Eindrapport vervolgstudie

49
GETIJCENTRALE IN DE BROUWERSDAM DE PROEFCENTRALE BROUWERSSLUIS Eindrapport oktober 2008 Prof. drs. ir. J. K. Vrijling Ir. J. van Duivendijk Leslie F. Mooyaart BSc

Transcript of Eindrapport vervolgstudie

Page 1: Eindrapport  vervolgstudie

GETIJCENTRALE IN DE BROUWERSDAM

DE PROEFCENTRALE BROUWERSSLUIS

Eindrapport

oktober 2008

Prof. drs. ir. J. K. VrijlingIr. J. van Duivendijk

Leslie F. Mooyaart BSc

Page 2: Eindrapport  vervolgstudie

ii

Page 3: Eindrapport  vervolgstudie

iii

GETIJCENTRALE IN DE BROUWERSDAM

DE PROEFCENTRALE BROUWERSSLUIS

Eindrapport

oktober 2008

Prof. drs. ir. J. K. VrijlingIr. J. van Duivendijk

Leslie F. Mooyaart BSc

Page 4: Eindrapport  vervolgstudie
Page 5: Eindrapport  vervolgstudie

1

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING........................................................................................................3

2 Ontwerp- en uitvoeringsaspecten bij een proefopstelling in de Brouwerssluis ......7

2.1 De huidige situatie ............................................................................................7

2.2 De in te bouwen proefinstallatie .......................................................................8

2.3 De turbine en de randvoorwaarden...................................................................8

3. Energieopbrengst van een turbine in de Brouwerssluis ........................................13

3.1 Inleiding..........................................................................................................13

3.2 Gegevens ........................................................................................................13

3.3 Energie............................................................................................................14

3.4 Model..............................................................................................................15

3.5 Resultaten .......................................................................................................15

(a) Methode 1 ..................................................................................................15

(b) Methode 2 ..................................................................................................17

(c) Methoden 3, 4 en 5 ..................................................................................18

4. Kenmerken van de te installeren turbine...............................................................23

5. Kosten-baten analyse.............................................................................................25

5.1 Uitgangspunten...............................................................................................25

5.2 De kosten van de civiele en electro-mechanische werken .............................25

5.3 De economische berekeningen .......................................................................26

6. Het vervolgtraject ..................................................................................................27

6.1 De te ondernemen stappen..............................................................................27

6.2 Stap Twee .......................................................................................................27

6.3 Stap Drie .........................................................................................................28

7. Conclusies en Aanbevelingen ...............................................................................29

7.1 Conclusies.......................................................................................................29

7.2 Aanbevelingen ................................................................................................30

BIJLAGE A .................................................................................................................31

Afspraken DELTA-RWS-TU Delft over Pilot getijde-energie in Brouwerssluis ....31

BIJLAGE B..................................................................................................................35

Voorlopig ontwerp van caisson voor proefinstallatie...............................................35

B-1 Basis voor ontwerp...................................................................................35

B-2 Verticale Langsdoorsnede (Figuur B.2) ................................................35

B-3 Horizontale Langsdoorsnede (Figuur B.3 en B.4)...............................36

B-4 Vormgeving ontwerp versus uitvoering.................................................38

B-5 Stabiliteit van de geplaatste caisson .....................................................40

BIJLAGE C..................................................................................................................43

Gegevens over stroomturbines .................................................................................43

C-1 Inleiding ......................................................................................................43

C-2 De SeaGen ................................................................................................44

C-3 De Neptune Proteus Tidal Power Pontoon ..........................................44

C-4 De Tocardo in Nederland ........................................................................44

Page 6: Eindrapport  vervolgstudie

2

Page 7: Eindrapport  vervolgstudie

3

SAMENVATTING

DELTA NV heeft in december 2007 opdracht gegeven aan de TU Delft, Faculteit

Civiele Techniek en Geowetenschappen, voor het verrichten van een verkennende

studie naar de mogelijkheden van energiewinning bij introductie van een (gedempt)

getij op het Grevelingenmeer.

In het Eindrapport betreffende deze studie (dat in juni 2008 werd uitgebracht) wordt

gesteld dat het mogelijk is om bij de Brouwersdam energie uit het getij te winnen met

een jaarlijkse opbrengst van 143 to 392 GWh. De hoogte van de mogelijke opbrengst

is direct afhankelijk van de maximaal toegestane peilvariatie op het Grevelingenmeer.

Kort daarop is, vooruitlopend op een besluit t.a.v. een getijcentrale in de

Brouwersdam, besloten op korte termijn stappen te ondernemen voor het plaatsen van

een proefinstallatie in één van de kokers van de Brouwerssluis in de Brouwersdam.

Vervolgens zijn er tijdens een bespreking in Middelburg afspraken gemaakt tussen

Rijkswaterstaat, DELTA NV en de TU-Delft t.a.v een ‘Pilot getijde-energie in de

Brouwerssluis’.

In dit rapport presenteert de TU Delft zijn bevindingen t.a.v deze pilot.

Omdat Rijkswaterstaat de Brouwerssluis zoveel tijd als mogelijk open wil laten staan

heeft men de gedachte laten varen om de proefinstallatie in een bestaande koker te

bouwen. Immers voor een dergelijke inbouw zou de betreffende sluiskoker zes

maanden tot een jaar zijn afgesloten. Deze beperking leidt er toe om een turbine-

generator voor te stellen die kan worden ingebouwd in een caisson. De caisson wordt

drijvend aangevoerd, vervolgens gepositioneerd en afgezonken tegen een kokerinlaat

aan de meerzijde van de Brouwerssluis. Indien gewenst kan een dergelijke caisson na

afloop van de proefperiode eventueel weer worden opgedreven en verwijderd.

Een andere mogelijkheid zou zijn geweest om een z.g.n stroomturbine op te hangen in

de inlaatopening van een koker aan de meerzijde. Met een dergelijke stroomturbine

wordt echter niet voldaan aan de eis van DELTA NV ‘dat een dergelijk demonstratie-

projekt alleen zinvol is als er ervaring mee kan worden opgedaan voor een

toekomstige centrale als beschreven in het eerder genoemde rapport.

Modelonderzoek heeft uitgewezen dat de netto jaarlijkse energieopbrengst van de

proefinstallatie bij een dubbelzijdig werkende bulb-turbine met een diameter van 3,5

m omstreeks 2,0 GWh kan zijn. De proefinstallatie kan hiermee de electriciteit

leveren voor 550 tot 600 huishoudens.

Het vermogen van de turbine zal 570 á 600 kW zijn.

De kosten voor het bouwen van de caisson ( 33,6 (l) x 8,3(b) x 15 (h) m3), het

vervoeren, plaatsen en afzinken, het leveren en inbouwen van de turbine-generator,

enz. zal zo’n € 12 miljoen bedragen. Hoewel een afzonderlijke economische

benadering voor een proefinstallatie hier in feite niet op zijn plaats is, zij vermeld dat

men bij een bedrijfsperiode van 20 jaar uitkomt op een kWh-prijs van 52 eurocent, bij

40 jaar wordt dit 38 eurocent.

Als men rekent met een voorbereidingstijd van een jaar en een bouwtijd van 1,5 jaar

zou de proefinstallatie medio 2011 in bedrijf kunnen zijn.

Page 8: Eindrapport  vervolgstudie

4

Page 9: Eindrapport  vervolgstudie

5

1. Inleiding

Gedurende het eerste halfjaar van 2008 heeft de Technische Universiteit Delft,

Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, op verzoek van DELTA NV een

verkennende studie uitgevoerd naar de mogelijkheid van een getijcentrale in de

Brouwersdam.

Het rapport betreffende deze studie1 werd uitgebracht in juni 2008. De resultaten

werden gepresenteerd tijdens de kennisdag ‘Grevelingen in uitvoering ‘ die werd

gehouden op 26 juni te Ouddorp.

Naar aanleiding hiervan is er op 8 juli een bespreking geweest waar o.a bij aanwezig

waren vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat en DELTA NV. Tijdens deze

bespreking is de wens naar voren gekomen om, vooruitlopend op een besluit t.a.v. een

getijcentrale in de Brouwersdam, op korte termijn stappen te ondernemen voor het

plaatsen van een proefinstallatie in één van de kokers van de doorlaatsluis (hierna ook

genoemd Brouwerssluis) in de Brouwersdam. DELTA NV heeft naar aanleiding

hiervan gesteld dat een dergelijk demonstratie-projekt alleen zinvol is als er ervaring

mee kan worden opgedaan voor een toekomstige centrale als beschreven in het eerder

genoemde rapport.

Op 25 augustus zijn er tijdens een bespreking in Middelburg afspraken gemaakt

tussen Rijkswaterstaat, DELTA NV en de TU-Delft t.a.v een ‘Pilot getijde-energie in

de Brouwerssluis’. Naar het Verslag van deze bijeenkomst wordt volledigheidshalve

verwezen (Bijlage A).

Op verzoek van DELTA NV heeft de TU Delft bij brief van 27 augustus een offerte

uitgebracht voor een: ‘vervolgstudie naar de technische mogelijkheden van

opwekking van getij-energie in de Brouwersdam d.m.v een proefopstelling bij de

doorlaatsluis’.

Aan de volgende aspecten zou tijdens de Vervolgstudie aandacht worden besteed:

- De energie die met de proefopstelling uit het getij op de Noordzee kan worden

opgewekt..

- De mogelijkheden die er reëel bestaan om een proefopstelling te realiseren op

of bij de doorlaatsluis en het karakter van een dergelijke proefopstelling.

- De hoofdmaten van de proefopstelling, d.w.z. de afmetingen van turbine en

bouwkundige ombouw.

- Een zeer globale kostenraming.

- Een voorlopige economische berekening.

- Een beschouwing over de stappen die zullen moeten worden genomen tijdens

het vervolgtraject om tot realisatie van de proefopstelling te komen. In deze

1 ‘Getijcentrale in de Brouwersdam, een Verkennende Studie’, Eindrapport, juni 2008.

Page 10: Eindrapport  vervolgstudie

6

beschouwing worden de procedures die nodig zijn om de verschillende

vergunningen te verkrijgen echter niet behandeld.

De opdracht voor deze korte studie werd informeel ontvangen per email op 2

september j.l.

Voor wat betreft het kader van de opdracht en de aanpak van de vervolgstudie wordt

verwezen naar de hoofdstukken 2 en 3 van het Rapport van juni 2008.

Op 24 september vond een bijeenkomst plaats in het bedieningsgebouw van de

Brouwerssluis, hierbij werd informatie gegeven over de bediening van de schuiven

door personeel van Rijkswaterstaat en werden tevens een aantal van de bevindingen,

zoals die zijn gepresenteerd in dit rapport, nader toegelicht in het bijzijn van stafleden

Buis en Maas van DELTA NV.

Een concept eindrapport werd per email verzonden aan de opdrachtgever op 3 oktober

2008.

Omstreeks midden-oktober werden van Rijkswaterstaat een twintigtal tekeningen

betreffende het ontwerp en de bouw van doorlaatsluis en toegangsgeulen met

stortebedden ontvangen.

Figuur 1.1 Aanzicht Brouwerssluis vanaf het Grevelingenmeer, sept. 2008

Page 11: Eindrapport  vervolgstudie

7

2 Ontwerp- en uitvoeringsaspecten bij eenproefopstelling in de Brouwerssluis

2.1 De huidige situatie2

De doorlaatsluis in de Brouwersdam is gebouwd in de jaren 1974 t/m 1977. Hij

bestaat uit twee diepgelegen afsluitbare kokers (Figuur 2.2) die zowel voor het inlaten

als het spuien van zout water worden gebruikt. Zoals hierboven reeds werd gesteld

zou één van deze twee kokers ter beschikking komen voor een proefinstallatie voor

het opwekken van getijenergie.

Elke koker is uitgevoerd in venturi-vorm met de keel in het centrum. In de keel van

elke koker bevinden zich twee schuiven en voorts schotbalksponningen aan zee- en

meerzijde. De afmetingen van het doorstroomprofiel zijn hier: breedte 6 m en hoogte

4,5 m ( bodem op NAP – 11 m tot onderzijde plafond NAP – 6,50 m). Het totale

doorstroomprofiel van de spuisluis in de keel is dan 2 x 27 m2 = 54 m

2. De

afvoercoefficient is door de venturivorm in de keel µ = 1,35 3.

Volgens ‘Zicht op de Grevelingen’, blz 82 is het doorvoerdebiet gemiddeld over het

etmaal bij inlaten 140 m3/s en bij spuien 120 m

3/s. Dit wordt afgeleid uit

waterstandsmetingen, debietmeting vindt niet plaats. De peilvariatie op het Greve-

lingenmeer is bij openstaande sluis en gemiddeld getij 5 à 6 cm 4. Omdat het streefpeil

van het Grevelingenmeer op NAP –0,20 m is gesteld en het gemiddelde zeeniveau

(MSL) volgens eerdere berekeningen ter plaatse NAP + 0,025 m 5 bedraagt, moeten

de schuiven regelmatig tijdens vloed worden gesloten om het streefpeil te kunnen

handhaven. Op 24 september werd in dit verband medegedeeld dat de sluizen daarom

ongeveer 15 % van de tijd gesloten zijn. De schuiven worden bij storm niet gesloten.

De vloer van de kokers ligt horizontaal op NAP – 11 m. Vanaf het centrum (de keel)

verwijden de kokers zich naar beide zijden en het plafond is hellend. Het doorstroom-

profiel van de opening aan zee- en meerzijde is hierdoor voor elke koker b = 12,85 m

en h = 8,0 m (van NAP – 11 m naar onderzijde plafond NAP – 3,00 m). De tussen-

wand van de kokers heeft bij de opening een dikte van 1,20 m. De buitenwanden zijn

1,50 m dik.

De lengte van een koker is 194,50 m. De stortebedden aan weerszijden strekken zich

uit (op een niveau van NAP – 11 m) over een lengte van 121 m aan zeezijde en 115 m

aan meerzijde (zie Figuur 2.2).

2 De huidige situatie is beschreven op basis van het ontwerp zoals besproken in diverse nummers van

het Driemaandelijks Bericht Deltawerken (hierna steeds aangeduid met DMB-DW); voor peilen en

maten zijn de gegevens aangehouden zoals gevonden op de tekeningen ontvangenvan Rijkswaterstaat.3 De vroegere detailproeven in het Waterloopkundig Laboratorium suggereerden ‘ongeveer µ = 1,50’.

Zie DMB-DW) nr 71, febr. 1975, blz. 24 e.v.4 NB: In ‘Zicht op de Grevelingen’ wordt gesteld dat een peilvariatie van 1 m een spuiopening van

1850 m2 zou vereisen bij een afvoercoefficient van µ = 0,8. De juistheid van deze cijfers is niet

geverifieerd.5 Andere berekeningen leiden tot een MSL van NAP (zie Tabel 2.1)

Page 12: Eindrapport  vervolgstudie

8

2.2 De in te bouwen proefinstallatie

In principe zijn er twee locaties voor een proefinstallatie: in en buiten een koker.

Het lijkt echter weinig zinvol om een (tijdelijke!) proefinstallatie te bouwen in een

koker die daarvoor zou moeten worden drooggezet. In dit verband wordt er ook op

gewezen dat schotbalksponningen nabij de openingen ontbreken. Wellicht kan men

zelfs de kokers niet in zijn geheel droogzetten maar alleen in de keel i.v.m het gevaar

van opdrijven. Maar de ruimte in de keel is te beperkt voor een turbine met een

diameter van 3,5 m. en de turbine zal, tenzij men uitgebreid gaat breken, ook slecht

bereikbaar zijn.

Stel dat men toch zou besluiten om een turbine in te bouwen in het deel van een

sluiskoker direkt achter de inlaat aan de meerzijde.. Dat is dus onder het huidige

plateau tussen inlaat meerzijde van de kokers en het talud van de binnenberm waarop

de verkeersweg ligt. De bovenplaat van de koker ligt hier enkele meters onder NAP.

Men kan die bovenplaat plaatselijk alleen verwijderen en een turbine inbouwen als

men de betreffende koker (voor een gedeelte) droogzet maar dat vergt (o.a.) afsluiting

van de koker aan de meerzijde met een damwand (te heien door de bestorting!). Het

debiet door de Brouwerssluis wordt dan voor vele maanden gehalveerd en men graaft

in de zeewering. Tenslotte zal het moeilijk en kostbaar zijn om een dergelijke

proefinstallatie te verwijderen. In dit verband wordt er op gewezen dat DELTA NV

momenteel denkt aan een bedrijfsperiode van de installatie van 10 tot 15 jaar (zie

Bijlage A).

Het zou wel goed mogelijk zijn om een turbinecaisson te bouwen, in te varen en

vervolgens af te zinken aan de meerzijde tegen de opening van een koker. Het water

stroomt dan door de turbine en vervolgens aansluitend door de betrokken koker (en

omgekeerd). Zie Figuur 2.1. Na afloop van de proefperiode kan de caisson dan weer

worden opgedreven en uitgevaren. De bodembescherming op NAP – 11 m (Figuur

2.2) blijft intact. Om de caisson in te varen, te positioneren, af te zinken en vervolgens

de schuiven aan beide zijden in de caisson te openen en te verwijderen zullen

vermoedelijk maar enkele dagen tot een week ter beschikking zijn. Gedurende die

periode moet de koker kunnen worden afgesloten m.b.v. de schuiven in de keel.

In Bijlage B is een voorlopig ontwerp van de caisson voor de proefinstallatie

opgenomen en zijn ook opmerkingen gemaakt t.a.v. de uitvoering.

2.3 De turbine en de randvoorwaarden

In principe kun men in een proefinstallatie in de Brouwersdam elke laagverval- of

stroomturbine beproeven. Maar wat de laatste (ook wel ‘vrije stroomturbine’

genoemd ) betreft zal de energieopbrengst altijd lager zijn dan bij een laagverval

turbine6.

Als men een proefinstallatie wil realiseren als voorbereiding op het eigenlijke projekt

‘Getijcentrale Brouwersdam’ ligt het voor de hand om dit te doen met een turbine die

6 Dergelijke turbines zijn en worden beproefd in het Verenigd Koninkrijk (SeaGen en Neptune Proteus

Tidal Power Pontoon) en sinds kort ook in Nederland (uitwateringssluizen Afsluitdijk, Tocardo, 45

kW). Voorts denkt men eind 2008 de ‘Wave Rotor’ te installeren in de Westerschelde met een

piekvermogen van 30 kW. Zie verder Bijlage C voor verdere bijzonderheden van dergelijke turbines

Page 13: Eindrapport  vervolgstudie

9

min of meer in het ontwerp van een dergelijke getijcentrale zou passen. Die turbine is

de laagvervalturbine gedefinieerd7 in het Rapport van juni 2008.

Figuur 2.1 Doorsneden en Bovenaanzicht Turbine – caisson

Dergelijke laagverval- turbines staan bekend als overdruk- of reactie-turbines. De

andere groep is die van de gelijkdruk- of impuls-turbines. Tot de laatste groep behoort

het Pelton-rad en ook een stroom-turbine zoals de Tocardo.

7 Gedefinieerd met dien verstande dat de waaier diameter wellicht nog groter kan zijn (tot maximaal 5

m).

Page 14: Eindrapport  vervolgstudie

10

Bij de eerder voorgestelde laagverval-turbine gaat het, in het kort samengevat, om een

turbine van het type ‘bulb’ met een waaier-diameter van 3,5 m die energie kan

opwekken bij vervallen tussen 0,5 en 2,5 m. In principe kan zo’n turbine werken in

Figuur 2.2 Doorsneden Brouwerssluis (bron: Driemaandelijks Bericht

Deltawerken)

zes verschillende configuraties (‘modes’) 8. Of dit zinvol is en of er, gezien de

betrekkelijk bescheiden getijverschillen, misschien één of meerdere configuraties

beter kan worden geschrapt is wat onderzocht zou moeten worden. Ook zou moeten

blijken wat de inlaat- en spui-capaciteit (loopschoepen van de waaier in vaanstand

en/of waaier draait mee in onbelaste toestand) daadwerkelijk is bij verschillende

vervallen. Tenslotte zou d.m.v een regelbaar toerental ge-experimenteerd kunnen

worden met lage startvervallen.

Daarnaast is er in de literatuur sprake van:

- turbines van het type ‘straflo’ (met de rotor gemonteerd op het uiteinde van de

loopschoepen);

- turbines met regelbare lei- en loopschoepen;

- turbines met vaste leischoepen en regelbare loopschoepen;

- turbines met regelbare leischoepen en vaste loopschoepen;

- directe koppeling van de generator aan de bulb dan wel regeling van het

toerental van de generator d.mv. ‘step-up gear9;

- shaft-type turbines met drie i.pl.v. vier loopschoepen10

8 Deze configuraties zijn: turbineren bij stroming richting meer (FT), pompen richting zee (FP),

turbineren bij stroming richting zee (RT), pompen richting meer (RP), water inlaten (FS), water spuien

(RS)9 Zie L.B. Bernshtein ‘Tidal Power Plants’, blz 354 (Korea Ocean Research and Development Institute,

1996)10

Mersey barrage, zie Bernshtein , blz. 158

Page 15: Eindrapport  vervolgstudie

11

In de situatie met één openstaande koker van de doorlaatsluis en één koker met

proefinstallatie zal de waterstandsvariatie op het Grevelingenmeer, afhankelijk van

het getij op zee, niet meer dan enkele cm’s bedragen (dus peil Grevelingenmeer blijft

ongeveer op NAP – 0,20 m). Het verval over de turbines zal dan maximum zijn bij

een vloedcentrale. Een hoogwaterstand op zee bij springtij van NAP + 1,80 m 11

betekent in dat geval een verval van circa 2 m. Een overeenkomstige laagwaterstand

bij springtij is NAP – 1,30 m; het maximale verval over een ebcentrale is dan echter

slechts 1,10 m.

Bij een dubbelzijdig werkende centrale is voor de proefinstallatie het gemiddelde

verval van dezelfde orde als is gevonden in de modellen voor de complete centrale12

.

Een en ander is een gevolg van het kleine watervolume dat het Grevelingenmeer kan

in- en uitstromen: de peilvariatie op het meer is miniem en die beïnvloedt daardoor

nauwelijks het verval tijdens het turbineren.

Men kan uit het bovenstaande concluderen dat de randvoorwaarden aanwezig zijn om

met een proefinstallatie de werkelijke situatie bij een getijcentrale (t.a.v. het gebruik

van de verschillende configuraties en de op te wekken energie per turbine) te

simuleren. In Hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de gewenste kenmerken van de

turbine.

In Tabel 2.1 zijn een aantal kengetallen voor het getij gegeven die door derden zijn

berekend.

11

In de getijtafel voor het jaar 2007 werd voorspeld dat deze stand bij springtij negenmaal bij de 25

voorkomende sprintijen zou worden overschreden.12

Zie bijvoorbeeld Figuur 6.2a in het Rapport van juni 2008

Page 16: Eindrapport  vervolgstudie

12

Tabel 2.1 Kengetallen van het getij bij peilschaal Brouwershavensche Gat 08

op basis van de gegevens over de periode 1981 – 1990

Algemene gegevens

1979 Aanvang waarnemingen

type tij HW-stand LW-stand tijverschil

cm cm cm

+ NAP + NAP

gemiddeld tij 144 -106 250

springtij 173 -115 288

doodtij 109 -92 201

gem. waterstand 0

waarden maansverloop

type tij cq grootheid HW-tijd tijd LW-tijd

u:min u:min u:min

gemiddeld tij 0:58 7:07

springtij 0:53 6:50

doodtij 1:04 7:30

duur rijzing 6:16

duur daling 6:09

stand stand

frequentie in cm frequentie in cm

+ NAP + NAP

1x per 10.000 jaar 525 1x per 10 jaar -235

1x per 4.000 jaar 500 1 x per jaar -205

1x per 1.000 jaar 465

1x per 100 jaar 400 LLWS 1985.0 -140

1x per 10 jaar 340

1x per 2 jaar (grenspeil) 295

1x per jaar 280

basispeil 525

ontwerppeil 500

stand

Datum cm kenmerkende waarden periode

+ NAP

27 feb 1990 330 hoogst bekende waarde (periode 1981...1990)

22 jan 1984 -242 laagst bekende waarde (periode 1981...1990)

2 mrt 1987 439 maximale rijzing (periode 1981...1990)

19 mrt 1988 308 maximale daling (periode 1981...1990)

Gemiddelde waterstanden

Gemiddelde havengetallen

Gemiddelde over- en onderschrijdings frequentie per jaar

overschrijding hoogwaterstanden

Bijzonderheden:

onderschrijding

waterstanden

Page 17: Eindrapport  vervolgstudie

13

3. Energieopbrengst van een turbine in deBrouwerssluis

3.1 Inleiding

De sluis in de Brouwersdam, die het water van het Grevelingenmeer verbindt met dat

van de Noordzee staat meestal open. Doordat het peil van de Noordzee varieert en het

peil van het Grevelingenmeer nagenoeg constant is, zijn de peilen slechts op 3 of 4

momenten van de dag gelijk. De rest van de tijd is er een verval over de lengte (194,5

m in stroomrichting) van de sluiskokers.

0 5 10 15 20-1.5

-1

-0.5

0

0.5

1

1.5

2

t [uur]

h [

m+

NA

P]

Waterstand op zee

Waterstand op Grevelingenmeer

Figuur 3.1 Waterstanden op eerste dag van 2003

Uit het verval kan men energie opwekken. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke

energieopbrengst mogelijk is, wanneer er een turbine in één van de twee kokers van

de Brouwerssluis geplaatst wordt.

In verband met de gewenste peilbeheersing van het Grevelingenmeer wordt de

Brouwerssluis van tijd tot tijd gesloten. Hierdoor is er wellicht minder tijd ter

beschikking om te turbineren en wordt er dus minder energie gewonnen. Hier wordt

in par 3.5 (c) van dit hoofdstuk nader aandacht aan besteed..

3.2 Gegevens

Met behulp van www.waterbase.nl zijn waterstandsgegevens op te vragen per tien

minuten voor verschillende jaren en verschillende locaties. Het dichtstbijzijnde

Page 18: Eindrapport  vervolgstudie

14

meetstation is Brouwershavensche Gat 08. Er is in deze rapportage voor gekozen om

te gegevens over het jaar 2004 te gebruiken.

De turbine die in de Brouwerssluis geplaatst wordt krijgt een diameter van 3.5 meter.

3.3 Energie

De energieopbrengst van een turbine is op de volgende wijze te berekenen.

E P t g Q H tη ρ= ⋅ = ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅

Waarin:

E = energie [J]

P = vermogen [W]

t = periode van turbineren [s]

η = rendement [-]

ρ = dichtheid van het zoute water [kg/m3]

g = zwaartekrachtsversnelling [m/s2]

Q = debiet [m3/s]

H = verval [m]

Het rendement, de dichtheid en de zwaartekrachtsversnelling worden constant geacht

en krijgen de volgende waarden:

Symbool Benaming Waarde Dimensie

η Rendement 0.75 -

ρ Dichtheid 1025 kg/m3

g Zwaartekrachtsversnelling 9.81 m2/s

Het debiet hangt af van het verval. De volgende formule wordt gebruikt voor de

verhouding tussen debiet en verval:

2Q m A g H= ⋅ ⋅ ⋅ ⋅

Waarin:

Q = debiet [m3/s]

m = afvoercoëfficiënt [-]

A = oppervlak van de turbine koker [m2]

g = zwaartekrachtsversnelling [m2/s]

H = verval [m]

In verband met de venturi-werking in de turbine-buis kan men de waarde voor de

afvoercoëfficiënt m gelijk stellen 1.20. Het oppervlak A is vervolgens te berekenen op

de volgende wijze.

2 2 21 13.5 9.62

4 4A D mπ π= ⋅ ⋅ = ⋅ ⋅ =

Page 19: Eindrapport  vervolgstudie

15

Om de energieopbrengst te bepalen, is het nodig om te weten welk verval er op welk

tijdstip ter beschikking is. De gegevens hieromtrent worden verkregen met behulp

van het model, dit wordt in de volgende paragraaf toegelicht.

3.4 Model

Op basis van gegevens verstrekt door Rijkswaterstaat is bepaald dat de gemiddelde

waterstand op het Grevelingenmeer 20 cm onder NAP ligt en varieert met ongeveer

10 cm naar boven en beneden.

In Figuur 3.1 is te zien dat de variatie van het peil op het Grevelingenmeer klein is ten

opzichte van dat op zee. Daarom wordt in het model gerekend met een constant peil

dat ligt op NAP – 0,20 m.

Met de waterstandsgegevens van de Noordzee en die van het Grevelingenmeer is het

verval te bepalen over de Brouwerssluis.

Energieopwekking met turbines is echter niet bij elk verval mogelijk. Dit hangt af van

de eigenschappen van de turbine. In het model zijn vijf methoden gebruikt om de

energieopbrengst te berekenen. Bij elke methode zijn voorwaarden gesteld t.a.v het

verval en (bij methode 5) t.a.v. het maximale vermogen.

1. Alle vervallen die kleiner zijn dan Hmin vallen af

2. Alle vervallen die kleiner zijn dan Hmin en groter dan 2 x Hmin vallen af

3. Men turbineert als 0,50 m < H < 1,50 m.

4. Men turbineert als 0,50 m < H < 2,0 m.

5. Men turbineert als 0,50 m < H < 2,50 m met dien verstande P rated = 595 kW13

Hierbij is onderscheid gemaakt tussen een vloedgenererend deel en een ebgenererend

deel. In het model zijn vervolgens resultaten berekend voor beide delen apart en beide

delen samen. Dit laatste wordt tweezijdig turbineren genoemd (TT).

Met deze gegevens is tenslotte de energieopbrengst te berekenen.

3.5 Resultaten

(a) Methode 1

Bij methode 1 vallen alle vervallen af die kleiner zijn dan Hmin. Volgens deze

methode is het daarom gunstiger om Hmin zo laag mogelijk te kiezen. In de Figuren

3.2 t/m 3.4 is de energieopbrengst voor het jaar 2004 uitgezet tegen Hmin voor de drie

verschillende centrales (eb-genererend, vloed-genererend, tweezijdig turbinerend).

13

In de praktijk houdt dit in dat bij 1,40 < H < 2,50 de effektieve doorsnede van de turbine door middel

van de leischoepen (guide vanes) wordt verminderd opdat het maximale vermogen van de turbine (de

z.g.n rated power) niet wordt overschreden.

Page 20: Eindrapport  vervolgstudie

16

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.2

0.4

0.6

0.8

1

1.2

1.4

1.6

1.8

2

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.2 Energieopbrengst in 2004 voor turbineren tijdens vloed met

methode 1

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.1

0.2

0.3

0.4

0.5

0.6

0.7

0.8

0.9

1

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.3 Energieopbrengst in 2004 voor turbineren tijdens eb

met methode 1

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.5

1

1.5

2

2.5

3

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.4 Energieopbrengst in 2004 voor tweezijdig turbineren

met methode 1

Page 21: Eindrapport  vervolgstudie

17

Tabel 3.1 Energie opbrengsten bij Methode 1

Periode dat men

turbineert

Energieopbrengst voor

Hmin = 0.5 m [GWh/jaar]

Energieopbrengst voor

Hmin = 1.0 m [GWh/jaar]

Vloed 1.83 1.53

Eb 0.65 0.16

Beide (TT) 2.47 1.70

(b) Methode 2

Turbines werken het meest efficiënt als de minimale en maximale vervallen niet te

veel van elkaar verschillen. In deze methode wordt daarom met een verval dat meer

dan twee keer zo groot is als het minimale verval geen energie meer opgewekt.

In de Figuren 3.5 t/m 3.7 zijn bij deze methode voor de verschillende typen centrales

de energieopbrengsten uitgezet tegen het minimale verval.

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.2

0.4

0.6

0.8

1

1.2

1.4

1.6

1.8

2

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.5 Energieopbrengst voor 2004 voor turbineren tijdens vloed met

methode 2

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.1

0.2

0.3

0.4

0.5

0.6

0.7

0.8

0.9

1

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.6 Energieopbrengst voor 2004 voor turbineren tijdens eb met

methode 2

Page 22: Eindrapport  vervolgstudie

18

0 0.5 1 1.5 2 2.50

0.2

0.4

0.6

0.8

1

1.2

1.4

1.6

1.8

2

Hmin

[m]

E [

GW

h/j

aar]

Figuur 3.7 Energieopbrengst voor 2004 voor tweezijdig turbineren met

methode 2

Tabel 3.2 Energie opbrengsten bij Methode 2

Periode dat men

turbineert

Energieopbrengst voor

Hmin = 0.5 m [GWh/jaar]

Energieopbrengst voor

Hmin = 1.0 m [GWh/jaar]

Vloed 0.30 1.38

Eb 0.49 0.16

Beide (TT) 0.79 1.54

(c) Methoden 3, 4 en 5

Na de oefeningen met behulp van de methoden 1 en 2 zijn de berekeningen herhaald

op basis van de eerder vermelde criteria:

3 Men turbineert als 0,50 m < H < 1,50 m.

4 Men turbineert als 0,50 m < H < 2,0 m.

5 Men turbineert als 0,50 m < H < 2,50 m met dien verstande P rated = 595 kW

De resultaten vindt men in Tabel 3.3.

Tabel 3.3 Energie opbrengsten op basis van de methoden 3, 4 en 5

Methode Type

centrale

Hmin

[m]

Hmax

[m]

Pmin [kW] Pgem [kW] Pmax [kW] E

[GWh/jr]

Vloed 0.5 1.5 136 409 709 1.03

Eb 0.5 1.5 136 270 709 0.643

TT 0.5 1.5 136 341 709 1.67

Vloed 0.5 2.0 136 514 1091 1.67

Eb 0.5 2.0 136 271 840 0.654

TT 0.5 2.0 136 411 1091 2.32

Vloed 0.5 2.5 136 450 595 1.51

Eb 0.5 2.5 136 270 595 0.655

TT 0.5 2.5 136 375 595 2.16

Page 23: Eindrapport  vervolgstudie

19

Uit de getallen in de tabel blijkt dat de beperking die wordt geïntroduceerd door de

rated power de energieopbrengst nauwelijks nadelig beïnvloedt.

Een tweezijdig werkende turbine met een vermogen van 595 kW heeft, op basis van

de waterstanden van het jaar 2004 een jaarlijkse energie-opbrengst van 2,16 GWh.

Er werd reeds eerder gesteld dat geen rekening is gehouden met een eventueel

periodiek stopzetten van de energie-produktie om het peil van het Grevelingenmeer te

kunnen bijstellen. In feite lijkt dit ook niet nodig Bij benadering kan men stellen dat

de debieten van één open sluiskoker en één open sluiskoker met aangebouwde turbine

evenredig zijn met de respectivelijke doorsneden in de keel van koker en turbine. Die

doorsneden zijn respectivelijk 27 m2 en 9,62 m

2. De turbine is dan verantwoordelijk

voor ruwweg een kwart van de totale doorvoer. Als het peil op het Grevelingenmeer

te hoog wordt kan men daarom door blijven gaan met turbineren en de bijstelling van

het peil uitvoeren door het sluiten van de vrije sluiskoker voor kortere of langere tijd

gedurende de vloedperiode.

Er dient wel rekening te worden gehouden met de hydraulische verliezen in de

sluiskoker waar de turbine-caisson aan wordt gekoppeld. Deze verliezen worden

veroorzaakt door contractie (ter plaatse van de inlaat), wrijving en verwijding. Het

maximale debiet door de turbine wordt bepaald door de rated power en zal omstreeks

68 m3/s bedragen. Dit debiet bepaalt op zijn beurt de maximale snelheid en daarmee

de snelheidshoogte v2/2g. Omdat de doorsnede van de sluiskoker gemiddeld veel

groter is dan dat van de turbine is de maximale snelheid beperkt (gemiddeld 1,62 m/s

over de lengte van de koker). De hydraulische verliezen zullen dan maximaal zo’n 12

cm zijn. Dat is bij een verval van 1,4 m. Bij een verval over de turbine van 0,8 m (dat

bij 50 % van de getijden wordt overschreden, zie Figuur 3.10) moet men dus rekenen

met minder dan 10 % aan hydraulische verliezen. In de volgende hoofdstukken wordt

daarom rekening gehouden met een jaarlijkse energie-opbrengst van 2,0 GWh (i.pl.v.

2,16 GWh).

De vervallen waar men tijdens de 70814

getijcycli in 2004 mee te maken heeft zijn in

Figuren 3.8 t/m en 3.10 voor de methoden 3, 4 en 5 afgebeeld voor elk van de drie

typen centrales.

Vloed Eb TT

Figuur 3.8 Klassificatie van de hoogte van de voorkomende vervallen in 2004

voor de verschillende typen centrales als verval 0,50m < H < 1,50m 14

Het aantal getijden per jaar is gemiddeld 705 maar in het schrikkeljaar 2004 kan men met 708

getijden rekenen.

Page 24: Eindrapport  vervolgstudie

20

Vloed Eb TT

Figuur 3.9 Klassificatie van de hoogte van de voorkomende vervallen in 2004

voor de verschillende typen centrales als verval 0,50m < H < 2,0 m

Vloed Eb

TT

Figuur 3.10 Klassificatie van de hoogte van de voorkomende vervallen in 2004

voor de verschillende typen centrales als verval 0,50m < H < 1,4 m

en Prated = 595 kW voor 1,4 m < H < 2,5 m

Page 25: Eindrapport  vervolgstudie

21

Tenslotte zijn de vervallen die optreden tijdens de gtijcycli in 2004 weergegeven in

histogrammen. In de Figuur 3.11 zijn de maximale vervallen weergegeven en in

Figuur 3.12 de gemiddelde vervallen per getijcyclus voor respectivelijk een vloed-,

eb- en TT-centrale. Een staaf bij een nul-verval betekent dat er tijdens eb geen

waterstand voorkomt die lager is dan –NAP - 0.20 m minus 0.5 (minimaal verval) =

NAP - 0.70 m.

Vloed Eb

Tweezijdig

0 0.5 1 1.5 2 2.50

20

40

60

80

100

120

maximaal verval [m]

aan

tal

geti

jden

Figuur 3.11 Rangschikking van de maximale vervallen per halve (vloed of eb)

of hele getijcyclus. Bij de laatste gaat het dus om 2 x 708 = 1416

waarden in het jaar 2004

Page 26: Eindrapport  vervolgstudie

22

Vloed

0 0.5 1 1.5 2 2.50

20

40

60

80

100

120

140

160

gemiddeld verval [m]

aan

tal

geti

jden

Eb

0 0.5 1 1.5 2 2.50

20

40

60

80

100

120

140

160

gemiddeld verval [m]

aan

tal

geti

jden

Tweezijdig

0 0.5 1 1.5 2 2.50

20

40

60

80

100

120

140

160

180

200

220

gemiddeld verval [m]

aan

tal

geti

jden

Figuur 3.12 Rangschikking van de gemiddelde vervallen per halve (vloed of eb)

of hele getijcyclus. Bij de laatste gaat het dus om 2 x 708 = 1416

waarden in het jaar 2004

Page 27: Eindrapport  vervolgstudie

23

4. Kenmerken van de te installeren turbine

Op basis van het gestelde in par. 2.3 en Hoofstuk 3 is het nu mogelijk om bij

benadering de gewenste kenmerken van de turbine in de proefinstallatie te bepalen.

Er is in de literatuur in feite maar één voorbeeld te vinden van een turbine die voor

soortgelijke omstandigheden als voorkomen bij de Brouwersdam is ontworpen en

gebouwd. Dat is de turbine15

die in de voormalige USSR is geplaatst in het Noorden

van Rusland en bekend staat als ‘Kislaya Guba Pilot TPP16

(±1970). De turbine is

ontworpen en geleverd door de Franse turbine-leverancier Neyrpic-Alsthom.

In Tabel 4.1 zijn een aantal randvoorwaarden en kenmerken, die gelden voor deze

turbine en de bijbehorende caisson-unit (waarin hij is opgenomen), vergeleken met

die van de ‘proefinstallatie Brouwerssluis’. Hierbij wordt er met nadruk op gewezen

dat dit, voor wat betreft de waarden gegeven voor de turbine en caisson van de

proefinstallatie, voorlopige cijfers zijn. In een volgende fase (zie Hst. 6).zal een

ingenieursbureau in samenwerking met een turbine-specialist meer definitieve

waarden moeten vaststellen.

Op het eerste gezicht lijkt het wonderlijk dat men bij de proefinstallatie Brouwerssluis

op een hoger geïnstalleerd vermogen en een hogere energieopbrengst uitkomt dan bij

Kislaya Guba Pilot. De situatie is echter niet dezelfde in beide gevallen.

Tabel 4.1 Vergelijking tussen de kenmerken van Kislaya Guba Pilot TPP en

de (voorlopige) kenmerken van de proefinstallatie Brouwerssluis

Waarde(n) behorend bij:Randvoorwaarde of Kenmerk

Kislaya Guba Pilot

TPP17

Proefinstallatie

Brouwersluis (voorl.)

Getij: gemiddeld springtij

gemiddeld getij

gemiddeld doodtij

3,23 m

2,27 m

1,61 m

2,88 m

2,50 m

2,01 m

Turbine: type

diameter

toerental

aantal ‘modes’

vermogen (Prated)

Hmin

Hdesign

Hmax.

Hrated

Bulb

3,3 m

72 rpm

zes

400 kW

0,50 m

2,10

2,50 m

1,28 m

Bulb

3,5 m

(niet bepaald)

zes

595 kW

0,50 m

(niet bepaald)

2,50 m

1,40 m

Caisson lengte

breedte

hoogte turbine-eenh.

hoogte totaal

36 m

18,3 m (NB: 2 eenheden)

9,35 m

16 m

33,60 m

8,30 m

9 m

15 m

Jaarlijkse energieopbrengst 1,2 GWh 2,16 GWh

15

Er is uiteindelijk slechts één turbine in deze centrale geïnstalleerd hoewel er plaats was voor 2 stuks.16

TPP staat voor tidal power plant17

De gegevens voor Kislaya Guba zijn ontleend aan Bernshtein, blz. 59 – 63 en blz. 346 – 355

Page 28: Eindrapport  vervolgstudie

24

Naast de kleinere diameter van de turbine (doorsnede 12,5 % minder dan bij de

Brouwerssluis) is er bij Kislaya Guba sprake van een klein bekken (variatie in

oppervlak tussen 1 en 1,5 km2) en bij turbineren, inlaten of spuien volgt het peil

daarvan dus vrij snel het getij op zee. En dit beperkt op zijn beurt het gemiddelde

verval over de turbine en doorvoersluis. Bij de proefinstallatie Brouwerssluis is sprake

van een groot bekken (117 km2) waarvan het peil tijdens turbineren en inlaten/spuien

nauwelijks verandert en daardoor wordt het verval practisch alleen bepaald door het

getij op zee. Dit betekent in dit geval een groter gemiddeld verval dan bij Kislaya

Guba Pilot. En daarom ook een hogere Hrated en een hoger geïnstalleerd vermogen (=

Prated).

Bij een doodtij zijn bijvoorbeeld de hoog- en laagwaterstanden buitengaats NAP +

0,84 en – 0,59 m terwijl een week later bij springtij die peilen NAP +2,05 en – 1,34 m

zijn18

. De bijbehorende maximale vervallen zijn dan respectivelijk (t.o.v. het vaste

streefpeil op het Grevelingenmeer van NAP - 0,20 m) 104, 39, 225 en 114 cm.

Er zijn blijkens de tabel slechts kleine verschillen in de afmetingen van de caissons.

Overigens zal dit in een later stadium nog nader moeten worden bestudeerd.

Een meer gedetailleerde bespreking van het caisson-ontwerp vindt men in Bijlage B.

18

Zie de Getijtafel voor 2007 voor 21 en 27 oktober. Let wel dat dit geen extreme waarden zijn. Zie

voor het laatste Tabel 2.1.

Page 29: Eindrapport  vervolgstudie

25

5. Kosten-baten analyse

5.1 Uitgangspunten

In het algemeen kan men stellen dat de proefinstallatie een voor-investering is t.b.v de

toekomstige grote getijcentrale. Een kosten-baten analyse is daarom in feite niet aan

de orde, Men kan eenvoudig weg niet verwachten dat een dergelijke installatie op

zichzelf een economisch aantrekkelijke investering is. Met de proefinstalatie hoopt

men juist te bereiken dat de technische en economische haalbaarheid van de grote

centrale gemakkelijker zal zijn aan te tonen. En bij die berekening van de

economische haalbaarheid kan men dan de reeds verrichte investeringen, zoals die

gedaan voor de proefinstallatie, meetellen.

Toch is, overeenkomstig het verzoek van DELTA NV, een kosten-baten analyse

uitgevoerd.Voor de opzet hiervan wordt verwezen naar het Rapport van juni 2008

(par. 6.3.1). Omdat echter de proefinstallatie, naar verwacht, maar 10 – 20 jaar

operationeel zal zijn, is geen rekening gehouden met groot onderhoud (rehabilitatie).

Alleen de reguliere kosten van onderhoud en exploitatie (geschat op 1 % per jaar van

de investeringskosten) zijn in rekening gebracht.

Ook is geen rekening gehouden met de kosten van het eventueel verwijderen van de

installatie aan het eind van de exploitatie-periode. De volgende redenering ligt hieraan

ten grondslag:

Als de grote getijcentrale wordt gebouwd kan men vermoedelijk zonder grote

extra kosten het verwijderen van de proefinstallatie in het bouwcontract

opnemen. Wellicht kan men zelfs de turbine-generator in een eenheid van de

grote centrale her-installeren. Wordt die centrale niet gebouwd dan zal men de

proefinstallatie langer in bedrijf willen houden en ontstaat een geheel nieuwe

situatie.

De waarden van de kengetallen zijn als volgt:Kengetallen

bouwduur 1,5 jaar

Onderhoud en exploitatie 1,00% van de investeringskosten per jaar

Transmissie verliezen19

3,00%

Interest percentage 4,00%

Periode van analyse 10, 15, 20 en 40 jaar

Onvoorzien 15,00 % van de ‘netto’ bouwkosten

Planning en Administratie 10,00 % van de ‘netto’ bouwkosten

Financiering 0,00 % van de investeringskosten

5.2 De kosten van de civiele en electro-mechanische werken

Er is een raming gemaakt van de kosten die gemoeid zullen zijn met de bouw van de

proefinstallatie. Die kosten zullen omstreeks € 12 miljoen bedragen. De raming is

inclusief een bedrag van 10 % voor de kosten van het voortraject (ontwerp,

aanbesteding) en het toezicht op de uitvoering. De raming is exlusief BTW.

19

Transmissieverliezen komen niet ten laste van de kWh-prijs ‘af-centrale’

Page 30: Eindrapport  vervolgstudie

26

Deze raming wordt met het nodige voorbehoud gegeven. De gepresenteerde schetsen

lenen zich nauwelijks of niet voor het maken van begrotingen. Daarnaast gaat het hier

om een uniek project, dat wil zeggen uniek in twee betekenissen:

- Eerstens is het inbouwen van een turbine in een caisson die vervolgens wordt

versleept en daarna afgezonken tegen een bestaande constructie in deze vorm

nog niet in Nederland toegepast. Wel zijn en worden tunnelstukken versleept

en afgezonken maar die blijven inwendig wel droog en bevatten ook geen

uitgebreide apparatuur. Het afzinken van tunnelstukken is in Nederland

overigens al tientallen jaren een gebruikelijke methode. Het zijn echter de

doorlaatcaissons, gebruikt bij de Deltawerken, die de grootste overeenkomst

met de caisson voor de proefinstallatie hebben maar de laatsten hiervan

werden inmiddels ruim 35 jaar geleden gebouwd en geplaatst (1971,

Brouwersdam).

- Tweedens is het projekt uniek omdat het een eenmalige operatie20

betreft

waarbij men niet kan leren van gemaakte fouten: het moet ineens goed zijn.

Dat is dus voor een aannemer riskant. Het gezegde ‘al doende leert men’ gaat

hier dus niet op.

5.3 De economische berekeningen

De economische berekeningen zijn op dezelfde wijze gedaan als de berekeningen die

zijn gepresenteerd in het Rapport van juni 2008. Er wordt in dit verband verwezen

naar par. 6.3.2 van dat rapport. De berekeningen zijn gedaan voor analyse-perioden

van 10, 15, 20 en 40 jaar. De laatste periode is genomen om vergelijking met de

resultaten uit het juni rapport te vergemakkelijken. Maar overigens gaat zo’n

vergelijking in feite volledig mank want in het juni rapport is er van uitgegaan dat

vele kosten ten laste komen van derden die de kwaliteit van het water in het

Grevelingenmeer willen verbeteren. Dat is hier niet het geval t.a.v de bouwkosten

(behoudens het feit dat de zeewering er al is, alsmede het stortebed).

Zoals reeds bij de Uitgangspunten werd gesteld is het niet juist om conclusies te

trekken t.a.v. de economische haalbaarheid van dit projekt door slechts naar de NCW-

waarden en break-even kWh-prijs te kijken.

Zie verder Tabel 5.1.

Tabel 5.1 NCW-waarden voor verschillende analyse-perioden en verschillende kWh-

prijzen voor proefinstallatie Brouwerssluis

Anlyse-

periode

[jaren]

Bouw-

kosten21

[106 €]

NCW van

bouwkosten

[106 €]

NCW bij

4 cent/kWh

[106 €]

NCW bij

6 cent/kWh

[106 €]

NCW bij

8 cent/kWh

[106 €]

Energieprijs

voor NCW=0

[cent/kWh]

10 11,8 -13,32 - 12,74 - 12,45 -12,16 92,3

15 11.8 -13,32 -12,50 -12,09 -11,68 65,0

20 11,8 -13,32 - 12,30 - 11,79 - 11,28 52,3

40 11,8 -14,35 - 12,83 - 12,07 - 11,31 37,8

20

Zowel bij het afzinken van tunnelstukken als het plaatsen van doorlaatcaissons ging het bij elk

projekt altijd om meerdere eenheden. Bovendien waren er meerdere min of meer gelijkwaardige

projekten.21

Dit zijn de bouwkosten inclusief opslagen voor onvoorzien (15%), planning en administratie (10%).

Page 31: Eindrapport  vervolgstudie

27

6. Het vervolgtraject

6.1 De te ondernemen stappen

Nadat DELTA heeft besloten om de voorgestelde proefinstallatie te realiseren, dienen

de volgende stappen te worden ondernomen:

1. het aanvragen en verkrijgen van de benodigde vergunningen die nodig zijn

voor het bouwen en exploiteren van de proefinstallatie;

2. opdracht aan een ingenieursbureau voor het ontwerpen, besteksgereed maken

en aanbesteden van het projekt;

3. realisatie van het projekt met in bedrijfstelling en beproeven van de electro –

mechanische installatie;

4. meerjarig testprogramma ter voorbereiding op het bouwen van de eigenlijke

getijdencentrale Brouwersdam.

De bijzonderheden van stap 1 worden hier niet besproken. Die zijn een zaak van

DELTA, Rijkswaterstaat en andere overheidsinstanties. Voorts kunnen de details van

stap 4 in een later stadium worden vastgesteld. Hieronder volgen daarom alleen een

aantal opmerkingen over de stappen 2 en 3.

6.2 Stap Twee

Voor wat betreft stap 2 wordt aanbevolen deze opdracht te geven aan TEC ‘Tunnel

Engineering Consultants’ 22

. Hiervoor zijn twee redenen:

- Binnen Nederland heeft TEC de meeste ervaring met het ontwerp en de

bouwbegeleiding van gezonken tunnels; zij heeft indertijd deze ervaring

kunnen overnemen van Rijkswaterstaat die zijn eigen afdeling tunnelbouw

heeft geliquideerd.

- TEC is een permanente samenwerking van de drie grote ingenieursbureaus

DHV, Royal Haskoning en Witteveen en Bos. Zij heeft dus gemakkelijk

toegang tot de waterbouwkundige, constructieve en centrale-bouw expertise

van deze bureaus.

Bij de opdracht aan TEC zou het moeten gaan om een ontwerp dat zodanig is

gedetailleerd dat het turn-key kan worden aanbesteed. De noodzakelijke expertise

betreffende turbine-generators zou TEC uit het buitenland moeten betrekken.

Met ontwerpen, besteksgereed maken, overleg, aanbesteding en gunning zal

omstreeks een jaar gemoeid zijn. Bij voorkeur worden voor de aanbesteding een

beperkt aantal aannemers gepreselecteerd. Het is niet duidelijk in dit stadium of de

aanbesteding ‘Europees’ moet zijn.

22

Managing Director ir W.P.S. Janssen, adres: Postbus 108, 6500 AC Nijmegen, tel 024 38 20 430;

email [email protected]; URL www.TEC-tunnel.com

Page 32: Eindrapport  vervolgstudie

28

6.3 Stap Drie

Voor wat betreft stap 3 gaat het om één contract tussen DELTA en een grote

aannemer die bereid is het projekt te detailleren en uit te voeren in samenwerking met

een door hem te kiezen onderaannemer voor de turbine en generator met alle

toebehoren. De totale bouwtijd (inclusief beproeven van de installatie) wordt

voorshands op 1,5 jaar geschat.

Page 33: Eindrapport  vervolgstudie

29

7. Conclusies en Aanbevelingen

7.1 Conclusies

1. Bij het realiseren van een proefinstallatie in de Brouwerssluis zal men, als men

een koker niet voor langere tijd mag afsluiten, de installatie moeten

positioneren buiten de eigenlijke sluiskokers en wel tegen een koker aan de

meerzijde.

2. Omdat de proefinstallatie t.z.t. moet kunnen worden verwijderd zal men de

turbine-generator moeten inbouwen in een caisson die elders wordt gebouwd

en drijvend moet kunnen worden gepositioneerd en daarna afgezonken.

3. Om ervaring op te kunnen doen t.g.v de toekomstige bouw van een grote

getijcentrale ligt het voor de hand om te kiezen voor een overdrukturbine van

het type Bulb met een diameter van 3,5 m en met de mogelijkheid de turbine te

kunnen gebruiken zowel voor turbineren, pompen en spuien en dat in beide

stroomrichtingen (totaal dus zes modes).

4. Uitgaande van een min of meer constant peil op het Grevelingenmeer van

NAP – 0,20 m kan met behulp van een model de jaarlijkse energieopbrengst

worden berekend. Deze bedraagt bij turbineren tijdens vloed 1,51 GWh en

tijdens eb 0,65 GWh. Daarom kan, bij dubbelzijdig turbineren, en rekening

houdend met wrijvingsverliezen in de sluiskoker, de totale jaarlijkse

energieopbrengst op omstreeks 2,0 GWh worden gesteld. Deze

energieopbrengst kan voorzien in de electriciteitsbehoefte van 550 á 600

huishoudens.

De bijbehorende turbine heeft een vermogen (rated capacity) van 595 kW.

5. De turbine-caisson met opbouw heeft als afmetingen: lengte 33,60 m, breedte

8,30/14,00 m en hoogte 15 m. Deze maten zijn voorlopig. In een volgend

stadium moeten de afmetingen definitief worden bepaald.

6. De bouwkosten worden voorshands geraamd op € 12 miljoen. Aangezien deze

raming is gebaseerd op een summier ontwerp en het hier een uniek projekt

betreft met grote risico’s voor de bouwer heeft het gegeven bedrag slechts

indicatieve waarde.

7. Op basis van genoemde bouwkosten, een jaarlijks bedrag aan exploitatie-

kosten van 1 % van de bouwsom en een bedrijfsperiode van 10 á 20 jaar kan

de break-even kostprijs van de energie worden berekend. Deze bedraagt

respectivelijk 92 en 52 eurocent/kWh. Bij een bedrijfsperiode van 40 jaar zou

dat 38 eurocent/kWh zijn. Overigens is de waarde van een dergelijke

berekening gering aangezien het hier gaat om een proefinstallatie waarmee

men ervaringen hoopt te kunnen opdoen en conclusies hoopt te kunnen

trekken t.b.v. een toekomstige grote getijcentrale die daardoor optimaler kan

worden ontworpen, goedkoper zal worden en daarmee meer rendabel.

Page 34: Eindrapport  vervolgstudie

30

8. In de volgende fase zal een ontwerp en bestek moeten worden gemaakt dat bij

aanbesteding zou moeten leiden tot een turn-key opdracht waarbij levering,

montage en beproeving van de turbine-generator is inbegrepen. Genoemde

volgende fase van voorbereiding zou binnen een jaar voltooid kunnen zijn.

Voor de bouw e.d, wordt een periode van anderhalf jaar geraamd.

7.2 Aanbevelingen

1. Het wordt aanbevolen om, indien wordt besloten om door te gaan met dit

projekt, een ingenieursbureau in te schakelen dat, in nauwe samenwerking met

een consultant voor turbine en generator, het projekt besteksklaar maakt voor

aanbesteding als turn-key opdracht.

2. Gezien de hoogte van de bouwkosten op basis van het huidige voor-ontwerp

met turbine-caisson wordt aanbevolen om alsnog te onderzoeken of een meer

permanente installatie in een bestaande koker van de Brouwerssluis mogelijk

is uit technisch, economisch en ecologisch oogpunt.

3. Bij een uitvoering met turbine-caisson aan de meerzijde van de Brouwerssluis

zal men in een vroeg stadium moeten nagaan of (a) het bestaande stortebed

moet worden geëgaliseerd en/of bijgestort en (b) hoe de aansluiting op de

bestaande betonconstructie van de sluis het beste kan worden gerealiseerd.

Hierbij moet worden aangetekend dat, blijkens de in oktober 2008 van

Rijkswaterstaat ontvangen tekeningen, er sprake zou zijn van een drempel met

kruin op NAP – 5,50 m op ± 60 m afstand van de kokerinlaten die later op het

storte bed is geplaatst.

Page 35: Eindrapport  vervolgstudie

31

BIJLAGE A

Afspraken DELTA-RWS-TU Delft over Pilot getijde-energie inBrouwerssluis

Datum: 25 augustus 2008

Aanwezig: DELTA : P.J. Buijs, J.H. Maas

RWS : J.W. Slager, P. Paulus

TU Delft : J. van Duivendijk

Dit overleg is een vervolg op het bestuurlijk overleg van 8 juli j.l. tussen Provincie,

DELTA en RWS o.l.v. oud-CvdK Wim van Gelder over de voortgang van de

ontwikkeling van getijde-energie in de Grevelingen.

In dat bestuurlijk overleg is afgesproken dat DELTA en RWS, vooruitlopend op de

planstudie die kan resulteren in een grotere getijdecentrale in de Brouwersdam,

gezamenlijk de uitgangspunten zouden bepalen voor een proefprojekt met getijde-

energie , waarna DELTA aan TU Delft opdracht geeft om daar een rapport over uit te

brengen. Omdat de Flakkeese spuisluis voorlopig nog niet operationeel is, is besloten

om eerst te kijken naar de Brouwerssluis, die in bedrijf is en waar de stroomsnelheden

zelfs twee maal zo groot zijn.

De bevindingen van TU Delft zullen besproken worden in het volgende bestuurlijke

overleg op 6 oktober a.s. De tijd voor TU Delft om rapport uit te brengen is dus kort,

en dat betekent dat hier niet teveel detail in kan worden meegenomen.

Vergunningsaspecten, visgeleiding en mogelijke subsidies zijn zaken die bij de

Provincie liggen.

RWS geeft aan dat het peil van het Grevelingenmeer voorlopig nog gehandhaafd blijft

op NAP – 20 cm met maximale variatie van 10 cm naar boven en naar beneden. Met

de schuiven in de Brouwerssluis wordt dit peil nu geregeld waarbij de normale

variaties in de praktijk niet meer bedragen dan 5 à 6 cm. Maximaal mag het peil

variëren tussen NAP -10 cm en NAP – 30 cm.

Getijvariaties van 30-100 cm. zijn nog niet aan de orde: dit is onderwerp van de

planstudie.

Getijdeturbines in de Brouwerssluis moeten dus gebruik maken van de

waterstandsverschillen tussen de Noordzee en het Grevelingenmeer, d.w.z. tussen de

eb- en vloed-niveau’s op de Noordzee en het vaste peil van – 20 cm.

Een tweede randvoorwaarde van RWS is dat het uitwisselingsdebiet door de beide

kokers niet teveel mag afnemen ten gevolge van de extra weerstand veroorzaakt door

de turbines. Dit is volgens TU Delft niet aan de orde: de turbines hebben een venturi-

werking waardoor het water door een vernauwing getrokken wordt en sneller gaat

stromen. Het debiet neemt hierdoor niet veel af. Zie naschrift HvD.

DELTA heeft als doel ervaring op te doen met getijde-energie in het algemeen en

specifiek met het type turbine dat straks ook in een grotere getijde-centrale in de

Brouwersdam toegepast zal worden. Door een proefprojekt in de Brouwerssluis uit te

voeren worden deze turbines onder dezelfde omstandigheden beproefd als de turbines

in een grotere centrale, met uitzondering van het getij op de Grevelingen zelf. DELTA

Page 36: Eindrapport  vervolgstudie

32

denkt hierbij wel aan een permanente opstelling (10-15 jaar) en aan een projekt met

een redelijke rentabiliteit, al of niet met subsidies.

Hans van Duivendijk van TU Delft heeft al van tevoren nagedacht over een mogelijk

ontwerp. Het ‘’ophangen’’ van turbines in de spuisluizen heeft volgens hem weinig

zin omdat je hier niet meer mee aantoont dan bijv. TOCARDO in de Afsluitdijk.

Dan ben je dus eigenlijk bezig met ‘’vrije stroom’’ turbines i.p.v. met ‘’geleide

stroom’’ turbines. Zijn idee is om aansluitend aan één van beide kokers aan de meer-

zijde een caisson te plaatsen met daarin geïntegreerd een bulb-turbine die tweezijdig

kan turbineren. Hiermee wordt een situatie gecreëerd die vergelijkbaar is met turbines

die in een toekomstige waterkering worden geïntegreerd, en waarbij tevens de

volledige waterstroom door de turbine ‘’gedwongen’’ wordt (mits de afsluiting tussen

koker en caisson waterdicht is). Voordeel is bovendien dat de hele installatie elders

kan worden opgebouwd en alleen maar ‘’ingevaren’’ hoeft te worden, en afgezonken

en aangesloten. Daarvoor hoeft één koker slechts enkele dagen afgesloten te worden.

Het is geen probleem om dit idee verder uit te werken en m.b.v. het model de kWh-

opbrengsten te bepalen. Een groter probleem is om op zo’n korte termijn aan

budgetprijzen te komen voor turbine en caisson.

TEC (Tunnel Engineering Consultants waarin DHV, Haskoning en Witteveen&Bos

samenwerken) zou een caisson kunnen ontwerpen en begroten. Hans zal bij hen

navragen of zij op korte termijn een budgetprijs kunnen afgeven.

Verder is het heel moeilijk om aan budgetprijzen van bulb-turbines te komen. Er zijn

wereldwijd 4 leveranciers en die komen alleen in beweging als er wat meer zekerheid

is dat een projekt ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt.

Hans zal ook nog bij Delta Marine Consultants navragen of het mogelijk is om een

budgetprijs voor het geheel (turn-key) te krijgen.

TUD zal een voorstel doen voor deze korte studie en zal daarin ook aangeven hoe

het vervolgtraject eruit zou kunnen zien om tot realisatie in 2010 te komen.

RWS zal z.s.m. gereviseerde ‘’as-built’’ tekeningen sturen van de doorlaatsluis,

inclusief stortebedden.

De studie van TU Delft zal niet ingaan op ecologie, visstandsonderzoek en

vergunningsvoorwaarden. Dit ligt meer op het bordje van de Provincie. RWS geeft

aan dat de Visstandsbeheerscommissie (VBC) bij die onderzoeken betrokken moet

worden. Contactpersoon bij RWS hiervoor is Frank Gijzel.

Frank zorgt overigens ook voor de tekeningen die TU Delft nodig heeft.

RWS vraagt of resultaten van dit proefprojekt meegenomen kunnen worden in de

planstudie. DELTA geeft aan dat de planstudie dan mogelijk wel heel lang kan gaan

duren ervan uitgaande dat de getijdeturbine in de Brouwerssluis op zijn vroegst in

2010 in bedrijf gaat.

Uiteraard kunnen wel de resultaten van de studies getijde-energie Brouwersdam en

Brouwerssluis in de planstudie worden meegenomen.

Omdat DELTA deze studies niet zomaar af wil geven aan Witteveen&Bos, zal er

door RWS een gesprek geregeld worden waarin W&B zal aangeven welke

informatie uit deze studies nodig is voor verkenning en planstudie.

Voordat DELTA de planstudie in gaat, moet er wel iets geregeld zijn m.b.t.

exclusiviteit voor DELTA bij de verdere ontwikkeling van een getijdecentrale,zodat

zij niet links of rechts kan worden ingehaald door concurrerende partijen.

Page 37: Eindrapport  vervolgstudie

33

Dit zal besproken worden in het bestuurlijk overleg en gestreefd zal worden om

dit najaar te komen tot een LOI tussen DELTA, RWS en Domeinen t.a.v.

ontwikkeling van getijde-energie op de Brouwersdam met een positiebepaling

van de betrokken partijen.

In eerste instantie betreft dit de realisatie van het proefprojekt in de Brouwerssluis.

Een dergelijke LOI helpt RWS ook om getijde-energie nadrukkelijker op de kaart te

krijgen bij het uitwerken van de planstudie.

Tot slot biedt RWS nog aan om een bezoek te regelen aan de Brouwerssluis om de

situatie ter plekke nog eens goed te bekijken.

Dit bezoek is inmiddels geregeld en vastgesteld op woensdag 24 september tussen

10.00 en 12.00 uur.

Naschrift Hans van Duivendijk over invloed turbines op debiet.

Je zou in eerste instantie kunnen aannemen dat het debiet afneemt in de verhouding

van de doorsneden. In de keel heeft een koker een doorsnede van 27 m2. De turbine

heeft een diameter van 3,5 m en de doorsnede is dan circa 10 m2. Een verhouding

27/10 is echter te pessimistisch. In werkelijkheid gaat het om de totale weerstand over

de volle lengte van de koker. enerzijds en de koker plus caisson anderzijds.. Hier bij

moet worden aangetekend dat het debiet nu, onder invloed van de wisselende getijden

op zee ook enorm varieert van etmaal tot etmaal en daarmee het totale doorvoerdebiet.

Bij een doodtij zijn bijvoorbeeld de hoog- en laagwaterstanden buitengaats NAP +

0,84 en – 0,59 terwijl een week later bij springtij die peilen NAP +2,05 en – 1,34

zijn23

. De door- voer is evenredig met de wortel uit het het verval. Die maximale dan

wel minimale vervallen zijn respectivelijk (t.o.v. het vaste streefpeil op het

Grevelingenmeer) 104, 39, 225 en 114 cm. Het debiet kan dus √39 tot √225 of wel

meer dan een factor zes in grootte verschillen. Daarnaast is er natuurlijk nog de

noodzakelijke sturing met behulp van de schuiven (en later ook de turbine) om het

peil op NAP – 0,20 m te handhaven.

Jan Maas

5 september 2008

23

Zie de Getijtafel voor 2007 voor 21 en 27 oktober.

Page 38: Eindrapport  vervolgstudie

34

Page 39: Eindrapport  vervolgstudie

35

BIJLAGE B

Voorlopig ontwerp van caisson voor proefinstallatie

B-1 Basis voor ontwerp

De Bulb turbine krijgt een waaier-diameter van 3,5 m.

Er blijken verschillende richtlijnen in omloop te zijn om op basis van de waaier-

diameter de overige afmetingen te bepalen.

Voor dit ontwerp is de richtlijn gekozen zoals die volgt uit Miller24

en Raabe25

(Figuur B.1). Voor de diktematen van betonconstructies (bodemplaat, plafonds,

zijwanden) zijn voorlopige aannamen gedaan.

Figuur B.1 Afmetingen van de turbinebuis bij bulb-turbine als functie van de

waaier-diameter D

B-2 Verticale Langsdoorsnede (Figuur B.2)

Inlaat aan voorzijde caisson (de voorzijde is de zijde geplaatst tegen de sluiskoker)

krijgt als hoogte (inwendig) 2,25 D = 7,80 m (afgerond). Bodem- en bovenplaat zijn

0,60 m dik. De hoogte van de inlaat (uitwendig) is dan 9,00 m. Aangezien de

sluiskoker een hoogte heeft van 8,00 m rust de bovenplaat tegen de schuine

bovenzijde van de sluiskoker.

Er moet plaats worden gereserveerd voor een schuif die de caisson tijdens transport

afsluit (sponning 0,40 m plus 2 x 1,00 m = 2,40 m). De afstand van voorzijde tot as

van de waaier wordt daardoor niet 3,0 D = 10,50 m(zoals in Figuur B.1)) maar 8,80 m

24

Miller H, ‘Choice of hydro-electric equipment for tidal energy’ (Proceedings Korea Tidal Power

Symposium, Sulzer-Esher Wyss, Oct-Nov. 1978)25

Raabe J, Hydropower: ‘The design, use and function of hydromechanical, hydraulic and electrical

equipment’, (VDI-Verlag, Duesseldorf, 1985)

Page 40: Eindrapport  vervolgstudie

36

plus 2,32D (=7,90 m) = 16,70 m. Aan de voorzijde heeft de turbine koker een

rechthoekige doorsnede maar na de schuifsponning wordt de doorsnede geleidelijk

rond tot bij de maximale diameter van de bulb waar hij volmaakt rond is.

Na de vernauwing bij de waaier (rond, 3,5 m) verwijdt de turbinebuis zich weer in

de richting achterzijde caisson (afgeknotte kegel) over een lengte van 2,41D = 8,45 m

(afgerond). Daarna gaat de buis over een zelfde afstand over van rond naar

rechthoekig. De hoogte is bij de uitlaat achterzijde 1,5D = 5,20 m (afgerond). In het

laatste gedeelte is ruimte gereserveerd voor een schuif.

De totale lengte van de caisson wordt hiermee 33,60 m.

De as van de turbine-generator ligt op een peil van NAP – 6.50 m (namelijk –11,00 +

0,60 + 0,5 x 7,80).

In afgezonken positie ligt de onderzijde van de caisson op het bestaande stortebed op

NAP – 11,00 m. De bovenzijde van de caisson heeft dan als peil NAP + 4,00m. Dit is

Figuur B.2 Verticale doorsnede turbine-caisson

ook het peil van de bovenzijde van de inlaat doorlaatsluis en van de binnenberm

(plateau) van de Brouwersdam. Er is ruimte boven de turbinebuis voor diverse

bedieningsruimten. De afmetingen moeten t.z.t definitief worden vastgesteld in

overleg tussen architect, constructeur en turbine-leverancier.

B-3 Horizontale Langsdoorsnede (Figuur B.3 en B.4)

Bij de voorzijde van de caisson is de breedte inwendig 2,08D = 7,30 m (afgerond).De

zijwanden zijn elk 0,50 m dik. Totale breedte caisson is dan 7,30 + 2 x 0,50 m = 8,30

m.

Page 41: Eindrapport  vervolgstudie

37

Figuur B.3 Horizontale doorsnede turbine-caisson met aansluiting op sluiskoker

Figuur B.4 Bovenaanzicht turbine-caisson met flenzen en schuifkokers

Blijkens Figuur B.1 is het verloop van rechthoekig naar rond (ter plaatse van bulb en

waaier) eenvoudiger in het horizontale dan in het verticale vlak. De gebruikte

afmetingen volgen verder uit die voor de verticale langsdoorsnede.

Page 42: Eindrapport  vervolgstudie

38

Een bijzonder punt is nog de aansluiting van de turbinebuis aan de sluiskoker. De

caisson heeft uitwendig een breedte van 8,30 en hoogte van 9 m (zonder de opbouw)

terwijl de dagwijdte van de sluiskoker aan de meerzijde 12,85 m bedraagt en de

hoogte bij overgang schuine wand in verticale wand 13 m (NAP – 11,00 m tot NAP +

2,00 m). Dit betekent dat de caisson minder breed en hoog is dan de de sluiskoker ter

plaatse van de inlaatopening. In deze situatie is voorzien door het introduceren van

een ‘flens’ aan de caisson aan de zijkanten en de bovenzijde26

. De totale breedte van

de caisson ter plaatse van de flens wordt hierdoor 12,85 + 0,95 = 13,80 m.27

en de

flens krijgt over deze gehele breedte een bovenpeil van NAP + 3,00 m. De hoogte van

de flens op de caisson is dan 4 m. Aan de zijkanten is de hoogte van de flens 14 m

(NAP – 11,00 tot NAP + 3,00 m).

De aansluiting van de flenzen op de verticale wanden van de sluiskoker moet nog

nader worden bestudeerd gezien de, uit recente foto’s blijkende, afronding van de

tussenmuur en de aansluiting van de damwand op de eindwand. (Figuur B.5)

Figuur B.5 Aanzicht tussenmuur en aansluiting damwand op eindwand

B-4 Vormgeving ontwerp versus uitvoering

Bij het hierboven beschreven ontwerp moet de caisson bij het afzinken tegelijkertijd

richting sluiskoker schuiven. De bovenvoorzijde van de caisson schuift hierbij naar

beneden langs de schuine eindwand van de sluiskoker en de onderplaat van de caisson

beweegt zich over de vloer van de sluiskoker.

Dit kan problematisch blijken te zijn: de caisson kan vast komen te zitten op het

stortebed28

voordat hij volledig met flens en bovenplaat tegen de sluiskoker rust. Een

mogelijke oplossing zou zijn om het gedeelte van de caisson voor de flens weg te

laten. Maar er moet dan een oplossing worden gezocht voor de aansluiting van de

bodemplaat van de caisson op de sluisvloer en ook voor de consequenties van de

driehoekige ruimte die ontstaat tussen schuine eindwand van de sluiskoker en de

flens. Wervelingen en eventueel luchtaanzuiging zijn dan niet uitgesloten.

26

Aan de bovenzijde is die ook nodig om de schuif te kunnen heffen.27

Er zij hier vermeld dat de dagwijdte van de schutsluis in de Grevelingendam 16 m bedraagt.28

Volgens DMB-DW nr 79 (febr. 1977) is de bestorting aan de meerzijde aangebracht ‘in den natte’

(50 cm grint waarop een 1m dikke laag van zware stortsteen -, sortering 10/300 kg). Dit houdt in dat er

grote oneffenheden in de bestorting kunnen zijn. Wellicht is er ook sprake van aanzanding tussen

kokerinlaten en de drempel. Het zal dan ook nodig zijn om die eventuele oneffenheden door duikers te

laten egaliseren voordat een caisson kan worden geplaatst.

Page 43: Eindrapport  vervolgstudie

39

Er is ook gesuggereerd om het gedeelte voor de flens apart in staal te prefabriceren en

in de inlaat van de koker te plaatsen met een kraan en vast te zetten met behulp van

duikers. De caisson kan in dat geval verticaal worden afgezonken.

Volledigheidshalve wordt hier ook verwezen naar tekening SDZL –

P0240408100612550 –0012 die in oktober 2008 van Rijkswaterstaat werd ontvangen.

De tekening is onderdeel van de ‘Complementeringswerken’ en toont een

storsteendrempel met kruin op NAP – 5,50 m die later op ± 60 m afstand van de

kokerinlaten aan de meerzijde op het stortebed is aangebracht.

Een ander aspect dat aandacht verdient bij verdere detaillering is de hoogte van de

turbinebuis (7,80 m inwendig) nabij de voorzijde . Gezien de hoogte van de

sluiskoker ter plaatse (8,0 m) verdient het aanbeveling ook de inwendige hoogte van

de turbinebuis hieraan aan te passen. De bovenzijde van de caisson (zonder opbouw)

komt dan 40 cm lager, d.w.z. op NAP – 2,40 m te liggen terwijl de as van de turbine-

generator ook lager komt te liggen. De turbine-leverancier moet aangeven of er dan

nog genoeg ruimte overblijft tussen bodemplaat en de onderzijde van de turbine-

mantel voor het aanbrengen van mechanisch-electrische onderdelen zoals het

bewegingsmechanisme voor de leischoepen (guide vanes). Ook vermindert wellicht

het venturi-effekt van de turbinebuis.

De caisson zal op een scheepswerf of in een droogdok moeten worden gebouwd. Dat

zal vermoedelijk buiten het Grevelingenmeer gebeuren. Op het eerste gezicht ligt het

voor de hand om voor een uitvoering in gewapend beton te kiezen maar het zou ook

een uitvoering in staal kunnen zijn. De caisson zal vervolgens in drijvende toestand

naar de plaats van bestemming moeten worden gesleept. Hij zal dan, onder anderen,

de schutsluis in de Grevelingendam moeten passeren. Deze schutsluis met vrije

doorvaarthoogte, heeft, zoals wij reeds zagen, een dagwijdte van 16 m terwijl de

lengte 125 m bedraagt en de bodem op NAP – 5,50 m ligt. Vermoedelijk zal de

caisson, in verband met de beschikbare vaardiepte in de sluis en elders op het traject

tussen werf en Brouwerssluis, in eerste instantie slechts gedeeltelijk worden

afgebouwd om zodoende de diepgang te verminderen. Daartoe zullen wellicht ook

drijflichamen moeten worden toegepast. Zo zal de turbinebuis met in te storten

onderdelen op de werf gereed worden gemaakt maar kan wellicht de eigenlijke bulb

met rotor en stator en ook de waaier later worden geplaatst. Ook de opbouw boven op

de eigenlijke caisson kan voor een deel later ter plaatse voor en na afzinken worden

aangebracht waarna de installatie van diverse mechanisch –electrische apparatuur kan

plaatsvinden. Overigens zal de periode tussen afzinken en in bedrijfstellen (het laatste

betekent hier dat de waterstroom door de turbinebuis kan vloeien) vermoedelijk niet

langer mogen zijn dan drie tot zeven dagen. Dit beperkt dus aanzienlijk de tijd die na

afzinken ter beschikking zal zijn om nog onderdelen in het met water te vullen

gedeelte van de turbinecaisson te plaatsen.

Bij het maken van het definitieve ontwerp zal ook aandacht moeten worden besteed

aan de schuiven aan voor- en achterzijde van de caisson. Deze schuiven dienen er

allereerst voor om de caisson voldoende drijfvermogen te geven tijdens het transport.

Nadat de caisson is afgezonken kunnen ze worden verwijderd bij gelijke waterstand

aan beide zijden. Omdat de schuiven in principe maar eenmaal of tweemaal dienst

moeten doen kan men ze ook vervangen door schotbalken of (aan de meerzijde) door

een tijdelijk ‘eindschot’.

Page 44: Eindrapport  vervolgstudie

40

Het dient te worden overwogen om vervolgens grofmazige hekwerken

(‘krooshekken’) neer te laten in de sponningen om te voorkomen dat grote vissen of

onder water zwevende wrakstukken door de turbine worden gezogen. Hoe grofmazig

dergelijke hekwerken moeten zijn is een punt van verdere studie (als de mazen klein

zijn is het verlies aan verval niet te verwaarlozen, als ze groot zijn houden ze te

weinig tegen). Het heffen en neerlaten van de schuiven en hekwerken kan het beste

met een grote mobiele kraan vanaf de vaste wal gebeuren. Het lijkt niet zinvol om

voor deze proefinstallatie permanent een speciale kraan op de caisson te installeren.

Als in een later stadium de proefinstallatie moet worden ververwijderd zullen

bovenstaande werkzaamheden in omgekeerde volgorde moeten kunnen plaatsvinden.

B-5 Stabiliteit van de geplaatste caisson

Bij het definitieve ontwerp dient men na te gaan of de stabiliteit van de caisson,

rustend op het aanwezige stortebed, ten allen tijde is gewaarborgd. Dit betreft met

name de stabiliteit als, om wat voor reden dan ook, de turbine stil staat met gesloten

leischoepen (guide vanes) en de waterstand op zee hoog is. Stel bijvoorbeeld dat die

waterstand de extreme waarde (frequentie 1x per 1000 jaar, zie Tabel 2.1) van NAP +

4,65 m bereikt. Op de turbine caisson wordt dan vanaf de zeezijde (zz)een horizontale

kracht uitgeoefend in langrichting van:

Pzz = ρ x g x h1 x Finlaat

waarbij:

- ρ en g bekend zijn (zie par 3.3): ρ = 1025 kg/m3 en g = 9,81 m/s

2;

- h1 de verticale afstand is tussen de waterstand (+ 4,65) en het midden van de

13 m hoge opening van de inlaatopening meerzijde van de sluis (- 11 tot + 2)

dat midden ligt op – 4,50; dus h1 = 9,15 m;

- Finlaat het oppervlak is waarop de kracht Pzz werkt, dit is het oppervlak van

genoemde inlaat: Finlaat = 12,85 m x 13 m = 167,05 m2.

Dus Pzz = 1025 x 9,81 x 9,15 x 167,05 = 15369525 N = 15.370 kN.

Vanaf de meerzijde (mz) (peil NAP – 0,20 m) is de horizontale kracht op de caisson

in langsrichting;

Pmz = ρ x g x ½ x h2 x Fcaisson

waarbij:

- h2 is afstand wateroppervlak tot bodem (NAP – 11 m) = 10,80; dus ½ x h2 =

5,40 m;

- Fcaisson is oppervlak ondergedompeld deel van de achterzijde van de caisson,

dus 10,80 x 8,30 m = 89,64 m2.

Dus Pmz = 1025 x 9,81 x 5,40 x 89,64 = 4867304 N = 4.867 kN

Page 45: Eindrapport  vervolgstudie

41

Het verschil in waarde tussen Pzz en Pmz zal moeten worden opgevangen door de

wrijving tussen onderzijde caisson en het stortebed. Het oppervlak van de onderzijde

van de caisson (Figuur B.3) is 8,30 x 33,60 = 279 m2. De hor. kracht Ph-bodem hierop is

Pzz - Pmz = 10.503 kN, dat is 37,7 kN/m2.

De wrijving tussen caisson en stortebed wordt veroorzaakt door een wrijvingsfactor f

maal een verticale kracht Pvert. Er zijn proeven gedaan tijdens de uitvoering van de

Deltawerken29

om die wrijvingsfactor f te bepalen. Men constateerde dat

‘een vlakke plaat op op een ongepenetreerd steenbed (die een voorstelling

geeft van een caisson met vlakke bodem op een drempel van niet met

asfaltpenetratie vastgelegde stortsteen) verschoof…wanneer men de belasting

varieerde tussen f = 0,4 en f = 0,5 na een statische belasting tot f = 0,4. Bij een

wrijvingscoefficiënt van f = 0,5 kwam de plaat tot rust. Doorgaande

verschuiving trad op bij f = 0,7’.

Als het drooggewicht van de turbine-caisson wordt gesteld op 5 kN/m3, dan is dat

over de volle hoogte van de caisson 5 x 15 = 75 kN /m2. Hier gaat vanaf 10,8 x 1.025

= 11,1 kN/ m2

voor het deel onder water. De verticale druk Pvert is dus 75 –11 = 64

kN/m2. Dan is de verhouding Ph-bodem/ Pvert = 0,59.

Gezien deze waarde, de voorlopige aanname van het drooggewicht en het feit dat uit

de genoemde proeven geen algemeen geldende conclusies konden worden getrokken,

kan in elk geval worden geconcludeerd dat de stabiliteit in deze situatie t.z.t. met de

nodige nauwkeurigheid moet worden berekend. Als die stabiliteit namelijk niet kan

worden gegarandeerd in deze extreme omstandigheden bestaat het gevaar dat de

caisson bij gesloten leischoepen tijdens hoge waterstanden op zee en/of zware

golfslag gaat schuiven over het stortebed. Wellicht is het daarom nodig om de caisson

met staaldraden of anderzijds vast te zetten aan de doorvoersluis.

29

Zie DDW-DW nrs. 34 (nov. 1965) en 53 (aug. 1970)

Page 46: Eindrapport  vervolgstudie

42

Page 47: Eindrapport  vervolgstudie

43

BIJLAGE C

Gegevens over stroomturbines

C-1 Inleiding

Omdat er recent veel belangstelling bestaat voor zogenaamde stroomturbines en men

zich wellicht zal afvragen waarom dit type minder geschikt wordt geacht voor de

Brouwersdam volgt hieronder wat informatie over deze stroomturbines..

Stroomturbines maken gebruik van de stroomsnelheid van water zoals windturbines

gebruik maken van de stroomsnelheid van wind. Het vermogen dat kan worden

opgewekt wordt berekend met de volgende formule:

P = ½ . η . ρ . A . v3

waarin: P is vermogen van de turbine in watt

η = rendement,

ρ = dichtheid van zeewater, zeg 1025 kg/m3,

A = oppervlak van de rotorschijf in m2,

v = stroomsnelheid van water in m/s.

Omdat de snelheid in de formule voorkomt tot de derde macht zal men bij voorkeur

plaatsen opzoeken waar die snelheid hoog is. Dat is op plaatsen waar zeestromingen

of getijdenstroom zich door een relatief nauwe opening moet wringen dan wel bij

spuisluizen. Stroomsnelheden van 1 tot 1,5 m/s zijn in feite niet interessant.

Het voordeel van stroomturbines is dat zij vrij gemakkelijk en zonder hoge kosten

kunnen worden geïnstalleerd in een bestaande spuiopening. Voorbeelden van zulke

spuiopeningen in Nederland zijn de uitwateringssluizen in de Afsluitdijk en de

doorlaatopeningen in de Stormvloedkering Oosterschelde.

Het nadeel van stroomturbine is de lagere energieopbrengst per m2 waaier (rotor)

oppervlak. Als men bijvoorbeeld naast elkaar twee turbines, ieder met met een

waaierdiameter van 5,5 m, zou installeren in de inlaat van een koker van de

Brouwerssluis (afmetingen ter plaatse breedt e b = 12,8 m en hoogte h = 8,0 m) en de

snelheid ter plaatse30

is circa vinl = 2,41 m/s, dan is het opgewekte vermogen bij een

rendement van η = 0,47 (zie par. C-4):

P = ½ . η . ρ . A . v3

= 0,5 x 0,47 x 1025 x 2 x (5,5)2 x π/4 x (2,41)

3

= 160242 watt = 160 kW

Een bulb turbine met een diameter van 3,5 m zal bij een zelfde verval een vermogen

opwekken van: P = η . ρ . g . H .Q

30

Die sneheid berekent men als volgt: Stel er is sprake van een netto verval over de sluis van 2 m. De

afvoer, gemeten in de keel is dan: Q = m x Ak x √(2gh) = 1,35 x 27 x √(2 x 9,81 x 2) = 228 m3/s. Bij de

inlaat zal de snelheid vinl dan zijn: Q/Ainl = 228/(12,8 x 7,4) = 2,41 m/s

Page 48: Eindrapport  vervolgstudie

44

In dit geval kan worden gerekend met een gemiddeld rendement η = 0,75, verval H

= 2 m terwijl Q = 1,2 x (3,5)2 x π/4 x √(2gh) = 72,28 m

3/s.

Dan P = 0,75 x 1025 x 9,81 x 2 x 72,28 = 1090274 watt = 1090 kW

Hieronder volgen een aantal voorbeelden van stroomturbines en hun toepassing tot

dusver. Er zijn nog vele andere in ontwikkeling zoals blijkt uit Figuur C.1

C-2 De SeaGen

De SeaGen is ongetwijfeld tot op heden de meest succesvolle stroomturbine. Eerst

was hij bekend als de Seaflow en een 300 kW prototype werd enkele jaren geleden

geïnstalleerd met één rotor op een verticale pyloon in een stroomsnelheid van 2,5 m/s

in het Kanaal van Bristol. Na dit eerste succes is recent een pyloon geplaatst op de

zeebodem op 23 m diepte met twee 16 meter diameter rotorbladen nabij de kust van

Noord-Ierland. Het vermogen hiervan is 1,2 MW. Als kosten wordt een bedrag

genoemd van 12 millioen pond (circa € 15 miljoen). Hoewel men in de persberichten

spreekt over fast tidal currents zegt men niet hoe groot de stroomsnelheid eigenlijk is.

Als men een stroomsnelheid van 2,5 m/s aanneemt komt men op een η = 0,37. Als de

stroomsnelheid hoger is zal het rendement nog lager zijn.

Zie verder www.marineturbines.com

C-3 De Neptune Proteus Tidal Power Pontoon

In dit geval gaat het om een ponton waarin een 6 x 6 crossflow turbine met verticale

as is gemonteerd. De turbine zou 0,5 MW kunnen genereren tijdens peak flows. Men

claimt dat het rendement 45 % zou kunnen zijn. Tot nu toe zijn er echter alleen maar

laboratoriumproeven verricht. De turbine zou in september 2008 in prototype worden

beproefd in het estuarium van de Humber (UK) maar die mededeling ontbreekt nu

weer in latest news op de web site. Zie www.neptunerenewableenergy.com

C-4 De Tocardo in Nederland

Een Tocardo turbine is op proef in juli 2008 geïnstalleerd in één van de sluiskokers

van de Afwateringssluizen bij Den Oever in de Afsluitdijk. De diameter bedraagt

omstreeks 3 m. Bij een stroomsnelheid van 3 m/s en een vermogen P = 45 kW zou dit

een rendement η = 0,47 betekenen. De investering voor deze turbine is ‘ongeveer een

half miljoen gulden geweest. De kosten per kWh komen dan op 45 cent’ (Technisch

Weekblad, 19 juli 2008). Men claimt dat, als men drie turbines per sluiskoker (12 m

breed) zou mogen installeren in totaal 60 MW vermogen in alle sluiskokers samen

zou kunnen worden opgewekt.

Men stelt dat een zelfde benadering bij de Stormvloedkering Oosterschelde per

opening 1 MW zou kunnen leveren. Bij 62 openingen is dat 62 MW. (Technisch

Weekblad, 20 september 2008).

De artikelen vermelden niet welke gevolgen één en ander heeft voor de spuicapaciteit

in de Afsluitdijk en voor het gewenste minimale getijverschil op de Oosterschelde.

Zie verder www.energieraad.nl/newsitem.asp?pageid=4624

Page 49: Eindrapport  vervolgstudie

45

Figuur C.1 Diverse stroomturbines die momenteel worden ontwikkeld