Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

174
Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof. dr. R. Slot Drs. G.H. Minnaar Zevende druk Stenfert Kroese Groningen

Transcript of Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Page 1: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Elementaire Bedrijfseconomie

Uitwerkingen bij het werkboek

Prof. dr. R. SlotDrs. G.H. Minnaar

Zevende druk

Stenfert Kroese Groningen

Page 2: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Wolters-Noordhoff bv voert voor het hoger onderwijs de imprints Wolters-Noordhoff, Stenfert Kroese, Martinus Nijhoff enVespucci.

Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Wolters-Noordhoff bv, Afdeling HogerOnderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail: [email protected]

0 1 2 3 4 5 / 11 10 09 08 07

© 2007 Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten, The Netherlands.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveel-voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzijelektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestem-ming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grondvan artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht(postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/reprorecht). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave inbloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO(Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any formor by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission ofthe publisher.

Page 3: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Inhoud

Hoofdstuk 3 De standaardkostprijsberekening; de kostensoorten 1

Hoofdstuk 4 Constante en variabele kosten 5

Hoofdstuk 5 Directe en indirecte kosten 8

Hoofdstuk 6 De betekenis van de standaardkostprijs voor de verschillende doeleinden van de kostenberekening 24

Hoofdstuk 7 De variabelekostencalculatie en het verkoop- en productieplan 42

Hoofdstuk 8 Investeringsvraagstukken 65

Hoofdstuk 9 Marketing- en logistieke calculaties 79

Hoofdstuk 10 De vermogensbehoefte van het bedrijf 90

Hoofdstuk 12 De ondernemingsvormen 96

Hoofdstuk 13 De verhouding tussen eigen en vreemd vermogen 97

Hoofdstuk 14 Vormen van eigen vermogen 101

Hoofdstuk 15 Vormen van vreemd vermogen 104

Hoofdstuk 16 Enkele bijzondere vraagstukken bij de expansie van de onderneming 107

Samenvattende vraagstukken hoofdstukken 10 – 16 113

Hoofdstuk 17 De interne periodieke winst- en vermogensbepaling 127

Hoofdstuk 19 Analyse van een gepubliceerde jaarrekening; kengetallen 149

Hoofdstuk 20 Incidentele vermogensbepaling 164

Hoofdstuk 22 Vormen van samenwerking: de holding company en de samensmelting 167

Page 4: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...
Page 5: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 3De standaardkostprijsberekening; de kostensoorten

3.1 A. De drie mogelijkheden leveren de volgende uitkomsten:

A B Cmateriaal € 30,- € 35,- € 28,-manuren - 25,- - 20,- - 30,-machine-uren - 22,- - 20,- - 24,-

■ ■€ 77,- € 75,- € 82,-

Standaardkostprijs: € 75,-

3.2 A. � � 4,8 kg = 6,25 kg.

3.2 B. � 8 � € 15,- – 2 � P = € 140,-. Dus P = € 5,-.

3.2 C. – Materiaal: � 4,5 kg = 5 kg à € 5,- = € 25,- 0

Opbrengst afval: 0,5 kg à € 1,- = - 0,50

€ 24,50– Overige kosten - 13,50

€ 38,- 0– Uitval: � € 38,- = - 2,- 0

Standaardkostprijs € 40,- 0

3.2 D.1.

A: = 18 kg netto;

18 + � 18 = 20 kg.

B: = 9 kg netto;

9 + � 9 = 10 kg.

2. A: 20 � € 5,- – 2 � € 0,60 = € 98,80B: 10 � € 5,- – 1 � € 0,60 = € 49,40.

3. a. Nettoverbruik is 90000 kg;

brutoverbruik dus: � 90000 = 112500 kg. 10080

1090

4000 � 13000 � 2 + 4000 � 1

� 90000

4000

1090

3000 � 23000 � 2 + 4000 � 1

� 90000

3000

595

10095

10080

10080

10096

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

1

Page 6: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Werkelijk afval 22 500 kgNormale afval 10 000 kg

Verspilling 12 500 kg.

b. 12500 (€ 5,- – € 0,60) = € 55.000,-.

3.4 A.1. Tarief per draaiuur:

= € 10,-.

2. Afschrijvingsschema:1e jaar: 4000 � € 10,- – € 12.000,- = € 28.000,-2e jaar: 3600 � € 10,- – € 13.000,- = - 23.000,-3e jaar: 3300 � € 10,- – € 14.000,- = - 19.000,-4e jaar: 2800 � € 10,- – € 15.000,- = - 13.000,-5e jaar: 2300 � € 10,- – € 16.000,- = - 7.000,-

€ 90.000,-

3.4 B. Mogelijkheid a:

Afschrijving Rente Compl. kosten Totaal %

Jaar 1 10.000 3.200 3.000 16.200 100Jaar 2 10.000 2.400 3.000 15.400 95Jaar 3 10.000 1.600 3.000 14.600 90

Mogelijkheid b:

Afschrijving Rente Compl. kosten Totaal %

Jaar 1 12.000 3.200 2.000 17.200 100Jaar 2 10.000 2.240 3.000 15.240 89Jaar 3 8.000 1.440 4.000 13.440 78

De tweede mogelijkheid verdient de voorkeur, omdat totale jaarkosten en jaarproductie dan vrijwel hetzelfdeverloop hebben.

3.4 C.1. Ideaalcomplex.2. Per jaar wordt per taxi afgeschreven:

= € 3.000,-.

Voor 5 taxi’s: 5 � € 3.000,- = € 15.000,- per jaar.3. Jaarlijkse afschrijving:

taxi 5 jaar oud: 5% van € 20.000,- = € 1.000,-taxi 4 jaar oud: 10% van € 20.000,- = - 2.000,-taxi 3 jaar oud: 15% van € 20.000,- = - 3.000,-taxi 2 jaar oud: 20% van € 20.000,- = - 4.000,-taxi 1 jaar oud: 25% van € 20.000,- = - 5.000,-

Totaal € 15.000,-

€ 20.000,- – € 5.000,-5

€ 90.000,- + € 70.000,-16000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 3 DE STANDAARDKOSTPRIJSBEREKENING; DE KOSTENSOORTEN 2

Page 7: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. Bij aanwezigheid van een ideaalcomplex is de keuze van de afschrijvingsmethode niet relevant. Alle afschrij-vingsmethoden leveren hetzelfde jaarlijkse afschrijvingsbedrag op.

3.5 A. 1968: 8% van € 275.000,- = € 22.000,-;2007: 12% van € 400.000,- = € 48.000,-.

3.5 B. Machines 400.000

Gebouwen � 720.000 = 600.000

1.000.000 : 2 = 500.000 � 10% = € 50.000,-.Dit is per product € 0,500Grondstof: 4 – 1 = 3 maanden;

per product € 10,-; rente dus � 10% � € 10,- = - 0,250

Overige kosten: gemiddeld 2 maanden;

per product € 8,- ; rente dus � 10% � € 8,- = - 0,133

Voorraadduur grondstof 3 maanden, evenals duur van het productieproces;rente dus ook - 0,250

Totale rentekosten per product € l,133

3.5 D.1. Materiaalkosten per ongekeurd product:

� 0,8 kg = 1 kg à € 45,- = € 45,-

Opbrengst afval: 0,2 kg à € 10,- = - 2,-

€ 43,-

2. Voorbeelden van complementaire machinekosten:energiekosten, reparatie- en onderhoudskosten, verzekeringskosten.

3. Berekening economische levensduur machine:

Jaren Cumulatieve Cumulatieve Cumulatieve Cumulatieve Uur-afschr.kosten compl. kosten machinekosten aantal uren tarief

1 € 120.000,- € 40.000,- € 160.000,- 2000 € 80,-2 € 120.000,- € 100.000,- € 220.000,- 4000 € 55,-3 € 120.000,- € 180.000,- € 300.000,- 6000 € 50,-4 € 120.000,- € 290.000,- € 410.000,- 8000 € 51,255 € 120.000,- € 440.000,- € 560.000,- 10000 € 56,-

De economische levensduur is 3 jaar. Het bijbehorende uurtarief is € 50,-.

4. De machinekosten per ongekeurd product zijn: 0,5 � € 50,- = € 25,-.

10080

212

312

56

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 3 DE STANDAARDKOSTPRIJSBEREKENING; DE KOSTENSOORTEN 3

Page 8: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. De kostprijs per ongekeurd product is:materiaalkosten € 43,-machinekosten - 25,-overige kosten - 22,-

€ 90,-

6. De kostprijs per goedgekeurd product

� € 90,- = € 100,-.

3.5 E. Materiaalkosten:

� 0,9 kg = 1 kg à € 180,- = € 180,-

opbrengst afval: 0,1 kg à € 60,- = - 6,-

€ 174,-Arbeidskosten:

� € 30,- � 1,25 = - 135,-

Machinekosten:2,5 � € 60,- = - 150,-

Grondrentekosten:6% van (2/3 � € 300.000,- + € 300.000,-) = € 30.000,-

per stuk = - 15,-

Diensten van derden:factuurbedrag excl. btw:

= € 400.000,-

per stuk: = - 200,-

Overige kosten - 76,-

Totale kosten per eenheid ongekeurd product € 750,-

UitvalPer 100 in bewerking genomen producten worden er 10 afgekeurd.Kosten: 100 � € 750,- = € 75.000,-Kosten herbewerking 10 � € 180,- - 1.800,-

€ 76.800,-

Kosten per goedgekeurd eindproduct:

= € 800,- € 76.800,-

96

€ 400.000,-2000

€ 476.000,-1,19

€ 30.000,-2000

185

10090

10090

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 3 DE STANDAARDKOSTPRIJSBEREKENING; DE KOSTENSOORTEN 4

Page 9: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 4Constante en variabele kosten

4.1 en 4.2: A.

1. = € 4,-.

2. of € 18.000,- – (2000 � € 4,-) = € 10.000,-of € 18.800,- – (2200 � € 4,-) = € 10.000,-.

4.1 en 4.2: B.

1. = € 5,50.

2. De variabele kosten zijn progressief variabel.

4.1 en 4.2: C.

1. = € 3,25.

2. De variabele kosten zijn degressief variabel.

4.2 A.1. Trapsgewijze of sprongsgewijze variabele kosten.

2. + € 4,-+ = € 50,-.

3. + € 4,-+ = € 44,41.

4.3 A.1. € 6,- =

C = € 84.000,-.

2. 24 000 – 20 000 = 4000 eenheden per jaar.

3. € 110.000,- – € 84.000,- = € 26.000,-.

4.3 B.1. 85% van 90% van 50 000 eenheden = 38250 eenheden.

2. + € 3,50 = € 8,-.

3. 90% van 50000 – 38250 = 6750 eenheden.

4. 6750 – 10% van 38250 = 2925 eenheden.

€ 172.125,-38250

C14000

6 � € 15.000,- + 1 � € 24.000,- + 10 � € 3.000,-5900

€ 80.000,-5000

7 � € 15.000,- + 2 � € 24.000,- + 11 � € 3.000,-6200

€ 80.000,-5000

€ 41.250,- + € 25.000,-5000

€ 29.350,- – € 20.000,-1700

€ 18.800,- – € 18.000,-2200 – 2000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5

Page 10: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4.3 C.1. 180000 – 80000 = 100000 ton.

2. – Irrationele overcapaciteit:180000 – 300 � 400 = 60000 ton.

– Rationele overcapaciteit:120000 – 80000 = 40000 ton.

3. – De irrationele overcapaciteit levert per jaar een verlies op van € 325.000,- – € 240.000,- = € 85.000,-.– De rationele overcapaciteit leidt tot een hogere kostprijs dan zonder deze overcapaciteit het geval zou zijn.

(Zie ook 4.)

4. + = € 7,- + € 3,-* = € 10,-.

* Zonder rationele overcapaciteit zou dit zijn: = € 2,20.

5. (90000 – 80000) � € 3,- = € 30.000,- positief.

4.3 D.1. � 37,5% van 36000 = 18000 eenheden.

2. + € 3,50 = € 13,50.

3. (18000 – 13500) � € 10,- = € 45.000,- verlies.

4. Het antwoord op vraag 2 verandert niet.

4.3 E.1. Rationele capaciteit machine:

normale productie: 12000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. seizoen:

� 12 000 � 4 – 12 000 7200 stuks

bij: rationele overcapaciteit a.g.v.benodigde reserve: 4 � (10% van 4800) 1 920 stuks

bij: rationele overcapaciteit a.g.v. verschil tussen benodigde enverkrijgbare capaciteit 2880 stuks

24000 stuks

2. Standaardkostprijs per eenheid product: + € 8,- = € 32,-.

3. Rationele capaciteit wordt dan:normale productie 12000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. seizoen:

� 12 000 � 4 – 12 000 2400 stuks

bij: rationele overcapaciteit a.g.v. benodigde reserve:4 � (10% van 3600) 1 440 stuks

bij: rationele overcapaciteit a.g.v. verschil tussen benodigde enverkrijgbare capaciteit 160 stuks

16000 stuksDe standaardkostprijs wordt dan: + € 8,- = € 28,-.

€ 240.000,-12000

310

€ 288.000,-12000

410

€ 180.000,-18000

10075

€ 176.000,-

80000

€ 240.000,-80000

€ 630.000,-90000

HOOFDSTUK 4 CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN 6

Page 11: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4.3 F.1. Rationele capaciteit machine A (op jaarbasis):

normale productie 800 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. benodigde reserve:

10% van 800 000 stuks 80 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. seizoensinvloed 200 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. verschil tussen benodigde en

verkrijgbare capaciteit 120 000 stuks

1 200 000 stuksIrrationele overcapaciteit:4 � 350 000 – 1 200 000 = 200 000 stuksRationele capaciteit machine B (op jaarbasis):normale productie 800 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. benodigde reserve 80 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. seizoensinvloed 200 000 stuksbij: rationele overcapaciteit a.g.v. verschil tussen benodigde en

verkrijgbare capaciteit 520 000 stuks

1 600 000 stuksIrrationele overcapaciteit: nihil.

2. Standaardkostprijs per eenheid product:

+ + € 0,50 = € 0,69.

3. Bezettingsresultaat:40 000 � € 0,19 = € 7.600,- negatief.

€ 60.000,-800000

€ 92.000,-800000

HOOFDSTUK 4 CONSTANTE EN VARIABELE KOSTEN 7

Page 12: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 5Directe en indirecte kosten

5.1 A.1. Uitsluitend toepasbaar bij homogene massaproductie.

2. Alleen dan toepasbaar indien de producten A en B niet te veel verschillen.

3. Totaal direct materiaalverbruik:50000 � € 5,- + 75000 � € 10,- = € 1.000.000,-Totale indirecte kosten € 2.250.000,-

Opslagpercentage: � 1% = 225%.

Kostprijzen:

A B

Direct materiaalverbruik € 5,- € 10,-Directe loonkosten - 7,- - 12,-Indirecte kosten:225% van € 5,- - 11,25225% van € 10,- - 22,50

■€ 23,25 € 44,50

4. Totale directe loonkosten:50000 � € 7,- + 75000 � € 12,- = € 1.250.000,-Totale indirecte kosten € 2.250.000.-

Opslagpercentage: � 1% = 180%.

Kostprijzen:

A B

Direct materiaalverbruik € 5,- € 10,-Directe loonkosten - 7,- - 12,-Indirecte kosten:180% van € 7,- - 12,60180% van € 12,- - 21,60

■€ 24,60 € 43,60

5. Totale directe kosten:€ 1.000.000,- + € 1.250.000,- = € 2.250.000,-Totale indirecte kosten € 2.250.000,-

Opslagpercentage: � 1% = 100%. € 2.250.000,-

1% van € 2.250.000,-

€ 2.250.000,-1% van € 1.250.000,-

€ 2.250.000,-1% van € 1.000.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

8

Page 13: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Kostprijzen:

A B

Direct materiaalverbruik € 5,- € 10,-Directe loonkosten - 7,- - 12,-Indirecte kosten:100% van € 12,- - 12,-100% van € 22,- - 22,-

■€ 24,- € 44,-

5.2 A. Opslagpercentages:

Indirecte materiaalkosten: � 1% = 50%.

Indirecte arbeidskosten: � 1% = 80%.

Overige indirecte kosten: � 1% = 20%.

Kostprijzen:

A B

Direct materiaalverbruik € 5,- € 10,-Directe arbeidskosten - 7,- - 12,-Indirecte kosten:50% van € 5,- - 2,5050% van € 10,- - 5,-80% van € 7,- - 5,6080% van € 12,- - 9,60

■€ 20,10 € 36,60

20% van € 20,10 - 4,0220% van € 36,60 - 7,32

■€ 24,12 € 43,92

5.2 B.1. Verfijnde of gedifferentieerde opslagmethode (differentiatie naar kostensoort).

2. Directe grondstofkosten € 100.000,-Directe arbeidskosten € 150.000,-Indirecte grondstofkosten € 15.000,- (€ 5.000,- variabel; € 10.000,- constant)Indirecte arbeidskosten € 9.000,- (€ 5.000,- variabel; € 4.000,- constant)Overige indirecte kosten € 20.000,- (€ 10.000,- variabel; € 10.000,- constant)

€ 750.000,-1% van € 3.750.000,-

€ 1.000.000,-1% van € 1.250.000,-

€ 500.000,-1% van € 1.000.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 9

Page 14: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. Directe arbeidskosten € 150,-

Opslag � € 150,- - 9,-

Directe grondstofkosten - 200,-

Opslag � € 200,- - 30,-

Opslag voor overige indirecte kosten:

� (€ 150,- + € 200,-) = - 28,-

€ 417,-

5.2 C.1. De toegepaste verbijzonderingsmethode is de primitieve opslagmethode of toeslagcalculatie.

2. Opslagpercentage indirecte kosten: � 100% = 45%.

Kostprijs:directe materiaalkosten € 750,-directe loonkosten - 1.200,-indirecte kosten: 45% van € 1.200,- - 540,-

€ 2.490,-

3. Opslagpercentages:samenhang met de directe materiaalkosten: � 100% = 15%

samenhang met de directe loonkosten: � 100% = 25%

samenhang met totale directe kosten: � 100% = 5%

Kostprijs:directe materiaalkosten € 750,-directe loonkosten - 1.200,-opslagen indirecte kosten: 15% van € 0.750,- = € 112,50

25% van € 1.200,- = - 300,- 05% van € 1.950,- = - 97,50

- 510,-

€ 2.460,-

4. De directe materiaalkosten worden: 80% van € 150.000,- = € 120.000,-De directe loonkosten worden: 80% van € 200.000,- = € 160.000,-

Indirecte kosten:samenhang met de directe materiaalkosten: € 7.500,- (constant) + 80% van € 15.000,- = € 19.500,-samenhang met de directe loonkosten: € 30.000,- (constant) + 80% van € 20.000,- = € 46.000,-samenhang met de totale directe kosten: € 10.000,- (constant) + 80% van € 7.500,- = € 16.000,-

€ 17.500,-€ 350.000,-

€ 50.000,-€ 200.000,-

€ 22.500,-€ 150.000,-

€ 90.000,-€ 200.000,-

€ 20.000,-€ 100.000 + € 150.000,-

€ 15.000,-€ 100.000,-

€ 9.000,-€ 150.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 10

Page 15: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

samenhang met de directe materiaalkosten: � 100% = 16,25%

samenhang met de directe loonkosten: � 100% = 28,75%

samenhang met de totale directe kosten: � 100% = 5,71%

Kostprijs:directe materiaalkosten € 750,- 0directe loonkosten - 1.200,- 0opslagen indirecte kosten: 16,25% van € 0.750,- = € 121,88

28,75% van € 1.200,- = - 345,- 05,71% van € 1.950,- = - 111,35

- 578,23

€ 2.528,23

5.2 D.1. Soorten productie waarbij de verbijzondering van indirecte kosten zich voordoet:

– stukproductie– heterogene massaproductie– serieproductie.

2. Opslagpercentage: � 100% = 50%

3. Kostprijs order:materiaal: 20 � € 20,- = € 400,-arbeid: 10 � € 80,- = - 800,-indirecte kosten: 50% van € 400,- = - 200,-

€ 1.400,-

4. a. Voorbeelden van indirecte materiaalkosten:– magazijnkosten– kosten voorraadadministratie.

b. Voorbeelden indirecte arbeidskosten– loonkosten fabrieksbazen– kosten personeelsadministratie.

5. Opslagpercentages:

indirecte materiaalkosten: � 100% = 15%

indirecte arbeidskosten: � 100% = 20%

overige indirecte kosten: � 100% = 2% € 80.000,-

€ 4.000.000,-

€ 480.000,-€ 2.400.000,-

€ 240.000,-€ 1.600.000,-

€ 800.000,-€ 1.600.000,-

€ 16.000,-€ 280.000,-

€ 46.000,-€ 160.000,-

€ 19.500,-€ 120.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 11

Page 16: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6. Kostprijs order:materiaal € 400,-arbeid - 800,-indirecte materiaalkosten: 15% van € 400,- = - 60,-indirecte arbeidskosten: 20% van € 800,- = - 160,-overige indirecte kosten: 2% van € 1.200,- = - 24,-

€ 1.444,-

5.2 E.1. Bij stukproductie wordt rekening gehouden met de wensen van de individuele afnemer. Bij massaproductie niet.

(Het onderscheid heeft dus geen betrekking op de geproduceerde kwantiteit.)

2. a. Voorbeeld directe en vaste kosten: de vaste kosten van een machine die speciaal in gebruik is voor de fabri-cage van één bepaald soort product.

b. Voorbeeld indirecte en variabele kosten: de variabele kosten van een machine waarop meer producten wor-den voortgebracht.

3. Opslagpercentage indirecte kosten:(€ 1.200.000,- per jaar / € 1.500.000,- per jaar) � 100% = 80%.

4. Kostprijs van deze order:directe materiaalkosten € 10.000,-directe arbeidskosten - 14.000,-indirecte kosten 80% van € 14.000,- = - 11.200,-

kostprijs € 35.200,-

5. a. Voorbeeld indirecte materiaalkosten: inkoopkosten, kosten voorraadadministratie.b. Voorbeeld indirecte arbeidskosten: salariskosten toezichthoudend personeel, kosten personeelsafdeling, kan-

tinekosten.

6. a. Opslagpercentage indirecte materiaalkosten:(€ 3.000,- / € 10.000,-) � 100% = 30%.

b. Opslagpercentage indirecte arbeidskosten:(€ 5.600,- / € 14.000,-) � 100% = 40%.

c. Opslagpercentage overige indirecte kosten:(€ 2.880,- / € 24.000,-) � 100% = 12%.

7. Uitsplitsing van de begroting van de indirecte kosten van € 1.200.000,- voor het komende jaar:a. materiaal: 30% van € 1.000.000,- € 300.000,-b. arbeid: 40% van € 1.500.000,- € 600.000,-c. overige kosten: 12% van € 2.500.000,- € 300.000,-

5.2 F.1. Differentiatie van de opslag per afdeling heeft als voordelen:

a. nauwkeuriger kostprijsberekening;b. betere mogelijkheden van indirecte-kostenbewaking.Het belang van a. volgt hieruit, dat de orders niet alle in dezelfde mate van de drie afdelingen gebruikmaken (zieP en Q) en de kostenopslag per afdeling sterk verschilt.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 12

Page 17: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

2.a. P Q

Materiaalverbruik € 2.000,- € 1.800,-Direct loon - 3.000,- - 2.400,-Opslag 150% - 4.500,- - 3.600,-

■Kostprijs € 9.500,- € 7.800,-

b. P Q

Materiaalverbruik € 2.000,- € 1.800,-Direct loon afd. I - 2.000,- - 200,-Opslag 90% - 1.800,- - 180,-Direct loon afd. II - 500,- - 1.000,-Opslag 160% - 800,- - 1.600,-Direct loon afd. III - 500,- - 1.200,-Opslag 200% - 1.000,- - 2.400,-

■Kostprijs € 8.600,- € 8.380,-

3. Toeval, want de 150% is als het ware een gewogen gemiddelde, terwijl er ongewogen ook juist 150 uitkomt.

4. a. Door meer kosten direct te verrekenen en/of door een verdere verfijning, te weten door een splitsing in elkekostenplaats van de indirecte kosten (en de opslag) naar kostensoort.

b. Grotere nauwkeurigheid van de calculatie.c. Grotere bewerkelijkheid ervan.

5.2 G.1. Opslag volgens

methode A:

= € 2,- per euro directe arbeidskosten.

De betrokken order vergt:materiaal afd. I 3 kg à € 2,- = € 6,-materiaal afd. II 2 kg à € l,50 = - 3,-materiaal afd. III 1 kg à € l,- = - 1,-

€ 10,-

arbeid afd. I 10 à € 5,- = € 50,-arbeid afd. II 20 à € 2,- = - 40,-arbeid afd. III 30 à € 2,- = - 60,-

€ 150,-opslag € 150,- � € 2,- = € 300,-Kostprijs dus € 460,-.

methode B:opslag afd. I: = € 1,- per euro direct materiaal.

opslag afd. II: = € 4,50 per direct manuur. € 900,-€ 200,-

€ 1.200,-€ 1.200,-

€ 3.000,-€ 1.500,-

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 13

Page 18: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

opslag afd. III: = € 1,50 per euro directe arbeidskosten.

Kostprijs van de betrokken order:directe kosten € 160,-opslag afd. I: 6 � € 1,- 0 = - 6,-opslag afd. II: 20 � € 4,50 = - 90,-opslag afd. III: 60 � € 1,50 = - 90,-

€ 346,-

2. a./b. B is nauwkeuriger dan A maar bewerkelijker.

3. a. Een methode C zou kunnen zijn;ook de machinekosten direct verrekenen, of;per afdeling meer dan één opslagpercentage, door de indirecte kosten van elke afdeling te splitsen naarkostensoort.

b. Methode C is nauwkeuriger dan B, maar nog bewerkelijker.

5.2 H.1. a. Kostenopslag voor leveranties via opslagterrein:

+ = € 0,50 + € l,25 = € l,75.

Idem voor leveranties via magazijn:voor cement:

+ = € 2,50 + € 3,- = € 5,50;

+ = € 7,50 + € 3,- = € 10,50.

b. Opslag Inkoopkosten:

� 100% + � 100% = 0,30% + 0,30% = 0,60%.

Opslag Verkoopkosten:

� 100% + � 100% = 1,50% + 2,00% = 3,50%.

c. Transportkosten:

+ = € 0,15 + € 0,20 = € 0,35.

2. Inkoop € 10.000,-Opslag magazijn - 110,- (200, � € 5,50)Inkoopkosten - 60,- (0,60 � € 100)Verkoopkosten - 420,- (3,50 � € 120)Transportkosten - 140,- (400, � € 0,35)

€ 10.730,-

€ 32.000,-4 � 80000 � 0,50

€ 30.000,-4 � 100000 � 0,50

€ 48.000,-€ 2.400.000,-

€ 45.000,-€ 3.000.000,-

€ 6.000,-€ 2.000.000,-

€ 7.500,-€ 2.500.000,-

€ 13.800,-4600

200€ 18.000 �

1200400

€ 13.800,-4600

1000€ 18.000 �

12006000

€ 15.000,-12000

€ 8.000,-16000

€ 900,-€ 600,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 14

Page 19: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5.2 I.1. Hoofdkostenplaats I:

= € 510,-.

Hoofdkostenplaats II:

= € 742,50.

2. Kostprijzen:

A B

Direct materiaalverbruik € 5,- € 10,-Directe arbeidskosten - 7,- - 12,-Indirecte kosten:

I: � € 510,- - 12,750

� € 510,- - 5,10

II: � € 742,50 - 2,475

� € 742,50 - 14,85

■€ 27,225 € 41,95

5.2 J.1. Indirecte kosten per eenheid product:

= € 50,-

Kosten per eenheid product

SK 33 SK 77

Direct materiaal € 30,- € 45,-Directe arbeid - 24,- - 60,-Indirecte kosten - 50,- - 50,-

■€ 104,- € 155,-

2. Tarief per eenheid van kostenveroorzaker:

Machine-instellingen: € 400.000,- : 500 = € 800,-Inkooporders plaatsen: € 600.000,- : 300 = € 2.000,-Machine-uren: € 500.000,- : 8000 = € 62,50Inspectie en transport: € 500.000,- : 500 = € 1.000,-

€ 2.000.000,- 25000 + 15000

1,260

0,260

0,660

1,560

€ 1.050.000,- + € 75.000,- + € 360.000,-2000

€ 600.000,- + € 45.000,- + € 120.000,-1500

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 15

Page 20: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Indirecte kosten:

SK33 SK 77

Machine-instellingen: 100 � € 800,- = € 80.000,- 400 � € 800,- = € 320.000,-Inkooporders plaatsen: 200 � € 2.000,- = - 400.000,- 100 � € 2.000,- = - 200.000,-Machine-uren: 2000 � € 62,50 = - 125.000,- 6000 � € 62,50 = - 375.000,-Inspectie en transport: 200 � € 1.000,- = - 200.000,- 300 � € 1.000,- = - 300.000,-

€ 805.000,- € 1.195.500,-

Indirecte kosten per eenheid product:

SK33: € 805.000,- : 25000 = € 32,20SK77: € 1.195.000 : 15000 = € 79,67

Kosten per eenheid product:

SK 33 SK 77

Direct materiaal € 30,- € 45,-Directe arbeid - 24,- - 60,-Indirecte kosten - 32,20 - 79,67

■€ 86,20 € 184,67

3. Bij b. (ABC) wordt in tegenstelling tot a. rekening gehouden met de mate waarin de producten gebruikmakenvan de activiteiten die de indirecte kosten veroorzaken.

5.2 K.1. Fase 1:

P1: � € 200.000,- = € 50.000,-

P2: � € 200.000,- = € 150.000,-

Fase 2:

Tarief P1: = € 10,-

Tarief P2: = € 15,-

Toerekening aan product X:

P1: 2 � € 10,- = € 20,-P2: 1 � € 15,- = - 15,-

€ 35,-

€ 150.000,- 10000

€ 50.000,- 5000

1500020000

500020000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 16

Page 21: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Toerekening aan product Y:

P1: 1 � € 10,- = € 10,-P2: 3 � € 15,- = - 45,-

€ 55,-

Kosten per eenheid product:

X Y

Direct materiaal € 60,- € 50,-Directe arbeid - 75,- - 60,-Indirecte kosten - 35,- - 55,-

■€ 170,- € 165,-

2. Tarieven per eenheid van kostenveroorzaker:

materiaalbewerkingen: € 30.000 : 1000 = € 30,-machine-instellingen: € 100.000 : 200 = € 500,-kwaliteitscontroles: € 50.000 : 4000 = € 12,50transport: € 20.000,- : 200 = € 100,-

Indirecte kosten:

X Y

Materiaalbewegingen: 200 � € 30,- = € 6.000,- 800 � € 30,- = € 24.000,-Machine-instellingen: 50 � € 500,- = - 25.000,- 150 � € 500,- = - 75.000,-Kwaliteitscontroles: 1000 � € 12,50 = - 12.500,- 3000 � € 12,50 = - 37.500,-Transport: 50 � € 100,- = - 5.000,- 150 � € 100,- = - 15.000,-

€ 48.500,- € 152.500,-

Per eenheid product:

X: € 48.500,- : 1000 = € 48,50Y: € 151.500,- : 3000 = € 50,50

Kostprijs per eenheid product:

X Y

Direct materiaal € 60,- € 50,-Directe arbeid - 75,- - 60,-Indirecte kosten - 48,50 - 50,50

■€ 183,50 € 160,50

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 17

Page 22: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5.3 A. Totale kosten: 10 � € 150.000,- = € 1.500.000,-.

Kostprijs zonder initiële overcapaciteit: = € 15,-.

Kostprijs met initiële overcapaciteit: = € 16,67.

Initiële kosten per aansluiting dus: € 1,67.

5.3 B. Benodigde productietijd:

4 maanden � = 26 maanden.

* brutoproductie eerste vier maanden

** uitval idem

Productiekosten: 26 � 50000 � € 3,25 = € 4.225.000,-Commerciële initiële kosten: - 351.000,-

€ 4.576.000,-

Kostprijs incl. initiële kosten dus: = € 5,20.

5.3 C.1. Extra uitval gedurende de aanloopperiode:

30% + 20% +10% = 60% van 10000 kg = 6000 kg à € 20,- = € 120.000,-overige initiële kosten - 15.000,-

€ 135.000,-

2. Toeslag initiële kosten:

= = € 1,50.

Kostprijs inclusief initiële kosten dus: € 20,- + € 1,50 = € 21,50.

5.3 D.1. Totale initiële kosten: € 420.000,-.

€ 420.000,- : € 1,75 = 240000.Na 10 jaar is deze productie bereikt.

2. a. Begroot: € 200.000,- + € 120.000,- = € 320.000,-Werkelijk: € 210.000,- + € 175.000,- = - 385.000,-

Verschil € 65.000,-

b. Werkelijke productie jaar II = 18500Begrote productie jaar II = 20000

1500

€ 135.000,- 90000

€ 135.000,- 5000 + 6000 + 7000 + 9 � 8000

€ 4.576.000,- 880000

880000 – (200000* – 90000**)(50000 – 15000)

€ 1.500.000,- 90000

€ 1.500.000,- 100000

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 18

Page 23: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Nadelig dekkingsverschil 1500 � € 1,75 = € 2.625,-

Werkelijke productie jaar III = 23000Begrote productie jaar III = 22000

1000

Voordelig dekkingsverschil 1000 � € 1,75 = € 1.750,-.

5.3 E.1. Materiaal € 3,- 0

Overige var. kosten - 4,- 0 (nl. € 82.000,- : 20500)Constante kosten - 2,50 (nl. € 50.000,- : 20000)

€ 9,50

5% uitval, dus de kostprijs is � € 9,50 = € 10,-.

2. 10000 stuks bruto moeten opleveren 9500 stuks netto;ze leveren op 8500 stuks netto;

Verschil 1000 stuksgoedgekeurd product, d.i. 1000 � € 10,- = € 10.000,-

3. = 75000 stuks netto.

Deze nettoproductie correspondeert met een brutoproductie van 80 000 stuks, want:1e 10000 bruto levert op 8500 netto2e 10000 bruto levert op 9500 netto3e 10000 bruto levert op 9500 netto, etc.

5.3 F. Gemeenschappelijke kosten € 200.000,-bij: specifieke kosten A: 10 000 � € 14,- - 140.000,-

€ 340.000,-af: netto-opbrengst B: 8000 � (€ 15,- – € 5,-) - 80.000,-

€ 260.000,-

Minimale verkoopprijs A: = € 26,-.

De verkoopprijs ad € 25,- is dus niet toereikend.

5.3 G. Stel de minimale verkoop- en productieomvang van A = V.

Gemeenschappelijke kosten € 80.000,-bij: specifieke kosten A: V � € 5,- = 5V

€ 80.000,- + 5Vbij: specifieke kosten C: 3000 � € 1,- = - 3.000,-

€ 83.000,- + 5Vaf: netto-opbrengst B: 6000 � (€ 6,- – € 2,-) = - 24.000,-

€ 59.000,- + 5V

€ 260.000,- 10000

100000,133

10095

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 19

Page 24: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Opbrengst A: V � € 10,-.Dus 10V = € 59.000,- + 5VV = 11800.

5.3 H. Stel de gemeenschappelijke kosten = € G.

Gemeenschappelijke kosten € Gbij: specifieke kosten A: 10 000 � € 6,- = - 60.000,-

€ G + € 60.000,-af: netto-opbrengst B: 4000 � (€ 15,- – € 8,-) = - 28.000,-

€ G + € 32.000,-af: netto-opbrengst C: 3000 � (€ 12,- – € 7,-) = - 15.000,-

€ G + € 17.000,-

Dus = € 21,70

G = € 200.000,-.

5.3 I.1. Gemeenschappelijke kosten € 6.000,-

Specifieke kosten A - 2.000,-Specifieke kosten B - 100,-

€ 8.100,-Opbrengst B - 800,-

€ 7.300,- : 1000 = € 7,30

2. 1000 A + 200 B kosten:Gemeenschappelijke kosten € 6.000,-Specifieke kosten A - 2.000,-Specifieke kosten B - 100,-

€ 8.100,-

En 1050 A + 180 B:Gemeenschappelijke kosten € 6.200,-Specifieke kosten A - 2.100,-Specifieke kosten B - 90,-

€ 8.390,-

En 950 A + 220 B:Gemeenschappelijke kosten € 5.900,-Specifieke kosten A - 1.900,-Specifieke kosten B - 110,-

€ 7.910,-

1e mogelijkheid:Opbrengst A € 8.000,- + Opbrengst B € 800,- = € 8.800,-;€ 8.800,- – € 8.100,- = € 700,- winst.

€ G + € 17.000,- 10000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 20

Page 25: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2e mogelijkheid:Opbrengst A € 8.400,- + Opbrengst B € 720,- = € 9.120,-;€ 9.120,- – € 8.390,- = € 730,- winst.

3e mogelijkheid:Opbrengst A € 7.600,- + Opbrengst B € 880,- = € 8.480,-;€ 8.480,- – € 7.910,- = € 570,- winst.

De tweede mogelijkheid is dus het aantrekkelijkst.

5.3 J.1. = € 5,40

2. A: = € 5,04

B: = € 5,40

C: = € 5,82

5.3 K.1. De rationele jaarcapaciteit bedraagt 12 � 10000 = 120000 eindproducten.

2. De irrationele overcapaciteit is per jaar:150000 – 120000 = 30000 eindproducten.

3. De standaardkostprijs is: + € 4,50 = € 11,-

4. De rationele capaciteit wordt: 12 � 12500 = 150000 eindproducten per jaar.

De standaardkostprijs wordt nu: + € 4,50 = € 11,50.

De variabele kosten moeten dus afnemen met € 0,50 per eindproduct.

5.3 L.1. 1e maand:

benodigde ongekeurde productie: � 1000 = 2000

extra-uitval: 1000 – (10% van 2000) = 800.

2e maand:benodigde ongekeurde productie: � 1200 = 2000

extra-uitval: 800 – 200 = 600.

3e maand:benodigde ongekeurde productie: � 1400 = 2000

extra-uitval: 600 – 200 = 400.

4e maand:benodigde ongekeurde productie: � 1600 = 2000

extra-uitval: 400 – 200 = 200.

10080

10070

10060

10050

€ 420.000,- 60000

€ 390.000,- 60000

€ 1.512.000,- 260000

€ 1.512.000,- 280000

€ 1.512.000,- 300000

€ 4.536.000,- 840000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 21

Page 26: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5e maand:benodigde ongekeurde productie: � 1700 = 2000

extra-uitval: 300 – 200 = 100.

Totale extra-uitval: 2100Technische initiële kosten: 2100 � € 50,- = € 105.000,-.

2. 1e maand:productie: 2000 aantal arbeidsuren: 2000 � 1/2 = 1000arbeidstempo: 40% van normaal

benodigd aantal uren: � 1000 = 2500

extra aantal uren: 2500 – 1000 = 1500.

2e maand:productie: 2000 aantal arbeidsuren: 2000 � 1/2 = 1000arbeidstempo: 50% van normaal

benodigd aantal uren: � 1000 = 2000

extra aantal uren: 2000 – 1000 = 1000.

3e maand:productie: 2000 aantal arbeidsuren: 2000 � 1/2 = 1000arbeidstempo: 80% van normaal

benodigd aantal uren: � 1000 = 1250

extra aantal uren: 1250 – 1000 = 250.

Totaal aantal extra uren: 2750Technische initiële kosten: 2750 � € 30,- = € 82.500,-.

3. Totale goedgekeurde productie in 24 maanden:6900 (5 maanden) + (19 � 1800) = 41100.

Totale initiële kosten dus:41 100 � (€ 58,- – € 50,-) = € 328.800,-.

Totale commerciële initiële kosten:€ 328.800,- – (€ 105.000,- + € 82.500,-) = € 141.300,-.

5.3 M.1. Soorten kosten die kunnen behoren tot de ‘overige kosten’ zijn:

– kosten van de grond– kosten van duurzame productiemiddelen– kosten van diensten van derden– kosten door belastingen– enz.

10080

10050

10040

10085

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 22

Page 27: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Kostprijs per ongekeurd eindproduct:

– grondstofkosten : � 1,7 = 2 kg; 2 kg à € 5,50 = € 11,- 0

af : netto-opbrengst afval 0,3 kg à € 2,50 = - 0,75

€ 10,25– arbeidskosten - 4,20– overige kosten - 0,80

€ 15,25

3. Kostprijs per goedgekeurd eindproduct.Voor 100 in bewerking genomen producten geldt dan: = € 18,- per product.

5.3 N.1. Gemeenschappelijke kosten ontstaan door een gemeenschappelijk productieproces, d.i. een productieproces

waarbij technisch onvermijdbaar meer soorten product worden geproduceerd.Samengevoegde kosten ontstaan indien om economische redenen (b.v. verbetering capaciteitsbenutting) produc-tieprocessen worden samengevoegd.

2. Berekening verkoopprijs per eenheid B.

Gemeenschappelijke kosten € 212.500,-Specifieke kosten H: 10 000 � € 12,50 = - 125.000,-Specifieke kosten B: 5000 � € 5,- = - 25.000,-Kosten verwerking afval - 6.250,-

€ 368.750,-Opbrengst H: 10 000 � € 30,- = - 300.000,-

€ 68.750,-

Verkoopprijs per eenheid B: = € 13,75. € 68.750

5000

€ 1.525,- + 20 � € 4,7590 stuks

10085

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN 23

Page 28: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 6De betekenis van de standaardkostprijs voorde verschillende doeleinden van de kostenberekening

6.2 A.1. Efficiencyverschillen:

materiaal : – 0,5 kg à € 7,40 = € 3,70 positiefarbeid : – 0,2 uur à € 27,50 = - 5,50 positief

€ 9,20 positief

2. Prijsverschillen:materiaal : 7,5 (€ 7,70 – € 7,40) = € 2,25 negatiefarbeid : 1,8 (€ 26,- – € 27,50) = - 2,70 positief

€ 0,45 positief

6.2 B.1. Efficiencyverschillen:

materiaal : – 0,5 kg à € 7,70 = € 3,85 positiefarbeid : – 0,2 uur à € 26,- = - 5,20 positief

€ 9,05 positief

2. Prijsverschillen:materiaal : 8 (€ 7,70 – € 7,40) = € 2,40 negatiefarbeid : 2 (€ 26,- – € 27,50) = - 3,- positief

€ 0,60 positief

6.2 C.1. 1900 � € 20,- = € 38.000,-.

2. € 39.470,- – € 38.000,- = € 1.470,- negatief.

3. a. Efficiencyresultaat:materiaal (4 � 1900 – 7550) kg = 50 kg à € 1,50 = € 0.075,- positief

constante kosten ( � 1900 – 1050) uur = 100 uur à € 24,- = - 2.400,- negatief

€ 2.325,- negatief

12

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

24

Page 29: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

b. Prijsresultaat:materiaal:7550 (€ 1,40 – € 1,50) = € 0.755,- positiefov. var. kosten:€ 3.900,- – € 3.800,- = - 0.100,- negatiefconstante kosten:€ 25.000,- – € 24.000,- = - 1.000,- negatief

€ 0.345,- negatief

c. Bezettingsresultaat:50 � € 24,- = € 1.200,- positief

6.2 D. Maandoverzicht productieafdeling

Materiaal Budgetwerkelijk verbruik � budgetprijs = 1900 � € 18,- € 34.200,-7550 � € 1,50 € 11.325,- Nadelig verschil € 2.325,-Constante kostenwerkelijk verbruik � budgetprijs =1050 � € 24,- € 25.200,-

€ 36.525,- € 36.525,-

6.2 E.1. Materiaal: 2,5 � € 3,- = € 7,50

Direct loon: 0,5 � € 20,- = - 10,-

Constante productiekosten: = - 24,-

Variabele verkoopkosten - 5,-Constante verkoopkosten: = - 12,-

€ 58,50

2. 475 � € 58,50 = € 27.787,50.

3. Materiaal € 3.965,-Direct loon - 4.950,-Constante productiekosten - 11.500,-Variabele verkoopkosten - 2.256,25Constante verkoopkosten - 6.100,-

€ 28.771,25

4. 475 � € 75,- – € 28.771,25 = € 6.853,75.

5. a. 475 � (€ 75,- – € 58,50) = € 7.837,50 positiefb. € 28.771,25 – € 27.787,50 = - 983,75 negatief

€ 6.853,75 positief

€ 6.000,-500

€ 12.000,-500

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 25

Page 30: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

6. a. Materiaal: 32,5 � € 3,- = € 97,50 negatiefDirect loon: 17,5 � € 20,- = - 350,- positief

€ 252,50 positief

b. Materiaal: 1220 (€ 3,25 – € 3,-) € 305,- negatiefDirect loon: 220 (€ 22,50 – € 20,-) = - 550,- negatiefConst. prod. kosten: € 11.500,- – € 12.000,- = - 500,- positiefVar. verkoopkosten: 475 (€ 5,- – € 4,75) = - 118,75 positiefConst. verkoopkosten: € 6.100,- – € 6.000,- = - 100,- negatief

€ 336,25 negatief

c. 25 � (€ 24,- + € 12,-) = € 900,- negatief

6.2 F.1. De prestaties zijn meetbaar.

2. Grondstof: 200 � € 5,- = € 1.000,-Arbeid: 80 � € 25,- = - 2.000,-

Overige kosten : � 100 = - 400,-

€ 3.400,- per 100 kg product

3. Omzet € 6.250.000,-Kosten € 1.560.000,-

- 3.000.000,-- 440.000,-

- 5.000.000,-

Nettowinst € 1.250.000,-

4. a. 1250 � (€ 5.000,- – € 3.400,-) = € 2.000.000,- positief

b. Budget: � € 3.400,- = € 4.250.000,-

Werkelijke kosten - 5.000.000,-

€ 750.000,- nadelig

5. Efficiencyverschillen:grondstof: 50 000 � € 5,- = € 250.000,- negatiefarbeid: 20 000 � € 25,- = - 500.000,- negatief

€ 750.000,- negatief

Prijsverschillen:grondstof:€ 1.500.000,- – € 1.560.000,- = € 60.000,- negatiefOv. kosten:€ 400.000,- – € 440.000,- = - 40.000,- negatief

€ 100.000,- negatief

125000100

€ 400.000,-100000

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 26

Page 31: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Bezettingsverschil:25 000 � € 4,- = € 100.000,- positief

6.2 G.1. Januari efficiencyverschil van 100 uurtaken, d.i. € 1.200,- nadelig;

Februari bezettingsverschil 100 uur, d.i. € 1.200,- nadelig;efficiencyverschil 80 taken = € 960,- nadelig;

Maart bezettingsverschil € 1.200,- nadelig;efficiencyverschil € 480,- voordelig;

April bezettingsverschil € 600,- voordelig;efficiencyverschil € 840,- voordelig.

2. a. Geen bezettingsverschillen en geen efficiencyverschillen.b. Als 1., dus bezettingsverschillen en efficiencyverschillen, maar alle bedragen 11/2 � nemen.c. Alleen de onder b. genoemde efficiencyverschillen.

6.2 H.1. + = € 20,- + € 12,50 = € 32,50.

2. 3 uur à € 32,50 = € 97,50.

3. 210 � 3 � € 32,50 = € 20.475,-.

4. Variabel budget € 20.475,-Werkelijke kosten:variabel € 8.700,-constant - 12.000,-

- 20.700,-

Verschil € 225,- nadelig

5. a. Bezettingsverschil:(680 – 600) uren à € 20,- = € 1.600,- voordelig.

b. Efficiencyverschil:tempoverschil: (210 � 3) – 680 = 50 uren à € 32,50 = € 1.625,- nadeligoverige eff. verschil:var. kosten: (680 � € 12,50) – € 8.700,- = - 200,- nadelig

Totaal € 1.825,- nadelig

€ 8.250,-660

€ 12.000,-600

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 27

Page 32: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6.2 I.1. a. Directe grondstoffen € 90,-

b. Direct loon 40 � € 18,- � = - 750,-

c. Indirecte kostenvariabel: 40 � € 1,20 � = € 50,- 0

constant: 40 � � = - 37,50

- 87,50

€ 927,50

2. a. Totaal ingecalculeerd direct loon:

� € 750,- = € 45.000,-

Totaal werkelijk direct loon - 46.990,-

Nadelig verschil € 1.990,-

b. I. Tempoverschil:voor 6300 producten is toegestaan

� 40 = 2520 uur.

Werkelijk aantal 2540 uur

Tempoverschil 20 uur à € 18,- = € 360,- nadelig.

II. Uitvalverschil:bij een goedgekeurde productie van 6000 stuks

behoort een brutoproductie van � 6000 = 6250 stuks.

Extra-uitval dus 50 stuks van de brutoproductie.Hierin is begrepen:

40 � � € 18,- = € 360,- direct loon.

Uitvalverschil dus € 360,- nadelig.

Andere berekening:6300 – 4% = 6048 stuks.Extra-uitval dus 48 stuks goedgekeurd product,

d.i. 48 � = € 360,-.

III. Loonniveauverschil:€ 46.990,- – 2540 � € 18,- = € 1.270,- nadelig.Saldo € 1.990,- nadelig.

3. Voor verschil I en verschil II.

€ 750,-100

50100

10096

6300100

6000100

10096

€ 21.600,-24000

10096

10096

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 28

Page 33: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6.2 J.1. Standaardbasisloon per uur € 25,60

normale premie 25% - 6,40

€ 32,-

Voor 100 kg product A zijn nodig 1,25 � 40 = 50 manuren à € 32,- = € 1.600,-.

2. Standaardkosten product A82 000 � (€ 6,50 + € 16,-) = € 1.845.000,-Werkelijk direct grondstofverbruik100000 kg à € 6,- = € 600.000,-opbrengst B 12000 kg à € 5,- = - 60.000,-

€ 540.000,-Betaald direct loon - 1.272.000,-

- 1.812.000,-

Voordelig fabricageresultaat € 33.000,-

3. a. Standaard direct grondstoffenverbruik product A82 000 � € 6,50 = € 533.000,-Werkelijk direct grondstoffenverbruik - 540.000,-

Nadelig verschil € 7.000,-

b. Standaard direct loon product A82 000 � € 16,- = € 1.312.000,-Doorberekend direct loon40 250 � € 32,- = - 1.288.000,-

Voordelig verschil € 24.000,-

c. Doorberekend direct loon € 1.288.000,-Betaald direct loon - 1.272.000,-

Voordelig verschil € 16.000,-

4. a. Toegestaan voor de verwerking van 100000 kg grondstoffen 0,4 � 100000 = 40000 manuren.Het nadelig verschil is dus 40250 – 40000 = 250 manuren à € 32,- = € 8.000,-.

b. Volgens de standaardcalculatie worden uit 100000 kg grondstoffen verkregen: 100/125 � 100000 = 80000 kg product A.Het voordelige verschil is dus 82000 – 80000 = 2000 kg product A. Bespaard zijn dus 20 � 50 = 1000 manuren à € 32,- = € 32.000,-.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 29

Page 34: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6.2 K.1. 200 � € 0,50 = € 100,- grondstof

8 � € 20,- = - 160,- arbeid

� 100 = - 75,- constante kosten

� 8 = - 12,- md. var. kosten

€ 347,-./. afval 20 � € 0,03 = - 0,60

Standaardkostprijs € 346,40 per 100 kg product.

2. Grondstof:toegestaan 1000000 kgwerkelijk 1040000 kg

eff. verschil 40000 kg à € 0,50 = € 20.000,- nadelig prijsverschil € 520.000,- – € 509.600,- = - 10.400,- voordelig

Arbeid:toegestaan 40 000 uurwerkelijk 41 000 uur

eff. verschil 1 000 uur à € 20,- = € 20.000,- nadeligprijsverschil € 820.000,- – € 844.600,- = - 24.600,- nadeligConst. kosten:bezettingsverschil 100 000 � = - 75.000,- nadelig

Ind. var. kosten:

� € 12,- – € 61.500,- = - 1.500,- nadelig

Opbrengst afval: € 3.000,- – € 3.500,- = - 500,- voordelig

Totaal € 130.200,- nadeligDit is het fabricageresultaat (saldo productieafdeling).

3. Totale werkelijke kosten € 1.865.700,-Afval - 3.500,-

€ 1.862.200,-Totale standaardkosten

� € 346,40 = - 1.732.000,-

Fabricageresultaat € 130.200,- nadelig

500000100

500000100

€ 75,-100

€ 61.500,-41000

€ 450.000,-600000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 30

Page 35: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. a. t/m d.Totale opbrengst van de productie € 1.986.000,-Totale standaardkosten - 1.732.000,-

Verkoopresultaat € 254.000,- voordeligFabricageresultaat - 130.200,- nadelig

Nettowinst € 123.800,-

6.2 L.1.

Constante kosten* Variabele kosten *

Tarief Dekking Werk. Verschil Tarief Dekking Werk. Verschil

kosten kosten

Opslagterrein 3200 ton 0,50 1.600 2.100 0.500 v 1.25 4.000 3.900 100 w

Magazijn cement 1000 ton 2,50 2.500 } 3,- 3.000 }Id. overige artikelen 20 ton 7,50 0.1504.500 1.850 v

3,- 0. 603.100 40 v

Inkoop € 350.000,- 0,3% 1.050 1.890 0.840 v 0,3% 1.050 1.060 10 v

Verkoop € 360.000,- 1,5% 5.400 11.300 5.900 v 2% 7.200 7.250 50 v

Vervoer 30000 ton/km 0,15 4.500 7.500 3.000 v 0,20 6.000 6.100 100 v

Totaal 15.200 27.290 12.090 v 21.310 21.410 100 v

* Tenzij anders vermeld, in euro’s.

2. Totale opbrengst € 360.000,-Inkoopwaarde € 303.000,-Werk. kosten - 48.700,-

- 351.700,-

Totale nettowinst € 8.300,-

Verkoopresultaat: € 360.000,- – € 303.000,- – € 15.200,- – € 21.310,- = € 20.490,-.

Prijsresultaat op const. kosten:totaal begroot € 108.500,- : 4 = € 27.125,-werkelijke const. kosten - 27.290,-

prijsverschil € 165,- nadeligTotaal bezettingsresultaat: € 12.090,- – € 165,- = € 11.925,- nadelig.Totaal prijs- en efficiencyverschil op variabele kosten: € 100,- nadelig.

Samenvatting: € 20.490,- – € 165,- – € 11.925,- – € 100,- = € 8.300,-. Opmerking: daar de werkelijke inkoophoger is dan de inkoopwaarde van de omzet, zou een deel van de inkoopkosten kunnen worden overgebrachtnaar het volgende kwartaal. Eenvoudigheidshalve is dit in deze uitwerking niet gebeurd.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 31

Page 36: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6.2 M.1. Gegeven de productie van 500 stuks X is het benodigde aantal machine-uren en manuren bij elk van de twee

methoden als volgt:

Machine-uren Benodigd aantal Manuren Benodigd aantalmachines werknemers

A 500 � 6 = 3000 1 500 � 1,2 = 600 1B 500 � 8 = 4000 2 500 � 0,75 = 375 1

Kosten:A machinekosten (vast): 1 � € 45.000,- € 45.000,-

machinekosten (variabel): 3000 � € 10,- - 30.000,-manuurkosten (vast): 1 � € 12.000,- - 12.000,-manuurkosten (variabel): 600 � € 5,- - 3.000,-materiaal: 500 � 9 � € 2,50 - 11.250,-

€ 101.250,-

B machinekosten (vast): 2 � € 45.000,- € 90.000,-machinekosten (variabel): 4000 � € 10,- - 40.000,-manuurkosten (vast): 1 � € 12.000,- - 12.000,-manuurkosten (variabel): 375 � € 5,- - 1.875,-materiaal: 500 � 6 � € 2,50 - 7.500,-

€ 151.375,-

Methode A leidt derhalve tot de laagste kosten.

2. De toegestane kosten bedragen per eenheid X:

= € 202,50.

De toegestane kosten bedragen voor 480 eenheden X: 480 � € 202,50 = € 97.200,-.De werkelijke kosten bedragen € 103.195,- (€ 45.400,- + € 31.900,- + € 12.200,- + € 3.135,- + € 10.560,-).Het negatieve verschil bedraagt: € 103.195,- – € 97.200,- = € 5.995,-.

3. Analyse van het negatieve verschil ad € 5.995,-:efficiencyresultaatmachinekosten (variabel): (2900 – 2880) � € 10,- = V € 200,-manuurkosten (variabel): (570 – 576) � € 5,- = W - 30,-materiaal: (4400 – 4320) � € 2,50 = V - 200,-

V € 370,-prijsresultaatmachinekosten (vast): € 45.400,- – € 45.000,- = V € 400,-machinekosten (var.): 2900 (€ 11,- – € 10,-) = V - 2900,-manuurkosten (vast): € 12.200,- – € 12.000,- = V - 200,-manuurkosten (var.): 570 (€ 5,50 – € 5,-) = V - 285,-materiaal: 4400 (€ 2,40 – € 2,50) = W - 440,-

V - 3.345,-

€ 101.250,-500

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 32

Page 37: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

bezettingsresultaatmachinekosten: (500 – 480) � = V € 1.800,-

manuurkosten: (500 – 480) � = V - 480,-

V - 2.280,-

V € 5.995,-

6.2 N.a. Efficiencyresultaat van elk van de productiefactoren:

materiaalverbruiktoegestaan: 7500 � 10 = 75 000 kgwerkelijk verbruik 76 000 kg

te veel verbruikt 1 000 kg à € 0,75 = € 750,- V

direct loontoegestaan: 7500 � 1/2 = 3750 urenwerkelijk verbruik 3800 uren

te veel verbruikt 50 uren à € 33,- = - 1.650,- V

indirecte fabricagekosten

toegestaan = 1875 uren

werkelijk verbruik 1900 uren

te veel verbruikt 25 uren à € 50,- = - 1.250,- V

Totaal € 3.650,- V

b. Prijsresultaat van elk van de productiefactoren:materiaalverbruik76 000 (€ 0,80 – € 0,75) = € 3.800,- V

direct loon3800 (€ 32,- – € 33,-) = - 3.800,- W

indirecte fabricagekostenvaste kosten: € 62.000,- – € 60.000,- = - 2.000,- V

Totaal € 2.000,- V

c. Bezettingsresultaat:(1900 – 2000) � € 30,- = € 3.000,- V

d. Afvalresultaat:toegestaan: 20% van 75 000 kg = 15 000 kgwerkelijke afval 15 800 kg

Meer 800 kg à € 0,25 = € 200,- W

75004

€ 12.000,-500

€ 45.000,-500

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 33

Page 38: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

e. Uitvalresultaat:toegestaan: 10% van 7500 stuks = 750 stukswerkelijke uitval 800 stuks

Meer 50 stuks à € 40,- = € 2.000,- V

6.2 O.1. a. Normale productie (ongekeurde producten) per jaar in afdeling Y:

� 190 000 eenheden = 200 000 eenheden.

b. Normale productie (ongekeurde halffabrikaten) per jaar in afdeling X:

� 200 000 eenheden = 250 000 eenheden.

2. a. Kostprijs per goedgekeurd halffabrikaat:

materiaal: � 1,7 kg = 2 kg à € 5,- = € 10,- 0

opbrengst afval: 0,3 kg à € 2,- = - 0,60

€ 9,40fabricagekosten:

constant: = € 3,- 0

variabel - 3,60

- 6,60

€ 16,- 0uitval: � € 16,- = - 4,- 0

€ 20,- 0

b. Kostprijs per goedgekeurd eindproduct:kostprijs van één eenheid halffabrikaat € 20,- 0fabricagekosten:

constant: = € 4,50

variabel: - 4,- 0

- 8,50

€ 28,50uitval: � € 28,50 = - 1,50

€ 30,- 0verkoopkosten:

constant: = € 1,- 0

variabel - 2,- 0

- 3,- 0

€ 33,- 0

€ 190.000,-190000

595

€ 900.000,-200000

2080

€ 750.000,-250000

10085

10080

10095

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 34

Page 39: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

3. Voorcalculatorisch bezettingsresultaat verkoopafdeling:(160 000 – 190 000) � € 1,- = € 30.000,- negatief.

4. a. Benodigde productie afdeling Y:afzet 160000 eenhedenvoorraadverkleining 17500 eenheden

te fabriceren (goedgekeurd) 142500 eenheden

te fabriceren (ongekeurd) � 142 500 = 150000 eenheden

b. Voorcalculatorisch bezettingsresultaat afdeling Y:(150 000 – 200 000) � € 4,50 = € 225.000,- negatief.

5. a. Benodigde productie afdeling X:te leveren aan afdeling Y 150000 eenhedenvoorraadvergroting 1000 eenheden

te fabriceren (goedgekeurd) 151000 eenheden

te fabriceren (ongekeurd) � 151 000 = 188750 eenheden

b. Voorcalculatorisch bezettingsresultaat afdeling X:(188 750 – 250 000) � € 3,- = € 183.750,- negatief.

6.2 P.1. a. (16 500 – 8500 � 2) � € 5,- = € 2500,- positief.

b. (4300 – 8500 �1/2) � € 30,- = € 1500,- negatief.

2. a. 16 500 (€ 5,25 – € 5,-) = € 4.125,- negatief.b. Totaal betaald direct loon:

8500 � € 55,- + € 8.875,- = € 476.375,- – 16 500 � € 5,25 – € 250.000,- = € 139.750,-;

uurloon: = € 32,50.

c. 4300 (€ 32,50 – € 30,-) = € 10.750,- negatief.d. € 250.000,- – 8000 � € 30,- = € 10.000,- negatief.

3. (8000 – 8500) � € 30,- = € 15.000,- positief.

6.2 Q.1. Variabel budget: 9000 � € 60,- = € 540.000,-.

2. Budgetresultaat: € 552.300,- – € 540.000,- = € 12.300,- negatief.

3. a. Efficiencyresultaten:direct materiaal: (17 600 – 18 000) � € 10,- = € 4.000,- winstdirecte arbeid: (4400 – 4500) � € 30,- = - 3.000,- winstmachine-uren: (4700 – 4500) � € 50,- = - 10.000,- verlies

€ 3.000,- verliesb. Prijsresultaten:

direct materiaal: 17 600 � € 10,- – € 183.500,- = € 7.500,- verliesdirecte arbeid: 4400 � € 30,- – € 134.000,- = - 2.000,- verliesvariabele machinekosten: 4700 � € 20,- – € 82.800,- = - 11.200,- winstvaste machinekosten: 10 000 � 0,5 � € 30,- – € 152.000,- = - 2.000,- verlies

€ 300,- verlies

€ 139.750,-4300

10080

10095

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 35

Page 40: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

c. Bezettingsresultaat:(4700 – 5000) � € 30,- = € 9.000,- verlies

6.3 A.1. + € 10,- = € 23,-.

2. Verkoopopbrengst: 1800 � € 35,- = € 63.000,-Bij: eindvoorraad: 400 � € 23,- = - 9.200,-

€ 72.200,-Af: kosten: € 26.000,- + 2200 � € 10,- = - 48.000,-

Nettowinst € 24.200,- positief

3. Verkoopresultaat: 1800 (€ 35,- – € 23,-) = € 21.600,- positiefBezettingsresultaat: 200 � € 13,- = - 2.600,- positief

€ 24.200,- positief

4. Verkoopopbrengst: 1800 � € 35,- = € 63.000,-Af: var. kosten: 1800 � € 10,- = - 18.000,-

Brutowinst € 45.000,-Af: constante kosten - 26.000,-

Nettowinst € 19.000,-

5. Positieve voorraadmutatie: 400 stuks.400 � € 13,- = € 5.200,- = verschil tussen de uitkomst van (2) en die van (4).

6.3 B.1. Transactieresultaat: 2100 (€ 35,- – € 23,-) = € 25.200,- positief

Bezettingsresultaat: 100 � € 13,- = - 1.300,- negatief

Nettowinst € 23.900,- positief

2. Verkoopopbrengst: 2100 � € 35,- = € 73.500,-Af: var. kosten: 2100 � € 10,- = - 21.000,-

Brutowinst € 52.500,-Af: constante kosten - 26.000,-

Nettowinst € 26.500,-

3. Negatieve voorraadmutatie: 200 stuks.200 � € 13,- = € 2.600,- = verschil tussen de antwoorden (1) en (2).

6.3 C.1. Verkoop 11 000 � € 20,- = € 220.000,-

Af: var. kosten 11 000 � (€ 5,- + € 2,-) = - 77.000,-

Brutowinst € 143.000,-Const. kosten € 80.000,- + € 30.000,- = - 110.000,-

Nettowinst € 33.000,-

€ 26.000,-2000

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 36

Page 41: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. a./b. Integrale fabricagekostprijs:

€ 5,- + = € 13,-.

Integrale kostprijs van het verkochte product:

€ 13,- + € 2,- + = € 18,-.

Bezettingsresultaat fabricageafdeling: (10 000 – 9000) � € 8,- = € 8.000,- negatiefBezettingsresultaat verkoopafdeling: (11 000 – 10 000) � € 3,- = - 3.000,- positiefVerkoopresultaat: 11 000 � (€ 20,- – € 18,-) = - 22.000,- positief

Nettowinst € 17.000,-

3. Voorraadafneming 2000 stuks. Hierin begrepen constante fabricagekosten: 2000 � € 8,- = € 16.000,-.Winstverschil: € 33.000,- – € 17.000,- is eveneens € 16.000,-.

6.3 D.1. Berekende manuren product A 20 000 � 2 = 40 000

Berekende manuren product B 10 000 � 6 = 60 000

100 000Normaal aantal manuren 90 000

Overbezetting in manuren 10 000

Constante kosten per manuur = € 15,-.

Verkoopresultaat: A 18 000 � € 25,- = € 450.000,-B 9500 � € 60,- = - 570.000,-

€ 1.020.000,-Overbezettingswinst 10 000 � € 15,- = - 150.000,-

Geraamde nettowinst € 1.170.000,-

2. Brutowinst: A 18 000 (€ 125,- – € 70,-) = € 990.000,-B 9500 (€ 350,- – € 200,-) = - 1.425.000,-

€ 2.415.000,-Constante kosten 90 000 � € 15,- = - 1.350.000,-

Geraamde nettowinst € 1.065.000,-

3. Zowel de productie van A als die van B is groter dan de verkochte hoeveelheid, waardoor de integralecalculatie-methode een hogere winst geeft:A: (20 000 – 18 000) � € 30,- = € 60.000,-B: (10 000 – 9500) � € 90,- = - 45.000,-

€ 105.000,-Dit is gelijk aan € 1.170.000,- – € 1.065.000,-.

4. a. Meer winst 1000 � € 25,- = € 25.000,-b. Meer winst 1000 (€ 125,- – € 70,-) = € 55.000,-

€ 30,-2

€ 30.000,-10000

€ 80.000,-10000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 37

Page 42: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5. a. Meer winst 1000 � € 25,- = € 25.000,-Extra dekking constante kosten: 1000 � € 30,- = - 30.000,-

Meer winst € 55.000,-

b. Meer winst 1000 (€ 125,- – € 70,-) = € 55.000,-

6.3 E.1. Stel de verwachte werkelijke verkoopomvang = V

V � (€ 35,- – € 10,-) – € 26.000,- = € 19.100,- – € 2.600,-V = 1700 stuks.

2. 1700 � (€ 35,- – € 23,-) – bezettingsresultaat = € 19.100,-.Bezettingsresultaat = € 1.300,-.

Verwachte werkelijke productie = 2000 – = 1900 stuks.

6.3 F.1. Verkoopresultaat: 55 000 (€ 22,50 – € 15,-) = € 412.500,- positief

Bezettingsresultaat productie: – 5000 � € 4,- = € 20.000,- negatiefBezettingsresultaat verkoop: + 5000 � € 2,- = - 10.000,- positief

- 10.000,- negatief

Nettowinst € 402.500,- positief

2. Verkoopopbrengst: 55000 � € 22,50 = € 1.237.500,-Af: variabele kosten: 55000 � € 9,- = - 495.000,-

€ 742.500,-Af: constante kosten - 300.000,-

Nettowinst € 442.500,-

3. Negatieve voorraadmutatie: 10000 stuks.10000 � € 4,- = € 40.000,- verschil tussen de nettowinsten.

4. Het antwoord op vraag 3 verandert niet, want de negatieve voorraadmutatie blijft 10000 stuks.

6.3 G.1. a. Bezettingsverlies productieafdeling € 9.000,-.

Onderbezetting 10000 – 8000 = 2000 eenheden.

Constante kosten = € 4,50 per eenheid.

Totale constante productiekosten: 10000 � € 4,50 = € 45.000,- per jaar.

b. Bezettingsverlies verkoopafdeling € 2.000,-.Onderbezetting 10000 – 9000 = 1000 eenheden.

Const. verkoopkosten: = € 2,- per eenheid.

Totale constante verkoopkosten: 10000 � € 2,- = € 20.000,- per jaar.

€ 2.000,-1000

€ 9.000,-2000

€ 1.300,-13

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 38

Page 43: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

2. Totale integrale kosten voor 9000 producten = € 121.500,-.

Per eenheid: = € 13,50.

De constante productie- en verkoopkosten zijn tezamen € 6,50 per eenheid.De variabele kosten zijn dus € 7,- per eenheid.

3. Winst volgens ‘Direct Costing’:verkoopopbrengst: 9000 � € 20,- = € 180.000,-af: variabele productie- en verkoopkosten 9000 � € 7,- = - 63.000,-

€ 117.000,-af: constante productie- en verkoopkosten - 65.000,-

winst € 52.000,-

4. Negatieve voorraadmutatie: 1000 eenheden.Constante productiekosten: 1000 � € 4,50 = € 4.500,-.Dit is gelijk aan het verschil tussen de winst van € 52.000,- en die van € 47.500,-.

6.3 H.1. De break-evenafzet in 2007 bedraagt:

� 1 stuk P = 20 000 stuks P.

De break-evenomzet in 2007 bedraagt 20000 � € 12,- = € 240.000,-.Stel de gevraagde werkelijke omzet in 2007 bedraagt X.Er geldt dan:

� 100% = veiligheidsmarge

� 100% = 50%.

Hieruit volgt: X = € 480.000,-.

De werkelijke afzet in 2007 bedraagt dus:

= 40000 stuks P.

2. Het in 2007 gerealiseerde bedrag aan nettowinst bedraagt:omzet € 480.000,-variabele kosten: 40 000 � € 6,- = - 240.000,-

€ 240.000,-vaste kosten - 120.000,-

€ 120.000,-

€ 480.000,- € 12

X – € 240.000,- X

werkelijke omzet – break-evenomzetwerkelijke omzet

€ 120.000,-€ 12 – € 6

€ 121.500,-9000

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 39

Page 44: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. De vaste kosten worden in 2008: € 132.000,-.De variabele kosten worden in 2008: € 4,80 per stuk.Productie en verkoop zullen in 2008 36 000 stuks P bedragen.Uit het verschil tussen verkoopopbrengst en totale variabele kosten dient in 2008 gedekt te worden:

€ 120.000,- (gewenste nettowinst)- 132.000,- (vaste kosten)

€ 252.000,-Stel de verkoopprijs per eenheid in 2008 = YEr geldt dan:36000 (Y – € 4,80) = € 252.000,-Y = € 11,80.

4. De break-evenafzet in 2008 wordt:

= 18857 stuks.

De werkelijke afzet is 36000 stuks.De veiligheidsmarge wordt dus:

� 100% = 47,62%, afgerond 48%.

6.3 I.1. De integrale kostprijs per stuk A:

variabele productiekosten € l,50variabele verkoopkosten - 1,-vaste productiekosten: € 10.000 : 10 000 = - 1,-vaste verkoopkosten: € 5.000,- : 10 000 = - 0,50

€ 4,-

2. Afzet A in januari 2007: 1000 + 12 000 – 3000 = 10000 stuks.

3. a. Winst bepaald volgens de variabelekostencalculatiemethode:brutowinst 10000 (€ 7,50 – € 2,50) = € 50.000,-vaste productie- en verkoopkosten - 15.000,-

€ 35.000,-

b. Winst bepaald volgens de integralekostencalculatiemethode:verkoopresultaat 10000 (€ 7,50 – € 4,-) = € 35.000,-bezettingswinst productie: (12000 – 10000) � € 1,- = - 2.000,-

€ 37.000,-

c. Het verschil in uitkomst tussen de vragen 3.a. en 3.b. wordt verklaard door de positieve voorraadmutatie van2000 stuks A. De integralekostencalculatiemethode leidt dan tot een hogere uitkomst dan de variabelekosten-calculatiemethode van 2000 � € 1,- (vaste productiekosten per stuk) = € 2.000,-.

4. a. Stel de gevraagde afzet = X.Brutowinst X (€ 7,50 – € 2,50) = € 5 XVaste productie- en verkoopkosten - 15.000,-

Winst € 25.000,-5X – € 15.000,- = € 25.000,-X = 8000.

36000 – 1885736000

€ 132.000,- € 11,80 – € 4,80

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 40

Page 45: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b. Stel de gevraagde afzet = X.Verkoopresultaat X (€ 7,50 – € 4,-) = – 3,5 XAf: bezettingsverlies verkoop (10 000 – X) � € 0,50 = € 5.000,- – 0,5 XBij: bezettingswinst productie (12 000 – 10 000) � € 1,- = - 2.000,-

Winst € 25.000,-3,5X – (€ 5.000,- – 0,5 X) + € 2.000,- = € 25.000,-Hieruit volgt: X = 7000.

c. Indien bij beide methoden de afzet gelijk zou zijn, bijvoorbeeld 8000 stuks, zou de winst niet gelijk zijn. Eris dan namelijk een voorraadmutatie van 4000 stuks, waardoor de winst € 4.000,- verschilt. (Zie 3.c.)Daarom moet de afzet bij de integrale methode 1000 stuks lager zijn. Dit leidt tot € 3.500,- minder verkoop-resultaat en € 500,- meer bezettingsverlies, waardoor het verschil van € 4.000,- wordt opgeheven.

6.3 J.1. Verkoopresultaat: 24000 (€ 300,- – € 252,-) = € 1.152.000,-

Negatief bezettingsresultaat: (24000 – 25 000) � € 80,- = - 80.000,-

€ 1.072.000,-

2. Verkoopresultaat: 24 000 (€ 300,- – € 172,-) = € 3.072.000,-Vaste kosten: 25 000 � € 80,- = € 2.000.000,-

€ 1.072.000,-

3. Productie: 25000 + = 28000 stuks;

verkoop: 28000 – = 26000 stuks.

4. a. Volgens het ‘direct costing’-systeem wordt de winst bepaald door de verkoopopbrengst van de verkochteeenheden product te verminderen met de variabele kosten van de verkochte producten en vervolgens van hetresterende saldo de integrale vaste kosten af te trekken.Het geproduceerde aantal producten speelt geen rol. Indien in twee jaren de verkochte aantallen gelijk zijn,zal het resultaat volgens de direct costing-methode gelijk zijn.

b. Volgens de ‘integrale’ calculatie wordt de winst bepaald door de verkoopopbrengst van de verkochte aantal-len te verminderen met het product van het aantal verkochte eenheden en hun kostprijs; dit bedrag wordt ver-volgens vermeerderd (resp. verminderd) met de positieve (resp. negatieve) bezettingsverschillen, die wordenbepaald door de vaste kosten per eenheid product te vermenigvuldigen met het verschil tussen de werkelijkeproductie en de normale productie. Derhalve zal bij gelijkblijvende verkoop, maar uiteenlopende productie,de winst verschillend zijn.

€ 160.000,-€ 80,-

€ 240.000,-€ 80,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 6 DE BETEKENIS VAN DE STANDAARDKOSTPRIJS VOOR DE VERSCHILLENDE DOELEINDEN VAN DE KOSTENBEREKENING 41

Page 46: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 7De variabelekostencalculatie en het verkoop-en productieplan

7.1 en 2 A.1. 13500 stuks

2. Brutowinst: 13500 � (€ 12,- – € 3,50) = € 114.750,-Constante kosten - 90.000,-

Nettowinst € 24.750,-

7.2 A.1. 16000 stuks; brutowinst: 16000 � (€ 9,50 – € 3,50) = € 96.000,-.

2. Brutowinst € 96.000,-Constante kosten - 90.000,-

Nettowinst € 6.000,-

3. Break-evenafzet: = 15000 stuks.

Break-evenomzet: 15 000 � € 9,50 = € 142.500,-.

4. + € 3,50 = € 9,125.

5. Verkoopresultaat: 15000 � (€ 9,50 – € 9,125) = € 5.625,- positiefBezettingsresultaat: 1000 � € 5,625 = € 5.625,- negatief

7.2 B.1. Variabele kosten € 80.000,- + € 30.000,- + € 10.000,- = € 120.000,-.

d.i. € 1,20 per stuk.Constante kosten € 40.000,- + € 8.000,- = € 48.000,- in totaal.Break-evenafzet bij p = € 2,-:

B = = 60000 stuks.

Idem bij p = € 1,80:

B = = 80000 stuks.

2. Brutowinst per 1000 stuks: 1000 � € 0,60 = € 600,-.Constante kosten + oude nettowinst = € 80.000,-.Benodigde meer-afzet dus:

� 1000 = 133333 stuks – 100000 stuks = 33333 stuks. € 80.000,-

600

€ 48.000,-€ 1,80 – € 1,20

€ 48.000,-€ 2 – € 1,20

€ 90.000,-16000

€ 90.000,-€ 9,50 – € 3,50

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

42

Page 47: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

3. Opbrengst: 145000 � € 1,80 = € 261.000,-Kosten: 145 000 � € 1,20 = € 174.000,-+ 2% = - 3.480,-Constante kosten - 48.000,-

- 225.480,-

Nettowinst € 35.520,-

D.i. een voordeel van € 3.520,-.

7.2 C.1. B. = 100000 = , dus C = € 200.000,-

B’= , dus B’ = 125000 stuks.

2. Nettowinst bij p = € 5,-120000 � € 5,- = € 600.000,-Af: 120000 � € 2,- + € 200.000,- + van € 600.000,- = - 560.000,-

Nettowinst € 40.000,-

Nettowinst bij p = € 4,50:150000 � € 4,50 = € 675.000,-Af: 150000 � € 2,- + € 200.000,- + van € 675.000,- = - 635.000,-

Nettowinst € 40.000,-

Prijsverlaging biedt dus voordeel noch nadeel.

7.2 D.1. Omzet € 25 mln

Inkoopwaarde - 20 mlnBrutowinst € 5, mlnProportioneel variabele kosten € 2 mlnConstante kosten - 2 mln

- 4 mlnNettowinst € 1 mln

2. Omzet € 30 mlnInkoopwaarde - 24 mlnBrutowinst € 6,0 mlnProportioneel variabele kosten € 2,4 mlnConstante kosten - 2,0 mlnExtra kosten € 0,1,0 mln+ 1/2% over € 24 mln - 0,12 mln

- 0,22 mln€ 4,62 mln

Korting 2% van 80% van € 30 mln = - 0,48 mln- 5,1 mln

Nettowinst € 0,9 mln

3. De korting kost in elk geval 21/2% van de inkoopwaarde van de bestaande omzet = € 500.000,-, alsmede € 100.000,- = € 600.000,-.

15

15

€ 200.000,-€ 4,50 – € 2,- – € 0,90

C€ 5,- – € 2,- – € 3,-

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 43

Page 48: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Dit bedrag moet gelijk zijn aan de totale winstbijdrage, veroorzaakt door de extra-omzet. Tegenover elke € 100,-extra-omzet staan de volgende variabele kosten:

inkoopwaarde € 80,-proportioneel variabele kosten - 8,-korting en variabele extra-kosten - 2,-

€ 90,-

Elke € 100,- extra-omzet voegt dus € 10,- aan de totale winst toe. In totaal is nodig € 600.000,-.

De extra-omzet moet dus � 100 = € 6 mln bedragen om de totale nettowinst per jaar na de invoe-

ring van het kortingsysteem juist gelijk te doen zijn aan de winst vóór invoering van dat systeem. De totale jaar-omzet is dan € 31 mln.

7.2 E.1. Verkoopresultaat 120000 � = € 72.000,-

Bezettingsresultaat 80000 � = - 80.000,- negatief

Nettowinst € 8.000,- negatief

2. Verkoopresultaat 150 000 � = € 45.000,-

Bezettingsresultaat 50 000 � = - 50.000,- negatief

Nettowinst € 5.000,- negatief

3. Verkoopresultaat 150000 � = € 90.000,-

Bezettingsresultaat 50000 � = - 50.000,- negatief

Saldo € 40.000,- positiefAf: aandeel reclamekosten - 40.000,-

Nettowinst € –,-

4. Het bezettingsresultaat wordt hierdoor in beide onder 2. en 3. genoemde gevallen € 6.000,- gunstiger (indienwaardering van de voorraad tegen integrale kostprijs verantwoord is) en daarmee ook de totale nettowinst.De onder 3. genoemde mogelijkheid blijft aantrekkelijker dan de onder 2. genoemde.

€ 60,- + € 40,-100

€ 300,- – € 240,-100

€ 60,- + € 40,-100

€ 270,- – € 240,-100

€ 60,- + € 40,-100

€ 300,- – € 240,-100

€ 600.000,-€ 10,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 44

Page 49: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. ad 2. Omzet 150 000 � € 2,70 = € 405.000,-Variabele kosten: fabricage - 180.000,-

verkoop - 30.000,-

Brutowinst € 195.000,-

Constante kosten: fabricage - 120.000,-verkoop - 80.000,-

Verlies € 5.000,-

ad 3. Omzet 150 000 � € 3,- = € 450.000,-Variabele kosten - 210.000,-

Brutowinst € 240.000,-Constante kosten - 200.000,-Aandeel reclame - 40.000,-

Nettowinst € –,-

ad 4. De berekende nettowinsten veranderen nu niet, daar ze alleen van de verkoopomvang, niet van de produc-tieomvang afhankelijk zijn.

7.2 F.1. Opbrengst (ledencontributie): 900 � € 6,- � 90% = € 4.860,-

Overige const. inkomsten: € 600,- + € 1.000,- = - 1.600,-

€ 6.460,-

Kosten: � € 3.600,- + € 3.600,- = - 6.840,-

Tekort € 380,-

2. Contributie: 700 � € 7,- � 90% = € 4.410,-Overige inkomsten - 1.600,-

€ 6.010,-

Kosten: � € 3.600,- + € 3.600,- = - 6.120,-

Tekort € 110,-

3. B = , dus B = = 2800 leden.

N.B. € 2.520,- = € 3.600,- – € 1.600,- + € 520,-

4. Tekort bij 2000 leden:opbrengst: 2000 � € 5,- � 90% + € 1.600,- = € 10.600,-kosten: 2000 � € 3,60 + € 4.120,- = € 11.320,-

Tekort € 720,-

De onder 2. genoemde mogelijkheid is dus financieel het aantrekkelijkst.

€ 2.520,-€ 4,50 – € 3,60

Cp – v

7001000

9001000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 45

Page 50: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

7.2 G.1. De personeelskosten hebben het karakter van trapsgewijze variabele of semi-variabele kosten.

2. Tot een omzet van € 400.000,- geldt:

break-evenomzet = = € 240.000,- per jaar.

3. Wanneer de kosten van het hoofdkantoor meer verband houden met andere grootheden dan de personeelskosten(b.v. met de grootte van het werkkapitaal, of met de omzet) leidt het bestaande toerekeningssysteem tot eenonjuiste kostenverdeling over de filialen.

4. a. Tot een omzet van € 400.000,- geldt:

break-evenomzet = = = € 427.500,-.

Hierbij zijn echter twee personeelsleden nodig zodat de break-evenomzet hoger komt te liggen:

break-evenomzet = = € 577.500,-.

b. Jaarresultaat bij een omzet van € 440.000,-:€ 440.000,- � € 0,40 – € 171.000,- – € 60.000,- = € 55.000,- verlies.

Idem bij een omzet van € 380.000,-:€ 380.000,- � € 0,40 – € 171.000,- = € 19.000,- verlies.

c. Het verlies bedraagt thans per jaar:€ 220.000,- – € 132.000,- – € 36.000,- – € 60.000,- = € 8.000,-.Het verlies wordt € 55.000,- (zie b.).Het is dus onvoordelig om tot het voeren van de speciale actie over te gaan.

5. Bij sluiting op korte termijn vervallen wel de personeelskosten (opzegtermijn van 3 maanden). Maar de directeconstante kosten van € 36.000,- per jaar vervallen alleen voor zover het op korte termijn lukt het gebouw en deinventaris tegen een passend bedrag te verkopen of te verhuren. Voor het constante deel van de kosten van hethoofdkantoor geldt hetzelfde. Is het verlies op de constante kosten groter dan € 8.000,- per jaar dan is sluitingop korte termijn van het filiaal onvoordelig.

7.2 I.1. a. De brutowinst per eenheid product is maximaal bij een productie van 1000 eenheden per periode, omdat

daarbij de variabele kosten per eenheid minimaal zijn (en wel € 20,-);b. de nettowinst per eenheid product is maximaal bij een productie van 15000 eenheden per periode, omdat

daarbij de som van de variabele en de constante kosten per eenheid minimaal is (en wel € 44,-);c. de totale nettowinst per periode is maximaal bij een productie van 20000 eenheden per periode, omdat daar-

bij het product van nettowinst per eenheid en productieomvang maximaal is (en wel € 300.000,-).

2. De break-evenproductie bedraagt 5000 eenheden product per periode, omdat daarbij de totale nettowinst perperiode gelijk is aan nul.

7.2 J.1. De break-evenafzet bedraagt:

= 750000 stuks P per jaar.

2. Doordat de werkelijke afzet beneden de break-evenafzet ligt, lijdt deze onderneming verlies.

3. De veiligheidsmarge is gelijk aan het aantal stuks waarmee de werkelijke afzet de break-evenafzet te boven gaat.Deze marge is hier dus negatief en wel 150000 stuks per jaar.

€ 3.000.000,-€ 10,- – € 6,-

€ 171.000,- + € 60.000,- € 0,40

€ 171.000,-€ 0,40

€ 36.000,- + € 40.000,- + € 20.000,- + € 75.000,-€ 1,- – € 0,60

€ 36.000,- + € 40.000,- + € 20.000,-€ 1,- – € 0,60

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 46

Page 51: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4. Er komt een break-evengrootte van de afzet bij, en wel:

= 600000 stuks per jaar.

5. Ook nu is er een tweede break-evenafzet. Deze bedraagt:

= 1000 000 stuks per jaar.

6. Bp (€ 10,- – € 6,-) + Bq (€ 7,- – € 5,-) = € 3 mln.Daar Bp =Bq wordt dit: Bp � € 6,- = € 3 mln.Dus Bp =Bq = 500 000 stuks.

7.2 K.1. a. 6000 � (€ 10,- – € 4,-) + 4000 � (€ 12,- – € 5,-) + 9000 � (€ 8,- – € 6,-) = € 82.000,-.

Dit is gelijk aan € 180.000,- – € 98.000,-.b. 5000 � (€ 10,- – € 4,50) + 6000 � (€ 12,- – € 5,50) + 5000 � (€ 8,- – € 6,50) = € 74.000,-.

Dit is gelijk aan € 162.000,- – € 88.000,-.

2. a. = € 135.000,-;

b. = € 101.250,-.

3. a. � l% = 25%.

b. � l% = 37,5%.

7.2 L.1. Omzet A: 70% van € 120.000,- = € 84.000,-

Variabele kosten A: � € l0,- = - 28.000,-

Brutowinst A € 56.000,-Omzet B: 30% van € 120.000,- = € 36.000,-

Variabele kosten B: � € 12,- = - 18.000,-

Brutowinst B - 18.000,-

Totale brutowinst € 74.000,-

2. Omzet A: 60% van € 120.000,- = € 72.000,-

Variabele kosten A: � € 10,- = - 24.000,-

Brutowinst A € 48.000,-Omzet B: 40% van € 120.000,- = € 48.000,-

Variabele kosten B: � € 12,- = - 24.000,-

Brutowinst B - 24.000,-

Totale brutowinst € 72.000,-

€ 48.000,-€ 24,-

€ 72.000,-€ 30,-

€ 36.000,-€ 24,-

€ 84.000,-€ 30,-

€ 162.000,- – € 101.250,-1% van € 162.000,-

€ 180.000,- – € 135.000,-1% van € 180.000,-

€ 55.000,-€ 88.000,-1 – € 162.000,-

€ 61.500,-€ 98.000,-1 – € 180.000,-

€ 3.000.000,-€ 9,- – € 6,-

€ 3.000.000,-€ 10,- – € 5,-

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 47

Page 52: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. � – € 2.400,- ; C = € 53.280,-.

4. Break-evenomzet = = € 86.400,-.

7.2 M.1. Voor afdeling I ligt de verkoopprijs van het halffabrikaat (€ 22,-) boven de variabele kosten ervan

(3 � € 4,- + € 6,- = € 18,-).Volledige benutting van de capaciteit is dus het voordeligst.Hetzelfde geldt voor afdeling II. Want een halffabrikaat bewerken tot eindproduct kost € 7,- alsmede ten minste2 � € 22,- = € 44,- (gederfde opbrengst bij verkoop) aan halffabrikaat. Deze kosten (€ 51,-) liggen dus € 4,-lager dan de verkoopprijs van het eindproduct ad € 55,-.

2. Opbrengst eindproducten: 1000 � € 55,- = € 55.000,-Grondstof: 6000 � € 4,- = € 24.000,-Bewerking afd. I: 2000 � € 6,- = - 12.000,-Bewerking afd. II: 1000 � € 7,- = - 7.000,-

- 43.000,-

€ 12.000,-Constante kosten: € 4.000,- + € 8.000,- = - 12.000,-

Nettowinst 0

7.2 N. De voorkeur zal uitgaan naar productsoort B, want 2000 � (€ 15,- – € 6,-) = € 18.000,- is groter dan

� (€ 20,- – € 10,-) = € 16.000,-.

7.2 O.1. Brutowinst per uur:

I-P: 15 � (€ 1,- – € 0,50) = € 7,50I-Q: 30 � (€ 0,70 – € 0,40) = € 9,-II-P: 30 � (€ 1,- – € 0,60) = € 12,-II-Q: 50 � (€ 0,70 – € 0,50) = € 10,-Op machine I dus product Q maken en op II product P.

2. Totale brutowinst = 2000 � € 9,- + 2000 � € 12,- = € 42.000,-Constante kosten: € 15.000,- + € 16.000,- = - 31.000,-

Nettowinst € 11.000,-

200011/4

€ 53.280,-€ 74.000,-€ 120.000,-

C€ 72.000,-€ 120.000,-

C€ 74.000,-€ 120.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 48

Page 53: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

7.2 P.1. NA = 20 000, dus CA = € 6,- 0

VA = - 4,- 0

KPA = € 10,- 0NB = 30 000, dus CB = - 4,- 0

VB = - 3,- 0

KPB = € 7,- 0NC = 24 000, dus CC = - 5,- 0

VC = - 2,50

KPC = € 7,50

2. a. I: verlies € 120.000,-II: bij A: 20 000 � (€ 10,- – € 8,-) = € 40.000,- verlies

bij B: 30 000 � (€ 7,- – € 6,-) = € 30.000,- verliesbij C: 24 000 � (€ 7,50 – € 6,50) = € 24.000,- verlies

b. Dus alleen C produceren.

3. Brutowinst A: 20 000 � (€ 8,- – € 4,-) = € 80.000,-Brutowinst B: 30 000 � (€ 6,- – € 3,-) = € 90.000,-Brutowinst C: 24 000 � (€ 6,50 – € 2,50) = € 96.000,-dus C produceren.(De vaste kosten zijn in alle gevallen gelijk en spelen dus bij deze keuze geen rol.)

7.2 Q.1. Zelf produceren:

1200 A: variabele kosten 1200 � € 6,- = € 7.200,-1600 B: variabele kosten 1600 � € 5,- = - 8.000,-Inkopen:1600 B kost 1600 � € 18,- = - 28.800,-3600 C kost 3600 � € 11,- = - 39.600,-Totale constante kosten: 2000 � € 20,- = - 40.000,-

Totale kosten € 123.600,-Totale opbrengst:A: 1200 � € 32,- = € 38.400,-B: 3200 � € 19,- = - 60.800,-C: 3600 � € 13,- = - 46.800,-

- 146.000,-

Nettowinst € 22.400,-

2. Zelf produceren:2200 B: variabele kosten 2200 � € 5,- = € 11.000,-3600 C: variabele kosten 3600 � € 6,- = - 21.600,-Inkopen:1200 A kost 1200 � € 31,- = - 37.200,-1000 B kost 1000 � € 18,- = - 18.000,-Totale constante kosten - 40.000,-

Totale kosten - 127.800,-Totale opbrengst - 146.000,-

Nettowinst € 18.200,-

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 49

Page 54: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. a. A B CKosten bij inkoop van de productie per uur € 31,- € 36,- € 44,-Variabele kosten van idem - 6,- - 10,- - 24,-

■ ■Verschil € 25,- € 26,- € 20,-

b. Voor B liggen de kosten bij inkoop het verst boven de variabele kosten. B kan dus het best zelf wordengeproduceerd; daarna volgt A en dan C.De productie van B kost 1600 uur. In de resterende 400 uur kunnen 400 stuks A worden gemaakt. In tekopen zijn dus nog 800 stuks A en 3600 stuks C.

c. Totale brutowinst:B: 3200 � (€ 19,- – € 5,-) = € 44.800,-A: 400 � (€ 32,- – € 6,-) = - 10.400,-A: 800 � (€ 32,- – € 31,-) = - 800,-C: 3600 � (€ 13,- – € 11,-) = - 7.200,-

€ 63.200,-Totale constante kosten - 40.000,-

Totale nettowinst € 23.200,-

7.2 R.1. Constante kosten 3 � € 50.000,- = € 150.000,-

Variabele kosten 220000 � € 1,- = - 220.000,-

€ 370.000,-

2. De totale constante kosten zijn niet afhankelijk van de mate van aanwending van P1 of P2.De variabele kosten van P2 zijn echter lager dan die van P1.

3. Constante kosten P1 + P2 = € 210.000,-Variabele kosten 220000 � € 0,75 = - 165.000,-

€ 375.000,-

4. Constante kosten P1 + P2 = € 210.000,-Variabele kosten P2 300000 � € 0,75 = - 225.000,-Variabele kosten P1 50000 � € 1,- = - 50.000,-

€ 485.000,-

5. Volgens (1.) bedragen de kosten van 220 000 eenheden bij aanschaf van P1 € 370.000,-. Volgens (3.) is dit bijaanschaf van P2 € 375.000,-.Voor elke eenheid die meer wordt geproduceerd geeft P2 een voordeel van € 0,25.

Boven een productie van 220000 + = 240000 eenheden verdient P2 daarom de voorkeur.

6. P2 geeft dan een grotere besparing op de variabele kosten per eenheid product. De productie waarboven P2 devoorkeur verdient komt daardoor lager te liggen.

€ 5.000,-€ 0,25

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 50

Page 55: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

7.2 S.1. Afschrijving: = € 40.000,-

Rente: = - 24.000,-

Reparatie en onderhoud - 26.000,-

€ 90.000,-

Constante kosten per machine-uur = € 50,-

Variabele kosten per machine-uur - 40,-

€ 90,-

2. Grondstoffen 20 � � € 7,05 = € 150,-

2 machine-uren à € 90,- = - 180,-

€ 330,-

3. De voorkeur verdient het product dat per machine-uur de hoogste winstopslag heeft. Deze bedraagt per 100 een-heden voor:

A: = € 36,-.

B: = € 45,-.

C: € = € 34,50.

Product B verdient dus de voorkeur.

4. a. Er zijn ten minste 2 omstellingen vereist. Deze vergen 2 � 25 = 50 uur. Beschikbaar zijn dan ten hoogste1750 machine-uren. Van A kunnen dus maximaal worden vervaardigd:

� 100 = 17 500 producten.

b. Voor 200 producten B plus 100 producten C zijn nodig 2 � 4 + 1 � 6 = 14 machine-uren. Het gevraagdeaantal van B bedraagt dus:

� 100 = 20000.

Van C is dan het aantal = 10 000.

5. Constante kosten volgens vraag 1. € 90.000,-Omstellingskosten 8 � 25 � € 20,- = - 4.000,-

€ 94.000,-Beschikbaar zijn dan 1800 – 8 � 25 = 1600 machine-uren.Het machine-uurtarief wordt nu:

+ € 40,- = € 98,75.€ 94.000,-

1600

200002

0,80 � 1750 � 214

0,20 � 17502

€ 207,-6

€ 180,-4

€ 72,-2

10094

€ 90.000,- 1800

0,10 (€ 420.000,- + € 60.000,-)2

€ 420.000,- – € 20.000,-10

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 51

Page 56: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

7.2 T.1. Brutobijdrage per eenheid Y: € 69,50 – € 21,50 – € 15,- = € 33,-.

Brutobijdrage per eenheid Z: € 70,- – 1,5 � € 21,50 – € 22,- = € 15,75.

2. Brutobijdrage per machine-uur, indien uitsluitend Y wordt gemaakt: 5 � € 33,- = € 165,-.Brutobijdrage per machine-uur, indien uitsluitend Z wordt gemaakt: 10 � € 15,75 = € 157,50.Op grond van deze uitkomsten moet de afzet van Y maximaal zijn, dus 5000 stuks per maand.

Dit legt beslag op = 1000 machine-uren.

Er resteren 200 machine-uren voor de productie/afzet van product Z: 200 � 10 = 2000 stuks.Het optimale verkoop- en productieprogramma is dus 5000 stuks Y + 2000 stuks Z.

3. Brutobijdrage (totaal): 1000 � € 165,- + 200 � € 157,50 = € 196.500,-.

7.2 U.1. De integrale kostprijs van A, B en C bedraagt per eenheid product:

A B C

Grondstof 4 � € 15,- = € 60,- 3 � € 15,- = € 45,- 2 � € 15,- = € 30,-% opbrengst afval 1/2 � € 2,- = - 1,- 1 � € 2,- = - 2,- 11/2 � € 2,- = - 3,-

€ 59,- € 43,- € 27,-Variabele - 22,- - 59,- - 43,-bewerkingskosten

€ 81,- € 102,- € 70,-Constante kosten per uur

= € 1.800,-

Per eenheid product is dit = - 36,- = - 30,- = - 90,-

Integrale kostprijs vóórincalculatie uitval € 117,- € 132,- € 160,-

Idem na incalculatie uitval � € 117,- = € 130,- � € 132,- = € 150,- � € 160,- = € 200,-

Verkoopprijs - 160,- - 178,- - 220,-Nettowinst per eenheidproduct € 30,- € 28,- € 20,-

Product A levert dus de hoogste nettowinst per eenheid product op.

2.A B C

Var. kosten per eenheidproduct:vóór incalculatie uitval € 81,- €102,- 0 € 70,- 0na incalculatie uitval � € 81,- = € 90,- � € 102,- = €115,91 � € 70,- = € 87,50

Verkoopprijs - 160,- - 178,- 0 - 220,- 0Brutowinst per eenheidproduct € 70,- € 62,09 €132,50

10080

10088

10090

10080

10088

10090

€ 1.800,-20

€ 1.800,-60

€ 1.800,-50

€ 3.600.000,-2000

50005

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 52

Page 57: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

3. a. en b. De brutowinst per uur bedraagt:voor A € 70,- � 50 = € 3.500,-;voor B € 62,09 � 60 = € 3.725,40;voor C € 132,50 � 20 = € 2.650,-.Product B levert dus de hoogste brutowinst per uur op.Omdat de constante kosten een vast bedrag per uur vormen geeft B ook de hoogste nettowinst per uur(nl. € 3.725,40 – € 1.800,- = € 1.925,40) en derhalve ook de hoogste totale nettowinst per jaar, enwel 2000 � € 1.925,40 = € 3.850.800,-.

7.2 V.1. Binnenland: 10000 stuks.

Buitenland: 6000 stuks.

2. 10000 (€ 14,- – € 3,50) = € 105.000,-6000 (€ 11,- – € 4,25) = - 40.500,-

€ 145.500,-Constante kosten - 90.000,-

Nettowinst € 55.500,-

7.2 W.1. 4000 flessen op markt A en 5000 op markt B.

2. 4000 � € 8,50 + 5000 � € 10,50 = € 86.500,-Af: variabele kosten 9000 � € 2,- = - 18.000,-

constante kosten - 20.000,-

Nettowinst € 48.500,-

3. Brutowinst is € 86.500,- – € 18.000,- = € 68.500,-(markt A € 26.000,-, markt B € 42.500,-)Af: constante kosten - 20.000,-

Nettowinst € 48.500,-

Andere splitsing:verkoopresultaat:markt A: 4000 (€ 8,50 – € 4,-) = € 18.000,-markt B: 5000 (€ 10,50 – € 4,-) = - 32.500,-

€ 50.500,-bezettingsresultaat: 1000 � € 2,- = - 2.000,- (neg.)

Nettowinst € 48.500,-

7.2 X.1. De exportorder levert een brutowinst op van:

25000 (€ 12,- – € 5,- – € 1,50) = € 137.500,-.Acceptatie van deze order is dus voordelig.

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 53

Page 58: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. In 2007 zou de exportorder een voordeel opleveren van € 137.500,-.In 2008 zou daar een nadeel tegenover staan van:+ 25000 (€ 20,- – € 12,-) = € 200.000,-+ 25000 � € l,50 = - 37.500,-

€ 237.500,-

In totaal zou deze order dus een nadeel opleveren van € 237.500,- – € 137.500,- = € 100.000,-, zodat het nietvoordelig is deze order te aanvaarden.

7.2 Y.1. Produceren op machine I want dan zijn de variabele kosten per product het laagst.2. Volledig benutten van machine I; productie op machine II: het restant ad 350 – 320 = 30 eenheden product.

7.2 Z.1. Verkoopprijs € 2.000,-

Variabele kostenmateriaalkosten € 200,-*indirecte kosten - 300,-*

- 500,-

Contributiemarge € 1.500,-

* Integrale kostprijs € 1200,-

materiaalkosten € 200,-

loonkosten € 50.000,- : 100 (= normale productie) = - 500,-

vaste indirecte kosten € 20.000,- : 100 = - 200,-

€ 900,-

De variabele indirecte kosten bedragen dus € 1.200,- – € 900,- = € 300,-.

2. a. Verkoopopbrengst 90 � € 2.000,- = € 180.000,-Variabele kosten 90 � (€ 200,- + € 300,-) = - 45.000,-

Contributiemarge € 135.000,-

Vaste kostenloonkosten € 50.000,-indirecte kosten - 20.000,-

- 70.000,-

Nettowinst € 65.000,-

b. Verkoopopbrengst 90 � € 2.000,- = € 180.000,-Totale kosten 90 � € 1.200,- = - 108.000,-

€ 72.000,-Onderbezettingsresultaat: (90 – 100) � (€ 500,- + € 200,-) = - 7.000,-

Nettowinst € 65.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 54

Page 59: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. Verkoopopbrengstcontract 75 � € 1.000,- = € 75.000,-*normale verkoop 50 � € 2.000,- = - 100.000,-*

€ 175.000,-*Variabele kosten 125 � (€ 200,- + € 300,-) = € 62.500,-Vaste kosten - 70.000,-

- 132.500,-

Nettowinst (inclusief contract) € 42.500,-Nettowinst (exclusief contract; zie vraag 2.) - 65.000,-

Nadeel € 22.500,-De onderneming zal het contract dus niet afsluiten.

* Maximaal mogelijke productie 125

Contract 75

Over voor normale verkoop 50

Alternatieve oplossingContributiemarge contract 75 � (€ 1.000,- – € 500,-) = € 37.500,-Verlies contributiemarge (90 – 50) � (€ 2.000,- – € 500,-) = - 60.000,-

Nadeel € 22.500,-

7.2 AA.1. a. Break-evenafzet: = 12000 eenheden.

b. Break-evenomzet: 12000 � € 10,- = € 120.000,-.

2. Bij de oorspronkelijke afzet bedraagt de winst: 18 000 � (€ 10,- – € 5,-) – € 60.000,- = € 30.000,-.

De maatregelen zouden de volgende winst doen ontstaan:

18 000 + 20% = 21 600 � (€ 9,- – € 5,- ) = € 86.400,-+ 5% van 2l 600 = 1.080 � (€ 9,- – € 5,25) = - 4.050,-

€ 90.450,-vaste kosten: € 60.000,- + € 5.000,- = - 65.000,-

€ 25.450,-Het treffen van de maatregelen is derhalve niet zinvol.

3. De break-evenafzet is: = 12000 eenheden.

7.2 AB. 1. Break-evenomzet: � € 1,- = € 140.000,-.

84000201 – 50

€ 40.000,- + € 20.000,-€ 10,- – € 5,-

€ 60.000,-€ 10,- – € 5,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 55

Page 60: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Omzetproduct A product B2400 � € 50,- = € 120.000,- 4000 � € 20,- = € 80.000,-variabele kosten2400 � € 20,- = € 48.000,- 4000 � € 10,- = € 40.000,-

break-evenomzet: � € 1,- = € 150.000,-.

3. Veiligheidsmarge: � 100% = 25%.

4. OmzetA B2400 � € 50,- = € 120.000,- 4000 � € 20,- = € 80.000,-variabele kosten2400 � € 25,- = € 60.000,- 4000 � € 16,25 = € 65.000,-

break-evenomzet: � € 1,- = € 224.000,-.

5. a. Veiligheidsmarge: � 100% = – 12%.

b. Door het progressieve verloop van de variabele kosten ligt de break-evenomzet op een hoger niveau.Vergelijking van de normale jaarlijkse omzet en de break-evenomzet levert daardoor in dit geval een negatie-ve veiligheidsmarge.

7.2 AC.1. a. Contributiemarge per stuk voor de vier modellen (in euro’s):

A: 21,- – (4,80 + 12,- 0) = 4,20B: 18,- – (2,- 0 + 7,50) = 8,50C: 48,- – (5,40 + 30,- 0) = 12,60D: 15,- – (1,50 + 6,- 0) = 7,50.

b. De benodigde arbeidstijd per stuk en per model bedraagt:

A: = 2/5 uur

B: = 1/4 uur

C: = 1 uur

D: = 1/5 uur

De contributiemarge per arbeidsuur bedraagt per model:A: 21/2 � € 4,20 = € 10,50B: 41/2 � € 8,50 = € 34,-C: 11/2 � € 12,60 = € 12,60D: 51/2 � € 7,50 = € 37,50.

€ 6,-€ 30,-

€30,-€ 30,-

€ 7,50€ 30,-

€ 12,-€ 30,-

€ 200.000,- – € 224.000,-€ 200.000,-

840001250001 – 200000

€ 200.000,- – € 150.000,-€ 200.000,-

84000880001 –

200000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 56

Page 61: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

c. Het benodigde aantal arbeidsuren per model en het totale aantal benodigde arbeidsuren bedragen:A: 10000 � 2/5 = 4 000B: 14000 � 1/4 = 3 500C: 5000 � 1 = 5 000D: 25000 � 1/5 = 5 000

= 17 500

2. a. Gegeven de uitkomsten van vraag 1.b. dienen verkoop en productie in de volgorde D, B, C en A plaats tevinden.Het optimale verkoop- en productieprogramma luidt dan:D: 25000 stuks = 5 000 arbeidsurenB: 14000 stuks = 3 500 arbeidsurenC: 5000 stuks = 5 000 arbeidsuren

Totaal = 13 500 arbeidsurenVoor A resteert dus 15 000 – 13 500 = 1500 uur; hierin kunnen 1500 � 21/2 = 3750 stuks worden geprodu-ceerd.

b. De verwachte totale nettowinst bij het optimale verkoop- en productieprogramma is:A: 3750 � € 4,20 = € 15.750,-B: 14000 � € 8,50 = - 119.000,-C: 5000 � € 12,60 = - 63.000,-D: 25000 � € 7,50 = - 187.500,-

€ 385.250,-Vaste kosten - 250.000,-

€ 135.250,-

7.2 AD.1. Contributiemarge per eenheid product (in euro’s):

A: 400 – 160 – 75 = 165B: 300 – 70 – 50 = 180C: 450 – 125 – 100 = 225D: 500 – 160 – 125 = 215

2. Totale nettowinst per jaar:bijdrage A: 1000 � € 165,- = € 165.000,-bijdrage B: 1200 � € 180,- = - 216.000,-bijdrage C: 800 � € 225,- = - 180.000,-bijdrage D: 1400 � € 215,- = - 301.000,-

€ 862.000,-af: totale vaste kosten - 520.000,-

totale nettowinst € 342.000,-

3. Contributiemarge per arbeidsuur (in euro’s):

A: = 80 B: = 115

C: = 81,25 D: = 68

4. Optimale verkoop- en productieprogramma: 1200 stuks B + 800 stuks C + 1000 stuks A. Benodigde arbeids-uren: 2400 + 3200 + 3000 = 8600.

500 – 160125 : 25

450 – 125100 : 25

300 – 7050 : 25

400 – 16075 : 25

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 57

Page 62: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. Totale nettowinst van het optimale programma:bijdrage B: 2400 � € 115,- 0 = € 276.000,-*bijdrage C: 3200 � € 81,25 = - 260.000,-*bijdrage A: 3000 � € 80,- 0 = - 240.000,-*

€ 776.000,-af: vaste kosten:als bij vraag 2: € 520.000,-*arbeidskosten - 215.000,-** (8600 � € 25,-)

- 735.000,-

totale nettowinst € 41.000,-

6. Van het optimale programma is productsoort A het minst winstgevend: 3000 uren leveren een contributiebijdragevan € 240.000,-. De incidentele order geeft dezelfde winst als A bij een verkoopopbrengst van € 240.000,- +€ 35.000,- (variabele kosten). Deze order zal dus de winst van de onderneming vergroten als haar verkoopop-brengst boven € 275.000,- ligt.

7.2 AE.1. Andere variatiemogelijkheden:

– degressief: minder dan recht evenredig.Mogelijke oorzaak: kortingen bij aankoop materialen.

– progressief: meer dan recht evenredig.Mogelijke oorzaak: overwerktarieven.

2. Variabele kosten per overnachting: = € 75,-.

3. Break-evenpunt: = 70200 overnachtingen.

Bezettingsgraad: � 100% = 65%.

4. Stel de gevraagde prijs per overnachting = y.Bezetting: 70% van 108 000 = 75600 overnachtingen.75600y – (75600 � 0,95 � € 75,-) – (0,9 � € 12.285.000,-) = 0,01 � € 75.600 � yy = € 220,- (afgerond).

7.2 AF.1. a. Dit verschijnsel heet progressie in de variabele kosten.

b. De oorzaak ervan kan zijn een toeneming van de kosten door overwerk en door inefficiency bij hogebedrijfsdrukte.

c. Trapsgewijze variabele kosten zijn kosten waarvan het totale bedrag per periode als gevolg van de beperktedeelbaarheid van bepaalde productiemiddelen niet geleidelijk toeneemt maar met sprongen.

2. a. Omzet = 450 000 � € 60,- = € 27,0 mlnConstante kosten € 10,4 mlnVariabele kosten 450 000 � € 28,- = - 12,6 mln

- 23,0 mln

Totale nettowinst € 4,0 mln

70200360 � 300

€ 12.285.000,-€ 250,- – € 75,-

€ 4.860.000,-0,6 � 360 � 300

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 58

Page 63: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

b. Verkoopresultaat = 450 000 (€ 60,- – € 26,- – € 28,-) = € 2,7 mln (pos.). De normale bezetting is € 10,4mln: € 26,- = 400000 stuks.Het bezettingsresultaat is dus (450000 – 400000) � € 26,- = € 1,3 mln (pos.).

3. a. De break-evenafzet is gelijk aan € 10,4 mln: (€ 60,- – € 28,-) = 325000 stuks.b. De veiligheidsmarge is 450 000 – 325 000 = 125 000 stuks; dit is 28%.

4. De drie oorzaken zijn: stijging van de constante kosten, daling van de verkoopprijs en stijging van de variabelekosten.

5.Verkoopresultaat Bezettingsresultaat Totale nettowinst

a. nihil € 10,4 mln (neg.) € 10,4 mln (neg.)b. 325000 � € 6,- = 75 000 � € 26,- =

€ 1,95 mln (pos.) € 1,95 mln (neg.) nihilc. 400 000 � 6,- =

€ 2,4 mln (pos.) nihil € 2,4 mln (pos.)

6. ‘Direct costing’ zou niet tot andere uitkomsten leiden omdat er geen voorraadmutaties zijn.

7.2 AG.1. De toename van de omzet met 30 000 stuks per jaar leidt tot een stijging van de verkoopkosten met

0,04 � € 300.000,- per jaar = € 12.000,- per jaar.Dit is per stuk: € 12.000,- / 30000 stuks = € 0,40.Vaste verkoopkosten: € 300.000,- – 200 000 � € 0,40 = € 220.000,- per jaar.De vaste kosten bedragen in:

2006 Verandering 2007Indirecte prod.kosten € 280.000,- +2,5% € 287.000,-Alg. beheerskosten € 200.000,- +3% - 206.000,-Verkoopkosten € 220.000,- - 220.000,-

€ 713.000,-2. Berekening van de variabele kosten per stuk in 2007:

materiaalkosten: 1/6 � € 1.200.000,- = € 200.000,-€ 200.000,- / 200 000 stuks = € 1,-10% stijging in 2007 leidt tot € 1,10

arbeidskosten: 2/6 � € 1.200.000,- = € 400.000,-€ 400.000,- / 200 000 stuks = € 2,-7,5% stijging in 2007 leidt tot - 2,15

ind. prod. kosten: 3/6 � € 1.200.000,- = € 600.000,-€ 600.000,- – € 280.000,- = € 320.000,-€ 320.000,- / 200 000 stuks = € 1,605% stijging in 2007 leidt tot - 1,68

verkoopkosten: deze blijven onveranderd - 0,40

€ 5,33

3. De afzet stijgt van 200000 met 15% tot 230 000 stuks in 2007.Stel de gevraagde verkoopprijs is p. Er geldt dan:230000 p – (230000 � € 5,33) – € 713.000,- = € 400.000,-230000 p = € 2.338.900,-, dus p = € 10,17 per stuk.

4. Stel de gevraagde afzet = X.X � € 10,- – X � € 5,33 – € 713.000,- = € 400.000,-.X � € 4,67 = € 1.113.000,-, dus X = 238 330 stuks per jaar.

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 59

Page 64: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

7.2 AI1. Minimumaantal: = 50000.

Dit is ca. 143 gasten per dag.

2. Aantal gasten per jaar: = 63500.

Benuttingspercentage: (63500 : 70000) � 100% = 90,71%

3. Het benuttingspercentage is 70%.Het aantal gasten is dus 49000.Stel het gevraagde tarief op X euro.

Er geldt dan: = 49000

X = € 197,76

4. Stel het gevraagde tarief in het laagseizoen op P euroOpbrengst hoogzeizoen: 200 � 140 � € 180,- = €5.040.000,-POpbrengst laagseizoen: 150 � 180 � P = - 27.000,-P

€ 5.040.000,-P+ € 27.000,-P

Variabele kosten hoogseizoen:200 � 140 � 0,90 � € 120,- = € 3.024.000,-Variabele kosten laagseizoen150 � 180 � 0,95 � € 120,- = - 3.078.000,-Constante kosten:105/100 � € 3.000.000,- = - 3.150.000,-

€ 9.252.000,-

Er geldt nu:€ 5.040.000,- + € 27.000,- P – € 9.252.000,- = – € 750.000,-€ 27.000,- P = € 2.462.000,-P = € 128,22

7.2 AJ.1. Onder overcapaciteit wordt verstaan het verschil tussen de technisch maximale capaciteit en de normale capa-

citeit.

2. a. De verschillende vormen van rationele overcapaciteit die bij een onderneming kunnen voorkomen zijn:• seizoenscapaciteit;• reservecapaciteit;• overcapaciteit ten gevolge van de ondeelbaarheid van vaste activa;• initiële overcapaciteit.

b. De omvang van de overcapaciteit bij Provest is:• seizoensovercapaciteit: 4 � 200000 – 480000 = 320000 eenheden;• reserveovercapaciteit: 4 � 20% van 200000 = 160000 eenheden;• overcapaciteit ten gevolge van de ondeelbaarheid van vaste activa: 0 eenheden.

3. Onder overbezetting wordt verstaan het positieve verschil tussen de werkelijke en de normale bezetting.

4. De integrale standaardkostprijs per eenheid Pro bedraagt C:N + V:W = € 1.440.000,- : 480000 + € 5,- = € 8,-.

€ 3.000.000,- + € 810.000,-X – 120,-

€ 3.000.000,- + 0,15 � € 5.400.000,-€ 180,- – 120,-

€ 3.000.000,-€ 180,- – (€ 4.200.000,- : 35000)

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 60

Page 65: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5. a. Het resultaat voor belasting volgens de direct costing methode bedraagt:

bijdrage: 130000 � (€ 9,50 – € 5,-) = € 585.000,-vaste kosten: 1/4 � € 1.440.000,- = - 360.000,-

€ 225.000,-

b. Het resultaat voor belasting volgens de absorption costing methode bedraagt:verkoopresultaat: 130000 � (€ 9,50 - € 8,-) = € 195.000,-bezettingswinst: (130000 – 120000) � € 3,- = - 30.000,-

€ 225.000,-

6. Het resultaat volgens beide methoden is gelijk omdat er geen voorraadmutatie is.

7. Er moeten € 1.440.000,-: (€ 9,50 – € 5,-) = 320 000 stuks worden verkocht om de vaste kosten goed te maken.Er moeten 320000 + € 252.000,- : ((€ 9,50 – € 5,-) � (1 – 0,3)) = 400000 stuks gemaakt en verkocht wordenom een winst van € 252.000,- na belasting te behalen.

7.3 A.1. a. Dit leidt tot een totaal verlies van € 4.000,- + € 5.000,- = € 9.000,-.

b. Kosten halffabrikaat 1000 � € 8,- = € 8.000,-Variabele kosten afdeling H: 1000 � € 2,- = - 2.000,-

€ 10.000,-Opbrengst eindproduct - 17.000,-

Brutowinst € 7.000,-Af: totale constante kosten - 9.000,-

Verlies € 2.000,-

c. Van 1000 halffabrikaten zijn de variabele kosten € 6.000,-opbrengst - 8.000,-

brutowinst € 2.000,-af: totale constante kosten - 9.000,-

Verlies € 7.000,-

d. Van 1000 eindproducten uit eigen halffabrikaatzijn de variabele kosten € 8.000,-opbrengst - 17.000,-

brutowinst € 9.000,-af: totale constante kosten - 9.000,-

winst/verlies € –,-

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 61

Page 66: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

d. is dus het voordeligst.Dit is ook ineens te zien: in afdeling I is er een overschot van de verkoopprijs boven de variabele kosten, nl. van€ 8,- – € 6,- = € 2,-; dus deze afdeling niet stilleggen. Ditzelfde is in afdeling II het geval:variabele kosten: € 8,- + € 2,- = € 10,-opbrengst - 17,-

brutowinst € 7,-

Dus ook deze afdeling niet stilleggen.

2. Als het halffabrikaat evenveel oplevert als het aan variabele productiekosten vergt, kan het even goed wordeningekocht als in eigen bedrijf gemaakt. Dit is het geval bij p = € 6,-.

3. Bij een prijsverschil van € 2,- kan men het halffabrikaat even goed verkopen als het tot eindproduct verwerken,want de meeropbrengst van het eindproduct is dan gelijk aan de meerkosten ervan.

7.3 B.1. De variabele kosten in afdeling I (€ 11,-) liggen beneden de verkoopprijs van het halffabrikaat (€ 15,-). Het is

dus het voordeligst in deze afdeling halffabrikaat te produceren en wel 600 stuks per maand.

De variabele bewerkingskosten in afdeling II (€ 4,-) liggen beneden het bedrag waarmee de verkoopprijs vanhet eindproduct (€ 22,-) de verkoopprijs van het halffabrikaat (€ 15,-) overtreft. Het is dus het voordeligst inafdeling II het in afdeling I geproduceerde halffabrikaat verder te bewerken tot eindproduct.

Bovendien is het voordelig halffabrikaat in te kopen en wel 100 stuks per maand, omdat de inkoopprijs van hethalffabrikaat (€ 16,-) plus de variabele bewerkingskosten in afdeling II (€ 4,-) lager is dan de verkoopprijs vanhet eindproduct (€ 22,-).Een zo gunstig mogelijk bedrijfsresultaat wordt dus bereikt door in beide afdelingen op volle bezetting te wer-ken.

2. Dit resultaat bedraagt:opbrengst eindproduct: 700 � € 22,- = € 15.400,-variabele kosten afd. I: 600 � € 11,- = € 6.600,-inkoop halffabrikaat: 100 � € 16,- = - 1.600,-variabele kosten afd. II: 700 � € 4,- = - 2.800,-constante kosten afd. I - 3.000,-constante kosten afd. II - 3.500,-

- 17.500,-

verlies € 2.100,-

3. De uitkomst vermeld onder 1a en 1b blijft ongewijzigd. De uitkomst onder 1c wordt echter anders. Het is nunamelijk niet meer voordelig, per maand 100 stuks halffabrikaat in te kopen, want € 16,- + € 4,- > € 19,50.Een zo gunstig mogelijk resultaat wordt derhalve bereikt als in beide afdelingen 600 stuks per maand wordengeproduceerd resp. bewerkt.

7.3 C.1. De verwachte productie bedraagt 75/80 � 320 000 = 300 000 eenheden.

Kosten aankoop op de markt 3000 � € 200,- = € 600.000,-Kosten eigen productie:grondstoffen 3 000 � € 60,- = € 180.000,-machinekosten constant 12 800 � € 25,- = - 320.000,-variabel idem 12 000 � € 20,- = - 240.000,-

- 740.000,-

Nadeel eigen productie € 140.000,-

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 62

Page 67: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 63

2. De maximale productie bedraagt 100/80 � 320 000 = 400 000 eenheden.Kosten aankoop op de markt 4000 � € 200,- = € 800.000,-Kosten eigen productie:grondstoffen 4 000 � € 60,- = € 240.000,-machinekosten constant 12 800 � € 25,- = - 320.000,-idem variabel 16 000 � € 20,- = - 320.000,-

- 880.000,-

Nadeel eigen productie € 80.000,-

Andere berekeningswijze: brutowinst per 100 eenheden = € 200,- – (€ 60,- + € 80,- ) = € 60,-. Per 100 000eenheden is dit € 60.000,-. Het verlies wordt derhalve € 140.000,- – € 60.000,- = € 80.000,-.

3. Daar de machines niets opbrengen kunnen de afschrijvings- en interestkosten buiten beschouwing blijven.De variabele kosten zijn € 60,- + 4 � € 20,- = € 140,- per 100 producten. De productie wordt dus voorlopigvoortgezet.

4. De eigen productie geeft in 5 jaar een brutowinst van 5 � € 144.000,- = € 720.000,-.Daar de opbrengst van de machines slechts € 400.000,- bedraagt, is het rationeel de eigen productie te handhaven.

5. a. Uit het antwoord op vraag 4 volgt dat de verkoopprijs van de machines ten minste € 720.000,- moet bedragen.b. De interest bedraagt in 5 jaar 5 � 8 � 1/2% = 20% van de gevraagde verkoopprijs. De verkoopprijs moet dus

ten minste bedragen 100/120 � € 720.000,- = € 600.000,-.

7.3 D.1./2.

a. en b. Tenzij anders vermeld, in euro’s.

Soort pro- Constante Constante Variabele Integrale Verkoop- Nettowinst Brutowinst Brutowinstduct kosten per kosten per kosten per kostprijs prijs per stuk per stuk per uur

uur stuk stuk

A 3.600,- 1,20 0,50 1,70 1,80 0,10 1,30 3.900,-B 3.600,- 0,90 0,70 1,60 2,00 0,40 1,30 5.200,-C 3.600,- 0,24 0,80 1,04 1,20 0,16 0,40 6.000,-D 3.600,- 0,90 0,40 1,30 1,60 0,30 1,20 4.800,-E 3.600,- 0,60 0,50 1,10 1,50 0,40 1,00 6.000,-

3.a. en 3.b. In euro’s.

Soort product Variabele kosten per Kosten bij invoer per Voordeel eigen Idem per uurstuk stuk fabricage per stuk

A 0,50 1,70 1,20 3.600,-B 0,70 1,90 1,20 4.800,-C 0,80 1,15 0,35 5.250,-D 0,40 1,55 1,15 4.600,-E 0,50 1,45 0,95 5.700,-

4. Product E geeft per uur de grootste besparing, dus het grootste voordeel. Fabricage van 3,6 miljoen stuks E vergt600 uur. Er resteren dus 1400 uur. Daarna geeft product C het grootste voordeel. Fabricage van 15 miljoen stuksC vereist 1000 uur. Er resteren nu nog 400 uur. Na E en C geeft product B het grootste voordeel. Fabricage van2 miljoen stuks B vergt 500 uur. Er is dus nog slechts capaciteit beschikbaar voor 1,6 miljoen stuks B.

Page 68: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. Winst op eigen fabricage.

Soort product Brutowinst per uur Aantal uren Totale brutowinst

B € 5.200,- 400 € 2.080.000,-C € 6.000,- 1000 € 6.000.000,-E € 6.000,- 600 € 3.600.000,-

Totale brutowinst € 11.680.000,-Totale constante kosten - 7.200.000,-

Totale nettowinst per jaar van de eigen fabricage € 4.480.000,-

Winst op de import (tenzij anders vermeld, in euro’s).

Soort product Verkoopprijs per Kosten bij import Winst per stuk Aantal stuks Totale winststuk per stuk

A 1,80 1,70 0,10 3,0 mln € 300.000,-B 2,00 1,90 0,10 0,4 mln € 40.000,-D 1,60 1,55 0,05 1,0 mln € 50.000,-

Totale winst op de import € 390.000,-De totale jaarwinst van de onderneming is dus € 4.480.000,- + € 390.000,- = € 4.870.000,-.

Opmerking ad 3.a. en 3.b.:De besparing kan ook worden berekend met behulp van de integrale kostprijsberekening (in euro’s):

Soort product Integrale kostprijs Import Besparing per stuk Idem per uur

A 1,70 1,70 0,00 0.000,-B 1,60 1,90 0,30 1.200,-C 1,04 1,15 0,11 1.650,-D 1,30 1,55 0,25 1.000,-E 1,10 1,45 0,35 2.100,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 7 DE VARIABELEKOSTENCALCULATIE EN HET VERKOOP- EN PRODUCTIEPLAN 64

Page 69: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Hoofdstuk 8Investeringsvraagstukken

8.3 A. 20 stuks A;12 stuks B;15 stuks C.

8.4 A.1. 5 jaar.2. 3 jaar; tarief: € 12,73.

8.4 B. Stel complementaire kosten = € X.

= € 40,-.

X = € 15.000,-

8.4 C. Jaarlijks bedrag voor afschrijvingskosten en complementaire kosten: 2500 � € 25, – = € 62.500,-.Complementaire kosten:1e jaar: € 62.500,- – 30% van € 75.000,- = € 40.000,-2e jaar: € 62.500,- – 25% van € 75.000,- = € 43.750,-3e jaar: € 62.500,- – 15% van € 75.000,- = € 51.250,-4e jaar: € 62.500,- – 10% van € 75.000,- = € 55.000,-

8.4 D.1. 3 jaar, want dan is de kostprijs het laagst. Bij een levensduur van 2, resp. 3 en 4 jaar bedraagt deze kostprijs

namelijk:

bij 1 = 2 : = € 2,47;

bij 1 = 3 : = € 2,33;

bij 1 = 4 : = € 2,43.

2. Totale kosten jaar 1 : 18 000 � € 2,33 = € 42.000,-Af: complementaire kosten - 20.000,-

Afschrijving jaar 1 € 22.000,-

Op dezelfde wijze berekend, wordt de afschrijving voor jaar 2 en 3 achtereenvolgens: € 13.333,- en € 4.667,-.

3. a. Ja, want de (complementaire) kosten van het oude apparaat bedragen in het derde jaar € 28.000,-, terwijl dekosten van het nieuwe apparaat veel lager liggen. De economische levensduur daarvan is nl. 4 jaar (te bepa-len volgens dezelfde berekeningswijze als bij 1. is gegeven), zodat de kostprijs wordt:

= € l,55.

Dit is voor een productie van 14000 stuks € 21.700,-.b. Indien tot vervroegde buitengebruikstelling wordt overgegaan, is het verlies gelijk aan de niet-verdiende af-

schrijving van het derde jaar, d.i. € 4.667,- . Wordt echter niet vervangen, dan wordt bovendien een verliesgeleden van € 28.000,- – € 21.700,- = € 6.300,- d.i. in totaal € 10.967,-.

€ 40.000,- + € 53.000,-60000

€ 40.000,- + € 106.000,-60000

€ 40.000,- + € 72.000,-48000

€ 40.000,- + € 44.000,-34000

€ 45.000,- + € 12.000,- + € X1800

65

Page 70: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

c. Neen, want de aanschaffing van het oude duurzame productiemiddel is een historisch en onherroepelijk feit;de daaruit voortvloeiende afschrijvingslast heeft men dus in elk geval.

8.4 E.1. Kosten jaarproductie nieuw type:

afschrijving = € 20.000,-

rente 8% van € 60.000,- = - 4.800,-complementaire kosten - 10.000,-

€ 34.800,- voor 15 000 stuks;dit is € 69.600,- voor 30 000 stuks.Complementaire kosten drie oude machines: € 45.000,-.Dus niet vervroegd vervangen.Nadeel zou zijn € 24.600,- per jaar.

2. Nettowaarde van de nog te verwachten prestaties van een oude machine: 4 � (€ 23.200,- – € 15.000,-) = € 32.800,- (afschrijving + rente).Afschrijvingsbestanddeel hiervan � € 32.800,- = € 28.275,-

Huidige boekwaarde: € 90.000,- – € 30.000,- = - 60.000,-

Afboeking € 31.725,-Voor drie machines is dit € 95.175,-.

3. Wil onmiddellijke vervanging voordelig zijn, dan moeten de complementaire kosten van de aanwezige machinesgroter zijn dan de kosten van de bestaande jaarproductie, indien deze zou worden voortgebracht door het nieuwetype.Dus € 45.000,- > ( + 8% � + € 10.000,-) � 2.

Hieruit volgt dat de A (aanschaffingsprijs) kleiner dan € 60.485,- moet zijn.

8.4 F.1.

Afschrijvings- (Cumulatieve) (Cumulatieve) (Cumulatieve) Kosten perkosten complementaire machinekosten prestaties prestatie

kosten

Na 1 jaar € 120.000,- € 100.000,- € 220.000,- 4000 € 55,- 0Na 2 jaren € 170.000,- € 220.000,- € 390.000,- 8000 € 48,75Na 3 jaren € 220.000,- € 350.000,- € 570.000,- 12000 € 47,50Na 4 jaren € 270.000,- € 525.000,- € 795.000,- 15500 € 51,29Na 5 jaren € 320.000,- € 725.000,- € 1.045.000,- 18500 € 56,49

De economische levensduur bedraagt derhalve 3 jaren; machine-uurtarief € 47,50.

2. Prestatie machine 3e jaar: 4000 � € 31,- = € 124.000,-Complementaire kosten machine 3e jaar - 130.000,-

Negatief saldo € 6.000,-

Bovendien treedt er gedurende het derde jaar een daling van de directe opbrengstwaarde op en wel van€ 50.000,- tot € 25.000,-. Conclusie: vervangen.

A2

A6

100116

€ 120.000,-6

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 66

Page 71: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

8.4 G.1. Bij een levensduur van 3 jaar is de kostprijs per eenheid product het laagst, nl. € 26,85.

2. De gebruiksduur met de laagste kostprijs wordt nu 2 jaar en de kostprijs € 26,32.

3. Een daling van de waarde bij buitengebruikstelling blijkt in dit geval de levensduur te bekorten.

8.4 H.I.1. Bij de normale productie is de jaarlijkse besparing: (€ 50,- – € 10,-) = € 40.000,-.

Het maximaal te besteden bedrag is dus: 12 � € 40.000,- + € 20.000,- = € 500.000,-.

2. De totale rentekosten in 12 jaar bedragen: 12 � 1/2 � 10% = 60% van de aanschaffingswaarde.

Het maximaal te besteden bedrag is dus: � € 480.000,- = € 300.000,-.

3. De jaarlijkse afschrijving bedraagt: = € 15.000,-.

De boekwaarde aan het begin van het twaalfde jaar bedraagt: € 200.000,- – 11 � € 15.000,- = € 35.000,-.

De rentekosten per jaar bedragen: 0,10 � = € 11.750,-.

II.1.Productiemiddel P1 dient te worden gehandhaafd, daar het bij verkoop niets opbrengt en de overige productie-kosten lager zijn dan de totale kosten van de productie met behulp van P2.

2. Doorgaan met P1 kost nu niet alleen € 200.000,-, maar ook € 25.000,- daling van de verkoopopbrengst van P1.Tezamen met de rente hierover is dit meer dan € 225.000,-, zodat vervanging door P2 thans voordelig is.

8.4 I.1. Rente permanente investering

10% van € 130.000,- = € 13.000,-Onderhoud en energie - 15.000,-

€ 28.000,-Bespaarde kosten - 98.000,-

€ 70.000,-

De afschrijvings- en rentekosten per jaar mogen dus niet meer bedragen dan € 70.000,-. De afschrijvingskostenbedragen 121/2% van de aanschaffingsprijs en de jaarlijkse rentekosten 10% van de halve aanschaffingsprijs.Tezamen dus 171/2% van de aanschaffingsprijs. Deze mag dus ten hoogste bedragen:

� € 70.000,- = € 400.000,-.

2. Rente permanente investering € 13.000,-Onderhoud en energie - 15.000,-

Afschrijving productiemiddel = - 25.000,-

Rente investering productiemiddel 10% van - = - 12.000,-

€ 65.000,-Bespaarde kosten - 98.000,-

Voordeel per jaar € 33.000,-

€ 200.000,- + € 20.000,-2

€ 200.000,- – € 20.000,-8

10017,5

€ 200.000,- + € 35.000,-2

€ 200.000,- – € 20.000,-12

100160

100000100

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 67

Page 72: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

3. Het gemiddeld in totaal geïnvesteerde bedrag is € 130.000,- + € 120.000,- = € 250.000,-.

Het gevraagde percentage is dus: � 100% = 13,2%.

8.4 J.1. Vervanging is niet gewenst omdat de complementaire kosten van P1 lager zijn dan de totale kosten van de pro-

ductie met P2.

2. De totale afschrijvingskosten van P1 bedragen in 4 jaar € 80.000,-.Totale interestkosten 4 � 0,12 � 0,5 � € 80.000,- = € 19.200,-.

Per eenheid product worden deze kosten: = € 6,20.

Bij aanwending van P1 zijn dus de totale kosten per product € 60,- + € 6,20 = € 66,20; dit is meer dan bij aan-wending van P2. Vervanging is dus voordelig.

8.4 K.1. Op P1 wordt per jaar 121/2% van de aanschaffingswaarde afgeschreven. Per 100 producten bedraagt de afschrij-

ving:

= € 20,-.

De gecalculeerde rente is dus € 28,80 – € 20,- = € 8,80 per 100 eenheden.

Het gevraagde rentepercentage is dus: � 12,5 � 2 = 11.

2. De bespaarde kosten van grondstoffen bedragen: � € 27,- = € 1,50 per 100 producten.

3. De kosten van 100 eenheden, geproduceerd met P1, bedragen exclusief afschrijving en rente € 145,80 per 100eenheden. Dit bedrag is minder dan de totale kosten van 100 eenheden geproduceerd met P2. Vervanging is dusniet gewenst.

4. P2 verdient de voorkeur als de totale kosten per 100 producteenheden lager zijn dan € 145,80.De afschrijvings- en rentekosten mogen per 100 producteenheden dus niet meer zijn dan € 145,80 – € 91,80 =€ 54,-.De aanschaffingsprijs mag dan ten hoogste bedragen: � € 300.000,- = € 225.000,-.

8.4 L.1. Kosten vóór mechanisatie:

jaarproductie per werknemer: 8 � 2000 = 16000 stuksdus 15 werknemers nodig, d.i. 15 � € 56.000,- = € 840.000,-

Kosten na mechanisatie:jaarproductie per werknemer: 20000 stuksdus 12 werknemers nodig, d.i. per jaar - 672.000,-eveneens benodigd 12 machines, die per jaar aan kosten veroorzaken:

afschrijving = - 24.000,-

rente 8% van € 240.000,- = - 19.200,-reparatie 12 � € 2.000,- = - 24.000,-onderhoud en energie: 12 � 2000 � € 0,75 = - 18.000,-

totaal € 757.200,-Besparing door mechanisatie dus per jaar € 82.800,-.

12 � € 20.000,-10

5472

590

€ 8,80,-€ 20,-

€ 15.000,-750

€ 80.000,- + € 19.200,-4 � 4000

€ 33.000,-€ 250.000,-

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 68

Page 73: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

2. De 12 aangekochte machines veroorzaken aan:constante kosten: € 24.000,- + € 19.200,- + € 24.000,- = € 67.200,-onderhouds- en energiekosten bij 160000 stuks: - 12.000,-arbeidskosten bij 160000 stuks - 448.000,-

€ 527.200,-Bij niet-mechanisatie zouden 10 werknemers nodig geweest zijn,dus totale kosten 10 � € 56.000,- = - 560.000,-

jaarlijks voordeel van de mechanisatie € 32.800,-

3. Trapsgewijze variabele kosten.

8.4 M.1. Constante kosten:

afschrijving = € 40.000,-

rente 10% van = - 25.000,-

onderhoud - 20.000,-

€ 85.000,-

De variabele kosten bedragen bij mechanisatie € 2,50 + € 1,50 = € 4,- per 100 vervaardigde producten.Voor elke 100 vervaardigde producten zijn dus bij machinale bewerking de variabele kosten € 20,- lager dan bijhandbewerking.De vervangings- of substitutiegrens ligt dus bij: = 425000 vervaardigde producten,

d.i. bij 0,96 � 425000 = 408000 goedgekeurde producten.

2. Fase IKosten handbewerking 405000 � � € 0,24 = € 101.250,-

Kosten machinale bewerking:constant € 85.000,-variabel 405 000 � � € 0,04 = - 16.875,-

- 101.875,-

Nadeel machinale bewerking € 625,-

Fase IIKosten handbewerking 405000 � € 0,10 = € 40.500,-Kosten machinale bewerking - 39.300,-

Voordeel machinale bewerking € 1.200,-

3. Een toeneming van de productie van 405000 tot 425000 eenheden heeft tot gevolg een kostenvermeerdering van€ 39.300,- tot € 39.700,-.De variabele kosten per bewerkt product bedragen dus: = € 0,02.

€ 400,-20000

10096

10096

€ 85.000,- € 0,20

€ 430.000,- + € 70.000,-2

€ 430.000,- – € 30.000,-10

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 69

Page 74: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4. De kosten van machinale productie zijn bij 412500 eenheden€ 39.300,- + 7500 � 0,02 = € 39.450,-De kosten van handbewerking bedragen bij deze productie 412 500 � € 0,10 = - 41.250,-

Machinale productie geeft dus een voordeel van € 1.800,-

5. Het voordeel van € 1.200,- stijgt met € 600,- als de productie toeneemt met 7500 stuks. Dus als de productiedaalt met 15 000 stuks – dit is tot 390 000 – daalt het voordeel tot nul.

8.4 N.1. Kosten voor de 2 jaar in totaal (per machine):

revisiekosten € 50.000,-rente 2 jaar = 2 � 10% van € 25.000,- = - 5.000,-

€ 55.000,-complementaire kosten 2 � € 40.000,- = - 80.000,-

totaal € 135.000,-

huren kost 2 � € 55.000,- = € 110.000,-complementaire kosten 2 � € 35.000,- = - 70.000,-

€ 180.000,-� 3/4 = € 135.000,-

Uit kostenoogpunt bestaat er tussen het laten reviseren van de oude machine en het huren van een nieuwemachine derhalve geen verschil.

2. Afschrijving = € 30.000,-

Rente 10% van € 225.000,- = - 22.500,-Complementaire kosten - 35.000,-

€ 87.500,- per jaarVermenigvuldiging hiervan met 3/4 levert op € 65.625,-.De kosten bij revisie of huur bedragen per jaar € 67.500,-, zodat na 2 jaar een geringe kostendaling wordtbereikt.

8.4 O.1. Opbrengst € 49.700,-

Variabele exploitatiekosten € 14.800,-Constante exploitatiekosten - 31.400,-Verschil tussen boekwaarde en opbrengst bij verkoop € 5.200,- – € 2.200,- = - 3.000,-

- 49.200,-

Nettowinst € 500,-

2. Bij vervanging thans komen in plaats van de variabele exploitatiekosten van € 14.800,-:variabele exploitatiekosten € 12.300,-afschrijving - 3.200,-

€ 15.500,-

Bovendien brengt de auto bij vervanging en verkoop € 800,- meer op. Thans vervangen heeft dus als voordeel:€ 14.800,- + € 800,- – € 15.500,- = € 100, -.

€ 450.000,- 15

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 70

Page 75: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

3. Verhuur levert op € 2.800,- – € 1.800,- (revisie) = € 1.000,-. De opbrengst bij verkoop is echter slechts€ 2.300,- in plaats van € 3.000,-. Het nettovoordeel van de verhuur is dus: € l.000,- – € 700,- = € 300,-.

4. Opbrengst ritten nieuwe auto € 49.700,-Variabele exploitatiekosten € 12.300,-Constante exploitatiekosten - 31.400,-Afschrijving - 3.200,-

- 46.900,-

Winst met de nieuwe auto € 2.800,-Opbrengst verhuur/revisie - 1.000,-

€ 3.800,-Verlies op boekwaarde oude auto € 5.200,- – € 2.300,- = - 2.900,-

Totale nettowinst € 900,-Dit bedrag kan ook worden verkregen door sommering van de uitkomsten van de vragen 1., 2. en 3.

8.4 P.I. a. Voor revisie mag maximaal worden besteed: 3 � � € 13,44 = € 40.320,-.

b. Rekening houdend met de interestkosten mag ten hoogste worden besteed:

� € 40.320,- = € 36.000,-.

II.1.Calculatie per 100 producteenheden:

afschrijving � 100 = € 30,- 0

interest � 100 = - 12,- 0

€ 42,- 0Overige kosten:direct loon 50% van € 40,- € 20,- 0diverse kosten: € 148,- – 50% van € 20,- + € 2,80 + € 2,- = - 142,80

- 162,80

€ 204,80

2. Daar productiemiddel Q bij verkoop niets opbrengt en de totale kosten van het product bij aanwending van hetnieuwe productiemiddel hoger zijn dan de overige kosten van het oude productiemiddel, is het rationeel produc-tiemiddel Q te handhaven.

3. De overige kosten per 100 producteenheden bedragen bij gebruik van het oude productiemiddel € 188,- 0nieuwe productiemiddel - 162,80

Beschikbaar voor afschrijving + interest per 100 producten € 25,20

Voor de gehele levensduur wordt dit bedrag: � 10 � € 25,20 = € 126.000,-.

De interestkosten bedragen in totaal 0,08 � 0,5 � 10 = 40% van de aanschaffingsprijs. Maximaal mag dus voor

het nieuwe productiemiddel worden besteed: � € 126.000,- = € 90.000,-. 100 140

50000 100

0,08 � 0,5 � € 150.000,-50000

€ 150.000,- 50000 � 10

100100 + 3 � 8 � 0,5

€ 100.000,- 100

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 71

Page 76: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

8.5 A. Kosten import: 5000 � € 8,25 = € 41.250,- per jaar (op basis van één machine). Kosten eigen fabricagegemiddeld per jaar:

afschrijving: € 11.500,-

interest: 10% van = - 2.700,-

complementaire kosten: 2000 � € 14,- = - 28.000,-

€ 42.200,-Conclusie: import van de halffabrikaten blijft voordeliger.

8.5 B.1. a. Productie per machine per jaar: 2000 � 2 = 4000 stuks.

Kosten hiervan bij import: 4000 � € 6,- = € 24.000,-.Kosten hiervan bij eigen fabricage (gemiddeld per jaar):

afschrijving = € 7.200,-

interest � 10% = - 2.200,-

complementaire kosten 2000 � (€ 5,- + 2 � € 0,50) = - 12.000,-

totaal € 21.400,-

Voordeel dus € 2.600,-

Het totale voordeel voor 20 000 stuks, waarvoor dus 5 machines nodig zijn, is: 5 � € 2.600,- = € 13.000,-.

b. De kosten bij eigen fabricage zijn blijkens a. € 21.400,- per 4000 stuks. Dit is € 5,35 per stuk. Als deimportprijs deze zelfde hoogte heeft, zijn eigen fabricage en import dus even duur.

2. a. De uitgespaarde importkosten lopen terug met 20000 � (€ 6,- – € 5,80) = € 4.000,- per jaar.De complementaire kosten stijgen in het 2e t/m 5e gebruiksjaar met € 11.000,- resp. € 12.000,-, € 13.000,-en € 14.000,-.De jaarlijkse kostenbesparing daalt dus gedurende deze jaren met € 15.000,- resp. € 16.000,-, € 17.000,- en€ 18.000,-.

b. Vergelijking van de kosten bij import met de complementaire kosten toont aan, dat er in het 2e t/m 5egebruiksjaar nog een kostenvoordeel optreedt van € 50.000,-, resp. € 44.000,-, € 38.000,- en € 32.000,-.Het is dus onvoordelig de eigen fabricage terstond te staken.

8.5 C.1. Kosten eigen productie:

variabel 1500000 � € 2,- = € 3.000.000,-constant 2000000 � € 1,65 = - 3.300.000,-

€ 6.300.000,-Kosten inkoop: 1500000 � € 3,50 = - 5.250.000,-

Geraamd nadeel € 1.050.000,-

€ 40.000,- + € 4.000,-2

€ 40.000,- – € 4.000,-5

€ 50.000,- + € 4.000,-2

€ 46.000,-4

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 72

Page 77: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Elke eenheid die wordt geproduceerd geeft een besparing van € 3,50 – € 2,- = € 1,50 vóór berekening van deconstante kosten.De gevraagde bezetting is derhalve: = 2200000 eenheden, dat is 110% van de normale productie.

3. Doorberekening tegen marktprijs geeft o.a. als voordeel dat een beter inzicht wordt verkregen in het rendementvan de eigen productie van het halffabrikaat en het eindproduct.

4. Het verdient de voorkeur de eigen productie te handhaven omdat de variabele kosten lager zijn dan de prijs dieop de inkoopmarkt moet worden betaald.

5. Stellen we de gevraagde verkoopprijs P dan geldt:

4 � 1500000 � € 3,50 = P + 4 � + 4 � 1500000 � € 2,-

6000000 � € 1,50 = 1,32 P. P = € 6.818.000,-.

Boven een verkoopprijs van € 6.818.000,- is het dus voordelig de eigen productie te staken.

6. Te besparen kosten per jaar: 1 500 000 � € 0,15 = € 225.000,-Extra kosten:

afschrijving = € 125.000,

interest 0,16 � = - 40.000,-

- 165.000,-

Verwachte besparing per jaar € 60.000,-

8.5 D.1. Kosten bij eigen fabricage:

afschrijving in totaal € 120.000,-. Complementaire kosten gedurende 4 jaar in totaal € 168.000,-. De kostprijsvan het onderdeel wordt dus

= € 6,- per stuk, dus hoger dan de uitbestedingsprijs.

2. Stel de gevraagde aankoopprijs = X. Dan is = € 5,40.

Hieruit volgt dat X = € 91.200,-.

3. Wegens het gegeven verloop van de complementaire kosten wordt het afschrijvingsplan als volgt:jaar 1: 12000 � € 6,- – € 40.000,- = € 32.000,- afschrijving jaar 1jaar 2: 12000 � € 6,- – € 41.000,- = - 31.000,- afschrijving jaar 2jaar 3: 12000 � € 6,- – € 42.000,- = - 30.000,- afschrijving jaar 3jaar 4: 12000 � € 6,- – € 45.000,- = - 27.000,- afschrijving jaar 4

totaal € 120.000,-

4. De eigen apparatuur zou gedurende het vierde gebruiksjaar 12 000 stuks kunnen leveren voor € 45.000,- aancomplementaire kosten. De restwaarde van deze apparatuur zou in dat jaar dalen met € 15.000,-. Bij uitbeste-ding zouden de kosten zijn: 12000 � € 4,75 = € 57.000,-. Het is dus voordeliger het vierde jaar niet meer zelfte produceren en de apparatuur aan het eind van het derde jaar af te stoten voor de restwaarde van € 15.000,-.

5. De boekwaarde van de apparatuur bedraagt na drie jaar € 27.000,-; dit is de geplande afschrijving voor het vier-de gebruiksjaar (zie het antwoord op vraag 3.).Er wordt dus een verlies geleden van € 27.000,- – € 15.000,- = € 12.000,-.

X + € 168.000,-4 � 12000

€ 120.000,- + € 168.000,-4 � 12000

€ 500.000,-2

€ 500.000,-4

0,16 P2

€ 3.300.000,-€ 1,50

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 73

Page 78: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

8.5 E.1. Standaardkostprijs product P:

grondstofverbruik : 3 kg à € 8,- = € 24,-arbeid : 2 uur à € 40,- = - 80,-machinekosten : € 36.000,-/3600* = - 10,-overige kosten : € 18.000,-/3600* = - 5,-initiële kosten : € 54.000,-/(3 � 3600*) = - 5,-

€ 124,-* productie in eenheden P: 400 + 4 � 800 = 3600 producten per jaar.

Dit is zowel de normale productie (N) als de werkelijke productie.

2. Standaardkostprijs Q:grondstofverbruik : 12 kg à € 8,- = € 96,-arbeid : 2 uur à € 40,- = - 80,-machinekosten : 4 � € 36.000,-/3600* = - 40,-overige kosten : 4 � € 18.000,-/3600* = - 20,-initiële kosten : 4 � € 54.000,-/(3 � 3600*) = - 20,-

€ 256,-

3. Kosten voor product Q bij uitbesteding in dit jaar:inkoopprijs € 245,-machinekosten - 40,-initiële kosten - 20,-

€ 305,-

4. a. Kosten voor product Q bij uitbesteding in dit jaar: € 305,-.Kosten voor product Q bij zelf maken in dit jaar: € 256,-.Dit jaar is uitbesteding niet voordeliger.

b. Kosten voor product Q bij uitbesteding in het volgend jaar: € 265,-.Kosten voor product Q bij zelf maken in het volgend jaar: € 256,-.Het volgend jaar is uitbesteden ook niet voordeliger.

c. Kosten voor product Q bij uitbesteding in het daaropvolgend jaar: € 245,-.Kosten voor product Q bij zelf maken in het daaropvolgend jaar: € 236,-.Het daaropvolgend jaar is uitbesteden ook niet voordeliger.

8.6 A.1. Optimale bestelhoeveelheid:

= = 1200

Optimale bestelfrequentie: = 10

2. Bestelkosten: 10 � € 18,- = € 180,-

Voorraadkosten: � € 0,30 = - 180,-

Totaal: € 360,-

8.6 B.1. Optimale bestelgrootte:

= = 300 stuks

Optimale bestelfrequentie: = 123600300

√ 90000√(2 � 3600 stuks � 125)/10

12002

120001200

√ 1440000√(2 � 12000 � 18)/0,30

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 74

Page 79: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Jaarlijkse kosten:Bestelkosten vast = 12 � € 125,- = € 1.500,-Bestelkosten var. = 3600 � € 0,25/stuk = - 900,-Voorraadkosten vast - 10.000,-

Voorraadkosten var. � € 10,- - 1.500,-

€ 13.900,-

3. Bestelkosten vast = 8 � € 200,- = € 1.600,- 0Bestelkosten var. = 3600 � € 0,25/stuk = - 900,- 0Voorraadkosten vast - 10.000,- 0

Voorraadkosten var. � € 12,50 - 2.812,50

€ 15.312,50

Meerkosten = € 15.312,50 – € 13.900,- = € 1.412,50

De korting moet minimaal bedragen:

€ 1.412,50/3600 = € 0,40 (afgerond).

8.7 A.I.1. Opbrengst per jaar € 6.000.000,-

Afschrijving € 500.000,-Exploitatie-uitgaven - 4.900.000,-

- 5.400.000,-

Verwachte winst € 600.000,-Vennootschapsbelasting 35% - 210.000,-

Verwachte beschikbare winst € 390.000,-Verwachte ‘cashflow’ per jaar € 500.000,- + € 390.000,- = € 890.000,-.

2. Het gevraagde aantal jaren bedraagt: = 3,37.

3. Het verwachte nettorendement per jaar is: � 100% = 26%.

II. Stellen we de aanschaffingsprijs in euro’s op A dan is de afschrijving per jaar 0,2 A en bedragen de totale kostenper jaar 0,2 A + € 3.000.000,-. De winst in euro’s per jaar wordt dan geraamd op € 6.000.000,- – (0,2 A +3.000.000,-) = € 3.000.000,- – 0,2 A. De winst na aftrek van vennootschapsbelasting is dus € 1.950.000,- – 0,13 A.

Het gemiddeld geïnvesteerde vermogen bedraagt 0,5 A.

Dus: = 0,3

Hieruit volgt: A = € 6.964.285,70. Dit is dus het bedrag dat ten hoogste mag worden betaald.

8.7 B. a. De terugverdientijd voor project X bedraagt 2 jaar. De terugverdientijd voor project Y bedraagt 210/55 jaar.De voorkeur zal dus uitgaan naar project X.

€ 1.950.000 – 0,13 A0,5 A

€ 390.000,-€ 1.500.000,-

€ 3.000.000,-€ 890.000,-

4502

3002

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 75

Page 80: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b. Het gemiddelde rendement voor project X bedraagt: � 1% = 20%.

Het gemiddelde rendement voor project Y bedraagt: � 1% = 25%.De voorkeur zal dus uitgaan naar project Y.

8.7 C.1. A: = € 25.000,-.

� 100% = 10%

B: = € 50.000,-.

� 100% = 20%.

C: = € 100.000,-.

� 100% = 40%.

Project C wordt dus gekozen.

2. A: 2 jaar.B: 3 jaar.C: 3 jaar.Project A wordt dus gekozen.

3. A: € 494.500,-.B: € 535.000,-.C: € 679.000,-.Project C wordt dus gekozen.

8.7 D.1. Opbrengsten min Exploitatiekosten min Investering plus Restwaarde = NW

I: 12 + 16 + 17 mln – 3 – 4 – 2 mln – 30 mln + 2 mln = 6 mlnII: 19 + 14 + 10 mln – 4 – 3 – 2 mln – 30 mln + 2 mln = 6 mlnIII: 12 + 16 + 15 mln – 2 – 4 – 3 mln – 30 mln + 2 mln = 6 mln.

Voor elk project bedraagt de nettowinst (NW) in totaal blijkbaar € 6 miljoen. Gemiddeld per jaar is dit € 2 miljoen.Het bedrag dat in elk project gemiddeld geïnvesteerd is bedraagt:I: (30 mln + 0 mln) : 2 = € 15 miljoen.II en III: (30 mln + 2 mln) : 2 = € 16 miljoen.Het gemiddelde rendement is dus:I: (2 mln : 15 mln) 100% = 13,3%.II en III: (2 mln : 16 mln) 100% = 12,5%.

2. Terug te verdienen: I: 30; II en III: 28.Terugverdiend in jaar 1 en 2: I: 21; saldo 9;

II: 26; saldo 2;III: 22; saldo 6.

In het derde jaar wordt het saldo terugverdiend in:

€ 100.000,-€ 250.000,-

€ 900.000,- – € 500.000,-4

€ 50.000,-€ 250.000,-

€ 700.000,- – € 500.000,-4

€ 25.000,-€ 250.000,-

€ 600.000,- – € 500.000,-4

(€ 1.650.000,- – € 1.200.000,-) : 31% van € 600.000,-

(€ 1.560.000,- – € 1.200.000,-) : 31% van € 600.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 76

Page 81: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

I: jaar, zodat de terugverdientijd wordt: 23/5 jaar;

II: jaar, zodat de terugverdientijd wordt: 21/4 jaar;

III: jaar, zodat de terugverdientijd wordt: 21/2 jaar.

3. a. De kasoverschotten zijn als volgt:Einde jaar l Einde jaar 2 Einde jaar 3

I 9 12 15II 15 11 8 + 2III 10 12 12 + 2Bij discontering tegen 12% worden de contante waarden als volgt:I: € 28,26;II: € 29,25;III: € 28,44.Daar voor elk project de totale contante waarde beneden € 30 miljoen ligt, levert elk project een rendement vanminder dan 12% op. Geen van de projecten is derhalve aanvaardbaar.

b. Bij discontering tegen 8%, resp. 10% en 12% worden de contante waarden als volgt (� € 1 mln):8% 10% 12%

I 30,54 29,40 28,26II 31,31 30,28 29,25III 30,68 29,56 28,44Hieruit volgt dat de interne rentevoet van deze projecten als volgt is:I: 8,9%;II: 10,5%;III: 9,2%.

4. Bij (1.) wordt het tijdstip van de ontvangst verwaarloosd; daardoor wordt project I te hoog gewaardeerd. Bij (3.b.)is dit niet zo.

8.7 F.1. Andere afschrijvingsmethoden zijn:

• afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde: verloop afschrijvingsbedragen is dalend;• `sum of the years digits'-methode; verloop afschrijvingsbedragen is dalend;• afschrijven met jaarlijks gelijkblijvende annuïteiten: verloop afschrijvingsbedragen is stijgend.

2. Voorbeelden van investering in werkkapitaal:• toename debiteuren;• toename voorraden;• toename liquide middelen.

3. a. Berekening jaarlijkse cashflows project X:Jaarlijkse afschrijving is: (€ 1.000.000,- – € 200.000,-) : € 5,- = € 160.000,-.

De cashflows zijn dan:Begin van het project – € 1.250.000,-Jaar 1: = – € 50.000,- + € 160.000,- = € 110.000,-Jaar 2: = € 250.000,- + € 160.000,- = € 410.000,-Jaar 3: = € 300.000,- + € 160.000,- = € 460.000,-Jaar 4: = € 350.000,- + € 160.000,- = € 510.000,-Jaar 5: = € 150.000,- + € 160.000,- + € 250.000,- (werkkapitaal) + € 200.000,- (restwaarde) =

€ 760.000,-.

612

28

915

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 77

Page 82: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b. Berekening jaarlijkse cashflows project YJaarlijkse afschrijvingen zijn:Jaar 1: 25% van € 1.000.000,- = € 250.000,-Jaar 2: 20% van € 1.000.000,- = € 200.000,-Jaar 3: 15% van € 1.000.000,- = € 150.000,-Jaar 4: 10% van € 1.000.000,- = € 100.000,-Jaar 5: 5% van € 1.000.000,- = € 50.000,-

N.B. De restwaarde is € 250.000,- (25% van € 1.000.000,-).

De cashflows zijn dan:Begin van het project: – € 1.250.000,-Jaar 1: = € 50.000,- + € 250.000,- = € 300.000,-Jaar 2: = € 100.000,- + € 200.000,- = € 300.000,-Jaar 3: = € 150.000,- + € 150.000,- = € 300.000,-Jaar 4: = € 200.000,- + € 100.000,- = € 300.000,-Jaar 5: = € 100.000,- + € 50.000,- + € 250.000,- (werkkapitaal) + € 250.000,- (restwaarde) = € 650.000,-.

4. a. Terugverdientijd project X: 3 jaar + (€ 270 : € 510) jaar = 3,53 jaar.

b. Terugverdientijd project Y: 4 jaar + (€ 50 : € 150) jaar = 4,3 jaar.

c. Een uitspraak over de voorkeur voor een van beide projecten is niet mogelijk, omdat geen norm inzake demaximale terugverdientijd bekend is.

5. Nadelen verbonden aan toepassing van de terugverdientijdmethode zijn:• er wordt geen rekening gehouden met de tijdswaarde van het geld;• er wordt geen rekening gehouden met de cashflows na afloop van de terugverdientijd.

6. a. Netto contante waarde project X:€ 110.000,- � 0,917 = € 100.870,-€ 410.000,- � 0,842 = - 345.220,-€ 460.000,- � 0,772 = - 355.120,-€ 510.000,- � 0,708 = - 361.080,-€ 760.000,- � 0,650 = - 494.000,-

€ 1.656.290,-Investering - 1.250.000,-

€ 406.290,-

b. Netto contante waarde project Y:€ 300.000,- � 0,917 = € 275.100,-€ 300.000,- � 0,842 = - 252.600,-€ 300.000,- � 0,772 = - 231.600,-€ 300.000,- � 0,708 = - 212.400,-€ 650.000,- � 0,650 = - 422.500,-

€ 1.394.200,-Investering - 1.250.000,-

€ 144.200,-

c. De voorkeur gaat uit naar project X. Dit project heeft een hogere netto contante waarde dan project Y.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSVRAAGSTUKKEN 78

Page 83: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 9Marketing- en logistieke calculaties

9.2 A.1. Afschrijvingen:

2007: 30% van € 600.000,- = € 180.000,-2008: 20% van € 600.000,- = € 120.000,-2009: 15% van € 600.000,- = € 90.000,-2010: 10% van € 600.000,- = € 60.000,-2011: 5% van € 600.000,- = € 30.000,-

Cashflows:2007: – € 150.000,- + € 180.000,- = € 30.000,-2008: € 75.000,- + € 120.000,- = € 195.000,-2009: € 300.000,- + € 90.000,- = € 390.000,-2010: € 150.000,- + € 60.000,- = € 210.000,-2011: € 50.000,- + € 30.000,- + € 120.000,- (restwaarde) = € 200.000,-

2. Terugverdientijd: 2 = 2,696 jaar.

3. Gelet op de norm van 2,5 jaar, is het project niet aanvaardbaar.

4. Netto contante waarde:€ 30.000,- � 0,870 = € 26.100,-€ 195.000,- � 0,756 = - 147.420,-€ 390.000,- � 0,658 = - 256.620,-€ 210.000,- � 0,572 = - 120.120,-€ 200.000,- � 0,497 = - 99.400,-

€ 649.660,-Investering - 600.000,-

€ 49.660,-

5. Het project is aanvaardbaar, want de netto contante waarde is positief.

9.2 B.1. Jaarlijkse afschrijving: (€ 1.000.000,- – € 200.000,-) : 5 = € 160.000,-.

Cashflows:2007: – € 250.000,- + € 160.000,- = € 90.000,-2008: € 150.000,- + € 160.000,- = € 310.000,-2009: € 500.000,- + € 160.000,- = € 660.000,-2010: € 350.000,- + € 160.000,- + € 150.000,- (vrijval werkkapitaal) = € 660.000,-2011: € 150.000,- + € 160.000,- + € 50.000,- (vrijval werkkapitaal)+ € 200.000,- (restwaarde) = € 560.000,-

2. Terugverdientijd: 3 = 3,48 jaar.

3. Gelet op de norm van 2,5 jaar, is het project niet aanvaardbaar.

320660

375390

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

79

Page 84: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. Netto contante waarde:– € 90.000,- � 0,909 = – € 81.810,-€ 310.000,- � 0,826 = - 255.060,-€ 660.000,- � 0,751 = - 495.660,-€ 660.000,- � 0,683 = - 450.780,-€ 560.000,- � 0,620 = - 347.200,-

€ 1.467.890,-Investering - 1.200.000,-

€ 267.890,-

5. Het project is aanvaardbaar, want de netto contante waarde is positief.

9.2 C.1. Integrale fabricagekostprijs: (€ 420.000,- + € 80.000,-) : 200000 + € 3,80 = € 6,-.

2. Gewenste verkoopprijs per product:fabricagekosten : 200000 � € 6,- = € 1.200.000,-variabele verkoopkosten: 200000 � € 0,50 = - 100.000,-vaste verkoopkosten: - 140.000,-vaste algemene kosten: - 260.000,-

€ 1.700.000,-Gewenste jaarwinst: - 300.000,-

€ 2.000.000,-€ 2.000.000,- : 200000 = € 10,-

3. Winstopslagpercentage op de integrale fabricagekostprijs: (€ 10,- – € 6,-) : € 6,- � 100% = 66 2/3%.

9.2 D.1. De integrale fabricagekostprijs is:

(€ 350.000,- + € 100.000,-) : 150000 + € 2,00 = € 5,-.

2. De verkoopprijs is:€ 5,- + 100% van € 5,- = € 10,-.De kosten zijn:fabricagekosten : 150000 � € 5,- = € 750.000,-variabele verkoopkosten: 150000 � € 1,00 = - 150.000,-vaste verkoopkosten: - 200.000,-vaste algemene kosten: - 300.000,-

€ 1.400.000,-Gewenste winst (voor belasting):150000 � € 10,- – € 1.400.000,- = € 100.000,-

9.2 E.Op jaarbasis is de vraag 50 � 4 = 200 camera’s.De vraag zal afnemen met 10 � 1,5 = 15%.De vraag zal worden 0,85 � 200 = 170 camera’s.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 80

Page 85: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

9.2 F.1. Oorspronkelijke omzet: 2000 � € 3.000,- = € 6.000.000,-.

Door de prijsverlaging wordt de omzet: 1,104 � € 6.000.000,- = € 6.624.000,-.

De nieuwe prijs wordt: 0,92 � € 3.000,- = € 2.760,-.De afzet die hoort bij de hogere omzet is: € 6.624.000,- : € 2.760,- = 2400.

2. De afzet neemt toe met: (400 : 2000) � 100% = 20%.De prijselasticiteit van de vraag is: + 20% : –8% = –2,5.

3. Stel de verhoging van het reclamebudget is X%.Er geldt dan: + 10% : X% = + 0,5X% = 20%De oorspronkelijke omvang van het reclamebudget is: 100/20 � € 100.000,- = € 500.000,-.

4. Bij een toename van het reclamebudget wordt de nieuwe omzet: € 6.600.000,- – € 6.000.000,- – € 100.000,- = € 500.000,-.Bij een prijsverlaging is de nettotoename van de omzet € 624.000,- (zie antwoord op vraag 1.). De voorkeur gaat uit naar een verlaging van de verkoopprijs.

9.2 G.1. De afzet zal toenemen met 2,5 � 15% = 37,5%.

De afzet 2007 wordt: 1,375 � 30000 = 41.250.De prijs per stuk 2007 wordt: 0,85 � € 30,- = € 25,50.

Opbrengst verkopen: 41250 � € 25,50 = € 1.051.875,-Variabele kosten:materiaalkosten: 41250 � € 3,- � 1,08 � 0,95 = € 126.967,50directe loonkosten: 41250 � € 6,- � 1,10 = - 272.250,-overige productiekosten: 41250 � € 2,- � 1,10 = - 90.750,-marketing- en verkoopkosten: 41250 � € 3,- � 1,10 = - 136.125,-distributiekosten: 0,04 � € 1.051.875,- = - 42.075,-

- 668.167,50

Contributiemarge: € 383.707,50

Vaste kosten:indirecte loonkosten: € 80.000,- � 1,05 = € 84.000,-overige productiekosten: € 50.000,- � 1,05 = - 52.500,-overhead: € 70.000,- � 1,05 = - 73.500,-marketing- en verkoopkosten: € 80.000,- � 1,05 = - 84.000,-distributiekosten: (€ 90.000,- – € 36.000,-) � 1,05 = - 56.700,-

- 350.700,-

Resultaat: € 33.007,50

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 81

Page 86: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Opbrengst verkopen: € 900.000,-Variabele kosten:materiaalkosten: € 90000,- � 1,08 = € 97.200,-directe loonkosten: € 180.000,- � 1,10 = - 198.000,-overige productiekosten: € 60.000,- � 1,10 = - 66.000,-marketing- en verkoopkosten: € 90.000,- � 1,10 = - 99.000,-distributiekosten: 0,04 � € 900.000,- = - 36.000,-

- 496.200,-

Contributiemarge: € 403.800,-Vaste kosten (zie vraag 1.): - 350.700,-

Resultaat: € 53.100,-

3. Vergelijking van de antwoorden van de vragen 1. en 2. leert, dat geen prijsverlaging moet plaatsvinden.

4. Stel de gevraagde verkoopprijs = X.Er geldt dan: 30000 X � € 460.000,- (variabele kosten minus de distributiekosten) – (0,04 � 30000X) - – € 350.700,- =€ 100.000,-.30000X � € 460.200,- – 1200X – € 350.700,-= € 100.000,-.28800X = € 910.900,-X = € 31,63 (afgerond).

9.2 H.1. Numerieke (ongewogen) distributie:

2400/12000 � 100% = 20%.

2. Gewogen distributie (marktbereik):40/200 � 100% = 20%.

3. Selectie-indicator:20%/20% = 1.

4. Omzetaandeel merk Ribflen:10/40 � 100% = 25%.

5. Marktaandeel merk Ribflen:10/200 � 100% = 5%.

6. Controleberekening marktaandeel:20% � 1 � 25% = 5%.

9.2 I.1. Numerieke (ongewogen) distributie:

200/800 � 100% = 25%.

2. Bij een selectie-indicator van 2 is de gewogen distributie (marktbereik): 2 � 25% = 50%.

3. Marktaandeel:€ 27 mln / € 180 mln � 100% = 15%.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 82

Page 87: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4/5. Bij een gewogen distributie van 50% (zie vraag 2.) is de totale omzet van de verkooppunten waar het merkOlympia wordt verkocht:0,5 � € 180 mln = € 90 mlnHet omzetaandeel van het merk Olympia is:€ 27 mln / € 90 mln � 100% = 30%.

9.2 J.1. Kosten grossier:

15% van (80000 � € 90,-) = € 1.080.000,-.Kosten eigen vertegenwoordigers:Aantal af te leggen bezoeken:500 � 3 � 2 = 3000.Benodigd aantal vertegenwoordigers:3000/(250 � 4) = 3.

Kosten:salaris, enz. plus vervoer: 3 � € 160.000 = € 480.000,-extra administratie- en expeditiekosten: 80000 � € 4,- = - 320.000,-

€ 800.000,-Conclusie: inzet eigen vertegenwoordigers is uit kostenoverwegingen voordeliger.

2. Stel het indifferentiepunt = X.Er geldt dan: 0,01X � € 7.200.000,- = € 80.000,-.X = 11,11%.

Conclusie: bij een grossiersmarge van 11,11% maakt het niet uit om de grossiersfunctie wel of niet zelf te gaanvervullen.

9.2 K.1. Break-evenafzet bij distributie via het lange kanaal.

Marge detaillist is 10% van € 4.500,- = € 450,-.Inkoopprijs detaillist = verkoopprijs grossier = € 4.050,-.Inkoopprijs grossier = verkoopprijs handelsonderneming = 100/120 � € 4.050,- = € 3.375,-.Break-evenafzet: € 100.625,- / (€ 3.375,- – € 2.500,-) = 115 stuks.

2. Break-evenafzet bij distributie via het korte kanaal.Inkoopprijs detaillist = verkoopprijs handelsonderneming= € 4.050,- (zie vraag 1.)Break-evenafzet:€ 155.000,- / (€ 4.050,- – € 2.500,-) = 100 stuks.

3. De voorkeur gaat uit naar de distributie via het korte kanaal, omdat het break-evenpunt eerder wordt bereikt.

4. Stel de marketing- en overige kosten bij distributie via het lange kanaal = X.Er geldt dan:X / (€ 3.375,- – € 2.500,-) = 100

X / € 875,- = 100X = € 87.500,-.

9.2 L.A: Bereik: 70000 + (0,20 � 90000) = 88000.Kans op waarneming: 70% van 88000 = 61600.Kosten per 1000: € 4.000,- / 61,6 = € 64,94.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 83

Page 88: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

B:Bereik: 90000 + (0,30 � 50000) + (0,20 � 90000) = 123000.Kans op waarneming: 60% van 123000 = 73800.Kosten per 1000: € 4.500,- / 73,8 = € 60,98.

C:Bereik: 50000 + (0,30 � 50000) = 65000.Kans op waarneming: 65% van 65000 = 42250.Kosten per 1000: € 3.000,- / 42,25 = € 71,01.

Voorkeur gaat uit naar B.

9.2 M.1. (5000 � 4 � 21,6) /( 40 � 5 � 6 � 60) = 432000 / 72000 = 6.

2. Extra benodigde tijd:5000 � 4 � (25,2 – 21,6) = 72000 minuten.Aantal benodigde vertegenwoordigers:(zie ook vraag 1.): 72000 / 72000 = 1.Kosten: 1 � € 120.000,- = € 120.000,-Stel het overurentarief = X.Er geldt dan:€ 120.000,- = (72000 / 60) � X€ 120.000,- = 1200 � XX = € 100,-.

Conclusie: Bij een overurentarief van € 100,- leveren beide opties hetzelfde bedrag aan kosten.

9.2 N.1. Aantal te bezoeken detaillisten: 70% van 6000 = 4200.

2. Aantal bezoeken per jaar: 4200 � 5 = 21000.

3. Aantal vertegenwoordigers: 21000 / 2100 = 10.

4. Totale vertegenwoordigerskosten: 10 � € 76.500,- = € 765.000,-.

5. Variabele kosten bij indirecte levering (klassieke keten): € 2,50 + € 5,- = € 7,50.Variabele kosten bij directe levering:marge detaillist: € 5,-extra kosten: - 0,30provisie 1,5% van € 10,- * - 0,15

- 5,45

€ 2,05* € 10 = (€ 17,85 / 1,19) – € 5 (= marge detaillist)

6. Minimaal aantal te verkopen artikelen: € 765.000,- (zie vraag 4.) : € 2,05 = 373171.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 84

Page 89: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

9.3 A.Kosten directe distributie:handling out € 6,-transport Breda naar Bern - 50,-handling in - 6,-

€ 62,-

Kosten indirecte distributie:handling out € 6,-transport Breda naar München - 15,-handling in: - 6,-interestkosten: 15/360 � 0,06 � € 3.500,- = - 8,75handling out - 6,-transportkosten München naar Bern - 20,-handling in - 6,-

€ 67,75

Het verschil in kosten vertegenwoordigt een aantal dagen van :

� € 5,75 = 9,9.

9,9 dagen is hoger dan 5 dagen besparing.

Conclusie: Directe distributie is uit kostenoogpunt aantrekkelijker dan indirecte distributie.

9.3 B.1. Kosten directe distributie:

handling out € 10,-transport Winterswijk naar Hamar - 80,-handling in - 10,-

€ 100,-

Kosten indirecte distributie:handling out € 10,-transport Winterswijk naar Kiel - 40,-handling in - 10,-interestkosten: 30/360 � 0,08 � € 8.000,- = - 40,-handling out - 10,-transportkosten Kiel naar Hamar - 20,-handling in - 10,-

€ 140,-

Het verschil in kosten vertegenwoordigt een aantal dagen van:

� € 40,- = 30.

30 dagen is hoger dan 20 dagen besparing.

Conclusie: Directe distributie is uit kostenoogpunt aantrekkelijker dan indirecte distributie.

3600,06 � € 80.000

3600,06 � € 3.500

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 85

Page 90: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Stel de kosten voor handling in/out op X.Kosten directe distributie: € 80,- + 2 X.Kosten indirecte distributie: € 100,- + 4 X.Verschil € 20 + 2X.

Er geldt nu:

� (20 + 2 X) = 2015 + 1,5 X = 20

1,5 X = 5X = € 3,33.

Conclusie: Bij een kostenbedrag voor handling in/out van € 3,33 vertegenwoordigt het verschil in kosten tussendirecte en indirecte distributie een aantal dagen van 20. Dit is precies gelijk aan het aantal dagen dat wordtbespaard in Hamar als wordt geleverd via Kiel.

9.3 C.Product A:Vervoer per schip : (50 � € 3,-) + (25 / 360 � 0,06 � € 50.000,-) = € 358,33.Vervoer per vliegtuig: (50 � € 7,-) + (0,5 / 360 � 0,06 � € 50.000,-) = € 354,17.Voorkeur voor vervoer per vliegtuig.

Product B:Vervoer per schip : (50 � € 3,-) + (25 / 360 � 0,06 � € 2.500,-) = € 160,42.Vervoer per vliegtuig: (50 � € 7,-) + (0,5 / 360 � 0,06 � € 2.500,-) = € 350,21.Voorkeur voor vervoer per schip.

9.3 D.1. Product X:

Vervoer per schip : (100 � € 4,-) + (35 / 360 � 0,06 � € 40.000,-) = € 633,33.Vervoer per vliegtuig: (100 � € 6,-) + (1 / 360 � 0,06 � € 40.000,-) = € 606,67.Voorkeur voor vervoer per schip.

Product Y:Vervoer per schip : (100 � € 4,-) + (35 / 360 � 0,06 � € 10.000,-) = € 458,33.Vervoer per vliegtuig: (100 � € 6,-) + (1 / 360 � 0,06 � € 10.000,-) = € 601,67.Voorkeur voor vervoer per schip.

2. Stel de gevraagde waardedichtheid = X.Er geldt dan:400 + (35/360 � 0,06 � X) = 600 + (1/360 � 0,06 � X)

34/360 � 0,06 � X = 200X = 35.295.

De gevraagde waardedichtheid is € 35.295,-.

3600,06 � 4.800

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 86

Page 91: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

9.3 E.1. Extra kosten:

afschrijvingskosten € 100.000,-personeelskosten - 300.000,-overige kosten - 200.000,-voorraadkosten 15% van (€ 3.000.000 – € 2.000.000,-) = - 150.000,-

€ 750.000,-Gewenst rendement:6% van (€ 1.500.000,- + € 1.000.000,-) = - 150.000,-

€ 900.000,-

2. Gewenste uitbreiding van de omzet: 100/20 � € 900.000,- = € 4.500.000,-.

3. ‘Nee’-verkopen moeten worden teruggebracht van 10% van € 100 mln = € 10 mln tot € 10 mln – € 4,5 mln = € 5,5 mln.Als percentage: € 5,5 mln / € 100 mln � 100% = 5,5 %.

9.3 H.Het verschil in variabele kosten tussen wel of niet uitbesteden is: € 70,- – € 30,- = € 40,-.Gegeven het indifferentiepunt van 75000 stuks is het verschil in vaste kosten tussen beide mogelijkheden:75000 � € 40,- = € 3.000.000,-.De vaste kosten bij zelf verzorgen distributielogistiek bedragen € 4.000.000,-.De vaste kosten bij uitbesteding bedragen derhalve € 4.000.000,- – € 3.000.000,- = € 1.000.000,-.

9.3 I.1. Voorbeelden van de verschillende soorten kwaliteitskosten:

Kwaliteitskostencategorie:

Preventiekosten:• kwaliteitstraining;• technische kwaliteitsondersteuning;• certificering van leveranciers;• onderzoek naar behoeften van afnemers.

Inspectiekosten:• inspectie en testen van binnenkomend materiaal;• onderhoud van testapparatuur;• monitoring van procesbeheersing;• onderzoek naar productiekwaliteit.

Interne faalkosten:• verspilling;• nettokosten van uitval;• herbewerkingskosten;• leegloop/stilstand als gevolg van fouten.

Externe faalkosten:• juridische kosten inzake productaansprakelijkheid;• reparatiekosten bij de klant;• beroep op garantieregeling;• retourzendingen;• teruggehaalde producten.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 87

Page 92: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. De totale kwaliteitskosten zijn: 22,83% van € 60 mln = € 13.700.000,-.

Preventiekosten: 1,35% van € 60 mln = € 810.000,-Inspectiekosten: 3,25% van € 60 mln = - 1.950.000,-Interne faalkosten: 3,67% van € 60 mln = - 2.200.000,-

€ 4.960.000,-

De externe faalkosten bedroegen:€ 13.700.000,- – € 4.960.000 = € 8.740.000,-.Als percentage van de omzet:

� 100% = 14,57%

3. a. Een vergelijking tussen de normen en de werkelijke percentages laat zien dat de externe faalkosten de groot-ste overschrijding hebben.

b. Per categorie van de externe faalkosten zal moeten worden vastgesteld wat de oorzaken van de overschrij-ding zijn. Ook moet worden nagegaan of de normen wel juist zijn vastgesteld of dat wellicht een aanpassingmoet plaatsvinden.

9.3 J.1. De verwachte brutowinstmarge is:

� 100% = 22,5%

2. De verwachte omloopsnelheid van het totale vermogen is:

= 0,67

3. De verwachte RTV is: 22,5% � 0,67 = 15%.

4. a. De inkoopgebonden kosten gaan omlaag met 4% van € 25.000.000,- = € 1.000.000,-.De brutowinstmarge wordt:

� 100% = 24,17%

De RTV wordt: 24,17% � 0,67 = 16,19%.

b. De RTV stijgt met 1,19%/15% � 100% = 7,9%.Door een daling van de inkoopgebonden kosten met 4% stijgt de RTV met 7,9%.

9.3 K.1. De verwachte brutowinstmarge is: € 15.000.000,- / € 75.000.000,- � 100% = 20%.

2. De verwachte omloopsnelheid van het totale vermogen is: € 75.000.000,- / € 150.000.000,- = 0,5.

3. De verwachte RTV is: 20% � 0,5 = 10%.

4. De RTV wordt 10% � 1,2 = 12%.De brutowinstmarge wordt: 12%/0,5 = 24%.De brutowinst wordt: 24% van € 75.000.000,- = € 18.000.000,-.De toename van de brutowinst met € 3.000.000,- is gelijk aan de daling van de inkoopgebonden kosten (10%).De inkoopgebonden kosten zijn derhalve: 100/10 � € 3.000.000,- = € 30.000.000,-.

€ 14.500.000,-€ 60.000.000,-

€ 60.000.000,-€ 90.000.000,-

€ 13.500.000,-€ 60.000.000,-

€ 8.740.000,-€ 60.000.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 88

Page 93: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

9.3 L.1. De verwachte brutowinstmarge is: € 30.000.000,-/ € 150.000.000,- � 100% = 20%.

2. De verwachte omloopsnelheid van het totale vermogen is: € 150.000.000,- / € 150.000.000,- = 1.

3. De verwachte RTV is: 20% � 1 = 20%.

4. De RTV wordt: 20% � 1,1 = 22%.De brutowinst wordt: 22% van € 150.000.000,- = € 33.000.000,-.De toename van de brutowinst is gelijk aan de daling van de inkoopgebonden kosten = € 3.000.000,-.

De inkoopgebonden kosten moeten dus dalen met € 3.000.000,- / € 60.000.000,- � 100% = 5%.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 9 MARKETING- EN LOGISTIEKE CALCULATIES 89

Page 94: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 10De vermogensbehoefte van het bedrijf

10.2 A.Datum Ontvangsten/uitgaven Vermogensbehoefte

� € 1.000,-

1 januari Uitgave 18 1831 januari – – 181 februari – – 1828 februari Ontvangst 9 91 maart Uitgave 18 2731 maart Ontvangst 9 181 april – – 1830 april Ontvangst 9 91 mei Uitgave 18 2731 mei Ontvangst 9 181 juni – – 1830 juni Ontvangst 9 9

Een constante of permanente kern in de vermogensbehoefte is dat deel van die behoefte dat steeds aanwezig is.

10.2 B.1.

Datum Ontvangsten/uitgaven Vermogensbehoefte� € 1.000,-

1 januari Uitgave 20 2031 januari – – 201 februari – – 2028 februari Ontvangst 5 151 maart Uitgave 20 3531 maart Ontvangst 5 301 april – – 3030 april Ontvangst 5 251 mei Uitgave 20 4531 mei Ontvangst 5 401 juni – – 4030 juni Ontvangst 5 35

Enzovoort; telkens daalt de vermogensbehoefte aan het eind van de maand met 5, tot 5 per 31 december.

2.Balans per 1 juni (� € 1.000,-)

Goederen in bewerking 20 Vermogen 40Gereed product 20

40 40

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

90

Page 95: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10.2 C.Datum Ontvangsten/uitgaven Vermogensbehoefte

(� € 1.000,-)

1 januari Uitgaven 1.10, 1.11, 1.12 en 1.1 96 9631 januari – – 961 februari Uitgave 24 12028 februari – – 1201 maart Uitgave 24 14431 maart – – 1441 april – – 14430 april Ontvangst (6 � 24) : 6 = 24 1201 mei – – 12031 mei Ontvangst 24 961 juni – – 9630 juni Ontvangst 24 72

10.2 D.1.

Datum Ontvangsten/uitgaven Vermogensbehoefte(� € 1.000,-)

1 januari Uitgaven 1.10, 1.11, 1.12 en 1.1 72 7231 januari – – 721 februari Uitgave 18 9028 februari – – 901 maart Uitgave 18 10831 maart – – 1081 april Uitgave 18 12630 april – – 1261 mei Uitgave 18 14431 mei Ontvangst (12 � 18) : 3 = 72 721 juni Uitgave 18 9030 juni – – 901 juli Uitgave 18 10831 juli – 72 36

1 augustus Uitgave 18 5431 augustus – – 541 september Uitgave 18 7230 september Ontvangst 72 –

2. € 72.000,-.

3. De constante kern is nu nihil.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 10 DE VERMOGENSBEHOEFTE VAN HET BEDRIJF 91

Page 96: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10.2 E.1.

Datum Ontvangsten/uitgaven Vermogensbehoefte(� € 1.000,-)

1 januari Uitgaven 4 � 5 + 3 = 23 2330 januari Uitgave 4 271 februari Uitgave 3 3028 februari Uitgave 4 341 maart Uitgave 3 3730 maart Ontvangst 12

Uitgave 4

8 291 april Uitgave 3 3230 april Ontvangst 12

Uitgave 4

8 241 mei Uitgaven 4 � 5 + 3 = 23 4730 mei Ontvangst 12

Uitgave 4

8 391 juni Uitgave 3 4230 juni Ontvangst 12

Uitgave 4

8 34

2.Balans per 1.5

Grondstof 20 Vermogen 47Betaalde huur 3Debiteuren 24

47 47

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 10 DE VERMOGENSBEHOEFTE VAN HET BEDRIJF 92

Page 97: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10.2 F.1./2.

Datum Ontvangsten/uitgaven VermogensbehoefteTotaal Dpm

(� € 1.000,-)

1 januari Uitgaven 16 + 240 = 256 256 24030 januari Uitgave 5 261 2251 februari – – 261 22528 februari Ontvangst 10*

Uitgave 5

5 256 2101 maart Uitgave 16 272 21030 maart Ontvangst 10

Uitgave 5

5 267 1951 april – – 267 19530 april Ontvangst 10

Uitgave 5

5 262 1801 mei – 262 18030 mei Ontvangst 10

Uitgave 1

9 253 1801 juni – – 253 18030 juni Ontvangst 10

Uitgave 1

9 244 180

* (4 � 8 + 4 � 5 + 8 � 1 + 60) : 12 = 10.

3.Balans per 1.7

Dpm 180** Vermogen 244Gereed product 54**Debiteuren 10**

244** 244

** Kostprijs gereed product = (120 : 2) – (6 � 1). Nog te betalen loon = 54.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 10 DE VERMOGENSBEHOEFTE VAN HET BEDRIJF 93

Page 98: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10.2 G.1./2.

Datum Ontvangsten/uitgaven VermogensbehoefteTotaal Dpm

(� € 1.000,-)

1 februari Uitgaven 24 + 360 = 384 384 36028 februari Uitgave 8 392 3481 maart – – 392 34831 maart Uitgave 8 400 3361 april Uitgave 12 412 33630 april Uitgave 8 420 3241 mei – – 420 32431 mei Uitgave 8 428 3121 juni Uitgave 12 440 31230 juni Uitgave 8 448 3001 juli – – 448 30031 juli Uitgave 8 456 2881 augustus – – 456 28831 augustus Ontvangst 56*

Uitgave 2

54 402 288

* (6 � 6 +6 � 8 +6 � 2 + 72) : 3 = 56.

3.Balans per 1 september

Dpm 288** Vermogen 402Grondstof 12**Gereed product 46**Debiteuren 56**

402** 402

** Kostprijs gereed product = 168 : 3 = 56, minus (5 � 2 = ) 10. Nog te betalen loon = 46.

10.2 H. Bepaling € z:

z = � € 50.000,- (restwaarde) = € 500.000,-

Bepaling € x en € y:jaarproductie = 2 � € 208.000,- = € 416.000,-afschrijving = € 500.000,- – € 300.000,- = - 200.000,-

grondstoffenverbruik + arbeidsloon € 216.000,-

Grondstoffenverbruik = � € 216.000,- = € 96.000,- per jaar;

dus x = € 8.000,-.

Arbeidsloon = � € 216.000,- = € 120.000,- per jaar;

dus y = € 10.000,-.

59

49

10010

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 10 DE VERMOGENSBEHOEFTE VAN HET BEDRIJF 94

Page 99: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

10.2 I.1.

Vermogensbehoefte (� € 1.000,-)

Aan het begin van:

1e jaar 16002e jaar 12003e jaar 8004e jaar 4005e jaar 1600

2. Ideaalcomplex.

3.Vermogensbehoefte (� € 1.000,-)

Aan het begin van:

1e jaar: 400 = 4002e jaar: 300 + 400 = 7003e jaar: 200 + 300 + 400 = 9004e jaar: 100 + 200 + 300 + 400 = 10005e jaar: 100 + 200 + 300 + 400 = 1000

4. In geval van aanwezigheid van een ideaalcomplex is het verloop van de vermogensbehoefte gelijkmatiger.

10.2 J. 15 � jaarlijkse afschrijving € 900.000,-.Dus jaarlijkse afschrijving = € 60.000,-; aanschafwaarde = € 300.000,-.

HOOFDSTUK 10 DE VERMOGENSBEHOEFTE VAN HET BEDRIJF 95

Page 100: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 12De ondernemingsvormen

12.5 A. Voor de bv geldt (in € 1.000,-):winst bruto 100,0salaris 62,0

winst vóór vpb 38,0vpb 11,4

winst na vpb 26,6reservering 17,8

uitkering 8,8

In totaal ontvangt de ondernemer 62 + 8,8 = 70,8.De inkomstenbelasting hierover is 36,8.De totale belasting wordt dus 36,8 + 11,4 = 48,2.Bij de EZ is de inkomstenbelasting 52, dus meer.(Daar staat tegenover dat bij de bv over de niet-uitgekeerde winst later bij uitkering alsnog inkomstenbelastingverschuldigd is, volgens een gematigd tarief.)

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

96

Page 101: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 13De verhouding tussen eigen en vreemd vermogen

13.1 A.1. De nettowinst is gelijk aan € 54.000,- – 7% van € 200.000,- = € 40.000,-. De REV VAB is dus:

� 100% = 25%.

2. RTV = = 14%.

Het hefboomeffect is dus gelijk aan:

(14 – 10) � � 1% = 6%.

3. RTV = � 100% = 10%.

Dus het hefboomeffect is gelijk aan:

(10 – RVV) � � 1% = 3%.

Hieruit volgt dat RVV = 8%.

4. RTV = � 100% = 121/2%.

Dus REV NAB = (121/2% + 51/2%) � = 9%.

13.1 B.1. a. REV = � 100% = 10%.

b. RTV = � 100% = 9%.

2. Hefboomeffect = (9% – 8%) � - = 1%.

3. a. REV = 9% + (9% – 8%) � = 91/2%.

b. REV = 9% + (9% – 8%) � = 11%.

4. De factor van het hefboomeffect is 1/2 resp. 2.

5. 8%, want dan is het hefboomeffect nul.

vreemd vermogeneigen vermogen

€ 400.000,-€ 200.000,-

€ 200.000,-€ 400.000,-

€ 200.000,-€ 200.000,-

€ 20.000,- + 8% van € 200.000,- € 400.000,-

€ 20.000,-€ 200.000,-

50100

€ 0,7 mln€ 2,0 mln + € 3,6 mln

€ 1,8 mln€ 1,2 mln

€ 0,3 mln€ 1,2 mln + € 1,8 mln

€ 360.000,-€ 240.000,-

€ 48.000,- + 10% van € 360.000,- € 240.000,- + € 360.000,-

€ 40.000,-€ 160.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

97

Page 102: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

13.1 C.1. RTV = � 1% = � l% = 10%.

REV = � l% = � 1% = 11,76%.

2. Hefboomeffect = (10% – 4%) � + (10% – 5%) � = 1,76%.

3. RTV = � 1% = � 1% = 10,7%.

4. Men weet nu dat het effectenbezit de economische rentabiliteit met 0,7% verlaagt. Veel zin heeft de berekeningechter niet, als (hetgeen valt aan te nemen) het effectenbezit inherent is aan de onderneming en dus toch niet kanworden afgestoten.

13.1 D. Rentabiliteit eigen vermogen vóór vermogensuitbreidingRentabiliteit totale vermogen: 8% van € 1.000.000,- = € 80.000,-Af: interest vreemd vermogen: 8% van € 400.000,- = - 32.000,-

€ 48.000,-

REV: � 100% = 8%.

Uitbreiding vermogen met eigen vermogenRentabiliteit totale vermogen: 8% van € 1.250.000,- = € 100.000,-Af: interest vreemd vermogen: 8% van € 400.000,- = - 32.000,-

€ 68.000,-

REV: � 100% = 8%.

Uitbreiding vermogen met vreemd vermogenRentabiliteit totale vermogen: 8% van € 1.250.000,- = € 100.000,-Interest vreemd vermogen:8% van € 400.000,- = € 32.000,-9% van € 250.000,- = - 22.500,-

- 54.500,-

€ 45.500,-

REV: � 100% = 7,58%.

ConclusieUitbreiding van het vermogen met eigen vermogen verdient de voorkeur. Bij uitbreiding met eigen vermogen ishet hefboomeffect nihil, terwijl het bij uitbreiding met vreemd vermogen negatief is.

€ 45.500,-€ 600.000,-

€ 68.000,-€ 850.000,-

€ 48.000,-€ 600.000,-

€ 321.000,-€ 30.000,-

€ 335.000,- – € 14.000,- € 33.500,- – € 3.500,-

€ 300.000,-€ 2.550.000,-

€ 500.000,-€ 2.550.000,-

€ 300.000,-€ 25.500,-

€ 300.000€ 300000)1% van (€ 2.400.000 +

2

€ 335.000,-€ 33.500,-

€ 300.000 + € 20.000 + € 15.000€ 300.000)1% van (€ 2.400.000 + € 500.000 + € 300.000 +

2

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 13 DE VERHOUDING TUSSEN EIGEN EN VREEMD VERMOGEN 98

Page 103: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

13.1 F.1. De REV is 8% van € 1.200.000,- = € 96.000,-.

De RVV is 5% van € 700.000,- = € 35.000,-.De winst is dus € 61.000,-.

De REV is � 100% = 12,2%.

2. Het hefboomeffect is: REV – RTV = 12,2% – 8% = 4,2%.

3. De winst voor belasting (zie vraag 1) = € 61.000,-.

De winst na belasting is: 0,70 � € 61.000,- = € 42.700,-.

REV na belasting = � 100% = 8,54%.

4. Controleberekening:

REV na bel. = (1 – b) � {RTV voor belasting + (RTV voor bel. – RVV) � (VV/EV}=

0,70 � {8% + (8% – 5%) � } = 8,54%.

13.2 A.1. ‘Current ratio’ = = 1,75.

Solvabiliteit = � 100% = 160%.

2. ‘Current ratio’ = 1,4 =

Dus de vlottende activa zijn € 3,5 mln; het eigen vermogen bedraagt: (€ 2,5 mln + € 3,5 mln) – (€ 2,3 mln +€ 2,5 mln) = € 1,2 mln.

3. Solvabiliteit = 125% =

Dus dit vreemde vermogen is € 1,6 mln; het eigen vermogen = (€ 3,0 mln + € 2,0 mln) – (€ 2,4 mln + € 1,6mln) = € 1 mln.

13.2 B.1. Het totale vermogen bedraagt 660 – 55 (verliessaldo) = 605.

Het vreemde vermogen bedraagt 160 + 10 + 270 = 440.Beide in € 1.000,-.De solvabiliteit is dus � 100% = 137,50%.

2. Het totale bedrag van de vlottende activa is 84 + 100 + 82 = 266.Het kortlopende vreemde vermogen bedraagt 10 + 270 = 280.Beide in € 1.000,-.

De liquiditeit is dus = 0,95.

3. a. De solvabiliteit verandert door deze afboeking niet, omdat het totale vermogen er niet door verandert (even-min als het vreemde vermogen).

b. De solvabiliteit neemt in dit geval toe, doordat het totale vermogen en het vreemde vermogen met hetzelfdebedrag afnemen, terwijl de solvabiliteit vóór de verandering groter dan 100% was.

c. De solvabiliteit neemt nu af, doordat het totale vermogen afneemt, tetwijl het vreemde vermogen gelijk blijft.

266280

605440

€ 3,0 mln + € 2,0 mln€ 2,4 mln + vreemd vermogen op korte termijn

vlottende activa€ 2,5 mln

220 + 385180 + 220

385220

700500

€ 42.700,-€ 500.000,-

€ 61.000,-€ 500.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 13 DE VERHOUDING TUSSEN EIGEN EN VREEMD VERMOGEN 99

Page 104: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. a. De liquiditeit verandert niet, omdat het vlottende actief en het kortlopende vreemde vermogen gelijk blijven.b. De liquiditeit neemt in dit geval af, doordat het vlottend actief en het kortlopende vreemde vermogen met

hetzelfde bedrag afnemen, terwijl de liquiditeit vóór de verandering kleiner dan 1 was.c. De liquiditeit neemt nu toe, doordat het vlottend actief stijgt bij gelijkblijvend kortlopend vreemd vermogen.

13.2 C.1.

(in € 1.000,-) 31.12 I 31.12 II

Kas 40 22Debiteuren 38 44

78 66Crediteuren 18 56Verhouding 4,3 :1 1,2 :1

2.31.12 I 31.12 II

Activa 0.580 645Schulden (incl. uit te keren winst) 0. 55 100Solvabiliteit 1055% 645%

3. a. 170 – 150 = 20; 20 + 8 = 28 (in € 1.000,-).b. 298 – 250 = 48; 48 + 42 + 5 = 95 (idem).

4. De liquiditeitspositie is in sterke mate verslechterd, evenals de solvabiliteit.De voornaamste oorzaak hiervan zijn de investeringen in gebouwen en machines, welke tot een afneming van dekasmiddelen en een toeneming van de schulden hebben geleid.De solvabiliteit is overigens nog zeer hoog.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 13 DE VERHOUDING TUSSEN EIGEN EN VREEMD VERMOGEN 100

Page 105: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 14Vormen van eigen vermogen

14.2 A.a. Dividend pref. aandeelhouders:

€ 60,- + € 60,- + € 30,- = € 150,- per aandeel = € 7.500,-Dividend gewone aandeelhouders:€ 60,- + € 30,- = € 90,- per aandeel = - 13.500,-Reserve - 9.000,-

€ 30.000,-

b. Als uitsluitend met gewoon aandelenkapitaal was gewerkt, zou – bij toepassing van overigens dezelfdewinstverdeling – het dividend daarop ook € 90,- hebben bedragen; wel zou er dan een onverdeeld winstsaldovan € 1.200,- overgebleven zijn en aan de reserve zou € 10.800,- i.p.v. € 9.000, – zijn toegevoegd.Wat de hoogte van het dividendbedrag per aandeel betreft, heeft het hefboomeffect dat jaar dus geen (on-gunstige) invloed gehad.

14.2 B.1. Winstverdeling

Pref. aandeelhouders: 200 � € 80,- = € 16.000,-Gewone aandeelhouders: 600 � € 90,- = - 54.000,-

€ 70.000,-

De overwinst bedraagt: € 120.000,- – € 70.000,- = € 50.000,-Verdeling:gewone aandeelhouders 40% = € 20.000,-pref. aandeelhouders 15% = € 7.500,-commissarissen 10% = € 5.000,-toevoeging aan reserves 35% = € 17.500,-

2. Het gevraagde bedrag is: = € 123,33; dit is afgerond € 120,-.

3. De winstverdeling luidt nu als volgt:primair dividend gewone aandeelhouders 800 � € 90,- = € 72.000,-.De overwinst bedraagt nu: € 120.000,- – € 72.000,- = € 48.000,-.De verdeling hiervan is als volgt:gewone aandeelhouders 55% = € 26.400,-commissarissen 10% = € 4.800,-toevoeging aan reserves 35% = € 16.800,-De aandeelhouders ontvangen nu als totaal bedrag uit de winst:€ 72.000,- + € 26.400,- = € 98.400,-.Het gevraagde bedrag is derhalve:

= € 123,-; dit is afgerond € 120,-.€ 98.400,-

800

€ 54.000,- + € 20.000,- 600

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

101

Page 106: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

14.2 C.1. De winstverdeling ziet er als volgt uit (� € 1 mln):

2005 2006

nettowinst na belasting 7,2 6,6dividend preferente aandeelhouders 0,6 0,6

6,6 6,0dividend gewone aandeelhouders 1,8 1,8

overwinst 4,8 4,2reservering 2,4 2,1

extra dividend 2,4 2,1

In totaal ontvangen de gewone aandeelhouders dus over 2005 resp. 2006 een dividend van € 140,- resp. € 130,-per aandeel.

2. De rentabiliteit van het totale vermogen (vóór belasting) bedraagt voor 2005: � 100% = 19%

en voor 2006: � 100% = 15,8%.

3. Het hefboomeffect doet zich voor als de rentabiliteit van het totale vermogen (vóór belasting) niet gelijk is aande op het vreemde vermogen betaalde rente (in procenten).

Deze rente bedraagt:

in 2005: � 100% = 10%

en in 2006: � 100% = 10%.

Het hefboomeffect heeft zich dus in beide jaren voorgedaan.Andere berekeningswijze:de rentabiliteit van het eigen vermogen (vóór belasting) bedraagt:

in 2005: � 100% = 23,5%

en in 2006: � 100% = 21,5%.

Voor beide jaren ligt deze rentabiliteit boven die van het totale vermogen. Het hefboomeffect heeft dus in beidejaren gewerkt.

4. a. Door een stijging van het rentepercentage van het vreemde vermogen neemt de marge tussen dit percentageen de rentabiliteit van het totale vermogen af (indien deze rentabiliteit boven dit percentage ligt). Hierdoorneemt de procentuele winst op het vreemde vermogen af en daarmee ook het hefboomeffect.

b. Als er ten opzichte van het eigen vermogen meer vreemd vermogen komt, neemt het hefboomeffect toe,omdat dan een relatief grotere winst (of verlies) op het vreemde vermogen toevalt aan een relatief kleinereigen vermogen.

€ 12,9 mln€ 60,0 mln*

€ 14,1 mln€ 60,0 mln*

€ 6,0 mln€ 60,0 mln*

€ 3,0 mln€ 30,0 mln*

€ 18,9 mln€ 120,0 mln*

€ 17,1 mln€ 90,0 mln*

HOOFDSTUK 14 VORMEN VAN EIGEN VERMOGEN 102

Page 107: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. Het preferente aandelenkapitaal ontvangt slechts een beloning van 6%; de rentabiliteit van het totale vermogenligt veel hoger (ook na belasting).Dit aandelenkapitaal werkt dus evenals het vreemde vermogen als een hefboom voor de rentabiliteit van het(overige) eigen vermogen.* Berekening gemiddeld vermogen (� € 1 mln):

2005 2006

Eigen verm. gemiddeld = 60,0 = 60,0

Vreemd verm. gemiddeld = 30,0 = 60,0

Totaal verm. gemiddeld = 90,0 = 120,0

14.3 A.1. Interne financiering.2. Bij I is de mechanisatie geleidelijk over de komende jaren verdeeld; bij II kan ze ineens plaatsvinden.

3./4./5.

(� € 1.000,-)

Vraag 3. Vraag 4. Vraag 5. Vraag 3. Vraag 4. Vraag 5.

Gebouwen 700 600 700 Aandelen-Machines 500 500 500 kapitaal 1.000 1.000 1.300Voorraden 500 500 500 Reserves* 300 200 355Debiteuren 400 400 400 VreemdKas 150 150 555 vermogen 900 900 900

Te betalendividend 50 50 100

2.250 2.150 2.655 2.250 2.150 2.655

* Incl. agioreserve

6. Bij I vindt de mechanisatie geleidelijk plaats en nemen de winsten dus langzamer toe dan bij II. Bovendien offe-ren de aandeelhouders 4 jaar lang 5% dividend op. Later vallen echter alle winsten volledig toe aan de oude aan-deelhouders.Bij II blijft het dividend op peil en nemen de winsten sneller toe dan bij I, maar de nieuwe aandeelhouders delenin de resultaten mee.

100,0 + 140,02

80,0 + 100,02

38,8 + 81,22

21,2 + 38,82

61,2 + 58,82

58,8 + 61,22

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 14 VORMEN VAN EIGEN VERMOGEN 103

Page 108: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Hoofdstuk 15Vormen van vreemd vermogen

15.3 A.1. De liquide middelen nemen toe met € 0,8 mln; het aandelenkapitaal stijgt met € 2,0 mln en de agioreserve met

€ 4,8 mln; de c.o.l. ad € 6,0 mln verdwijnt uit de balans.2. Door de conversie vervalt de post interest ad € 0,6 mln. Hierdoor stijgt de winst vóór belasting met ditzelfde

bedrag en de winst na belasting met 70% daarvan, ad € 0,42 mln.

15.3 B.1. € 2.000,-.2. Het uitsluiten of beperken van de invloed op het beheer van de nieuwe aandeelhouders.3. De directie lette vooral op de rentabiliteit van het eigen vermogen; de bankier had vooral oog voor de solvabi-

liteit en de liquiditeit (zie de balans).4. Te zijner tijd zal de obligatielening wel geconverteerd worden en dus vervangen door permanent vermogen. Met

het oog op de solvabiliteit en de liquiditeit is dit veiliger. In de periode vóór de conversie kan de rentabiliteit vanhet eigen vermogen profiteren van het hefboomeffect.

5. Hoe lager het aandelenkapitaal de eerste jaren wordt gehouden, des te gemakkelijker is het, het dividendpercen-tage op peil te houden.

15.3 C.1. De volgende overwegingen kunnen ertoe leiden dat de onderneming zich het recht van vervroegde aflossing

voorbehoudt:– de onderneming wenst in staat te zijn om vervroegd af te lossen, indien door tegenvallende resultaten de aan-

delenkoers niet boven de conversiekoers zal uitstijgen en het derhalve voor houders van een converteerbareobligatie niet aantrekkelijk zal zijn tot conversie over te gaan;

– de onderneming wil, indien de beurskoers van de aandelen hoger is dan de conversiekoers, de houders vande converteerbare obligaties kunnen dwingen tot conversie over te gaan, hoewel de conversieperiode nogniet is verstreken. De houders van de converteerbare obligaties zullen in het gegeven geval tot conversieovergaan omdat zij bij conversie een grotere waarde aan aandelen ontvangen dan bij aflossing van de obliga-ties wordt uitgekeerd.

2. a. De conversiekoers bedraagt: 3 � € 1.000,- – € 500,- = € 2.500,- per aandeel van nominaal € 1.000,-.

b.

Balans (na verwerking van de conversie)

Vaste activa € 1.200.000,- Eigen vermogenVoorraden en debiteuren - 800.000,- Aandelenkapitaal € 860.000,-Liquide middelen - 320.000,- Reserves - 840.000,-

Vreemd vermogen9% Conv. obl. lening - 120.000,-Crediteuren - 200.000,-Bank - 300.000,-

€ 2.320.000,- € 2.320.000,-

15.3 D.1. De beurskoers van de obligaties kan beneden 100% dalen door:

– een stijging van de algemene rentevoet op de vermogensmarkt;– een zeer ongunstige ontwikkeling van de bedrijfsresultaten van de onderneming, waardoor de betaling van

rente en aflossing van de obligaties gevaar dreigt te lopen.

104

Page 109: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Als 3 obligaties worden omgewisseld, ontstaat een agio van € 3.000,- + € 500,- – € 1.000,- = € 2.500,-.

Een agio van € 500.000,- komt dus voort uit een conversie van � 3 obligaties = 600 obligaties.

3. De conversie verbetert de solvabiliteit doordat de totale activa van de onderneming met € 500.000,- liquidemiddelen toenemen, terwijl het vreemde vermogen met € 3.000.000,- afneemt.

4. a. Door de conversie stijgt het eigen vermogen met in totaal € 3.500.000,- (en wel € 1.000.000,- aandelenkapi-taal en € 2.500.000,- agio).

b. De nettowinst stijgt door de besparing van rente met 9% van € 3.000.000,- = € 270.000,-.Na belasting is dit € 189.000,-.

c. Daar � 100% = 5,4% is, neemt de rentabiliteit door de conversie toe, te meer daar met de

opbrengst, verkregen met de € 500.000,- (bijbetaling), nog geen rekening is gehouden.

5. De onderneming kan door meer dividend op de aandelen uit te keren de conversie aantrekkelijker maken.Ditzelfde kan zij bereiken door de conversiekoers te verlagen.

15.3 E.1. De conversiekoers is: � 100% = 150%.

2. De debitrice behoudt zich het recht voor van gehele of gedeeltelijke aflossing van de lening voor het geval datde aandelenkoers niet die positieve ontwikkeling doormaakt die bij de vaststelling van de conversiekoers werdverondersteld.

3. Toename agioreserve: € 20 mln + € 21/2 mln – € 15 mln = € 71/2 mln.

15.3 F.1. De rentevoet van een warrantlening is lager dan die van een gewone obligatielening omdat aan de obligaties van

de eerstgenoemde lening warrants zijn toegevoegd.

2. Het aan de warrants verbonden recht zal worden uitgeoefend indien de beurskoers van het aandeel stijgt boven

= € 1.200,-.

3. De beurswaarde van een warrant is dan: 3 � € 1.450,- – € 3.600,- = € 750,-.

4. De obligatielening omvat 10 000 obligaties. Er zijn dus 10000 warrants uitgegeven, waardoor in 2006 30000aandelen worden gekocht voor in totaal 10000 � € 3.600,- = € 36 miljoen. Op de balans van de vennootschapneemt de post Aandelenkapitaal daardoor toe met € 30 miljoen en de post Agio met € 6 miljoen.

15.3 G.1. De houder van een warrant zal van het optierecht gebruik maken als de beurswaarde van het aandeel stijgt boven

de optieprijs (uitoefenprijs) per aandeel.

€ 3.600,-3

4 � € 100,- + € 50,-€ 300,-

€ 189.000,-€ 3.500.000,-

€ 50.000,-€ 2.500,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 15 VORMEN VAN VREEMD VERMOGEN 105

Page 110: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

2. De creditzijde van de balans per 1.1.2007 ziet er als volgt uit:(� € 1.000.000,-)

Eigen vermogennominaal (gestort) aandelenkapitaal 19 + 10,0 = 29,0agioreserve 1 + 12,5 = 13,5Langlopende schulden6% obligatielening 5,0hypotheek o.g. 3,0Kortlopende schuldencrediteuren 2,0Nettowinst over 2006 (vóór aftrek van vennootschapsbelasting) 4,0

Totaal 56,5

3. De beurswaarde van een warrant zal zijn het verschil tussen de beurswaarde van de twee aandelen en de optie-prijs: (2 � € 2.500,-) – € 4.500,- = € 500,-.

15.4 A.1. a. € 10.000,- (nl. � );

b. € 37.500,- (nl. 3 maanden verkoop);

c. € 20.000,- (nl. 2 maanden inkoop).

2. Omzetsnelheid = � = 12.

3. De magazijnduur is: � 12 maanden = � 12 maanden = 1 maand.

4. 1 + 3 – 2 = 2 maanden; hiervoor is eigen vermogen nodig ten bedrage van 2 � € 10.000,- = € 20.000,-.

5. Omloopsnelheid = = 3.

15.4 B.1. Kosten 15% van € 20.000,- = € 3.000,-

Krediet: € 20.000,- � 60% = - 12.000,-

Totaal terug te betalen € 15.000,-d.i. € 625,- per maand.

2. Deze financieringskosten worden gemiddeld na = 121/2 maand voldaan.

Over 121/2 maand zijn de kosten van het krediet van € 12.000,- gelijk aan € 3.000,-. Dit staat gelijk met€ 2.880,- over 12 maanden, dus met 24% per jaar.

1 + 242

€ 120.000,-€ 40.000

112

1omzetsnelheid

€ 150.000,-€ 10.000

100125

€ 150.000,-12

100125

HOOFDSTUK 15 VORMEN VAN VREEMD VERMOGEN 106

Page 111: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Hoofdstuk 16Enkele bijzondere vraagstukken bij de expansie van de onderneming

16.1 A.1. a. Het aandelenkapitaal stijgt met 2/5 van € 2 mln, dit is met € 0,8 mln.

b. Het agio bedraagt € 2 mln – € 0,8 mln = € 1,2 mln.

2. De waarde van een claim is gelijk aan: = € 2,-.

16.1 B. a. Het aandelenkapitaal stijgt met € 1 mln; het agio is dus € 2 mln.

b. De waarde van een claim = = € 0,80.

c. Het nadeel is per aandeel: € 40,- – € 38,- – € 0,80 = € 1,20.

16.1 C.1./2. De waarde van een claim = = € 5,-.

Het nadeel is dus: € 125,- – € 115,- – € 5,- = € 5,- voor een aandeelhouder die aan de emissie niet deelneemt.Voor een aandeelhouder die wel deelneemt is het nadeel: 3 � € 125,- + 1 � € 100,- vóór de emissie na de emis-sie omgezet in 4 � € 115,-. Het nadeel is dus € 15,- per 3 oude aandelen, dit is € 5,- per aandeel, dus evengroot.

3.Balans na de emissie (� € 1 mln)

Diverse activa 170 Aandelenkapitaal 40Agio 40Reserves 50Vreemd vermogen 40

170 170

16.1 D.1. Op deze wijze kan de onderneming aandelen emitteren op zodanige voorwaarden dat de bestaande aandeelhou-

ders er zo weinig mogelijk nadeel van ondervinden.

2. Voorkeursrecht of claimrecht.

3. Waarschijnlijk gedeeltelijke aflossing van de door de recente uitbreidingen sterk opgelopen bankschulden.

4. In € 1.000,-: winst afgelopen jaar 860Bij: door aflossing uitgespaarde rente 240

minus belasting 72

168

1.028

5. € 1.028.000,- op 100000 aandelen is € 10,- per aandeel.

€ 115,- – € 100,-3

€ 38,- – € 30,-10

€ 30,- – € 20,-5

107

Page 112: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

6. = € 7,50.

7. Nadeel door koersdaling: € 230,- – € 210,- = € 20,-.De claim vergoedt hiervan € 7,50.

16.1 E.a. Stel, de beurswaarde na emissie = X.

De waarde van een claim bedraagt:

= 1/4 X – € 275,-.

Het verlies dat de houder van een oud aandeel lijdt, bedraagt:beurswaarde vóór emissie – beurswaarde na emissie – opbrengst claim.€ 1.250,- – X – (1/4 X – € 275,-) = € 25,-.Hieruit volgt X = € 1.200,-.De verwachte beurswaarde per aandeel na emissie bedraagt dus € 1.200,-.

b. De waarde van een claim bedraagt: = € 25,-.

16.1 F.1. Ontstaansoorzaken van reserves:

winstreserve: ontstaat door het niet uitkeren van winst.agioreserve: ontstaat door emissie van aandelen boven pari.herwaarderingsreserve: ontstaat door waardering van activa tegen de huidige waarde.reorganisatiereserve: ontstaat bij financiële reorganisatie indien maatregelen worden getroffen tot een groterbedrag dan het verliessaldo.

2. Een claimemissie is een emissie van aandelen, waarbij de oude aandeelhouders het recht van voorrang krijgenbij inschrijving op nieuwe aandelen.

3. Aantal aandelen vóór de emissie: = 25000 stuks.

4. Aantal aandelen na de emissie: 25 000 + = 40000 stuks.

5. Winst per aandeel i.g.v. financiering door een aandelenemissie: = € 5,- per aandeel.

6. Winst per aandeel i.g.v. financiering met een lening:

= € 4,54 per aandeel.

7. De voorkeur gaat uit naar financiering door middel van een aandelenemissie.

8. Stel het gevraagde interestpercentage = X.

Er geldt dan = € 5,- per aandeel.

X = 7,8%Indien de interestkosten van de lening 7,8% per jaar bedragen, leveren beide financieringsvormen dezelfde winstper aandeel.

9. De onderneming behoort aan een nv of bv want er is sprake van aandelen.

10. Indien het jaarverslag nog niet verschenen is wel, want in het jaarverslag moet bij de verwachte gang van zakenin het bijzonder aandacht worden besteed aan de investeringen, de financiering en de ontwikkeling van de renta-biliteit.

€ 200.000,- – (X � 1% � € 960.000,-)25000 aandelen

€ 150.000,- + € 50.000,- – (0,09 � € 960.000,-)25000 aandelen

€ 150.000,- + € 50.000,- 40000 aandelen

€ 960.000,-0,8 � € 80,-

€ 625.000,-€ 25,-

€ 1.200,- – € 1.100,-4

X – € 1.100,-€ 3,000,- : € 750,-

€ 210,- – € 180,-4

HOOFDSTUK 16 ENKELE BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN BIJ DE EXPANSIE VAN DE ONDERNEMING 108

Page 113: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

16.2 A.1.

(In € 1.000,-)

Duurzame activa 4.000 Aandelenkapitaal 4.050Voorraden en debiteuren 2.100 Winstreserve 520Betalingsmiddelen 400 Agioreserve 50

Obligatielening 300Crediteuren 1.580

6.500 6.500

2. De liquiditeit zou door een kasdividend te zeer teruglopen.

3. Bij gelijkblijvende winst en gelijk tantième is er € 420.000,- voor dividend beschikbaar. Het dividendpercentagevan 10% zou dus kunnen worden gehandhaafd. Wat in feite zal gebeuren, hangt ervan af in hoeverre men (tenkoste van de reservering) dividendstabilisatie nastreeft.In dit geval zal vermoedelijk het dividendpercentage niet of slechts weinig worden verlaagd, omdat anders metname de agiobonus geen zin zou hebben.

16.2 B.1. Dit dividend heet keuzedividend.

2. Gratis aandelen ten laste van de agioreserve zijn in het algemeen vrij van inkomstenbelasting.

3. Het dividend in contanten bedraagt op 18 aandelen 18 � € 20,- = € 360,-. Het dividend in aandelen bedraagt op18 aandelen 1 � € 400,- = € 400,- dit dividend is bovendien belastingvrij.Het dividend in aandelen is dus aantrekkelijker.

4. De liquiditeit van deze onderneming is tamelijk krap; het dividend in aandelen is dus voor de ondernemingaantrekkelijk.

5. – De post Winst over 2006 daalt met € 13 mln.– De Winstreserve stijgt met € 12 mln.– De Schulden op korte termijn stijgen met € 1 mln.

– De Agioreserve daalt met � € 1 mln = € 1,67 mln.

– Het Aandelenkapitaal stijgt met € 1,67 mln.

16.2 C.1. Met haar aankondiging van de vervroegde aflossing beoogt de onderneming de conversie van het nog uitstaande

deel van de lening af te dwingen.

2. a. De post Converteerbare obligatielening vermindert met € 200 mln;de post Aandelenkapitaal vermeerdert met € 40 mln;de post Agioreserve vermeerdert met € 160 mln.

b. De post Aandelenkapitaal stijgt met € 20 mln;de post Agioreserve daalt met € 20 mln.

3. Het dividendbedrag moet toenemen met € 200,- per € 1.000,- nieuw aandelenkapitaal, dus met € 12 mln.

4. De onderneming kan dit geld verkrijgen door minder winst te reserveren en doordat de interest op de leningwordt uitgespaard; door dit laatste neemt de winst vóór (en dus ook na) aftrek van belasting toe.

3018

HOOFDSTUK 16 ENKELE BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN BIJ DE EXPANSIE VAN DE ONDERNEMING 109

Page 114: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

16.2 D.1. De intrinsieke waarde per aandeel is:

= € 60,-

2. Er worden 800000 bonusaandelen uitgeleverd.De intrinsieke waarde per aandeel wordt:

= € 42,86.

16.2 E.1. Tot de categorie ‘overige reserves’ kunnen behoren:

– winstreserve (gereserveerde winst);– herwaarderingreserve;– reorganisatiereserve.

2. De uitkering van de agiobonus leidt tot de volgende mutaties:– geplaatst aandelenkapitaal: + € 5.000.000,-;

(10% van € 50.000.000,-);– agioreserve: – € 5.000.000,-.

3. Het aandelenkapitaal nam door de emissie toe met:€ 65.000.000,- – € 50.000.000,- – € 5.000.000,- = € 10.000.000,-.De agioreserve nam toe met:€ 13.000.000,- – (€ 12.000.000,- – € 5.000.000,-) = € 6.000.000,-.

De emissiekoers was dus: = € 32,-.

4. De geschatte beurswaarde van een aandeel na de emissie is x.

= € 2,-. Dus x = € 43,-.

16.3 A. Acht exemplaren.

16.3 B.1. 6, 7, 8, 10, 12, 8, 9 resp. 10 stuks.

2. 10 stuks.

3. Voordelen: min of meer geleidelijke expansie mogelijk en wel zonder aantrekking van nieuw vermogen; door deregelmatige aankopen blijft het wagenpark ten dele up to date; bij het ideaalcomplex, dat na 7 jaar wordt bereikt,is ook de onderhouds- en reparatielast jaarlijks gelijk.Nadelen: de capaciteit ligt eerst beneden het uiteindelijke aantal (eerste t/m derde jaar), stijgt dan erboven (vijfdejaar) en daalt er dan beneden (zesde en zevende jaar). Terrein en garage worden daardoor eerst onderbezet, ver-volgens (zo al mogelijk) over- en dan weer onderbezet.

4. De garage zou wellicht tijdelijk kunnen worden verhuurd aan anderen; in het vijfde jaar zou elders ruimte moe-ten worden gevonden. Hierbij is aangenomen dat de afzet van deze onderneming zonder veel bezwaar in de aan-loopjaren kan fluctueren.

x – € 32,-2750000 : 500000

€ 10.000.000,- + € 6.000.000,-500000

€ 120.000.000,-2.800.000

€ 120.000.000,-2.000.000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 16 ENKELE BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN BIJ DE EXPANSIE VAN DE ONDERNEMING 110

Page 115: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5.Balans (in € 1.000,-)

Terrein 30 Eigen vermogen 250Garage 75,0Afschrijving 37,5

37,5Wagenpark 200,0Afschrijving 80,0

120Overige activa 25Belegde afschrijving 37,5

250 250

16.3 C.1. De onderneming past intensieve financiering toe.

2. a. Na vier jaar is de definitieve vergroting van de verzameling duurzame activa bereikt (zie tabel).b. De verzameling omvat dan zes exemplaren.c. Men noemt zo’n verzameling wel een ideaalcomplex.

3. a. Doordat bij een ideaalcomplex de gemiddelde leeftijd van de activa belangrijk beneden hun levensduur ligt,kan met hetzelfde vermogen een groter aantal worden gefinancierd.

b. De volgtijdige capaciteit is gelijk gebleven.

4. In tijden van prijsstijging heeft men bij intensieve financiering minder nadeel van het in waarde verminderenvan in de onderneming aanwezige, nog niet geherinvesteerde afschrijvingsgelden.

Jaar Aantal dpm-en Afschrijving Aantal nieuwe Buiten gebruik Saldoaan het begin dpm-en gesteldvan het jaar

Aan het eind van het jaar

1 4 € 1,6 mln 1 0 € 0,4 mln2 5 € 2,0 mln 2 0 € –,- mln3 7 € 2,8 mln 2 4 € 0,4 mln4 5 € 2,0 mln 2 1 € –,- mln5 6 € 2,4 mln 2 2 € –,- mln6 6 € 2,4 mln 2 2 € –,- mln

16.3 D.1. Externe financiering is financiering via de vermogensmarkt;

interne financiering is financiering uit de winst.

2. a. Het verschil met intensieve financiering is dat daarbij de financieringsmiddelen afkomstig zijn van deafschrijving.

b. Bij geen van deze financieringswijzen wordt een beroep gedaan op de vermogensmarkt.

3. a. Gelijktijdige capaciteit is het aantal mogelijke prestaties per tijdseenheid;volgtijdige capaciteit is het aantal mogelijke prestaties gedurende de (resterende) levensduur.

b. Bij intensieve financiering wordt de gelijktijdige capaciteit vergroot.c. Bij interne financiering wordt de volgtijdige en mogelijk ook de gelijktijdige capaciteit vergroot.

4. Intensieve financiering heeft als voordeel dat met een gelijkblijvend vermogen een grotere (gelijktijdige) capa-citeit wordt gefinancierd. Bovendien wordt het risico van de geldontwaarding beperkt.

HOOFDSTUK 16 ENKELE BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN BIJ DE EXPANSIE VAN DE ONDERNEMING 111

Page 116: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5.Jaar Aantal duurzame Afschrijving Aantal aan het eind van het jaar Saldo

productiemiddelen aan (� € 1.000,-) aangeschafte nieuwe duurzame (� € 1.000,-)het begin van het jaar productiemiddelen

1 5 250 1 502 6 300 1 1503 7 350 2 1004 9 450 2 1505 6 300 2 506 7 350 2 –7 8 400 2 –8 8 400 2 –

enzovoort

Andere oplossing: in de eindsituatie is in een nieuw exemplaar geïnvesteerd € 200.000,-; het oudste exemplaarlegt nog beslag op een vierde deel daarvan, d.i. € 50.000,-. Gemiddeld is dus in een duurzaam productiemiddelgeïnvesteerd € 125.000,-. Met het totale vermogen van € 1 miljoen kunnen dus acht duurzame productiemidde-len worden gefinancierd.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 16 ENKELE BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN BIJ DE EXPANSIE VAN DE ONDERNEMING 112

Page 117: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Samenvattende vraagstukken hoofdstukken 10 – 16

10/16 A.I a. Omzet € 120.000,-

Brutowinst - 24.000,-

Kosten € 96.000,- d.i. per maand € 8.000,-Voorraad per 1.1 2 � € 8.000,- = € 16.000,-.

b. Nog te betalen op inventaris = € 5.000,-Nog te betalen op voorraad = - 12.800,- (80% van € 16.000,-)

€ 17.800,-c. Eigen vermogen € 8.200,-

IIa.

Kosten omzet € 96.000,- Omzet € 120.000,-Afschrijving inventaris - 1.500,-Rente lening - 870,-Constante kosten - 9.000,-Var. kosten - 6.000,-Nettowinst - 6.630,-

€ 120.000,- € 120.000,-

b. Constante kosten € 1.500,- + € 870,- + € 9.000,- = € 11.370,-;variabele kosten per € 1,- omzet: € 0,80 + € 0,05 = € 0,85.

Break-evenomzet dus: = € 75.800,-.

IIIKasboek eerste jaar (samenvatting)

Saldo 1.1 € 10.000,- Uitgaven voor:Ontvangsten van afnemers contant - 108.000,- inventaris € 5.000,-Na 1 maand - 11.000,- voorraad 1.1 - 12.800,-

inkoop 1.2 t/m 1.11 - 80.000,-aflossing 30.6 - 1.000,-rente 30.6 + 31.12 - 870,-constante kosten - 9.000,-var. kosten - 6.000,-privé - 4.800,-

€ 119.470,-Saldo 31.12 - 9.530,-

€ 129.000,- € 129.000,-

€ 11.370,-€ 1,- – € 0,85

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

113

Page 118: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

In de eerste helft van januari van het tweede jaar moet betaald worden:1.1 constante kosten € 750,-

variabele kosten - 500,-15.1 inkoop 1.12 - 8.000,-

€ 9.250,-1.1-15.1: te ontvangen van afnemers - 5.000,-

uitgavenoverschot € 4.250,-

Dus per 1.1 moet in kas zijn € 8.250,-;beschikbaar voor aflossing dus:€ 9.530,- – € 8.250,- = € 1.280,-, d.i. € 280,- extra.

10/16 B.1. Uitgaven:

crediteuren 21/2 � € 150.000,- = € 375.000,-lonen, etc. 2 � € 30.000,- = - 60.000,-

€ 435.000,-Ontvangsten:contante verkopen 2 � € 98.000,- = - 196.000,-

benodigde kasmiddelen € 239.000,-.

2. Gebouwen - 600.000,-Inventaris - 100.000,-Voorraad 11/2 � € 150.000,- = - 225.000,-Kasmiddelen - 239.000,-

€ 1.164.000,-Hypotheek o/g € 300.000,-Crediteuren - 225.000,-

- 525.000,-

Benodigd eigen vermogen € 639.000,-

3.1.1 Saldo € 239.000,-0 Lonen, etc. € 360.000,-3

Cont. verkopen - 1.176.000,-1 Crediteuren - 1.875.000,-4

Debiteuren - 1.000.000,-2 Hypotheek o/g - 25.000,-0

Interest - 36.000,-5

Privé - 60.000,-0

31.12 Saldo - 59.000,-0

€ 2.415.000,-0 € 2.415.000,-0

1 12 � € 98.000,- = € 1.176.000,-

2 10 � € 100.000,- = € 1.000.000,-

3 12 � € 30.000,- = € 360.000,-

4 12 1 / 2 � € 150.000,- = € 1.875.000,-

5 12% van € 300.000,- = € 36.000,-.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 114

Page 119: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4.Geprojecteerde resultatenrekening

Lonen, etc. € 360.000,- Brutowinst € 600.000,-Interest - 36.000,- Kortingen - 24.000,-Afschrijving gebouwen - 24.000,- € 576.000,-Afschrijving inventaris - 10.000,-Saldowinst - 146.000,-

€ 576.000,- € 576.000,-

5. Geraamd eigen vermogen per 31 december 2002: € 639.000,- + € 146.000,- – € 60.000,- = € 725.000,-.

10/16 C.1. Leveranciers- en afnemerskrediet.

2. Leverancierskrediet: handelstechnische factoren en wellicht gebrek aan eigen vermogen.Afnemerskrediet: zekerheid van betaling en wellicht gebrek aan eigen vermogen.

3. Omzet € 10.000,- � 6 � 4 = € 240.000,-Kosten € 30.000,- + € 60.000,- + € 120.000,- = - 210.000,-

Totale nettowinst € 30.000,-

4. Variabele kosten per afnemer per jaar zijn € 9,-.

B = = 8.000.

5.Balans per 30.6

Vaste activa € 276.000,- Eigen vermogen per 1.1 € 300.000,-Grondstofvoorraad - 2.500,- Winst - 15.000,-Kas - 41.500,- Nog te betalen diensten van derden - 5.000,-

€ 320.000,- € 320.000,-

6. Op 31.3 is de kas € 22.000,- groot (het laagst), op 1.4 is dat € 82.000,- (het hoogst).

7. Stel het gezochte aantal is B (break-evenaantal).Het eerste halfjaar wordt dan ontvangen:B � 2 � 6 = 12 B.Uitgegeven wordt:grondstof: voor 4 maanden per 1.2 plus voor 3 maanden per 1.5, d.i. B � 7/12 � 3 = 13/4 B;diensten: B � 5/12 � 6 = 21/2 B;lonen: 6/12 � € 72.000,- = € 36.000,-.Hieruit volgt: 12 B = 13/4 B +21/2 B + € 36.000,-dus B = 4645.

€ 120.000,-€ 24,- – € 9,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 115

Page 120: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10/16 D. (� € 1.000,-)1. a. Voorraad per 1.1 150

Inkopen 912

1.062Inkoopwaarde van de verkopen 900

Eindvoorraad 162

b. = 80.

c. 2/3 � 171 = 114.

2. Kas 1.1 15,0Bij: omzet 1.200 – 80 = 1.120,0Afnemers 1.1 75,0

1.210,0Af: inkopen 912 – 114 = 798,0Leveranciers 1.1 110,0Rente 10,5Aflossing 10,0Bedrijfskosten excl. afschrijving 225,0Privé 30,0Investering 20,0

1.203,5

Saldo 31.12 6,5

3.Inkoopwaarde omzet 900,0 Omzet 1.200Bedrijfskosten 230,0Rente 10,5Saldo winst 59,5

1.200,0 1.200

10/16 E.1.

(� € 1.000,-)

Inkoopwaarde omzet 600,0 Omzet 750Kosten 120,0Afschrijvingen 6,2Rente hypotheek 8,0Nettowinst (le jaar) 15,8

750,0 750

2403

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 116

Page 121: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Kasbehoefte:per 1.1gebouw € 120.000,-inventaris - 22.000,-kosten - 10.000,-kas - 1.500,-bij per 1.2: - 10.000,- (kosten)

€ 163.500,-af: verkoopontvangst 1.2 t/m 28.2 - 62.500,-

€ 101.000,-bij per 1.3 - 10.000,- (kosten)

- 100.000,- (inkoop)

€ 211.000,-

Hierna wordt per 2 maanden meer ontvangen dan uitgegeven.Dus € 211.000,- is de maximale vermogensbehoefte.

3. REV = = 7,5%.

4. Nettowinst wordt € 15.800,- + € 3.000,- + € 8.000,- = € 26.800,-Echter is er € 179.000,- meer vermogen nodig (€ 80.000,- + € 99.500,- – € 500,-).Totaal dus benodigd € 211.000,- + € 179.000,- = € 390.000,-.

Rentabiliteit hiervan: = 6,9%.

5. Het vreemde vermogen oefent een positief hefboomeffect uit.

10/16 F.1. 50 + 250 + 100 + 75 – 25 = 450 (� € 1.000,-).

2. a. € 120.500,- (nl. € 110.000,- + 70% van de uitgespaarde rente van 10% van € 150.000,-).b. € 136.250,- (nl. € 110.000,- + 70% van de uitgespaarde rente van 10% van € 375.000,-).

3. a. Aandelenkapitaal € 500.000,-, winst € 120.500,-Primair dividend - 25.000,-

Overwinst € 95.500,-50% = € 47.750,-

Totaal dividend € 150,-

b. Aandelenkapitaal € 650.000,-, winst € 136.250,-Primair dividend - 32.500,-

Overwinst € 103.750,-50% = € 51.875,-

Totaal dividend € 130,-

4. – Liquiditeit.– Solvabiliteit.– Machtsverhoudingen.

€ 26.800,-€ 3.900,-

€ 15.800,-€ 2.110

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 117

Page 122: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10/16 G.1. € 4.920.000,- : € 3.900.000,- = 1,26.

2. Het eigen vermogen zal uit rentabiliteitsoverweging (hefboomeffect) naar verhouding zo laag mogelijk gehoudenworden, uit hoofde van solvabiliteit en liquiditeit echter zo hoog mogelijk. Hiertussen moet een compromis wor-den gesloten.

3. Het genoten leverancierskrediet valt onder de post Crediteuren.

4. De post Vervallen termijnen is genoten afnemerskrediet.

5. Andere voorbeelden van afnemerskrediet zijn: vooruitontvangen vrachten (treinkaartje), vooruitontvangen abonne-menten bij kranten e.d.

6. Prioriteitsaandelen hebben de bedoeling het beheer van de vennootschap in handen van een bepaalde kleine groepte houden.

7. Dit kapitaal heeft geen financieringsfunctie en kan dus klein zijn.

10/16 H.1. Eigen vermogen aan het begin van het jaar (� € 1.000,-):

1.600 – 500 – 500 = 600.Nettowinst 260 – 80 = 180.

REV dus � 1% = 30%.

RTV = � 1% = 21,3%.

2. De balansliquiditeit aan het eind van het jaar (� € 1.000,-):vlottende activa 520;kortlopende schuld 660 (wegens verliessaldo geen winstuitkering);dus ongunstig.Het hoogseizoen leidt tot een toeneming van de vermogensbehoefte van:voorraden 500 – 300 = 200debiteuren 300 – 200 = 100

300crediteuren 360 – 160 = 200

100

Dus een verdere verslechtering van de liquiditeit.Doordat de bank nog € 100.000,- krediet wil geven, komen er intussen op korte termijn nog juist geen acuteliquiditeitsmoeilijkheden. Op langere termijn gezien moet er echter wel iets aan gedaan worden, b.v. het aantrek-ken van eigen vermogen.

3. Totale waarde der activa (� € 1.000,-):2.520 – 500 – 500 – 80 = 1.440Totale schulden: 160 + 500 660

Solvabiliteit: � 100% = 218%.1.440660

180 + 52 + 246 + 4 + 2

1806

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 118

Page 123: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10/16 I.1. a. De omzetsnelbeid = 6 =

Daar de inkoopwaarde van de omzet = 100/125 � € 300.000,- = € 240.000,- is, is de gemiddelde voorraad= € 40.000,-.

b. De totale inkoop bedraagt € 240.000,- + € 10.000,- (veiligheidsvoorraad) = € 250.000,-.c. Van de gemiddelde voorraad van € 40.000,- is € 10.000,- aanwezig als veiligheidsvoorraad, zodat het fluctue-

rende deel van de voorraad gemiddeld € 30.000,- bedraagt. Daar pas weer wordt ingekocht als dat deel van devoorraad gedaald is tot nul en alle inkopen even groot zijn (afgezien van de inkoop van de veiligheidsvoorraadop 1 januari) bedraagt de periodieke inkoop € 60.000,-. Op 1 januari komt daar de inkoop van de veiligheids-voorraad van € 10.000,- bij, zodat de totale inkoop op die dag € 70.000,- bedraagt.

2. Op 1 januari wordt in de kas gestort € 45.000,- door de eigenaar en € 20.000,- door de verstrekker van de onder-handse lening. Op diezelfde dag wordt betaald voor duurzame activa € 30.000,-, zodat een kassaldo resteert van€ 35.000,-.In januari wordt ontvangen uit de contante verkoop € 20.000,-.In februari wordt ontvangen uit de contante verkoop € 20.000,- en uit de verkoop op krediet van januari € 5.000,-.Aan kosten over deze twee maanden wordt betaald in totaal € 7.000,-, zodat op 28 februari aan kasmiddelen res-teert:€ 35.000,- + € 20.000,- + € 20.000,- + € 5.000,- – € 7.000,- = € 73.000,-.

3. Op 1 maart moet de inkoop van 1 januari worden betaald. Daarna bedraagt het kassaldo nog € 3.000,-. Na 1 maartwordt de kaspositie steeds gunstiger; want per maand wordt netto ontvangen € 21.500,-, namelijk € 25.000,- uitverkoop minus € 3.500,- kosten.Per drie maanden is dit € 64.500,-. Hiervan gaat af de betaling van de periodieke inkoop van € 60.000,- (en welop 1 juni, 1 september en 1 december) zodat per drie maanden een kasoverschot optreedt van € 4.500,-. De getrof-fen financieringsregelingen zijn dan ook ruim voldoende.

4.Resultatenrekening

Inkoopw. omzet € 240.000,- Omzet € 300.000,-Rente - 2.000,-Constante kosten - 24.000,-Variabele kosten - 18.000,-Afschrijving - 3.500,-Nettowinst - 12.500,-

€ 300.000,- € 300.000,-

5. Per 1 januari is het kassaldo € 35.000,- (zie 2).Totale ontvangst is in het gehele jaar:12 � omzet per maand à contant + 11 � omzet per maand op krediet.Dit is in totaal € 295.000,-.

Totale uitgaven in dit jaar:4 � een inkoop van € 60.000,- = € 240.000,-1 � een inkoop van - 10.000,-exploitatiekosten - 42.000,-rente - 2.000,-

€ 294.000,-

Op 31 december resulteert hieruit een kassaldo van € 36.000,-.

inkoopwaarde van de omzetgemiddelde voorraad

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 119

Page 124: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

6.Balans per 31 december

Duurzame activa € 26.500,- Eigen vermogen € 57.500,-Voorraad goederen - 10.000,- Onderh. lening - 20.000,-Debiteuren - 5.000,-Kas - 36.000,-

€ 77.500,- € 77.500,-

7. Rentabiliteit van het gemiddelde eigen vermogen =

� 100% = 24,4%.

10/16 J. A. 1. geen B. 1. geen2. gunstig 2. geen3. geen 3. gunstig4. geen 4. geen5. geen 5. ongunstig6. ongunstig 6. geen

Toelichtingad A:van de breuk

verandert bij Al, 3, 4 en 5 teller noch noemer; bij A2 wordt de noemer kleiner, bij A6 wordt hij groter.ad B:van de breuk

verandert bij B1, 2, 4 en 6 teller noch noemer; bij B3 wordt de noemer kleiner, bij B5 de teller.

10/16 K.1. a. Winst over 2006 € 4.000.000,-

Preferente aandeelhouders:primair dividend over 2002: 4000 � € 60,- = € 240.000,-idem over 2005 - 240.000,-Gewone aandeelhouders:primair dividend: 10 000 � € 60,- = - 600.000,-

€ 1.080.000,-Overwinst

€ 2.920.000,-Van de overwinst gaat naarde gewone aandeelhouders 40% - 1.168.000,-Naar de preferente aandeelhouders gaat 20% - 584.000,-De tantièmisten ontvangen 15% - 438.000,-Gereserveerd wordt het restant van 25% - 730.000,-

Totaal € 2.920.000,-

b. De gewone aandeelhouders ontvangen € 600.000,- + € 1.168.000,-;in totaal is dit € 1.768.000,-. Per aandeel is dit € 176,80; afgerond is dit € 175,-.De preferente aandeelhouders ontvangen € 240.000,- + € 240.000,- + € 584.000,-; in totaal is dit € 1.064.000,-.Per aandeel is dit € 266,-, afgerond € 265,-.

vlottende activakort vreemd vermogen

totale waarde activavreemd vermogen

€ 12.500,-€ 45.000,- + € 57.500,-

2

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 120

Page 125: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2.Balans na winstverdeling (� € 1.000,-)

Vaste activa 57.500 Gewoon aandelenkapitaal 10.000*Vlottende activa 22.500 Cumulatief preferent

winstdelend aandelenkapitaal 4.000*Reserves 8.730*Langlopend vreemd vermogen 32.000*Kortlopend vreemd vermogen 25.248*Onverdeeld winstsaldo 22*

80.000 80.000*

* Inclusief dividend en tantième

3. a. Winst over 2006 € 4.000.000,-Primair dividend gewone aandeelhouders:14 000 � € 60,- = - 840.000,-

Overwinst € 3.160.000,-

Hiervan gaat naar de gewone aandeelhouders 60% € 1.896.000,-naar de tantièmisten gaat 15% - 474.000,-terwijl het restant ad 25% wordt gereserveerd - 790.000,-

Totaal € 3.160.000,-

b. De gewone aandeelhouders ontvangen nu in totaal € 840.000,- + € 1.896.000,- = € 2.736.000,-.Per aandeel is dit € 195,43, afgerond € 195,-. Derhalve was het werken met preferente aandelen voor degewone aandeelhouders nadelig, althans wat hun dividend over 2006 betreft.

4. De solvabiliteit van deze industriële onderneming is reeds vóór de afsluiting van de onderhandse lening zeer ma-

tig. Want het eigen vermogen bedraagt vóór winstverdeling slechts � 100% = 27,5% van hettotale vermogen.Vergroting van het vreemde vermogen met € 12 miljoen zou dit percentage nog verder doen dalen en wel tot

� 100% = 23,9%.

5.Balans (� € 1.000,-)

Vaste activa 57.500 Gewoon aandelenkapitaal 13.000*Vlottende activa 34.500 Cumulatief preferent

winstdelend aandelenkapitaal 4.000*Reserves 11.730*Langlopend vreemd vermogen 38.000*Kortlopend vreemd vermogen 25.248*Onverdeeld winstsaldo 22*

92.000 92.000*

* Inclusief Agioreserve ad 3.000.

€ 22 miljoen€ 92 miljoen

€ 22 miljoen€ 80 miljoen

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 121

Page 126: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10/16 L.1. Saldo in rekening-courant (� € 1.000,-):

1 januari: storting aandelenkapitaal 300investering 18031 januari: exploitatiekosten 50

saldo per 31 januari 70 Cr.28 februari, 31 maart, 30 april:exploitatiekosten 150 (totaal)

saldo per 30 april 80 D.mei: ontvangst verkoop april 2531 mei: exploitatiekosten 50

saldo per 31 mei 105 D.juni t/m september: ontvangst verkoopmei t/m augustus 200idem per de ultimo: exploitatiekosten 200

saldo per 30 september 105 D.oktober t/m december: ontvangst verkoopseptember t/m november 225idem per de ultimo: exploitatiekosten 15031 december: interest 10

saldo per 31 december 40 D.

2.Winst- en verliesrekening over 2006 (� € 1.000,-)

Afschrijving 36 Verkoop 210 000 stuks 525Interest 10 Verlies 121Exploitatiekosten 600

646 646

3.Balans per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Duurzame activa 144 Aandelenkapitaal 300Debiteuren 75 Rekening-courantkrediet 40(verkoop december)Verlies 121

340 340

4. De rentabiliteit is over 2006 nog niet voldoende. De oorzaak is, dat dit jaar een aanloopjaar is. De liquiditeit isbevredigend. Het rekening-courantkrediet is ruim voldoende. Per 31 december resteert nog slechts een geringdebetsaldo.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 122

Page 127: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10/16 M.1. Overzicht liquiditeitsbehoefte:

31 januari:lonen:300 � € 90,- = € 27.000,-, af te ronden naar: € 30.000,-overige kosten - 36.000,-

€ 66.000,-28 februari:2 machines � € 140.000,- = € 280.000,-grondstoffen: 300 � € 80,- (besteld in december) = - 24.000,-lonen:700 � € 90,- = € 63.000,-, af te ronden naar: - 65.000,-overige kosten - 36.000,-

- 405.000,-

€ 471.000,-31 maart:ontvangst leveringen januari: 300 � € 250,- = – - 75.000,-

€ 396.000,-grondstoffen: 700 � € 80,- (besteld in januari) = € 56.000,-lonen: 1000 � € 90,- = - 90.000,-overige kosten - 36.000,-

- 182.000,-

€ 578.000,-

2. Actiefzijde van de balans per 31 maart:machines € 280.000,-afschrijving - 10.000,-

€ 270.000,-grondstoffen (voor april) 1000 � € 80,- = - 80.000,-debiteuren 1700 � € 250,- = - 425.000,-

€ 775.000,-

3. Passiefzijde van de balans per 31 maart:eigen vermogen: 1/4 � € 775.000,- = € 193.750,-*LVV: € 581.250,- – € 252.500,- = - 328.750,-*crediteuren: 2 � 1000 � € 80,- = - 160.000,-*rekening-courant: € 252.500,- – € 160.000,- = - 92.500,-*

€ 775.000,-*

* LVV = TVV – KVV

TVV = 3/4 � € 775.000,- = € 581.250,-

KVV = 1/2 � vlottende activa = 1/2 � € 505.000,- = € 252.500,-

LVV = € 581.250,- – € 252.500,- = € 328.750,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 123

Page 128: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. Het wettelijk criterium voor het onderscheid tussen vaste en vlottende activa is het al of niet duurzaam bestemd zijnom de uitoefening van de werkzaamheid van de rechtspersoon te dienen.

10/16 N.1. Drie groepen vaste activa:

– materiële vaste activa: gebouwen, terrein, enz.– immateriële vaste activa: goodwill, octrooien, enz.– financiële vaste activa.

2. Bij leverancierskrediet gaat levering, resp. ontvangst van goederen vooraf aan ontvangst, resp. betaling van gelden.Bij afnemerskrediet geldt het omgekeerde.

3. Ontstaansoorzaken van reserves:– emissie van aandelen boven pari (agioreserve);– waardering van activa tegen de huidige waarde (herwaarderingsreserve);– niet uitkeren van winst (winstreserve);– het nemen van maatregelen tot een groter bedrag dan op grond van een verliessaldo nodig is (reorganisatiere-

serve).

4. Voorbeelden van voorzieningen:– pensioenvoorziening;– voorziening groot onderhoud gebouwen, enz.;– onderhouds- en garantievoorziening;– voorziening latente belastingverplichtingen.

5. a. Waarde vaste activa op 31.12.2006:waarde 1.1.2006 € 940.000,-investering - 80.000,-desinvestering -/- - 40.000,-afschrijving -/- - 26.000,-

€ 954.000,-

b. Waarde debiteuren op 31.12.2006:1/3 � € 180.000 – = € 60.000,-

c. Waarde voorraden op 31.12.2006:waarde 1.1.2006 € 200.000,-inkopen - 870.000,-

€ 1.070.000,-inkoopwaarde omzet: 75% van € 1.200.000,- = - 900.000,-

€ 170.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 124

Page 129: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

d. Waarde liquide middelen 31.12.2006:saldo 1.1.2006 € 50.000,-ontvangsten door verkoop producten - 1.210.000,- *ontvangst door verkoop activa - 30.000,-

€ 1.290.000,-uitgaven:overige kosten € 200.000,-betaling door inkoop - 885.000,- **aflossing lening - 50.000,-interest lening - 50.400,- ***

- 1.185.400,-

€ 104.600,-

* € 1.200.000,- (omzet) + € 70.000,- (debiteuren 1.1.2006) – € 60.000,- (debiteuren 31.12.2006)

** € 870.000,- (inkopen) + € 120.000,- (crediteuren 1.1.2006) – € 105.000,- (crediteuren 31.12.2006)

*** 9% van € 560.000,-

e. Waarde crediteuren 31.12.2006: 11/2 � € 70.000,- = € 105.000,-.

6.Resultatenrekening 2006

Inkoopwaarde omzet € 900.000,- Omzet € 1.200.000,-Afschrijvingskosten - 26.000,- Verlies - 26.400,-Overige kosten - 200.000,-Interest leningen - 50.400,-Dotatie voorziening - 40.000,-Resultaat verkoop duurzame activa - 10.000,-

€ 1.226.400,- € 1.226.400,-

10/16 O.1. Twee functies van het eigen vermogen:

– waarborgfunctie;– financieringsfunctie.

2. Twee verschillen tussen eigen en vreemd vermogen:– een deelnemer aan het eigen vermogen wordt mede-eigenaar; verschaffers van vreemd vermogen zijn schuld-

eisers;– eigen vermogen staat permanent en vreemd vermogen staat tijdelijk ter beschikking.

3. a. Dit verschijnsel noemt men onderkapitalisatie.b. Als gevolg van de onderkapitalisatie is het aandeel ‘zwaar’. Dit kan leiden tot een moeilijkere verhandel-

baarheid van het aandeel.

4. Aantal aandelen na uitgifte van de bonusaandelen: = 110000 eenheden.

Voor de uitgifte was het aantal aandelen: = 60000 eenheden.

Bonusaandelen uitgegeven voor: 50 000 � € 20,- = € 1.000.000,-.

5. Door de uitgifte van de bonusaandelen verandert de solvabiliteit niet. Er is alleen sprake van een mutatie binnenhet eigen vermogen.

€ 1.200.000,-€ 20,-

€ 3.300.000,-€ 30,-

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 125

Page 130: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

6. De onderneming heeft de rechtsvorm van nv of bv want er is sprake van aandelen.

7. ad (a). Het gaat hier om volgestorte aandelen want anders had op de balans moeten worden vermeld ‘geplaatstkapitaal’ en ‘gestort kapitaal’.

ad (b). Afzonderlijk moeten worden opgenomen agioreserve, herwaarderingsreserves, andere wettelijke reservesonderscheiden naar hun aard, statutaire reserves en overige reserves.

8. a. Bij de waardering van activa en passiva moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel vande werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet(continuïteitsbeginsel).

b. Als die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is, moet dit onder medede-ling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting worden uiteengezet.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

SAMENVATTENDE VRAAGSTUKKEN HOOFDSTUKKEN 10-16 126

Page 131: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Hoofdstuk 17De interne periodieke winst- en vermogensbepaling

17.2 A.1. De ijzerenvoorraadmethode heeft ten opzichte van de vervangingswaardemethode als nadelen:

a. ze is slechts van toepassing op de voorraden;b. ze waardeert de voorraden op de ijzerenvoorraadprijs, waardoor de balans geen goed beeld van het vermogen

van de onderneming geeft.

2. Twee van de genoemde verhoudingsgetallen komen lager uit bij toepassing van de vervangingswaardemethode;van het derde kengetal is dit onzeker.Motivering:Door de inflatie wordt volgens de vervangingswaardemethode een lagere winst berekend dan volgens de histori-schekostprijsmethode; voor de waarde van de duurzame activa en de voorraden en daarmee voor het eigen enhet totale vermogen geldt het omgekeerde.a. Doordat de winst lager uitvalt en het vermogen hoger, komt de verhouding tussen winst plus interest en ver-

mogen lager uit.b. Het hefboomeffect is gelijk aan:

(RTV – RVV) � ;

doordat de RTV lager uitkomt en het EV hoger, valt het hefboomeffect lager uit. (RTV = rentabiliteit van hettotale vermogen; RVV = de interest die betaald is op het vreemde vermogen in percenten; VV is het totalevreemde vermogen en EV is het eigen vermogen).

c. De omloopsnelheid is de verhouding tussen kosten van de omzet en totaal vermogen; dit laatste komt bij devervangingswaardemethode hoger uit; de kosten van de omzet worden echter ook hoger; daardoor komt deomloopsnelheid hoger of lager uit of blijft ze gelijk.

17.2 B.a. De rentabiliteit van het totale vermogen valt lager uit, daar én de opbrengst lager uitkomt (door een lagere

nettowinst), èn het totale vermogen hoger uitkomt (door een groter eigen vermogen).b. De solvabiliteit komt hoger uit door het grotere eigen vermogen.c. De liquiditeit valt hoger uit, daar de vlottende activa hoger gewaardeerd worden.

17.2 C.1.

I Vlottende activa A B C

Winst Hoger Hoger GelijkVermogen Lager Lager Lager

II Vaste activaWinst Hoger Gelijk HogerVermogen Lager Lager Lager

2. Bij toepassing van de minimumwaarderingsregel bevat de jaarwinst in tijden van prijsstijging o.a. de schijnwinstdie ontstaat door de waardestijging van voorraden en vaste activa.Vandaar de antwoorden IA, IB, IIA en IIC.Deze schijnwinst wordt uit de winst geëlimineerd door C voorzover zij de vlottende activa betreft en door Bvoorzover zij de vaste activa betreft. Vandaar de antwoorden IC en IIB.

VVEV

127

Page 132: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Het vermogen berekend volgens de minimumwaarderingsregel is lager dan het vermogen berekend op basis vande vervangingswaarde, omdat de historische kostprijs van de activa in tijden van prijsstijging beneden de ver-vangingswaarde ligt.Daar geen van de drie ondernemingen voor de vermogensbepaling de vervangingswaarde toepast, is het ant-woord telkens: ‘lager’.

3.A B C

Rentabiliteit Hoger Hoger HogerSolvabiliteit Lager Lager LagerLiquiditeit Lager Lager Lager

17.3 A.a. De technische voorraad per 31 maart bedraagt: 500 + 1350 – 1450 = 400 eenheden.b. Lopende inkooporders op 31 maart: 350 + 1200 – 1350 = 200 eenheden.

Gereserveerd voor verkooporders: 250 + 1300 – 1450 = 100 eenheden.De economische voorraad bedraagt dus: 400 + 200 – 100 = 500 eenheden.

2e oplossing bEconomische voorraad 1 januari: 500 + 350 – 250 = 600 eenheden.Economische voorraad 31 maart: 600 + 1200 – 1300 = 500 eenheden.

17.3 B.1. a. 5000 eenheden à € 4,- € 20.000,-

1000 – 400 = 600 eenheden à € 5,50 - 3.300,-

Balanswaarde per 1 januari € 23.300,-

b. 5000 eenheden à € 4,- € 20.000,-1800 + 500 = 2300 eenheden à € 5,70 - 13.110,-

Balanswaarde per 31 december € 33.110,-

2. De oorzaak van de verhoging van de ijzeren voorraad van product B kan zijn een toeneming van de verkoop vandit product.

3. a. 10000 eenheden à € 3,- € 30.000,-Tekort 2000 eenheden à € 4,- - 8.000,-

Balanswaarde per 1 januari € 22.000,-

b. 10000 eenheden à € 3,- € 30.000,-2000 eenheden à € 4,15 - 8.300,-

€ 38.300,-Tekort 1000 eenheden à € 4,20 - 4.200,-

Balanswaarde per 31 december € 34.100,-

17.3 C.a. De netto-inkopen bedragen € 530.000,- – € 8.100,- – € 3.000,- = € 518.900,-.b. De nettoverkopen bedragen € 685.000,- – € 7.700,- – € 5.000,- = € 672.300,-.c. De economische voorraad bedraagt 12 000 + 130 000 – 132 500 – 2000 = 7500 eenheden.

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 128

Page 133: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

d. Voorraad 1 januari:10000 à € 2,- = € 20.000,-bij: 2000 eenheden à € 3,90 = - 7.800,-

Netto-inkopen € 27.800,-- 518.900,-

€ 546.700,-Voorraad 31 december:10000 eenheden à € 2,- = € 20.000,-af: 2500 eenheden à € 4,20 = - 10.500,-

- 9.500,-

€ 537.200,-Nettoverkopen - 672.300,-

Winst artikel A € 135.100,-

17.3 D.1. De voorraad goederen op 1 januari is:

10000 � € 1,20 = € 12.000,-minus het manco: 2000 � € 1,40 = - 2.800,-

€ 9.200,-

Op 31 januari is de voorraad:10000 � € 1,20 = € 12.000,-plus het surplus ad 500 � € 1,70 = - 850,-

€ 12.850,-

De verkoopopbrengst is 1500 � € 3,- = € 4.500,-.De kosten van de inkoop zijn 4000 � € 1,70 = € 6.800,-.De winst op goederen is dus: € 12.850,- + € 4.500,- – € 9.200,- – € 6.800,- = € 1.350,-.De nettowinst over januari is derhalve: € 1.350,- minus afschrijving ad € 250,- = € 1.100,-.

2. a. De voorraad goederen op 1 januari is: 8000 � € 1,40 = € 11.200,-.Op 31 januari is de voorraad: 10 500 � € 1,80 = € 18.900,-.De vermogensaanwas over januari bedraagt derhalve:€ 18.900,- + € 4.500,- – € 11.200,- – € 6.800,- – € 250,- = € 5.150,-.

b. Door hiervan de herwaardering van de goederen ad € 3.450,- af te trekken, wordt de nettowinst over januariad € 1.700,- verkregen. Het bedrag van € 3.450,- kan als volgt worden verklaard:2/1 8000 � (€ 1,50 – € 1,40): € 800,-13/1 8000 � (€ 1,70 – € 1,50): - 1.600,-31/1 10500 � (€ 1,80 – € 1,70): - 1.050,-

€ 3.450,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 129

Page 134: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

17.3 E.1. Winst op verkoop: 10 000 � (€ 3,- – € 2,-) = € 10.000,-.

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogen40 000 � € 2,- per 1.1 € 100.000,-5000 � € 2,20 } € 107.100,- Vreemd vermogen - 20.000,-7000 � € 2,30 Winst - 10.000,-Kas - 22.900,-

€ 130.000,- € 130.000,-

2. Winst op verkoop:5000 � (€ 3,- – € 2,20) = € 4.000,-5000 � (€ 3,- – € 2,30) = - 3.500,-

€ 7.500,-

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogenijzeren voorraad per 1.1 € 100.000,-50000 � € 2,- € 104.600,- surplus 2000 � € 2,30 } Vreemd vermogen - 20.000,-Kas - 22.900,- Winst - 7.500,-

€ 127.500,- € 127.500,-

3. Doordat voor de verkoop moet worden geput uit de beginvoorraad is het antwoord gelijk aan dat op vraag 1.

4. Winst op verkoop:10 000 � (€ 3,- – € 2,10) = € 9.000,-.

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogen52 000 � € 2,30 € 119.600,- per 1.1 € 100.000,-Kas - 22.900,- Vreemd vermogen - 20.000,-

Herwaardering* - 13.500,-Winst - 9.000,-

€ 142.500,- € 142.500,-

* Specificatie herwaardering:

• mei: 50000 (€ 2,10 – € 2,-) = € 5.000,-

• juli: 40000 (€ 2,20 – € 2,10) = - 4.000,-

• september: 45000 (€ 2,30 – € 2,20) = - 4.500,-

€ 13.500,-

5. De kosten van de verkoop zijn bij (1.) de hkp van de beginvoorraad ad € 2,- per stuk; bij (2.) is dit de kostprijsvan de vervangende inkoop ad € 2,20 resp. € 2,30 per stuk.

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 130

Page 135: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

6. Als vraag 5.

7. Het verschil bestaat alleen hierin dat bij (4.) de winst wordt berekend op basis van de verkoopprijs en de inkoop-prijs die geldt op het moment van verkoop. Zie verder het antwoord op vraag 5.

17.3 F.1. Opbrengst verkopen:

17.7 2000 � € 12,- = € 24.000,-15.12 2000 � € 12,50 = - 25.000,-

totaal € 49.000,-

Kosten van de verkopen:17.7 2000 � € 10,- = € 20.000,-15.12 2000 � € 10,- = - 20.000,-

totaal - 40.000,-

Winst € 9.000,-

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogen4000 � € 10,- per 1.1 € 90.000,-2000 � € 10,50 } € 94.000,- Crediteuren - 33.000,-3000 � € 11,- Winst - 9.000,-Debiteuren - 25.000,-Liquide middelen - 13.000,-

€ 132.000,- € 132.000,-

2. De inkoop van 3 april dient om het manco van 1 januari weg te werken;het verlies hierop bedraagt: 2000 � (€ 10,50 – € 10,-) = € 1.000,-Opbrengst verkopen (zie (1.)): € 49.000,-

Kosten van de verkopen:17.7 2000 � € 11,- = € 22.000,-15.12 1000 � € 11,- = - 11.000,-

1000 � € 11,50 = - 11.500,- (manco per 31.12)

- 44.500,-

Winst op verkopen € 4.500,-

De totale winst is derhalve € 4.500,- – € 1.000,- = € 3.500,-.

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 131

Page 136: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen: Eigen vermogenijzeren voorraad per 1.1 € 90.000,-10000 � € 10,- Crediteuren - 33.000,-manco } € 88.500,- Winst - 3.500,-1000 � € 11,50Debiteuren - 25.000,-Liquide middelen - 13.000,-

€ 126.500,- € 126.500,-

3. De eindvoorraad wordt voor 8000 eenheden gewaardeerd op € 10,- per eenheid en voor 1000 eenheden op€ 10,50 per eenheid (de inkoopprijs per 3 april). Tegenover de verkopen komt dus te staan:de inkoop van 3 april voor 1000 eenhedende inkoop van 2 oktober voor 3000 eenheden.Opbrengst van de verkopen (zie (1.)): € 49.000,-Kosten van de verkopen:17.7 1000 � € 10,50 = € 10.500,-

1000 � € 11,- = - 11.000,-15.12 2000 � € 11,- = - 22.000,-

- 43.500,-

Winst € 5.500,-

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogen8000 � € 10,- € 90.500,- per 1.1 € 90.000,-1000 � € 10,50 } Crediteuren - 33.000,-Debiteuren - 25.000,- Winst - 5.500,-Liquide middelen - 13.000,-

€ 128.500,- € 128.500,-

4. Opbrengst verkopen (zie (1.)): € 49.000,-Kosten van de verkopen:17.7 2000 � € 10,50 = € 21.000,-15.12 2000 � € 11,50 = - 23.000,-

- 44.000,-

Winst op verkopen € 5.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 132

Page 137: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Balans per 31.12.2006

Voorraad goederen Eigen vermogen9000 � € 11,50 € 103.500,- per 1.1 € 90.000,-Debiteuren - 25.000,- Crediteuren - 33.000,-Liquide middelen - 13.000,- Herwaardering* - 13.500,-

Winst - 5.000,-

€ 141.500,- € 141.500,-

* Specificatie herwaardering:

• maart: 8000 (€ 10,50 – € 10,-) = € 4.000,-

• augustus: 8000 (€ 11,- – € 10,50) = - 4.000,-

• november: 11000 (€ 11,50 – € 11,-) = - 5.500,-

€ 13.500,-

5. De kosten van de verkopen bedragen bij (1.) € 40.000,- en bij (2.) € 44.500,-. Het verschil is € 4.500,-.Bovendien is er bij (2.) het verlies op de dekking van het manco ad € 1.000,-. Totale verschil € 5.500,-; dit isgelijk aan het verschil in winst ad € 9.000,- – € 3.500,- = € 5.500,-.

6. De kosten van de verkopen zijn bij (3.) € 1.000,- lager. Bovendien is er bij (2.) het verlies op de dekking van hetmanco. Totale verschil € 2.000,-. Dit is gelijk aan het verschil in winst ad € 5.500,- – € 3.500,- = € 2.000,-.

7. Het verschil in winst wordt verklaard door het verlies op het manco, terwijl op 15.2 en 17.7 verschillendeinkoopprijzen worden gehanteerd.

17.3 G.1. Het individuele lifo-stelsel wordt toegepast met de bedoeling, ter handhaving van de substantie van de onderne-

ming, waardestijgingen van de voorraden uit de winst te elimineren.

2. a.

Eindbalans volgens de minimumwaarderingsregel (� € 1.000,-)

Goederen Eigen vermogen per 1.1 25040 000 eenh. à € 3,- Vreemd vermogen 29020 000 eenh. à € 3,50 } 270 Winst 13820 000 eenh. à € 4,-Liquide middelen 408

678 678

b.

Eindbalans volgens het individuele lifo-stelsel (� € 1.000,-)

Goederen Eigen vermogen per 1.1 25060 000 eenh. à € 3,- 260 Vreemd vermogen 29020 000 eend. à € 4,- } Winst 128Liquide middelen 408

668 668

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 133

Page 138: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. a. De toepassing van het individuele lifo-stelsel heeft in dit geval slechts ten dele aan haar bedoeling beant-woord.Tegenover de verkopen van in totaal 60 000 eenheden staat namelijk slechts één inkoop en wel van 20 000eenheden. Daardoor moest voor de verkopen overwegend uit de beginvoorraad worden geput. Hierdoor is dewaardestijging van deze voorraad gedeeltelijk toch in de winst ‘terechtgekomen’.

b. Bij toepassing van de vervangingswaardemethode zou de solvabiliteit groter zijn geweest, omdat de vervan-gingsprijs van de goederen hoger was dan de bij 2.b. toegepaste historische kostprijzen.

17.3 I.1. a.

Balans per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Duurzaam productiemiddel 700* Eigen vermogen per 1.1 600Goederen 375* Vreemd vermogen 1.300Liquide middelen 940* Winst 115

2.015* 2.015

b. Opbrengst verkoop 60000 � € 15,- = € 900.000,-****Kosten hiervan:10000 � € 10,- = € 100.000,-***40000 � € 11,50 = - 460.000,-***10000 � € 12,50 = - 125.000,-***

- 685.000,-****

€ 215.000,-Afschrijving duurzaam productiemiddel - 100.000,-

Winst € 115.000,-

* IJzeren voorraad 50 000 � € 10,- minus manco 10 000 � € 12,50 = € 375.000,-.

** Dit is het surplus dat per 1.1 aanwezig was.

*** Dit is het manco per 31.12.

**** of: € 600.000,- + € 460.000,- – € 375.000,- = € 685.000,-.

2. a.

Balans per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Duurzaam productiemiddel 700 Eigen vermogen per 1.1 600Goederen 730 Vreemd vermogen 1.300Liquide middelen 490 Winst 20

1.920 1.920

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 134

Page 139: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b. Opbrengst verkoop 30 000 � € 15,- = € 450.000,-Kosten hiervan:10000 � € 10,- = € 100.000,-20000 � € 11,50 = - 230.000,-

- 330.000,-

€ 120.000,-Afschrijving duurzaam productiemiddel - 100.000,-

Winst € 20.000,-

3. a.

Balans per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Duurzaam productiemiddel 700* Eigen vermogen per 1.1 600Goederen 400* Vreemd vermogen 1.300Liquide middelen 940* Winst 140

2.040* 2.040

* Restant van de beginvoorraad.

b.

Balans per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Duurzaam productiemiddel 700** Eigen vermogen per 1.1 600Goederen 715** Vreemd vermogen 1.300Liquide middelen 490** Winst 5

1.905** 1.905

** Beginvoorraad + 10 000 stuks inkoop à € 11,50.

17.3 J.1. Transactiewinst verkoop 4.12.: 2000 � (€ 10,- – € 6,-) = € 8.000,-

Transactiewinst verkoop 15.12.: 3500 � (€ 10,- – € 7,-) = € 10.500,-

2. a. Waardestijging 2.12.: 4000 � (€ 6,- – € 5,-) = € 4.000,- (X)b. Waardestijging 14.12.: 4500 � (€ 7,- – € 6,-) = - 4.500,-c. Waardestijging 18.12.: 1000 � (€ 8,- – € 7,-) = - 1.000,-d. Waardestijging 31.12.: 5000 � (€ 9,- – € 8,-) = - 5.000,-

€ 14.500,-(X) Voorraadverloop vanaf 1.12.: 4000

vanaf 4.12.: – 2000 2000vanaf 8.12.: + 2500 4500vanaf 15.12.: – 3500 1000vanaf 21.12.: + 4000 5000

3. Totale transactiewinsten over december:€ 8.000,- + € 10.500,- = € 18.500,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 135

Page 140: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4.Balans per 31 december 2006

Voorraad product X Aandelenkapitaal € 14.000,-*(5000 eenheden à € 9,-) € 45.000,- Herwaardering voorraad product X - 24.500,-*Kas - 23.000,- Schulden - 11.000,-*

Periodewinst december - 18.500,-*

€ 68.000,- € 68.000,-*

* € 10.000,- (beginbalans) + € 14.500,- (zie vraag 2).

17.4 A.1.

Balans per 31.12.2006

Duurzaam Vermogen € 200.000,-prod. middel € 200.000,-Afschrijving - 40.000,-

€ 160.000,-Kas - 40.000,-

€ 200.000,- € 200.000,-

2.Balans per 31.12.2007

Duurzaam Vermogenprod. middel € 240.000,- per 1.1 € 200.000,-Afschrijving - 96.000,- Herwaardering - 32.000,-

€ 144.000,-Kas - 88.000,-

€ 232.000,- € 232.000,-

3. De calculatorische afschrijving bedraagt € 48.000,-.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 136

Page 141: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

17.4 B.1.

Winst- en verliesrekening (in € 1.000,-)

Afschrijving 10 Winst op verkopen* 149Overige kosten 50Nettowinst 89

149 149

* Verkoop 8 maart:

Opbrengst:

25 000 � € 14,- € 350.000,-

kosten:

10000 � € 8,- = € 80.000,-

15000 � € 10,- = - 150.000,-

- 230.000,-

winst € 120.000,-

Verkoop 1 november opbrengst:

6000 � € 15,- € 90.000,-

kosten:

5000 � € 10,- = € 50.000,-

1000 � € 11,- = - 11.000,-

- 61.000,-

winst - 29.000,-

Totale winst op verkopen € 149.000,-

2.Balans per 31 december (in € 1.000,-)

Duurzame activa 80 Eigen vermogen per 1.1 200Voorraad goederen 99 Nog te betalen kosten 6Liquide middelen 116 Winst 89

295 295

3.Winst- en verliesrekening (in € 1.000,-)

Afschrijving 11 Winst op verkopen* 121Overige kosten 50Nettowinst 60

121 121

* 8 maart: 25 000 � (€ 14,- – € 10,- ) = € 100.000,-

1 november: 6000 � (€ 15,- – € 11,50) = - 21.000,-

€ 121.000,-

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 137

Page 142: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4. a.

Balans per 31 december (in € 1.000,-)

Duurzame activa 88,0 Eigen vermogen 301,5Voorraad goederen 103,5 Nog te betalen kosten 6,0Liquide middelen 116,0

307,5 307,5

b. Eigen vermogen per 1.1: 200,0*Herwaardering 41,5*Winst: 60,0*

301,5*

* Specificatie herwaardering:

Duurzame activa: 10% van ¤ 90.000,- = € 9.000,-

Goederen:

• februari: 10000 (€ 10,- – € 8,-) = € 20.000,-

• juni: 5000 (€ 11,- – € 10,-) = - 5.000,-

• oktober: 15000 (€ 11,50 – € 11,-) = - 7.500,-

- 32.500,-

€ 41.500,-

17.4 C.1. Toeneming (tijdens de levensduur van het duurzame productiemiddel) van de complementaire kosten.

2. De calculatorische afschrijving wordt elk jaar 25% hoger dan vóór de prijsstijging berekend was.

17.4 D.1. a./b. Opbrengst verkopen:

4 � 200 000 � € 8,- = € 6.400.000,-c. Kosten van de verkopen:

200 000 � (€ 5,50 + € 6,- + € 6,50 + € 7,-) = - 5.000.000,-

€ 1.400.000,-Afschrijving 2006 € 350.000,-Overige exploitatiekosten - 150.000,-

- 500.000,-

Nettowinst over 2006 € 900.000,-

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 138

Page 143: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. Herwaardering per 31-12-2005 € 1.000.000,-Herwaardering goederen 20061e kwartaal: 400000 (€ 5,50 – € 5,-) = € 200.000,-2e kwartaal: 200000 (€ 6,00 – € 5,50) = - 100.000,-3e kwartaal: 500000 (€ 6,50 – € 6,-) = - 250.000,-4e kwartaal: 300000 (€ 7,00 – € 6,50) = - 150.000,-

- 700.000,-Idem duurzaam actief16,66% van € 2.400.000,- - 400.000,-

€ 2.100.000,-

3. Verkopen € 6.400.000,-Kosten van de verkopen:400000 � € 5,- = € 2.000.000,-400000 � € 6,- = - 2.400.000,-

- 4.400.000,-

Totale winst op goederen € 2.000.000,-Afschrijving 2006 € 300.000,-Overige exploitatiekosten - 150.000,-

- 450.000,-

Nettowinst over 2006 € 1.550.000,-

17.4 E.1. a.

Duurzame activa € 100.000,- Eigen vermogen € 100.000,-Afschrijving - 40.000,-

€ 60.000,-Belegde afschrijv. gelden - 40.000,-

€ 100.000,- € 100.000,-

b.

Duurzame activa € 125.000,- Eigen vermogen € 115.000,-Afschrijving - 50.000,-

€ 75.000,-Belegde afschrijv. gelden - 40.000,-

€ 115.000,- € 115.000,-

c. Eigen vermogen = € 100.000,- + € 25.000,- (herwaardering) – € 10.000,- (inhaalverlies).

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 139

Page 144: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

2. Nadelen, voortvloeiend uit prijsstijging van duurzame activa, kunnen geheel of gedeeltelijk worden voorkomendoor:financiering met vreemd vermogen;intensieve financiering;belegging van afschrijvingsgelden in waarden die tegelijk met de duurzame activa in prijs stijgen.

3.Duurzame activa € 100.000,- Eigen vermogen € 60.000,-Afschrijving - 40.000,-

€ 60.000,-

€ 60.000,- € 60.000,-

4. a. Dit bedrijf past intensieve financiering toe.b. Bij intensieve financiering kan worden volstaan met een geringer vermogen. Men lijdt bovendien in beperk-

tere mate inhaalverliezen bij prijsstijging van de activa.

5.Duurzame activa € 125.000,- Eigen beginvermogen € 60.000,-Afschrijving - 50.000,- Herwaardering - 15.000,-

€ 75.000,- € 75.000,-

€ 75.000,- € 75.000,-

17.4 F.1. Men noemt zo’n verzameling een ideaalcomplex.

2. a. De dpm-en zijn gemiddeld één jaar oud en dus € 80.000,- per stuk waard. Totale balanswaarde netto derhal-ve € 480.000,-.

b. Na de prijsstijging is dit een kwart meer, dus € 600.000,-.

c. Op 31 december moet zijn afgeschreven: 6 � = € 300.000,-.

De nettowaarde op de balans bedraagt dus nog € 300.000,-

3. Naar Herwaardering gaat € 600.000,- – € 480.000,- = € 120.000,-.

4. De twee nieuwe dpm-en kosten tezamen € 300.000,-. De jaarlijkse afschrijving is € 300.000,- (zie het antwoordop vraag 2.c.). Dit is dus juist voldoende.

5. In dit geval bedraagt de afschrijving slechts: � € 300.000,- = € 240.000,-,

zodat er een tekort is van € 60.000,-.

6. Na twee jaar blijkt er te weinig afgeschreven te zijn en wel

6 � 2 � ( – ) = € 120.000,-.

Dit tekort komt als een verlies op de resultatenrekening.Op de balans wordt de nettowaarde van de dpm-en vermeerderd van6 � 1/3 � € 120.000,- tot 6 � 1/3 � € 150.000,-, d.w.z. van € 240.000,- tot € 300.000,-.

€ 120.000,-3

€ 150.000,-3

120.000150.000

€ 150.000,-3

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 140

Page 145: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

17.4 G.1. Met € 25.000,-.

2. Vaste activa 1.1 € 575.000,-Bij: herwaardering - 25.000,-Bij: investering - 125.000,-

€ 725.000,-Vaste activa 31.1 - 695.000,-

Dus buiten gebruik gesteld voor € 30.000,-

3. De rekening Afschrijving is gedaald door buitengebruikstelling (€ 30.000,-) en gestegen door afschrijving tenlaste van de winst- en verliesrekening. Nettostijging is € 20.000,-. Ten laste van de winst- en verliesrekeningkwam dus € 50.000,-.

4. Totale afschrijving € 50.000,-Extra afschrijving - 15.000,-

Dus normale afschrijving € 35.000,-

17.4 H.1. a. Resultatenrekening over 2006:

verkoopresultaat (brutowinst):april : 6000 � (€ 10,- – € 5,-) = € 30.000,-

: 2000 � (€ 10,- – € 4,-) = - 12.000,-juni : 6000 � (€ 12,- – € 4,-) = - 48.000,-dec. : 4000 � (€ 14,- – € 6,-) = - 32.000,-

€ 122.000,-kosten:afschrijving machine: 20% van € 200.000,- = € 40.000,-interestlening: 8% van € 60.000,- = - 4.800,-overige kosten - 40.000,-

- 84.800,-

winst € 37.200,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 141

Page 146: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b.

Balans per 31 december 2006

Vaste activa € 50.000,- Eigen vermogenGoederen 1.1.2002 € 150.000,-12000 � € 4,- = - 48.000,- winst 2002 - 37.200,-3000 � € 6,- = - 18.000,- € 187.200,-

8% Langlopende lening - 50.000,-Liquide middelen* - 121.200,-

€ 237.200,- € 237.200,-

* 1.1.2006 € 40.000,-

omzet + - 208.000,-

inkopen – - 72.000,-

overige kosten – - 40.000,-

aflossing lening – - 10.000,-

interest lening – - 4.800,-

€ 121.200,-

2. a. Resultatenrekening over 2006:verkoopresultaat (brutowinst):april : 8000 � (€ 10,- – € 5,-) = € 40.000,-juni : 6000 � (€ 12,- – € 5,-) = - 42.000,-dec. : 4000 � (€ 14,- – € 6,-) = - 32.000,-

€ 114.000,-kosten:afschrijving machine: 20% van € 220.000,- = € 44.000,-interestkosten - 4.800,-overige kosten - 40.000,-

- 88.800,-

winst € 25.200,-

b.

Balans per 31 december 2006

Vaste activa Eigen vermogen25% van € 220.000,- € 55.000,- 1.1.2006 € 150.000,-

winst 2006 - 25.200,-Goederen herwaardering machine* - 9.000,-15000 � € 6,- = - 90.000,- herwaardering goederen* - 32.000,-Liquide middelen - 121.200,-

€ 216.200,-8% Langlopende lening - 50.000,-

€ 266.200,- € 266.200,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 142

Page 147: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

* Toelichting op de bedragen van de herwaardering

• Machine: 10% van € 90.000,- = € 9.000,-

• Goederen:

– 1.2 20000 (€ 5,- – € 4,-) = € 20.000,-

– 1.9 12000 (€ 6,- – € 5,-) = - 12.000,-

€ 32.000,-

3. Noch de onder 1., noch de onder 2. gevraagde stukken vormen tezamen een jaarrekening ingevolge de wetomdat de toelichting ontbreekt.

17.4 I.1. De jaarlijkse afschrijving is: = € 180.000,-.

Stel de restwaarde is R.10 % van (€ 2.000.000,- – R) = € 180.000,-.R = € 200.000,-.

2. Andere afschrijvingsmethodes:– afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde;

het verloop van de jaarlijkse afschrijvingsbedragen is dalend (degressief).– afschrijven met een afnemend percentage van de aanschafwaarde;

het verloop van de jaarlijkse afschrijvingsbedragen is dalend (degressief).– afschrijven volgens de annuïteitenmethode;

het verloop van de jaarlijkse afschrijvingsbedragen is stijgend (progressief).

3. Berekening van het verwachte transactieresultaat op goederen over 2007 bij toepassing van het minimum-waarderingssysteem:februari : 20000 (€ 30,- – € 20,-) € 200.000,-juni : 5000 (€ 35,- – € 22,-) - 65.000,-

: 10000 (€ 35,- – € 25,-) - 100.000,-december : 5000 (€ 40,- – € 25,-) - 75.000,-

: 5000 (€ 40,- – € 28,-) - 60.000,-

€ 500.000,-

4. Berekening van het verwachte transactieresultaat op goederen over 2007 bij toepassing van het individuele lifo-systeem:februari : 15000 (€ 30,- – € 20,-) € 150.000,-

: 5000 (€ 30,- – € 22,-) - 40.000,-juni : 15000 (€ 35,- – € 25,-) - 150.000,-december : 10000 (€ 40,- – € 28,-) - 120.000,-

€ 460.000,-

5. Het transactieresultaat bij het individuele lifo-systeem is lager dan bij het minimumwaarderingssysteem.Dit houdt verband met het meer substantialistische karakter van het individuele lifo-systeem.

€ 2.000.000,- – € 1.460.000,-3

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 143

Page 148: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

17.4 J.1. Balans per 30 juni 2006 bij toepassing van de ijzerenvoorraadmethode (bedragen � € 1.000,-):

Duurzame productiemiddelen Eigen vermogen 1.815**€ 1.480.000 – (1/2 � € 1.600.000,-) : 10 1.400Voorraad goederen Vreemd vermogen 530**ijzeren voorraad 20 000 � € 25,- 740plus: surplus 10 000 � € 24,-Liquide middelen* 205

2.345 2.345**

* Toelichting:

saldo per 1 januari € 150.000,-

uitgaven inkopen januari - 500.000,-

– € 350.000,-

ontvangsten verkoop februari - 700.000,-

+ € 350.000,-

uitgaven inkopen maart - 720.000,-

– € 370.000,-

ontvangsten verkoop juni - 750.000,-

+ € 380.000,-

betaling i.v.m. overige kosten - 175.000,-

saldo per 30 juni + € 205.000,-

** Toelichting: € 2.345.000,- – € 530.000,- = € 1.815.000,-.

2. Resultaat bij toepassing van de ijzerenvoorraadmethode:€ 1.815.000,- – € 1.600.000,- = € 215.000,- winst.

3. Resultaat bij toepassing van de vervangingswaardemethode:a. Verkoopresultaat:

februari : 20 000 � (€ 35,- – € 25,-) = € 200.000,- Wjuni : 20 000 � (€ 37,50 – € 30,-) = - 150.000,- W

€ 350.000,- W

b. Afschrijvingskosten:

normaal 1/2 � = - 92.000,- V

c. Overige kosten - 175.000,- V

€ 83.000,- W

€ 2.070.000,- – € 160.000,-10

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 144

Page 149: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

4. Balans per 30 juni 2006 bij toepassing van de vervangingswaardemethode (bedragen � € 1.000,-):

Duurzame productiemiddelen Eigen vermogen(€ 2.070.000,- – € 460.000,-) 1.610 beginvermogen 1.600

winst 83Voorraad goederen herw. DPM 222(30 000 � € 30,-) 900 herw. goederen* 280Liquide middelen 205 2.185

Vreemd vermogen 530

2.715 2.715

* Toelichting op de bedragen van de herwaardering:

• DPM: 15% van € 1.480.000,- = € 222.000,-

• Goederen:

– 1.3 20000 (€ 24,- – € 25,-) = – € 20.000,-

– 1.4 50000 (€ 28,- – € 24,-) = - 200.000,-

– 1.6 50000 ((€ 30,- – € 28,-) = - 100.000,-

€ 280.000,-

5. De vervangingswaardemethode levert een beter beeld van het kapitaal en daarmee van het vermogen dan de ijzerenvoorraadmethode.

6. Ja, de ondernemer kan in dit geval een coöperatie zijn want in de balans is geen sprake van aandelenkapitaal.

7. a. Ja, de wettelijke regeling met betrekking tot de jaarverslaglegging is van toepassing op een coöperatie, wantdat bepaalt artikel 360 van Boek 2 BW.

b. Een lid van de coöperatie kan bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam vorderen datdeze de coöperatie een bevel geeft de jaarrekening anders in te richten.

17.5 A.1. Verkoopresultaat ad € 10.000,- = Omzet ad € 80.000,- – Toegestane kosten.

Deze kosten zijn dus gelijk aan € 70.000,- per 20 000 stuks.

De standaardkostprijs is derhalve: = € 3,50 per stuk.

2. Dan is het positieve Verkoopresultaat gelijk aan het negatieve Bezettingsresultaat, of is het negatieve Verkoopre-sultaat gelijk aan het positieve Bezettingsresultaat.

3. De totale constante kosten zijn 1000 � € 3,- = € 3.000,-.De verkoopprijs – de variabele kosten per eenheid – de constante kosten per eenheid = € 2,-. Dus verkoopprijs –variabele kosten per eenheid = € 5,-. Het break-evenpunt ligt derhalve bij

= 600 eenheden.

4. De totale constante kosten zijn gelijk aan 2000 � de constante kosten per eenheid. De verkoopprijs – de variabe-le kosten per eenheid – de constante kosten per eenheid = € 3,-. Dus de verkoopprijs – de variabele kosten pereenheid = € 3,- + de constante kosten per eenheid.Hieruit volgt:

= 1200 (break-evenpunt).

Dus de constante kosten per eenheid bedragen € 4,50.

2000 � constante kosten per eenheid € 3,- + constante kosten per eenheid

€ 3.000,-€ 5,-

€ 70.000,-20000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 145

Page 150: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

5. Het Verkoopresultaat = verkochte hoeveelheid � transactiewinst, dus gelijk aan 10 000 � (€ 30,- – € 27,-) =€ 30.000,-.Het Bezettingsresultaat = bezettingsverschil � constante kosten per eenheid, dus gelijk aan (10 000 – 8000) �(€ 8,- + € 5,-) = € 26.000,-.De totale nettowinst wordt derhalve € 30.000,- + € 26.000,- = € 56.000,-.

6. Het Verkoopresultaat = 12 000 � € 3,- = € 36.000,- . Het Bezettingsresultaat = 1000 � € 8,- = € 8.000,- (pro-ductie) + 4000 � € 5,- = € 20.000,- (verkoop). De totale nettowinst is dus € 36.000,- + € 8.000,- + € 20.000,-= € 64.000,-.

17.5 B.1. B = = 65 000 stuks per jaar.

2. Verkoopresultaat = Verkoopomvang � (€ 21,- – € 18,-).Bezettingsresultaat = (productie- en verkoopomvang – 80 000) � € 13,-.

Productie en verkoop in Verkoopresultaat Bezettings- Totalestuks resultaat nettowinst

In duizenden euro’s

000000 0 – 1.040 – 1.04065000 195 – 195 080000 240 0 240

100000 300 260 560

3. a. Bij een productie van 80 000 stuks per jaar is er voor de fabricagekosten een bezettingsresultaat van 0. Hetverkoopresultaat moet derhalve gelijk zijn aan het bezettingsverlies op de verkoopkosten. Dus verkoopom-vang � (€ 21,- – € 18,-) = (80 000 – verkoopomvang) � € 3,-.Hieruit volgt dat de verkoopomvang 40 000 stuks moet zijn.

b. Bij een productie van 62 000 stuks geldt:Bezettingsresultaat = (80 000 – 62 000) � € 10,- = € 180.000,-, dus: verkoopomvang � (€ 21,- – € 18,-) +(verkoopomvang – 80 000) � € 3,- = € 180.000,-.Hieruit volgt dat de verkoopomvang 70 000 stuks moet zijn.

17.5 C.1. Winst = Verkoopresultaat + Bezettingsresultaat.

Verkoopresultaat = 380 000 � (€ 90,- – € 60,-) = € 11.400.000,-.Winst = € 10.125.000,-.Dus Bezettingsresultaat = € 11.400.000,- – € 10.125.000,- = € 1.275.000,- (verlies).Stel normale productie = normale verkoop = X.(X – 400 000) � € 15,- + (X – 380 000) � € 7,50 = € 1.275.000,-.Dus X = 450 000.

2. De break-evenafzet bedraagt: = 192857 eenheden.

De break-evenomzet bedraagt dus: 192857 � € 90,- = € 17.357.130,-.

3. Specificatie van de winst bij de break-evenomzet:Verkoopresultaat:192857 � (€ 90,- – € 60,-) = € 5.785.710,- (winst)Bezettingsverlies: (verschil door afronding)(450000 – 192857) � € 22,50 = € 5.785.718,- (verlies)

€ 10.125.000,-€ 90,- – € 37,50

€ 1.040.000,-€ 21,- – € 5,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 146

Page 151: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

17.5 D.1. a. De totale constante kosten nemen toe met € 72.000,- per jaar; de variabele kosten dalen met € 18,- per stuk.

Bij een afzet van = 4000 stuks levert de automatisering dus geen voor- of nadeel op.

b. De break-evenafzet is vóór de automatisering:

= 10000 stuks en na de automatisering:

= 9000 stuks.

2. a. Bij de break-evenafzet is er een onderbezetting van 3000 stuks. Het verlies hierdoor bedraagt 3000 � € 81,-= € 243.000,-. Het verkoopresultaat is 9000 � (€ 240,- – € 132,- – € 81,-) = € 243.000,- (winst).

N.B. De constante kosten per stuk zijn = € 81,-.

b. De veiligheidsmarge is het verschil tussen break-evenafzet en normale afzet; zij is dus 12 000 – 9000 = 3000stuks groot, d.i. 25% van de normale afzet.

17.5 E.1. De break-evenomvang van productie en verkoop is gelijk aan:

� 1 eenheid product = 22000 eenheden product.

2. Het verkoopresultaat is gelijk aan: 22000 � (€ 65,- – € 51,-) = € 308.000,-.De normale omvang van productie en verkoop is gelijk aan:

� 1 eenheid product = 33000 eenheden product.

Het bezettingsresultaat is derhalve gelijk aan: (33000 – 22000) � (€ 16,- + € 12,-) = € 308.000,- negatief.

3. a. Verkoopresultaat = 33000 � (€ 65,- – € 51,-) = € 462.000,-.Bezettingsresultaat = nihil.

b. Verkoopresultaat = 20000 � (€ 65,- – € 51,-) = € 280.000,-.Bezettingsresultaat = (33000 – 20000) � (€ 16,- + € 12,-) = € 364.000,- negatief.

c. Verkoopresultaat = 35000 � (€ 65,- – € 51,-) = € 490.000,-.Bezettingsresultaat = (35000 – 33000) � (€ 16,- + € 12,-) = € 56.000,-.

4. Uit de antwoorden op de vragen 2., 3.a., 3.b. en 3.c. zijn de volgende conclusies te trekken:– het verkoopresultaat is steeds positief;– het bezettingsresultaat is nihil bij de normale omvang van productie en verkoop, negatief daarbeneden en

positief daarboven;– bij de break-evenomvang van productie en verkoop is het positieve verkoopresultaat juist gelijk aan het

negatieve bezettingsresultaat.

17.5 F.1. a. Variabele kosten € 5.500.000,-

Vaste kosten - 5.000.000,-

€ 10.500.000,- voor 100 000 stuks X.De integrale standaardfabricagekostprijs van X bedraagt derhalve € 105,-.

b. = - = 25000 stuks.

De normale productie is dus 120000 – 25000 = 95000 stuks.

€ 1.250.000,-€ 50,-

Bezettingsresultaatvaste kosten per eenheid van product X

€ 528.000,- € 16,-

€ 528.000,- + € 396.000,-€ 65,- – € 23,-

€ 972.000,-12000

€ 972.000,-€ 240,- – € 132,-

€ 900.000,-€ 240,- – € 150,-

€ 72.000,-€ 18,-

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 147

Page 152: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. a. De break-evenafzet is gelijk aan

= = 41304,35 stuks.

De break-evenomzet is derhalve 41 304,35 � € 200,- = € 8.260.870,-.

b. 100 000 = . Derhalve is p = € 120,59.

3. a. Toeneming van de verkoop met 3000 stuks geeft 3000 (€ 200,- – € 55,- – € 30,-) = € 345.000,- meerwinst.

b. Het verkoopresultaat stijgt met 3000 (€ 200,- – € 105,- – € 30,-) = € 195.000,-.Het bezettingsresultaat neemt toe met 30 000 � € 50,- = € 1.500.000,-.De nettowinst neemt derhalve toe met € 195.000,- + € 1.500.000,- = € 1.695.000,-.

€ 4.750.000p – € 55,- – 0,15p

€ 4.750.000,-€ 115,-

95 000 � € 50,- (vaste kosten)€ 200,- – € 55,- – 0,15 � € 200,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 17 DE INTERNE PERIODIEKE WINST- EN VERMOGENSBEPALING 148

Page 153: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 19Analyse van een gepubliceerde jaarrekening;kengetallen

19.3 B.1. Waarde bedrijfspanden op 31 december 2005 € 14.500.000,-

Afschrijvingskosten - 850.000,- –

€ 13.650.000,-Herwaardering - 1.500.000,- +

Waarde bedrijfspanden 31 december 2006 € 15.150.000,-

2. Waarde inventaris op 31 december 2005 - 8.700.000,-Afschrijvingskosten - 1.450.000,- –

€ 7.250.000,-Investering in 2006 - 800.000,- +

€ 8.050.000,-Desinvestering in 2006 - 300.000,- –

Waarde inventaris op 31 december 2006 € 7.750.000,-

3. Hypothecaire lening 31 december 2005 - 8.600.000,-Aflossing - 500.000,- –

Hypothecaire lening 31 december 2006 € 8.100.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

149

Page 154: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

4.Balans na winstverdeling per 31 december 2006 (� € 1.000,-)

Vaste activa Eigen vermogenBedrijfspanden 15.150 Aandelenvermogen 10.000Inventaris 7.750 Agioreserve 6.000

Herwaarderingsreserve 3.500Winstreserve 3.600

22.900 23.100

Vlottende activa Voorzieningen 9.500Voorraden 25.500 Vreemd vermogen langDebiteuren 10.800 Hypothecaire lening 8.100Ov. Kortl. Vorderingen 4.300Kas 1.500

42.100Vreemd vermogen kortCrediteuren 12.400Bank rekening-courant 5.700Ov. Kortl. schulden 6.200

24.300

65.000 65.000

5. a. Het netto werkkapitaal van 31 december 2006:€ 42.100.000,- – € 24.300.000,- = € 17.800.000,-Het nettowerkkapitaal van 31 december 2005:€ 41.500.000,- – € 26.100.000,- = - 15.400.000,-

De toename van het nettowerkkapitaal is € 2.400.000,-

b. Met het nettowerkkapitaal is de liquiditeitspositie van Nemocon nv te beoordelen. Deze liquiditeitspositie isin 2006 verbeterd.

19.4 A.1. RTV = � 100% = 14,2%.

2. REV VAB = � 100% = 20%.

3. RVV = � 100% = 7%.

4. Het hefboomeffect doet zich hier voor; het is gelijk aan: (14,2% – 7%) � = 5,8%.

Dit is gelijk aan het verschil tussen de RTV ad 14,2% en de REV VAB ad 20%.

26003200

1822600

320 + 3203200

320 + 320 + 1825800

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 150

Page 155: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

19.4 B.1. Eigen vermogen: (1,2 + 0,8 + 0,5 + 0,1) � € 1.000.000,- = € 2.600.000,-

Vreemd vermogen: (2,4 + 0,15 + 0,25) � € 1.000.000,- = - 2.800.000,-

Totale vermogen: € 5.400.000,-

2. Rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) = � 1% = 14%.

3. a. Rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) vóór aftrek belasting = � 1% = 20%.

b. Idem na aftrek belasting: � 1% = 14%.

4. De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) is belangrijk hoger dan het rentepercentage van het vreemde ver-mogen (RVV).Dit rentepercentage bedraagt namelijk: � 1% = 8%.

Hierdoor werkt er een sterk hefboomeffect, zodat de rentabiliteit van het eigen vermogen (vóór aftrek belasting)aanmerkelijk hoger is dan de rentabiliteit van het totale vermogen.

Dit hefboomeffect is gelijk aan: (RTV – RVV) � = (14% – 8%) � = 6%.

De REV VAB wordt derhalve: 14% + 6% = 20%.

19.4 C.1. a. De rentabiliteit van het (gemiddelde) totale vermogen bedroeg (in € 1.000,-):

over 2005: 30/300 � 100% = 10%;over 2006: 26/325 � 100% = 8%.

b. Het bedrijfsresultaat over 2006 was lager dan dat over 2005 terwijl het totale vermogen hoger was.

2. a. De rentabiliteit van het (gemiddelde) eigen vermogen vóór aftrek van belasting was (in € 1.000,-):over 2005: 12/100 � 100% = 12%;over 2006: 6/110 � 100% = 5,5%.

b Deze rentabiliteiten verschilden in beide jaren door het hefboomeffect.c. Doordat de rentabiliteit van het totale vermogen over 2005 1% boven, maar over 2006 1,3% beneden de ren-

tevoet van het vreemde vermogen lag (in 2005 was deze 9%, in 2006 9,3%) was er in 2005 een positief,maar in 2006 een negatief hefboomeffect.Doordat bovendien het vreemde vermogen in beide jaren circa tweemaal zo groot was als het eigen vermo-gen, had dit effect een grote betekenis: de rentabiliteit van het eigen vermogen vóór belasting verschilde in2005 en 2006 2% resp. 2,5% van de rentabiliteit van het totale vermogen.

Samenvatting:2005: REV = 10 + (10 – 9,0) � 200/100 = 12%;2006: REV = 8 + ( 8 – 9,3) � 215/110 = 5,5%.

3. a. De rentabiliteit van het eigen vermogen na aftrek van belasting was:over 2005: 7/100 � 100% = 7%;over 2006: 3/110 � 100% = 2,7%.

b. Deze rentabiliteit was in 2006 nog ongunstiger ten opzichte van 2005 dan de rentabiliteit van het eigen ver-mogen vóór belasting, doordat in 2006 de belastingdruk iets zwaarder werd.

€ 2.500.000,-€ 2.500.000,-

VVEV

€ 200.000,-€ 25.000,-

€ 350.000,-€ 25.000,-

€ 500.000,-€ 25.000,-

€ 500.000,- + € 200.000,-€ 50.000,-

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 151

Page 156: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

19.5 A.a. De ‘current ratio’ bedraagt: = 1,7.

b. In de balanswaarde van de voorraden schuilen dikwijls onzekerheden. Bovendien zijn de voorraden veelalminder liquide.

c. Een zeer hoge ‘current ratio’ betekent een teveel aan vlottende activa, waardoor onnodig hoge financierings-kosten ontstaan.

19.5 B.1. Winst 2005 € 740.000,-

Dividend 0,15 � € 3.000.000,- = € 450.000,-Reserve - 200.000,-

- 650.000,-

Tantièmes € 90.000,-

2. Boekwaarde 1.1.2006 € 4.000.000,-Afschrijving 2006 € 550.000,-Boekwaarde verkochte machine € 8.000,- – € 6.000,- = - 2.000,-

- 552.000,-

€ 3.448.000,-Boekwaarde 31.12.2006 - 5.148.000,-

Geïnvesteerd in 2006 € 1.700.000,-

3. Vlottende activa (� € 1.000,-)31.12.2005 31.12.2006

Grondstoffen 100 150Producten 600 650Debiteuren 800 700Kasmiddelen 200 48

1.700 1.548Kort vreemd vermogen (� € 1.000,-)Crediteuren 700 840Bank 10 110

710 950

Werkkapitaal 990 598

De achteruitgang van het werkkapitaal in 2006 is dus € 990.000,- – € 598.000,- = € 392.000,-.

4,5 + 6 + 5,5 + 11,2 + 5 + 3 + 0,5 + 0,3

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 152

Page 157: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

19.5 C.1. Vlottende activa (� € 100.000,-):

Voorraden 65 + 8 + 5 = 78Debiteuren: 70% van 50 = 35Liquide middelen 38

151Kortlopend vreemd vermogen (� € 100.000,-):voorzieningen: 5% van 58 = 2,9hypothecaire lening 5,0crediteuren: 90% van 57 = 51,3

59,2

De ‘current ratio’ is dus = 2,6.

2. De rentabiliteit van het eigen vermogen is � 100% = 8,0%.

3. De rentabiliteit van het totale vermogen is gelijk aan die over het eigen vermogen minus het hefboomeffect; ze isdus gelijk aan 8% – (– 2%) = 10%.

10% = � 100%.

Dus interest vreemd vermogen = € 2.190.000,-.

Dit is � 100% = 12,9%. € 2.190.000,-€ 17.000.000,-

€ 1.960.000,- + interest vreemd vermogen€ 41.500.000,-

€ 1.960.000,- € 24.500.000,-

15159,2

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 153

Page 158: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

19.5 D.1. De volledig ingevulde balans ziet er als volgt uit:

Vaste activa Eigen vermogenTerrein en gebouwen € 1.000.000,- Aandelenkapitaal € 500.000,-Machines - 800.000,- Reserves - 1.000.000,-

€ 1.800.000,- € 1.500.000,-Vlottende activaVoorraden € 400.000,- Voorzieningen - 350.000,-Debiteuren - 600.000,- Vreemd vermogenLiquide middelen - 200.000,- (lange termijn)

- 1.200.000,- Converteerbareobligatielening - 350.000,-Vreemd vermogen(korte termijn)Crediteuren € 400.000,-Rek. crt. kredietbank - 400.000,-

- 800.000,-

€ 3.000.000,- € 3.000.000,-

Toelichting:– Solvabiliteit = 1, dus Eigen vermogen ad € 1,5 mln = Vreemd vermogen; en Totale vermogen = € 3 mln.– Totale vermogen ad € 3 mln = Totale activa; dus Vlottende activa = € 3 mln – Vaste activa ad € 1,8 mln =

€ 1,2 mln.– ‘Current ratio’ = 1,5 dus Vreemd vermogen (kort) = 2/3 � Vlottende activa ad € 1,2 mln = € 0,8 mln.– ‘Quick ratio’ = 1, dus Debiteuren + Liquide middelen = Vreemd vermogen (kort) ad € 0,8 mln.– Debiteuren = 3 � Liquide middelen, dus Debiteuren = € 0,6 mln en Liquide middelen = € 0,2 mln.– Voorraden = Vlottende activa ad € 1,2 mln – (Debiteuren + Liquide middelen) ad € 0,8 mln = € 0,4 mln.– Crediteuren + Rek. courantkrediet = Vreemd vermogen (kort) = € 0,8 mln; Crediteuren = Rek. courantkre-

diet, dus beide zijn gelijk aan € 0,4 mln.– Voorzieningen + Vreemd vermogen (lang) = Totale vermogen – Eigen vermogen – Vreemd vermogen (kort)

= € 3 mln – € 1,5 mln – € 0,8 mln = € 0,7 mln; Voorzieningen = Vreemd vermogen (lang), dus beide zijngelijk aan € 0,35 mln.

2. Van onderkapitalisatie is sprake omdat het eigen vermogen (aanzienlijk) groter is dan het geplaatste aandelenka-pitaal.

3. Conversiekoers = � 100% = 250%.

19.7 A. In € 1.000,-:De vennootschapsbelasting bedraagt 30% van: 2500 – 200 (tantième) – 300 (personeel) = 600. De winst NAB isdus 1900.Het eigen vermogen is gemiddeld: = 7025.

De REV NAB is dus: � 100% = 27,05%.

Dit is zeer bevredigend.De solvabiliteit is per 31.12: � 100% = 199%.

Gemeten aan de norm van 150% is ook dit zeer bevredigend.

De ‘current ratio’ is per 31.12: = 1,5.

Gemeten aan de norm hiervoor is dit bevredigend. Zie evenwel in § 19.5 de voorbehouden ten aanzien van dezenorm.

3400 + 2300 +2200100 + 3000 + 2500 – 450

1520015200 – 3400 – 3700 – 450

19007025

3000 + 3500 + 3400 + 3700 + 4502

€ 200.000,- + € 50.000,-€ 100.000,-

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 154

Page 159: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

19.7 B.1. De brutomarge is (in € 1.000,-): � 100% = 5,5%.

2. De omloopsnelheid is: = 2.

3. De RTV = brutomarge � omloopsnelheid = 5,5% � 2 = 11%.

De RTV is ook: � 100% = 11%.

4. Een product blijft gelijk in waarde als de twee factoren die het bepalen in gelijke mate maar in tegengestelderichting veranderen.

5. De brutomarge daalt onder andere door:– daling van de omzet;– stijging van de kosten van de omzet.

De omloopsnelheid stijgt door:– stijging van de kosten van de omzet bij gelijkblijvend totaal vermogen;– daling van het totale vermogen (b.v. door daling van de magazijnduur van de goederen) bij gelijkblijvende

kosten van de omzet.

19.7 C.1. Het totale vermogen bedroeg gemiddeld = 125 (� € 1 mln).

2. De rentabiliteit van het totale vermogen bedroeg � 100% = 6,4%.

3. Het eigen vermogen was gemiddeld = 40 (� € 1 mln);

het vreemde vermogen bedroeg gemiddeld = 85 (� € 1 mln);

de rente op het vreemde vermogen was gemiddeld � 100% = 5,9%.

Het hefboomeffect was dus gelijk aan (6,4% – 5,9%) � = 1,1%.

4. De rentabiliteit van het eigen vermogen vóór aftrek van belasting = 6,4% + 1,1% = 7,5%. De belasting op dewinst bedraagt 1/3, zodat de rentabiliteit van het eigen vermogen na aftrek van belasting gelijk is aan 2/3 � 7,5%= 5%.

5. De rentabiliteit ligt beneden de rentevoet van vreemd vermogen, die voor 2006 op circa 61/2% gesteld kan wor-den.De rentabiliteit is dus veel te laag, temeer daar de onderneming risico loopt.

6. a. De rentabiliteit van het eigen vermogen zowel vóór als na de aftrek van belasting, heeft geen invloed op deomvang van het hefboomeffect; ze wordt er zelf door bepaald (zie het antwoord op vraag 4.).

b. De omloopsnelheid van het totale vermogen bepaalt mede de rentabiliteit van het totale vermogen en heeftaldus invloed op de omvang van het hefboomeffect.

c. De grootte van het vreemde vermogen heeft rechtstreeks invloed op de omvang van het hefboomeffect. Ditblijkt ook uit het antwoord op vraag 3.

8540

585

31 + 37 + 50 + 522

(70 – 31) + (70 – 29)2

8125

(151 – 31) + (159 – 29)2

2862600

52002600

2865200

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 155

Page 160: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

19.7 D.1. Rentabiliteit is de procentuele verhouding tussen een bepaalde opbrengst en het vermogen waarmee die

opbrengst is verkregen.

2. De gevraagde rentabiliteit is gelijk aan � 100% = 11,0%.

3. a. De rentabiliteit van het totale vermogen bedraagt � 100% = 13,1%.

De interest bedraagt � 100% = 10,1%.

b. Het hefboomeffect is dus gelijk aan (13,1% – 10,1%) � = 5,1%.

c. Het belastingpercentage is � 100% = 40%.

De rentabiliteit van het eigen vermogen (na belasting) is dus: (13,1% + 5,1%) � (100% – 40%) = 10,9%.Behalve een afrondingsverschil van 0,1% stemt dit overeen met de uitkomst van vraag 2.

4. Omdat de activa van onderneming B door hun aard meer risico met zich brengen, is een hoger percentage eigenvermogen op zijn plaats.

5. De vereiste rentabiliteit is 11,0%. De winst na belasting moet derhalve gelijk zijn aan 11,0% van 50% van

€ 960 miljoen = € 52,8 miljoen. Vóór belasting is dit � 52,8 miljoen = € 88 miljoen. Het bijbehorende

bedrijfsresultaat is: € 88 miljoen + € 48 miljoen (interest) = € 136 miljoen. De gevraagde brutomarge is dus

� 100% = 16,2%.

19.7 E.a. Omloopsnelheid van het (gemiddelde) vermogen =

= 0,6.

De kosten van de omzet bedragen derhalve: 0,6 � € 6.300.000,- = € 3.780.000,-.

b. Brutomarge = � 100%.

Interest (gemiddeld) vreemd vermogen = 10% van € 2.300.000,- = € 230.000,-.

� 100% = 42%.

Nettowinst (vóór aftrek belasting) + € 230.000,- = € 1.587.600,-.Nettowinst (vóór aftrek belasting) = € 1.357.600,-.

c. Rentabiliteit van het (gemiddelde) totale vermogen (vóór aftrek belasting) = omloopsnelheid van het(gemiddelde) vermogen � brutomarge = 0,6 � 42% = 25,2% (afgerond 25%).Controle:rentabiliteit van het (gemiddelde) totale vermogen (vóór aftrek belasting) =

� 100% =

� 100% = 25,2% (afgerond 25%). € 1.357.600,- + € 230.000,-€ 6.300.000,-

nettowinst (vóór aftrek belasting) + interest vreemd vermogen(gemiddelde) totale vermogen

Nettowinst (vóór aftrek belasting) + € 230.000,-€ 3.780.000,-

Nettowinst (vóór aftr. v. belasting) + interest vreemd vermogenkosten van de omzet

Kosten van de omzet€ 6.300.000,-

kosten van de omzet(gemiddeld) totaal vermogen

136840

10060

2665

605355

61590 + 620

2

126930 + 990

2

39340 + 370

2

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 156

Page 161: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

d. Rentabiliteit van het (gemiddelde) eigen vermogen (vóór aftrek belasting) =

� 100% = - � 100% = 33,94% (afgerond 34%).

19.7 F.1. De omloopsnelheid is de verhouding tussen de kosten van de omzet en het totale vermogen.

De kosten van de omzet zijn derhalve € 1,50 mln � 1,2 = € 1,80 mln.

2. Bij de gegeven rentabiliteit behoort een winst van € 240.000,-. Over het vreemde vermogen bedraagt de interestper jaar € 50.000,-. Het bedrijfsresultaat is derhalve € 240.000,- + € 50.000,- = € 290.000,-. Door hier dekosten van de omzet bij te tellen, verkrijgt men de jaaromzet: € 290.000,- + € 1.800.000,- = € 2.090.000,-.

3. Over het totale vermogen bedraagt de rentabiliteit: � 100% = 19,3%.

Over het eigen vermogen wordt 24% behaald. Het hefboomeffect is derhalve 24% – 19,3% = 4,7%.

4.Samengevatte balans (� € 1 mln)

Vaste activa € 2,5 Eigen vermogen € 3,5Vlottende activa - 3,5 Vreemd vermogen - 2,5

€ 6,0 € 6,0

19.7 G.1. De liquiditeit berekend d.m.v. de ‘current ratio’ is per 31 december 2005: = 0,65

en per 31 december 2006: = 0,85.

2. De solvabiliteit berekend door uit te gaan van is

per 31 december 2005: � 100% = 35,49%;

per 31 december 2006: � 100% = 36,86%.

3. De rentabiliteit van het eigen vermogen ná belasting is over 2006: � 100% = 8,00%.

4. De rentabiliteit van het totale vermogen vóór belasting is over 2006: � 100% = 10,68%.

5. a. Rentabiliteit van het totale vermogen = brutowinstmarge � omloopsnelheid van het totale vermogen =

b. Brutowinstmarge = � 100% = 15,98%;

of: � 100% = 19,01%; 1.128,85.936,6

1.128,87.065,4

(kosten van de) omzettotale vermogen

bedrijfsresultaat(kosten van de) omzet

1.128,810.565

305,63820

3.80010.310

3.84010.820

eigen vermogentotale vermogen

600710

570880

€ 290.000,-€ 1.500.000,-

€ 1.357.000,-€ 4.000.000,-

nettowinst (vóór aftrek belasting)(gemiddeld) eigen vermogen

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 157

Page 162: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

Omloopsnelheid = = 0,67;

of: = 0,56.

19.7 H. In miljoenen euro’s:1. a. ‘Current ratio’ per 1.1.2006: = 1,8.

Idem per 31.12.2006: = 1,7.

b. Solvabiliteit per 1.1.2006 = het quotiënt van totale activa en vreemd vermogen = � 100% = 173%.

Idem per 31.12.2006: � 100% = 162%.

2. a. De rentabiliteit van het gemiddelde totale vermogen bedraagt: � 100% = 62/3%.

b. De rentabiliteit van het gemiddelde eigen vermogen bedraagt: vóór belasting: � 100% = 91/6%;

na belasting � 100% = 62/3%.

c. De omloopsnelheid van het totale vermogen was: = 1,04.

3. Door de geringe toeneming van het aandelenkapitaal, de lage winst en de lage winstinhouding steeg het eigenvermogen naar verhouding veel minder dan het totale vermogen. Het vreemde vermogen nam het sterkst toe.Daardoor ging de solvabiliteit achteruit.

4. De RVV bedraagt � 100% = 5%.

zodat het hefboomeffect is: (62/3% – 5%) � = 21/2%.

Dit effect is eveneens gelijk aan het verschil tussen de RTV en de REV VAB ad 62/3% resp. 91/6%, d.w.z. gelijkaan 21/2%.

19.7 I.1. Vaste activa per 1 januari + investering + herwaardering – afschrijving = vaste activa per 31 december.

Dus 560 + investering + 40 – 80 = 640 (� 1 miljoen).De investering in vaste activa bedroeg derhalve € 120 miljoen.

2. De gemiddelde duur van het verstrekte leverancierskrediet is � 360 dagen = 72 dagen.

3. Verstrekt afnemerskrediet kan worden opgenomen onder Debiteuren, of onder Vooruitbetaalde termijnen, ofandere soortgelijke omschrijving.

4. a. De omzetsnelheid is het quotiënt van ‘kosten van de omzet’ en ‘gemiddelde voorraad’.

Hier is ze dus gelijk aan: = 3,2.

b. De gemiddelde magazijnduur is het omgekeerde van de omzetsnelheid, uitgedrukt in dagen.

Ze is hier dus gelijk aan � 360 dagen = 112,5 dagen. 1

3,2

€ 1.120 miljoen€ 350 miljoen

€ 250 miljoen€ 1.250 miljoen

180120

9180

311300

8120

11120

20300

320198

280162

54 + 52 + 3422 + 68

46 + 53 + 2718 + 52

5.936,610.565

7.065,410.565

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 158

Page 163: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

5. a. De solvabiliteit bedraagt op 1 januari respectievelijk 31 december:

� 100% = 176%, resp. � 100% = 170%.

b. De solvabiliteit is achteruitgegaan doordat de expansie van de onderneming in 2006 overwegend met vreemdvermogen is gefinancierd.

6. Bij de kasstroom uit operationele activiteiten:afschrijving vaste activa + € 80 miljoen.

Bij de kasstroom door investeringsactiviteiten:investering in vaste activa – € 120 miljoen.

7. a. De gevraagde omloopsnelheid is gelijk aan = 0,88.

b. Bedrag van de investeringen : afneming (van de omloopsnelheid).Gemiddelde magazijnduur : afneming.Omzetsnelheid : toeneming.Kredietduur handelsdebiteuren : afneming.

19.7 J.1. Werkkapitaal = Vlottende activa – Vreemd vermogen op korte termijn = € 627.000,- – € 720.000,- = € 93.000,-

negatief.

2. Gemiddelde krediettermijn van de crediteuren = � 360 dagen = 90 dagen.

3. Het bedrag van de crediteuren dat behoort bij een krediettermijn van 30 dagen, is 30/90 � € 480.000,- =€ 160.000,-.Extra kredietbehoefte: € 480.000,- – € 160.000,- = € 320.000,-.

4. Korting voor contante betaling: 2% van € 1.920.000,- = € 38.400,-.

Het bankkrediet moet dus minder kosten dan � 100% = 12% per jaar.

5. Verkopen op rekening: 70% van € 3.600.000,- = € 2.520.000,-.Overdracht aan de factoormaatschappij: 80% van € 2.520.000,- = € 2.016.000,-.Tarief: 2% van € 2.016.000,- = € 40.320,-.Besparingen bij de handelsonderneming:– debiteuren- en incassoadministratie: € 36.000,-– dubieuze en oninbare vorderingen: 1% van € 2.016.000,- - 20.160,-

€ 56.160,-Het voordeel van de onderneming is dus € 56.160,- – € 40.320,- = € 15.840,-.

19.7 K. In miljoenen euro’s:1. a. De gemiddelde opslagduur is: � 360 dagen = 45 dagen.

b. De gemiddelde kredietduur van debiteuren bedraagt: � 360 dagen = 34 dagen.

c. De gekochte grondstoffen bedragen 12,9 + 1,7 – 1,5 = € 13,1 miljoen.

De gemiddelde kredietduur van crediteuren bedraagt: � 360 dagen = 23 dagen. 0,8 + 0,92 � 13,1

3,7 + 4,82 � 45,0

1,5 + 1,72 � 12,9

€ 38.400,-€ 320.000,-

€ 480.000,-€ 1.920.000,-

€ 1.120 miljoen€ 1.270 miljoen

€ 1.340 miljoen€ 788 miljoen

€ 1.200 miljoen€ 680 miljoen

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 159

Page 164: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. a. Dergelijke getallen noemt men kengetallen.b. De onder 1. berekende getallen zijn van belang voor de beoordeling van de liquiditeitspositie.

3. a. De brutomarge bedraagt: � 100% = 10%.

b. De omloopsnelheid bedraagt = 2,5.

4. De onder 3. gevraagde getallen zijn van belang bij de beoordeling van de rentabiliteit.

5. De nettowinstmarge is: � 100% = 9,6%.

6. De verwachte brutomarge wordt 0,8 � 10% = 8%.De verwachte omloopsnelheid van het totale vermogen wordt: 1,40 � 2,5 = 3,5.De rentabiliteit van het totale vermogen wordt dus: 3,5 � 8% = 28%.

19.7 N.1. De current ratio per 31.12.2005 is: (€ 640.000,- + € 560.000,- + € 300.000,-) : (€ 600.000,- + € 800.000,-) =

1,07.De current ratio per 31.12.2006 is: (€ 540.000,- + € 980.000,- + € 2.060.000,-) : (€ 900.000,- + € 700.000,-) =2,24.

2. Twee bezwaren tegen het gebruik van de current ratio:– het is een momentopname;– de waarde van de voorraden is afhankelijk van de waarderingsgrondslag die gekozen wordt.

3. a. Solvabiliteit (op basis van de verhouding eigen vermogen : vreemd vermogen):31.12.2005: € 7.680.000,- : € 14.320.000,- = 0,54.31.12.2006: € 8.880.000,- : € 14.120.000,- = 0,63.

b. Interestdekkingsgetal over 2006: € 2.300.000,- : € 1.100.000,- = 2.09.

4. REV over 2006: � 100% = 14,49%.

5. RTV over 2006: � 100% = 10,22%.

6. De rentabiliteit op het eigen vermogen is te berekenen vanuit de rentabiliteit op het totale vermogen via hethefboomeffect.Berekening: (REV – RTV) moet gelijk zijn aan (RTV – IVV) � (VV : EV).REV – RTV = 14,49% – 10,22% = 4,27%.(RTV – IVV) � (VV : EV) = (10,22% – 7,74%) � (€ 14.220.000,- : € 8.280.000,-) = 2,48% � 1,72 = 4,27%.

N.B. 7,74% = interest vreemd vermogen = (€ 1.100.000,- : € 14.220.000,-) � 100%.

7. Krediettermijn debiteuren: � 365 dagen per jaar = 22,31 dagen.

8. Ingekochte hoeveelheid: kosten omzet – bedrijfskosten – voorraadmutatie.€ 11.700.000,- – € 1.480.000,- – € 100.000,- = € 10.120.000,-.

Krediettermijn crediteuren: � 365 dagen = 30,66 dagen.

9. Inkoopwaarde verkopen: € 11.700.000,- – € 1.480.000,- = € 10.220.000,-.

Omzetsnelheid voorraden = 17,32 keer per jaar. € 10.220.000,- per jaar(€ 640.000,- + € 540.000,-) : 2

(€ 800.000,- + € 900.000,-) : 2€ 10.120.000,-

(€ 560.000,- + € 980.000,-) : 20,9 � € 14.000.000,- per jaar

€ 2.300.000,- (€ 22.000.000,-+ € 23.000.000,-) : 2

€ 1.200.000,- (€ 7.680.000,-+ € 8.880.000,-) : 2

4,345,0

45,0 � 217,8 + 18,2

4,3 + 0,245,0

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 160

Page 165: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

10. a. De onderneming is een bv of een nv want er is sprake van een aandelenkapitaal.b. Een bv en een nv vallen onder de wettelijke bepalingen voor de jaarrekening en hebben dus een publicatie-

plicht.

19.7 P.1. Het doel van de berekening van de omloopsnelheid van het totale vermogen is om vast te stellen of al dan niet

effectief wordt omgegaan met de vaste en vlottende activa.

2. Het totale vermogen in 2005 is: € 90.000.000,- : 1,5 = € 60.000.000,-.

3. De totale kosten (inclusief interestkosten vreemd vermogen) bedragen: 0,95 � € 90.000.000,- = € 85.500.000,-.De totale kosten exclusief interestkosten vreemd vermogen zijn: € 85.500.000,- – € 1.500.000,- = € 84.000.000,-.Het bedrijfsresultaat is : € 90.000.000,- – € 84.000.000,- = € 6.000.000,-.RTVnb = (€ 6.000.000,- : € 60.000.000,-) � 100% = 10%.

4. De winst na belasting is: 0,70 � (€ 6.000.000,- – € 1.500.000,-) = € 3.150.000,-.Het eigen vermogen is 0,25 � € 60.000.000,- = € 15.000.000,-.REVnb = (€ 3.150.000,- : € 15.000.000,-) � 100% = 21%.

5. Het vreemd vermogen is 0,75 � € 60.000.000,- = € 45.000.000,-.RVV is (€ 1.500.000,- : € 45.000.000,-) � 100% = 3,33%.

6. Formule van de financiële hefboomwerking:REVnb = (1 – b) { RTVvb + (RTVvb – RVV)} � VV/EV)21% = 0,70%{ 10% + (10% – 3,33%) � (45 : 15).

7. Brutowinstmarge 2005 = (€ 6.000.000,- : € 90.000.000,-) � 100% = 6,67%.Voor 2006 verwachte RTVvb: 6,67% � 1,10 � 1,5 � 0,96 = 10,57%.

19.9 A.1. Het dividend is = € 90,- per aandeel.

De beurskoers is € 1.500,-, zodat het rendement is: � 100% = 6%.

2. De winst per aandeel is = € 165.

De koers/winstverhouding is dus = 9,09.

De ‘cashflow’ per aandeel is = € 280,-.

De koers/‘cashflow’-verhouding is dus = 5,36. € 1.500,-€ 280,-

€ 330.000,- + € 230.000,-2000

€ 1.500,-€ 165,-

€ 380.000,- – € 50.000,-2000

€ 90,-€ 1.500,-

€ 180.000,-2000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 161

Page 166: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

19.9 B.1. De winst per aandeel is = € 15,60.

De koers/winstverhouding is dus = 7,69.

2. De ‘cashflow’ per aandeel is = € 66,79.

3. De koers/‘cashflow’-verhouding is = 1,8.

19.9 C.a. Rendement per aandeel = � 100% = � 100% = 2,7%.

b. Koers/winstverhouding per aandeel = =

= 15,7.

c. Koers/‘cashflow’-verhouding per aandeel =

Afschrijvingen:gebouwen: € 8.000.000,- + € 1.500.000,- – € 9.000.000,- = € 500.000,-machines: € 4.000.000,- + € 900.000,- – € 4.500.000,- = - 400.000,-inventaris: € 1.000.000,- + € 80.000,- – € 900.000,- = - 180.000,-

€ 1.080.000,-

De koers/‘cashflow’-verhouding is dus: = 9,6.

19.9 D.1. De rentabiliteit van het eigen vermogen ná belasting over 2006 is: � 100% = 11,9%.

2. De rentabiliteit van het totale vermogen vóór belasting over 2006 is: � 100% = 10%.

3. De rentabiliteit van het totale vermogen ná belasting over 2006 is: � 100% = 7,45%.

4. Het financiële hefboomeffect ná belasting over 2006 is: 11,9% – 7,45% = 4,45%.

5. Winst per aandeel is: = € 4,96.

Koers/winstverhouding: = 6,35. € 31,50€ 4,96

€ 238.000,- € 1.200.000,-

€ 25,- per aandeel

€ 238.000,- + € 60.000,-€ 4.000.000,-

€ 400.000,-€ 4.000.000,-

€ 238.000,-€ 2.000.000,-

€ 75,- (€ 1.720.000,- + € 1.080.000,-) : 360000

koers per aandeeldividend + reservering + afschrijving per aandeel

€ 75,- € 1.720.000,- : 360000

koers per aandeeldividend per aandeel + reservering per aandeel

€ 720.000,- : 360000€ 75,-

dividend per aandeelkoers per aandeel

€ 120,-€ 66,79

€ 65.500,- + € 215.000,-4200

€ 120,-€ 15,60

€ 91.000,- – € 25.500,-4200

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 162

Page 167: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

6. Cashflow per aandeel is: = € 7,88.

Aantal aandelen is: = 48000 stuks

Totale cashflow is: 48000 � € 7,88 = € 378.240,-.

Afschrijving duurzame productiemiddelen: € 378.240,- – € 238.000,- = € 140.240,-.

7. De verhouding tussen bedrijfsresultaat en omzet in 2006 is (vóór belasting): � 100% = 28,57%.

De omloopsnelheid van het totale vermogen in 2006 is: = 0,35 keer per jaar.

De voor 2007 verwachte rentabiliteit van het totale vermogen vóór belasting is: 28,57 � 1,2 � 0,35 � 0,9 =10,8%.

8. a. De wettelijke bepalingen met betrekking tot de winst- en verliesrekening laten de rechtspersoon de keuzemet betrekking tot de vermelding van de afschrijving op de activa. Afhankelijk van de opzet van de winst- enverliesrekening óf afzonderlijk opnemen gesplitst naar materiële en immateriële vaste activa óf opgenomenin andere wettelijk bepaalde posten.

b. Als grondslag voor de waardering van de materiële vaste activa komen in aanmerking de verkrijgingsprijs,de vervaardigingsprijs of de actuele waarde.

€ 1.400.000,-€ 4.000.000,-

€ 400.000,-€ 1.400.000,-

€ 1.200.000,-€ 25,- per aandeel

€ 31,504

HOOFDSTUK 19 ANALYSE VAN EEN GEPUBLICEERDE JAARREKENING; KENGETALLEN 163

Page 168: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

Hoofdstuk 20Incidentele vermogensbepaling

20. A.a. € 90.000,- – 15% van € 500.000,- = € 15.000,- per jaar.b. Intrinsieke waarde: € 500.000,-;

rentabiliteitswaarde: � € 90.000,- = € 600.000,-.

c.Overnemingsbalans (� € 1.000,-)

Duurzame activa 300 Eigen vermogen 600Goodwill 100 Vreemd vermogen 200Voorraden 250Liquide middelen 150

800 800

20. B.1. a. 800 � 2 � € 2.000,- = € 3,2 mln.

b. Het aandelenkapitaal neemt toe met € 1,6 mln; het agio is dus eveneens € 1,6 mln.

2. a. 800 � € 4.000,- = € 3,2 mln.b. Als 1.b.

3. a. 800 � 3 � € 2.000,- = € 4,8 mln; het agio is dus € 3,2 mln.b. A boekt een goodwill van € 1,6 mln; dit is het verschil tussen de rentabiliteitswaarde en de intrinsieke

waarde van de aandelen B.

20. D.1. a. = € 3.680,-.

b. = € 1.200,-.

2. a. = 400 aandelen.

b. 400 � € 3.680,- = € 1.472.000,-.

80% van 15003

€ 18 mln1500

€ 9,2 mln2500

10015

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

164

Page 169: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

3. a.

Balans N.V. X (� € 1 mln)

Duurzame prod. midd. 6.700 Aand. kapitaal 2.900Deelneming in Y 1.472 Agio 1.072Voorraden 3.200 Reserves 6.700Debiteuren 2.900 Crediteuren 4.600Liquide middelen 1.000

15.272 15.272

b. De deelneming in Y wordt € 1,440 mln; er ontstaat een goodwill van € 0,032 mln.

20. E.a. Intrinsieke waarde per 1.1.2007 (� € 1 miljoen):

aandelenkapitaal 19,00reserves 1,47 (na winstverdeling)

Intrinsieke waarde 20,47

b. Rentabiliteitswaarde per 1.1.2007:nettowinst na aftrek van belasting 70% van € 4 miljoen = € 2,8 miljoen.

Rentabiliteitswaarde dus € 2,8 miljoen � = € 35 miljoen.

20. F.1.

Balans per 31 december

Vaste activa Eigen vermogengebouwen € 1.800.000,- 0 aandelenkapitaal € 600.000,-1

machines - 400.000,-0 reserves - 1.200.000,-2

inventaris - 200.000,-0

€ 1.800.000,-0

€ 2.400.000,-0

Vlottende activa Vreemd vermogenvoorraden € 400.000,-3 (lang) - 1.200.000,-5

debiteuren - 480.000,-4

Vreemd vermogen- 880.000,-4 (kort) - 400.000,-0

Liquide middelen - 120.000,-0

€ 3.400.000,-0 € 3.400.000,-0

Toelichting:1 6000 � € 100,- = € 600.000,-.2 200% van € 600.000,- = € 1.200.000,-.3 Vlottende activa = 2,5 � € 400.000,- = € 1.000.000,-.

Vlottende activa minus voorraden = 1,5 � € 400.000,- = € 600.000,-.

Voorraden: € 1.000.000,- minus € 600.000,- = € 400.000,-.4 Debiteuren + liquide middelen = € 1.000.000,- minus € 400.000,- = € 600.000,-.

Debiteuren: 4/5 � € 600.000,- = € 480.000,-.

Liquide middelen: 1/5 � € 600.000,- = € 120.000,-.5 Vreemd vermogen (lang) wordt per saldo bepaald.

1008

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 20 INCIDENTELE VERMOGENSBEPALING 165

Page 170: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

2. a. = € 300,-.

b. Onderkapitalisatie.c. Bonus 20% van € 600.000,- = € 120.000,-.

Intrinsieke waarde wordt = € 250,-.

d. De solvabiliteit verandert niet; er is sprake van een mutatie binnen het eigen vermogen.

3. Winst 8% van € 1.800.000,- = € 144.000,-.

4. RTV = 8% – 1% = 7%

7% =

Rente VV = € 94.000,-.

€ 144.000,- + rente VV1% van € 3.400.000,-

€ 1.800.000,-7200

€ 1.800.000,-6000

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 20 INCIDENTELE VERMOGENSBEPALING 166

Page 171: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

167

Hoofdstuk 22Vormen van samenwerking: de holding company en de samensmelting

22. A.1. Motieven zijn o.a.:

– vermindering van het afzetrisico;– kostenbesparing doordat verschillende functies (administratie, financiering, etc.) voortaan worden gecentrali-

seerd.

2. Dit samenbrengen noemt men parallellisatie.

3. Specialisatie; voorbeeld: een confectiewinkel gaat alleen regenjassen verkopen.

4. C wordt moedermaatschappij, topmaatschappij, houdstermaatschappij.A en B worden dochtermaatschappijen, werkmaatschappijen.

5. Een voordeel is het behoud van goodwill bij de afnemers.

22. B.1.

Balans N.V. A (na de fusie) (� € 1.000,-)

Aandelen N.V. B 6.000 Aandelenkapitaal 5.000Overige activa 52.000 Reserves 26.200

Vreemd vermogen 21.700Agio door fusie 5.100

58.000 58.000

Balans N.V. B (na de fusie). Deze blijft onveranderd.

2.Geconsolideerde balans N.V. A (� € 1.000,-)

Activa 67.400 Aandelenkapitaal 5.000Reserves 26.200Vreemd vermogen 31.100Agio door fusie 5.100

67.400 67.400

22. C.a. Eigen vermogen:

aandelenkapitaal € 6.000.000,-reserves - 2.500.000,-

€ 8.500.000,-deelneming A in B - 1.500.000,-

€ 7.000.000,-

Page 172: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

b. Vreemd vermogen:obligatielening € 1.300.000,-crediteuren - 1.900.000,-

€ 3.200.000,-schuld van B aan A - 100.000,-

€ 3.100.000,-Totale vermogen: € 7.000.000,- + € 3.100.000,- = € 10.100.000,-.

22. D.a.

(1)

Bedrijfsactiva – Aandelenkapitaal (C) –Overig vermogen (A + B) –

– –

(2)

Aandelen (A + B) – Aandelenkapitaal (C) –

– –

(3)

Bedrijfsactiva (A + B) – Aandelenkapitaal (C) –Overig vermogen (A + B) –

– –

b.(2)

Bedrijfsactiva (A) – Aandelenkapitaal (A) –Overig vermogen (A) –

– –

(3)

Aandelen (C) – Aandelenkapitaal (A) –

– –

c. Zie par. 22.3.N.B. In bovenstaande uitwerking is eenvoudigheidshalve aangenomen dat omwisseling van aandelen plaatsvindt

in de verhouding 1:1 en dat aandelen in het bezit van een holding door deze worden gewaardeerd tegen denominale waarde ervan.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 22 VORMEN VAN SAMENWERKING: DE HOLDING COMPANY EN DE SAMENSMELTING 168

Page 173: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

22. E.1.

Balans N.V. A (� € 1 mln)

Duurzame activa 20,0 Aandelenkapitaal 15,0Meerderh. deelnemingen 7,5 Reserves* 23,6Minderh. deelnemingen 10,0 Vreemd vermogen lang 13,0Vlottende activa 19,1 Vreemd vermogen kort 5,0

56,6 56,6

* Inclusief het agio ad € 3,6 mln.

2. a. De solvabiliteit is (56,6 : 18,0) � 100% = 314,4%.b. De liquiditeit (‘current ratio’) is 19,1 : 5,0 = 3,8.

3.Geconsolideerde balans (� € 1 mln)

Duurzame activa 34,0 Aandelenkapitaal 15,0Minderh. deelnemingen 16,0 Reserves 23,6Vlottende activa 23,1 Aandeel van derden 2,5

Vreemd vermogen lang 15,0Vreemd vermogen kort 17,0

73,1 73,1

4. a. De solvabiliteit is (73,1 : 32,0) � 100% = 228,4%.b. De liquiditeit (‘current ratio’) is 23,1 : 17,0 = 1,4.

5. Alleen uit een geconsolideerde balans blijken de solvabiliteit en de liquiditeit van het economisch geheel datwordt gevormd door moeder- en dochtermaatschappij(en), zoals deze grootheden in werkelijkheid zijn. In ditvraagstuk wordt dit aangetoond door een vergelijking van de antwoorden op vraag 2. met die op vraag 4.

22. F.1. Minderheidsdeelnemingen worden op de geconsolideerde balans opgenomen onder het hoofd Deelnemingen.2. a.

Geconsolideerde balans van de N.V. P vóór consolidatie (� € 1.000,-)

Bedrijfsactiva 60.000 Aandelenkapitaal 15.400**Deelnemingen 10.000 Agio 12.600**Deelneming in Q 18.000 Overige reserves 10.000**

Aandeel van derden 2.000**Vreemd vermogen 48.000**

88.000 88.000**

* Het aandelenkapitaal van P neemt toe met 3/8 � 90/100 � 16.000 = 5.400.

** 18,000 – 5.400 = 12.600.

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

HOOFDSTUK 22 VORMEN VAN SAMENWERKING: DE HOLDING COMPANY EN DE SAMENSMELTING 169

Page 174: Elementaire Bedrijfseconomie Uitwerkingen bij het werkboek Prof ...

© Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten

b.

Geconsolideerde balans van de N.V. P na consolidatie (� € 1.000,-)

Bedrijfsactiva 80.000 Aandelenkapitaal 15.400Deelnemingen 15.000 Agio 12.600

Overige reserves 10.000Aandeel van derden 4.000Vreemd vermogen 53.000

95.000 95.000

3. a. Solvabiliteit van P vóór resp. na overneming van Q (€ 1.000,-):

� 100% = 146%.

� 100% = 179%.

b. P heeft door deze overneming de solvabiliteit niet onbelangrijk verbeterd.

22. G.1. In dit vraagstuk voltrekt zich een aandelenfusie.

2. Het motief voor de overneming kan zijn, de wens zich te verzekeren van tijdige aanvoer van grondstoffen, in dejuiste hoeveelheid en van de juiste kwaliteit.

3. Intrinsieke waarde per aandeel A = = € 240,-.

Idem aandeel B: = € 500,-.

4.Balans N.V. A (� € 1.000,-)

Bedrijfsactiva 6.900 Aandelenkapitaal 3.175Deelneming in X 800 Agio 675Deelneming in B 2.250 Reserves 3.500

Vreemd vermogen 2.600

9.950 9.950

5.Geconsolideerde balans (� € 1.000,-)

Bedrijfsactiva 10.500 Aandelenkapitaal 3.175Deelneming in X en Y 1.400 Agio 675

Reserves 3.500Aandeel van derden 750Vreemd vermogen 3.800

11.900 11.900

π

€ 0,6 mln + € 2,4 mln6000

€ 2,5 mln + € 3,5 mln25000

95.000,-53.000,-

70.000,-48.000,-

HOOFDSTUK 22 VORMEN VAN SAMENWERKING: DE HOLDING COMPANY EN DE SAMENSMELTING 170