EEN ONDERZOEK NAAR DE LINK TUSSEN PARENTALE BURNOUT …

48
ALS OUDERS UITGEPUT ZIJN EEN ONDERZOEK NAAR DE LINK TUSSEN PARENTALE BURNOUT EN OPVOEDING BIJ MOEDERS EN VADERS VAN ADOLESCENTEN. Aantal woorden: <15324> Brecht Monteyne Studentennummer: 01606837 Promotor: Prof. Dr. Katrijn Brenning Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie Academiejaar: 2019 – 2020

Transcript of EEN ONDERZOEK NAAR DE LINK TUSSEN PARENTALE BURNOUT …

ALS OUDERS UITGEPUT ZIJN

EEN ONDERZOEK NAAR DE LINK TUSSEN PARENTALE

BURNOUT EN OPVOEDING BIJ MOEDERS EN VADERS VAN

ADOLESCENTEN.

Aantal woorden: <15324>

Brecht Monteyne

Studentennummer: 01606837

Promotor: Prof. Dr. Katrijn Brenning

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie

Academiejaar: 2019 – 2020

Woord vooraf

Met trots kan ik een proces van zeven jaar studeren afsluiten. Ik ben blij dat ik dit

kan doen aan de hand van deze scriptie. Toen ik aan mijn eerste opleiding

(orthopedagogie) begon had ik nooit durven te dromen dat ik de capaciteit zou hebben

om een wetenschappelijk traject tot een goed einde te brengen. In het traject van deze

scriptie heb ik veel meer geleerd dan enkel wetenschappelijk werk. Ik heb hoofdzakelijk

op een kritische manier leren kijken naar de wereld rondom me en heb beseft dat er veel

mogelijkheden klaarliggen waar men het soms niet kan of wil zien. Ik heb deze inzichten

niet allemaal op mezelf verzameld, hierbij kreeg ik de hulp van een grote groep mensen.

Alle mensen hier bedanken is een onmogelijke opgave, wel tracht ik de belangrijkste hier

even in de spotlights te zetten.

Allereerst wil ik een groot dankwoord uitspreken aan mijn promotor; Prof. Dr.

Katrijn Brenning. De manier waarop zij mij heeft bijgestaan is naar mijn mening ‘uniek’.

Nooit heb ik moeten wachten op een antwoord op mijn vele vragen en steeds waren deze

antwoorden doortastend en exhaustief. Ze daagde me uit verder te denken en verder te

zoeken en nam het zoekproces niet van mij over. Tegelijk benaderde ze mij als een

‘collega-onderzoeker’ en stond ze steeds als een gelijke tegenover mij. Ze gaf me het

gevoel dat het onderzoek dat we deden een meerwaarde had voor het werkveld waardoor

ik steeds gemotiveerd was om te blijven werken voor deze scriptie. Ook ben ik dankbaar

dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen aan het nog zeer jonge onderzoeksveld van de

parentale burnout.

Ik wens ook mijn ouders te bedanken. Zonder hen en hun emotionele en financiële

ondersteuning had ik nooit kunnen staan waar ik vandaag sta. Door hen had ik de

middelen om bijvoorbeeld mijn dataverzameling op een grondige manier te kunnen

uitvoeren. Ze zijn steeds blijven geloven in mijn kunnen.

Verder wens ik ook iedereen te bedanken die mij heeft bijgestaan in het uitvoeren

van mijn statistische analyses. Dit was voor mij ongetwijfeld de grootste uitdaging van

mijn hele studieloopbaan.

Daarnaast wil ik ook al mijn vrienden bedanken voor de onvoorwaardelijke steun

die ze me zijn blijven verlenen op de momenten dat ik het moeilijk kreeg en begon te

twijfelen aan mijzelf.

Corona verklaring vooraf

De periode waarin wij deze scriptie hoorden af te werken liep van 2018-2020. In deze

periode werden we in Vlaanderen, net als in de rest van de wereld geconfronteerd met de

COVID-19-epidemie. Dit zorgde bij vele studenten voor het hypothekeren van het

onderzoek van hun masterscriptie. Ook in deze studie zorgde dit voor beperkingen van

het onderzoek. In het verloop van het onderzoek kwamen we tot de bevinding dat een

herbevraging van alle ouders veel nieuwe informatie zou kunnen toevoegen. Daarom

werd besloten om een jaar later een herbevraging te doen van de ouders. Dit om te kunnen

beschikken over longitudinale data en zo onze informatie optimaal te kunnen

interpreteren. Helaas brak in de periode waarin de herbevraging zou plaatsvinden de

epidemie uit waardoor deze niet heeft kunnen plaatsvinden. We besloten verder te gaan

me de data van onze eenmalige bevraging.

Abstract

De parentale burnout is een jong begrip waar nog niet veel onderzoek naar verricht

werd. De overgang naar het ouderschap is voor vele ouders een uiterst positieve

gebeurtenis maar voor sommige ouders draait dit uit op een nachtmerrie. In dit onderzoek

ligt de focus op parentale burnout en het effect hiervan op hoe ouders in de opvoeding

staan. We laten ons in het kijken naar opvoeding bijstaan door de zelfdeterminatietheorie

(Deci & Ryan, 2000), waarin men uitgaat van behoefte-ondersteunende opvoeding. Om

dit te bereiken moet volgens de auteurs voldaan zijn aan drie basisbehoeften: competentie,

verbondenheid en autonomie. In deze scriptie zullen wij ons focussen op het verband

tussen parentale burnout en de opvoedingsdimensies: responsiviteit,

autonomieondersteuning en psychologische controle.

In voorgaand onderzoek werden hoofdzakelijk opgebrande moeders bevraagd en

werd gesteld dat het voor toekomstig onderzoek belangrijk zou zijn zich te focussen op

vaders. In dit onderzoek hebben we dan ook alles in het werk gesteld om zoveel mogelijk

vaders erbij te betrekken. In deze studie wensten we moederrapportage en

vaderrapportage naast elkaar te leggen evenals verbanden te onderzoeken tussen beiden.

We beogen dit te doen aan de hand van een Actor Partner Interdependence Model (Cook

& Kenny, 2005).

Aan de hand van vragenlijstonderzoek verzamelden we data bij 103 koppels (103

moeders en 103 vaders). We stelden de hypothese voorop dat er een negatief verband zou

zijn tussen parentale burnout en responsiviteit en autonomie-ondersteuning en een

negatief verband met psychologische controle. We verwachten zowel actor- als

partnereffecten te zien in de APIM-analyse. Onze hypotheses werden bevestigd al werd

er bij het onderzoeken van de partnereffecten enkel een significant partnereffect gevonden

voor de psychologische controle bij de vader. Vanuit onze data konden we vaststellen dat

er een positieve samenhang was tussen parentale burnout bij de moeder en

psychologische controle bij de vader. Na bespreking van de resultaten worden in deze

scriptie nog suggesties gedaan voor verder onderzoek alsook implicaties gepresenteerd

voor de praktijk.

Inhoudsopgave

Inleiding ........................................................................................................................... 1

Parentale Burnout ...................................................................................................... 4

Definitie .................................................................................................................... 4

Antecedenten van parentale burnout ........................................................................ 7

Consequenten van Parentale Burnout ....................................................................... 9

Opvoeding .................................................................................................................. 11

De Evolutie in het Kijken Naar Opvoeding ............................................................ 11

Zelf-Determinatietheorie ........................................................................................ 12

Opvoeding en Psychisch Welzijn ........................................................................... 16

De Link tussen parentale burnout en opvoeding .................................................... 17

De Adolescent en zijn Ouders .................................................................................. 18

De rol van de vaders ............................................................................................... 20

Huidige scriptie ......................................................................................................... 21

Methode ......................................................................................................................... 22

Procedure en Participanten ..................................................................................... 22

Meetinstrumenten ..................................................................................................... 23

Opvoeding .............................................................................................................. 23

Parentale burnout .................................................................................................... 24

Resultaten ...................................................................................................................... 24

Preliminaire Analyses ............................................................................................... 24

Beschrijvende statistiek. ......................................................................................... 25

De achtergrondvariabelen ....................................................................................... 27

Verklarende Statistiek .............................................................................................. 27

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding bij vaders

en moeders. ............................................................................................................. 27

Onderzoeksvraag 2. Actor en partnereffecten: APIM design ................................. 30

Discussie ......................................................................................................................... 34

Onderzoeksbevindingen ........................................................................................... 34

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding bij vaders

en moeders .............................................................................................................. 34

Onderzoeksvraag 2: In welke mate hangt de mate van parentale burnout bij de ene

ouder samen met de opvoedingsgedragingen van de andere ouder ........................ 35

Praktische Implicaties .............................................................................................. 35

Limitaties van het Onderzoek ................................................................................. 36

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek ................................................................. 36

Conclusie ........................................................................................................................ 38

1

Inleiding In de documentaire ‘burning out’ die in 2017 de prijs won voor beste

documentaire op het Docville-festival in Leuven zien we het leven binnen een

chirurgische eenheid in één van de grootste ziekenhuizen van Parijs, een

microsamenleving binnen een operatiekwartier als metafoor voor onze hedendaagse

maatschappij. In de documentaire zien we verschillende artsen aan het werk. Het zijn

allemaal mensen die hun job zo goed mogelijk willen uitvoeren. Ze willen een goede

verzorging geven aan hun patiënten en geven het beste van zichzelf gedurende elke zware

operatie die ze dag in dag uit volbrengen. Jarenlang proberen ze om op een goeie manier

met deze werkdruk om te gaan, voor sommigen kan de werkdruk zwaarder worden en

krijgen ze nog meer opdrachten. Hun werkbelasting wordt groter en ze voelen zich hierin

weinig gesteund door het ziekenhuismanagement. Ze voelen zich steeds meer uitgeput en

krijgen het gevoel dat ze minder energie hebben om hun werk op een goede manier uit te

voeren. Na verloop van tijd zijn hun patiënten slechts nummers en is de energie om een

goeie arts te zijn ver te zoeken.

In datzelfde Parijs kunnen we ons Mark voorstellen, vader van drie kinderen die

het gewoon is om dag in dag uit paraat te staan voor zijn kroost. Hij is zich bewust van

het belang om een goede ouder te zijn en zal er ook alles aan doen om dat te zijn. Elke

dag rijdt hij hen naar hun hobby’s, tracht hij geduld te hebben wanneer zij om zijn

aandacht vragen, hij kookt voor hen en kuist het huis. Maar ook bij Mark wordt de

draaglast opeens zwaarder. Op het moment dat een van de kinderen zijn been brak en er

nog extra zorgen en verzorging bij komen, wordt het voor de vader te veel. Mark heeft na

verloop van tijd de energie niet meer om naar zijn kinderen te luisteren en het ontbreekt

hem steeds meer aan de capaciteit om nog attentief te zijn voor zijn kinderen. In het boek

van Roskam, Raes en Mikolajczak (2017) zien we een gelijkaardige casusuiteenzetting

en wordt de vergelijking gemaakt tussen enerzijds de professionele burnout en anderzijds

een recent concept, parentale burnout.

De voorbije jaren groeide de aandacht voor wat men noemt parentale burnout. Op

18 november 2016 verscheen in De Morgen een artikel met volgende titel: “Parentale

burnout: nieuwe hype of echt probleem?”. In het artikel wordt naar voren geschoven dat

er een zware druk op de schouders van ouders ligt. Sommige ouders zouden in die mate

stress ervaren dat ze niet meer in staat zijn empathisch te reageren op hun kinderen. Op

2

30 augustus 2018 verschijnen in De Standaard voor het eerst ook enkele cijfergegevens.

In het artikel benaderden ze het onderzoek van Isabelle Roskam dat uitging van de

Universiteit Leuven (Mikolajczak & Roskam, 2018). In het artikel stond te lezen: “zowat

30% van de Vlaamse ouders ervaart ‘soms’ moeite met het ouderschap”. Negen procent

zou volgens het artikel behoren tot de risicogroep die aangeeft dagelijks tot wekelijks niet

goed in zijn vel te zitten als ouder. Ze onderzochten een groep van 550 respondenten in

Vlaanderen. Hieruit bleek dat 5% van die groep wekelijks gevoelens van parentale

burnout ervaart en 4% zou de symptomen dagelijks ervaren. Een verontrustende uitspraak

die in het artikel vermeld stond was dat 30% van de ouders ‘met’ een parentale burnout

aangeeft hun kind niet langer te kunnen tonen hoe graag ze het zien. Naast het onderzoek

in Vlaanderen, voerden Mikolajczak en Roskam (2018) ook onderzoek in andere landen.

Bij een steekproef van Engelstalige ouders (931 Engelstalige ouders) kwamen ze tot een

prevalentie van 5% parentale burnoutpopulatie. In een Franstalige steekproef (901

Franstalige ouders) stelden ze een burnoutpopulatie van 6%.

Ouders geven duidelijk aan overbelast te zijn, dat vinden we terug zowel in de

wetenschappelijke literatuur als in de populaire media. Ze krijgen via vele kanalen te

horen wat ze allemaal zouden kunnen doen: hoe ze een goede ouder kunnen zijn, wat

gezonde voeding is, en dat beweging en voldoende slaap belangrijk zijn zowel voor hen

als voor hun kind. Ouders krijgen te horen welke ‘score’ hun kind heeft op een bepaalde

test en hoe het kind een onvoldoende behaalt voor rekenen. Kinderen worden steeds vaker

gemeten en ook steeds vaker op een vergelijkende ladder gezet voor niet-fysieke

kenmerken. Soenens en Vansteenkiste (2015) beschrijven hoe ouders worden ingelicht

op welk percentiel hun kind zich bevindt en krijgen informatie over hoe hun kind zich

positioneert ten opzichte van andere kinderen. Ze worden aangesproken op dit

functioneren en de ontwikkeling van hun kind. Soms zullen ze hier zelfs expliciet

verantwoordelijk voor worden gesteld.

Onze samenleving is complexer geworden, en op vele manieren ook veeleisender.

In een onderzoek van Sur, Bhattacharyya, Sur, Jana en Debnath (2008) stellen ze dat onze

fysiologische reacties om de steeds toenemende keuzestress en complexe situaties het

hoofd te bieden de afgelopen duizend jaar niet aanzienlijk geëvolueerd zijn. Hiermee

bedoelen ze dat evolutionair gezien onze hersenen de afgelopen millennia niet

spectaculair geëvolueerd zijn, maar de eisen van de laatste decennia wel exponentieel en

3

aan een razend tempo zijn gegroeid. Ouders staan voor grotere uitdagingen in een snel

veranderende samenleving. Ze moeten over meer zaken regels gaan opstellen, zoals de

iPad en de computer, maar ook het versturen van sms’en en het gamen. Kinderen hebben

steeds meer keuzes om hun vrije tijd in te vullen. Al vanop zeer jonge leeftijd zijn er

allerhande mogelijkheden zoals circus, dans en knutselen. Niet alleen voor het kind vergt

dit aanpassing maar ook voor de ouder is het een enorme klus om dit allemaal

georganiseerd te krijgen (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Grenzen stellen is misschien

moeilijker dan ooit voor ouders. Zo hebben veel jongeren naast hun echte leven ook een

leven in een virtuele wereld, een wereld waar toezicht houden en regels stellen nog

moeilijker is dan in het echte leven. Het is opvallend dat onze hedendaagse cultuur en het

opvoedingsgedrag zich steeds meer aandient als een ‘koud buffet-cultuur’ (Kerkhofs,

Dobbelaere, & Voyé, 1992). Ouders krijgen vanuit alle richtingen advies en ‘goede raad’

en trachten daaruit hun eigen pakket samen te stellen. Ouders krijgen info van de huisarts,

van de leerkracht, van de buurvrouw en daarnaast zijn er ook verschillende zelfverklaarde

deskundigen die de ouders voorzien van zeer uiteenlopend opvoedingsadvies. Daarnaast

hebben ouders toegang tot een wereldwijd web waar ze opnieuw overladen worden met

allerhande adviezen. Al deze informatie weet ons te vertellen hoe we ons kind kunnen

“maken”. Het zet ons aan tot het hebben van een maakbaarheidsidee waarin ouders alles

willen doen om te slagen en te streven naar een optimale opvoeding van hun kind. Dit

maakbaarheidsidee ontstond al veel eerder tijdens de Franse Revolutie en wordt vaak in

verband gebracht met het verlichtingsdenken van Jean-Jacques Rousseau en de

hedendaagse postmoderne samenleving (Berting, 2006). Het komt erop neer dat zowel

het negatieve als het positieve zaken zijn die er bij ons in zitten en naar buiten moeten

worden gebracht met als gevolg dat men het idee van perfectie hoog gaat houden. De

overheid schoof de definitie naar voren van positief ouderschap; dit zorgde er mogelijks

voor dat ouders zich radeloos voelen omdat ze nooit dat perfecte beeld konden bereiken

wat maakt dat ze vast komen te zitten in een gefrustreerd idealisme (Roskam et al., 2017).

Op basis van dit overzicht wordt het duidelijk dat er druk wordt geplaatst op onze

kinderen en op onze huidige ouders waardoor het opkomen van het concept parentale

burnout geen verrassing is. Ten gevolge van deze complexer geworden samenleving heeft

ook de opvoedingsindustrie een enorme groei gekend en heeft het zich proberen aan te

passen aan die overbevraagde ouders en kinderen.

4

In wat volgt wordt er in deze literatuurstudie een overzicht gegeven van reeds

bestaand onderzoek omtrent parentale burnout. We zullen het conceptualiseren vanuit het

zeer selecte onderzoek dat reeds gebeurde naar dit recente syndroom. Vervolgens zullen

we ook opvoeding conceptualiseren aan de hand van de Zelf-Determinatietheorie (Deci

& Ryan, 2000).

Parentale Burnout

Definitie. Parentale burnout wordt in de literatuur beschreven als een specifiek

syndroom dat ontstaat ten gevolge van een langdurige blootstelling aan opvoedingsstress.

Mikolajczak et al. (2018) stellen dat dit syndroom niet alleen geldt voor moeders, want

men kon aantonen dat ook vaders die energie investeren in hun vaderschap even vatbaar

waren (Roskam et al., 2017). Het concept parentale burnout omvat drie dimensies

(Mikolajczak, Brianda, Avalosse, & Roskam, 2018; Mikolajczak et al., 2018; Roskam et

al., 2017). Een eerste betreft een overweldigende emotionele uitputting gerelateerd aan

iemands ouderlijke rol. De ouders krijgen het gevoel dat ze te vaak betrokken moeten zijn

bij het gezinsgebeuren en voelen zich overbevraagd. Ze voelen zich emotioneel uitgeput

en bevinden zich aan het einde van hun Latijn. Het gaat hier niet louter over een tijdelijke

oververmoeidheid, maar het betreft een diepgaande uitputting waarbij zelfs het denken

aan wat men voor het kind moet doen al als een enorme opgave wordt ervaren (Roskam

& Mikolajczak, 2018). Roskam (2018) stelt dat deze ouders hun tank leeg is en dat ze

niet langer over de nodige brandstof beschikken die ze nodig hebben om hun ouderlijke

rol te vervullen. Ouders hebben het gevoel dat ze in een overlevingsmodus zitten. Een

tweede dimensie is dat ouders een emotionele afstand nemen van de kinderen. Ouders

hebben dan het gevoel dat ze op automatische piloot voor hun kinderen zorgen en dat ze

hun kinderen niet meer kunnen laten zien dat ze van hen houden (Roskam et al., 2017).

In eerder onderzoek werd dit beschreven als ‘depersonalisatie’, een concept dat werd

ontleend aan de dimensies van de professionele burnout. In het onderzoek van Roskam et

al. (2017) verving men depersonalisatie binnen de parentale burnoutliteratuur echter door

emotionele afstand. Ze stelden dat hoewel zeer uitgeputte werknemers hun cliënten als

aantallen kunnen beschouwen, zeer uitgeputte ouders hun kinderen niet zullen

‘ontmenselijken’(Roskam, Brianda, & Mikolajczak, 2018). De ouders gaan het absolute

5

minimum doen voor hun kinderen maar niet meer; interacties zijn beperkt tot functionele

aspecten ten koste van de emotionele aspecten (Mikolajczak et al., 2018). De ouder blijft

van hun kind houden maar hij kan het kind niet langer de liefde tonen die hij voor hen

voelt. De relatie zal meer en meer bestaan uit routines zoals huiswerk, eten en slapen

(Roskam & Mikolajczak, 2018). Als laatste dimensie kenmerkt de parentale burnout zich

door een gevoel van incompetentie in de ouderrol. De ouder heeft het gevoel dat hij nog

weinig waardevols kan bereiken als ouder (Mikolajczak et al., 2018). De verzadiging van

deze ouderlijke identiteit gaat gepaard met een verlies van plezier geassocieerd met het

ouderschap (Roskam & Mikolajczak, 2018).

De drie dimensies van parentale burnout die we reeds hebben vermeld vinden hun

oorsprong in de traditionele professionele burnout literatuur. De meest gebruikte definitie

van professionele burnout is afkomstig van Maslach, Jackson, en Leiter (1997): "Burnout

is een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke

prestaties”. Roskam et al. (2017) kon aantonen dat burnout kan optreden in de context

van opvoeding, hierbij wordt parentale burnout geïdentificeerd als een afzonderlijk en

uniek syndroom dat zowel theoretisch als praktisch verschilt van de werkgerelateerde

burnout.

De conceptualisatie en de meting van de parentale burnout kende een

ontwikkeling in drie golven. Zo werd in een eerste golf de parentale burnout niet

geconceptualiseerd als een afzonderlijk syndroom los van de professionele burnout. In

een tweede golf kwam een parentale burnout conceptualisatie tot stand, afgeleid van die

van de professionele burnout. In een derde golf werd parentale burnout en de meting ervan

benaderd met behulp van een inductieve methode (Roskam, Brianda, & Mikolajczak,

2018). Specifiek werd er vertrokken vanuit de getuigenissen van ouders. Bij deze laatste

golf kwam er een toevoeging aan het construct met een extra dimensie, namelijk

‘contrast’: men kan niet spreken van parentale burnout wanneer de huidige staat van een

persoon niet contrasteert met een vorige periode. In het boek van Roskam en Mikolajczak

(2018) gaat men dieper in op deze laatste dimensie; het contrast. Men spreekt er over een

contrast ten opzichte van de voorgaande periode, het niet langer zijn wie hij of zij was als

ouder. Ouders zouden daarbij moeite hebben om zichzelf nog te herkennen in het gedrag

die ze ten aanzien van hun kind stellen. Uit dit bewustwordingsproces komt schaamte

voort en verlies van het trotse gevoel als ouder. Dit idee over het contrast is klinisch zeer

6

relevant volgens Roskam en Mikolajczak: zo zal men bij een ouder die zich altijd al

uitgeput heeft gevoeld en nooit de energie ervaren heeft om in contact te treden met zijn

kinderen niet spreken van parentale burnout.

In de literatuur vinden we terug dat parentale burnout enerzijds samenhangt met

professionele burnout, depressie en ouderlijke stress maar anderzijds ook duidelijk te

onderscheiden valt (Roskam et al., 2017; Van Bakel, Van Engen, & Peters, 2018).

Hiernavolgend zullen we de gelijkenissen en verschillen tussen deze conceptueel

verwante begrippen bespreken. Wat betreft het onderscheid tussen professionele burnout

en parentale burnout blijkt dat ouders binnen een parentale burnout met gelijkaardige

stressoren geconfronteerd worden die sterke gelijkenissen vertonen met de stressoren

binnen een professionele wereld (vb. excessieve belasting, onverwachte wendingen,

gebeurtenissen waar je geen controle over hebt en weinig ondersteuning), maar deze

stressoren situeren zich dus binnen de context van het ouderschap (Maslach & Goldberg,

1998). Daarnaast worden ouders ook belast met de maatschappelijke mythe om een

perfecte ouder te zijn (Layne, 2006); deze stressor bevindt zich niet in de werkcontext.

Roskam et al. (2017b) stellen bovendien dat mensen in de ‘ouderlijke context’ langer

zullen kunnen doorgaan voordat ze zich uitgeput voelen dan in een jobcontext.

Wat betreft het onderscheid met ouderlijke stress blijkt dat, net zoals stress op het

werk niet steeds zal leiden tot burnout op het werk, ouderlijke stress ook niet altijd leidt

tot parentale burnout (Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Het gaat over een tekort aan

middelen ten opzichte van de last die het ouderschap met zich meebrengt. De gevolgen

van ouderlijke stress zijn dat ouders minder plezier zullen ervaren in hun ouderschap.

Ouders kunnen op zich veel stress verdragen zolang ze genoeg middelen en

hulpbronnen hebben ter compensatie van de effecten van de stress die ze ervaren.

Wanneer deze middelen uitgeput geraken en dit voor een lange tijd zo blijft, kan de

burnout gaan doorbreken. Bij ouderlijke stress hebben we het niet over de uitputting van

de ouderrol en de emotionele afstand van het kind. Er werd in het begin van het ontstaan

van het concept ‘parentale burnout’ veel getwijfeld en gespeculeerd of dit label wel

zinvol was. In het onderzoek stelden ze dat deze ouders niet enkel verkeren in een

depressie, stress of een burnout maar daar bovenop ook nog eens volledig opgebrand

zijn in hun thuisomgeving. De prevalentie van parentale burnout van 5-6 % bevestigt

volgens hen dat sommige ouders zo uitgeput zijn dat de term ‘parentale burnout’

7

effectief geschikt is en een toegevoegde waarde heeft. Tussen de constructen ouderlijke

stress en parentale burnout werden matige correlaties gevonden en men kon hieruit

besluiten dat er een significant verband is, maar toch zijn deze constructen niet

inwisselbaar (Van Bakel et al., 2018).

Wat betreft het onderscheid met depressie blijkt dat depressie en parentale burnout

risicofactoren zijn voor elkaar. We nemen aan dat parentale burnout een toestand is van

contextgebonden negatieve gevoelens in één deel van het leven en depressie meer een

algemeen negatief gevoel is over verschillende domeinen heen. Vanuit deze aanname valt

verder te redeneren hoe een parentale burnout kan leiden tot een depressie. Volgens

Roskam en Mikolajczak (2018) is het dan ook van belang om zo vroeg als mogelijk

parentale burnout te identificeren en te behandelen. Zo kan er voorkomen worden dat een

parentale burnout zal leiden tot een meer gegeneraliseerde depressie.

Parentale burnout valt dus te onderscheiden van de professionele burnout,

ouderlijke stress en depressie. In wat volgt zullen we vanuit voorgaand onderzoek

stilstaan bij de antecedenten en de consequenten van de parentale burnout.

Antecedenten van parentale burnout. Op basis van voorgaand onderzoek

naar antecedenten van parentale burnout, zullen we hiernavolgend zes factoren naar

voren schuiven die een rol blijken te spelen in het ontstaan en in stand houden van

parentale burnout. De eerste factor verwijst naar de stabiele kenmerken van de ouder

zelf. Men vond dat naarmate ouders van wie de persoonlijkheid zich meer typeert als

hoog op neuroticisme, laag op consciëntieusheid en laag op altruïsme vaker opgebrand

zijn (Le Vigouroux, Scola, Raes, Mikolajczak, & Roskam, 2017; Meeussen & Van

Laar, 2018; Mikolajczak, Raes, et al., 2018). In een studie van Vigouroux en Scola

(2018) kon men aantonen dat de persoonlijkheid van de ouders meer dan 40%

verklaarde van de variantie van parentale burnout. Daarnaast stelt Mikolajczak en

collega's (2018) dat naast persoonlijkheid ook angst bij de ouder en een vermijdende

hechtingsstijl van de ouder een risicofactor kan zijn voor parentale burnout.

Een tweede factor is die van de beleving van de ouderrol. De onderzoekers bekeken

bijvoorbeeld in welke mate ouders het gevoel hebben dat ze hun vrijheid verloren zijn in

hun ouderrol, en in welke mate hun ouderrol restrictief aanvoelt. Wanneer ouders

minder zelf-effectiviteit ervaren in hun rol als ouder, minder positief ouderschapsgedrag

8

kunnen vertonen en dit samengaat met inconsequent optreden bij ongewenst gedrag,

dan gaat dit vaker gepaard met parentale burnoutsymptomen (Mikolajczak, Raes, et al.,

2018).

Het gezinsfunctioneren wordt gezien als een derde belangrijke risicofactor. Hier

gaat het over de toenemende belasting door de taken die ze als ouder moeten opnemen,

relatiesatisfactie, een chaotische thuissituatie en veel afwezig zijn in het gezinsleven. Zo

zien we in onderzoek (Mikolajczak, Raes, et al., 2018) dat factoren op het vlak van

gezinsfunctioneren 46% van de variantie van de oorzakelijke factoren kon verklaren.

Daarnaast stelde men dat positief gezinsfunctioneren geassocieerd was met lagere

burnout. Tot slot verklaarden weinig conflicten en huwelijkstevredenheid 29% van

variantie van de oorzakelijke factoren (Mikolajczak, Raes, et al., 2018). In de studie van

Séjourné et al. (2018) werd gesteld dat de moeilijkheid in het vinden van een evenwicht

tussen persoonlijke en professionele toewijding gelinkt was met de parentale burnout.

Een vierde factor die naar voren komt is de invloed van maatschappelijke factoren.

In eerder onderzoek ging men op zoek of de ervaren druk om een perfecte moeder te zijn

samenhangt met parentale burnout (Meeussen & Van Laar, 2018). Door deze ervaren

druk lijken ouders zichzelf geen fouten toe te staan en gaan ze de zorgtaken van hun

partner overnemen, wat op zijn beurt bleek samen te hangen met een ‘stijging’ in

parentale burnout. In meer recent onderzoek van Sorkkila en Aunola (2019) gaat men

dieper in op de invloed van maatschappelijke factoren. Er werd onderzoek gedaan naar

het fenomeen van sociaal voorgeschreven perfectionisme; het volmaakt willen zijn in de

ogen van de ander. Men zag dat hoe hoger het niveau was van sociaal voorgeschreven

perfectionisme, hoe hoger het niveau van parentale burnout. Wat ook opviel in dit

onderzoek was dat moeders een hogere mate aan zelfgericht perfectionisme en sociaal

voorgeschreven gedrag vertoonden dan vaders, bijgevolg waren moeders dus ook vaker

opgebrand.

Een vijfde factor zijn de kindfactoren. In het onderzoek van Roskam, Raes en

Mikolajczak (2017) werd gevonden dat bepaalde sociodemografische factoren (vb. aantal

kinderen) en de eigenheid van het kind (vb. temperament) veel minder variantie verklaren

dan initieel verwacht, wat volgens hen niet wil zeggen dat ze geen rol spelen (Lindström

et al., 2010; Caisa Lindström, Åman, & Norberg, 2011; Mikolajczak, Raes, Avalosse, &

Roskam, 2018; Séjourné, Sanchez-Rodriguez, Leboullenger, & Callahan, 2018). Aan de

9

andere kant werd hypothetisch gesteld dat het aantal kinderen op zich geen effect zou

hebben maar het een uitlokkende factor kan zijn wanneer het kind ervaren wordt als een

‘moeilijk’ kind (Mikolajczak, Raes, et al., 2018). Zo zullen veeleisende kinderen of

kinderen met een beperking mogelijks meer tijd vragen van de ouders en zullen deze

ouders meer tijd investeren in een passende zorg voor hun kind. Verder kunnen ook de

attitudes van de ouders en de representaties die ze hebben van hun kinderen, vooral bij

ouders van kinderen met een beperking beïnvloeden in welke mate deze ouders lijden aan

parentale burnout (Séjourné et al., 2018). Het gaat over hoe de ouders kijken naar hun

kinderen en hoe zij hun gedrag beleven.

Tot slot, blijkt uit recent onderzoek van Sorkkila en Aunola (2019) dat

verschillende gezinsgerelateerde achtergrondvariabelen, zoals de leeftijd van de ouders,

de werkloosheid en de waargenomen slechte financiële situatie van het gezin een impact

hebben op het al dan niet risico lopen op parentale burnout.

Op basis van bovenstaand literatuuroverzicht blijkt dat parentale burnout het

gevolg is van een complex aan oorzaken. Ouders komen in de gevarenzone wanneer de

risico’s (stressverhogende factoren) meer beginnen te wegen dan hun hulpbronnen

(stressverlagende factoren) (Mikolajczak & Roskam, 2018).

Consequenten van parentale burnout. Naast een verscheidenheid aan

antecenten, werd ook een verscheidenheid aan consequenten in verband gebracht met

parentale burnout. Hiernavolgend wordt een overzicht gegeven van enkele vaak

voorkomende consequenten, achtereenvolgens uitgewerkt voor de ouder zelf, voor de

partnerrelatie en tot slot in relatie met het kind.

Wat betreft consequenten voor de ouder zelf blijkt dat opgebrande ouders zich

vaak bijzonder schuldig voelen en een gevoel van schaamte ervaren (Roskam &

Mikolajczak, 2018), omdat ze denken dat er iets mis is met hen en dat hun omgeving zou

denken dat ze slechte ouders zijn. Deze uitgebrande ouders geven vaak aan verlangens te

hebben om het gezinsleven te ontvluchten; dit kan gepaard gaan met zelfmoordgedachten

en druggebruik (Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Als

we hier nog eens terugdenken aan de professionele burnout en de vluchtmogelijkheden

die hij of zij heeft om aan de werklast te ontsnappen dan zien we een ander verhaal. De

werknemer kan beslissen om zijn job stop te zetten of met ziekteverlof te gaan. Bij het

10

ouderschap is verlof of onderbreking vaak onmogelijk. Een andere vaak voorkomende

consequent van parentale burnout is slaaptekort. Het is een proces dat zich na verloop

van tijd in stand zal houden en een verbetering zal verhinderen. Mikolajczak, Brianda, et

al. (2018) stellen dat aan de ene kant slaapgebrek ervoor zorgt dat je minder middelen

hebt om met de stressoren om te gaan en dat anderzijds stress de hoeveelheid en de

kwaliteit van de slaap vermindert (Roskam & Mikolajczak, 2018).

Naast de gevolgen voor de ouders zijn er ook gevolgen voor de verschillende

relaties van de betrokkenen. In het onderzoek van Roskam et al. (2018) werden

significante effecten gevonden van parentale burnout voor de partnerrelatie. Gevolgen

voor de partnerrelatie waren de mate van conflict en partnervervreemding (Meeussen &

Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Zo kan conflict ontstaan in de relatie

omdat hij/zij de partner als verantwoordelijke ziet voor de situatie omdat hij/zij te weinig

ondersteuning biedt. De uitgebrande ouders zijn vaak geïrriteerd en worden omwille van

minimale zaken kwaad op hun omgeving. Dit maakt dat de partnerrelatie vaak onder druk

komt te staan.

De ouderlijke uitputting heeft ook vaak een invloed op het kind. Er werd een

significante invloed gevonden voor de aanwezigheid en de beschikbaarheid van de ouders

voor het kind. De belangrijkste bevinding hierbij betreft de samenhang tussen parentale

burnout en verwaarlozing en/of het gewelddadig gedrag ten aanzien van het kind

(Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018; Mikolajczak, Raes, et

al., 2018). In het onderzoek van Mikolajczak, Brianda, et al. (2018) gaf het merendeel

van de opgebrande moeders aan verwaarlozend gedrag te stellen, verbaal en soms fysiek

geweld te gebruiken. Verder konden ze uit hun data concluderen dat de associatie die ze

vonden tussen parentale burnout en verwaarlozing en/of gewelddadig gedrag ten aanzien

van hun kinderen even sterk geassocieerd bleef wanneer men controleerde voor

opleidingsniveau, inkomen en verslaving. Deze resultaten laten ons de noodzaak inzien

om dit syndroom verder te gaan onderzoeken.

Parentale burnout kan een bedreiging vormen voor het welzijn van de ouder,

zijn/haar partner en het kind, en komt voor in alle soorten gezinnen binnen alle lagen van

de bevolking. De resultaten uit voorgaand onderzoek tonen ons bovendien aan dat er

mogelijks een verband is tussen de uitgeputte ouder en hoe hij in zijn opvoeding staat. In

het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op opvoeding. We kijken historisch naar hoe

11

de focus verschoven is in het opvoedingsdenken. Vervolgens conceptualiseren we

opvoeding aan de hand van een recente toonaangevende theorie binnen de

opvoedingsliteratuur; de Zelf-Determinatietheorie (Deci & Ryan, 2000).

Opvoeding

De evolutie in het kijken naar opvoeding. In de geschiedenis van de

opvoedingsliteratuur vond een belangrijke verschuiving plaats van de studie van

opvoedingsconfiguraties naar de studie van opvoedingsdimensies (Vansteenkiste &

Soenens, 2013). Met de opvoedingsconfiguraties wordt verwezen naar de vier

opvoedingsstijlen die in de afgelopen decennia vaak werden gehanteerd in het beschrijven

van de opvoeding. Zo werd er gesproken over democratisch, permissief, autoritair en

verwerpend/verwaarlozend opvoeden. Binnen dit paradigma ligt de focus op de kruising

van twee assen: warmte en controle. Binnen een opvoedingsdimensie kunnen de

opvoedingsgedragingen van ouders variëren. Er vond een algemene verschuiving plaats

van categoriaal naar dimensioneel denken. De Zelf-Determinatietheorie (ZDT) die voor

het eerst beschreven werd door Deci en Ryan (2000) is één belangrijk kader die deze

dimensionele visie op opvoeding mee heeft vormgegeven. Hoewel de ZDT niet enkel een

ontwikkelingstheorie is, lijkt ze zeer relevant voor de socialisatie van kinderen, hun

internalisering en ontwikkeling (Joussemet, Landry, & Koestner, 2008). Indien men

immers bepaalde specifieke probleemgedragingen van adolescenten wenst te remediëren

via de opvoedingsstijl van de ouders, dan is er informatie nodig over welke specifieke

dimensie van de opvoedingsstijl specifieke ontwikkelingsuitkomsten beïnvloedt

(Vansteenkiste & Soenens, 2013). De ZDT probeert dus een meer exhaustieve kijk op

opvoeding weer te geven.

Naast de hierboven beschreven evolutie in de conceptualisatie van opvoeding van

een meer categoriale kijk naar een dimensionele visie zit er ook een evolutie in hoe we

kijken naar de opvoeding van een kind (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Klassiek

redeneerden we zeer psychoanalytisch, opvoeding ging over het in bedwang houden van

de driften van het kind. Opvoeding was iets reactief dat enkel plaats vond wanneer

probleemgedrag zich voordeed. Het had hoofdzakelijk een controlerende functie met

gehoorzaamheid als doel (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Binnen de

12

zelfdeterminatietheorie wordt een andere kijk gehanteerd. Daar gaat opvoeden over het

aanmoedigen en faciliteren van groei. Het doel van opvoeding binnen deze redenering

ligt veeleer op creativiteit, leerplezier en vitaliteit (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

Binnen de ZDT is opvoeding een proactief gegeven, ook wanneer er zich geen

probleemgedrag voordoet ga je opvoeden, je gaat trachten problemen te voorkomen. In

het denkkader van de ZDT bestaat de uitdaging erin om ontwikkeling van onderaf te

voeden in plaats van deze van bovenaf te willen sturen (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

We zijn immers allemaal geboren met een natuurlijke exploratiedrang die ons stuwt in

onze ontwikkeling (Deci & Ryan, 2000). Hoe kunnen we die natuurlijke exploratiedrang

gaan versterken? Wat zijn die vitamines voor groei en ontwikkeling? Hierop trachten

Deci en Ryan (2000) binnen de ZDT een antwoord te geven.

Binnen de wetenschap heerst er verdeeldheid aan opvoedingsliteratuur die niet

steeds even goed op elkaar is afgestemd. Door deze brede verspreiding van

opvoedingsadvies worden termen en begrippen vaak door elkaar gebruikt en met elkaar

verward waardoor er niet steeds eenduidigheid bestaat binnen het “opvoedingsjargon”.

De ZDT biedt een duidelijk theoretisch kader en wordt ondersteund door recente

onderzoeksgegevens rond opvoeding. In het kader van deze huidige scriptie maakten we

de keuze om aan de hand van deze theorie de terminologie op een meer eenduidige manier

te kunnen hanteren binnen een afgebakend kader.

Zelf-Determinatietheorie. In de literatuur en in de praktijk zie je in navolging

van onze postmoderne samenleving met zijn oneindige keuzemogelijkheden een steeds

meer eclectische manier van werken. De ZDT probeert een antwoord te geven op die

versnippering aan ideologieën en denkkaders die heeft plaatsgevonden. Het is een

algemene theorie over menselijk functioneren die van toepassing is op verscheidene

levensdomeinen en op veel aspecten van het menselijk functioneren (Vansteenkiste &

Soenens, 2015). De ZDT kijkt niet meer naar twee dimensies zoals ze wel deden bij de

benadering waar gebruik gemaakt werd van de vier opvoedingsstijlen. Deze

opvoedingsstijlen werden op het veld geplaatst tussen twee dimensies, namelijk: controle

en responsiviteit. De ZDT zal de responsiviteitsdimensie bewaren maar zal de

controledimensie opsplitsen in gedragsmatige controle en psychologische controle.

13

Binnen de ZDT wordt vertrokken vanuit de psychologische basisbehoeftes die wij

als mens hebben, de behoeften waarmee we allemaal geboren worden. Deze behoeftes

zijn de kern van de theorie (Deci & Ryan, 2000). Ze worden gezien als ‘de vitamines voor

groei’, het zijn ook de basiselementen die de kern van succesvol ouderschap vormen

(Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006). Een eerste basisbehoefte is de behoefte aan

competentie wat verwijst naar een gevoel van effectiviteit, het gevoel dat je een activiteit

tot een goed einde kan brengen (Smetana, 2017). De tweede is de behoefte aan

verbondenheid, deze verwijst naar het ervaren van een warme en hechte band met

anderen. Een laatste is de behoefte aan autonomie en die verwijst naar het ervaren van

psychologische vrijheid. Ouders, leerkrachten en hulpverleners kunnen via de opvoeding

bijdragen kinderen te voorzien van deze behoeften en werken zo mee aan de ontwikkeling

van kinderen en jongeren (Deci & Ryan, 2000). Vanuit deze drie basisbehoeften worden

drie opvoedingsdimensies geconceptualiseerd. Ze worden in de literatuur vaak besproken

als de drie assen waar ze elk op een dimensie worden geplaatst met een afzonderlijke

negatieve en positieve pool. Zo wordt voor competentie ouderlijke structuur tegenover

chaos geplaatst, voor verbondenheid is dat ouderlijke responsiviteit tegenover afwijzing

en voor autonomie is dat autonomie-ondersteuning tegenover psychologische controle.

De opvoedingsdimensies zijn dus gelinkt aan de bevrediging van de drie psychologische

basisnoden (Deci & Ryan, 2015).

In wat volgt zullen we de drie basisbehoeftes meer in detail omschrijven en bekijken

we hoe Deci en Ryan (2000) deze drie basisbehoeften uitwerken binnen het

opvoedingsdomein.

Competentie: structuur versus chaos. Binnen competentiebevrediging wens je

dat je kind het gevoel heeft dat hij of zij dingen goed kan. Ouders trachten structuur te

bieden aan het kind met als doel dat het kind zich maximaal kan ontplooien. Ze kunnen

dit doen door duidelijke regels en verwachtingen te stellen aan het kind, gepaste

uitdagingen aan te bieden met voldoende vertrouwen in het kind en ondersteunende

feedback te voorzien (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Structuur betekent het bevorderen

van competentiegevoelens en hierbij is het van belang dat het kind kan leren eerder dan

dat hij enkel het gewenste gedrag zal vertonen (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

14

Structuur zoals geconceptualiseerd vanuit de ZDT wordt binnen de literatuur in

verband gebracht met gedragsmatige controle zoals beschreven in de klassieke

opvoedingsliteratuur maar deze concepten betekenen niet volledig hetzelfde. Binnen het

klassieke ontwikkelingspsychologisch redeneren gaat gedragscontrole vooral over het

houden van toezicht en het in de gaten houden van de kinderen zodat het kind zou doen

wat de ouder wenst. Binnen de ZDT krijgt structuur een andere invulling, het gaat veel

meer over het optreden als een ‘compagnon de route’ om samen de weg te bewandelen

en het kind te ondersteunen zodat hij optimaal zijn doelen kan bereiken. Ouders kunnen

het kind dan helpen door het bieden van procesgerichte steun (Vansteenkiste & Soenens,

2015). Het bieden van structuur ondersteunt de competentie en ondersteunt en bevordert

een gezonde ontwikkeling (Joussemet, Landry, & Koestner, 2008). Deze

opvoedingsdimensie zou adolescenten beschermen tegen externaliserend of antisociaal

gedrag (Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Aan de andere kant van de dimensie vinden we ouders terug die kinderen een

chaotische opvoeding aanbieden. Deze opvoeding is zeer weinig afgestemd op de

ontwikkelingsmogelijkheden van hun kind. Een chaotische opvoeding karakteriseert zich

als een opvoeding waar de interventie van de ouder zeer onvoorspelbaar is of te

ingrijpend. Vansteenkiste en Soenens (2015) beschrijven het als een opvoeding die zich

kenmerkt door een gebrek aan structuur, onuitgesproken of verwarrende verwachtingen,

gebrekkige en ongepaste hulp (het afwijzen van de hulpvraag), gebrekkige informatie en

weinig positieve feedback en een gebrek aan ondersteuning bij zelfinzicht.

Verbondenheid: responsiviteit versus afwijzing. Kinderen voelen

verbondenheid wanneer hun ouders met hen meeleven en betrokken zijn bij wat ze doen

en vertellen. Ook tijd delen met hen is belangrijk, dit bevordert het opbouwen van een

stevige band (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Responsiviteit is de opvoedingsdimensie

die vanuit de ZDT naar voren wordt geschoven als de dimensie die ingaat op de behoefte

aan verbondenheid. Het betreft de mate waarin ouders zich beschikbaar stellen voor het

kind en reactief zijn voor de signalen van het kind (Deci & Ryan, 2015). Dit betreft ook

de liefde en warmte die heersen tussen ouder en kind.

Responsiviteit bestaat uit 2 deelcomponenten die verweven zijn met elkaar.

Enerzijds gaat het over de mate waarin ouders warm en vriendelijk zijn en anderzijds gaat

15

het over de mate waarin ouders paraat staan om voor hun kind ongemak en spanning weg

te nemen. Het betreft ons gevoel verbonden te zijn met anderen, het gevoel van

samenleven met anderen in een vellige gemeenschap of eenheid (Ryan & Deci, 2002).

Relationele steun uit zich in het aanwezig zijn voor de kinderen. Responsieve ouders

zullen tijd met hen doorbrengen en zijn actief betrokken bij hun interesses. Deze ouders

zijn attentief voor de gevoelens van hun kind, bieden steun en troost, stellen zich

toegankelijk op, tonen fysieke affectie en doen leuke activiteiten met hun kind of met het

gezin. Daartegenover stellen ze dat een gebrekkige relationele steun zich kenmerkt door

een niet consequente aanwezigheid en beschikbaarheid in het leven van het kind en een

afstandelijke of zelfs kille houding ten aanzien van hun kind (Vansteenkiste & Soenens,

2015).

Autonomie: autonomie-ondersteuning versus psychologische controle.

Bij autonomie-ondersteuning heb je de wens dat je kind vrijwillig gaat functioneren en

dat eigen interesses zich kunnen ontwikkelen. Wanneer deze behoefte tussen ouder en

kind tot stand gekomen is, kan het kind een andere mening hebben dan mama en papa en

ervaren ze ook de ruimte om dit te uiten. Wanneer ze zich boos of verdrietig voelen

ervaren ze ook de ruimte om deze emoties te uiten (Vansteenkiste & Soenens, 2013).

Autonomie-ondersteunend opvoeden gaat over je nieuwsgierigheid als ouder en de mate

waarin je kan openstellen voor de talenten van je kind. Het hebben van een

basisvertrouwen in het kind opdat hij zal opgroeien en ontwikkelen (Vansteenkiste &

Soenens, 2015).

Volgens Joussemet et al. (2008) mag autonomie-ondersteuning niet worden

verward met toegeeflijkheid wat een gebrek is aan structuur of met verwaarlozing wat

een gebrek is aan betrokkenheid. Volgens hen zou autonomie-ondersteuning de manier

zijn waarop structuur en betrokkenheid worden geboden door de ouders. Ouders die

autonomie-ondersteunend zijn bieden op een democratische manier structuur en

respecteren de interesses en gevoelens van kinderen (Joussemet et al., 2008). Binnen

autonomie-ondersteunend ouderschap zijn er drie kernelementen terug te vinden (Ryan

& Deci, 2017). Een eerste is empathie waar de ouder probeert om het kind te begrijpen

en zich in te leven in het perspectief van het kind. Ten tweede geven de ouders de kinderen

de kans om betekenisvolle keuzes te kunnen maken waar dit mogelijk is. Een derde

16

kernelement stelt dat wanneer de kinderen geen keuze krijgen de ouders hiervoor het kind

een zinvolle rationale geven.

Opvoeding en psychisch welzijn. Heeft de behoefte-ondersteunende manier

van opvoeden een impact op het welzijn van de adolescent en het verloop van zijn

verdere leven? Dat is een vraag die Deci en Ryan (2017) zichzelf ook stelden. In het

fundament van de ZDT maakt men de veronderstelling dat een grotere

basisbehoeftetevredenheid zal resulteren in verbeterd welzijn en daar tegenover staat dat

een grotere behoeftefrustratie het welzijn zal verminderen (Ryan & Deci, 2017). Dit

werd door Chen et al. (2015) ook over verschillende culturen heen onderzocht. Het is

niet zo dat deze deprivatie of ondersteuning steeds op exact dezelfde manier naar voren

zal komen bij elk individu. Het is de noodzakelijkheid van deze behoeftes die

ongewijzigd blijft over verschillende culturen heen.

In het onderzoek van Chen et al. (2015) werd na onderzoek bij vier verschillende

bevolkingsgroepen inderdaad gevonden dat de bevrediging van elk van de drie

behoeftes bijdroeg aan de predictie van welzijn. We zijn als mens volgens de ZDT

inherent georiënteerd om ons te ontwikkelen in de richting van grotere autonomie,

verbondenheid en zelfregulering (Ryan & Deci, 2017). Ondanks die inherente

ontwikkelingsdrang hebben we volgens Ryan en Deci (2017) ook sociale

voedingsstoffen nodig en steun vanuit onze omgeving. Wanneer deze steun en

voedingsstoffen ontbreken, bijvoorbeeld in de opvoeding dan kan dit negatieve effecten

hebben op de ontwikkeling en zo een invloed uitoefenen op de biologische,

psychologische en sociale capaciteiten van een kind (Ryan & Deci, 2017).

Voor ouders is het een hele opgave om een balans te vinden tussen het

bijbrengen van waarden en normen anderzijds moeten zij de drive van hun kinderen

zien te koesteren om zichzelf te uiten en hun unieke interesses en capaciteiten na te

streven. Ouders hopen hierbij hun kinderen te stimuleren om waarden, normen en regels

eigen te maken en uiteindelijk autonoom te kunnen functioneren in de samenleving

(Joussemet et al., 2008). Wanneer jongeren hierin slagen, is deze internalisering gunstig

voor het leren, het welzijn en de psychosociale aanpassing van kinderen (Joussemet et

al., 2008). In een onderzoek van Roth, Assor, Kanat-Maymon en Kaplan (2007) werd

geconcludeerd dat autonomie-ondersteunend in de opvoeding staan geassocieerd was

17

met het gevoel van competentie van leraren, terwijl het negatief geassocieerd was met

emotionele uitputting. In deze studie stelde men dat kinderen minder druk gaan ervaren

en minder de perceptie hebben van een bedreiging van “een wakende ouder” die hen

boven het hoofd hangt.

De link tussen parentale burnout en opvoeding. We haalden reeds aan dat

parentale burnout enkele consequenten met zich meebrengt. We kunnen op basis van ons

literatuuroverzicht zowel een direct als indirect verband verwachten tussen parentale

burnout en opvoeding. Enerzijds kunnen we aannemen dat parentale burnout een indirecte

invloed zal hebben op een adequate opvoeding omwille van de link met ouderlijk welzijn

en spanning in de partnerrelatie. Zoals eerder besproken denken we specifiek aan de

neiging tot wegvluchten van het gezin, slaapproblemen en gevoeligheid voor verslaving,

maar ook verhoogd conflict en partnervervreemding. Ook is er reeds evidentie voor een

direct verband tussen parentale burnout en opvoeding, meer specifiek tussen parentale

burnout en gewelddadig en verwaarlozend gedrag ten aanzien van het kind (Mikolajczak,

Brianda, et al., 2018). Men vergeleek in de studie ook het percentage verklaarde variantie

met jobgerelateerde burnout. Wanneer men keek naar verwaarlozing van kinderen was

dit bij de jobgerelateerde burnout slechts 3% terwijl dit voor de parentale burnout 30%

bedroeg. Wanneer men keek naar het geweld jegens kinderen zag men een gelijkaardig

beeld. Zo verklaarde het slechts 1% binnen de jobgerelateerde burnout terwijl het bij de

ouderlijke burnout 26% verklaarde. In het artikel (Mikolajczak, Brianda, et al., 2018)

werd geconcludeerd dat dit syndroom een bedreiging kan zijn voor het welzijn van

kinderen, zelfs in de meest opgeleide gezinnen.

De ouders met symptomen van parentale burnout vertonen daarnaast ook vaker

overbeschermend ouderschap waarin ze onjuiste representaties hebben van de intenties

van het kind (Le Vigouroux et al., 2017). Ouders met symptomen van parentale burnout

ervaren vaak enorm veel druk om een goede ouder te zijn en willen een doorgedreven

perfectionisme nastreven, en omwille van dit streven ervaren ze opnieuw veel stress

(Hubert & Aujoulat, 2018). Grolnick (2003) stelt dat ouders die druk ervaren meer

controlerend gedrag zullen vertonen en minder psychologisch beschikbaar zijn.

Psychologisch beschikbaar zijn betekent dat de ouder niet enkel fysiek aanwezig is maar

ook emotioneel en cognitief aanwezig en betrokken is bij wat het kind doet. Het is de

18

mogelijkheid om als ouder aandacht te hebben voor je kind en het vermogen om na te

denken hoe je jezelf als ouder responsief kan gaan opstellen ten aanzien van je kind

(Danner-Vlaardingerbroek, Kluwer, van Steenbergen, & van der Lippe, 2013). Hierin

herkennen we de eerder beschreven dimensie van autonomie-ondersteuning binnen de

ZDT. Kan een opgebrande ouder zijn kind nog ondersteunen in zijn behoeftebevrediging?

Het lijkt vanzelfsprekend dat deze opgebrande ouders moeite zullen ervaren in hun

psychologische betrokkenheid naar hun kind. Niettemin werd deze mogelijk directe link

tussen parentale burnout en behoefte-ondersteunend opvoeden (autonomieondersteuning,

responsiviteit en structuur) tot op heden nog niet empirisch onderzocht.

De Adolescent en zijn Ouders

In het bestek van dit onderzoek hebben we ervoor gekozen om stil te staan bij de

groep jongeren die zich in de adolescentiefase bevinden. We kozen voor deze periode

omdat dit typisch wordt beschreven als een turbulente periode voor zowel de ouders als

hun jongere. Volgens Craeynest (2013) wordt in de meeste literatuur de

adolescentieperiode gezien als de periode die aanvat wanneer lichamelijke

veranderingsprocessen zichtbaar worden. Als algemeen gemiddelde neemt men als begin

van de adolescentiefase meestal de leeftijd tussen 11 en 13 jaar, dit is ook de periode waar

we de overstap maken van de basisschool naar het secundair onderwijs. Het einde van de

adolescentie is niet gemakkelijk eenduidig te plaatsen. Het wordt gezien als het moment

waarop iemand volwassen wordt, maar dit is sterk afhankelijk van de cultuur waarin men

opgroeit. De meeste ontwikkelingspsychologen opteren voor een maatschappelijke

invulling van het begrip volwassenheid, wanneer mensen op de een of andere manier een

eigen positie innemen in de samenleving. De adolescentie beslaat in onze maatschappij

een zeer lange periode. De eerste fase, van 12 tot 16 jaar (vaak voorgesteld als de

puberteit), is de periode die wij van naderbij zullen bekijken in dit onderzoek.

Deze periode wordt vaak gezien als een onevenwichtige periode waarin jongeren

vaak in de knoop liggen met zichzelf en waarin ze zich onberekenbaar opstellen ten

aanzien van anderen (Craeynest, 2005). Anderzijds is de adolescentie ook een periode

van kansen en mogelijkheden (Rodríguez-Meirinhos, Antolín-Suárez, Brenning,

Vansteenkiste, & Oliva, 2019). Adolescenten krijgen steeds meer interesses en krijgen

ook vaak de ruimte om die te verkennen. Adolescenten geven aan meer keuzevrijheid te

19

ervaren en het vermogen te bezitten hun eigen groei en welvarendheid te bevorderen. Ze

streven naar meer autonomie en gaan hun sociale rollen herdefiniëren. De fase van de

adolescentie hoeft dus niet alleen gezien te worden als een overgangsperiode met

moeilijkheden (Craeynest, 2005). Binnenin deze periode schuilt er ook een periode van

mogelijkheden en kansen waar de adolescent zich kan ontwikkelen, waar hij keuzes kan

maken over wie hij is en wat hij graag zou willen doen met zijn toekomst. De specifieke

opvoedingsdimensies die we onderzoeken op basis van de ZDT lijken ook een heel

centrale rol te spelen binnen deze adolescentiefase. Vansteenkiste en Soenens (2015)

stellen dat het ontwikkelen van identiteit en de daarmee gepaarde identiteitskeuzes zeer

cruciaal zijn tijdens de periode van de adolescentie. Zo zou het tot stand komen van een

stabiele identiteit ons in staat moeten stellen om veerkrachtig in het leven te staan net

wanneer onze identiteitsontwikkeling onder druk gezet wordt en het zou ons persoonlijk

en relationeel functioneren ondersteunen. Onze identiteit moet bijdragen aan het richting

geven in ons leven, hoe we onszelf beschrijven, de groepen waartoe we behoren en de

waarden en principes waar we belang aan hechten. Dit toont ons het belang van autonomie

en autonomieondersteuning binnen deze periode van de adolescentie.

Alles wat vroeger zeker was voor de adolescent kan hij nu in vraag gaan stellen,

en dat kan voor de adolescent momenten met zich meebrengen waarin hij zich zeer

eenzaam voelt. Hij of zij kan soms het gevoel krijgen dat er niets meer is om zich aan vast

te houden (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Het beeld dat hij van zijn ouders had

opgebouwd, een beeld van de alleswetende ander, blijkt niet meer te stroken met de

werkelijkheid. Wanneer de ouders dan onbegrijpend zouden reageren op zijn kritiek,

kunnen de conflicten in hevigheid toenemen en kan hij zich daar achteraf soms erg slecht

bij voelen. Hier zien we duidelijk het belang van de opvoedingsdimensie responsiviteit.

Er doet zich een drastische herstructurering voor in de relatie tussen de adolescent en zijn

ouders. Ze proberen zich geleidelijk aan te ontdoen van de ouderlijke bevoogding, ze

trachten een meer horizontale relatie tussen hen beiden te laten ontstaan. Dit geruzie en

conflict hoeft niet steeds negatief te zijn, zo stelt de Amerikaanse psychologe Judith

Smetana (2006). Volgens haar zijn hoge niveaus van conflict schadelijk maar ze stelt dat

conflict dat naar voren komt als debatteren en kibbelen tussen de adolescent en zijn ouder

zelfs zeer functioneel en waardevol kan zijn. Verder stelt ze ook dat structurele

veranderingen binnen een gezin zoals echtscheidingen en hertrouwen leiden tot een

20

tijdelijke toename van conflict. Hier zien we opnieuw het belang van warmte en

verbondenheid. Na het doornemen van de literatuur lijken we steeds meer evidentie te

vinden voor wat de ZDT naar voor schuift. Studies uitgevoerd in verschillende

onderzoekslaboratoria met verschillende theoretische perspectieven en terminologie

ondersteunen het belang van autonomie-ondersteuning en betrokkenheid voor aanpassing

van adolescenten (Grolnick, 2009).

De rol van de vaders. In vergelijking met moeders blijven vaders dramatisch

ondervertegenwoordigd in ontwikkelingsonderzoek (Phares & Compas, 1992). In het

overgrote deel van bestaand onderzoek naar gezinsfunctioneren zijn de respondenten

moeders. Het aandeel in deze studies van vaders werd vaak via de moeders gerapporteerd

door middel van een volmacht (Macfadyen, Swallow, Santacroce, & Lambert, 2011).

Deze uitval van vaders in het onderzoek is te wijten aan verschillende factoren. Vroeger

had men in het onderzoek naar opvoeding vaak geen aandacht voor de vaders. Zo zou het

gescheiden zijn van de ouders een rol spelen, het foutief inschatten van de vaders als

ongeïnteresseerd, minder bereid of niet in staat om aan het onderzoek deel te nemen.

Nochtans bleek uit onderzoek dat vaders niet moeilijker te werven zijn dan moeders. Wat

naar voren kwam als reden tot weigering van deelname, waren tijdsduur van het

onderzoek en het aantal gegevens die gevraagd werden en niet het geslacht (Phares &

Compas, 1992). Vandaag zijn steeds meer vaders betrokken bij de opvoeding van hun

kinderen en mogelijks is dit te wijten aan een verandering in de manier waarop de

samenleving de rol van de vader ziet of aan het steeds flexibelere, gezinsvriendelijke

werkbeleid dat de afgelopen jaren is ingevoerd (Macfadyen et al., 2011).

In het onderzoek naar de parentale burnout werden ook hoofdzakelijk conclusies

getrokken vanuit getuigenissen van moeders (Roskam, Brianda, & Mikolajczak, 2018).

De resultaten van deze studies benadrukken de behoefte aan cijfergegevens van parentale

burnout bij vaders. Om aan deze tekortkoming van voorgaand onderzoek tegemoet te

komen, willen we in deze masterproef nagaan hoe moeders het ervaren om opgebrand te

zijn als ouder en het effect daarvan op hun opvoeding alsmede het verschil met de

beleving van de vaders. We verwachten dat beide ouders die zichzelf zien als opgebrand,

meer moeite zullen ervaren om hun ouderlijke taken te vervullen. Vermoedelijk zullen

deze ouders zich minder competent voelen in hun ouderrol en zullen ze bijgevolg ook

21

meer de wens hebben om zich te distantiëren van het gezin. In functie van deze scriptie

achten wij het dan ook van belang om zowel moeders als vaders te betrekken in het

onderzoek. Daarnaast houden wij ook rekening met het feit dat er mogelijks een

wederzijdse beïnvloeding is tussen deze twee actoren binnen het gezin. Dit zal onderzocht

worden aan de hand van een Actor Partner Interdependence model (APIM, Cook &

Kenny, 2005). Hoewel partnereffecten tot op vandaag nog niet werden onderzocht in het

domein parentale burnout en opvoeding, toonde voorgaand onderzoek (Brenning,

Soenens, Van Petegem, & Kins, 2017) in het opvoedingsdomein bijvoorbeeld wel aan dat

zowel hechtingsangst bij de moeder als bij de vader verband hield met respectievelijk

meer verlatingsangst bij de moeder en de vader. Verder zag men ook dat verlatingsangst

bij moeders en vaders verband hield met respectievelijk maternale en vaderlijke

overbescherming (Brenning et al., 2017). In deze studie vond men ook één significant

partnereffect tussen maternale gehechtheidsangst en vaderlijke separatieangst.

Huidige Scriptie

Een eerste hypothese die we in dit onderzoek naar voren schuiven is de hypothese

dat er een link bestaat tussen parentale burnout en de opvoeding bij zowel de moeders als

bij de vaders. We verwachten dat de opgebrande ouders minder in staat zullen zijn om

behoefte-ondersteunend op te voeden en hierdoor minder responsief zullen zijn, minder

autonomie-ondersteunend en meer psychologisch controlerend gaan optreden. We zullen

ook stilstaan bij het gemiddelde verschil tussen moeders en vaders en het verschil in

sterkte van het verband.

Een tweede hypothese die we vooropstellen vertrekt vanuit de literatuur van het

Actor Partner Interdependence Model (APIM). Dit is een model dat het mogelijk maakt

om zowel de actor als partnereffecten gelijktijdig in te schatten (Cook & Kenny, 2005).

Het tracht een beeld van onderlinge afhankelijkheid te geven en wordt in de laatste

decennia meer en meer gehanteerd binnen de sociale wetenschappen (Cook & Kenny,

2005). Binnen dit onderzoek zullen we het gebruiken om inzicht te krijgen in welke mate

parentale burnout bij de ene ouder invloed heeft op zijn eigen opvoedingsgedrag alsook

op het opvoedingsgedrag van de partner. Samenvattend luidt onze hypothese dat parentale

burnout een negatief effect heeft op het behoefte-ondersteunend opvoeden. We willen

hierbij specifiek de aandacht vestigen op de eventueel aanwezige verbanden tussen

maternale burnout en paternale opvoeding of paternale burnout en maternale opvoeding.

22

Methode

Procedure en Participanten

Voor dit onderzoek verzamelden we alle data door middel van schriftelijke

vragenlijsten. In functie van het opzet van onze studie (APIM-design), hebben we ons

gericht op ouders van adolescenten waar zowel moeder als vader bereid waren om deel

te nemen. De totale initiële steekproef (N = 129 gezinnen) werd verzameld via twee

verschillende scholen in Brugge alsook via sneeuwbalverzameling. Na het contacteren

van een tiental verschillende scholen, waren twee scholen bereid om deel te nemen. Op

school 1 (KSO-school, N = 67 gezinnen) werd samen met de school besloten dat het

oudercontact een ideaal moment zou zijn om zowel ouders als de jongeren in te lichten

over ons onderzoek. Een tweede school waar we participanten verzamelden was een

school voor algemeen secundair onderwijs (ASO; humane wetenschappen, N = 36

gezinnen). Naast het contacteren van ouders via de scholen verworven we nog een groep

participanten via de sneeuwbalmethode. Zowel een medestudent als ik deelden aan ouders

van adolescenten in onze omgeving (familie, vrienden en kennissen) vragenlijsten uit en

kregen deze ingevuld terug. Via deze weg konden we bijkomend 26 gezinnen motiveren

om deel te nemen. Deze gezinnen waren woonachtig te Gent (N = 3), Brugge (N = 5) en

regio Antwerpen (N = 18).

In totaal verzamelden we een steekproef van 232 ouders (103 vaders en 129

moeders) die deelnamen aan het vragenlijstonderzoek. Bij 103 gezinnen (80%) konden

we beide ouders motiveren om deel te nemen aan het onderzoek. We verzamelden 26

vragenlijsten waarbij slechts één ouder deelnam aan het onderzoek. In alle 26 gevallen

waren dit de moeders die de vragenlijst hebben beantwoord. Deze data hebben we niet

verder gebruikt binnen het bestek van deze scriptie. De uiteindelijke proefgroep bedroeg

206 participanten (dit is 103 moeders en 103 vaders). De gemiddelde leeftijd bij de

moeders was 44 jaar (de leeftijd liep van 30-60 jaar) en bij de vaders was dat 47 jaar (de

leeftijd tussen 20 en 76 jaar). De ouders waren hoofdzakelijk samenwonend (79%).

Vijftien ouders leefden alleenstaand na een scheiding, en 19 ouders kwamen uit een

scheiding maar bevonden zich reeds in een nieuwe relatie. Tot slot waren twee ouders

alleenstaand omwille van overlijden van hun partner. De vaders waren hoofdzakelijk

voltijds werkzaam (82%), 6% werkte 4/5, 6% werkte halftijds en 4% was op het moment

23

van deelname niet in dienst. Bij de moeders werkte 34% voltijds, 21% werkte 4/5, 18%

werkte deeltijds, 4% was op het moment van deelname niet in dienst.

Bij het invullen van de vragenlijsten werden de ouders expliciet bevraagd om één

van hun kinderen (met leeftijd tussen 11 jaar en 18 jaar) voor ogen te houden. Zo zien we

dat 65 jongens beschreven werden en 157 meisjes. Dit kan te maken hebben met de aard

van de scholen (kunsthumaniora en sociale wetenschappen). Vermoedelijk zijn dit

richtingen die voornamelijk door meisjes gevolgd worden. De gemiddelde leeftijd bij

zowel de jongens als de meisjes was 15 jaar.

Meetinstrumenten

In functie van dit onderzoek stelden wij een vragenlijstbundel samen van

verschillende reeds bestaande en gevalideerde vragenlijsten. In functie van haalbaarheid

werd besloten in dit stadium van het onderzoek nog geen verdere bevraging van de

adolescent in het onderzoek mee te nemen.

Opvoeding. In functie van het screenen van de opvoeding vanuit het perspectief

van de ZDT gebruikten we een samengestelde maat op basis van deelschalen. Om de

responsiviteit te beoordelen, kregen de ouders een 7-itemversie van de subschaal voor

acceptatie-afwijzing uit de herziene Child Report on Parenting Behavior Inventory

(CRPBI; Schaefer, 1965). Een voorbeelditem van deze schaal is: “Ik kan ervoor zorgen

dat mijn kind zich beter voelt als hij of zij van streek is”. Alle items werden gescoord op

een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (heel veel). De acceptatie-afwijzingsschaal van de

CRPBI, en de aangepaste 7-item versie van deze schaal meer specifiek, werd reeds in

voorgaand onderzoek gebruikt als geldige en betrouwbare maat voor responsiviteit

(Barber et al., 2005; Soenens et al., 2006). In deze studie was de interne consistentie goed

voor deze subschaal met een Cronbach’s alpha van 0.85 en 0.83 voor respectievelijk

moeder- en vaderrapportage. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde score

te berekenen over de zeven items heen voor responsiviteit.

Om autonomie-ondersteunend ouderschap te meten maakten we gebruik van de

subschaal 'Autonomie-ondersteuning' van de Perceptions of Parents-Scale (POPS;

Grolnick et al., 1991) die bestaat uit zeven items. Een voorbeelditem is: ''Waar mogelijk,

laat ik mijn kind kiezen wat te doen''. In deze studie was de interne consistentie goed voor

24

deze subschaal met een Cronbach’s alpha 0.84 en 0.81 voor moeder- en vaderrapportage

respectievelijk. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde score te berekenen

over de acht items heen voor autonomie-ondersteuning.

Om psychologisch controlerend ouderschap te meten gebruikten we de 8-items

uit de Psychological Control Scale-Youth Self Report (PCS-YSR; Barber, 1996). Een

voorbeelditem is: ''Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind wanneer hij of zij de dingen

niet op mijn manier ziet''. In deze studie was de interne consistentie ook voor deze

subschaal goed met een Cronbach’s alpha van 0.79 en 0.75 voor moeder- en

vaderrapportage respectievelijk. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde

score te berekenen over de acht items heen voor psychologische controle.

Ook uit voorgaand onderzoek bleek de psychometrische kwaliteit en validiteit van

de drie bovenstaande schalen, zoals gerapporteerd door de ouders, goed te zijn (Barber et

al., 2005; Grolnick et al., 1991; Soenens et al., 2007).

Parentale burnout. Voor het meten van klachten van parentale burnout werd

een verkorte versie gebruikt van de Parental Burnout Assessment (PBA: Roskam, 2018).

De vragenlijst gaat de emotionele uitputting na bij de ouders alsook de emotionele afstand

en het gevoel van incompetentie in de ouderrol. De verkorte versie (Schrooyen, Beyers,

& Soenens, 2020) telt acht items waarop telkens kan worden geantwoord op de 7-punten-

Likertschaal waarbij één staat voor “nooit” en zeven staat voor “elke dag”. Zo krijgen de

participanten vragen als: “Ik denk dat ik niet meer de goede vader/moeder ben die ik

eerder was voor mijn kinderen”. In deze studie was de interne consistentie uitstekend voor

deze schaal met een Cronbach's alpha van 0.93 en 0.86 voor respectievelijk moeder- en

vaderrapportage.

Resultaten

Preliminaire Analyses

Alvorens elke analyse werd uitgevoerd werden de assumpties van de

desbetreffende analyse getest, zoals de normaliteit van de variabelen. Daarnaast werd ook

steeds gekeken of er sprake was van multicollineariteit en werd er gekeken naar de

verdeling van de residuals en naar heteroscedasticiteit en controleerden we of onze data

25

al dan niet onderhevig was aan outliers. Indien dit aan de orde was zullen we deze bij de

resultaten van de analyse rapporteren. Aan het begin van de analyses deden we een

inspectie van de dataset op invoerfouten en ontbrekende antwoorden, vervolgens stonden

we stil bij de beschrijvende statistiek. Daarna gingen we over naar de MANCOVA’s voor

het bepalen van de te includeren controlevariabelen, de correlatie-toetsen en de

hoofdanalyses. We maakten gebruik van een hiërarchische regressie en een APIM-

analyse.

Allereerst hebben we gekeken naar de correlaties (zie Tabel 1). Daarnaast werd de

onderzoeksvraag getoetst aan de hand van hiërarchische regressieanalyses. Deze

hiërarchische regressieanalyses verlopen steeds in twee stappen: in een eerste stap worden

de controlevariabelen in het model geplaatst zodat bepaald kan worden hoeveel variantie

van de opvoeding van vader of moeder kan worden verklaard door de gezamenlijke

controlevariabelen. In de tweede stap wordt de onafhankelijke variabele parentale

burnout aan de modellen toegevoegd. Daarmee kan worden bepaald wat de verklaarde

variantie is van opvoeding door parentale burnout, bovenop de reeds verklaarde variantie

van de controlevariabelen is. Omdat de afhankelijke variabele opvoeding is opgedeeld in

drie constructen, namelijk responsiviteit, autonomie-ondersteuning en psychologische

controle, én deze bovendien zijn afgenomen bij zowel vader als moeder, zijn zes

regressieanalyses uitgevoerd. De resultaten van het tweede model van de

regressieanalyses worden beschreven in Tabel 2.

We maakten voor de analyses gebruik van SPSS 26.0, hierbij werd een grenswaarde

van 0.05 aangehouden om significantie aan te tonen.

Beschrijvende statistiek. Tabel 1 presenteert een overzicht van de gemiddelden,

standaarddeviaties en correlaties van de verschillende variabelen in deze studie. Wij

zullen ons hier beperken tot het bespreken van de matige tot sterke correlaties. We vonden

enkele positieve correlaties. We zien een positief significante correlatie tussen de mate

van parentale burnout en de mate van psychologische controle voor zowel de vaders

(r=.24, p<.05) als de moeders (r=.34, p<.05) afzonderlijk. We vonden ook een significant

positieve relatie tussen de psychologische controle van moeder en de mate van parentale

burnout van vader (r=.20, p<.05). Daarnaast zagen we dat de mate van parentale burnout

26

bij de moeder significant correleerde met de mate van psychologische controle bij vader

(r=.36, p<.05).

Verder bleek uit onze analyses dat de mate van parentale burnout bij de moeder

positief gecorreleerd was aan die bij de vader (r=.42, p<.05). Hetzelfde fenomeen zagen

we voor de correlaties van vader en moeder als het gaat om responsiviteit (r=.44, p<.05),

autonomie-ondersteuning (r=.41, p<.05) en psychologische controle (r=.45, p<.05).

Verder zagen we een significante positieve correlatie tussen autonomieondersteuning en

responsiviteit bij de moeder (r=.50, p<.05). Bij de vaders is deze correlatie eveneens

significant (r=.63, p<.05).

We vonden ook enkele negatieve correlaties. Er werd een sterk significant negatieve

correlatie gevonden tussen de mate van parentale burnout bij de vader en de mate van

responsiviteit bij de vader (r=-.41, p<.05). Bij de moeders werd ook een significant

verband gevonden (r=-.24, p<.05). Voor autonomieondersteuning zagen we een

negatieve correlatie met parentale burnout voor beide ouders, respectievelijk (r=-.28,

p<.05) voor de vader en (r=-.24, p<.05) voor de moeder. Bij de moeders zagen we een

significante negatieve relatie tussen hun responsiviteit en de mate van psychologische

controle (r=-.38, p<.05). Deze correlatie werd eveneens gevonden voor de vaders (r=-.49,

p<.05). We vonden een sterk significante negatieve correlatie tussen psychologische

controle en autonomieondersteuning bij de vaders (r=-.51, p<.05) en ook bij de moeders

(r=-.35, p<.05).

Tabel 1

Correlaties tussen hoofdeffecten onderling en controlevariabelen; daarnaast ook gemiddelden en standaarddeviaties

Schalen M SD 1 2 3 4 5 6 7 1. PBO moeder 1.59 0.74 2. PBO vader 1.85 1.08 .42**

3. Responsiviteit moeder 4.11 0.58 -.24* -.15

4. Responsiviteit vader 4.35 0.60 -.34** -.41** .44**

5. Autonomie ondersteuning moeder 3.92 0.55 -.28** -.10 .50** .32**

6. Autonomie ondersteuning vader 4.05 0.59 -.22* -.24* .33** .63** .41**

7. Psychologische controle moeder 2.27 0.54 .34** .20* -.38** -.31** -.35** -.31**

8. Psychologische controle vader 2.23 0.61 .36** .24* -.21* -.49** -.23* -.51** .45** Noot. * p < .05; ** p < .01, PBO: parentale burnout

27

De achtergrondvariabelen. Om te bepalen welke controlevariabelen

meegenomen zouden worden in de hoofdanalyses hebben we twee MANCOVA’s

uitgevoerd, een voor de vader-variabelen en een voor de moeder-variabelen, waarbij we

alle controlevariabelen includeerden waarvan men in eerder onderzoek had gevonden

dat ze een invloed hadden (Le Vigouroux et al., 2017; Meeussen & Van Laar, 2018;

Mikolajczak, Raes, et al., 2018) als onafhankelijke variabelen. We hebben deze

variabelen multivariaat getest en dat enkel voor de hoofdeffecten. Als afhankelijke

variabelen zijn parentale burnout, responsiviteit, autonomie ondersteuning en

psychologische controle in het model opgenomen.

Bij de moeders vonden we geen multivariate samenhang van de

controlevariabelen met de afhankelijke variabelen. Bij de vaders krijgen we een ander

beeld te zien. We zien bij hen een significante multivariate invloed van burgerlijke staat

(Wilk’s λ=0.81, F(8,168)=2.29, p=.023) en van leeftijd van het kind, (Wilk’s λ=0.88,

F(4,84)=2.87, p=.028). In de univariate analyses merken we een significant effect van

burgerlijke staat op parentale burnout, F(2,87)=4.18, p=.018 en van leeftijd kind op

psychologische controle, F(1,87)=4.70, p=.033.

Na het overschouwen van de resultaten konden we concluderen dat zowel bij de

moeder als bij de vader volgende controlevariabelen een toegevoegde waarde konden

aantonen: leeftijd van het kind en burgerlijke staat. Deze controlevariabelen worden

opgenomen in elk van de hiernavolgende analyses.

Verklarende Statistiek

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding

bij vaders en moeders. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn zes

hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd, drie per ouder. De resultaten hiervan staan

weergegeven in Tabel 2.

We stonden eerst stil bij de moeders en hun responsiviteit. Het model waarin

parentale burnout werd opgenomen verklaart 7.9% van de variantie van responsiviteit.

Het model op zijn geheel bleek significant te zijn [F(3,99)=2.83, p<.05, R2=.079] en we

28

vonden één significante regressiecoëfficiënt: hoe hoger de mate van parentale burnout

hoe lager de responsiviteit (β=-0.25, p <.05).

Bij het bekijken van onze regressieanalyse voor autonomie-ondersteuning zagen

we dat het 9% kon verklaren van de variantie van autonomieondersteuning. Dit model

was ook significant, F(3,99)=3.26, p<.05, R2=.090. Kijkend naar de regressie-

coëfficiënten van de afzonderlijke variabelen, zien we een significant effect van de

onafhankelijke variabele parentale burnout, (β=-0.26, p<.05). Een hogere mate van

parentale burnout houdt dus verband met een lagere mate van autonomie-ondersteuning.

In een derde regressieanalyse onderzochten we psychologische controle. Het

volledige model verklaarde 16.4% van de variantie van psychologische controle,

F(3,99)=6.47, p<.001, R2=.164. Er werd een significant hoofdeffect van parentale burnout

gevonden, (β=0.35, p <.001), waaruit we kunnen opmaken dat, naarmate de moeders een

hogere mate van parentale burnout ervaren, ze een hogere mate van psychologische

controle toepassen. Van de controlevariabelen bleek burgerlijke staat een significante

bijdrage aan het model te leveren, (β=0.20, p<.05). Zo zouden in dit geval moeders die

samenwonend of gehuwd zijn een toename van psychologische controle rapporteren in

tegenstelling tot alleenstaande moeders.

Na de moeders keken we ook naar de drie afzonderlijke regressies voor de vaders.

Opnieuw kijken we eerst naar de regressieanalyse met als afhankelijke variabele

responsiviteit. Het model verklaart 21% van de variantie van responsiviteit. Het overall

model was ook significant, F(3,98)=8.68, p<.001, R2=.210. We zagen een significante

bijdrage van parentale burnout (ß = -0.44, p < .001). Verder was er een significant verband

voor burgerlijke staat (ß = -0.19, p <.05). Zo zouden vaders die samenwonend of gehuwd

zijn minder responsiviteit vertonen ten aanzien van hun kind dan vaders die alleenstaand

of gescheiden zijn.

Hier moeten we opmerken dat we bij het controleren van de assumpties de

Shapiro-Wilk-test wees op een niet normale verdeling van de residuals van de

regressielijn. Op het histogram was een ‘skew’ naar links waar te nemen. Maar, omdat

wel voldaan was aan de overige assumpties en gezien de sample size van het onderzoek,

beroepen we ons op de centrale limietstelling die stelt dat, naarmate de sample size groter

wordt (n>30) er uitgegaan mag worden van een normale verdeling (Field, 2018). We

29

verwachten dan ook dat de resultaten desondanks een correcte weergave van de

onderzochte verbanden weergeven.

Bij de tweede regressieanalyse voor de vaders staan we stil bij de autonomie-

ondersteuning. Het volledige model, met 9.2% verklaarde variantie, was significant

F(3,98)=3.31, p<.05, R2=.092. De regressiecoëfficiënt van parentale burnout was dan ook

significant (ß = -0.25, p <.05).

In de derde regressieanalyse analyseerden we psychologische controle. Hier

hadden we een significant model dat 9.3% van de variantie van psychologische controle

kon verklaren, F(3,98)=3.37, p<.05, R2=.093. Parentale burnout is een significante

variabele in dit model (ß = 0.27, p < .01).

Tabel 2

Zes hiërarchische regressieanalyses voor de verschillende afhankelijke variabelen,

telkens voor moeder en vader

Responsiviteit Autonomie ondersteuning Psychologische controle Moeder b se β b se β b se β Constante 5.04 0.56 3.93 0.52 1.24 0.50 Leeftijd kind -0.03 0.04 -0.08 0.03 0.03 0.08 0.02 0.03 0.07 Burgerlijke staat1 -0.22 0.17 -0.13 -0.13 0.16 -0.08 0.32 0.15 0.20* Parentale burnout -0.19 0.08 -0.25* -0.19 0.07 -0.26* 0.25 0.07 0.35* F(3,99) 2.83 3.26

6.47 p .04 .03

.00 R2 .08 .09 .16

Responsiviteit Autonomie ondersteuning Psychologische controle Vader b se β b se β b se β Constante 4.69 0.53 3.62 0.56 1.15 0.58 Leeftijd kind -0.03 0.03 -0.09 0.06 0.04 0.16 0.03 0.04 0.08 Burgerlijke staat1 -0.40 0.19 -0.19* -0.21 0.20 -0.10 0.38 0.21 0.18 Parentale burnout -0.24 0.05 -0.44* -0.13 0.05 -0.25* 0.15 0.06 0.27* F(3,98) 8.68 3.3

3.37 p .00 .02

.02 R2 .21 .09 .93 Noot. * p-waarde < .05; 1 Gehuwd/samenwonend = 1

30

Onderzoeksvraag 2. Actor- en partnereffecten: APIM-design. Om actor- en

partner-effecten op opvoedingsgedrag te bepalen zijn drie mixed model APIM-analyses

uitgevoerd (Cook & Kenny, 2005). Hiertoe is allereerst de dataset geherstructureerd zodat

deze pairwise is geordend. Dit zorgt ervoor dat we zowel actor- als partnereffecten

kunnen meenemen in onze analyse. Ook is de onafhankelijke variabele (parentale

burnout) ‘grand mean centered’ zodat het gemiddelde van de parentale burnoutscore de

waarde 0 krijgt, ouders met een parentale burnout beneden het gemiddelde een negatieve

score krijgen en ouders met een hogere parentale burnout een positieve score. Zoals in de

vorige analyses hebben we hier ook de drie segmenten apart onderzocht: responsiviteit,

autonomieondersteuning en psychologische controle. Dit maakt dat we drie APIM-

analyses hebben uitgevoerd. De ouders zijn in het model geplaatst als repeated factor en

als covariantiematrix is compound symmetry heterogeneous gekozen. De resultaten van

alle APIM-analyses zijn weergegeven in Tabel 3.

APIM 1 voor afhankelijke variabele: responsiviteit. In onze eerste APIM-

analyse staan we stil bij responsiviteit. Gemiddeld rapporteren vaders een responsiviteit

van M=4.63 (SE=0.43), dat is significant hoger dan de moeders (M=4.36, SE=0.43;

p<.001). Als we kijken naar het actoreffect van de vaders dan zien we een significant

negatief verband tussen parentale burnout en responsiviteit (b=-0.20, p<.001). Voor de

moeder blijkt het actoreffect verband niet significant te zijn (b=-0.15, p=.075). Als het

gaat om de partnereffecten valt op dat zowel het effect van de parentale burnout van de

moeder op de responsiviteit van de vader als de parentale burnout van de vader op de

responsiviteit van de moeder niet significant zijn (respectievelijk b=-0.16, p=.055 en b=-

0.04, p=.501). Door middel van contrasts vonden we dat er geen significant interactie-

effect voor actor*ouder was (p=.688) en er was eveneens geen significant interactie-effect

voor partner*ouder (p=.276). In Figuur 1 staan de actor- en partnereffecten als het gaat

om het verband tussen parentale burnout en responsiviteit weergegeven.

31

Figuur 1

Resultaten APIM-analyse parentale burnout en responsiviteit

APIM 2 voor afhankelijke variabele: autonomieondersteuning. In een

tweede APIM-analyse analyseerden we autonomieondersteuning. Vaders rapporteren

gemiddeld een significant hogere autonomieondersteuning (M=3.70, SE=0.42) dan

moeders (M=3.55, SE=0.42; p<.05). We zien voor de vaders geen significant actoreffect

(b=-0.11, p=.069) als het gaat om het verband tussen parentale burnout en

autonomieondersteuning, maar wel voor de moeders (b=-0.20, p=.012). Dit verschil van

0.09 tussen de twee actor-effecten is echter niet significant (p=.369). De partnereffecten

blijken beide niet significant te zijn, respectievelijk b=-0.10, p=.260 voor wat betreft het

partnereffect van de parentale burnout van de moeders en b=0.01, p=.846 voor het

partnereffect van de parentale burnout van de vaders op de autonomie-ondersteuning van

de partner. Het interactie-effect van het partnereffect is eveneens niet significant (p=.324).

In Figuur 2 zijn de actor- en partnereffecten met betrekking tot het verband tussen

parentale burnout en autonomieondersteuning weergegeven.

32

Figuur 2

Resultaten APIM-analyse parentale burnout en autonomieondersteuning

APIM 3 voor afhankelijke variabele: psychologische controle. In een

derde APIM-analyse analyseren we psychologische controle. De vaders laten gemiddeld

een lagere mate van psychologische controle zien (M=1.36, SE=0.41) dan de moeders

(M=1.41, SE=0.40). Dit verschil tussen vaders en moeders is echter niet significant

(p=.440). We zien geen significant actoreffect voor de vader (b=0.07, p=.208) maar wel

voor de moeder (b=0.24, p=.002). Dit wil zeggen dat moeders die een hogere mate van

parentale burnout rapporteren, ook een hogere mate van psychologische controle laten

zien en andersom. Hoewel het actoreffect van de moeder sterker is dan dat van de vader,

blijkt dit verschil niet significant te zijn (p=.107). Als we verder kijken naar de

partnereffecten zien we dat er een significant partnereffect is van de parentale burnout

van de moeder op de mate van psychologische controle door de vader (b=0.27, p=.002),

maar niet andersom (b=0.04, p=.456). Dit verschil in partnereffect als het gaat om

parentale burnout op psychologische controle is bovendien significant (p<.05). In Figuur

3 zijn de resultaten van de APIM-analyse van het actor- en partnereffect van parentale

burnout op psychologische controle weergegeven.

33

Figuur 3

Resultaten APIM-analyse van parentale burnout op psychologische controle

We stellen dus vast dat we enkel bij psychologische controle een partnereffect terugvinden.

Bij alle APIM-analyses zijn twee covariaten meegenomen, de burgerlijke staat

van de actor en de leeftijd van het kind. In de analyse naar het verband tussen parentale

burnout en responsiviteit blijkt burgerlijke staat van de actor een significante covariaat

(b=-0.29, p<.05) en deze speelt eveneens een significante rol in de analyse naar het

Tabel 3 Actor- en partnereffecten van parentale burnout op behoefte-ondersteunend opvoeden met behulp van APIM Vaders Moeders Afhankelijke variabele* β t p β t p Responsiviteit Actor effect -0.20 -3.59 .001 -0.15 -1.80 .075 Partner effect -0.16 -1.94 .055 -0.04 -0.06 .501 Autonomie ondersteuning Actor effect -0.11 -1.84 .069 -0.20 -2.57 .012 Partner effect 0.09 -1.13 .260 0.01 0.19 .846 Psychologische controle Actor effect 0.07 1.27 .208 0.24 3.16 .002 Partner effect 0.27 3.24 .002 0.04 0.75 .456 Noot. * resultaten gecorrigeerd voor de covariaten burgerlijke staat actor en leeftijd kind

34

verband tussen parentale burnout en psychologische controle (b=0.32, p<.05). De leeftijd

van het kind blijkt geen significante covariaat in de APIM-analyses.

Discussie Parentale burnout blijkt na een grondige literatuurstudie een zeer jong concept

waarover men nog weinig concrete cijfergegevens geanalyseerd en gerapporteerd heeft

(Séjourné et al., 2018). Niettemin blijkt in de meeste studies waar ze gezonde populaties

onderzochten dat 20% van de moeders klachten van parentale burnout heeft (Lindström,

Åman, & Norberg, 2010; Séjourné et al., 2018). In dit onderzoek zijn we geïnteresseerd

in welke mate parentale burnout een impact heeft op de opvoedingsvaardigheden van

ouders. Deze studie tracht het huidig onderzoeksdomein uit te breiden door zowel moeder

als vaderrapportage mee te nemen in de analyses. Om dit te doen maakten we gebruik

van APIM-analyses. Het reeds bestaande onderzoek put vaak uit data die men

hoofdzakelijk verzamelde bij moeders. Om dit te verwezenlijken verzamelden we aan de

hand van een uitgebreide vragenlijstdata bij de beide ouders van een kind (N = 103).

Onderzoeksbevindingen

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding

bij vaders en moeders. Zoals we vooropgesteld hadden vinden we in onze

resultaten een samenhang terug tussen parentale burnout en opvoeding. Dat konden we

zien in zowel onze correlaties, regressieanalyses als mixed model-analyses. Zowel voor

vader als voor moeder blijkt dat klachten van parentale burnout samenhangen met minder

autonomieondersteuning en responsiviteit en meer psychologische controle. In de mixed

model-analyses zijn geen verschillen gevonden in de sterkte van deze verbanden tussen

vaders en moeders.

We kijken ook even naar de geïntegreerde achtergrondvariabelen en hun invloed.

Net zoals de bevindingen van Mikolajczak et al. (2018) wordt in Séjourné et al. (2018)

gesteld dat het hebben van meer dan één kind niet gelinkt is aan de parentale burnout en

ook in onze analyses vonden wij hier geen significante invloed van deze

controlevariabele. Ook vonden wij geen verband tussen sociaaleconomische status en

scholingsgraad zoals men in eerder onderzoek (Mikolajczak, et al., 2018) ook reeds

rapporteerde. Onze resultaten voor de moeders en vaders lieten ook geen effect zien van

35

het geslacht van het kind. Wel toonden onze resultaten dat gehuwde of samenwonende

vaders minder responsiviteit laten zien dan gescheiden vaders en moeders die

samenwonend of gehuwd zijn; die laatsten rapporteren juist meer psychologische controle

ten aanzien van hun kind dan gescheiden moeders.

Onderzoeksvraag 2: In welke mate hangt de mate van parentale burnout

bij de ene ouder samen met de opvoedingsgedragingen van de andere ouder? Als

we keken naar de correlaties zagen we al dat er een sterke samenhang bleek te zijn tussen

de mate van parentale burnout bij de vader en de mate van parentale burnout bij de

moeder.

Uit onze APIM-analyses kwam tegen onze verwachtingen in slechts één significant

partnereffect voor de vader naar voor. We zagen dat er een verband is tussen de mate van

parentale burnout bij de moeder en de psychologische controle bij de vader. Deze relatie

zagen we zowel in de correlaties, hiërarchische regressieanalyse als in de APIM-analyses.

In tegenstelling tot dit partnereffect bij de vader was het opvallend dat de relatie tussen

de mate van parentale burnout bij de vader en psychologische controle bij de moeder

zwak was en niet significant bleek te zijn. Mogelijks komt er wanneer de moeders

opgebrand zijn meer druk te staan op de vaders waardoor ze meer psychologische controle

gaan hanteren in hun opvoeding.

Praktische Implicaties

Aangezien we kunnen concluderen dat er wel degelijk een samenhang is tussen het

opgebrand zijn als ouder en de opvoeding is het van belang voor de ondersteuning aan

ouders en gezinnen dat hulpverleners zich bewust zijn van dit fenomeen en van de

mogelijke bijbehorende implicaties. Zo zijn reeds onderzoeken verschenen die aangeven

dat parentale burnout ook kan samengaan met een meer gewelddadige opvoeding (Smith,

Oliver, & Innocenti, 2001). We zagen hoofdzakelijk een terugkerende relatie in de data

als het gaat over psychologische controle. Veel onderzoek heeft zich reeds op

psychologische controle toegelegd en hieruit bleek duidelijk dat er een positieve relatie

is tussen psychologische controle door de ouder en internaliserende problemen bij het

kind, zelfs wanneer gecontroleerd werd voor andere opvoedingsdimensies (Barber, Stolz,

Olsen, Collins, & Burchinal, 2005). Dit maakt ons ervan bewust dat we in de

36

hulpverlening moeten inzetten op het ondersteunen van deze jongeren en hun gezin zodat

ze niet in deze negatieve spiraal terechtkomen.

Limitaties van het Onderzoek

De opzet van deze studie is cross-sectioneel, bijgevolg konden we geen uitspraken

doen over causale verbanden. Longitudinaal onderzoek had deze limitatie kunnen

voorkomen. Wij betreuren dat we er niet in geslaagd zijn dit onderzoek door te voeren tot

een longitudinaal onderzoek. Initieel hadden wij de bedoeling om in een tweede wave de

ouders opnieuw te bevragen. Helaas konden we door de COVID-19-epidemie niet

overgaan tot het herbevragen van de ouders. Het bleef dus bij een enkele bevraging van

de ouders. We hebben dit gedaan aan de hand van zelfrapportage vragenlijsten waardoor

er mogelijks sprake is van een self report bias. Die hebben we kunnen beperken door

steeds het koppel te bevragen en niet enkel de moeders. De dataverzameling werd dus

bekomen door zowel moeder als vader te bevragen. Idealiter hadden wij ook de kinderen

mee betrokken en hen een vragenlijst laten invullen. In de toekomst zou er kunnen

gewerkt worden met andere informanten maar ook andere meetmethodes om de

meetfouten te beperken. Zo zou men een dagboekstudie of observationeel onderzoek

kunnen doen ter ondersteuning van de data.

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek

We stonden in deze studie stil bij de impact van parentale burnout (d.i. het welzijn

van de ouder) op opvoeding. Daarnaast zijn er nog factoren die een directe of mogelijks

een indirecte impact kunnen hebben op het verband tussen het welzijn van de ouder en

het gezinsleven. Wij stelden ons in de loop van dit onderzoek reeds de vraag of er

mogelijks een impact is van het kind op ouderlijke burnout en opvoeding. Zijn er

mogelijks kindeffecten? Dit zou een interessante suggestie zijn voor toekomstig

onderzoek. Daarom hopen wij dat in verder onderzoek ook deze kwestie zal bevraagd en

onderzocht zal worden. In de traditionele literatuur stelt men dat het ouderlijk gedrag een

impact heeft op het gedrag van hun kinderen: zo vond reeds veel onderzoek plaats naar

de invloed van de opvoeding van de moeder op het welzijn van de psyche van de

adolescent en zijn ontwikkeling (Cummings & Davies, 1994; Goodman et al., 2011).

Toch is het waarschijnlijk dat het psychosociaal functioneren van kinderen ook het gedrag

37

van ouders kleurt (Vansteenkiste & Soenens, 2013). In eerder onderzoek werd reeds

aangetoond dat het van belang is om niet alle schuld zomaar in de schoenen van de ouders

te schuiven. Zo haalden Kerr en collega's (2003) verschillende onderzoeken uit het

verleden aan waar effecten gezien werden als oudereffecten die mogelijks ook

kindereffecten hadden kunnen zijn. Vaak wordt in de maatschappij de schuld gegeven

aan de ouders wanneer een kind ongewenst of delinquent gedrag vertoont, dan wordt er

al snel gezegd dat de ouders hem mogelijks niet genoeg aandacht hebben gegeven. In de

studie van Kerr et al. (2003) werd echter het omgekeerde gevonden en werd gesteld dat

het gedrag van ouders ‘reacties’ zijn op het probleemgedrag van hun kind. Verder tonen

hun resultaten aan dat hoe meer de ouders kennis hebben over het delinquente gedrag van

hun kind, hoe minder moeite ze zullen doen om controle te hebben op de activiteiten en

bezigheden van het kind. Ouders lijken zich terug te trekken bij probleemgedrag en geen

controle meer te houden over het gedrag en de bezigheden van hun kinderen. Ze deden

hetzelfde voor emotionele reacties en vonden daar ook opnieuw over het algemeen

kindeffecten.

In dit onderzoek stonden we niet stil bij beschermende factoren en hoe we ouders

kunnen beschermen tegen parentale burnout. We focusten ons vooral op het krijgen van

een breder beeld van het concept. We hebben getracht het breder beeld te schetsen en

zowel voor vader als moeder een inzicht te krijgen van het verband tussen parentale

burnout en opvoeding. Toekomstig onderzoek zal moeten nagaan hoe ouders zich kunnen

wapenen tegen de uitputting in hun rol als ouder.

38

Conclusie In deze masterproef hebben we getracht een breder beeld te scheppen van

parentale burnout en welke impact het heeft op de opvoedingsgedragingen van ouders.

We hebben dit proberen in kaart te brengen voor zowel moeders als vaders. Na het

overschouwen van onze resultaten kunnen we concluderen dat er een verband is tussen

de parentale burnout en de opvoedingsgedragingen van de ouders. Als er een hogere mate

van parentale burnout wordt waargenomen, wordt zowel door vader als moeder ook een

lagere mate van responsiviteit en autonomieondersteuning gerapporteerd evenals een

hogere mate van psychologische controle.

De resultaten in deze studie toonden ook een relatie tussen het opgebrande gevoel

bij moeders en de mate van psychologische controle door de vader. Dit maakt duidelijk

dat het voor ouders moeilijk wordt om nog uit deze dynamiek te geraken wanneer ze het

opgebrande gevoel ervaren. Toekomstig onderzoek zal dit verder in kaart moeten brengen

door ook bijvoorbeeld kindeffecten mee in kaart te brengen. Zo kan er ingezet worden op

een grondig preventieve ondersteuning van de ouders. Dit zal zeer belangrijk zijn voor de

vaders maar zeker ook voor de moeders want we zagen reeds dat de mate van parentale

burnout bij de moeder een voorspeller kan zijn voor meer psychologische controle door

vader.

39

Literatuur

Berting, J. (2006). De versplinterde samenleving: de gevolgen van moderniteit en

modernisering in de 21e eeuw. Delft: Eburon.

Bhattacharyya, D., Sur, T. K., Jana, U., & Debnath, P. K. (2008). Controlled programmed

trial of Ocimum sanctum leaf on generalized anxiety disorders. Nepal Medical

College Journal : NMCJ, 10(3), 176‐179.

Brenning, K. M., Soenens, B., Van Petegem, S., & Kins, E. (2017). Searching for the

Roots of Overprotective Parenting in Emerging Adulthood: Investigating the Link

with Parental Attachment Representations Using An Actor Partner Interdependence

Model (APIM). Journal of Child and Family Studies, 26(8), 2299–2310.

doi:10.1007/s10826-017-0744-2

Cook, W. L., & Kenny, D. A. (2005). The actor-partner interdependence model: A model

of bidirectional effects in developmental studies. International Journal of

Behavioral Development, 29(2), 101–109. doi:10.1080/01650250444000405

Craeynest, P. (2005). Inleiding in de ontwikkelingspsychologie. Psychologie van de

levensloop. Leuven: Acco.

Cummings, E. M., & Davies, P. T. (1994). Maternal Depression and Child Development.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 35(1), 73–122. doi: 10.1111/j.1469-

7610.1994.tb01133.x

Danner-Vlaardingerbroek, G., Kluwer, E. S., van Steenbergen, E. F., & van der Lippe, T.

(2013). The Psychological Availability of Dual-Earner Parents for Their Children

After Work. Family Relations, 62(5), 741–754. doi: 10.1111/fare.12039

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The &quot;What&quot; and &quot;Why&quot; of

Goal Pursuits: Human Needs and the Self-Determination of Behavior. Psychological

Inquiry, 11(No.4), 227–268.

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2015). Self-Determination Theory. International

Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences, 486–491. doi: 10.1016/B978-0-

08-097086-8.26036-4

Field, A. (2018). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage, (5).

Goodman, S. H., Rouse, M. H., Connell, A. M., Broth, M. R., Hall, C. M., & Heyward,

D. (2011). Maternal Depression and Child Psychopathology: A Meta-Analytic

Review. Clinical Child and Family Psychology Review, 14(1), 1–27.

40

doi:10.1007/s10567-010-0080-1

Grolnick, W. S. (2003). The Psychology of Parental Control. Psychology Press. doi:

10.4324/9781410606303

Grolnick, W. S. (2009). The role of parents in facilitating autonomous self-regulation for

education. School Field, 7(2), 164–173. doi: 10.1177/1477878509104321

Hubert, S., & Aujoulat, I. (2018). Parental Burnout: When Exhausted Mothers Open Up.

Frontiers in Psychology, 9, 1021. doi: 10.3389/fpsyg.2018.01021

Jackson, S. E., & Leiter, M. P. (1997). The Maslach Burnout Inventory Manual.

California. doi: 10.1002/job.4030020205

Joussemet, M., Landry, R., & Koestner, R. (2008). A self-determination theory

perspective on parenting. Canadian Psychology (Vol. 49, pp. 194–200). doi:

10.1037/a0012754

Kerkhofs, J., Dobbelaere, K., & Voyé, L. (1992). De versnelde ommekeer : de waarden

van Vlamingen, Walen en Brusselaars in de jaren negentig. Tielt: Lannoo.

Kerr, M., Stattin, H., Biesecker, G., & Ferrer-Wreder, L. (2003). Relationships With

Parents and Peers in Adolescence. Handbook of Psychology (pp. 395–419).

Hoboken, NJ, USA: John Wiley & Sons, Inc. doi:10.1002/0471264385.wei0616

Layne, L. L. (2006). The Mommy Myth: The Idealization of Motherhood and How It Has

Undermined All Women. Susan J. Douglas &amp; Meredith W. Michaels. Journal

of Marriage and Family, 68(1), 255–256. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00247.x

Le Vigouroux, S., Scola, C., Raes, M.-E., Mikolajczak, M., & Roskam, I. (2017). The big

five personality traits and parental burnout: Protective and risk factors. Personality

and Individual Differences, 119, 216–219. doi: 10.1016/J.PAID.2017.07.023

Lindström, C, Åman, J., & Norberg, A. (2010). Increased prevalence of burnout

symptoms in parents of chronically ill children. Acta Paediatrica, 99(3), 427–432.

doi: 10.1111/j.1651-2227.2009.01586.x

Lindström, Caisa, Åman, J., & Norberg, A. L. (2011). Parental burnout in relation to

sociodemographic, psychosocial and personality factors as well as disease duration

and glycaemic control in children with Type 1 diabetes mellitus. Acta Paediatrica,

100(7), 1011–1017. doi: 10.1111/j.1651-2227.2011.02198.x

Macfadyen, A., Swallow, V., Santacroce, S., & Lambert, H. (2011). Involving fathers in

research. Journal for Specialists in Pediatric Nursing, 16(3), 216–219. doi:

41

10.1111/j.1744-6155.2011.00287.x

Maslach, C., & Goldberg, J. (1998). Prevention of burnout: New perspectives. Applied

and Preventive Psychology, 7(1), 63–74. doi: 10.1016/S0962-1849(98)80022-X

Meeussen, L., & Van Laar, C. (2018). Feeling Pressure to Be a Perfect Mother Relates to

Parental Burnout and Career Ambitions. Frontiers in Psychology, 9, 2113. https:

doi: 10.3389/fpsyg.2018.02113

Mikolajczak, M., Brianda, M. E., Avalosse, H., & Roskam, I. (2018). Consequences of

parental burnout: Its specific effect on child neglect and violence. Child Abuse &

Neglect, 80, 134–145. doi: 10.1016/j.chiabu.2018.03.025

Mikolajczak, M., Raes, M.-E., Avalosse, H., & Roskam, I. (2018). Exhausted Parents:

Sociodemographic, Child-Related, Parent-Related, Parenting and Family-

Functioning Correlates of Parental Burnout. Journal of Child and Family Studies,

27(2), 602–614. doi: 10.1007/s10826-017-0892-4

Mikolajczak, M., & Roskam, I. (2018). A Theoretical and Clinical Framework for

Parental Burnout: The Balance Between Risks and Resources (BR2). Frontiers in

Psychology, 9, 886. doi: 10.3389/fpsyg.2018.00886

Phares, V., & Compas, B. E. (1992). The Role of Fathers in Child and Adolescent

Psychopathology: Make Room for Daddy. Psychological Bulletin (Vol. III).

Roskam, I., Brianda, M.-E., & Mikolajczak, M. (2018). A Step Forward in the

Conceptualization and Measurement of Parental Burnout: The Parental Burnout

Assessment (PBA). Frontiers in Psychology, 9, 758. doi: 10.3389/fpsyg.2018.00758

Roskam, I., & Mikolajczak, M. (2018). Le burn-out parental Comprendre, diagnostiquer

et prendre en charge. Leuven: De Boeck Superieur.

Roskam, I., Raes, M.-E., & Mikolajczak, M. (2017). Exhausted Parents: Development

and Preliminary Validation of the Parental Burnout Inventory. Frontiers in

Psychology, 8, 163. doi: 10.3389/fpsyg.2017.00163

Roth, G., Assor, A., Kanat-Maymon, Y., & Kaplan, H. (2007). Autonomous Motivation

for Teaching: How Self-Determined Teaching May Lead to Self-Determined

Learning. doi: 10.1037/0022-0663.99.4.761

Ryan, M., & Deci, L. (2002). Overview of Self-Determination Theory: An Organismic

Dialectical Perspective. Handbook of self-determination research (pp. 3–33).

Rochester.

42

Ryan, M., & Deci, L. (2017). Self-determination Theory. New York: the guildford press.

Ryan, R. M., Deci, E. L., Grolnick, W. S., & La Guardia, J. G. (2006). The Significance

of Autonomy and Autonomy Support in Psychological Development and

Psychopathology. Developmental Psychopathology (pp. 795–849). Hoboken, NJ,

USA: John Wiley & Sons, Inc. doi: 10.1002/9780470939383.ch20

Schrooyen, C., Beyers, W., & Soenens, B. (2020). How to avoid that parenting burns you

out: on the importance of having a clear identity as a parent (in prep).

Séjourné, N., Sanchez-Rodriguez, R., Leboullenger, A., & Callahan, S. (2018). Maternal

burn-out: an exploratory study. Journal of Reproductive and Infant Psychology,

36(3), 276–288. doi: 10.1080/02646838.2018.1437896

Smetana, J. G. (2017). Current research on parenting styles, dimensions, and beliefs.

Current Opinion in Psychology, 15, 19–25. doi:10.1016/J.COPSYC.2017.02.012

Smith, T. B., Oliver, M. N. I., & Innocenti, M. S. (2001). Parenting stress in families of

children with disabilities. American Journal of Orthopsychiatry, 71(2), 257–261.

doi: 10.1037/0002-9432.71.2.257

Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2010). A theoretical upgrade of the concept of parental

psychological control: Proposing new insights on the basis of self-determination

theory. Developmental Review, 30(1), 74–99. doi: 10.1016/J.DR.2009.11.001

Sorkkila, M., & Kaisa Aunola, •. (2019). Risk Factors for Parental Burnout among

Finnish Parents: The Role of Socially Prescribed Perfectionism. Journal of Child

and Family Studies. doi: 10.1007/s10826-019-01607-1

Van Bakel, H. J. A., Van Engen, M. L., & Peters, P. (2018). Validity of the Parental

Burnout Inventory Among Dutch Employees. Frontiers in Psychology, 9, 697. doi:

10.3389/fpsyg.2018.00697

Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2013). Vitamines van groei: over de motiverende rol

van ouders in de opvoeding. Gent: Academia Press.

Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2015). Vitamines voor groei: ontwikkeling voeden

vanuit de Zelf-Determinatie Theorie. Leuven: Acco.

Vigouroux, S. Le, & Scola, C. (2018). Differences in Parental Burnout: Influence of

Demographic Factors and Personality of Parents and Children. Frontiers in

Psychology, 9, 887. doi: 10.3389/fpsyg.2018.00887