Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur...

31
KINT/IRGT: Evenaarstraat 45 - 1180 Brussel - tel.: 02-347.64.81 - fax: 02-347.64.82 - e-mail: [email protected] www.irgt-kint.be Koninklijk Instituut voor het Duurzame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie, vzw Onder het Voorzitterschap van Z.K.H. Prins Laurent van België Potentiële gevolgen in de stroombekkens en aan de kust WETENSCHAPPELIJKE NOTA NR. 1 Studie uitgevoerd door het ‘Centre d’Etudes Economiques et Sociales de l’Environnement’ (CEESE-ULB) en ECOLAS Environmental Consultancy & Assistance Auteurs: ir. E. d’Ieteren, dr. W. Hecq, dr. ir. R. De Sutter & ir. D. Leroy Effecten van Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in België in België Augustus 2004 Version française disponible sur demande

Transcript of Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur...

Page 1: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

KINT/IRGT: Evenaarstraat 45 - 1180 Brussel - tel.: 02-347.64.81 - fax: 02-347.64.82 - e-mail: [email protected]

www.irgt-kint.be

Koninklijk Instituut voor het Duurzame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie, vzw

Onder het Voorzitterschap van Z.K.H. Prins Laurent van België

Potentiële gevolgen in de stroombekkens en aan de kust

WETENSCHAPPELIJKE NOTA NR. 1

Studie uitgevoerd door het ‘Centre d’Etudes Economiques et Sociales de l’Environnement’ (CEESE-ULB)

en ECOLAS Environmental Consultancy & Assistance

Auteurs: ir. E. d’Ieteren, dr. W. Hecq, dr. ir. R. De Sutter & ir. D. Leroy

Effecten van Effecten van klimaatverandering klimaatverandering

in Belgiëin België

Augustus 2004 Version française disponible sur demande

Page 2: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

INHOUDSTAFEL

WOORD VOORAF ........................................................................................................................1

INLEIDING .....................................................................................................................................2

KADER EN ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE STUDIE .............................................3

HOOFDSTUK 1: ANALYSE EN SYNTHESE VAN DE KENNIS OVER DE PROBLEMATIEK VAN KLIMAATVERANDERING - EFFECTEN OP DE STROOMBEKKENS EN OP DE KUST ...................................................................................4

1. De recente wetenschappelijke conclusies van de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC) ......................................................4

1.1. De broeikasgasemissies. .......................................................................................................4 1.2. Historische waarnemingen ....................................................................................................4

2. Scenario’s .............................................................................................................5 2.1. Algemeen. ...........................................................................................................................5 2.2. Globale verwachtingen ..........................................................................................................5 2.3. Scenario voor België .............................................................................................................4 2.4. Besluit: onzekerheden en Voorzorgsbeginsel ..........................................................................6

3. Hydrografische bekkens ......................................................................................6 3.1. Inleiding. .............................................................................................................................6 3.2. Evaluatie van de effecten van klimaatverandering ..................................................................6

4. Kustzone en zeespiegelniveau .............................................................................7 4.1. Inleiding: de Noordzee en het klimaat. .................................................................................7 4.2. Evaluatie van de effecten van klimaatverandering op de Belgische kust ...................................7

HOOFDSTUK 2: ANALYSE EN SYNTHESE VAN HET EUROPESE, TRANS-REGIONALE, FEDERALE EN GEWESTELIJKE BELEID MET BETREKKING TOT WATERBEHEER EN RUIMTELIJKE ORDENING ..................................................9

1. Europees beleid ....................................................................................................9 1.1. Kaderrichtlijn Water. ...........................................................................................................9 1.2. De strategie van geïntegreerd kustzonebeheer in Europa ........................................................9

2. Transregionaal beleid ........................................................................................ 10 2.1. De Internationale Maascommissie (IMC). ......................................................................... 10 2.2. De Internationale Scheldecommissie (ISC) ......................................................................... 10

3. Gewestelijk beleid ...............................................................................................11 3.1. Vlaams Gewest ................................................................................................................ 11 3.2. Waals Gewest .................................................................................................................. 12 3.3. Brussels Gewest ................................................................................................................ 14

4. Besluit ................................................................................................................. 15

Page 3: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

HOOFDSTUK 3: ADAPTATIEMAATREGELEN .............................................................. 16

1. Inleiding: types en vormen van adaptatie .......................................................... 16

2. Effecten van de zeespiegelstijging: de actualisatie van het Sigmaplan ter bevei-liging van het Zeescheldebekken tegen stormvloeden vanuit de Noordzee ........ 17

2.1. Uitgevoerde projecten van het originele Sigmaplan. .............................................................. 17 2.2. Beleidsbeslissing: noodzaak tot actualisatie van het Sigmaplan ........................................... 17 2.3. Invloed van klimaatverandering op het Sigmaplan. ............................................................. 18 2.4. Besluit .............................................................................................................................. 19

3. Financiële preventie ........................................................................................... 20 3.1. Inleiding. .......................................................................................................................... 20 3.2. Private of publieke financiële preventie ............................................................................... 20 3.3. De verzekeringen. ............................................................................................................. 20 3.4. De voorwaarden voor verzekerbaarheid .............................................................................. 20 3.5. De situatie in België. ......................................................................................................... 21 3.6. Besluit: complementariteit van schadepreventie en verzekeringen .......................................... 22

4. De overstromingen in de streek van de Somme: een leerzame gevalstudie voor België ..................................................................................................................... 22

4.1. Inleiding. .......................................................................................................................... 22 4.2. De overstromingen in de vallei van de Somme in 2001 ....................................................... 22 4.3. Het fenomeen van stijgend grondwater in België .................................................................. 24 4.4. Besluit .............................................................................................................................. 26

ALGEMEEN BESLUIT .............................................................................................................. 27

ONDERZOEKSPISTES VOOR FASE 2 ............................................................................... 28

Page 4: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

WOORD VOORAF

In 2002 besliste de Raad van Bestuur van het KINT - waarin de Gewesten vertegenwoordigd zijn - een onderzoeksproject op te nemen in de Programmatie van het Instituut over de mogelij-ke effecten van de klimaatverandering die waar-schijnlijk wordt geacht voor België, op de pro-blematiek van het beheer van de stroombekkens en van de kust.

In de schoot van het KINT werd hiertoe een Begeleidingscomité opgericht, waarin experts uit de drie Gewesten toezien op het goede verloop en de kwaliteit van de werkzaamheden binnen het project.

In een eerste fase werd - in overeenstemming met de methodiek waarmee projecten bij het KINT geleid worden - een stand van zaken op-gemaakt van de kennis, de bestaande praktijken en de lopende initiatieven met betrekking tot de problematiek, om op een gefundeerde basis de objectieven van Fase 2, de eigenlijke onder-

zoeksfase, te preciseren. Aan het eind hiervan zal het KINT concrete beleidsaanbevelingen voorleggen aan de Gewesten en de andere be-trokken actoren.

Voor de uitvoering van Fase 1 ging het KINT een samenwerking aan met het ‘Centre d’Etudes Economiques et Sociales de l’Environne-ment’ (CEESE) van de ULB (Université Libre de Bruxelles), dat voor deze studie de krachten bundelde met de milieuconsultant Ecolas.

Het voorliggende document, dat eveneens kan geraadpleegd worden op de website van het KINT, is een synthese van het onderzoeksrap-port van de eerste fase. De volledige onder-zoeksresultaten en de bibliografische referenties kunnen aangevraagd worden via de website van het CEESE (http://www.ulb.ac.be/ceese/).

Jacques Wirtgen, ir. Directeur

Samenstelling van het Begeleidingscomité Dhr. M. Baecker, Beroepsvereniging van verzekeringsonderne-mingen (Assuralia), Chief Executive Officer; Prof. dr. W. Bauwens, Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Hydrologie en Waterbouwkunde; Prof. dr. A.L. Berger, ‘Université Catholique de Louvain’, ‘Institut d'Astronomie et de Géophysique G. Lemaître’; Mevr. Ch. Breyne, Civiele Bescherming, Directeur-generaal; Prof. dr. J.-P. Contzen, ‘Instituto Superior Técnico’ van Lissa-bon, lid van het Wetenschappelijk Raadgevend Comité (WRC) van het KINT; Dhr. S. Cools, Ministerie van het Waalse Gewest, ‘Direction Générale des Ressources naturelles et de l'Environne-ment’ (DGRNE), Cel ‘Air’, Beleidsmedewerker; Ir. W. Dauwe, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Admi-nistratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ), Projectingenieur; Ir. P. De Wolf, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Admi-nistratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ), Afdeling Waterwe-gen Kust, Celhoofd Kust; Ir. P. Dewil, ‘Ministère wallon de l'Equipement et des Trans-ports’, ‘Service d'Etudes Hydrologiques’, ‘Premier Ingénieur des Ponts et Chaussées’; Dr. P. Gray, lid van het WRC van het KINT; Prof. dr. M. Grinwis, Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Micro-economie van de profit en non-profitsector;

Ing. J. Heylen, gewezen hoofd van de Dienst Hydrologisch On-derzoek van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Dhr. H. Keune, Universiteit Antwerpen, Studiecentrum voor Technologie, Energie en Milieu (STEM), Researcher; Ir. J.-M. Kindermans, Brusselse Intercommunale voor Sanering (BrIS), Secretaris-generaal; Dhr. D. Knapen, Bond Beter Leefmilieu, Beleidsmedewerker energie/klimaat; Dhr. P.-P. Leroy, Assuralia, Raadgever; Prof. dr. P. Simon, Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA), Directeur; Prof. dr. J. Steenbergen, Advokaat, lid van het WRC van het KINT; Ir. G. Torres, Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM); Mevr. E. Van Den Broeck, Ministerie van de Vlaamse Gemeen-schap, AMINAL, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Sectie Lucht, Beleidsmedewerker Klimaat; Dhr. M. Vandiepenbeeck, Koninklijk Meteorologisch Instituut van België (KMI); Dhr. P. Viaene, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afde-ling waterwegen en Zeewezen (AWZ), Afdeling Waterbouwkun-dig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek; Dhr. S. Vis, Inter-Environnement Wallonie, Beleidsmedewerker ‘Energie’.

1

Page 5: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

In het derde evaluatierapport van de Intergouver-nementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC, 2001)1, verklaren de internationale ex-perts, naar aanleiding van nieuw en beter bewijs-materiaal, dat het grootste gedeelte van de opwar-ming geobserveerd gedurende de laatste 50 jaar toe te schrijven is aan menselijke activiteiten. De oorzaak is niet onbekend: de antropogene broei-kasgasemissies ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen sinds het industrieel tijdperk worden beschouwd als de belangrijkste verantwoordelijke bron van de klimaatverande-ring die sedert verschillende decennia wordt ge-observeerd.

Terwijl men in de loop van de 20ste eeuw al een temperatuurverhoging heeft kunnen waarnemen van ongeveer 0,6°C, zijn de vooruitzichten verre van optimistisch, want volgens de wetenschap-pers van het IPCC zou er over de periode van 1990 tot 2100 een gemiddelde globale oppervlak-tetemperatuurverhoging kunnen ontstaan - naar-gelang de scenario’s - tussen 1,4 en 5,8°C.

De vermoedelijke gevolgen van de temperatuur-verhoging worden al over de gehele wereld be-merkt. De statistieken, die aantonen dat de extre-me klimaatverschijnselen frequenter worden, be-vestigen wat de mensen zelf waarnemen: dag na dag worden door de media over de gehele wereld natuurrampen aangekondigd. Achter de statistie-ken van de extreme evenementen schuilen inder-daad klimatologische trends die een zwa-re uitdaging betekenen.

Tijdens de Klimaatconventie in 1992 en vooral ter gelegenheid van het Protocol van Kyoto van 1997 hebben de industriële landen er zich toe ge-engageerd hun uitstoot van broeikasgassen te ver-minderen. Alhoewel de eerste emissiereductie-doelstellingen slechts een minieme inspanning be-tekenen ten opzichte van hetgeen gerealiseerd zou moeten worden om een snelle stabilisatie van de atmosferische concentratie van broeikasgassen te bekomen, hebben deze akkoorden toch de ver-dienste een internationale mobilisatie tot stand te

hebben gebracht, die onontbeerlijk is voor het effi-ciënt bestrijden van de klimaatveranderingen.

De gevolgen van de in de loop van deze eeuw te verwachten klimaatveranderingen impliceren bijko-mende moeilijkheden voor het beheer van de na-tuurlijke rijkdommen in de wereld, in het bijzonder voor het waterbeheer. In dit domein werden ver-schillende continenten reeds geconfronteerd met klimaatfenomenen die frequenter zouden kunnen worden in de toekomst. Hoewel Europa theore-tisch minder kwetsbaar is wegens het algemene ont-wikkelingspeil, is het niet onkwetsbaar. Getuige daarvan de uitzonderlijke regens en de historische hoogwaterstanden die Centraal-Europa gedurende de zomer van 2002 hebben getroffen. De zware overstromingen in België van 1995, 1998, 2002 en 2003 hebben, spijtig genoeg, de kwetsbaarheid van ons land aangetoond. Duidelijker waarneembaar is de verhoging van de zeespiegel, die verschillende uitdagingen met zich meebrengt voor de Belgische kust en voor de bevolking die langs tijgebonden waterlopen leeft.

Ondanks de sinds de overstromingen van 1990 on-dernomen acties, zullen de Belgische waterbeheer-ders nooit een nulrisico bereiken; één van de evi-dente redenen hiervoor is dat het hoogwaterfeno-meen een onvermijdbaar en moeilijk te beheersen natuurlijk proces is. Rekening houdend met de po-tentiële gevolgen van het broeikaseffect in België (meer winterse neerslag, stijging van de zeespiegel), zullen de overstromingsrisico’s echter zeer waar-schijnlijk toenemen. Dit gegeven moet de autoritei-ten ertoe aanzetten strategieën te ontwikkelen die een toename van de extreme klimaatomstandighe-den het hoofd bieden. Om het Voorzorgsbeginsel toe te passen - vermits vanuit een zuiver statistisch oogpunt niet met zekerheid kan gesteld worden dat de extreme fenomenen van de laatste 10 jaar te wij-ten zijn aan een klimaatverandering - dienen de waarschijnlijke gevolgen van klimaatverandering toegevoegd te worden aan de beslissingsfactoren in de verschillende betrokken domeinen.

1 De Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC - Intergovernmental Panel on Climate Change) werd opgericht in 1988 - op vraag van de G7 (groep van de meest geïndustrialiseerde landen: Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada, Italië) - door de World Meteoro-logical Organisation (WMO) en het United Nations Environment Programme (UNEP). De organisatie is samengesteld uit ongeveer 2500 experts. Laatste verslagen gepubliceerd in 2001. Cf. http://www.ipcc.ch/.

INLEIDING

2

Page 6: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

De klimaatverandering zal in België - zoals over de hele wereld - verschillende effecten hebben op de watercyclus, waaronder in het bijzonder een waarschijnlijke toename van de neerslag in de winter, wat het risico op overstromingen zou verhogen. De simulaties voorzien eveneens meer droogte in de zomer. Aan de kust voor-spellen de klimaatscenario’s een niet verwaar-loosbare stijging van het zeeniveau.

Om de aan de klimaatverandering verbonden risico’s te reduceren worden twee strategieën voorgesteld: de eerste bestaat uit het voorkomen van de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen; de tweede strate-gie - die het voorwerp uitmaakt van deze studie - pakt het probleem aan via adaptatiemaatregelen die de gevolgen en effecten ervan het hoofd bie-den.

Wat deze maatregelen betreft zouden het huidi-ge beschermingsbeleid en de beschermingsstra-tegieën voor de komende decennia onvoldoende aangepast kunnen blijken. Daarom moedigen de internationale experts de toepassing van het Voorzorgsbeginsel aan, om met andere woorden geen perfecte statistieken over verhoging van extreme fenomenen af te wachten om voor-zorgsmaatregelen te nemen.

Het doel van deze studie is een stand van zaken op te maken van de mogelijke gevolgen van kli-maatverandering in België in de stroombekkens en aan de kust (risico’s van overstromingen en stijging van de zeespiegel), de betrokken institu-tionele actoren in de Gewesten te identificeren en enkele types van maatregelen te behandelen die toelaten de klimaatrisico’s te beheren, hetzij er zich aan aan te passen.

De studie stelt een stand van zaken voor van de kennis, de bestaande praktijken en de lopende initiatieven met betrekking tot de problematiek. Er werd rekening gehouden met studies en ana-lyses die werden uitgevoerd op Europees, fede-raal, gewestelijk en intergewestelijk niveau, en in het buitenland. In het kader van een geïnte-greerd stroombekkenbeheer en van het beheer van de Belgische kust, worden de meest noodza-

kelijke beschermings- en voorzorgsmaatregelen in de mate van het mogelijke in beschouwing ge-nomen, op basis van gedachtewisselingen met het Begeleidingscomité.

De resultaten van het onderzoek worden in dit rapport als volgt voorgesteld.

Om de materie in te leiden wordt een stand van zaken opgemaakt van de wetenschappelijke ken-nis over de waarschijnlijke klimaatevoluties. De meest actuele conclusies van de klimaatexperts worden besproken, evenals de scenario’s voor België, in het bijzonder waar het de stroombek-kens en de Belgische kust betreft.

In het tweede hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven, zodat een balans gemaakt kan wor-den van de huidige strategieën in de twee domei-nen die bijzonder betrokken zijn bij de gevolgen van klimaatverandering, met name waterbeheer en ruimtelijke ordening. Dit laatste beleidsdo-mein speelt een belangrijke rol in deze materie, gezien de veelvoudige interacties tussen het bo-demgebruik en de hydrologische aspecten.

Het derde hoofdstuk beschrijft de bestaande praktijken en de lopende initiatieven inzake pre-ventie en bescherming tegen bepaalde potentiële gevolgen van klimaatverandering in de stroom-bekkens en aan de kust. In dit kader werden drie duidelijk afgebakende en belangrijke thema’s aan een analyse onderworpen:

• het huidige beleid en de acties die onderno-men worden in België om de bescherming te verzekeren van gebouwen en infrastructuur in de estuaria tegen de effecten van de stijging van de zeespiegel (vloedgolven, overstromin-gen);

• een stand van zaken van de financiële preven-tiemaatregelen en in het bijzonder van de ver-zekeringen die overstromingsschade dekken;

• een stand van zaken van het risico van stij-gend grondwater in België, als gevolg van een toename van de neerslag.

KADER EN ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE STUDIE

3

Page 7: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

1. DE RECENTE WETENSCHAPPELIJKE CONCLUSIES VAN DE INTERGOUVERNE-MENTELE WERKGROEP INZAKE KLIMAAT-VERANDERING (IPCC)

1.1. De broeikasgasemissies

De klimaatveranderingen zijn enerzijds toe te schrijven aan de interne variabiliteit van het kli-maatsysteem en anderzijds aan externe factoren (natuurlijke en antropogene). De invloed van de verschillende externe factoren op het klimaat kan schematisch worden vergeleken via het be-grip ‘weerkaatsingspotentiaal’.² Een positieve potentiaal, zoals voortgebracht wordt door stij-gende concentraties van broeikasgassen, heeft de neiging het aardoppervlak op te warmen. Een negatieve potentiaal, die kan toe te schrijven zijn aan een toename van bepaalde types aërosolen (microscopische partikels meegedragen door de lucht), heeft de neiging het oppervlak af te koe-len. Natuurlijke factoren zoals een verandering in de zonnestraling of vulkanische activiteit kun-nen eveneens een invloed hebben op de weer-kaatsingspotentiaal.

De atmosferische concentratie aan koolstofdi-oxide (CO2), waarvan de emissies de belangrijk-ste zijn onder de broeikasgassen (CO2, CH4, N20, fluoriden…) is met 31% gestegen sinds 1750. De huidige concentratie aan CO2 is nooit eerder bereikt gedurende de laatste 420 000 jaar en waarschijnlijk ook niet in de loop van de 20 miljoen vorige jaren. De mate waarin de concen-tratie toeneemt is zonder precedent sinds min-stens 20 000 jaar. Ongeveer drie vierde van de antropogene emissies van CO2 in de atmosfeer in de loop van de laatste 20 jaar is te wijten aan de verbranding van fossiele brandstoffen. De rest is voornamelijk te wijten aan wijzigingen in het bodemgebruik, in het bijzonder aan ontbos-sing. Tegenwoordig wordt ongeveer de helft van de antropogene emissies van CO2 geabsorbeerd door de oceanen en het land.

1.2. Historische waarnemingen

• De gemiddelde globale oppervlaktetempera-tuur (het gemiddelde van de luchttemperatuur nabij het aardoppervlak en de oppervlakte-temperatuur van de zee) is gestegen sinds 1861. In de 20ste eeuw bedroeg deze stijging 0,6°C ± 0,2°C.

• Globaal is het zeer waarschijnlijk dat de jaren 1990 de warmste van de eeuw geweest zijn en 1998 het warmste jaar sinds er gegevens bijge-houden worden, dus sinds 1861 (de gegevens van het begin van de 21ste eeuw zijn niet opge-nomen in de laatste rapporten van het IPCC). Nieuwe analyses van de indirecte gegevens voor het noordelijke halfrond tonen aan dat de in de 20ste eeuw geobserveerde opwarming waarschijnlijk de belangrijkste was in de laatste 1000 jaar. Daarenboven is er nieuw en sterk bewijsmateriaal dat het grootste deel van de geobserveerde opwarming gedurende de laats-te 50 jaar toe te wijzen is aan menselijke activi-teiten.

• Wat de oceanen betreft, tonen de zeewater-peilgegevens aan dat het gemiddeld globaal zeeniveau in de loop van de 20ste eeuw geste-gen is met 0,1 tot 0,2 meter.

• Wat de neerslag betreft is het zeer waarschijn-lijk dat deze in de 20ste eeuw iedere 10 jaar toegenomen is met 0,5 tot 1 % voor de mees-te gemiddelde en hogere breedtegraden van de continenten van het noordelijk halfrond en met 0,2 tot 0,3 % in de zones van de tropische vastelanden (10° noorderbreedte tot 10° zui-derbreedte). In de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw, is het mogelijk dat onder de gemiddelde en hogere breedtegraden van het noordelijk halfrond de frequentie van de zwa-re regens toegenomen is met 2 tot 4 %.

HOOFDSTUK 1: ANALYSE EN SYNTHESE VAN DE KENNIS OVER DE PROBLEMATIEK VAN KLIMAATVERANDERING - EFFECTEN OP DE STROOMBEKKENS EN OP DE KUST

2 De weerkaatsingspotentiaal (Engels: radiative forcing) is het verschil in balans tussen de straling die de atmosfeer binnenkomt en uit de atmosfeer ver-trekt. Op het niveau van een gas spreekt men over het ‘globaal opwarmingspotentieel’, dat een maat is voor het broeikaseffect van de molecule (en evenre-dig is met de hoeveelheid straling die het gas vasthoudt en vervolgens diffuus loslaat).

4

Page 8: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

2. SCENARIO’S

2.1. Algemeen

Het International Panel on Climate Change (IPCC) heeft een aantal scenario’s ontwikkeld van toekomstige emissies van broeikasgassen (opwarmend effect) en aërosol precursor emis-sies (afkoelend effect), gebaseerd op hypotheses over demografische en economische groei, bo-demgebruik, technologische veranderingen, be-schikbaarheid van energie en gebruikte energie-bronnen (fuel mix) gedurende de periode 1990-2100. Deze emissiewaarden kunnen gebruikt worden om voorspellingen te doen over de at-mosferische concentraties van broeikasgassen en aërosolen. Klimaatmodellen worden dan ge-bruikt om het toekomstige klimaat te voorspel-len.

2.2. Globale verwachtingen

• De gemiddelde globale oppervlaktetempera-tuur zou tussen 1990 en 2100 stijgen van 1,4 tot 5,8°C. In de loop van de volgende decen-nia zal de antropogene opwarming waar-schijnlijk 0,1 tot 0,2°C over 10 jaar bedragen.

• De concentratie van waterdamp, en dus de globale gemiddelde neerslag, zou in de loop van de 21ste eeuw toenemen. Tot de tweede helft van de 20ste eeuw zal er waarschijnlijk meer neerslag vallen in de winter op de ge-middelde en hogere breedtegraden van de noordelijke regionen en van Antartica. Op lage breedtegraden worden zowel regionale toenames als afnames voorzien. Naar alle waarschijnlijkheid zal men van jaar tot jaar sterkere variaties van neerslag ondervinden in de meeste zones waar er een stijging van de gemiddelde hoeveelheid neerslag zal voorko-men.

• De globale gemiddelde zeespiegel zou van 1990 tot 2100 tussen 0,09 en 0,88 meter stij-gen. Deze stijging zal hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan thermische uitzetting en het afsmelten van gletsjers en ijskappen.

• Over het algemeen zullen de verandering in

frequentie, intensiteit en duur van extreme weerfenomenen (bijvoorbeeld hittegolven, zware regenbuien, droogte) en klimatologi-sche variabelen (zoals het fenomeen El Niño/Southern Oscillation) bepalende facto-ren zijn voor de toekomstige fenomenen en kwetsbaarheid.

2.3. Scenario voor België

Tot op heden is er nog geen specifiek scenario voor België voorhanden. Daarom baseerden de auteurs van het rapport ‘Kader voor rapporte-ring van “Climate change” effecten in België: uit-werking en toepassing’ (1999)³ zich op scenario’s die werden opgesteld door het IPCC (1995, 1997) en de UK Climate Change Impact Review Group (1996) om een scenario voor België naar voor te schuiven.

Het scenario dat aangenomen werd om de effec-ten van een klimaatverandering in België te bepa-len gaat ervan uit dat er geen beleidsmaatregelen worden genomen om de uitstoot van broeikas-gassen te verminderen.

In de praktijk verwacht men dat de temperatuur-verandering gelijklopend zal zijn voor heel België en dat er geen regionale verschillen zullen optre-den.

Vooropgesteld klimaatscenario voor België in 2100

Temperatuur

Een verdubbeling van de huidige atmosferische concentratie aan CO2 zal leiden tot een verho-ging van de gemiddelde luchttemperaturen, zo-wel in de zomer als in de winter, in de orde van 2 tot 2,5°C. Er wordt verwacht dat de minimum-temperaturen veel grotere variaties zullen verto-nen dan de maximumtemperaturen en dat de temperatuurstijging in de winter groter zal zijn dan in de zomer, wat mogelijk tot een verminde-ring van het aantal vorstdagen zal leiden. Er val-len dus effecten op de landbouw en de biodiver-siteit te voorzien.

Daarnaast wordt verwacht dat er meer extreme weerfenomenen zullen voorkomen. Er zouden zich bijvoorbeeld midden in een relatief warme

3 Schoeters, K. & Vanhaecke, P. (1999), Kader voor rapportering van “Climate Change” effecten in België: uitwerking en toepassing. Eindverslag. Studie uitgevoerd door Ecolas in opdracht van de Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden (DWTC), 121 p.

5

Page 9: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

periode ongewoon koude weersomstandigheden kunnen voordoen. Uitgaande van het klimaat-scenario uitgewerkt in het Verenigd Koninkrijk wordt verwacht dat het aantal stormen zal toe-nemen met 30% tegen 2050.

Neerslag

De voorspelling van de neerslag blijft zeer onze-ker. Neerslag is een klimaatvariabele die een gro-te natuurlijke variabiliteit vertoont over verschil-lende jaren en decennia (zeker hoger dan deze voor de temperatuur en de meeste andere op-pervlaktevariabelen). Momenteel bedraagt de ge-middelde jaarlijkse neerslag in België 727 mm en de jaarlijkse potentiële evapotranspiratie4 500 mm.

Er wordt verwacht dat de hoeveelheid neerslag licht zal verminderen (ongeveer 3%) of stabiel blijven in de zomer, maar zal toenemen in de winter (ongeveer 10%). In de zomer zal door de toename van de temperatuur meer evaporatie optreden die, gepaard met de verminderde neer-slag, zal leiden tot een gereduceerde waterbe-schikbaarheid in de bodem.

Relatieve vochtigheid Veranderingen in de relatieve vochtigheid heb-ben een grote invloed op de potentiële evapo-transpiratie. Er wordt verwacht dat de relatieve vochtigheid zal dalen met ongeveer 6%. De po-tentiële evapotranspiratie zal tussen de 10 tot 15% liggen.

2.4. Besluit: onzekerheden en Voor-zorgsbeginsel

Over de scenario's kunnen we besluiten dat er veel meer natuurlijke variatie is op het niveau van een lokaal klimaat (in de betekenis van kli-maatzone) dan op de schaal van een continent. Er zullen altijd onzekerheden bestaan over het toekomstige klimaat. Daarom is het belangrijk dat de resultaten van een klimaateffectbeoorde-ling niet onmiddellijk als juist worden aanvaard door het beleid, maar dat het beleid zich bewust wordt dat er zich effecten kunnen voordoen en dat er adaptatiestrategieën moeten uitgewerkt worden om deze effecten te minimaliseren. De

problematiek van de effecten van klimaatveran-dering vereist dus de toepassing van het Voor-zorgsbeginsel.

3. HYDROGRAFISCHE BEKKENS

3.1. Inleiding

De hydrologische cyclus in Europa wordt beïnvloed door menselijke factoren. In de loop van de voorbije eeuw is het bodemgebruik veranderd, zijn er veranderingen opgetreden in de afvoercondities van de rivieren, is de ondoorlaatbare oppervlakte toegenomen en zijn er reservoirs bijgebouwd. Zoetwatersystemen worden sterk beïnvloed door de geografische distributie van de bevolking en door de economische groei en hebben een grote impact op de biologische en ecologische diversiteit van het landschap. Zij dragen bij aan een grote hoeveelheid goederen en diensten.

3.2. Evaluatie van de effecten van kli-maatverandering

De effecten van de klimaatverandering worden in de volgende paragrafen per impactdomein sa-mengevat.

Waterkwantiteit De rivierdebieten en de aanvulling van het grondwater zullen beïnvloed worden door veran-deringen in neerslag, temperatuur en evaporatie.

Drogere zomers en toegenomen evaporatie kun-nen (zelfs met koudere winters) de hoeveelheid water in de reservoirs met 8 tot 15% doen dalen. Deze waterreservoirs komen in periodes waarin het weinig regent tussen in de rivierdebieten, drinkwatervoorziening en irrigatie. Om de water-voorziening tijdens warmere en dus ongetwijfeld drogere zomers te waarborgen zullen grotere wa-terreservoirs aangelegd moeten worden of zal water dienen overgebracht te worden vanuit nat-tere gebieden. Zo blijkt dat, in de verschillende IPCC-scenario’s, we in België evolueren naar te-korten in grondwaterreserves.

Wat specifiek de rivierdebieten betreft zijn mo-

4 De potentiële evapotranspiratie vertegenwoordigt het geheel van fenomenen en stromen van fysieke verdamping en biologische transpiratie, vnl. van de vegetatie, die van invloed zijn op de waterbalans van een gebied, van een terrestrisch hydrosysteem, als resulterende fluxfactor. De evapotranspiratie wordt meestal uitgedrukt als de gemiddelde waterhoogte die verdampt wordt over het beschouwde oppervlak gedurende een bepaalde tijd.

6

Page 10: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

gelijke veranderingen in de frequentie van over-stromingen moeilijk te bepalen. Een toename van de neerslag in een periode dat de bodem verzadigd is (in de winter en in de lente) kan een toename veroorzaken van de frequentie van overstromingen.

Waterkwaliteit De kwaliteit van het rivierwater en het grondwa-ter zal te lijden hebben onder veranderingen in de watertemperatuur, in de afvloeiing en in de aanvulling van het grondwater. De waterkwali-teit kan verminderen als gevolg van een lager de-biet in de rivieren, waardoor de contaminanten minder verdund worden.

Hogere temperaturen kunnen leiden tot een toe-name van de algenbloei in vijvers en rivieren. Algenbloei zorgt voor zuurstoftekorten en som-mige algen zijn toxisch.

De kwaliteit van het grondwater wordt ook nog beïnvloed door een mogelijke zoutintrusie als gevolg van een zeespiegelstijging.

Vraag naar water De hogere temperaturen zullen een toename veroorzaken van de vraag naar zoet water, voor-namelijk voor landbouw en menselijke con-sumptie. Veranderingen in de neerslagpatronen zullen leiden tot een verhoogde vraag naar water voor irrigatie. Het meeste irrigatiewater wordt rechtstreeks onttrokken aan de rivieren en de oppervlaktewateren en zal dus zorgen voor extra druk op de waterreserves. Een belangrijke toe-name van de stockagecapaciteit zal nodig zijn om in de vraag naar zoet water en elektriciteit te voorzien.

Door veranderingen in de stromingspatronen kunnen er conflicten ontstaan tussen de vraag naar zoet water voor economische en milieu-doeleinden, in het bijzonder bij stroombekkens die meerdere landen beslaan.

Frequentie van extreme omstandigheden De geomorfologische karakteristieken van stroombekkens hebben een sterke invloed op de reactie van het stromingsregime van de waterlo-pen. Daarom moeten effecten van klimaatveran-deringen bekeken worden per stroombekken.

4. KUSTZONE EN ZEESPIEGELNIVEAU

4.1. Inleiding: de Noordzee en het kli-maat

De Noordzee ligt in een gematigde klimaatzone die sterk beïnvloed wordt door de instroom van water van de Atlantische oceaan. De invloed van deze instroom is zeer variabel, waardoor het Noordzeeklimaat gekarakteriseerd wordt door een sterke variatie in windrichting en -snelheid, een grote hoeveelheid wolken en relatief veel neerslag. Gewoonlijk worden er geen extreme temperaturen waargenomen.

In de ondiepe delen van de Noordzee is het zee-water afkomstig van de Atlantische oceaan en van afvloeiing van zoet water. De saliniteit en de temperatuur van verschillende delen worden sterk beïnvloed door warmte-uitwisseling met de atmosfeer en door de lokale toevoer van zoet water.

Op lange termijn (100 jaar) is de variabiliteit van de Noordzee voornamelijk functie van de tem-peratuurfluctuaties van het oppervlaktewater, de wind, de aanvoer van water uit de Atlantische Oceaan en de aanvoer van zoet water.

In de winter heeft de daling van de omgevings-temperatuur een sterke invloed op de watertem-peratuur van de ondiepe zones van de Noord-zee. De variabele warmteaanvoer die zich voor-doet gedurende de zomer is belangrijk voor de oppervlaktetemperatuur maar is relatief onbe-langrijk voor de diepere waterlagen.

4.2. Evaluatie van de effecten van kli-maatverandering op de Belgische kust

Wat de effecten op de kustzones betreft is het thans enkel mogelijk een kwalitatieve inschatting te maken gebaseerd op de internationale en Eu-ropese studies terzake. De eerder karige specifie-ke gegevens omtrent België worden hieronder samengevat.

Onder invloed van wind, stromingen en golven kan er een voortdurende uitwisseling van zandi-ge sedimenten vastgesteld worden tussen de dui-nen, het strand en de vooroever (de vooroever is de voortzetting van het strand onder de laagwa-terlijn). In stormperiodes neemt deze uitwisse-

7

Page 11: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

ling veel grotere vormen aan en kunnen grote hoeveelheden zand van het strand en de duinen worden afgeslagen. Bij een kust in dynamisch evenwicht wordt dit zand afgezet op de vooroe-ver en bij kalm weer door de zee terug naar het strand gebracht. Het normale gedrag van een zandige kust is afslag in het late najaar, de win-ter, en het vroege voorjaar en opbouw in de overige periodes van het jaar. Nu reeds werkt dit mechanisme niet voldoende langs ongeveer 60% van de Belgische kust, zodat deze kustdelen een erosieve trend vertonen en de natuurlijke kust-verdediging aftakelt. Bij een verandering in de frequentie van stormen zal deze erosieve trend nog versterkt worden.

Een zeespiegelstijging met doorbraak door de kustverdediging zou leiden tot overstromingen tot 20 km landinwaarts die een bevolking van meer dan 200.000 personen en een zeer belang-rijk landbouwkundig, industrieel, commercieel en residentieel patrimonium zouden kunnen be-dreigen.

Door het invoeren van adaptatiestrategieën (voornamelijk harde maatregelen) zullen er ook effecten zijn op de huidige habitats. Zo wordt de Belgische en Nederlandse kustlijn nu reeds sterk beïnvloed door kustbeschermingsmaatregelen en activiteiten voor het terugvorderen van land, voornamelijk in de delta's van Rijn, Maas en Schelde. Het getijdengebied is verkleind door de constructie van stormkeringen waardoor er een daling is van het aantal waadvogels. Voorname-lijk in de Oosterschelde was er een sterke afna-me in de garnaalpopulatie door een verminde-ring van de “nursery” gronden.

De intrusie van zout water zal de kwaliteit en kwantiteit van zoetwaterreserves beïnvloeden. Een groot deel van de voedselproductie is gesi-tueerd in de polders. Veranderingen in de water-stand en -kwaliteit kunnen hierop een invloed hebben.

Gedurende de laatste 70 jaar is in Oostende een relatieve zeespiegelstijging voor het MSL (mean sea level) van ongeveer 1 mm/jaar waargeno-men. Vermits de stijging hoger is bij hoogwater dan bij laagwater is er ook een toename van de spreiding van de getijden. Geen van beide statis-tische methoden (moving averages en Singular Spectrum Analysis (SSA)-method) laat evenwel

uitschijnen dat er de laatste jaren een versnelling is van de zeespiegelstijging.

Met de huidige voorspellingen wordt de snelheid van de zeespiegelstijging echter 2 tot 5 keer ho-ger ingeschat dan wat gebruikelijk was voor de laatste 100 jaar. Voor het bepalen van de kwets-baarheid tegenover een zeespiegelstijging worden de impacts op de populatie, op de economie en op het ecologisch en sociaal patrimonium nage-gaan. Er wordt aangenomen dat het zeeniveau met 0,09 tot 0,88 meter zal stijgen tegen het jaar 2100.

8

Page 12: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

1. EUROPEES BELEID Wat het Europese niveau betreft, zijn de twee hieronder voorgestelde documenten bijzonder belangrijk voor het beleid met betrekking tot de effecten van klimaatverandering.

1.1. Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), aangenomen op 23 oktober 2000 en gepubliceerd in het Pu-blicatieblad van de Europese Gemeenschappen op 22 december 2000, heeft de intentie een wer-kelijk Europees waterbeleid aan te moedigen, door het vastleggen van een kader voor het be-heer en de bescherming van de wateren per stroomgebied. De Kaderrichtlijn moet worden omgezet in de nationale wetgeving van alle Lid-staten vóór 22 december 2003.

De KRW heeft tot doel een gemeenschappelijk kader vast te leggen ter bescherming van de op-pervlaktewateren, overgangswateren, kustwate-ren en het grondwater, met het oog op het voor-komen en terugdringen van hun vervuiling, het bevorderen van hun duurzaam gebruik, het be-schermen van hun milieu, het verbeteren van de toestand van de aquatische ecosystemen en de verzachting van de gevolgen van overstromin-gen en droogtes.

De KRW omvat verschillende belangrijke priori-teiten, in het bijzonder: het beheer per stroom-bekken en de veralgemening daarvan op Euro-pees niveau; de centrale rol van het natuurlijk milieu in het waterbeleid, het principe “de ver-vuiler betaalt”, de rol van de verschillende “wateractoren” (overheden, beheerders, gebrui-kers,…). Hij introduceert dus de notie van parti-cipatie door de bevolking.

Bovendien integreert de richtlijn ruimtelijke or-dening en economie in het waterbeleid. De richtlijn is bedoeld als werkelijk planningsinstru-ment, integrator van de verschillende beleidssec-toren, om de investeringen in het waterdomein beter te kunnen definiëren en beheersen.

1.2. De strategie van geïntegreerd kustzonebeheer in Europa

Heel wat Europese kustzones worden gecon-fronteerd met degradatie van hun socio-economische, culturele en milieubronnen. Sinds 1996 werkt de Europese Commissie aan de iden-tificatie en aan de bevordering van maatregelen om deze degradatie te voorkomen, om zo de al-gemene staat van de Europese kustzones te ver-beteren.

Tussen 1996 en 1999 heeft de Commissie een Demonstratieprogramma voor Integraal Kustzo-nebeheer opgezet, dat een geheel van 35 demon-stratieprojecten et 6 thematische studies omvat.

In 2000 heeft de Europese Commissie twee do-cumenten goedgekeurd, gebaseerd op de erva-ringen en de resultaten van het Demonstratie-programma: een Mededeling en een Voorstel van Aanbevelingen. De Mededeling legt uit hoe de Commissie het integraal kustzonebeheer moet bevorderen door middel van instrumenten en Gemeenschapsprogramma’s. De aanbevelingen leggen de verschillende stappen vast die de Lid-staten zullen moeten volgen om nationale strate-gieën voor integraal kustzonebeheer te ontwikke-len. Deze zullen ten laatste in de lente van 2006 klaar moeten zijn en moeten alle kustactoren be-trekken.

In de Aanbevelingen geformuleerd door het Eu-ropese Parlement en de Europese Raad voor het ontwikkelen van nationale strategieën, worden de Lidstaten verzocht de strategie voor duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap in overwe-ging te nemen, en om een strategische benade-ring ten aanzien van het beheer van hun kustzo-nes aan te nemen, gebaseerd op diverse elemen-ten zoals: bescherming van het kustmilieu en duurzaam beheer van de natuurlijke rijkdommen van zowel het mariene deel als de kust; het in re-kening brengen van de bedreiging die klimaatver-andering vormt voor de kustzones, van de geva-ren die een stijging van de zeespiegel en de ver-hoging van de frequentie en de intensiteit van stormen met zich meebrengen; maatregelen ter

HOOFDSTUK 2: ANALYSE EN SYNTHESE VAN HET EUROPESE, TRANS-REGIONALE, FEDERALE EN GEWESTELIJKE BELEID MET BETREKKING TOT WATERBEHEER EN RUIMTELIJKE ORDENING

9

Page 13: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

bescherming van de kust.

2. TRANSREGIONAAL BELEID De twee hieronder vermelde transregionale commissies zijn structuren waarbij België nauw betrokken is, in het bijzonder voor de gecoördi-neerde aanpak van overstromingen.

2.1. De Internationale Maascommissie (IMC)5

De overstromingen van 1993 en 1995 veroor-zaakten veel materiële en immateriële schade in de landen en gewesten van het stroomgebied van de Maas.6 Dit leidde tot een versnelling in het nemen van internationale initiatieven, die uitgaan van een integrale en gecoördineerde aan-pak van de overstromingsproblematiek in de stroombekkens van de Maas, als aanvulling op de doelstelling om op korte termijn de kwaliteit van het Maaswater te beschermen en te verbete-ren. De Internationale Commissie voor de Be-scherming van de Maas (ICBM) werd opgericht in 1994 door de ondertekening van het Verdrag inzake de Bescherming van de Maas. De betrok-ken partijen zijn Frankrijk, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaam-se Gewest en Nederland. Het Verdrag werd van kracht in 1998.

De Ministers van Leefmilieu van de Lidstaten van de EU die Rijn- en Maasoeverstaten zijn, gaven in de Verklaring van Arles van 4 februari 1995 aan dat zo spoedig mogelijk maatregelen moesten genomen worden om in de toekomst het risico op overstromingsschade te verminde-ren. In het verdrag werd ingeschreven dat inte-grale internationale actieplannen voor het stroomgebied van de Maas ontwikkeld dienden te worden. De Ministers bevoegd voor ruimtelij-ke ordening van de Maasoeverstaten drongen vervolgens in de Verklaring van Straatsburg van 30 maart 1995 aan op het op punt stellen van maatregelen in het domein van ruimtelijke orde-ning om het hoofd te bieden aan overstromin-gen.

De Internationale Commissie voor de Bescher-ming van de Maas (ICBM) stelde op 29 novem-

ber 1995 vast dat de problematiek van overstro-mingen niet door haar kon worden behandeld en beval de oprichting van een aparte werkgroep voor de overstromingsproblematiek aan. Zo-doende werd de Werkgroep Hoogwater Maas (WHM) opgericht, op initiatief van het Waalse Gewest, en op verzoek van het Vlaamse Gewest en Nederland.

In 2002 paste de ICBM haar structuur aan aan de nieuwe ontwikkelingen in het internationaal waterbeleid, in het bijzonder aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Zo werd in december 2002, tijdens de ondertekening van het Verdrag van Gent, de WHM opgenomen in de Commis-sie, die voortaan de naam Internationale Maas-commissie (IMC) draagt en niet meer Internatio-nale Commissie ter Bescherming van de Maas (ICBM). De kwalitatieve en kwantitatieve aspec-ten zijn dus opnieuw verenigd in de schoot van dezelfde internationale instantie.

2.2. De Internationale Scheldecommis-sie (ISC)7

In 1994 ondertekenden Frankrijk, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofd-stedelijk Gewest en Nederland het Verdrag inza-ke de Bescherming van de Schelde, waarbij de Internationale Commissie ter Bescherming van de Schelde (ICBS) werd opgericht.

Dankzij dit Verdrag werd de samenwerking tus-sen de landen en gewesten van het Scheldebek-ken formeel opgestart, zodat de individuele in-spanningen voor de verbetering van de kwaliteit van het Scheldewater versterkt konden worden.

In december 2002, bij de ondertekening van het Verdrag van Gent, werd de structuur van de Commissie aangepast zodat ze zich in de toe-komst eveneens over de kwantitatieve aspecten zal kunnen buigen; ze heet voortaan Internatio-nale Scheldecommissie (ISC).

5 Cf. http://www.cipm-icbm.be/. 6 Zie over dit onderwerp de Verhandelingen van het KINT “Hoogwaterstanden en overstromingen in België” - referenties op http://www.irgt-kint.be. 7 Cf. http://www.isc-cie.com/.

10

Page 14: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

3. GEWESTELIJK BELEID In de verschillende Gewesten zijn de bevoegd-heden met betrekking tot het beheer van de ef-fecten van klimaatverandering - en in het bijzon-der dat van overstromingen - verdeeld over meerdere overheidsorganen. Er bestaan heel wat regelgeving en strategische documenten die een essentiële basis vormen voor de directe of indi-recte strijd tegen de effecten van klimaatveran-dering.

3.1. Vlaams Gewest 3.1.1. Administraties

3.1.1.1. Vlaams Integraal Wateroverleg Comi-té (VIWC)8

De verschillende administraties in het Vlaamse Gewest die het integraal waterbeleid vorm ge-ven, worden overkoepeld door het Vlaams Inte-graal Wateroverleg Comité (VIWC), dat in 1996 werd opgericht.

De doelstelling van het VIWC is om het inte-graal waterbeheer in Vlaanderen beleidsmatig vorm te geven, te begeleiden en de realisatie er-van op te volgen. Het VIWC is een platform voor overleg en uitwisseling van informatie tus-sen alle relevante actoren in het waterbeleid en -beheer.

Daarnaast heeft het Vlaams Milieubeleidsplan 1997-2001 bij verscheidene bindende acties het VIWC als initiatiefnemer aangesteld. Een van de opdrachten is het formuleren van voorstellen voor de organisatie van overlegstructuren en de invulling van de planvorming. Voorts speelt het VIWC een belangrijke rol in de operationalise-ring van de bekkenoverlegstructuren en, daar-mee samenhangend, de opmaak van bekkenbe-heersplannen. Andere taken van het VIWC zijn informatieverspreiding en sensibilisering met be-trekking tot de principes van integraal waterbe-heer, begeleiding bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water,…

3.1.1.2. Administratie Waterwegen en Zee-wezen (AWZ)9

De Administratie Waterwegen en Zeewezen be-

staat uit elf afdelingen, gecoördineerd door een directoraat-generaal. Drie afdelingen nemen een bijzondere plaats in omdat zij zich richten tot al-le andere afdelingen samen:

• de afdeling Beleid Havens, Waterwegen en Zeewezen;

• de afdeling Vlaamse Nautische Autoriteit; • de studie-afdeling Waterbouwkundig Labora-

torium en Hydrologisch Onderzoek.

Daarnaast telt de AWZ acht beleidsuitvoerende afdelingen, met bevoegdheid van de kust tot Limburg.

3.1.1.3. Aminal Water

De Afdeling Water van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (Aminal) streeft ernaar bij te dragen tot een optimale aanwezig-heid van grond- en oppervlaktewater van ge-schikte kwaliteit voor mens en natuur. De afde-ling zet zich daarvoor in door:

• Een visie en acties uit te werken voor het wa-tersysteem of delen ervan.

• Het organiseren en het bevorderen van de dialoog rond (integraal) waterbeheer door het oprichten van een overlegplatform voor alle bevoegde instanties, de plaatselijke belang-hebbenden en de gebruikers van het watersys-teem.

• Zelf uitvoering te geven aan projecten. De Afdeling Water is bevoegd voor het bemeten, onderhouden, verbeteren, inrichten, aanleg-gen, operationeel houden van de onbevaarba-re waterlopen van eerste categorie (1400 km waterlopen met een stroomgebied van meer dan 5000 ha) en van de infrastructuur voor de waterhuishouding.

• Het stimuleren van derden door controle, ad-vies en subsidiëring. Het betreft onder meer het toezicht op Polders en Wateringen, de ad-viesverlening in het kader van de grondwater-winningen, de machtigingen voor kunstwer-ken aan waterlopen van eerste categorie, de afbakening van waterwingebieden en bescher-mingszones, de erkenning van laboratoria voor wateranalyse.

3.1.1.4. Bekkencomités

Het grondgebied van het Vlaamse Gewest is on-8 Cf. http://viwc.lin.vlaanderen.be/. 9 Cf. http://www.awz.be/.

11

Page 15: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

derverdeeld in 11 deelstroomgebieden of rivier-bekkens.

Het nieuwe Decreet betreffende het Integraal Waterbeleid (2003) heeft de organisatiestructuur voor de Vlaamse bekkens veranderd. Er is spra-ke van drie volgende organen.

Het bekkensecretariaat bestaat uit ambtenaren actief in de waterbeleid- en -beheersector, een bekkencoördinator en een planningsverantwoor-delijke. Het secretariaat behartigt de opmaak van bekkenbeheersplannen (cf. 3.1.2) en bekkenjaar-programma's en adviseert over technische aan-gelegenheden.

De bekkenraad is samengesteld uit vertegen-woordigers van de belangengroepen betrokken bij het integraal waterbeleid en heeft een advise-rende functie.

In het bekkenbestuur zetelen vertegenwoordi-gers van verschillende bestuursniveaus (gewest, provincie, waterschap, gemeente). Het bekken-bestuur adviseert over een aantal documenten en stelt het bekkenjaarprogramma vast.

3.1.2. Regelgeving en strategische do-cumenten

3.1.2.1. Bekkenbeheersplannen

Voor ieder bekken (zie vorige paragraaf) wordt een bekkenbeheersplan opgesteld. Daarbij die-nen verschillende plannen van verschillende in-stanties als input: AWP II (Algemeen Waterkwa-liteitsplan) van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), ecologische gebiedsvisie van de Admi-nistratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ). Ie-der bekkenbeheersplan bestaat uit een oriënta-tiefase (omgevingsanalyse en sectorale analyse), een planningsfase (knelpunten en mogelijkheden en visie stroomgebied) en een uitvoeringsfase (beleidsprogramma).

3.1.2.2. DuLo-Waterplan (Duurzaam Lokaal Waterplan)

Het DuLo-waterplan is een verdere uitwerking van de bekkenbeheersplannen op lokaal (deelbekken-) niveau. Een belangrijk kenmerk is dat het DuLo-waterplan bedoeld is als actieplan.

Het moet een aanzet zijn om effectief een aantal maatregelen te nemen en aan alle burgers en doelgroepen een antwoord te bieden op vragen met betrekking tot het lokale watersysteem, en de rol die zij daarin kunnen en moeten spelen. Het DuLo-waterplan wordt opgemaakt per deel-bekken en niet volgens administratieve of be-stuurlijke grenzen.

In een DuLo-waterplan worden 7 concrete doel-stellingen nagestreefd. Het zijn in feite “sporen” die leiden in de richting van een duurzaam lokaal waterbeleid :

• maximale retentie (infiltratie, berging en ver-traagde afvoer) van hemelwater aan de bron;

• sanering afvalwaterlozingen; • bewaking en verbetering van de kwaliteit van

de riolerings- en zuiveringsinfrastructuur; • voorkomen en beperken van diffuse veront-

reiniging; • voorkomen en beperken van erosie en sedi-

menttransport naar de waterloop; • kwantitatief, kwalitatief en ecologisch duur-

zaam waterlopenbeheer; • duurzaam (drink)watergebruik. We verwijzen ook naar het Sigmaplan, dat besproken wordt in hoofdstuk 3.

3.2. Waals Gewest

3.2.1. Administraties

3.2.1.1. ‘Plate-forme Permanente pour la Ges-tion Intégrée de l'Eau’ (PPGIE) (Permanent Platform voor Integraal Waterbeheer)

Dit organisme groepeert alle actoren die betrok-ken zijn bij het waterbeheer in het Waalse Ge-west (vertegenwoordigers van de betrokken mi-nisters en administraties, vertegenwoordigers van SPGE10 en van Aquawal11, wetenschappers van Franstalige universiteiten). Het is in het bijzon-der belast met het opvolgen van twee projecten waartoe besloten werd door de Waalse Regering: het ‘Programme Intégré de Recherche Environ-nement - Eau’ (PIRENE) (Geïntegreerd Pro-gramma voor Milieuonderzoek - Water) en het plan ‘PLUIES’ (cf. 3.2.2.3).

12

10 Société Publique de Gestion de l'Eau; cf. http://www.spge.be/. 11 Aquawal is een door de Waalse Regering erkende vzw, die de Waalse wateroperatoren verenigt (producenten, distributeurs, zuiveraars).

Page 16: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

De voornaamste doelstelling van PIRENE is een volledig model op te stellen van de watercy-clus in het Waalse Gewest.

In de schoot van het PPGIE buigt de ‘Groupe de Travail Zones d’Inondation’ (GTZI) (Werkgroep Overstromingszones) zich specifiek over problematiek van hoogwaterstanden en overstromingen. Alle gegevens en karakteristie-ken met betrekking tot overstromingen (riolering, de rol van de bodem en het bodemge-bruik, de gevolgen van klimaatverandering,…) worden er samengebracht in het kader van het plan ‘PLUIES’ (cf. 3.2.2.3).

3.2.1.2. ‘Division de l'Eau’ (Afdeling Water) van de ‘Direction Générale des Ressources Naturelles et de l'Environnement’ (DGRNE) (Algemene Directie Natuurlijke Rijkdommen en Leefmilieu)

De opdrachten van de Afdeling kunnen schema-tisch teruggebracht worden tot volgende objec-tieven:12

• bescherming (en controle) van de grondwa-terlagen en van de drinkwaterwinningen;

• productie, distributie en transport van water(en kwaliteitscontrole);

• waterzuivering en reglementering op lozin-gen;

• beheer van en toezicht op de niet-bevaarbare waterlopen en hun oevers;

• bepalen van de grondslag en innen van de be-lasting op industriële en huishoudelijke water-lozingen.

Deze opdrachten houden veelvuldige controles, regelgeving en opmaak van statistieken in, alsook onderhouds-, inrichtings- of infrastruc-tuurwerken (distributie en transport, zuivering, drainage, afvoering…) waarvoor het Gewest bouwheer is.

3.2.1.3. ‘Direction générale des Voies hy-drauliques’ (Algemene Directie Waterlopen) van het ‘Ministère d’Equipement et des Transports’ (MET) (Ministerie van Open-bare Werken en Transport) en de ‘SETHY’ (Dienst Hydrologische Studies)

De ‘Direction générale des Voies Hydrauli-

ques’ (D.G.2) heeft, samen met een aantal eraan verbonden paragewestelijke instellingen, vol-gende opdrachten:13

• modernisering en onderhoud van het net van bevaarbare waterlopen, in overeenstemming met de evolutie van de binnenscheepvaart;

• constructie, verbetering en beheer van de in-frastructuur van de binnenhavens;

• constructie, beheer en onderhoud van de stuwdammen, reservoirs en toevoerleidingen;

• controle en beheer van het hydrologisch regi-me van stromen en rivieren met het oog op het garanderen van de bevaarbaarheid en de watertoevoer en op het beheersen van de overstromingsrisico’s.

In de schoot van de ‘Direction des Etudes hy-drologiques et des Statistiques’ (Directie Hydro-logische Studies en Statistieken), die deel uit-maakt van de ‘Direction générale des Voies hy-drauliques’ van het MET, vervult de ‘Service d’E-tudes Hydrologiques’ (SETHY) (Dienst Hydro-logische Studies) een aantal opdrachten die direct of indirect deel uitmaken van de strijd tegen overstromingen: metingen en ‘real-time’-toezicht op de waterlopen; hydrologische studies en inter-nationale coördinatie; aankondiging van hoogwa-terstanden voor het gehele Waalse hydrografi-sche net.

3.2.2. Regelgeving en strategische do-cumenten

3.2.2.1. Riviercontracten

Een Riviercontract is bedoeld om de samenwer-king tussen alle actoren in een vallei te organise-ren, om bij consensus te komen tot een actiepro-gramma voor het herstellen van de waterlopen, hun omgeving en de watervoorraden in het ri-vierbekken. Vertegenwoordigers van de politieke, administratieve, socio-economische, wetenschap-pelijke wereld en uit het onderwijs en het vereni-gingsleven worden uitgenodigd om deel te ne-men aan het overleg.

Het contract gaat uit van een gezamenlijk beheer, vermits het alle bewoners van hetzelfde bekken en alle gebruikers van eenzelfde waterloop vere-nigt. Ze beschikken over een gemeenschappelijk platform, het Riviercomité, om hun bekommer-

12 Cf. website van de DGRNE: http://environnement.wallonie.be/cgi/dgrne/plateforme_dgrne/visiteur/frames.cfm. 13 Cf. website van de ‘Direction générale des Voies hydrauliques’: http://voies-hydrauliques.wallonie.be/xsl/vn/index.html.

13

Page 17: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

nissen met betrekking tot het waterbeheer te uiten, om de standpunten van de anderen te ho-ren en er rekening mee te houden, en zodoende samen de prioriteiten in het actieprogramma te bepalen.

De domeinen die in het Riviercontract worden uitgewerkt omvatten vele aspecten die van dicht of van ver betrekking hebben op de waterloop, zijn omgeving en de watervoorraden in het bek-ken: waterkwaliteit van het oppervlaktewater en van het grondwater, risico’s verbonden aan over-stromingen en kwantitatief beheer, herstellen en beheren van de waterlopen, vervoer over water,…

3.2.2.2. Beheersplannen per deelbekken

Het Waalse Gewest nam het initiatief voor deze programma’s ter voorbereiding van het van kracht worden van de Kaderrichtlijn Water (cf. 1.1 in dit hoofdstuk), die een reorganisatie oplegt van de waterlopen in bekkens en deelbekkens.

Om de kwaliteitsobjectieven van de Richtlijn te halen werden een aantal voorafgaande stappen vastgelegd :

• bepalen van de grenzen van (internationale) stroomgebiedsdistricten en aanstelling van de bevoegde autoriteiten;

• opstellen van een beheersplan per (internationaal) stroomgebiedsdistrict.

De beheersplannen van de stroomgebiedsdistric-ten moeten ten laatste 9 jaar na het in voege tre-den van de Richtlijn gepubliceerd worden.

De Waalse Regering heeft in februari 2000 op de Kaderrichtlijn Water geanticipeerd door te opte-ren voor een waterbeleid per hydrografisch deel-bekken. Naast de 4 belangrijkste bekkens (Schelde, Maas, Rijn en Zenne) heeft de Regering de grenzen van 14 deelbekkens bepaald. Deze grenzen werden bekrachtigd op 14 juni 2001, da-tum waarop de Waalse Regering een Decreet goedkeurde over de verdeling van het Waalse Gewest in hydrografische bekkens en deelbek-kens.

3.2.2.3. Het plan ‘PLUIES’

Om het hoofd te bieden aan de steeds terugke-rende overstromingsproblematiek, heeft de

Waalse Regering in januari 2003 de principes goedgekeurd voor de realisatie van een integraal en geïntegreerd preventie- en strijdplan tegen overstromingen en tegen hun gevolgen voor de getroffenen, het plan ‘PLUIES’ (‘Plan global et intégré de Prévention et de LUtte contre les In-ondations et contre leurs Effets pour les Sini-strés’).

De veelvuldige hoogwaterstanden en de schade die hierdoor teweeggebracht wordt, heeft de Waalse Regering ertoe aangezet meer aandacht te schenken aan klimaatfenomenen, door enerzijds de structurele factoren te bestrijden die de om-vang van overstromingen bevorderen en ander-zijds een schadepreventiebeleid te voeren, steu-nend op een integraal en geïntegreerd beheer op bekkenschaal.

De belangrijkste doelstellingen van het Plan ‘PLUIES’ zijn:

1. verbeteren van de kennis over de risico’s van hoogwaterstanden en overstromingen;

2. verminderen en vertragen van de waterafvoer in de stroomgebieden;

3. beheer van de waterlopen en de valleien, reke-ning houdend met de meteorologische en hy-drologische invloedsfactoren, dit alles met res-pect voor en ten gunste van de natuurlijke ha-bitats;

4. verminderen van de kwetsbaarheid van de overstroombare gebieden;

5. verbeteren van de reacties van de diensten tij-dens rampen.

3.3. Brussels Gewest

3.3.1. Administraties

3.3.1.1. Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM)

Het Brussels Instituut voor milieubeheer (BIM) is de milieu- en energieadministratie van het Brus-sels Hoofdstedelijk Gewest. Het BIM doet onder-zoek, maakt planningen op, geeft advies en infor-matie en levert tegelijk vergunningen af, houdt toezicht en voert controles uit. Het Instituut is bevoegd voor afval, luchtkwaliteit, geluid, groene ruimten, water, bodem en energie.14

In het waterdomein betreft de tussenkomst van

14

14 Cf. http://www.ibgebim.be/.

Page 18: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

het BIM hoofdzakelijk de beheersing van afval-waterlozingen: afleveren van vergunningen, op-leggen van beperkende maatregelen (onderhoud van riolen, filteren); uitvoeren van controles naar aanleiding van klachten.

De BIM heeft bovendien het Blauwe Netwerk ontwikkeld, een planningsproject gericht op het verbeteren van het beheer van het oppervlakte-water in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (cf. 3.3.2).

3.3.1.2. Brusselse Intercommunale voor Sane-ring (BrIS)

De Brusselse Intercommunale voor Sanering (BrIS) werd opgericht op 28 juni 2001 door de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Ge-west en de Brusselse Intercommunale Water-maatschappij (BIWM), met als doelstelling de op-vang en het beheer van regenwater en afvoerwa-ter van dit grondgebied te verzekeren tot herop-name in de natuurlijke omgeving, met of zonder zuivering.15

Elke gemeente die eerder lid was van de vroegere intercommunales heeft zijn bevoegdheden evenals de rechten en de plichten voor de volgen-de diensten overgedragen aan de BrIS :

• beheer van de stormbekkens en collectoren; • toezicht op het rioolnet; • hydraulisch beheer van het rioolnet, van het

regenwater en van het afvloeiend water; • het onderhoud, het herstel en de uitbreiding

van het rioolnet; • het geïntegreerd beheer van het rioolnet.

3.3.2. Het Blauwe Netwerk Het Blauwe Netwerk is een geïntegreerd pro-gramma voor sanering van de Brusselse waterlo-pen en heeft verschillende doelstellingen, zowel milieugericht als sociaal en economisch:

• de kwaliteit van het oppervlaktewater garande-ren;

• het herstellen van de continuïteit van het op-pervlaktewaternetwerk en er een maximum aan zuiver water laten doorvloeien (oppervlaktewater, drainagewater, regenwater) onder meer om overstromingen te beperken alsook het volume water dat door waterzuive-

ringsstations moet worden verwerkt; • valoriseren van de sociale, landschappelijke en

recreatieve functies van rivieren, vijvers en wa-terrijke gebieden;

• tot ontwikkeling brengen en uitbreiden van de ecologische rijkdom van deze milieus.

4. BESLUIT Op basis van het beleid, de administraties en de documenten die werden voorgesteld in dit hoofd-stuk, kan worden gesteld dat de Gewesten zich bewust zijn van de problematiek van de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering in het do-mein van water. Zonder twijfel zal de Europese Kaderrichtlijn Water, goedgekeurd in december 2000, de nodige impuls hebben gegeven om in de drie Gewesten een beleid van integraal waterbe-heer te ontwikkelen.

Er worden eveneens acties voor integraal water-beheer ondernomen op transregionaal en interna-tionaal niveau. Dit is in het bijzonder het geval voor de verschillende commissies die tot stand gekomen zijn in de jaren 1990 om de inspannin-gen van de gewesten te coördineren in verschil-lende hydrografische bekkens.

Niettemin blijkt dat - buiten deze transregionale commissies - het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Gewest hun wetenschappelijke kennis en technische know-how in het waterdomein on-voldoende uitwisselen. De regionalisering van het milieubeleid in België en de gevolgen hiervan voor de administratieve organisatie en voor het wetenschappelijk onderzoek zijn hier zeker ge-deeltelijk verantwoordelijk voor. Water kent ech-ter geen grenzen. Naar het voorbeeld van de In-ternationale Maas- en Scheldecommissies, zou het nuttig zijn voor alle gewestelijke autoriteiten te beschikken over een breed nationaal overlegplat-form, waarop de waterbeheerders informatie zou-den kunnen uitwisselen over integraal waterbe-heer (kwalitatief en kwantitatief, extreme fenome-nen, voorzorgsmaatregelen, sensibilisatie, com-municatie, enz.). Voortbouwend op de vorderin-gen die gemaakt werden in de internationale stroombekkens van de Maas en de Schelde zijn nieuwe initiatieven, gericht op het bevorderen van het integraal waterbeleid op Belgisch niveau, de moeite waard om te worden op- of verdergezet.

15 Cf. http://www.bris.be/.

15

Page 19: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

1. INLEIDING: TYPES EN VORMEN VAN ADAPTATIE De nodige adaptatie om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering kan gedefinieerd worden als een aanpassing van de ecologische, sociale of economische systemen in antwoord op de huidige of te voorziene klimaatstimuli en op hun poten-tiële of denkbare effecten. Adaptatie heeft betrek-king op veranderingen in de processen, de praktij-ken of de structuren met als doel de potentiële schade te matigen of te compenseren, of juist te profiteren van de door de klimaatverandering ge-schapen kansen. Dit omvat ondermeer aanpassin-gen om de kwetsbaarheid te verminderen van ge-meenschappen, regio’s en activiteiten tegenover de klimaatverandering en haar variabiliteit.

Parallel met de inspanningen voor het verminde-ren van de uitstoot van broeikasgassen (preventie van klimaatverandering) is adaptatie (preventie van de effecten van klimaatverandering) dus even-eens essentieel, zowel de evaluatie van de impact en de kwetsbaarheden, als het ontwikkelen en evalueren van opties om te reageren op de effec-ten van de klimaatverandering.

De adaptatiecapaciteit is een essentiële notie om-dat ze de capaciteit definieert van een systeem, een regio of een gemeenschap om zich aan te passen aan de effecten van de klimaatverandering. Het versterken van de adaptatiecapaciteit vormt een belangrijk middel om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering en aan de onzekerheden van de effecten ervan, met inbegrip van variabili-teit en extremen. Deze strategie laat ook toe het Voorzorgsbeginsel naar voor te schuiven.

Adaptatie kan zeer verscheidene vormen aanne-men. Er zijn desalniettemin bepaalde indelingen mogelijk, die zich bijvoorbeeld baseren op het spontane of geplande karakter van de adaptatie, of op de timing. Men spreekt aldus van een auto-nome of spontane adaptatie, wanneer het een adaptatiestrategie betreft die zich ontwikkelt in antwoord op manifeste gevolgen zonder de ge-richte interventie van een openbaar organisme (dit is het geval bij natuurlijke systemen, maar ook bij bepaalde menselijke systemen). De inschatting

van de autonome adaptatiecapaciteit is een belang-rijk onderdeel van de evaluatie van de impact en de kwetsbaarheid. Het tegengestelde van autonome adaptatie is geplande adaptatie. Deze kan reactief of anticiperend (wat wil zeggen dat ze anticipeert op voorzienbare gevolgen) zijn.

Adaptatiestrategieën kunnen eveneens betrekking hebben op de korte of lange termijn en ze kunnen lokaal of in een uitgestrekt gebied toegepast wor-den. Ze kunnen tot uiteenlopende acties leiden en zeer gevarieerde vormen aannemen. Bepaalde au-teurs maken ook een onderscheid tussen adaptatie-maatregelen in functie van reactieopties van het individu, zoals het delen van de schade, het tolere-ren van schade, het wijzigen van de gebeurtenis-sen, het anticiperen op de gevolgen, enz. Boven-dien wordt bij deze typologie gebaseerd op de “keuze van de opties” een onderscheid gemaakt naargelang de rol van de gemeenschapsstructuren, de institutionele context en het beleid van de over-heid.

Men kan de verschillende adaptatievormen even-eens onderscheiden naargelang de adaptatie wordt uitgevoerd door private of publieke actoren. De rol van de publieke en die van de private actoren ver-schillen, maar zijn niet onafhankelijk van elkaar.

Geplande adaptatie wordt vaak gezien als het resul-taat van een overwogen politieke beslissing van een overheid, die verantwoord wordt door het feit dat de omgevingsparameters zullen wijzigen of reeds gewijzigd zijn, en dat het onontbeerlijk is ac-tie te ondernemen om de verliezen te beperken of gebruik te maken van opportuniteiten. Autonome adaptatieopties daarentegen worden beschouwd als initiatieven van de private actoren zonder interven-tie van de overheid, die gewoonlijk gemotiveerd worden door de markt of door wijzigingen in het welzijn veroorzaakt door de huidige of toekomsti-ge klimaatverandering.

Van de preventie van klimaatverandering door de reductie van de uitstoot van broeikasgassen tot de verzekeringsmechanismen voor het dekken van schade veroorzaakt door extreme klimaatfenome-nen, bestaat er een brede waaier aan adaptatiemaat-regelen die zowel door openbare als private orga-nismen kunnen ondernomen worden.

HOOFDSTUK 3: ADAPTATIEMAATREGELEN

16

Page 20: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

2. EFFECTEN VAN DE ZEESPIEGELSTIJ-GING: DE ACTUALISATIE VAN HET SIGMA-PLAN TER BEVEILIGING VAN HET ZEE-SCHELDEBEKKEN TEGEN STORMVLOEDEN VANUIT DE NOORDZEE

2.1. Uitgevoerde projecten van het ori-ginele Sigmaplan

2.1.1. Historiek Het Sigmaplan beoogt de beveiliging van het Zeescheldebekken tegen stormvloeden vanuit de Noordzee en werd opgesteld naar aanleiding van de overstromingen van 3 januari 1976.16 Dit plan, dat werd aangenomen door de Minister-raad op 18 februari 1977, omvatte 3 comple-mentaire opties:

1. de verhoging en verzwaring van de waterke-ringen (512 km);

2. de aanleg van gecontroleerde overstromings-gebieden (GOG’s) en compartimenteringsdij-ken;

3. De bouw van een stormvloedkering.

Het plan hield rekening met de toenmalige eisen, wensen, inzichten en mogelijkheden. Meer dan een kwarteeuw later zijn die eisen, wensen, in-zichten en mogelijkheden niet meer dezelfde, waardoor een actualisatie van het Sigmaplan noodzakelijk is.

Door een groeiende bewustwording en een daaraan aangepaste wetgeving is er momenteel meer aandacht voor integraal waterbeleid, duur-zame ontwikkeling, ruimte voor de rivier en een nieuwe veiligheidsbenadering.

Een eerste aanzet tot de actualisatie van het Sig-maplan werd reeds gegeven in de Langetermijn-visie Schelde-estuarium, die tot stand kwam in nauwe samenwerking tussen de Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) en de Rijks-waterstaat Directie Zeeland (Nederland). Deze LTV Schelde-estuarium werd uitgebreid bedis-cussieerd in het Vlaams Parlement, wat op 15 mei 2001 resulteerde in een resolutie. Op 18 mei werd deze resolutie door de Vlaamse regering onderschreven.

2.1.2. Uitgevoerde technische maatre-gelen Sigmaplan anno 2001 Inmiddels zijn ongeveer 80% van de verhogings- en verzwaringswerken van het Sigmaplan uitge-voerd. Er is m.a.w. ongeveer 405 km waterkerin-gen op Sigmasterkte gebracht. Op de resterende plaatsen zijn wel waterkeringen aanwezig, deze moeten echter nog op Sigmasterkte gebracht worden. Compartimenteringen werden tot op heden niet gerealiseerd. Van de 13 in 1977 ge-plande GOG’s (Gecontroleerd Overstromings-Gebied) zijn er reeds 12 in werking, met een to-tale oppervlakte van ongeveer 533 ha.

2.2. Beleidsbeslissing: noodzaak tot actualisatie van het Sigmaplan

2.2.1. Inleiding Nu reeds een groot deel van het Sigmaplan is uitgevoerd, kan bovendien de vraag gesteld wor-den of dit plan, daterend uit 1977, vandaag nog aan de gestelde maatschappelijke verwachtingen voldoet. Een maatschappij is voortdurend in ver-andering en met haar wijzigen ook wensen, eisen en mogelijkheden. Zoals bijvoorbeeld tot uiting is gekomen in de resolutie van het Vlaams Parle-ment inzake de Langetermijnvisie Schelde-estuarium, is er momenteel steeds meer aandacht voor de principes van (i) integraal waterbeleid, (ii) ruimte voor de rivier en (iii) nieuwe veilig-heidsbenadering. Ook in de beleidsnota Mobili-teit en Openbare Werken 2000-2004 zijn deze principes terug te vinden. Hierdoor is een actua-lisatie van het Sigmaplan uit 1977 overeenkom-stig deze principes noodzakelijk. Bijzondere aan-dacht wordt hierbij geschonken aan een “nieuwe veiligheidsbenadering”, een benadering waarbij een gedifferentieerde bescherming tegen over-stromingen wordt verwezenlijkt. Het uitgangs-punt is dat overstromingen niet altijd vermeden kunnen worden. De opdracht van de waterbe-heerder wordt nu de onvermijdbare overstro-mingen dermate onder controle te brengen dat zij minimale schade veroorzaken. Dit principe is de basis van een zogenaamde risicobenadering, waarbij de veiligheid tegen overstromingen af-hankelijk wordt van een aantal factoren.

16 Cf. http://www.sigmaplan.be/.

17

Page 21: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

In de eerste plaats moet een inzicht verkregen worden in de gevolgen van een potentiële over-stroming, zoals het mogelijke aantal slachtoffers, de mate van ontreddering, de directe en indirec-te materiële schade en de vele vormen van im-materiële schade. Hiertegenover staan de offers en kosten die de maatschappij moet brengen om waterkeringswerken te realiseren, zoals de kos-ten van aanleg en onderhoud, maar ook het schaden van waardevolle landschappen en de teloorgang van culturele sites. Een risicobenade-ring houdt in dat deze aspecten economisch en sociaal-maatschappelijk op een kwantitatieve wijze tegenover elkaar worden afgewogen. Voor de bescherming van infrastructuur en materiële goederen wordt zo een gedifferentieerd veilig-heidsniveau vastgelegd dat afgeleid wordt van de aard, het belang en de locatie van de infrastruc-tuur en de materiële goederen.

2.2.2. Keuze van het meest geschikte scenario voor de actualisatie van het Sigmaplan - Overzicht 4 scenario’s Deze 4 scenario’s verschillen in aanpak en beo-gen elk een substantiële verhoging van het huidi-ge veiligheidsniveau. Elk scenario houdt in meer of mindere mate rekening met de principes van (i) integraal waterbeleid, (ii) ruimte voor de rivier en (iii) nieuwe veiligheidsbenadering.

Scenario 1: Sigmaplan 1977 In scenario 1 wordt het Sigmaplan, zoals het in 1977 werd gedefinieerd, uitgevoerd.

Scenario 2: Sigmaplan 1977 zonder storm-vloedkering In scenario 2 wordt het Sigmaplan zoals het in 1977 werd gedefinieerd bijgestuurd. De bijstu-ring bestaat erin dat de stormvloedkering ter hoogte van Oosterweel in de periode tot 2030 niet wordt gebouwd; enkel de aanpassingen aan de waterkeringen worden gerealiseerd.

Scenario 3: Sigmaplan 1977 zonder storm-vloedkering met versterking waterkeringen In scenario 3 wordt het Sigmaplan zoals het in 1977 werd gedefinieerd bijgestuurd. De bijstu-ring bestaat erin dat er geen stormvloedkering ter hoogte van Oosterweel wordt gebouwd in de periode tot 2030, maar om het veiligheidsniveau

substantieel te verhogen worden de waterkerin-gen bijkomend verhoogd en verstevigd.

Scenario 4 : Sigmaplan 1977 zonder storm-vloedkering met ruimte voor de rivier In scenario 4 wordt het Sigmaplan zoals het in 1977 werd gedefinieerd bijgestuurd. De bijstu-ring bestaat erin dat er geen stormvloedkering ter hoogte van Oosterweel wordt gebouwd in de pe-riode tot 2030, maar om het veiligheidsniveau substantieel te verhogen wordt zo veel mogelijk ruimte aan de rivier teruggegeven. Deze ruimte bestaat uit extra gecontroleerde overstromings-gebieden, ontpolderingen en zo mogelijk een doorsteek tussen de Westerschelde en de Oos-terschelde. De realisatie van deze doorsteek is uiteraard afhankelijk van de resultaten van over-leg met de Nederlandse overheid en een multi-disciplinaire studie.

Oosterweel: de Schelde bij Antwerpen

2.3. Invloed van klimaatverandering op het Sigmaplan

2.3.1. Optreden van piekdebieten De bovenlopen van het Scheldebekken kunnen als regenrivier gecatalogeerd worden, waarbij de afvoer sterk gerelateerd is aan de neerslag in het stroomopwaartse deel van het rivierbekken. Af-hankelijk van de grootte van het hydrografisch bekken kunnen hevige intense regenbuien of langdurige neerslagperiodes van gemiddelde in-tensiteit leiden tot het ontstaan van piekdebieten.

18

Page 22: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

In het getijdengebied van het Scheldebekken wordt de waterstand bepaald door de bovenaf-voer en door het getij, waarbij in stroomafwaart-se richting de invloed van de bovenafvoer af-neemt en de invloed van het getij toeneemt.

Het ontstaan van wassen op bovenrivieren wordt, naast de neerslag als aandrijfmotor, even-eens bepaald door een aantal stroomgebiedken-merken, zoals bodemeigenschappen, urbanisa-tiegraad, vegetatie, topografie, vorm van het bekken, meandering van het bovenstrooms grachtenstelsel, rioleringsgraad, aanwezigheid van afleidingskanalen…

De huidige klimaatmodellen (cf. hoofdstuk 1)voorspellen dat de neerslag tijdens de zomer mi-nimaal zou verminderen (ongeveer 3%) of sta-biel blijven. Tijdens de winter zou de neerslag toenemen met 10%. Afhankelijk van de infiltra-tiegraad van de hydrografische bekkens zouden deze meteorologische veranderingen een veran-dering in rivierafvoeren veroorzaken. Op basis van een aantal lokale studies wordt voor België tijdens de winter een toename van 4 tot 28% voorspeld. Uit berekeningen met een wiskundig model van de Schelde, waarbij 4000 ha extra overstromingsgebieden in rekening werden ge-bracht, blijkt dat dergelijke verhoging in rivieraf-voer een gering effect zal hebben op de water-standen op de Beneden-Zeeschelde. Voor de Boven-Zeeschelde wordt het effect op de water-standen significant voelbaar stroomopwaarts Dendermonde. In periodes dat de bodems wa-terverzadigd zijn, kan, als gevolg van een toene-mende neerslag, een toename van overstromin-gen verwacht worden. Het is echter moeilijk om die toename exact te beschrijven.

2.3.2. Optreden van stormvloeden De hydrodynamiek van het Zeescheldebekken omvat veranderingen in getijdenkarakteristieken zoals amplitude, stroomsnelheid, waterstanden, alsook erosie en afzetting van sedimenten en sa-liniteit. Inpoldering, indijking, baggeren, stort-strategie en rivierverruiming hebben een directe invloed op de hydrodynamiek. Daarnaast zijn er exogene veranderingen zoals zeespiegelstijging (als gevolg van klimaatverandering; cf. hoofd-stuk 1) en extreme weersomstandigheden (mede als gevolg van klimaatveranderingen) die een be-

langrijke invloed uitoefenen op de hydrodyna-miek.

Voorspellingen over de zeespiegelstijging wor-den berekend aan de hand van computermodel-len. De gevonden waarden zijn afhankelijk van de wijze waarop de autonome zeespiegelstijging wordt meegenomen in de projecties. Wanneer rekening wordt gehouden met de verschillende schattingen die er zijn voor smelten, zeewaterex-pansie en klimaatgevoeligheid, geven de model-len een zeespiegelstijging aan tussen de 15 en 95 cm tegen 2100. Indien de concentratie van broei-kasgassen in de atmosfeer vervolgens stabiliseert, zou de stijging van het zeeniveau nog enkele honderden jaren kunnen doorgaan, waarbij het zeeniveau naar beste schatting verder zou stijgen tot 1,5 m boven het huidige niveau.

Mede als gevolg van klimaatveranderingen ne-men de frequentie en de hevigheid van extreme weersomstandigheden naar verwachting toe, en wordt een verschuiving ervan naar andere geo-grafische locaties verwacht. Het afgelopen de-cennium bleek de frequentie van tropische stor-men, waarvan sommige de kusten van Noord-west-Europa bereikten, vrij hoog. Door het IPCC wordt gesteld dat, voor wat Europa be-treft, kan aangenomen worden dat voor de kust-zones het overstromingsrisico, de erosie en het verlies aan wetland zal toenemen.

2.4. Besluit

Geconfronteerd met de realiteit van de stijging van de zeespiegel en met de effecten ervan zowel aan de kust als in het binnenland, ziet het Vlaam-se Gewest zich reeds decennialang verplicht zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatver-andering. Het Gewest heeft in het bijzonder sa-mengewerkt met Nederland voor de bescher-ming van de kust en de estuaria tegen stormvloe-den, ondermeer via de acties die werden inge-schreven in het Sigmaplan van 1977. Dit plan zal trouwens aangepast worden aan de veranderde verwachtingen van de bevolking en de evolutie in de beheersprincipes. Er kan besloten worden dat de initiatieven van het Gewest in dit domein getuigen van vooruitziendheid.

19

Page 23: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

3. FINANCIËLE PREVENTIE

3.1. Inleiding

Financiële maatregelen, waarvan verzekeringen deel uitmaken, zijn “preventieve” maatregelen die thuishoren onder de adaptatiestrategieën die in de inleiding van dit hoofdstuk werden voor-gesteld. Vermits het nulrisico onmogelijk kan gegarandeerd worden, zijn verzekeringsmecha-nismen, die als doel hebben de schade te dekken die veroorzaakt wordt door klimaatfenomenen,17 werkelijk onontbeerlijk.

Vanuit een typologische invalshoek vormt de aanschaf van een verzekeringsproduct een voor-zorgsmaatregel die wordt overgelaten aan het private initiatief. De premies kunnen aangepast worden aan de evolutie van de risico’s.

We zullen eveneens zien dat de kwestie van de verzekeringen nauw verbonden is met preventie-maatregelen stricto sensu, met name anticipatie-ve maatregelen om kwetsbare goederen te be-schermen tegen mogelijke schade.

3.2. Private of publieke financiële pre-ventie

In principe komt private financiële preventie op de eerste plaats, met name preventie die erin be-staat dat de particulier spaart om het hoofd te bieden aan onvoorziene tegenslagen. Een verze-kering afsluiten, waarbij de overheid een rol kan spelen in het concept ervan (bv. door een verze-kering verplicht te maken), is eveneens een vorm van private financiële preventie. Indien geen en-kele verzekering aangeboden wordt of indien er om diverse redenen geen afgesloten werd, is het aan liefdadigheidsorganisaties of aan de overheid om bij te dragen tot het verzekeren van het es-sentiële minimum.18 Indien het mogelijk was een verzekering af te sluiten en dit niet gedaan werd, mogen de betrokken aanvragers van giften of overheidssubsidies niet geprivilegieerd of op ge-lijke voet met de verzekerden behandeld wor-den. Dit zou het systeem van de verzekerings-maatschappijen in vraag stellen.

3.3. De verzekeringen

Een verzekering dekt onvoorziene schade ver-oorzaakt door zeldzame of zeer zeldzame ge-beurtenissen door ze te verdelen over een risico-gemeenschap. Opdat de premies die moeten be-taald worden om te genieten van deze bescher-ming betaalbaar zouden blijven, komt het erop aan de bijdragebasis uit te strekken over een evenwichtig en voldoende groot collectief. Daar waar geen systeem van verplichte verzekering bestaat, kan de zeldzaamheid van overstromin-gen er de bedreigde personen van doen afzien zich te verzekeren.

De overheid legt de algemene voorwaarden vast in een wet op de verzekeringen. De verzeke-ringsmaatschappijen kunnen aanbevelingen op-stellen om schade te voorkomen en deze ver-spreiden via de verzekeringspolissen. Naargelang het verzekeringssysteem kunnen preventiemaat-regelen opgelegd worden. Via bepaalde clausules in de verzekeringspolis, bv. onder de vorm van franchises en/of verplichtingen die variëren in functie van het risico, kan men de verzekerde aanmoedigen om schade te voorkomen (technische ingrepen, gedragswijziging,…) en een verzekeringsdekking garanderen voor zeld-zame en zeer zeldzame gebeurtenissen.

3.4. De voorwaarden voor verzeker-baarheid

Ondanks de toename van de economische scha-de verbonden aan overstromingen, is de dekking van overstromingsschade in bepaalde delen van de wereld zwak. Gezien de reële vraag ernaar zouden de mogelijkheden voor dekking tegen overstromingsschade uitgebreid moeten worden, maar dit potentieel kan slechts aangesproken worden indien de fundamentele voorwaarden voor verzekerbaarheid vervuld zijn.

In een studie over verzekerbaarheid van over-stromingen, heeft Swiss Re de essentiële kenmer-ken van de verzekering hernomen die Willi Gruss hanteert in ‘L’industrie de l’assurance’ en die toelaten de “verzekerbaarheidsgraad van een risico” te bepalen:

17 Dekking van de “residuele” of “netto” effecten, in functie van het kwetsbaarheidsniveau (of omgekeerd het beschermingsniveau) van de beschouwde menselijke systemen. 18 Deze opdracht wordt in België vervuld door het Rampenfonds (waarvan de tussenkomst wordt geregeld door de wet van 12 juli 1977).

20

Page 24: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

• Belangengemeenschap: de bedreigde per-sonen moeten talrijk zijn en een risicoge-meenschap vormen;

• Nood: het voorkomen van de gevreesde ge-beurtenis moet leiden tot een precaire econo-mische situatie van de verzekerde;

• Schatting: de kost van de verwachte rampen moet kunnen becijferd worden;

• Toevallig karakter: het moment waarop de verzekerde gebeurtenis voorkomt mag niet voorspelbaar zijn; de gebeurtenis moet zich voordoen onafhankelijk van de wil van de verzekerde;

• Rentabiliteit: de verzekerden vormen een gemeenschap waarvan het doel bestaat uit het dekken van de toekomstige financiële noden volgens een duidelijk plan;

• Soortgelijke bedreiging: alle individuen die een verzekeringsgemeenschap vormen moe-ten aan dezelfde gevaren blootgesteld zijn; het voorkomen van het gevreesde evenement moet hun bezittingen op dezelfde wijze tref-fen.

3.5. De situatie in België

3.5.1. Het Rampenfonds In België werd de wet die een verplichte over-stromingsverzekering voorziet voor de bewo-ners van risicozones afgekondigd in mei 2003. Vooraleer ze in voege zal treden (de risicozones zijn nog niet volledig in kaart gebracht), blijft het Rampenfonds in België het bevoegde organisme om tussen te komen in de herstelling van be-paalde schade teweeggebracht aan private eigen-dommen door natuurrampen zoals overstromin-gen.

De tussenkomst van het Rampenfonds wordt geregeld door de wet van 12 juli 1976, die na-tuurrampen definieert als natuurlijke fenomenen met een uitzonderlijk karakter of van een on-voorzienbare intensiteit, die belangrijke schade hebben veroorzaakt, in het bijzonder aardbevin-gen of -verschuivingen, stormvloeden of andere rampzalige overstromingen, orkanen of andere stormwinden. De officiële erkenning van deze rampen moet het voorwerp zijn van een Ko-

ninklijk Besluit genomen door de ministerraad.

In de praktijk zijn de door de wet vastgelegde criteria voor tussenkomst van het Rampenfonds zeer streng. De klachten van slachtoffers ten overstaan van het Fonds hebben meestal betrek-king op het bedrag van de schadeloosstelling, dat te laag bevonden wordt. De complexiteit en het onrechtvaardigheid van de reglementering, evenals de niet onaanzienlijke wachttijden voor het ontvangen van de schadevergoedingen wor-den eveneens bekritiseerd.19

3.5.2. De wet op de overstromingsver-zekering Op 21 mei 2003 werd een wet afgekondigd die het instellen van een verplichte overstromings-verzekering beoogt, tegen een redelijke prijs voor de bewoners van risicozones.20 Het wetsvoorstel was reeds 13 jaar in de maak en werd uiteindelijk goedgekeurd door de Regering ‘Verhofstadt I’. In afwachting van de afkondiging van de Ko-ninklijke Besluiten die nodig zijn om de wet van kracht te laten worden, werd deze wet reeds in het Belgisch Staatsblad van 15 juli 2003 gepubli-ceerd.

De wet legt - in het kader van brandverzeke-ringspolissen voor “eenvoudige risico’s” - een verplichte dekking op van overstromingen voor de bewoners van risicogebieden (nog te bepalen door de Gewesten).

Om iedereen toe te laten zich correct en aan re-delijke tarieven te verzekeren, voorziet de wet in de oprichting van een Tariferingsbureau met als opdracht “een verzekeringsdekking tegen de overstromingen te vinden voor de risico’s die geen dekking vinden en er de tariefvoorwaarden van vaststellen”. Het Tariferingsbureau komt tussen wanneer de premies of de franchises de vastgestelde maxima overschrijden of wanneer geen enkele verzekeraar bereid is de risico’s te dekken. Het Bureau zal tevens kunnen tussenko-men in het geval contracten niet kunnen her-nieuwd worden in bepaalde gebieden die regel-matig getroffen worden door overstromingen.

Daar de wetgever het solidariteitsprincipe buiten de risicozones niet heeft weerhouden, laat het

19 Zie ook Verhandeling Nr. 6 van het KINT: ‘Hoogwaterstanden en overstromingen in België. Een evaluatie van de niet-tastbare kosten.’ 20 Wet van 21 mei 2003 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en de wet van 12 juli 1976 betreffende het her-stel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen.

21

Page 25: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

wetsontwerp de verzekeraars toe hun verbinte-nissen te plafonneren teneinde het risico te be-perken en dus ook de premie. De interventieli-miet wordt uitgedrukt als een percentage van het incasso van elke verzekeraar, maar met een ab-soluut minimum. Wanneer dit plafond wordt bereikt, zal het huidige Rampenfonds de schade-loosstelling overnemen en aanvullen tot een vol-gend plafond. De combinatie van deze twee li-mieten moet een schadeloosstelling toelaten van ongeveer 280 miljoen euro ten laste van de ver-zekeraars en van 125 miljoen euro ten laste van de Staat (via het Rampenfonds).

In de praktijk bestaan er reeds verzekeringen te-gen “natuurrampen” die iedereen vrij al dan niet kan afsluiten (in uitbreiding op de brandverzeke-ring of apart). Desalniettemin blijft het voor een aangelande van een waterloop moeilijk om een goede dekking tegen een interessant tarief te be-komen. Bovendien zijn de verzekeraars op dit ogenblik niet verplicht om altijd te verzekeren.

Het is trouwens zo dat de brandverzekering - in dewelke het risico overstroming verplicht moet opgenomen worden - daarentegen niet verplicht is. Bijgevolg zal een deel van de bevolking, dat beslist zal hebben om zich niet in te dekken te-gen brand, volgens de principes van de wet niet langer kunnen genieten van de tussenkomst van het Rampenfonds (dat enkel nog zal tussenko-men in aflossing van de verzekeraars).

3.6. Besluit: complementariteit van schadepreventie en verzekeringen

Onderliggend aan het vraagstuk van de overstro-mingsverzekering zijn er de preventiemaatrege-len. De recente overstromingen in België heb-ben opnieuw aangetoond dat de wetgeving op de ruimtelijke ordening niet overal gelijk wordt toegepast wat het afleveren van een bouwver-gunning in overstromingsgebieden betreft. Wel-ke de redenen daarvoor ook mogen zijn (spanning op de immobiliënmarkt, overstromin-gen die weinig schade aanrichten of weinig voor-komen), is het de plicht van de autoriteiten om de preventieve regels te laten gelden, als toepas-sing van het Voorzorgsbeginsel. Indien dit niet volstaat, kunnen de verzekeraars preventieclau-sules opleggen in hun polissen.

4. DE OVERSTROMINGEN IN DE STREEK VAN DE SOMME: EEN LEERZAME GEVAL-STUDIE VOOR BELGIË

4.1. Inleiding

De overstromingen die in 2001 in Frankrijk in de streek van de Somme plaatsvonden, doen ook voor België een aantal pertinente vragen rijzen. De opmerkelijke hevigheid van de neerslag van de laatste jaren, de bijzondere geologie van de streek en haar reliëf verklaren de omvang van de hoogwaterstanden die de Somme in 2001 heb-ben getroffen.

Op basis van de conclusies van de experts en van de karakteristieken die eigen zijn aan België, is het interessant om eerst en vooral de kans op het voorkomen van een dergelijke gebeurtenis in België te evalueren.

Bovendien zal deze gevalstudie enkele pertinente parameters naar voor schuiven, die in aanmer-king genomen moeten worden bij het definiëren van de te ondernemen acties (preventie, bewa-king, bescherming, …).

Het Departement Somme in Frankrijk

4.2. De overstromingen in de vallei van de Somme in 2001

4.2.1. Het Sommebekken Met een lengte van 245 km vormt de Somme, met zijn talrijke zijrivieren en zijn diverse kana-len, een bekken van 5.560 km². De vallei van de Somme vormt een complex geheel op hydrolo-

22

Page 26: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

gisch en hydraulisch vlak dat talrijke moerassen, meren, grachten, afwateringen (kleine kanalen), kanalen en de meest diverse hydraulische kunst-werken omvat. De grondwaterlagen hebben een belangrijke invloed op het oppervlaktewaterpeil.

De Somme en haar bijrivieren

4.2.2. De feiten Tussen oktober 2000 en juni 2001 kende de val-lei van de Somme uitzonderlijk veel neerslag. Regelmatig werden ondergelopen kelders gesig-naleerd. De problemen namen toe vanaf januari 2001 om te verdubbelen in februari van hetzelf-de jaar met plaatselijke aardverschuivingen als gevolg van de vochtigheid. Het waterpeil steeg langzaam tot het aan het einde van maart een extreem hydrologisch verschijnsel vormde.

Eerst beperkt tot enkele gelokaliseerde overstro-mingen, zoals er zich regelmatig in de winter in het Sommebekken voordoen, werd het feno-meen geleidelijk aan omvangrijker. Vanaf het einde van de maand maart liep het zomerbed van de Somme over in het winterbed, wat tot enorme schade leidde.

De overstromingen vonden plaats gedurende twee maanden tussen de Haute Somme en Ab-beville. Op het ergste moment van de overstro-mingen, half april, dienden 1100 personen geë-vacueerd te worden. De overstroming trof meer dan 100 gemeenten, 3500 kelders en woningen, 20 wegen en de spoorweg tussen Abbeville en Amiens. Niettemin concentreerden de belang-rijkste schade en moeilijkheden zich in minder dan 10 gemeenten.

Het totaalbedrag van de schade tengevolge van de natuurramp werd in december 2001 op onge-

veer 150 miljoen euro geschat. De ramp trof par-ticulieren, economische activiteiten en openbare voorzieningen. Twee derde van de schade had betrekking op deze laatste (waterwegen, wegen, spoorweg).

4.2.3. De oorzaken Als gevolg van de beschreven gebeurtenissen werd in april 2001 een interministeriële experti-secommissie opgericht om de overstromingen in het Sommebekken te analyseren. Deze commis-sie produceerde verschillende rapporten: een tus-sentijds rapport eind mei 2001 en een openbaar eindrapport in december 2001. De belangrijkste elementen van het eindrapport over de oorzaken van het fenomeen waren de volgende:

• De hoeveelheid neerslag die viel tussen okto-ber 2000 en april 2001 in het geheel van het bekken was het dubbele van de normale hoe-veelheid en had een terugkeerperiode21 van meer dan 100 jaar.

• Het grootste gedeelte van dit water was geïn-filtreerd in de krijtgrondwaterlaag vooraleer terug aan de oppervlakte te verschijnen.

• De grondwaterlaag is zeer inert. Ze stond reeds op een relatief hoog peil aan het einde van de zomer van 2000 tengevolge van twee natte jaren. De laag stond op een nog hoger niveau aan het einde van de zomer van 2001: het risico op overstromingen was dus reeds groot in de loop van de volgende winter en lente.

• Het slechte onderhoud van de rivieren en grachten in het winterbed, alsook obstakels die de afwatering belemmeren, kunnen ertoe bijgedragen hebben dat het overstromingsef-fect lokaal versterkt werd en vooral dat de af-name van de hoogwaterstand vertraagd werd. Bepaalde obstakels werden tijdens de over-stromingen weggehaald om de afvoer te ver-gemakkelijken. Andere ingrepen waarvan het nut evident was, werden gerealiseerd in de loop van de daaropvolgende maanden.

Deze vaststellingen illustreren een belangrijke conclusie van de commissie, volgens dewelke de neerslag en het grondwater de verklaring vormen voor de zware hoogwaterstanden in het Somme-bekken in 2001. Er had dus geen overdracht

21 De terugkeerperiode komt overeen met het tijdsinterval gedurende hetwelk een fenomeen verwacht wordt zich gemiddeld één keer voor te doen.

23

Page 27: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

plaatsgevonden van water uit de naburige bek-kens, met name vanuit Parijs, zoals bepaalde ge-ruchten hadden laten verstaan tijdens de periode van de overstromingen.

In mei 2001 werd een onderzoekscommissie van de Franse Senaat belast met het achterhalen van de oorzaken van en de verantwoordelijkheden voor de overstromingen van de Somme. De ex-perts die werden gehoord door deze commissie waren het eens over het besluit dat de overstro-mingen in de Somme van begin 2001 het gevolg waren van een dramatische en uitzonderlijke op-eenvolging van natuurlijke feiten: de hevige en aanhoudende neerslag over de vallei heeft een verzadiging van de ondergrond en de bodem veroorzaakt en een toevoer van het water te-weeggebracht, die niet kon afgevoerd worden door het hydraulisch netwerk.

4.3. Het fenomeen van stijgend grond-water in België

Na de overstromingen in de Somme, kunnen we ons met recht de vraag stellen of de kans op een dergelijk fenomeen ook in België bestaat, met name de combinatie van overstromingen door buiten hun oevers tredende rivieren en overstro-mingen door stijgend grondwater. We hebben gezien dat de uitzonderlijke geologie van het Sommebekken (krijtlaag op een basis van on-doordringbare klei), het weinig uitgesproken reliëf en drie opeenvolgende jaren van zware neerslag de uitzonderlijke overstromingen in de-ze streek in de loop van het eerste semester van 2001 verklaren. Een langdurige accumulatie van zware neerslag heeft dus de ondergrond en de bodem verzadigd, wat een stijging van het grondwaterniveau veroorzaakte op talrijke plaat-sen.

Omdat deze studie als doel heeft een stand van zaken op te maken, beschrijven wij de huidige situatie van de grondwaterlagen in Wallonië, om zo de diverse parameters te illustreren die van belang zijn bij de evaluatie van het risico op stij-gend grondwater in België. Deze synthese over de grondwaterlagen in het Waalse Gewest zal de basis leveren voor de evaluatie van de situatie in het Vlaams en het Brusselse Gewest.

4.3.1. Illustratie: de situatie van de wa-tervoorraden in Wallonië

4.3.1.1. Het kapitaal aan zoetwater

Het kapitaal aan zoetwater in Wallonië is van de orde van 13 miljard m³ per jaar. Deze hoeveel-heid komt voort uit een overvloedig en regelma-tig neerslagregime (regen en sneeuw), dat de eer-ste essentiële fase van de watercyclus vormt.

In de evaluatie van de watervoorraden speelt de frequentie van de neerslag een zeer belangrijke rol. Voor het Waalse Gewest registreert men jaarlijks een gemiddelde tussen 160 en 200 dagen in de loop van dewelke er meer dan 0,1 mm neerslag valt. Deze regelmaat laat, naargelang de aard van de bodem, een sterkere infiltratie toe. Aldus wordt de belangrijke aanvulling van het grondwater in Wallonië eerder verklaard door de regelmaat van de neerslag dan door de hoeveel-heid.

4.3.1.2. Het toezicht op de grondwaterni-veaus dankzij een meetnet

Het grondwaterpeilmeetnet is een netwerk voor kwantitatief toezicht op het grondwater. Het maakt het mogelijk om op elk moment het ni-veau van het grondwater te kennen ter hoogte van de meetpunten. Dit betekent dat het water-niveau dat wordt opgemeten in een dergelijk meetpunt een puntgegeven is, dat niet represen-tatief is voor de volledige ondergrond en dus niet kan beschouwd worden als een maat voor de grondwatervoorraad. De gegevens die worden geleverd door het meetnet dienen dus geïnter-preteerd te worden via een aantal regels, die re-kening houden met de technische karakteristie-ken van het meetpunt, de geologische context, het neerslagregime, en het punctuele karakter van de observatie.22

Momenteel worden ongeveer 300 meetstations (ongeveer 1000 meetpunten) gevolgd door de DGRNE. Ze zijn verdeeld over de belangrijkste grondwaterlagen die geëxploiteerd worden in het Waalse Gewest.

4.3.1.3. Evolutie van het grondwaterniveau

Hoewel men recent verhoogde niveaus van het

22 Etat des nappes d'eau souterraine de la Wallonie, Observatoire des eaux souterraines, DGRNE, maart 2003; cf. http://mrw.wallonie.be/dgrne/de/eso/atlas/.

24

Page 28: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

grondwater heeft vastgesteld op het kwantitatief meetnet van de DGRNE, zijn deze niveaus niet uitzonderlijk te noemen. 10 jaar geleden werd een analoge stijging waargenomen.

Wat het opstellen van scenario’s over de toe-komstige evolutie van de waterlagen betreft, ma-ken de onzekerheden over de evolutie van het neerslagregime en de natuurlijke variabiliteit van de grondwaterniveaus een dergelijke oefening zeer complex.

4.3.1.4. De uitdaging van stijgend grondwa-ter in het Waalse Gewest

In België, met name in het Waalse Gewest, zijn reeds periodes voorgekomen waarin het grond-water te hoog stond, wat ongetwijfeld heeft bij-gedragen tot bepaalde overstromingen in de jongste jaren. In de praktijk vormt het fenomeen van stijgend grondwater ondermeer een pro-bleem voor de stabiliteit van hellingen.

In de omgeving van Luik werden recent sterke stijgingen van het grondwaterniveau vastgesteld aan de pompstations van de intercommunale A.I.D.E., en dit tijdens langere perioden dan normaal. Hoewel het om een gecumuleerd effect van vroegere neerslag gaat, bewijst dit op zich nog niet dat er een toename zou zijn van de fre-quentie van zware regens. Vanuit statistisch oog-punt laten de historische metingen (zowel neer-slagmetingen als grondwaterpeilmetingen) niet toe te besluiten dat er een netto wijziging zou zijn in de laatste jaren. Er zouden meer limnigra-fen24 en pluviometers moeten geplaatst worden om hiertoe voldoende gegevens te verzamelen.

Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn dergelijke metingen noodzakelijk om eventuele trends in de neerslaggegevens vast te stellen. Vanuit tech-nisch oogpunt hebben de waterbeheerders der-gelijke analyses nodig om te bepalen of het no-dig is de dimensionering van collectoren en pompsystemen en de investeringsformules te herbekijken. Ook al is er echter geen weten-schappelijke zekerheid over de exacte impact van de mogelijke hydrologische effecten van de klimaatverandering, zijn de risico’s gekend en zetten ze de beheerders ertoe aan voor veiligheid te kiezen en niet voor besparing. De mogelijk-

heid van een toename van de frequentie en in-tensiteit van de neerslag wordt dus in rekening gebracht.

Het onderzoek over de waterafvoer bij stijgend grondwater in het Waalse Gewest spitst zich mo-menteel toe op mijnzones (in de omgeving van Luik en van Bergen). In de streek rond Luik eva-lueert men de geotechnische impact (stabiliteit van hellingen) van de stijging van het grondwa-terpeil, die wordt veroorzaakt door het verdwij-nen van de mijndrainering. In de streek rond Bergen hebben mijninstortingen een belangrijke daling van het bodemniveau veroorzaakt van verschillende meters (verzakking). Gezien het hier om een moeraszone gaat, is het niveau van de grondwaterlaag gestegen tot boven het maai-veld. Om het grondwaterpeil onder het maaiveld te houden en herhaaldelijke overstromingen te vermijden zijn verschillende oplossingen moge-lijk: pompen, maatregelen op het vlak van ruim-telijke ordening (kelders vermijden of bescher-men), aanleggen van diepe drainage, versterking van de afwatering, enz.

4.3.2. De situatie in het Vlaamse Ge-west Net zoals het Waalse Gewest, is het Vlaamse Gewest bezig met het installeren van een grond-watermeetnet om de evolutie van de grondwater-voorraden te kunnen volgen. De installatie van dit net is een vereiste om de grondwatervoorraad in het Gewest te kunnen opvolgen, zoals vereist door de Kaderrichtlijn Water. Een ploeg geolo-gen voert boringen uit om een meetnet te ont-wikkelen dat ongeveer 2000 meetpunten zal om-vatten.

In het Vlaamse Gewest is waterafvoer bij stij-gend grondwater geen specifieke problematiek zoals in het Waalse Gewest, omdat er minder mijnzones zijn (behalve in Limburg). Er zijn wel enkele dorpen die overstroomd worden wanneer het pompen in de mijnzones wordt onderbro-ken. De gevallen waarin overstromingen te wij-ten waren aan het fenomeen van stijgend grond-water waren occasioneel en waren niet van die aard om de waterbeheerders ongerust te maken. Dergelijke risico’s zijn zoals gezegd namelijk

25

23 ‘Association Intercommunale pour le Démergement et l'Épuration des Communes de la Province de Liège’. 24 Limnigrafen zijn waterniveaumeetapparaten die uitgerust zijn met een grafische dataregistratie.

Page 29: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

sterk afhankelijk van de geologische structuur, de geomorfologie van de bekkens en de neer-slaghistoriek.

4.3.3. De situatie in het Brusselse Ge-west Gezien de diepte van de grondwaterlagen be-staat in het Brusselse Gewest het fenomeen van stijging van het grondwater tot op maaiveldni-veau niet. Gezien de hoge urbanisatiegraad zijn overstromingen er meestal het gevolg van een sterke afvoer van oppervlaktewateren of van de verzadiging van het rioolnet in geval van hevige neerslag.

4.4. Besluit

Volgens de in dit hoofdstuk voorgestelde gege-vens over het fenomeen van stijgend grondwater blijkt dat het geval van het Sommebekken in 2001 zeer uitzonderlijk was. Eerst en vooral dienden de experts aan te tonen dat een over-dracht van water van de streek rond Parijs naar de vallei van de Somme - wat aanvankelijk als oorzaak werd naar voor geschoven en snel werd opgepikt door de media - nooit heeft plaatsge-vonden. Uiteindelijk werd bewezen dat de zware overstromingen in de Sommevallei in 2001 te-weeggebracht werden door een samenloop van natuurlijke factoren (neerslag, geologie, topogra-fie).

In België zijn sommige streken, zoals de vroege-re mijnzones, duidelijk onderworpen aan het fe-nomeen van stijgend grondwater om zeer speci-fieke redenen. Elders is het risico op stijgend grondwater afhankelijk van de geologie, de geo-morfologie van de bekkens en de neerslaghisto-riek. Op basis van openbare rapporten en van gegevens die werden verzameld bij de waterbe-heerders in de Gewesten, blijkt dat het ver-schijnsel van stijgend grondwater marginaal is buiten de mijnzones. Rekening houdend met de klimaatverwachtingen, die intensere neerslag in de winter voorspellen, zou het echter ongetwij-feld interessant zijn specifiek onderzoek naar dit onderwerp te voeren.

26

Page 30: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

De experten - meteorologen, klimatologen en waterbeheerders - beschikken nog niet over vol-doende exhaustieve gegevens om ondubbelzin-nige conclusies te kunnen trekken over de rol die de klimaatverandering speelt in de toename van het aantal extreme klimaatfenomenen die werd vastgesteld in de loop van het laatste de-cennium, zowel in Europa als in de rest van de wereld.

Het is namelijk zo dat modelbouwers van de hy-drologische cyclus aangewezen zijn op de preci-sie van de klimaatsscenario’s om debietsimula-ties te kunnen uitvoeren. Gezien de huidige on-zekerheden (ruimtelijk, in de tijd en kwantitatief) in de neerslagvoorspellingen, kunnen de hydro-logische simulaties van klimaatverandering-scenario’s zich slechts baseren op brede benade-ringen.

Niettemin komen de extreme klimaatverschijn-selen van het einde van de 20ste eeuw, alsook an-dere recente vaststellingen, overeen met de fe-nomenen die de klimatologen verwachten wan-neer het klimaat warmer zal worden. Volgens het IPCC is een toename van de neerslag in de winter in Europa in de loop van de 21ste eeuw zeer waarschijnlijk. Er kunnen dus heel wat ef-fecten verwacht worden in de hydrografische bekkens tengevolge van de verwachte toename van de debieten: frequentere hoogwaterstanden en stijgende grondwaterniveaus zullen leiden tot een toename van het overstromingsrisico (door het uit hun oevers treden van rivieren of door stijgend grondwater in zones die gevoelig zijn aan dit fenomeen).

Op het vlak van beleid bestaan er reeds heel wat instrumenten (administraties, plannen, overleg-fora,…) om analyses te maken in het domein van het waterbeheer. Rekening houdend met de klimaatverwachtingen zullen deze instrumenten zeer waarschijnlijk de risico’s gerelateerd aan de effecten van de klimaatverandering in de ko-mende jaren moeten integreren. De integratie van alle beleidsdomeinen die betrekking hebben op het probleem van de klimaatverandering wordt dus fundamenteel.

Aan de kust is de verhoging van de zeespiegel een van de belangrijkste effecten van de klimaat-verandering. In actieprogramma’s zoals het Sig-maplan - dat beschermingsmaatregelen uitwerkt tegen overstromingen in het Schede-estuarium sinds meer dan 25 jaar - wordt de klimaatveran-dering dan ook als een rechtstreekse bedreiging beschouwd.

De overstromingen in de stroombekkens (buiten de invloed van de getijen) zijn daarentegen zowel het gevolg van natuurlijke als van menselijke fac-toren. Wat de oorzaken er ook van zijn, de wa-terbeheerders dienen het hoofd te bieden aan een variabiliteit van het neerslagregime, en deels gelieerd daaraan, aan een variabiliteit van de de-bieten van de waterlopen en van de grondwater-niveaus. In afwachting van de resultaten van meer precieze klimaatscenario’s (op geografisch vlak en met betrekking tot de intensiteit en de frequentie van uitzonderlijke fenomenen) zetten de geïsoleerde rampen de waterbeheerders aan tot bezorgdheid en doen ze hen nadenken over mogelijke oplossingen voor het geval deze extre-me fenomenen frequenter zouden worden: voor-zorgsmaatregelen op het vlak van ruimtelijke or-dening en architectuur, promotie van verzeke-ringsproducten, veiligheidspompen om het hoofd te bieden aan stijgend grondwater, verbe-tering van de meetnetten voor een betere opvol-ging van belangrijke parameters, aanpassing van de dimensioneringsformules voor kunstwerken, verbeterde samenwerking tussen beheerders, enz.

Globaal gezien lijkt de doordachte toepassing van het Voorzorgsbeginsel - dus van het door-voeren van preventieve maatrgelen - nog niet aanvaard te zijn door alle actoren; een afwach-tende houding heeft vaak nog de overhand. Nochtans is de vermindering van de terugkeer-periodes van sommige extreme evenementen al waarneembaar en is ze zeer waarschijnlijk in de toekomst. Dit zou logischerwijze moeten leiden tot het integreren van risico’s gelieerd aan de kli-maatverandering in alle relevante acties, waar dat nog niet gebeurd is (ruimtelijke ordening, water-

ALGEMEEN BESLUIT

27

Page 31: Effecten van klimaatverandering klimaatverandering in ... · Koninklijk Instituut voor het Duur zame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie,

beheer, landbouwpraktijken, financiële preven-tie,…).

Om eventuele schade tengevolge van extreme klimaatfenomenen te compenseren, is het pro-moten van verzekeringsproducten zeker een op-lossing. Maar het is in ieders belang - dat van particulieren, de overheid en de verzekeraars zelf - de schade te beperken door efficiënte pre-ventieve maatregelen door te voeren.

Gelukkig evolueren de beheerswijzen - zoals bij-voorbeeld de ruimtelijke ordeningsreglemente-ring in overstromingsgebieden - maar dit ge-beurt nog te vaak als gevolg van catastrofale ge-beurtenissen. Ook wat het onderzoek in het wa-terdomein betreft, maken de potentiële effecten van klimaatverandering meer en meer deel uit van de werkhypothesen.

ONDERZOEKSPISTES VOOR FASE 2

Uit de analyse en de conclusies van Fase 1 kwa-men verschillende onderzoekspistes naar voor voor de volgende fase. Het Wetenschappelijk Raadgevend Comité van het KINT adviseerde aan de Raad van Bestuur het onderzoek in Fase 2 te beperken tot de twee hieronder geschetste pistes. Telkens zullen zowel de technische, de ecologische als de socio-economische aspecten behandeld worden. Fase 2 heeft eveneens tot doel Fase 3 van het project, de communicatiefa-se, voor te bereiden.

1. “Verzekerbaarheid” en preventiemaatre-gelen in overstroombare zones

Op basis van de stand van zaken die werd opge-maakt tijdens Fase 1 (in het bijzonder het hoofdstuk “Financiële preventie”), werd beslo-ten de analyse van maatregelen op het vlak van schadeloosstelling voort te zetten, en ze meer in het bijzonder te richten op preventiemaatrege-len.

Voorlopig blijft het Rampenfonds de voornaam-ste bron van schadevergoedingen bij erkende natuurrampen, vermits de wet op de overstro-mingsverzekering - gestemd in maart 2003 - pas

in werking kan treden na afkondiging van een Koninklijk Besluit waarin de risicogebieden in kaart worden gebracht. In elk geval is het perti-nent de complementariteit tussen private schade-vergoedingen, schadeloosstelling door de over-heid en preventiemaatregelen nader te bestude-ren.

Preventiemaatregelen kunnen van groot belang zijn om de risico’s en de omvang van de schade te beperken. Ze kunnen opgelegd worden door de overheid via stedenbouwkundige reglemente-ring en/of opgenomen worden in verzekerings-contracten en/of op privaat initiatief genomen worden. Het doel van Fase 2 zal erin bestaan een stand van zaken van deze materie voor Bel-gië op te maken, rekening houdend met ervarin-gen op dat vlak in het buitenland.

Deze studie van schadeloosstellinginstrumenten en preventiemaatregelen dient uit te monden in aanbevelingen met betrekking tot de verant-woordelijkheden en hun respectievelijke implica-ties van de verschillende actoren die kunnen bij-dragen aan het verminderen van de schade die veroorzaakt wordt door overstromingen (overheid, verzekeringsmaatschappijen, particu-lieren).

2. Bescherming van kwetsbare gebieden te-gen overstromingen

Fase 2 zal bovendien een stand van zaken opma-ken met betrekking tot preventie- en veiligheids-maatregelen gericht op de bescherming van ge-bieden en infrastructuur die bijzonder kwetsbaar zijn voor overstromingen (ziekenhuizen, musea, energienetten, industrieën, opslagplaatsen,…)

Vanwege het belang van de diensten die zij leve-ren of vanwege hun waarde hebben dergelijke gebieden of infrastructuur nood aan bijzondere voorschriften, opdat zij zo goed mogelijk be-schermd zouden worden tegen overstromings-schade. Naast de prioritaire verzekering van de veiligheid van personen en/of waardevolle zaken (technologische waarde, patrimoniale waarde), dienen deze voorschriften eveneens het voortbe-staan van belangrijke infrastructuur en de duur-zame werking van bepaalde installaties en dus de continuïteit van essentiële openbare dienstverle-ning te garanderen.

28