Een antroposofische kijk op mensen met een beperking: de ... · Rudolf Steiner (1861-1925) werd...
Transcript of Een antroposofische kijk op mensen met een beperking: de ... · Rudolf Steiner (1861-1925) werd...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2012-2013
Een antroposofische kijk op mensen met een
beperking: de dorpsgemeenschap Widar te Merksplas
(casestudie)
Hanne Lambrigts
Promotor: Prof. Dr. Angelo Van Gorp
Academiejaar 2012 – 2013
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van ‘Master in Orthopedagogiek’.
II
Ondergetekende, Hanne Lambrigts, geeft toelating tot het raadplegen van de
masterproef door derden.
III
Wie opvoeder van gehandicapten kinderen wil zijn, die is nooit klaar; voor hem is
ieder kind weer een nieuw raadsel, een nieuw probleem. En hij komt er alleen maar
op hoe hij in het individuele geval te werk moet gaan, als hij zich door het wezen in het
kind laat leiden.
(Steiner,2000, p. 81)
IV
Dankwoord
Vorig jaar kreeg ik de taak om een masterproef uit te werken. Ik koos ervoor om gebruik te
maken van een antroposofische invalshoek en een casestudie over Widar te bestuderen. Hier
zou ik niet in geslaagd zijn zonder de hulp van heel wat mensen die ik graag wil bedanken.
Allereerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Angelo Van Gorp bedanken voor de goede
ondersteuning die ik van hem ontvangen heb. Tevens wil ik hem bedanken voor de goede tips,
de feedback, de kritische opmerkingen, het geduld, de bemoedigende woorden, zijn geloof in
mijn onderzoek en de fijne samenwerking. Ook wil ik mijn eerste promotor Prof. Dr. Pieter
Dhondt bedanken voor het aanvaarden van mijn zelfgekozen thema en voor het ondersteunen in
de aanzet van mijn onderzoek.
Vervolgens zou ik graag Widar willen bedanken voor zijn medewerking en de leuke dagen die ik
tijdens mijn logement heb meegemaakt. Ik wil alle participanten mijn dank betuigen voor hun
bijdrage in de interviews en het participerend observeren. Ook wil ik Huize Landvidi bedanken
voor de goede zorg en de toelating tot hun woonst.
Verder zou ik graag mijn goede vriendin Eva Barbieur, mijn mama Isabel Teixeira en mijn zus
Yse Lambrigts willen bedanken voor het nalezen en verbeteren van mijn werk. Ik wil ze ook
bedanken voor de steun, de motivatie en vriendschap die ze mij de afgelopen jaren gegeven
hebben.
Tot slot wil ik mijn vriend Simon Van der Meeren bedanken om mijn steun en toeverlaat te zijn.
Mijn overige familieleden (Jarl, Gwende, Nelle, Lenthe, Wim en Lieze) en vrienden mag ik zeker
niet vergeten. Zij zorgden voor de nodige ontspanning tijdens dit onderzoek en motiveerden mij.
V
Samenvatting
Heilpedagogie en antroposofie zijn begrippen die in de 20ste eeuw gevormd werden door de
antroposofische vereniging en stilletjes aan hun intrede in de orthopedagogiek vonden. In 1924
ontstond in Duitsland de eerste heilpedagogische instelling die antroposofische zorg aan
kinderen met een beperking verleende. Deze zorg breidde zich uit waardoor de vraag naar
antroposofische zorg voor volwassenen met een beperking, de sociaaltherapie, al snel gesteld
werd. Vandaag bestaan er in Vlaanderen zes gemeenschappen die deze heilpedagogische – en
sociaaltherapeutische invalshoek gebruiken. In mijn onderzoek wordt Widar, een
sociaaltherapeutische gemeenschap, onder de loep genomen. Er wordt nagegaan waarom deze
gemeenschap opgericht werd en welke inspiratiebronnen de oprichters hierbij hanteerden.
Om aan deze onderzoeksvragen tegemoet te komen, werd er een volledige week op Widar
gelogeerd en werden volgende onderzoeksmethoden gehanteerd: participerende observatie,
kwalitatieve interviews, literatuurstudie en documentverzameling. Voor de analyse van de data
werd er gebruik gemaakt van een thematische analyse.
Uit deze studie blijkt dat Widar opgericht werd omdat het aanbod van de sociaaltherapie in
Vlaanderen te klein werd. Widar is een dorpsgemeenschap die uit zes huizen bestaat waarin
volwassenen met een verstandelijke beperking samenwonen met interne medewerkers. De
oprichters van de gemeenschap haalden inspiratie in Iona te Nijlen, het Zonnehuis te Zeist, de
Camphill Community in het Verenigd Koninkrijk en de heilpedagogische cursus van Rudolf
Steiner. Deze bronnen zijn in Widar, onder andere in de sociale driegeleding, de
loongemeenschap en het antroposofische mensbeeld nog steeds zichtbaar.
VI
Inhoud
1. Inleiding ...................................................................................................................................................... 1
1.1. Probleemstelling ............................................................................................................................................. 3
1.1. Methodologie .................................................................................................................................................... 4
1.1.1. Dataverzameling .................................................................................................................................... 4
1.1.2. Analyse ...................................................................................................................................................... 8
1.1.3. Validiteit en betrouwbaarheid ..................................................................................................... 11
2. Widar ........................................................................................................................................................ 13
2.1. Algemene werking ....................................................................................................................................... 13
2.1.1. Widars bewoners ............................................................................................................................... 15
2.1.2. De drie pijlers van Widar ................................................................................................................ 16
2.1.3. Loongemeenschap ............................................................................................................................. 19
2.2. Widars Mensbeeld ....................................................................................................................................... 21
2.2.1. Bewonersbespreking ........................................................................................................................ 22
2.3. Ontstaansgeschiedenis van Widar ........................................................................................................ 27
2.3.1. Evolutie in Widars zorg en het engagement van het personeel ..................................... 29
3. Widars inspiratiebronnen ................................................................................................................ 31
3.1. Iona .................................................................................................................................................................... 31
3.2. Zonnehuis........................................................................................................................................................ 33
3.3. De Camphill Community ........................................................................................................................... 34
3.4. Heilpedagogie ................................................................................................................................................ 37
3.4.1. Heilpedagogische cursus ................................................................................................................. 37
3.5. Hedendaagse vormgeving van de inspiratiebronnen ................................................................... 42
3.5.1. Iona en het Zonnehuis ...................................................................................................................... 42
3.5.2. De Camphill Community ................................................................................................................. 43
3.5.3. De heilpedagogische cursus ........................................................................................................... 44
4. Discussie en algemeen besluit ......................................................................................................... 47
VII
4.1. Bespreking van de belangrijkste conclusies ..................................................................................... 47
4.1.1. Bedenkingen......................................................................................................................................... 48
4.2. Methodologische beperkingen ............................................................................................................... 53
4.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ..................................................................................... 54
4.4. Ervaringen op Widar .................................................................................................................................. 55
5. Literatuurlijst ........................................................................................................................................ 57
a. Boeken en wetenschappelijke artikels .................................................................................................... 57
b. Websites ............................................................................................................................................................... 60
c. Documenten Widar: ......................................................................................................................................... 60
d. Archiefmap 1980-1988 Widar .................................................................................................................... 61
e. Achtergrond bronnen ..................................................................................................................................... 61
6. Bijlagen .................................................................................................................................................... 65
6.1. Brief Widar - opzet masterproef ........................................................................................................... 65
6.2. Voorbeeld logboek logeerweek Widar – Dag 1: 11/02/13 ........................................................ 67
6.3. Informed consent ........................................................................................................................................ 70
6.4. Interview – Joris – 13 februari 2013 .................................................................................................... 72
1
1. Inleiding
Hoewel ik tijdens het secundair onderwijs school liep op de Steinerschool van Antwerpen, heb ik
toen het begrip antroposofie niet echt gevat. Antroposofie is een geesteswetenschap die door
Rudolf Steiner (1861-1925) werd ontwikkeld en aan de basis van de Steinerschool ligt (Lindenberg,
1992). Daar ik echter nieuwsgierig was naar de inhoud van dit begrip, besliste ik om dit in deze
masterproef vanuit een orthopedagogische invalshoek te bestuderen. Mijn keuze viel op Widar,
een Vlaamse antroposofische voorziening waar volwassenen met een beperking verblijven.
Hierbij ga ik de ontstaansgeschiedenis en werking van een antroposofisch geïnspireerde
gemeenschap van dichtbij bekijken.
In de antroposofie verdiepte Steiner zich in het zielenleven van de mens en andere spirituele
thema’s (Cantor & Rosenzweig, 1997). Hij richtte een antroposofische vereniging op om zijn
geesteswetenschap op zoveel mogelijk volgelingen met verschillende achtergronden over te
brengen. De antroposofische vereniging beïnvloedde diverse werkgebieden waaronder de vrije
schoolpedagogie, bij ons bekend als Steinerscholen, de biodynamische landbouw, de
antroposofische geneeskunde en de heilpedagogie (Lindenberg, 1992). Steiners antroposofie uit
de doeken doen, is zeker niet het doel van dit onderzoek. Over dit onderwerp heeft Steiner zelf
diverse boeken geschreven die geraadpleegd kunnen worden (zie onder meer Steiner, 1995
voor bibliografie). Wat mij echter intrigeerde was de vraag hoe antroposofie kan aangewend
worden bij personen met een beperking. Dit bracht mij tot de heilpedagogische beweging die
antroposofische zorg aan mensen met een beperking biedt (Baars, Blomaard, Bijloo, Heldt, de
Koning & Niemeijer, 2006).
De heilpedagogische beweging werd ingezet door Rudolf Steiner, Albrecht Strohschein, Siegfried
Pickert en Franz Löffler en heeft de heilpedagogie aan de basis liggen. De heilpedagogie is de
antroposofische zorg voor kinderen en jongeren met een beperking en is gebaseerd op Steiners
visie op kinderen met een ontwikkelingsstoornis1 (Blomaard, Gastkemper, Heldt & Hütter,
1999). De eerste heilpedagogische voorziening was ‘Lauenstein’ dat in 1924 te Jena, in Duitsland
opgericht werd (Baars et al., 2006). Deze instelling was een huis waar negen kinderen met een
beperking in verbleven. Oorspronkelijk lag de focus van deze heilpedagogische beweging enkel
op kinderen met een beperking. Geleidelijk aan groeide de heilpedagogische beweging waardoor
er eind jaren 1930 in Duitsland ook antroposofische zorg voor volwassenen, de sociaaltherapie,
aangeboden werd. Tevens verspreidde de beweging zich op internationaal vlak: in Nederland
1 Steiner deelde zijn visie in 1924 in twaalf voordrachten te Dornach (Steiner, 2000). Deze voordrachten
werden neergeschreven in het boek Heilpädogogische Kurs In het Nederlands kunnen de voordrachten in
het boek Genezend opvoeden. Over kinderen met een ontwikkelingsstoornis (Steiner, 2000) worden
teruggevonden.
2
werd bijvoorbeeld ‘Bronlaak’ opgericht en in het Verenigd Koninkrijk de ‘Camphill Community’
(Blomaard, et al., 1999).
Ondanks deze feiten kwamen noch de heilpedagogie noch een antroposofische gemeenschap in
mijn pedagogische en orthopedagogische opleiding aan bod. Dit is volgens mij een lacune in het
onderwijsaanbod aangezien hier diverse theoretische kaders en voorzieningen in voorgesteld
werden. Naast deze leemte kan er ook vastgesteld worden dat er weinig onderzoek werd
verricht naar antroposofische orthopedagogiek. In 1991 schreef Vanvaerenbergh een
masterproef over het heilpedagogisch handelen. Enkele jaren later volgde de masterproef van
Vanpachtenbeke (1999) die de organische architectuur in antroposofische voorzieningen
bestudeerde. Tevens bestaan er een aantal wetenschappelijke artikelen over de Camphill
Community (zie bijvoorbeeld Cantor & Rosenzweig, 1997; Jackson, 2011a; Jackson, 2011b;
Scherwood, 2001). Jackson (2011a) geeft twee mogelijke verklaringen voor het tekort aan
wetenschappelijke literatuur. De eerste verklaring is de Duitstaligheid van de pioniers van deze
beweging en het tekort aan zelfzekerheid om in het Engels te schrijven. Verder geeft Jackson aan
dat er vooral geschreven werd voor ‘in-house journals’. Deze tijdschriften werden door de
beweging zelf neergeschreven en werden bijna niet gedeeld met externen. Deze tendens van
geslotenheid is onder meer ook terug te vinden in de reformpedagogiek (Van Gorp, Dhondt,
Simon & Depaepe, 2011).
De leemtes in de opleiding en in het wetenschappelijk onderzoek tonen, samen met het bestaan
van heilpedagogisch geïnspireerde gemeenschappen, aan dat onderzoek op heilpedagogisch
gebied noodzakelijk is. Hierbij is het interessant om de antroposofische orthopedagogiek aan de
hand van een casestudie te bestuderen zodat de praktische invulling ervan onderzocht kan
worden. Hoewel de heilpedagogische beweging zich op internationaal vlak verspreid heeft, heb
ik uit praktische overwegingen gekozen om de situatie in Vlaanderen van naderbij te bekijken.
In Vlaanderen 2 bestaan er verschillende gemeenschappen die gebruik maken van de
heilpedagogie en/of sociaaltherapie (Antroposofie, 2011), namelijk: Iona (Nijlen), Widar
(Merksplas), De Speelhoeve (Boechout-Vremde), de Christoforusgemeenschap (De Munte),
Emiliushoeve (Bevel) en Talander (Arendonk).
Iona is de oudste antroposofische voorziening in Vlaanderen en bestaat momenteel een
veertigtal jaar (Iona-vzw, 2010). Oorspronkelijk begeleidde Iona enkel kinderen met een
2 Antroposofische gemeenschappen zijn niet de enige gemeenschappen in Vlaanderen die zorg verlenen.
De therapeutische gemeenschappen (Broekaert, Bracke, Calle, Cogo, van der Straten & Bradt, 2009) en De
Kromme Boom (www.dekrommeboom.be) zijn hier twee voorbeelden van. De therapeutische
gemeenschappen staan open voor mensen met een drugsproblematiek (Broekaert, et al., 2009). De
Kromme Boom is leefgemeenschap die verschillende doelgroepen toelaat (www.dekrommeboom.be).
3
beperking. Vandaag staat ze mede open voor volwassenen met een beperking. Als oudste
gemeenschap heeft Iona waarschijnlijk de meeste ervaring en een evolutie in de zorg en werking
achter de rug. Dit maakt het aangrijpend om de veranderingen in de zorg te bestuderen. Wegens
een evaluatie op beleidsvlak kon Iona niet deelnemen aan dit onderzoek waardoor de keuze
gevallen is op Widar als casestudie.
Widar is een antroposofische gemeenschap waarvan de wortels in Iona, het Zonnehuis
antroposofische gemeenschap te Nederland) en de Camphill Community (antroposofische
gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk) liggen (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari,
2013). In het begin richtte Iona, zoals al aangehaald werd, zich enkel op kinderen met een
beperking. Mettertijd groeide de vraag naar een gemeenschap voor volwassenen met een
beperking. Drie gezinnen kwamen hieraan tegemoet door het oprichten van een
woongemeenschap voor volwassenen. Dit werd mogelijk doordat de gezinnen hun geld en tijd in
de gemeenschap staken. Deze voorziening kreeg de naam Widar. De gemeenschap startte in
1982 met één boerderij te Merksplas waar de gezinnen samenwoonden met drie volwassenen
met een beperking. Dertig jaar later bestaat Widar uit zes huizen waarin 45 bewoners,
volwassenen met een verstandelijke beperking, wonen.
Waar staat Widar nu 30 jaar na de oprichting?
1.1. Probleemstelling
Widar werd opgericht op initiatief van drie koppels (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari
2013). Wat dreef deze mensen om een dorpsgemeenschap op te starten? Waar hadden ze deze
gemeenschap leren kennen? Widar bestaat ondertussen 31 jaar waardoor een mogelijke
evolutie in de zorg en werking zichtbaar kan zijn. Welke veranderingen hebben er plaats
gevonden? Wat waren de redenen hiervoor (organisatorisch, pedagogisch…)?
Vanuit deze nieuwsgierige denkpistes, zijn mijn onderzoeksvragen gedistilleerd:
Waarom werd Widar opgericht en hoe kreeg deze gemeenschap vorm?
Aansluitend op de eerste onderzoeksvragen gaan we op zoek naar de invloeden en bronnen die
Widar bij zijn oprichting gehanteerd heeft. Er werd al vermeld dat Widars wortels in Iona, het
Zonnehuis en de Camphill Community liggen. Van waar kenden ze deze gemeenschappen?
Daarnaast past Widar de sociaaltherapie toe, gebaseerd op Steiners visie op kinderen met een
ontwikkelingsstoornis (Baars, et al., 2006). Wat houdt Steiners visie in?
Dit brengt ons bij de tweede onderzoeksvraag:
4
Hoe hebben andere gemeenschappen Widar geïnspireerd en beïnvloed? Zijn deze invloeden nog
steeds in Widar aanwezig?
1.1. Methodologie
Om de bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden, wordt er een methodologie
gehanteerd dat zijn vorm zal krijgen in een aantal onderzoeksstappen. Om hieraan tegemoet te
komen werd er voor kwalitatief onderzoek gekozen. Wester en Hak omschrijven kwalitatief
onderzoek (zoals geciteerd in Lucassen & Hartmann, 2007) als volgt:
Kwalitatief onderzoek is een proces van het stapsgewijs opbouwen van een theorie
(begrippen en theoretische relaties daartussen) die betrekking heeft op (delen van) de
geleefde wereld, waarin bij iedere stap in dat proces opnieuw het vinden van toegang tot
de onderzochte wereld en de interpretatie van de daarbij verzamelde gegevens
voortkomen uit een reflectie op het tot dan toe opgebouwde inzicht. (Lucassen &
Hartmann, 2007, p.14)
Lucassen & Hartmann (2007) vergelijken kwalitatief onderzoek met een leerproces waarin de
onderzoeker zijn voorlopige ideeën, aan de hand van waarnemingsprocedures en
vraagstellingen, beter afstemt op het onderzoeksveld. Dit leerproces is zeer geschikt voor mijn
onderzoek, omdat ik me bevind op een onderzoeksdomein waar nog niet veel informatie over
bestaat. In dit onderzoek ga ik aan de slag met een casestudie waarop bevindingen afgestemd
kunnen worden.
In dit onderdeel wordt er eerst dieper ingegaan op de vier methodes van dataverzameling.
Vervolgens is er de analyse, waarna informatie over validiteit en betrouwbaarheid volgt.
1.1.1. Dataverzameling
De vier methoden van dataverzameling zijn participerende observaties, interviews,
documentenverzameling en literatuurstudie. Er wordt voor vier verschillende methoden
gekozen zodat triangulatie mogelijk is (van Zwieten & Willems, 2004).
Via participerende observaties, interviews en documentenverzameling (waaronder
werkingsteksten, verslagen, archiefmappen, bewonersdossiers en bewonersbesprekingen) kon
de werking van Widar onderzocht worden. (1)
Vooral het bestuderen van de documentenverzameling én het afnemen van interviews waren
noodzakelijk om op zoek te gaan naar enerzijds een evolutie binnen de zorg en werking van
Widar en anderzijds de toepassing van antroposofie op Widar. (2)
5
Concreet werd dus de evolutie van Widars zorguitwerking en het gedachtegoed hierachter
bestudeerd. Tevens vond er een verdieping in de visie en missie van Widar plaats. Ook werd het
engagement van het personeel bevraagd. Daarnaast werden Widars inspiratiebronnen, die
Widar gebruikt(e) om haar voorziening op te richten en uit te breiden, onder de loep genomen.
Om deze achtergronden en de zorguitwerking te bestuderen, was het noodzakelijk om stil te
staan bij de antroposofie. Ook dit werd onderzocht via documentenverzameling en het afnemen
van interviews.
De vierde methode van dataverzameling, namelijk de literatuurstudie, werd gebruikt om
Steiners visie op kinderen met een ontwikkelingsstoornis, de Camphill Community en Iona te
onderzoeken.
Allereerst komt participerend observeren aan de orde. Vervolgens volgt de informatie over de
kwalitatieve interviews. Daarna de documentenverzameling en ten slotte volgt de
literatuurverzameling.
Participerend observeren
Bij het gebruik maken van participerend observeren, staat de onderzoeker dicht bij zijn
casestudie en is er sprake van een hoge betrokkenheid. De onderzoeker kan de casestudie breed
onderzoeken en stilstaan bij diverse elementen (Van Hove & Claes, 2011). Door op een actieve
manier deel te nemen aan het leven en het werken in een voorziening, leert de onderzoeker deze
op een zorgvuldige manier kennen.
In Widar heb ik participerend observeren toegepast door actieve deelname en observatie.
Aangezien Widar een woongemeenschap is en de bewoners samen met een intern
medewerkersgezin in een huis wonen, was het logisch dat ik aan dit gebeuren deelnam en een
week in Widar logeerde. Het participeren nam ik letterlijk op en ik volgde dus de dagindeling
van de voorziening. Dit betekende dat ik samen met de bewoners at, pauzeerde, mee ging
werken en mijn vrije tijd invulde. Dit laatste gebeurde op diverse manieren: we lazen ’s avonds
in de woonkamer, maakten een praatje of speelden spelletjes. Ook verkleedden we ons om
carnaval te vieren en woonden we een priesteravond bij.
Tijdens mijn observaties probeerde ik zoveel mogelijk gebeurtenissen en observaties op te
schrijven. Op het einde van de dag schreef ik alles neer in een logboek en reflecteerde daarover
(in de bijlage bevindt zich een voorbeeld van observatienotities).
Gedurende het participeren en observeren in Widar, probeerde ik mij in de gemeenschap onder
te dompelen en als een gelijke over te komen (Van Hove & Claes, 2011). Door mee te werken en
in het huis aanwezig te zijn op vrije momenten, kreeg ik het gevoel dat ik als een huisbewoonster
aanvaard werd.
6
Door te participeren en te observeren, werd het duidelijker waar Widar voor staat. Dit zorgde
ervoor dat er vragen over Widar naar boven kwamen en dat deze gesteld konden worden in
interviews. Tijdens mijn verblijf in Widar nam ik dan ook verscheidene interviews met
personeel en een bewoner af.
Kwalitatieve interviews
Door verschillende medewerkers van Widar te interviewen, kwamen er uitgebreide verhalen
over de werking van de voorziening en kennis over de antroposofie en sociaaltherapie naar
boven. Om een zo’n correct mogelijk beeld te creëren van Widar en de daar toegepaste
zorgwerking, werden volgende thema’s in deze casestudie onderzocht:
- Het ontstaan van Widar;
- De inspiratiebronnen die door Widar gehanteerd werden;
- De visie en missie van Widar;
- De concrete werking van Widar;
- De mogelijke evolutie in de zorg van Widar;
- Het engagement van het personeel;
- Elementen van antroposofie die aanwezig zijn in Widar.
Logischerwijs past de methode van kwalitatief interviewen bij deze thema’s. Kwalitatieve
interviews maken het voor de participant mogelijk om zeer uitgebreid en rijk te vertellen (Van
Hove & Claes, 2011). Dit maakt het voor de participanten eenvoudiger om het engagement en de
invulling van de werking weer te geven. Daarnaast biedt het kwalitatieve interview de
mogelijkheid tot doorvragen. Participanten krijgen op die manier de kans om andere thema’s
aan het interview toe te voegen. Het is belangrijk dat ik, als interviewster, de participanten in
hun verhaal niet te veel laat afdwalen van hun thema en daarom het gesprek af en toe in de
juiste richting stuur.
Op basis van de thema’s werd samen met de directeur van Widar op zoek gegaan naar geschikte
participanten. We kozen mensen die gedurende lange - of korte tijd in Widar werkten en al dan
niet kennis hadden over de antroposofie. Daarnaast bestudeerde ik de overige medewerkers om
nog andere participanten te vinden. De participanten die geïnterviewd werden, worden
hieronder kort besproken. Doordat ik de interviews anoniem 3afnam, wordt er gebruik gemaakt
van pseudoniemen:
Richard: een interne bewoner die zich al meer dan dertig jaar bezighoudt met de antroposofie,
die hij leerde kennen in het Zonnehuis in Nederland. Hij werkte gedurende vijfentwintig jaar op
3 Om ervoor te zorgen dat de anonimiteit ven de participanten in de gemeenschap zelf gewaarborgd bleef,
werd er in sommige alinea’s veralgemeend gerefereerd (zie p.29).
7
de Parcivalschool, een Steinerschool voor buitengewoon onderwijs (persoonlijke mededeling, 11
februari 2013).
Stefaan: een externe medewerker die al zevenentwintig jaar een werkgebied in Widar leidt. Hij
verdiepte zich in antroposofie en sociaaltherapie en woonde een tijdje intern in een huis in
Widar (persoonlijke mededeling, 12 februari 2013). Doordat Stefaan een eigen huis, buiten
Widar, had en zijn vrouw elders een job aangeboden kreeg, besliste hij om een externe
medewerker te worden.
Louise: een interne medewerkster die sinds de afname van het interview drie maanden in Widar
woont. Antroposofie kent ze nog niet maar wil dit graag leren.
Joris: een interne medewerker die Widar mee heeft opgericht. Hij maakte kennis met
antroposofie en heilpedagogiek in Iona en het Zonnehuis (persoonlijke mededeling, 13 februari
2013).
Charlotte: een externe medewerkster die zich al sinds haar twintigste in de antroposofie
verdiept. Charlotte verbleef een aantal jaren in een boerderij in Frankrijk waar ze een boek over
antroposofie vond. Dit was voor haar een aanzet om zich hierin verder te verdiepen. Een
twintigtal jaren later, startte ze na een jaar vrijwilligerswerk in Widar, als externe medewerkster
(persoonlijke mededeling, 14 februari 2013).
Brecht: een bewoner die al vijftien jaar in Widar verblijft. Hij weet dat deze gemeenschap vanuit
de antroposofie werkt, maar kent dit zelf niet (persoonlijke mededeling, 14 februari 2013).
Zoals hierboven al werd aangehaald, koos ik op basis van de onderzoeksvragen een aantal
thema’s. Om het doel van het interview uit te leggen aan de participanten en de afname ervan
ethisch te laten verlopen, stelde ik een informed consent op (zie bijlage) (Van Hove & Claes,
2011). Hierin werden enkele belangrijke afspraken voor het interview neergeschreven.
Allereerst was er uitleg over de zeven thema’s die in het bovenstaande gedeelte beschreven
werden. Ten tweede, het interview werd opgenomen met een dictafoon. Gebruik maken van
audio-opnames gaf mij de mogelijkheid om de interviews achteraf uit te schrijven en de
betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen (Baarda, de Goede & van der Meer-Middelburg,
1996). Een voorbeeld van zo’n uitgeschreven interview staat in de bijlage. Ten slotte werden
vrijwilligheid en anonimiteit uitgeklaard: de participant werd niet verplicht om deel te nemen
aan het onderzoek en kon er op elk moment uitstappen. Mijn e-mailadres stond ook op het
afnameblad waardoor de participanten mij konden e-mailen met eventuele vragen. Om ervoor te
zorgen dat de interviews soepel verliepen, testte ik de dictafoon op voorhand uit en werd een
interview geoefend.
8
Vooraleer ik met het interview startte, stelde ik mijzelf en mijn masterproef voor. Vervolgens
legde ik het doel van het interview en de afnamewijze uit. Tot slot overliep ik de informed
consent en werd nagegaan of de participant nog bedenkingen of vragen had.
Documentenverzameling
Om meer over het ontstaan van Widar te weten te komen en om op zoek te gaan naar de
theoretische achtergronden, werden diverse documenten in Widar onderzocht. Dit waren
voornamelijk werkingsteksten, pedagogische en bestuursvergaderingenverslagen,
archiefmappen, bewonersdossiers en bewonersbesprekingen. In deze documenten vond ik
vooral informatie terug over Widars financiën, het gehanteerde mensbeeld, de werkgebieden en
therapieën. Het waarnemen van een evolutie in de zorg en werking van Widar was op basis van
deze documenten evenwel onmogelijk. Het gevolg daarvan was dat dit element besproken werd
in de kwalitatieve interviews.
Literatuurstudie
De literatuurstudie was gericht op het verkrijgen van informatie over Steiners visie op kinderen
met een ontwikkelingsstoornis. Er zijn daarover verschillende boeken geschreven, door diverse
auteurs, waarin Steiners mensbeeld uitgelegd wordt. Om Steiners visie zo goed mogelijk te
benaderen, werd er voornamelijk gebruik gemaakt van een primaire bron (Steiner, 2000).
Daarnaast werd een literatuurstudie gebruikt voor het bestuderen van Iona, het Zonnehuis en de
Camphil Community.
1.1.2. Analyse
Om de kwalitatieve interviews en de documentverzameling op een betrouwbare manier te
analyseren werd er gebruik gemaakt van een thematische analyse. De thematische analyse
maakt het mogelijk om thema’s binnen de data te identificeren, analyseren en rapporteren. De
data worden hierbij aan thema’s toegewezen die op een inductieve manier worden gevormd. Dit
houdt in dat de thema’s uit het verzamelde materiaal gehaald worden en dat de onderzoeker
hier geen actieve rol in hoeft te spelen (Braun & Clarke, 2006; Van Hove & Claes, 2011).
Braun en Clark (zoals geciteerd in Van Hove & Claes, 2011) splitsen een thematische analyse op
in zes stappen:
Stap één is een kennismaking met de data. Deze stap vindt plaats wanneer de onderzoeker zijn
interview/gegevens uitschrijft. Bij stap twee gebeurt er een eerste generatiecodering waarin
men zinnen codeert. Tijdens deze stap worden er nog geen thema’s bepaald, dat gebeurt in de
derde fase, waarin op zoek gegaan wordt naar patronen tussen de coderingen. Hierna worden de
9
thema’s herbekeken: passen de thema’s bij de data? Moeten er subthema’s gecreëerd worden?
Indien de thema’s bij de data passen, wordt er overgegaan naar de vijfde stap, waarin de thema’s
hun definitieve label krijgen. Tot slot wordt er een rapport neergeschreven waarin het proces
van het onderzoek en een reflectie van de data in neergeschreven wordt.
In tabel 1 bevinden zich de thema’s die uit de kwalitatieve interviews naar voor kwamen. Bij de
eerste generatiecodering werden begrippen uit de zinnen gehaald, omdat de tabel anders te
groot zou worden. In totaal werden er 71 subthema’s gevonden die verdeeld werden onder de
zes hoofd thema’s. Sommige thema’s kwamen meerdere malen voor maar werden maar één keer
in de tabel genoteerd. Deze bevinden zich in het rechterdeel van de tabel, bij de uiteindelijke
thema’s.
Tabel 1. Geclusterde thema’s uit de kwalitatieve interviews
Eerste generatiecodering Uiteindelijke thema’s
Iona-instituut
Zelfstudie
Zonnehuis Zeist
Heilpedagogie
Parcivalschool
Nederland (antroposofie en heilpedagogie)
Camphill Community
Steinerschool Turnhout
Frankrijk
Vrijwilligerswerk
Opendeurdag Widar
Studie van de antroposofie
Barrières internen
Maatschappij
Loongemeenschap
Privékapitaal
Gemeenschapsvorming
Intern
Toekomstgericht
Gemeenschapsleven
Omgekeerde integratie
Inwonen
Loongemeenschap (intern wonen)
Wil Mensbeeld Widar
10
Sociale drieledigheid
Heilpedagogie
Sociaaltherapie
Kijk naar mensen
Lerende relatie
Wezen
Geen herleiding naar het probleem
Bewoners
Reïncarnatie en karma
Volwaardige mensen
Bijleren van bewoners
Wat als mensen stoppen in Widar?
Pensioen
Verzorging van het antroposofisch kader
Functioneringsgesprekken
Engagement personeel
Jonge mensen hebben minder interesse in
antroposofie
Engagement personeel
Sociale driegeleding
Drie pijlers
Therapie
12 zintuigen
Constitutie
Werken
Reïncarnatie en karma
Biologisch dynamische landbouw
Jaarfeesten
Natuurvoeding
Antroposofie
Antroposofische thema’s
Overheid
Erkenning tehuis niet -werkenden
Vrijbuiters
Overheid
11
1.1.3. Validiteit en betrouwbaarheid
Wanneer men aan kwalitatief onderzoek doet, moet er altijd rekening gehouden worden met
validiteit en betrouwbaarheid (Bergsma, 2003). Verklaren de verzamelde gegevens datgene wat
ze dienen te verklaren (validiteit)? In hoeverre zijn deze verklaringen zonder fouten en/of
verstoringen gebeurd (betrouwbaarheid)?
Om rekening te houden met de validiteit van het onderzoek, werd er gelet op interne en externe
validiteit. Bij interne validiteit ligt de nadruk op de validiteit van de interpretaties: zijn de door
de onderzoeker getrokken conclusies valide in relatie met de verzamelde gegevens (Bergsma,
2003)? Om dit bijvoorbeeld bij de kwalitatieve interviews te verwezenlijken, werd er een
member check uitgevoerd: de participanten kregen de kans om feedback te geven op de
bevindingen van het onderzoek (van Zwieten & Willems, 2004). Externe validiteit verwijst naar
de generaliseerbaarheid of verplaatsbaarheid van de onderzoeksconclusies (van Zwieten &
Willems, 2004). Daarom werd de onderzoeksgroep doelgericht samengesteld en werd er
geprobeerd om zoveel mogelijk verschillende participanten aan het woord te laten (een
directeur, interne medewerkers, een verantwoordelijke van een werkgebied, een externe
medewerker, jonge medewerkers en een bewoner).
Ook de betrouwbaarheid wordt onderverdeeld in interne en externe betrouwbaarheid (van
Zwieten & Willems, 2004). Bij externe betrouwbaarheid moet het onderzoek consistent zijn.
Wanneer het onderzoek door een ander persoon herhaald wordt, moet hij dezelfde uitkomsten
bekomen. Om hieraan te voldoen werd de audit trial procedure gebruikt. Dit houdt in dat de
procedure van het onderzoek in de methodologie uitgebreid besproken werd, zodat een andere
onderzoeker deze procedure kan herhalen. Interne betrouwbaarheid legt zijn focus op het
tegemoet komen aan de persoonlijke invloed van de onderzoeker, op zijn studie. In deze
masterproef werd er hiervoor gebruik gemaakt van triangulatie (van Zwieten & Willems, 2004).
Door deze triangulatie werden eerdere bevindingen geconfronteerd met nieuwe waarnemingen
op basis van dezelfde of nieuwe methoden (den Boer, Bouwman, Frissen & Houben, 2005).
Bevindingen die gedaan werden tijdens het interview werden tijdens de participerende
observaties bestudeerd en werden in de documenten opgezocht zodat deze met elkaar
vergeleken konden worden (en vice versa).
12
13
2. Widar
In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de casestudie van het onderzoek. Eerst wordt de
algemene werking van Widar besproken. Hierin worden de intake procedure van de bewoners,
de drie pijlers en de loongemeenschap van Widar toegelicht. Nadien komt Widars mensbeeld
aan bod. Dit zal mede verhelderd worden door een aantal antroposofische begrippen. Tot slot
volgt de ontstaansgeschiedenis en de evolutie van Widar.
2.1. Algemene werking
Widar vzw is sinds 1986 erkend als een ‘tehuis voor niet-werkenden4’ en bestaat uit twee
dorpsgemeenschappen, namelijk Widar te Merksplas en Balder te Wortel. In beide
gemeenschappen wonen er in totaal 45 bewoners of volwassenen met een lichte tot ernstige
verstandelijke beperking. Een dorpsgemeenschap bestaat uit een leef- en werkgemeenschap
waarin zowel bewoners als medewerkers samenleven en - werken (Widar-vzw, 20125).
Widars werking is gebaseerd op drie pijlers: de bewoners en de medewerkers leven samen (1),
werken samen (2) en zijn samen cultureel actief (3). Via deze weg wil Widar zijn bewoners een
zo normaal en volwaardig mogelijk leven aanbieden (Missie en Visie, 2012). Daarnaast probeert
ze een omgeving te creëren waarin persoonlijke groei en ontwikkeling van de bewoners
mogelijk zijn. Ten slotte geeft Widar niet alleen aandacht aan haar bewoners, maar staat ze ook
stil bij de maatschappij en het milieu. Voor dat laatste hanteert men een biologisch-dynamische
invalshoek. Dit wil zeggen dat Widar belang hecht aan een evenwichtige en gevarieerde
biologische voeding die zoveel mogelijk door de bewoners zelf gekweekt en bereid wordt.
Momenteel bestaat de dorpsgemeenschap uit zes huizen waarin telkens een zevental bewoners
en een aantal interne medewerkers met hun gezin wonen. Daarvan bevinden zich vijf huizen in
Merksplas, namelijk: Midgard, Skirne, Breidablik, Idafeld en Landvidi. Ekkehart, het zesde huis,
4 Volwassenen met een beperking kunnen kiezen uit verschillende opvangmogelijkheden. Naast het tehuis
voor niet-werkenden zijn er ook tehuizen voor werkenden. Het systeem van begeleid werken is een
andere optie., Andere vormen zijn de dagcentra, het wonen onder begeleiding van een particulier, het
kortverblijf of logement in een tehuis voor (niet-) werkenden (VAPH, 2007a). In tegenstelling tot een
tehuis voor niet-werkenden, werken de cliënten (de bewoners) van een tehuis voor werkenden in een
beschutte – of sociale woonplaats. In een tehuis voor niet-werkenden wordt er officieel een ‘zinvolle
dagbesteding’ aangeboden. Op Widar bieden ze werk op maat van de cliënt aan.
5 Widar vzw, Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar & Missie en Visie zijn brochures/documenten die
door Widar zelf gemaakt werden en te weinig informatie bevatten om volgens de APA- regels te refereren.
Door gebruik te maken van de juiste titel en data, werd er getracht om zo correct mogelijk te refereren.
14
bevindt zich in Wortel (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012). Deze namen zijn
afkomstig uit de Noorse mythologie (de Edda) waarin de godheid Widar naar de aarde kwam om
het kwade, de Fennriswolf, te verslaan (Woutersen-van Weerden, 1997).
De gemeenschappen zijn zeer landelijk gelegen. Zo liggen de huizen verspreid over het
uitgestrekte domein waar ook de werkgebieden aanwezig zijn. Widar heeft elf werkgebieden: de
bakkerij, de weverij, de tuin, de boerderij, de melkerij, de winkel/verwerking, de plantsoenen,
het huishouden, de bouw en de cafetaria (Den Bayerd). De werkgebieden worden verder
toegelicht in de drie pijlers van Widar (zie pg. 17).
In alle huizen van Widar is er in de mate van het mogelijke een organische bouwstijl
gerealiseerd. Organische architectuur wordt gekenmerkt door nabootsen van levende
organismen en zuinig gebruik van materialen (Glancey, 2007). Daarnaast wilt men in deze
architectuur het gebouw in relatie brengen met de natuurlijke omgeving en het sociale leven dat
zich erin afspeelt (van der Ree, 2003). Steiner stond achter de ideeën van de organische
architectuur en promootte deze bouwstijl (Van Pachtenbeke, 1999). Widar volgt Steiner en de
organische architectuur en hecht mede belang aan het ecologische aspect van de architectuur.
Om dit waar te maken, werd er gekozen voor natuurlijke materialen en meubels (Van
Pachtenbeke, 1999).
Aan de basis van de organische architectuur ligt, zoals bij de meeste antroposofische thema’s, de
drieledigheid6. Met de drieledigheid beschouwt Steiner het lichaam, de ziel en geest van de mens
als één geheel (Steiner, 1983). Het lichaam van de mens is zodanig opgebouwd dat er een
geestelijk wezen in kan wonen en dat het lichaam in zijn vorm de uitdrukking is van de geest
(Van Pachtenbeke, 1999). Via de architectuur wou Steiner ervoor zorgen dat het gebouw met
deze drie wezens in verbinding stond zodat het gebouw stimulerend werkt voor het leven van
de bewoner (van der Ree, 2003). Ook kleur heeft volgens Steiner een invloed op het leven in een
gebouw. Widar volgt hem hierin en liet de kleuren van de muren door een antroposofische
kleurenspecialist invullen. In Widar heeft elke ruimte zijn eigen kleur(en), afhankelijk van de
6 Met de drieledigheid verwees Steiner naar een integraal mensbeeld, de wijze waarop de mens op drie
manieren in evenwicht met de wereld verbonden is. Dit mensbeeld omvat het totale menswezen naar
lichaam (1), ziel (2) en geest (3); willen, voelen en denken; of ledematen (stofwisselings-
ledematensysteem), hart (ritmisch systeem) en hoofd (zenuw-zintuig systeem) (Verhoog, 2010). Het gaat
altijd om drie geledingen van een geheel. Een voorbeeld daarvan is het stoffelijke organisme van de mens
dat bestaat uit het hoofd, de ledematen en het hart dat tussen deze twee polen staat (Steiner, 1983).
Met zijn lichaam is de mens verwant met datgene wat zich van buitenaf aan zijn zintuigen voordoet
(Steiner, 1983). De mens kan met zijn ziel zijn eigen binnenleven vormen (1998) . Dankzij de ziel kan de
mens zich zijn omgeving met zijn eigen bestaan verbinden en zo een gevoelsleven ontwikkelen (Steiner,
1981). De geest zorgt ervoor dat de mens over zijn waarnemingen en handelingen nadenkt zodat hij
inzicht in de dingen verwerft en zich door de juiste gedachte laat leiden (Steiner, 1983).
15
activiteit die er plaatsvindt (Van Pachtenbeke, 1999). Zo gaf Joris aan dat de rode kleur mensen
uitnodigt, terwijl groen mensen eerder zal afstoten. Waar het privégedeelte van de interne
medewerker start, is er een groene tint zichtbaar op de muren (Joris, persoonlijke mededeling,
13 februari 2013).
In de figuren7 1 en 2 zijn de organische/levende vormen in gebouwen van Widar duidelijk
zichtbaar. De vormen van de ramen, daken en muren zijn minder afgelijnd en drukken leven uit.
Fig. 1 Idafeld Fig. 2 Binnendeur Landvidi
2.1.1. Widars bewoners
Zoals al vermeld werd, zijn de bewoners van Widar volwassenen met een lichte tot ernstige
verstandelijke beperking. Aangezien Widar een ‘tehuis voor niet-werkenden’ is, kunnen de
bewoners hier enkel terecht mits de toestemming van het Vlaams Agentschap voor Personen
met een Handicap8. Niet elke bewoner wordt op Widar toegelaten. Indien nieuwe bewoners op
Widar willen wonen, volgt er een kennismakingsgesprek en een proefperiode van één tot twee
weken (Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari 2013). Wanneer de bewoner zich thuis
voelt op Widar en Widar de bewoner groen licht geeft, volgt er een proefperiode op langere
termijn (zes maanden). Als de bewoner te zwak is en dus veel begeleiding in het dagelijkse leven
en op het werk nodig heeft, zal, de bewoner geweigerd worden. Widar bouwt momenteel een
zevende huis waar zulke bewoners terecht kunnen (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februaru
2013). Bewoners krijgen heel het jaar door de mogelijkheid om binnen de gemeenschap naar
een ander huis te verhuizen. Dit gebeurt in samenspraak met Widar en de bewoners van het huis
(Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari 2013). Brecht deelde mee dat hij een tijdje in een
ander huis gewoond had maar dat het werkgebied hem niet lag. Hierdoor besloot hij terug te
keren naar zijn vorige huis (persoonlijke mededeling, 14 februari 2013).
7 Deze foto’s van Widar trok ik tijdens mijn logement op 14 februari 2013.
8 Indien het VAPH zijn toestemming voor deze voorziening geeft, zal ze een positieve beslissing meegeven
waarin het woord ‘bezigheid’ of ‘nursing’ voor volwassenen met een zwaardere beperking, in geschreven
staat (VAPH, 2007a).
16
2.1.2. De drie pijlers van Widar
Wonen
De bewoners van Widar wonen samen in familiaal verband. Via dit samenwonen wil Widar een
unieke huiscultuur creëren die het ‘normale’ leven zo dicht mogelijk benadert (Widar vzw,
2012). Widar wil met het samenwonen veiligheid en groeiruimte aanbieden om zelfkennis,
individuele ontwikkeling en het ontwikkelen van het sociaal-cultureel leven te bekomen
(Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012). In gezinsverband samenleven zorgt er ook
voor dat de bewoners onderling van elkaar afhankelijk zijn. Ze zorgen voor elkaar en leren
elkaar te ondersteunen (Missie en Visie, 2012).
Elk woonhuis biedt ruimte voor ongeveer zeven personen met een verstandelijke beperking, één
(of twee) inwonend(e) medewerkersgezin(nen) en een team van externe medewerkers
(Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012). Men poogt de privacy van alle inwoners te
waarborgen. Elke bewoner heeft zijn individuele slaapkamer. Daarnaast heeft de interne
medewerker zijn eigen appartement dat in het huis gevestigd is. De interne medewerker krijgt
zo de gelegenheid om zich terug te trekken en voor zichzelf te zorgen. Naast de individuele
ruimte zijn er ook nog gemeenschappelijke plaatsen, zoals de keuken, de woonkamer, de
badkamers en de wc’s. In elk huis is er één medewerker die de huisverantwoordelijkheid op zich
neemt en zo een overzicht over het huishouden houdt (Charlotte, persoonlijke mededeling, 14
februari 2013).
In een woonhuis werken interne en externe medewerkers die al dan niet een antroposofische
en/of heilpedagogische opleiding gevolgd hebben (zie ook engagement personeel p.29). Doordat
de interne medewerkers van voordelen genieten, zoals het gebruik van het appartement en het
nuttigen van koopwaren, wordt er door de gemeenschap verwacht dat ze daarvoor iets in de
plaats doen (Louise, persoonlijke mededeling,12 februari 2013). Deze extra’s kunnen op diverse
manieren ingevuld worden, bijvoorbeeld mee-eten aan tafel, meewerken in een werkgebied of
de huisauto naar de keuring brengen (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013).
In het samenwonen is het belangrijk om rekening te houden met het dag-, week- en jaarritme
van de bewoners. Zo is er een dagelijkse structuur waarbij de bewoners op hetzelfde moment
opstaan, ontbijten, werken enzovoort. Bovendien is er in de week ook een ritme/structuur
zichtbaar. Alle bewoners en medewerkers komen op maandagochtend en vrijdagavond samen
om gezamenlijk de week te openen en af te sluiten. Verder worden er tijdens het jaar feesten
gevierd (zie ook het culturele leven p.18). Deze feestdagen worden belangrijk geacht omdat ze
vreugde, dankbare gevoelens en vertrouwen in het leven brengen van de bewoners (Wegwijzer
voor dorpgemeenschap Widar, 2012). De Christelijke invalshoek heeft hier een invloed op en
17
zorgt ervoor dat er aandacht besteed wordt aan Christelijke feesten (zie ook het culturele leven
p.18).
Werken
Op Widar verstaat men werken als ‘alle activiteiten die uitgevoerd worden als dienst aan
anderen’ (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012). Om dat mogelijk te maken zijn er in
deze dorpsgemeenschap verschillende werkgebieden waarin alle bewoners hun bijdrage
kunnen leveren (Joris, persoonlijke mededeling, 15 januari 2013). In elk werkgebied is er een
werkplaatsleider aanwezig die al dan niet ondersteund wordt door één of meerdere
werknemers (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012).
Via deze manier van werken, wil Widar het volgende bereiken:
- Een zo normaal mogelijk leven bieden aan de bewoners en de mogelijkheid om mee te
draaien in een sociale context (Joris, persoonlijke mededeling, 15 januari 2013).
- Het werken wordt als een therapeutisch doel op zich beschouwd. De mens heeft er
namelijk behoefte aan om te werken en zich op die manier te ontwikkelen (Richard,
persoonlijke mededeling, 11 februari 2013). Dit fenomeen komt in andere
gemeenschappen ook voor (zie therapeutische gemeenschappen; Broekaert, et al., 2009).
- Via het werken wordt er zingeving aan de bewoners geboden en wordt hun wil
aangesproken; ze wordt namelijk sterker. Het versterken van de wil zorgt ervoor dat de
bewoners zich verder ontwikkelen. Widar gaat ervan uit dat de bewoners ziek worden,
indien ze niet zouden werken omdat de mens nood heeft aan werken en om zinvol bezig
te zijn (Joris, persoonlijke mededeling, 15 januari 2013). Met andere woorden, werken
komt ten goede aan de wil én de fysieke gezondheid van de bewoners.
- Door het werken kunnen de bewoners de belemmeringen die ze ervaren, overwinnen.
Widar probeert het gezonde in de bewoners aan te spreken (Wegwijzer voor
dorpsgemeenschap Widar, 2012).
De nadruk bij Widar ligt op het aanbieden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werken
zoals het ambachtelijke- en het ecologische werk en het maken van zinvolle en verkoopbare
producten (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012).
Het gevolg hiervan is dat de bewoners zelfrespect en een gevoel van eigenwaarde ontwikkelen,
zodat ze zich nuttig kunnen maken voor anderen (Widar-vzw, 2012). Ze zijn fier en trots op hun
werk. Zo wordt er bijvoorbeeld elke dag zelf gebakken brood gegeten (Louise, persoonlijke
mededeling, 12 februari 2013). Bovendien zijn er bewoners die zich het werk eigen maken en
zichzelf boer en bakker noemen (Stefaan, persoonlijke mededeling, 12 februari, 2013). Verder
18
vindt Widar het belangrijk dat de begeleiders hun eigen enthousiasme en motivatie aan de
bewoners laten merken. Indien de begeleider geen zin heeft om te werken, zullen de bewoners
evenmin gemotiveerd zijn (Richard, persoonlijke mededeling, 12 februari 2013).
Kortom, de bewoners beslissen samen met de begeleiders waar ze willen werken. In de maand
september worden de werkgebieden vastgelegd voor de bewoners en voor de kerstperiode
wordt er geëvalueerd: beoefent de bewoner het werkgebied graag of is er iets misgelopen?
Gedurende het hele jaar mogen de bewoners aangeven of ze van werkgebied willen veranderen.
Dat bespreekt men vervolgens in groep (Richard, persoonlijke mededeling, 12 februari 2013).
Het culturele leven
Om tegemoet te komen aan het culturele leven van de bewoners biedt Widar diverse activiteiten
aan: sport, kunstzinnige cursussen zoals schilderlessen, inhoudelijke vergaderingen, activiteiten
die zich buiten de gemeenschap bevinden en activiteiten die religieus geïnspireerd zijn (Widar
vzw, 2012). Het religieuze aspect is bij Widar belangrijk omdat ze net zoals de antroposofie
uitgesproken christelijk9 wil zijn (Joris, persoonlijke mededeling, 17 april 2013). Widar gaat er
net zoals Steiner van uit dat Christus, als goddelijk wezen, de meest centrale plaats inneemt in de
ontwikkeling van de mensheid en bijdraagt aan deze ontwikkeling. Widar probeert zijn steentje
bij te dragen aan deze opdracht (Joris, persoonlijke mededeling, 17 april 2013). Een voorbeeld
hiervan is de karmagedachte in de ontwikkeling van de bewoners: de medewerkers proberen de
bewoners zo goed mogelijk te begeleiden zodat ze in hun volgende leven verder in hun
ontwikkeling staan en niet opnieuw een beperking hebben (zie Widars mensbeeld, p.21) (Joris,
persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). Om de Christelijke impuls in de gemeenschap
levendig te houden, viert Widar door het jaar heen verschillende Christelijk geïnspireerde
jaarfeesten (zie wonen, p.16) en wordt er tijdens het weekend een bijbelavond georganiseerd
(Joris, persoonlijke mededeling, 17 april 2013). Gedurende deze bijbelavond biedt men een
symbolische maaltijd aan, leest en bespreekt men een tekst uit Het Nieuwe Testament en blikt
men terug op de voorbije week (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012).
Ten slotte bestaat er in elk huis een individuele cultuur, omdat de bewoners in de vormgeving
van hun huis betrokken worden (Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar, 2012).
9 Het Christendom is één van de gebieden die Steiner beïnvloedde. Steiner gaf een andere wending aan het
Christendom en schreef dat er twee Jezussen waren (Clemen, 1924). In Steiners verhaal benadrukte hij de
dood van één Jezus die zijn ziel doorgaf aan de mens. Dit is de reïncarnatiegedachte die in de antroposofie
en heilpedagogie doordrongen is (zie reïncarnatie p.38).
19
2.1.3. Loongemeenschap
Sinds het ontstaan van Widar, geven de interne medewerkers hun inkomsten af aan de
gemeenschap en krijgen ze een bedrag terug dat gebaseerd is op hun behoeften (Algemene
medewerkersvergadering, 2013). Wanneer een gezin van interne medewerkers uit vijf personen
bestaat, zullen zij meer zakgeld krijgen dan een gezin van drie leden. Wanneer jongeren
bijvoorbeeld naar het hoger onderwijs gaan, zullen de gezinnen van deze jongeren ook meer
geld krijgen om de studies te bekostigen (Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari 2013).
Vanuit de antroposofie zijn er een aantal idealen die bij deze loongemeenschap komen kijken
waarmee Widar een klein stukje van de wereld wil verbeteren/veranderen:
Widar beschouwt haar gemeenschapsvorming als oefening voor een toekomstige samenleving:
Widar gaat ervan uit dat er toekomst zit in het samenwonen met mensen met een beperking,
maar dat de hedendaagse maatschappij er nog niet volledig voor openstaat: “We streven
leefvormen na die niet zozeer binnen dit maatschappijbeeld passen maar die eerder
toekomstgericht zijn.” (Louise, persoonlijke mededeling, 12 februari 2013).
Het tweede aspect dat aan de basis ligt van de loongemeenschap is het aanbieden van een zo
normaal mogelijk leven, aan de hand van de drie pijlers: samenleven, samen werken en samen
cultuur beleven (Algemene medewerkersvergadering, 2013).
Ten derde benadrukt Widar de sociale driegeleding van Steiner. Deze is gebaseerd op de drie
idealen van de Franse Revolutie. Vrijheid krijgt zijn plaats op Widar in het gebied van denken,
vrije meningsuiting en keuze in religie. Iedereen moet hierin vrij kunnen zijn. Gelijkheid:
iedereen is gelijk voor de wet. Broederlijkheid treedt naar voren in het economische gebied: de
gemeenschap zorgt voor elkaar (Algemene medewerkersvergadering, 2013).
Verder past Widar een sociale hoofdwet toe. Het welzijn van de samenleving zal groter worden
naarmate individuen minder aanspraak maken op de opbrengsten van diens eigen prestaties en
meer tegemoetkomen aan behoeften van anderen (Algemene medewerkersvergadering, 2013).
Widar heeft de sociale hoofdwet in werking gebracht met de zogeheten loongemeenschap. Deze
hoofdwet wordt niet volledig toegepast: interne bewoners krijgen zakgeld waarmee ze een deel
van de eigen behoeften kunnen garanderen.
Vervolgens legt Widar de klemtoon op het werken zodat mensen zich op die manier kunnen
ontwikkelen. De inhoud van het werk zorgt voor deze ontwikkeling. Op Widar werkt men niet
voor het geld, want dan bestaat het risico dat er niet meer gewerkt wordt ten dienste van de
ontwikkeling.
20
Tot slot koppelt Widar geld aan egoïsme en gaat zij ervan uit dat men zich er moeilijk ‘vrij’ van
kan maken (Algemene medewerkersvergadering, 2013).
Aan deze loongemeenschap zijn er een aantal gevolgen verbonden waarin het idealisme ervan
benadrukt wordt. Eerst en vooral geven inwonende medewerkers een vast inkomen aan Widar
waardoor zij minder geld hebben dan andere werknemers en minder kunnen sparen (Algemene
medewerkersvergadering, 2013). Hierdoor hebben ze minder privébezit en zijn ze niet in staat
om een eigendom te kopen. Vervolgens werken interne medewerkers meer dan externen en
vullen zo verschillende functies gratis in die in andere voorzieningen vergoed zouden worden.
Deze functies zijn bijvoorbeeld de slapende wacht, weekendwerk en permanentie op feestdagen
(Algemene medewerkersvergadering, 2013). Bovendien vrezen externe medewerkers dat de
loongemeenschap ervoor kan zorgen dat de internen zich minder bewust worden van de
kostprijs van dagdagelijkse dingen. Deze valkuil hebben de internen zelf in de hand: ze kiezen
zelf of ze naar het dorp, de stad of op reis gaan en worden niet verplicht om in de gemeenschap
te blijven. Indien ze de gemeenschap nooit zouden verlaten, zouden ze zich wereldvreemd
voelen en zouden ze op deze manier de maatschappij niet van hun toekomstige
samenlevingsvorm kunnen overtuigen. Ten slotte is het voor de internen nog niet duidelijk wat
er voor hen op het programma staat indien ze op pensioen gaan. Ze hebben geen geld om een
eigendom te kopen en in de gemeenschap is er voor hen nog niets voorzien. Widar probeert aan
dit laatste struikelblok tegemoet te komen omdat er in de nabije toekomst een aantal interne
bewoners op pensioen gaan (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013).
Ondanks de nadelen van de loongemeenschap zijn er nog steeds mensen die ervoor kiezen om
intern op Widar te wonen (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). Jongere interne
medewerkers beschouwen de natuur als een ideale omgeving waarin ze hun kinderen kunnen
grootbrengen. Indien medewerkers ervoor kiezen om intern op Widar te wonen, worden er een
aantal gesprekken gepland waarin het intern wonen toegelicht wordt. Ondanks de gesprekken
blijft het voor potentiële internen moeilijk om de essentie ervan te vatten. De meeste mensen
hebben een jaar proeftijd nodig om de inhoud van de boodschap te doorgronden. Niemand
wordt verplicht om intern op Widar te blijven wonen.
Bovenstaand werd er in het eerste deel van dit hoofdstuk ingegaan op de algemene werking. Het
volgende thema, Widars mensbeeld, wordt toegelicht aan de hand van de bewonersbespreking.
21
2.2. Widars Mensbeeld
Widars mensbeeld is gebaseerd op de sociaaltherapie waardoor ze ervan uitgaat dat er in iedere
beperking een karmische10 opdracht zit die de sociaaltherapeut hoort te zoeken (Joris,
persoonlijke mededeling, 13 februari 2013): waarom is deze persoon met een beperking op
aarde gekomen? Widar weet dat deze theorie een ideaal is en dat het niet eenvoudig is om deze
vraag te beantwoorden, maar blijft ze in het achterhoofd houden. Naast het zoeken naar de
reden van de beperking, wil Widar de bewoners begeleiden zodat ze in hun volgende leven
verder in hun ontwikkeling staan. Om daarin te slagen, moet de wil van de bewoners sterker
worden, wat mogelijk wordt door te werken (zie het zinvol werken op p. 17). Een sterkere wil
zorgt ervoor dat de bewoners zich ontwikkelen en op die manier in hun volgende reïncarnatie,
in hun volgende leven, verder in hun ontwikkeling kunnen beginnen, zodat ze niet opnieuw met
een beperking starten (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013).
Naast het aanspreken van de wil, hecht Widar veel belang aan het wezen van de bewoner en zijn
persoonlijkheid. Widar legt de focus niet op de beperking, maar kijkt verder dan het lichaam
waarmee de bewoners op aarde verschijnen (Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari,
2013). De bewoners mogen niet herleid worden tot een probleem; ze hebben niet enkel een
beperking, maar zijn meer dan dat. Deze gedachte kan ook teruggevonden worden in het sociale
model van Disability Studies. Daarin beweert men dat mensen met een beperking, door de
sociale context, herleid worden tot hun ‘probleem’. Men krijgt een beperking door de manier
waarop de omgeving ermee omgaat (Van Hove, 2009).
Een volgend aspect dat Widar in zijn mensbeeld benadrukt, is de volwaardigheid van de
bewoners. Dit wordt in de sociaaltherapie sterk benadrukt waarbij ze de horizontale
gezagsverhouding tussen medewerkers en bewoners promoten (Baars, et al., 2006). Verder legt
Widar de klemtoon op de mogelijkheid dat sommige bewoners verder staan in hun ontwikkeling
dan mensen zonder een beperking, maar dat ze door een bepaalde (karmische) reden in dit
leven toch een beperking hebben (Charlotte, persoonlijke mededeling, 14 februari 2013).
Kortom, Widar gelooft in een ‘lerende’ relatie waarin de begeleiders zaken aan de bewoners
leren en vice versa (Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari 2013). Charlotte gaf een
10 Elke incarnatie van een individu kan begrepen worden als een verschijningsvorm waarin de menselijke
individualiteit (menselijk geesteswezen) zich verbindt met het lichaam (de foetus). Deze individualiteit
heeft een mensenleven om een ontwikkelingsstadium door te maken. Hierna trekt het zich terug om op
een later moment opnieuw te verschijnen en zich weer met een foetus te verbinden (Baars et al., 2006). In
elk reïncarnatie brengt het Ik, het geesteswezen, een geestelijke erfenis mee uit zijn vorige levens op aarde.
Dit is het levenslot of karma (Steiner, 1975). In een beperking komen karmische achtergronden naar
voren (Steiner, 2000). In Steiners visie op kinderen met een ontwikkelingsstoornis wordt dit verder
toegelicht (zie p.38).
22
aantal voorbeelden van zaken die zij aangeleerd krijgt van de bewoners: verdraagzaamheid,
geduld, respect, het ontwikkelen van liefde en het ontwikkelen van mildheid (persoonlijke
mededeling, 14 februari 2013).
2.2.1. Bewonersbespreking
Hoewel niet alle medewerkers antroposofie en heilpedagogie bestudeerd hebben, wordt er van
iedereen verwacht dat ze de antroposofische invalshoek kunnen volgen die in hun mensbeeld en
werking gehanteerd wordt (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). Het bovenstaande
mensbeeld ligt aan de basis van de bewonersbespreking. Om ervoor te zorgen dat iedereen kan
volgen, worden antroposofische thema’s doorgenomen aan het begin van iedere
bewonersbespreking (zie ook engagement medewerkers p.29). In deze bewonersbespreking
wordt er op zoek gegaan naar de manier waarop de medewerkers aan de ontwikkeling van de
bewoners kunnen bijdragen. Wanneer een bewoner besproken wordt, is het de bedoeling dat
alle medewerkers van Widar daarbij aanwezig zijn en hun steentje bijdragen. Van de
medewerkers wordt er ook verwacht dat ze hiervoor de antroposofie in het achterhoofd houden
en vanuit deze invalshoek ideeën naar voren brengen (pedagogische vergadering Widar, 24
januari 2013).
De bewonersbespreking kan ingedeeld worden in vijf delen: de biografie van de bewoner, de
beschrijving van de vier wezensdelen (vierledigheid), eventueel pedagogische maatregelen, het
werkgebied en de vrije tijd. Hieronder worden de belangrijkste delen biografie, de vier
wezensdelen en het werkgebied toegelicht (pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013).
(1) Biografie
In de biografie van de bewoner wordt zijn/haar menselijke levensloop besproken. Hierin
worden de groei en de ontwikkeling van de bewoner benadrukt (pedagogische vergadering
Widar, 24 januari 2013). Widar houdt rekening met de biografie van de bewoners zodat men
hen in het geheel kan beschouwen. Men focust niet op een bepaalde ziekte, maar houdt rekening
met de gehele ontwikkeling van de bewoner (P. Dhondt, persoonlijke mededeling, 29 november
2011). Daarbij gaat Widar in de biografie op zoek naar de opdracht van de bewoners: wat komt
deze bewoner op aarde doen (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei 2013)? Deze wordt
voornamelijk duidelijk bij het bestuderen van het Ik-lichaam (zie p.25).
23
(2) De vier wezensdelen
Een bewonersbespreking wordt aan de hand van de vierledigheid van de antroposofie
besproken zodat er met het volledige wezen van de persoon rekening gehouden wordt
(pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013). De vier wezensdelen zijn het fysieke
lichaam, het etherlichaam, het astrale lichaam en het Ik. In dit onderdeel wordt de vierledigheid,
aan de hand van de antroposofie en voorbeelden uit het bewonersdossier van Widar, toegelicht.
Het fysieke lichaam is het lichaam zoals wij dat, als mensen, allemaal kennen en is zintuiglijk
waarneembaar. Het lichaam is onderworpen aan dezelfde fysieke wetmatigheden als de
levenloze natuur (Steiner, 1983). Zo kan het lichaam gemeten en gewogen worden en volgt het
de wetten van de zwaartekracht, net zoals het mineraalrijk (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Het
is samengesteld uit dezelfde stoffen, bijvoorbeeld water, die eigen zijn aan het mineraalrijk
(Steiner, 1983). Het is zichtbaar, neemt een deel van onze leefruimte in beslag en vormt de
grens tussen de binnen- en buitenwereld.
Wanneer het fysieke lichaam besproken wordt, zal er gekeken worden naar de lichaamsbouw (is
deze hoekig, rond, gespierd…?), de grootte van de lichaamsdelen, het gelaat, enzovoort
(pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013).
Haar vooraanzicht is langwerpig terwijl haar zijaanzicht erg rond is met een uitgesproken
kin. Achteraan heeft ze een erg rond hoofd met een diepe inkeping boven de nek … Ze heeft
vaak een brede glimlach met streepjes in haar wangen. Haar snelle haargroei verwijst naar
een vorige incarnatie (bewonersdossier-bewonersbespreking).
Deze snelle haargroei verwijst naar de reïncarnatie11 van deze bewoner en zijn verbondenheid
in zijn vorig leven met de vier elementen (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei 2013). Steiner
verbond de mens hiermee als volgt: het lichaam van de mens verbindt zich met de aarde, de
spieren met water, de haren met het astrale lichaam en de moed en dapperheid met vuur. De
snelle haargroei verwijst naar een grote affiniteit met deze elementen: als deze elementen uit
een vorig leven sterk doorwerken, groeit het haar heel snel.
Het ether- of levenslichaam daarentegen is niet direct waarneembaar, maar wordt indirect
wanneer de levenscyclus gevolgd wordt (Niemeijer & Gastkemper, 2009). Bij de mens is dit:
groei, vitaliteit, ziek worden en herstel van ziekte. De planten en de dieren hebben ook een
etherlichaam en kunnen op die manier met de mens vergeleken worden. Het levenslichaam
geeft het fysieke lichaam vorm bouwt het op .
11 Bij de reïncarnatie wordt de geestelijke erfenis, uit de vorige levens, naar het fysieke lichaam
meegebracht. Dit noemt men karma (Steiner, 1975).
24
Widar past het etherlichaam toe door gewoontes, tics, manier van stappen… te bespreken (Joris,
persoonlijke mededeling, 16 mei 2013). Daarnaast bespreken ze ook de gezondheid van de
bewoner, vragen ze zich af hoe het met zijn geheugen is, hoe hij zijn leven inricht, hoe hij met
dingen omgaat… (pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013).
Neuspeuteren, herhaalt veel, babbelt in zichzelf, eet vlug om niets tekort te hebben
… Babyachtig gedrag, regressie, vlucht in bed zo vaak ze kan om te knuffelen … leeft in
uitersten, verkrampt of stijgt ten hemel naar gelang haar omgeving haar beroert, wacht op
commando, kraakt met haar stem (bewonersdossier-bewonersbespreking).
Het astrale lichaam houdt een complex van zielen- of bewustzijnskrachten in. Dit kenmerkt de
beweging, de beleving en het bewustzijn van de mens. Het denken, voelen en willen past hierbij
(zie drieledigheid, p.14). Waar het etherlichaam vergeleken kan worden met de planten, kan het
astrale lichaam vooral vergeleken worden met de dieren (Niemeijer & Gastkemper, 2009). De
plant ondergaat de buitenwereld en de dieren voegen hier een emotie aan toe. Het kent lust en
onlust, pijn en welbehagen… (Steiner, 1983). Dieren houden zich vooral bezig met het overleven:
ze bewegen zich voort, gaan een bepaalde richting uit, proberen zich te voeden, een eigen plek te
creëren en zich voort te planten. Ze handelen vanuit een drift en hun instinct (Niemeijer &
Gastkemper, 2009). Wanneer het bewustzijn van de dieren besproken wordt, kan er een verschil
met de mens opgemerkt worden: het dier handelt vooral vanuit het beschermen van zijn
voortbestaan, de mens niet. Kortom, het astrale lichaam is de lichamelijke drager van de
gewaarwordingen (Steiner, 1983).
Wanneer het astrale lichaam tijdens de bewonersbespreking aan bod komt, zal er dieper
ingegaan worden op het bewustzijn van de bewoner, zijn inleefvermogen, begeerten, driften,
levenszin, het omgaan met de realiteit, humor enzovoort (pedagogische vergadering Widar, 24
januari 2013). De medewerkers gaan op zoek naar wat er leeft in het gevoel van de bewoner. Ze
benadrukken voornamelijk de sympathie en antipathie van de bewoner: wat trekt hem aan en
wat stoot hem af (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei 2013)? In dit onderstaande voorbeeld
wordt dit duidelijk gemaakt:
Houdt van zoet en vet, verafschuwt klontjes … Speelt nieuwe medewerkers tegen elkaar uit,
heeft deugd aan andermans leed … Sterke antipathie: Janneke, Piet en Chris: ze zoekt
confrontatie met hen en gaat ze toch uit de weg. Angst voor pijn, mannen en toekomst. …
Verrassingen doen haar deugd. Ze kan goed werken, niet te zwaar en heeft regelmatig
afwisseling van programma nodig (bewonersdossier-bewonersbespreking).
25
Als vriend heeft hij Jan, voor de rest niemand speciaal. Hij staat wel met sympathie
tegenover de omgeving … Mist zijn ouders soms. … Zwemmen kan hij heel goed,
hij staart als een magneet naar de meisjes (bewonersdossier-bewonersbespreking).
De geestelijke kern van de mens is het laatste lichaam. Dit wordt ook wel het Ik-lichaam of het Ik
genoemd (Steiner, 1975). Steiner beschrijft dat het Ik de drager is van de hogere menselijke ziel.
De mens kan zich beheersen, kan neen zeggen en leert zijn eigen emoties kennen (Steiner,
1983). Zelfbewustzijn, het zich bewust zijn van anderen en eigen keuzes maken, zijn
kenmerkend voor de mens en behoort allemaal tot het Ik die in ontwikkeling is.
Bij het Ik-lichaam gaat Widar op zoek naar de wil van de bewoner. De wil is de meest directe
vertoning van de geest, die als Ik, het lichaam bewoont. Het Ik manifesteert zich in alle daden die
de mens in zijn leven stelt en is de rode draad van zijn levensloop (pedagogische vergadering
Widar, 24 januari 2013). Hoe werkt de persoonlijkheid (de eeuwige geestelijke kern) door in de
opstelling van de biografie (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei 2013)?
Er is geen harmonie tussen het uitstijgen boven de aarde en de duivels-krampachtige
boosheid. Haar Ik is niet in staat om zich te incarneren, dit is haar grondprobleem. Ze wijst
vorm af met haar hele wezen. Het Kartagener-syndroom is een organische bouwfout: (1)
situs inversus totalus = alle organen in de buik zijn in spiegelbeeld gepositioneerd. (2)
zwakke longen: trilhaartjes in de longpijp werken niet, hebben nooit gewerkt. Dit syndroom
is erfelijk. Voorgeboortelijke draait de darm niet mee, maar tegen de zon in, met als gevolg
dat de organen verkeerd komen te liggen zwakke longen ten gevolge.
Antroposofisch: het geestwezen kan zich niet met de stoffelijkheid verbinden bij de
conceptie. Het Ik is te zwak om de te dichte stoffelijkheid te doordringen. Gevolg: 0-7 jaar:
etherlichaam kan zich niet verbinden met het fysieke lichaam agressie. De slijmvorming
ontstaat doordat de toekomstkrachten vanuit het Ik in bovenstroom niet kunnen
doordringen in darmen waar ze werkzaam moeten zijn. Ze geraken niet verder dan longen
(bewonersdossier-bewonersbespreking).
In het bovengenoemde voorbeeld wordt er uitgelegd hoe het Ik te weinig grip heeft op het
fysieke lichaam. Hierdoor is de ontwikkeling van de foetus in de embryonale fase verkeerd
gelopen en kreeg de bewoner het Kartagener syndroom. Wanneer de invloed van het Ik op de
mens bestudeerd wordt, is de biografie voor Widar het belangrijkste werkingsinstrument: wat
komt deze bewoner hier op aarde doen? Wat is zijn opdracht? Hierbij wordt de volledige
levensloop van de bewoner besproken (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei 2013).
Bij de bewoner van het bovenstaande voorbeeld valt het ‘Kartagener syndroom’ en het ‘niet
functioneren van de trilhaartjes’ bij de bewoner op. Longen die niet goed functioneren kunnen
26
verwijzen naar een angstig persoon: het Ik heeft geen gelegenheid om de slijmvorming van de
longen te reguleren met het gevolg dat de mens, in zijn ademnood, als een bang wezen op aarde
rondloopt. Deze angst vinden de medewerkers bij deze bewoner terug (Joris, persoonlijke
mededeling, 16 mei 2013).
Met deze gegevens komen de medewerkers, als sociaaltherapeuten, tegemoet aan de opdracht
van de bewoner: de angst van deze bewoner verkleinen (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei
2013). Door het aanbieden van een gestructureerd leven er voor zorgen dat het Ik van de
bewoner meer vorm krijgt. Daarbij proberen de medewerkers de agressie, die vanuit de angst
ontstaat, te begrijpen en richting te geven. Door de bewoner ritme, structuur, veiligheid en werk
aan te bieden, helpen de medewerkers de bewoner de ingebouwde hindernissen in zijn leven te
milderen. Ze werken aan de toekomst, de verdere ontwikkeling van de bewoner.
(3) Het werkgebied
In het verslag van het werkgebied worden de werkbeschrijving, leerdoelen, werkhouding,
sociale houding, plaats van het werk in de biografie van de bewoner (past het werk bij de
bewoner, moet er een verandering komen?), het algemeen beeld en beoordeling van de bewoner
neergeschreven (pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013).
Werkbeschrijving: sjaals breien (rechts en averechts met eventueel een patroontje).
Leerdoelen: hoofd ontlasten door zich te verbinden met hetgeen haar handen doen.
Werkhouding: kan lang doorwerken maar heeft veel aandacht nodig van de medewerker.
Sociaal: probeert steeds te praten (luidop) over hetgeen wat haar angst aanjaagt of over
andere hersenspinsels. Doet dit hardop, voor heel het atelier, en dit kan behoorlijk storend
zijn voor de andere bewoners (bewonersdossier- werkgebied).
Bij de leerdoelen van dit dossierfragment is de drieledigheid zichtbaar. Men probeert het hoofd
en het lichaam van deze persoon via haar werk in evenwicht met elkaar te brengen in de hoop
dat haar hoofd ontlast wordt.
In het laatste deel van dit hoofdstuk ga ik dieper in op de ontstaansgeschiedenis van Widar. Het
hoofdstuk eindigt met een bespreking van een evolutie op Widar en het engagement van het
personeel.
27
2.3. Ontstaansgeschiedenis van Widar
In 1979 sloegen twee koppels de handen in elkaar om een nieuwe antroposofische gemeenschap
op te richten. Ze leerden elkaar ontmoet in Iona te Nijlen en Het Zonnehuis te Zeist. In het
Zonnehuis te Zeist volgden ze een antroposofische en heilpedagogische opleiding bij Professor
Lievegoed (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). Deze heeft in 1931 de
heilpedagogie in Nederland geïntroduceerd (Blomaard, et al., 1999). Doordat Iona’s werking niet
alleen op het Zonnehuis gebaseerd was, maar ook op die van de Camphill Community uit het
Verenigd Koninkrijk werd deze voorziening een derde inspiratiebron die de koppels aan het
werk zetten (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013; Blomaard, et al., 1999).
Iona richtte zich in die tijd enkel op kinderen met een beperking, waardoor er een
continuïteitsvraag in de antroposofische hulpverlening ontstond. Nadat deze kinderen namelijk
volwassenen werden, was er geen antroposofische voorziening in de buurt die hen verder kon
begeleiden. Dit deed de vraag naar een nieuwe gemeenschap rijzen (Joris, persoonlijke
mededeling, 13 februari, 2013). Tevens gaven de koppels aan dat ze samen in een kleine
gemeenschap wilden wonen en met de antroposofie aan de slag wensten te gaan (Vergadering 1
maart 1981, huize lohengrin12). In 1981 hadden ze het idee om te werken als pleeggezinvorm en
zo zes kinderen met een beperking op te nemen. Ook wilden ze voor volwassenen met een
beperking, die niet in een beschermde werkplaats konden functioneren, een dagverblijf
opstarten (Vergadering vereniging voor heilpedagogie, 1981). Op die wijze zouden de
pleegkinderen op hun volwassen leeftijd overgeplaatst worden naar het dagverblijf.
De koppels spotten een boerderij in de straat Lipseinde te Merksplas waarrond personen
woonden met een antroposofische interesse. De buren hadden zich namelijk in antroposofie
verdiept en wat verderop in de straat was er een stuk grond van een antroposofische arts (Joris,
persoonlijke mededeling, 13 februari, 2013). De koppels kozen ervoor om deze boerderij in het
Turnhoutse te kopen, omdat ze een samenwerkingsverband hadden met de Steinerschool van
Turnhout.
Niet alleen de antroposofische interesse bij de buren leidde tot de keuze in Merksplas
(Vergadering vereniging voor heilpedagogie, 1981). Ook de ligging van de boerderij was
doorslaggevend: midden in de natuur, wat de heilzame werking (leven dichtbij de natuur)
12 Deze archiefverslagen werden niet volgens APA gerefereerd omdat dit onmogelijk was. Op Widar is er
geen sprake van een genummerd archief. Alles werd geclassificeerd in een aantal mappen waar het jaartal
op stond. De documenten die in deze masterproef gerefereerd worden, zijn afkomstig uit de map (1980-
1989). Er werd gepoogd om zo correct mogelijk te refereren door gebruik te maken van de titel en de
datum van het verslag.
28
bevordert (cf. openluchtscholen in Depaepe, Simon & Van Gorp, 2009). Er was bovendien
voldoende ruimte voor verschillende werkgebieden waar de bewoners tewerkgesteld konden
worden (Vergadering vereniging voor heilpedagogie, 1981). Op de boerderij was het mogelijk
om biologisch voedsel te verbouwen. Overigens was de boerderij ruim genoeg om voldoende
kamers te bouwen zonder al te grote verbouwingskosten.
Financieel was het niet eenvoudig voor Widar om het project rond te krijgen. Om daarin te
slagen, richtten ze op 5 april 1981 een vzw op, Widar vzw. Deze vzw kreeg de
verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat één of meerdere heilpedagogische en
sociaaltherapeutische instellingen mogelijk werden (Vergadering vereniging voor heilpedagogie,
1981).
In 1982 werd de boerderij op Lipseinde gekocht en startte Widar als pleeggezin waarin drie
volwassenen met een beperking werden opgenomen (Joris, persoonlijke mededeling, 13
februari 2013). Dat werd enkel mogelijk doordat de interne medewerkers, die extern werkten,
hun loon afgaven en Widar schenkingen kreeg. De medewerkers knapten samen met de
bewoners de boerderij op. In datzelfde jaar voegde een derde koppel zich bij het initiatief. Zij
kenden de medewerkers van Widar doordat ze samen op Iona gewerkt hadden (participant,
persoonlijke mededeling, 4 april 2013). Anders dan bij de andere twee koppels het geval was,
hadden zij hun opleiding in Engeland gevolgd: de ene had zich verdiept in de biologische
landbouw op het Emerson College en de andere in kunstzinnige therapie in de Tobias School of
Arts (participant, persoonlijke mededeling, 4 april 2013).
In het najaar van 1985 kreeg Widar voor het eerst een principiële erkenning13 als ‘tehuis voor
niet-werkenden’, van het Vlaams fonds14, voor twaalf bewoners. Vanaf januari 1986 kreeg Widar
werkingstoelagen voor zeven bewoners gesubsidieerd 15 (Algemene ledenvergadering,
17/05/1986). Financieel was deze toelage op zijn plaats. Widar had al een lange tijd op zijn
tandvlees moeten leven, omdat men van plan was om een tweede huis aan te kopen (Joris,
persoonlijke mededeling, 13 februari 2013).
In 1986 had Widar vijf bewoners en waren er diverse werkgebieden uitgebouwd waar de
bewoners aan de slag konden gaan: de tuin, de bouw, kaarsen maken, inmaak en verwerking van
de zelfgemaakte producten en het huishouden. Het gebouw van de bakkerij was in deze tijd al in
13 Het VAPH erkent voorzieningen indien ze zich houden aan de door hen vooropgestelde kwaliteitseisen, omtrent de werking, doelstelling, missie, rechten en plichten van de bewoner… (VAPH, 2007b).
14 Het toenmalige Vlaams Fonds valt heden ten dagen onder het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen
met een Handicap) (www.vaph.be).
15 Het VAPH geeft erkende voorzieningen subsidies op basis van het aantal bewoners per dag die op de
voorziening aanwezig zijn (VAPH, 2007c). Daarnaast geven ze nog een aantal supplementaire toelagen.
29
aantocht, maar nog niet volledig klaar (Algemene ledenvergadering, 17/05/1986). Naast de
werkgebieden ging er ook aandacht naar drie therapieën, namelijk: euritmie, muziek en
schilderen. Widar begon stilletjes aan in zijn plooi te vallen: de werkgebieden werden beter
afgebakend en de medewerkerstaken werden beter gestructureerd.
Widar bleef zich ontwikkelen en groeide uit tot een gemeenschap met zes huizen en tien
werkgebieden.
Vanuit de ontstaansgeschiedenis van Widar wordt duidelijk dat de grootste invloeden voor het
oprichten van Widar Iona, het Zonnehuis en de Camphill Community waren. Om de oprichting
van Widar en beweegredenen beter te leren kennen, is het dan ook noodzakelijk om deze
invloeden te bestuderen. In hoofdstuk 3, waar de invloeden van de Camphill Community
geanalyseerd worden, zal er de nodige aandacht aan besteed worden. Vooraleer dit hoofdstuk
toegelicht wordt, wordt Widars evolutie in de zorg en werking onder de loep genomen.
2.3.1. Evolutie in Widars zorg en het engagement van het personeel
Vanuit de ontstaansgeschiedenis werd er getracht om een evolutie in de zorg en werking van
Widar te bestuderen. Hoewel niet alle participanten sinds het ontstaan op Widar
werken/wonen, geven ze allemaal aan dat er (bijna) geen sprake is van een evolutie in de
werking. Mogelijks kan dit verklaard worden door het feit dat de leidinggevenden al sinds de
oprichting van Widar dezelfde zijn gebleven en zich aan de eerste werkingsprincipes hielden.
Een evolutie die op Widar wel zichtbaar is, is de uitbreiding van de gemeenschappen. Er zijn
meer werkgebieden en meer huizen gekomen waardoor de bewoners meer aanbod hadden om
uit te kiezen. Sommige participanten geven aan dat er vooral een verandering bij het personeel
waar te nemen is en er steeds meer externe medewerkers komen. Het schrikt veel mensen af om
intern te worden, omdat er heel wat werk bij komt kijken en de partner er ook voor open moet
staan. Bij het jonge personeel zijn er externe medewerkers die zich minder verdiepen in de
antroposofie en heilpedagogiek waardoor oudere medewerkers zich vragen stellen over de
antroposofische en heilpedagogische toekomst van Widar (zie ook wonen p.16). Toch worden
externe medewerkers met open armen ontvangen, omdat ze achter hetzelfde toekomstige
maatschappijbeeld en de bewoners met veel enthousiasme begeleiden. Een externe
medewerkster liet weten dat het toelaten van externen ervoor zorgt dat Widar minder huiselijk
wordt en het mogelijks meer op een instituut begint te lijken. Tot slot krijgen de bewoners meer
ontplooiingsmogelijkheden in hun werk en meer adequate zorg waardoor Widar zich alsmaar
30
meer uitbreidt (Richard, Stefaan, Louise, Charlotte, Joris, persoonlijke mededelingen, 11 tot en
met 14 februari 201316).
Veel medewerkers leerden Widar door kennissen of stages kennen. Sommigen waren al
vertrouwd met de antroposofie omdat ze lesgaven op een Steinerschool of er boeken over
gelezen hadden. Een aantal leerkrachten kozen voor Widar omdat de antroposofie op hun school
verwaarloosd werd. Dit is een tendens dat stilletjes aan in Widar en andere gemeenschappen
wordt waargenomen (Blomaard, et al., 1999) en vragen over de interesse in de antroposofische
invalshoek doet rijzen. Ondanks de ‘verwaarlozing’ probeert Widar hieraan tegemoet te komen
door antroposofische thema’s op de bewonersbespreking (zie p.22) aan te brengen en
medewerkers te motiveren om een heilpedagogische opleiding17 of oriëntatiecursus te volgen.
De medewerkers worden niet verplicht om zo’n cursus te volgen maar men verwacht wel dat ze
open staan voor de antroposofie. Uit ervaring weet Widar dat mensen zonder voeling voor
antroposofie ook niet op Widar blijven werken. Het is voornamelijk de reïncarnatiegedachte18
die sommige jonge en/of nieuwe medewerkers afschrikt en waarvan ze niet weten of ze daar
echt in moeten geloven. Ze hebben uiteraard nog tijd nodig om de volledige antroposofie door te
nemen en te begrijpen (Richard, Stefaan, Louise, Charlotte, Joris, persoonlijke mededelingen, 11
tot en met 14 februari 2013 en 16 mei 2013).
Er kan vastgesteld worden dat de medewerkers van Widar in hun samenlevingsvorm geloven en
ervan uitgaan dat hier toekomst in zit. Toch zijn er heel wat medewerkers die niet op Widar zelf
wonen omdat er nadelen aan verbonden zijn (onder meer het extra werk, het spaargeld dat
vermindert… zie loongemeenschap p.20)waardoor hun geloof in de samenlevingsvorm bevraagd
kan worden.
16 Om anonimiteit van de participanten binnen de gemeenschap waar te borgen, wordt er algemeen
gerefereerd.
17 De eerste opleiding in het Nederlands taalgebied, startte in 1958 in het Zonnehuis Veldheim (Blomaard,
et al., 1999). In deze cursus kwamen antroposofische– en heilpedagogische thema’s aan bod. Daarnaast
kregen ze ook kunstzinnige lessen waarin euritmie, schilderen, muziek... bestudeerd werden. Vandaag kan
er aan Plantijn Hogeschool de ‘postgraduaat Steiner-ortho(ped)agogie’ gevolgd worden (Plantijn, 2013).
Deze verdiepingscursus werd op vraag van en in samenwerking met de antroposofische gemeenschappen
georganiseerd (Joris, persoonlijke mededeling, 15 januari 2013). In deze opleiding wordt er dieper
ingegaan op de antroposofie, de heilpedagogische cursus, de organisatie van de werkplek, creatief werk,
therapie en praktijkonderzoek (www.plantijn.be). Deze opleiding kost 2000 euro en duurt twee jaar, wat
mogelijks verklaart waarom Widars medewerkers minder gemotiveerd zijn om deze opleiding te volgen.
18 Vooraleer de mens op aarde geboren wordt, is hij afkomstig van een geestelijke wereld (Baars, et al.,
2006). De reïncarnatiegedachte is ontstaan vanuit de ontwikkelingsgedachte waarin de mens gezien
wordt als een geestelijk wezen dat zich wil ontwikkelen.
31
3. Widars inspiratiebronnen
Bij het onderzoeken van de ontstaansgeschiedenis werden drie gemeenschappen gevonden die
de stichting en de werking van Widar beïnvloedden. Als eerste worden Iona en het Zonnehuis
toegelicht19. Ook de Camphill Community en de heilpedagogische cursus komen aan bod. Ten
slotte wordt er nagegaan of Widar nog steeds gebruik maakt van zijn inspiratiebronnen.
3.1. Iona
In 1969 werd door Bruno en Christiane Skerath-Foesier de allereerste antroposofische
gemeenschap in Vlaanderen (Nijlen) opgericht (Skerath, 1999). Het koppel had de antroposofie
leren kennen via de Rudolf Steinerschool in Antwerpen waar hun kind naar de kleuterklas ging.
Beiden waren geïnteresseerd in deze geesteswetenschap en wilden hiermee aan de slag gaan. De
leerkracht liet hen kennismaken met de heilpedagogie en deelde hen mee dat er elk schooljaar
kinderen, vanwege een ontwikkelingsstoornis, op de school geweigerd werden. Het koppel werd
door dit verhaal en de heilpedagogie geprikkeld en besliste om dit verder te bestuderen. Ze
verdiepten zich hierin in het ‘Michaelshof’ in Hepsisau (Duitsland) en in het Zonnehuis in Zeist
(Skerath, 1999).
Het Michaelshof was een leefgemeenschap waar heilpedagogen samen met hun gezin en
jongeren – en volwassenen met een beperking woonden (Skerath, 1999). De kinderen konden
zowel in de gemeenschap leven als extern onderwijs volgen. Tevens vielen er een aantal zaken
op: in de gemeenschap was er een boerderij aanwezig en was de omgeving kunstzinnig
ingekleed. Ook werd er van iedereen een vanzelfsprekende betrokkenheid verondersteld en ten
slotte was er aandacht voor cultuur en therapieën (muziek, schilderen…). Na een korte
kennismaking met het Michaelshof, die slechts enkele dagen duurde, volgde het koppel een
driejarige opleiding in het Zonnehuis te Zeist.
Nadat ze deze opleiding hadden afgerond, konden ze beginnen aan de oprichting van Iona. Iona
startte in hun eerste jaar met vijf kinderen met een verstandelijke beperking (Iona-vzw, 2010).
De heilpedagoog die hen begeleidde, ging als volgt te werk (Blomaard, et al., 1999): ’s ochtends
wekte hij de kinderen, hij hielp hen aan tafel, hij gaf ze les, en probeerde aan de hand van
19 Zoals er bij het begin van deze masterproef al vermeld werd, had Iona geen tijd om deel te nemen aan
dit onderzoek wegens een evaluatie op beleidsvlak. Daarnaast kon ook het Zonnehuis niet deelnemen,
omdat ze eind 2011 failliet ging wegens bestuursfouten en overgenomen werd door Loek Winter en
jeugdzorgorganisatie LSG/Rentray (Ploeger, 2012). De gemeenschap kreeg een nieuwe naam, namelijk De
Seizoenen. Ondanks verschillende contactopnames met deze nieuwe antroposofische gemeenschap, kwam
er geen reactie om aan dit onderzoek deel te nemen.
32
verhalen, muziek… creatief met hen aan de slag te gaan. Daarnaast gaf hij nog euritmie en stak
hij ze ‘s avonds terug in bed… . De inhoud van de dagindeling was afhankelijk van wat de
heilpedagoog in zijn mars had (Blomaard, et al., 1999). Naarmate de kinderen ouder werden,
werd er ook plaats gemaakt voor volwassenen met een beperking (Skerath, 1999). Het scheppen
van een familiaal milieu bleef sinds het ontstaan van Iona bewaard. Stilaan werd Iona een
dorpsgemeenschap. De oorspronkelijke werking, waarin opgenomen kinderen en volwassenen
samen met de inwonende medewerkers een gemeenschap vormen, staat nog steeds aan de basis
van de gemeenschap (Iona-vzw, 2010).
Sinds 2010 is de missie van Iona de volgende (Iona-vzw, 2010, p.4): “Iona wil aan de kinderen en
volwassenen die bijzondere aandacht nodig hebben, een geborgen doprsgemeenschap bieden en
hen van daaruit integreren. Iona doet dit via de antroposofische zorgvormen heilpedagogie en
sociaaltherapie.” Om hieraan tegemoet te komen, biedt Iona, aan de hand van de sociale
driegeleding, een kinder- en volwassenwerking aan (Iona-vzw, 2013).
Kinderen en jongeren met een beperking worden van hun drie tot eenentwintig jaar toegelaten
op het internaat van Iona (Iona-vzw, 2010). In dit internaat wordt er in de leefgroepen zorg
aangeboden en genieten zij van ‘bijzonder’ onderwijs volgens de principes van de Steinerschool.
De volwassenwerking bestaat uit drie zorgvormen, namelijk een ‘tehuis voor niet-werkenden’,
‘beschermd wonen’ en een dagcentrum. In het tehuis voor niet-werkenden biedt Iona drie
leefgroepen aan waarin de bewoners kunnen wonen: Bride, Dun-I en Staffa. Daarnaast heeft ze
nog studio’s, Oran genaamd, waarin bewoners in de gemeenschap zelfstandig kunnen wonen.
Sinds 2006 heeft Iona een afdeling ‘beschermd wonen’. Deze bewoners wonen niet in de
gemeenschap maar in Berlaar, waar ze zelfstandig kunnen leven. Voor hun dagactiviteiten gaan
de bewoners naar Iona en genieten ze op deze manier toch nog steeds van begeleiding. Voor
deze volwassenen en die van Oran biedt Iona diverse zinvolle dagactiviteiten aan, zoals het
atelier, de bakkerij, de boerderij, de keuken, de tuin en de wasserij. Vanaf 2007 werkt Iona
samen met de Emiliushoeve te Bevel en organiseren ze dagbesteding voor externe zorgvragers.
In de werking van Iona worden sociale, artistieke en integrerende kwaliteiten benadrukt omdat
deze de ontplooiing van de bewoners ten goede komen (Iona-vzw, 2010). Iona hecht belang aan
het samenleven en – werken omdat er zo diverse sociale contacten ontstaan. Met het artistieke
wil Iona het creatieve, de inzet en betrokkenheid van de bewoners bevorderen. Zo wordt er
getekend, geschilderd, muziek gespeeld… . Tot slot probeert Iona, vanuit haar dorpskarakter,
tegemoet te komen aan de integratieproblematiek (Iona-vzw, 2010). Iona presenteert zich als
een mini maatschappij waarin kwetsbare personen de kans krijgen om zich stap voor stap te
integreren in de maatschappij.
33
3.2. Zonnehuis
In 1931 introduceerde Bernard Lievegoed (1905-1992) de heilpedagogie in Nederland
(Blomaard, et al., 1999). Nadat hij in 1930 afstudeerde als arts en psychiater bracht hij een
bezoek aan de heilpedagogische instellingen ‘Lauenstein’ (Jena) en ‘Sonnenhof’ (Arlesheim,
Zwitserland). Deze kennismaking met de heilpedagogie bracht hem tot bij Ita Wegman20, die in
het antroposofisch ziekenhuis te Zwitserland werkte. Wegman deelde haar heilpedagogische
kennis met Lievegoed wat ervoor zorgde dat Lievegoed hier in Nederland mee aan de slag kon
(Blomaard, et al., 1999). Lievegoed huurde samen met Lena Struijk, een onderwijzeres, en
Frederique Langerhorst, een euritmietherapeute, een huis in Bosch en Duin (Zeist in Nederland)
waar ze hun werk voor kinderen met een beperking verderzetten. Dit huis werd de eerste
heilpedagogische instelling, genaamd Zonnehuis Veldheim, en werd officieel in september 1931
geopend. Zonnehuis Stenia werd de tweede heilpedagogische instelling en ontstond in 1947. Dit
Zonnehuis werd geleid door Lievegoeds vrouw, Nel Schatborn (Baars et al., 2006). Eén jaar later
werd de eerste sociaaltherapeutische voorziening in Nederland opgericht, namelijk Bronlaak
(Blomaard, et al., 1999). De vraag naar een voorziening voor volwassenen werd door de ouder
wordende kinderen in de Zonnehuizen zelf gesteld.
De werking van het Zonnehuis kan gelijkgesteld worden met de andere heilpedagogische– en
sociaaltherapeutische gemeenschappen, zoals Widar en Iona (Blomaard, et al., 1999). De sociale
driegeleding, waarin het samenleven, samen werken en samen cultuur beleven, benadrukt
worden, staat ook hier aan de basis van de werking.
Naast de zorg die Zonnehuis aan hun bewoners gaf, organiseerde Professor Lievegoed een
heilpedagogische opleiding. De oprichters van Widar volgden deze tweejarige opleiding en
kregen theoretische vakken, zoals algemene antroposofie, antroposofische menskunde,
aardeontwikkeling, innerlijke ontwikkeling, psychopathologie en verpleegkundighandelen. Bij
de laatste twee vakken werd de heilpedagogie benadrukt (Joris, persoonlijke mededeling, 16 mei
2013). Daarnaast werden er nog diverse kunstzinnige vakken gegeven: schilderen, muziek,
euritmie, houtbewerking, koperslaan, weven… .
20 Wegman was de arts van Steiner en werkte, tijdens zijn laatste levensjaren, met hem samen (Blomaard,
et al., 1999).
34
3.3. De Camphill Community
‘De Camphill Community’ werd in 1940 in Aberdeen te Schotland opgericht door Dr. Karl Köning,
één van de joodse vluchtelingen die in 1938 van Oostenrijk naar Groot-Brittannië vluchtte
(Sherwood, 2001). Als pediater was Köning gespecialiseerd in het aanbieden van hulp aan
kinderen met beperkingen en richtte hij voor deze doelgroep een voorziening op in de vorm van
een dorpsgemeenschap (Hart & Monteux, 2004). Deze Camphill Community was het eerste
private instituut voor kinderen met een beperking in Schotland.
Aan de hand van de Camphill Community verzette Köning zich tegen de idee dat kinderen met
een beperking minder begaafd zijn dan hun peers en geen onderwijs kunnen volgen (Jackson,
2011a). Naarmate de kinderen opgroeiden, kwam er de vraag om deze jongvolwassenen verdere
zorg te bieden. Daardoor werd de zorgfocus van de Camphill Community verbreed en mochten
jongvolwassenen en volwassenen er ook deel van uitmaken (Sherwood, 2001). Een gevolg
daarvan was dat de Camphill Community haar aanbod moest vergroten en ‘The Camphill
Movement’ werd. Momenteel zijn er wereldwijd meer dan tweehonderd Camphill Communities
voor kinderen, adolescenten en volwassenen, waarvan er meer dan vijftig in het Verenigd
Koninkrijk liggen (Hart & Monteux, 2004).
De Camphill Community bestaat uit een dorpsgemeenschap waarin mensen met een beperking
en hun medewerkers in verschillende huizen samenwonen- en werken (Gill, 2005). Deze
medewerkers bestaan uit vaste personeelsleden (artsen, therapeuten, orthopedagogen,
begeleiders…) en vrijwilligers. De gemeenschap wil de bewoners een zo normaal mogelijk leven
aanbieden, waardoor de families van de medewerkers deel uitmaken van de huisgemeenschap
(Köning, 1984). Het veronderstelde onderscheid tussen ‘gewone’ mensen en mensen met een
beperking probeert men op deze manier weg te werken. Het samenleven en – werken, zorgt
ervoor dat deze mensen met een beperking enerzijds bescherming krijgen en anderzijds
mogelijkheden hebben om hun individuele capaciteiten te ontplooien. Daarnaast krijgen de
interne medewerkers geen loon maar een behoeftesalaris, een loon dat gebaseerd is op de
behoeften in plaats van de formele functies (Köning, 1984).
De gemeenschap probeert, in de mate van het mogelijke, zo onafhankelijk mogelijk van de
maatschappij te leven door haar eigen voedsel te produceren en een economisch en sociaal
leven te voorzien (Gill, 2005). Dit houdt in dat de gemeenschapsleden zoveel mogelijk zelf
produceren (eten, kleren…), en dit zelf gebruiken en verkopen. Daarnaast hechten ze belang aan
de invulling van hun vrije tijd en religie die aan het sociale leven van de bewoners bijdraagt
(Köning, 2003). Iedereen die in de gemeenschap woont, zorgt, in de mate van het mogelijke, mee
voor het huis, het terrein en de tuin.
35
Köning bestudeerde de antroposofie en haalde er een aantal zaken uit die hij in de Camphill
Community integreerde. Deze kunnen ook teruggevonden worden in de werking van Widar: (1)
hij gaat er vanuit dat ieder menselijk wezen een ziel bezit die eeuwig bestaat. Deze ziel is
verborgen en moet door de begeleiders aangereikt worden, willen zij de kinderen kunnen
ondersteunen (Jackson, 2011a). (2) Het versterken van de wil tijdens het werken, houdt een
groeipotentieel in voor de toekomst. De bewoner ontwikkelt zich door te werken en zal op deze
manier in zijn volgende leven verder staan (Blomaard et al., 1999). (3) De dorpsgemeenschap
maakte het mogelijk om de sociale driegeleding (zie ook p.19) te realiseren zowel door samen te
leven, te werken en cultuur te beleven (Vanvaerenbergh, 1991).
3.3.1. De drie pilaren van de Camphill Beweging
De Camphill Community bestaat uit drie pilaren. De inspiratie hiervoor putte Köning uit de
werken van drie pioniers, namelijk Johann Amos Comenius (1592-1670), Nikolaus Ludwig
(1700-1760) en Robert Owen (1771-1858) (Köning, 2003). Zij gingen in verschillende tijden op
zoek naar een nieuwe menswaardige samenleving, waarin ze naar een universele eenheid
tussen alle mensen streefden en waarin er in een echt broederschap geleefd kon worden
(Köning, 2003). Alles wat zij gecreëerd hadden, gebeurde onafhankelijk van elkaar. In deze
werken vond Köning drie pilaren waarop de Camphill Community zich gebaseerd heeft. Deze
zijn de volgende: gemeenschapsontmoeting, de bijbelavond en het streven naar de sociale
hoofdwet (Köning, 1984; Köning, 2003).
(1) Gemeenschapsontmoeting
De gemeenschapsontmoeting die Comenius voor ogen had, bevat een wekelijkse ontmoeting met
de medewerkers (leraren, artsen, verzorgers…) van één huis of de volledige gemeenschap
waarin de zorg van één of meerdere bewoners wordt besproken (Köning, 1984). De
voorgeschiedenis van de bewoner wordt meegedeeld. Hierna bespreken alle medewerkers de
indrukken die ze over deze bewoner hebben. Alle medewerkers reflecteren mee zodat een zo
volledig mogelijk beeld van de bewoner zichtbaar wordt. Steiners inzicht in het wezen van de
mens wordt in de gemeenschapsontmoeting van de Camphill Community sterk benadrukt: door
de kern van de bewoner te (h)erkennen, gaat men op zoek naar de genezende en opvoedende
behandeling die deze bewoner nodig heeft. De gehele gemeenschap spant zich in en gaat samen
op zoek naar een diepgaande individuele benadering van elke bewoner om zo inzicht te creëren
in zijn mensenwezen (Köning, 2003).
36
(2) De bijbelavond
Ludwig probeerde een christelijke sociale orde te vormen, omdat er volgens hem geen
gemeenschap mogelijk is zonder het Christendom. De Camphill beweging wilde geen sekte
vormen, maar vond het Christendom een onmisbaar deel van haar leven en werk. Camphill wou
een gemeenschap voorstellen waar mannen en vrouwen samen proberen te leven en werken.
Hierin staat de bijbelavond centraal (Köning, 1984). Iedere zaterdagavond komen de bewoners
in een huisgemeenschap samen aan tafel. De gebeurtenissen van de afgelopen week worden dan
besproken en het evangelie op zondag wordt voorbereid (Köning, 2003). Deze bijeenkomsten
scheppen tussen de medewerkers een sterke vertrouwensband. Tot slot wordt er (bijna) geen
onderscheid gemaakt tussen de bewoners en de medewerkers.
(3) De sociale hoofdwet
Owen streefde naar een nieuwe economische orde en wou zo de maatschappij hervormen. Hij
ging ervan uit dat de mens sterk beïnvloed wordt door de omgeving en dat een geschikte
omgeving goede mensen voortbrengt. In zekere mate was hij een voorloper van het socialisme,
omdat hij in gelijke welvaart geloofde. Indien iedereen dezelfde materiële welvaart zou krijgen,
zou iedereen ook even gelukkig moeten zijn (Köning, 2003).
Owen probeerde met dit bovengenoemde uitgangspunt een dorpsgemeenschap op te richten,
maar slaagde daar niet in. Op het einde van zijn leven besefte hij dat een gemeenschap enkel kon
slagen indien de bewoners innerlijk verbonden zijn met hun werk. Met ander woorden, door
hun interesse ermee verbonden zijn.
In de Camphill Community proberen ze met deze sociale hoofdwet rekening te houden. Door te
werken, krijgen de bewoners een verantwoordelijkheid en kunnen ze zich met hun taak
identificeren. Zo voelen ze voldoening en zijn ze trots op hun resultaten. Het werk voldoet aan
persoonlijke behoeften en geeft mede vorm aan de gemeenschap (Köning, 1984).
Tot slot heeft het begrip ‘sociaaltherapie’ zijn naam aan de Camphill Community te danken
(Blomaard, et al., 1999). Het dorpsgevoel, dat gepaard gaat met een gevoel van samenhorigheid,
staat in de Camphill Community voorop. Het dorp wordt hierbij als een sociaal organisme
beschouwt waar iedereen, ook mensen met een beperking, mens kan zijn. Hierbij is men van
mening dat dit sociaal organisme therapeutisch werkt en het dorp ‘sociaal therapeutisch’ is.
37
3.4. Heilpedagogie
In de inleiding (p. 1) werd er duidelijk gemaakt dat Steiners heilpedagogie aan de basis van de
heilpedagogische beweging ligt. Steiner was dankzij de antroposofie en zijn heilpedagogische
cursus, één van de pioniers van deze beweging. De basisgedachten van de heilpedagogische
beweging zijn dat (1) een ontwikkelingsstoornis21 karmisch bepaald is, (2) dat ze via
reïncarnatie doorgegeven wordt en (3) dat er bij elk kind met een beperking een positieve
ontwikkeling mogelijk is.
In dit onderdeel wordt de essentie van de heilpedagogische cursus toegelicht. Als eerste worden
Steiners opvattingen over kinderen met een ontwikkelingsstoornis uit de doeken gedaan. Hierna
volgt er wat meer uitleg over reïncarnatie. Nadien wordt epilepsie, één van de ziektebeelden die
Steiner in zijn voordrachten besprak, overlopen. Daarna komt de menselijke organisatie aan de
orde. Dit deel wordt afgesloten met een kindbespreking van Sandroe, een jongen met een
ontwikkelingsstoornis.
3.4.1. Heilpedagogische cursus
Kinderen met een ontwikkelingsstoornis zijn kinderen met een onvolledige ontwikkeling. Ze
kunnen opgevoed worden of voor zover het mogelijk is genezen. Vooraleer een opvoeder met
deze taak van start gaat, hoort hij inzicht te hebben in de normale22 ontwikkeling van kinderen
(Steiner, 2000). Steiner vond dit belangrijk omdat hij ervan uitging dat alles wat bij kinderen
met een stoornis of onvolledig gebleven ontwikkeling kan optreden, ook waargenomen kan
worden bij normale kinderen (kinderen zonder een beperking). Uiteindelijk zit er in de ziel van
elke mens een klein stukje abnormaliteit, bijvoorbeeld het wegfladderen van gedachten,
stotteren… (Steiner, 2000).
Wanneer er pedagogisch of therapeutisch met deze onregelmatigheden omgegaan wordt, dan
worden deze als symptomen beschouwd. Het bestuderen van de symptomen zorgt ervoor dat er
niet doorgedrongen wordt tot de kern van de ziekte of het deel waar het zielenleven werkzaam
is. Het ontdekt niet hoe een persoon echt is (Steiner, 2000). Steiner vond het belangrijk om
verder te kijken dan de symptomen, om rekening te houden met de vier wezensdelen en zich in
therapie te focussen op de positieve ontwikkeling. Elke graad van herstel, hoe klein deze ook is,
is winst voor de zieke.
21 Het begrip ontwikkelingsstoornis gebruikte Steiner om een beperking te omschrijven.
22 Onder normaal verstond Steiner “wat algemeen gangbaar is in de ogen van de goegemeente” (Steiner,
2000, p.15).
38
Steiner hechtte belang aan het volledige wezen van het individu en hield rekening met de
individuele benadering bij kinderen met een ontwikkelingsstoornis (Baars et al., 2006). Het gaat
om het aanbieden van nieuwe mogelijkheden tot ontwikkeling, in plaats van vast te lopen in een
patroon. Daarnaast stond een respectvolle bejegening voor de individualiteit van deze kinderen
voorop en probeerde hij de kracht van deze kinderen zichtbaar te maken. Hoe zwaarder de
stoornis, hoe duidelijker de worsteling en inzet van hun bestaan werd.
Zoals al aangehaald werd, ging Steiner ervan uit dat kinderen met een ontwikkelingsstoornis een
onvolledig gebleven ontwikkeling hebben. Om die ontwikkeling te bestuderen, moet er rekening
gehouden worden met de volledige samenhang tussen het ‘voorgeboortelijke’ bestaan, de
reïncarnatie van het kind en de geleidelijke ontwikkeling ervan (Steiner, 2000). Het
voorgeboortelijke leven neemt karmische achtergronden mee naar het fysieke leven. Dat moet
bestudeerd worden, omdat de voornaamste stoornissen karmisch bepaald zijn. Het zijn de
karmische achtergronden die in de ziekte, de ontwikkelingsstoornis naar voren komen.
3.4.1.1. Reïncarnatie en vierledigheid
Het zielenleven en het psychisch/geestelijke element dalen tussen de conceptie en de geboorte
af uit de zielenwereld en maken zich meester van het lichaam (Steiner, 2000).
(1) Het zielenleven kan zodanig geaard zijn dat het zelf, bijvoorbeeld bij het aangrijpen van de
leversubstantie, een zieke lever opbouwt. (2) Daarnaast kan er vanuit de erfelijkheid een
aandoening van het fysieke – en etherlichaam voorkomen die als ziekte wordt beleefd. (3) Op
dezelfde manier kan elk ander orgaan of organencomplex ziek worden door hetgeen dat uit het
psychisch/geestelijke afdaalt. Wat afdaalt uit het zielenleven (1) en het psychisch/geestelijke (3)
maakt een verbinding met dat wat overgeërfd is (2) en vormt samen een lichamelijk en
psychisch geheel (Steiner, 2000).
Bij de reïncarnatie wordt de geestelijke erfenis, uit de vorige levens, naar het fysieke lichaam
meegebracht. Dit noemt men karma (Steiner, 1975). Karma kan ervoor zorgen dat de mens naar
het aardse bestaan komt met een beperking, doordat bijvoorbeeld het
stofwisselingsledematenstelsel (de ledematen) tijdens de reïncarnatie niet behoorlijk in het
fysieke – en het etherlichaam kan doordringen (zie ook het culturele leven p.18 en Widars
mensbeeld p.21). Het etherlichaam zal dit stofwisselingsledematenstelsel slechts op een
gebrekkige wijze kunnen verzorgen. Als gevolg daarvan zal het etherlichaam goed ontwikkeld
zijn in het hoofd maar niet in de ledematen (Steiner, 2000).
Het gebrekkige etherlichaam kan beïnvloed worden door een hoger wezensdeel. Alleen het
eerstvolgende hogere wezensdeel kan inwerken op het etherlichaam. Vervolgens leidt deze
invloed van het hogere wezensdeel tot een ontwikkeling bij het etherlichaam. Dit geldt voor alle
39
wezensdelen: het etherlichaam werkt in op het fysieke, het astrale lichaam op het etherlichaam,
het Ik op het astrale lichaam en het geesteszelf op het Ik (Steiner, 2000).
Wanneer een kind zijn fysieke lichaam onderontwikkeld is, hoort de opvoeder zijn eigen
etherlichaam zodanig tot ontplooiing te brengen dat het op het fysieke lichaam van het kind kan
inwerken (Steiner, 2000). Stel dat een kind een lichamelijke beperking heeft, dan moet de
opvoeder zich in die toestand inleven. Dit wil niet zeggen dat de opvoeder sympathie of
antipathie toont want dan zou hij niet opvoedend te werk gaan. Pas wanneer de opvoeder
objectief naar de toestand van het kind kijkt en erin slaagt om medelijden te voelen met wat
hijzelf innerlijk beleeft, kan hij zich naast het kind zetten en zich als een gelijke beschouwen
(Steiner, 2000).
Steiner gaf aan dat de huidige cultuur een ander mensbeeld heeft en enkel via het fysische – en
etherlichaam naar de mens kijkt (Steiner, 2000). Daardoor heeft men enkel aandacht voor de
manier waarop de mens op aarde verschijnt en kijkt men alleen naar de symptomen. Steiner
vond het net belangrijk om het fysische – en etherlichaam buiten beschouwing te laten en alleen
naar het astrale lichaam en het Ik te kijken en zo te ontdekken hoe de persoon echt is (Steiner,
2000).
3.4.1.2. Een bewustzijnsstoornis
Steiner besprak tijdens zijn voordrachten zes verschillende ziektes waarvan er hier één
besproken wordt (Steiner, 2000). Er werd voor epilepsie gekozen, omdat Steiner dit uitgebreid
besprak en het mogelijk is om dit met de hedendaagse geneeskunde te vergelijken. Steiner legde
een bewustzijnsstoornis als volgt uit:
In het lichaam zijn de vier wezensdelen met elkaar verbonden. Rond het fysieke lichaam ligt het
etherlichaam. Het astrale lichaam en het Ik trekken in het fysieke – en etherlichaam naar binnen
en doordringen het (Steiner, 2000). Bij abnormaliteit/ziekteverschijnselen is het mogelijk dat
het astrale lichaam en het Ik in een orgaan zitten maar een verkeerde verhouding aannemen. (1)
Daardoor kan een overmaat van het astrale en het Ik in het orgaan plaatsvinden en ontstaat er
een ‘kramp’. Indien het orgaan met het bewustzijn te maken heeft, kan de kramp te maken
hebben met een bewustzijnsstoornis (Steiner, 2000). Wanneer het orgaan niets met het
bewustzijn te maken heeft, zal de kramp met pijn gelinkt worden. Doordat het orgaan de te hoge
hoeveelheid van de astraliteit en het Ik vasthoudt, kunnen deze twee lichamen de fysieke wereld
Kind: Fysiek lichaam Opvoeder: Etherlichaam
Etherlichaam Astraal lichaam
Astraal lichaam Ik
Ik Geesteszelf
40
niet meer doordringen. Het kan ook omgekeerd: (2) het orgaan kan het astrale en het Ik te veel
doorlaten (Steiner, 2000).
Bij epilepsie worden het astrale en het Ik in het fysieke en etherlichaam vastgehouden (Steiner,
2000). Stel dat het astrale lichaam en het Ik een orgaan betreden, bijvoorbeeld de longen, en
daarin worden vastgehouden, dan worden de twee lichamen tegen de longoppervlakte gedrukt.
Doordat ze opgedrukt worden, ontstaat er naar buiten toe een kramp die in de hersendelen
terug te vinden is. Bij epilepsie is er dan sprake van een epileptische aanval. Dat wordt in bijna
alle gevallen (alle organen die met een opstuwing van het astrale en het Ik te maken hebben) in
de hersendelen teruggevonden (Steiner, 2000).
In de gewone geneeskunde wordt epilepsie op een andere en een wetenschappelijk
onderbouwde manier bestudeerd: een epileptische aanval is het gevolg van ongecontroleerde
ontladingen van neuronen in de hersenen (Crevits, 2008). Deze ontladingen kunnen een
verandering in het bewustzijn en/of het gedrag uitlokken.
3.4.1.3. De menselijke organisatie en drieledigheid
De vierledigheid gebruikte Steiner om het volledige wezen van de mens te bestuderen. De
drieledigheid (zie p.14) hanteerde hij om de menselijke organisatie te onderzoeken. De
menselijke organisatie is onderverdeeld in twee polaire wezens met daartussen het ritmische
stelsel. Het ritmische stelsel zorgt ervoor dat de hoofdorganisatie en het
stofwisselingsledematenstelsel met elkaar in verbinding staan (Steiner, 2000).
Het eerste deel is de hoofdorganisatie van de mens: het Ik verbergt zich in het binnenste,
daarrond bevindt zich het astrale lichaam dat op zijn beurt gevolgd wordt door het ether- en het
fysieke lichaam. Het ether- en het fysieke lichaam brengen de vorm van het gezicht tot stand
(Steiner, 2000). Het tweede deel, het stofwisselingsledenmatenstelsel, is het tegenovergestelde
van het eerste deel. Het Ik zit aan de buitenkant en het fysieke lichaam aan de binnenkant. Bij het
ritmische stelsel (het hart en de longen) is het niet duidelijk hoe de wezensdelen gerangschikt
zijn. Doordat het ritmische stelsel half uit hoofd en stofwisselingsstelsel bestaat, vloeien de
wezensdelen door elkaar heen en beïnvloeden ze elkaar (Steiner, 2000).
3.4.1.4. Voorbeeld Sandroe
Tijdens één van de voordrachten liet Steiner een jongen met een ontwikkelingsstoornis, Sandroe,
naar voren komen. Samen met de mensen die Steiners voordrachten volgden, besprak men deze
jongen aan de hand van zijn biografie, de vierledigheid en therapie (Steiner, 2000).
Biografie
Zwangerschap: moeder voelde zich uitstekend en reisde tijdens de vijfde maand door Spanje.
41
Sandroe is geboren in 1914. De geboorte verliep moeilijk: het kind moest worden gekeerd en werd
met een tang verlost.
Eerste levensjaar verliep goed, niemand merkte iets abnormaals op. Sandroe heeft slechts drie
maanden borstvoeding gehad. Op zes maanden tijd heeft hij eenmaal langdurig in de zon gelegen en
kreeg hij hierdoor koorts. Vanaf de negende maand tot zijn drie jaar wou Sandroe bijna niets eten.
Tijdens zijn tweede jaar kon Sandroe nog niet lopen en spreken. Daarnaast huilde hij om vier uur ’s
nachts zonder aanleiding. Hij begon op zijn duim te zuigen. Hier probeerden zijn ouders aan
tegemoet te komen door kartonnen hulzen om zijn ellebogen te wikkelen en ’s nachts een aluminium
dop op zijn duim te steken.
Op zijn vijf jaar kon hij nog steeds niet samenhangend spreken.
Periode van de tandwisseling: de middelste tanden zijn gewisseld.
Op negen jaar (1923) kwam hij terecht in het klinisch-therapeutisch instituut te Arlesheim. Hij woog
24 kilo en had fijne botten. Zijn handen en voeten waren in verhouding met zijn lichaam vrij groot.
Sinds 1924 is hij rustiger geworden. Sandroe begon zich in de buitenwereld te interesseren maar
hechtte geen belang aan intellectuele zaken. Steiner gaf aan dat men uitsluitend op intellectueel
gebied bij deze jongen niet therapeutisch kon werken maar dat net zijn gevoel, zijn wil aangesproken
moest worden bij het wekken van belangstelling voor de buitenwereld (Steiner, 2000).
Fysiek lichaam
Sandroe heeft een sterk ontwikkelde onderste gelaatshelft. Hij houdt zijn mond continu een beetje
open waardoor de ontwikkeling van zijn gebit beïnvloed is. Dit is een teken dat het geestelijke met
het lichamelijke verbonden is. Het hoofdstelsel van de jongen is niet sterk genoeg om het
ledenmatenstelsel volledig in zich op te nemen, waardoor de krachten van de buitenwereld inwerken
op het ledenmatenstelsel (Steiner, 2000).
Hij heeft een smal hoofd wat uitdrukt dat het intellectuele stelsel te weinig met de wil is doordrongen
(Steiner, 2000).
Doordat er sprake is van een geringe beheersing van het ledenmatenstelsel, heeft dit ook haar
uitwerking op het hele ademhalingsstelsel. De jongen heeft een verkeerde verhouding tussen in- en
uitademen, hij ademt te sterk in tegenover het uitademen. Hierdoor is hij niet in staat om voldoende
koolzuur te ontwikkelen en is hij koolzuurarm (Steiner, 2000).
Therapie
Het allerbelangrijkste aanknopingspunt in de opvoeding van deze jongen is het in harmonie brengen
van het geestelijke wezen met het lichamelijke gedeelte. Het astrale lichaam en de Ik-organisatie
kunnen niet in het fysieke – en etherlichaam doordringen, daarbij hebben ze hulp nodig (Steiner,
2000). Therapeutisch hoort er dan ingegrepen te worden in het stofwisselingsledenmatenstelsel
42
omdat dit aan de grondslag ligt van het astrale lichaam en de Ik-organisatie. Er zijn drie
therapeutische wegen die gebruikt kunnen worden om op mensen in te werken:
1. Inname van antroposofische geneesmiddelen via de mond om in te werken op het
stofwisselingsstelsel.
2. Een injectie om in te werken op het ritmisch stelsel.
3. Baden toepassen om in te werken op het zenuwstelsel.
Op de beweeglijkheid van het astrale lichaam werkt arsenicum sterk in. Het astrale lichaam kan op die
manier het fysieke lichaam makkelijk binnenglijden. In Sandroe’s geval zijn arseenbaden dus aangeraden
als therapeutisch middel (Steiner, 2000).
3.5. Hedendaagse vormgeving van de inspiratiebronnen
In het laatste deel van dit hoofdstuk wordt er onderzocht in welke mate de bovengenoemde
inspiratiebronnen in Widar aanwezig zijn. Welke invloeden gebruikt Widar nog en wat is
hiervan de reden? Als eerste worden Iona en het Zonnehuis samen besproken23. Vervolgens
komt de Camphill Community aan bod. Dit deel wordt afgesloten met de heilpedagogische
cursus.
3.5.1. Iona en het Zonnehuis
Iona en het Zonnehuis zijn twee gemeenschappen die Widars oprichters ingeleid hebben in het
sociaaltherapeutische werk en de heilpedagogie (Blomaard, et al., 1999). De eerste grote invloed
die nog steeds op Widar zichtbaar is, is de keuze voor het leven op een boerderij. Wegens hun
positieve ervaring met dit systeem, vonden de oprichters het vanzelfsprekend om dit over te
nemen (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). Daarnaast benadrukten Iona en het
Zonnehuis de sociale driegeleding in hun werking. Dit uitgangspunt intrigeerde de oprichters
omdat het vertrekt vanuit de gelijkwaardigheid van alle mensen. Deze gelijkwaardigheid gaat
samen met een holistische kijk op de bewoners waarbij de focus niet op de beperking komt te
liggen, maar op het volledige wezen (Blomaard, et al., 1999; Richard, persoonlijke mededeling,
11 februari 2013). Daarbij komt dat iedereen, zowel de medewerkers als de bewoners,
samenwerken en zo hun steentje bijdragen. Dit samenwerken werd overgenomen omdat dit de
wederkerige relatie tussen medewerkers en bewoners, benadrukt. Widar gelooft in de
zelfontwikkeling van de medewerkers die in de lerende relatie benadrukt wordt. Wat Widar niet
23 Aangezien Iona’s wortels in het Zonnehuis liggen, worden deze gemeenschappen te samen besproken
om te veel herhaling te vermijden.
43
overnam in zijn sociaaltherapeutische werking is het werken met kinderen met een beperking.
Widar besliste bij de oprichting om open te staan voor volwassen bewoners omdat er voor hen
amper plaats was in een antroposofische gemeenschap.
3.5.2. De Camphill Community
Wanneer de Camphill Community vergeleken wordt met Iona en het Zonnehuis is er op het
eerste gezicht geen verschil in werking en gedachtegoed waar te nemen. Uiteraard spreekt het
voor zich dat er in elke gemeenschap sprake zal zijn van een bepaalde individualiteit (Blomaard,
et al., 1999). Waar zit nu het verschil tussen de voorzieningen? Hoe komt het dat de Camphill
Community zo’n grote invloed op de heilpedagogie en sociaaltherapie heeft gehad en dat Widar
haar als een inspiratiebron beschouwt? Hoe heeft de Camphill Community zich van de
basiswerking van Lauenstein kunnen onderscheiden? Er zijn vier zaken die Camphill
Community geïntroduceerd heeft in de heilpedagogische beweging: als eerste is dit het
dorpsgevoel. Köning was de eerste die de gemeenschap, die uit één gezin/huis kon bestaan,
uitbreidde tot een dorpsgemeenschap (Blomaard, et al., 1999). Ten tweede benadrukte de
Camphill Community als eerste dat er nood was aan een andere sociale structuur (Blomaard, et
al., 1999). Doordat de focus oorspronkelijk op kinderen lag, was er sprake van een verticale
gezagsverhouding (Baars, et al., 2006). Bij de volwassenen werd deze gezagsverhouding
ingewisseld door een horizontale begeleidingshouding waarbij de begrippen zoals
gelijkwaardigheid en wederkerigheid voorop staan (Blomaard, et al., 1999). Ten derde legden zij
de nadruk op de drie pilaren. Tot slot was de Camphill Community de eerste antroposofische
gemeenschap die een loongemeenschap hanteerde.
Widar maakt nog steeds gebruik van de bovengenoemde punten die door de Camphill
Community geïntroduceerd werden. En probeert op deze manier de ideale maatschappij te
creëren waarmee ze de wereld willen verbeteren (Algemene medewerkersvergadering, 2013)
(zie loongemeenschap p.19).
44
3.5.3. De heilpedagogische cursus
Wanneer Steiners visie met Widar vergeleken wordt, zien we verschillende gelijkenissen24. Als
eerste valt het op dat Steiners bespreking van Sandroe overeenkomt met de
bewonersbespreking op Widar (Pedagogische vergadering Widar, 24 januari 2013; Steiner,
2000). Dezelfde thema’s worden hierin besproken: ze gaan beiden dieper in op de biografie en
de vierledigheid zodat ze de volledige ontwikkeling van de bewoner in beschouwing kunnen
nemen. Dit zorgt ervoor dat ze zich niet op de beperkingen gaan focussen (Richard, persoonlijke
mededeling, 11 februari 2013). Ten tweede probeert Widar via het werken ook een harmonie te
creëren tussen lichaam en geest zodat de mens in evenwicht blijft. Dit is, zowel bij Steiner als bij
Widar, gebaseerd op de drieledigheid (zie p.14) In de heilpedagogische cursus wordt dit
teruggevonden onder de menselijke organisatie (p.40) (bewonersdossiers-werkgebied; Steiner,
2000).
Als derde punt hanteren Steiner en Widar hetzelfde mensbeeld waarin ze benadrukken dat er
achter ieder individu een wezen staat dat niet overeenkomt met het uiterlijk van dit individu. Dit
slaat terug op Steiners holistische visie waarin de focus op het volledige wezen van het individu
gelegd wordt (Richard, persoonlijke mededeling, 11 februari 2013; Steiner, 2000). De vierde
gelijkenis slaat terug op het geloof in reïncarnatie en karma (Louise, persoonlijke mededeling,
12 februari 2013; Steiner, 2000). Beiden hanteren deze thema’s in hun werking omdat ze
rekening houden met het voorgeboortelijke leven dat karmische achtergronden meebrengt naar
het fysieke leven. De meeste stoornissen zijn, volgens hen, karmisch bepaald. Dat wil zeggen dat
een ontwikkelingsstoornis gelijkgesteld wordt aan de karmische achtergronden die in het
fysieke leven naar voren komen.
Ten vijfde geloven beiden in een positieve ontwikkeling van mensen met een beperking
(Charlotte, persoonlijke mededeling, 14 februari 2013; Steiner, 2000). Ze baseren zich op een
wederkerige lerende relatie waarin mensen met een beperking van mensen zonder een
beperking leren en omgekeerd. Ze tonen beiden respect voor de kracht van deze mensen die tot
uiting komt bij de worsteling van hun bestaan (Baars, et al., 2006).
In de heilpedagogische cursus lichtte Steiner een aantal ziektebeelden toe (Steiner, 2000). Op
Widar is er welgeteld één medewerker die zich daarin verdiept heeft (Joris, persoonlijke
mededeling, 17 april 2013). Uit de bewonersbesprekingen, de interviews en de werking kan er
afgeleid worden dat Widar de ziektebeelden niet veel toepast. Ziektebeelden die wel nog
24 Deze gelijkenissen kunnen ook teruggevonden worden bij Iona en het Zonnehuis omdat zij ook gebruik
maken van deze theorie. In dit onderdeel worden een aantal zaken herhaald.
45
besproken worden, zijn epilepsie, te zwavelarme of te zwavelrijke25 kinderen en hysterie. Verder
besprak Steiner verschillende therapieën die op kinderen toegepast kunnen worden. Widar
daarentegen gebruikt deze therapieën amper. Werken is op Widar de ‘hoofdtherapie’, waardoor
er niet veel tijd meer over is voor andere therapieën (Charlotte, persoonlijke mededeling, 14
februari 2013). Er is ook de mogelijkheid om deel te nemen aan de schilderles en
muziektherapie.
Steiner focuste zich op kinderen waardoor anderen in zijn spoor de sociaaltherapie ontwikkeld
hebben. Voornamelijk medewerkers uit de Camphill Community hebben dit uitgewerkt en
bespreken vooral de ontwikkeling die volwassenen meemaken, de drie- en de vierledigheid.
Anthroposophical care for the elderly (Camps, Hagenhoff & van der Star, 2008) is daar een
voorbeeld van. Sociaaltherapie is op Widar voornamelijk zichtbaar in het mensbeeld en de
werking met de drie pijlers.
Tot slot wordt er opgemerkt dat Widar nog steeds uitgaat van een antroposofisch en
sociaaltherapeutisch mensbeeld. Dit is vooral zichtbaar in de werking en op de pedagogische
vergaderingen waarin bewoners besproken worden. Widar is zich ervan bewust dat Steiners
theorieën een ideaal zijn en dat deze helemaal niet eenvoudig te realiseren zijn (Joris,
persoonlijke mededeling, 13 februari 2013). De ziektebeelden die Steiner in de heilpedagogische
cursus naar voren bracht, worden dan ook gerelativeerd.
25 Steiner besprak in de heilpedagogische cursus het ziektebeeld waarin kinderen te weinig of net te veel
zwavel in hun lichaam hadden (Steiner, 2000). Dit komt in de discussie p.52 verder aan bod.
46
47
4. Discussie en algemeen besluit
In dit onderzoek werd aan de hand van Widar bestudeerd hoe antroposofische orthopedagogiek
ingevuld kan worden. In dit laatste hoofdstuk worden eerst de belangrijkste conclusies van dit
onderzoek besproken. Vervolgens bespreek ik een aantal bedenkingen die tijdens dit onderzoek
naar boven kwamen. Nadien komen de methodologische beperkingen aan bod. Hierop volgen
een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Tot slot wordt er stilgestaan bij de
indrukken en ervaringen die ik, als onderzoekster, op Widar heb opgedaan.
4.1. Bespreking van de belangrijkste conclusies
Waarom werd Widar opgericht en hoe kreeg deze gemeenschap vorm? Er werd ingezoomd op
verschillende bronnen die Widar inspireerden; en bestudeerd of deze in Widars werking
teruggevonden werden.
Widar werd opgericht doordat antroposofische zorg voor volwassenen met een beperking
noodzakelijk werd. De focus lag voordien voornamelijk op kinderen met een beperking
waardoor er geen aanbod was voor verdere zorg (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari
2013). Drie koppels besloten samen een nieuwe gemeenschap op te richten. De uitwerking van
de gemeenschap en de zorg was gebaseerd op ideeën die ze in Iona, het Zonnehuis en de
Camphill Community haalden. Daarnaast hadden de pioniers zich verdiept in de antroposofie en
de heilpedagogie. Widar werd met eigen geld en donaties aangekocht. Sindsdien is de
antroposofische traditie van een loongemeenschap blijven bestaan en werd het de gewoonte dat
interne medewerkers hun loon afgaven en daarvoor zakgeld in de plaats kregen.
Widar wordt al 30 jaar lang door dezelfde directeur geleid. Dit kan mogelijks verklaren waarom
Widars werking sinds zijn ontstaan nog steeds dezelfde gebleven is. Toch is de gemeenschap qua
uitbreiding continu in ontwikkeling. Sinds de oprichting heeft de uitbouw van Widar niet
stilgestaan. Daarbij verkiezen steeds meer medewerkers om extern op Widar te werken.
Daardoor bestaat de kans dat Widar op een instituut begint te lijken, wat ze wil vermijden
(Charlotte, persoonlijke mededeling, 14 februari 2013). Widar benadrukt in zijn werking het
normale leven van de bewoners (Missie en visie, 2012). De gemeenschap moet één grote thuis
voorstellen waar iedereen gelijk is aan elkaar en waar het werken centraal staat in de werking.
Werken is positief voor de ontwikkeling van de bewoners en zorgt ervoor dat ze in hun volgende
leven verder in hun ontwikkeling staan. Doel is om in een volgend leven zonder beperking te
kunnen reïncarneren. Ten slotte willen zij de bewoners kunstzinnig en religieus inspireren zodat
hun interesses en gedachten kunnen ontwikkelen (Widar vzw, 2012).
48
Iona, het Zonnehuis en de Camphill Community hebben Widars werking en gedachtegoed
geïnspireerd. In de ontstaansgeschiedenis werd de invloed van het Zonnehuis op Iona benadrukt
en kan er vastgesteld worden dat Iona’s werking met die van het Zonnehuis overeenkomt. Het
wonen en werken op een boerderij sprak Widar aan waardoor de koppels dezelfde keuze bij de
oprichting van hun gemeenschap gemaakt hebben (Joris, persoonlijke mededeling, 13 februari
2013). De Camphill Community inspireerde Widar vooral vanuit het dorpsleven en de
loongemeenschap (Blomaard, et al., 1999). De samenlevingsvorm vormde hun ideaalbeeld van
de toekomstige maatschappij. Daarnaast introduceerde de Camphill Community het begrip
gelijkwaardigheid met zijn sociale begeleidingshouding (Baars, et al., 2006).
Widars geloof in een wederkerig lerende relatie, in de holistische benaderingswijze van de
bewoner en in reïncarnatie en karma zijn allemaal terug te vinden in de heilpedagogische cursus
(Steiner, 2000). Bij Widar komt dit tot uitdrukking in de algemene werking en de
bewonersbespreking. Ondanks het feit dat de heilpedagogische cursus als een belangrijk boek in
de heilpedagogische beweging beschouwd wordt, worden niet alle thema’s in Widar uitgewerkt.
Dit valt vooral op bij de ziektebeelden die Steiner in deze voordrachten toelichtte. Deze
ziektebeelden komen in Widar bijna niet meer voor. Af en toe worden tijdens de
bewonersbesprekingen begrippen zoals epilepsie, hysterie, zwavelarm en zwavelrijk nog eens
naar boven gehaald (Joris, persoonlijke mededeling, 17 april 2013). Op Widar is er maar één
medewerker die zich verdiept heeft in deze ziektebeelden. Steeds meer medewerkers van Widar
verdiepen zich minder in de antroposofie, heilpedagogie en sociaaltherapie. Dat zorgt ervoor dat
er steeds minder mensen toekomen aan de ziektebeelden zoals Steiner ze beschreef.
4.1.1. Bedenkingen
Tijdens het bestuderen van Widar, de overige antroposofische gemeenschappen en de
heilpedagogische cursus komen een aantal bedenkingen naar boven:
(1) Als eerste start ik met een opmerking die in de inleiding al aangehaald werd: Widar is niet de
enige gemeenschap die, in Vlaanderen en op internationaal gebied, zorg verleent. Zo bestaat er
de therapeutische gemeenschap die zorg verleent aan mensen met een drugsverslaving
(Broekaert, et al., 2009). Die is niet enkel gevestigd in Vlaanderen maar ook in het buitenland.
Tevens bestaat er nog de ark-gemeenschap (www.arkantwerpen.be) waar medewerkers, net
zoals in Widar, samenwonen met volwassenen met een verstandelijke beperking. Bovendien
bevindt zich in Oostakker nog de Kromme Boom, een gemeenschap die zorg biedt aan diverse
doelgroepen (www.dekrommeboom.be). Deze gemeenschap hecht belang aan wonen, een
zinvolle dagbesteding en ontspanning wat met de sociale driegeleding van Widar vergeleken kan
49
worden. Maar wat stelt Widar nu voor zonder zijn antroposofische en heilpedagogische
invalshoek? In welke mate verschilt ze nog van een reguliere voorziening? Is Widar, als
sociaaltherapeutische gemeenschap, een volwaardig alternatief van de reguliere zorg?
(2) De volgende bedenking gaat over de indirecte verplichting om zich in de antroposofie en
heilpedagogie te verdiepen. Widar benadrukte dat de medewerkers niet verplicht werden om dit
te bestuderen. Doch werd het tegenovergestelde meerdere malen in dit onderzoek
waargenomen. Om te beginnen motiveert Widar zijn medewerkers tot het volgen van een
oriëntatiecursus en verdiepingscursus. Ten tweede neemt Widar aan het begin van een
bewonersbespreking een aantal antroposofische thema’s door waardoor ze de medewerkers
expliciet met de antroposofie in aanmerking laten komen. Als derde aspect verwacht Widar van
zijn medewerkers dat ze openstaan voor hun antroposofische mensbeeld en hier voeling mee
hebben. Widar gaat er ook vanuit dat medewerkers die niet voor dit mensbeeld openstaan, het
ook niet volhouden om op Widar te werken. Dit mensbeeld moeten de medewerkers, tijdens het
bespreken van een bewoner, in hun achterhoofd houden. Kortom, er wordt tijdens de
bewonersbespreking, de biografie en de vierledigheid van de bewoner op een antroposofische
wijze besproken. Hierdoor kan men opnieuw vaststellen dat er van de medewerkers verwacht
wordt dat ze de antroposofische en sociaaltherapeutische invalshoek onder de knie hebben.
(3) Vanuit de interviews en de bevragingen met andere werknemers kan er vastgesteld worden
dat een aantal medewerkers het moeilijk hebben met het begrip ‘reïncarnatie’. Ze weten nog niet
of ze dit als ‘kennis’ moeten aanvaarden. Reïncarnatie staat mede aan de basis van Widars visie
en biedt achtergrond aan hun ontwikkelingsvisie. Het ongeloof in reïncarnatie zorgt voor een
ongeloof in de ontwikkelingsvisie van Widar en kan de volledige werking op losse schroeven
zetten. Het terugdringen van de antroposofie op de achtergrond kan ook teruggevonden worden
in de toenmalige Zonnehuizen, nu DeSeizoenen (Ploeger, 2012) en in andere antroposofische
gemeenschappen (Blomaard, et al., 1999). Deze mentaliteit roept heel wat vragen, over de
basiswerking en filosofie van deze gemeenschappen, op.
Dat sommige medewerkers moeite hebben met de reïncarnatiegedachte, is op zich niet zo
vreemd. Een argument dat Nienhuys (2012) aanhaalt tegen reïncarnatie is die van het brein:
herinneringen, gevoelens en gedachten zitten in ons hoofd en bestaan dankzij onderlinge
verbindingen van de zenuwen. Gedachten van een stervend individu kunnen niet overgedragen
worden naar het zenuwstelsel van een ongeboren baby. Doorheen de tijd zijn er diverse
bewegingen geweest die zich aan het geloof in reïncarnatie vasthielden. Volgens sommigen zou
reïncarnatie raadsels, zoals de wonderkinderen en kenmerken van kinderen die niet bij de
ouders voorkomen, oplossen (Nienhuys, 2012). Het is ook geen verrassing dat de volledige
antroposofie en heilpedagogie/sociaaltherapie van deze gedachten doordrongen is. De
50
antroposofie is namelijk uit de theosofie gegroeid. Theosofie is gebaseerd op het boeddhisme
waar reïncarnatie aan de grondslag ligt (Nienhuys, 2012).
(4) Mijn volgende bedenking gaat over de vierledigheid die bij de bewonersbespreking
toegepast wordt. In het dossiervoorbeeld van het fysieke lichaam (p.23) wordt er een link
gemaakt tussen de snelle haargroei van de bewoner en zijn reïncarnatie, die niet
wetenschappelijk onderbouwd is. Hetzelfde geldt voor het voorbeeld van de vier elementen bij
het Ik (p.25).
(5) Tevens stel ik mij vragen bij de nieuwe bewoners van het zevende huis. Widar deelde mee
dat hier zwaar zorgbehoevende mensen komen wonen. Hoe gaan deze mensen kunnen werken?
Widar past het werk aan op maat van de bewoner maar de meeste zwaar zorgbehoevende
kunnen niet werken. Als hier rekening gehouden wordt met de basisvisie (werken zorgt voor
ontwikkeling), dan kunnen deze nieuwe bewoners zich toch niet verder ontwikkelen? Hoe zal
Widar hier mee omgaan?
(6) Daarnaast viel het mij op dat de hele gemeenschap zijn eigen religie mag kiezen maar dat er
Christelijke jaarfeesten gegeven worden. Is iedereen echt vrij om zijn religie te kiezen?
(7) De volgende opmerking gaat over de normaliseringstendens die duidelijk zichtbaar is in
Widar en de Camphill Community. De drie pijlers en de loongemeenschap tonen aan dat het
aanbieden van een zo normaal mogelijk leven aan de bewoners centraal staat in de werking van
deze gemeenschappen. Deze normaliseringstendens is in het algemeen terug te vinden in de
orthopedagogiek (Van Gennep, 1997; Van Hove, 2009). Dit normalisatieparadigma ontstond
mede door de nieuwe Deense wet in 1959: “Verstandelijk gehandicapten moeten een bestaan
kunnen leiden dat zo dicht mogelijk bij het normale ligt” (Van Gennep, 1997, p.191). Het doel
van dit paradigma is het integreren van mensen met een beperking in de maatschappij en het
streven naar een gelijke behandeling (Blomaard, et al., 1999).
Ondanks het feit dat normalisatie in Widar benadrukt wordt, ontstonden er spanningen met de
overheid (Stefaan, persoonlijke mededeling, 12 februari 2012). Doordat Widar een gemeenschap
is die zich in de natuur genesteld heeft, ontstaat de idee dat Widar niet volledig voldoet aan dit
normalisatie- en integratieprincipe. De bewoners nemen deel aan de maatschappij omdat ze
werken en hun zelfgemaakte producten verkopen. Toch blijft het feitelijke werkleven zich
afspelen binnen de grenzen van de gemeenschap. Om hieraan tegemoet te komen, neemt Widar
de bewoners mee naar het dorp, de stad… en gaan ze iets drinken, sporten, winkelen…
Daarnaast kunnen buurtbewoners contact met deze gemeenschap opzoeken en bijvoorbeeld
naar de cafetaria of winkel gaan. Er blijven echter bedenkingen bij de ligging van Widar en het
aantal bezoekjes in het dorp/stad. In Rotterdam bestaat er een antroposofische gemeenschap,
51
Orion, die zijn gemeenschap in een wijk vestigde waardoor de gemeenschapshuizen naast
diverse buurthuizen stonden. De bewoners lopen dagelijks langs hun buren, winkels etc.
(Blomaard, et al. 1999). Dit is een veel intensievere vorm van integratie dan bij Widar .
(8) In Widar werd er zelf aangegeven dat ze meer op een instituut begint te lijken doordat er
steeds meer externe medewerkers aanwezig zijn. De verminderde impact van antroposofie en
heilpedagogie bij verschillende medewerkers kan hier ook mee te maken hebben. Het
instituutachtige kan ook teruggevonden worden op de website en de informatiebrochure van
Iona (www.iona-vzw.be; Iona-vzw, 2010). Op Iona wordt er niet meer over huizen gesproken
maar over leefgroepen, wat geen huiselijk gevoel weergeeft. Zijn er op Iona nog
instituutselementen aanwezig? Kan hier gesproken worden van een institutionaliseringstendens,
die eventueel ook op andere plaatsen kan waargenomen worden? Vanwaar komt deze tendens?
(9) Tijdens het bestuderen van de heilpedagogische cursus viel het op dat het niet eenvoudig is
om een concreet beeld te krijgen van Steiners visie. Steiners uitleg is vaak onduidelijk en
moeilijk om in de praktijk te realiseren. Ik geef een aantal voorbeelden die neergeschreven
werden in het derde hoofdstuk, bij het onderdeel heilpedagogische cursus (p.37).
‘De opvoeder die zijn wezensdeel tot ontplooiing moet brengen zodat het kind zijn wezensdeel
kan ontwikkelen (Steiner, 2000)’. Hoe gaat dat in zijn werking? Hoe wordt iemand hiertoe
opgeleid?
‘Rond het fysieke lichaam ligt het etherische lichaam. Het astrale lichaam en het Ik trekken in het
fysieke en etherische lichaam naar binnen en doordringen hen. Ze doordringen de twee
lichamen, de organen en maken contact met de buitenwereld (Steiner, 2000)’. Wat moet ik mij
hierbij voorstellen? Hoe komt Steiner hier bij?
‘Bij abnormaliteit/ziekteverschijnselen kan het zijn dat het astraal lichaam en het Ik in een
orgaan zitten maar een verkeerde verhouding aannemen. Daardoor volgt een overmaat van het
astrale en het Ik in het orgaan en ontstaat er een ‘kramp’ (Steiner, 2000)’.
‘Kinderen met een ontwikkelingsstoornis zijn kinderen met een onvolledig gebleven
ontwikkeling. Ze kunnen opgevoed worden of voor zover het mogelijk is genezen worden
(Steiner, 2000)’. Kan je een beperking genezen?
(10) Hierop aansluitend stel ik mij vragen bij de wetenschappelijke achtergrond van Steiners
voordrachten. Ook Depaepe (1997) geeft aan dat, ondanks het succes van de antroposofie, de
wetenschappelijke onderbouw ervan eerder onbetrouwbaar is. Dit kan ook een reden zijn
waarom er zo weinig wetenschappelijke artikels geschreven zijn over antroposofie,
heilpedagogie/sociaaltherapie en antroposofische gemeenschappen. In de heilpedagogische
cursus werden er diverse voorbeelden teruggevonden die Steiner niet staafde:
52
Op p.87 (Steiner, 2000) gaf hij aan dat de eiwitsubstanties van kinderen met een te zwak
ontwikkeld stofwisselings-ledematenstelsel te weinig zwavel bevat. De reden die Steiner
daarvoor stelde was: andere chemische verhoudingen. Dat klaarde hij verder niet uit.
Een tweede uitspraak die niet gestaafd is, is terug te vinden in de kindbespreking van Sandroe:
‘hij houdt zijn mond continu een beetje open waardoor de ontwikkeling van zijn gebit beïnvloed
is. Dit is een teken dat het geestelijke met het lichamelijke verbonden is (Steiner, 2000)’.
Ten derde stelde Steiner een bad met arsenicum aan Sandroe voor, als therapeutisch middel
(Steiner, 2000). Arsenicum is een zeer giftige stof (E-gezondheid, 2013). Gaven ze de kinderen
werkelijk een arseenbad? Haalden ze het gif eruit? Kregen de kinderen dan geen
gezondheidsproblemen?
(11) Tot slot moet er bij het lezen van Steiners werken en voordrachten rekening gehouden
worden met de context waarin deze plaatsvonden. Dat is vandaag bijna negentig jaar geleden.
Steiner gaf aan dat de mensen uit zijn tijd een ander mensbeeld hadden en enkel via het fysische
en etherische lichaam naar de mens keken. Daardoor hadden ze enkel aandacht voor de manier
waarop de mens op aarde verscheen en keken ze alleen naar de symptomen (Steiner, 2000).
Heden ten dage is de zorg al volledig veranderd en wordt er niet enkel meer naar symptomen
gekeken. In de hedendaagse orthopedagogiek wordt er steeds meer rekening gehouden met de
stem, de dromen, verwachtingen… van mensen met een beperking. Dit kan teruggevonden
worden in Disability Studies waarin de beperking op de achtergrond komt te liggen en niet meer
geïndividualiseerd wordt (Van Hove, 2009).
In dit onderzoek kan er besloten worden dat Widar opgericht werd door drie koppels die in de
antroposofische gemeenschap, de antroposofie en heilpedagogie geloofden. Doordat er te weinig
plaats was voor volwassen bewoners in Iona, besloten zij om hun eigen gemeenschap op te
richten. De koppels haalden ideeën bij Iona, het Zonnehuis, de Camphill Community en de
heilpedagogische cursus. De antroposofie is in Widar zichtbaar in zijn organische architectuur,
zijn structuur, de jaarfeesten, de biodynamische landbouw, het mensbeeld… Toch blijkt deze
impact te verwateren. Ondanks het feit dat alle medewerkers geloven in allerlei basisassumpties
van de antroposofie en heilpedagogie (de lerende relatie, het proces van zelfontwikkeling, het
gemeenschapsleven, het aanbieden van een normaal leven, de gelijkwaardigheid…) staat (nog)
niet iedereen open voor het reïncarnatiebegrip. Sommigen hebben zich nog niet in de
antroposofie verdiept en weten niet goed of ze deze ‘kennis’ moeten aanvaarden. De
verwaarlozing van de antroposofie en heilpedagogie is een tendens die in de Zonnehuizen ook
waargenomen wordt en die naar verder onderzoek vraagt.
53
4.2. Methodologische beperkingen
De voornaamste beperkingen situeren zich in de casestudie van Widar, waarin op zoek gegaan
werd naar de ontstaansgeschiedenis, de werking en de antroposofische invloed. Allereerst was
het niet eenvoudig om de ontstaansgeschiedenis van Widar op papier terug te vinden. Er werden
voornamelijk financiële verslagen bijgehouden waardoor er over de exacte werking en zorg
niets teruggevonden werd. Daarnaast bestond het archief uit een aantal mappen die enkel per
jaartal gerangschikt waren. Hierdoor werd het correct refereren vermoeilijkt. Deze manier van
refereren gold niet enkel voor het archief, maar voor alle documenten die voor dit onderzoek op
Widar geraadpleegd werden.
Bij het graven in de ontstaansgeschiedenis van Widar werd er op Iona en het Zonnehuis te Zeist
gebotst. De antroposofische voorzieningen hadden een interessante en nuttige bijdrage kunnen
leveren aan het onderzoek. Door hen in het onderzoek te betrekken, zou hun invloed op Widars
werking waarschijnlijk duidelijker zijn geworden. Spijtig genoeg ging het Zonnehuis failliet en
werd het vervangen door DeSeizoenen. Om daaraan tegemoet te komen, werden zowel
DeSeizoenen als gelijkaardige antroposofische gemeenschappen in Nederland gecontacteerd.
Deze zijn niet ingegaan op het onderzoek. Iona kon evenmin deelnemen omdat zij veranderingen
op beleidsvlak aan het doorvoeren waren.
De derde beperking bevindt zich in de methode ‘participerende observatie’. Tijdens het
participerend observeren heeft de onderzoeker een positionering en dus een invloed op de
omgeving. Tijdens mijn onderzoek probeerde ik daarop te letten en koos ik ervoor om een week
in Widar te logeren. De bewoners en medewerkers kregen zo de mogelijkheid om aan mij
gewend te raken en zichzelf te zijn. Mijn positionering komt niet alleen terug bij mijn participatie
in Widar, maar werd tijdens het volledig onderzoek op de proef gesteld. Tijdens mijn
middelbareschooltijd zat ik op een Steinerschool. Deze invloed heeft ervoor gezorgd dat ik
openstond26 voor de antroposofie en de gemeenschap en deze wou bestuderen. Om die reden
was het voor mij moeilijk om kritisch uit de hoek te komen en zaken in vraag te stellen. Om
hieraan tegemoet te komen, heb ik met verschillende mensen mijn bevindingen en opmerkingen
doorgenomen. Zij konden mij telkens op mijn subjectiviteit wijzen. Ook heb ik geprobeerd om
hier tijdens mijn onderzoek bij stil te staan.
26 Mijn ervaringen op de Steinerschool zorgden ervoor dat ik zowel de antroposofie als een
antroposofische gemeenschap wou bestuderen. Ik kende beiden zaken nog niet voor ik met dit onderzoek
begon.
54
Een volgende tekortkoming gaat over mijn verdieping in antroposofische kennis. Gedurende een
jaar en een half heb ik geprobeerd om de antroposofie en heilpedagogie zo grondig mogelijk te
bestuderen. Ondanks deze inspanning, had ik nog steeds te weinig kennis om alle
antroposofische begrippen en thema’s op Widar te begrijpen. Antroposofie is een brede
geesteswetenschap die niet snel te bestuderen valt.
Tot slot, en dit is zeker niet minder belangrijk, was er het gebrek aan wetenschappelijke
literatuur. Over antroposofie, heilpedagogie en sociaaltherapie is er zeer weinig te vinden. Als er
al iets gevonden wordt, gaat dit eerder over de antroposofie, maar niet over de link tussen
antroposofie en heilpedagogie/sociaaltherapie. De meeste bronnen zijn boeken die geschreven
werden door leden van de antroposofische vereniging, waardoor er minder kritisch naar de
geesteswetenschap en werking gekeken wordt. Daarnaast zijn vele uitspraken die Steiner zelf
gemaakt heeft moeilijk te staven, waardoor de antroposofie vaak niet geloofbaar overkomt
(Depaepe, 1997).
4.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Een vergelijkende studie tussen (een) antroposofische voorziening(en) en (een) reguliere
voorziening(en) ontbreekt nog. Het is zeer interessant om te onderzoeken hoe deze
voorzieningen van elkaar verschillen: is het enkel het antroposofisch gedachtegoed die het
verschil maakt?
Volgend op de eerste aanbeveling kan de instituutachtige invloed op de antroposofische
gemeenschappen ook onderzocht worden. Zowel op Iona als op Widar is er sprake van een
minder huiselijk gevoel wegens de benamingen die ze aan de huizen gaven en de hoeveelheid
externe medewerkers.
Verder ontbreekt er een onderzoek naar de kwaliteit van de heilpedagogie/sociaaltherapie. Hoe
ervaren de bewoners dit zorgaanbod? Onderzoek naar de quality of life van de bewoners is hier
zeker op zijn plaats. Een mogelijkheid om dit op een kwalitatieve manier te onderzoeken, is aan
de hand van een portret van een bewoner.
Om alles samen te vatten, viel er in dit onderzoek op dat Widar steeds minder gebruik maakt van
de heilpedagogische cursus en zich vooral focust op de sociale driegeleding. Daarnaast
verdiepen de nieuwe medewerkers zich steeds minder grondig in de antroposofie en
heilpedagogie/sociaaltherapie. Deze tendens is ook zichtbaar bij de Zonnehuizen in Nederland.
Kan deze tendens over de volledige heilpedagogische beweging waargenomen worden en wat is
hiervan de oorzaak ?
55
4.4. Ervaringen op Widar
Om Widar op een grondige manier te onderzoeken, besliste ik om een volledige week op Widar
te logeren en deel te nemen aan de activiteiten. Dit hield in dat ik samen met de bewoners in één
huis woonde. Het was voor mij de allereerste keer dat ik in een voorziening logeerde waardoor
ik niet wist wat mij te wachten stond. Op Widar en Landvidi, het huis waar ik logeerde, werd ik
met open armen ontvangen. Zowel de bewoners als de medewerkers stonden paraat om mij te
helpen en lieten mij grondig kennis maken met de gemeenschap en de omgeving. Ik kreeg de
kans om verschillende vergaderingen bij te wonen, leerde de werkgebieden kennen, hielp in het
huishouden en woonde mee in Landividi.
De huizen op Widar zijn heel aangenaam ingericht en bevinden zich midden in mooie en
rustgevende natuur. Iedereen heeft zijn eigen kamer waardoor privacy gerespecteerd wordt.
Ook viel het mij onmiddellijk op dat bewoners als een gelijke beschouwd worden. Daardoor was
het voor mij niet altijd duidelijk wie een bewoner, medewerker of gezinslid was. Ondanks de
grote gelijkwaardigheid die er heerst, is er wel nog sprake van een hiërarchische structuur. In
elke familie is er iemand die verantwoordelijkheid opneemt of corrigerend moet optreden. Dit
geldt ook in Widar.
Mijn ervaringen op Widar zorgden ervoor dat ik een beter zicht kreeg op de werking van een
antroposofische gemeenschap. Ik heb echt genoten van mijn Widarweek en het contact met de
bewoners. Ik ben nog steeds onder de indruk van de motivatie, het enthousiasme en engagement
van alle medewerkers. Het is helemaal niet vanzelfsprekend om samen met de bewoners te
werken, te wonen, een loon af te staan… . Ook voor de bewoners moet dat een uitdaging zijn; zij
delen tenslotte ook hun leven met hen.
Vooraleer ik van start ging met mijn onderzoek op Widar, had ik heel wat werken over
antroposofie bestudeerd. Zoals ik in mijn inleiding al aangaf, zat ik tijdens mijn
middelbareschooltijd op een Steinerschool. Hierdoor stond ik open voor de geesteswetenschap
van Steiner en was ik nieuwsgierig naar de inhoud ervan. Ondanks mijn verdiepingsmaanden
blijft deze geesteswetenschap voor mij nog moeilijk. Mijn werk is nog maar het begin van een
mogelijke verdieping in het werk van de antroposofie. Ik merk nu dat de antroposofie en de
heilpedagogische cursus niet zo makkelijk te vatten zijn. Om het werkelijk te doorgronden, heb
ik meer tijd nodig: tijd om te lezen, de zaken te laten bezinken en te herlezen. Het is een filosofie
waarin je moet geloven en waarin je je wil verdiepen.
Mijn masterproef heeft mij de mogelijkheid gegeven om mijn orthopedagogische horizon te
verbreden. Ik hoop dat mijn onderzoek een bijdrage levert aan de pedagogiek en dat men meer
hulpverleners voor deze zorgvorm gaan openstaan. De werking van een gemeenschap als Widar
56
spreekt mij als toekomstige orthopedagoge aan. Het instituutsgevoel dat ik bij vele
voorzieningen heb, is in Widar minder vanzelfsprekend. Widar geeft mij een warm en huiselijk
gevoel waarbij de gelijkwaardigheid en het samen zinvol werken elementen zijn die ik zeer
belangrijk vind.
57
5. Literatuurlijst
a. Boeken en wetenschappelijke artikels
Baarda, D.B., de Goede, M.P.M. & van der Meer-Middelburg, A.G.E. (1996). Open Interviewen.
Nederland: Stenfert Kroese.
Baars, E. , Blomaard, P., Bijloo, M, Heldt, B., de Koning, W., & Niemeijer, M. (2006). Goede Zorg,
ethische en methodische aspecten - Een antroposofische benadering van kinder- en
jeugdpsychiatrie en zorg voor mensen met ontwikkelingsproblemen. Zeist: Christofoor.
Bergsma, M. (2003). Betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerdeb operational
audits. Methoden en technieken die de betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief
georiënteerde audits waarborgen. Erasmus Universiteit Rotterdam, economische faculteit. EURAC
BV. Geraadpleegd op 3 april 2013 van
http://www.iia.nl/Sitefiles/PDF/betrouwbaarheiden%20Validiteit.pdf.
Blomaard, P., Gastkemper, M., Heldt, B. & Hütter D. (1999). 75 jaar heilpedagogie: Nederland,
Vlaanderen, Suriname. Oog voor het individu. Zeist: Christofoor.
Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in
Psychology, 3, 77-101.
Broekaert, E., Bracke, R., Calle, D., Cogo, A., van der Straten, G. & Bradt, H. (2009). De nieuwe
therapeutische gemeenschap. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Broekaert, E., De Fever, Frank, Schoorl, P., Van Hove, G. & Wuyts, B. (1997). Orthopedagogiek en
Maatschappij. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Camps, A., Hagenhoff, B., van de Star, A. (2008). Anthroposophical care for the elderly. Edinburgh:
Floris Books
Cantor, I. S. & Rosenzweig, S. (1997). Anthropophic perspectives in primary care. Complementary
and alternative therapies in primary care, 24 (4), 867-887.
Clemen, C. (1924). Antroposophy. Journal of religion, 4 (3), 281-292.
Crevits, L. (2008). Neuropsychiatrie [cursustekst]. Gent: Academia Press.
den Boer, D., Bouwen, H., Frissen, V. & Houben, M. (2005). Methodologie en statistiek voor
communicatie-onderzoek. Hoofddorp: Kluwer.
Depaepe, M., (1997). Demythologizing the educational past: an endless task in history of
education. Historical studies in education/Revue d’histoire de l’éducation, 9, 208-223.
58
Depaepe, M., Simon, F. & Van Gorp, A. (2009). Paradoxen van pedagogisering. Handboek
pedagogische historiografie. Leuven/Den Haag: Acco.
Glancey, J. (2007). Architectuur. Houten: Focus/Unieboek.
Gill, M. (2005). The myth of transition: contractualizing disability in the sheltered workshop.
Disability & society, 20 (6), 613-623.
Hart, N. & Monteux, A. (2004). An introduction to Camphill Communities and the BA in Curative
Education. Scottish Journal of Residential Child Care, 3 (1), 67-74.
Jackson, R. (2011b). Challenges of residential and community care: ‘the times they are a-changin’.
Journal of intellectual Disability Research, 55 (9), 933-944.
Jackson, R. (2011a). The origin of Camphill and the social pedagogic impulse. Educational reciew,
63 (1), 95-104.
Köning, K. (2003). De Camphill-beweging. Een sociaal perspectief op een christelijke beweging.
Rotterdam: Stichting Camphill Nederland.
Köning, K. (1984). The Camphill Movement. Botton Village: Camphill Press.
Lindenberg C. (1992). Steiner Rudolf. Baarn: Tirion.
Lucassen, P.L.B.J. & Hartman T.C.O. (2007). Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de
medische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Niemeijer, M.H. & Gastkemper, M. (2009). Ontwikkelingsstoornissen bij kinderen. Medisch-
pedagogische begeleiding en behandeling. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Nienhuys, J. W. (2012). Reïncarnatie. Geraadpleegd op http://www.skepsis.nl/sn1-
reincarnatie.pdf.
Ploeger, D. (2012). Wanbeleid wordt Zonnehuizen fataal. Skipr, 4, 32-35.
Sherwood, K. E. (2001). Community-based care and care in communities: a dialogue about
reponding to the issues facing people with developmental disabilities. Report of a symposium
sponsored by the Camphill association of North America. Hudson, New York: Triform Camphill
Community
Skerath, B. (1999). De heilpedagogische en sociaaltherapeutische impuls in Vlaanderen. In P.
Blomaard, M. Gastkemper, B. Heldt & D. Hütter (Red.). 75 jaar heilpedagogie: Nederland,
Vlaanderen, Suriname. Oog voor het individu. Zeist: Christofoor.
Steiner, R. (1995). Antroposofie: een nieuwe benadering. Zeist: Vrij Geestesleven.
59
Steiner, R. (1998). De wetenschap van de geheimen der ziel: herkomst en de bestemming van de
mens. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1975). Geestelijke leiding van mens en mensheid: een geesteswetenschappelijk
onderzoek over de mensheidsontwikkeling. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (2000). Genezend opvoeden. Over kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Zeist: Vrij
Geestesleven.
Steiner, R. (1981). Theosofie, inleiding tot de bovenzintuiglijke kennis van de wereld en van de
bestemming van de mens. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1983). Theosofie: over de wetenschap van het bovenzinnelijke en het wezen van de
mens. Zeist: Vrij Geestesleven.
Van der Ree, P. (2003). Organische architectuur. Mens en natuur als inspiratiebron voor het
bouwen. Zeist: Christofoor.
Van Gennep, A. Th. (1997). Paradigma-verschuiving in de visie op zorg voor mensen met een
verstandelijke handicap. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 36, 189-201.
Van Gorp, A., Dhondt, P., Simon, F. & Depaepe, M. (2011). Pedagogische historiografie. Een socio-
culturele lezing van de geschiedenis van opvoeding en onderwijs. Leuven/Den Haag: Acco.
Van Hove, G. (2009). Disability Studies. Basisteksten uitgediept. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Van Hove, G. & Claes, L. (2011). Qualitative research and educational sciences: a reader about
useful strategies and tools. Edinburgh Gate: Pearson Education Limited.
Van Pachtenbeke, I. (1999). De architecturale ideeën van Rudolf Steiner en de concrete toepassing
ervan in de orthopedagogische sector (Masterproef, Universiteit Gent, België).
Vanvaerenbergh, B. (1991). De antroposofische weg naar het heilpedagogisch denken: toepassing
van de antroposofie op het heilpedagogisch handelen (Masterproef, Universiteit Gent, België).
van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts en
Wetenschap , 13 , 631-635.
Verhoog, H. (2010). Al het goede komt in drieën. Het principe van drieledigheid in het werk van
Rudolf Steiner. Assen: Nearchus CV.
Woutersen-van Weerden, A. (1997). Tussen Wodan en Widar. De ijslandse Edda en het verhaal
van de mensheid. Zeist: Vrij Geestesleven.
60
b. Websites
Antroposofie (2011). Heilpedagogie en Sociaaltherapie. Geraadpleegd op
http://www.antroposofie.be/bedrijfscategorie/heilpedagogie-sociaaltherapie/ .
De Ark Antwerpen (2013). Wonen. Geraadpleegd op
http://www.arkantwerpen.be/gemeenschap.php?page=wo.
E-gezondheid (2013). Arsenicum Album. Geraadpleegd op http://www.e-
gezondheid.be/arsenicum-album/gids/981.
Gemeinschaft in Kehna (2013). Herzlich willkommen bei der Gemeinschaft in Kehna.
Geraadpleegd op www.in-kehna.de.
Heilpaedagogik Bonnewitz (2013). Heilpädagogik Bonnewitz. Geraadpleegd op
www.heilpaedagogik-bonnewitz.de.
Plantijn (2013). Postgraduaat Steiner-ortho(ped)agogie. Geraadpleegd op
http://www.plantijn.be/default.aspx?c=OPLEIDINGEN&n=100816
Stiftung Leben und Arbeiten (2013). Die Stiftung Leben und Arbeiten. Geraadpleegd op
http://www.leben-arbeiten.de.
Timon leefgemeenschappen (2007). Timon leefgemeenschappen. Geraadpleegd op
http://www.omslag.nl/wonen/leefgemeenschappen.html#Timon.
VAPH (2007b). Erkenning en kwaliteit. Geraadpleegd op
http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/771539-Erkenning+en+Kwaliteit.html.
VAPH (2007c). Financiëring. Geraadpleegd op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/771536-
Financiering.html.
VAPH (2007a). Wonen en opvang. Geraadpleegd op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/20551-
Tehuis+voor+niet-werkenden.html.
VZW De Kromme Boom (1999). Methodiek. Geraadpleegd op
http://www.dekrommeboom.be/methodiek.html.
Zonnehuis (2012). Wat we doen. Geraadpleegd op http://www.zonnehuizen.nl/watwedoen.
c. Documenten Widar:
Deze documenten worden niet gerefereerd met APA wegens gebrek aan informatie. De
documenten zijn afkomstig van Widar.
Folder: Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar (2012).
61
Folder: Widar vzw (2012).
Document: Missie en Visie (2012).
Document: Wegwijzer voor dorpsgemeenschap Widar (2012).
Verslag: Algemene medewerkersvergadering (voorbereiding) (Januari 2013).
d. Archiefmap 1980-1988 Widar
Deze documenten worden niet gerefereerd met APA wegens gebrek aan informatie. De
documenten zijn afkomstig van Widar en werden teruggevonden in de archiefmap van 1980 tot
en met 1989.
Algemene ledenvergadering (17 mei 1986).
Vergadering 1 maart 1981 huize Lohengrin Lookstraat 62 Lier Miejof Callens.
Vergadering vereniging voor heilpedagogiek (1981).
e. Achtergrond bronnen
Barnes, H. (1991). Learning that grows with the learner: an introduction to Waldorf education.
Educational Leadership,49 (2), 52-54.
Bevir, M. (2003). Theosophy and the origins of the Indian National Congress. International
Journal of Hindu Studies, 7 (1-3), 99-115.
Brehony, K.J. (2004). A new education for a new era: the contribution of the conferences of the
New Education Fellowship to the disciplinary field of education 1921-1938. Paedagogica
Historica: International Journal of the History of Education, 40 (5-6), 733-755.
Easton, F. (1997). Educating the whole child, “head, heart and hands”: learning from the Waldorf
experience. Theory into practice, 36 (2), 87-94.
Gemert, G.H. & Minderaa, R.B. (2000). Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Assen:
Van Gorcum & Comp.
Hemleben, J. (1977). Rudolf Steiner, antwoord op de toekomst – een biografie. Rotterdam:
Lemniscaat.
Herbert, H. (1962). Rudolf Steiner zoals ik hem gekend heb. Den Haag: Kruseman.
Hohr, H. (2012). The concept of experience bij John Dewey Revisited: Conceiving, Feeling, and
“Enliving”. Springer, 32, 25-38. doi: 10.007/s11217-012-9330-7.
Hutton, C. M. & Joseph, J. E. (1998). Back to Blavatsky: the impact of theosophy on modern
linguistics. Language & Communication, 18, 181-204.
62
Imelman, J.D. (2007). Theoretische pedagogiek. Over opvoeden en leren, weten en geweten. Baarn:
HBUitgevers.
Köning, K. (1986). In need of special understanding. Camphill conferences on living with
handicapped adults. Botton Village: Camphill Press.
Meijer, W. (2002). De geschiedenis van de reformpedagogiek in vogelvlucht. In W. Meijer. De
Nieuwe School. Gisteren en vandaag. Vrije school, Montesorri, Jenaplan, Daltonplan, Freinet. (pp.
64-105) Amsterdam/Brussel: Elsevier
Nicholson, D. W. (2000). Layers of experience: forms of representation in a Waldorf school
classroom. Journal of Curriculum Studies, 32 (4), 575-587.
Ryan, C.J. (1984). H.P. Blavatsky en de theosofische beweging. Den Haag: Theosophical University
Press.
Standaert, R. (2005/2006). Kamperen voor Freinet. Reflecties bij een merkwaardig verschijnsel.
Persoon en gemeenschap, 58 (4-5), 169-192.
Steiner, R. (1991). Algemene menskunde als basis voor de pedagogie. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1977). Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst. Hoe krachten en ziel en geest in
het kind tot ontwikkeling te brengen. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1996). Kerngedachten van de antroposofie: wat Michaël wil. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1981). Mijn levensweg. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1997). Sociale Toekomst. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (1996). Wereldgeschiedenis in het licht van de antroposofie. Zeist: Vrij Geestesleven.
Steiner, R. (2004). Werkingen van het karma. Zeist: Vrij Geestesleven.
Tillett, G. (2012). Modern Western Magic and Theosophy. Aries, 12, 17-51.
Ullrich, H. (1994). Rudolf Steiner (1861-1925). Prospects: the quarterly review of comparative
education, 25, 555-572.
http://books.google.be/books?id=npHUnEv_T8oC&pg=PA87&dq=Van+Zwieten+%26+Willems
&hl=nl&sa=X&ei=RbVJUeasN4aK0AX3y4GwBA&ved=0CDAQ6AEwAA#v=snippet&q=Lucassen&
f=false
Van der Linden, B. (2008). Music, Theosophical spirituality, and empire: the British modernist
composers Cyril Scott and John Foulds. Journal of Global History, 3, 163182. doi:10.1017/S1740
022808002593.
Veltman, W.F. (1993). Antroposofie. De weg van het ik. Zeist: Vrij Geestesleven.
63
Veltman, W.F. (1980). Rudolf Steiner. Een biografie. Zeist: Vrij Geestesleven.
64
65
6. Bijlagen
6.1. Brief Widar - opzet masterproef
21-12-2012, Gent
Geachte,
Als tweede master in de orthopedagogische wetenschappen sluit ik mijn studie af met een
masterproef waarin ik Steiners visie op mensen met een beperking bestudeer. Eerst en vooral
wil ik u nogmaals hartelijk danken om te willen participeren aan mijn onderzoek.
In mijn masterproef bestudeer ik vier delen. Het eerste deel gaat over de basisthema’s van de
antroposofie, het tweede behandelt Steiners visie op mensen met een beperking, het derde is
een casestudie die doorgaat in jullie gemeenschap en het laatste is een vergelijking tussen
Steiners visie op mensen met een beperking en mijn casestudie.
Ik heb gekozen om mijn casestudie op De Widar te voeren, omdat jullie al dertig jaar bestaan en
ik daarom eventueel een evolutie in jullie werking kan bestuderen. Doordat ik een casestudie
doe, zal mijn focus volledig bij jullie liggen en wil ik op deze manier jullie werking, visie, bronnen,
invloeden etc. onderzoeken. Aan de hand van deze casestudie wil ik een beter zicht verwerven in
de manier waarop de antroposofie invloed kan hebben op de zorg aan personen met een
beperking. Aangezien het een casestudie is, is het niet mijn bedoeling om mijn bevindingen te
veralgemenen maar ze enkel en alleen aan jullie gemeenschap toe te schrijven.
Wanneer mijn casestudie erop zit, wil ik graag mijn praktijkervaringen vergelijken met de
theorie die ik bestudeerd heb.
Welke doelen zou ik graag op De Widar bereiken?
1. De werking leren kennen.
2. Visie en missie kennen.
3. Het ontstaan van De Widar bestuderen.
4. De bronnen en invloeden van De Widar bestuderen.
5. Evolutie in de zorg bestuderen.
6. Engagement van het personeel bestuderen.
Om mijn doelen te bereiken, wens ik op verschillende manieren te werk te gaan. Eerst en vooral
zou ik willen starten met een kennismakingsgesprek en indien mogelijk een rondleiding op de
gemeenschap. Dit wil ik laten volgen door verschillende bezoeken waarin ik het volgende hoop
te kunnen realiseren:
66
Interviews afnemen met verschillende personeelsleden: om de visie, missie, werking, zorg,
engagement… te leren kennen. Ik zou graag mensen van verschillende niveaus interviewen
(directie, personeel, ouders,… ). Specifiek lijkt het mij interessant om, in de mate van het
mogelijke, de personen kunnen spreken die Widar hebben opgestart. Dit geeft mij de kans om
Widar in een historisch perspectief te plaatsen. Iedereen die een interview toezegt, zal een
informed consent krijgen waarin onder andere wordt toegelicht dat het interview vrijblijvend is
en de geïnterviewde er op elk moment mee kan stoppen. Desgewenst worden interviews
geanonimiseerd.
Om de werking zelf te leren kennen, zou ik graag participerend observeren. Dit wil zeggen dat ik
een aantal keer in de werking zelf zou willen staan en om aldus de werking te kunnen
observeren.
Om het ontstaan en de evolutie van De Widar te bestuderen, zou ik graag zoveel mogelijke
beschikbare documenten, waarin de werking in beschreven staat (oprichtingsdocumenten,
verslagen, nota’s, briefwisseling, rapporten,…), en eventueel ook bewonersdossiers willen
doornemen. Ik zou graag dossiers uit verschillende jaren met elkaar vergelijken om zo op zoek
te gaan naar een evolutie.
Indien mogelijk zou ik graag in januari een afspraak maken, gekoppeld aan een rondleiding. Ik
zou graag zo snel mogelijk afspraken maken om de bovengenoemde punten te kunnen
operationaliseren. Het is mijn doel om mijn masterproef in mei af te geven, wat betekent dat wat
betekent dat ik ten allerlaatste tot einde maart mijn bezoeken aan De Widar kan inplannen.
Ik zou ook graag weten of mijn doelen en verwachtingen haalbaar zijn en of en tot op welke
hoogte jullie daarmee akkoord gaan. Opmerkingen, feedback en vragen mogen doorgemaild
worden naar [email protected].
Prof. Dr. Angelo Van Gorp is mijn promotor. Met vragen kunt u desgewenst ook bij hem terecht:
[email protected] of tel. 09/264.62.75.
Hartelijk dank voor uw medewerking.
Met vriendelijke groeten,
Hanne Lambrigts
67
6.2. Voorbeeld logboek logeerweek Widar – Dag 1: 11/02/13
Doelgroep : volwassenen met verstandelijke beperking en/of lichamelijke beperking.
Eerste indrukken :
1. bewoners krijgen hun verantwoordelijkheid. Ze hebben geen continue begeleiding nodig : de
meesten kunnen rustig hun werk doen zonder dat er iemand hen continu moet begeleiden. Ze
kunnen zelfstandig naar de andere huizen gaan en trekken hun plan. Indien mogelijk nemen
sommige bewoners zelfstandig de trein. Ze werken omdat ze dit willen en ook moeten. Ze
moeten hun steentje bijdragen aan de gemeenschap. Ze kunnen dit zelfstandig en het is geen
bezigheidstherapie (wat in andere voorzieningen vaak gedaan wordt wanneer iemand niet kan
werken).
2. Iedereen is enthousiast en wil zijn steentje bijdragen aan mijn masterproef. Ze zijn benieuwd
hoe ik het ga aanpakken en geven aan dat het onmogelijk is om op zo’n korte tijd een thesis te
schrijven over de antroposofie en heilpedagogie/sociaaltherapie.
3. Alle begeleiders werken in de werkgebieden samen met de bewoners Ik probeer dus ook tijd
te maken om mee te werken. Vandaag heb ik even de mogelijkheid gehad om het eten klaar te
maken.
4. Verpleegster: evolutie in de zorg,… dit is vooral uitbreiding van grond en huizen. De werking is
hetzelfde gebleven. Centraal staat nog steeds het werken. Iedereen werkt mee. We gaan nog
steeds hetzelfde met hen om (werkt nog maar 6 jaar op De Widar maar is hiervan overtuigd). In
het begin werd er niet veel neergeschreven. Er zijn weinig verslagen geschreven. Dit maakt het
zeer moeilijk om evolutie neer te schrijven. We zijn nog niet lang verplicht om alles neer te
pennen.
Participerende observatie: mee gekookt, samen aan tafel zitten, samen in de living zitten.
Iedereen werkt op zijn eigen tempo en doet alles op zijn eigen manier: manier van snijden (groot,
klein). Er worden taken aangeboden en de bewoners beslissen samen met de begeleiders wat
ze als werk doen. Ze hebben keuze tussen een aantal taken die uitgevoerd moeten worden. Ze
moeten sowieso werken maar je laat ze best iets doen dat ze echt willen doen, anders helpen ze
niet mee en doen ze hun best niet. Tijdens het werk wordt er met de bewoners gebabbeld
(indien ze graag praten, indien ze liever stil zijn worden ze ook meer met rust gelaten). Indien
iemand aan het rusten is op een verkeerd moment wordt hij daar op een leuke, motiverende
manier op aangesproken: geen negatieve confrontatie: kan dan bvb zijn: o, jantje is hier gezellig
aan het praten: deze persoon weet dat hij eigenlijk verder moet werken.
Landvidi houdt rekening met structuur en gaat ervan uit dat iedereen zich hier aan houdt. Zo
moet iedereen de afspraken nakomen. Wanneer mensen veel te laat aan tafel komen, moeten ze
68
hun eten in de keuken op eten. Samen eten hoort ten slotte bij het
familiegebeuren/huisgebeuren.
In het huis worden de bewoners als volwassen aangesproken en behandeld: indien ze niet
willen eten worden ze niet gedwongen. Ze hebben achter de maaltijd geen kans meer om te eten
en weten dat ze lang moeten wachten tot ze opnieuw een kans hebben om te eten. Ze moeten
hier dus hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
Dagstructuur:
06.45u wekken
07.30u ochtendspreuk + ontbijt + afwas
08.30u beginnen op de werkgebieden
10.30u koffiepauze
11.00u hervatting op de werkgebieden
12.15u werkgebieden stoppen en de bewoners gaan naar huis
12.30u spreuk + middagmaal + spreuk + afwas + middagrust
14.00u wekken
14.15u de werkplaatsen herbeginnen
16.00u sappauze
17.45u werkplaatsen stoppen
18.00u spreuk + avondmaal + spreuk
19.30u koffie
21.00u dagafsluiting
Dag 1 – Hanne:
08.45u afspraak directeur
09.00u verpleegster: inkijken bewonersdossiers
10.00u Landvidi: meekoken
11.00u praktische vergadering
12.30u middagmaal
14.00u rondleiding van bewoner
16.00u bestuderen papieren
18.00u avondmaal
19.00u helpen in keuken
20.00u interview
69
Praktische vergadering:
begin met een spreuk
overlopen van agenda punten van de huizen (volledige week wordt besproken: wat
plannen de huizen)
algemene punten worden besproken
praktische afspraken rond bewoners worden besproken
einde met een duitse spreuk.
70
6.3. Informed consent
Ik, …………………………………………………………………, ben bereid om deel te nemen aan een onderzoek, in functie
van de masterproef van Hanne Lambrigts, studente in de tweede master Orthopedagogiek aan
de Universiteit Gent.
Een deel van het onderzoek is gericht op een casestudie, met name de dorpsgemeenschap
‘Widar’. Hiervoor dienen ook kwalitatieve interviews afgenomen te worden; de participanten
zijn op de een of de andere manier verbonden aan hoger genoemde dorpsgemeenschap.
Verschillende thema’s, zoals het ontstaan, de visie en missie, het engagement van het personeel
en de evolutie in de zorg worden aangekaart.
- Er wordt een vragenlijst en een interview afgenomen op een afgesproken datum, plaats
en tijd tussen de onderzoeker en de participant.
- De vragenlijst behandelt de verschillende thema’s over het ontstaan en de werking van
De Widar.
- De thema’s van het interview zijn vooraf bepaald, namelijk het ontstaan van de
gemeenschap, de (inspiratie)bronnen die De Widar beïnvloed hebben, de visie en missie,
de werking, het engagement van het personeel en de evolutie in de zorg.
- Het interview zal, mits toestemming van de participant, opgenomen worden, om nadien
volledig te worden uitgeschreven.
- De anonimiteit van de participant wordt verzekerd door het gebruik van pseudoniemen.
- De participant gaat akkoord dat de bekomen gegevens worden bijgehouden en eventueel
gebruikt voor vervolgonderzoek.
- De participant kan te allen tijde beslissen om uit het onderzoek te stappen. De bekomen
gegevens worden dan vernietigd en uit het onderzoek gehaald.
- Ten slotte zijn er aan het onderzoek geen directe risico’s verbonden.
De participant, De onderzoeker, De verantwoordelijke,
Wanneer u nog meer informatie wil, kunt u steeds contact opnemen met Hanne Lambrigts via
het e-mailadres [email protected].
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Universiteit Gent – Faculteit Psychologie &
Pedagogische Wetenschappen
Master Orthopedagogiek
71
Wenst u op de hoogte gebracht te worden van de resultaten van het onderzoek?
Ja/Nee
E-mailadres:
Mogen wij, Universiteit Gent, u opnieuw contacteren voor eventueel vervolgonderzoek?
Ja/Nee
Gelezen en goedgekeurd op, Handtekening,
72
6.4. Interview – Joris – 13 februari 2013
Voorstelling Joris:
Directeur van vzw Widar
Deelnemer van de gemeenschap, interne medewerker
Is al sinds het begin van Widar aanwezig
Gaat zeer weinig mee werken, enkel in zomer (zelden), in huis af en toe vervanging van
externe medewerkers.
Intern wonende: inspanning van de gemeenschap compenseren (niet koken, geen
boodschappen,…) daarom doen ze diensten terug naar de gemeenschap (extra doen voor
de gemeenschap). Iedereen kiest zijn eigen invulling : werken, autokeuring, mee aan tafel
zitten, … je kiest zelf waar je hen mee kan helpen.
Waar heeft u de antroposofie leren kennen?
Student psychologie in Antwerpen: stage gedaan in het Iona-instituut te Kessel
(antroposofische voorziening voor kinderen in die tijd). 40 jaar geleden stage gedaan.
Daar antroposofie leren kennen. Personeel daar hebben aan Joris inleidende lessen
gegeven in de antroposofie.
Joris is dan zelf hier meer over beginnen lezen en studeren.
Na zijn opleiding is hij naar het Zonnehuis in Zeist gaan werken: Prof. Lievegoed werkte
daar toen nog. Daar heeft Joris de heilpedagogische opleiding gevolgd: Het Zonnehuis
was voor hem een antroposofisch bad.
Twee inleidingen voor Joris, voor het leren kennen van de antroposofie:
o Het inhoudelijke: Joris was van mening dat na Goethe niemand nog een
universele wetenschapper zou zijn (omdat de wetenschap zo complex geworden
is, en het allemaal deelspecialisaties zijn). Dat zei Joris in zijn opleiding. In zijn
opleiding vertelde iemand dat er nog iemand was, namelijk Steiner en raadde
Joris aan om dit te bestuderen. Dit was net voordat hij naar het Iona-instituut
ging.
o Praktische inleiding: Joris nam bij zichzelf waar dat zijn wil veranderde op het
Iona instituut. ’s Morgens om 06.30u stond hij al in de groepskamer om de
kinderen te helpen. Hij had niet gedacht dat hij zich zo zou inzetten. De kinderen
hadden hem geraakt zodat hij ook paraat stond voor de kinderen en extra
inspanningen deed (tijdens zijn stage ging hij gedurende weekends ook in het
instituut werken). Dit deed hij extra omdat hij zo geraakt was.
73
Hoe is Widar ontstaan? Hoe werd het opgericht?
Na de opleiding in Zeist: vervangende dienst op Iona-instituut gedaan: in die tijd moest
je nog naar het leger, als je niet naar het leger ging moest je een burgervervangende
dienst doen en dit heeft Joris dan op het Iona-instituut gedaan. Joris is daar een aantal
jaren gebleven.
Tamelijk vroeg kwam de idee om iets te beginnen vormen voor volwassenen mensen
met een beperking. 1980: officieel over beginnen nadenken met 2 families.
1979: eerst als idee geboren. Hing samen met de vraag van Turnhout: voor inhoudelijk
werk kwamen ze op het iona terecht waar ze over hun plannen om een steinerschool op
te richten vertelden. Vanaf 1979 waren ze met Turnhout verbonden, waardoor ze in
1980 besloten om hun idee uit te werken in het Turnhoutse (doordat er daar al
contacten waren ontstaan). Ze vormden een werkgroep die samen aan het werk gingen.
80-82: voorbereidend werk gedaan: ondertussen bleven ze werken in het iona-instituut
en in 1982: werd het terrein op het lipseinde aangekocht (Merksplas: eerste boerderij De
Widar)
Begonnen met drie bewoners, waarvan 1 uit iona kwam en 2 uit oikonden (organisatie
die ze hadden leren kennen) die ze hadden leren kennen. Ze namen volwassenen met
een beperking in pleeggezinvormen aan.
Een jaar later waren ze, denkt hij, met 7 bewoners.
Voorbereidingstijd was nodig om contacten te leggen, ook met mensen die heel wat voor
het zeggen hadden in de gehandicaptensector. Dr. Schrijver: had een belangrijke plaats in
de toenmalige gezondheidszorg. Hij wees ons erop dat er in het Noorden van Turnhout
nog een nood was aan gehandicaptenzorg. Dat motiveerden hen ook om in het
Turnhoutse te zoeken zo kwamen ze in Merksplas terecht en vonden ze een boerderij:
ze wouden een boerderij, ze wouden iets doen met tuinbouw en landbouw omdat ze dat
kenden vanuit het zonnehuis en ervaringen in Nederland met boerderijen.
Eerst vonden ze in Arendonk een plaats, een boerderij: deze is later gekocht door
Talander. Keuze voor de boerderij in Merksplas vanwege de inbedding die ze in de
omgeving hadden. Weggetje (het moer) tussen de gronden om van de widar naar
Landvidi te lopen, was het eigendom van een arts die een studiegroep van antroposofie
in Turnhout had. Hij bood aan dat ze daar hout mochten kappen, en er gebruik van
mochten maken. De buren, huiberrechts, hadden zes kinderen (4 van de 6) hadden een
antroposofisch beroep. Ze waren daar dus antroposofisch ingebed. Financieel konden ze
de boerderij van Arendonk niet betalen en dat van Merksplas wel. Helft eigen geld en
schenkgeld zo hebben ze de boerderij kunnen betalen. (75.000 euro).
74
Beginnen verbouwen. Elke keer als er een kamer vrij was, kon er een bewoner bij.
Gestart met drie gezinnen:
o 2 gezinnen hadden kinderen
o Jong koppel dat een opleiding in biologisch dynamische landbouw en
kunstzinnigetherapie in Engeland.
o Twee mensen gingen buitenaf werken (Parcivalschool) want ze hadden geen
subsidies. Via oikonden kregen ze wat geld. De mensen die op de parcivalschool
werkten, gaven hun loon aan Widar. Op het loon van 2 mensen hielden ze de
gemeenschap in leven. oorsprong van loongemeenschap: Iona, daar leefden ze
al zo! Alle drie de gezinnen hadden in het iona instituut gewerkt.
o Enige plaats in het Nederlandstalig gebied die nog werken met een
loongemeenschap.
o 2 gezinnen werkten ook in het zonnenhuis en naam in het zonnehuis leren
kennen. namen kwamen na het zonnenhuis in Iona werken wat heel
merkwaardig was! In die tijd studeerden mensen antroposofische richtingen in
het buitenland en keerden niet terug. Vele hadden ook in Engeland gestudeerd en
keerden terug naar België, zeer merkwaardig want in België was er op
antroposofisch gebied niets te doen (een paar steinerscholen en dat was het). Er
was geen werk voor mensen die een opleiding in de antroposofische richting
volgden. Rond 1975: golf van mensen die terugkwamen: zij hebben de basis
gelegd van de hele ontwikkeling van de antroposofie en heilpedagogie.
Leidinggevende van Christoforus heeft zijn opleiding in Zweden gevolgd en van
Speelhoeve kwam uit Engeland (opleiding). Met de scholen is dit ook zo gegaan.
Opleiding antroposofie voor leraren in de maak, heilpedagogie : eigen opleidingslijn in
Antwerpen (geen erkend diploma, maar applicatiecursus). Je verdient er niet meer mee
maar je wordt doordrongen van de antroposofe.
1 huis per 5 jaar opgericht: 82 Widar (midgard: tuin), 87: Landvidi gekocht en daar aan
beginnen werken (Midgard was toen klaar en de bakkerij ook). Door Landvidi aan te
kopen: beginnen met landbouw. Begonnen met een paar koeien. Huis van Landvidi
beginnen te verbouwen (lange tijd aan gewerkt)
86: erkenning en subsidiëring: financiële zware dobber. Lonen gaan voorschieten omdat
ze nog geen subsidies kregen, pas na een half jaar gedeeltelijke subsidies gekregen. Zeer
op hun tandvlees moeten leven omdat ze Landividi wouden kopen. Toen vrij snel:
uitbreiding, erkenning gekregen,… Landividi was klaar in ’92 en had plaats voor 17
bewoners.
75
1988 aanvraag voor 15 plaatsen met bouwsubsidies: geduurd tot 98 vooraleer het klaar
was (toen huize Skirne en Idafdeld in gebruik nemen: gezet door bouwsubsidies) toen
konden ze zich naar 32 bewoners ontwikkelen. Het kantoor is toen ook gebouwd.
Breidablik hadden ze toen nog niet.
Na 15 jaar hadden ze vier huizen.
’92: huize Breidablik gekocht: op voorwaarde dat de oude man die daar woonde daar
mocht blijven tot hij gestorven was. Aan dat huis hebben ze niets gedaan en hebben ze
gewacht met verbouwen tot die man overleden was. +- 2004: waren ze klaar met het
verbouwen van Breidablik
1998: kregen ze de vraag van Hoogstraten om in Wortelkolonie iets te beginnen. Eerst
zagen ze dit niet zitten: ze hadden er geen tijd voor, ze hadden net twee nieuwe huizen:
het vroeg te veel energie en tijd. Hoogstraten bleef dat vragen want ze zochten een
sociale bestemming voor een aantal van de gebouwen die in Wortelkolonie stonden
(oude gebouwen van de gevangenis en landloperskolonie).
Overeenkomst met overheid dat ze subsidies kregen voor de huizen als een deel een
sociaal doeleinde zou krijgen (sociale bestemming). Daarom drongen ze erop de widar
op aan om in te gaan in het initiatief. In 1999: akkoord gegaan (Ekkehart). huis voor 7
bewoners (was klaar in 2011 : ze hebben er 12 jaar over gedaan vooraleers er iemand
kon wonen). in deze sector moet je een lange wil hebben (lang van te vore een
bepaalde visie en idee hebben en zich hieraan vast houden, anders krijg je het niet voor
elkaar).
Nieuwe bouwplannen in de toekomst: 7de huis in Wortel: wordt zelfstandig gebouwd
(sinds 1982) met eigen middelen en eigen personeel. 2 tot 3 voltijdse jobs van Widar die
zich bezig houden met de bouw. Igdalir (nieuwe huis): willen graag zwaarder
behoevende mensen met een beperking hierin opnemen. Huis wordt anders gebouwd
(andere architectuur) (meeste zorgbehoevende). Zouden graag 50tal bewoners in totaal
hebben.
Relocatie van 7 plaatsen in lipseinde naar Hoogstraten zodat er 15 bewoners in Wortel
komen. Zodat er zorg dichtbij huis gegarandeerd kan komen (er was te weinig zorg in
Wortel, Hoogstraten) indien de mensen daarin geïnteresseerd zijn, kunnen ze daar zorg
dichtbij huis vinden.
Als het 7de huis klaar is, dan is het cirkeltje rond en moet het eerste huis terug
gerenoveerd worden (Midgard = 30jaar oud). Nieuwe ronde van renovatie en
verbouwingen. In die nieuwe ronde willen ze ook inhoudelijk het netwerk verbeteren.
intern wonende medewerkers: er zijn er te weinig om de groepen kleiner te maken. Het
is ook beter voor de internen om de spanningen kleiner te maken. Vraag: hoe gaan we dit
76
doen in de toekomst? Grootte van de gebouwen behouden? Of meer ruimte voor de
gehandicapten voorzien en minder gehandicapten in een huis laten wonen zodat de druk
(arbeidsdruk) voor de intern wonende kan verminderen? En de vraag naar continuïteit
groter wordt. Of behouden we het zo? Samenwonen met een groep van 8 bewoners doet
meer beroep op professionaliteit en minder nadruk op leven (kan wel in kleine groepen).
zorg: hoe krijgen we meer interne medewerkers, gemotiveerde internen?
Barrières internen: loongemeenschap : je moet je loon afstaan aan de gemeenschap. Je
moet hard werken! De meesten die komen solliciteren voor intern wonen, kunnen zich
niet voorstellen wat het echt is om intern te wonen, ondanks de vele gesprekken en de
duidelijkheid verstaan ze de inhoud van de woorden niet. Je kan je niet inbeelden hoe je
je leven moet delen met gehandicapten (woorden zijn op dat vlak inhoudsloos, je moet
het zelf ervaren wat het is). De meesten kunnen pas na een jaar zeggen of ze willen
blijven. Sommige geven vroeger aan dat ze willen blijven of weggaan.
Veel mensen die intern willen worden zijn mensen met jonge kinderen. De kinderen
kunnen hier in de natuur opgroeien en worden gedragen door de omgeving en de
maatschappij, ze leven in een ritme dit zijn bijkomende voordelen
Intern wonen lukt enkel met het volgende basismotief: ik WIL, of ik ben geïnteresseerd
om te leven met mensen met een beperking. De voordelen wegen nooit op tegen de
nadelen. Als je de gehandicapten als een bijkomende last beschouwt, dat je er moet
bijnemen, dan haal je het niet. Dan hou je dit niet vol.
Maatschappij: iedereen is op geld gericht. In Widar is dit niet zo: het motief van het werk
wordt inhoudelijk, niet extern (geld): het is een nieuwe gedachte (sommigen noemen dit
ouderwets). schept nieuwe toekomst vormen (arbeid en loon uit elkaar halen,
egoïsme uit het geld halen,… het zijn pogingen doen, het lukt niet als het in de
maatschappij niet lukt! Wordt bewust neergeschreven !)
Privé kapitaal wordt geofferd: gemiddelde mens leeft minder luxueus als wij: kan geen
biologisch dynamische voeding betalen, maar betaalt elke maand zijn hypotheek af en op
het einde van zijn rit heeft hij een huis, en dat hebben de internen van de Widar niet.
persoonlijke keuze die gemaakt wordt, het is geen financiële rijkdom maar wel een
menselijke rijkdom.
Widar bezig met: wat als mensen weggaan, hoe kunnen wij hen helpen: na een aantal
jaren gewoond te hebben op widar, hoor je een bepaald bedrag mee te krijgen (je kan er
geen huis mee kopen).
Iedereen die al lang op Widar woont, geeft aan met hun pensioen te willen blijven (als
pensioen blijft bestaan).
77
Pensioen: volop over aan het nadenken om dit uit te werken: blijft die in het huis en blijft
die daar werken, woont die in een chalet op het terrein ? Joris als directeur: weet niet of
hij kan blijven wonen op Widar, in een huis: want hij zal zich moeten terughouden en zijn
opvolger moet kunnen verdragen dat hij aanwezig is. Joris heeft geen plannen om te
vertrekken. Het zou niet juist zijn want hij zou niet enkel met zijn werk stoppen maar
ook met zijn sociaal leven, hij zou weggaan van de mensen waar hij heel zijn leven mee
heeft samen gewerkt.
Middelen en mogelijkheden zoeken zodat gepensioneerden hier kunnen blijven wonen.
Verzorging antroposofisch karakter: mag geen leemtes krijgen. Dat mocht de laatste 30
jaar niet en in de toekomst ook niet: want dan vloeit het weg als water in los zand: iona-
instituut: antroposofisch karakter wordt in vraag gesteld; heilpedagogie en
sociaaltherapie lijkt niet meer zo aanwezig omdat dit niet verzorgd wordt.
o 1.Pedagogische vergadering: het eerste deel: een inhoudelijk thema dat uit de
antroposofie komt.
2.oriëntatiecursus, 3. applicatiecursus en 4. Verdiepingscursus (hoe de
antroposofie in de ziel verdiept kan worden) voor de mensen die het wensen:
medewerkers worden gemotiveerd om de oriëntatiecursus te volgen.
o Op Widar zijn er heel veel mensen die uit een andere antroposofische setting
komen en waar ze de antroposofie zagen verwateren. Verwatering: door
schaalvergroting (onvoldoende mensen die vanuit de innerlijke motivatie in de
antroposofie terecht komen) en verwaarlozing van de interne opleidingen,
mensen die niet achter de organisatie staan moet je uit de organisatie zetten.
Leidinggevende moeten de antroposofie in zich dragen, er zijn er heel weinig die
voor een leidinggevende functie kiezen door de administratie.
o Prof. Lievegoed gaf een cursus aan een paar mensen, ging over diepgaande
antroposofie (chartres, tempelieren,…).. al die mensen hebben een plaats
gevonden in de heilpedagogie, sociaal therapie en veel zijn leidinggevende
geworden.
Is er een evolutie in de zorg/werking zichtbaar?
Algemene werking is hetzelfde gebleven: uitgangspunten en principe zijn nooit
veranderd: enige zin die Steiner heeft uitgesproken over volwassenen met een
beperking: hen een zo normaal mogelijk leven laten leiden.
Organisatie is gebaseerd op sociale driegeleding:
o Werken : ontwikkelen van de volwassenen via het werken. (is uitgebouwd via de
werkgebieden + keuze, ze mogen kiezen waar ze gaan werken)
78
o Samenleven: met een groep mensen, met gezinnen met kinderen, met
bewoners,… de vorm die in het begin aangenomen werd is hetzelfde gebleven.
Alleen is dit gedifferentieerd: het aantal plaatsen is gegroeid, er zijn meerdere
huizen: bewoners mogen hun huis kiezen
o Spirituele, eigen gedachten/interesses verzorgen, culturele leven verzorgen:
avondactiviteiten, vieren van jaarfeesten, spelen van toneelstukken (‘82: al
begonnen met alle toneelstukken te spelen) Religieuze element verzorgen.
Heilpedagogie – Sociaaltherapie : het verschil zit hem in de blikrichting
o Heilpedagogie: kijkt naar het verleden, hij corrigeert het verleden, hij corrigeert
datgene wat de mensen meebrengen vanuit het verleden. Vb. kind dat niet kan
lopen: hielpedagoog: probeert er voor te zorgen dat het kind kan lopen
(verschillende therapieën: badtherapie, massages, eurythmie,…) de
heilpedagoog heeft de wil tot genezen: de heilerwille, de wil tot corrigeren wat
uit het verleden komt.
o Sociaaltherapeut kijkt naar de toekomst. Hij kijkt naar wat hij met de mens moet
doen, wiens instrument af is, wiens oud karma gerealiseerd is,.. hoe kan ik een
nieuw karma realiseren voor deze mens, welke stappen moet ik zetten zodat hij
in de toekomst, in zijn volgende reïncarnatie niet moet beginnen waar hij nu
begonnen is. In iedere handicap zit een opdracht, en deze moet de sociaal
therapeut vinden (dit is een theorie, dit is een ideaal, dit krijg je niet zomaar voor
elkaar). We moeten de opdracht weten te vinden, de karmische opdracht:
waarom de mens zo op aarde gekomen is: de volwassenen verander je niet meer,
die ontwikkelt naar de toekomst toe.
Vb. Spasticus: moet soep leren eten zonder te morsen, zijn
wilsinspanning is veel groter dan dat een normaal mens zou moeten
hebben om soep te leren eten. Hij ontwikkelt een onvoorstelbare wil aan
die handicap die hij meebrengt met het verleden. Therapeut moet de
bedoeling van die handicap leren ontdekken. Indien je hem in een
situatie zet waarin hij niets moet doen, waarin hij spastisch mag zijn, wat
tv mag kijken enzo dan stopt zijn ontwikkeling MAAR als je hem aan het
werk zet, zodat hij iets nuttig kan doen voor de omgeving dan doet hij
iets voor de toekomst, dan doet hij iets voor zijn toekomstige
reïncarnatie en doet hij nu al iets voor de groep mensen.
o Heiltherapeut neemt een spirituele invalshoek: ik ga die persoon veranderen die
hier op aarde komt
79
o Sociaaltherapeut: deze mens is af, de fysieke voorwaarden zijn af. Wat kan hij nu
doen zodat hij in zijn leven na de dood een stuk verder geraakt.
Doel van de handicap: hoe vind je dit? heel bescheiden in zijn! Zo ver
geraken we niet! Bewonersbespreking: we proberen er een heilig
moment van te maken en te vullen met eerbied en het zou kunnen dat we
daar een antwoord in vinden. We hebben het al gehad dat mensen zich
meer ontwikkeld hebben, hun gedrag veranderd is.
Bijvoorbeeld: op congressen van sociaal therapie worden voorbeelden
besproken: bijvoorbeeld een jongen die altijd ruzie had en overal werd
buiten gesmeten. In een bepaald instituut merkte ze op dat deze jongen
al heel zijn leven bezig is met acceptatie, aanvaarding: hoe word ik
aanvaard? van deze vraag zijn ze uitgegaan en zijn ze hem, collectief
als instituut, gaan aanvaarden een paar maanden later stierf hij. Op
zijn herdenking werd dan besproken dat zijn aanvaarding waarschijnlijk
zijn levensdoel was.
Werken met mensen met een beperking is een vervulling van je leven.
Goede ontwikkeling dat gehandicapten recht hebben op werk: in de heilpedagogie en
sociaaltherapie was het al lang bekend dat werk goed was voor de ontwikkeling van de
mens.
Erkenning: tehuis niet-werkenden: mensen die hier komen worden maatschappelijk
gezien als mensen die niet kunnen werken. Widar volgt deze gedachte niet, want dan
zouden ze de mensen uit hun maatschappelijk bestel plaatsen. Dan voelen de mensen
zich overbodig, worden ze lastig omdat ze niets mogen doen, ze worden depressief,
bitsig en dan moeten ze extra medicatie krijgen.. Je kan dit ook krijgen wanneer mensen
overvraagd zijn!
Midden zoeken dat de arbeid kan diepen.
Spirituele karakter: elke mens heeft iets spiritueels in zich, je moet dit verzorgen anders
verwaarloos je dit.
Zelfs de kleuren hebben een betekenis, rood nodigt uit om binnen te komen. Groen stoot
af. Prive gedeelte van de medewerkers : er zit een groene tint in de kleur zodat iedereen
niet zomaar naar binnen zou komen.
Te weinig studies vb invloed van arbeid op het welbevinden …
Overheid:
Niet willen erkennen, subsidiëring heeft 4 jaar geduurd
80
Lange tijd spottend over Widar gesproken, nu niet meer: kwaliteitsvol alternatief.
Bewondering voor inzet van het personeel (kwaliteit personeel is anders dan in gewone
instellingen). Nemen waar dat Widar niet bang is om moeilijkere mensen aan te nemen.
Widar neemt ook enkel prioritaire dossiers aan, geen vriendjespolitiek of voorkeuren
voor bepaalde mensen.
Opstarten van wortelkolonie: heel veel weerstand gekregen: integratiegedachte,
inclusiegedachten… in de maatschappij leven en Widar gaat zich in het bos afzonderen.
Vandaar begrip omgekeerde integratie. Studies uit Zweden : Zweden heeft dat sterk
gepromoot en zorg is daar zeer duur. Mensen worden in de dorpen geduwd naar de
periferie = dat is de werkelijkheid. Raad van bestuur van Vlaams parlement, kabinet
Joris heeft ze alle twee bewerkt. Een bewoner heeft een brief naar de koning gestuurd.
Media:
Bewoners hebben een radio, sommigen bekijken het nieuws op de computer, sommigen hebben
een abonnement op de krant, af en toe wordt er een tv in de living gezet maar dit mag geen
gewoonte worden. Het is niet de bedoeling dat de bewoners en de medewerkers afgezonderd
worden. Ze willen hen niet overspoelen met de ballast en infantiliteiten die op de tv te zien zijn.
Het is niet de bedoeling om de bewoners te infantiliseren.
Beeld van de sekte:
Geen schrik om een sekte te worden. Vanuit de antroposofie jarenlang verbinding gehouden met
iaxo (??) Vereniging om gevaarlijke groeperingen in de maatschappij te detecteren. Antroposofie
werd in het begin ook geviseerd. In Vlaanderen is dit geen probleem. Het is ingeburgerd door de
vele Steinerscholen. In Wallonië is dit moeilijker, ze hebben daar nog maar één Steinerschool en
zij kregen veel commentaar over sektevorming.