Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN...

41
INSTITUUT VOOR LANDBOUW- EN VISSERIJONDERZOEK BURG. VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272 25 00 - FAX 09 272 25 01 ILVO@ILVO.VLAANDEREN.BE WWW.ILVO.VLAANDEREN.BE EENHEID TECHNOLOGIE & VOEDING - AGROTECHNIEK Dieter Foqué Olav Van Malderen David Nuyttens Mei 2011 MEDEDELING ILVO NR 94 Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de indringing, depositie en bedekkingsgraad van een grove spuitnevel in klimop potplanten (Hedera algeriensis ‘Montgomery’)

Transcript of Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN...

Page 1: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

INSTITUUT VOOR LANDBOUW- EN VISSERIJONDERZOEK

BURG. VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË

TEL. 09 272 25 00 - FAX 09 272 25 01 [email protected] WWW.ILVO.VLAANDEREN.BE

EENHEID TECHNOLOGIE & VOEDING - AGROTECHNIEK

Dieter Foqué

Olav Van Malderen

David Nuyttens

Mei 2011

MEDEDELING ILVO NR 94

Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de indringing, depositie en bedekkingsgraad van een grove

spuitnevel in klimop potplanten (Hedera algeriensis ‘Montgomery’)

Page 2: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272
Page 3: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

INSTITUUT VOOR LANDBOUW- EN VISSERIJONDERZOEK

BURG. VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË

TEL. 09 272 25 00 - FAX 09 272 25 01 [email protected] WWW.ILVO.VLAANDEREN.BE

EENHEID TECHNOLOGIE & VOEDING - AGROTECHNIEK

Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de indringing, depositie en bedekkingsgraad van een grove

spuitnevel in klimop potplanten (Hedera algeriensis ‘Montgomery’)

MEDEDELING ILVO NR 94

Eenheid Technologie & Voeding Agrotechniek

Burg. Van Gansberghelaan 115, bus 1 B-9820 Merelbeke

tel. 09 272 28 00 – fax 09 272 28 01 T&[email protected]

Wettelijk Depot: D/2008/10.970/94 ISSN 1784-3197

Dieter Foqué

Olav Van Malderen

David Nuyttens

Mei 2011

Page 4: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

Contact:

Lic. Dieter FOQUÉ, Wetenschappelijk onderzoeker Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek ILVO Eenheid Technologie & Voeding - Agrotechniek Burg. Van Gansberghelaan 115, bus 1 B-9820 Merelbeke Tel. +32 9 272 28 22 [email protected]

Dr. Ir. David Nuyttens, Wetenschappelijk onderzoeker Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek ILVO Eenheid Technologie & Voeding - Agrotechniek Burg. Van Gansberghelaan 115, bus 1 B-9820 Merelbeke Tel. +32 9 272 27 82 [email protected]

Deze publicatie kan ook geraadpleegd worden op:

http://www.ilvo.vlaanderen.be

Vermenigvuldiging of overname van gegevens toegestaan mits duidelijke bronvermelding.

Aansprakelijkheidsbeperking

Deze publicatie werd door het ILVO met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze publicatie. De gebruiker van deze publicatie ziet af van elke klacht tegen het ILVO of zijn ambtenaren, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie.

In geen geval zal het ILVO of zijn ambtenaren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie.

Page 5: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

5

IINNHHOOUUDD Voor- & dankwoord ............................................................................................................... 6

1. Doel ............................................................................................................................... 7

2. Materiaal en Methode .................................................................................................. 8

2.1. Spuitapparatuur ................................................................................................... 8

2.2. Spuitparameters ................................................................................................ 10

2.3. Spuitparameters ................................................................................................ 10

1. Spuitvolume en spuitboomconfiguratie ........................................................................... 102. Spuittechnieken ............................................................................................................... 101. Opbouw van het gewas ................................................................................................... 11

2.4. Depositie en indringing ...................................................................................... 11

1. Werkwijze depositie testen .............................................................................................. 112. Hoogte van de collectoren .............................................................................................. 12

2.5. Bedekkingsgraad en indringing (WGP) .............................................................. 12

2.6. Uitvoering bespuiting ......................................................................................... 13

2.7. Klimaat ............................................................................................................... 15

2.8. Statistische verwerking ...................................................................................... 15

3. Resultaten & Bespreking ............................................................................................ 16

3.1. Klimatologische omstandigheden ...................................................................... 16

3.2. Werkelijke spuitparameters ............................................................................... 16

3.3. DEPOSITIE ........................................................................................................... 18

1. Vergelijking proefreeks 1 t.o.v. proefreeks 2 .................................................................. 182. Proefbespuitingen proefreeks 2 ....................................................................................... 203. CVdep ................................................................................................................................ 234. Plaatsing collectoren: Lengteklassen en verband met depositie ..................................... 245. Depositie op de Off-target posities ................................................................................. 30

3.4. BEDEKKINGSGRAAD ........................................................................................... 32

1. ID (norm oriëntatie) proefreeks 1 t.o.v. proefreeks 2 ..................................................... 322. Proefbespuitingen proefreeks 2 ....................................................................................... 333. CV% ................................................................................................................................ 34

4. Conclusies ................................................................................................................... 36

Literatuurlijst ....................................................................................................................... 39

Page 6: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

6

VOOR- & DANKWOORD De experimenten beschreven in deze ILVO mededeling werden uitgevoerd in het kader van het IWT-Landbouwonderzoeksproject “Optimalisatie van de spuitapparatuur en –techniek in sierteeltgewassen” (IWT-050673). Dit project liep van 2006 tot begin 2011. Het eindrapport, waarin een overzicht van de resultaten van dit project wordt gegeven, is vrij te raadplegen via de site van het ILVO (http://www.ilvo.vlaanderen.be/Portals/0/Documents/Nieuwsgolf/NGApr11/eindverslag_ST_17.pdf). Deze publicatie is één van de vele bijlagen van dit eindrapport. Omwille van het belang voor de sector, werd echter gekozen om deze bijlage opnieuw uit te brengen, als een onafhankelijke mededeling.

We maken dan ook graag van deze gelegenheid gebruik om enkele mensen nog eens in de bloemetjes te zetten:

Eerst en vooral de Dhr. Ferdi Soors en Dhr. Freddy Van Wassenhove, voor het toekennen van de financiële steun voor dit project, maar daarnaast ook om tijd vrij te maken voor het bijwonen van de gebruikersgroepen van het project, hun input en het goedkeuren van de vele wijzigingen die tijdens de projectuitvoer plaats vonden.

De leden van de gebruikersgroep — Andy Van den Broeck, Bart Boeraeve, Bart Van De Walle, Bert Walcarius, Carlos Praet, Carlos Verhelst, Danny Van Wonterghem, Dirk Lootens, Ernest Van Vaerenbergh, Etienne Elpers, Ferdi Soors, Fran Delbeke, Francis Volckaert, Frank De Mol, Frans Goossens, Gaby Deconinck, Geert Vandesteene, Goderick Meuninck, Griet Grillaert, Guido Van Hulle, Guy Van Rysseghem, Guy Van Hautem, Jan Coussement, Jan Roesems, Joris Volckaert, Jurgen Gheeraert, Karel Van Uytsel, Katrien Rijckaert, Katrijn Deroose, Koen Peeters, Kris Flore, Lieven De Backer, Luc Van Den Berghe, Marc Bertier, Marc Vissers, Pascal Braekman, Pierre Demianoff, Pierre Van Nuffel, Piet Mertens, Piet Ravelingien, Prof. Dr. ir. Marie-Christine Van Labeke, Raf Moeyersoons, René Denis, Robert Verscheuren, Stefaan Coucke, Stefan Verdonck, Steven Dewulf, Wilfried Vandeputte, Willy De Geest, Willy De Nolf, Yves Naessens, Liesbet Blindeman, Filip Rys, Joachim Audenaert, Lieve Herman, Jürgen Vangeyte — mogen in dit dankwoord niet ontbreken. We danken hen voor de realisatie van de 7,5% cofinanciering, het bijwonen van de gebruikerscommissies en hun input in het project.

Verder mag ook onze projectpartner niet vergeten worden: Het ProefCentrum voor Sierteelt (PCS). Ruth, Bart, Joachim en Marc: het was soms hard werken, maar het resultaat mag er best zijn. Hopelijk kunnen we nogmaals een dergelijke samenwerking op touw zetten! Bedankt voor alle Hulp!

Tot slot, maar zeker niet minder van harte, willen we het hele techniekersteam van onze site bedanken voor de vele inspanningen en de input die zij leverden bij de realisatie van het project. Hierbij verdienen Bart Eloot, Olav van Malderen en Freddy Van De Cauter als voornaamste betrokkenen echter een speciaal woordje van dank. Merçi mannen, echt merçi!!!

Dieter Foqué

Page 7: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

7

1. DOEL In de voorafgaande proefreeks (Foqué et al., 2011) die uitgevoerd werd in het spuitlaboratorium (ILVO), werden goede resultaten geboekt voor de werveldop met een zeer fijn druppelspectrum (TXA 80 03), de standaard spleetdop met een fijne druppel (XR 80 03) en de venturi spleetdop die grove druppels produceert (ID 90 02). Ook werd er een mogelijk positief effect gezien bij het spuiten onder een hoek voor- of achterwaarts. De bespuitingen onder een hoek werden echter slechts uitgevoerd met één doptype (XR 80 03).

De bedoeling van deze eerste reeks opvolgproeven is om:

• het effect van het spuiten onder een hoek van 30 of -30° ook te onderzoeken bij een ander doptype (grove druppel).

• de mogelijkheden van luchtondersteuning met een horizontale spuitboom in meer detail te onderzoeken om de resultaten in een dens klimopgewas te verbeteren.

• De proeven werden uitgevoerd met een venturi spleetdop (ID 90 02) die reeds scoorde in de eerste proefreeks (Foqué et al., 2011). Er wordt nagegaan of dit doptypen in combinatie met luchtondersteuning en/of een gewijzigde spuithoek de depositie en bedekkingsgraad aan de onderzijde van de bladeren en dieper in het gewas nog kan verbeteren.

Page 8: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

8

2. MATERIAAL EN METHODE

2.1. SPUITAPPARATUUR Voor het uitvoeren van de proefbespuitingen werd dezelfde automatische spuitboom gebruikt als beschreven in het voorgaande onderzoeksverslag (Foqué et al., 2011).

Om ook luchtondersteunde bespuitingen mogelijk te maken, dienden er enkele aanpassingen gemaakt te worden aan de initiële opstelling. Er werd gekozen om de luchtondersteuning te bouwen naar voorbeeld van het Hardi Twin systeem.

Op het ILVO (Technologie en Voeding – Agrotechniek) werden er destijds metingen uitgevoerd om de invloed van luchtondersteuning op de druppelkarakteristieken nader te bekijken (Dekeyser, 2006). Hiervoor werd de aanwezige PDPA-laser opstelling aangevuld met een systeem van luchtondersteuning. Daarbij werd getracht de werkelijke situatie van het spuittoestel zo nauwkeurig mogelijk na te bouwen om nadien een gelijkaardig luchtstromingspatroon te bekomen. Bij de bouw van deze labopstelling werd daarom gebruik gemaakt van originele onderdelen van een Hardi Twin spuittoestel

. Zowel de speciale luchtmond als de luchtzak werden besteld bij deze constructeur.

De luchtzak is gemaakt van flexibel materiaal (PVC) en heeft verder weg van de luchtinlaat een kleinere diameter. Op deze manier wordt er getracht om de luchthoeveelheid en de snelheid waarmee de lucht wordt verplaatst te uniformiseren over de gehele boombreedte. Een speciale luchtmond met spleetvormige uitlaat zorgt voor een lineaire uitlaatstroom van lucht.

De uitlaat bestaat uit een rij ronde openingen met een diameter van 2,5 cm en een tussenafstand van 0,5 cm. Het luchtverdeelstuk, bestaande uit een luchtmond en een

Figuur 1 Foto van de automatische spuitbaan in het spuitlabo (ILVO)

Figuur 2 Links: het luchtverdeelstuk geconstrueerd met Hardi Twin onderdelen; Rechts: de centrifugale ventilator

Page 9: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

9

luchtzak, heeft een lengte van 2 m, wat ruimschoots voldoende is voor de gebruikte spuitboom van 1,5m.

Voor de toevoer van de luchtstroom werd een enkelaanzuigende centrifugale ventilator (Ventomatic AEC 355/2D) gebruikt. De motor van deze turbine heeft een vermogen van 1,5 kW. Het toerental van de turbine (en dus het geproduceerde luchtdebiet) is regelbaar m.b.v. een frequentieregelaar op de motor (0 - 50 Hz). De motor en turbine halen maximaal een toerental van 2800 RPM. De ventilator is via een flexibele buis verbonden met de luchtzak (Figuur 2).

Een unieke eigenschap van het Hardi Twin systeem is de gecombineerde hoekafstelling van de luchtuitlaat en de spuitdoppen. Deze bedraagt 15° tussen beide. De afstand tussen de luchtstroom en de vloeistofstroom is constant, ook wanneer de hoek van de doppen wordt gewijzigd. Hierdoor snijden de lucht- en vloeistofstroom elkaar pas wanneer het spuitbeeld zijn volle breedte heeft bereikt. Dit gebeurt ongeveer 30 cm onder de doppen

(Naar Dekeyser, 2006)

Op basis van bovenstaande informatie, werd getracht de op ILVO aanwezige Hardi Twin schaalopstelling zo goed mogelijk te integreren in de spuitbaan –opstelling. De vaste hoek tussen de lucht- en vloeistofstroom bij de verschillende beoogde spuithoeken (30°, -30° en 0°) werd gegarandeerd door zowel de spuitboom als de luchtzak op een beweegbare arm te monteren met een onderlinge hoek van 15° (Figuur 4, Figuur 5).

15° 15°

15° Richting van de bespuitingen

Figuur 3 Ter illustratie van het Hardi Twin Systeem (Bron : http://www.rovadi.nl/v1/images/stories/i100281)

Figuur 4 Schematische voorstelling van de opstelling uitgerust met luchtondersteuning

Page 10: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

10

2.2. SPUITPARAMETERS

2.3. SPUITPARAMETERS

1. Spuitvolume en spuitboomconfiguratie Zoals beschreven in Foqué & Nuyttens (2009), werd er geopteerd om de experimentele bespuitingen opnieuw uit te voeren bij een spuitvolume van 1000 l/ha. Zo bleef ook de vergelijkbaarheid met de eerste proefreeks in klimop bewaard.

Ook aan de spuitboomconfiguratie werden geen veranderingen aangebracht. Dit betekend dat de bespuitingen werden uitgevoerd met een tussendopafstand van 25 cm en een spuithoogte boven het gewas van 45 cm.

2. Spuittechnieken Om het effect van spuitrichting en luchtondersteuning bij een Venture spleetdop na te gaan werden zes experimentele spuittechnieken , zoals weergegeven in Tabel 1. Deze werden toegepast in drie proefherhalingen van zes opeenvolgende bespuitingen.

Tabel 1 De zes vooropgestelde applicatietechnieken die gebruikt werden voor de bespuitingsproeven

Doptype & -maat

Luchtonder-steuning

Druppelspectrum Spuitdruk

(bar)

Hoek spuitboom

(°)

Nominaal dopdebiet

(l/min)

Snelheid

(km/h) (m/s)

Lechler ID 90 02

Neen C/VC 6.0 0 1.11 2.71 0.74

Lechler ID 90 02

Neen

C/VC 6.0 30 1.11 2.71 0.74

Lechler ID 90 02

Neen C/VC 6.0 -30 1.11 2.71 0.74

Lechler ID 90 02

Ja C/VC 6.0 0 1.11 2.71 0.74

Lechler ID 90 02

Ja C/VC 6.0 30 1.11 2.71 0.74

Lechler ID 90 02

Ja C/VC 6.0 -30 1.11 2.71 0.74

Figuur 5 Enkele foto’s van de opstelling uitgerust met luchtondersteuning. Links: detail van de luchtuitlaat en de dophouders gemonteerd op een beweegbare arm; Rechts: de plaatsing van de ventilator op de opstelling

Page 11: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

11

Zoals beschreven door Foqué et al. (2011) werd het nominaal debiet van de ID 90 02-doppen gecontroleerd door de gebruikte uitgemeten in het spuitlabo (ILVO) volgens de voorschriften van ISO 5682-1

1. Opbouw van het gewas Voor deze tweede proefreeks werd er opnieuw gewerkt met klimopplanten (Hedera

algeriensis ‘Montgomery’), in potten met potmaat 13 (ø 0.13 m). Door onvoorziene

omstandigheden, was het gewas uit de eerste proefreeks onbruikbaar voor verdere proefbespuitingen, daar de densiteit van het gewas niet langer representatief was voor de praktijksituatie. Daarom werden er opnieuw klimopplantjes van hetzelfde ontwikkelingsstadium (planthoogte: 18.9 ± 2.4 cm) aangekocht, bij dezelfde teler. Hierbij merken we op dat dit gewas (visueel, geen gewaskarakteristieken beschikbaar) een hogere densiteit had dan het gewas uit de eerste proefreeks.

Deze klimopplanten werden, net zoals als bij de eerste proefreeks, per zes in zwart plastieken plantpaletten (trays) gezet. Deze trays werden vervolgen op de teelttafel opgesteld in drie gecentraliseerde rijen van zes planten trays. Bij het opstellen van de trays werden ervoor gezorgd dat de afstand tussen twee planten uit eenzelfde rij trays gelijk blijft als de afstand die in die richting wordt gehandhaafd binnen een tray.

De opzet van het gewas wordt schematisch weergegeven in Figuur 7. Voor meer details over de opbouw van het gewas en de verschillende afmetingen en afstanden die hieraan gebonden zijn, verwijzen we weerom naar Foqué & Nuyttens (2009).

2.4. DEPOSITIE EN INDRINGING

1. Werkwijze depositie testen Om de verschillen in depositie van de verschillende proefbespuitingen (Tabel 1) werd op dezelfde manier tewerk gegaan als beschreven in voor de voorgaande proefreeks (Foqué et al., 2011). Er werden opnieuw filterpapiertjes (2,6cm * 5,7cm) opgehangen op drie hoogtes in het gewas. In de toplaag en de middenlaag, werden er telkens twee collectoren bevestigd: één aan de bovenzijde van een blad, de tweede aan de onderzijde van een ander blad binnen dezelfde gewaslaag. Van de twee collectoren in de bladloze bodemlaag werd één collector horizontaal met de bodem op een horlogeglaasje geplaatst, de andere collector werd verticaal aan een stengel bevestigd. De plaatsing van de collectoren wordt schematisch weergegeven in Figuur 6.

Zes planten per herhaling werden op deze manier van collectoren voorzien en random in de kernzone (= niet aan de rand van het gewas) van het gewas opgesteld (Figuur 7).

Daarnaast werden er ook nog 12 off-target depositiecollectoren opgesteld. Zes ervan werden opgesteld op een vaste afstand van de rand van de teelttafel. De andere zes werden tussen de potplanten opgesteld. (Figuur 7). Twee van de off-target collectoren die in het gewas werden opgesteld, werden op de grens van twee opeenvolgende trays geplaatst, waar de planten iets minder dicht op elkaar stonden.

Page 12: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

12

Figuur 6 Schematische weergave van de plaatsing van de collectoren

2. Hoogte van de collectoren Na het plaatsen van de chelaatcollectoren werd de hoogte van de collectoren bepaald relatief ten opzichte van de potrand. De verticale afstand tussen de potrand en de aanhechting van de bladsteel aan het blad waarop de collector werd bevestigd, werd bepaald aan de hand van een meetlat. Bij het bepalen van de hoogte van de collectoren in de onderste gewaslaag werd er gekeken naar het midden van de collector. Indien de horizontaal geplaatste collector onder de potrand werd gepositioneerd, resulteerde dit in een negatieve hoogte

2.5. BEDEKKINGSGRAAD EN INDRINGING (WGP) Ook de bedekkingsgraad in het gewas werd opgemeten voor de verschillende spuittechnieken.

Dit gebeurde aan de hand van Water gevoelige papiertjes (WGP). Per plant werden er opnieuw 6 collectoren aangebracht: 2 in de toplaag, 2 in de middelste gewaslaag en 2 nabij de bodem. In de top- en middenlaag werden opnieuw twee bladeren voorzien van collectoren. De WGP werden echter op een zodanige manier geplaatst (in twee gevouwen) dat de boven- en onderzijde van eenzelfde blad bemonsterd werd met een collectoroppervlakte van 2,6cm x 3,8cm. De collectoren in de bodemlaag werden op dezelfde manier aangebracht als bij de depositietesten.

Per bespuiting werden er drie planten voorzien van WGP. Omdat de WGP trager drogen dan de chelaatcollectoren werden de nog niet volledig gedroogde collectorplanten (Foqué et al., 2011) na elke bespuiting uit het gewas genomen en vervangen door nieuwe, droge planten met WGP. Zodra de WGP voldoende gedroogd waren, werden ze verzameld in plastieken adreskaartmapjes (A4). Deze werden vervolgens ingescand en verwerkt met beeldverwerkingssoftware (Foqué et al., 2011).

■ Collector aan onderzijde van blad ■ Verticale collector in onderste gewaslaag

Top

Midden

Bodem

Top

Midden

Bodem

Page 13: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

13

2.6. UITVOERING BESPUITING De proef werd op exact dezelfde manier uitgevoerd als beschreven voor proefreeks 1 (Foqué et al., 2011).

.

Page 14: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

14

13

12

314

W5

W1

4

5

6W

6

7

1516

89

17

10

W3

11W

2

18

W4

1219

200,

225m 0,45

3,50m

"Spu

itvat

"

"Poo

rt"

RICHTING waarin de BESPUITING werd uitgevoerd

╩6╩3╩2

╩5╩4╩1

╦11

╦9

╬12

╬10

╬8

╬7

2,00

m

1,10

m

W1

1

2

3 W2

4

5

6W

3╬11

╬9

╬12

╬10

╬8

╬7

0,45

m

1-6: Collectorplanten uitgerust met collectoren uit filterpapier ╩ : off-target collectoren op een vaste afstand van de teelttafelrand

W1-W3: Collectorplanten uitgerust met watergevoelige papiertjes ╬ : off-target collectoren opgesteld in het gewas (tussen de potplanten)

Figuur 7 Opbouw van het gewas en plaatsing van de collectorplanten en off-target posities

1-6: Collectorplanten uitgerust met collectoren uit filterpapier ╩ : off-target collectoren op een vaste afstand van de teelttafelrand W1-W3: Collectorplanten uitgerust met watergevoelige papiertjes ╬ : off-target collectoren opgesteld in het gewas (tussen de potplanten) : twee van de off-target collectoren opgesteld in het gewas werden op de scheiding tussen twee opeenvolgende plantentrays geplaatst.

Page 15: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

15

2.7. KLIMAAT In het kader van de geaccrediteerde metingen is het spuitlabo (ILVO) uitgerust met meetinstrumenten die de relatieve vochtigheid (RV), lucht- en watertemperatuur registreren.

Bij deze experimenten werd bij elke bespuiting de RV en omgevingstemperatuur genoteerd om een idee te hebben over de klimatologische omstandigheden tijdens de testen om zo eventuele afwijkende metingen te kunnen verklaren.

2.8. STATISTISCHE VERWERKING Waar mogelijk werd statistische verwerking van de resultaten uitgevoerd aan de hand van ANOVA’s (One Way, Factorieël) bij een betrouwbaarheidsinterval van 0,95. Om deze testen op een betrouwbare manier te kunnen gebruiken, dienen de gegevens echter normaal verdeeld te zijn. De normaliteit van de verschillende datasets werd gecontroleerd aan de hand van de Shapiro-Wilk W test. Uit de resultaten van deze tests bleek echter dat de statistische verwerking van de bedekkingsgraad- en depositiegegevens, diende te gebeuren met behulp van niet parametrische testen. In een eerste fase werd er daarom aan de hand van Kruskal-Wallis analyses nagegaan welke collectorplaatsen tot vergelijkbare resultaten leiden. Deze werden vervolgens samengenomen voor de verdere analyse. Nadien werden de resultaten van de verschillende doptypes/-configuratie onderling vergeleken per collectorhoogte/groep van collectorhoogtes.

Daarnaast werden de resultaten van de uit deze proefreeks vergeleken met de resultaten die hetzelfde doptype (bij dezelfde oriëntatie) behaalde in de eerste proefreeks. De vergelijking van deze twee proefreeksen gebeurde aan de hand van Mann–Whitney U testen die werden uitgevoerd voor de verschillende gewaslagen afzonderlijk.

Alle analyses werden uitgevoerd met het softwarepakket Statistica 9.0.

Page 16: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

16

3. RESULTATEN & BESPREKING

3.1. KLIMATOLOGISCHE OMSTANDIGHEDEN De opgetekende temperaturen en RV vertonen weinig variatie tussen de verschillende experimenten binnen eenzelfde proefherhaling, maar ook tussen de verschillende herhalingen onderling. Dit wordt duidelijk door de lage variatie coëfficiënten (CV) die voor zowel temperatuur als RV berekend werden (Tabel 2) en het verloop van deze klimaatsparameters tijdens de proefuitvoer (Figuur 8).

Tabel 2 Gemiddelde waardes van de temperatuur en relatieve vochtigheid opgetekend tijdens de proefuitvoer

Herhaling 1 Herhaling 2 Herhaling 3 Overall

RV(%) °C RV(%) °C RV(%) °C RV(%) °C

gemiddelde 47,5 19,8 58,2 19,7 55,0 21,3 53,6 20,3

stdev 4,4 1,7 7,1 1,2 1,0 0,8 7,6 1,8

Cv 9% 9% 12% 6% 2% 4% 14% 9%

3.2. WERKELIJKE SPUITPARAMETERS Bij de uitvoering van de proeven werden vooropgestelde spuitparameters gecontroleerd.

De resultaten van de uitgevoerde controlemetingen worden weergegeven in Tabel 3. Hierbij merken we op dat (in tegenstelling tot proefreeks 1 (Foqué et al., 2011)) er voor het nummer van de herhaling per spuittechniek, ook een reeksnummer werd meegegeven. Door onvoorziene omstandigheden, werd er bij de eerste run van zes experimentele bespuitingen geen luchtondersteuning gebruikt. De nummers in de eerste en tweede kolom van de tabel geven dus weer hoe de drie vooropgestelde herhalingen per spuittechniek werden afgewerkt.

Figuur 8 Verloop van de temperatuur (links) en de relatieve vochtigheid (rechts) tijdens de 3 proefherhalingen

Page 17: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

17

Tabel 3 Werkelijke spuitparameters N

r. R

eeks

Nr.

Her

halin

g

Nr.

Exp

erim

ent

Chel

aat

Code

Dop

conf

igur

atie

Hoe

k sp

uitb

oom

Luch

tond

erst

euni

ng

gebr

uikt

loop

tijd

Afg

eleg

de w

eg

rijs

nelh

eid

Opg

emet

en d

opde

biet

(I

SO 5

682-

1)

spui

tvol

ume

Afw

ijkin

g t.

o.v.

100

0 l/

ha

tank

conc

entr

atie

J/N s m m/s km/u l/min l/ha % g/l 1 H1 1 Zn ID -30° GL -30° N 7,20 5.0 0,69 2,50 1,094 1050 5,0 2,58 1 H1 2 Co ID 30° GL 30° N 7,33 5.0 0,68 2,46 1,094 1069 6,9 1,23 1 H2 3 Fe ID 90° GL 0° N 7,29 5.0 0,69 2,47 1,094 1063 6,3 1,17 1 H2 4 Mo ID 30° GL 30° N 7,31 5.0 0,68 2,46 1,094 1066 6,6 0,98 1 H1 5 Mn ID 90° GL 0° N 7,24 5.0 0,69 2,49 1,094 1056 5,6 0,87 1 H2 6 Cu ID -30° GL -30° N 7,20 5.0 0,69 2,50 1,094 1050 5,0 1,32

2 H1 1 Zn ID 90° L 0° J 7,28 5.0 0,69 2,47 1,094 1062 6,2 2,58 2 H1 2 Cu ID 30° L 30° J 7,32 5.0 0,68 2,46 1,094 1068 6,8 1,32 2 H1 3 Fe ID -30° L -30° J 7,18 5.0 0,70 2,51 1,094 1047 4,7 1,17 2 H2 4 Mn ID -30° L -30° J 7,25 5.0 0,69 2,48 1,094 1058 5,8 0,87 2 H3 5 Co ID 30° GL 30° N 7,35 5.0 0,68 2,45 1,094 1072 7,2 1,23 2 H2 6 Mo ID 90° L 0° J 7,32 5.0 0,68 2,46 1,094 1068 6,8 0,98

3 H3 1 Mn ID 90° L 0° J 7,16 5.0 0,70 2,51 1,094 1044 4,4 1,11 3 H3 2 Mo ID -30° L -30° J 7,28 5.0 0,69 2,47 1,094 1062 6,2 0,88 3 H2 3 Zn ID 30° L 30° J 7,13 5.0 0,70 2,52 1,094 1040 4,0 1,07 3 H3 4 Fe ID 30° L 30° J 7,28 5.0 0,69 2,47 1,094 1062 6,2 1,18 3 H2 5 Cu ID 90° GL 0° N 7,22 5.0 0,69 2,49 1,094 1053 5,3 1,22 3 H3 6 Co ID -30° GL -30° N 7,18 5.0 0,70 2,51 1,094 1047 4,7 1,11

Tabel 4 Resultaten statistische analyse van de variërende spuitparameters

REEKS 1-3 Test voor normaliteit Opsporen verschillen Spuitvolume W= 0,95 p= 0,40 NV F(2, 15)= 2,49 p= 0,12 NS

Rijsnelheid W= 0,91 p=0,10 NV F(2, 15)=1,96 P= 0,18 NS

Tankconcentratie W = 0,64 p< 0,05 NNV H(2, N=18)= 0,88 p= 0,64 NS

HERHALING 1-3 Test voor normaliteit Opsporen verschillen Spuitvolume W= 0,95 p= 0,40 NV F(2, 15) = 0,05 p=0,95 NS

Rijsnelheid W= 0,91 p=0,10 NV F(2, 15) = 0,004 p= 1 NS

Tankconcentratie W = 0,64 p< 0,05 NNV H(2, N= 18) =2,94 p= 0,23 NS

NV = Normaal verdeelt; NNV = Niet normaal verdeelt; S = significante verschillen; NS = geen significante verschillen

Omwille van bovenstaande redenen werd onderzocht of er verschillen bestaan tussen het spuitvolume, de rijsnelheid en de chelaatconcentratie die gehanteerd werden in de drie bespuitingsreeksen van proef 2 of tussen de drie herhalingsbespuitingen per spuittechniek. De resultaten van deze statistische analyse worden weergegeven in Tabel

Page 18: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

18

4. Hieruit blijkt dat er geen significante verschillen gevonden werden. De spuitparameters van bespuitingsreeksen en herhalingen, uitgevoerd in het kader van deze tweede proefreeks, zijn dus onderling vergelijkbaar.

3.3. DEPOSITIE

1. Vergelijking proefreeks 1 t.o.v. proefreeks 2 Vermits één van de voornaamste doelstellingen van deze proefreeks, het verder verbeteren van de prestaties van één van de doptypes uit proefreeks 1 is (Foqué et al., 2011), is het wenselijk om de vergelijkbaarheid met deze eerste proefreeks na te gaan.

Voor dit doeleinde werd een dataset opgesteld bestaande uit de depositieresultaten van de (niet luchtondersteunde) ID-dop met een normale spuithoek (0°) uit de eerste (ID 90 02) en de tweede proefreeks (ID 90 02 0° GL). Deze dataset was niet normaal verdeeld (W=0,65; p<0,05) waardoor de statistische analyse diende te gebeuren aan de hand van niet parametrische testen.

Als de twee proefreeksen onderling met elkaar worden vergeleken (U (N1= 360, N2= 108)= 18703, p=0,55), kan geen verschil worden waargenomen tussen de deposities van beide proefreeksen. Indien de vergelijking per hoogte wordt gemaakt (H (5, N= 468) =330,0; p <0,05), worden er echter wel verschillen waargenomen (Tabel 5). Deze verschillen worden in Figuur 9 weergegeven aan de hand van een verschillend label (a tot j).

Deze statistische analyse laat voor de actuele proefreeks een significant hogere depositie optekenen in Top o en significant lagere deposities in de plantlagen Mid b en Bodem h ten opzichte van proefreeks 1. Deze waarnemingen kunnen mogelijk verklaard worden door de hogere densiteit van het bladerdek bij de 2e proefreeks.

Tabel 5 Vergelijking tussen proefreeks 1 en 2 per beschouwde hoogte in het gewas

Top b U (N1= 60; N2= 18)= 453,0 p= 0,30 NS

Top o U (N1= 60; N2= 18)= 256,5 p<0,05 S

Mid b U (N1= 60; N2= 18)= 287,5 p<0,05 S

Mid o U (N1= 60; N2= 18)= 481,0 p=0,49 NS

Bodem V U (N1= 60; N2= 18)= 446,0 p=0,27 NS

Bodem H U (N1= 60; N2= 18)= 193,0 p<0,05 S

S = significante verschillen; NS = geen significante verschillen

Creas et al. (1991) beschreven in hun publicatie dat de grote druppels in een spuitnevel, die tevens de grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen bevatten, helaas ook de grootste kans maken om weg te stuiteren, hierbij het verst geraken en niet noodzakelijk terug op een blad landen. Op deze manier, zouden deze druppels een invloed kunnen hebben op de efficiëntie van de toepassing. Bovendien zou het kunnen dat de kleine druppeltjes die gevormd worden na impact van grote druppels op het bad, onder invloed van de turbulenties ten gevolgen van de bespuiting, afgevoerd worden tot boven het gewas en zo een secundaire bron van drift zouden kunnen vormen (Creas et al., 1991). Deze laatste hypothese wordt, althans voor het tijdens deze proefreeks gebruikte doptype (ID 90 02),

Page 19: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

19

ontkracht door de drift reducerende eigenschap van dit doptype, die bevestigd werd in diverse veldproeven (Nuyttens, 2007; van de Zande et al., 2000).

Indien we echter de eerste hypothese van Creas et al. (1991) volgen, zou men kunnen stellen dat:

• De druppels van het door ons gekozen doptype maken, vanwege hun grootte, veel kans om terug weggekaatst te worden na impact op het blad. Meer dan waarschijnlijk spatten ze hierbij ook uit elkaar. Dit laatste wordt immers in de hand gewerkt door de luchtinmenging in de druppels

• De kans dat de druppels na opspatten een ander blad raken, is groter bij een gewas met een hogere dichtheid.

• Gezien de (verticale) afstand tussen de bladeren bij een denser gewas kleiner is, is de kans groter dat ze de onderzijde van een hoger gelegen blad raken en hier, ten gevolgen van adhesie en de oppervlaktespanning, eerder aan blijven kleven dan terug te vallen naar het oorspronkelijk geraakt blad, een dieper gelegen blad of verloren gaan naar de bodem.

• Ook zal een meer gesloten gewas de hoeveelheid spuitvloeistof in de bovenste gewaslagen in de hand werken doordat de spuitvloeistof minder vlot het gewas kan indringen. Dit fenomeen kan de hogere afzetting in Top b (hoewel niet significant verschillend van Top b, proefreeks 1) en de lagere afzetting op omhoog gerichte collectoren op lagere niveaus in het gewas (Mid b en Bodem H) verklaren.

Figuur 9 Vergelijking depositie ID-dop met normale oriëntatie tussen proefreeks 1 en 2

Deze hypotheses kunnen de significant lagere deposities op niveaus Mid b en Bodem H en de significant hogere depositie op Top o verklaren. Hiermee is tevens bewezen dat de densiteit van een gewas een significant effect kan hebben op de depositie & indringing die bereikt kan worden.

Algemeen kunnen we stellen dat bij de vergelijking van de depositie tussen proefreeksen 1 (Foqué et al., 2011) en 2 er rekening gehouden moet worden met een hogere densiteit van het gewas. We kunnen echter aannemen dat een verhoogde afzetting aan de onderzijde van de bladeren in proefreeks 2, ook aanleiding zou hebben gegeven tot een hogere depositie in het klimopgewas gebruikt bij proefreeks 1.

a

b

e

g hi

a

cf

g h j

-1

0

1

2

3

4

5

6

7

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

Dep

ositi

e (1

02 L h

a-1)

ID 90 02ID 90 02 0° GL

Page 20: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

20

2. Proefbespuitingen proefreeks 2 Omdat de depositiegegevens verzameld bij deze tweede proefreeks weerom niet normaal verdeeld zijn (W= 0,59; p<0,05) werden er voor de statistische verwerking van deze gegevens opnieuw gewerkt met niet parametrische testen.

Figuur 10 Grafische weergave van de depositie (gemiddelde ± standaarddeviatie) per gewaslaag met een normale (A) en een logaritmische (B) Y-as. Resultaten met eenzelfde letter hebben een vergelijkbare depositie

De vergelijking van de deposities, bekomen met de verschillende dopconfiguraties, gebeurde bijgevolg aan de hand van een Kruskal-Wallis ANOVA. Op basis van deze statistische vergelijking, werden er significante verschillen aangetoond tussen de verschillende dopconfiguraties op de gewaslagen: Top b, Top o, Mid o en Bodem H (Tabel 6). De significante verschillen tussen de geteste dopconfiguraties, worden weergegeven in Figuur 10. Hierbij merken we onmiddellijk op dat, hoewel de Kruskal-Wallis test, voor de depositie op Top b, verschillen aangaf voor de verschillende dopconfiguraties, deze verschillen niet konden worden aangetoond aan de hand van de uitgevoerde post-hoc testen (Multiple Comparisons z' values; Multiple Comparisons p values).

-200

-100

0

100

200

300

400

500

600

700

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

Dep

ositi

e (L

ha -1

)

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 30° L

ID 90 02 -30° L

ID 90 02 0° L

a

d

gb c

bc

bc

bcb

e effefefe

h ihi

hihih

0

1

10

100

1000

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

Dep

ositi

e (L

ha -1

)

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 30° L

ID 90 02 -30° L

ID 90 02 0° L

ad

g

b cbc

bc

bcb

eef

fefef

e

h ihi

hihi

h

A

B

Page 21: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

21

Tabel 6 Vergelijking tussen de verschillende geteste dopconfiguraties in proefreeks 2 weergegeven per beschouwde laag in het gewas

Top b H ( 5, N= 108) =11,28 p =0,046

S

Top o H ( 5, N= 108) =19,50 p <0,01

S

Mid b H ( 5, N= 108) =8,63 p =0,12

NS

Mid o H ( 5, N= 108) =23,84 p <0,01

S

Bodem V

H ( 5, N= 108) =8,81 p=0,12 NS

Bodem H

H ( 5, N= 108) =15,63 p =0,008

S

S = significante verschillen, p ≤ 0,05; NS = geen significante verschillen, p> 0,05

Uit de statistische analyse (Tabel 6) en de grafieken (Figuur 10) kunnen we besluiten:

• De depositie op de plantlagen Top b, Mid b en Bodem V zijn van dezelfde grootteorde voor al de geteste spuittechnieken. Op deze collectorplaatsen kan er dus geen sprake zijn van een voordeel van het spuiten onder een hoek of met luchtondersteuning.

• Op de neerwaarts gerichte plantcollectoren (collectoren aan de onderzijde van de bladeren) Top o en Mid o, werden echter wel significante verschillen aangetoond. Wat opmerkelijker is, is dat de onderlinge prestaties van de verschillende technieken zich volgens dezelfde manier verhouden in beide gewaslagen.

o De significant laagste depositie aan de onderzijde van de bladeren wordt veroorzaakt door de technieken zonder luchtondersteuning die stekend (30°) of wijkend (-30°) worden toegepast.

o De techniek met het wijkende spuitbeeld (-30°) in combinatie met luchtondersteuning, heeft statistisch de meeste kans om te leiden tot een significant hogere depositie. De gemiddelde depositie van deze configuratie (ID -30° L), verhoud zich met een factor 2,3 (top) en 6,9 (midden) ten opzicht van de slechtst presterende dopconfiguratie (ID -30 GL) en met een factor 1,4 (top) en 1,6 (midden) ten opzichte van de niet luchtonderseunde Venturi spleetdop (ID 0° GL). Bijgevolg komt de ID -30° L combinatie het meest in aanmerking komt om de depositie van dit doptype aan de onderzijde van de bladeren te verbeteren

o De overige technieken met luchtondersteuning en de niet-luchtondersteunde ID-dop met een normale spuithoek, scoren statistisch intermediair. Toch zien we een trend dat de technieken met luchtondersteuning goed scoren op het vlak van depositie aan de onderzijde van de bladeren. Door de grote variatie in meetresultaten zijn ze echter niet statistisch verschillende van bv. de ID 90 02 0° GL techniek. Het gebruik van luchtondersteuning om de onderzijde van de bladeren te verbeten is dus voor venturi doptypes interessant zeker als de doppen gemonteerd worden met een wijkend spuitbeeld (-30°). Indien er geen luchtondersteuning gebruikt wordt, kunnen deze soort doppen best gemonteerd worden met een normale spuithoek.

• Ook voor de deposities op de horizontale bodemcollector (Bodem H, aan de voet van de plant) werden er verschillen in depositie waargenomen, niettegenstaande de gemeten deposities in voor alle technieken laag waren.

Page 22: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

22

o Weerom zijn het de doptypes met een geïnclineerde spuitrichting, toegepast zonder luchtondersteuning (ID 30° GL en ID -30° GL), die tot de laagste deposities leidden.

o De hoogste depositie op deze collectoren werd bereikt met de ID 0° L configuratie. Vermits deze configuratie ook goed scoort op de andere gewaslagen, kunnen we besluiten dat deze configuratie de beste indringing veroorzaakt, maar dus ook tot de grootste verliezen naar de bodem leidt. De gemiddelde depositie van deze configuratie verhoud zich met een factor 4,9 ten opzicht van ID -30 GL-configuratie en met een factor 3,4 ten opzichte van de klassieke toepassingswijze (ID 0° GL).

o Ook nu ligt het resultaat van overige technieken (ID 30° L, ID -30° L en ID 0° GL) tussen de hoogste en de laagste depositie in.

Algemeen kunnen we stellen dat:

• De ID -30° L configuratie er in slaagt om de bedekking van de onderzijde van de bladeren significant te verhogen terwijl de verliezen naar de bodem beperkt worden.

• Indien ook de wortels en de niet bebladerde plantendelen bereikt moeten worden(vb. opwaarts systemisch middel dat ook via de wortels wordt opgenomen), is het voordeliger om de ID 0° L configuratie te gebruiken.

• Indien er, omwille van bouwtechnische en/of financiële redenen wordt afgezien van het plaatsen van luchtondersteuning, kunnen grofdruppelige luchtgeïnjecteerde doptypes best op de klassieke wijze (verticaal neerwaarts gericht) gemonteerd worden. Voor dit soort doppen levert het uitvoeren bespuitingen met een geïnclineerde hoek geen voordeel.

Tabel 7 Factor tussen de gemiddelde depositie van de verschillende luchtgesteunde technieken, de minst goed scorende combinatie en de klassieke manier van toepassen

Top o Mid o Bodem H ID -30°L vs. ID -30°GL 2,25 6,92 3,96

ID -30°L vs. ID 0 GL 1,43 1,69 2,73

ID 0 L vs. ID -30°GL 3,13 4,12 4,93

ID 0 L vs. ID 0 GL 1,99 1,01 3,39

ID 30°L vs. ID -30°GL 5,05 4,05 2,10

ID 30°Lvs. ID 0 GL 3,21 0,99 1,44

Wat verder ook nog opvalt, is dat het gebruiken van luchtondersteuning voor het raken van de moeilijk te bereiken plaatsen, nog steeds een voordeel biedt indien deze niet wordt gecombineerd met de meest wenselijke spuithoek. Dit wordt duidelijker als we de factoren tussen de luchtondersteunde, de minst scorende (ID -30° GL steeds gemiddeld het laagste) en de klassieke toepassingstechnieken onderling vergelijken (Tabel 7). Hierbij dienen we echter in het achterhoofd te houden dat enkel de vetgedrukte factoren in de tabel echter de enige zijn die ook statistisch voldoende onderbouwd zijn.

Bovenstaande vestigt ook de aandacht op een schijnbare contradictie. Hoewel ID 0° L en ID 30° L voor top een hogere factor hebben ten opzichte van ID -30° GL dan ID -30° L, is

Page 23: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

23

het toch deze laatste die door de statistische analyse als beste neer voor wordt geschoven. De verklaring hiervoor dient gezocht te worden in de grootte van de standaarddeviatie ten opzichte van het gemiddelde (en bijgevolg dus ook de CVdep: zie 3.3.3 ). Hoewel ID 0° L op Top o het hoogste gemiddelde behaalden, is de spreiding van deze techniek meer dan 2 keer groter dan deze van de ID -30° L. Vermits deze techniek slechts een iets lagere gemiddelde depositie behaald, maar een veel homogenere verdeling bezit op Top o, wordt hier de configuratie ID -30° L. Op Bodem H is de spreiding (en CVdep) van beide configuraties echter wel van vergelijkbare grootteorde, waardoor hier het voordeel van de verticale configuratie wel duidelijk wordt.

3. CVdep Net zoals in het voorgaande onderzoekverslag ((Foqué et al., 2011), werd opnieuw de variatiecoëfficiënt (CV) van de depositieresultaten berekend. Op deze manier kan er per hoogte gekeken worden welke dopconfiguratie aanleiding gaf tot de meest homogene distributie (Tabel 8).

Tabel 8 Variatiecoëfficiënt berekend per hoogte op basis van de depositiegegevens

Dopconfiguratie Top b Top o Mid b Mid o Bodem H Bodem V Algemene Cv Cv Cv Cv Cv Cv CV ID 30° GL 45% 216% 157% 153% 288% 154% 178%

ID -30° GL 76% 241% 144% 158% 90% 86% 216%

ID 0° GL 55% 100% 92% 126% 91% 77% 202%

ID 30° L 85% 193% 174% 173% 123% 94% 157%

ID -30° L 49% 64% 127% 67% 154% 87% 194%

ID 0° L 78% 152% 104% 88% 168% 96% 154%

Laagste CV ID 30° GL ID -30° L ID 0° GL ID -30° L ID -30° GL ID 0° GL ID 0° L 45% 64% 92% 67% 90% 77% 154%

Hieruit kunnen we het volgende besluiten:

• Voor collectoren aan onderzijde van de bladeren (Mid o, Top o) wordt de laagste variatiecoëfficiënt gevonden voor de achterwaarts gerichte, luchtgesteunde ID dop (ID -30° L). Behalve voor Bodem H, doet deze toepassingstechniek het ook goed op de andere plaatsen in het gewas. Dit strookt met de besluiten uit voorgaande alinea (0).

• De achterwaarts gerichte configuratie zonder luchtsteun (ID -30° GL) lijkt op het eerste zicht enkel goed resultaat voor Bodem H maar indien we de resultaten iets nader bekijken, lijkt deze configuratie ook een homogene verdeling op Bodem V te hebben. Deze configuratie geeft dus een goede homogene verdeling op alle “bodem” collectoren.

• Ook de niet luchtondersteunde ID-dop (ID 0° GL) doet het niet slecht voor wat de homogeniteit van de verdeling betreft. Deze configuratie behoord op alle hoogtes tot de drie beste configuraties en behoort behalve voor Top b en Mid o zelfs tot de top twee. Dit bevestigt tevens dat, indien er geen gebruik wordt gemaakt van luchtondersteuning, Venturi doppen best met een normaal spuitbeeld worden aangewend.

• In eerste instantie lijkt de ID 0° L configuratie enkel voordelig te zijn voor de homogeniteit van de vloeistofverdeling in de middelste gewaslagen (In de top drie

Page 24: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

24

voor Top o, Mid B en Mid o). Indien we echter de algemene CV beschouwen, scoort deze dopconfiguratie het beste.

• In tegenstelling tot de resultaten voor een voorwaarts gerichte dop in de eerste proefreeks (XR 30°), wordt er voor de ID-dop slechts in twee gevallen een positief effect op de homogeniteit van de vloeistofverdeling gevonden:

o 1 maal als luchtgesteunde behandeling (ID 30° L) voor de vloeistofverdeling op de horizontale bodemcollector met lucht (voor Bodem H), maar ook voor deze locatie komt deze dopconfiguratie slechts als derde beste (CV=94%) uit de selectie.

o 1 maal zonder luchtsteun (ID 30° GL) voor wat betreft de homogene hoeveelheid spuitvloeistof die afgezet werd aan de bovenzijde van de bladeren in de toplaag (voor Top B). Het voordeel ten opzichte van de luchtgesteunde -30° toedieningwijze is echter zeer klein. Ook ID 0° GL doet het in deze laag opnieuw vrij goed. Daarnaast komt deze configuratie ook wel als derde beste uit de algemene beschouwing van de CV.

4. Plaatsing collectoren: Lengteklassen en verband met depositie Ook in deze tweede proefreeks werden de hoogtes van de depositiecollectoren voor de drie herhalingen opgetekend. Uit Tabel 9 en Figuur 11 blijkt dat:

• de collectoren die aan de bovenzijde en de onderzijde van de bladeren geplaatst werden, zowel in de toplaag als in de middenlaag, op een vergelijkbare hoogte werden geplaatst,

• er weinig tot geen variatie was in deze hoogtes tussen de drie herhalingen. • er effectief sprake kan zijn van drie verschillende plantlagen die beschouwd

werden.

Figuur 11 Weergave van de opgemeten hoogtes per plantlaag

Tabel 9 Beschouwing van de opgemeten hoogtes per plantlaag

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

Gemiddelde 19,2 18,7 7,6 7,6 2,6 1,1

0

10

20

30

40

50

60

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25M

eer

Collectorhoogteklasse (cm)

Freq

uent

ie

Bodem HBodem VMid oMid bTop oTop b

Page 25: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

25

(cm) Stdev (cm) 2,8 2,1 1,8 2,0 0,6 0,4 CV 14% 11% 23% 26% 24% 37%

Omdat de hoogte van elke depositiecollector bekend is, kunnen we aan de hand van een correlatie onderzoeken of er verbanden bestaan tussen de collectorhoogte en de depositie. In dezelfde analyse werd ook nagegaan of de eventueel gevonden correlaties nog steeds opgaan indien de verbanden per gewaslaag worden onderzocht en niet met absolute hoogtes. Hiervoor werd aan de collectoren (posities) een nummer gegeven van 1 (Top b) tot 6 (Bodem H). Vermits de depositieresultaten niet normaal verdeeld zijn, dienden deze analyses te gebeuren aan de hand van Spearman rangcorrelaties. Deze test gaat na of de variabelen zich volgens monotoon stijgende of dalende relatie verhouden. De resultaten van deze statistische analyses worden weergegeven in (Tabel 10).

Tabel 10 Onderzochte Spearman rangcorrelaties tussen collectorhoogte, de gewaslaag in het gewas en depositie per doptype (correlatiecoëfficiënten (ρ) met p<0,05 geven significante verbanden aan)

ALLE COLLECTOREN SAMEN

Dopconfiguratie

Positienr 1 tot 6 Vs.

Depositie

Collectorhoogte (cm) vs.

Depositie N ρ p N ρ p

ID -30° GL 108 0,56 < 0,01 108 0,44 < 0,01 ID -30° L 108 0,67 < 0,01 108 0,55 < 0,01 ID 30° GL 108 0,57 < 0,01 108 0,48 < 0,01 ID 30° L 108 0,38 < 0,01 108 0,31 < 0,01 ID 0° GL 108 0,63 < 0,01 108 0,51 < 0,01 ID 0° L 108 0,45 < 0,01 108 0,30 < 0,01

Opwaarts gerichte collectoren

Dopconfiguratie

Positienr 1, 3 en 6 vs.

Depositie

Collectorhoogte (cm) vs.

Depositie N ρ p N ρ p

ID -30° GL 54 0,80 <0,01 54 0,76 <0,01 ID -30° L 54 0,80 <0,01 54 0,70 <0,01 ID 30° GL 54 0,75 <0,01 54 0,66 <0,01 ID 30° L 54 0,46 <0,01 54 0,43 <0,01 ID 0° GL 54 0,83 <0,01 54 0,76 <0,01 ID 0° L 54 0,57 <0,01 54 0,49 <0,01

Neerwaarts gerichte collectoren

Dopconfiguratie

Positie 2 en 4 vs.

Depositie

Collectorhoogte (cm) vs.

Depositie N ρ p N ρ p

ID -30° GL 36 0,58 <0,01 36 0,48 <0,01 ID -30° L 36 0,72 <0,01 36 0,69 <0,01 ID 30° GL 36 0,57 <0,01 36 0,60 <0,01 ID 30° L 36 0,38 0,02 36 0,41 0,01 ID 0° GL 36 0,55 <0,01 36 0,38 0,02 ID 0° L 36 0,60 <0,01 36 0,55 <0,01

Een eerste zaak die uit Tabel 10 volgt is dat alle onderzochte correlaties hoog significant zijn. Hierdoor mogen we besluiten dat, hoewel er significant hogere deposities genoteerd werden voor ID 90 02 -30° L (onderzijde bladeren) en ID 90 02 0° L (bodem), geen van dopconfiguraties het afnemen van de depositie in gewas op een adequate manier kan verhelpen.

Page 26: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

26

Ook zien we dat indien al de collectoren samen worden beschouwd, de gevonden statistische verbanden eerder aan de zwakke kant zijn (hoe dichter ρ bij 1 of -1 ligt, des te sterker is het statistisch verband tussen beide parameters). De verklaring voor dit fenomeen is makkelijker te begrijpen indien de depositiegegevens visueel worden voorgesteld. De randvoorwaarden die hiervoor in Figuur 12 en Figuur 13 gehanteerd werden zijn:

• De in 3.3.2 best scorende luchtgesteunde (ID -30 L) en niet luchtgesteunde techniek (ID 0° GL) worden uitgezet ten opzichte van de minst goed scorende dopconfiguraties (ID 30° GL en ID -30° GL).

• Om een visuele vergelijking mogelijk te maken, wordt er gebruik gemaakt van de trendlijn die er in slaagt het in Tabel 10 gevonden statistisch verband zo goed mogelijk te beschrijven (hoogste R²) en, indien dit mogelijk blijkt te zijn, enkel het positief gebied van de Y-as (depositie) blijft.

• Aangezien de verbanden werden aangetoond aan de hand van een Spearman rang correlatie, dient de gehanteerde trendlijn hierbij echter ook een monotoon stijgend of dalend verband te volgen.

• Het idee van deze grafische vergelijking is dat het gebied tussen de verschillende trendlijnen een maat is voor de winst of verlies per techniek, per beschouwde hoogte.

Figuur 12 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie en positie van de collector in de plant (alle collectoren)

y = -6,9558x5 + 128,9x4 - 904,95x3 + 2982,9x2 - 4588,7x + 2672,9R2 = 0,6183

-200

0

200

400

600

800

1000

1200

0 1 2 3 4 5 6 7

Positie

Dep

ositi

e (L

ha-1

)

ID 0° GL

ID 30° GL

ID -30° GL

ID -30° L

ID -30° GL (Logaritmisch ; R²=0,38)

ID 30° GL (Logaritmisch ; R²=0,44)

ID -30° L (Logaritmisch ; R²=0,49)

ID 0° GL (Logaritmisch ; R²=0,52)

Polynoom (ID 30° GL)

Page 27: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

27

Figuur 13 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie op een collector en de hoogte die voor deze collector werd opgemeten (alle collectoren)

Uit Figuur 12 en Figuur 13 kunnen we volgende zaken besluiten:

• Indien alle collectoren op deze manier worden vergeleken, leidt dit tot tegenstrijdige besluiten tussen de beschouwing per positie of per collectorhoogte.

o Indien er per positie wordt beschouwd, zou het gebruik van de ID 0° GL dopconfiguratie over heel de lijn voordelig zijn, terwijl de ID -30° L configuratie vooral een voordeel zou bieden voor de depositie in de toplaag en op de bodem.

o Als de verhoudingen echter per collectorhoogte worden beschouwd, zien we echter een voordeel voor de ID -30° L configuratie voor alle collectoren net onder de eerste bladlaag, terwijl voor de ID 0° GL configuratie enkel een voordeel wordt gevonden voor de depositie in de toplaag.

• Deze tegenstrijdigheden zijn toe te schrijven aan het feit dat de gevonden verbande tussen de variabelen (Tabel 10) slechts zwakke verbanden zijn. Dit kan ook gezien worden aan de relatief lage R² die aan de trendlijnen Figuur 12 en Figuur 13. De gevonden trendlijnen (logaritmische voor depositie per positie; polygonen van de 2e graad voor depositie per collectorhoogte) slagen er dus slechts in beperkte mate in om de geziene variatie te verklaren.

• In beide gevallen kan deze R² echter verhoogd worden door de trendlijnen een veelterm van een hogere graad te laten volgen. Dit wordt in Figuur 12 en Figuur 13 voor ID 30° GL weergegeven als voorbeeld. Deze verhoudingen tussen de variabelen volgen echter niet langer een monotoon verloop en zijn dus in strijd met de voorwaarden van de Spearman rang correlatie.

Aan de hand van het voorbeeld (ID 30° GL) is echter duidelijk te zien dat de collectoren gehergroepeerd kunnen worden op basis van hun oriëntatie:

• Een eerste groep, bestaande uit alle opwaarts gerichte collectoren, die hoger scoren dan andere collectoren op een vergelijkbare hoogte.

y = 0,0003x6 - 0,0214x5 + 0,6242x4 - 8,6883x3 + 58,973x2 - 170,99x + 162,61R2 = 0,275

-200

0

200

400

600

800

1000

1200

0 5 10 15 20 25 30

Collectorhoogte (cm)

Dep

ositi

e (L

ha-1

)ID 0° GL

ID 30° GL

ID -30° GL

ID -30° L

ID -30 GL (Polynoom ; R²=0,21)

ID 0° GL (Polynoom ; R²=0,31)

ID 30° GL (Polynoom ; R²=0,25)

ID -30° L (Polynoom ; R²=0,24)

Polynoom (ID 30° GL)

Page 28: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

28

• Een tweede groep van laag scorende collectoren, bestaande uit de neerwaarts gerichte collectoren en de vertikaal geplaatste bodemcollector. Omdat de oriëntatie van deze collectoren echter danig verschillend is, werd verticale bodemcollector niet meegenomen in de verdere analyse.

Op basis van deze nieuwe collectorgroepen, werd het verband tussen depositie en positie en depositie en opgemeten collectorhoogte opnieuw onderzocht. Uit Tabel 10 blijkt ook dat deze aanpak over het algemeen ook resulteert in sterkere verbanden tussen de beschouwde variabelen. Opnieuw worden de gevonden statistische verbanden visueel voorgesteld aan de hand van de trendlijn die het verband tussen de beschouwde variabelen het best beschrijft (Figuur 14, Figuur 15, Figuur 16 en Figuur 17).

Voor de opwaarts gerichte collectoren

0

zien we dat er vooral een voordeel is van de ID -30 L configuratie voor alle deposities onder de eerste bladlaag en dat deze techniek dus zorgt voor de beste indringing in het gewas. Het ID 0° GL alternatief zou volgens deze manier van beschouwen vooral een voordeel bieden in de toplaag, maar op dieper gelegen collectoren (< 8cm) maar even goed of zelfs slechtere resultaten boeken als de minder goed scorende dopconfiguraties (ID 30° GL en ID -30° GL). Deze resultaten bevestigen dus andermaal de trends die ook gezien werden in (Figuur 10).

Figuur 14 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie en positie van de collector in de plant (Opwaarts gerichte collectoren)

Opwaarts gerichte collectoren

-200

0

200

400

600

800

1000

1200

0 1 2 3 4 5 6 7

Positie

Dep

ositi

e (L

ha-1

)

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 -30° L

ID 30° GL (Logaritmisch; R²=0,52)

ID -30° GL (Logaritmisch ; R²=0,42)

ID 0° GL (Logaritmisch ; R²=0,60)

ID -30° L (Logaritmisch ; R²=0,53)

Page 29: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

29

Figuur 15 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie op een collector en de hoogte die voor deze collector werd opgemeten (Opwaarts gerichte collectoren)

Hoewel de trendlijnen slechts een zeer lage R²-waarde hebben, laten de Figuur 16 en Figuur 17 toch een duidelijk voordeel blijken van de ID -30 L en de ID 0° GL-dopconfiguraties wat betreft deposities onderaan het blad

0

. Voor ID -30 L worden in beide zones steeds de hoogste deposities aan onderzijde van de bladeren gemeten, terwijl de ID 0° L wat minder goed scoort aan de onderzijde van de bladeren in de toplaag. Over het algemeen scoort deze laatste dopconfiguratie echter ook goed Uit (Figuur 10) weten we ook dat de depositie van deze configuraties inderdaad significant hoger is dan deze van ID 30° GL en ID -30° GL.

Ook op basis van deze beschouwing kunnen we bijgevolg besluiten dat dit doptype best kan worden toegediend met luchtondersteuning en met een wijkend spuitbeeld (-30°). Als er omwille van technische of financiële redenen wordt geopteerd om geen gebruik te maken van luchtsteun, vormt de normaal georiënteerde ID-dop echter een waardig alternatief voor deze dopconfiguratie. Algemeen slaagt echter geen van de geteste dopconfiguraties erin om het verband tussen hoogte en depositie te doorbreken en blijft de depositie aan de onderzijde van de bladeren eerder aan de lage kant.

Zoals ook in het eerste onderzoeksrapport (Foqué et al., 2011) werd aangehaald, zal het niet de hoogte of positie op zich zijn die de depositie bepaald, maar eerder de weerstand van de plant ten opzichte van de spuitnevel (veroorzaakt door de architectuur van de plant) en afstand van de collector onder de spuitdop (cf. de ideale spuithoogte). De bruikbaarheid van de LAI als maat voor de weerstand (zoals gesuggereerd in Foqué & Nuyttens (2009) kon echter om technische redenen niet worden onderzocht in deze proefreeks.

Opwaarts gerichte collectoren

-1

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26

Collectorhoogte (cm)

Dep

ositi

e (1

0² L

ha-1

)

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 -30° L

ID 0° GL (Polynoom ; R²=0,56)

ID 30° GL (Polynoom ; R²= 0,48)

ID -30° GL (Polynoom ; R²= 0,38)

ID -30° L (Polynoom ; R²= 0,50)

Page 30: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

30

Figuur 16 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie en positie van de collector in de plant (Neerwaarts gerichte collectoren)

Figuur 17 Grafische weergave van de verbanden tussen depositie op een collector en de hoogte die voor deze collector werd opgemeten (Neerwaarts gerichte collectoren)

5. Depositie op de Off-target posities Net als voor de andere collectoren, werd de depositiegegevens van de off-target posities nagekeken op normaliteit. Als alle gegevens samen werden bekeken, bleken de depositiegegevens niet normaal verdeeld te zijn (W=0,87; p<0,01). Met behulp van een Kruskal-Wallis test, kon een significant verschil tussen de collectoren in het gewas en buiten het gewas worden aangetoond (H ( 2, N= 216) =160,81; p<0,01). Ook indien deze analyses, per dopconfiguratie, apart werden uitgevoerd, bleven bovenstaande uitspraken voor vrijwel alle geteste dopconfiguraties geldig. Een uitzondering hierop werd echter gevonden voor de ID 0° L combinatie. De deposities buiten het gewas en op plaatsen met een lagere plantdichtheid zijn voor deze techniek niet langer statistisch te onderscheiden.

Neerwaarts gerichte collectoren

0

50

100

150

200

250

300

1 2 3 4 5

Positie

Dep

ositi

e (L

ha-1

)

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 -30° L

ID 30° GL(Logaritmisch ; R²= 0,07)

ID -30° GL (Logaritmisch ; R²=0,07)

ID 0° GL (Logaritmisch ; R²= 0,24)

ID -30° L (exponentieel ; R²=0,47)

Neerwaarts gerichte collectoren

-0,5

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

0 5 10 15 20 25

Collectorhoogte (cm)

Dep

ositi

e (1

0² L

ha-1

)

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 -30° L

ID 0° GL (Logaritmisch ; R²=0,14)

ID 30° GL (Polynoom ; R²=0,10)

ID -30° GL (Polynoom ; R²= 0,09)

ID -30° L (macht ; R²=0,47)

Page 31: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

31

De collectoren die werden opgesteld op off-target plaatsen tussen de planten, blijven echter ook bij deze toedieningstechniek nog van vergelijkbare grootteorde.

Gezien hierboven aangehaalde verschillen werden de dataset met depositieverschillen opgedeeld in twee nieuwe dataset voor de verdere verwerking:

• De depositiegegevens van de collectoren opgesteld buiten het gewas en • De depositiegegevens van alle toepassingstechnieken verzameld op de off-target

collectoren die in het gewas werden opgesteld

Deze twee datasets werden afzonderlijk geanalyseerd om mogelijke verschillen tussen de verschillende toepassingstechnieken bloot te leggen.

Figuur 18 Grafische voorstelling van de deposities op de off-target collectoren

Voor de deposities buiten het gewas, konden er geen verschillen tussen de verschillende dopconfiguraties worden gevonden (H ( 5, N= 114) =10,78; p= 0,06). Dit bevestigd voor de ID 0° L configuratie tevens dat dit doptype inderdaad een vergelijkbare depositie veroorzaakt op de minder dense plaatsen in het gewas (tussen twee opeenvolgende trays in).

Voor wat betreft de depositie van de verschillende dopconfiguraties op off-target posities in het gewas, kon enkel een verschil worden gevonden voor de deposities van de configuraties ID 0° GL en ID 30° L. Alle andere configuraties hebben een statistisch vergelijkbaar resultaat (H ( 5, N= 108) =16,11437; p<0,01).

Op basis van deze statistische analyses en Figuur 18 kunnen we besluiten dat:

• Enkel de ID 30° L veroorzaakte een significant hogere depositie dan ID 0° GL op de off-target collectoren in gewas. Deze resultaten doen bijgevolg een hogere betere indringing , maar ook hogere verliezen naar de bodem vermoeden. De

cd cd

a

cd

cd

a

d d

a

c

c

a

cd

cd

a

cd

bcd

ab

-100

0

100

200

300

400

500

600

700

Buiten gewas In dens gewas In minder dens gewas

Dep

ositi

e (L

ha-1

)

ID 30° GL

ID -30° GL

ID 0° GL

ID 30° L

ID -30° L

ID 0° L

Page 32: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

32

depositieresultaten behalen echter nog niet dezelfde grootteorde als deze buiten het gewas. ID 0° L en ID -30° L scoren vergelijkbaar met ID 30° L, maar zijn meestal ook nog vergelijkbaar met ID 0° GL, die tussen de planten in de laagste depositie, verliezen aangeeft.

• Indien de depositieresultaten op deze manier worden beschouwd, zou spuiten met een stekend spuitbeeld mogelijk toch een voordeel kunnen bieden. Dit kan echter niet (noch voor een contactmiddel, noch voor een systemisch middel) worden bevestigd door de depositieresultaten op de plantcollectoren.

• Op collectoren die opgesteld werden op plaatsen met een minder hoge plantdichtheid, veroorzaakte de ID 0° L deposities die statistisch vergelijkbaar zijn te noemen aan de deze die door dezelfde configuratie buiten het gewas werden veroorzaakt. Dit doet, meer nog dan voor ID 30° L, een significant betere indringing, maar ook hogere verliezen naar de bodem vermoeden. Dit besluit is analoog aan wat er voor deze techniek werd besloten op basis van de deposities op de plantcollectoren.

3.4. BEDEKKINGSGRAAD

1. ID (norm oriëntatie) proefreeks 1 t.o.v. proefreeks 2 Ook voor de bedekkingsgraad werd de vergelijkbaarheid tussen de eerste en de huidige proefreeks onderzocht. Ook deze dataset was niet normaal verdeeld (W=0,68; p<0,05) waardoor de verdere statistische analyse opnieuw gebeurde aan de hand van niet parametrische testen. De twee proefreeksen werden onderling met elkaar vergeleken aan de hand van een Mann–Whitney U test (U (N1= 268, N2= 71)= 8514, p=0,17). Er werden op deze manier geen verschillen gevonden tussen beide proefreeksen.

Tabel 11 Vergelijking tussen proefreeks 1 en 2 beschouwd per gewas

Top b U (N1= 46; N2= 12)= 120,0 P<0,05 S

Top o U (N1= 46; N2= 12)= 223,0 P=0,31 NS

Mid b U (N1= 44; N2= 11)= 103,0 p<0,05 S

Mid o U (N1= 44; N2= 12)= 213,0 p=0,55 NS

Bodem V U (N1= 44; N2= 12)= 156,0 p<0,05 S

Bodem H U (N1= 44; N2= 12)= 65,0 p<0,05 S

S = significante verschillen; NS = geen significante verschillen

Indien de vergelijking echter per hoogte wordt gemaakt (Tabel 11 en Figuur 19), zien we dat er significante verschillen bestaan voor alle opwaarts gerichte collectoren (Top b, Mid b, Bodem H) en de verticale bodemlaagcollector (Bodem V). De hogere bedekkingsgraad aan de buitenzijde van het gewas (Top b) en de lagere bedekkingsgraad op de collectoren dieper in het gewas (Mid b, Bodem V en Bodem H) wijzen opnieuw op een hogere dichtheid van het gewas in proefreeks 2.

Page 33: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

33

Figuur 19 Vergelijking van de bedekkingsgraad behaald met een normaal georiënteerde ID-dop in proefreeks 1 en 2

2. Proefbespuitingen proefreeks 2 Ook de bedekkingsgraad dataset van proefreeks 2 diende niet parametrisch behandeld te worden voor de verdere verwerking (Shapiro-Wilk W Test; W= 0,40; p< 0,01).

De vergelijking van de bedekkingsgraden veroorzaakt door de verschillende dopconfiguraties diende bijgevolg onderzocht te worden met behulp van Kruskal-Wallis ANOVA’s. Op deze manier konden er statistische verschillen worden aangetoond op Top b, Mid b, Bodem V en Bodem H (Tabel 12). De significante verschillen tussen de geteste dopconfiguraties, worden weergegeven in Figuur 20.

Tabel 12 Vergelijking tussen de verschillende geteste dopconfiguraties in proefreeks 2 weergegeven per beschouwde laag in het gewas

Top b H ( 5, N= 76) = p < 0,01 S

Top o H ( 5, N= 76) = p =0,53 NS

Mid b H ( 5, N= 75) = p =0,04 S

Mid o H ( 5, N= 68) = 0,11 NS

Bodem V H ( 5, N= 73) = p <0,01 S

Bodem H H ( 5, N= 78) = p <0,01 S

S = significante verschillen, p ≤ 0,05; NS = geen significante verschillen, p> 0,05

De belangrijkste zaken die we uit de statistische vergelijking en Figuur 20 kunnen besluiten zijn:

• Op basis van de bedekkingsgraad, lijkt het bij het gebruiken van luchtondersteuning eerder voordelig de doppen op een normale manier te plaatsen (ID 0° L) omdat deze configuratie de enige lijkt te zijn die een hogere bedekkingsgraad kan veroorzaken ten opzichte van de statistisch laagst scorende op opwaarts gerichte collectoren dieper in het gewas (Mid b en Bodem H). Het gebruik van de ID 0° L configuratie kan de bedekkingsgraad met een factor 3,1

a

c

d

f g

i

b

c

e fh j

-40%

-20%

0%

20%

40%

60%

80%

100%

120%

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

bede

kkin

gsgr

aad

ID 90 20ID 90 02 0° GL

Page 34: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

34

(Mid b) of 7,6 (Bodem H) verbeteren ten opzicht van de ID 30° GL configuratie. Behalve voor Top b, geeft de ID 0° L-configuratie echter nog steeds aanleiding tot bedekkingsgraden die statistisch vergelijkbaar blijven met de klassieke toedieningswijze (ID 0° GL).

• Er werden geen significante verschillen opgetekend voor de bedekking van de onderzijde van de bladeren en dit staat in contrast tot de resultaten van de depositiemetingen. Hieruit volgt dat een grotere hoeveelheid actieve stof die wordt afgezet op het blad niet noodzakelijk ook voor een betere bescherming van het blad zorgt. Dit dient echter nog bevestigd te worden aan de hand van de resultaten van de bio-efficiëntieproeven zullen worden uitgevoerd.

• De ID 30° GL is vaak de slechtst scorende configuratie. Het stekende spuitbeeld biedt dus blijkbaar weinig tot geen voordeel indien er gespoten wordt met een Venturi doptype. Indien er niet voor luchtondersteunend spuiten wordt gekozen, kan de dop bijgevolg best vertikaal of wijkend worden gemonteerd om een zo goed mogelijke bedekking van de bovenzijde van de bladeren te verkrijgen.

Figuur 20 Bedekkingsgraad van de collectoren (weergegeven per collectorposities)

3. CV% Indien de CV (cf. 3.3.3 ) berekend wordt op basis van de bedekkingsgraad per hoogte (Tabel 13), zijn het eigenlijk vooral de niet-luchtondersteunde technieken die goed scoren qua homogeniteit van de verdeling:

• ID -30° GL: op vier van de beschouwde hoogtes in de top 3 (Top b, Top o, Mid o, Bodem H)

• ID 0° GL: op drie locaties in top 3 (Top b, Mid b, Bodem V). Deze configuratie scoort echter slecht voor de homogeniteit van de bedekking van de onderzijde van de bladeren.

• ID 30° GL: op 3 locaties in de top 3 (Top b, Top o, Bodem H)

gj

kd

ab

ghi kl

ed

ab

j

f

kled

c

a

hikl

ed

b

ghj

kled

ab

ghj

l

eb

0%

20%

40%

60%

80%

100%

120%

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H

Bede

kkin

gsgr

aad

ID 90 02 30° GL

ID 90 02 -30° GL

ID 90 02 0° GL

ID 90 02 30° L

ID 90 02 -30° L

ID 90 02 0° L

Page 35: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

35

Tabel 13 Variatiecoëfficiënt berekend per hoogte op basis van de bedekkingsgraad

Top b Top o Mid b Mid o Bodem V Bodem H Algemene Dopconfiguratie CV CV CV CV CV CV CV

ID 30° GL 35% 101% 173% 284% 218% 102% 167% ID 0° GL 32% 236% 73% 302% 67% 120% 184%

ID -30° GL 40% 113% 148% 121% 138% 119% 160% ID 30° L 64% 118% 101% 128% 129% 76% 147% ID 0° L 63% 219% 91% 155% 73% 151% 148%

ID -30° L 53% 141% 81% 163% 99% 172% 156%

Laagste CV ID 0° GL ID 30° GL ID 0° GL ID -30° GL ID 0° GL ID 30° L ID 30° L

32% 101% 73% 121% 67% 76% 147%

Vaak zijn deze homogenere bedekkingsgraden, vooral op dieper in het gewas gelegen collectoren, echter lager dan hun luchtondersteund alternatief (Figuur 20). De luchtondersteunde technieken komen enkel voor in de top 3 van de dieper gelegen collectorplaatsen.

• ID 30° L: in top 3 op 3 locaties (Top o, Mid o, Bodem H). Voor Top o en bodem H is dit een vrij positief resultaat omdat er voor deze gewaslagen ook stijgende trend werd waargenomen voor bedekkingsgraad die behaald kan worden met deze spuittechniek. Deze configuratie zou daarenboven de homogene verdeling over de hele plant ten goede komen (cf. algemene beschouwing).

• Met ID 0° L wordt ook een redelijk homogene verdeling behaald op Mid b en Bodem V. In tegenstelling tot de vorige is de homogene bedekking van Mid o echter minder goed. Bij de algemene beschouwing scoort deze configuratie slechts een weinig hoger dan de voorgaande.

• Met de ID -30° L techniek, die op vlak van depositie als beste uit de bus komt, wordt enkel op Mid b en Bodem V nog een vrij homogene bedekkingsgraad vastgesteld.

• Daarnaast laten de luchtondersteunde technieken ook een voordeel blijken indien de homogeniteit van de vloeistofverdeling in het algemeen beschouwd wordt.

In deze optiek, zou het voor een Venturi dop voordelig kunnen zij om luchtondersteund te spuiten om een hogere bedekkingsgraad te verkrijgen op de opwaarts gerichte collectoren dieper in het gewas zijn gelegen en om de homogeniteit van de vloeistofverdeling in de plant en op de dieper gelegen collectoren te verhogen. Indien voor deze redenen gekozen wordt om luchtondersteuning te gebruiken, kunnen de doppen best stekend worden gemonteerd (ID 30° L), omdat hiermee een mogelijke verbetering van de bedekkingsgraad op Top o, Mid o en Bodem H wordt bekomen. Indien geen luchtondersteuning gebruikt wordt, kunnen de doppen voor vergelijkbare redenen (Laagste algemene CV en uniforme bedekking op Top o en Mid o) best wijkend gemonteerd worden (ID -30° GL).

Page 36: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

36

4. CONCLUSIES • De keuze van de dopconfiguratie is zeer afhankelijk van de zones in het gewas die

je wilt beschermen. Dit werd voor luchtondersteunend spuiten eerder al aangehaald door Panneton et al. (2000).

• Bij het vergelijken van de bedekkingsgraden en deposities die behaald werden in proefreeks 1 en 2 bleek duidelijk het belang van de densiteit gewas op resultaat van de bespuiting. De efficiëntie van een bespuiting zou dus ook geoptimaliseerd kunnen worden door het gewas op te stellen bij een lagere densiteit (lagere plantdichtheid). Mogelijk kan het verlies aan opbrengst gecompenseerd worden door een lagere uitval. Dit is stof voor verder onderzoek.

• Uit de verschillende manieren van evalueren, kunnen geen volledig eenduidige besluiten worden getrokken. De bio-efficiëntieproeven later in het project zullen meer klaarheid brengen in welk van de gebruikte onderzoeksparameters, in de toekomst, best gebruikt kan worden om effect van een toedieningstechniek op de bio-efficiëntie te voorspellen. Wat we alvast wel kunnen besluiten wordt hier nog even samengevat:

• DepositieAlgemeen kan op basis de depositieresultaten besloten worden dat:

:

o Luchtondersteuning een voordeel biedt voor het raken van collectoren aan de onderzijde van de bladeren t en om de penetratiecapaciteit van een Venturi doptype te verhogen. De depositie aan de onderzijde van de bladeren blijft echter nog steeds eerder aan de lage kant

o Indien luchtondersteuning gebruikt wordt, kan de dop best wijkend worden gemonteerd (ID -30 L) om de verliezen naar de bodem te beperken (bv. bij het toepassen van contactmiddelen voor of bladmeststoffen of vertikaal worden gemonteerd (ID 0° L) om het raken van de potgrond en de niet bebladerde plantdelen in de hand te werken (bv. voor het toepassen van opwaarts systemische middelen).

o Indien geen luchtondersteuning gebruikt wordt, kan een Venturi doptype best vertikaal worden gemonteerd, omdat deze oriëntatie, in tegenstelling tot de 30° en -30° spuithoeken, nog tot vergelijkbare scores met de beste techniek met luchtondersteuning voor de verschillende gewasposities. In zekere zin is deze configuratie dan ook de meest interessante van de intermediair scorende beschouwde technieken daar ze geen luchtondersteuning vraagt.

o Op basis van de onderzochte statistisch verband tussen hoogte en depositie per collector, zien we echter dat, hoewel er verbeteringen mogelijk zijn door het gebruiken van de juiste oriëntatie en luchtsteun, er geen van de geteste spuittechnieken in slaagt om het verband tussen hoogte en depositie te doorbreken

• o Op basis van de bedekkingsgraadgegevens kan in eerste instantie niet direct

een voordeel van het gebruik van luchtsteun worden gevonden. De gegevens van Top b geven echter wel aan dat ID 30° L en ID 0° L er schijnbaar beter in slagen de weerstand van deze buitenste gewaslaag te overbruggen. Omdat de vertikaal gemonteerde luchtondersteunde techniek

Bedekkingsgraad

Page 37: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

37

er ook in slaagt de bedekkingsgraad op Mid b en Bodem H te verhogen ten opzichte van de, op deze hoogtes, laagst scorende configuratie (ID 30° GL), lijkt het opportuun om bij gebruik van luchtsteun. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de bedekkingsgraad van de luchtgesteunde technieken, op top b na, echter nog steeds vergelijkbaar scoort met de klassieke toedieningswijze van een Venturi spleetdop (ID 0° GL).

o Ook nu behoort de ID 30° GL configuratie steeds tot de groep van de minder scorende configuraties en is in op de meeste hoogtes ook de configuratie met de gemiddeld laagste bedekking.

o Luchtondersteunend spuiten kan echter wel aangewend worden om de homogene verdeling van spuitvloeistof over de plant, het gewas te verkrijgen. Indien om deze redenen gekozen wordt om luchtondersteuning te gebruiken, kunnen de doppen best stekend worden gemonteerd (ID 30° L), omdat deze configuratie de homogene vloeistofverdeling aan de onderzijde van de bladeren schijnt te bevorderen.

o Indien geen luchtondersteuning gebruikt zou worden, lijkt het om vergelijkbare redenen het meest aangewezen om de doppen wijkend te monteren (ID -30 GL). Bovendien zijn de bedekkingsgraden van deze oriëntatie op elke gewashoogte van een vergelijkbare grootteorde als de andere geteste toepassingstechnieken.

o Behalve voor CV%, werd zowel op basis van de bedekkingsgraad als depositie de ID 30° GL configuratie als slechtst scorende configuratie aangeduid. Dit is in tegenstelling tot de goede resultaten die voor deze oriëntatie werden geboekt met een standaard spleetdop in proefreeks 1. Het stekende spuitbeeld biedt dus blijkbaar geen voordeel indien er gespoten word met een Venturi doptype. Indien er dus niet voor luchtondersteunend spuiten wordt gekozen, kan dit doptype bijgevolg best vertikaal (0°) of wijkend (-30°) worden gemonteerd. Omdat de ID 0° GL configuratie op vlak van depositie iets beter scoort dan de ID -30° GL lay-out, en bovendien ook de laagste verliezen opleverde op de off-target posities tussen de planten, dient de verticale oriëntatie voorlopig echter de voorkeur te genieten.

Desondanks kunnen we op basis van deze resultaten al volgende algemene besluiten trekken:

o Indien er wel gebruik wordt gemaakt van luchtondersteuning kan een wijkend spuitbeeld voordelen bieden om de depositieresultaten te verbeteren. Om de bedekkingsgraad te verbeteren geniet een normaal of stekend spuitbeeld de voorkeur. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het stekend spuitbeeld (ID 30° L) vooral de homogene verdeling van de bedekking over de hele plant en in het gewas bevordert en niet de absolute bedekkingsgraad. Algemeen bekeken is het spuiten onder een hoek voor Venturi doptypes voornamelijk zinvol indien dit in combinatie met luchtondersteuning gebeurt.

o Omdat de resultaten van bedekkingsgraad en depositie niet steeds tot dezelfde besluiten leidt, wordt ook duidelijk dat een grotere hoeveelheid actieve stof die wordt afgezet op een blad, niet noodzakelijk ook een betere bedekking van het blad betekend en vice versa.

o De deposities aan de onderzijde van de bladeren zijn nog steeds eerder laag, niettegenstaande er belangrijke verschillend zijn tussen de geteste spuittechnieken Geen enkel van de geteste technieken slaagt erin om het

Page 38: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

38

statistische verband tussen hoogte en depositie te doorbreken. Geen van de geteste technieken lijkt dus op voldoende wijze het hoofd te bieden aan de afname van hoeveelheid spuitvloeistof die dieper in de plant terecht komt. Deze afname wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de weerstand van de plant ten opzichte van de spuitnevel, eerder dan door de toenemende afstand onder de spuitdop.

Page 39: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

39

LITERATUURLIJST B. Panneton; H. Philion; R. Theriault; R. Khelifi (2000). Spray chamber evaluation of air-assisted

spraying on Broccoli.Crop Science, Vol 40, 444-448.

D. Dekeyser (2006): Bepaling Van Het Effect Van Luchtondersteuning Op De Eigenschappen Van

Spuitdruppels. Industrieel Ingenieur, Hogeschool Gent. Begeleider:

D. Nuyttens (2007): Drift from field crop sprayers: The influence of spray application technology

determined using indirect and direct drift assessment means. Proefschrift voorgedragen tot het

behalen van de graad van Doctor in de Bio-ingenieurswetenschappen. Proefschrift nr. 772 aan

de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen van de K.U. Leuven. ISBN 978-90-8826-039-1.

Wettelijk depot D/2007/11.109/39

Foqué D., Van Malderen O., Nuyttens D. (2011): Effect van doptype, –configuratie en spuitrichting

op indringing, depositie en bedekkingsgraad in klimop (Hedera algeriensis ‘Montgomery’) bij

een horizontale spuitboom. ILVO Mededeling 93. Wettelijk depot: D/2011/10.970/93; ISSN

1784-3197

G. J. Crease, F. R. Hall, J. R. M. Thacker (1991): Reflection of agricultural sprays from leaf surfaces.

Journal of Environmental Science and Health Part B-Pesticides Food Contaminants and

Agricultural Wastes, B26(4), 383-407

J. Van de Zande, H. Porskamp, J. Michielsen, H. Holterman, J. Huijsmans (2000): Classification of

spray applications for driftability, to protect surface water. Aspects of Applied Biology 57, 57-6.

Page 40: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

Verantwoordelijke uitgever:

Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek

Eenheid Technologie en Voeding - Agrotechniek

Burg. Van Gansberghelaan 115, bus 1

B-9820 Merelbeke

Tel. 09 272 28 00

Website: http://www.ilvo.vlaanderen.be

Deze publicatie is te verkrijgen bij:

Elsy De Schamphelaere

Tel. 09 272 27 47

E-mail: [email protected]

Magda Van den Hauwe

Tel. 09 272 27 53

E-mail: [email protected]

Foto’s: Dieter Foqué & Pascal Braekman - ILVO

Wettelijk Depot: D/2008/10.970/…

Page 41: Effect van spuitrichting en luchtondersteuning op de ...€¦ · INSTITUUT VOOR LANDBOUW-EN VISSERIJONDERZOEK BURG.VAN GANSBERGHELAAN 96 BUS 1 9820 MERELBEKE, BELGIË TEL. 09 272

Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Eenheid Technologie & Voeding - Agrotechniek

Burg. Van Gansberghelaan 115, bus 1 B-9820 Merelbeke

tel. 09 272 28 00 – fax 09 272 28 01 T&[email protected]