Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de...
Transcript of Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de...
1
Economische activiteiten in het landelijk gebied
Advies van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) aan de Vlaamse Regering en de Vlaamse
provincie- en gemeentebesturen
(30/01/2017)
INLEIDING ........................................................................................................................................................ 2
CONTEXT ......................................................................................................................................................... 2
Ruimtelijke, economische en maatschappelijke verschuivingen 2
Spanningsveld tussen beleidsprincipes en de realisatie in de praktijk 3
Bestuurlijke uitdagingen 4
SCOPE EN AMBITIE ......................................................................................................................................... 5
Scope en enkele begrippen 5
Ambitie 6
Positionering ten opzichte van andere initiatieven en studies 7
AANBEVELINGEN EN ACTIEPROGRAMMA ...................................................................................................... 9
Proactief beleid 9
Inventarisatie en monitoring 11
Actieprogramma ........................................................................................................................................... 12
Actiefiches ..................................................................................................................................................... 14
Actiefiche 1 14
Actiefiche 2 17
Actiefiche 3 20
Actiefiche 4 21
Actiefiche 5 24
Actiefiche 6 26
TOT STAND KOMEN VAN HET ADVIES ........................................................................................................... 28
Leden IPO themagroep 28
Proces 29
Procedure IPO werking 31
2
INLEIDING
Op het Bestuurlijk overleg van 17 april 2013 werd besloten om een nieuwe themagroep op te richten met betrekking tot het thema ‘Economische activiteiten in het landelijk gebied’. Met de organisatie van de themagroep zocht het Agentschap Innoveren en Ondernemen naar draagvlak voor het idee van een proactief beleid voor verweving van economische activiteiten in het zogenoemde ‘woonwerkweefsel’ van het landelijk gebied en naar samenwerking met andere beleidsdomeinen en actoren hieromtrent.
De doelstelling was om aan de hand van de aanwezige kennis een gezamenlijke denkoefening te
starten over economische activiteiten in het landelijk gebied en de mogelijkheden om ongewenste
ruimtelijke ontwikkelingen bij te sturen. We evalueerden samen de huidige situatie en dachten na
over opportuniteiten en randvoorwaarden voor verweving in de toekomst.
In het eerste hoofdstuk worden de context en de uitdagingen geschetst die de aanleiding vormde
voor deze themagroep.
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de scope en de ambitie van de themagroep.
Het derde hoofdstuk bevat de kern van het IPO- advies, de aanbevelingen en het actieprogramma.
De voorgestelde acties zijn bijeengebracht in een schematisch overzicht, elke actie is daarnaast
uitgewerkt in een afzonderlijke actiefiche.
In het afsluitende hoofdstuk staat het gevoerde proces beschreven dat leidde tot dit advies.
CONTEXT luchtfoto met context Vlaanderen
Bedrijvigheid draagt bij aan de dynamiek1 en de leefbaarheid van het landelijk gebied2. Cijfers tonen
aan dat een belangrijk aandeel van de economische activiteiten zich in het landelijk gebied bevindt.
Zo leren we uit cijfers van de VKBO dat de helft (50,45%) van de economische activiteiten3 gevestigd
is in het landelijk gebied tegenover 41,29% in het stadsweefsel4. Slechts een klein percentage van de
economische activiteiten (8,26%) is gelokaliseerd op de bedrijventerreinen 5 . Deze economische
dynamiek in het landelijk gebied is niet nieuw. Wat typeert dan wel de nieuwe context die de
aanleiding heeft gevormd voor de organisatie van de themagroep rond economische activiteiten in
het landelijk gebied?
Ruimtelijke, economische en maatschappelijke verschuivingen
De bedrijvigheid in het landelijk gebied heeft implicaties voor de ruimtebeschikbaarheid voor andere
activiteiten zoals natuur, wonen en recreatie en heeft ook impact op de beleving6 van het landschap.
1 Reeds in het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (Cabus en Vanhaverbeke, 2004) werd verwezen naar de belangrijke economische dynamiek die buiten de bedrijventerreinen en buiten de stedelijke gebieden bestaat. Deze dynamiek is belangrijk voor de ontwikkeling en de leefbaarheid van het platteland. 2 Het ‘landelijk gebied’ wordt in verschillende studies op een andere manier gedefinieerd. Het studiegebied in dit advies wordt ruim gedefinieerd als alle
ruimte buiten de afgebakende stedelijke gebieden en buiten de bedrijventerreinen. 3 Het gaat hier over locaties van de vestigingen van de ondernemingen die vestigingen hebben opgegeven in de VKBO én de locaties van de ondernemingen in het geval er geen aparte vestiging werd opgenomen in de VKBO. 4 Onder stadsweefsel worden alle afgebakende stedelijke gebieden begrepen maar zonder de bedrijventerreinen die zich daarbinnen bevinden. 5 Alle bedrijventerreinen uit het GIS-bedrijventerreinen van het Agentschap Innoveren en Ondernemen werden hier in rekening gebracht. Dit zijn dus de bedrijventerreinen in het stadsweefsel en in het landelijk gebied 6 Uit eerder studiewerk blijkt echter dat de implicaties van bedrijvigheid in het landelijk gebied en specifiek in het onderzochte geval van voormalige agrarische hoevegebouwen maar in een beperkt aantal gevallen als negatief worden ervaren. (WVI Verhoeve & De Roo, 2008: Economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit: onderzoek in de regio Roeselare-Tielt)
3
Inzichten in de aard van de activiteiten en de relatie met de omgeving is meebepalend om een beleid
te kunnen voeren.
We zien dat het platteland geëvolueerd is van een platteland dat primair gevormd werd door
landbouw, natuur en nederzettingen naar een platteland met heel diverse functies, terwijl de ruimte
om al die functies een plek te geven niet is toegenomen. Dat gegeven dwingt ons om op een andere
manier na te denken over de manier waarop we de ruimte benaderen vanuit beleidsmatig perspectief,
waarop we plannen, inrichten en gebruiken. Een efficiënter ruimtegebruik is niet voor niets een
belangrijke eis in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) dat werd goedgekeurd op 30 november
2016. Het BRV zet in op verweving van economie met andere functies maar ook op een uitdoofbeleid
voor bedrijven met een slechte ligging en het verhogen van de efficiëntie van de huidige
bedrijventerreinen. Bovendien is er de verscherpte aandacht voor hergebruik en gecombineerd
gebruik van de ruimte.
Een ander element dat de nieuwe context typeert zijn de uitdagingen die voortvloeien uit
klimaatveranderingen. De verweving van bedrijvigheid met andere functies is niet alleen een
ruimtelijke uitdaging maar kan ook bekeken worden vanuit het energetisch vraagstuk: de circulaire
economie (minder water, materiaalgebruik en hergebruik) 7 en de noodzaak om in te zetten op
koolstofarme industrieën. Zowel in de actuele Beleidsnota Omgeving als in het BRV vinden we
duidelijke verwijzingen naar strategieën die er op gericht zijn om ondernemen te stimuleren, ook in
het landelijk gebied maar dit nadrukkelijk met aandacht voor duurzame mobiliteit, voor milieu en
omgeving.
Ook de economische context is gewijzigd. Het type ondernemingen verandert, met vaak minder
zware invloed op de omgeving. Er komt meer aandacht voor lokale, kwalitatieve productie waarbij
de uitwisseling van kennis en expertise wel nog op globaal niveau gebeurt. Bovendien is er de
maatschappelijke vraag naar een betere afstemming tussen werk en privéleven waarbij werken
dichtbij huis een belangrijke factor vormt. Het belang van een kwalitatieve leefomgeving neemt toe
en uit zich onder andere in de wens naar een levendige buurt waar je niet alleen slaapt maar ook
leeft en werkt.
Deze belangrijke uitdagingen gevoed vanuit het transitiedenken en klimaatbestendigheid zorgen voor
een nieuwe beleidscontext en een vernieuwde blik op verweven van verschillende functies waarbij
de kwaliteit van de leefomgeving centraal staat. De noodzaak groeit voor een (hernieuwd) kader
voor economische activiteiten in het landelijk gebied, een kader dat antwoorden biedt over hoe we
omgaan met economische activiteiten in de toekomst.
Spanningsveld tussen beleidsprincipes en de realisatie in de praktijk
Het aanmoedigen van verweving vormde al één van de belangrijkste beleidsstrategieën in het
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. ‘Verweven waar het kan, scheiden waar het moet’ werd één
van de (theoretische) slogans voor het ruimtelijk beleid van de afgelopen twee decennia (1997-2016).
In de praktijk merken we echter een omgekeerde tendens. Ten gevolge van nadelige
randvoorwaarden en vestigingscondities worden de bedrijven uit het woonwerkweefel geduwd naar
de rand van de bebouwde omgeving, de open ruimte of een bedrijventerrein, dit terwijl veel
bedrijven zonder problemen kunnen functioneren in een woonomgeving en hier ook interactie mee
kunnen aangaan, bijvoorbeeld via het gezamenlijk gebruiken van parkeerplaatsen.
In de studie ‘Ruimtebehoefteraming voor bedrijventerreinen’ uitgevoerd in opdracht van het VLAIO
waarin de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen werd onderzocht tot het jaar 2030, werd
vastgesteld dat slechts ongeveer een derde van de bedrijven die vandaag gevestigd zijn op
7 Visienota 2050: 7 transitieprioriteiten
4
bedrijventerreinen hier op hun plaats zijn vanuit milieuhinderreden, voor meer dan de helft van de
bedrijven zijn andere opties in overweging te nemen. 25% van de bedrijven op bedrijventerreinen
zijn normaal gezien zonder meer verweefbaar met de woonfunctie.8 Kleine bedrijven die in principe
verweven kunnen voorkomen met andere functie zoals het wonen, vestigen zich vaak op
bedrijventerreinen of in het agrarisch gebied omwille van een gebrek aan een geschikt, betaalbaar en
zeker aanbod9.
Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen,
2015) en concrete ervaringen in projecten bevestigen de tendens naar meer push- dan pullfactoren10
die ervoor zorgen dat bedrijven zich gemakkelijker op een bedrijventerrein of in het agrarisch gebied
gaan vestigen in de plaats van verweven in de bestaande bebouwde kernen of aan de rand van het
landelijk gebied.. De kans dat paarse solitaire locaties11 hier systematisch herbestemd worden naar
andere bestemmingen, meestal wonen, is bijzonder groot.12
Uit de studie Ruimtebehoefteraming voor bedrijventerreinen (VLAIO) blijkt ook dat de nieuwe ruimte
die moet worden aangesneden voor bedrijventerreinen beduidend lager ligt wanneer wordt ingezet
op een efficiënter ruimtegebruik op bedrijventerreinen én op een beleid dat verweving van economie
buiten de bedrijventerreinen stimuleert.13
In het BRV is het ontwikkelen van een Beleidskader “ruimtelijk rendement” prioritair met als doelstelling het aansnijden van nieuwe open ruimte te verminderen en ruimteneutraal te zijn tegen 2050. Om deze doelstelling te bereiken neemt de noodzaak toe om verweving als een deel van de oplossing daadwerkelijk te realiseren in de praktijk. Het verweven van functies wordt in het BRV gezien als een opportuniteit voor een meer zorgvuldig ruimtegebruik. De combinatie van wonen en werken in de kleinere woonkernen wordt hierbij expliciet aangehaald.
Voor het vinden van het fragiel evenwicht van rendementsverhoging versus de noodzaak tot extra aansnijden van open ruimte wordt in het BRV ook de focus gelegd op een sterker vraaggestuurd economisch beleid in plaats van speculatief bedrijventerreinen te reserveren over een langere periode en vooral in te zetten op een (monofunctioneel) aanbodbeleid.
Ook de bedrijven zijn vragende partij naar een beleid dat sneller kan inspelen op hun vestigingsvragen en waarin men naast de belofte voor nieuwe bedrijventerreinen proactief locaties voorziet voor economische activiteiten die voldoen aan hun vestigingseisen.
Bestuurlijke uitdagingen
Bovenop de geschetste tendensen is het voor de lokale besturen een hele uitdaging om zowel aan de vooropgestelde beleidsprincipes als aan de ondernemingswensen te voldoen.
De lokale besturen zien zich geconfronteerd met steeds meer verantwoordelijkheid op hun
grondgebied. De toenemende verwachtingen gaan echter niet in elke gemeente samen met meer
personeel en expertise op het vlak van ruimtelijke ordening en economie. De meeste gemeenten
voeren helemaal geen of slechts een ad-hoc huisvestingsbeleid voor economische activiteiten. In de
praktijk zien we ook dat omwille van een gebrek aan inzicht of politieke wil de impact van een bedrijf
op zijn omgeving al eens onderschat wordt of dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met
8 VL AIO (2014): Raming van de behoefte aan bedrijventerreinen in het Vlaams Gewest 9 Doctoraat Anna Verhoeve, 2015
10Push- en pullfactoren geven aan wat de risico’s en pijnpunten zijn die de theoretische principes van verweving in de praktijk belemmeren. 11 Bedrijven en economische activiteiten die (geïsoleerd( liggen in de kernen/woonwerkweefsel 12 Studie Ruimtebehoefteraming workshop, kameleon, Spazio, studie segmentatie werklocaties RV, doctoraat. Anna Verhoeve
13 Bijna tien jaar eerder was een eerdere adviesvraag gericht aan de RESOC’s , op initiatief van de Vlaamse administratie economie met betrekking tot bedrijfshuisvestingsmogelijkheden voor economische activiteiten buiten bedrijventerreinen, zowel voor de landelijke gebieden als voor de woongebieden daarbij uitgekomen dat een grotere verwevenheid de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen zou kunnen afremmen. Economische activiteiten buiten bedrijventerreinen, Leiedal, 2008
5
alle betrokken actoren (bedrijfsleiders, bewoners,…), maar ook omgekeerd komt het voor dat
bedrijven niet toegelaten worden alhoewel ze gerust kunnen functioneren binnen een woon- en
leefomgeving. Vele gemeenten ervaren bovendien een gebrek aan samenwerking en afstemming
tussen de relevante beleidsdomeinen (economie, ruimtelijk ordening, landbouw, natuur, recreatie.. )
en met naburige gemeenten.
Een ander tekortkoming waarmee gemeentebesturen kampen heeft te maken met een gebrek aan de
nodige kwantitatieve gegevens om keuzes te kunnen staven en zo een gerichter beleid (vraag- en
aanbodgestuurd) te kunnen voeren.
Uit het spanningsveld tussen theorie en praktijk blijkt dat het bevorderen van verweving, als strategie
om een ruimtetekort op te vangen en de economische dynamiek te bevorderen, niet eenvoudig is. De
theoretische concepten moeten worden aangevuld met concrete handvaten voor de bevoegde lokale
besturen om de praktische realisatie te vergemakkelijken.
SCOPE EN AMBITIE
Scope en enkele begrippen
Vanuit de beschreven ruimtelijke, economische, maatschappelijke en bestuurlijke uitdagingen werd de scope van de themagroep gericht op het ondersteunen van ‘verweving’ van economische activiteiten in het ‘woonwerkweefsel’ van het ‘landelijk gebied’.
Het begrip ‘verweving’ werd binnen de IPO-themagroep gedefinieerd als: het naast en door elkaar voorkomen van verschillende functies (werken, wonen, recreëren, natuur, maatschappelijke diensten) zonder elkaar in die mate te storen dat een bepaalde functie er problemen van ondervindt met idealiter een meerwaarde voor de verschillende functies en de omgevingskwaliteit.
Het begrip ‘landelijk gebied’ werd in de themagroep gedefinieerd vanuit een beleidsmatige benadering.
Concreet omvat het landelijk gebied alle ruimte buiten de stedelijke gebieden (afbakeningen
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) en buiten de monofunctionele bedrijventerreinen. De sites die
voor industrie bestemd zijn maar dit in functie van één of enkele bedrijven (solitaire
bedrijventerreinen), worden wel meegenomen onder de definitie14. Het gaat meestal om historisch
gegroeide bedrijfssites die met dezelfde problematiek te kampen hebben (gehad) niet nieuwe
bedrijvigheid buiten de bedrijventerreinen.
Het beleid dat wordt gevoerd op bedrijventerreinen, in het stadsweefsel (afgebakende stedelijke
gebieden exclusief de bedrijventerreinen) en in het landelijk gebied werken als communicerende
vaten en beïnvloeden het toekomstig ruimtegebruik in deze verschillende zones.
[kaartje landelijk gebied);
Met de term ‘woonwerkweefsel’ doelen we op de bestaande bebouwde kernen in en aan de rand van
het landelijk gebied. De IPO themagroep vertrekt van de noodzaak van de versterking van het
woonwerkweefsel door weloverwogen keuzes te maken ten aanzien van de aard en de omvang van
economische activiteiten in de kernen (inclusief kleine steden) waardoor er minder open ruimte
aangesneden moet worden (ruimteneutraliteit). De themagroep zet in op het woonwerkweefsel
vanuit de vaststelling dat bedrijven vandaag veelal gedwongen uit de kernen worden geduwd. Op
14 Een verdere detaillering over het onderscheid tussen solitaire en niet-solitaire bedrijventerreinen is opgenomen in het -afzonderlijke- rapport met de resultaten Qlikview.
6
die manier evolueren we tot een oneigenlijk gebruik van de ruimte; ruimte voor bedrijventerreinen
die ten koste gaat van open ruimte, beschikbare oppervlakte voor landbouw en natuur terwijl zich
in het woonwerkweefsel en het stadsweefsel een evolutie voltrekt naar monofunctionele
woonwijken. Deze tendens sluit niet aan bij de beleidsambitie om te streven naar efficiënt
ruimtegebruik (ruimtelijk rendement, hergebruik en gecombineerd ruimtegebruik).
De grenzen van het woonwerkweefsel zijn niet altijd eenduidig en worden mee bepaald afhankelijk
van de lokale context.
[voorbeeldfoto’s bedrijvigheid woon- werkweefsel (ppt 2de TG);
Ambitie
De ambitie of het streefdoel van de themagroep valt uiteen in twee onderdelen, die onderling nauw met
elkaar verbonden zijn:
Een proactief bedrijfshuisvestigingsbeleid in functie van het behoud van de open ruimte en de
leefkwaliteit
Vele gemeenten streven naar dynamiek en leefbare kernen en delen ook de wens om de open ruimte
te behouden maar door een gebrek aan een goed huisvestingsbeleid voor ondernemers en aan
bovenlokale afstemming worden kansen gemist.
De eerste ambitie van de themagroep bestaat er in om aanbevelingen te geven over wat er vanuit
het beleid kan gedaan worden om proactief de verweving van economische activiteiten in het
woonwerkweefsel te faciliteren.
Een proactief huisvestingsbeleid kan zich richten op bedrijven waarvoor verweving met de
woonfunctie voor de hand ligt (kappers, advocaten, dokters, apothekers, ..) maar ook op bedrijven
waarvoor verweving minder vanzelfsprekend is (bouwbedrijven, productiebedrijven, ambachten…)
en waarop dus sterker moet worden ingezet om de huidige tendens van scheiding van functies te
keren.15. Bedrijven met een duidelijk aanwijsbare hinder of bedrijven die een gevaar betekenen voor
omwonenden moeten uiteraard op een bedrijventerrein gevestigd worden.
Een bedrijfshuisvestigingsbeleid moet hand in hand gaan met het behoud of de verbetering van de
woon- en leefkwaliteit. Een (boven)lokaal bestuur moet daarom proactief kunnen nagaan of het
verweefbaarheidsprofiel16 van een bepaalde locatie is afgestemd op het verwevingsprofiel17 van de
activiteit en zijn omgeving. Dit geldt ook voor de bestaande bedrijvigheid waarbij besturen de keuze
moeten maken om het bedrijf verder te faciliteren of dat een verhuis naar een andere locatie meer
aangewezen is.
Om vanuit de lokale besturen proactief een kwalitatieve dienstverlening te kunnen bieden is er nood
aan meer concrete handvaten en aan praktische tools en tips om keuzes te kunnen motiveren en om
werk te kunnen maken van samenwerking binnen de gemeentelijke administraties en over
gemeentegrenzen heen.
15 In de afzonderlijke rapporten met de resultaten uit Qlikview en het Ruimtemodel Vlaanderen wordt hier een opdeling gemaakt in ‘witte’, ‘grijze’ en ‘zwarte’ bedrijven. 16 Verweefbaarheidsprofiel van de locatie: het geheel van kenmerken van een locatie met betrekking tot de huidige toestand van verweving en de inschatting van een potentiële toestand van verweving. 17 Verwevingsprofiel van de activiteit: het geheel van kenmerken van een activiteit met betrekking tot de mate waarin de functie kan verweven worden met andere activiteiten.
7
Een performant systeem voor dataverzameling, inventarisatie, analyse en monitoring
Zowel op het lokale niveau als op een hogere schaal is het van belang om de ruimtelijk-economische
ontwikkelingen te kunnen monitoren en zicht te krijgen op de beschikbaarheid van gronden. In het
“GIS-bedrijventerreinen” dat wordt beheerd door VLAIO worden heel wat gegevens voor
economische activiteiten op de bedrijventerreinen bijgehouden maar er bestaat geen systematische
manier van inventarisatie en opvolging van de economische activiteiten en de ruimte die in beslag
wordt genomen voor economie buiten de bedrijventerreinen. Er moet geïnvesteerd worden in
gegevensverzameling, analyse en opvolging om veranderingen in het functioneel gebruik van de
ruimte te kennen. Onderdeel van gegevensverzameling is systematische gegevensuitwisseling
Het opzetten van een performant systeem om te monitoren waarmee beter onderbouwde
beleidskeuzes kunnen gemaakt worden zowel op Vlaams niveau als op niveau van het
(inter)gemeentelijk beleid en zelfs tot op niveau van de afweging van vestigingsvragen op een
bepaalde locatie, vormt de tweede ambitie van deze themagroep.
Voorliggend advies moet helpen bij het stimuleren van een nieuwe beleidsaanpak door het aanreiken
van handvaten aan (boven)lokale besturen en de relevante beleidsdomeinen.
De opmaak van een beleidskader zelf of het (juridisch) uitwerken van (nieuwe of wijzigingen van)
instrumenten valt buiten de ambitie van deze themagroep.
Positionering ten opzichte van andere initiatieven en studies
Bij het bepalen van de scope van de themagroep werd ook naar andere lopende of recente studies
en rapporten gekeken die nauw aanleunen bij de problematiek van economische activiteiten in het
landelijke gebied. Op die manier streeft de themagroep naar complementaire inzichten en
aanbevelingen met andere initiatieven. De studies waarnaar in het advies wordt verwezen en die
aanknopingspunten bieden voor de aanbevelingen, zijn opgenomen in het overzicht op de volgende
pagina. Het overzicht illustreert, dat er al geruime tijd aandacht is voor dit onderwerp en dat er al
heel wat onderzoek werd verricht. De beoogde doelgroepen van de studies verschillen, als ook
schaalniveaus en finaliteit, gaande van beleidsaanbevelingen tot heel concrete tips. Het eerdere IPO-
traject “Herbestemming van leegstaande hoevegebouwen in agrarisch gebied” (2010)18 illustreert hoe
een resultaat uit een eerdere IPO- thema (oa. installeren van de Beleidswerkgroep Hergebruik,
getrokken door Ruimte Vlaanderen) aanleiding vormt voor nieuwe onderzoeken. Concreet gebeurde
er op vraag van Ruimte Vlaanderen een juridisch onderzoek naar de mogelijkheden van de
‘contractbenadering’ en de‘ beleidsconvenanten’. Er wordt gestreefd naar synergie tussen de
resultaten en het vervolgtraject van deze studies en de aanbevelingen uit dit IPO-advies.
18 IPO Eindrapport (2010): Nieuwe inzichten in de economische dynamiek op het Vlaamse Platteland.
8
Figuur 1:Positionering IPO- advies t.o.v. andere studies
9
AANBEVELINGEN EN ACTIEPROGRAMMA
Het keren van de tendens van ‘ontweving’ zoals beschreven in de context gaat niet vanzelf maar
vereist een proactief beleid vanuit de verschillende bestuursniveaus. Hierbij moet maximaal gebruik
worden gemaakt van de opportuniteiten in het woonwerkweefsel en van het bestaand patrimonium.
Er moet ingezet worden op inventarisatie en monitoring om het beleid te kunnen onderbouwen met
cijfers en het op termijn te kunnen evalueren zodat we kunnen afstappen van de gevoelsmatige
benadering van de economische dynamiek buiten bedrijventerreinen.
De aanbevelingen in dit advies zijn opgesplitst volgens de twee geschetste ambities: ‘proactief beleid’
en ‘inventarisatie en monitoring’. Bij elke aanbeveling worden één of meerdere acties voorgesteld die
meer in detail beschreven worden in de verschillende fiches van het actieprogramma. De matrix op
pagina 12f geeft een overzicht van de aanbevelingen en de acties met de trekkers en partners die
hieraan zullen bijdragen en een indicatie van de uitvoeringstermijnen.
Proactief beleid
[aanbeveling 1] Uitdieping verschillende aspecten m.b.t. visievorming
Om een proactief huisvestingsbeleid voor bedrijven te kunnen voeren dienen de lokale besturen een
visie te hebben over dit thema. Het opmaken van een visie met betrekking tot bedrijfshuisvesting,
rekening houdend met de impact van de bedrijven op de omgeving is van grote betekenis om de
kwaliteit en de dynamiek van het landelijk gebied, de open ruimte en het woonwerkweefsel te
behouden en te verbeteren.
De voorbije drie jaar werden verschillende projecten gesubsidieerd waarin visievorming, ingebed in
een meer systematische aanpak een belangrijke rol speelde19. De themagroep adviseert om bijkomende
aspecten die van belang zijn bij visievorming verder uit te diepen. Het gaat met name om:
1. Visievorming rond bedrijfshuisvesting over gemeentegrenzen heen met aandacht voor
vereveningsmechanismen bij (doorverwijs)beleid (ook buiten bedrijventerreinen);
2. Afstemming visie bedrijfshuisvesting met de mogelijkheden die de verschillende ruimtelijke
bestemmingen bieden20 inclusief de evaluatie van het huidig economisch gebruik van de
verschillende bestemmingen (vb. woongebied met landelijk karakter) en de toekomstige
potenties;
3. Visievorming (intergemeentelijk) rekening houdend met de levenscyclus (start, groei, inkrimping,
verhuis) van bedrijven inclusief de rol van bedrijfsverzamelgebouwen21;
4. Onderzoeken (on)mogelijkheden van een reservatiebeleid rekening houdend met
marktdynamieken en instrumenten grond- en pandendecreet.
De themagroep stelt voor om in te zetten op het subsidiëren van pilootprojecten rond visievorming
met specifieke aandacht voor één (of verschillende) van deze aspecten (zie actiefiche 1). Hiervoor
kan het Agentschap Innoveren en Ondernemen een projectoproep organiseren gericht naar
bovenlokale actoren, inclusief intercommunales en POM’s..
Binnen deze projecten dient ook onderzocht te worden wat er voor de deelnemende gemeenten valt
onder het ‘woonwerkweefsel’ en hoe dit geobjectiveerd kan worden. Er moet hierbij aandacht gaan
19 Subsidieprogramma ‘Ondernemingsvriendelijke gemeente’ (VLAIO). Tot de gesubsidieerde projecten behoorden de projecten ‘De juiste onderneming op de
juiste plaats’ (Unizo), ‘Kameleon’ (Leiedal) en Spazio (Voka Oost-Vlaanderen). 20 onder meer stedenbouwkundige voorschriften en uitgiftebeleid 21 een gebouw waarin verschillende bedrijfsunits te koop of te huur worden aangeboden
10
naar de impact van de verdere ontwikkeling van bepaalde bebouwde ruimten (kernen/(woon)linten)
op de andere functies zoals natuur, landbouw, bos…
[aanbeveling 2] Ondersteuning van gemeenten om theorie in praktijk om te zetten
De aanbevelingen, methodieken en ervaringen die opgedaan zijn (en zullen worden opgedaan) binnen
de gesubsidieerde projecten moeten ook worden verspreid naar de andere gemeenten. Het
Agentschap Innoveren en Ondernemen zal de resultaten van de bestaande en toekomstige projecten
bundelen en zorgen voor samenhangende informatie voor de lokale besturen. Daarnaast moet er
geïnvesteerd worden in actievere ondersteuning van de gemeenten om de theorie in praktijk om te
zetten. Dit kan door de gemeenten effectief aan te zetten tot het gebruik van de bestaande tools en
handleidingen en door hen inhoudelijke begeleiding aan te bieden.
De themagroep stelt voor om de gemeenten vertrouwd te maken met al deze bestaande
hulpmiddelen en hen te helpen prioriteiten te stellen. In eerste instantie wordt gedacht aan de
organisatie van een studiedag waarop onder andere de vernieuwde handleiding voor visievorming
inzake een bedrijfshuisvestigingsbeleid 22 wordt voorgesteld samen met bestaande tools met
betrekking tot:
- de ondersteuning naar een betere dienstverlening aan bedrijven (vb. LEAN traject Leiedal,
Bizlocator)
- de identificatie van mogelijke bedrijfslocaties (matrix Spazio, tool Geoloket)
- goed nabuurschap (o.a. uit project Spazio, Leiedal)
- afwegingen op de locatie zelf (afwegingstool verwevingsprofiel versus
verweefbaarheidsprofiel, Leiedal).
De organisatie van een studiedag om al deze informatie aan te reiken vormt slechts een startpunt.
Naast de informatieverstrekking aan gemeenten moeten de bovenlokale instanties (intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden, POM’s, provincies,…) een meer intensieve opleiding krijgen zodat zij in staat
zijn de gemeenten verder te ondersteunen bij lokale of bovenlokale initiatieven rond
bedrijfshuisvesting (zie actiefiche 2).
Bij informatieverstrekking met betrekking tot een beleid voor economische activiteiten in het landelijk
gebied dient het geheel meegenomen te worden van bestaande kennis, tools en instrumenten en
moet er zoveel mogelijk naar synergie gezocht worden met andere lopende initiatieven en studies
bijvoorbeeld met het traject rond convenantwerking en contractbenadering als alternatief
instrumentarium voor het hergebruik van gebouwen met een (voormalige) agrarische functie.
[aanbeveling 3] Ondersteuning gemeenten met vragen m.b.t. marktdynamieken
Een andere aanbeveling betreft de ondersteuning bij vragen met betrekking tot marktdynamieken en
prijszetting die komen kijken bij reconversies van bepaalde sites en bij planningsinitiatieven. Door de
bundeling van de vragen bij VLAIO en het beantwoorden van deze vragen via een raamcontract
krijgen de gemeenten antwoorden op maat én krijgen we vanuit Vlaanderen inzicht in de knelpunten
die gemeenten tegenkomen op dit punt (zie actiefiche 3).
Door de nieuwe kennisvergaring aan de hand van projectwerking en de ondersteuning van
(boven)lokale besturen bij het gebruik van ontwikkelde tools wordt gemikt op een verhoging van de
slagkracht van gemeentelijke besturen om het beleid effectief waar te maken op terrein.
22 synthese van de handleiding van VLAIO en de handleidingen uit pilootprojecten
11
Inventarisatie en monitoring
[aanbeveling 4] Inzetten op inventarisatie van bedrijfskenmerken
[aanbeveling 5] Inzetten op inventarisatie van omgevingskenmerken
De themagroep beveelt aan om meer in te zetten op een grondige inventarisatie en monitoring van
(de kenmerken van) bedrijven. Beleidsmonitoring op basis van meetbare gegevens is essentieel om
(nieuwe) dynamieken te identificeren en het beleid te kunnen evalueren en bij te sturen waar nodig.
Uit eerdere en lopende trajecten van het Agentschap Innoveren en Ondernemen samen met Ruimte
Vlaanderen blijkt dat de huidige gegevens (oa. uit de VKBO en ook door verkregen inzichten uit
Qlikview23) niet volstaan om een beeld te krijgen van de bedrijvigheid in functie van verweving. Dit
houdt ook in dat er onvoldoende ingeschat kan worden of een bepaalde omgeving overbelast is of
dreigt te worden overbelast door economische activiteiten.
De themagroep beveelt aan de mogelijkheden en de meerwaarde te onderzoeken van bijkomende
parameters met betrekking tot bedrijvigheid en de impact op de omgeving (zie actiefiche 4) én
aan bijkomende parameters met betrekking tot de omgeving (zie actiefiche 5) in bestaande
inventarisatie systemen. Binnen een recent uitbestede studie (VLAIO en RV) zullen de werkelijke
activiteiten geïnventariseerd worden en vergeleken worden met de gegevens uit bestaande
databanken. Deze oefening kan een eerste stap zijn naar het bepalen van de informatie die een
meerwaarde vormt om de verweefbaarheid van activiteiten en de draagkracht van een omgeving te
kunnen inschatten. Ook de opmaak van standaardfiches met bijhorende parameters moeten helpen
om deze beleidsaanbevelingen concreet te vertalen. Gegevensverzameling vraagt tenslotte om
interactie en ter beschikking stellen van data tussen verschillende bestuursniveaus en. tussen
verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. Wanneer is uitgeklaard welke gegevens bijgehouden moeten
worden, is een volgende stap het uittekenen van stroomschema’s waarin onder meer de
verantwoordelijke partner(s) en onderlinge takverdeling mee in worden opgenomen.
[aanbeveling 6] Inzetten op professionaliseren bestaande monitoring
Een andere aanbeveling betreft de noodzaak om de evolutie van verweving van economie met andere
functies te kunnen monitoren in verschillende omgevingstypes (bestemmingen, afhankelijk van
bebouwingsgraad of andere specifieke indelingen) en in de tijd.
In deze context gunde VLAIO in 2015 een opdracht aan het Vlaams Instituut voor Technologische
Ontwikkeling (VITO) waarmee verkennend onderzoek werd gedaan naar oa. het bepalen van
zogenaamde ‘verwevingsindicatoren’. Binnen deze opdracht werden ook enkele toekomstscenario’s
uitgevoerd in het ruimtemodel24.
De themagroep stelt voor om te werken aan een indeling van het ‘economisch ruimtegebruik’ die de
impact van de economische activiteiten op hun omgeving meer in rekening brengt dan de huidige
indeling in het Ruimtemodel van VITO en daardoor beter bruikbaar is om het verwevingsbeleid te
monitoren. In een volgende stap kunnen aan de hand van ruimtelijke modellering scenario’s
uitgevoerd worden die de (ruimtelijke) implicaties van het beleid met betrekking tot verweving in
beeld kunnen brengen (zie actiefiche 6).
De aanbevelingen met betrekking tot inventarisatie en monitoring moeten een nulmeting en een
evaluatie van het beleid mogelijk maken. Ze moeten bijdragen tot kwalitatieve informatie om het
huisvestingsbeleid voor bedrijven verder vorm te geven en beleidskeuzes te kunnen onderbouwen.
23 zie rapport Qlikview 24 zie VITO rapport 2016
12
Actieprogramma
Aanbeveling (adviestekst) PROACTIEF BELEID
Acties (adviestekst en uitgewerkt in
fiche)
Fiche Trekkers (fiche)
Partners (fiche)
Termijn en voorwaarde
[a1] Uitdieping verschillende
aspecten m.b.t.
visievorming
Projectoproep:
subsidiëren
pilootprojecten
1 VLAIO Bovenlokale actoren
(Intercommunales, POM’s,
provincies, Unizo, Voka e.a.) en
gemeenten
Korte termijn
[a2] Ondersteuning van
gemeenten om theorie in
praktijk te zetten
Kennisdeling en
adviesverlening op
studiedag voor
gemeenten over
bestaande tools
2 VLAIO en RV
Gemeenten
Korte termijn
Voorwaarde: bundelen bestaande
tools
Opleiding bovenlokale
actoren 2 VLAIO en RV Bovenlokale actoren Korte termijn
Voorwaarde: identificeren
verantwoordelijke bovenlokale
actoren per regio
[a3] Ondersteuning
gemeenten met vragen
m.b.t. marktdynamieken
Bundeling vragen bij
VLAIO en raamcontract 3 VLAIO
Extern studiebureau, gemeenten Korte termijn
13
Aanbeveling (adviestekst) INVENTARISATIE EN
MONITORING
Acties (adviestekst en uitgewerkt in
fiche)
Fiche Trekkers (fiche)
Partners (fiche)
[a4] Inzetten op
inventarisatie van
bedrijfskenmerken
Studie werkelijke
activiteiten vs
databanken
4 VLAIO en RV Extern studiebureau Korte termijn
Opmaak standaardfiches
met parameters 4 VLAIO Gemeenten,
ondernemersorganisaties (of
andere partijen)
Korte en middellange termijn
[a5] Inzetten op
inventarisatie van
omgevingskenmerken
Bevraging en analyse
gebiedsindelingen en
kenmerken + GIS
bewerkingen
5 VLAIO Andere Vlaamse
beleidsdomeinen (ANB, L&V,
AWV)
Middellange termijn
[a6] Inzetten op
professionaliseren
bestaande monitoring
Verbetering indeling
‘Economische
ruimtegebruik’ in
Ruimtemodel
6 VLAIO Andere Vlaamse
beleidsdomeinen (ANB, L&V,
AWV)
Middellange termijn
Uitvoeren
verwevingscenario’s 6 VLAIO Gespecialiseerde
onderzoeksinstelling Middellange termijn
14
Actiefiches
Actiefiche 1: Projectoproep visievorming bedrijfshuisvesting
WAT?
Subsidiëren van pilootprojecten met betrekking tot visievorming bedrijfshuisvesting over een aantal
aspecten waarover er vandaag nog kennishiaten bestaan.
Dit voorstel voor het subsidiëren van praktijkgerichte pilootprojecten is een vervolg op de eerdere
projectoproep ‘Ondernemersvriendelijke gemeente bedrijfshuisvesting’.
HOE?
VLAIO organiseert een projectoproep met betrekking tot één of meerdere aspecten waarover nieuwe
kennis en inzichten wenselijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de projectvoorstellen helpen bij
het onderzoeken en uittesten van de mogelijkheden voor verweving in het woonwerkweefsel (van
het landelijk gebied). De oproep is gericht aan bovenlokale en lokale actoren.
TREKKER?
De projectoproep wordt georganiseerd door VLAIO. Andere beleidsdomeinen en leden van de IPO-
themagroep worden mee betrokken in de voorbereiding en jurering.
UITVOERING?
Bovenlokale instanties (waaronder intercommunales, provinciale ontwikkelingsmaatschappijen,..) en
gemeenten.
INHOUDELIJKE VERDIEPING
Tijdens de themagroepen werden verschillende kennis- en praktijkhiaten besproken waarover verder
inzicht aan de hand van pilootprojecten wenselijk is.
1. Intergemeentelijke visievorming en beleidsvoering rond bedrijfshuisvesting met specifieke
aandacht voor vereveningsmechanismen
Aangezien de economische dynamiek niet gebonden is aan bestuurlijke grenzen en omdat iedere
gemeente specifieke ruimtelijke potenties heeft, wordt een visie op economische activiteiten best
bovenlokaal opgemaakt. Een bovenlokale visie maakt het mogelijk bedrijven die in de ene gemeente
geen geschikte locatie vinden, te kunnen doorverwijzen naar een andere gemeente. Een bovenlokale
visie op bedrijfshuisvestiging kan ook aanzetten tot een beter overwogen ruimtegebruik en kan zo
het onnodig aansnijden van open ruimte vermijden.
Het zou zinvol zijn om te onderzoeken of de bestaande tools die helpen bij het in kaart brengen van
het aanbod op gemeentelijk niveau ook kunnen bijdragen aan visievorming op bovenlokaal niveau
(bv. bedrijven/locatie-matrix van Voka Oost-Vlaanderen uit project Spazio). Uit de aanpak van de
convenanten 25 kunnen lessen getrokken worden met betrekking tot gebiedsafbakening en
intergemeentelijke visieontwikkeling. De vraag kan gesteld worden of het instrument ook toepasbaar
25 Het instrument ‘convenant’ werd uitgewerkt binnen een studie bij Ruimte Vlaanderen (Atelier Romain en ILVO). Het biedt een bovenlokaal toetsingskader voor de participerende lokale besturen met betrekking tot het al dan niet toelaten van economische activiteiten in voormalige agrarische gebouwen en de voorwaarden waaronder dit kan. Het instrument wordt opgenomen in het Instrumentendecreet (bedoeld om grondgebonden en realisatiegerichte instrumenten uit het beleidsdomein Omgeving decretaal vast te leggen).
15
is op het volledige vestigingsbeleid voor economische activiteiten. Om bovenlokale samenwerking
voor gemeenten ook financieel aantrekkelijk te maken is er nood aan een vereveningsmechanisme bij
doorverwijzing. Dit moet voorkomen dat gemeenten afzien van een samenwerking omwille van de
financiële nadelen die zij zouden kunnen ondervinden.
2. Afstemming visie bedrijfshuisvesting met de mogelijkheden van de verschillende ruimtelijke
bestemmingen (stedenbouwkundige voorschriften en uitgiftebeleid)
Het uitgiftebeleid op bedrijventerreinen moet afgestemd zijn op een ruimere visie met betrekking tot
de vestiging van bedrijven in de verschillende ruimtelijke bestemmingen. Als de afstemming tussen
de verschillende bestemmingen goed gebeurt, kan het bestuur zich focussen op bedrijven die niet op
een bedrijventerrein terecht kunnen maar ook in andere bestemmingen geen plaats vinden.
Anderzijds zorgt een (te) flexibel uitgiftebeleid op bedrijventerreinen voor een vraag naar nieuwe
ruimte en op die manier voor een verdere scheiding van woon- en werkmilieus en het verder innemen
van open ruimte. De visie staat in het beste geval ook duidelijk vertaald in de stedenbouwkundige
voorschriften.
In de aanvraag voor een pilootproject moet de huidige en potentiële economische invulling van de
verschillende bestemmingen (o.a. woongebied met landelijk karakter) bekeken worden en dient er
nagegaan te worden of de stedenbouwkundige voorschriften een verwevingsbeleid in de weg staan.
3. De mogelijkheid van een ‘paars/rode’ bestemming
In het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen gaat er zowel in het algemeen als in de context van
economische activiteiten specifieke aandacht naar multifunctionele invulling en verweving. Maar
uitgezonderd de stedelijke ontwikkelingszones die vaak gelegen zijn aan infrastructuren en
stationsomgevingen en die bovendien vaak een grote oppervlakte beslaan, wordt zelden een
specifieke bestemming voor een woonwerkgebied toegepast. De bestemming wonen/woongebied
sluit economische activiteiten niet uit, maar wordt in de praktijk vaak exclusief met wonen ingevuld.
Zo worden er opportuniteiten voor een gemengde (en verweven) invulling gemist. Een vraag is op
welke manier er planmatig ingezet kan worden op een flexibele verweving van verschillende functies.
Kan er een “paars/rode” bestemming gehanteerd worden waar er een zeker percentage
economie/andere functies (bijvoorbeeld het wonen) gewenst is of moet gerealiseerd worden? Op die
manier kunnen er selectief gebieden aangeduid worden waar er een minimale verwevingsgraad
nagestreefd wordt, zonder als een mogelijk gevolg hiervan een ‘exclusieve bestemming uitsluitend
voor wonen’26 te creëren. Wat is dan een minimale verwevingsgraad en tot op welke hoogte zijn hier
verplichte percentages zinvol?
Een paars/rode bestemming waarvoor een bepaalde doelstelling wordt opgenomen met betrekking
tot het aandeel economie zou ook gebruikt kunnen worden voor gebieden waar er momenteel een
deel paars en een deel rood ingekleurd is op het gewestplan. De zones waar dit het geval is, zouden
flexibeler hergebruikt kunnen worden wanneer binnen het gebied geschoven kan worden met de
bestaande bestemmingen zonder een RUP-procedure te moeten doorlopen. De mogelijkheden hiervan
kunnen verder onderzocht worden aan de hand van een pilootproject waarin enkele gebieden
specifiek worden onderzocht.
4. Visievorming rekening houdend met de levenscyclus van bedrijven inclusief de rol van
bedrijfsverzamelgebouwen
Het bestaande bedrijfshuisvestingsbeleid in het woonwerkweefsel is voor een groot deel gericht op
starters. Een huisvestingsbeleid voor bedrijventerreinen moet ook rekening houden met de
levenscyclus van de bedrijven, gaande van de opstart, de groei van bedrijven, het verhuisgedrag, de
26 In het Witboek BRV wordt gesteld dat een exclusieve bestemming wonen niet meer zou mogen worden voorzien.
16
schaal en aard van bedrijvigheid. Het online platform Bizlocator is bijvoorbeeld een mogelijke
toepassing die toelaat zicht te krijgen op het aanbod dat op de markt komt, maar is tot op vandaag
maar voor een beperkt aantal gemeenten beschikbaar (zie ook actiefiche 2, verbeteren
dienstverlening aan bedrijven). In een pilootproject kan voor een aantal gemeenten nagegaan
worden hoe er een bedrijfshuisvestingsbeleid afgestemd op de levenscyclus van bedrijven kan uitzien.
Er kan binnen een dergelijk pilootproject extra aandacht gaan naar bedrijfsverzamelgebouwen.
Dienen deze op een bedrijventerrein gelokaliseerd te worden of moet niet juist bekeken worden of
en hoe deze in het woonwerkweefsel geïntegreerd kunnen worden, met oog voor een goede
integratie in de omgeving? Dienen verzamelgebouwen exclusief voor starters of zijn ook andere
gezamenlijke locaties mogelijk ?
Een pilootproject kan lokale besturen inspireren om meer rekening te houden met de levenscyclus
van bedrijven.
5. Onderzoeken (on)mogelijkheden van een reservatiebeleid rekening houdend met
marktdynamieken en de instrumenten van het grond- en pandendecreet.
Marktmechanismen met betrekking tot vastgoed liggen mee aan de basis van de tendens van
bedrijven om uit het woonwerkweefsel te trekken richting bedrijventerreinen en de open ruimte.
Een gemeente die effectief wil inzetten op een verwevingsbeleid en daarvoor gronden wil reserveren
voor economische activiteiten botst vaak tegen de weerstand van private ontwikkelaars. Er is meer
inzicht nodig in opbrengsten en prijszetting om te weten hoe het beleid hierop proactief kan inspelen.
Welke mogelijkheden zijn er om prijszetting te sturen? Kan dit via sociale lasten of via
stedenbouwkundige voorschriften? Hoe worden door een reservatiebeleid mogelijk andere
ontwikkelingen gehypothekeerd? Op basis waarvan wordt bepaald welke locaties gereserveerd
mogen worden en welke niet?
Het uitdiepen van kennis over marktmechanismen is wenselijk. Onder bepaalde omstandigheden kan
het gerechtvaardigd zijn om gronden (speculatief) te reserveren. Hierbij valt te denken aan
mogelijkheden en instrumenten die opgenomen zijn in het grond- en pandenbeleid en hoe en hoe
deze kunnen bijdragen tot het verhogen van de slagkracht van de gemeenten.
6. Objectiveren van de term ‘woonwerkweefsel’
Binnen elk van de gesubsidieerde projecten kan onderzocht worden wat er voor de deelnemende
gemeenten valt onder het ‘woonwerkweefsel’ en hoe dit begrip geobjectiveerd kan worden. De vraag
wanneer woonlinten wel of niet worden meegenomen als ‘woonwerkweefsel’ kan verschillen van
kern tot kern. Het gaat vooral over de redeneringen die worden gevolgd om te komen tot het
‘woonwerkweefsel’ en hoe dit verschilt of gelijkloopt in de verschillende gemeenten die deelnemen
aan de pilootprojecten.
17
Actiefiche 2: Kennisdeling en adviesverlening met betrekking tot bestaande handleidingen en tools
WAT?
Investeren in vorming en sensibilisering van gemeenten en bovenlokale actoren over de verschillende
aspecten van een bedrijfshuisvestingsbeleid in het woonwerkweefsel, via bestaande handleidingen
en tools.
Voorafgaand hieraan bundelen van kennis en tools afkomstig uit de verschillende Vlaamse
beleidsdomeinen
HOE?
Vlaanderen investeert in gerichte vormingen afgestemd op de doelgroepen en maakt hierbij optimaal
gebruik van reeds bestaande structuren (cfr atria). Concreet wordt gedacht aan:
o Een studiedag voor de gemeenten met betrekking tot bedrijfshuisvestingsbeleid gericht aan
schepenen en ambtenaren lokale economie en stedenbouw of omgeving.
Deze studiedag kan ook regionaal georganiseerd worden.
o Een meer intensieve opleiding over de bestaande instrumenten gericht aan de bovenlokale
instanties die instaan voor de begeleiding van de gemeenten in hun
bedrijfshuisvestigingsbeleid
TREKKER?
VLAIO werkt samen met Ruimte Vlaanderen en andere hiervoor relevante beleidsdomeinen het
programma voor de studiedag uit.
UITVOERING
VLAIO/RV bovenlokale instanties (Intercommunales, POM’s, Provincies,…)
INHOUDELIJKE VERDIEPING
Tijdens een studiedag voor gemeenten zal er voldoende stilgestaan worden bij het belang van een
visie op bedrijfshuisvestiging. Het initieel ontbreken van een visie mag geen reden zijn om niet in te
zetten op een bedrijfshuisvestingsbeleid. Met heel wat aspecten kan al gestart worden tijdens de
visievorming, in andere gevallen kan er visievorming gebeuren voor bepaalde locaties of bepaalde
type economische activiteiten. Nuttige tips, tools en instrumenten uit eerdere trajecten die bijdragen
aan verschillende aspecten van het bedrijfshuisvestingsbeleid worden mee gnomen. We denken
daarbij onder andere aan:
- Ondersteuning naar betere dienstverlening aan bedrijven (vb LEAN traject Leiedal, Bizlocator)
Een proactief beleid veronderstelt een aangepaste informatieverstrekking en dienstverlening aan de
bedrijven die een locatie zoeken binnen de gemeente. Dit houdt in dat de gemeente zicht moet hebben
op het aanbod aan locaties voor bedrijvigheid en dat er een vlotte samenwerking is tussen de
verschillende diensten waar de ondernemer gaat aankloppen voor advies.
Binnen het project KAMELEON (Leiedal) werd een LEAN-traject uitgetekend dat helpt om tot een goede
dienstverlening te komen voor ruimtezoekende bedrijven.
18
De optimalisatie en implementatie van het online platform “Bizlocator” heeft heel wat potentie omdat
dit platform zowel het aanbod van bedrijfslocaties van publieke als van private marktpartijen
meeneemt. (zie ook Actiefiche 1)
- Aanreiken van tools voor de identificatie van mogelijke bedrijfslocaties (matrix Spazio, tool
Geoloket)
Verschillende projecten hebben tools aangereikt om enerzijds zicht te krijgen op de bestaande type
vestigingslocaties (en de ontbrekende) (Matrix Spazio, Voka Oost-Vlaanderen) en anderzijds om
proactief op zoek te gaan naar mogelijke bedrijfslocaties (Geoloket Kameleon, Leiedal). De focustool
van Leiedal die werd ontwikkeld binnen het project Kameleon helpt om te kunnen uitmaken welke
sites het meest geschikt zijn om in te zetten op een economische (of gemengd) gebruik van de ruimte.
- Inspireren met betrekking tot beleid goed nabuurschap
De projecten Kameleon en Spazio bekeken het proces van hergebruik van sites voor economie aan de
hand van concrete cases met aandacht voor de knelpunten die zich voordoen in de praktijk. Omgaan
met intolerantie/andere verwachtingen van de omwonenden is daarbij één van de aspecten die vaak
terugkomt en waarvoor oplossingen worden gezocht. In het project Spazio wordt hier dieper op
ingegaan en worden goede voorbeelden en methodieken gegeven om na te gaan op welke manier
een bedrijf beter geïntegreerd kan worden in de omgeving. Vanuit het project Kameleon worden dan
weer verschillende strategieën aangereikt om de ruimtelijke organisatie van een bedrijfssite maximaal
af te stemmen op de omgeving.
Om verweving binnen het woonwerkweefsel te stimuleren kan bekeken worden wat de
opportuniteiten zijn om (waar dit mogelijk en zinvol is) wonen bij het bedrijf actief aan te moedigen.
Dit zou nuttig kunnen zijn aangezien het de kansen vergroot op een betere ruimtelijke inbedding van
het bedrijf met de omgeving. Buren kunnen de bedrijfseigenaar aanspreken en andersom. Ook in
andere gemeenten zou in analogie met projecten zoals Spazio en Kameleon een actief beleid rond
goed nabuurschap gestimuleerd moeten worden.
- Aanreiken afwegingskader voor afwegingen op de locatie (afwegingstool Leiedal)
Een belangrijke troef van een afwegingsinstrument is, dat er op niveau van de site (microschaal)
beoordeeld kan worden of een activiteit verweefbaar is. Een afweginginstrument laat de lokale
overheid toe om ruimtevragen in al zijn aspecten (en niet fragmentair) af te wegen, en dit op een
snelle en pragmatische wijze. Concreet bevat één mogelijk afwegingsinstrument dat ontwikkeld werd
door intercommunale Leiedal, een set van verschillende vragen, die gegroepeerd zijn rond vijf
kenmerken. Concreet gaat het om: (1) ruimtelijke kenmerken, (2) sociale kenmerken, (3) economische
kenmerken, (4) kenmerken m.b.t. het leefmilieu en (5) mobiliteitskenmerken. Dit soort multicriteria-
afweging ontbreekt vaak in de vergunningsbeoordeling waar de ruimtelijke aspecten en de
mobiliteitsaspecten 27 worden bekeken. Tijdens een studiedag zal een kennismaking met dit
afwegingsinstrument geagendeerd worden.
Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het toetsingskader dat is ontwikkeld voor het instrument
van het convenant28 Het convenant bevat op intergemeentelijk schaalniveau het toetsingskader voor
de gemeenten die partner zijn en kan een belangrijk leidraad vormen voor andere gemeenten met
vergelijkbare situaties.
Deze studiedag voor de ondersteuning van gemeenten. is een eerste stap van kennisdeling in de
richting van een meer continu proces van ervaringsuitwisseling en kennisdeling over nieuwe tools en
instrumenten.
27 Kansen via instrument ‘omgevingsvergunning’ om dit voor een stuk te verhelpen 28 Studie door AtelierRomain in opdracht van Ruimte Vlaanderen
19
Het tweede onderdeel omtrent kennisdeling omvat een uitgebreidere opleiding van de bovenlokale
actoren zodat zij de gemeenten kunnen ondersteunen in de praktijk. Al vanaf de opmaak van een
(intergemeentelijke) visie zou het goed zijn als de gemeenten met hun vragen terecht kunnen bij
streekgebonden bovenlokale actoren (intercommunales, POM’s, provincies..) Daarvoor is het nodig dat
deze instanties op hun beurt vertrouwd zijn met de verschillende aspecten van het
bedrijfshuisvestigingsbeleid, met bestaande handleidingen en tools.
Het voorstel is om aan de bovenlokale actoren een vorming aan te bieden, die hun in staat stelt om
vervolgens de gemeenten verdere ondersteuning te leveren, zowel met hun ‘eigen tools’, maar ook
met hulpmiddelen die door andere instanties en in andere regio’s opgemaakt werden. Belangrijk is
om ervoor te zorgen dat afstemming gebeurt tussen alle instanties die vormingen verstrekken aan
gemeenten, waaronder de POM’s, de provincies, Unizo en Voka.
20
Actiefiche 3: Ondersteuning bij vragen met betrekking tot marktdynamieken en prijszetting
WAT?
Gemeenten die zich vragen stellen over de impact op de markt van hun gewenst beleid of bij
specifieke cases kunnen voor antwoorden terecht bij VLAIO.
HOE?
Vlaanderen (VLAIO) stelt hiervoor een raamcontract op met specialisten op het gebied van
marktmechanismen en vastgoed. Bij vragen van de gemeente wordt beroep gedaan op dit
raamcontract om de gemeenten te helpen met hun vragen.
TREKKER?
VLAIO
UITVOERING?
VLAIO ism vastgoedexperts en betrokkenen gemeenten
INHOUDELIJKE VERDIEPING
In actiefiche 1 wordt voorgesteld om het onderzoeken van marktdynamieken en de impact daarvan
op een reserveringsbeleid voor economische activiteiten op te nemen in pilootprojecten waarin ook
het gebruik van het instrumentarium om hiermee om te gaan (grond- en panden) bekeken dient te
worden.
We kunnen echter aannemen dat de marktdynamiek vaak specifiek is voor een bepaalde gemeente.
Niet elke gemeente heeft te maken met hetzelfde vastgoedaanbod en dezelfde tendensen in de
ruimtevraag. Een diepgaand onderzoek voor enkele cases via pilootprojecten kan daarom best
gepaard gaan met het bijhouden van de vragen vanuit meer gemeenten. De gemeenten kunnen dan
ook geholpen worden met vragen waar ze niet zo gemakkelijk bij andere instanties terecht kunnen
en moeten ook niet wachten tot na afloop van de pilootprojecten om oplossingen aangereikt te
krijgen.
Door de vragen en antwoorden te bundelen krijgt Vlaanderen (vanuit VLAIO) zicht op de vragen die
leven met betrekking tot dit onderwerp, wordt er kennis verworven met betrekking tot dit thema
en worden concrete oplossingen gezocht voor lokale besturen.
Deze kennisbundeling moet bijdragen tot het vormgeven van een proactief beleid ten aanzien van
ongewenste ruimtelijke dynamieken zoals het innemen van goedkopere locaties in de periferie of op
bedrijventerreinen. De bedoeling is om te kunnen afstappen van een reactief beleid waarbij een lokaal
bestuur geen raad weet met de concrete vragen die zij krijgen (zoals de wens om te verhuizen naar
een bedrijventerreinen), maar zich hieraan verwacht en alternatieve oplossingen kan aanreiken.
Vlaanderen kan de gebundelde cases gebruiken om na te gaan of er binnen het instrumentendecreet
oplossingen worden aangeboden (bijvoorbeeld via de contractbenadering) voor deze specifieke
gevallen.
21
Actiefiche 4: Onderzoek en inventarisatie bijkomende parameters bedrijfsactiviteiten
WAT?
Aanvullen bedrijfsgegevens in het inventarisatiesysteem Qlikview met informatie over de effectieve
bedrijfsactiviteiten en de verweefbaarheid van deze activiteit in het woon-werkweefsel
HOE?
1. Uitbesteden van een studieopdracht waarin de werkelijke bedrijfsactiviteiten in bepaalde representatieve casegebieden worden geïnventariseerd en worden vergeleken met wat er vanuit databanken kan gecapteerd worden.
2. Opmaak standaardfiches met relevante parameters om beter te kunnen inschatten wat de impact van een bepaald bedrijf is op de omgeving.
TREKKER?
VLAIO en RV in samenwerking met andere Vlaamse administraties (L&V, AWV, …).
UITVOERING?
1. Opdrachtnemer (externe studiebureau) 2. Gemeenten/ondernemersorganisaties of andere partijen
INHOUDELIJKE VERDIEPING
Op dit moment worden de economische activiteiten (in VKBO; Qlikview; eerdere studies) van elkaar
onderscheiden op basis van de NACE-code. De NACE-codes zeggen echter onvoldoende over de
daadwerkelijke activiteit die de bedrijven uitvoeren en over de verweefbaarheid van de bedrijven in
een woon- en leefomgeving. Op hoog schaalniveau (Vlaanderen) kunnen heel voorzichtig conclusies
getrokken worden aan de hand van een indeling die de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten
(VNG) heeft opgemaakt op basis van afstandsrichtlijnen voor milieu29, maar op lager schaalniveau
(niveau gemeenten, afwegingen op de locatie) botsen we op veel onzekerheden. Ook wanneer we
werk willen maken van monitoring van een verwevingsbeleid (zie actiefiche 6) is meer nauwkeurige
informatie nodig. Daarom is het aangewezen om nader te laten onderzoeken hoe de tekortkomingen
van de VKBO opgevangen kunnen worden en door welke actoren dit zou kunnen gebeuren, rekening
houdend met een stapsgewijze en transparante aanpak..
1. Studieopdracht parameters bedrijfsactiviteiten
De vraag die zich stelt is welke parameters meer informatie geven over de verweefbaarheid van
functies en hoe deze gegevens bekomen kunnen worden. Nuttige bijkomende informatie om te
kunnen inschatten of een bedrijf al dan niet verweefbare activiteiten uitvoert is bijvoorbeeld het
aantal werknemers van het bedrijf. Binnen Qlikview zijn tewerkstellingsklassen opgenomen van de
bedrijven maar deze informatie is onvolledig, slechts voor een klein aandeel van de bedrijven is deze
informatie beschikbaar. Ook de ruimte-inname ten opzichte van het aantal werknemers kan een
29 Intern rapport Qlikview 2016; rapport VITO, 2016
22
belangrijke parameter zijn waarmee de werkelijke aard van de ondernemingsactiviteiten kan
achterhaald worden en de mogelijkheden tot verweving beter kunnen ingeschat worden.
Daarnaast zijn er ook niet-economische parameters van bedrijvigheid die geïnventariseerd kunnen
worden en die iets zeggen over de impact van dat bedrijf op zijn omgeving. De mobiliteitseffecten
van een bepaald bedrijf zijn voor wat betreft de verweefbaarheidsmogelijkheden bijvoorbeeld vaak
bepalender dan het aantal werknemers of de ruimte die het bedrijf inneemt.
Niet-economische parameters waarmee bestaande monitoringsystemen zoals Qlikview verrijkt
zouden kunnen worden om nog beter te kunnen oordelen over de mogelijkheden tot verweving zijn
onder meer:
Vervoersbewegingen (personen/goederen) (~goede bereikbaarheid? 30);
Buitenopslag of niet;
Verhardingsgraad;
Bebouwde oppervlakte;
Gebouwhoogte;
Stand van zaken vergunningen, oa. milieuvergunningen, socio-economische vergunningen;
Geluid;
Emissies (stof, verzurende emissies, geurhinder, broeikasgassen); hinderfactoren in het
algemeen.
(Gedeeltelijke) leegstand of net intensief gebruik van de ruimte;
In de context van het verfijnen van het type bedrijvigheid moet er ook aandacht zijn voor de
specifieke groep van landbouwbedrijven. Het is daarbij belangrijk om te kunnen specificeren wat
precies onder ‘landbouwbedrijven’ wordt begrepen. Valt een paardenhouderijk hieronder, een
manege, para- agrarische activiteiten, loonwerkers?
Bij de afweging of een bedrijf zich kan vestigen wordt vandaag meestal gekeken naar de ruimtelijke
impact, de mobiliteitsimpact en de impact op milieu (VLAREM). Maar impliciet worden vaak ook andere
maatschappelijke kosten en baten tegenover elkaar afgewogen die minder aan bod komen in de
motivatie van een bepaalde beslissing. Zo kan bijvoorbeeld een economisch beleid ook een sociale
drijfveer hebben. Een gemeente met veel laaggeschoolde arbeiders kan extra inspanningen doen om
bedrijven aan te trekken die specifieke gericht zijn op deze doelgroep. Het sociaal aspect van bepaalde
keuzes kan m.a.w. een motivatie zijn maar ook doelstellingen met betrekking tot natuur, landbouw
of leefmilieu kunnen bepaalde beslissingen onderbouwen. Een uitdaging is om gemeenten te
sensibiliseren met oog op een brede afweging van de maatschappelijke kosten en baten en de
afwegingskaders aan te vullen met mogelijke nieuwe parameters..
De meerwaarde van een performant en bruikbaar inventarisatiesysteem vertaalt zich in de mate dat
dit ten dienste staat van meerdere Vlaamse beleidsdomeinen die rechtstreeks en onrechtstreeks in
aanraking komen met de effecten van economische activiteiten en de verschillende beleidsniveaus.
Het integreren van ‘hinderfactoren’ verdient hierbij bijzondere aandacht. Vervolgens moeten de
nodige stappen gezet worden voor het effectief (technisch) integreren van bijkomende data.
Vanuit de aanbevelingen uit de themagroep (verfijning gegevens en voorwaarden waaronder
verweving van functies leidt tot een hoger ruimtelijk rendement dan de scheiding van functies31) en
vanuit de resultaten van de studie Segmentatie bedrijfslocaties I en II32 zullen VLAIO en Ruimte
30 Bij Ruimte Vlaanderen werd een studie afgerond om de bereikbaarheid met het openbaar vervoer te becijferen. Deze zogenaamde ‘knooppuntwaarden’ kunnen mogelijks gebruikt worden bij de afwegingen rond de vestiging van bedrijven met veel personeel of bezoekers. 31 Hiermee sluit het advies aan bij de ambitie van BRV. 32 Studie in opdracht van Ruimte Vlaanderen
23
Vlaanderen samen een eerste stap zetten door een vervolgstudie uit te besteden. waarin een
gedetailleerde terreinopname wordt uitgevoerd.
Uit de resultaten van deze studie moet duidelijk worden welke parameters op terrein/bij het bedrijf
moeten gezocht worden om een goed beeld te krijgen op de verweefbaarheid van een bedrijf en
welke parameters uit gekende (verbeterde) databronnen kunnen gehaald worden.
Welke parameters zijn enkel (of vooral) van nut bij de afwegingen op een specifieke locatie en welke
kunnen ook van nut zijn om op hoger schaalniveau te inventariseren? Indien bepaalde parameters
voor een groot aandeel van de bedrijven (bedrijfskenmerken) of en voor de meeste gebieden
(omgevingskenmerken – zie actiefiche 5) kunnen bijgehouden worden, is een aanvulling van Qlikview
‘Bedrijvigheid’ nuttig.
2. Opmaak Standaardfiche
Met deze actie wordt voorgesteld standaardfiches op te maken met parameters over bedrijven die
ook op hoger schaalniveau nuttig zijn. Het is de bedoeling een digitaal formulier (standaardfiche) ter
beschikking te stellen aan lokale besturen, bijvoorbeeld n.a.v. de sensibiliseringsinspanningen voor een
proactief bedrijfshuisvestingsbeleid (zie actiefiche 2). Lokale besturen kunnen zo’n fiche/formulier
gebruiken in hun contacten met bedrijven. De gegevens uit dat formulier moeten ook kunnen
opgeladen worden in een databank zodat de verkregen info centraal beschikbaar wordt. Voor een
lokaal bestuur werkt zo’n formulier als checklist in combinatie met de aangereikte afwegingskaders,
voor een bedrijf is het belangrijk dat gekende informatie uit authentieke bronnen gehaald kan
worden. Voor andere betrokken overheden biedt dit het voordeel van een realistischer beeld over
de impact van bedrijfsactiviteiten.
Enkel indien verschillende beleidsdomeinen, lokale besturen, bovenlokale actoren,
ondernemersorganisaties en mogelijke andere partijen nauw samenwerken wat betreft (het mogelijk
maken van) gegevensverzameling en -uitwisseling kan een dergelijke standaardfiche een meerwaarde
vormen. Er moet onderzocht worden wat er nodig is om tot een standaardfiche te komen. Het
begeleiden van lokale besturen bij het aanleveren van data is hierin zonder meer een aandachtspunt.
24
Actiefiche 5: Onderzoek en inventarisatie bijkomende omgevingskenmerken
WAT?
Uitbreiden en aanvullen van bestaande inventarisatie en monitoringtools met bijkomende parameters
over omgevingskenmerken en informatie over de draagkracht van die omgeving voor (bepaalde)
economische activiteiten.
HOE?
Kritische evaluatie van bestaande ruimtelijke indelingen en gegevens over het type omgeving.
1. Bevraging en analyse van verschillende beleidsdomeinen en bovenlokale instanties (intercommunales, POM’s, Provincies…) over gebruikte gebiedsindelingen en gehanteerde kenmerken voor bepaling type omgeving;
2. Mogelijk bijkomend studiewerk om bepaalde kenmerken uit gegevensbestanden in GIS op te nemen en zodoende bruikbaar te maken als indeling in Qlikview.
TREKKER?
Vlaamse beleidsdomeinen ntb.
UITVOERING?
VLAIO in samenwerking en afstemming met andere Vlaamse entiteiten, waaronder RV, ANB, L&V, AWV
INHOUDELIJKE VERDIEPING
Of (en welke) economische activiteiten een plaats kunnen krijgen in het landelijk gebied is afhankelijk
van het type omgeving. Een open landschap zonder bebouwing vraagt om andere afwegingen dan
een gevarieerd landschap, met stukjes bos, boomschermen of dergelijke. Hoewel de themagroep zich
richt op het stimuleren van verweving in het woonwerkweefsel van het landelijk gebied, is het nuttig
om ook de ruimere context van dat woonwerkweefsel mee te nemen en aandacht te hebben voor
de verschillen in omgevingskenmerken. Binnen het woonwerkweefsel kunnen er verschillen zijn die
bepalen of er meer dan wel minder kansen voor verweving zijn.
Om te komen tot een verdere specificering van het type omgeving kan overwogen worden data en
informatie mee te nemen van:
o Landschapstypekaarten, Provinciale Landschapskaarten33;
o Landschapsatlas;
o Landschappelijk samenhangende gebieden (Pajottenland, Zennevallei, Zuid-Hageland, Noord-
Hageland, ea. voor een deel overeenkomstig met het actiegebied van de verschillende
Regionale Landschappen in Vlaanderen);
o Beschermingsstatuten zoals ‘Beschermd landschap’, “Speciale Beschermingszones’ (SBZ),
Natuurreservaat, erfgoedlandschappen;
o VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) en Habitatgebieden;
o Landbouwwaarderingskaarten, landbouwgebruik en LIS-kaarten
(Landbouwinformatiesystemen)
o VITO landgebruikskaart
Daarnaast moet er gekeken worden naar specifieke kenmerken die te maken hebben met de
draagkracht van een locatie voor economische activiteiten zoals de bebouwingsgraad, de
33 http://www.faronet.be/kalender/met-een-klik-door-het-landschap-de-digitale-provinciale-landschapskaart-als-nieuwe-inspirat
25
oppervlakten ongebruikte ruimte, de erfgoedwaarde van gebouwen of de bestaande economische
dynamiek. In de oefening om het woonwerkweefsel meer te specifiëren kunnen de parameters uit het
afwegingskader van Leiedal mee worden genomen en kan ook gebruik worden gemaakt van de
verwevingsindicatoren zoals opgesteld door VITO in opdracht van VLAIO (zie bijlage).
Nadien kan gezocht worden naar kenmerken die de mogelijkheden voor verweving bepalen en die
standaard kunnen meegenomen worden bij de beleidsvoering.
De verruiming met parameters rond ‘type omgeving’ laat toe om zowel op niveau van de locatie,
alsook vanuit hogere schaalniveaus (Vlaams en bovenlokaal) het beleid beter te kunnen
onderbouwen.
26
Actiefiche 6: Verbeteren beleidsmonitoring inzake verweving van economische activiteiten
WAT?
Optimalisering en verfijning van de gehanteerde indeling voor economisch ruimtegebruik in functie
van de verwevingsmogelijkheden
Valoriseren van de resultaten uit de eerdere VITO- studie 34 omtrent verwevingsindicatoren en
verwevingsscenario’s met als doel evoluties in ruimtegebruik in de tijd beter te kunnen monitoren
HOE?
Actieve medewerking en ondersteuning vanuit VLAIO bij het verbeteren van de gebruikte indeling
van het economisch ruimtegebruik in het Ruimtemodel Vlaanderen (of in een ander
landgebruiksmodel).
Studieopdracht voor het uitvoeren van verschillende scenario’s met betrekking tot verweving
TREKKER
VLAIO
UITVOERING
Onderzoeksinstelling gespecialiseerd in landgebruiksmodellen.
INHOUDELIJKE VERDIEPING
Gegevensverzameling is essentieel om het beleid inzake economische activiteiten in het woon-
werkweefsel en in het buitengebied te kunnen evalueren in de tijd. Om dit te kunnen doen is het
nodig over een nulmeting te beschikken met bijhorende parameters die na verloop van tijd opnieuw
kunnen berekend worden.
In voorbereiding op de discussies met de leden van de themagroep had VLAIO een studieopdracht
uitbesteed aan het Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling (VITO). Aan de hand van het
Ruimtemodel Vlaanderen werd bekeken hoe het ruimtegebruik voor economische activiteiten
verandert in de tijd en of de economische activiteiten meer dan wel minder verweven zullen
voorkomen in 2050. Om te kunnen evalueren of de verweving van economische activiteiten al dan
niet toeneemt in de tijd, werd in eerste instantie gezocht naar zogenaamde ‘verwevingsindicatoren’.
In het verlengde van de voorgestelde aanbevelingen in actiefiche 4 (verbeteren parameters met
betrekking tot type bedrijvigheid) en in actiefiche 5 (verbeteren parameters met betrekking tot
type omgeving) kan er bijgedragen worden aan een verfijning van de gehanteerde indeling van het
‘economisch ruimtegebruik’ in het Ruimtemodel Vlaanderen of in een ander landgebruiksmodel. Dit
laat toe om ook op niveau van Vlaanderen het beleid op termijn meer nauwkeuring te kunnen
monitoren.
34 VITO rapport 2016
27
Binnen de studieopdracht van VITO werden naast het uitwerken van verwevingsindicatoren ook
twee scenario’s doorgerekend (naar tijdshorizon 2050), met name het ‘ruimteneutraal scenario’ (zoals
ontwikkeld in samenwerking met Ruimte Vlaanderen) en het ‘Business As Asual Scenario’.35 Door een
scenario op te stellen waarbij er in de toekomst meer wordt ingezet op verweving en een tweede
scenario waar – volgens de huidige tendens – verweving steeds minder voorkomt, kan gekeken
worden naar de wijzigingen in het ruimtegebruik afhankelijk van het beleid dat wordt gevoerd rond
verweving. De ruimtelijke implicaties van bepaalde beleidskeuzes worden zo zichtbaar gemaakt. Aan
de hand van de visualisaties van het toekomstig ruimtegebruik kan het ruimtelijk economisch beleid
indien nodig bijgestuurd worden om te komen tot een efficiënter ruimtegebruik.
35 Rapport VITO, 2016
28
TOT STAND KOMEN VAN HET ADVIES
Naam Organisatie
IPO-team (TG voorzitter) Joris Voets Universiteit Gent
Eline Horemans Agentschap Innoveren en Ondernemen
Koen Vermoesen Agentschap Innoveren en Ondernemen
Sirka Lüdtke Vlaamse Landmaatschappij
Vlaamse overheid Ellen Van Dongen Agentschap Innoveren en Ondernemen
Stefaan Baeteman Agentschap Innoveren en Ondernemen
Annelies Smeets Agentschap Innoveren en Ondernemen
Sam Van Vlierberghe Departement Landbouw en Visserij
Ruth Huybrechts Departement Landbouw en Visserij
Inge Leenders Ruimte Vlaanderen
Jean- Paul Beys Ruimte Vlaanderen/ AOM
Rene Meeuwis Agentschap Natuur en Bos
Rebecca Devlaeminck Agentschap Natuur en Bos
Vlaamse provincies Tinne Van Looy Provincie Antwerpen
Frans Coussement Provincie West-Vlaanderen
Dieter Hoet Westhoekoverleg
Carlo Spillebeen POM West- Vlaanderen
Intercommunales Bram Tack Leiedal
Tessy Gorris Interleuven
Bram Adams Interleuven
Karen Alderweireldt Vereniging van Vlaamse
streekontwikkelingsintercommunales
Vlaamse Steden en gemeenten (VVSG) Liesbet Belmans VVSG
Onderzoeksinstellingen Anna Verhoeve ILVO
Guy Engelen VITO
Lien Poelmans VITO
Middenveld Mia van Compernolle UNIZO
Petra Hosteaux VOKA Oost Vlaanderen
Saartje Degelin Boerenbond/ studiedienst
Karel Lhermitte Boerenbond/ Landelijke gilden
Frederik Mollen Natuurpunt
29
Leden IPO themagroep Dit advies is tot stand gekomen binnen de IPO- themagroep “Economische activiteiten in het landelijk
gebied”. In de themagroep waren leden vanuit diverse beleidsdomeinen en verschillende bestuursniveaus
vertegenwoordigd.
Proces
Goedkeuring thema en voortraject
Het IPO -thema ‘Economische activiteiten in het landelijk gebied’ werd op het Bestuurlijk Overleg van
17 april 2013 goedgekeurd.
Aan de oprichting van de themagroep ging een uitgebreid traject vooraf. In dit voortraject werd een
beperkte groep van experts betrokken. In een technische werkgroep werd expertise bijeengebracht
en gebundeld aangaande vragen van data en dataontsluiting. Wat is precies nodig om een goede
inventaris te kunnen maken? Welke data is beschikbaar?; Wat ontbreekt? [=traject 1 ‘Inventaris en
monitoring’].
Inventaris en Monitoring tool Qlikview en RuimteModel Vlaanderen
In de periode daarna (tussen oktober 2013 en maart 2015) werden twee experten meetings met
datadeskundigen gehouden. Een belangrijk onderdeel van de werking van deze groep was om zicht
te verkrijgen op de beschikbare data om te kunnen inventariseren en monitoren en te achterhalen
waarover vandaag informatie ontbreekt en hoe deze mogelijk toch ontsloten kon worden. Het
software programma Qlikview werd geïntroduceerd als één mogelijk tool.
Het programma ‘Qlikview’ dient om gegevens van economische activiteiten ruimtelijk en grafisch te
visualiseren. Vervolgens kunnen op basis van de verkregen informatie verklaringen gezocht worden.
Finaal is het de ambitie om Qlikview niet enkel in te zetten voor een eenmalige ‘foto’ van de bestaande
situatie maar wel om dit programma blijvend in te zetten om de economische dynamiek te
monitoren.36
Naast Qlikview werd samenwerking gezocht met het VITO. De bedoeling was om met behulp van het
Ruimtemodel Vlaanderen (van VITO) een reeks berekeningen en simulaties te doen omtrent het
ruimtegebruik van economische activiteiten. In het kader daarvan werden twee scenario’s
uitgewerkt.
36 In een afzonderlijk rapport zijn de resultaten van Qlikview bijeengebracht.
30
Figuur 2: Proces
31
Organisatie van 5 themagroepen
In totaal werden over een periode van 15 maanden 5 themagroepen georganiseerd waarin de
opkomst per themagroep varieerde tussen 15 en 25 deelnemers.
Elk van de verschillende bijeenkomsten legde andere klemtonen, met telkens een mix van toelichting
(informatie overdracht) en uitwisseling d.m.v. interactieve werksessies. De discussie werd gevoerd
aan de hand van stellingen en/of kaartmateriaal, illustratieve casussen, e.a.
De 1ste themagroep (25 juni 2015) had voornamelijk als doel om gezamenlijk met de leden van de
themagroep de scope van dit IPO- thema te bediscuteren op basis van een startnota. Tijdens de
startvergadering werden ook al verschillende mogelijkheden van Qlikview gepresenteerd.
Tijdens de 2de themagroep (27 oktober 2015) werd aan de hand van een tiental stellingen gewerkt
rond verweving. Daarnaast werden de eerste resultaten van de berekeningen met het Ruimtemodel
Vlaanderen gepresenteerd door het VITO.
Op de 3de themagroep (15 maart 2016) werden de eerste bouwstenen voor het IPO advies
bediscuteerd. Voorts werd op basis van drie representatieve regio’s in Vlaanderen (Mechelen, Leuven,
Ieper/Poperinge) het luik verweving en mogelijke verwevingsindicatoren verder uitgediept en
aangevuld. Bijkomende resultaten i.v.m. de scenario’s voor toekomstig ruimtegebruik werden
voorgesteld door het VITO.
Net voor de zomer (23 juni 2016) kwam de IPO- themagroep voor de 4de themagroep bijeen. Tijdens deze
themagroep werden de inhoudelijke punten voor het advies besproken aan de hand van een
verzameltekst uit de verslagen van de vorige bijeenkomsten. Er werden ook drie relevante projecten
(Kameleon, Spazio en ‘Juiste onderneming op de juiste plaats’) voorgesteld die reeds handvaten en
tools ontwikkelden met betrekking tot verweving van economische activiteiten in het
woonwerkweefsel.
Een laatste 5de themagroep (25 oktober 2016) diende voor de finale bemerkingen op de draft van het
IPO- advies.
In een overzicht is het proces met de belangrijkste stappen die leidden tot het finaal ontwerpadvies
gevisualiseerd.
Besluitvormingsprocedure aangaande een advies over een thema
In de Themagroep wordt een maximale consensus nagestreefd. Als er geen consensus wordt bereikt,
wordt het meerderheidsstandpunt genoteerd. Aan de leden van de Themagroep en de administraties
op wiens beleidsdomein het advies betrekking heeft, wordt gevraagd hun mening of advies te geven
t.a.v. het voorgestelde meerderheidsstandpunt. De beslissingen in het Bestuurlijk overleg worden
genomen bij consensus. Onthoudingen zijn mogelijk, zonder dat die de beslissingen blokkeren.