Een onderzoek naar talentmanagement bij de Vlaamse overheid
Transcript of Een onderzoek naar talentmanagement bij de Vlaamse overheid
KU LEUVEN
FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN
MASTER OF SCIENCE IN HET
OVERHEIDSMANAGEMENT EN -BELEID
TALENTMANAGEMENT in
evolutie?
Een onderzoek naar talentmanagement bij de
Vlaamse overheid
Promotor : Prof. Dr. A. HONDEGHEM MASTERPROEF
Assessor: D. BUTTIENS aangeboden tot het
verkrijgen
Verslaggever : Prof. Dr. W. VANDENABEELE van de graad van Master
of
Science in het
Overheidsmanagement
en
-beleid
door
Thomas CRAPS
academiejaar 2014-2015
1
2
KU LEUVEN
FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN
MASTER OF SCIENCE IN HET
OVERHEIDSMANAGEMENT EN -BELEID
TALENTMANAGEMENT in
evolutie?
Een onderzoek naar talentmanagement bij de
Vlaamse overheid
Promotor : Prof. Dr. A. HONDEGHEM MASTERPROEF
Assessor: D. BUTTIENS aangeboden tot het
verkrijgen
Verslaggever : Prof. Dr. W. VANDENABEELE van de graad van Master
of
Science in het
Overheidsmanagement
en
-beleid
door
Thomas CRAPS
academiejaar 2014-2015
3
Samenvatting:
De dag van vandaag wordt de Vlaamse overheid geconfronteerd met
een forse daling van haar middelen op budgettair vlak. Een gevolg
hiervan is dat er in de toekomst meer werk zal moeten gedaan worden
door minder werknemers. De Vlaamse overheid wil deze uitdaging
aanpakken door in te zetten op talentmanagement, waarbij
werknemers niet alleen op hun talenten worden ingezet, maar waarbij
deze talenten ook verder ontwikkeld worden. In deze masterproef
wordt het reeds gevoerde talentmanagement binnen de Vlaamse
overheid van naderbij bekeken en nagegaan of er een evolutie heeft
plaatsgevonden. Verder wordt er stilgestaan bij de positie van de
stakeholders ten aanzien van talentmanagement en de mate van
betrokkenheid in het opzetten en uitrollen van talentmanagement.
Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een documentanalyse
en semi-gestructureerde interviews met respondenten binnen de
overheidsvakbonden en de entiteiten van de Vlaamse overheid. Eerst
werd het Vlaams Regeerakkoord en de Beleidsnota Bestuurszaken
geanalyseerd op vermeldingen van talent, talentmanagement en
praktijken van talentmanagement. Vervolgens werden vragenlijsten
opgesteld om de respondenten te bevragen over talentmanagement en
de stakeholders van talentmanagement.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het talentmanagement
van de Vlaamse overheid geen grote veranderingen heeft ondergaan
na de verkiezingen van 2014. Zij koppelt nog steeds een verhoogde
intrinsieke motivatie aan een verhoogde productiviteit bij de
werknemer. De nadruk is binnen deze koppeling wel enigszins
verschoven van motivatie naar meer productiviteit. Wat de positie van
de stakeholders betreft, zien we dat zij eerder positief staan ten aanzien
van talentmanagement. De implementatie schiet volgens hen op dit
moment echter wel te kort.
Over de betrokkenheid van de stakeholders bij het proces van
talentmanagement binnen de Vlaamse overheid, krijgen we geen
eenduidig antwoord. Naast het traditionele sociale overleg, hebben
entiteiten een grote vrijheid in het bepalen of zij de vakbonden al dan
niet willen betrekken in het proces van talentmanagement.
4
Voorwoord:
In dit korte voorwoord wil ik alle mensen bedanken die hebben
bijgedragen tot de totstandkoming van deze masterproef. Ten eerste
wil ik mijn assessor Mevrouw Dorien Buttiens bedanken voor het
beantwoorden van al mijn vragen tijdens de voorbereiding en
uitwerking van de masterproef en voor de hulp bij de interviews met
de respondenten binnen de entiteiten van de Vlaamse overheid. Naast
mijn assessor wil ik ook mijn promotor Professor Dr. Annie
Hondeghem bedanken voor de kans die zij mij gegeven heeft om rond
dit boeiende onderwerp een masterproef te schrijven. Verder wens ik
alle respondenten in het onderzoek te bedanken voor hun
medewerking en hun bereidheid om aan mijn onderzoek deel te
nemen. Zonder hun medewerking was dit onderzoek en deze
masterproef niet mogelijk geweest. In het bijzonder wens ik de Heer
Stephan Marchant van AgO te bedanken voor zijn interview en voor
het aanreiken van andere respondenten.
Ten slotte wil ik mijn ouders en broer bedanken voor alle steun en
motivering die ze me gaven tijdens het opstellen van deze masterproef.
Zonder hen was het allemaal een stuk zwaarder geweest.
5
1. Inleiding: ................................................................................. 7 2. Theoretisch kader: .................................................................. 9 2.1. Ontstaan talentmanagement: ............................................ 9 2.2. Talent? .............................................................................. 10 2.2.1. Aangeboren-aangeleerd: .............................................. 11 2.2.2. Subject-object: .............................................................. 11 2.2.3. Inclusief-exclusief: ......................................................... 12 2.2.4. Input-output: ................................................................ 13 2.2.5. Universeel-contextafhankelijke perspectief:................. 13 2.3. Rol van de stakeholders binnen talentmanagement: ....... 13 2.4. Talentmanagement binnen de Vlaamse overheid: ........... 15 2.5. Kritieken: ........................................................................... 16 2.6. Verwachtingen voor het toekomstig beleid:..................... 17 3. Methodologie: ...................................................................... 18 3.1. Dataverzameling en data-analyse: ................................... 18 3.1.1. Inhoudsanalyse ............................................................. 19 3.1.2. Semi-gestructureerde interviews .................................. 20 3.3. Verloop van het onderzoek: ................................................... 22 4. Documentanalyse: ................................................................ 23 4.1. Vlaams Regeerakkoord 2014-2019: ................................. 23 4.2. Beleidsnota Bestuurszaken 2014-2019: ............................ 25 5. Analyse: ................................................................................ 27 5.1. Algemeen: ......................................................................... 27 5.2. Talentmanagement: ......................................................... 28 5.2.1. Talent? .......................................................................... 28 5.2.1.1. Visie vakbonden: ....................................................... 29 5.2.1.2. Visie administratie: ................................................... 30 5.2.2. Subject-Object:.............................................................. 32 5.2.2.1. Visie vakbonden: ....................................................... 32 5.2.2.2. Visie administratie: ................................................... 34 5.2.3. Inclusief-Exclusief: ......................................................... 35 5.2.3.1. Visie vakbonden: ....................................................... 35 5.2.3.2. Visie administratie: ................................................... 37 5.2.4. Input-Output: ................................................................ 38
6
5.2.4.1. Visie vakbonden: ....................................................... 38 5.2.4.2. Visie administratie: ................................................... 39 5.3. Stakeholders: .................................................................... 41 5.3.1. Definitie en opsomming: ............................................... 41 5.3.1.1. Visie vakbonden: ....................................................... 42 5.3.1.2. Visie administratie: ................................................... 44 5.3.2. Betrokkenheid in proces: .............................................. 48 5.3.2.1. Visie vakbonden: ....................................................... 48 5.3.2.2. Visie administratie: ................................................... 50 5.3.3. Relatie met organisatie: ............................................... 51 5.3.3.1. Visie vakbonden: ....................................................... 52 5.3.3.2. Visie administratie: ................................................... 53 6. Discussie en conclusie: .......................................................... 55 6.1. Hoe zijn de visie en de standpunten van de Vlaamse Regering geëvolueerd? ................................................................. 55 6.2. Hoe zijn de visie, standpunten en praktijken binnen de administratie geëvolueerd? .......................................................... 58 6.3. Hoe staan de stakeholders tegenover talentmanagement binnen de Vlaamse overheid en de eventuele evolutie hierin? ... 60 6.4. Algemene conclusie: ......................................................... 62 6.5. Limieten en suggesties voor verder onderzoek: ............... 65 7. Bibliografie: .......................................................................... 66 8. Bijlage: .................................................................................. 68 8.1. Bijlage 1: Leidraad interviews: .......................................... 68
7
1. Inleiding:
Uit het onderzoek van Buttiens & Hondeghem (2013) is gebleken dat
er binnen de Vlaamse overheid gebruik wordt gemaakt van HR-
praktijken, die onder talentmanagement (TM) kunnen worden
geplaatst. Via een documentanalyse brachten zij de algemene visie van
de Vlaamse overheid op talentmanagement in kaart.
De conclusie was dat de Vlaamse overheid de inclusieve
objectbenadering van talentmanagement verkiest. Bij deze benadering
wordt ervan uitgegaan dat alle werknemers talenten hebben en wordt
het begrip ‘talent’ beschouwd als een specifieke eigenschap of
vaardigheid, niet als een hele persoon (Thunnissen e.a., 2013, p.
1750). De HR-praktijken van de Vlaamse overheid hebben ofwel tot
doel om talenten bij werknemers te identificeren en de werknemers op
hun talenten in te zetten (inclusief talentmanagement) ofwel om
werknemers te ontwikkelen die over potentieel beschikken (exclusief
talentmanagement). De keuze tussen deze praktijken wordt ingegeven
door de benadering van het concept ‘talent’ door de organisatie.
Organisaties kunnen ook besluiten om deze twee soorten praktijken te
combineren.
Publieke organisaties zien zich vandaag geconfronteerd met
toenemende besparingen zoals aangetoond door een groot aantal
artikels rond de geplande besparingen bij de verschillende overheden
in België (Belga, 2014). Als gevolg daarvan, dienen zij dus steeds
complexere taken uit te voeren met minder middelen en bovendien
bepaalde keuzes te maken op gebied van personeelsbeleid. De manier
waarop er door de organisaties wordt omgegaan met hun personeel
treedt dus op de voorgrond en bepaalt hoe deze diensten verder zullen
functioneren in de toekomst. Het is binnen dit kader dat het
talentmanagement van de Vlaamse overheid zal geanalyseerd worden.
Er wordt tevens gekeken of er een evolutie merkbaar is over de vorige
(2009-2014) en huidige beleidsperiode heen. Het verschil tussen beide
beleidsperiodes is vooral te vinden in de manier waarop wordt
omgegaan met de besparingen in het personeelsbestand van de
Vlaamse overheid. In de eerste beleidsperiode werd, zoals in het
onderzoek van Buttiens & Hondeghem werd aangetoond,
8
talentmanagement aangereikt om tot een oplossing te komen om met
een kleiner personeelsbestand de organisatiedoelstellingen te bereiken
zoals vooropgesteld in het regeerakkoord en de beleidsnota’s. Het
streefdoel was om de talenten van werknemers zo goed mogelijk te
ontwikkelen zodat ze op basis van hun talenten konden worden ingezet
om aldus een maximale productiviteit te bekomen bij elke werknemer.
Er zal binnen deze masterproef dus gekeken worden of de besparingen
geleid hebben tot een intensivering van het talentmanagementbeleid
of tot andere HR-praktijken binnen de Vlaamse overheid. Verder zal
ook de positie van de stakeholders ten aanzien van talentmanagement
en de manier waarop zij wel of niet betrokken werden in het proces
worden onderzocht .
De eerste stap in het onderzoek was het analyseren van het Vlaamse
Regeerakkoord en de Beleidsnota Bestuurszaken. Op basis van deze
documentanalyse werd er naar de visie van de Vlaamse Regering rond
talentmanagement gepeild. Aan de hand van deze documentanalyse en
het theoretisch kader werden de vragen opgesteld voor de interviews
met de respondenten binnen de entiteiten van de Vlaamse overheid en
de stakeholders. In deze vragen werd gepeild naar de visie van de
respondenten op het gevoerde talentmanagementbeleid, de eventuele
evolutie hierin over de beleidsperiodes heen en de betrokkenheid van
stakeholders in het proces van talentmanagement. De transcripties van
de interviews werden gecodeerd en verder teruggebracht tot een aantal
vooropgestelde concepten. Aan de hand van deze concepten werden
de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
1) Hoe zijn de visie en de standpunten van de Vlaamse Regering
geëvolueerd?
2) Hoe zijn de visie en de standpunten binnen de administratie
geëvolueerd?
3) Hoe staan de stakeholders tegenover talentmanagement
binnen de Vlaamse overheid en de eventuele evolutie hierin?
9
2. Theoretisch kader:
2.1. Ontstaan talentmanagement:
Dankzij de theorie rond the Resource Based View of the Firm kwam
er aandacht voor de verschillende kapitalen waarover organisaties
beschikken om tot competitieve resultaten te komen. Niet langer keek
men uitsluitend naar de prestaties van een organisatie, maar ook hoe
deze gerealiseerd werden (Wernerfelt, 1984). Eén van deze kapitalen
is het menselijke kapitaal oftewel de kennis en vaardigheden van de
werknemers binnen een organisatie.
Het aantrekken van voldoende menselijk kapitaal is van groot belang
voor een organisatie aangezien dit wel degelijk een verschil kan
maken in de prestaties van een organisatie. Naast het aantrekken van
voldoende menselijk kapitaal, zijn er echter nog andere factoren die
van groot belang zijn, zoals bijvoorbeeld de evolutie van de
arbeidsmarkt. Door de toenemende vergrijzing komen er steeds
minder nieuwe werknemers op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat
organisaties moeten concurreren met elkaar voor een steeds kleiner
wordende groep van hoogopgeleide en getalenteerde personen.
Bovendien heeft niet langer enkel de organisatie de macht op de
arbeidsmarkt, ook werknemers starten met het nemen van beslissingen
over hun eigen loopbaan. De werknemers kunnen nu selecteren voor
welke organisatie zij willen werken en het is aan de organisaties om
hen te overtuigen (Pfeffer, 2001).
Verder zijn er ook de veranderde verwachtingen van de organisatie ten
aanzien van zijn werknemers. Organisaties verwachten van hun
werknemers een hoge productiviteit met een beperkte hoeveelheid
middelen.
Dit alles ontketende een “war for talent”. We zien echter dat zowel
evoluties in de maatschappij als op de arbeidsmarkt, die losstaan van
de hierboven besproken factoren, de “war for talent” hebben
afgezwakt. Eén van de redenen is de economische crisis, die grote
gevolgen heeft gehad voor de arbeidsmarkt en die heeft gemaakt dat
de beschikbare middelen binnen organisaties sterk zijn afgenomen. Zo
10
ook in publieke sector, waar het aantal beschikbare arbeidsplaatsen
drastisch werd ingeperkt (Belga, 2014). Van de werknemers die al aan
de slag zijn, wordt bovendien verwacht dat zij hetzelfde of zelfs meer
presteren met minder middelen.
Volgens Pfeffer (2001) is het zelfs nadelig voor een bedrijf of een
organisatie om deel te nemen aan de “war for talent”. Hij stelt dat het
verzamelen van getalenteerde individuen geen garantie is voor het
welslagen van een organisatie, het kan deze zelfs ondermijnen.
Minder getalenteerde werknemers zouden hierdoor worden
gedemotiveerd en werknemers die worden bestempeld als
getalenteerd zouden een arrogante attitude kunnen ontwikkelen
(Pfeffer, 2001). De nadruk op talent, als een aangeboren kwaliteit,
geeft een eerder starre visie op werknemers en op hun ontwikkeling
binnen een organisatie.
2.2. Talent?
De literatuur voorziet een veelheid aan definities over wat talent juist
is en dit binnen verschillende onderzoeksvelden (Gallardo-Gallardo,
Dries, & González-Cruz, 2013; Thunnissen, Boselie, & Fruytier,
2013a). Om een goed overzicht te krijgen over hoe talent gedefinieerd
kan worden, kijken we naar het onderzoek van Dries e.a. (2013). Zij
benaderen talent vanuit verschillende dimensies, waarbij voor elke
dimensie twee benoemde waarden op extreme posities worden
geplaatst. Zo worden vijf verschillende dimensies onderscheiden, met
name: aangeboren-aangeleerd, subject-object, inclusief-exclusief,
input-output en het universele-context afhankelijke perspectief.
Wanneer een organisatie kiest voor één van de twee definities binnen
de dimensies heeft dit gevolgen voor de manier waarop er met talent
wordt omgegaan binnen een organisatie. Het principe is evenwel zo
dat organisaties niet voor een bepaalde definitie van talent kiezen,
maar zich positioneren op een continuüm tussen de definities. De
positie ligt echter steeds dichter bij de ene of de andere definitie.
(Meyers, Van Woerkom, & Dries, 2013).
11
2.2.1. Aangeboren-aangeleerd:
De discussie binnen deze dimensie draait rond de wijze waarop
talenten kunnen worden aangeleerd. In de aangeboren benadering is
er weinig vertrouwen in het aanleren van talenten bij individuen. Als
een organisatie ontbrekende talenten wil toevoegen, zal zij dus moeten
inzetten op het aantrekken en werven van talent. De verworven
benadering daarentegen gaat er van uit dat alles kan worden
aangeleerd door een individu, wat zeer nuttig is in een bedrijfswereld
vol veranderingen (Dries, 2013).
De overtuiging dat talent aangeboren is of niet hangt af van een groot
aantal factoren. Een eerste factor is de impliciete persoonstheorie die
ontstaat binnen een organisatie. Sommige besluitnemers op niveau
van de organisatie gaan er van uit dat personen zijn wie ze zijn en dat
de kans klein is dat zij zullen veranderen over tijd (entiteitstheorie).
Anderen zullen geloven dat mensen voornamelijk gedetermineerd zijn
door de lessen die zij trekken uit ervaring en dat mensen kunnen
veranderen zelfs op latere leeftijd (Dries, 2013).
2.2.2. Subject-object:
De object-benadering beschouwt talent als één van de karakteristieken
van mensen en bevat de volgende onderverdelingen: talent als
natuurlijke vaardigheid, talent als meesterschap, talent als toewijding
en talent als gave. Talent wordt hier beschouwd als iets om te sturen
en niet om aan te leren. Personen beschikken dus over talent of ook
helemaal niet.
De subject-benadering impliceert een focus op de identificatie en de
ontwikkeling van talentrijke personen. Organisaties die dichter bij
deze benadering aanleunen zullen zich richten op successie planning
en “Organizational Carreer Management”. Dit laatste laat toe dat een
werknemer zijn competenties ontplooid binnen een nieuwe functie in
hetzelfde bedrijf, waardoor de kans verkleint dat hij/zij het bedrijf
verlaat (Dries, 2013).
12
2.2.3. Inclusief-exclusief:
De inclusieve benadering ziet talent als iets eigen aan alle werknemers
binnen een organisatie. Elke werknemer heeft dus zijn of haar sterke
kanten en kan dus potentieel waarde toevoegen aan de organisatie.
De exclusieve benadering richt zich meer op de individuele
werknemer en zijn/haar vaardigheden of talenten. Belangrijkste
onderscheid met de inclusieve benadering is dat er slechts aandacht
wordt geschonken aan een beperkt aantal werknemers binnen de
organisatie. Deze “high performers” (mensen met een veronderstelde
hoge toegevoegde waarde) of “high potentials” (mensen met een
verondersteld groot potentieel) zijn het enige onderwerp van het
talentmanagementbeleid van de organisatie. Dit betekent dat een groot
deel van de organisatie hier dus niet in betrokken wordt. Binnen deze
benadering is het ook gewenst dat werknemers, die minder presteren,
worden vervangen door nieuwe werknemers die dit wel doen
(Gallardo-Gallardo et al., 2013).
Pfeffer (2001) gelooft echter niet dat door een dergelijk beleid een
organisatie beter zal presteren, zoals eerder aangehaald. Hij stelt dat
werknemers, die buiten het exclusieve talentmanagement vallen,
gedemotiveerd zullen raken en dat er een negatieve werksfeer zal
ontstaan hetgeen zijn weerslag heeft op de hele organisatie (Pfeffer,
2001). Pfeffer gaat in tegen de exclusieve benadering van talent en
kiest voor de inclusieve benadering Door deze keuze zal Pfeffer talent
benaderen niet alleen vanuit de organisatie, maar ook vanuit de
individuele doelen van de werknemer. De focus ligt hier dus niet
alleen op de individuele werknemer en zijn talent, maar ook op de
organisatie waarbinnen hij werkt. Naast de organisatie is er ook veel
aandacht voor de sterktes van de persoon in kwestie. Het is de
bedoeling om zijn/haar sterktes via het talentmanagementbeleid in lijn
te brengen met de doelen van de organisatie en deze zo veel mogelijk
te ontwikkelen. De nadruk ligt hier dus minder op het rekruteren van
talentvolle personen buiten de organisatie, maar meer op het
ontwikkelen van de talenten van de reeds aanwezige werknemers.
Binnen elke benadering vinden we nog verdere onderverdelingen
(Gallardo-Gallardo et al., 2013).
13
2.2.4. Input-output:
Input-benaderingen van talent impliceren de nadruk op inzet,
motivatie, ambitie en oriëntatie van een carrière bij de beoordeling van
talent.
Output-benaderingen van talent aan de andere kant richten zich op de
beoordeling van resultaten, performantie en het bereiken van doelen.
We zien hier een visie die enerzijds aandacht heeft voor de
persoonlijke kant van talent, maar anderzijds ook aandacht heeft voor
het meetbare deel van talent (Dries, 2013).
2.2.5. Universeel-contextafhankelijke perspectief:
Het universeel perspectief stelt dat getalenteerde individuen hun
talenten zullen tonen ongeacht de werkomgeving waarbinnen ze zich
bevinden. De context is dus van geen belang en de focus blijft gericht
op de individuen. Het contextafhankelijke perspectief gaat ervan uit
dat de context waarbinnen een individu werkt, een invloed heeft op de
mate waarin een talent tot uiting kan komen. Zo kan een onderliggend
talent zichtbaar worden wanneer erkenning en aanmoediging vanuit
de werkomgeving aanwezig zijn.
2.3. Rol van de stakeholders binnen talentmanagement:
Een organisatie is geen geïsoleerd instituut, maar functioneert binnen
haar omgeving waarmee zij ook communiceert. Deze communicatie
is niet eenzijdig en heeft niet alleen gevolgen voor de omgeving, maar
ook voor de organisatie. We beschouwen een organisatie dus ook als
een systeem dat bestaat uit met elkaar verbonden elementen. In die zin
kan de omgeving ook een oorzaak zijn van obstakels en eisen in de
relatie tussen de organisatie en haar werknemers (Thunnissen, Boselie,
& Fruytier, 2013b). Organisaties dienen deze obstakels en eisen op te
nemen en moeten in staat zijn hier een antwoord op te formuleren
(Thunnissen, Boselie, & Fruytier, 2013b). In de visie van Paauwe
14
(2004) worden stakeholders omschreven als actoren met waarden,
normen en attitudes. De interactie tussen de actoren en hun gedeelde
ideologie ten aanzien van elkaars positie en rol is een belangrijk
element in het creëren van begrip en geloofwaardigheid. Het
ontbreken aan begrip en geloofwaardigheid kan leiden tot spanning en
conflict tussen de actoren. Het is dus van belang om stakeholders te
betrekken wanneer er veranderingen plaatsvinden binnen de
organisatie.
Hierop aansluitend stelt Paauwe (2004) dat een organisatie niet alleen
een economische rationaliteit dient te volgen (met een nadruk op het
produceren van meerwaarde), maar ook een relationele rationaliteit.
Binnen deze relationele rationaliteit moeten er duurzame en
betrouwbare relaties worden ontwikkeld met zowel interne als externe
stakeholders. Daarnaast is er de historisch gegroeide configuratie van
een organisatie. De configuratie van een organisatie is gevormd door
de beslissingen die zij nam op het vlak van strategie in combinatie met
de manier waarop structurerende problemen geposeerd werden en het
soort cultuur die binnen een organisatie ontwikkeld werd.
In het geval van de overheid en de stakeholders (in het kader van deze
masterproef zijn dit de vakbonden) moet er gekeken worden naar het
sociaal overleg en de impact ervan. De vakbonden worden door Guerci
en Shani (2013) omschreven als een discretionaire of naar
discretionair neigende stakeholder. Dit betekent dat zij weinig belang
hebben voor personeelsbeleid, maar wel een legitieme stakeholder
zijn. Volgens Guerci en Shani (2013) zijn vakbonden ook de meest
waarschijnlijke ontvangers van vrijgevigheid vanuit de organisatie of
het bedrijf. Hun visie moet binnen het kader van de private sector en
de Italiaanse context geplaatst worden, maar kan als leidraad gebruikt
worden bij het bekijken van organisaties buiten de private sector. De
masterproef moet aantonen of deze visie overeenstemt met de casus
van de Vlaamse overheid.
Over de verschillende teksten heen zien we dat het betrekken en het
omgaan met stakeholders van groot belang is voor een organisatie
(Paauwe 2004). Het is daarom belangrijk dat deze stakeholders
bevraagd en onderzocht worden binnen het kader van deze
masterproef.
15
2.4. Talentmanagement binnen de Vlaamse overheid:
Het onderzoek van Buttiens en Hondeghem (2013) geeft ons al een
duidelijk beeld van het ontwikkelde talentmanagementbeleid binnen
de Vlaamse overheid. Zij maakten gebruik van een documentanalyse
en een surveyonderzoek.
In de documentanalyse werd bij de beleidsdocumenten een
onderscheid gemaakt tussen de algemene documenten (Vlaams
regeerakkoord, beleidsnota Bestuurszaken, meerjarenprogramma
‘Slagkrachtige overheid’) en specifieke HR-beleidsdocumenten
(Visienota Modern HR-beleid, visienota ‘Naar een talentenbeleid in
de Vlaamse overheid’). In de algemene beleidsdocumenten werd er
verwezen naar de begrippen talent en talentmanagement, maar in zeer
algemene verwoordingen. Uit deze analyse kunnen we geen sluitende
conclusie trekken betreffende de algemene visie van het
talentmanagementbeleid. Het is echter wel duidelijk dat de Vlaamse
overheid talentmanagement wil inzetten om tot een efficiënt werkende
overheidsdienst te komen. De specifieke documenten bieden een meer
gedetailleerde omschrijving van wat talentmanagement in de Vlaamse
overheid dient in te houden.
Uit de visienota ‘Naar een talentenbeleid binnen de Vlaamse overheid’
kunnen we duidelijk afleiden dat de Vlaamse overheid een inclusieve
benadering nastreeft waarin de sterktes van elke werknemer verder
dienen ontwikkeld te worden (binnen de context van de algemene
organisatiedoelstellingen). Een voorbeeld hiervan is de definitie die
gehanteerd wordt om talent te omschrijven: ‘Talent is de combinatie
van iets goed kunnen en iets graag doen en de automatische
gedrevenheid die hieruit ontstaat, om iets tot een goed einde te
brengen. Talent in groei en bloei vraagt de juiste context en
ondersteuning en een duidelijke fit met de persoonlijke,
maatschappelijke en organisatiedoelstellingen.’ (Vlaamse overheid,
2012, p. 9). Het talentmanagementbeleid is gestoeld op deze definitie:
‘Een talent kan je niet van hogeruit managen, passie valt niet te
bevelen en is moeilijk in een systeem te registreren. We spreken
daarom met opzet van een talentenbeleid. Willen we werken aan een
doorleefd talentenbeleid, zullen we ook moeten werken aan een
cultuurverandering bij de Vlaamse overheid.’ (Vlaamse overheid,
16
2012b, p. 10). Binnen de verschillende benaderingen van
talentmanagement, sluit de algemene visie rond talent en
talentmanagement van de Vlaamse overheid dus aan bij het inclusieve
talentmanagement met een objectbenadering (Buttiens & Hondeghem,
2013).
De conclusie uit de documentanalyse werd nadien bevestigd in het
surveyonderzoek. We zien dat de benadering van talentmanagement,
die dominant blijkt bij meer dan de helft van de entiteiten binnen de
Vlaamse administratie, de inclusieve benadering is. Ook de
meerderheid van de entiteiten die op dit moment nog geen formeel
talentmanagementbeleid hebben, kiezen voor de inclusieve
benadering. Dit sluit aan bij de algemene visie op talentmanagement
van de Vlaamse overheid die geformuleerd is binnen de visienota
‘Naar een talentencultuur’, in het kader van het sleutelproject ‘Modern
HR-beleid’. De meest geselecteerde doelen voor het
talentmanagementbeleid zijn hoofdzakelijk intern georiënteerd en
richten zich zowel op de behoeften van de organisatie als op die van
de medewerker. De minst ‘populaire’ doelen blijken deze die gericht
zijn op de interne en externe arbeidsmarkt (Buttiens & Hondeghem,
2013).
De inclusieve benadering van talent, waarbinnen alle werknemers
betrokken worden, is van groot belang om tot een sterkere en
performantere overheid te komen.
2.5. Kritieken:
Eén van de grootste kritieken op talentmanagement is dat het op
gebied van technieken sterk aanleunt bij competentiemanagement en
strategisch human resource management (SHRM). De link met
competentiemanagement is er nu eenmaal omdat exclusief
talentmanagement net als competentiemanagement vertrekt vanuit de
noden van de organisatie. Men gaat dus kijken welke competenties
gewenst zijn binnen de organisatie en hoe men omgaat met bestaande
competenties binnen de organisatie. De reden voor de grote
overeenkomst met de gebruikte technieken is dat talentmanagement
17
ontwikkeld is in de praktijk en dat men pas later het theoretisch kader
heeft opgelijnd. Hierdoor werd een groot aantal begrippen, die reeds
gebruikt werden binnen competentiemanagement en SHRM,
toegepast binnen talentmanagement. Een groot deel van de kennis die
we hebben is gebaseerd op praktijken in multinationale bedrijven en
professionele dienstenorganisaties zoals consultancy en
advocatenkantoren.
Gelukkig is er nu ook wetenschappelijke aandacht voor
talentmanagement wat leidt tot meer publicaties en het verschijnen
van een solide theoretische basis gekoppeld aan empirische kennis
(Vaiman & Collings, 2013).
Qua begrippen zien we echter verschillen tussen
competentiemanagement en talentmanagement. Binnen de Vlaamse
overheid wordt talentmanagement echter gedefinieerd met een sterke
aandacht voor het individu en vertrekt men niet systematisch vanuit
de noden van de organisatie waardoor de vergelijking met
competentiemanagement niet opgaat.
2.6. Verwachtingen voor het toekomstig beleid:
De politieke partijen binnen de huidige Vlaamse Regering (2014-
2019) hebben tijdens de verkiezingen zwaar ingezet op de sanering
van de overheidsuitgaven en de inkrimping van de overheid. Men kan
dus verwachten dat er nog meer zal worden ingezet op het leveren van
dezelfde of betere diensten met minder middelen. Gekoppeld hieraan
kunnen we dus ook verwachten dat het gevoerde inclusieve
talentmanagementbeleid zal worden uitgebreid en verspreid binnen de
Vlaamse overheid. Talentmanagement maakt het mogelijk om het
reeds aanwezige talent binnen de organisatie maximaal te gebruiken
en verder te ontwikkelen. Hierdoor zal men dus kunnen besparen op
middelen en het aantal nieuwe aanwervingen kunnen inperken om zo
tot een kleinere en performantere overheid te komen.
18
3. Methodologie:
In dit onderdeel worden de onderzoeksvragen opgesomd en de
gebruikte technieken besproken die zullen bijdragen tot het
beantwoorden van de onderzoeksvragen. De gekozen technieken
worden uitgelegd onder de punten dataverzameling en data-analyse.
3.1. Dataverzameling en data-analyse:
Om een antwoord te kunnen bieden op de onderzoeksvragen moeten
er eerst gegevens verzameld worden. Hiervoor bestaan verschillende
methoden. Eens de nodige gegevens zijn verzameld, dient men deze
te analyseren aan de hand van een bepaalde techniek (Van Thiel, 2010,
p. 68).
Voor de analyse van het standpunt en de visie van de Vlaamse
Regering betreffende talentmanagement, wordt er binnen deze
masterproef gebruik gemaakt van een documentanalyse op de
verschillende beleidsnota’s in het kader van enkele relevante
beleidsdomeinen. Op deze manier wordt er een duidelijk beeld
verkregen omtrent de houding van de Vlaamse Regering ten aanzien
van talentmanagement en hoe zij ze het talentmanagment wenst toe te
toepassen binnen de administratie.
De houding van de administratie en de stakeholders zal geanalyseerd
worden aan de hand van semi-gestructureerde kwalitatieve interviews.
Via deze methode zal het duidelijk worden hoe de personen die
verantwoordelijk zijn voor de HR-processen binnen de administratie
en de stakeholders staan tegenover het gevoerde
talentmanagementbeleid. Hun opmerkingen zijn van groot belang
gezien zij hiermee dagdagelijks geconfronteerd worden op de
werkvloer.
19
3.1.1. Inhoudsanalyse
Een inhoudsanalyse bestaat uit het bestuderen van de inhoud van
documenten. Binnen het kader van dit onderzoek werd deze methode
gebruikt voor het vaststellen van feiten en opvattingen (van Thiel,
2010, pp.123-127). Meer concreet werd er in verscheidene
documenten van de Vlaamse overheid nagegaan of en in welke mate
er sprake is van talentmanagement (van Thiel, 2010, p. 126).
De documenten die geselecteerd werden zijn hoofdzakelijk
beleidsdocumenten van de Vlaamse overheid. Zo werden de
beleidsnota Bestuurszaken en het Vlaams Regeerakkoord
onderworpen aan een inhoudsanalyse. Er werd nagegaan of er binnen
deze documenten vermeldingen/verwijzingen zijn van/naar
talentmanagement. Hier werd vooral aandacht besteed aan het gebruik
van de woorden “talent” en “talentmanagement”. Daarnaast werd er
gekeken naar de verschillende initiatieven die gekoppeld worden aan
talentmanagement en die men in deze regeerperiode wil
verwezenlijken. Ook de toepassing van talentmanagement in de
praktijk wordt bekeken. De bevindingen werden per document
geïnventariseerd zodat er een duidelijk overzicht is.
Om een antwoord te vinden op deze eerste onderzoeksvraag werd er
dus beroep gedaan op bestaand materiaal. Van Thiel (2010) definieert
dit als “gegevens die reeds door anderen zijn geproduceerd of
verzameld” (van Thiel, 2010, p. 117). Voordelen hiervan zijn dat er
een grote hoeveelheid aan informatie gratis voorhanden is en dat het
bovendien een efficiënte manier van werken is. Daarnaast is de
onderzoeker tijdens zijn onderzoek onafhankelijk van anderen
aangezien de desbetreffende onderzoeksinformatie al gegenereerd of
verzameld is en hij deze zo kan raadplegen (van Thiel, 2010, pp. 117-
122).
20
Maar er zijn echter ook nadelen verbonden aan deze manier van
werken. Het grootste nadeel is het operationalisatieprobleem. Gezien
de literatuur voor een ander doel gegenereerd werd dan het doel van
dit onderzoek, kan het zijn dat de informatie niet goed bij de
onderzoeksvragen van deze masterproef aansluit. Dit bracht met zich
mee dat zoveel mogelijk moest gezocht worden naar gegevens die
dicht bij het doel van dit onderzoek aansloten en dat de informatie
zodanig gebruikt moest worden zodat deze aansloot bij de hierboven
vermelde deelvragen. Een tweede minpunt is de arbeidsintensieve en
tijdrovende aard ervan. Eerst moest er gezocht worden naar
publicaties, vervolgens moesten deze doorgenomen en gescreend
worden op hun relevantie. Het was op voorhand niet duidelijk waar er
vermeldingen van talent of talentmanagement stonden. Hierdoor
moesten verschillende documenten doorgenomen worden om zo de
relevante documenten te selecteren. Pas dan konden de documenten
bestudeerd worden met het oog op het bijeenbrengen van informatie
om de onderzoeksvraag te beantwoorden (van Thiel, 2010, pp. 117-
122).
3.1.2. Semi-gestructureerde interviews
Naast de inhoudsanalyse werden er ook acht semi-gestructureerde
interviews afgenomen. Hierbij werden vooraanstaande personen
binnen de onderzoekssituatie bevraagd, namelijk twee voorzitters en
één coördinator van de drie overheidsvakbonden (Algemene Centrale
Overheidsdiensten of ACOD, Christelijke Centrale van de Openbare
Diensten of CCOD en Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt of
VSOA) verantwoordelijk voor het personeel van de Vlaamse
overheid. Daarnaast werd een medewerker van AgO (Agentschap
voor Overheidspersoneel) en een aantal HR-verantwoordelijken
binnen verschillende entiteiten van de Vlaamse overheid (Agentschap
Ondernemen, Kind & Gezin, Syntra Vlaanderen en Jongerenwelzijn)
geïnterviewd. Het was van belang om zowel de administratie als de
vakbonden te bevragen om een goed beeld te krijgen van de
verschillende visies op talentmanagement en de betrokkenheid van
stakeholders.
21
Alle respondenten hebben op basis van hun functie heel wat kennis
over talentmanagement binnen de context van de Vlaamse overheid.
(van Thiel, 2010, p. 111).
De gesprekken verliepen aan de hand van een interviewhandleiding
die voorgeformuleerde vragen bevatte, het zogenaamde semi-
gestructureerde interview (van Thiel, 2010, p. 110). De interviews
bestonden uit 2 grote delen: een deel rond talentmanagement en een
deel rond stakeholders. In het eerste deel werden de definities en
praktijken rond talentmanagement voorgelegd aan de respondenten. In
het tweede deel werd gepeild naar de visie van de respondenten op
stakeholders en hun betrokkenheid bij talentmanagement. De vragen
werden steeds zo open mogelijk gesteld om de respondenten
maximale antwoordvrijheid te geven. De respondenten binnen de
administratie werden meer bevraagd over de ontwikkeling van
talentmanagement in de huidige beleidsperiode dan de respondenten
van de stakeholders omdat zij ook dichter bij de beleidsontwikkeling
staan. De respondenten van de stakeholders werden iets uitvoeriger
bevraagd rond de praktijken van talentmanagement omdat zij hier mee
worden geconfronteerd op de werkvloer. In het deel rond de
stakeholders werd gepeild naar de visie van de respondenten op het
begrip ‘stakeholder’, hoe de stakeholders gekoppeld werden aan
talentmanagement en hoe deze betrokken werden in het proces. Als
laatste aspect werd er gepeild naar de relatie tussen de stakeholders en
de organisatie omdat dit in de visie van Paauwe (2004) van groot
belang is bij veranderingen binnen een organisatie. Een voordeel van
deze methode is dat er tijdens het verloop van het gesprek bijvragen
gesteld kunnen worden ter verduidelijking of ter verdieping (van
Thiel, 2010, p. 108).
Ter voorbereiding van de analyse werden de interviews
getranscribeerd of neergeschreven. Het maken van een dergelijke
transcriptie is een zeer tijdrovende bezigheid, maar heeft als voordeel
dat er een volledige weergave van het interview ter beschikking is die
een belangrijke bron van informatie bevat en de basis voor de analyse
vormt (van Thiel, 2010, pp. 114-115). Een volgende stap vormde de
inhoudelijke ordening, waarbij gekeken werd welke delen van het
22
interview relevant waren voor het onderzoek (van Thiel, 2010, p. 160).
Hierbij fungeerde de deelvragen van het onderzoekstopic als leidraad.
Aan de relevante delen van het interview werden telkens codes
toegewezen. Dit maakt het mogelijk om bepaalde delen van het
interview met elkaar te verbinden en het interview terug te brengen tot
een aantal belangrijke concepten. Op basis van deze concepten kan
dan de visie van de respondenten geanalyseerd worden. Hierna kunnen
dan de onderzoeksvragen beantwoord worden.
3.3. Verloop van het onderzoek:
Tijdens het eerste semester werden niet alleen de structuur en het
onderwerp van de thesis bepaald , maar werden ook de grote lijnen en
het theoretisch kader uitgezet. In februari werden dan de interviews
opgezet en voorbereid en tegelijkertijd een documentanalyse gedaan.
Vervolgens werd gestart met het afnemen van interviews tussen 10
maart en 27 maart, 2015. Het uittypen en verwerken van de interviews
begon onmiddellijk na de afname van het eerste interview. De analyse
van de resultaten vond plaats in de maand april.
23
4. Documentanalyse:
4.1. Vlaams Regeerakkoord 2014-2019:
In het Vlaams Regeerakkoord wordt er 15 keer melding gemaakt van
het woord “talent” of een woord dat “talent” bevat. De nadruk wordt
gelegd op de ontwikkelding van de talenten die aanwezig zijn in
Vlaanderen en dit op verschillende gebieden.
Op gebied van onderzoek dient Vlaanderen uit te gaan van haar eigen
talenten en waar nodig buitenlands talent aan te trekken.
“We ontwikkelen een strategie voor onderzoekers en andere
kenniswerkers, met aandacht voor loopbaanaspecten, flexibele
arbeid, het aantrekken van buitenlandse talenten, mobiliteit van en
naar de industrie, doorstroom en multidisciplinaire training. We
werken een systeem van innovatiestages uit”
(Bourgeois, 23.07.2014, p. 26).
Op gebied van de arbeidsmarkt gaat de aandacht uit naar de omgang
met de individuele loopbanen. Het idee hierachter is dat het
ontwikkelen van talenten en een goede omgang met individuele
loopbanen langer werken zal ondersteunen. Dit langer werken wordt
door de Vlaamse overheid als een belangrijk instrument gezien tegen
de aankomende vergrijzing.
De ontwikkeling wordt door de Vlaamse overheid gekoppeld aan
opleiding en vereist een inspanning van zowel werkgever als
werknemer.
“De Vlaamse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen. De
werkzaamheidsgraad moet omhoog en vraag en aanbod moeten
dichter bij elkaar. De toenemende vergrijzing en economische
transformaties vragen andere, soms nieuwe competenties. Daarom
is het van belang om elk talent in Vlaanderen te benutten en meer
mensen gemiddeld langer aan het werk te houden in meer
werkbare loopbanen. Binnen een loopbaangerichte aanpak
focussen we op individuele talenten en ambities”
(Bourgeois, 23.07.2014, p. 32).
24
“We zetten daarom in op de waardering van elk talent en op
competentieontwikkeling met aandacht voor werkbare loopbanen.
Dit zal de toegang tot de arbeidsmarkt verhogen en leiden tot een
hogere werkzaamheidsgraad met een evenredige
arbeidsdeelname”
(Bourgeois, 23.07.2014, p. 36).
“Ook bedrijven dienen meer maatregelen te nemen om de
aanwezige talenten in Vlaanderen op lange termijn te kunnen
inzetten. Eén van de belangrijke pijlers om bij te blijven in de
huidige en toekomstige arbeidsmarkt is investeren in opleiding.
Zowel werkgevers, overheid als werknemers hebben een
verantwoordelijkheid op dat gebied”
(Bourgeois, 23.07.2014, p. 37).
Talent wordt binnen het Vlaamse Regeerakkoord vooral gezien als een
middel om individuen te ontwikkelen en deze klaar te stomen voor de
arbeidsmarkt of hun vakgebied.
“Vóór de stap naar het hoger onderwijs vertrekken we van een goede
schoolloopbaanbegeleiding in het secundair onderwijs en een goede
aanvangsdiagnostiek in het hoger onderwijs. Leerlingen krijgen
hierbij inzicht in hun eigen talenten en interesses en in de
doorstroommogelijkheden naar hoger onderwijs en/of arbeidsmarkt
van de verschillende studierichtingen in het secundair onderwijs”
(Bourgeois, 23.07.2014, p.
100).
25
4.2. Beleidsnota Bestuurszaken 2014-2019:
De beleidsnota van Minister Homans bouwt verder op het Vlaams
Regeerakkoord en de vaststelling dat de Vlaamse overheid moet
anticiperen op de vergrijzing op de arbeidsmarkt. Verder wordt er
vastgesteld dat hervormingen noodzakelijk zijn om de Vlaamse
overheid aantrekkelijker te maken als werkgever en het
personeelsbestand te kunnen handhaven. Minister Homans stelt het als
volgt: “het aantrekken, verder ontwikkelen en behouden van talent
wordt dus steeds belangrijker” (Homans, 2014, p.9). We zien hier een
verderzetting van het beleid van Minister Bourgeois uit de vorige
legislatuur: “het aantrekken, ontwikkelen en behouden van het
schaarse talent […]” (Bourgeois, 2009, p.7). Het aantrekken en
verder ontwikkelen van talent bevat elementen uit zowel de
aangeboren als de aangeleerde benadering van talent. De Vlaamse
Overheid wenst dus niet alleen nieuwe mensen aan te trekken of de
reeds aanwezige werknemers te ontwikkelen, maar wenst duidelijk
een combinatie te doen van beide benaderingen.
Voor de aanwervingen binnen de Vlaamse overheid en het behoud van
personeel:
“Deze ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (ontgroening,
vergrijzing, langer werken, …) vertalen zich ook naar het
personeelsbestand van de Vlaamse overheid. Op basis van de
leeftijdspiramide wordt verwacht dat in de periode 2010-2025
ongeveer de helft van het personeel van de Vlaamse overheid met
pensioen zal gaan. Het aanvoelen van medewerkers dat ze weinig
loopbaan- en promotiemogelijkheden hebben (zoals blijkt uit de
Personeelspeiling) in combinatie met de besparingen, kan in de
komende jaren de huidige positie van de Vlaamse overheid als
aantrekkelijke werkgever in het gedrang brengen en de vervroegde
uitstroom van (jonge) talenten aanwakkeren. Het aantrekken,
verder ontwikkelen en behouden van talent wordt dus steeds
belangrijker. Het potentieel van personen van allochtone afkomst
en van personen met een handicap moet in sterkere mate worden
benut”
(Homans, 2014, p.9).
26
Voor het beheer van het personeel en het ontwikkelen van het reeds
aanwezige talent:
“Daarom voer ik talentbesprekingen1 in bij de entiteiten van de
Vlaamse overheid met linken naar andere HR processen zoals
prestatiemanagement, ontwikkeling en loopbaanbeleid. Het doel is
het talent van elke medewerker maximaal te ontplooien, door o.a.
te peilen naar de drempels bij ondervertegenwoordigde
groepen. Dit ondersteunt ook het diversiteitsbeleid van de Vlaamse
overheid. In dit kader initieer ik ook een overkoepelend
ontwikkelprogramma voor medewerkers met hoog potentieel en
hoge performantie”
(Homans, 2014, p.33).
“Voor loopbaanbeleid betekent dit dat loopbaanpaden zich
aftekenen op basis van de functiefamilies van de Vlaamse overheid
en vertrekken van het talent van de medewerkers. Een modulaire
selectieprocedure vervangt de bestaande verschillende procedures
voor in- en doorstroom. Voor kleine loopbaanstappen wordt een
minimale procedure mogelijk. Zo bieden we maximaal
loopbaankansen aan het personeel, op een flexibele manier, met
oog voor talent en een duurzaam loopbaanbeleid”
(Homans, 2014, p.34).
Minister Homans maakt in deze passages al duidelijk dat het behouden
en ontwikkelen van talent te plaatsen is binnen het kader van een
organisatiedoelstelling van de Vlaamse overheid namelijk het
behouden van de positie van aantrekkelijke werkgever. Talenten van
werknemers worden dus in functie gesteld van het bereiken van een
organisatiedoelstelling.
1 In deze talentbesprekingen zoeken leidinggevende en werknemer samen
naar de talenten en interesses van de werknemer en wordt er gekeken hoe
deze binnen de organisatie te plaatsen zijn.
27
5. Analyse:
In de analyse zullen de resultaten van de interviews besproken worden
aan de hand van het vooropgestelde theoretisch kader. Allereerst
worden de opvallende verschillen besproken tussen de twee groepen
van respondenten aan de hand van de toegewezen codes. In titel 5.2
wordt er dieper ingegaan op het begrip “talent” en welke betekenissen
de verschillende respondenten hieraan toekennen. Verder worden de
antwoorden van de respondenten naast de verschillende dimensies van
Driesen (2013) geplaatst en besproken. Onder titel 5. 3 wordt er
ingegaan op het begrip “stakeholder” en de verschillende aspecten (de
stakeholders van talentmanagement, hun betrokkenheid in het proces
en de relatie tussen stakeholders en organisatie) die bevraagd werden
onder de respondenten.
5.1. Algemeen:
Bij het plaatsen van de codes binnen de vooropgestelde concepten
werd er onmiddellijk een verschil waarneembaar tussen de visies van
de twee groepen respondenten (enerzijds de vakbonden en anderzijds
de entiteiten van de Vlaamse overheid). Het aantal codes dat geplaatst
werd onder “zwaktes van talentmanagement” en de “praktijken van
talentmanagement” was uiteenlopend. Uit de interviews met de
vakbonden kwam een grote hoeveelheid codes naar voor die
betrekking hadden op de zwaktes van talentmanagement en veel
minder op de gebruikte praktijken van talentmanagement. Bij de
respondenten van de Vlaamse overheid zagen we het omgekeerde
effect. Uit de interviews met deze entiteiten kwamen een grote
hoeveelheid codes die te plaatsen waren onder de “praktijken van
talentmanagement”.
Beide groepen van respondenten kregen evenwel gelijkaardige vragen
voorgelegd wat dus een duidelijke focus laat zien bij de respondenten.
Een andere vaststelling is het ontbreken van codes bij “sterktes van
talentmanagement” bij beide groepen van respondenten.
28
Noch de vakbonden noch de entiteiten maken in de interviews vaak
melding van de sterktes die talentmanagement zou inhouden. Een
specifieke sterkte die wel vermeld werd is de steun die
talentmanagement krijgt van leidinggevenden en topmanagement
binnen de Vlaamse overheid. Een goede toepassing van
talentmanagement vereist een goede communicatie tussen de
werknemer en de organisatie. De leidinggevenden spelen hier de
belangrijke rol van intermediair tussen beiden. Een zwakte van
talentmanagement welke vermeld werd is het ontbreken van een
cultuur binnen de Vlaamse overheid rond interne mobiliteit.
Werknemers die willen gebruik maken van interne mobiliteit zien zich
soms geconfronteerd met negatieve reacties van andere medewerkers
of soms zelfs van hun leidinggevende. Het is juist dit gebrek aan
mobiliteitscultuur dat sommige werknemers tegenhoudt om een
andere functie uit te proberen binnen dezelfde entiteit of een andere
entiteit.
5.2. Talentmanagement:
5.2.1. Talent?
Uit de literatuurstudie blijkt dat het begrip “talent” zeer veelzijdig is
en dus voor iedere actor een andere betekenis kan hebben. De keuze
op gebied van begripsinvulling, die een actor maakt, heeft wel een
grote impact wanneer een organisatie beslissingen neemt rond de
praktijken van talentmanagement die zullen worden toegepast binnen
de organisatie of de perceptie van talentmanagement als stakeholder.
Aan de stakeholders (in dit onderzoek zijn dit de vakbonden van het
Vlaamse overheidspersoneel en de verschillende entiteiten binnen de
Vlaamse overheid (AgO, Syntra, Agentschap Ondernemen,
Jongerenwelzijn, Kind & Gezin)) werd gevraagd naar hun visie op de
definitie die aan talent en talentmanagement werd gegeven door
Minister Bourgeois in zijn visienota van 2012 en de eventuele evolutie
van de definities over de verschillende beleidsperiodes (2009-2014 en
2014-2019) heen.
29
5.2.1.1. Visie vakbonden:
De vakbonden zijn het absoluut niet eens over de definitie van talent.
Bij ACOD en VSOA liet men optekenen dat men de gegeven definitie
uit 2012 vandaag nog steeds onderschrijft en deze dus wil behouden.
Bij CCOD stelde men dat zij niet betrokken waren bij de opstelling
van de definitie in 2012 en dus ook geen inspraak hadden in het proces.
Zij lieten verstaan dat de definitie van talent breder dient te zijn en
zich niet enkel moet richten op het goed kunnen van iets. Talent is
meer dan alleen wat aangeboren is bij een werknemer. Een werknemer
is volgens het CCOD dus in staat om nieuwe talenten aan te leren
buiten de talenten waar hij/zij al over beschikt. Een organisatie kan
dus een werknemer verder ontwikkelen om de werknemer
waardevoller te maken voor de organisatie. Hieruit kunnen we
afleiden dat er binnen het CCOD ook aandacht is voor de aangeleerde
benadering van talent.
“Dus wij kennen een aantal zaken zoals Radar, dat daar ook
een stuk uit voortkomt, waar we een stuk toelichting rond
hebben gekregen. Maar ook de systemen die bestonden:
PLOEG, dat is het evaluatiesysteem binnen de Vlaamse
overheid. Vormingen waar we bij betrokken worden en
dergelijke dat zijn zaken waardoor we daar concreet bij
betrokken worden. Dus als je dan zegt: wat betekent voor u
talent? Dat is de uitvoering daarvan, daar worden wij
betrokken. Maar dan die definitie… We zijn daar
oorspronkelijk bij die definitie niet bij betrokken, ons mening
is daar niet over gevraagd dus ik vond het moeilijk om dat te
zeggen of het nog altijd diezelfde definitie is die we daar aan
moeten geven” (Hiel,27.03.2015).
“Wat ik vind is dat talent eigenlijk een stuk verder gaat dan
de definitie die hier staat zoals ik net zei. Een talent vind ik is
ook nog altijd iets dat je denk ik door uw evolutie in uw leven
dat zaken kunnen veranderen dat je dan andere dingen
ontdekt. Maar misschien zijn dat ook aangeboren talenten die
30
je nog niet kende. Maar ik denk dus dat die definitie iets breder
zou moeten gaan dan wat er nu staat” (Hiel, 27.03.2015).
5.2.1.2. Visie administratie:
Binnen de entiteiten van de Vlaamse overheid wenst men nog steeds
de oude concepten te behouden. Talent wordt hier echter niet gezien
als een alleenstaand begrip, maar eerder als een instrument binnen HR
praktijken en als onderdeel van een groter geheel. Een praktijk die naar
voren komt is het gebruiken van talent om de motivatie bij de
werknemer te verhogen. De verwachting binnen de entiteit is dat bij
een verhoogde motivatie bij een werknemer er ook een toename zal
zijn op het vlak van productiviteit. Hier worden de input en de output-
benadering van talentmanagement aan elkaar gekoppeld door het
linken van motivatie en productiviteit van de werknemer.
“We willen dat ook echt promoten om mensen, om collega’s
personeelsleden zoveel mogelijk kansen te bieden om met hun
talenten bezig te zijn om daarvan werkgoesting te krijgen”
(Geerens, 25.03.2015).
“Ik denk als je dingen doet die ge graag doet dat de werkdruk
best hoog mag zijn. Ik interesseer mij ook wat voor re-
integratie en burn-out en daar ook wel wat rond gelezen … En iedereen zegt altijd: je krijgt burn-out van teveel werk. Ik
denk dat niet. Ik denk als die vijf bouwstenen in orde zijn dat
je tonnen werk aankunt. En dat jij dan s ‘avonds dingen doet
omdat je die graag doet en dat dan niet erg vindt” (Van
Dousselaere, 26.03.2015).
Bij de benaderingen van talent is er echter duidelijk een andere aanpak
te zien tussen de verschillende entiteiten. Een entiteit kan kiezen voor
talent als sterkte van een werknemer of voor talent als interesse van
een werknemer. Wanneer een entiteit kiest voor talent als interesse zal
men proberen de interesses van de werknemer te koppelen aan de
taken binnen de entiteit.
31
Bij de benadering van talent als sterktes probeert de entiteit de sterktes
van de werknemer te identificeren en deze verder te ontwikkelen. De
verschillende benaderingen leiden tot verschillende praktijken van
talentmanagement binnen de entiteit.
“Want is het voornamelijk de bedoeling dat mensen zelf
zeggen: dat wil ik doen. Pas dat dan wordt bezegeld….
Wij hebben dat in ons eigen team ook laten draaien en op
basis daarvan zijn er mensen die zeggen van: ik wil dat wel
doen en ik zet mij op dat project. En anderen zeggen: ik wil
dat wel doen als niemand anders dat wil doen. En anderen
zijn een trekkersgroep. Het is een beetje een soort van markt”
(Geerens, 25.03.2015).
“Leertraject talent is in essentie wat zijn mijn kwaliteiten,
sterktes en hoe kan ik daar rond gaan communiceren met mijn
omgeving? Dus we hebben dat uitgewerkt, dat is echt een
intensief programma van een viertal maanden, we hebben
daar ook tussentijdse oefeningen. Dus dat is niet gewoon een
keer komen luisteren, nee. En ook met veel groepsinteractie
dat mensen ook leren een stukje met elkaar leren, exploreren.
Ook oefeningen met de werkomgeving, met de thuisomgeving
zodanig dat ze daar ook heel veel feedback op krijgen. En dat
kunnen we ook koppelen met hun taken” (Destrycker,
25.03.2015).
32
5.2.2. Subject-Object:
Nu de visie van de respondenten op het begrip ‘talent’ besproken is
kunnen we ingaan op de verschillende dimensies van Dries (2013). Bij
de bespreking van deze dimensies zal er ook worden stilgestaan bij de
praktijken binnen talentmanagement en de visie van de respondenten
hierop. De eerste dimensie die wordt toegepast op de praktijken is de
dimensie van subject-object. Uit de literatuurstudie komt naar voor dat
een organisatie kan kiezen om talent te benaderen als kenmerk van een
persoon (object) of talent als getalenteerde personen (subject). Een
praktijk die binnen de entiteiten wordt toegepast is het identificeren
van talenten bij werknemers en deze hierop in te zetten waardoor de
talenten verder worden ontwikkeld. Deze praktijk valt meer onder de
objectbenadering. Anderzijds kan een organisatie getalenteerde
personen identificeren en besluiten deze personen verder te
ontwikkelen wat meer onder de subjectbenadering valt. Aan de hand
van de interviews blijkt dat de entiteiten de vrijheid hebben om zelf te
kiezen welke positie zij innemen binnen deze dimensie. Dit blijkt uit
het feit dat verschillenden entiteiten verschillende praktijken
toepassen.
5.2.2.1. Visie vakbonden:
De visie van de vakbonden binnen deze dimensie is duidelijk. Zij
stellen dat de Vlaamse overheid vooral interesse heeft in het
hoogopgeleid personeel dat zij verder wenst te ontwikkelen. Er is dus
volgens de vakbonden geen aandacht voor laagopgeleid personeel en
de talenten waarover zij al dan niet beschikken. De Vlaamse overheid
volgt hier volgens de vakbonden dus de subject benadering van talent.
Het VSOA pleit hier dan ook voor een evenwicht tussen het aanbod
voor hoog- en laagopgeleiden. Verder wordt er ook gepleit voor het
ontwikkelen van talenten op de lagere niveaus (C en D) en voor
doorgroeimogelijkheden voor personeel binnen de organisatie.
“… net zoals er bij manier van spreken onderaan de ladder
mensen zijn van lager niveau of minder geschoold, met minder
33
diploma’s en minder competenties aan de basis zijn er
bovenaan de ladder mensen met hoge opleiding, hoge
competenties daar moeten ook dingen voor bestaan. Maar dat
moet in evenwicht gebeuren..” (Van Lindt, 18.03.2015).
Een van de zaken die Minister Bourgeois indertijd gezegd
heeft als Minister van Ambtenarenzaken was: dat hij enkel de
mensen nodig had van niveau B en niveau A. Dus die
laaggeschoolden vallen er van tussen… (Van Wesemael,
27.03.2015).
Het vooropgestelde inclusieve beleid van de Vlaamse Regering (over
de inclusieve dimensie later meer), zoals vooropgesteld in de
beleidsdocumenten, wordt volgens de vakbonden ook niet gevolgd
gezien het beperkt is tot de hogere niveaus. Het kadert echter wel
binnen de objectbenadering van talent om talentbesprekingen te
voeren.
Dus ik vind dat een positief element die talentbesprekingen
maar wij hebben daar vaak onze bedenkingen bij om dat we
toch vaststellen dat die zaken vaak op de hoogste niveaus
worden toegepast dus dat als je rechtstreeks te maken hebt met
een leidinggevende of als je hier in het hoofdbestuur… dan
gaat er sneller zo een bespreking gaan plaatsvinden dan met
bijvoorbeeld iemand die als groenarbeider in een bos ergens
in Vlaanderen aan het werken is terwijl die persoon misschien
ook talenten heeft die kunnen aangewend worden (Hiel,
27.03.2015).
34
5.2.2.2. Visie administratie:
Zoals eerder gezegd zijn er verschillen tussen de entiteiten in de positie
die ze innemen binnen deze dimensie. In tegenstelling tot de visie van
de vakbonden nemen de meeste entiteiten de objectbenadering tot
talent of volgen ze een subject- en een objectbenadering.
Zowel AgO als het Agentschap Ondernemen zetten zowel in op het
talent als kenmerk van een persoon (object) als op talentvolle
individuen binnen de entiteit (subject). De andere entiteiten volgen
voornamelijk de object benadering. Aan deze benaderingen worden
dan specifieke praktijken gekoppeld.
“Enerzijds sterktes en dat we daar als overheid
bewustwordingsprocessen achter willen steken, ja het is goed
daar aandacht voor te hebben zowel als individu, als team, als
management. En dat je daarnaast dat hele pad krijgt rond
leiderschap dat je wel gaat zien, wie heeft potentieel, wie kan
doorstromen om afdelingshoofd te worden, hoe kunnen we
daar een ontwikkeltraject tegenover stellen? Wat dan
exclusiever is maar ik denk dat die twee elkaar kunnen
aanvullen” (Marchant, 10.03.2015).
“Ik kom nu weer bij de coaching dan probeer ik echt wel als
mensen komen hen echt naar hun talenten leiden en hen daar
meer bewust van te maken. Want ik ben er eigenlijk wel van
overtuigd dat ge daar wel lang moet over doen, effe moet over
nadenken. Ik dacht van mijzelf dat ik mijn talenten kende maar
eigenlijk moet je daar toch een beetje naar op zoek gaan”
(Van Dousselaere, 26.03.2015).
35
5.2.3. Inclusief-Exclusief:
De dimensie inclusief-exclusief richt zich op de visie van de
organisatie op haar werknemers. Binnen deze dimensie zullen
organisaties ofwel elke werknemer als een persoon met talent
beschouwen ofwel richten organisaties zich op enkele goed
presterende werknemers. Deze dimensie leunt sterk aan bij de
dimensie subject-object.
5.2.3.1. Visie vakbonden:
Op basis van de visienota ‘Bestuurszaken’ kan men stellen dat de
Vlaamse overheid zowel inclusieve als exclusieve elementen opneemt
in haar talentmanagement. In de interviews spreken de vakbonden hun
angst uit voor een té grote focus op het exclusieve element en voor té
weinig aandacht voor het inclusieve element. De vakbonden stellen
dat talentmanagement, zoals het nu is, voornamelijk een exclusief
karakter heeft. Talentmanagement zou dus slechts betrekking hebben
op een beperkt aantal werknemers van de Vlaamse overheid. De
projecten die hier worden aangehaald zijn diegene die voornamelijk
draaien rond interne mobiliteit en het ontwikkelprogramma voor
personen met een hoog potentieel en hoge performantie. Het grote
probleem dat hier wordt aangekaart is het beperkt aantal deelnemers.
Het zou zelfs gewoon té laag liggen voor een exclusief beleid. Verder
wordt aangehaald dat de deelnemers zich voornamelijk binnen de HR-
omgeving zouden bevinden, wat dus niet representatief is voor al het
personeel.
“Het zijn er wel al een paar die een keer veranderd zijn van
dienst via dat project maar dat zijn er ook maar een paar he.
En dat zijn er dan ook uit de puur HR-omgeving he. En niet
van iemand die dossiers doet van laat ons zeggen personen
met een handicap die zou dossiers gaan doen van de Vlaamse
Belastingdienst laat ons zeggen. Zoiets niet, dat bestaat nog
niet. Waar dat men werkelijk iets gaat zoeken binnen de HR-
omgeving die mensen zijn waarschijnlijk aangespoord van:
36
probeert eens een keer, doet dat eens. Dat je ons project een
keer wat zichtbaarheid te geven. Maar verder is dat niet
gegaan” (Van Wesemael, 27.03.2015).
Het CCOD koppelt het inclusieve van de talentbesprekingen aan het
exclusieve van het ontwikkelingsprogramma. Er wordt gesteld dat de
organisatie eerst al haar werknemers dient te evalueren op potentieel,
alvorens men een selectie kan maken van werknemers met een hoog
potentieel.
“We hebben daar nog geen informatie rond gekregen wat dat
dat dan zou concreet inhouden dat ontwikkelprogramma. Ja
je zit daar weer in dezelfde discussie. Je moet eerst met uw
mensen die talentbesprekingen doen vooraleer je kunt
vaststellen, wat zijn mijn medewerkers met hoog potentieel?
En dan denk ik dat daar al een stuk fout loopt. Dat niet
iedereen die eigenlijk dat hoog potentieel heeft daar ook gaat
kunnen in meegaan” (Hiel, 27.03.2015).
“… er zijn mensen die tijdelijk op de stoel van iemand anders
of via uitwisseling gaan zitten dan moet zo breed mogelijk zijn
voor iedereen. Dan moet dat voor iedereen die dat wil doen
en niet van… Soms worden er dan getallen genoemd, er zijn 3
binnen 25 000. Als men dat dan wil doen moet het niet bij
woorden blijven maar dan moet dat ook breed uitgesmeerd
worden en meer mogelijk worden voor meer mensen” (Van
Lindt, 18.03.2015).
“Nu, daar wordt ook een opening gemaakt, mensen met
ervaring en competenties moeten kunnen doorstromen als ze
nog geen leidinggevende capaciteiten hebben dus dat wordt
niet letterlijk gelinkt aan een bepaald niveau, dit opent
perspectieven voor iedereen. Ik hoop niet dat dat alleen voor
bepaalde groepen gaat zijn” (VSOA, 18.03.2015).
37
5.2.3.2. Visie administratie:
Net als bij de dimensie subject-object zien we dat de verschillende
entiteiten de vrijheid hebben om te bepalen of zij eerder inclusief dan
wel exclusief talentmanagement toepassen binnen de organisatie. De
meeste entiteiten beschikken wel over beide vormen van
talentmanagement. Het is enkel bij Kind & Gezin dat een exclusieve
benadering van talentmanagement niet wordt toegepast. De meest
gebruikte praktijk binnen de exclusieve benadering van
talentmanagement is het aanlooptraject voor kaderpersoneel. Hier
worden er een beperkt aantal kandidaten geselecteerd voor deelname
aan dit traject, wat het dus exclusief maakt.
Bij een beperkte groep wordt er getracht bepaalde talenten te
ontwikkelen. In het geval van het aanlooptraject zijn dit
leiderschapscapaciteiten of leiderschapstalenten. Voor het inclusief
talentmanagement hangt men af van de talentbesprekingen tussen
werknemer en leidinggevende.
In de interviews met Syntra en AgO werd in het kader van het
aanlooptraject voor middenkader aangehaald dat er een grote groep
niet geselecteerden is. Voor deze afvallers werd er een netwerk
georganiseerd waarbij zij toch nog rond hun talent kunnen werken. Er
is hier dus een koppeling van een praktijk met een exclusieve
benadering en een praktijk met een inclusieve benadering.
“Er was een heel strenge selectie. Want er is nu beslist dat er
twee per beleidsdomein daar aan mogen deelnemen, dus nu is
dat lopende. En er zijn 180 mensen die niet geselecteerd zijn”
(Marchant, 10.03.2015).
Bij Kind & Gezin legt men veel meer de nadruk op het identificeren
van talenten bij werknemers en hen waar mogelijk ook daarop in te
zetten. De exclusieve benadering ontbreekt ook vooral omdat de
noden van de organisatie dit niet echt vereisen. Dit gebrek aan
interesse blijkt uit het beperkt aantal kandidaten voor het
aanlooptraject.
38
5.2.4. Input-Output:
Binnen deze dimensie kiest een organisatie voor enerzijds de nadruk
op inzet en motivatie bij de beoordeling van talent of anderzijds de
nadruk op de beoordeling van resultaten. De organisatie kiest voor de
achterliggende motivatie van de werknemer of voor een zuivere
meting van prestaties van de werknemer ongeacht de motivatie van de
werknemer.
5.2.4.1. Visie vakbonden:
De vakbonden stellen dat de Vlaamse overheid zich voornamelijk
richt op de output-kant van talent binnen het kader van
talentmanagement. De reden hiervoor is de intentie van de Vlaamse
overheid om een functieweging door te voeren voor alle werknemers
en een prestatiemanagementsysteem in te voeren.
Prestatiemanagement is een praktijk waarbij de nadruk ligt op de
prestaties van de werknemer en waar de werknemer op basis van zijn
prestatie wordt betaald. Deze praktijk valt dus binnen de
outputbenadering van talent. Daarnaast dienen de opleidingen die
werknemers volgen steeds te kaderen binnen de bestaande
werkcontext. Zij dienen dus niet om nieuwe functies te ontdekken.
“Dat is nu zo en men zou dat willen anders doen met die
functieclassificatie en die functieweging en dan verder gaan
naar die verloning. Maar ik denk niet dat men daar hier rijp
voor is. Dat gaat in het begin geld kosten want men gaat nooit
iemand mogen minder betalen op een bepaald moment. Dus
gaan er enkel zijn die meer gaan zijn, de meesten gaan status
quo blijven maar het gaat meer kosten. En men heeft ons al
gezegd dat er geen geld is deze legislatuur…. Dus er zal geen
geld zijn. Dus die nieuwe manier van beloning maar dus ook
het meer prestatiemanagement zal er ook niet komen
daardoor” (Van Wesemael, 27.03.2015).
39
5.2.4.2. Visie administratie:
Uit de interviews met de entiteiten is op te maken dat zowel input als
output elementen aanwezig zijn in de toegepaste praktijken rond
talentmanagement. De elementen worden eerder als input gedefinieerd
met output als het beoogde doel. Veelal worden de twee aspecten van
de dimensie dus in functie van elkaar gezet, meer bepaald het
verhogen van de motivatie van de werknemer om zo tot een hogere
output te komen. Door de veranderde politieke en economische
context, is de output wel toegenomen qua belang waardoor de
motivatie van werknemers enkel nog telt binnen het kader van een
verhoogde output.
“Ik denk dat de druk op de prestaties en op die output heel
groot aan het worden is, meer doen met minder en dat soort
dingen, het sloganeske. Maar net dan dat ze zoiets hebben van
ja als we het hier met minder moeten doen dan moeten we echt
zorgen dat iedereen een bijdrage levert, maar hoe doen we
dat? Waar moeten de mensen energie van krijgen? Dus het
lijkt alsof de druk vanuit die crisis wel een goeie kapstok is om
echt naar uw mensen te kijken… We doen het uiteindelijk voor
dat, voor die output in de eerste plaats doe je het wel via dat
mechanisme van u goed voelen” (Marchant, 10.03.2015).
Ook binnen deze dimensie koppelt Kind & Gezin de elementen van
input en output aan een inclusief beleid. Naast het verhogen van de
motivatie en welbevinden van het personeel, wordt er geprobeerd om
zoveel mogelijk mensen te betrekken.
40
“We willen dat ook echt promoten om mensen, om collega’s
personeelsleden zoveel mogelijk kansen te bieden om met hun
talenten bezig te zijn om daarvan werkgoesting te krijgen….
Ik denk absoluut dat als je talentmanagement via
verschillende systemen kunt installeren voor een zo groot
mogelijke groep dat dat het welbevinden van uw personeel
ontzettend gaat verhogen. En ook de productiviteit en de
efficiëntie van … en ten derde denk ik dat je op die manier het
meest creatieve, vernieuwende ideeën kunt bovenhalen ten
voordele van de klant” (Geerens, 25.03.2015).
Het Agentschap Ondernemen koppelt aan de inputdimensie ook een
duurzaamheids aspect waarbij er ook wordt gekeken op de lange
termijn. Motivatie moet goed onderbouwd zijn om de inzetbaarheid
en ook de output op lange termijn te kunnen garanderen bij een
werknemer.
“Wij zitten in het talentenbeleid en je kan dat heel breed
bekijken maar toch durven kijken dat job beleving bijdraagt
tot duurzame inzetbaarheid en motivatie. Als je daar niet in
gelooft dan moet je het niet doen maar dan kun je ook niet
komen klagen als er mensen uitvallen of weg zijn”
(Destrycker, 25.03.2015).
“Ik denk des te meer nu in die ganse besparingscontext
hebben we nu iedereen heel hard nodig. En moeten we bij
iedereen het vlammetje in gang krijgen” (Van Dousselaere,
26.03.2015).
41
5.3. Stakeholders:
In dit deel worden de antwoorden van de respondenten op de vragen
rond de stakeholders van talentmanagement binnen de Vlaamse
overheid behandeld. Alle respondenten kregen dezelfde vragen
voorgelegd met bijvragen waar dit nodig of mogelijk was. In titel
5.3.1 wordt de definitie die de respondenten toekenden aan de term
“stakeholder” in detail bekeken. De opsomming van de stakeholders
van talentmanagement binnen de Vlaamse overheid door de
respondenten wordt hier ook besproken. In titel 5.3.2 wordt er gepeild
naar de betrokkenheid van de stakeholders in het proces rond de
ontwikkeling, implementatie, verwerking en evaluatie van
talentmanagement. In titel 5.3.3 is er aandacht voor de relatie tussen
de stakeholders van talentmanagement en de organisatie zelf, in dit
specifiek geval de Vlaamse overheid of één van haar entiteiten.
5.3.1. Definitie en opsomming:
De definitie van de term “stakeholder” is van belang voor het
talentmanagement binnen een organisatie omdat het bepaalt hoe de
organisatie functioneert binnen haar omgeving en hoe zij met haar
omgeving communiceert. Stakeholders bevinden zich zowel binnen de
organisatie (intern) als in de omgeving van de organisatie (extern).
De antwoorden van de respondenten over de definitie van stakeholder
en opsomming van de stakeholders is onder te verdelen in twee
groepen. Binnen de groep respondenten van de vakbonden is er een
eensgezindheid te vinden rond zowel de definitie van stakeholder als
de opsomming er van. Binnen de groep van entiteiten van de Vlaamse
overheid is er een veel grotere verscheidenheid in definitie en
opsomming terug te vinden.
42
5.3.1.1. Visie vakbonden:
De vakbonden beschouwen stakeholders als belanghebbenden of
betrokkenen van de organisatie. Het VSOA wenst liever niet te
spreken over stakeholders, omdat het geen goede omschrijving zou
zijn om aan te duiden wat noodzakelijk is binnen een organisatie. Het
CCOD verbindt aan de term stakeholder ook de notie van
betrokkenheid en inspraak binnen de organisatie.
De visie van de vakbonden kan geplaatst worden binnen de historisch
gegroeide configuratie van de Vlaamse overheid, waarbij de
vakbonden door middel van sociaal overleg betrokken worden en
inspraak hebben in het beleid van de organisatie. Het is deze
betrokkenheid en inspraak die er voor zorgt of iemand een stakeholder
is of niet, Als overleg reeds binnen de organisatie is
geïnstitutionaliseerd en alle actoren reeds betrokken worden, dan is er
weinig nood aan een term als stakeholder om de vakbond te
omschrijven.
“Iemand die belang heeft bij iets en die daar eigenlijk bij
betrokken zou moeten worden, daar inspraak in zou moeten
hebben om iets goed uit te werken, om iets te realiseren”
(Hiel, 27.03.2015).
“Maar sta me toe dat dat ik ook een ander begrip zou hebben
dan stakeholder. Betrokkenen of actoren of overheidsactoren,
dat is ook alweer een groot woord natuurlijk maar
stakeholder dat klinkt zo… Ik bedoel, het lijken mij soms dure
woorden voor dingen die maar gewoon noodzakelijk zijn”
(Van Wesemael, 18.03.2015).
In de opsomming van stakeholders is het mogelijk om een onderscheid
te maken tussen twee grote categorieën van antwoorden. De eerste
categorie is die van het personeel en hun vertegenwoordigers. De
vakbonden zien zichzelf als vertegenwoordigers van het personeel en
dus als stakeholders binnen het proces van talentmanagement. De
tweede categorie bestaat uit actoren die zich binnen het beleidsdomein
bevinden.
43
Deze actoren zijn verantwoordelijk voor het uitzetten en toepassen van
praktijken rond talentmanagement. De twee categorieën omvatten
actoren die direct met elkaar in contact komen en dus samen moeten
werken rond talentmanagement. We kunnen hier dus spreken van
uitsluitend interne stakeholders. Het CCOD wijst ook de burger aan
als een stakeholder. Zij zijn de enige die een externe stakeholder van
talentmanagement vermelden.
“Alle mensen die met de overheid bezig zijn, er mee begaan
zijn. Of dat nu beleid is, regering en ministers. Of dat nu
administratie, topmanagement, hoge topkader, middenkader
en ook op niveau van vakbonden. Alle gene… en vooral niet
te vergeten al de rest van het personeel. Dus het beleid, het
personeel in zijn geheel met de focus natuurlijk op wie er
verantwoordelijk is, het topmanagement in eerste instantie en
de vakbonden als vertegenwoordigers van het personeel dat
zijn voor mij de stakeholders” (Van Lindt, 18.03.2015).
“Ik denk in eerste instantie het personeel zelf denk ik, ook de
leidinggevenden. Als ik zeg personeel dan bedoel ik ook de
vakbonden want als er geen personeel is zijn er ook geen
vakbonden, wij vertegenwoordigen hen, dus in weze, zijn wij
ook stakeholder. Ik vind ook ergens een stuk breder dan de
burger zelf omdat die is daar ook stakeholder van dat een
overheid goed functioneert en dat daar de juiste mensen op de
juiste plaats zitten, dus eigenlijk is daar ook een stuk bij
betrokken maar dan als je veel ruimer gaat dan. En de
Vlaamse Regering natuurlijk” (Hiel, 27.03.2015).
44
5.3.1.2. Visie administratie:
Wanneer er gevraagd werd naar de definitie van stakeholder, werden
er een veelheid aan omschrijvingen gegeven in de interviews met de
entiteiten. Voorbeelden hiervan zijn: betrokkenen, relevante partner,
aandeelhouder, medestander & belanghebbende.
Een stakeholder is dus niet noodzakelijk een deelnemer aan het proces
volgens de entiteiten. De belangen van een stakeholder kunnen dus
behartigd worden in het proces zonder daarin betrokken te worden.
Een entiteit zal zich inleven in de stakeholder en de belangen van deze
stakeholder meenemen in haar beleid.
“Stakeholder lijkt me dan iedereen die een aandeel heeft in
waar jij mee bezig bent, nog ruimer dan klant iedereen die
invloed heeft op of invloed ondergaat van uw activiteiten”
(Marchant, 10.03.2015).
“Een stakeholder is iemand die mee uw doelstelling kan
verdedigen maar daar zelf ook een aandeel in heeft. Ja dat
daar een wisselwerking is. Dat ik daar belang bij heb… alle
als wij nu stakeholders zouden zijn dan heb ik daar belang bij
en jij ook om die doelstelling te bereiken” (Van Dousselaere,
26.03.2015).
“Ja dat zijn alle relevante betrokkenen bij een project of een
dienstverlening. Ik denk dat behoorlijk concreet gaat over uw
klanten, gaat dat over uw personeel, gaat dat over uw
overheid, gaat dat over uw eventueel familieleden van uw
personeel maar dat lijkt me al redelijk ver. Dat zijn dan de
stakeholders” (Geerens, 25.03.2015).
“Stakeholders zijn voor mij alle mensen die op een of andere
manier beïnvloed worden door onze activiteiten en daar enig
belang bij kunnen hebben. Maar ook beïnvloed worden en niet
rechtstreeks belang hebben.” (Destrycker, 25.03.2015).
45
Bij de opsomming van de stakeholders van talentmanagement zijn er
duidelijke verschillen te zien tussen de entiteiten. Sommigen hebben
enkel aandacht voor interne stakeholders terwijl anderen er ook
externen bij betrekken. Deze externe stakeholders zijn soms
deelnemers aan het proces van talentmanagement, zoals
selectiekantoren, maar kunnen ook ontvangers zijn van het proces
zoals klanten van de entiteit.
Het personeel is een algemeen aanvaarde stakeholder voor de
entiteiten. De vakbonden worden niet door alle entiteiten spontaan
genoemd, omdat deze geïnstitutionaliseerd zijn in de werking van de
overheidsorganisatie dankzij het sociaal overleg. Wanneer de
vakbonden betrokken werden bij het proces van talentmanagement,
werden zij wel expliciet vermeld. Het element van betrokkenheid bij
het proces op de één of andere manier of ontvanger zijnde van de
effecten van talentmanagment (betere dienstverlening, gemotiveerde
werknemers) is hier dus een vereiste om als stakeholder te worden
bestempeld.
Binnen de visie van AgO zien we eerder een focus op de stakeholders
komende uit de eigen organisatie (topmanagement, leidinggevende,
personeelsverantwoordelijke en medewerkers). Dit is te verklaren
omdat het AgO het beleid van de Vlaamse overheid uitstuurt en dus
vooral in contact komt met stakeholders die zich binnen de Vlaamse
overheid bevinden.
“We hebben enerzijds het topmanagement, dat gaat dan over
draagvlak voor talentbeleid creëren bij die laag zodanig dat
zij kunnen zeggen: ik geloof daarin als topambtenaar van de
VDAB, ik wil dat meer zien en ik vind dat waardevol dat we
talentacties ondernemen. Dan heb je de laag van
leidinggevenden, degenen die het dan effectief moeten doen,
met medewerkers aan de slag gaan, dagelijks aansturen. En
dan heb je als derde partij de personeelsverantwoordelijke,
degene die echt… de intermediaire eigenlijk zijn tussen de
leidinggevenden en de medewerkers En de andere
stakeholders zijn de medewerkers …” (Marchant,
10.03.2015).
46
Andere entiteiten hebben, in tegenstelling tot het AgO, klanten die
extern zijn aan de Vlaamse overheid en die dus niet betrokken zijn bij
de interne processen van talentmanagement. Deze klanten komen wel
in contact met talentmanagement wanneer dit een invloed heeft op de
dienstverlening van de entiteit. Klanten ondergaan dus de effecten van
talentmanagement, maar zijn niet betrokken bij het interne proces
“Ja dus de leidinggevenden, dat had ik al gezegd. Ook de
medewerkers dus als je bijvoorbeeld zo van best practices en
goeie verhalen dat mensen kunnen helpen dat mee naar buiten
te brengen, dat is ook belangrijk denk ik. Soms teams,
bijvoorbeeld een team waar die zo een oefening gedaan heeft
en dat werkt goed. Dat die dat van elkaar weten, je bent goed
in dat en we hebben gewisseld en dat dat team goed aan elkaar
hangt. Ik denk ook AgO dat ook wel een stakeholder, dat zij
het beleid uitsturen. Ja de ministers zelfs, de minister van
Ambtenarenzaken… Eigenlijk als ik nu zo denk, zelfs gewoon
klanten. Als een klant ervaart dat een werknemer beter zijn
werk doet of dat die daar ook eens een opmerking van zou
kunnen maken” (Van Dousselaere, 26.03.2015).
“Alle personeelsleden, allemaal een, uw management zowel
uw topmanagement als ons middenkader als ons lager kader.
Maar ook de klanten zijn een belangrijke… ja, de klanten zijn
voornamelijk ouders en initiatiefnemers van kinderopvang.
Maar ook de partners met wie wij onze dienstverlening
realiseren, de VKA’s, de vertrouwenscentra, de CKG’s, al die
dingen” (Geerens, 25.03.2015).
47
Een wisselwerking binnen de entiteit die in slechts één interview werd
aangehaald is die tussen het departement dat zich bezig houdt met het
uittekenen van het personeelsbeleid en de personeelsadministratie.
Beide departementen moeten met elkaar afstemmen op gebied van
bestaande regelgevingen die van belang zijn wanneer personen van
functie wisselen bijvoorbeeld.
“Voor mij in eerste instantie de leidinggevenden. En dan denk
ik zeker de top, als je die niet mee hebt moet je daar niet aan
beginnen… de top, het personeel zelf, HR is daar belangrijk
dat ben ik zelf dan. Ook administratie als ik dan kijk naar
personeelsadministratie want het is niet altijd even evident om
die twee op elkaar afgestemd te krijgen, regelgeving en
toestanden denk ik dan ook aan… Ik denk dan aan ja
bijvoorbeeld ook wel selectiekantoren die dat voor u testen
moeten afnemen” (Staes, 27.03.2015).
48
5.3.2. Betrokkenheid in proces:
In deze titel wordt de visie van de respondenten op de betrokkenheid
bij het proces (ontwikkeling, uitwerking, implementatie, evaluatie)
van talentmanagement behandeld. We hebben gezien dat in de visie
van Paauwe (2004) de stakeholders betrokken dienen te worden
wanneer er veranderingen plaatsvinden binnen de organisatie. Uit de
antwoorden van respondenten zal blijken dat er grote verschillen zijn
in de perceptie van betrokkenheid van stakeholders in het proces
tussen de respondenten.
5.3.2.1. Visie vakbonden:
Tussen de respondenten van de vakbonden is er een eensgezindheid
over de betrokkenheid van de vakbonden bij het proces van
talentmanagement. Elke respondent stelt dat de vakbonden
onvoldoende en steeds laattijdig betrokken werden en dus een
beperkte inspraak hadden en hebben in het beleid. Vanuit hun rol als
vertegenwoordiger van de werknemer creëert dit een stuk ongenoegen
omdat er maar beperkte mogelijkheden zijn voor overleg en eventuele
bijsturingen van het beleid. De vakbonden werden binnen
verschillende entiteiten slechts betrokken bij de implementatie van het
beleid wat een latere fase in het proces is. Verder werd er volgens de
vakbonden weinig gedaan om het personeel echt te betrekken bij de
ontwikkeling, waardoor het een sterk top-down proces is. Dit gaat in
tegen de visie van Thunissen over de communicatie van een
organisatie met haar omgeving. Deze communicatie mag volgens
Thunissen niet eenzijdig zijn omdat het gevolgen heeft voor de
omgeving van de organisatie en voor de organisatie zelf.
49
“Ik moet zeggen, in het voorbereidende niet. Dus wij krijgen
meestal de feiten op het ogenblik dat ze al beslist zijn en daar
kunnen dan nog opmerkingen op geven of wel hier en daar.
Maar daar wordt weinig rekening mee gehouden moet ik
zeggen. De evaluatie daar zullen wij ook nog een stukje in mee
betrokken worden maar dan ook heel summier. Dus in feite
weinig” (Van Wesemael, 27.03.2015).
“Vele dingen worden eerst beslist door het beleid en dan…
want dat staat ook dikwijls in de beleidsverklaring in de
regeerverklaring, in overleg met de vakbonden. Maar de
redenering is, we beslissen eerst iets dan wordt dat overlegd
desnoods zelfs onderhandeld maar we gaan daar vooral niets
meer aan wijzigen. En binnen die contouren moeten de
vakbonden dan maar meedenken en als ze het er niet mee eens
zijn dan zijn het niets en dan moeten ze maar zeggen dat ze
niet akkoord zijn” (Van Lindt, 18.03.2015).
In het interview met het CCOD werd het onderscheid gemaakt tussen
overleg met eerder externe stakeholders (belangengroepen, klanten,
…) en overleg met eerder interne stakeholders (personeel, vakbonden)
waarbij externe stakeholders meer betrokken worden in overleg dan
interne stakeholders.
“Wat ook in het belang is van een overheid om stakeholders
te betrekken want anders valt uw functie als overheid weg vind
ik vanuit de basis dat de overheid een beleid moet uitwerken.
Ik merk in andere dossiers, inhoudelijke, dat stakeholders dat
daar effectief wel rekening mee gehouden wordt en dat die
betrokken worden. En toch stel ik vast dat de stakeholder
personeel en dan vakbonden dat dat vaak, zoals ik daarnet al
zei, opzij wordt gezet voor stuk, dat daar onvoldoende
aandacht aan besteed wordt.” (Hiel, 27.03.2015).
50
5.3.2.2. Visie administratie:
In tegenstelling tot de respondenten van de vakbonden, is er onder de
respondenten van de entiteiten geen eenduidig antwoord te vinden
rond de betrokkenheid van de vakbonden in het proces. De vakbonden
worden steeds betrokken via het sociaal overleg dat procedureel
vastligt. De entiteiten hebben echter wel de keuzevrijheid om de
vakbonden wel of niet te betrekken buiten het sociaal overleg. De
entiteit bepaalt zelf of de vakbonden hun visie kunnen geven in het
begin van het proces of pas later.
“Dus om nu te zeggen waar zijn ze het meest in betrokken? Ik
denk het meest in die beweging nu met zeker het management
hebben wij regelmatig overleg gepleegd voornamelijk om
beslissingen te krijgen en verder te implementeren. Maar
uiteindelijk hebben wij ook dikwijls op de werkvloer met
personeelsleden samengezeten en dingen verzonnen en
uitgeprobeerd” (Geerens, 25.03.2015).
“De vakbonden zijn natuurlijk wel altijd op de hoogte van de
leertrajecten die wij uitrollen. Want bijvoorbeeld het
leertraject talenten dat is trouwens een van de punten die de
vakbonden zeiden: er is onderbenutting van potentieel binnen
onze organisatie. Het is onder andere daar dat wij een
antwoord gegeven hebben, we gaan een stuk die leertrajecten
ontwikkelen omdat mensen zelf ook een stukje kunnen
aanreiken wat ze kunnen en willen. Dan krijg je een goede
dialoog” (Destrycker, 25.03.2015).
51
5.3.3. Relatie met organisatie:
De relatie tussen de stakeholders en de organisatie is van groot belang
in de visie van Paauwe (2004). Niet alleen dient de organisatie
aandacht te besteden aan zowel de economische als de relationele
rationaliteit, maar dienen de relaties met de stakeholders ook op een
duurzame manier ontwikkeld te worden. Een belangrijk element is het
vertrouwen tussen de twee partijen, want bij een gebrek aan
vertrouwen is het moeilijk samenwerken. De relatie tussen vakbonden
en de entiteit is ook bepaald door de historisch gegroeide configuratie
van de entiteit en dan voornamelijk de geschiedenis van sociaal
overleg. Door deze historische configuratie ontwikkelt men een
cultuur binnen de eigen organisatie en schept men verwachtingen op
het gebied van interactie met de manier waarop structurele problemen
worden opgelost. In het geval van de Vlaamse overheid is er naast de
veranderende economische context ook nog de veranderende politieke
context, die de relatie tussen de stakeholders en de organisatie (hier de
Vlaamse overheid) kan beïnvloeden. Er is binnen de Vlaamse
overheid nog steeds een cultuur van overleg aanwezig en de
vakbonden koesteren verwachtingen gebaseerd op vroeger genomen
beslissingen. Deze cultuur van overleg en verwachtingen van
stakeholders veranderen door een gewijzigde context en zijn daarom
van belang in de relatie tussen stakeholder en organisatie of tussen
Vlaamse overheid en vakbond. Een voorbeeld hiervan is het sociaal
overleg dat verankerd is wanneer het gaat over personeelszaken.
52
5.3.3.1. Visie vakbonden:
Uit de antwoorden van de vakbondsrespondenten is op te maken dat
de gewijzigde politieke context een grote invloed heeft op de relatie
tussen de vakbonden en de organisatie. Men dient immers niet uit het
oog te verliezen dat er banden zijn tussen vakbonden en bepaalde
politieke partijen, zoals bijvoorbeeld tussen het ACOD en de
Socialistische Partij Anders (sp.a). Een Vlaamse Regering die minder
of geen banden heeft met vakbonden zal dus op een andere manier
omgaan met deze stakeholder. Uit de antwoorden van de respondenten
is op te maken dat er sinds de verkiezingen van 2014 een eerder
vijandige houding is ten aanzien van de vakbonden. Het sociaal
overleg gebeurt niet meer zoals onder voorgaande regeringen. Ook
heeft de veranderde economische context zijn weerslag op de manier
waarop de organisatie de stakeholders benadert en betrekt in het
proces. Verder verwijzen de respondenten naar de verplichtingen van
de Vlaamse overheid als werkgever en meer bepaald als sociale
werkgever. De Vlaamse overheid is in hun ogen geen bedrijf en dient
dus niet als dusdanig geleid te worden.
“De overheid heeft ook een rol te spelen als sociale werkgever
dat wordt, met alle respect, veel te veel verwaarloosd en zeker
ook binnen de Vlaamse overheid… Ik heb soms een beetje het
gevoel dat de economische rationaliteit zwaarder doorweegt.
Ook en vooral, en ik heb het al aangehaald, de overheid is
geen bedrijf [...] Dus ik heb een beetje het gevoel dat er als
maar meer te veel gefocust wordt op de overheid als een
economische entiteit terwijl dat dat, in de enge betekenis van
het woord dan, kerntaken is die noodzakelijk zijn voor de
maatschappij in zijn geheel” (Van Lindt, 18.03.2015).
“Vroeger met de sp.a, we moeten dat niet wegsteken, was die
relatie goed. Met Groen zelfs en gingen wij regelmatig
spreken met parlementairen, we doen dat nu nog. [...] Maar
nu hebben in feite in de politieke kant quasi geen vrienden.
Wel in het parlement maar in een minderheid zodanig dat die
daar ook niks te zeggen hebben” (Hiel, 27.03.2015).
53
“Ik denk dat momenteel het economische aspect meer
doorweegt. We stellen vast dat we heel veel moeite hebben om
tot een gesprek over te gaan. Het is bijna een verplicht
nummer om met ons in overleg te gaan. Het is algemeen he, je
hoort met onze overkoepelende organisatie, het ACV, ook in
overleg zit. En als je dan reacties hoort van: we gaan de
vakbonden toch het land niet laten besturen? Dan weet je al
heel duidelijk de manier waarop men één tegen de stakeholder
vakbonden staat he” (Hiel, 27.03.2015).
5.3.3.2. Visie administratie:
De entiteiten zijn eveneens onderhevig aan de veranderende politieke
en economische context. Zij dienen zich te schikken naar de
uitgestippelde beleidsplannen van de bevoegde ministers. Zij zien
hierin ook weldegelijk een evolutie. Een verschil met de vorige
regeerperiode is het sterker doorwegen van de economische
rationaliteit ten aanzien van bepaalde stakeholders. Dit is dan weer
gekoppeld aan de economische context en de wens van de Vlaamse
Regering om te besparen. Deze economische rationaliteit geldt
voornamelijk naar externe stakeholders (zoals klanten van de
entiteiten) terwijl er een meer relationele rationaliteit is ten aanzien
van interne stakeholders en meer bepaald het personeel. De interne
relationele rationaliteit proberen de entiteiten ook uit te stralen naar de
externe stakeholders en dan voornamelijk de arbeidsmarkt. De
Vlaamse overheid dient te worden gepromoot als een goede
werkgever. Het is ook deze positie van werkgever die tot bepaalde
verplichtingen leidt ten aanzien van (voornamelijk) de interne
stakeholders. Naast de positie van werkgever zijn de entiteiten ook
leveranciers van diensten aan klanten waardoor deze ook aan hun
verwachtingen dienen te voldoen.
54
“Dus ik denk dat daar dan in uw economische realiteit gaat
zien dat er dan ook echt met klanten en partners wordt
gesproken. Intern waar we meer het personeelsperspectief
zien daar zal het meer het relationele… er moet ook met
personeelsleden in overleg gaan zal het vooral het relationele
perspectief zijn wat de bovenhand zal halen. Maar ik denk dat
het goed is dat beide binnen Kind & Gezin draaien dat ze
elkaar daarin versterken” (Geerens, 25.03.2015).
In het interview met het AgO en Syntra werd er aangegeven dat de
focus van de Vlaamse overheid duidelijk verschuift. Het economische
gaat zwaarder doorwegen dan het relationele. Tegelijkertijd is er toch
nog aandacht voor de werknemer als persoon. We zien hier dus
elementen van de input en de outputbenadering aan de oppervlakte
komen in de relatie tussen de stakeholder personeel en de organisatie.
“Ik denk dat die relationele rationaliteit lang heeft gespeeld
en de hoofdfocus was bijna en dat de economische nu zo de
laatste jaren de bovenhand meer aan het krijgen is als
tegengewicht maar dat je nu voelt vanuit die vragen vanuit de
entiteiten komen rond talent maar vergeet niet de mens”
(Marchant, 10.03.2015).
“Dat merk ik wel dat we daar als organisatie heel trots op
zijn, dat we die erkenning krijgen en dat de overheid echt
bekeken wordt als een goeie werkgever [...] dat is iets van ja
crisis en ja output werken heel sterk. Maar tegelijkertijd ook
dat hartelijke, dat inclusieve van we willen hier wel een goeie
werkgever zijn” (Marchant, 10.03.2015).
“Ja nu door de crisis weegt dat economische wel heel fel door
he. Dat wel. Ik moet dat daar telkens toch wel inbrengen: ja
ok het zijn die omstandigheden maar je hebt uw werknemers
en je hebt dat relationele ook wel nodig om beter die
economische doelstelling… de klemtoon verschuift toch meer
naar het economische” (Van Dousselaere, 26.03.2015).
55
6. Discussie en conclusie:
6.1. Hoe zijn de visie en de standpunten van de Vlaamse
Regering geëvolueerd?
Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zal er vooral
gefocust worden op de resultaten van de documentanalyse die werd
uitgevoerd op het Vlaams Regeerakkoord en de Visienota
Bestuurszaken. In beide documenten wordt er melding gemaakt van
de term “talent”. Een goed begrip van deze term is een absolute
voorwaarde om aan talentmanagement te kunnen doen. Om te kunnen
oordelen of er sprake is van een evolutie in de visie en standpunten
van de Vlaamse Regering zullen de resultaten van de
documentenanalyse geplaatst worden naast het rapport van Buttiens
en Hondeghem dat het talentmanagement besprak tijdens de vorige
legislatuur.
Uit het rapport van Buttiens en Hondeghem komt naar voren dat de
Vlaamse overheid uitgaat van een inclusief talentmanagement waarbij
de sterktes van elke werknemer verder ontwikkeld worden binnen de
context van de algemene organisatiedoelstellingen.
De Vlaamse Regering wenst, zoals hierboven beschreven, dus gebruik
te maken van talentmanagement. De belangrijkste vermelding van
talent vindt men binnen het domein van de arbeidsmarkt. De Vlaamse
Regering stelt aandacht te hebben voor de individuele loopbanen van
werknemers. Deze aandacht voor individuele loopbanen is te kaderen
in de strategie om werknemers langer aan het werk houden en de
loopbanen te verlengen. De Vlaamse Regering wenst dit te bereiken
door de individuele talenten van werknemers te ontwikkelen en dit zal
voornamelijk via opleidingen gebeuren. De visie op
talentmanagement van de Regering Bourgeois sluit dus aan bij de
conclusie van het rapport van Buttiens en Hondeghem over de visie
van de vorige Vlaamse Regering.
56
De beleidsnota van Minister Homans bouwt verder op het Vlaamse
Regeerakkoord op gebied van talentmanagement. De minister stelt in
haar beleidsnota dat talentmanagement niet alleen extern, buiten de
Vlaamse overheid, maar ook intern dient te worden toegepast. Het
personeelsbestand van de Vlaamse overheid zal in de komende jaren
onder druk komen te staan door allerlei factoren die in de beleidsnota
worden aangehaald (vergrijzing, ontgroening,…). Het is dus van groot
belang dat de Vlaamse overheid haar huidig personeel zo lang
mogelijk aan zich kan binden en tegelijkertijd het profiel van een
goede werkgever kan vasthouden. Beide doelstellingen zijn belangrijk
om een grote uitstroom van personeel of talenten te vermijden. Deze
beleidsnota kunnen we beschouwen als een verderzetting van het
beleid van Minister Bourgeois uit de vorige legislatuur, die eveneens
de aandacht vestigde op het aantrekken, ontwikkelen en behouden van
talenten bij de Vlaamse overheid.
We kunnen dus concluderen dat de visie en de standpunten van de
Vlaamse Regering over de twee legislaturen heen geen grote evoluties
heeft gekend op het gebied van talentmanagement. Uit documenten
van beide periodes, komt aandacht voor talent naar voor en het besef
dat het ontwikkelen, behouden en aantrekken van talent van groot
belang is voor de Vlaamse overheid. Er bestaat veel aandacht voor
talent als vaardigheden van een werknemer binnen de context van de
organisatie. Er wordt echter geen melding gemaakt van de intrinsieke
motivatie van de werknemer. Intrinsieke motivatie is echter van
belang omdat het bepaalt of de werknemer zelf zijn talenten verder wil
ontwikkelen binnen de organisatie en/ of de werknemer zich langer
wil binden aan de organisatie. Eén van de redenen die Minister
Homans aanhaalde voor het vertrekken van jonge talenten bij de
Vlaamse overheid was het gebrek aan doorgroeimogelijkheden voor
jonge werknemers. De Vlaamse overheid moet dus kansen geven aan
jonge talenten om hun intrinsieke motivatie op een hoog peil te houden
en ze ook aan de organisatie te binden.
57
Wanneer de visie van de Vlaamse overheid naast de besproken
dimensies van Dries (2013) gelegd wordt, zijn er weinig keuzes in de
dimensies te vinden. De mogelijkheid bestaat wel dat de keuzes
gemaakt worden op een onbewuste manier. Het ontbreken van
uitgesproken keuzes bij de Vlaamse overheid kan liggen aan het
diverse personeelsbestand en het groot aantal verschillende taken die
de Vlaamse overheid op zich neemt. Elke taak vergt een ander type
entiteit die een ander soort talentmanagement vereist.
58
6.2. Hoe zijn de visie, standpunten en praktijken binnen
de administratie geëvolueerd?
Net als bij de visie en standpunten van de Vlaamse overheid werd er
om deze onderzoeksvraag te beantwoorden eerst gekeken naar de
toestand binnen de Vlaamse administratie zoals deze werd beschreven
in het rapport van Buttiens en Hondeghem. Hierin werd vastgesteld
dat alle entiteiten intern processen toepasten die onder
talentmanagement geplaatst konden worden, ook al deed de entiteit
officieel niet aan talentmanagement. Talentmanagement was dus
wijdverbreid aanwezig binnen de entiteiten van de Vlaamse overheid
op het moment van het rapport in 2013. Er moet hier wel worden
vermeld dat typische talentprocessen zoals ‘talent audit’ en
‘management development’ enkel werden toegepast in entiteiten waar
er al sprake was van een formeel talentmanagementbeleid.
Allereerst werd de respondenten van de verschillende entiteiten
gevraagd hoe zij stonden ten aanzien van de definitie van ‘talent’ en
’talentmanagement’ zoals die was opgesteld in 2012. Alle
respondenten binnen de entiteiten onderschreven nog steeds de
definitie zoals die was opgesteld en wensten hier niets aan te
veranderen. Wanneer het aankomt op de toegepaste praktijken rond
talentmanagement binnen de entiteiten is er wel een merkbare
diversifiëring tot stand gekomen. Alle entiteiten benaderen talent
alleen vanuit de object dimensie, zoals wordt vooruitgeschoven door
de Vlaamse overheid. De praktijken die hier aan worden gekoppeld
zijn evenwel verschillend van entiteit tot entiteit. AgO en het
Agentschap Ondernemen passen praktijken toe die zowel onder de
object als de subject benadering van talent geplaatst kunnen worden.
Hierdoor zullen ze dus initiatieven nemen die zowel gericht zijn op
talent als kenmerk, als op talent als persoon. De andere entiteiten
(Syntra, Kind & Gezin, Jongerenwelzijn) hanteren meer de zuivere
object benadering, waarbij er voornamelijk naar de vaardigheden van
een werknemer wordt gekeken. De hieruit volgende praktijk binnen
deze entiteiten is dan dat een werknemer wordt ingezet op zijn/haar
talenten zonder die talenten specifiek verder te ontwikkelen.
59
Een andere diversifiëring bij de entiteiten is de keuze voor een
inclusief of een exclusief talentmanagement. In de vorige legislatuur
was vooral de inclusieve benadering aanwezig binnen de entiteiten
wat ook overeenstemt met de algemene visie op talentmanagement.
Uit de resultaten van de interviews blijkt dat de ondervraagde
entiteiten nu eerder kiezen voor een combinatie van exclusief en
inclusief talentmanagement naargelang de praktijk die wordt opgestart
binnen de entiteit. De talentbesprekingen, die worden aangehaald in
de beleidsnota van Minister Homans en die gepland zijn binnen de
entiteiten, wijzen op een inclusief talentmanagement. Het
aanlooptraject voor het middenkader van de entiteit wijst dan weer op
een exclusief talentmanagement waarbij een beperkt aantal
werknemers wordt geselecteerd om deel te nemen. Het is alleen binnen
Kind & Gezin dat de exclusieve benadering minder aanwezig is en
waar men dus vooral inzet op de inclusieve benadering door middel
van ‘sterrollen’ en het werken in teams.
Een bemerking die door meerdere respondenten gemaakt werd is die
van een sterk veranderde aandacht voor de werknemer in het beleid.
Waar het beleid in de vorige legislatuur veel aandacht had voor de
intrinsieke motivatie en interesses van de werknemer om zo tot een
hogere productiviteit te komen, ziet men nu een verhoogde aandacht
voor de productiviteit van de werknemer. De reden die hiervoor
aangehaald wordt door de respondenten is de economische context en
de context van besparingen bij de Vlaamse overheid, vooral dan het
concept van meer doen met minder.
60
6.3. Hoe staan de stakeholders tegenover
talentmanagement binnen de Vlaamse overheid en
de eventuele evolutie hierin?
Het standpunt van de stakeholders ten aanzien van talentmanagement
wordt beantwoord aan de hand van de interviews met respondenten uit
de drie overheidsvakbonden. De respondenten werden gepeild naar
hun visie ten aanzien van het gevoerde talentmanagement en naar hun
verwachtingen en bedenkingen ten aanzien van het huidige beleid.
De overheidsvakbonden ACOD en VSOA onderschrijven de definitie
van ‘talent’ en ‘talentmanagement’ zoals die werden opgesteld in
2012. Het CCOD ziet talent als een breder concept, waar er niet alleen
aandacht is voor wat een werknemer goed kan of de talenten waar
hij/zij mee geboren is. De organisatie dient vanuit het oogpunt van het
CCOD dus ook de talenten van personen te identificeren en te
ontwikkelen.
Een bemerking van het CCOD is wel dat zij als vakbond niet
betrokken werden bij de initiële ontwikkeling van de termen ‘talent’
en ‘talentmanagement’. Deze bemerking is ook terug te vinden bij de
respondenten van het ACOD en VSOA, wat ook leidt tot één van de
grootste bedenkingen van de overheidsvakbonden bij het
talentmanagementverhaal. Zij worden in hun ogen veel te laat
betrokken in het proces van talentmanagement niet alleen op het
algemeen niveau maar ook binnen de entiteiten zelf. De vakbonden
werden binnen bepaalde entiteiten pas betrokken bij de implementatie
van het beleid, zonder enige mogelijkheid tot inspraak of aansturing
van het beleid buiten het sociaal overleg. Zij worden dus als
vertegenwoordigers van het personeel niet echt betrokken bij het
beleid dat nochtans een grote impact heeft op de werknemers. Tussen
de entiteiten is er wel een groot verschil te zien in de wijze waarop de
vakbonden betrokken werden buiten het formele sociale overleg.
Binnen sommige entiteiten werden zij wel betrokken bij het proces
van ontwikkeling en implementatie rond talentmanagement maar in
andere bleef het inderdaad beperkt tot het sociaal overleg.
61
De entiteiten kiezen hier dus zelf of en op welke manier ze de
vakbonden willen betrekken naast het formeel geïnstitutionaliseerde
overleg bij het proces van talentmanagement en de uitwerking ervan.
De ervaring van de vakbonden binnen de entiteiten kan dus verschillen
van die van de vakbonden op het meer algemeen beleidsniveau.
Verder zijn er bedenkingen rond het toepassen van talentmanagement
binnen de besparingscontext bij de Vlaamse overheid. Volgens de
vakbonden dient er aan een beleid met ‘talentmanagement’ voldoende
middelen en capaciteit gekoppeld te worden, wat weinig
waarschijnlijk is binnen een besparingscontext. Binnen dezelfde
besparingscontext is er ook meer aandacht voor de productiviteit van
werknemers en minder voor de intrinsieke motivatie of interesses van
werknemers. Het is deze verschuiving die beperkend is voor
werknemers omdat opleidingen, wat gezien wordt als het ontwikkelen
van talenten, steeds binnen de context van de huidige functie moet
plaatsvinden. Dit verhindert dus dat personen nieuwe talenten
ontdekken en op zoek kunnen gaan naar een andere functie binnen de
Vlaamse overheid. Maar zelfs wanneer een werknemer erin slaagt een
nieuw talent bij zichzelf te ontdekken en er bovendien een geschikte
functie is, blijft er soms nog een probleem rond interne mobiliteit.
Interne mobiliteit is nog niet geïncorporeerd binnen de cultuur van de
Vlaamse overheid en wordt soms door leidinggevenden en andere
werknemers eerder als iets negatiefs gepercipieerd. Het veranderen
van een cultuur is een moeilijk iets, maar de Vlaamse overheid moet
hier op blijven inzetten. Interne mobiliteit is een nuttige en bruikbare
praktijk binnen talentmanagement die toelaat aan de werknemer om
binnen de organisatie zijn/haar talent te gebruiken en die toelaat aan
de organisatie om een getalenteerde werknemer te behouden.
Het talentmanagementbeleid van de Vlaamse overheid wordt als
inclusief voorgesteld, maar volgens de vakbonden is dit niet terug te
vinden op de werkvloer. Zij stellen dat het talentmanagement veel
meer een exclusief karakter heeft vanwege het eerder beperkt aantal
deelnemers die dan vaak nog een hogere opleiding hebben genoten.
Dit leidt er toe dat er een eerder negatief beeld rond talentmanagement
ontstaat bij de vakbonden. Zij pleiten dan ook voor een openstelling
van het beleid voor alle werknemers op alle niveaus. Daarnaast is er
62
een sterke voorkeur voor een open en transparant systeem voor de
deelname aan opleidingen en voor de mogelijkheid tot doorstromen
van het personeel naar hogere niveaus om elke vorm van subjectiviteit
te kunnen tegengaan. Deze doorstroming van personeel naar hogere
niveaus dient te gebeuren op basis van examens zodat er geen
discussie kan bestaan over de geschiktheid van een kandidaat.
6.4. Algemene conclusie:
Het opzet van deze masterproef was te onderzoeken of het
talentmanagement binnen de Vlaamse overheid (het politieke niveau
en de administratie) een evolutie had doorgemaakt sinds de vorige
beleidsperiode. Verder werd er ook gekeken hoe de stakeholders
stonden tegenover het reeds gevoerde talentmanagement en het
talentmanagement beschreven in de beleidsdocumenten van de
nieuwe Vlaamse Regering. De antwoorden op deze onderzoeksvragen
blijken veel genuanceerder en gediversifieerder dan verwacht.
De respondenten binnen de administratie en bij de stakeholders
ondersteunen het talentmanagement van de Vlaamse overheid. Beide
groepen van respondenten staan meestal nog steeds achter de
definities zoals die werden opgesteld in 2012 onder het beleid van
toenmalig Minister Bourgeois. Het ontwikkelen van talenten binnen
de organisatie en het geven van kansen aan werknemers wordt door
beide groepen onderschreven en aangemoedigd.
De visies op de implementatie van het talentmanagement verschilt wel
tussen de twee groepen van respondenten. De vakbonden stellen dat
het inclusieve karakter van het talentmanagement zoals voorgesteld in
de beleidsdocumenten ontbreekt in de implementatie. De praktijken
van talentmanagement worden volgens hen slechts toegepast op een
beperkt aantal werknemers waardoor een groot deel van de organisatie
en dan vooral werknemers op lagere niveaus ( C en D ) niet betrokken
worden bij het talentmanagementbeleid. Dit staat in contrast met de
visie van de bevraagde entiteiten die stellen dat het talentmanagement
wel openstaat voor alle werknemers. De entiteiten gaan uit van een
talentmanagement waarbij er aandacht is voor elke individuele
63
werknemer binnen de entiteit, elke werknemer kan zich inschrijven
voor de talentmanagementpraktijk binnen de entiteit. Deze praktijken
binnen de entiteiten zouden de werknemers de mogelijkheid dienen te
geven om zich te ontwikkelen en indien nodig een andere functie te
bekleden om aldus de motivatie van de werknemer te verhogen.
Het onderzoek toont aan dat het talentmanagement binnen de Vlaamse
overheid nog steeds een methode is die voldoende draagvlak heeft
binnen de organisatie. Zowel de werknemers als de stakeholders
blijven de methode ondersteunen. Er is echter een inhoudelijke
evolutie te bespeuren in de uitgangspunten van het voorgestelde
talentmanagement ten aanzien van de vorige beleidsperiode. Het
vooropgestelde talentmanagement legt meer de nadruk op
talentmanagement als instrument om een verhoogde output te
realiseren door middel van een verhoogde motivatie bij de individuele
werknemer. Het talentmanagement van de vorige beleidsperiode legde
eerder de nadruk op het motivatie-element en het creëren van
zogenaamde werkgoesting. Het verhogen van de output bij individuele
werknemers maakt het mogelijk voor de Vlaamse overheid om meer
te doen met minder werknemers zoals wordt gevraagd door het
politieke niveau. Uit de interviews met de respondenten blijkt wel dat
het talentmanagement niet alleen praktijken omvat met een inclusief
karakter. Bepaalde praktijken (waaronder het aanlooptraject voor
middenkader) zijn onder een exclusief talentmanagement te plaatsen.
Dit is niet de enige dimensie van Dries waar de Vlaamse overheid geen
echte keuze maakt tussen de verschillende definities van talent, maar
opteert om beide definities te incorporeren in haar praktijken. In dit
opzicht spreekt ment theoretisch dan van een hybride benadering.
Een kritiek van de vakbonden hier is dat er nog steeds voldoende
middelen beschikbaar moeten zijn om talentmanagement binnen de
overheid te kunnen uitvoeren. Een gebrek aan middelen zal de
effectiviteit van het talentmanagement binnen de Vlaamse overheid
ondermijnen zodat bepaalde praktijken niet uitvoerbaar worden. Het
voorbeeld dat wordt aangehaald binnen deze context is dat van interne
mobiliteit waarbij een werknemer een andere functie binnen dezelfde
of een andere entiteit opneemt.
64
Indien deze persoon niet vervangen wordt op zijn/haar oorspronkelijke
functie, dan wordt de werking van de dienst of entiteit bemoeilijkt. De
vrees voor een slechtere werking van de dienst door het verlies van
een werknemer zorgen er voor dat leidinggevenden weigerachtig staan
tegenover mobiliteit.
65
6.5. Limieten en suggesties voor verder onderzoek:
De keuze voor semi-gestructureerde interviews als
onderzoeksmethode voor het bevragen van respondenten gaf de
mogelijkheid om de positie van de respondenten goed weer te geven
en inzichten te verwerven die via andere vormen van bevraging niet
mogelijk waren geweest. Door de interviews konden de respondenten
hun visie aanvullen en onderbouwen met persoonlijke ervaringen en
anekdotes die dan weer hielpen om hun visie te kaderen. Daarnaast
was er ook de mogelijkheid om de antwoorden van de respondenten
verder uit te diepen door het stellen van bijvragen. Uit de interviews
kwam naar voor dat de vakbonden buiten het sociaal overleg binnen
verschillende entiteiten op zeer verschillende wijzen betrokken
worden bij talentmanagement. Dit had bijvoorbeeld in een survey
nooit naar voren kunnen komen.
Semi-gestructureerde interviews vergen echter veel tijd en middelen
waardoor er een selectie gemaakt werd onder de mogelijke
respondenten en de bevraagde entiteiten. Een andere
bevragingsmethode zoals een survey had het aantal respondenten en
bevraagde entiteiten kunnen verhogen wat het onderzoek een breder
beeld op het talentmanagement binnen de Vlaamse overheid had
kunnen geven.
Toekomstig onderzoek zou kunnen nagaan in welke mate het
voorgestelde talentmanagement van de Vlaamse overheid, zoals
beschreven in het Regeerakkoord en de Beleidsnota, is
geïmplementeerd binnen de administratie. Daarnaast dient er ook
gepeild te worden hoe de werknemers van de entiteiten hier tegenover
staan en in welke mate zij toegang hebben tot de geïmplementeerde
praktijken. Ook kan er gekeken worden naar de betrokkenheid van
andere stakeholders -naast de vakbonden - in het proces van
talentmanagement.
66
7. Bibliografie:
Belga (2014). Vlaamse Besparingen: 1.950 ambtenaren minder.
Knack.
Bourgeois, G. (2009). Beleidsnota Bestuurszaken 2009-2014.
[01.05.2012,
Vlaamse overheid:
http://www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&ci
d=117
1947608450&context=1141721623065---1191211215889-
1265742712811--
1171947608450&p=1186804409590&pagename=Infolijn%2
FView].
Bourgeois, G (2014). Beleidsnota 2014-2019 Algemeen
Regeringsbeleid.
Buttiens, D., & Hondeghem, A. (2013). Talentmanagement in de
Vlaamse overheid: een kijk op theorie en praktijk. status:
published.
Destrycker, H. (Brussel, 25.03.2015). Interview in het kader van
de masterproef over talentmanagement bij Agentschap
Ondernemen [Interview met D. Buttiens en T. Craps].
Dries, N. (2013). The psychology of talent management: A review and
research agenda. Human Resource Management Review,
23(4), 272-285.
Gallardo-Gallardo, E., Dries, N., & González-Cruz, T. F. (2013).
What is the meaning of ‘talent’in the world of work? Human Resource
Management Review, 23(4), 290-300.
Geerens, G. (Leuven, 25.03.2015). Interview in het kader van
de masterproef over talentmanagement bij Kind & Gezin
[Interview met D. Buttiens en T. Craps].
Hiel, N. (Brussel, 27.03.2015). Interview in het kader van de
masterproef over talentmanagement bij CCOD [Interview
met T. Craps].
Homas, L. (2014). Beleidsnota 2014-2019 Bestuurszaken.
Marchant, S. (Brussel, 10.03.2015). Interview in het kader van
de masterproef over talentmanagement bij AgO [Interview
met D. Buttiens en T. Craps].
67
Meyers, M. C., Van Woerkom, M., & Dries, N. (2013). Talent—
Innate or acquired? Theoretical considerations and their
implications for talent management. Human Resource
Management Review, 23(4), 305-321.
Pfeffer, J. (2001). Fighting the war for talent is hazardous to your
organization’s health. Organizational Dynamics, 29(4), 248-
259.
Staes, S. (Brussel, 27.03.2015). Interview in het kader van de
masterproef over talentmanagement bij Jongerenwelzijn
[Interview met D. Buttiens en T. Craps].
Thiel, S. V. (2010). Bestuurskundig onderzoek: een methodologische
inleiding. Bussum: Coutinho.
Thunnissen, M., Boselie, P., & Fruytier, B. (2013a). A review of talent
management:‘infancy or adolescence?’. The International
Journal of Human Resource Management, 24(9), 1744-1761.
Thunnissen, M., Boselie, P., & Fruytier, B. (2013b). Talent
management and the relevance of context: Towards a
pluralistic approach. Human Resource Management Review,
23(4), 326-336.
Vaiman, V., & Collings, D. G. (2013). Talent management: advancing
the field. The International Journal of Human Resource
Management, 24(9), 1737-1743.
Van Dousselaere, J. (Brussel, 26.03.2015). Interview in het kader
van de masterproef over talentmanagement bij Syntra
[Interview met D. Buttiens en T. Craps].
Van Lindt, F. (Brussel, 18.03.2015). Interview in het kader van
de masterproef over talentmanagement bij VSOA [Interview
met T. Craps].
Van Wesemael, J. (Brussel, 27.03.2015). Interview in het kader van
de masterproef over talentmanagement bij ACOD [Interview
met T. Craps].
Wernerfelt, B. (1984). A resource‐based view of the firm. Strategic
management journal, 5(2), 171-180.
68
8. Bijlage:
8.1. Bijlage 1: Leidraad interviews:
Profiel respondent
- Op welke manier bent u betrokken bij het
talentmanagementbeleid van de Vlaamse overheid?
o Vanuit welke functie? Sinds wanneer? Toekomstige
rol? Concrete taken?
Evolutie talentmanagement bij de Vlaamse overheid
We maken een onderscheid tussen de algemene visie van de VO en
het beleid dat binnen de entiteiten van de VO ontwikkeld wordt
Algemene visie
- Omschrijving talent management: Wat houdt het huidige
talentmanagement precies in voor u? Wat zijn de doelen en
wat zijn de instrumenten die u hiermee verbindt?
(Alvorens men kan spreken over talentmanagement moet men
een idee hebben over wat men verstaat onder de term talent.
Wat houdt de term talent in voor u?)
- In 2012 werd talentmanagement, als volgt, gedefinieerd:
‘Talent Management richt zich op het aantrekken,
ontwikkelen, behouden en benutten van talenten waarbij het
perspectief van de medewerker aan het perspectief en de
doelstellingen van de organisatie wordt toegevoegd.' De
definitie van talent is hierin: ‘Talent is de combinatie van
iets goed kunnen en iets graag doen en de automatische
gedrevenheid die hieruit ontstaat, om iets tot een goed einde
te brengen.’ Kan u zich hier nog steeds in vinden?
- Op basis van de interviews die we in 2012 hebben gedaan en
een inhoudsanalyse op de visienota ‘Naar een talentenbeleid’
hebben we vastgesteld dat de algemene visie op het TM-
69
beleid voornamelijk inclusief is en gericht op de sterktes
van werknemers. Zou u stellen dat dit anno 2015 nog steeds
het geval is? (Of is er een evolutie naar een hipo-beleid
waarbij meer geïnvesteerd wordt in een selecte groep van
werknemers)
- Herkent u één of meerdere dimensies uit de volgende
opsomming: aangeboren-aangeleerd, subject-object,
inclusief-exclusief, input-output en het universele-
contextafhankelijke perspectief?
(De literatuur toont dat talent vaak moeilijk te vatten is en het
te benaderen is vanuit verschillende dimensies. Benadert de
Vlaamse overheid het begrip vanuit verschillende dimensies?
Zo ja dewelke?)
- Doelstellingen van het TM-beleid anno 2012: interne
mobiliteit (radar), inzetbaarheid van talenten op de ‘juiste
plaats’, tevredenheid en betrokkenheid, bijdrage aan team- en
organisatiedoelstellingen.. Zijn het nog steeds deze doelen die
voor het TM-beleid voorop staan?
- Beleidsnota Bestuurszaken Homans 2014-2019
‘Daarom voer ik talentbesprekingen in bij de entiteiten van de
Vlaamse overheid met linken naar andere HR-processen zoals
prestatiemanagement, ontwikkeling en loopbaanbeleid. Het
doel is het talent van elke medewerker maximaal te
ontplooien, door o.a. te peilen naar de drempels bij
ondervertegenwoordigde groepen. Dit ondersteunt ook het
diversiteitsbeleid van de Vlaamse overheid. In dit kader
initieer ik ook een overkoepelend ontwikkelprogramma voor
medewerkers met hoog potentieel en hoge performantie.
Tevens werk ik een beleid en ondersteuning uit m.b.t. de
herinrichting van functies, met specifieke aandacht voor lager
geschoold personeel.’ (Inzetbaarheid verhogen; p.33)
‘Ik evalueer de potentieeldetectie-instrumenten die tijdens de
vorige regeerperiode zijn geïnitieerd, zoals het aanlooptraject
voor het middenkader. Deze instrumenten breid ik uit naar
andere categorieën van leidinggevenden. Een aantal
70
voorbeelden zijn de ontwikkeling van een ‘Young Potentials’-
programma voor medewerkers met interesse voor
leidinggeven, die nog geen ervaring hebben op dat vlak,
geïntegreerd met het bestaande Vlechtwerk. Het
Womentoring wordt omgevormd tot een mentoring traject
voor alle kansengroepen.’ (Leiderschap versterken; p. 35)
‘Daarnaast wil ik verder inzetten op tijdelijke mobiliteit, door
de uitleendienst voor talent Radar, uit te breiden, ook buiten
de Vlaamse overheid. Ik initieer jobuitwisselingsdagen
waarop medewerkers kunnen wisselen van stoel en elkaars
functie kunnen uitoefenen’ (p. 33; Personeelsbewegingen
stimuleren)
‘Om talenten de juiste kansen te geven, moderniseer ik de
rekruterings- en selectie-instrumenten. Hierbij besteed ik
specifieke aandacht aan de oprichting van een expertengroep
assessoren, de toegankelijkheid van vacatures voor
kansengroepen en het tegengaan van discriminatie’ (p. 33;
Personeelsbewegingen stimuleren)
(De beleidsnota van Minister Homans spreekt uitvoerig over
talent maar geeft op geen enkele plaats weer wat talent juist
omvat, is hier een reden voor?)
- Was er een evaluatie van het vorige beleid op gebied van
talentmanagement? Wat waren de resultaten van de evaluatie?
Zijn de inzichten daarvan verwerkt in het nieuwe beleid?
Is er mogelijkheid tot tussentijdse evaluatie van het huidige
beleid?
- Nog steeds aandacht voor de promotie van een algemene visie
of laat men het beleid eerder vanuit de entiteiten komen?
o Toekomstige evolutie? Toekomstige activiteiten?
o Ondersteuning entiteiten?
- Algemeen: Welke contextfactoren hebben een invloed op de
gekozen benadering van talentmanagement? (Eerder focus
op economische waarde of ook op het welzijn van
werknemers?, Besparingen?, Hervormingen in de Vlaamse
71
overheid? Cultuur?, Waarden publieke sector, public
value…)
‘Het afslanken van de Vlaamse overheid door de focus op
kerntaken, in combinatie met een door te voeren daling van
het aantal medewerkers en een selectief vervangingsbeleid,
maken het cruciaal dat competente medewerkers geworven
worden en dat ze op de juiste plaats worden ingezet. Zoals
bepaald in het Vlaams regeerakkoord, stimuleer ik interne
mobiliteit en werk daarom een nieuwe regeling uit m.b.t.
heroriëntering van medewerkers’ (p.32,
Personeelsbewegingen stimuleren).
- Steun van topmanagement? (Voorbeelden)
Entiteitsniveau
- Wat is uw evaluatie van het talentmanagementbeleid op
entiteitsniveau in de Vlaamse overheid?
o Ervaren zij de nood aan een talentenbeleid?
o Staat men er voor open? (Meer dan vroeger?)
o Doelstellingen: top 3 uit survey: inzetbaarheid
werknemers, werknemerstevredenheid, verhoogde
productiviteit
o Is de context voor entiteiten volgens u hetzelfde
gebleven? Welke druk/uitdagingen ervaren zij om
over te gaan om TM te ontwikkelen/implementeren?
Betrokkenheid stakeholders
Zeer breed starten: respondent zelf stakeholders laten opsommen,
vervolgens specifiek inzoomen op rol van vakbond
- Wat houdt het begrip stakeholder voor u precies in?
- (Heeft de Vlaamse Overheid verplichtingen ten aanzien van
haar stakeholders? Welke verplichtingen zijn deze?)
- De literatuur geeft aan dat een goede relatie tussen de
organisatie en stakeholders (zowel intern als extern) van groot
72
belang is en dat de organisatie oog moet hebben voor zowel
economische als relationele rationaliteit. Hoe staat de
Vlaamse Overheid hier tegenover?
- Welke zijn de voornaamste stakeholders in het
talentmanagementbeleid?
o In welke fase zijn ze het meest betrokken?
(ontwikkeling, implementatie, uitwerking,
evaluatie?)
o Meeste tussenkomsten op algemeen niveau of
entiteits-specifiek?
- Wat doet de Vlaamse Overheid om relaties op te bouwen met
de stakeholders in het talentmanagementbeleid?
- Hoe omschrijft u specifiek de rol van de vakbond?
- Is deze rol aanzienlijk genoeg volgens u? Wat zou u willen
toevoegen of weglaten?
- Vindt u dat de vakbonden voldoende betrokken zijn geweest
bij het proces?
- (De beleidsnota van Minister Homans bespreekt een aantal
praktijken om het talent van elke medewerker maximaal te
ontplooien, zijn er op de werkvloer al aanzetten gegeven van
deze praktijken?
- Een praktijk die expliciet vermeld wordt in de beleidsnota is
het peilen naar drempels bij ondervertegenwoordigde
groepen, is dit te merken op de werkvloer?
- Een andere praktijk die vermeld wordt is een overkoepelend
ontwikkelprogramma voor medewerkers met hoog potentieel
en hoge performantie, zijn er hiervoor al aanzetten gegeven?)
Afsluitend
- Advies contactpersonen voor het onderzoek?
73