Een leven lang sporten wordt voor het achtste levensjaar vastgelegd
-
Upload
jur-roemers -
Category
Documents
-
view
217 -
download
2
description
Transcript of Een leven lang sporten wordt voor het achtste levensjaar vastgelegd
Een leven lang sportenwordt bepaald voor het achtste levensjaar
Het effect van een curriculum voor het bewegingsonderwijs gebaseerd op de biologische leeftijd en de
sensitieve periodes op de ontwikkeling van Fundamental Movement Skills bij kinderen in groep 3 van de
basisschool.
Een onderzoek naar de effecten van het nieuw ontwikkeld curriculum voor de basisschool, waarin biologische leeftijd, sensitieve perioden, onderwijsmethoden en instructiemethode op elkaar zijn afgestemd.
Onderzoeksartikel van Jur Roemers
Master Innovatie in Sport en Bewegen
Hogeschool van Arnhem Nijmegen
Juni 2015, versie 2
Samenvatting
Kinderen presteren op motorisch gebied, in de leeftijd tot 12 jaar, beduidend slechter dan hun
leeftijdsgenoten van dertig jaar geleden. Een goed coördinatieniveau van bewegen is belangrijk voor de
algemene ontwikkeling en tevens voor de gezondheid, het welzijn, de psychosociale en intellectuele
vorming. Aan de basis van vloeiend bewegen ligt de beheersing van basis bewegingsvaardigheden, de
zogenaamde Fundamentel Movement Skills (FMS). De leeftijd tot acht jaar is een kritische periode voor het
ontwikkelen van de genoemde vaardigheden. Onderzoek heeft aangetoond dat een programma gestuurde
aanpak het beste resultaat in de ontwikkeling van FMS geeft. Er is een nieuw curriculum ontworpen volgens
de richtlijnen waarbij breinontwikkeling wordt gestimuleerd. Het curriculum is er op gericht dat alle kinderen
eenzelfde goede beheersingsniveau van de basis bewegingsvaardigheden bereiken. Het doel van deze studie
is om vast te stellen of het nieuwe curriculum tot betere prestaties leidt op FMS. 84 kinderen in de leeftijd
van 5,7 tot 7,2 jaar, verdeeld over vier klassen, nemen deel aan een acht weken durend lesprogramma. De
controlegroep (n=44: 20 jongens en 24 meisjes) krijgt lessen aangeboden uit ‘Basislessen
Bewegingsonderwijs’ door Van Gelder, Goedhart en Stroes. De interventiegroep (n=38: 21 jongens en 17
meisjes) volgt lessen uit het nieuwe curriculum. Het onderwijs wordt in beide groepen verzorgd door
dezelfde vakleerkracht. In het aangeboden programma worden balanceren, werpen/vangen en rennen als
bewegingsthema’s aangeboden. Beide groepen boeken progressie. De interventiegroep scoort op zestien
testonderdelen beter dan de controlegroep en de controlegroep scoort op drie testonderdelen beter dan de
interventiegroep. Op de andere negen testonderdelen scoren beide groepen gelijk. Uit de vergelijking van de
scores van de beide onderzoeksgroepen naar de vorderingen die zijn gemaakt tijdens de acht weken, wordt
duidelijk dat de interventiegroep significant beter presteert. Uit de resultaten van dit onderzoek kan worden
geconcludeerd dat de nieuwe gestructureerde aanpak bij het aanleren van basis bewegingsvaardigheden
werkt. De lessen ontworpen op de uitgangspunten van het nieuwe curriculum zorgen voor die extra impuls.
Sleutelwoorden: FMS, sensitieve periode, curriculum, motorisch leren, motorische ontwikkeling,
bewegingsonderwijs basisschool
Abstract
Children, until the age of 12, perform significantly worse on the motor performance than their peers thirty
years ago. An adequate coordination level in children is important for their general development and also for
health, psychosocial, academic and well-being-related reasons. The base of moving fluently lies in the
development and maintaining of basic movement skills, so-called Fundamental Motor Skills (FMS). The
critical period for developing these FMS is up to eight years. Scientific research shows that program
structured curriculum enhances FMS mostly. Teachers developed a new curriculum designed by the rules of
2
stimulating brain development. The objective of this curriculum is to ensure the same level of performance of
the basic movement skills for all children. The purpose of this study is to determine if this new curriculum
provides better scores on the FMS. 84 children in the age of 5.7 to 7.2 years, divided in four classes,
participated in a 8-week movement program during the regular lessons physical education. The control group
(n=44, 20 boys and 24 girls) undergoes the lessons from ‘Basislessen Bewegingsonderwijs’ designed by Van
Gelder, Goedhart and Stroes. The intervention group (n=38, 21 boys and 17 girls) follows the lessons from the
new curriculum. The education is provided in both groups by the same specialist teacher. The themes offered
from both methods were balancing, throw and catch and running. The intervention group performs better on
sixteen test items and the control group performs better on three test items. Nine test items shows no
difference. Comparing the scores of the two research groups to the progress made during the eight weeks
program, it shows that the intervention group performs significantly better. Findings indicate that the
structured approach of the new designed curriculum enhances motor skills competence. The content and
guidance of the new curriculum ensure the quality impulse.
Key words: FMS, sensitive periods, critical period, curriculum, motor learning, motor development, physical
education, primary school.
Inleiding
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stimuleert het bewegen van doelgroepen in de
samenleving en neemt beslissingen op het gebied van gezondheidssport. Ondanks de inspanningen van het
ministerie blijven bewegingsarmoede en overgewicht een groot probleem. Slechts 25% (4-11 jaar) en 15%
(12-17 jaar) van de jeugd voldoet aan de NNGB van een uur per dag (TNO, 2012). 15% van de jeugd heeft
overgewicht of obesitas (TNO Groeistudie, 2010). Kinderen op de basisschool sporten graag, maar verliezen
hun interesse aan het einde van de basisschool (PPON, 2008).
Kinderen presteren beduidend slechter dan hun leeftijdsgenoten van dertig jaar geleden op
motorisch gebied (Van Dorpe et al., 2009). Er is een gebrek aan beheersing van basis bewegings-
vaardigheden, er is geen fundament waarop het ontwikkelen van sportvaardigheden kan plaatsvinden. Het
verschil in prestatieniveau wordt gemeten door de prestaties op Fundamental Movement Skills (FMS) te
monitoren. FMS is de graadmeter voor voldoende ontplooiing van basis bewegingsvaardigheden. Gallahue &
Ozmum (2006) stellen dat een betere beheersing van de FMS een garantie is voor meer en intensiever
bewegen nu en later. Hardy (2009) vindt in zijn onderzoek dat 75% van de kinderen van vier en vijf jaar goed
kunnen rennen, maar dat andere fundamentele bewegingsvaardigheden slechter worden beheerst,
namelijk: schoppen (35%), galopperen (31%), huppelen (25 %), vangen (20%), werpen (16%) en slaan (14%).
3
De eerste jaren van het leven van een mens zijn cruciaal voor de cognitieve, emotionele, sociale en
motorische ontwikkeling. Deze holistische benaderingswijze gaat uit van een ondeelbare totaliteit
(Wormhoudt, Theunissen & Savelsbergh, 2012). Bewegen zorgt voor een betere doorbloeding van de
hersenen. Bewegen en cognitieve taken prikkelen dezelfde hersengebieden, namelijk het cerebellum en de
cortex. Als bewegingsvaardigheden doelgericht worden getraind, leidt dit tot structurele en functionele
veranderingen in de hersenen, zoals minder maar sterkere verbindingen tussen zenuwcellen (Driemeyer e.a.,
2008). Uit de literatuur wordt duidelijk dat een programma gericht op het ontwikkelen van de basis
bewegingsvaardigheden effectiever is dan een programma van vrij bewegen (Gallahue & Donnelly, 2003;
Wang, 2004). Een toegespitst curriculum voor het bewegingsonderwijs op de basisschool is de oplossing
voor de versnelde ontwikkeling die kinderen in deze periode doormaken (Robinson, 2010; Livonen, 2009).
Het curriculum in het huidige onderzoek (zie bijlage 1) richt zich op de ontplooiing en ontwikkeling van de
neurale patronen in de hersenen. Deze neurale verbindingen gelden als fundament voor de verdere
motorische ontwikkeling. Basis bewegingsvaardigheden uitbouwen naar sportvaardigheden verloopt beter
en sneller. De kans op een levenlang sporten ligt in het verschiet (Wormhoudt, Theunissen & Savelsbergh,
2012).
De inzichten in hoe leren plaatsvindt, zijn de afgelopen decennia veranderd. Twintig jaar geleden
streefde men naar een technisch perfecte uitvoering door eindeloos dezelfde beweging te herhalen en
minutieus te corrigeren. Tegenwoordig is men van mening dat er geen perfecte technische uitvoering van de
beweging bestaat (Mulder,2009). In de hersenen worden steeds nieuwe afwegingen gemaakt, waardoor
uiteindelijk vloeiende bewegingen ontstaan. Geen enkele beweging is een kopie van de voorgaande,
alhoewel de uiterlijke kenmerken sterke overeenkomsten kunnen vertonen (Hernandez, 2007; Knudsen,
2004). Leren is feitelijk het scholen van het zenuwgestel (Beek, 2011). Om succesvol het zenuwgestel te
scholen, zijn aandacht, motivatie en visuele informatie belangrijk. Gibson noemt dit de ‘focus of radial
expansion’ (1950). Bij het leren van nieuwe bewegingen spelen spiegelneuronen (Rizzolatti &
Craighero,2004) en variatie, in de meest brede zin van het woord, een grote rol (Beek, 2011). Deze
uitgangspunten stellen andere eisen aan het samenstellen van de lesinhoud van een nieuw curriculum.
Het curriculum in het huidige onderzoek onderscheidt zich van bestaande lesmethoden, bijvoor-
beeld Methode Basislessen bewegingsonderwijs (Van Gelder, Goedhart & Stroes, 2009). Methode
Basislessen richt zich op de meest voorkomende bewegingsvormen in de dagelijkse sportbeoefening (twaalf
thema’s). Het nieuwe curriculum richt zich op de ontwikkeling van neurale netwerken in het zich snel
ontwikkelende brein van het kind. Voor het achtste levensjaar zijn 95% van alle neurale netwerken
aangelegd en onveranderbaar (Malina, Bouchard & Bar-Or, 2004). Het nieuwe curriculum steunt op drie
4
pijlers: lesinhoud, leerkrachtgedrag en extra beweegmomenten. De lesinhoud is gericht op het prikkelen van
neurale verbindingen. Daarvoor moet de lesstofkeuze gebaseerd zijn op de biologische leeftijd van de
kinderen, zoekt het uitdaging in de naastgelegen fase van ontwikkeling (Vygotsky, 1978) en richt het zich
naar sensitieve en kritieke perioden in de motorische groei. Kinderen van nul tot acht jaar doorlopen in
sneltreinvaart de ontwikkeling van eencellig organisme tot homo sapiens (Bult, 1994). Het cladogram van 24
vaardigheden dient als uitgangspunt voor de keuze van de oefenstofgebieden. De groei van neurale
netwerken wordt sterk aangezet door de diversiteit in bewegingen. Daarbij spelen de keuze van onderwijs-
en feedbackmethoden van de leerkracht een grote rol. In het curriculum worden impliciet leren, feedback
met externe focus en veelvuldig gedifferentieerd oefenen (differentieel leren) toegepast. De gekozen
bewegingsgebieden worden in blokken van zeven weken aangeboden.
In het huidige onderzoek wordt onderzocht of het nieuwe curriculum een meetbaar positief effect
heeft op de ontwikkeling van FMS ten opzichte van de ontwikkeling bereikt door een gangbare
onderwijsmethode ‘Basislessen Bewegingsonderwijs’ van Van Gelder, Goedhart en Stroes (2009).
Methode
Onderzoeksdeelnemers
Het huidige onderzoek heeft plaatsgevonden in groep 3 op vier scholen binnen de gemeente Dongeradeel.
Er zijn twee onderzoeksgroepen met in totaal 84 respondenten in de leeftijd van 5,7 tot 7,2 jaar. De
interventiegroep bestaat uit 21 jongens en 17 meisjes en de controlegroep uit 20 jongens en 24 meisjes. De
klassen zijn op grootte geselecteerd en daarna door loting als controle- of interventiegroep aangewezen. De
data is verzameld in de periode oktober tot en met december 2014.
Procedure
De ouders zijn via de school geïnformeerd middels een brief en zij hebben allen een toestemmingsformulier
ondertekend. Hiermee stemmen zij in met deelname van hun kind aan het huidige onderzoek en geven
tevens toestemming dat de verkregen gegevens gebruikt mogen worden voor wetenschappelijke
doeleinden. Vervolgens zijn de gegevens volgens de bijbehorende handleiding/richtlijnen van de betreffende
test omgezet in scores in het computerprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS v. 22).
De controlegroep volgt het reguliere onderwijsprogramma volgens de methode Basislessen
bewegingsonderwijs (Van Gelder, Goedhart & Stroes, 2009). In deze lesmethode is sprake van veertien
basisopstellingen. Er zijn vijfendertig voorgestructureerde lesweken waarin elk kind ieder jaar dezelfde
planning volgt. Een basisopstelling wordt aan het begin van de dag neergezet en alle groepen werken hun
les, met naar kalenderleeftijd gedifferentieerde oefenstof, af. Het lokaal wordt in vakken verdeeld en er
wordt in groepjes gewerkt.
5
De interventiegroep volgt het nieuw ontwikkeld curriculum. In het curriculum is sprake van een vaste
opstelling voor groep 3 tot en met 6 en een andere opstelling voor groep 7 en 8. In de planning is rekening
gehouden met motorisch sensitieve periodes waardoor verschillende thema’s in diverse groepen vaker aan
bod komen. De lesinhoud sluit aan bij de biologische leeftijd van de kinderen en voor elke oefening zijn
nieuwe uitdagingen voor handen. Zo worden bijvoorbeeld alle vaardigheden tweezijdig geoefend. Tevens is
het uitgangspunt dat elke les een ontdekkingsreis is: veel kijken en nadoen (imitatieleren), veel
succeservaringen opdoen en steeds een uitdaging in het verschiet hebben. De klas krijgt in een periode van
zeven weken tweemaal een klassikale les. De overige vijf weken wordt het lokaal in vakken gedeeld en wordt
in niveaugroepen gewerkt.
De interventie in het huidige onderzoek duurt acht weken. De klassen hebben twee keer per week
een les bewegingsonderwijs die 45 minuten duurt. De lessen worden verzorgd door twee vakleerkrachten.
Zij geven beide les aan een controle- en een interventiegroep. In de docentstijl staan feedback met externe
focus, positieve feedback en focus op de combinatie tussen werklust en beweegsucces centraal.
Twee testafnemers zijn geschoold in het afnemen van de testen, voor de zes nieuwe testafnemers
zijn een tweetal scholingsmomenten georganiseerd. In de eerste en tweede test zijn de testafnemers
dezelfde mensen en assesseren zij dezelfde onderdelen.
Dertien testitems in het huidige onderzoek zijn geselecteerd uit diverse valide testmethoden. Zij
geven een indicatie van lichaamsbeheersing en grof motorische coördinatie. De sterloop is toegevoegd om
éénbenig wenden en keren te meten. De test voor het kwantificeren van het adaptief vermogen, aanpassen
aan snel wisselende omstandigheden, is speciaal ontworpen voor het huidige onderzoek.
Materialen
De testafnemers hebben in totaal vijftien Fundamental Movement Skills items beoordeeld in teken van het
huidige onderzoek. Hieronder worden de testitems besproken.
Uit de Movement Assessment Battery for Children-2 test (movement ABC-2) zijn mikken en vangen 1
en 2 (MV1 en MV2) en evenwicht 1, 2 en 3 (EV1, EV2 en EV3) gekozen (Henderson, Sugden & Barnett, 2010).
De gemeten waarden worden met de beschikbare normtabellen per leeftijd omgezet naar een
standaardscore per testcomponent (MV en EV). In de movement ABC-2 krijgen de kinderen instructie voor
ze de test uitvoeren en krijgen een beperkte oefentijd of aantal oefenpogingen. De kinderen voeren het
testitem tienmaal uit, waarbij de succesvolle pogingen worden gescoord. De testitems worden zowel links
als rechts uitgevoerd. De movement ABC-2 is een betrouwbaar en valide meetinstrument voor het bepalen
van het motorisch niveau van kinderen van 3 t/m 11 jaar. De test-hertest betrouwbaarheid is voor de
gebruikte onderdelen 95% en voor de doelgroep 98%. De validiteit van de movement ABC-2 is 0.60
(Henderson, Sugden & Barnett, 2010).
6
Uit de Körpercoordinationstest für Kinder (KTK) zijn de testonderdelen geselecteerd die dynamisch
evenwicht en coördinatie meten, springen over een lijn binnen een afgebakende ruimte en het verplaatsen
met tegels, zowel naar links als naar rechts (Kiphard, Schilling & Lenoir, 2007). De hoogst gemeten waarden
van de drie pogingen worden genoteerd en bij elkaar opgeteld. De onderdelen van de KTK test worden met
de kinderen geoefend. Na het oefenen, starten de kinderen zelf en voeren zij de oefeningen uit gedurende
een bepaalde tijd. Plankjes zijwaarts verplaatsen gedurende twintig seconden en zijdelings heen en weer
springen gedurende vijftien seconden. Puntentelling zijwaarts verplaatsen: plankje verplaatsen is een punt,
er op gaan staan is opnieuw een punt. De oefening wordt twintig seconden uitgevoerd. Bij het heen en weer
kaatsend springen wordt gedurende vijftien seconden het aantal juiste sprongen geteld. Er is een score voor
kaatsend springen en twee voor verplaatsen, namelijk een naar rechts en een naar links. De totale score
wordt berekend door alle drie waarden op te tellen. Hogere scores betekenen een beter prestatieniveau
(Kiphard, Schilling & Lenoir, 2007).
De Test of Gross Motorical Development-2 (TMGD-2) meet grove motorische bewegingen die zich op
jonge leeftijd ontwikkelen (Ulrich, 2000). De test kent twee subonderdelen, namelijk voortbewegen
(locomotor) en voorwerp hanteren (object control). Uit de TMGD-2 test is het onderdeel ‘voortbewegen’
gekozen, welke bestaat uit de zes onderdelen: hardlopen, hinken, huppelen, loopsprong, tweebenig ver en
zijwaarts verplaatsen. Zij worden technisch beoordeeld op lukken of niet lukken en worden gescoord met
een 0 (lukt niet) of 1 (lukt wel). Voor een geslaagde poging wordt de score 1 genoteerd, er zijn twee beurten
per vaardigheid en er kunnen twee punten worden gescoord. Door de punten van een vaardigheid bij elkaar
op te tellen wordt de Skill score berekend. Het optellen van de score van alle testen vormt de subtest raw
score. Hoge scores betekent een beter prestatieniveau. De betrouwbaarheid van de test kent een
Cronbach’s alpha voor beide subschalen en voor de totale test van >0.90. De hertest betrouwbaarheid is
voor de subschalen en de hele test tussen 0.84 en 0.96. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is 0.98
(Ulrich, 2000).
De test die het adaptief vermogen beoogt te meten, is voor het huidige onderzoek ontwikkeld en
kijkt naar het aanpassingsvermogen van een kind op een nieuwe uitdaging. Tijdens de test krijgt een kind
driemaal een pittenzakje, een tennisbal en een houten blokje. Elk van de drie voorwerpen wordt van de
afstanden 1.80 m, 2.10 m en 2.40 m in een ton met een diameter van 38 cm en een hoogte van 62 cm
gegooid. Zowel de voorkeurshand als de niet voorkeurshand wordt getest. De voorkeurshand is vastgesteld
op basis van door de leerkracht aangegeven schrijfhand. Elk voorwerp in de ton levert een punt op. Met de
rechter- en linkerhand worden negen worpen gedaan. De scores worden bij elkaar opgeteld met een
maximale score van achttien punten. Een hogere score betekent een hoger prestatieniveau.
De sterloop is een sprinttest met wenden en keren. Vanuit een centraal punt rent het kind naar een
van de vijf gemarkeerde punten (een pylon met daarop een tennisbal). De leerling pakt de bal en rent terug
7
naar de hoepel en legt de bal in de hoepel, alle ballen moeten van de pylonen worden gepakt. De tijd die
nodig is om alle ballen in de hoepel te leggen wordt gemeten tot op een tiende seconde nauwkeurig. Een
snellere tijd betekent een beter prestatieniveau (Van Den Bosch & de Cocq, 2006).
Data-analyse
De data wordt geanalyseerd door een Paired Sample T-test uit te voeren om te beoordelen of er sprake is
van significante verschillen in de geteste onderdelen tussen de controle- en de interventiegroep. Met een
Independant Samples T-test worden de individuele vorderingen op alle testitems beschouwd binnen de
controle- en de interventiegroep. Software SPSS (versie 22) is gebruikt om de data te analyseren. Een P<0.05
wordt als significant beschouwd.
Resultaten
Tabel 1 laat zien dat op het moment van de pretest er geen verschillen zijn tussen de prestatieniveaus van
de controle- en de interventiegroep. Voor het onderdeel springen scoort de interventiegroep significant
beter dan de controlegroep (t(79)= -2.83, p<0.01). Er is geen duidelijke aanwijsbare reden waarom dat zo is,
behalve dat kinderen vaardiger zijn in kaatsend springen.
Tabel 1: Independant samples T test van de scores van de controle- en interventiegroep tijdens de pretest (t=0)
Controlegroep InterventiegroepVariabele Mean SD Mean SD Mean difference T PABC movement testMikken en vangen 20.73 3.73 19.00 4.55 1.72 1.84 0.07Standaard score 10.36 2.22 9.41 2.79 0.95 1.71 0.09Balanceren 1 been 9.86 3.08 9.41 3.27 0.45 0.64 0.52Op de tenen lopen 10.64 1.83 10.32 2.19 0.31 0.69 0.48Springen 9.95 2.42 10.11 2.51 -0.15 -0.27 0.78Evenwicht totale score 30.86 4.38 29.59 6.80 1.26 1.01 0.33Standaard score 10.30 2.05 10.08 3.15 0.21 0.35 0.72TMGD 2 Locomotor SkillLoc Skill totale Score 16.11 2.28 16.08 3.19 0.33 0.52 0.95KTKSpringen 16.16 3.90 19.00 4.93 -2.84 -2.83 0.00**Verplaatsen tegel naar L 13.57 2.92 13.51 2.46 0.05 0.09 0.97Verplaatsen tegel naar R 13.20 2.96 13.59 2.86 -0.39 -0.60 0.55Totaal score 42.93 8.00 46.11 8.19 -3.17 -1.75 0.08Adaptief vermogenTotaal 3.68 1.91 4.11 2.56 0.51 -0.85 0.40SprintenTotaal tijd 29.59 2.99 28.78 2.52 0.80 1.29 0.19**Het verschil is significant bij een waarde < 0.01 ( 2-tailed)
Tabel 2 maakt duidelijk dat op de vaardigheden, die in het acht weken durende programma zijn beoefend,
de interventiegroep een significante verbetering laat zien. Het significante verschil geldt voor de
vaardigheden: springen (t(79)= 2.60, p<0.05), dynamische balans (t(79)=-2.21, p<0.05) en sprinten
(t(79)=3.23, p<0.01).
8
Tabel 2: Independant samples T test van de scores van de controle- en interventiegroep tijdens de posttest (t=1)
Controlegroep Interventiegroep
Variabele Mean SD Mean SD Mean difference T P
ABC movement test
Mikken en vangen 19.73 4.11 20.56 4.23 -0.82 -0.88 0.38
Standaard score 9.68 2.36 10.42 2.67 -0.73 -1.30 0.20
Balanceren 1 been 10.95 3.51 10.56 3.04 -0.51 -0.68 0.48
9
Op de tenen lopen 10.34 2.17 9.92 3.28 0.42 0.69 0.50
Springen 9.41 3.23 9.97 2.95 0.56 -0.81 0.41
Evenwicht totale score 29.80 5.93 30.44 7.28 -0.64 -0.43 0.66
Standaard score 9.84 2.77 10.58 3.56 -0.74 -1.04 0.29
TMGD 2 Locomotor Skill
Loc Skill totale Score 17.25 1.61 17.44 2.19 -0.19 -0.45 0.66
KTK
Springen 17.55 5.24 20.50 4.79 -2.95 -2.60 0.01*
Verplaatsen tegel naar L 15.05 3.26 16.03 2.91 -0.98 -1.40 0.16
10
Verplaatsen tegel naar R 15.52 3.06 16.28 3.01 0.68 -1.10 0.27
Totaal score 48.11 9.94 52.81 8.77 -4.69 -2.21 0.03*
Adaptief vermogen
Totaal 4.30 2.17 5.19 2.63 -0.89 -1.67 0.10
Sprinten
Totaal tijd 31.15 2.97 28.81 3.49 2.33 3.23 0.00**
*Het verschil is significant bij een waarde < 0.05 (2-tailed)** Het verschil is significant bij een waarde < 0.01 (2-tailed)
Tabel 3 laat de verschillen zien tussen de scores van de controlegroep tijdens de pre- en posttest. De
vooruitgang is significant voor de onderdelen balanceren op één been (t(44)=-2.20, p<0.05), locomotions
skills (t(44)=-1.13, p<0.01) en dynamisch evenwicht (t(44)= -4.74, p<0.01). Voor de prestaties op de
onderdelen mikken en vangen, op de tenen lopen, springen en sprinten zijn de scores lager dan in de
posttest (t=1).
Tabel 3: Paired samples T test van de scores van de controlegroep pre- (t0) en posttest (t1) de achtweekse interventie.
Controlegroep t0 Controlegroep t1Variabele Mean SD Mean SD Mean difference T PABC movement testMikken en vangen 20.73 3.73 19.73 4.11 -1.00 1.49 0.14Standaard score 10.36 2.21 9.68 2.36 -0.68 1.70 0.09Balanceren 1 been 9.86 3.08 10.95 3.51 1.09 -2.20 0.03*
11
Op de tenen lopen 10.64 1.83 10.34 2.17 -0.30 1.14 0.26Springen 9.95 2.42 9.41 3.23 -0.54 1.04 0.30Evenwicht totale score 30.86 4.38 29.80 5.93 -1.06 1.41 0.16Standaard score 10.30 2.05 9.84 2.77 -0.46 1.24 0.22TMGD 2 Locomotor SkillLoc Skill totale Score 16.11 2.28 17.25 1.16 1.13 -3.63 0.00**KTKSpringen 16.16 3.90 17.55 5.24 1.38 -2.20 0.03*Verplaatsen tegel naar L 13.57 2.92 15.05 3.26 1.48 -3.26 0.00**Verplaatsen tegel naar R 13.20 2.96 15.52 3.06 2.32 -5.78 0.00**Totaal score 42.93 8.00 48.11 9.94 5.18 -4.74 0.00**Adaptief vermogenTotaal 3.68 1.91 4.30 2.17 0.61 -1.51 0.13SprintenTotaal tijd 29.59 2.99 31.15 2.97 1.56 -3.83 0.00*** Het verschil is significant bij een waarde < 0.05 (2-tailed)** Het verschil is significant bij een waarde < 0.01 (2-tailed)
Tabel 4 laat de verschillen zien tussen de scores op de pre- en posttest van de interventiegroep. Er is voor
meerdere vaardigheden een significante verbetering waar te nemen. Mikken en vangen (t(35)= -2.44,
p<0.05), balanceren op één been (t(35)= -3.93, p<0.01), locomotor skills (t(35)= -2.98, p<0.05), springen
(t(35)= -2.53, p<0.05), verplaatsen naar links (t(35)= -5.93, p<0.01), verplaatsen naar rechts (t(35)= -5.56,
p<0.01), dynamische balans (t(35)= -6.94, p<0.01) en adaptief vermogen (t(35)= -2.30, p<0.05).
Tabel 4: Paired samples T test van de scores van de controlegroep pre- (t0) en posttest (t1) de achtweekse interventie.
Interventiegroep t0 Interventiegroep t1Variabele Mean Mean Mean SD Mean difference T PABC movement testMikken en vangen 18.94 4.61 20.56 4.23 -1.61 -2.44 0.02*Standaard score 9.39 2.83 10.42 2.67 -1.02 -2.45 0.01*Balanceren 1 been 9.31 3.26 11.44 3.73 -2.13 -3.93 0.00**Op de tenen lopen 10.31 2.22 9.92 3.28 0.38 0.78 0.43Springen 10.08 2.54 9.97 2.95 -0.11 0.19 0.84Evenwicht totale score 29.50 6.87 30 .44 7.28 -0.94 -0.79 0.43Standaard score 10.06 3.19 10.58 3.56 -0.52 -1.05 0.30TMGD 2 Locomotor SkillLoc Skill totale Score 16.00 3.19 17.44 2.19 -1.44 -2.98 0.01*KTKSpringen 18.92 4.98 20.50 4.79 -1.58 -2.53 0.01*Verplaatsen tegel naar L 13.50 2.50 16.03 2.91 -2.52 -5.93 0.00**Verplaatsen tegel naar R 13.56 2.89 16.28 3.01 -2.72 -5.56 0.00**Totaal score 45.97 8.27 52.81 8.77 -6.83 -6.94 0.00**Adaptief vermogenTotaal 4.06 2.57 5.17 2.67 -1.14 -2.30 0.02*SprintenTotaal tijd 28.74 2.54 28.81 3.49 -0.07 -0.16 0.86*Het verschil is significant bij een waarde < 0.05 ( 2-tailed)** Het verschil is significant bij een waarde < 0.01 (2-tailed)
In tabel 3 zijn de vorderingen van de prestaties van de controle groep en in tabel 4 de vorderingen van de
prestaties van de interventiegroep weergegeven. In tabel 5 worden deze verschillen onderling vergeleken.
De resultaten laten zien dat de interventiegroep op de onderdelen mikken en vangen
12
(t(36)= -3,07, p<0.01), balanceren op 1 been (t(36)= 0.22, p<0.05), totale som van de ruwe scores
(t(36)= -2.44, p<0.05) en sprinten (t(36)= 2.42, p<0.01) significant beter scoren dan de controlegroep.
De controlegroep scoort op geen enkel onderdeel significant beter.
13
Tabel 5: Verschil in vooruitgang tussen controle en experimentele groep tussen t0 en t1
controlegroep t1-t0 Interventiegroep t1-t0
Variabele Mean SD Mean SD Mean difference
T P
ABC movement test
Mikken en vangen -0,45 2,29 1,14 2,32 -1,59 -3,07 0,00**Standaard score 9,68 2,36 10.42 2.67 -0,73 -1,03 0,19
Balanceren 1 been 1,36 9,45 6,69 9,92 -5,33 0,22 0.01**
Op de tenen lopen 10.31 2.22 9.92 3.28 0.38 0.78 0,86
Springen -0,2 0,95 -0,11 1,08 -0,09 -0,42 0,67
Evenwicht totale score -1,07 5,01 0,94 7,13 -2,01 -1,47 0,14
Standaard score -0,45 2,42 0,53 3 -0,98 -1,61 0,11
Totale ruwe scores -3,43 17,86 5,17 12,54 -8,59 -2,44 0,01**
TMGD 2 Locomotor Skill
Loc Skill totale Score 1,14 3.19 1,44 2,9 -0,3 -0,55 0,58
KTKSpringen 1,39 4,16 1,58 3,57 -0,19 -0,22 0,82
Verplaatsen tegel naar L 1,48 3 2,53 2,55 -1,05 -1,16 0,1
Verplaatsen tegel naar R 2,32 2,67 2,72 2,93 -0,4 -0,64 0,52
Totaal score 5,18 7,24 6,83 5,9 -1,65 -1,1 0,27
Adaptief vermogen
Totaal 0,61 2,69 1,11 2,58 -0,5 -0,79 0,42
Sprinten
Totaal tijd 1,56 2,7 0,07 2,75 1,48 2,42 0,01**
*Het verschil is significant bij een waarde < 0.05 ( 2-tailed)
** Het verschil is significant bij een waarde < 0.01 (2-tailed)
Discussie
Uit de vergelijking tussen de progressie die de controlegroep en de interventiegroep hebben gemaakt, blijkt
dat de interventiegroep op de onderdelen mikken en vangen, balans op een been, totale vordering in ruwe
scores op de abc-movement test en sprinten significant beter scoort. Een curriculum dat is afgestemd op de
juiste fase van de vaardigheidsontwikkeling (just-in-time onderwijs), waarbij rekening is gehouden met
biologische leeftijdsfase (‘windows of opportunity’) en welke onder leiding staat van een vakleerkracht, heeft
een significant effect op de ontwikkeling van fundamental motor skills en het is de moeite waard om deze
methode verder te ontwikkelen.
Het vloeiender uitvoeren van bewegingen vindt plaats op basis van myeliniseren van verbindingen
tussen zenuwcellen in zenuwbanen. Dergelijke aanpassingen aan het zenuwstelsel kosten veel tijd. Het
verbeterde vaardigheidsniveau heeft zenuwgebieden geprikkeld, echter de interventieduur is te kort om
aanpassingen aan het zenuwstelsel te kunnen veronderstellen. Een longitudinaal vervolgonderzoek kan daar
in de toekomst antwoord op geven (Myer et al., 2014).
De literatuur onderscheidt twee stromingen voor het verbeteren van basis bewegingsvaardigheden.
De ene stroming vindt dat deze moeten worden ontwikkeld door een gericht curriculum te volgen (Robinson
et al., 2010; Livonen et al., 2009; Ericsson & Karlsson, 2012), terwijl de andere de ontwikkeling vooral
14
gestuurd zien worden door de uitdagingen die de omgeving biedt bij vrij bewegen (Timmons, Naylor &
Pfeiffer, 2007; Hardy, 2009; Fisher et al., 2005). Gallahue en Donnolly (2003) en Wang (2004) concluderen in
hun onderzoeken dat een programma gestuurd aanbod de kwaliteit van de basis bewegingsvaardigheden
meer verbetert dan dat de gelegenheid tot vrij bewegen dat doet. Deze conclusie wordt door de resultaten
uit het huidige onderzoek bevestigd.
Het bieden van beweegtijd zorgt voor verbetering van de motoriek. Van Weerden, Van der Schoot
en Hemker (2008) onderscheiden dat het creëren van een krachtige leeromgeving met de juiste instructie,
bijvoorbeeld door een vakleerkracht, de kans vergroot op de juiste ontwikkeling van de benodigde basis
bewegingsvaardigheden voor fysieke activiteit. Naast oefentijd, te benoemen als trainen, is tevens de
begeleiding van grote invloed. De controle- en de interventiegroep vertonen beide goede vooruitgang,
wellicht door de juiste instructie en feedback. In het huidige onderzoek is de inhoud van de lessen als
onafhankelijke variabele gekozen. Uit de resultaten blijkt dat het nieuwe curriculum zorg draagt voor de
beoogde progressie. Het is interessant om in een vervolgonderzoek het nieuwe curriculum uit te laten
voeren door drie verschillende lesgevers, namelijk: een van de ontwerpers van het curriculum, een
vakleerkracht en een groepsleerkracht. Een dergelijk onderzoek zou kunnen aantonen in welke mate de
kwaliteiten van de lesgever de kwaliteit van de uitvoering van de basis bewegingsvaardigheden beïnvloedt
(Van Weerden, Van der Schoot & Hemker, 2008).
De ABC movement 2-test en de TMGD-2 test zijn testen gericht op het vroegtijdig signaleren van
bewegingsachterstand. Dit betekent vaak dat grote groepen kinderen de testitems beheersen. In het huidige
onderzoek blijkt bij de TMGD-2 testresultaten dat van de maximale score van achttien punten zowel de
controle- als de interventiegroep gemiddeld zestien punten behalen. De sterloop is een onderdeel een test
die gebruikt wordt als talentenscan voor spelsporten. Deze testen proberen de beter presterende kinderen
te selecteren voor plaatsing in talentprogramma’s. Deze worden alleen afgenomen bij bovengemiddeld
presterende kinderen. De KTK test meet de algemene lichaamscoördinatie van zowel typisch ontwikkelde
kinderen als kinderen met motorische of verstandelijke problemen. Om de ontwikkeling van de basis
bewegingsvaardigheden goed te monitoren zou een test met daarin deze vaardigheden verwerkt een wens
zijn. Een progressie gerichte test om de ontwikkelsnelheid te monitoren is een goede aanvulling.
Het nieuwe curriculum maakt gebruik van veel gevarieerde oefenvormen en oefensituaties. Het
‘moeten aanpassen’ is wat voor de ontwikkeling zorgt. De adaptief vermogen test is door de huidige
onderzoeker ontworpen en aan het testprotocol toegevoegd. In deze test wordt van de leerlingen verwacht
dat ze zich per worp aanpassen, door de variatie in afstand, in gewicht en vorm van het pittenzakje, de
tennisbal en de het houten blokje. Er is geen validiteit bepaling geweest. De sterloop, als vorm waarin
wenden en keren wordt getest, heeft een ontwikkelingsprofiel van vijf tot en met achttien jaar. De prestaties
worden weergegeven in een groeicurve die zijn opgemaakt op basis van percentiel rankings. De zogenaamde
15
RP50-waarde dient als mediaan. Zo kunnen ‘gevoelige’ leeftijden voor trainingen op een gemeten factor
worden opgespoord (Van den Bosch & De Cocq, 2006). Vervolgonderzoek moet gericht zijn op het
ontwikkelen van testmethoden die de individuele groei van matig naar voldoende, van voldoende naar goed
en van goed naar zeer goed in kaart brengt. De toegevoegde testitems in het huidige onderzoek zijn een
startpunt.
Alle testafnemers waren of afgestudeerd leerkracht bewegingsonderwijs of ontwikkelings-
psycholoog en hebben uitgebreide instructie gehad. Data voor dataverzameling waren van tevoren
vastgelegd en gecommuniceerd. Door omstandigheden moesten voor de posttest (t=1) twee nieuwe
testafnemers worden geïnstrueerd. Uit videobeelden blijkt dat interpretatie en beoordeling per testafnemer
varieert. Een vast team van testafnemers is gewenst in toekomstig onderzoek. Het kalibreren van de
beoordeling kan met behulp van videomateriaal worden bewerkstelligd.
Het inzetten van vakleerkrachten voor zowel de controle- als de interventiegroep heeft ervoor
gezorgd dat instructie en oefening onder professionele begeleiding heeft plaatsgevonden. Het gevonden
effect kan daardoor meer waarschijnlijk worden toegeschreven aan de inhoud van het nieuwe curriculum. In
een relatief korte periode van acht weken is er een grote verbetering op een breed bewegingspalet
zichtbaar. Het is gelukt om de lesinhoud, in de door Vygotsky zogenaamde ‘naaste zone van ontwikkeling’, te
kiezen, wat de juistheid van het idee achter het nieuwe curriculum versterkt.
Ghaly (2010) heeft een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd. De interventie in zijn onderzoek leidt tot
een significante verbetering van alle testitems van de TMGD-2 test. In zijn interventie oefent hij vooral de
testonderdelen en betere testscores lijken dan voorspelbaar. Wat je oefent verbetert. In het huidige
onderzoek zijn de testitems op geen enkele wijze in het aangeboden lesprogramma opgenomen.
Zeijl e.a (2005) stelt in het SCP/TNO-rapport dat landelijk zestig procent van de kinderen van drie jaar
en ouder dagelijks buiten speelt en slechts twee procent speelt nooit buiten. In een onderzoek in
Amsterdam en Rotterdam speelt 25-34 % van de kinderen minder dan een keer per week buiten (Notten,
2006). De resultaten uit dit onderzoek gelden voor een groot deel van Nederland.
Conclusie
Uit de resultaten van het huidige onderzoek mag worden geconcludeerd dat een gestructureerde aanpak
zorgt voor een kwalitatieve verbetering van de basis bewegingsvaardigheden. De anders geordende inhoud
en naar nieuwe inzichten afgestemde instructie en feedback van de vakleerkrachten werkt. Alle kinderen
kunnen een hoger prestatieniveau behalen op de basis bewegingsvaardigheden. Het nieuw ontwikkelde
curriculum zorgt voor de extra impuls. Een leven lang sporten ligt in het verschiet.
16
Literatuurlijst
Bakhit, M. A., & Hamed, Y. H. (2010). Complex Coordiantive Abilities as an indicator for selection of youngsters. World Journal of Sport Sciences, 10, 230-234.
Bastik, C., Kalkavan, A., Yamaner, F., Sahin, S., & Gullu, A. (2012). Investigation of basic motor skills according to TMGD-2 test on male athletes of 10 ages group who participated to competitions in different sports barnches. Procedia Social and Behavorial Sciences, 46, 4741-4745.
Beek, P. J. (2013). Nieuwe, praktische relevante inzichten in techniektraining 1 t/m 11. Sportgericht, 67(1-6), 33-41.
Bosch, K., Gersch, J., & Rosenbaum, D. (2010). Development of healthy childrens feet - Nine years resukts of a longitudinal investigation of plantar loading patterns. Gait & Posture, 32, 564-571.
Bosch, J. van den, & Cocq, C. de. (2006). Sportief talent ontdekken. Culemborg, Nederland: Centraal Boekhuis BV. Pagina 33 en 123.
Charitou, S., Asonitou, K., & Koutsouki, D. (2010). Prediction of infant\'s motor development. Procedia Social and Behavorial Sciences, 9, 456-461.
Cools, W., Martelaer, K. de, Samaey, C., & Andries, C. (2009). Movement skill assessement of typical developing preschool children: a review of seven movement skill assessement tools. Journal of Sport Science and Medici, 8, 154-168.
Cote, J., & Lidor, R. (2013). Conditions of children\'s talent development in sport. Morgantown, USA: Fitness INformation Technology.
Cote, J., & Lidor, R. (2013). Conditions of children\'s talent development in sport. Morgantown, USA: Fitness INformation Technology.
D'Hondt, E., Deforche, B., Gentier, I., De Bourdaudhuij, I., Vaeyens, R., Philippaerts, R., & Lenoir, M. (2013). A longitudinal analysis of gross motor coordination in overweight and obese children versus normal-weight peers. International Journal of Obesity, 37(67), 61-67.
Elena, S., Georgeta, N., Cecila, G., & Lupu, E. (2014). Perceptual-motor development of children in elementary school. Procedia Social and Behavoioral Sciences, 114, 632-636.
Ericcson, K. A., Prietula, M. J., & Cokely, E. (2007). The making of an expert. harvardbusinessonline, 1, 1-6. Geraadpleegd van http://www.actionkarateonline.com/wp-content/uploads/2013/10/HarvardBusinessReview_DeliberatePractice.pdf
Ericsson, I., & Karlsson, M. K. (2014). Motor skills and school perfromance in children with daily physical education in school- a 9 year intervention study. Scand. Journal Medicine Science and Sports, 24, 273-278.
17
Ford, P., Ste Croix, M. de, Lloyd, R., Meyers, R., Moosavi, M., Olivier, J., … Williams, C. (2011). The longterm athelete development model: physiological evidence and application. Journal of Sport sciences, 29(4), 389-402.
Fotrousi, F., Bagherly, J., & Ghasemi, A. (2012). The compensatory impact of mini basketball skills on the progress of fundamental movements in children. Procedia social and Behavioral Sciences, 46, 5206-5210.
Hardy, L. L., King, L., Farrell, L., Macniven, R., & Howlett, S. (2009). Fundamental movement skills among Australian preschool children. Journal of Sciensce and Medicie in Sport, 13, 503-508.
Hernandez, A. E. (2007). Age of Aquisition: Its neural and computational mechanisms. Psychological Bulletin, 133(4), 638-650.
Hernandez, A. E., & Li, P. (2007). Age of Aquisition: Its neural and computational mechanisms. Psychological Bulletin, 133(4), 638-650.
Knudsen, E. I. (2004). Sensitive Periods in the development of the brain and behavior. Journal of cognitive neuroscience, 16(8), 1412-1425.
Libertus, K., & Janda, R. J. (2013). The Early Motor Questionnaire (EMQ): a parental report measure of early motor development. Infant behavior and development, 36, 833-842.
Livonen, S., Saakslathi a, A., & Nissinen, K. (2011). The development of fundamental motor skills of four to five year old preschool children and the effects of a preschool physical education curriculum. Early Child Development and Care, 181, 335-343.
Lubans, D., Morgan, P., Cliff, D. P., Barnett, L. M., & Okely, A. D. (2010). Fundamental Movement Skills in Children and Adolescents. Sport medicine, 40(12), 1019-1035.
Malina, R. M., Bouchard, C., & Bar Or, O. (2004). growth, maturation and physical activity (2e ed.). Champaign, USA: Human Kinetics.
Myer, G. D., Faigenbaum, A. D., Edwards, N. M., Clark, J. F., Best, T. M., & Sallis, R. E. (2014). Sixty minutes of what? A developing brain perspective for activating children with an integrative exercise approach. BJSM Online First, 10, 1136-1145.
Mulder, T. (2009). De geboren aanpasser (4e ed.). Amsterdam, Nederland: Olympus.
Nikolic, S. J., & Ilic-Stosovic, D. D. (2009). Detection and prevelance of motor skill disorders. Research in Developmental Disabilities, 30, 1281-1287.
Notten, T. (2008). Stadskinderen. Verschillende generaties over de dagelijkse strijd om ruimte; Kinderen in Tel Databoek 2006. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid; Kinderen in Nederland. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 15(4), 45-49.
Robinson, L. (2010). The relationship between perceived physical competence and fundamental motor skills in preschool children. Child: care health and development, 37, 589-596.
18
Robinson, L. E. (2012). Teaching practices that promote motor skills in early childhood setting. early childhood education, 40, 79-86.
Schmidt, R. A., & Lee, T. D. (1999). Motor control and learning (3e ed.). Champaign, USA: Human kinetics.
Taliaz, D. (2013). Skills development in infants: a possible role of widespread neurogenesis. Frontiers in Behavorial Neuroscience, 7(178), 1-5.
Timmons, B. W., Naylor, P. J., & Pfeiffer, K. A. (2007). Physical activity for preschool children-how much and how. Appl. Physiol. Nutr. Metab, 32, 122-134.
Vandorpe, B., Vandendriesche, J., Lefevre, J., Pion, J., Vaeyens, R., Matthys, S., … Lenoir, M. (2011). The KorperkoordinationsTest fur Kinder: reference values and suitability for 6-12 year old children in Flanders. Scan. Journal Medicine and SCience in Sports, 21, 378-388.
Visscher, C., Hartman, E., & Elferink-Gemser, M. T. (2011). Fit, vaardig en verstandig. Geraadpleegd van www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=1888&m=1422882972&action=file.download
Visser, J., Geuze, R., & Kalveboer, A. F. (1998). The relationship between physical growth, the level of activity and the development of motor skills in adolescence: Difference between children with DCD and controls. Human Movement Science, 17, 573-608.
Weerden, J. van, Schoot, F. van der, & Hemker, B. (2008). Balans van het bewegingsonderwijs aan het einde van de basisschool 3.
Wormhoudt, R., Theunissen, J. W., & Savelsberg, G. (2012). Athletic Skills Model voor een optimale talentontwikkeling. Nieuwegein, Nederland: Arko Sports Media.
19
Bijlage 1: Het nieuwe curriculum
Zie PDF voor voorbereiding van lessenserie Werpen en Vangen (drie lessen), waarin verwerkt: impliciet
leren, imitatie leren, feedback met externe focus en differentieel oefenen.
Bijlage 2: Energyzers
Zie PDF voor voorbeelden energyzers. De map met energyzers bestaat uit dertig verschillende
kaarten. Voor verschillende bewegingsthema’s is er een serie beschikbaar.
20