of evidence on the conceptual elements infor-
ming client-centred practice. Canadian Journal of Occupational Therapy.
2006;73(3):153-62.
3. Council W. Statement on Occupational Therapy. World Federation of Occupa-
tional Therapists; 2010.
4. CAOT. Occupational therapy guidelines for client-centred practice. Toroto:
Canadian Association of Occupational Therapists, 1991.
5. CAOT. Enabling occupation: An occupational therapy perspective
Ottawa: Canadian Association of Occupational Therapists, 2002.
6. Law M, Baptiste S, Carswell A, McColl MA, Polatajko H, Pollock N. The
Canadian Occupational Performance Measure (COPM): A client-centred
outcome measure. Canadian Association of Occupational Therapists 1991.
7. AOTA. Reference manual of the official documents of the American Occupatio-
nal Therapy Association. American Occupational Therapy Association, 1998.
8. Kinébanian A, le Granse M. Grondslagen Van De Ergotherapie: Business R;
Elsevier; 2006.
9. Hartingsveldt MJv, Logister-Proost I, Kinébanian A. Beroepsprofiel ergothera-
peut: Ergotherapie Nederland; 2010.
10. Siebes RC, Ketelaar M, Wijnroks L, van Schie PE, Nijhuis BJ, Vermeer A, et
al. Family-centred services in the Netherlands: validating a self-report measure
for paediatric service providers. Clinical Rehabilitation. 2006;20(6):502-12.
11. Meihuizen-de Regt M. Kinderrevalidatie: Uitgeverij Van Gorcum; 2003.
12. Piškur B, Daniëls R. Canadian Model of Occupational Performance (CMOP)
en Occupational Performance Process (OPPM). Kinébanian A, le Granse M,
editors: Elsevier 2006.
13. Hartingsveldt M, Piškur B, Stomph M. Het Canadian Practice Process
Framework (CPPF): van procesmodel naar process framework. Wetenschap-
pelijk Tijdschrift voor Ergotherapie. 2008;1(2).
14. Cup E, Steultjens E. Ergotherapierichtlijn Beroerte. . Utrecht: NVE, 2005.
15. Townsend EA, Polatajko HJ. Enabling occupation II : advancing an occu-
pational therapy vision for health, well-being & justice through occupation.
Ottawa: Canadian Association of Occupational Therapists; 2007.
16. Duggan R. Reflection as a Means to Foster Client-Centred Practice. Canadian
Journal of Occupational Therapy. 2005;72(2):103-12.
17. Whalley Hammell KR. Client-centred practice in occupational therapy: Critical
reflections. Scandinavian Journal of Occupational Therapy. 2013;20(3):174-81.
18. Gage M, Polatajko H. Naming Practice: The Case for the Term Client-Driven.
Canadian Journal of Occupational Therapy. 1995;62(3):115-8.
19. Mew MM, Fossey E. Client-centred aspects of clinical reasoning during an
initial assessment using the Canadian Occupational Performance Measure.
Australian Occupational Therapy Journal. 1996;43(3-4):155-66.
20. Neistadt M. Methods of assessing clients’ priorities: a survey of adult physical
dysfunction settings. The American Journal of Occupational Therapy.
1995;49(5):428-36.
21. Rebeiro K. Reconciling philosophy with daily practice: Future challenges to
occupational therapy’s client-centred practice. Occupational Therapy Now.
2000:12-4.
22. Blain J, Townsend E, Krefting L, Burwash S. Impact study: Occupational
therapy guidelines for client-centred practice: Evaluation and recommendations.
1992.
23. Sumsion T. A study to determine a British occupational therapy definition of
client-centred practice. British Journal of Occupational Therapy. 1999;62:52-8.
24. Townsend E. Explicating the social organization of professional health
practices intending client empowerment. Canadian Journal of Public Health.
1992;83(Suppl. 1):S58-61.
25. Stomph M. Cliëntgericht werken, het ideaal en de praktijk. Nederlands Tijd-
schrift voor Ergotherapie. 2002;6:248-50.
26. Daniëls R, Winding K, Borell L. Experiences of occupational therapists in stroke
rehabilitation: Dilemmas of some occupational therapists in inpatient stroke reha-
bilitation. Scandinavian Journal of Occupational Therapy. 2002;9(4):167-75.
27. Greenhalgh T, Robert G, Macfarlane F, Bate P, Kyriakidou O. Diffusion of
innovations in service organizations: Systematic review and recommendati-
ons. Milbank Q. 2004;82(4):581-629.
28. Iwama M. Are you listening? Cross-cultural perspectives on client centered
occupationacl therapy practice: A view from Japan. Occupational Therapy
Now. 1999;1:4-6.
29. Kimble C, Hildreth P, Bourdon I. Communities of Practice: Creating Lear-
ning Environments for Educators: Information Age Pub; 2008.
30. Krueger RA, Casey MA. Focus groups: A practical guide for applied research
ed. t, editor. Thousand Oaks: Sage; 2009.
31. Lincoln Y, Guba E. Naturalistic Inquiry. Beverly Hills: Sage; 1985.
32. Hsieh H-F, Shannon SE. Three Approaches to Qualitative Content Analysis.
Qualitative Health Research. 2005;15(9):1277-88.
33. Ferlie E, Gabbay J, Fitzgerald L, Locock L, Dopson S. Evidence-based
medicine and organisational change: An overview of some recent qualitative
research. In: Ashburner L, editor. Organisational behaviour and organisatio-
nal studies in health care. Basingstoke: Palgrave; 2001. p. 18-42.
34. Hammell KW. Client-Centred Practice: Ethical Obligation or Professional
Obfuscation? The British Journal of Occupational Therapy. 2007;70(6):264-
6.
35. Duggan R. Reflection as a means to foster client-centred practice. Canadian
Journal of Occupational Therapy. 2005;72(2):103-12.
36. Piškur B, Zalmstra A, Jakobs M, Daniëls R. Application of the enabling
occupation II guidelines in a non-canadian context. Scandinavian Journal of
Occupational Therapy. 2015;Early Online, 1-2.
- 42 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Uitkomstindicator
Nienke van der Heijdena, Esther van Irena, Ester Wijersa,
Carlijn van Zuijlena, drs. Lucelle van de Ven-Stevensb,
dr. Edith Cupc, Ton Satink MScd
a. Afgestudeerd als ergotherapeut aan de Hogeschool van
Arnhem en Nijmegen. Hun project is in november 2014 door
een onafhankelijk jury aangewezen voor de eerste nationale
scriptieprijs van Ergotherapie Nederland.
b. Beleidsmedewerker van Ergotherapie Nederland.
c. Ergotherapeut, hoofd sectie ergotherapie en senior
onderzoeker op de afdeling Revalidatie van het Radboudumc.
d. Ergotherapeut en hoofddocent/onderzoeker aan de opleiding
ergotherapie en het lectoraat neurorevalidatie van de
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen; stafdocent aan de
European Masters of Science in Occupational Therapy.
InleidingDe laatste jaren is er (inter)nationaal toenemende druk om
kwaliteit en efficiëntie van zorg te verbeteren en aan te tonen.
Er wordt van zorgprofessionals verwacht dat zij transparant
zijn in de geleverde zorg1,2. Zowel de overheid als zorgverze-
keraars willen zorg kunnen vergelijken en inzicht hebben in
de uitkomsten van de (zorg geleverd door) diverse zorgpro-
fessionals. Voor de zorgprofessional is het van belang aan te
tonen dat zij een meerwaarde binnen het zorgproces leveren.
Maar hoe bewijs je als zorgprofessional, dat hetgeen wat jij
doet gunstige effecten heeft op de gezondheid van een indi-
vidu? En wat zijn de mogelijkheden voor de ergotherapeut?
KwaliteitsindicatorenOm de kwaliteit van zorg inzichtelijk te maken, maakt men
gebruik van kwaliteitsindicatoren. Een kwaliteitsindicator
is een meetbaar aspect en wordt ingezet als middel om de
kwaliteit van de zorg transparant te maken voor zorgver-
zekeraars, zorgaanbieders en zorgvragers3. Kwaliteitsin-
dicatoren geven betrouwbare informatie over de mate van
kwaliteit van de geleverde zorg en hebben een signalerende
functie die kan worden ingezet om de zorg(verlener) te
beoordelen4,5,6,7.De behoefte aan meetinstrumenten die ge-
zondheidsuitkomsten als kwaliteitsindicator meten, wordt
steeds groter. Door de betrokkenheid van cliënten te vergro-
ten kunnen zorgprocessen en uitkomsten effectief en effici-
ent, vanuit cliëntperspectief geëvalueerd worden2.
PREMs en PROMsDie groeiende behoefte aan meetinstrumenten die zorgkwa-
liteit en cliëntervaringen integreren, heeft geleid tot de op-
komst van patient reported experience measures (PREMs) en
patient-reported outcome measures (PROMs)8,9. Bij PREMs
draait het om de ervaringen van cliënten ten aanzien van
processen in de zorg zoals bejegening, communicatie met
de zorgprofessional en vaardigheden van de therapeut. Een
PREM is daarmee dus een procesindicator. Een veelgebruikte
PREM is de CQ-index. ‘Hoe vaak tijdens de behandeling nam
de ergotherapeut voldoende tijd voor u?’ en ‘Was de ergothe-
rapeut deskundig op het gebied van uw aandoening?’ zijn
voorbeelden van PREM-vragen.
Met PROMs kan daarentegen daadwerkelijk het effect
van een therapie op het dagelijkse leven van een cliënt wor-
den gemeten. Een voorbeeld is de SF-36; een vragenlijst die
de kwaliteit van leven meet. Een PROM is dus een uitkom-
stindicator, omdat het de ervaren uitkomsten van de zorg in-
zichtelijk maakt. Door een gevalideerde, korte vragenlijst die
ingevuld wordt door de cliënt kan de ervaren gezondheid van-
uit het perspectief van de cliënt inzichtelijk gemaakt worden.
Beroepsspecifieke PROM voor de ergotherapie
Effect van zorg meten
- 43 -
Belang van PROMs PROMs kunnen zorgprofessionals op gestandaardiseerde
wijze van informatie voorzien over de symptomen van een
individu, het emotionele en het functionele welbevinden.
Een gestandaardiseerde, betrouwbare PROM kan zorgver-
zekeraars ondersteunen bij het op een verantwoorde manier
zorg inkopen en vergelijken10.
Er zijn binnen de gezondheidszorg verscheidene doel-
groepspecifieke PROMs beschikbaar, die vanuit het bui-
tenland zijn vertaald voor de Nederlandse beroepspraktijk.
Voorbeelden zijn PROMS die specifiek gebruikt worden
om het effect van therapieën te meten binnen de oncologie,
gewrichtsaandoeningen en hartfalen. Op dit moment ont-
breekt een beroepsspecifieke PROM die het effect van de
ergotherapie meet.
De Canadian Occupational Performance Measure
(COPM)11 is één van de weinige uitkomstmaten die zich spe-
cifiek richt op datgene waar de ergotherapie daadwerkelijk
invloed op heeft. Betekenisvolle activiteiten (en ervaren be-
perkingen) worden door de cliënt zelf benoemd en gescoord
op tevredenheid en uitvoering. De COPM wordt altijd af-
genomen door de ergotherapeut. Naast de COPM is er be-
hoefte aan een PROM die de cliënt zelfstandig kan invullen,
weinig tijd kost en het unieke van de ergotherapie meet.
AfstudeerprojectOp basis van bovenstaande (inter)nationale ontwikkelingen
is in januari 2014 het project PROMs & Ergotherapie ge-
start. Ton Satink MScOT (Hogeschool Arnhem en Nijme-
gen (HAN)opleiding ergotherapie) en Dr. Edith Cup (Rad-
boudumc) hebben in januari 2014, in samenwerking met
Ergotherapie Nederland, een eerste concept voor een be-
roepsspecifieke PROM opgesteld. Vervolgens is de concept
ergotherapie PROM in een afstudeerproject onderzocht op
de kwaliteit. De opdrachtgevers binnen dit project waren
Drs. Lucelle van de Ven-Stevens, Ergotherapie Nederland
en Dr. Edith Cup, Radboudumc. Het project werd begeleid
door Ton Satink vanuit de HAN.
Doelstelling en vraagstellingOm de kwaliteit van het eerste concept van de beroepsspeci-
fieke PROM te onderzoeken, is het belangrijk om de begrij-
pelijkheid, relevantie en bruikbaarheid voor de praktijk te
analyseren12. Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken
of de concept PROM daadwerkelijk de uitkomsten van de
ergotherapie meet. Vanuit de centrale vraagstelling ‘Hoe be-
oordelen cliënten van de ergotherapie de inhoudsvaliditeit,
bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de concept PROM?’
is de kwaliteit van de concept PROM onderzocht, met als
doel het ontwikkelen van een beroepsspecifieke PROM er-
gotherapie.
MethodeDe ontwikkeling van de PROM ergotherapie verliep in twee
fasen:
1. Bijstelling van een eerste concept PROM ergotherapie op
basis van oriënterend literatuuronderzoek en gesprekken
met experts.
2. Onderzoek naar de inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en
begrijpelijkheid van de bijgestelde PROM met de me-
thode cognitief interviewen.
1. Bijstelling concept PROM ergotherapieIn het concept van de beroepsspecifieke PROM ergothe-
rapie stonden de domeinen participatie, zelfmanagement
en kwaliteit van leven centraal. Door middel van een ori-
enterend literatuuronderzoek en gesprekken met experts
op het gebied van PROMs werden ontwerpeisen opgesteld
voor een PROM ergotherapie. Hierbij is gebruik gemaakt
van het stappenplan van Beurskens et al. (2008) voor het
ontwikkelen van meetinstrumenten in de praktijk13. Op ba-
sis van de interviews met de experts, werd aanbevolen om
een PROM te ontwikkelen die zich richt op één domein van
zelfmanagement: rolmanagement. Deze vorm van manage-
ment heeft veel raakvlakken met het beroep ergotherapie en
is hierdoor zeer geschikt om het effect van de ergotherapie
te meten.
Een vragenlijst met korte zinnen en makkelijke woorden
verdient de voorkeur boven een vragenlijst die ‘moeilijker’
Nederlands bevat. Vakjargon wordt afgeraden. Korte vragen
en simpel taalgebruik vergroten ook de kans dat cliënten
vragenlijsten helemaal invullen. Het blijkt dat cliënten in
het algemeen geen moeite hebben met een vragenlijst die
binnen tien minuten ingevuld kan worden. De tevreden-
heid van cliënten lijkt af te nemen wanneer de duur van het
invullen van de vragenlijst tussen de tien en vijftien minu-
ten ligt of zelfs nog langer is13. Een vragenlijst zou zo’n tien
à vijftien vragen moeten bevatten. Voor de scoremogelijkhe-
den wordt een VAS score of numerieke schaal aanbevolen.
Dit maakt het mogelijk om gegevens vast te leggen in een
getal en om veranderingen in de tijd in kaart te brengen. Uit
onderzoek blijkt echter dat cliënten zich niet altijd een voor-
- 44 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
stelling kunnen maken van wat het cijfer precies betekent13.
Smileys sluiten beter aan op de belevingswereld van de cli-
ent. Wel wordt aangeraden om smileys in combinatie met
een numerieke schaal te gebruiken. Op deze manier wor-
den antwoordmogelijkheden eenduidiger geïnterpreteerd.
De concept PROM is aangepast op basis van deze aanbeve-
lingen en vervolgens aan cliënten voorgelegd in fase 2. Uit
onderzoek is namelijk gebleken dat de begrijpelijkheid en
relevantie van een vragenlijst voor cliënten toeneemt wan-
neer ze betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling ervan’13
2. Inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid
Om de inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid
van de concept PROM ergotherapie te onderzoeken, is deze
voorgelegd aan cliënten die in behandeling zijn (geweest)
bij een ergotherapeut. Dit betrof geen specifieke doelgroep
omdat werd getracht deze PROM te ontwikkelen voor een
groot aantal, uiteenlopende doelgroepen met verschillende
leeftijden. In eerste instantie was het streven om een gevari-
eerde groep deelnemers voor het beoordelen van de concept
PROM te selecteren. Uiteindelijk bleek dit niet mogelijk in
de tijd, en zijn via ergotherapeuten in het Radboudumc en
twee ergotherapie praktijken in Nijmegen potentiële deelne-
mers benaderd. De in- en exclusiecriteria die zijn gebruikt
bij het selecteren van deelnemers zijn zichtbaar in tabel 1.
Tabel 1: In- en exclusiecriteria deelnemers
Selecteren van deelnemers
Voor het onderzoek zijn elf deelnemers aangemeld door de
ergotherapeuten van het Radboudumc en de twee ergothera-
piepraktijk. Twee van deze deelnemers bleken tijdens het on-
derzoek onvoldoende in staat om de concept PROM zelfstan-
dig in te vullen en te reflecteren op de antwoorden. De overige
negen deelnemers zijn geïncludeerd voor het onderzoek.
Dataverzameling
Voorafgaand aan het invullen van de concept PROM is de
deelnemers gevraagd het unieke van ergotherapie te om-
schrijven, om na het invullen van de lijst te kunnen be-
oordelen of dat unieke voor hen ook terugkomt in de lijst.
Om de interviews vorm te geven is er gebruik gemaakt van
een methode van cognitief interviewen, de Three Step Test
Interview (TSTI) 15,16. De TSTI-methode is in meerdere on-
derzoeken bruikbaar bevonden voor het identificeren van
problemen bij het invullen van een vragenlijst. De TSTI-
methode bestaat uit drie fasen:
• Fase 1: Observatie van het gedrag van de deelnemer tij-
dens het invullen van de vragenlijst, terwijl de deelnemer
de think-aloud methode (hardop denken) toepast.
Voor de observatie van het gedrag werd een observatiema-
trix opgesteld. De observatie van deze gegevens werd ge-
bruikt om door te vragen.
• Fase 2: Aanvullen van de primaire gegevens: in deze fase
stelt de onderzoeker vragen die gericht zijn op wat er ge-
beurde tijdens het invullen. Hiervoor werd een intervie-
wguide opgesteld. De interviewguide bevatte algemene
vragen als ‘Wat vond u van de vraag?’, ‘Wat vond u van de
antwoordmogelijkheden’ en specifiekere vragen als ‘Waar
denkt u aan als u deze vraag leest?’, ‘Hoe bent u bij dit
antwoord gekomen?’.
• Fase 3: In de laatste stap had de deelnemer de mogelijk-
heid om secundaire informatie
toe te voegen aan het geheel:
deze informatie kon betrekking
hebben op het nader uitleggen
van een gedachten of gedraging
die zij hadden tijdens het invul-
len van de vragenlijst. De taal
van de deelnemers hierbij gaf
inzicht of de formulering van de
vragen goed begrepen werd of
aangepast moest worden.
Data-analyse
Voor de transcriptie van de interviews is gebruik gemaakt
van de transcript-based en note-based methode17. Dit houdt
in dat alles wat er door de deelnemers in de interviews is ge-
zegd, letterlijk wordt uitgetypt. Deze strikte, intensieve me-
thode zorgt ervoor dat er geen belangrijke informatie wordt
gemist. Deze gegevens zijn aangevuld door de note-based
methode; dit bevat alles wat de onderzoekers hebben waar-
Inclusiecriteria Exclusiecriteria
- Cliënten die een ergotherapiebehan-
deling hebben ontvangen. Dit behan-
deltraject heeft niet langer dan drie
maanden geleden plaatsgevonden;
- De cliënt kan zich verbaal uiten;
- De cliënt kan informatie terughalen uit
het korte- of lange termijn geheugen14;
- De cliënt geeft toestemming voor deel-
name en geluidsopname.
- Cliënten hebben volgens de behande-
lend ergotherapeut geen afasie;
- Cliënten hebben volgens de behande-
lend ergotherapeut geen vergevorderde
dementie.
- 45 -
genomen tijdens de interviews. Om de getranscribeerde
data te analyseren zijn er themacodes en variatiecodes opge-
steld die georganiseerd zijn met behulp van het programma
Atlas-ti. Concreet betekent dit dat de projectgroep de frag-
menten heeft gecodeerd die daadwerkelijk relevant waren
voor de onderzoeksvraag. De projectgroep heeft fragmenten
uit de interviews met vooraf opgestelde codes aangeduid. De
codes zijn kort gehouden om het overzicht tijdens de ana-
lyse te behouden. Betekenisvolle fragmenten zijn gecodeerd
met afwisselend themacodes en variatiecodes. Een thema-
code gaat over het thema maar verschaft geen informatie
over dit thema, bijvoorbeeld ‘begrijpelijkheid’. Daarentegen
geeft een variatiecode juist informatie over wat er over het
thema wordt gezegd18. Voor de variatiecode zijn één of twee
trefwoorden gebruikt die in het originele tekstfragment ook
zijn opgenomen.
Voor de analyse is er gebruik gemaakt van de basisstappen
van de analyse en interpretatie van kwalitatieve data19:
• Fase 1: Oriënteren op de verzamelde data. Het meerdere
malen doorlezen van verzamelde data om inzicht te krij-
gen in de inhoud van de tekst.
• Fase 2: Op zoek naar de focus in de tekstfragmenten.
Taylor-Powell & Renner19 adviseren in hun studie om bij
de start van de analyse sleutelvragen en kernbegrippen te
formuleren. Een aantal sleutelvragen die het selecteren
van betekenisvolle fragmenten hebben ondersteund zijn:
‘Wat zegt de deelnemer over het unieke van de ergothe-
rapie?’, ‘Is de concept PROM geschikt voor verschillende
doelgroepen en aandoeningen?’ en ‘Wat zegt de cliënt over
de begrijpelijkheid van de concept PROM?’
• Fase 3: Betekenisvolle fragmenten coderen. Betekenisvolle
fragmenten zijn gecodeerd met afwisselend themacodes
en variatiecodes. Een themacode gaat over het thema maar
verschaft geen informatie over dit thema, bijvoorbeeld ‘be-
grijpelijkheid’. Voor de variatiecode zijn één of twee tref-
woorden gebruikt die in het originele tekstfragment ook
zijn opgenomen.
• Fase 4: Betekenisvolle fragmenten en codes categoriseren.
Het coderen van betekenisvolle fragmenten heeft 662 co-
des opgeleverd. Deze codes zijn uiteindelijk onderverdeeld
in veertien categorieën.
• Fase 5: Thematiseren. Vervolgens zijn de categorieën on-
derverdeeld in de thema’s: inhoudsvaliditeit, bruikbaar-
heid en begrijpelijkheid.
ResultatenDeelnemers
Aan het onderzoek hebben acht vrouwen en één man deel-
genomen, in de leeftijd van 29 tot en met 78 jaar. Zeven
deelnemers hebben in de afgelopen drie maanden de er-
gotherapie afgerond. De andere twee deelnemers zijn nog
onder behandeling van een ergotherapeut.
Zeven deelnemers zijn door de ergotherapeut behan-
deld voor een aandoening aan de schoudergewrichten of
hand. Twee van hen hebben naast de handaandoening in
het verleden een CVA gehad. Twee deelnemers zijn in be-
handeling geweest voor een verhoogd valrisico.
Zes van de negen deelnemers hebben ergotherapie ont-
vangen binnen de revalidatieafdeling van een universitair
medisch centrum. Bij de overige drie deelnemers kwam de
ergotherapeut aan huis. Vier deelnemers ontvingen alleen
ergotherapie en vijf deelnemers hadden naast de ergothera-
pie ook een andere therapie.
Inhoudsvaliditeit van de concept PROM
Het merendeel van deelnemers gaf aan dat de lijst meet
wat de ergotherapie daadwerkelijk voor hen betekend heeft.
Aspecten die deelnemers belangrijk vonden zijn begrippen
als handvatten, praktische tips, persoonlijke en oplossings-
gerichte benadering, plannen en doseren. In deze aspecten
zagen deelnemers namelijk het unieke van de ergotherapie
terug (zie figuur 1).
Bruikbaarheid van de concept PROM
Het merendeel van de deelnemers vond de lijst in het alge-
meen (vrij) goed, duidelijk of zelfs heel duidelijk. De lengte
van de vragenlijst werd als prettig ervaren; deelnemers ga-
ven aan de lijst niet te lang te vinden. Er is bij deelnemers
twijfel of de concept PROM ergotherapie-breed ingezet kan
worden en of antwoorden op eenduidige en juiste wijze
worden geïnterpreteerd. De introductie van de PROM kan
worden verbeterd door het tijdsbestek aan te passen en ex-
pliciet te benoemen dat de cliënt invult hoe het op dat mo-
ment met hem /haar gaat.
Begrijpelijkheid van de concept PROM
Voor veel deelnemers waren de vragen in de PROM begrij-
pelijk. Deelnemers interpreteerden de vragen op een per-
soonlijke, juiste manier. De begrippen betekenisvolle activi-
teiten, maatschappij en rollen werden door de deelnemers
uiteenlopend geïnterpreteerd. Vakjargon werd niet als sto-
- 46 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
rend ervaren, al werd aangegeven dat voorbeelden hierbij
prettig zouden zijn.
De schriftelijke introductie kon volgens de deelnemers
verbeterd worden. Zo zijn zij van mening dat er duidelijke
informatie moet worden beschreven over het tijdsbestek
waarin zij de vragen moeten invullen.
Scoringsmogelijkheid
Het merendeel van de deelnemers vond de scoringsmoge-
lijkheden voldoende. De scoringsmogelijkheid van zes mo-
gelijkheden had bij de meeste vragen de voorkeur. Enkele
deelnemers bevelen echter niet aan om de zes scoringsmoge-
lijkheden van nooit tot altijd voor de hele vragenlijst te gebrui-
ken. De reden hiervoor is dat deze scoringsmogelijkheden niet
bij alle vragen van toepassing zijn. Smileys werden door de
deelnemers niet als storend ervaren. Drie van de negen deel-
nemers gaven aan dat de smileys een meerwaarde hebben.
De scoringsmogelijkheden werden door de deelnemers
met een voldoende gescoord. De voorkeur ging uit naar zes
scoringsmogelijkheden in combinatie met smileys.
Figuur 1. Voorbeeldvragen van de concept PROM Ergotherapie.
Discussie van methodeIn het huidige onderzoek zijn negen deelnemers gevraagd
een oordeel te geven over de concept PROM ergotherapie.
De deelnemers vertegenwoordigen slechts een beperkte
homogene groep cliënten die ergotherapie hebben ontvan-
gen. In vervolgonderzoek is het noodzakelijk dat een bre-
dere variatie cliënten van de ergotherapie een oordeel vormt
over de concept PROM ergotherapie. Ondanks het beperkte
aantal deelnemers is de projectgroep van meningen dat de
resultaten bruikbaar zijn en een goede indicatie geven over
de kwaliteit van de concept PROM. Ten aanzien van verzadi-
ging van gegevens kan vermeld worden dat tijdens het laat-
ste interview geen nieuwe informatie naar boven kwam, en
dat eerdere bevindingen werden bevestigd30.
De methode van cognitief interviewen is bruikbaar
gebleken om de meningen en gedachten van cliënten in-
zichtelijk te maken15. Hiermee hebben de onderzoekers
voldoende bruikbare informatie gekregen over de inhouds-
validiteit, bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de concept
PROM ergotherapie.
Criteria bij vervolgonderzoek
Een belangrijk doel van de PROM is het meten van kwaliteit
en de uitkomsten van de ergotherapeutische behandeling.
Om de PROM in te zetten als kwaliteitsindicator moet de
PROM volgens het Toetsingskader kwaliteitsstandaarden en
meetinstrumenten (2014) aan
meerdere criteria voldoen. Eén
van deze criteria luidt dat rele-
vante partijen betrokken zijn bij
de ontwikkeling van het meetin-
strument. Hierbij gaat het om
zorgaanbieders, zorgvragers en
zorgverzekeraars. Tevens wordt
daarom aanbevolen om bij vol-
gend onderzoek:
• Een focusgroep met ergothera-
peuten te houden;
• De aangepaste PROM bij diver-
se cliëntgroepen af te nemen
(doelgroepen en settingen);
• De verschillende zorgverzeke-
raars in Nederland te betrek-
ken bij het ontwikkelen van de
PROM;
• Een werkinstructie te schrijven.
Vervolgonderzoek naar de bruikbaarheid is noodzakelijk
om te bepalen of de PROM ergotherapie kan dienen als on-
dersteuning van het primaire behandelproces.
Ik kan ondanks mijn aandoening(en) mijn dagelijkse activiteiten optimaal uitvoeren,
al dan niet met hulp/hulpmiddelen.
L
Nooit – bijna nooit – soms – regelmatig – bijna altijd – altijd
Ik heb het gevoel dat ik – vanuit mijn verschillende rollen – iets voor anderen kan
betekenen.
L
Helemaal gedeeltelijk gedeeltelijk helemaal
mee oneens mee oneens mee eens mee eens
Door de ergotherapie heb ik handvatten gekregen om mijn rollen binnen mijn dage-
lijkse activiteiten uit te voeren.
L
Helemaal gedeeltelijk gedeeltelijk helemaal
mee oneens mee oneens mee eens mee eens
- 47 -
Discussie van resultaten Inhoudsvaliditeit van de PROM ergotherapie
Om het effect van de ergotherapie te meten, is het van be-
lang dat uitkomsten worden gemeten waar een ergothera-
peut ook écht invloed op heeft. Het is hierin belangrijk aan
te sluiten bij de belevingswereld van een cliënt20,21.
De meerderheid van de deelnemers zag het unieke
van de ergotherapie, zoals zij dit hebben ervaren, terug in
de PROM. Door praktische adviezen leren de deelnemers
om te gaan met hun beperkingen in het dagelijkse leven.
Ze krijgen handvatten om hun dagen zó in te delen dat ze
in staat zijn betekenisvolle activiteiten uit te voeren. Deze
bevindingen worden ondersteund in de literatuur, die be-
nadrukt dat een ergotherapeutische interventie is gericht op
het mogelijk maken van handelen, zodat een individu kan
deelnemen aan betekenisvolle, dagelijkse activiteiten22,23,24.
Het streven is dat cliënten een balans hebben gevonden tus-
sen verschillende activiteiten in het dagelijkse leven25.
De deelnemers herkennen ook het unieke van de ergo-
therapie in een cliëntgerichte benaderingswijze, waarbij ge-
zamenlijke besluitvorming én oplossingsgericht werken cen-
traal staan. Dit komt overeen met de uitgangspunten binnen
het beroepsprofiel. ‘De betekenis die een persoon geeft aan
zijn handelen is persoonlijk en voor ieder persoon uniek’22.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de PROM ergothe-
rapie het unieke van de ergotherapie meet zoals cliënten dit
ervaren en zoals het in de literatuur wordt omschreven. De
PROM lijkt van meerwaarde te zijn voor het meten van de
uitkomsten van de ergotherapie.
Bruikbaarheid van de PROM ergotherapie
Zoals uit de resultaten kan worden geconcludeerd, wordt
de PROM ergotherapie voldoende bruikbaar bevonden door
deelnemers. Hierbij is de inzetbaarheid van de PROM er-
gotherapie een aandachtspunt. Deelnemers vragen zich af
of de PROM ergotherapie bruikbaar is binnen verschillende
settings. Het wordt aanbevolen om in een vervolgonderzoek
naar de PROM cliënten uit diverse settings te betrekken.
Op basis van de reflecties van deelnemers kan worden ge-
concludeerd dat de uitkomsten van de PROM voldoende in
kaart brengen hoe de cliënt met beperkingen omgaat en hoe
de situatie wordt ervaren. Belangrijk hierbij is dat PROMs
gemakkelijk af te nemen zijn en scores duidelijk geïnter-
preteerd worden door de ergotherapeut26,27. Hier voegen de
deelnemers aan toe dat zij het belangrijk vinden dat zij een
toelichting kunnen geven op hun antwoorden.
Verschillende studies benadrukken dat PROMs op een
eenduidige wijze geïnterpreteerd moeten worden26,28. Meer-
dere deelnemers binnen het onderzoek zijn van mening
dat interne en externe factoren de antwoorden op de vragen
beïnvloeden. Zo heeft vraag 4 betrekking op het inschatten
van je mogelijkheden en het vragen van hulp. Drie deelne-
mers benadrukken hier de invloed van hun karakter en om-
geving. Deze factoren bepalen in hun ogen mede of je een
hulpvraag stelt.
Dit wordt bevestigd door Mant29 die beschrijft dat factoren
die niet (direct) gemeten kunnen leiden tot verschil in uit-
komsten. Bij uitkomstindicatoren, zoals PROMs, moet men
zich voortdurend afvragen of het verschil in uitkomsten
daadwerkelijk verschil in kwaliteit van (de geleverde zorg
door) de zorgaanbieder betekent29. Ze moeten immers een
directe, betrouwbare aanwijzing zijn voor de mate van kwa-
liteit4,7.
Als kwaliteitsindicator moet een PROM belangrijke infor-
matie geven over het effect van een behandeling vanuit het
perspectief van de cliënt. Ondanks dat de subjectieve erva-
ring van een cliënt het invullen van een PROM kan beïn-
vloeden, zijn in de huidige maatschappelijke ontwikkelin-
gen de PROMs heel belangrijk om cliëntgerichtheid een
plaats te geven.
Om de bruikbaarheid van de PROM te vergoten, is het
van groot belang dat er een werkinstructie wordt bijgevoegd
die uitleg geeft over het doel van de PROM en de wijze van
scoren. De projectgroep beveelt vervolgonderzoek aan naar
de klinimetrische eigenschappen van de PROM. Daarnaast
moet onderzocht worden of er een totaalscore berekend
kan worden. Hierbij gaat de voorkeur uit naar afname van
de PROM aan het begin en aan het eind van de behande-
ling. Op deze manier kan de PROM gebruikt worden om
veranderingen in het rolmanagement als uitkomst van de
ergotherapie te meten en kan de PROM worden ingezet als
kwaliteitsindicator.
- 48 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
Begrijpelijkheid van de PROM ergotherapie
Het merendeel van de deelnemers vond de vragen in de
concept PROM over het algemeen begrijpelijk. In de con-
cept PROM wordt echter wel gebruik gemaakt van enkele
ergotherapeutische begrippen die in de ergotherapiebehan-
deling regelmatig centraal staan maar die uiteenlopend ge-
interpreteerd worden. De projectgroep beveelt aan om vak-
jargon zoveel mogelijk te vermijden en te vervangen door
alledaagse taal die iedere cliënt begrijpt.
Conclusie
Er is een concept PROM voor de ergotherapie ontwikkeld.
Deze concept PROM ergotherapie is getoetst aan literatuur
en meningen van experts en voorgelegd aan 9 deelnemers.
Conclusie van dit onderzoek is dat de concept PROM ergo-
therapie, op het gebied van inhoudsvaliditeit en begrijpelijk-
heid volgens de meeste deelnemers voldoende is.
Om de PROM ergotherapie breed in te kunnen zetten
adviseren deelnemers een onderzoek onder een meer he-
terogene groep cliënten. De PROM ergotherapie lijkt een
meerwaarde te zijn voor het meten van de uitkomsten van
het unieke van de ergotherapie.
Vervolgonderzoek naar verdere validering van de PROM
ergotherapie is echter noodzakelijk, waarbij gestreefd moet
worden naar een doelgroep die de brede variatie aan cliënten
van de ergotherapie vertegenwoordigt. Voor het vervolgon-
derzoek naar de PROM ergotherapie kan gebruik gemaakt
worden van de stappen uit het toetsingskader kwaliteitsstan-
daarden en meetinstrumenten (2014).7
Correspondentie-adres
Nienke van der Heijden, Bestenhof 1, 5324 AH
Ammerzoden, [email protected]
Voor vragen over het gebruik van de PROM kunt u contact
opnemen met:
Ergotherapie Nederland, Orteliuslaan 750, 3528 BB
Utrecht, 030-262 83 56, [email protected]
Abstract Background: Patient Reported Outcome Measures (PROMs)
are short, validated questionnaires completed by the client.
The client perceived health, wellbeing or ability to perform
daily activities is measured. PROMs can be used to measure
the effect of therapy from the perspective of the client. There
is a need for a short PROM that specifically measures the
effect of occupational therapy for clients in the Netherlands.
Therefore, a concept PROM was developed with questions
related to quality of life, participation and self-management
of clients who received occupational therapy.
Aim: To study the content validity, feasibility and intelligi-
bility of this PROM from a clients’ perspective and to give
recommendations for improvements.
Method: Nine clients who receive(d) occupational therapy
participated in the study. The method used was cognitive in-
terviewing based on Three Step Test Interview (TSTI). The
interviews were transcribed according to the transcripted-
based and noted-based methods. The analyses are based on
the basic elements of narrative data analysis and interpreta-
tion, resulting in theme codes and variation codes.
Results: The majority of the participants saw unique aspects
of occupational therapy reflected in the concept PROM.
However, participants had doubts whether this PROM was
broadly applicable in occupational therapy. Furthermore,
most questions were understandable, although some par-
ticipants had questions about professional terminology.
Questions were interpreted in a personal, but right way.
Conclusion: The concept PROM, has according to partici-
pants, sufficient content validity and intelligibility. Partici-
pants advised a more heterogeneous group of clients for a
broadly applicability in occupational therapy. Further research
is necessary to validate the PROM for occupational therapy.
SamenvattingAchtergrond: Patient Reported Outcome Measures (PROMs)
zijn korte, gevalideerde vragenlijsten die ingevuld worden
door de cliënt. Hierbij wordt de ervaren gezondheid, welzijn
of het vermogen om dagelijkse activiteiten uit te voeren ge-
meten. Een PROM kan worden gebruikt om het effect van
een therapie vanuit het cliëntenperspectief te meten. Er is
behoefte aan een korte PROM die specifiek het effect van
ergotherapie meet voor de Nederlandse gezondheidszorg.
Dit is de reden dat er een concept PROM is ontwikkeld met
vragen die betrekking hebben op de kwaliteit van leven, par-
ticipatie en zelfmanagement van cliënten die ergotherapie
hebben ontvangen.
Doel: De inhoudsvaliditeit, bruikbaarheid en begrijpelijk-
heid van de concept PROM in kaart brengen vanuit het per-
spectief van cliënten en het geven van aanbevelingen voor
verbetering.
Methode: Negen cliënten die ergotherapie (hebben) ont-
vangen hebben deelgenomen aan deze studie. Hierbij is
- 49 -
gebruik gemaakt van de methode cognitief interviewen
gebaseerd op de Three Step Test Interview (TSTI). De in-
terviews zijn vervolgens getranscribeerd met behulp van de
transcript-based en note-based methode, Om de getranscri-
beerde data te analyseren zijn er themacodes en variatieco-
des opgesteld die georganiseerd zijn met behulp van het
programma Atlas-ti. Tenslotte zijn deze transcripties geana-
lyseerd aan de hand van de basisstappen van de analyse en
interpretatie van kwalitatieve data, wat resulteerde in thema
codes en variatie codes.
Resultaten: De meerderheid van de deelnemers zag het
unieke van de ergotherapie terug in de concept PROM.
Echter, de deelnemers twijfelden over de brede inzetbaar-
heid van de concept PROM. De meerderheid van de vragen
werden als begrijpelijk ervaren. Echter waren er enkele
deelnemers met vragen over professionele termen binnen
de concept PROM. De vragen werden op een persoonlijke,
maar juiste manier geïnterpreteerd.
Conclusie: De inhoudsvaliditeit en begrijpelijkheid van de
concept PROM is volgens de meeste deelnemers voldoen-
de. Om de PROM ergotherapie breed in te kunnen zetten
adviseren deelnemers een onderzoek onder een meer he-
terogene groep cliënten. Vervolgonderzoek is noodzakelijk
om de concept PROM verder te kunnen ontwikkelen en te
kunnen valideren.
Referenties
1. Beurskens, S. (2013). Patient reported outcome measures (PROMs): Oude wijn
in nieuwe zakken?! Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie.
2. Marshall, S., Haywood, K. & Fitzpatrick, R. (2005). Impact of patient-reported
outcome measures on routine practice: a structured review. Journal of Evalua-
tion in Clinical Practice, 12 (5), 559-68
3. CBO. (z.d.) Evalueren van zorg. Geraadpleegd op 06 mei 2014, van
http://www.cbo.nl/themas/evalueren-van-zorg
4. Aubèl, G.F. (2009). Zorgbasics kwaliteitszorg. Den Haag: Boom LEMMA
uitgevers.
5. Braspenning, J., Bouma, M. & Hoenen, J. (2014). Handboek evidence-based
richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu van Lochum
6. Campbell, S.M., Braspenning, J., Hutchinson, A. & Marshall, M.N. (2003)
Improving the quality of health care: research methods used in developing
and applying quality indicators in primary care. British Medical Journal. 326
(7393), 816
7. Zorginstituut Nederland (2014) Toetsingskader kwaliteitsstandaarden en meet-
instrumenten. Geraadpleegd op 10 april 2014, van https://www.zorginstituut-
nederland.nl/binaries/hst%3Ahst/hst%3Asites/zinl- www/hst%3Acontent/
kwaliteit/toetsingskader-en- register/toetsingskader/toetsingskader/toetsingska-
der/zinl%3Aparagraph/zinl%3Adocu ments/1401-toetsingskader-kwaliteits-
standaarden-en- meetinstrumenten/Toetsingskader+kwaliteitsstandaarden+en
+meetinstrumenten+1404 01.pdf
8. Devlin, N. J., & Appleby, J. (2010). Getting the most out of PROMS. Putting
health outcomes at the heart of NHS decision making. London: King’s Fund.
9. Versteeg, N. & Hoogeweg, E. (2014) Werken aan zorgkwaliteit met PROMs.
Behandelresultaten meten vanuit patiëntenperspectief. Gedownload op 3 april
2014, van http://files.m7.mailplus.nl/user370243/1950/Werken%20aan%20
zorgkwaliteit%20met %20PROMs%20web%20interactive.pdf
10. Kessel, P. V., Triemstra, M., & Boer, D. D. (2014). Handreiking voor het
meten van kwaliteit van zorg met Patient Reported Outcome Measures.
11. Law M, Baptiste S, Carswell A, McColl MA, Polatajko H, Pollock N. Cana-
dian Occupational Performance Measure. Toronto (Canada): Canadian
Association of Occupational Therapists; 2005.
12. Vet, C.W. de, Terwee, C.B., Mokkink, L.B. & Knol, D.L. (2011). Measurement
in medicine. Cambridge: Cambridge University Press
13. Beurskens, S., Peppen, R. van, Stutterheim, E., Swinkels, R., & Wittink, H.
(2008). Hanteerbaarheid van een meetinstrument. In Wildenbeest, M.&
Wittink, H. Meten in de praktijk. Stappenplan voor het gebruik van meetin-
strumenten in de gezondheidszorg. (pp.76-89). Houten: Bohn Stafleu van
Loghem
14. McColl, E. (2006). Cognitive interviewing. A tool for improving question-
naire design. Quality of Life Research, 15 (3), 571-573
15. Hak, T., Veer, K. van der & Jansen, H. (2008). The Three-Step Test-Interview
(TSTI): An observation-based method for pretesting self-completion question-
naires. Journal of the European Survey Research Association, 2 (3).
- 50 - Ergotherapie Magazine 2 • 2015
16. Sebastiani, G., Tinto, A., Battisti, A., & Palma, E, de. (z.d.) Cognitive
Interviewing as a Tool for Improving Data Quality in Surveys: Experiences
in Istat.
17. Onwuegbuzie, A.J., PhD, Dickinson, W.B., PhD, Leech, N.L., PhD & Zoran,
A.G., PhD (2009). A Qualitative Framework for Collecting and Analy-
zing Data in Focus Group Research. International Journal of Qualitative
Methods, 8 (3), 1-21
18. Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Goede, M., de., Peters, V. &
Velden, T., van der. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek, handleiding
voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten:
Noordhoff uitgevers BV.
19. Taylor-Powell, E., & Renner, M. (2003). Analyzing qualitative data. Univer-
sity of Wisconsin-Extension, Cooperative Extension
20. Wit, M. de (2013) Welke scores zijn voor een patiënt het belangrijkste?
Tilburg: University
21. Unsworth, C. (2000). Measuring the outcome of occupational therapy: Tools
and resources. Australian Occupational Therapy Journal, 47(4), 147-158.
22. Hartingsveldt, M van, Logister-Proost, I. & Kinébanian, A. (2010). Beroeps-
profiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland.
23. Knecht-Sabres, L. (2011). The Canadian Occupational Performance Measure:
An Outcome Measure. Communique, 2011 (4), p. 4-11
24. Townsend, E.A. & Polatajko, H.J. (2007) Enabling occupation II: Advancing
an occupational therapy vision for health, well-being & justice through occu-
pation. Ottawa: CAOT publications ACE.
25. Bowman, J. (2006). Challenges to Measuring Outcomes in Occupational
Therapy: a Qualitative Focus Group Study. The British Journal of Occupa-
tion Therapy, 69 (10), 464-472
26. Reeve, B. B., Wyrwich, K. W., Wu, A. W., Velikova, G., Terwee, C. B.,
Snyder, C. F. & Butt, Z. (2013). ISOQOL recommends minimum standards
for patient-reported outcome measures used in patient centered outcomes and
comparative effectiveness research. Quality of Life Research, 22, 1889-1905.
27. Valderas, J. M., Kotzeva, A., Espallargues, M., Guyatt, G., Ferrans, C. E.,
Halyard, M. Y. & Alonso, J. (2008). The impact of measuring patient-repor-
ted outcomes in clinical practice: a systematic review of the literature. Quality
of Life Research, 17(2), 179-193.
28. Santana, M. J., & Feeny, D. (2013). Framework to assess the effects of using
patient- reported outcome measures in chronic care management. Quality of
Life Research, 1-9.
29. Mant, J. (2001). Process versus outcome indicators in the assessment of
quality of health care. International Journal for Quality in Health Care,
13(6), 475-480.
30. Van Nes, F., Satink, T., Kinébanian, A. (2012). Architectuur van kwalitatief
wetenschappelijk onderzoek. In: Ostelo, R.W.J.G., Verhagen, A.P., de Vet,
H.C.W. Onderwijs in Wetenschappen – lesbrieven voor paramedici. Houten:
Bohn Stafleu van Loghum
- 51 -
Evidence Based Practice MSc/Drs
START 14E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015
Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen
Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog
wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire
benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC
Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp
ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015START 14ESTART 14START 14START 14 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015 ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2015
De Edwin van der Sar Foundation brengt mensen met hersenletsel in beweging. Beweging is cruciaal voor verbetering van hersenfuncties, geeft een positief gevoel en is goed voor het herwinnen van zelfvertrouwen.
Kom ook in beweging en neem een kijkje op onze website!www.edwinvandersarfoundation.nl
facebook.com/edwinvandersarfoundation
-0027_adv105x148.indd 1 16-06-14 13:05
Vrijheid & comfort hebben een vorm
• Modulair rugsysteem
• Individueel aanpasbaar
• Op iedere rolstoel te monteren
• Blijvend instelbaar en meegroeibaar
• Perfecte ondersteuning
• Flexibiliteit
Summit Revalidatietechniek T 0570-541929 E [email protected]
I www.summit-benelux.com
Targa advertentie2_ErgoMag_185x132mm_afloop_def.indd 1 22-01-15 09:20
“ Hoek instelbaar”
“ Terugloop rem”
Nieuwe Havenweg 5NL-6827 BA Arnhemt. 0031 (0) 26 3512 247
LopenStapper, ondersteuning bij mobiliteit
“ Inklapbaar”
UNIEK!
Stapper