Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de...

31
1 Economische activiteiten in het landelijk gebied Advies van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) aan de Vlaamse Regering en de Vlaamse provincie- en gemeentebesturen (30/01/2017) INLEIDING ........................................................................................................................................................ 2 CONTEXT ......................................................................................................................................................... 2 Ruimtelijke, economische en maatschappelijke verschuivingen 2 Spanningsveld tussen beleidsprincipes en de realisatie in de praktijk 3 Bestuurlijke uitdagingen 4 SCOPE EN AMBITIE ......................................................................................................................................... 5 Scope en enkele begrippen 5 Ambitie 6 Positionering ten opzichte van andere initiatieven en studies 7 AANBEVELINGEN EN ACTIEPROGRAMMA ...................................................................................................... 9 Proactief beleid 9 Inventarisatie en monitoring 11 Actieprogramma ........................................................................................................................................... 12 Actiefiches ..................................................................................................................................................... 14 Actiefiche 1 14 Actiefiche 2 17 Actiefiche 3 20 Actiefiche 4 21 Actiefiche 5 24 Actiefiche 6 26 TOT STAND KOMEN VAN HET ADVIES ........................................................................................................... 28 Leden IPO themagroep 28 Proces 29 Procedure IPO werking 31

Transcript of Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de...

Page 1: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

1

Economische activiteiten in het landelijk gebied

Advies van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) aan de Vlaamse Regering en de Vlaamse

provincie- en gemeentebesturen

(30/01/2017)

INLEIDING ........................................................................................................................................................ 2

CONTEXT ......................................................................................................................................................... 2

Ruimtelijke, economische en maatschappelijke verschuivingen 2

Spanningsveld tussen beleidsprincipes en de realisatie in de praktijk 3

Bestuurlijke uitdagingen 4

SCOPE EN AMBITIE ......................................................................................................................................... 5

Scope en enkele begrippen 5

Ambitie 6

Positionering ten opzichte van andere initiatieven en studies 7

AANBEVELINGEN EN ACTIEPROGRAMMA ...................................................................................................... 9

Proactief beleid 9

Inventarisatie en monitoring 11

Actieprogramma ........................................................................................................................................... 12

Actiefiches ..................................................................................................................................................... 14

Actiefiche 1 14

Actiefiche 2 17

Actiefiche 3 20

Actiefiche 4 21

Actiefiche 5 24

Actiefiche 6 26

TOT STAND KOMEN VAN HET ADVIES ........................................................................................................... 28

Leden IPO themagroep 28

Proces 29

Procedure IPO werking 31

Page 2: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

2

INLEIDING

Op het Bestuurlijk overleg van 17 april 2013 werd besloten om een nieuwe themagroep op te richten met betrekking tot het thema ‘Economische activiteiten in het landelijk gebied’. Met de organisatie van de themagroep zocht het Agentschap Innoveren en Ondernemen naar draagvlak voor het idee van een proactief beleid voor verweving van economische activiteiten in het zogenoemde ‘woonwerkweefsel’ van het landelijk gebied en naar samenwerking met andere beleidsdomeinen en actoren hieromtrent.

De doelstelling was om aan de hand van de aanwezige kennis een gezamenlijke denkoefening te

starten over economische activiteiten in het landelijk gebied en de mogelijkheden om ongewenste

ruimtelijke ontwikkelingen bij te sturen. We evalueerden samen de huidige situatie en dachten na

over opportuniteiten en randvoorwaarden voor verweving in de toekomst.

In het eerste hoofdstuk worden de context en de uitdagingen geschetst die de aanleiding vormde

voor deze themagroep.

In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de scope en de ambitie van de themagroep.

Het derde hoofdstuk bevat de kern van het IPO- advies, de aanbevelingen en het actieprogramma.

De voorgestelde acties zijn bijeengebracht in een schematisch overzicht, elke actie is daarnaast

uitgewerkt in een afzonderlijke actiefiche.

In het afsluitende hoofdstuk staat het gevoerde proces beschreven dat leidde tot dit advies.

CONTEXT luchtfoto met context Vlaanderen

Bedrijvigheid draagt bij aan de dynamiek1 en de leefbaarheid van het landelijk gebied2. Cijfers tonen

aan dat een belangrijk aandeel van de economische activiteiten zich in het landelijk gebied bevindt.

Zo leren we uit cijfers van de VKBO dat de helft (50,45%) van de economische activiteiten3 gevestigd

is in het landelijk gebied tegenover 41,29% in het stadsweefsel4. Slechts een klein percentage van de

economische activiteiten (8,26%) is gelokaliseerd op de bedrijventerreinen 5 . Deze economische

dynamiek in het landelijk gebied is niet nieuw. Wat typeert dan wel de nieuwe context die de

aanleiding heeft gevormd voor de organisatie van de themagroep rond economische activiteiten in

het landelijk gebied?

Ruimtelijke, economische en maatschappelijke verschuivingen

De bedrijvigheid in het landelijk gebied heeft implicaties voor de ruimtebeschikbaarheid voor andere

activiteiten zoals natuur, wonen en recreatie en heeft ook impact op de beleving6 van het landschap.

1 Reeds in het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (Cabus en Vanhaverbeke, 2004) werd verwezen naar de belangrijke economische dynamiek die buiten de bedrijventerreinen en buiten de stedelijke gebieden bestaat. Deze dynamiek is belangrijk voor de ontwikkeling en de leefbaarheid van het platteland. 2 Het ‘landelijk gebied’ wordt in verschillende studies op een andere manier gedefinieerd. Het studiegebied in dit advies wordt ruim gedefinieerd als alle

ruimte buiten de afgebakende stedelijke gebieden en buiten de bedrijventerreinen. 3 Het gaat hier over locaties van de vestigingen van de ondernemingen die vestigingen hebben opgegeven in de VKBO én de locaties van de ondernemingen in het geval er geen aparte vestiging werd opgenomen in de VKBO. 4 Onder stadsweefsel worden alle afgebakende stedelijke gebieden begrepen maar zonder de bedrijventerreinen die zich daarbinnen bevinden. 5 Alle bedrijventerreinen uit het GIS-bedrijventerreinen van het Agentschap Innoveren en Ondernemen werden hier in rekening gebracht. Dit zijn dus de bedrijventerreinen in het stadsweefsel en in het landelijk gebied 6 Uit eerder studiewerk blijkt echter dat de implicaties van bedrijvigheid in het landelijk gebied en specifiek in het onderzochte geval van voormalige agrarische hoevegebouwen maar in een beperkt aantal gevallen als negatief worden ervaren. (WVI Verhoeve & De Roo, 2008: Economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit: onderzoek in de regio Roeselare-Tielt)

Page 3: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

3

Inzichten in de aard van de activiteiten en de relatie met de omgeving is meebepalend om een beleid

te kunnen voeren.

We zien dat het platteland geëvolueerd is van een platteland dat primair gevormd werd door

landbouw, natuur en nederzettingen naar een platteland met heel diverse functies, terwijl de ruimte

om al die functies een plek te geven niet is toegenomen. Dat gegeven dwingt ons om op een andere

manier na te denken over de manier waarop we de ruimte benaderen vanuit beleidsmatig perspectief,

waarop we plannen, inrichten en gebruiken. Een efficiënter ruimtegebruik is niet voor niets een

belangrijke eis in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) dat werd goedgekeurd op 30 november

2016. Het BRV zet in op verweving van economie met andere functies maar ook op een uitdoofbeleid

voor bedrijven met een slechte ligging en het verhogen van de efficiëntie van de huidige

bedrijventerreinen. Bovendien is er de verscherpte aandacht voor hergebruik en gecombineerd

gebruik van de ruimte.

Een ander element dat de nieuwe context typeert zijn de uitdagingen die voortvloeien uit

klimaatveranderingen. De verweving van bedrijvigheid met andere functies is niet alleen een

ruimtelijke uitdaging maar kan ook bekeken worden vanuit het energetisch vraagstuk: de circulaire

economie (minder water, materiaalgebruik en hergebruik) 7 en de noodzaak om in te zetten op

koolstofarme industrieën. Zowel in de actuele Beleidsnota Omgeving als in het BRV vinden we

duidelijke verwijzingen naar strategieën die er op gericht zijn om ondernemen te stimuleren, ook in

het landelijk gebied maar dit nadrukkelijk met aandacht voor duurzame mobiliteit, voor milieu en

omgeving.

Ook de economische context is gewijzigd. Het type ondernemingen verandert, met vaak minder

zware invloed op de omgeving. Er komt meer aandacht voor lokale, kwalitatieve productie waarbij

de uitwisseling van kennis en expertise wel nog op globaal niveau gebeurt. Bovendien is er de

maatschappelijke vraag naar een betere afstemming tussen werk en privéleven waarbij werken

dichtbij huis een belangrijke factor vormt. Het belang van een kwalitatieve leefomgeving neemt toe

en uit zich onder andere in de wens naar een levendige buurt waar je niet alleen slaapt maar ook

leeft en werkt.

Deze belangrijke uitdagingen gevoed vanuit het transitiedenken en klimaatbestendigheid zorgen voor

een nieuwe beleidscontext en een vernieuwde blik op verweven van verschillende functies waarbij

de kwaliteit van de leefomgeving centraal staat. De noodzaak groeit voor een (hernieuwd) kader

voor economische activiteiten in het landelijk gebied, een kader dat antwoorden biedt over hoe we

omgaan met economische activiteiten in de toekomst.

Spanningsveld tussen beleidsprincipes en de realisatie in de praktijk

Het aanmoedigen van verweving vormde al één van de belangrijkste beleidsstrategieën in het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. ‘Verweven waar het kan, scheiden waar het moet’ werd één

van de (theoretische) slogans voor het ruimtelijk beleid van de afgelopen twee decennia (1997-2016).

In de praktijk merken we echter een omgekeerde tendens. Ten gevolge van nadelige

randvoorwaarden en vestigingscondities worden de bedrijven uit het woonwerkweefel geduwd naar

de rand van de bebouwde omgeving, de open ruimte of een bedrijventerrein, dit terwijl veel

bedrijven zonder problemen kunnen functioneren in een woonomgeving en hier ook interactie mee

kunnen aangaan, bijvoorbeeld via het gezamenlijk gebruiken van parkeerplaatsen.

In de studie ‘Ruimtebehoefteraming voor bedrijventerreinen’ uitgevoerd in opdracht van het VLAIO

waarin de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen werd onderzocht tot het jaar 2030, werd

vastgesteld dat slechts ongeveer een derde van de bedrijven die vandaag gevestigd zijn op

7 Visienota 2050: 7 transitieprioriteiten

Page 4: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

4

bedrijventerreinen hier op hun plaats zijn vanuit milieuhinderreden, voor meer dan de helft van de

bedrijven zijn andere opties in overweging te nemen. 25% van de bedrijven op bedrijventerreinen

zijn normaal gezien zonder meer verweefbaar met de woonfunctie.8 Kleine bedrijven die in principe

verweven kunnen voorkomen met andere functie zoals het wonen, vestigen zich vaak op

bedrijventerreinen of in het agrarisch gebied omwille van een gebrek aan een geschikt, betaalbaar en

zeker aanbod9.

Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen,

2015) en concrete ervaringen in projecten bevestigen de tendens naar meer push- dan pullfactoren10

die ervoor zorgen dat bedrijven zich gemakkelijker op een bedrijventerrein of in het agrarisch gebied

gaan vestigen in de plaats van verweven in de bestaande bebouwde kernen of aan de rand van het

landelijk gebied.. De kans dat paarse solitaire locaties11 hier systematisch herbestemd worden naar

andere bestemmingen, meestal wonen, is bijzonder groot.12

Uit de studie Ruimtebehoefteraming voor bedrijventerreinen (VLAIO) blijkt ook dat de nieuwe ruimte

die moet worden aangesneden voor bedrijventerreinen beduidend lager ligt wanneer wordt ingezet

op een efficiënter ruimtegebruik op bedrijventerreinen én op een beleid dat verweving van economie

buiten de bedrijventerreinen stimuleert.13

In het BRV is het ontwikkelen van een Beleidskader “ruimtelijk rendement” prioritair met als doelstelling het aansnijden van nieuwe open ruimte te verminderen en ruimteneutraal te zijn tegen 2050. Om deze doelstelling te bereiken neemt de noodzaak toe om verweving als een deel van de oplossing daadwerkelijk te realiseren in de praktijk. Het verweven van functies wordt in het BRV gezien als een opportuniteit voor een meer zorgvuldig ruimtegebruik. De combinatie van wonen en werken in de kleinere woonkernen wordt hierbij expliciet aangehaald.

Voor het vinden van het fragiel evenwicht van rendementsverhoging versus de noodzaak tot extra aansnijden van open ruimte wordt in het BRV ook de focus gelegd op een sterker vraaggestuurd economisch beleid in plaats van speculatief bedrijventerreinen te reserveren over een langere periode en vooral in te zetten op een (monofunctioneel) aanbodbeleid.

Ook de bedrijven zijn vragende partij naar een beleid dat sneller kan inspelen op hun vestigingsvragen en waarin men naast de belofte voor nieuwe bedrijventerreinen proactief locaties voorziet voor economische activiteiten die voldoen aan hun vestigingseisen.

Bestuurlijke uitdagingen

Bovenop de geschetste tendensen is het voor de lokale besturen een hele uitdaging om zowel aan de vooropgestelde beleidsprincipes als aan de ondernemingswensen te voldoen.

De lokale besturen zien zich geconfronteerd met steeds meer verantwoordelijkheid op hun

grondgebied. De toenemende verwachtingen gaan echter niet in elke gemeente samen met meer

personeel en expertise op het vlak van ruimtelijke ordening en economie. De meeste gemeenten

voeren helemaal geen of slechts een ad-hoc huisvestingsbeleid voor economische activiteiten. In de

praktijk zien we ook dat omwille van een gebrek aan inzicht of politieke wil de impact van een bedrijf

op zijn omgeving al eens onderschat wordt of dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met

8 VL AIO (2014): Raming van de behoefte aan bedrijventerreinen in het Vlaams Gewest 9 Doctoraat Anna Verhoeve, 2015

10Push- en pullfactoren geven aan wat de risico’s en pijnpunten zijn die de theoretische principes van verweving in de praktijk belemmeren. 11 Bedrijven en economische activiteiten die (geïsoleerd( liggen in de kernen/woonwerkweefsel 12 Studie Ruimtebehoefteraming workshop, kameleon, Spazio, studie segmentatie werklocaties RV, doctoraat. Anna Verhoeve

13 Bijna tien jaar eerder was een eerdere adviesvraag gericht aan de RESOC’s , op initiatief van de Vlaamse administratie economie met betrekking tot bedrijfshuisvestingsmogelijkheden voor economische activiteiten buiten bedrijventerreinen, zowel voor de landelijke gebieden als voor de woongebieden daarbij uitgekomen dat een grotere verwevenheid de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen zou kunnen afremmen. Economische activiteiten buiten bedrijventerreinen, Leiedal, 2008

Page 5: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

5

alle betrokken actoren (bedrijfsleiders, bewoners,…), maar ook omgekeerd komt het voor dat

bedrijven niet toegelaten worden alhoewel ze gerust kunnen functioneren binnen een woon- en

leefomgeving. Vele gemeenten ervaren bovendien een gebrek aan samenwerking en afstemming

tussen de relevante beleidsdomeinen (economie, ruimtelijk ordening, landbouw, natuur, recreatie.. )

en met naburige gemeenten.

Een ander tekortkoming waarmee gemeentebesturen kampen heeft te maken met een gebrek aan de

nodige kwantitatieve gegevens om keuzes te kunnen staven en zo een gerichter beleid (vraag- en

aanbodgestuurd) te kunnen voeren.

Uit het spanningsveld tussen theorie en praktijk blijkt dat het bevorderen van verweving, als strategie

om een ruimtetekort op te vangen en de economische dynamiek te bevorderen, niet eenvoudig is. De

theoretische concepten moeten worden aangevuld met concrete handvaten voor de bevoegde lokale

besturen om de praktische realisatie te vergemakkelijken.

SCOPE EN AMBITIE

Scope en enkele begrippen

Vanuit de beschreven ruimtelijke, economische, maatschappelijke en bestuurlijke uitdagingen werd de scope van de themagroep gericht op het ondersteunen van ‘verweving’ van economische activiteiten in het ‘woonwerkweefsel’ van het ‘landelijk gebied’.

Het begrip ‘verweving’ werd binnen de IPO-themagroep gedefinieerd als: het naast en door elkaar voorkomen van verschillende functies (werken, wonen, recreëren, natuur, maatschappelijke diensten) zonder elkaar in die mate te storen dat een bepaalde functie er problemen van ondervindt met idealiter een meerwaarde voor de verschillende functies en de omgevingskwaliteit.

Het begrip ‘landelijk gebied’ werd in de themagroep gedefinieerd vanuit een beleidsmatige benadering.

Concreet omvat het landelijk gebied alle ruimte buiten de stedelijke gebieden (afbakeningen

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) en buiten de monofunctionele bedrijventerreinen. De sites die

voor industrie bestemd zijn maar dit in functie van één of enkele bedrijven (solitaire

bedrijventerreinen), worden wel meegenomen onder de definitie14. Het gaat meestal om historisch

gegroeide bedrijfssites die met dezelfde problematiek te kampen hebben (gehad) niet nieuwe

bedrijvigheid buiten de bedrijventerreinen.

Het beleid dat wordt gevoerd op bedrijventerreinen, in het stadsweefsel (afgebakende stedelijke

gebieden exclusief de bedrijventerreinen) en in het landelijk gebied werken als communicerende

vaten en beïnvloeden het toekomstig ruimtegebruik in deze verschillende zones.

[kaartje landelijk gebied);

Met de term ‘woonwerkweefsel’ doelen we op de bestaande bebouwde kernen in en aan de rand van

het landelijk gebied. De IPO themagroep vertrekt van de noodzaak van de versterking van het

woonwerkweefsel door weloverwogen keuzes te maken ten aanzien van de aard en de omvang van

economische activiteiten in de kernen (inclusief kleine steden) waardoor er minder open ruimte

aangesneden moet worden (ruimteneutraliteit). De themagroep zet in op het woonwerkweefsel

vanuit de vaststelling dat bedrijven vandaag veelal gedwongen uit de kernen worden geduwd. Op

14 Een verdere detaillering over het onderscheid tussen solitaire en niet-solitaire bedrijventerreinen is opgenomen in het -afzonderlijke- rapport met de resultaten Qlikview.

Page 6: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

6

die manier evolueren we tot een oneigenlijk gebruik van de ruimte; ruimte voor bedrijventerreinen

die ten koste gaat van open ruimte, beschikbare oppervlakte voor landbouw en natuur terwijl zich

in het woonwerkweefsel en het stadsweefsel een evolutie voltrekt naar monofunctionele

woonwijken. Deze tendens sluit niet aan bij de beleidsambitie om te streven naar efficiënt

ruimtegebruik (ruimtelijk rendement, hergebruik en gecombineerd ruimtegebruik).

De grenzen van het woonwerkweefsel zijn niet altijd eenduidig en worden mee bepaald afhankelijk

van de lokale context.

[voorbeeldfoto’s bedrijvigheid woon- werkweefsel (ppt 2de TG);

Ambitie

De ambitie of het streefdoel van de themagroep valt uiteen in twee onderdelen, die onderling nauw met

elkaar verbonden zijn:

Een proactief bedrijfshuisvestigingsbeleid in functie van het behoud van de open ruimte en de

leefkwaliteit

Vele gemeenten streven naar dynamiek en leefbare kernen en delen ook de wens om de open ruimte

te behouden maar door een gebrek aan een goed huisvestingsbeleid voor ondernemers en aan

bovenlokale afstemming worden kansen gemist.

De eerste ambitie van de themagroep bestaat er in om aanbevelingen te geven over wat er vanuit

het beleid kan gedaan worden om proactief de verweving van economische activiteiten in het

woonwerkweefsel te faciliteren.

Een proactief huisvestingsbeleid kan zich richten op bedrijven waarvoor verweving met de

woonfunctie voor de hand ligt (kappers, advocaten, dokters, apothekers, ..) maar ook op bedrijven

waarvoor verweving minder vanzelfsprekend is (bouwbedrijven, productiebedrijven, ambachten…)

en waarop dus sterker moet worden ingezet om de huidige tendens van scheiding van functies te

keren.15. Bedrijven met een duidelijk aanwijsbare hinder of bedrijven die een gevaar betekenen voor

omwonenden moeten uiteraard op een bedrijventerrein gevestigd worden.

Een bedrijfshuisvestigingsbeleid moet hand in hand gaan met het behoud of de verbetering van de

woon- en leefkwaliteit. Een (boven)lokaal bestuur moet daarom proactief kunnen nagaan of het

verweefbaarheidsprofiel16 van een bepaalde locatie is afgestemd op het verwevingsprofiel17 van de

activiteit en zijn omgeving. Dit geldt ook voor de bestaande bedrijvigheid waarbij besturen de keuze

moeten maken om het bedrijf verder te faciliteren of dat een verhuis naar een andere locatie meer

aangewezen is.

Om vanuit de lokale besturen proactief een kwalitatieve dienstverlening te kunnen bieden is er nood

aan meer concrete handvaten en aan praktische tools en tips om keuzes te kunnen motiveren en om

werk te kunnen maken van samenwerking binnen de gemeentelijke administraties en over

gemeentegrenzen heen.

15 In de afzonderlijke rapporten met de resultaten uit Qlikview en het Ruimtemodel Vlaanderen wordt hier een opdeling gemaakt in ‘witte’, ‘grijze’ en ‘zwarte’ bedrijven. 16 Verweefbaarheidsprofiel van de locatie: het geheel van kenmerken van een locatie met betrekking tot de huidige toestand van verweving en de inschatting van een potentiële toestand van verweving. 17 Verwevingsprofiel van de activiteit: het geheel van kenmerken van een activiteit met betrekking tot de mate waarin de functie kan verweven worden met andere activiteiten.

Page 7: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

7

Een performant systeem voor dataverzameling, inventarisatie, analyse en monitoring

Zowel op het lokale niveau als op een hogere schaal is het van belang om de ruimtelijk-economische

ontwikkelingen te kunnen monitoren en zicht te krijgen op de beschikbaarheid van gronden. In het

“GIS-bedrijventerreinen” dat wordt beheerd door VLAIO worden heel wat gegevens voor

economische activiteiten op de bedrijventerreinen bijgehouden maar er bestaat geen systematische

manier van inventarisatie en opvolging van de economische activiteiten en de ruimte die in beslag

wordt genomen voor economie buiten de bedrijventerreinen. Er moet geïnvesteerd worden in

gegevensverzameling, analyse en opvolging om veranderingen in het functioneel gebruik van de

ruimte te kennen. Onderdeel van gegevensverzameling is systematische gegevensuitwisseling

Het opzetten van een performant systeem om te monitoren waarmee beter onderbouwde

beleidskeuzes kunnen gemaakt worden zowel op Vlaams niveau als op niveau van het

(inter)gemeentelijk beleid en zelfs tot op niveau van de afweging van vestigingsvragen op een

bepaalde locatie, vormt de tweede ambitie van deze themagroep.

Voorliggend advies moet helpen bij het stimuleren van een nieuwe beleidsaanpak door het aanreiken

van handvaten aan (boven)lokale besturen en de relevante beleidsdomeinen.

De opmaak van een beleidskader zelf of het (juridisch) uitwerken van (nieuwe of wijzigingen van)

instrumenten valt buiten de ambitie van deze themagroep.

Positionering ten opzichte van andere initiatieven en studies

Bij het bepalen van de scope van de themagroep werd ook naar andere lopende of recente studies

en rapporten gekeken die nauw aanleunen bij de problematiek van economische activiteiten in het

landelijke gebied. Op die manier streeft de themagroep naar complementaire inzichten en

aanbevelingen met andere initiatieven. De studies waarnaar in het advies wordt verwezen en die

aanknopingspunten bieden voor de aanbevelingen, zijn opgenomen in het overzicht op de volgende

pagina. Het overzicht illustreert, dat er al geruime tijd aandacht is voor dit onderwerp en dat er al

heel wat onderzoek werd verricht. De beoogde doelgroepen van de studies verschillen, als ook

schaalniveaus en finaliteit, gaande van beleidsaanbevelingen tot heel concrete tips. Het eerdere IPO-

traject “Herbestemming van leegstaande hoevegebouwen in agrarisch gebied” (2010)18 illustreert hoe

een resultaat uit een eerdere IPO- thema (oa. installeren van de Beleidswerkgroep Hergebruik,

getrokken door Ruimte Vlaanderen) aanleiding vormt voor nieuwe onderzoeken. Concreet gebeurde

er op vraag van Ruimte Vlaanderen een juridisch onderzoek naar de mogelijkheden van de

‘contractbenadering’ en de‘ beleidsconvenanten’. Er wordt gestreefd naar synergie tussen de

resultaten en het vervolgtraject van deze studies en de aanbevelingen uit dit IPO-advies.

18 IPO Eindrapport (2010): Nieuwe inzichten in de economische dynamiek op het Vlaamse Platteland.

Page 8: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

8

Figuur 1:Positionering IPO- advies t.o.v. andere studies

Page 9: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

9

AANBEVELINGEN EN ACTIEPROGRAMMA

Het keren van de tendens van ‘ontweving’ zoals beschreven in de context gaat niet vanzelf maar

vereist een proactief beleid vanuit de verschillende bestuursniveaus. Hierbij moet maximaal gebruik

worden gemaakt van de opportuniteiten in het woonwerkweefsel en van het bestaand patrimonium.

Er moet ingezet worden op inventarisatie en monitoring om het beleid te kunnen onderbouwen met

cijfers en het op termijn te kunnen evalueren zodat we kunnen afstappen van de gevoelsmatige

benadering van de economische dynamiek buiten bedrijventerreinen.

De aanbevelingen in dit advies zijn opgesplitst volgens de twee geschetste ambities: ‘proactief beleid’

en ‘inventarisatie en monitoring’. Bij elke aanbeveling worden één of meerdere acties voorgesteld die

meer in detail beschreven worden in de verschillende fiches van het actieprogramma. De matrix op

pagina 12f geeft een overzicht van de aanbevelingen en de acties met de trekkers en partners die

hieraan zullen bijdragen en een indicatie van de uitvoeringstermijnen.

Proactief beleid

[aanbeveling 1] Uitdieping verschillende aspecten m.b.t. visievorming

Om een proactief huisvestingsbeleid voor bedrijven te kunnen voeren dienen de lokale besturen een

visie te hebben over dit thema. Het opmaken van een visie met betrekking tot bedrijfshuisvesting,

rekening houdend met de impact van de bedrijven op de omgeving is van grote betekenis om de

kwaliteit en de dynamiek van het landelijk gebied, de open ruimte en het woonwerkweefsel te

behouden en te verbeteren.

De voorbije drie jaar werden verschillende projecten gesubsidieerd waarin visievorming, ingebed in

een meer systematische aanpak een belangrijke rol speelde19. De themagroep adviseert om bijkomende

aspecten die van belang zijn bij visievorming verder uit te diepen. Het gaat met name om:

1. Visievorming rond bedrijfshuisvesting over gemeentegrenzen heen met aandacht voor

vereveningsmechanismen bij (doorverwijs)beleid (ook buiten bedrijventerreinen);

2. Afstemming visie bedrijfshuisvesting met de mogelijkheden die de verschillende ruimtelijke

bestemmingen bieden20 inclusief de evaluatie van het huidig economisch gebruik van de

verschillende bestemmingen (vb. woongebied met landelijk karakter) en de toekomstige

potenties;

3. Visievorming (intergemeentelijk) rekening houdend met de levenscyclus (start, groei, inkrimping,

verhuis) van bedrijven inclusief de rol van bedrijfsverzamelgebouwen21;

4. Onderzoeken (on)mogelijkheden van een reservatiebeleid rekening houdend met

marktdynamieken en instrumenten grond- en pandendecreet.

De themagroep stelt voor om in te zetten op het subsidiëren van pilootprojecten rond visievorming

met specifieke aandacht voor één (of verschillende) van deze aspecten (zie actiefiche 1). Hiervoor

kan het Agentschap Innoveren en Ondernemen een projectoproep organiseren gericht naar

bovenlokale actoren, inclusief intercommunales en POM’s..

Binnen deze projecten dient ook onderzocht te worden wat er voor de deelnemende gemeenten valt

onder het ‘woonwerkweefsel’ en hoe dit geobjectiveerd kan worden. Er moet hierbij aandacht gaan

19 Subsidieprogramma ‘Ondernemingsvriendelijke gemeente’ (VLAIO). Tot de gesubsidieerde projecten behoorden de projecten ‘De juiste onderneming op de

juiste plaats’ (Unizo), ‘Kameleon’ (Leiedal) en Spazio (Voka Oost-Vlaanderen). 20 onder meer stedenbouwkundige voorschriften en uitgiftebeleid 21 een gebouw waarin verschillende bedrijfsunits te koop of te huur worden aangeboden

Page 10: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

10

naar de impact van de verdere ontwikkeling van bepaalde bebouwde ruimten (kernen/(woon)linten)

op de andere functies zoals natuur, landbouw, bos…

[aanbeveling 2] Ondersteuning van gemeenten om theorie in praktijk om te zetten

De aanbevelingen, methodieken en ervaringen die opgedaan zijn (en zullen worden opgedaan) binnen

de gesubsidieerde projecten moeten ook worden verspreid naar de andere gemeenten. Het

Agentschap Innoveren en Ondernemen zal de resultaten van de bestaande en toekomstige projecten

bundelen en zorgen voor samenhangende informatie voor de lokale besturen. Daarnaast moet er

geïnvesteerd worden in actievere ondersteuning van de gemeenten om de theorie in praktijk om te

zetten. Dit kan door de gemeenten effectief aan te zetten tot het gebruik van de bestaande tools en

handleidingen en door hen inhoudelijke begeleiding aan te bieden.

De themagroep stelt voor om de gemeenten vertrouwd te maken met al deze bestaande

hulpmiddelen en hen te helpen prioriteiten te stellen. In eerste instantie wordt gedacht aan de

organisatie van een studiedag waarop onder andere de vernieuwde handleiding voor visievorming

inzake een bedrijfshuisvestigingsbeleid 22 wordt voorgesteld samen met bestaande tools met

betrekking tot:

- de ondersteuning naar een betere dienstverlening aan bedrijven (vb. LEAN traject Leiedal,

Bizlocator)

- de identificatie van mogelijke bedrijfslocaties (matrix Spazio, tool Geoloket)

- goed nabuurschap (o.a. uit project Spazio, Leiedal)

- afwegingen op de locatie zelf (afwegingstool verwevingsprofiel versus

verweefbaarheidsprofiel, Leiedal).

De organisatie van een studiedag om al deze informatie aan te reiken vormt slechts een startpunt.

Naast de informatieverstrekking aan gemeenten moeten de bovenlokale instanties (intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden, POM’s, provincies,…) een meer intensieve opleiding krijgen zodat zij in staat

zijn de gemeenten verder te ondersteunen bij lokale of bovenlokale initiatieven rond

bedrijfshuisvesting (zie actiefiche 2).

Bij informatieverstrekking met betrekking tot een beleid voor economische activiteiten in het landelijk

gebied dient het geheel meegenomen te worden van bestaande kennis, tools en instrumenten en

moet er zoveel mogelijk naar synergie gezocht worden met andere lopende initiatieven en studies

bijvoorbeeld met het traject rond convenantwerking en contractbenadering als alternatief

instrumentarium voor het hergebruik van gebouwen met een (voormalige) agrarische functie.

[aanbeveling 3] Ondersteuning gemeenten met vragen m.b.t. marktdynamieken

Een andere aanbeveling betreft de ondersteuning bij vragen met betrekking tot marktdynamieken en

prijszetting die komen kijken bij reconversies van bepaalde sites en bij planningsinitiatieven. Door de

bundeling van de vragen bij VLAIO en het beantwoorden van deze vragen via een raamcontract

krijgen de gemeenten antwoorden op maat én krijgen we vanuit Vlaanderen inzicht in de knelpunten

die gemeenten tegenkomen op dit punt (zie actiefiche 3).

Door de nieuwe kennisvergaring aan de hand van projectwerking en de ondersteuning van

(boven)lokale besturen bij het gebruik van ontwikkelde tools wordt gemikt op een verhoging van de

slagkracht van gemeentelijke besturen om het beleid effectief waar te maken op terrein.

22 synthese van de handleiding van VLAIO en de handleidingen uit pilootprojecten

Page 11: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

11

Inventarisatie en monitoring

[aanbeveling 4] Inzetten op inventarisatie van bedrijfskenmerken

[aanbeveling 5] Inzetten op inventarisatie van omgevingskenmerken

De themagroep beveelt aan om meer in te zetten op een grondige inventarisatie en monitoring van

(de kenmerken van) bedrijven. Beleidsmonitoring op basis van meetbare gegevens is essentieel om

(nieuwe) dynamieken te identificeren en het beleid te kunnen evalueren en bij te sturen waar nodig.

Uit eerdere en lopende trajecten van het Agentschap Innoveren en Ondernemen samen met Ruimte

Vlaanderen blijkt dat de huidige gegevens (oa. uit de VKBO en ook door verkregen inzichten uit

Qlikview23) niet volstaan om een beeld te krijgen van de bedrijvigheid in functie van verweving. Dit

houdt ook in dat er onvoldoende ingeschat kan worden of een bepaalde omgeving overbelast is of

dreigt te worden overbelast door economische activiteiten.

De themagroep beveelt aan de mogelijkheden en de meerwaarde te onderzoeken van bijkomende

parameters met betrekking tot bedrijvigheid en de impact op de omgeving (zie actiefiche 4) én

aan bijkomende parameters met betrekking tot de omgeving (zie actiefiche 5) in bestaande

inventarisatie systemen. Binnen een recent uitbestede studie (VLAIO en RV) zullen de werkelijke

activiteiten geïnventariseerd worden en vergeleken worden met de gegevens uit bestaande

databanken. Deze oefening kan een eerste stap zijn naar het bepalen van de informatie die een

meerwaarde vormt om de verweefbaarheid van activiteiten en de draagkracht van een omgeving te

kunnen inschatten. Ook de opmaak van standaardfiches met bijhorende parameters moeten helpen

om deze beleidsaanbevelingen concreet te vertalen. Gegevensverzameling vraagt tenslotte om

interactie en ter beschikking stellen van data tussen verschillende bestuursniveaus en. tussen

verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. Wanneer is uitgeklaard welke gegevens bijgehouden moeten

worden, is een volgende stap het uittekenen van stroomschema’s waarin onder meer de

verantwoordelijke partner(s) en onderlinge takverdeling mee in worden opgenomen.

[aanbeveling 6] Inzetten op professionaliseren bestaande monitoring

Een andere aanbeveling betreft de noodzaak om de evolutie van verweving van economie met andere

functies te kunnen monitoren in verschillende omgevingstypes (bestemmingen, afhankelijk van

bebouwingsgraad of andere specifieke indelingen) en in de tijd.

In deze context gunde VLAIO in 2015 een opdracht aan het Vlaams Instituut voor Technologische

Ontwikkeling (VITO) waarmee verkennend onderzoek werd gedaan naar oa. het bepalen van

zogenaamde ‘verwevingsindicatoren’. Binnen deze opdracht werden ook enkele toekomstscenario’s

uitgevoerd in het ruimtemodel24.

De themagroep stelt voor om te werken aan een indeling van het ‘economisch ruimtegebruik’ die de

impact van de economische activiteiten op hun omgeving meer in rekening brengt dan de huidige

indeling in het Ruimtemodel van VITO en daardoor beter bruikbaar is om het verwevingsbeleid te

monitoren. In een volgende stap kunnen aan de hand van ruimtelijke modellering scenario’s

uitgevoerd worden die de (ruimtelijke) implicaties van het beleid met betrekking tot verweving in

beeld kunnen brengen (zie actiefiche 6).

De aanbevelingen met betrekking tot inventarisatie en monitoring moeten een nulmeting en een

evaluatie van het beleid mogelijk maken. Ze moeten bijdragen tot kwalitatieve informatie om het

huisvestingsbeleid voor bedrijven verder vorm te geven en beleidskeuzes te kunnen onderbouwen.

23 zie rapport Qlikview 24 zie VITO rapport 2016

Page 12: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

12

Actieprogramma

Aanbeveling (adviestekst) PROACTIEF BELEID

Acties (adviestekst en uitgewerkt in

fiche)

Fiche Trekkers (fiche)

Partners (fiche)

Termijn en voorwaarde

[a1] Uitdieping verschillende

aspecten m.b.t.

visievorming

Projectoproep:

subsidiëren

pilootprojecten

1 VLAIO Bovenlokale actoren

(Intercommunales, POM’s,

provincies, Unizo, Voka e.a.) en

gemeenten

Korte termijn

[a2] Ondersteuning van

gemeenten om theorie in

praktijk te zetten

Kennisdeling en

adviesverlening op

studiedag voor

gemeenten over

bestaande tools

2 VLAIO en RV

Gemeenten

Korte termijn

Voorwaarde: bundelen bestaande

tools

Opleiding bovenlokale

actoren 2 VLAIO en RV Bovenlokale actoren Korte termijn

Voorwaarde: identificeren

verantwoordelijke bovenlokale

actoren per regio

[a3] Ondersteuning

gemeenten met vragen

m.b.t. marktdynamieken

Bundeling vragen bij

VLAIO en raamcontract 3 VLAIO

Extern studiebureau, gemeenten Korte termijn

Page 13: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

13

Aanbeveling (adviestekst) INVENTARISATIE EN

MONITORING

Acties (adviestekst en uitgewerkt in

fiche)

Fiche Trekkers (fiche)

Partners (fiche)

[a4] Inzetten op

inventarisatie van

bedrijfskenmerken

Studie werkelijke

activiteiten vs

databanken

4 VLAIO en RV Extern studiebureau Korte termijn

Opmaak standaardfiches

met parameters 4 VLAIO Gemeenten,

ondernemersorganisaties (of

andere partijen)

Korte en middellange termijn

[a5] Inzetten op

inventarisatie van

omgevingskenmerken

Bevraging en analyse

gebiedsindelingen en

kenmerken + GIS

bewerkingen

5 VLAIO Andere Vlaamse

beleidsdomeinen (ANB, L&V,

AWV)

Middellange termijn

[a6] Inzetten op

professionaliseren

bestaande monitoring

Verbetering indeling

‘Economische

ruimtegebruik’ in

Ruimtemodel

6 VLAIO Andere Vlaamse

beleidsdomeinen (ANB, L&V,

AWV)

Middellange termijn

Uitvoeren

verwevingscenario’s 6 VLAIO Gespecialiseerde

onderzoeksinstelling Middellange termijn

Page 14: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

14

Actiefiches

Actiefiche 1: Projectoproep visievorming bedrijfshuisvesting

WAT?

Subsidiëren van pilootprojecten met betrekking tot visievorming bedrijfshuisvesting over een aantal

aspecten waarover er vandaag nog kennishiaten bestaan.

Dit voorstel voor het subsidiëren van praktijkgerichte pilootprojecten is een vervolg op de eerdere

projectoproep ‘Ondernemersvriendelijke gemeente bedrijfshuisvesting’.

HOE?

VLAIO organiseert een projectoproep met betrekking tot één of meerdere aspecten waarover nieuwe

kennis en inzichten wenselijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de projectvoorstellen helpen bij

het onderzoeken en uittesten van de mogelijkheden voor verweving in het woonwerkweefsel (van

het landelijk gebied). De oproep is gericht aan bovenlokale en lokale actoren.

TREKKER?

De projectoproep wordt georganiseerd door VLAIO. Andere beleidsdomeinen en leden van de IPO-

themagroep worden mee betrokken in de voorbereiding en jurering.

UITVOERING?

Bovenlokale instanties (waaronder intercommunales, provinciale ontwikkelingsmaatschappijen,..) en

gemeenten.

INHOUDELIJKE VERDIEPING

Tijdens de themagroepen werden verschillende kennis- en praktijkhiaten besproken waarover verder

inzicht aan de hand van pilootprojecten wenselijk is.

1. Intergemeentelijke visievorming en beleidsvoering rond bedrijfshuisvesting met specifieke

aandacht voor vereveningsmechanismen

Aangezien de economische dynamiek niet gebonden is aan bestuurlijke grenzen en omdat iedere

gemeente specifieke ruimtelijke potenties heeft, wordt een visie op economische activiteiten best

bovenlokaal opgemaakt. Een bovenlokale visie maakt het mogelijk bedrijven die in de ene gemeente

geen geschikte locatie vinden, te kunnen doorverwijzen naar een andere gemeente. Een bovenlokale

visie op bedrijfshuisvestiging kan ook aanzetten tot een beter overwogen ruimtegebruik en kan zo

het onnodig aansnijden van open ruimte vermijden.

Het zou zinvol zijn om te onderzoeken of de bestaande tools die helpen bij het in kaart brengen van

het aanbod op gemeentelijk niveau ook kunnen bijdragen aan visievorming op bovenlokaal niveau

(bv. bedrijven/locatie-matrix van Voka Oost-Vlaanderen uit project Spazio). Uit de aanpak van de

convenanten 25 kunnen lessen getrokken worden met betrekking tot gebiedsafbakening en

intergemeentelijke visieontwikkeling. De vraag kan gesteld worden of het instrument ook toepasbaar

25 Het instrument ‘convenant’ werd uitgewerkt binnen een studie bij Ruimte Vlaanderen (Atelier Romain en ILVO). Het biedt een bovenlokaal toetsingskader voor de participerende lokale besturen met betrekking tot het al dan niet toelaten van economische activiteiten in voormalige agrarische gebouwen en de voorwaarden waaronder dit kan. Het instrument wordt opgenomen in het Instrumentendecreet (bedoeld om grondgebonden en realisatiegerichte instrumenten uit het beleidsdomein Omgeving decretaal vast te leggen).

Page 15: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

15

is op het volledige vestigingsbeleid voor economische activiteiten. Om bovenlokale samenwerking

voor gemeenten ook financieel aantrekkelijk te maken is er nood aan een vereveningsmechanisme bij

doorverwijzing. Dit moet voorkomen dat gemeenten afzien van een samenwerking omwille van de

financiële nadelen die zij zouden kunnen ondervinden.

2. Afstemming visie bedrijfshuisvesting met de mogelijkheden van de verschillende ruimtelijke

bestemmingen (stedenbouwkundige voorschriften en uitgiftebeleid)

Het uitgiftebeleid op bedrijventerreinen moet afgestemd zijn op een ruimere visie met betrekking tot

de vestiging van bedrijven in de verschillende ruimtelijke bestemmingen. Als de afstemming tussen

de verschillende bestemmingen goed gebeurt, kan het bestuur zich focussen op bedrijven die niet op

een bedrijventerrein terecht kunnen maar ook in andere bestemmingen geen plaats vinden.

Anderzijds zorgt een (te) flexibel uitgiftebeleid op bedrijventerreinen voor een vraag naar nieuwe

ruimte en op die manier voor een verdere scheiding van woon- en werkmilieus en het verder innemen

van open ruimte. De visie staat in het beste geval ook duidelijk vertaald in de stedenbouwkundige

voorschriften.

In de aanvraag voor een pilootproject moet de huidige en potentiële economische invulling van de

verschillende bestemmingen (o.a. woongebied met landelijk karakter) bekeken worden en dient er

nagegaan te worden of de stedenbouwkundige voorschriften een verwevingsbeleid in de weg staan.

3. De mogelijkheid van een ‘paars/rode’ bestemming

In het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen gaat er zowel in het algemeen als in de context van

economische activiteiten specifieke aandacht naar multifunctionele invulling en verweving. Maar

uitgezonderd de stedelijke ontwikkelingszones die vaak gelegen zijn aan infrastructuren en

stationsomgevingen en die bovendien vaak een grote oppervlakte beslaan, wordt zelden een

specifieke bestemming voor een woonwerkgebied toegepast. De bestemming wonen/woongebied

sluit economische activiteiten niet uit, maar wordt in de praktijk vaak exclusief met wonen ingevuld.

Zo worden er opportuniteiten voor een gemengde (en verweven) invulling gemist. Een vraag is op

welke manier er planmatig ingezet kan worden op een flexibele verweving van verschillende functies.

Kan er een “paars/rode” bestemming gehanteerd worden waar er een zeker percentage

economie/andere functies (bijvoorbeeld het wonen) gewenst is of moet gerealiseerd worden? Op die

manier kunnen er selectief gebieden aangeduid worden waar er een minimale verwevingsgraad

nagestreefd wordt, zonder als een mogelijk gevolg hiervan een ‘exclusieve bestemming uitsluitend

voor wonen’26 te creëren. Wat is dan een minimale verwevingsgraad en tot op welke hoogte zijn hier

verplichte percentages zinvol?

Een paars/rode bestemming waarvoor een bepaalde doelstelling wordt opgenomen met betrekking

tot het aandeel economie zou ook gebruikt kunnen worden voor gebieden waar er momenteel een

deel paars en een deel rood ingekleurd is op het gewestplan. De zones waar dit het geval is, zouden

flexibeler hergebruikt kunnen worden wanneer binnen het gebied geschoven kan worden met de

bestaande bestemmingen zonder een RUP-procedure te moeten doorlopen. De mogelijkheden hiervan

kunnen verder onderzocht worden aan de hand van een pilootproject waarin enkele gebieden

specifiek worden onderzocht.

4. Visievorming rekening houdend met de levenscyclus van bedrijven inclusief de rol van

bedrijfsverzamelgebouwen

Het bestaande bedrijfshuisvestingsbeleid in het woonwerkweefsel is voor een groot deel gericht op

starters. Een huisvestingsbeleid voor bedrijventerreinen moet ook rekening houden met de

levenscyclus van de bedrijven, gaande van de opstart, de groei van bedrijven, het verhuisgedrag, de

26 In het Witboek BRV wordt gesteld dat een exclusieve bestemming wonen niet meer zou mogen worden voorzien.

Page 16: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

16

schaal en aard van bedrijvigheid. Het online platform Bizlocator is bijvoorbeeld een mogelijke

toepassing die toelaat zicht te krijgen op het aanbod dat op de markt komt, maar is tot op vandaag

maar voor een beperkt aantal gemeenten beschikbaar (zie ook actiefiche 2, verbeteren

dienstverlening aan bedrijven). In een pilootproject kan voor een aantal gemeenten nagegaan

worden hoe er een bedrijfshuisvestingsbeleid afgestemd op de levenscyclus van bedrijven kan uitzien.

Er kan binnen een dergelijk pilootproject extra aandacht gaan naar bedrijfsverzamelgebouwen.

Dienen deze op een bedrijventerrein gelokaliseerd te worden of moet niet juist bekeken worden of

en hoe deze in het woonwerkweefsel geïntegreerd kunnen worden, met oog voor een goede

integratie in de omgeving? Dienen verzamelgebouwen exclusief voor starters of zijn ook andere

gezamenlijke locaties mogelijk ?

Een pilootproject kan lokale besturen inspireren om meer rekening te houden met de levenscyclus

van bedrijven.

5. Onderzoeken (on)mogelijkheden van een reservatiebeleid rekening houdend met

marktdynamieken en de instrumenten van het grond- en pandendecreet.

Marktmechanismen met betrekking tot vastgoed liggen mee aan de basis van de tendens van

bedrijven om uit het woonwerkweefsel te trekken richting bedrijventerreinen en de open ruimte.

Een gemeente die effectief wil inzetten op een verwevingsbeleid en daarvoor gronden wil reserveren

voor economische activiteiten botst vaak tegen de weerstand van private ontwikkelaars. Er is meer

inzicht nodig in opbrengsten en prijszetting om te weten hoe het beleid hierop proactief kan inspelen.

Welke mogelijkheden zijn er om prijszetting te sturen? Kan dit via sociale lasten of via

stedenbouwkundige voorschriften? Hoe worden door een reservatiebeleid mogelijk andere

ontwikkelingen gehypothekeerd? Op basis waarvan wordt bepaald welke locaties gereserveerd

mogen worden en welke niet?

Het uitdiepen van kennis over marktmechanismen is wenselijk. Onder bepaalde omstandigheden kan

het gerechtvaardigd zijn om gronden (speculatief) te reserveren. Hierbij valt te denken aan

mogelijkheden en instrumenten die opgenomen zijn in het grond- en pandenbeleid en hoe en hoe

deze kunnen bijdragen tot het verhogen van de slagkracht van de gemeenten.

6. Objectiveren van de term ‘woonwerkweefsel’

Binnen elk van de gesubsidieerde projecten kan onderzocht worden wat er voor de deelnemende

gemeenten valt onder het ‘woonwerkweefsel’ en hoe dit begrip geobjectiveerd kan worden. De vraag

wanneer woonlinten wel of niet worden meegenomen als ‘woonwerkweefsel’ kan verschillen van

kern tot kern. Het gaat vooral over de redeneringen die worden gevolgd om te komen tot het

‘woonwerkweefsel’ en hoe dit verschilt of gelijkloopt in de verschillende gemeenten die deelnemen

aan de pilootprojecten.

Page 17: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

17

Actiefiche 2: Kennisdeling en adviesverlening met betrekking tot bestaande handleidingen en tools

WAT?

Investeren in vorming en sensibilisering van gemeenten en bovenlokale actoren over de verschillende

aspecten van een bedrijfshuisvestingsbeleid in het woonwerkweefsel, via bestaande handleidingen

en tools.

Voorafgaand hieraan bundelen van kennis en tools afkomstig uit de verschillende Vlaamse

beleidsdomeinen

HOE?

Vlaanderen investeert in gerichte vormingen afgestemd op de doelgroepen en maakt hierbij optimaal

gebruik van reeds bestaande structuren (cfr atria). Concreet wordt gedacht aan:

o Een studiedag voor de gemeenten met betrekking tot bedrijfshuisvestingsbeleid gericht aan

schepenen en ambtenaren lokale economie en stedenbouw of omgeving.

Deze studiedag kan ook regionaal georganiseerd worden.

o Een meer intensieve opleiding over de bestaande instrumenten gericht aan de bovenlokale

instanties die instaan voor de begeleiding van de gemeenten in hun

bedrijfshuisvestigingsbeleid

TREKKER?

VLAIO werkt samen met Ruimte Vlaanderen en andere hiervoor relevante beleidsdomeinen het

programma voor de studiedag uit.

UITVOERING

VLAIO/RV bovenlokale instanties (Intercommunales, POM’s, Provincies,…)

INHOUDELIJKE VERDIEPING

Tijdens een studiedag voor gemeenten zal er voldoende stilgestaan worden bij het belang van een

visie op bedrijfshuisvestiging. Het initieel ontbreken van een visie mag geen reden zijn om niet in te

zetten op een bedrijfshuisvestingsbeleid. Met heel wat aspecten kan al gestart worden tijdens de

visievorming, in andere gevallen kan er visievorming gebeuren voor bepaalde locaties of bepaalde

type economische activiteiten. Nuttige tips, tools en instrumenten uit eerdere trajecten die bijdragen

aan verschillende aspecten van het bedrijfshuisvestingsbeleid worden mee gnomen. We denken

daarbij onder andere aan:

- Ondersteuning naar betere dienstverlening aan bedrijven (vb LEAN traject Leiedal, Bizlocator)

Een proactief beleid veronderstelt een aangepaste informatieverstrekking en dienstverlening aan de

bedrijven die een locatie zoeken binnen de gemeente. Dit houdt in dat de gemeente zicht moet hebben

op het aanbod aan locaties voor bedrijvigheid en dat er een vlotte samenwerking is tussen de

verschillende diensten waar de ondernemer gaat aankloppen voor advies.

Binnen het project KAMELEON (Leiedal) werd een LEAN-traject uitgetekend dat helpt om tot een goede

dienstverlening te komen voor ruimtezoekende bedrijven.

Page 18: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

18

De optimalisatie en implementatie van het online platform “Bizlocator” heeft heel wat potentie omdat

dit platform zowel het aanbod van bedrijfslocaties van publieke als van private marktpartijen

meeneemt. (zie ook Actiefiche 1)

- Aanreiken van tools voor de identificatie van mogelijke bedrijfslocaties (matrix Spazio, tool

Geoloket)

Verschillende projecten hebben tools aangereikt om enerzijds zicht te krijgen op de bestaande type

vestigingslocaties (en de ontbrekende) (Matrix Spazio, Voka Oost-Vlaanderen) en anderzijds om

proactief op zoek te gaan naar mogelijke bedrijfslocaties (Geoloket Kameleon, Leiedal). De focustool

van Leiedal die werd ontwikkeld binnen het project Kameleon helpt om te kunnen uitmaken welke

sites het meest geschikt zijn om in te zetten op een economische (of gemengd) gebruik van de ruimte.

- Inspireren met betrekking tot beleid goed nabuurschap

De projecten Kameleon en Spazio bekeken het proces van hergebruik van sites voor economie aan de

hand van concrete cases met aandacht voor de knelpunten die zich voordoen in de praktijk. Omgaan

met intolerantie/andere verwachtingen van de omwonenden is daarbij één van de aspecten die vaak

terugkomt en waarvoor oplossingen worden gezocht. In het project Spazio wordt hier dieper op

ingegaan en worden goede voorbeelden en methodieken gegeven om na te gaan op welke manier

een bedrijf beter geïntegreerd kan worden in de omgeving. Vanuit het project Kameleon worden dan

weer verschillende strategieën aangereikt om de ruimtelijke organisatie van een bedrijfssite maximaal

af te stemmen op de omgeving.

Om verweving binnen het woonwerkweefsel te stimuleren kan bekeken worden wat de

opportuniteiten zijn om (waar dit mogelijk en zinvol is) wonen bij het bedrijf actief aan te moedigen.

Dit zou nuttig kunnen zijn aangezien het de kansen vergroot op een betere ruimtelijke inbedding van

het bedrijf met de omgeving. Buren kunnen de bedrijfseigenaar aanspreken en andersom. Ook in

andere gemeenten zou in analogie met projecten zoals Spazio en Kameleon een actief beleid rond

goed nabuurschap gestimuleerd moeten worden.

- Aanreiken afwegingskader voor afwegingen op de locatie (afwegingstool Leiedal)

Een belangrijke troef van een afwegingsinstrument is, dat er op niveau van de site (microschaal)

beoordeeld kan worden of een activiteit verweefbaar is. Een afweginginstrument laat de lokale

overheid toe om ruimtevragen in al zijn aspecten (en niet fragmentair) af te wegen, en dit op een

snelle en pragmatische wijze. Concreet bevat één mogelijk afwegingsinstrument dat ontwikkeld werd

door intercommunale Leiedal, een set van verschillende vragen, die gegroepeerd zijn rond vijf

kenmerken. Concreet gaat het om: (1) ruimtelijke kenmerken, (2) sociale kenmerken, (3) economische

kenmerken, (4) kenmerken m.b.t. het leefmilieu en (5) mobiliteitskenmerken. Dit soort multicriteria-

afweging ontbreekt vaak in de vergunningsbeoordeling waar de ruimtelijke aspecten en de

mobiliteitsaspecten 27 worden bekeken. Tijdens een studiedag zal een kennismaking met dit

afwegingsinstrument geagendeerd worden.

Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het toetsingskader dat is ontwikkeld voor het instrument

van het convenant28 Het convenant bevat op intergemeentelijk schaalniveau het toetsingskader voor

de gemeenten die partner zijn en kan een belangrijk leidraad vormen voor andere gemeenten met

vergelijkbare situaties.

Deze studiedag voor de ondersteuning van gemeenten. is een eerste stap van kennisdeling in de

richting van een meer continu proces van ervaringsuitwisseling en kennisdeling over nieuwe tools en

instrumenten.

27 Kansen via instrument ‘omgevingsvergunning’ om dit voor een stuk te verhelpen 28 Studie door AtelierRomain in opdracht van Ruimte Vlaanderen

Page 19: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

19

Het tweede onderdeel omtrent kennisdeling omvat een uitgebreidere opleiding van de bovenlokale

actoren zodat zij de gemeenten kunnen ondersteunen in de praktijk. Al vanaf de opmaak van een

(intergemeentelijke) visie zou het goed zijn als de gemeenten met hun vragen terecht kunnen bij

streekgebonden bovenlokale actoren (intercommunales, POM’s, provincies..) Daarvoor is het nodig dat

deze instanties op hun beurt vertrouwd zijn met de verschillende aspecten van het

bedrijfshuisvestigingsbeleid, met bestaande handleidingen en tools.

Het voorstel is om aan de bovenlokale actoren een vorming aan te bieden, die hun in staat stelt om

vervolgens de gemeenten verdere ondersteuning te leveren, zowel met hun ‘eigen tools’, maar ook

met hulpmiddelen die door andere instanties en in andere regio’s opgemaakt werden. Belangrijk is

om ervoor te zorgen dat afstemming gebeurt tussen alle instanties die vormingen verstrekken aan

gemeenten, waaronder de POM’s, de provincies, Unizo en Voka.

Page 20: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

20

Actiefiche 3: Ondersteuning bij vragen met betrekking tot marktdynamieken en prijszetting

WAT?

Gemeenten die zich vragen stellen over de impact op de markt van hun gewenst beleid of bij

specifieke cases kunnen voor antwoorden terecht bij VLAIO.

HOE?

Vlaanderen (VLAIO) stelt hiervoor een raamcontract op met specialisten op het gebied van

marktmechanismen en vastgoed. Bij vragen van de gemeente wordt beroep gedaan op dit

raamcontract om de gemeenten te helpen met hun vragen.

TREKKER?

VLAIO

UITVOERING?

VLAIO ism vastgoedexperts en betrokkenen gemeenten

INHOUDELIJKE VERDIEPING

In actiefiche 1 wordt voorgesteld om het onderzoeken van marktdynamieken en de impact daarvan

op een reserveringsbeleid voor economische activiteiten op te nemen in pilootprojecten waarin ook

het gebruik van het instrumentarium om hiermee om te gaan (grond- en panden) bekeken dient te

worden.

We kunnen echter aannemen dat de marktdynamiek vaak specifiek is voor een bepaalde gemeente.

Niet elke gemeente heeft te maken met hetzelfde vastgoedaanbod en dezelfde tendensen in de

ruimtevraag. Een diepgaand onderzoek voor enkele cases via pilootprojecten kan daarom best

gepaard gaan met het bijhouden van de vragen vanuit meer gemeenten. De gemeenten kunnen dan

ook geholpen worden met vragen waar ze niet zo gemakkelijk bij andere instanties terecht kunnen

en moeten ook niet wachten tot na afloop van de pilootprojecten om oplossingen aangereikt te

krijgen.

Door de vragen en antwoorden te bundelen krijgt Vlaanderen (vanuit VLAIO) zicht op de vragen die

leven met betrekking tot dit onderwerp, wordt er kennis verworven met betrekking tot dit thema

en worden concrete oplossingen gezocht voor lokale besturen.

Deze kennisbundeling moet bijdragen tot het vormgeven van een proactief beleid ten aanzien van

ongewenste ruimtelijke dynamieken zoals het innemen van goedkopere locaties in de periferie of op

bedrijventerreinen. De bedoeling is om te kunnen afstappen van een reactief beleid waarbij een lokaal

bestuur geen raad weet met de concrete vragen die zij krijgen (zoals de wens om te verhuizen naar

een bedrijventerreinen), maar zich hieraan verwacht en alternatieve oplossingen kan aanreiken.

Vlaanderen kan de gebundelde cases gebruiken om na te gaan of er binnen het instrumentendecreet

oplossingen worden aangeboden (bijvoorbeeld via de contractbenadering) voor deze specifieke

gevallen.

Page 21: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

21

Actiefiche 4: Onderzoek en inventarisatie bijkomende parameters bedrijfsactiviteiten

WAT?

Aanvullen bedrijfsgegevens in het inventarisatiesysteem Qlikview met informatie over de effectieve

bedrijfsactiviteiten en de verweefbaarheid van deze activiteit in het woon-werkweefsel

HOE?

1. Uitbesteden van een studieopdracht waarin de werkelijke bedrijfsactiviteiten in bepaalde representatieve casegebieden worden geïnventariseerd en worden vergeleken met wat er vanuit databanken kan gecapteerd worden.

2. Opmaak standaardfiches met relevante parameters om beter te kunnen inschatten wat de impact van een bepaald bedrijf is op de omgeving.

TREKKER?

VLAIO en RV in samenwerking met andere Vlaamse administraties (L&V, AWV, …).

UITVOERING?

1. Opdrachtnemer (externe studiebureau) 2. Gemeenten/ondernemersorganisaties of andere partijen

INHOUDELIJKE VERDIEPING

Op dit moment worden de economische activiteiten (in VKBO; Qlikview; eerdere studies) van elkaar

onderscheiden op basis van de NACE-code. De NACE-codes zeggen echter onvoldoende over de

daadwerkelijke activiteit die de bedrijven uitvoeren en over de verweefbaarheid van de bedrijven in

een woon- en leefomgeving. Op hoog schaalniveau (Vlaanderen) kunnen heel voorzichtig conclusies

getrokken worden aan de hand van een indeling die de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten

(VNG) heeft opgemaakt op basis van afstandsrichtlijnen voor milieu29, maar op lager schaalniveau

(niveau gemeenten, afwegingen op de locatie) botsen we op veel onzekerheden. Ook wanneer we

werk willen maken van monitoring van een verwevingsbeleid (zie actiefiche 6) is meer nauwkeurige

informatie nodig. Daarom is het aangewezen om nader te laten onderzoeken hoe de tekortkomingen

van de VKBO opgevangen kunnen worden en door welke actoren dit zou kunnen gebeuren, rekening

houdend met een stapsgewijze en transparante aanpak..

1. Studieopdracht parameters bedrijfsactiviteiten

De vraag die zich stelt is welke parameters meer informatie geven over de verweefbaarheid van

functies en hoe deze gegevens bekomen kunnen worden. Nuttige bijkomende informatie om te

kunnen inschatten of een bedrijf al dan niet verweefbare activiteiten uitvoert is bijvoorbeeld het

aantal werknemers van het bedrijf. Binnen Qlikview zijn tewerkstellingsklassen opgenomen van de

bedrijven maar deze informatie is onvolledig, slechts voor een klein aandeel van de bedrijven is deze

informatie beschikbaar. Ook de ruimte-inname ten opzichte van het aantal werknemers kan een

29 Intern rapport Qlikview 2016; rapport VITO, 2016

Page 22: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

22

belangrijke parameter zijn waarmee de werkelijke aard van de ondernemingsactiviteiten kan

achterhaald worden en de mogelijkheden tot verweving beter kunnen ingeschat worden.

Daarnaast zijn er ook niet-economische parameters van bedrijvigheid die geïnventariseerd kunnen

worden en die iets zeggen over de impact van dat bedrijf op zijn omgeving. De mobiliteitseffecten

van een bepaald bedrijf zijn voor wat betreft de verweefbaarheidsmogelijkheden bijvoorbeeld vaak

bepalender dan het aantal werknemers of de ruimte die het bedrijf inneemt.

Niet-economische parameters waarmee bestaande monitoringsystemen zoals Qlikview verrijkt

zouden kunnen worden om nog beter te kunnen oordelen over de mogelijkheden tot verweving zijn

onder meer:

Vervoersbewegingen (personen/goederen) (~goede bereikbaarheid? 30);

Buitenopslag of niet;

Verhardingsgraad;

Bebouwde oppervlakte;

Gebouwhoogte;

Stand van zaken vergunningen, oa. milieuvergunningen, socio-economische vergunningen;

Geluid;

Emissies (stof, verzurende emissies, geurhinder, broeikasgassen); hinderfactoren in het

algemeen.

(Gedeeltelijke) leegstand of net intensief gebruik van de ruimte;

In de context van het verfijnen van het type bedrijvigheid moet er ook aandacht zijn voor de

specifieke groep van landbouwbedrijven. Het is daarbij belangrijk om te kunnen specificeren wat

precies onder ‘landbouwbedrijven’ wordt begrepen. Valt een paardenhouderijk hieronder, een

manege, para- agrarische activiteiten, loonwerkers?

Bij de afweging of een bedrijf zich kan vestigen wordt vandaag meestal gekeken naar de ruimtelijke

impact, de mobiliteitsimpact en de impact op milieu (VLAREM). Maar impliciet worden vaak ook andere

maatschappelijke kosten en baten tegenover elkaar afgewogen die minder aan bod komen in de

motivatie van een bepaalde beslissing. Zo kan bijvoorbeeld een economisch beleid ook een sociale

drijfveer hebben. Een gemeente met veel laaggeschoolde arbeiders kan extra inspanningen doen om

bedrijven aan te trekken die specifieke gericht zijn op deze doelgroep. Het sociaal aspect van bepaalde

keuzes kan m.a.w. een motivatie zijn maar ook doelstellingen met betrekking tot natuur, landbouw

of leefmilieu kunnen bepaalde beslissingen onderbouwen. Een uitdaging is om gemeenten te

sensibiliseren met oog op een brede afweging van de maatschappelijke kosten en baten en de

afwegingskaders aan te vullen met mogelijke nieuwe parameters..

De meerwaarde van een performant en bruikbaar inventarisatiesysteem vertaalt zich in de mate dat

dit ten dienste staat van meerdere Vlaamse beleidsdomeinen die rechtstreeks en onrechtstreeks in

aanraking komen met de effecten van economische activiteiten en de verschillende beleidsniveaus.

Het integreren van ‘hinderfactoren’ verdient hierbij bijzondere aandacht. Vervolgens moeten de

nodige stappen gezet worden voor het effectief (technisch) integreren van bijkomende data.

Vanuit de aanbevelingen uit de themagroep (verfijning gegevens en voorwaarden waaronder

verweving van functies leidt tot een hoger ruimtelijk rendement dan de scheiding van functies31) en

vanuit de resultaten van de studie Segmentatie bedrijfslocaties I en II32 zullen VLAIO en Ruimte

30 Bij Ruimte Vlaanderen werd een studie afgerond om de bereikbaarheid met het openbaar vervoer te becijferen. Deze zogenaamde ‘knooppuntwaarden’ kunnen mogelijks gebruikt worden bij de afwegingen rond de vestiging van bedrijven met veel personeel of bezoekers. 31 Hiermee sluit het advies aan bij de ambitie van BRV. 32 Studie in opdracht van Ruimte Vlaanderen

Page 23: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

23

Vlaanderen samen een eerste stap zetten door een vervolgstudie uit te besteden. waarin een

gedetailleerde terreinopname wordt uitgevoerd.

Uit de resultaten van deze studie moet duidelijk worden welke parameters op terrein/bij het bedrijf

moeten gezocht worden om een goed beeld te krijgen op de verweefbaarheid van een bedrijf en

welke parameters uit gekende (verbeterde) databronnen kunnen gehaald worden.

Welke parameters zijn enkel (of vooral) van nut bij de afwegingen op een specifieke locatie en welke

kunnen ook van nut zijn om op hoger schaalniveau te inventariseren? Indien bepaalde parameters

voor een groot aandeel van de bedrijven (bedrijfskenmerken) of en voor de meeste gebieden

(omgevingskenmerken – zie actiefiche 5) kunnen bijgehouden worden, is een aanvulling van Qlikview

‘Bedrijvigheid’ nuttig.

2. Opmaak Standaardfiche

Met deze actie wordt voorgesteld standaardfiches op te maken met parameters over bedrijven die

ook op hoger schaalniveau nuttig zijn. Het is de bedoeling een digitaal formulier (standaardfiche) ter

beschikking te stellen aan lokale besturen, bijvoorbeeld n.a.v. de sensibiliseringsinspanningen voor een

proactief bedrijfshuisvestingsbeleid (zie actiefiche 2). Lokale besturen kunnen zo’n fiche/formulier

gebruiken in hun contacten met bedrijven. De gegevens uit dat formulier moeten ook kunnen

opgeladen worden in een databank zodat de verkregen info centraal beschikbaar wordt. Voor een

lokaal bestuur werkt zo’n formulier als checklist in combinatie met de aangereikte afwegingskaders,

voor een bedrijf is het belangrijk dat gekende informatie uit authentieke bronnen gehaald kan

worden. Voor andere betrokken overheden biedt dit het voordeel van een realistischer beeld over

de impact van bedrijfsactiviteiten.

Enkel indien verschillende beleidsdomeinen, lokale besturen, bovenlokale actoren,

ondernemersorganisaties en mogelijke andere partijen nauw samenwerken wat betreft (het mogelijk

maken van) gegevensverzameling en -uitwisseling kan een dergelijke standaardfiche een meerwaarde

vormen. Er moet onderzocht worden wat er nodig is om tot een standaardfiche te komen. Het

begeleiden van lokale besturen bij het aanleveren van data is hierin zonder meer een aandachtspunt.

Page 24: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

24

Actiefiche 5: Onderzoek en inventarisatie bijkomende omgevingskenmerken

WAT?

Uitbreiden en aanvullen van bestaande inventarisatie en monitoringtools met bijkomende parameters

over omgevingskenmerken en informatie over de draagkracht van die omgeving voor (bepaalde)

economische activiteiten.

HOE?

Kritische evaluatie van bestaande ruimtelijke indelingen en gegevens over het type omgeving.

1. Bevraging en analyse van verschillende beleidsdomeinen en bovenlokale instanties (intercommunales, POM’s, Provincies…) over gebruikte gebiedsindelingen en gehanteerde kenmerken voor bepaling type omgeving;

2. Mogelijk bijkomend studiewerk om bepaalde kenmerken uit gegevensbestanden in GIS op te nemen en zodoende bruikbaar te maken als indeling in Qlikview.

TREKKER?

Vlaamse beleidsdomeinen ntb.

UITVOERING?

VLAIO in samenwerking en afstemming met andere Vlaamse entiteiten, waaronder RV, ANB, L&V, AWV

INHOUDELIJKE VERDIEPING

Of (en welke) economische activiteiten een plaats kunnen krijgen in het landelijk gebied is afhankelijk

van het type omgeving. Een open landschap zonder bebouwing vraagt om andere afwegingen dan

een gevarieerd landschap, met stukjes bos, boomschermen of dergelijke. Hoewel de themagroep zich

richt op het stimuleren van verweving in het woonwerkweefsel van het landelijk gebied, is het nuttig

om ook de ruimere context van dat woonwerkweefsel mee te nemen en aandacht te hebben voor

de verschillen in omgevingskenmerken. Binnen het woonwerkweefsel kunnen er verschillen zijn die

bepalen of er meer dan wel minder kansen voor verweving zijn.

Om te komen tot een verdere specificering van het type omgeving kan overwogen worden data en

informatie mee te nemen van:

o Landschapstypekaarten, Provinciale Landschapskaarten33;

o Landschapsatlas;

o Landschappelijk samenhangende gebieden (Pajottenland, Zennevallei, Zuid-Hageland, Noord-

Hageland, ea. voor een deel overeenkomstig met het actiegebied van de verschillende

Regionale Landschappen in Vlaanderen);

o Beschermingsstatuten zoals ‘Beschermd landschap’, “Speciale Beschermingszones’ (SBZ),

Natuurreservaat, erfgoedlandschappen;

o VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) en Habitatgebieden;

o Landbouwwaarderingskaarten, landbouwgebruik en LIS-kaarten

(Landbouwinformatiesystemen)

o VITO landgebruikskaart

Daarnaast moet er gekeken worden naar specifieke kenmerken die te maken hebben met de

draagkracht van een locatie voor economische activiteiten zoals de bebouwingsgraad, de

33 http://www.faronet.be/kalender/met-een-klik-door-het-landschap-de-digitale-provinciale-landschapskaart-als-nieuwe-inspirat

Page 25: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

25

oppervlakten ongebruikte ruimte, de erfgoedwaarde van gebouwen of de bestaande economische

dynamiek. In de oefening om het woonwerkweefsel meer te specifiëren kunnen de parameters uit het

afwegingskader van Leiedal mee worden genomen en kan ook gebruik worden gemaakt van de

verwevingsindicatoren zoals opgesteld door VITO in opdracht van VLAIO (zie bijlage).

Nadien kan gezocht worden naar kenmerken die de mogelijkheden voor verweving bepalen en die

standaard kunnen meegenomen worden bij de beleidsvoering.

De verruiming met parameters rond ‘type omgeving’ laat toe om zowel op niveau van de locatie,

alsook vanuit hogere schaalniveaus (Vlaams en bovenlokaal) het beleid beter te kunnen

onderbouwen.

Page 26: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

26

Actiefiche 6: Verbeteren beleidsmonitoring inzake verweving van economische activiteiten

WAT?

Optimalisering en verfijning van de gehanteerde indeling voor economisch ruimtegebruik in functie

van de verwevingsmogelijkheden

Valoriseren van de resultaten uit de eerdere VITO- studie 34 omtrent verwevingsindicatoren en

verwevingsscenario’s met als doel evoluties in ruimtegebruik in de tijd beter te kunnen monitoren

HOE?

Actieve medewerking en ondersteuning vanuit VLAIO bij het verbeteren van de gebruikte indeling

van het economisch ruimtegebruik in het Ruimtemodel Vlaanderen (of in een ander

landgebruiksmodel).

Studieopdracht voor het uitvoeren van verschillende scenario’s met betrekking tot verweving

TREKKER

VLAIO

UITVOERING

Onderzoeksinstelling gespecialiseerd in landgebruiksmodellen.

INHOUDELIJKE VERDIEPING

Gegevensverzameling is essentieel om het beleid inzake economische activiteiten in het woon-

werkweefsel en in het buitengebied te kunnen evalueren in de tijd. Om dit te kunnen doen is het

nodig over een nulmeting te beschikken met bijhorende parameters die na verloop van tijd opnieuw

kunnen berekend worden.

In voorbereiding op de discussies met de leden van de themagroep had VLAIO een studieopdracht

uitbesteed aan het Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling (VITO). Aan de hand van het

Ruimtemodel Vlaanderen werd bekeken hoe het ruimtegebruik voor economische activiteiten

verandert in de tijd en of de economische activiteiten meer dan wel minder verweven zullen

voorkomen in 2050. Om te kunnen evalueren of de verweving van economische activiteiten al dan

niet toeneemt in de tijd, werd in eerste instantie gezocht naar zogenaamde ‘verwevingsindicatoren’.

In het verlengde van de voorgestelde aanbevelingen in actiefiche 4 (verbeteren parameters met

betrekking tot type bedrijvigheid) en in actiefiche 5 (verbeteren parameters met betrekking tot

type omgeving) kan er bijgedragen worden aan een verfijning van de gehanteerde indeling van het

‘economisch ruimtegebruik’ in het Ruimtemodel Vlaanderen of in een ander landgebruiksmodel. Dit

laat toe om ook op niveau van Vlaanderen het beleid op termijn meer nauwkeuring te kunnen

monitoren.

34 VITO rapport 2016

Page 27: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

27

Binnen de studieopdracht van VITO werden naast het uitwerken van verwevingsindicatoren ook

twee scenario’s doorgerekend (naar tijdshorizon 2050), met name het ‘ruimteneutraal scenario’ (zoals

ontwikkeld in samenwerking met Ruimte Vlaanderen) en het ‘Business As Asual Scenario’.35 Door een

scenario op te stellen waarbij er in de toekomst meer wordt ingezet op verweving en een tweede

scenario waar – volgens de huidige tendens – verweving steeds minder voorkomt, kan gekeken

worden naar de wijzigingen in het ruimtegebruik afhankelijk van het beleid dat wordt gevoerd rond

verweving. De ruimtelijke implicaties van bepaalde beleidskeuzes worden zo zichtbaar gemaakt. Aan

de hand van de visualisaties van het toekomstig ruimtegebruik kan het ruimtelijk economisch beleid

indien nodig bijgestuurd worden om te komen tot een efficiënter ruimtegebruik.

35 Rapport VITO, 2016

Page 28: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

28

TOT STAND KOMEN VAN HET ADVIES

Naam Organisatie

IPO-team (TG voorzitter) Joris Voets Universiteit Gent

Eline Horemans Agentschap Innoveren en Ondernemen

Koen Vermoesen Agentschap Innoveren en Ondernemen

Sirka Lüdtke Vlaamse Landmaatschappij

Vlaamse overheid Ellen Van Dongen Agentschap Innoveren en Ondernemen

Stefaan Baeteman Agentschap Innoveren en Ondernemen

Annelies Smeets Agentschap Innoveren en Ondernemen

Sam Van Vlierberghe Departement Landbouw en Visserij

Ruth Huybrechts Departement Landbouw en Visserij

Inge Leenders Ruimte Vlaanderen

Jean- Paul Beys Ruimte Vlaanderen/ AOM

Rene Meeuwis Agentschap Natuur en Bos

Rebecca Devlaeminck Agentschap Natuur en Bos

Vlaamse provincies Tinne Van Looy Provincie Antwerpen

Frans Coussement Provincie West-Vlaanderen

Dieter Hoet Westhoekoverleg

Carlo Spillebeen POM West- Vlaanderen

Intercommunales Bram Tack Leiedal

Tessy Gorris Interleuven

Bram Adams Interleuven

Karen Alderweireldt Vereniging van Vlaamse

streekontwikkelingsintercommunales

Vlaamse Steden en gemeenten (VVSG) Liesbet Belmans VVSG

Onderzoeksinstellingen Anna Verhoeve ILVO

Guy Engelen VITO

Lien Poelmans VITO

Middenveld Mia van Compernolle UNIZO

Petra Hosteaux VOKA Oost Vlaanderen

Saartje Degelin Boerenbond/ studiedienst

Karel Lhermitte Boerenbond/ Landelijke gilden

Frederik Mollen Natuurpunt

Page 29: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

29

Leden IPO themagroep Dit advies is tot stand gekomen binnen de IPO- themagroep “Economische activiteiten in het landelijk

gebied”. In de themagroep waren leden vanuit diverse beleidsdomeinen en verschillende bestuursniveaus

vertegenwoordigd.

Proces

­ Goedkeuring thema en voortraject

Het IPO -thema ‘Economische activiteiten in het landelijk gebied’ werd op het Bestuurlijk Overleg van

17 april 2013 goedgekeurd.

Aan de oprichting van de themagroep ging een uitgebreid traject vooraf. In dit voortraject werd een

beperkte groep van experts betrokken. In een technische werkgroep werd expertise bijeengebracht

en gebundeld aangaande vragen van data en dataontsluiting. Wat is precies nodig om een goede

inventaris te kunnen maken? Welke data is beschikbaar?; Wat ontbreekt? [=traject 1 ‘Inventaris en

monitoring’].

­ Inventaris en Monitoring tool Qlikview en RuimteModel Vlaanderen

In de periode daarna (tussen oktober 2013 en maart 2015) werden twee experten meetings met

datadeskundigen gehouden. Een belangrijk onderdeel van de werking van deze groep was om zicht

te verkrijgen op de beschikbare data om te kunnen inventariseren en monitoren en te achterhalen

waarover vandaag informatie ontbreekt en hoe deze mogelijk toch ontsloten kon worden. Het

software programma Qlikview werd geïntroduceerd als één mogelijk tool.

Het programma ‘Qlikview’ dient om gegevens van economische activiteiten ruimtelijk en grafisch te

visualiseren. Vervolgens kunnen op basis van de verkregen informatie verklaringen gezocht worden.

Finaal is het de ambitie om Qlikview niet enkel in te zetten voor een eenmalige ‘foto’ van de bestaande

situatie maar wel om dit programma blijvend in te zetten om de economische dynamiek te

monitoren.36

Naast Qlikview werd samenwerking gezocht met het VITO. De bedoeling was om met behulp van het

Ruimtemodel Vlaanderen (van VITO) een reeks berekeningen en simulaties te doen omtrent het

ruimtegebruik van economische activiteiten. In het kader daarvan werden twee scenario’s

uitgewerkt.

36 In een afzonderlijk rapport zijn de resultaten van Qlikview bijeengebracht.

Page 30: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

30

Figuur 2: Proces

Page 31: Economische activiteiten in het landelijk gebied · Ook andere studies zoals het onderzoek naar de segmentatie van werklocaties (Ruimte Vlaanderen, 2015) en concrete ervaringen in

31

­ Organisatie van 5 themagroepen

In totaal werden over een periode van 15 maanden 5 themagroepen georganiseerd waarin de

opkomst per themagroep varieerde tussen 15 en 25 deelnemers.

Elk van de verschillende bijeenkomsten legde andere klemtonen, met telkens een mix van toelichting

(informatie overdracht) en uitwisseling d.m.v. interactieve werksessies. De discussie werd gevoerd

aan de hand van stellingen en/of kaartmateriaal, illustratieve casussen, e.a.

De 1ste themagroep (25 juni 2015) had voornamelijk als doel om gezamenlijk met de leden van de

themagroep de scope van dit IPO- thema te bediscuteren op basis van een startnota. Tijdens de

startvergadering werden ook al verschillende mogelijkheden van Qlikview gepresenteerd.

Tijdens de 2de themagroep (27 oktober 2015) werd aan de hand van een tiental stellingen gewerkt

rond verweving. Daarnaast werden de eerste resultaten van de berekeningen met het Ruimtemodel

Vlaanderen gepresenteerd door het VITO.

Op de 3de themagroep (15 maart 2016) werden de eerste bouwstenen voor het IPO advies

bediscuteerd. Voorts werd op basis van drie representatieve regio’s in Vlaanderen (Mechelen, Leuven,

Ieper/Poperinge) het luik verweving en mogelijke verwevingsindicatoren verder uitgediept en

aangevuld. Bijkomende resultaten i.v.m. de scenario’s voor toekomstig ruimtegebruik werden

voorgesteld door het VITO.

Net voor de zomer (23 juni 2016) kwam de IPO- themagroep voor de 4de themagroep bijeen. Tijdens deze

themagroep werden de inhoudelijke punten voor het advies besproken aan de hand van een

verzameltekst uit de verslagen van de vorige bijeenkomsten. Er werden ook drie relevante projecten

(Kameleon, Spazio en ‘Juiste onderneming op de juiste plaats’) voorgesteld die reeds handvaten en

tools ontwikkelden met betrekking tot verweving van economische activiteiten in het

woonwerkweefsel.

Een laatste 5de themagroep (25 oktober 2016) diende voor de finale bemerkingen op de draft van het

IPO- advies.

In een overzicht is het proces met de belangrijkste stappen die leidden tot het finaal ontwerpadvies

gevisualiseerd.

Besluitvormingsprocedure aangaande een advies over een thema

In de Themagroep wordt een maximale consensus nagestreefd. Als er geen consensus wordt bereikt,

wordt het meerderheidsstandpunt genoteerd. Aan de leden van de Themagroep en de administraties

op wiens beleidsdomein het advies betrekking heeft, wordt gevraagd hun mening of advies te geven

t.a.v. het voorgestelde meerderheidsstandpunt. De beslissingen in het Bestuurlijk overleg worden

genomen bij consensus. Onthoudingen zijn mogelijk, zonder dat die de beslissingen blokkeren.