ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten....

91
Gebruikershandleiding 51051910 H 12.06- 07.08 ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL

Transcript of ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten....

Page 1: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

Gebruikershandleiding

51051910

H

12.06-

07.08

ECE 220 / 225ECE 220XL / 225XL

Page 2: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

Page 3: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0108

.NL

0108

.NL

Page 4: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

I 1

0708

.NL

InhoudsopgaveA Reglementair gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 12 Modules ............................................................................................... B 23 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 33.1 Prestaties ............................................................................................ B 33.2 Maten .................................................................................................. B 43.3 EN-normen .......................................................................................... B 63.4 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 64 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 74.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 8

C Transport en eerste inbedrijfstelling

1 Laden met een kraan .......................................................................... C 12 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ..................... C 23 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 34 Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen ................................... C 4

D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 23 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 24 De batterij laden .................................................................................. D 35 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 4

I 1

0708

.NL

InhoudsopgaveA Reglementair gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 12 Modules ............................................................................................... B 23 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 33.1 Prestaties ............................................................................................ B 33.2 Maten .................................................................................................. B 43.3 EN-normen .......................................................................................... B 63.4 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 64 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 74.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 8

C Transport en eerste inbedrijfstelling

1 Laden met een kraan .......................................................................... C 12 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ..................... C 23 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 34 Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen ................................... C 4

D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 23 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 24 De batterij laden .................................................................................. D 35 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 4

Page 5: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

I 2

E Bediening

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 12 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 23 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 64 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 74.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 74.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 84.3 Meeloopmodus (o) ............................................................................. E 124.4 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 134.5 Orderpicking tot het tweede niveau (o) .............................................. E 154.6 Stoel o (slechts XL) ............................................................................ E 164.7 Het voertuig veilig neerzetten .............................................................. E 165 Bedienpaneel (CANCODE) (o) .......................................................... E 175.1 Codeslot .............................................................................................. E 175.2 Rijprogramma’s ................................................................................... E 195.3 Parameter ........................................................................................... E 195.4 Parameterinstellingen ......................................................................... E 205.5 Rijparameters ...................................................................................... E 256 ISM (o) ............................................................................................... E 297 Ontlaadindicator .................................................................................. E 307.1 Ontlaadindicator (t) ........................................................................... E 308 Afleesinstrument (CANDIS) (o) tot 10.2006 ....................................... E 319 Afleesinstrument (CANDIS) (o) vanaf 11.2006 .................................. E 329.1 Werkurenindicatie ............................................................................... E 339.2 Inschakeltest ....................................................................................... E 3310 Storingshulp ........................................................................................ E 34

0708

.NL

I 2

E Bediening

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 12 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 23 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 64 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 74.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 74.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 84.3 Meeloopmodus (o) ............................................................................. E 124.4 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 134.5 Orderpicking tot het tweede niveau (o) .............................................. E 154.6 Stoel o (slechts XL) ............................................................................ E 164.7 Het voertuig veilig neerzetten .............................................................. E 165 Bedienpaneel (CANCODE) (o) .......................................................... E 175.1 Codeslot .............................................................................................. E 175.2 Rijprogramma’s ................................................................................... E 195.3 Parameter ........................................................................................... E 195.4 Parameterinstellingen ......................................................................... E 205.5 Rijparameters ...................................................................................... E 256 ISM (o) ............................................................................................... E 297 Ontlaadindicator .................................................................................. E 307.1 Ontlaadindicator (t) ........................................................................... E 308 Afleesinstrument (CANDIS) (o) tot 10.2006 ....................................... E 319 Afleesinstrument (CANDIS) (o) vanaf 11.2006 .................................. E 329.1 Werkurenindicatie ............................................................................... E 339.2 Inschakeltest ....................................................................................... E 3310 Storingshulp ........................................................................................ E 34

Page 6: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

I 3

0708

.NLF Onderhoud van het interne transportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-controlelijst ..................................................................... F 45 Smeerschema ..................................................................................... F 65.1 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 76 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 86.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de

onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 86.2 Wielmoeren vastdraaien ..................................................................... F 86.3 De frontkap eraf nemen ...................................................................... F 96.4 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 106.5 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 117 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 117.1 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 117.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 117.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen F 128 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 129 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 12

I 3

0708

.NL

F Onderhoud van het interne transportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-controlelijst ..................................................................... F 45 Smeerschema ..................................................................................... F 65.1 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 76 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 86.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de

onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 86.2 Wielmoeren vastdraaien ..................................................................... F 86.3 De frontkap eraf nemen ...................................................................... F 96.4 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 106.5 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 117 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 117.1 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 117.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 117.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen F 128 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 129 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 12

Page 7: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

I 4

0708

.NL

I 4

Page 8: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

Page 9: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0605

.NL

2

0605

.NL

2

Page 10: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

A 1

1206

.NL

A Reglementair gebruik

Z De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van internetransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding enmoet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.

Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor hetheffen en transporteren van lasten.Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in dezehandleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijkletsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eersteplaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje ofhet lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal opte nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke ofexplosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterkstofhoudende omgevingen gebruiken.

Verplichtingen voor de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding isiedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelfgebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeldleasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaandecontractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddelde genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen.De exploitant moet ervoor zorgen dat het voertuig uitsluitend reglementair wordtgebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruikeren derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving vanveiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- enonderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikersdeze handleiding hebben gelezen en begrepen.

M Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervaltook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het objectverrichten, zonder toestemming van de klantendienst van de producent.

Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die defuncties van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitendtoegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet utoestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van deproducent.

A 1

1206

.NL

A Reglementair gebruik

Z De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van internetransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding enmoet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.

Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor hetheffen en transporteren van lasten.Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in dezehandleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijkletsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eersteplaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje ofhet lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal opte nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke ofexplosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterkstofhoudende omgevingen gebruiken.

Verplichtingen voor de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding isiedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelfgebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeldleasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaandecontractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddelde genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen.De exploitant moet ervoor zorgen dat het voertuig uitsluitend reglementair wordtgebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruikeren derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving vanveiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- enonderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikersdeze handleiding hebben gelezen en begrepen.

M Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervaltook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het objectverrichten, zonder toestemming van de klantendienst van de producent.

Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die defuncties van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitendtoegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet utoestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van deproducent.

Page 11: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de
Page 12: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

B 1

0708

.NL

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving van de toepassing

Het voertuig is een elektro-pallettruck in vierwiel-uitvoering met bestuurdersplaats,die met Jet-Pilot of elektrische disselbesturing (o) is uitgerust. Het voertuig isbedoeld voor gebruik op effen grond voor transport en orderpicken van goederen. Ukunt rolwagens en pallets met open bodemdrager of dwarsplanken (als deze zichbuiten het bereik van de lastwielen bevinden) opnemen.U kunt het tweede commissioneerniveau bereiken via een opstapvoorziening (o) inde rugleuning en het beklimmen van de batterijkap.De nominale hefcapaciteit leest u op het typeplaatje of het hefcapaciteitsplaatjeQmax.

B 1

0708

.NL

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving van de toepassing

Het voertuig is een elektro-pallettruck in vierwiel-uitvoering met bestuurdersplaats,die met Jet-Pilot of elektrische disselbesturing (o) is uitgerust. Het voertuig isbedoeld voor gebruik op effen grond voor transport en orderpicken van goederen. Ukunt rolwagens en pallets met open bodemdrager of dwarsplanken (als deze zichbuiten het bereik van de lastwielen bevinden) opnemen.U kunt het tweede commissioneerniveau bereiken via een opstapvoorziening (o) inde rugleuning en het beklimmen van de batterijkap.De nominale hefcapaciteit leest u op het typeplaatje of het hefcapaciteitsplaatjeQmax.

Page 13: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

B 2

2 Modules

Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving

1 t Frontkap 11 o Stopknop2 t Hoofdschakelaar

(NOODSTOP)12 o Knop “Meelopende persoon“

vooruit

3 t Batterijkap 13 t Hefinrichting4 t Jetpilot 14 o Draagbare houders5 t Rijregelaar 15 t Staplatform6 t Remknop 16 t Steunwiel7 o Bedienpaneel 17 t Aandrijfwiel8 o Indicatie-instrument 18 o Dissel9 t Sleutelschakelaar 19 o Stoel (slechts XL)10 o Knop ”Meelopende

persoon“ achteruit

t = Standaard o = Optie

2

6

13

3

4

1

17

18

16

7, 8 9

12

1419

1110

15

5 5 56

0708

.NL

B 2

2 Modules

Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving

1 t Frontkap 11 o Stopknop2 t Hoofdschakelaar

(NOODSTOP)12 o Knop “Meelopende persoon“

vooruit

3 t Batterijkap 13 t Hefinrichting4 t Jetpilot 14 o Draagbare houders5 t Rijregelaar 15 t Staplatform6 t Remknop 16 t Steunwiel7 o Bedienpaneel 17 t Aandrijfwiel8 o Indicatie-instrument 18 o Dissel9 t Sleutelschakelaar 19 o Stoel (slechts XL)10 o Knop ”Meelopende

persoon“ achteruit

t = Standaard o = Optie

2

6

13

3

4

1

17

18

16

7, 8 9

12

1419

1110

15

5 5 56

Page 14: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

B 3

0708

.NL

3 Technische gegevens van de standaarduitvoering

Z Technische gegevens volgens VDI 2198.Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.

3.1 Prestaties

*) Bij een lange vorkuitvoering bevindt het lastzwaartepunt zich in het midden vande vork.

Omschrijving ECE 220 ECE 225Q Nominale hefcapaciteit 2000 2500 kg

c Lastzwaartepunt-afstand bijstandaard vorklengte *) 600 mm

Rijsnelheid met / zonder nominale last 9,5 / 12,5 9,2 / 12,5 km/h

Hefsnelheid met / zonder nominale last 0,05 / 0,09 m/s

Daalsnelheid met / zonder nominale last 0,05 / 0,06 m/s

Maximale stijgcapaciteit (5 min)met / zonder last 6 / 15 %

h b

h f

h r

h 14

h k

y

e

95

c

l

h 3

b 1

l2a/2 a/2

h 13

30

218

(l1)

l6

b3 b11 b5

Wa

253380 412

s

b10

A st

X

B 3

0708

.NL

3 Technische gegevens van de standaarduitvoering

Z Technische gegevens volgens VDI 2198.Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.

3.1 Prestaties

*) Bij een lange vorkuitvoering bevindt het lastzwaartepunt zich in het midden vande vork.

Omschrijving ECE 220 ECE 225Q Nominale hefcapaciteit 2000 2500 kg

c Lastzwaartepunt-afstand bijstandaard vorklengte *) 600 mm

Rijsnelheid met / zonder nominale last 9,5 / 12,5 9,2 / 12,5 km/h

Hefsnelheid met / zonder nominale last 0,05 / 0,09 m/s

Daalsnelheid met / zonder nominale last 0,05 / 0,06 m/s

Maximale stijgcapaciteit (5 min)met / zonder last 6 / 15 %

h b

h f

h r

h 14

h k

y

e

95

c

l

h 3

b 1l2

a/2 a/2

h 13

30

218

(l1)

l6

b3 b11 b5

Wa

253380 412

s

b10

A st

X

Page 15: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

B 4

3.2 Maten

(alle maten in mm)

Werkgangbreedtes ECE 220

(alle maten in mm)

1) bij geheven lastdeel waarden ongeveer 89 mm verminderd2) XL + 167 mm

Omschrijving ECE 220/225

l2 Lengte voorbouw 1267

h13 Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand 90

h14 Hoogte dissel in rijstand 1399

h3 Nominale hefbeweging 125

hk Hoogte rugleuning “Orderpicking op tweede niveau“ 1540

hrHoogte rugleuning zonder “Orderpicking op tweede niveau“ 1335

hb Hoogte batterijkap 1009

hf Hoogte bestuurdersplatform 132

b1 Voertuigbreedte 810

b3 Binnenafstand vork 170 / 200 / 324

b10 Spoorbreedte, voor 485

b11 Spoorbreedte, achter 340 / 370 / 494

b5 Buitenafstand vork 510 / 540 / 664

e Vorkbreedte 170

a Veiligheidsafstand 200

Eigengewicht zie typeplaatje van het voertuig

l l12) y1) 2) x1) l6 Wa1) 2) Ast3

2)

1000 2267 1863 814 1000 2081 24671150 2417 2013 964 1200 2231 26671250 2517 2113 1064 1250 2331 27171400 2667 1891 842 1400 2109 28671450 2717 1941 892 1450 2159 29171600 2867 2463 1042 1600 2309 3067

0708

.NL

B 4

3.2 Maten

(alle maten in mm)

Werkgangbreedtes ECE 220

(alle maten in mm)

1) bij geheven lastdeel waarden ongeveer 89 mm verminderd2) XL + 167 mm

Omschrijving ECE 220/225

l2 Lengte voorbouw 1267

h13 Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand 90

h14 Hoogte dissel in rijstand 1399

h3 Nominale hefbeweging 125

hk Hoogte rugleuning “Orderpicking op tweede niveau“ 1540

hrHoogte rugleuning zonder “Orderpicking op tweede niveau“ 1335

hb Hoogte batterijkap 1009

hf Hoogte bestuurdersplatform 132

b1 Voertuigbreedte 810

b3 Binnenafstand vork 170 / 200 / 324

b10 Spoorbreedte, voor 485

b11 Spoorbreedte, achter 340 / 370 / 494

b5 Buitenafstand vork 510 / 540 / 664

e Vorkbreedte 170

a Veiligheidsafstand 200

Eigengewicht zie typeplaatje van het voertuig

l l12) y1) 2) x1) l6 Wa1) 2) Ast3

2)

1000 2267 1863 814 1000 2081 24671150 2417 2013 964 1200 2231 26671250 2517 2113 1064 1250 2331 27171400 2667 1891 842 1400 2109 28671450 2717 1941 892 1450 2159 29171600 2867 2463 1042 1600 2309 3067

Page 16: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

B 5

0708

.NLWerkgangbreedtes ECE 225

(alle maten in mm)

1)bij geheven lastdeel waarden ongeveer 89 mm verminderd2) XL + 167 mm

l l12) y1) 2) x1) l6 Wa1) 2) Ast3

2)

1400 2667 2263 1214 1400 2481 28671600 2867 2463 1414 1600 2681 30671880 3147 2371 1322 1880 2589 33471950 3217 2441 1392 2000 2659 34672180 3447 2429 1380 2180 2647 36472280 3547 2529 1480 2280 2747 37472310 3577 3173 2124 2330 3391 37972400 3667 2891 1842 2400 3109 38672400 3667 2649 1600 2400 2867 38672430 3697 2579 1530 2438 2797 39052550 3817 2799 1750 2550 3017 40172850 4117 3099 2050 2850 3317 43172900 4167 3149 2100 2900 3367 43673100 4367 3349 2300 3100 3567 4567

B 5

0708

.NL

Werkgangbreedtes ECE 225

(alle maten in mm)

1)bij geheven lastdeel waarden ongeveer 89 mm verminderd2) XL + 167 mm

l l12) y1) 2) x1) l6 Wa1) 2) Ast3

2)

1400 2667 2263 1214 1400 2481 28671600 2867 2463 1414 1600 2681 30671880 3147 2371 1322 1880 2589 33471950 3217 2441 1392 2000 2659 34672180 3447 2429 1380 2180 2647 36472280 3547 2529 1480 2280 2747 37472310 3577 3173 2124 2330 3391 37972400 3667 2891 1842 2400 3109 38672400 3667 2649 1600 2400 2867 38672430 3697 2579 1530 2438 2797 39052550 3817 2799 1750 2550 3017 40172850 4117 3099 2050 2850 3317 43172900 4167 3149 2100 2900 3367 43673100 4367 3349 2300 3100 3567 4567

Page 17: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

B 6

3.3 EN-normen

Gemiddeld geluidsdrukniveau: 67 dB(A)

conform EN 12053 in overeenstemming met ISO4871.

Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, enomvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Hetgeluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.

Trilling: 0,85 m/s²0,92 m/s² - XL

volgens EN 13059.

Z De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens denormgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak.Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het naleven van degrenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingenen stoorbestendigheid evenals de controle van hetontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 enook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsenmet schriftelijke toestemming van de producent.

3.4 Gebruiksvoorwaarden

Omgevingstemperatuur - in bedrijf -10 °C tot 40 °C

Z Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid isvoor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.

0708

.NL

B 6

3.3 EN-normen

Gemiddeld geluidsdrukniveau: 67 dB(A)

conform EN 12053 in overeenstemming met ISO4871.

Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, enomvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Hetgeluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.

Trilling: 0,85 m/s²0,92 m/s² - XL

volgens EN 13059.

Z De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens denormgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak.Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het naleven van degrenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingenen stoorbestendigheid evenals de controle van hetontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 enook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsenmet schriftelijke toestemming van de producent.

3.4 Gebruiksvoorwaarden

Omgevingstemperatuur - in bedrijf -10 °C tot 40 °C

Z Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid isvoor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.

Page 18: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

B 7

0708

.NL

4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes

Z Het plaatje voor de hefcapaciteit (25) geeft de maximale hefcapaciteit Qmax aan. Umag de aangegeven nominale hefcapaciteit niet overschrijden. Het plaatje schrijfteen nagenoeg gelijkmatige lastverdeling op de lastvork voor.

Pos. Omschrijving20 Waarschuwingsplaat “Attentie knopbedrijf“

*) voor optie “Knopbedrijf slechts in aandrijfrichting“21 Typeplaatje, voertuig22 Beproevingsmerk (o)23 Serienummer, links of rechts op mastprofiel24 Aanslagpunt voor laden met kraan (binnen), haaksymbool ingeslagen25 Draagcapaciteit Qmax

22

23

2524

21

20

20

*)

*)

Qmax XXX kg

B 7

0708

.NL

4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes

Z Het plaatje voor de hefcapaciteit (25) geeft de maximale hefcapaciteit Qmax aan. Umag de aangegeven nominale hefcapaciteit niet overschrijden. Het plaatje schrijfteen nagenoeg gelijkmatige lastverdeling op de lastvork voor.

Pos. Omschrijving20 Waarschuwingsplaat “Attentie knopbedrijf“

*) voor optie “Knopbedrijf slechts in aandrijfrichting“21 Typeplaatje, voertuig22 Beproevingsmerk (o)23 Serienummer, links of rechts op mastprofiel24 Aanslagpunt voor laden met kraan (binnen), haaksymbool ingeslagen25 Draagcapaciteit Qmax

22

23

2524

21

20

20

*)

*)

Qmax XXX kg

Page 19: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

B 8

4.1 Typeplaatje, voertuig

Z Vermeld het serienummer (27) wanneer u vragen hebt over het voertuig ofonderdelen wilt bestellen.

Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving26 Type 32 Producent27 Serienummer 33 Batterijgewicht min/max in kg28 Nominale hefcapaciteit in kg 34 Aandrijfvermogen in kW29 Batterij: spanning V 35 Lastzwaartepunt-afstand in mm30 Leeg gewicht zonder batterij in kg 36 Bouwjaar31 Logo van de producent 37 Optie

32

31

3330

3429

3528

3627

3726

0708

.NL

B 8

4.1 Typeplaatje, voertuig

Z Vermeld het serienummer (27) wanneer u vragen hebt over het voertuig ofonderdelen wilt bestellen.

Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving26 Type 32 Producent27 Serienummer 33 Batterijgewicht min/max in kg28 Nominale hefcapaciteit in kg 34 Aandrijfvermogen in kW29 Batterij: spanning V 35 Lastzwaartepunt-afstand in mm30 Leeg gewicht zonder batterij in kg 36 Bouwjaar31 Logo van de producent 37 Optie

32

31

3330

3429

3528

3627

3726

Page 20: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

C 1

1206

.NL

C Transport en eerste inbedrijfstelling1 Laden met een kraan

F Gebruik uitsluitendhefhulpmiddelen met voldoendedraagcapaciteit (voor laad-gewicht zie het typeplaatje vanhet voertuig).

Z Voor het verladen van hetvoertuig met kraanhulpmiddelenzijn aan het frame (1) en aan delastvork (2) bevestigingspuntenvoorzien.

– Plaats het voertuig veilig (ziehoofdstuk E).

– Open de frontkap en leg dezeneer, (zie hoofdstuk F).

– Bevestig de kraanhulp-middelen aan debevestigingspunten (1) en (2).

M Bevestig de kraanhulpmiddelenzodanig aan de bevestigings-punten dat ze absoluut niet kunnen wegglijden, en ze bij het optillen beslist geenaanbouwonderdelen raken.

2

1

C 1

1206

.NL

C Transport en eerste inbedrijfstelling1 Laden met een kraan

F Gebruik uitsluitendhefhulpmiddelen met voldoendedraagcapaciteit (voor laad-gewicht zie het typeplaatje vanhet voertuig).

Z Voor het verladen van hetvoertuig met kraanhulpmiddelenzijn aan het frame (1) en aan delastvork (2) bevestigingspuntenvoorzien.

– Plaats het voertuig veilig (ziehoofdstuk E).

– Open de frontkap en leg dezeneer, (zie hoofdstuk F).

– Bevestig de kraanhulp-middelen aan debevestigingspunten (1) en (2).

M Bevestig de kraanhulpmiddelenzodanig aan de bevestigings-punten dat ze absoluut niet kunnen wegglijden, en ze bij het optillen beslist geenaanbouwonderdelen raken.

2

1

Page 21: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1206

.NL

C 2

2 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd

F Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het voertuig vakkundigvastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.

– Voor het vastsjorren van het voertuig fixeert u de spangordel aan debevestigingspunten (1) en aan de vastsjor-ringen.

– Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting.

M Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens deaanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensioneringen de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.

1

1206

.NL

C 2

2 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd

F Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het voertuig vakkundigvastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.

– Voor het vastsjorren van het voertuig fixeert u de spangordel aan debevestigingspunten (1) en aan de vastsjor-ringen.

– Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting.

M Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens deaanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensioneringen de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.

1

Page 22: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

C 3

1206

.NL

3 Eerste inbedrijfstelling

M Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroombeschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losseaansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 m.

Verricht de volgende werkzaamheden, om het voertuig na uitlevering of na eentransport bedrijfsgereed te maken.

– Controleer de volledigheid en de toestand van de uitrusting.– Plaats eventueel de batterij, beschadig de batterijkabel niet

(zie hoofdstuk D).– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Neem het voertuig in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).

Z Na langere tijd stilstaan kunnen de banden afplattingen vertonen. Deze verdwijnenna een tijdje rijden weer.

C 3

1206

.NL

3 Eerste inbedrijfstelling

M Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroombeschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losseaansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 m.

Verricht de volgende werkzaamheden, om het voertuig na uitlevering of na eentransport bedrijfsgereed te maken.

– Controleer de volledigheid en de toestand van de uitrusting.– Plaats eventueel de batterij, beschadig de batterijkabel niet

(zie hoofdstuk D).– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Neem het voertuig in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).

Z Na langere tijd stilstaan kunnen de banden afplattingen vertonen. Deze verdwijnenna een tijdje rijden weer.

Page 23: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1206

.NL

C 4

4 Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen

F Deze methode is verboden op glooiingen en hellingen.

Wanneer u het voertuig moet wegbrengen na een storing die het rijden beïnvloedt,doe dan het volgende.

– Hoofdschakelaar in stand “UIT“.– Plaats het contactslot in de stand “UIT“ (“0“) en trek de sleutel uit het slot.– Beveilig het voertuig tegen wegrollen.– Open de batterijkap (zie hoofdstuk D).– Open de frontkap (3) en leg deze neer (zie hoofdstuk F).– Trek de ankerplaat op door de twee M5-bouten (2, minstens 42 mm lang) tot aan

de aanslag in te draaien.

De rem wordt ontlucht; nu kunt u het voertuig wegrijden.

F Wanneer u op de gewenste positie bent aangekomen, brengt u de reminstallatie weerin de oorspronkelijke staat! U mag het voertuig niet uitzetten met ontluchte rem!

– Draai de bouten (2) er weer uit.

De remtoestand is weer gerealiseerd.

– Monteer de frontkap (3).

3

2

1206

.NL

C 4

4 Voertuig zonder eigen aandrijving verplaatsen

F Deze methode is verboden op glooiingen en hellingen.

Wanneer u het voertuig moet wegbrengen na een storing die het rijden beïnvloedt,doe dan het volgende.

– Hoofdschakelaar in stand “UIT“.– Plaats het contactslot in de stand “UIT“ (“0“) en trek de sleutel uit het slot.– Beveilig het voertuig tegen wegrollen.– Open de batterijkap (zie hoofdstuk D).– Open de frontkap (3) en leg deze neer (zie hoofdstuk F).– Trek de ankerplaat op door de twee M5-bouten (2, minstens 42 mm lang) tot aan

de aanslag in te draaien.

De rem wordt ontlucht; nu kunt u het voertuig wegrijden.

F Wanneer u op de gewenste positie bent aangekomen, brengt u de reminstallatie weerin de oorspronkelijke staat! U mag het voertuig niet uitzetten met ontluchte rem!

– Draai de bouten (2) er weer uit.

De remtoestand is weer gerealiseerd.

– Monteer de frontkap (3).

3

2

Page 24: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

D 1

1206

.NL

D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen

Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (ziehoofdstuk E).

Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijenladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamhedendeze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en hetbatterijlaadstation na.

Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, engebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moetworden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelengereed.

Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon.Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, enstevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met eenslipvaste isoleermat.

De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan ondernaleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval.Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.

M Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan wordenbeschadigd.

F De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij allewerkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming.Vermijd beslist contact met batterijzuur.Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u debetreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water.Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorstbatterijzuur onmiddellijk.

M Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.

F Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op debedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangenmet toestemming van de fabrikant.

D 1

1206

.NL

D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen

Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (ziehoofdstuk E).

Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijenladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamhedendeze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en hetbatterijlaadstation na.

Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, engebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moetworden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelengereed.

Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon.Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, enstevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met eenslipvaste isoleermat.

De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan ondernaleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval.Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.

M Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan wordenbeschadigd.

F De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij allewerkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming.Vermijd beslist contact met batterijzuur.Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u debetreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water.Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorstbatterijzuur onmiddellijk.

M Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.

F Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op debedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangenmet toestemming van de fabrikant.

Page 25: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1206

.NL

D 2

2 Batterijtypen

Afhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaaldbatterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinatiesals standaard zijn voorzien.

U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij.

Afhankelijk van het batterijtype is het ook mogelijk onderhoudsvrije batterijen enbatterijen met hogere capaciteit te gebruiken.

F Bij het vervangen / plaatsen moet u erop letten dat de batterij stevig in debatterijruimte van het voertuig is bevestigd.

3 Batterij vrijmaken

F Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).

– Trek hendel (1) omhoog en zet daarbij disselboom omhoog.– Laat de hendel (1) weer los.– Batterijkapsluiting (2) omhoogklappen, arretering omhoogtrekken en batterijkap (3)

openen.

F Breng de afdekkingen en aansluitingen vóór de ingebruikname van het voertuig weerin de normale bedrijfsgerede toestand.

24 V – PzS: batterij 3 PzS 420 Ah L24 V – PzS: batterijmet verhoogde capaciteit

3 PzS 450 Ah HX

1

23

1206

.NL

D 2

2 Batterijtypen

Afhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaaldbatterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinatiesals standaard zijn voorzien.

U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij.

Afhankelijk van het batterijtype is het ook mogelijk onderhoudsvrije batterijen enbatterijen met hogere capaciteit te gebruiken.

F Bij het vervangen / plaatsen moet u erop letten dat de batterij stevig in debatterijruimte van het voertuig is bevestigd.

3 Batterij vrijmaken

F Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).

– Trek hendel (1) omhoog en zet daarbij disselboom omhoog.– Laat de hendel (1) weer los.– Batterijkapsluiting (2) omhoogklappen, arretering omhoogtrekken en batterijkap (3)

openen.

F Breng de afdekkingen en aansluitingen vóór de ingebruikname van het voertuig weerin de normale bedrijfsgerede toestand.

24 V – PzS: batterij 3 PzS 420 Ah L24 V – PzS: batterijmet verhoogde capaciteit

3 PzS 450 Ah HX

1

23

Page 26: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

D 3

1206

.NL

4 De batterij laden

F Voor het laden van de batterij moet u het voertuig in een gesloten en goedgeventileerde ruimte parkeren.

– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).

M Het verbinden en scheiden van batterijstekker (4) en laadkabel (6) van hetbatterijlaadstation en het indrukken van de hoofdschakelaar (5) mag u uitsluitenddoen bij uitgeschakeld(e) voortuig en batterijlader.

F Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen,teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op debatterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbareschade.Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van de batterij en hetoplaadstation na.

– Batterijstekker (4) uit de houder trekken.– Neem eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij.– Verbind de laadkabel (6) van het laadstation met de batterijstekker (4) en schakel

de lader in.

M Batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en hetoplaadstation opladen.

6

4

5

D 3

1206

.NL

4 De batterij laden

F Voor het laden van de batterij moet u het voertuig in een gesloten en goedgeventileerde ruimte parkeren.

– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).

M Het verbinden en scheiden van batterijstekker (4) en laadkabel (6) van hetbatterijlaadstation en het indrukken van de hoofdschakelaar (5) mag u uitsluitenddoen bij uitgeschakeld(e) voortuig en batterijlader.

F Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen,teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op debatterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbareschade.Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van de batterij en hetoplaadstation na.

– Batterijstekker (4) uit de houder trekken.– Neem eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij.– Verbind de laadkabel (6) van het laadstation met de batterijstekker (4) en schakel

de lader in.

M Batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en hetoplaadstation opladen.

6

4

5

Page 27: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1206

.NL

D 4

5 De batterij uit- en inbouwen

F Het voertuig moet horizontaal staan. Dek batterijen met open polen of connectorenaf met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Leg de batterijstekker ofbatterijkabel zodanig, dat deze niet aan het voertuig blijven hangen wanneer u debatterij eruit trekt.

M Let bij het transport van een batterij met kraanhulpmiddelen op voldoendehefcapaciteit (lees het batterijgewicht af op het batterij-typeplaatje aan debatterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog nietwordt samengedrukt. Haak de haken vast in de bevestigingsogen (7), zodat deze bijontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen.

– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).– Batterijstekker (4) uit de houder trekken.– Klap de batterijvergrendeling (8) naar achteren.– Trek de batterij (9) zijdelings op het batterijwisselstation en hef hem met behulp van

de kraanhulpmiddelen langzaam en voorzichtig uit het voertuig.

F Leef de gebruiksaanwijzing van het batterijwisselstation na!

De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Let daarbij op juistemontagepositie en juiste aansluiting van de batterij.

F Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade.De batterij moet stevig in het voertuig zijn bevestigd zijn teneinde schade dooronverwachte bewegingen te vermijden. Zorg er na het vervangen van de batterij altijdvoor, dat de batterij via omklappen van de batterijvergrendeling (8) in de uitsparing isbeveiligd tegen verschuiven.De batterijkap moet stevig zijn gesloten.

78

4

9

7

1206

.NL

D 4

5 De batterij uit- en inbouwen

F Het voertuig moet horizontaal staan. Dek batterijen met open polen of connectorenaf met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Leg de batterijstekker ofbatterijkabel zodanig, dat deze niet aan het voertuig blijven hangen wanneer u debatterij eruit trekt.

M Let bij het transport van een batterij met kraanhulpmiddelen op voldoendehefcapaciteit (lees het batterijgewicht af op het batterij-typeplaatje aan debatterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog nietwordt samengedrukt. Haak de haken vast in de bevestigingsogen (7), zodat deze bijontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen.

– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).– Batterijstekker (4) uit de houder trekken.– Klap de batterijvergrendeling (8) naar achteren.– Trek de batterij (9) zijdelings op het batterijwisselstation en hef hem met behulp van

de kraanhulpmiddelen langzaam en voorzichtig uit het voertuig.

F Leef de gebruiksaanwijzing van het batterijwisselstation na!

De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Let daarbij op juistemontagepositie en juiste aansluiting van de batterij.

F Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade.De batterij moet stevig in het voertuig zijn bevestigd zijn teneinde schade dooronverwachte bewegingen te vermijden. Zorg er na het vervangen van de batterij altijdvoor, dat de batterij via omklappen van de batterijvergrendeling (8) in de uitsparing isbeveiligd tegen verschuiven.De batterijkap moet stevig zijn gesloten.

78

4

9

7

Page 28: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 1

1007

.NL

E Bediening1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel

Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddelgebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het internetransportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lastenhebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten vandeze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van hetinterne transportmiddel.

Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moetonderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van hetinterne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding.De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet uveiligheidsschoenen dragen.

Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijdverantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbiedenmet het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personenmeenemen of optillen.

Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan hetinterne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan detoezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld metversleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerdvolgens de voorschriften.

Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geenreparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag hetfunctioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen gevalveranderen of blokkeren.

Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- enhefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen(bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenenvoor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende /vallende werkinrichting kan terechtkomen.

F U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet utijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoehet gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk totstilstand brengen.

Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschrevenveiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.

E 1

1007

.NL

E Bediening1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel

Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddelgebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het internetransportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lastenhebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten vandeze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van hetinterne transportmiddel.

Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moetonderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van hetinterne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding.De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet uveiligheidsschoenen dragen.

Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijdverantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbiedenmet het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personenmeenemen of optillen.

Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan hetinterne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan detoezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld metversleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerdvolgens de voorschriften.

Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geenreparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag hetfunctioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen gevalveranderen of blokkeren.

Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- enhefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen(bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenenvoor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende /vallende werkinrichting kan terechtkomen.

F U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet utijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoehet gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk totstilstand brengen.

Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschrevenveiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.

Page 29: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 2

2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen

Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element

Functie

1 Hoofdschakelaar (NOODSTOP)

t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd.

2 Knop ”waarschuwingssignaal” (claxon)

t Activeert het waarschuwingssignaal.

3 Knop ”Dalen” t De hefinstallatie wordt neergelaten.4 Knop ”Heffen” t De hefinstallatie wordt geheven.5 Remknop t Het voertuig wordt met de maximaal

mogelijke vertraging tot stilstand geremd.6 Rijregelaar t Het regelen van rijrichting en -snelheid.7 Jetpilot

Disselto

Voertuig besturen.Voertuig besturen.

8 Knop “Meelopende persoon“ vooruit

o Het rijden start in de meeloopmodus in voorwaartse richting (V) (langzaam rijden).

9 Stopknop o De elektrische functies schakelen uit, en het voertuig remt automatisch.

10 Knop “Meelopende persoon“ achteruit (niet voor optie “Knopbedrijf slechts in aandrijfrichting“)

o Het rijden start in de meeloopmodus in achterwaartse richting (R)(langzaam rijden).

t = Standaard o = Optie

1007

.NL

E 2

2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen

Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element

Functie

1 Hoofdschakelaar (NOODSTOP)

t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd.

2 Knop ”waarschuwingssignaal” (claxon)

t Activeert het waarschuwingssignaal.

3 Knop ”Dalen” t De hefinstallatie wordt neergelaten.4 Knop ”Heffen” t De hefinstallatie wordt geheven.5 Remknop t Het voertuig wordt met de maximaal

mogelijke vertraging tot stilstand geremd.6 Rijregelaar t Het regelen van rijrichting en -snelheid.7 Jetpilot

Disselto

Voertuig besturen.Voertuig besturen.

8 Knop “Meelopende persoon“ vooruit

o Het rijden start in de meeloopmodus in voorwaartse richting (V) (langzaam rijden).

9 Stopknop o De elektrische functies schakelen uit, en het voertuig remt automatisch.

10 Knop “Meelopende persoon“ achteruit (niet voor optie “Knopbedrijf slechts in aandrijfrichting“)

o Het rijden start in de meeloopmodus in achterwaartse richting (R)(langzaam rijden).

t = Standaard o = Optie

Page 30: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 3

1007

.NL

STOP

5

10

9

8

1112

13

8910

14

2

15

1

6

7

6

43

34

6

3 4

2 25

16

E 3

1007

.NL

STOP

5

10

9

8

1112

13

8910

14

2

15

1

6

7

6

43

34

6

3 4

2 25

16

Page 31: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 4

Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element

Functie

11 Codeslot o Vervangt het contactslot.Schakelt de stuurstroom in en uit.Vrijgave van de voertuigfuncties.

Bedienpaneel(CANCODE)

o Schakelt de regelstroom in en uit.Code-instellingen. Vrijgave en selectie van de rij-programma's.Invoer van de rijparameters.

ISM-toegangsmodule o Code-instellingen.Vrijgave en selectie van de rij-programma's.Invoer van de rijparameters.

12 Indicatie-instrument(CANDIS)

o Werkurenindicatie.Indicatie van de batterijcapaciteit.Indicatie rijparameters en service-indicaties.Toont de reeds gedraaide werkuren van het voertuig.

Ontlaadindicator t Laadtoestand van de batterij13 Contactslot t Schakelt het voertuig in en uit.

Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden.

14 Jetpilot verstelling t U kunt de Jetpilot in de gewenste stand plaatsen.

15 Staplatform t – Vrijgegeven (onbelast): rijdengeblokkeerd, of trekker remt af.

– Geactiveerd (belast): rijden vrijgegeven.

o In combinatie met lopende man-modus– Onbelast: Rijden met gereduceerde

snelheid.– Belast: Rijden met volle snelheid.

16 Stoel (slechts XL) De stoel kan in vier standen in hoogte worden versteld.

t = Standaard o = Optie

1007

.NL

E 4

Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element

Functie

11 Codeslot o Vervangt het contactslot.Schakelt de stuurstroom in en uit.Vrijgave van de voertuigfuncties.

Bedienpaneel(CANCODE)

o Schakelt de regelstroom in en uit.Code-instellingen. Vrijgave en selectie van de rij-programma's.Invoer van de rijparameters.

ISM-toegangsmodule o Code-instellingen.Vrijgave en selectie van de rij-programma's.Invoer van de rijparameters.

12 Indicatie-instrument(CANDIS)

o Werkurenindicatie.Indicatie van de batterijcapaciteit.Indicatie rijparameters en service-indicaties.Toont de reeds gedraaide werkuren van het voertuig.

Ontlaadindicator t Laadtoestand van de batterij13 Contactslot t Schakelt het voertuig in en uit.

Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden.

14 Jetpilot verstelling t U kunt de Jetpilot in de gewenste stand plaatsen.

15 Staplatform t – Vrijgegeven (onbelast): rijdengeblokkeerd, of trekker remt af.

– Geactiveerd (belast): rijden vrijgegeven.

o In combinatie met lopende man-modus– Onbelast: Rijden met gereduceerde

snelheid.– Belast: Rijden met volle snelheid.

16 Stoel (slechts XL) De stoel kan in vier standen in hoogte worden versteld.

t = Standaard o = Optie

Page 32: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 5

1007

.NL

STOP

5

10

9

8

1112

13

8910

14

2

15

1

6

7

6

43

34

6

3 4

2 25

16

E 5

1007

.NL

STOP

5

10

9

8

1112

13

8910

14

2

15

1

6

7

6

43

34

6

3 4

2 25

16

Page 33: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 6

3 Voertuig in gebruik nemen

F Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een lastheft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.

De elektronische rijregeling (en de stuurregeling) controleren hun eigen functie. Ingeval van storingen onderbreken zij het rijden en besturen.

F De servicedienst van de fabrikant moet de opgetreden fout verhelpen.

Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

– Bekijk het gehele voertuig (speciaal de wielen en hefinstallatie) nauwkeurig omopvallende beschadigingen vast te stellen.

– Controleer de bevestiging van de batterij en de kabelaansluitingen visueel.

M Bedien bij het opstappen op het voertuig niet de rijregelaar of de knop ”meeganger”(o).

Voertuig inschakelen

– Ga op het staplatform staan.– Jetpilot na het lossen van de verstelling op de gewenste stand draaien en laat de

disselverstelling weer los.– Trek de hoofdschakelaar (1) uit.– Code op codeslot (o) (11) intoetsen, zo nodig schakelslot (13) bedienen.– Controleer de werking van de claxon (2).– Rijregelaar (6) op functie controleren (vgl. punt 4.3).

Het voertuig is nu bedrijfsgereed.

Z De diode in de batterijlaad-indicator of het afleesinstrument (CANDIS (12) (o)) geeftde ontlaadtoestand van de batterij weer.

6 6

2 2

1

2

116

12

R

R

V

V13

1007

.NL

E 6

3 Voertuig in gebruik nemen

F Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een lastheft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.

De elektronische rijregeling (en de stuurregeling) controleren hun eigen functie. Ingeval van storingen onderbreken zij het rijden en besturen.

F De servicedienst van de fabrikant moet de opgetreden fout verhelpen.

Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

– Bekijk het gehele voertuig (speciaal de wielen en hefinstallatie) nauwkeurig omopvallende beschadigingen vast te stellen.

– Controleer de bevestiging van de batterij en de kabelaansluitingen visueel.

M Bedien bij het opstappen op het voertuig niet de rijregelaar of de knop ”meeganger”(o).

Voertuig inschakelen

– Ga op het staplatform staan.– Jetpilot na het lossen van de verstelling op de gewenste stand draaien en laat de

disselverstelling weer los.– Trek de hoofdschakelaar (1) uit.– Code op codeslot (o) (11) intoetsen, zo nodig schakelslot (13) bedienen.– Controleer de werking van de claxon (2).– Rijregelaar (6) op functie controleren (vgl. punt 4.3).

Het voertuig is nu bedrijfsgereed.

Z De diode in de batterijlaad-indicator of het afleesinstrument (CANDIS (12) (o)) geeftde ontlaadtoestand van de batterij weer.

6 6

2 2

1

2

116

12

R

R

V

V13

Page 34: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 7

1007

.NL

4 Werken met het interne transportmiddel

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden

Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voorverkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de lastuitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten.

Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijkeomstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwedoorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijkeplaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich inde rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijdonder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren,en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verbodenbuiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.

Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoendeoverzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die hetzicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van hetinterne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweedepersoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.

Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingenrijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veiligop kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de lastzich altijd aan de hoogste zijde van het voertuig bevindt. U mag niet omkeren, nietschuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd ophellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.

In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggenrijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om teworden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden.Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het voertuig met de ladingvooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwandenaan te raken.Personen, die meegaan in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het internetransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het internetransportmiddel.

Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lastencorrect zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lastentransporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of erafvallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld eenlastbeschermtralie gebruiken.

E 7

1007

.NL

4 Werken met het interne transportmiddel

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden

Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voorverkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de lastuitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten.

Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijkeomstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwedoorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijkeplaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich inde rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijdonder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren,en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verbodenbuiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.

Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoendeoverzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die hetzicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van hetinterne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweedepersoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.

Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingenrijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veiligop kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de lastzich altijd aan de hoogste zijde van het voertuig bevindt. U mag niet omkeren, nietschuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd ophellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.

In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggenrijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om teworden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden.Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het voertuig met de ladingvooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwandenaan te raken.Personen, die meegaan in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het internetransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het internetransportmiddel.

Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lastencorrect zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lastentransporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of erafvallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld eenlastbeschermtralie gebruiken.

Page 35: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 8

4.2 Rijden, sturen, remmen

F Bij het rijden en sturen is een grotere attentie vereist, met name buiten de contour vanhet voertuig.

De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.

Daarbij controleert de stuurregeling hoe vaak in een bepaald tijdinterval storingenoptreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert destuurregeling de rijsnelheid van het voertuig tot kruipsnelheid. Als deze fout optreedt,kunt u de rijsnelheid niet weer op het normale niveau brengen door het voertuig uiten in te schakelen. Hierdoor vermijdt u dat u een optredende fout wist zonder dat udeze hebt verholpen.

F Aangezien het bij de stuurinrichting gaat om veiligheidsrelevante onderdelen, moetde servicedienst van de fabrikant de storing verhelpen.

NOODSTOP

– Druk de hoofdschakelaar (1) naar beneden.

Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.

Schakelaar bestuurdersplatform

Voor alle rijfuncties moet het bestuurdersplatform (15) betreden worden.

Z Wanneer het voertuig met de “Meeloperfunctie” (o) is uitgerust, zijn zonder hetbetreden van het bestuurdersplatform (15), afhankelijk van de uitvoering, devolgende functies mogelijk:

– Door het activeren van de rijregelaar (6), rijden in richting vooruit (V) of achteruit(R) met een snelheid van ca. 4 km/h.

– Door drukken op de toets “meeloper“ (8,10) (o) (optioneel alleen in rijrichtingvooruit), rijden met langzaam rijden (ca. 2km/h) (zie deel 4.3).

1007

.NL

E 8

4.2 Rijden, sturen, remmen

F Bij het rijden en sturen is een grotere attentie vereist, met name buiten de contour vanhet voertuig.

De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.

Daarbij controleert de stuurregeling hoe vaak in een bepaald tijdinterval storingenoptreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert destuurregeling de rijsnelheid van het voertuig tot kruipsnelheid. Als deze fout optreedt,kunt u de rijsnelheid niet weer op het normale niveau brengen door het voertuig uiten in te schakelen. Hierdoor vermijdt u dat u een optredende fout wist zonder dat udeze hebt verholpen.

F Aangezien het bij de stuurinrichting gaat om veiligheidsrelevante onderdelen, moetde servicedienst van de fabrikant de storing verhelpen.

NOODSTOP

– Druk de hoofdschakelaar (1) naar beneden.

Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.

Schakelaar bestuurdersplatform

Voor alle rijfuncties moet het bestuurdersplatform (15) betreden worden.

Z Wanneer het voertuig met de “Meeloperfunctie” (o) is uitgerust, zijn zonder hetbetreden van het bestuurdersplatform (15), afhankelijk van de uitvoering, devolgende functies mogelijk:

– Door het activeren van de rijregelaar (6), rijden in richting vooruit (V) of achteruit(R) met een snelheid van ca. 4 km/h.

– Door drukken op de toets “meeloper“ (8,10) (o) (optioneel alleen in rijrichtingvooruit), rijden met langzaam rijden (ca. 2km/h) (zie deel 4.3).

Page 36: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 9

1007

.NL

Rijden

F Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.

– Neem het voertuig in bedrijf (zie paragraaf 3).– Bedien de rijregelaar (6) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).

Z Het voertuig gaat in de geselecteerde richting rijden.U regelt de rijsnelheid met de rijregelaar (6).Bij voertuigen met ”meelopende persoon” (o) kunt u het voertuig met gereduceerdesnelheid rijden zonder het platform te betreden.

15

1

6

R

R

V

V

6 6

E 9

1007

.NL

Rijden

F Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.

– Neem het voertuig in bedrijf (zie paragraaf 3).– Bedien de rijregelaar (6) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).

Z Het voertuig gaat in de geselecteerde richting rijden.U regelt de rijsnelheid met de rijregelaar (6).Bij voertuigen met ”meelopende persoon” (o) kunt u het voertuig met gereduceerdesnelheid rijden zonder het platform te betreden.

15

1

6

R

R

V

V

6 6

Page 37: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 10

Op een helling rijden

M De last moet zich aan de kant van de helling bevinden!

Het voertuig tegen ”wegrollen” beveiligen:de bedrijfsrem wordt in nulpositie van de rijregelaar (6) na een korte schokautomatisch actief (de regeling herkent het terugrollen aan een helling). Via derijregelaar (6) deactiveert u de bedrijfsrem en kiest u de snelheid en rijrichting.

Sturen

Jet-Pilot (t)

– Draai het stuurwiel naar links of naar rechts.

Disselbesturing (o)

– Zwenk de dissel naar links of rechts.

Z In nauwe bochten steekt de dissel bij voertuigen met een disselbesturing buiten decontouren van het voertuig uit!

1007

.NL

E 10

Op een helling rijden

M De last moet zich aan de kant van de helling bevinden!

Het voertuig tegen ”wegrollen” beveiligen:de bedrijfsrem wordt in nulpositie van de rijregelaar (6) na een korte schokautomatisch actief (de regeling herkent het terugrollen aan een helling). Via derijregelaar (6) deactiveert u de bedrijfsrem en kiest u de snelheid en rijrichting.

Sturen

Jet-Pilot (t)

– Draai het stuurwiel naar links of naar rechts.

Disselbesturing (o)

– Zwenk de dissel naar links of rechts.

Z In nauwe bochten steekt de dissel bij voertuigen met een disselbesturing buiten decontouren van het voertuig uit!

Page 38: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 11

1007

.NLRemmen

F Het remgedrag van het voertuig hangt in belangrijke mate af van de hoedanigheidvan de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.

U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen.

– Met de bedrijfsrem (generatorisch)– Met de motorrem (uitrolrem).– Met de tegenstroomrem (rijregelaar)

F In gevarensituaties moet u het voertuig remmen met de bedrijfsrem.

Z Gebruik bij normaal rijden de motorrem en de tegenstroomrem. Bij deze manierenvan remmen is er minder slijtage, en ze zijn energiebesparend (energieterugwinning).

Remmen met de bedrijfsrem

– Bedien de remknop (5).

Het voertuig wordt met de maximaal mogelijke vertraging tot stilstand geremd.

M Als de rem de benodigde remming niet bereikt, wordt de mechanische rembijgeschakeld. Rijden is pas mogelijk als de rijregelaar een keer in neutrale positie isgebracht.

Remmen met de motorrem (uitrolrem).

– Laat de rijregelaar (6) los: rijregelaar in nulpositie.

Afhankelijk van de instelling wordt via de motor met de uitrolrem geremd.

Z De servicedienst van de fabrikant kan bij standaard voertuigen de kracht van deafremming instellen. Bij voertuigen met CANCODE en CANDIS kan dit doorgegevens in te voeren.

Remmen met de tegenstroomrem

– Schakel de rijregelaar (6) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting om.

U kunt het voertuig door tegenstroom afremmen tot hij in de andere richting begint terijden.

Z De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar.

56 56 6

E 11

1007

.NL

Remmen

F Het remgedrag van het voertuig hangt in belangrijke mate af van de hoedanigheidvan de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.

U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen.

– Met de bedrijfsrem (generatorisch)– Met de motorrem (uitrolrem).– Met de tegenstroomrem (rijregelaar)

F In gevarensituaties moet u het voertuig remmen met de bedrijfsrem.

Z Gebruik bij normaal rijden de motorrem en de tegenstroomrem. Bij deze manierenvan remmen is er minder slijtage, en ze zijn energiebesparend (energieterugwinning).

Remmen met de bedrijfsrem

– Bedien de remknop (5).

Het voertuig wordt met de maximaal mogelijke vertraging tot stilstand geremd.

M Als de rem de benodigde remming niet bereikt, wordt de mechanische rembijgeschakeld. Rijden is pas mogelijk als de rijregelaar een keer in neutrale positie isgebracht.

Remmen met de motorrem (uitrolrem).

– Laat de rijregelaar (6) los: rijregelaar in nulpositie.

Afhankelijk van de instelling wordt via de motor met de uitrolrem geremd.

Z De servicedienst van de fabrikant kan bij standaard voertuigen de kracht van deafremming instellen. Bij voertuigen met CANCODE en CANDIS kan dit doorgegevens in te voeren.

Remmen met de tegenstroomrem

– Schakel de rijregelaar (6) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting om.

U kunt het voertuig door tegenstroom afremmen tot hij in de andere richting begint terijden.

Z De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar.

56 56 6

Page 39: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 12

4.3 Meeloopmodus (o)

F Let er tijdens het rijden met meeloopbediening bij het naast het voertuig lopen beslistop, dat de besturing op rechtuit rijden staat en de bediener niet tussen voertuig enobstakels bekneld kan raken.

Z De bestuurder kan het voertuig in de meeloopbediening vanaf beide zijden lopendbedienen. De maximale snelheid is sterk verminderd.

Er zijn twee uitvoeringen voor de meeloopmodus.

– Via de rijregelaar (6).– Via de knoppen ”Meelopende persoon” (8, 10) in de rugleuning.

M Bij de optie “Knopbedrijf uitsluitend in aandrijfrichting“ is de meeloopmodus invoorwaartse rijrichting uitsluitend mogelijk via knop (8).

6

R

R

V

V

8

1056

56 6

1007

.NL

E 12

4.3 Meeloopmodus (o)

F Let er tijdens het rijden met meeloopbediening bij het naast het voertuig lopen beslistop, dat de besturing op rechtuit rijden staat en de bediener niet tussen voertuig enobstakels bekneld kan raken.

Z De bestuurder kan het voertuig in de meeloopbediening vanaf beide zijden lopendbedienen. De maximale snelheid is sterk verminderd.

Er zijn twee uitvoeringen voor de meeloopmodus.

– Via de rijregelaar (6).– Via de knoppen ”Meelopende persoon” (8, 10) in de rugleuning.

M Bij de optie “Knopbedrijf uitsluitend in aandrijfrichting“ is de meeloopmodus invoorwaartse rijrichting uitsluitend mogelijk via knop (8).

6

R

R

V

V

8

1056

56 6

Page 40: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 13

1007

.NLRijden via de rijregelaar

– Bedien de rijregelaar (6) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).

Voertuig rijdt met gereduceerde snelheid, regelbaar tot ca. 4km/h.

Rijden via de knop “Meeloper”

– Bedien de knop “Meelopende persoon“ (8, 10).

Voertuig rijdt met vast ingestelde snelheid van ca. 2 km/h (langzaam rijden).

4.4 Het opnemen en wegzetten van lasten

M De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijzeop pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig nietoverschrijdt.

– Rijd het voertuig met de hefinstallatie zo ver mogelijk onder de laadeenheid. U maglange lasten niet overdwars opnemen.

M Neem de last zodanig op dat hij niet wezenlijk (< 50 mm) over de punten van dehefinstallatie uitsteekt

E 13

1007

.NL

Rijden via de rijregelaar

– Bedien de rijregelaar (6) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).

Voertuig rijdt met gereduceerde snelheid, regelbaar tot ca. 4km/h.

Rijden via de knop “Meeloper”

– Bedien de knop “Meelopende persoon“ (8, 10).

Voertuig rijdt met vast ingestelde snelheid van ca. 2 km/h (langzaam rijden).

4.4 Het opnemen en wegzetten van lasten

M De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijzeop pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig nietoverschrijdt.

– Rijd het voertuig met de hefinstallatie zo ver mogelijk onder de laadeenheid. U maglange lasten niet overdwars opnemen.

M Neem de last zodanig op dat hij niet wezenlijk (< 50 mm) over de punten van dehefinstallatie uitsteekt

Page 41: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 14

Heffen en dalen

Z Via de toetsen ”heffen” (4) resp. ”neerlaten” (3) gebeurt de hefbeweging met vastingestelde snelheid.

Heffen

– Bedien de knop ”Heffen” (4), totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.

Dalen

– Bedien de knop ”Dalen” (3), de lastvork daalt.

3 4

343 4

1007

.NL

E 14

Heffen en dalen

Z Via de toetsen ”heffen” (4) resp. ”neerlaten” (3) gebeurt de hefbeweging met vastingestelde snelheid.

Heffen

– Bedien de knop ”Heffen” (4), totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.

Dalen

– Bedien de knop ”Dalen” (3), de lastvork daalt.

3 4

343 4

Page 42: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 15

1007

.NL

4.5 Orderpicking tot het tweede niveau (o)

De bestuurdersplaats is zodanig uitgevoerd, dat de bestuurder met behulp van desteunbeugel (17) op de trap (18) kan stappen. Via de trap (18) kan de bestuurdereventueel op de batterijkap (19) stappen.

F Bij orderpicking op het tweede niveau, mag de bediener zich niet vastgrijpen aan deJetpilot of de dissel (o), maar alleen aan de steunbeugel (17) van de verhoogderugleuning! De bediener mag hierbij geen bedieningselementen aanraken. Weesbijzonder voorzichtig als u op de batterijkap moet staan.

Een bovenleuning (20, o) voor de batterijkap verbetert de stabiliteit.

17

19

20

18

E 15

1007

.NL

4.5 Orderpicking tot het tweede niveau (o)

De bestuurdersplaats is zodanig uitgevoerd, dat de bestuurder met behulp van desteunbeugel (17) op de trap (18) kan stappen. Via de trap (18) kan de bestuurdereventueel op de batterijkap (19) stappen.

F Bij orderpicking op het tweede niveau, mag de bediener zich niet vastgrijpen aan deJetpilot of de dissel (o), maar alleen aan de steunbeugel (17) van de verhoogderugleuning! De bediener mag hierbij geen bedieningselementen aanraken. Weesbijzonder voorzichtig als u op de batterijkap moet staan.

Een bovenleuning (20, o) voor de batterijkap verbetert de stabiliteit.

17

19

20

18

Page 43: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 16

4.6 Stoel o (slechts XL)

De stoel (16) is in ingeklapte toestand opgenomenin de rugleuning. De uitgeklapte stoel biedt debestuurder de mogelijkheid een gemakkelijkehouding aan te nemen bij het rijden en bedienen. Ukunt de hoogte van de stoel instellen, en in vierstanden vastzetten.

– Klap de stoel (16) uit, trek hem naar u toe enschuif hem in de gewenste hoogte. Zet de stoelin de gewenste hoogte vast.

– Wanneer u een hogere positie wilt instellen,schuift u de stoel naar boven en laat u hem los inde gewenste stand.

– Wanneer u de stoel wilt inklappen, schuift u hemin de bovenste positie en klapt u hem om.

4.7 Het voertuig veilig neerzetten

Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechtsvan korte duur is.

F Plaats het voertuig niet op hellingen! De hefinstallatie moet steeds volledig zijnneergelaten.

– Laat de hefinstallatie neer.– Draai het aandrijfwiel in de stand ”rechtuit”.

Jet-Pilot (t): het stuur stelt zich automatisch op rechtuit rijden in.

Disselbesturing (o): Disselboom in rechtuit-stand plaatsen.

– Plaats het contactslot (13) in de stand “UIT“ (“0“) en trek de sleutel uit het slot.– Bij CANCODE, drukt u op de o-knop.– Plaats de hoofdschakelaar (NOODSTOP) (1) in de stand “UIT“.

16

1007

.NL

E 16

4.6 Stoel o (slechts XL)

De stoel (16) is in ingeklapte toestand opgenomenin de rugleuning. De uitgeklapte stoel biedt debestuurder de mogelijkheid een gemakkelijkehouding aan te nemen bij het rijden en bedienen. Ukunt de hoogte van de stoel instellen, en in vierstanden vastzetten.

– Klap de stoel (16) uit, trek hem naar u toe enschuif hem in de gewenste hoogte. Zet de stoelin de gewenste hoogte vast.

– Wanneer u een hogere positie wilt instellen,schuift u de stoel naar boven en laat u hem los inde gewenste stand.

– Wanneer u de stoel wilt inklappen, schuift u hemin de bovenste positie en klapt u hem om.

4.7 Het voertuig veilig neerzetten

Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechtsvan korte duur is.

F Plaats het voertuig niet op hellingen! De hefinstallatie moet steeds volledig zijnneergelaten.

– Laat de hefinstallatie neer.– Draai het aandrijfwiel in de stand ”rechtuit”.

Jet-Pilot (t): het stuur stelt zich automatisch op rechtuit rijden in.

Disselbesturing (o): Disselboom in rechtuit-stand plaatsen.

– Plaats het contactslot (13) in de stand “UIT“ (“0“) en trek de sleutel uit het slot.– Bij CANCODE, drukt u op de o-knop.– Plaats de hoofdschakelaar (NOODSTOP) (1) in de stand “UIT“.

16

Page 44: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 17

1007

.NL

5 Bedienpaneel (CANCODE) (o)

Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen,een Set-knop en een o-knop.Groene LED’s in de knoppen 1, 2, en 3 geven deactivering van de rij-programma's aan.De o-knop toont de bedrijfstoestanden via eenrood/groene-LED.

Deze heeft de volgende functies.

– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van hetvoertuig).

– Keuze van het rijprogramma.– Instelling van de rij- en batterijparameters,

alleen in combinatie met het afleesinstrument(CANDIS (o)).

De o-knop heeft de eerste prioriteit, en plaatsthet voertuig vanuit iedere toestand in de uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingenaan de instellingen worden uitgevoerd.

5.1 Codeslot

Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig,iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.

Z Bij levering is de bedienercode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op eenplakplaatje.

M Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode! (zie paragraaf5.4)

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

E 17

1007

.NL

5 Bedienpaneel (CANCODE) (o)

Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen,een Set-knop en een o-knop.Groene LED’s in de knoppen 1, 2, en 3 geven deactivering van de rij-programma's aan.De o-knop toont de bedrijfstoestanden via eenrood/groene-LED.

Deze heeft de volgende functies.

– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van hetvoertuig).

– Keuze van het rijprogramma.– Instelling van de rij- en batterijparameters,

alleen in combinatie met het afleesinstrument(CANDIS (o)).

De o-knop heeft de eerste prioriteit, en plaatsthet voertuig vanuit iedere toestand in de uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingenaan de instellingen worden uitgevoerd.

5.1 Codeslot

Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig,iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.

Z Bij levering is de bedienercode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op eenplakplaatje.

M Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode! (zie paragraaf5.4)

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

Page 45: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 18

Inbedrijfstelling

Na het inschakelen van de hoofdschakelaar brandt de LED (21) rood.

Na invoer van de juiste bediencode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED (21)groen.

Bij een verkeerde code knippert de LED (21) twee seconden rood. Daarna kunt u eennieuwe code invoeren.

Z De Set-knop (22) heeft geen functie in de bedienmodus.

Uitschakelen

U schakelt het voertuig uit door de o-knop (26) te bedienen.

Z De uitschakeling kan automatischplaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.Daartoe moet u de bijbehorende codeslot-parameter instellen (zie paragraaf 5.4).

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

23

22

21

26

2524

1007

.NL

E 18

Inbedrijfstelling

Na het inschakelen van de hoofdschakelaar brandt de LED (21) rood.

Na invoer van de juiste bediencode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED (21)groen.

Bij een verkeerde code knippert de LED (21) twee seconden rood. Daarna kunt u eennieuwe code invoeren.

Z De Set-knop (22) heeft geen functie in de bedienmodus.

Uitschakelen

U schakelt het voertuig uit door de o-knop (26) te bedienen.

Z De uitschakeling kan automatischplaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.Daartoe moet u de bijbehorende codeslot-parameter instellen (zie paragraaf 5.4).

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

23

22

21

26

2524

Page 46: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 19

1007

.NL

5.2 Rijprogramma’s

Met behulp van de cijferknoppen 1, 2, en 3 kunt u drie rij-programma's kiezen. Degroene LED’s (23), (24), (25) in de desbetreffende toets geven het geactiveerdeprogramma weer.

Z De rij-programma's verschillen in rijsnelheid, acceleratie en afremming.

De fabrieksinstelling is als volgt.

– Programma 1: lage snelheid– Programma 2: normaal bedrijf (ingesteld bij inbedrijfstelling)– Programma 3: prestatiebedrijf

U kunt de rij-programma's individueel aanpassen aan het voertuig (zie paragraaf 5.4).

5.3 Parameter

Met behulp van de bedienknoppen kunt u in de programmeermodus de instelling vande codeslotfunctie en de aanpassing van de rij-programma's realiseren. Tevens kuntu batterijparameters instellen.

Z Bij voertuigen zonder indicatie-instrument (CANDIS (o)) kunt u uitsluitend decodeslot-parameters instellen.

Parametergroepen

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is deparametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen eenvolgnummer van 00 tot 99.

Nummer Parametergroep0xx Codeslot-instellingen

(codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)

1xx Rijparameters van rijprogramma 1(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

2xx Rijparameters van rijprogramma 2(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

3xx Rijparameters van rijprogramma 3(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters

E 19

1007

.NL

5.2 Rijprogramma’s

Met behulp van de cijferknoppen 1, 2, en 3 kunt u drie rij-programma's kiezen. Degroene LED’s (23), (24), (25) in de desbetreffende toets geven het geactiveerdeprogramma weer.

Z De rij-programma's verschillen in rijsnelheid, acceleratie en afremming.

De fabrieksinstelling is als volgt.

– Programma 1: lage snelheid– Programma 2: normaal bedrijf (ingesteld bij inbedrijfstelling)– Programma 3: prestatiebedrijf

U kunt de rij-programma's individueel aanpassen aan het voertuig (zie paragraaf 5.4).

5.3 Parameter

Met behulp van de bedienknoppen kunt u in de programmeermodus de instelling vande codeslotfunctie en de aanpassing van de rij-programma's realiseren. Tevens kuntu batterijparameters instellen.

Z Bij voertuigen zonder indicatie-instrument (CANDIS (o)) kunt u uitsluitend decodeslot-parameters instellen.

Parametergroepen

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is deparametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen eenvolgnummer van 00 tot 99.

Nummer Parametergroep0xx Codeslot-instellingen

(codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)

1xx Rijparameters van rijprogramma 1(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

2xx Rijparameters van rijprogramma 2(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

3xx Rijparameters van rijprogramma 3(acceleratie, uitlooprem, snelheid, et cetera)

4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters

Page 47: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 20

5.4 Parameterinstellingen

U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.

Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.

M Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling (zie paragraaf 5.1).

F Veiligheidsinstructies voor trekkers met afleesinstrument (CANDIS (o))

– Eerst moet een hiervoor gekwalificeerd persoon zeer zorgvuldig de parametersinstellen. Neem bij twijfel contact op met de servicedienst van de producent.

– Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS(o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de o-knop (26) te worden afgebroken.

– Aangezien het rijgedrag van de trekker verandert, moet u na iedere wijziging vande parameters een proefrit verrichten in een daarvoor vrijgegeven werkzone.

De mastercode invoeren

– Bedien de o-knop.– Voer de mastercode in.

Codeslot-parameters

Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop(22).

– Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze.Bevestig uw keuze met de Set-knop (22).

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (23) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting vande invoer op de o-knop (26).

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Werkurenworden weergegeven

284.0groen

knipperenduit uit uit

1007

.NL

E 20

5.4 Parameterinstellingen

U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.

Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.

M Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling (zie paragraaf 5.1).

F Veiligheidsinstructies voor trekkers met afleesinstrument (CANDIS (o))

– Eerst moet een hiervoor gekwalificeerd persoon zeer zorgvuldig de parametersinstellen. Neem bij twijfel contact op met de servicedienst van de producent.

– Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS(o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de o-knop (26) te worden afgebroken.

– Aangezien het rijgedrag van de trekker verandert, moet u na iedere wijziging vande parameters een proefrit verrichten in een daarvoor vrijgegeven werkzone.

De mastercode invoeren

– Bedien de o-knop.– Voer de mastercode in.

Codeslot-parameters

Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop(22).

– Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze.Bevestig uw keuze met de Set-knop (22).

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (23) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting vande invoer op de o-knop (26).

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Werkurenworden weergegeven

284.0groen

knipperenduit uit uit

Page 48: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 21

1007

.NLInstelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (22).– In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond.

Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-knop (26) beëindigd enopnieuw gestart te worden.

– Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze.Bevestig uw keuze met de Set-knop (22).

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (21) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting vande invoer op de o-knop (26).

U kunt de volgende parameters invoeren.

Codeslot-parameterlijst

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot000 Mastercode

veranderenDe lengte (vier- tot zescijferig) van de mastercode bepaalt ook de lengte (vier- tot zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

7295 (LED 23 knippert.)Voer de

actuele code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 24 knippert.)Voer een

nieuwe code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 25 knippert.)Herhaal de nieuwe

code.

Bevestig uw keuze (Set)

001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

2580 (LED 24 knippert.)Voer een code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 25 knippert.)Herhaal het

invoeren van de code.

Bevestig uw keuze (Set).

E 21

1007

.NL

Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (22).– In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond.

Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-knop (26) beëindigd enopnieuw gestart te worden.

– Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze.Bevestig uw keuze met de Set-knop (22).

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (21) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting vande invoer op de o-knop (26).

U kunt de volgende parameters invoeren.

Codeslot-parameterlijst

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot000 Mastercode

veranderenDe lengte (vier- tot zescijferig) van de mastercode bepaalt ook de lengte (vier- tot zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

7295 (LED 23 knippert.)Voer de

actuele code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 24 knippert.)Voer een

nieuwe code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 25 knippert.)Herhaal de nieuwe

code.

Bevestig uw keuze (Set)

001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

2580 (LED 24 knippert.)Voer een code in.

Bevestig uw keuze (Set)

(LED 25 knippert.)Herhaal het

invoeren van de code.

Bevestig uw keuze (Set).

Page 49: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 22

LED 23-25 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3 (zie paragraaf 5.2).

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot002 Bedienercode

veranderen0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 23 knippert.)Voer de actuele

code in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 24 knippert.)Voer een nieuwe

code in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 25 knippert.)Voer de codenogmaals in.

Bevestig uw keuze.003 Bedienercode wissen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 24 knippert.)Voer eencode in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 25 knippert.)Voer de codenogmaals in.

Bevestig uw keuze (Set).

004 Het codegeheugen wissen(wist alle gebruikercodes).

3265 3265 = wissen.

Andere invoer = niet wissen.

010 Automatische tijduitschakeling

00 - 31 00 00 = geenuitschakeling.

01 tot 30 =uitschakeltijd in

minuten.

31 = uitschakeling na 10 seconden.

1007

.NL

E 22

LED 23-25 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3 (zie paragraaf 5.2).

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot002 Bedienercode

veranderen0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 23 knippert.)Voer de actuele

code in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 24 knippert.)Voer een nieuwe

code in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 25 knippert.)Voer de codenogmaals in.

Bevestig uw keuze.003 Bedienercode wissen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 24 knippert.)Voer eencode in.

Bevestig uw keuze (Set).

(LED 25 knippert.)Voer de codenogmaals in.

Bevestig uw keuze (Set).

004 Het codegeheugen wissen(wist alle gebruikercodes).

3265 3265 = wissen.

Andere invoer = niet wissen.

010 Automatische tijduitschakeling

00 - 31 00 00 = geenuitschakeling.

01 tot 30 =uitschakeltijd in

minuten.

31 = uitschakeling na 10 seconden.

Page 50: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 23

1007

.NLInstelling start-rijprogramma met codeslot tot en met 06.07

*) uitsluitend in combinatie met indicatie-instrument (CANDIS (o))

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot020 Start-

rijprogramma0-3 3 0: er is geen

startprogramma.1: rijprogramma 1 = start-rijprogramma.2: rijprogramma 2 = start-rijprogramma.3: rijprogramma 3 = start-rijprogramma.

021 Rijprogramma 1*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma

niet vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

022 Rijprogramma 2*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma niet

vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

023 Rijprogramma 3*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma niet

vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

030 Indicatiegeheugengebruik*)

Na invoer van het parameternummer toont het

afleesinstrument CANDIS het aantal toegepaste gebruikercodes.

E 23

1007

.NL

Instelling start-rijprogramma met codeslot tot en met 06.07

*) uitsluitend in combinatie met indicatie-instrument (CANDIS (o))

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot020 Start-

rijprogramma0-3 3 0: er is geen

startprogramma.1: rijprogramma 1 = start-rijprogramma.2: rijprogramma 2 = start-rijprogramma.3: rijprogramma 3 = start-rijprogramma.

021 Rijprogramma 1*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma

niet vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

022 Rijprogramma 2*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma niet

vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

023 Rijprogramma 3*)

vrijgave0 of 1 1 0 = rijprogramma niet

vrijgegeven.

1 = rijprogramma vrijgegeven.

030 Indicatiegeheugengebruik*)

Na invoer van het parameternummer toont het

afleesinstrument CANDIS het aantal toegepaste gebruikercodes.

Page 51: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 24

Instelling start-rijprogramma met codeslot vanaf 07.07

De rijprogramma's zijn gebonden aan de bedienercode. Voor iedere bedienercodekunnen de rijprogramma's afzonderlijk worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aaniedere bedienercode kan een start-rijprogramma worden toegewezen.

Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma'svrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. De configuratie van de bedienercode kan vervolgens via programmanummer 024worden gewijzigd.

024 - SET - Bedienercode - SET - Configuratie (4 karakters) -SET - Bevestiging configuratie (4 karakters) - SET

1e positie: rijprogramma 1 vrijgave ( 0 of 1)2e positie: rijprogramma 2 vrijgave ( 0 of 1)3e positie: rijprogramma 3 vrijgave ( 0 of 1)4e positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)

Storingsmeldingen van het bedienpaneel

De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van deLED (21).

– Nieuwe mastercode is reeds bedienercode.– Nieuwe bedienercode is reeds mastercode.– De bedienercode die u wilt veranderen, bestaat niet.– U wilt de bedienercode veranderen in een andere bedienercode, die reeds bestaat.– De bedienercode die u wilt wissen, bestaat niet.

Codegeheugen is vol.

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot024 Configuratie van de

bedienercodes1112

1007

.NL

E 24

Instelling start-rijprogramma met codeslot vanaf 07.07

De rijprogramma's zijn gebonden aan de bedienercode. Voor iedere bedienercodekunnen de rijprogramma's afzonderlijk worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aaniedere bedienercode kan een start-rijprogramma worden toegewezen.

Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma'svrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. De configuratie van de bedienercode kan vervolgens via programmanummer 024worden gewijzigd.

024 - SET - Bedienercode - SET - Configuratie (4 karakters) -SET - Bevestiging configuratie (4 karakters) - SET

1e positie: rijprogramma 1 vrijgave ( 0 of 1)2e positie: rijprogramma 2 vrijgave ( 0 of 1)3e positie: rijprogramma 3 vrijgave ( 0 of 1)4e positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)

Storingsmeldingen van het bedienpaneel

De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van deLED (21).

– Nieuwe mastercode is reeds bedienercode.– Nieuwe bedienercode is reeds mastercode.– De bedienercode die u wilt veranderen, bestaat niet.– U wilt de bedienercode veranderen in een andere bedienercode, die reeds bestaat.– De bedienercode die u wilt wissen, bestaat niet.

Codegeheugen is vol.

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingenwerkvolgorde

Codeslot024 Configuratie van de

bedienercodes1112

Page 52: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 25

1007

.NL

5.5 Rijparameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van derijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.

In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van hetrijprogramma 1 (parameter 101) getoond.

Voorbeeld acceleratie

Voer het driecijferig parameternummer in (101), bevestig uw keuze met de Set- knop(22).

– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o))(parameternummer en actuele parameterwaarde worden getoond).

Z Wanneer circa 5 seconden geen invoer plaatsvindt, schakelt de indicatie terug opwerkurenindicatie.

F Wanneer een ander parameternummer dan gewenst wordt getoond, moet u wachtentot het werkurenvenster verschijnt.

Voer de parameterwaarde volgens de parameterlijst in of wijzig hem.

Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de SET-toets (22) bevestigen.

– De LED (23) van de o-toets (26) brandt kortstondig continu en begint na ca.2 seconden weer te knipperen.

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (21) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra deLED (21) van de o-toets (26) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-knop (26)indrukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Actuele instelling wordt weergegeven. 101 6

groenknipperend

uit uit uit

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Veranderde instelling wordt weergegeven.

101 8groen

knipperenduit uit uit

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Parameter-nummer

Parameter-instelwaarde

E 25

1007

.NL

5.5 Rijparameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van derijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.

In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van hetrijprogramma 1 (parameter 101) getoond.

Voorbeeld acceleratie

Voer het driecijferig parameternummer in (101), bevestig uw keuze met de Set- knop(22).

– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o))(parameternummer en actuele parameterwaarde worden getoond).

Z Wanneer circa 5 seconden geen invoer plaatsvindt, schakelt de indicatie terug opwerkurenindicatie.

F Wanneer een ander parameternummer dan gewenst wordt getoond, moet u wachtentot het werkurenvenster verschijnt.

Voer de parameterwaarde volgens de parameterlijst in of wijzig hem.

Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de SET-toets (22) bevestigen.

– De LED (23) van de o-toets (26) brandt kortstondig continu en begint na ca.2 seconden weer te knipperen.

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (21) van de o-knop (26) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra deLED (21) van de o-toets (26) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-knop (26)indrukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Actuele instelling wordt weergegeven. 101 6

groenknipperend

uit uit uit

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Veranderde instelling wordt weergegeven.

101 8groen

knipperenduit uit uit

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (21)o-knop

LED (23)Knop 1

LED (24)Knop 2

LED (25)Knop 3

Parameter-nummer

Parameter-instelwaarde

Page 53: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 26

Z De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Wanneer u de instelwaardein de programmeermodus wilt controleren, gaat u als volgt te werk.

– Na wijziging van de parameterwaarde selecteert u het bewerkte rijprogramma,bevestig uw keuze met de SET-knop (22).

– Het voertuig staat in de rijmodus. U kunt het voertuig controleren.– Druk de SET-knop (22) opnieuw in wanneer u verder wilt gaan met de instelling.

U kunt de volgende parameters invoeren.

Rijprogramma’s

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 1100 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 2 Waarde van

parameter 101 >= parameter 100

101 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 2

102 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 2

103 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 2 Waarde van parameter 103 >= parameter 102

104 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

105 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

106 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

108 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

109 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

110 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

1007

.NL

E 26

Z De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Wanneer u de instelwaardein de programmeermodus wilt controleren, gaat u als volgt te werk.

– Na wijziging van de parameterwaarde selecteert u het bewerkte rijprogramma,bevestig uw keuze met de SET-knop (22).

– Het voertuig staat in de rijmodus. U kunt het voertuig controleren.– Druk de SET-knop (22) opnieuw in wanneer u verder wilt gaan met de instelling.

U kunt de volgende parameters invoeren.

Rijprogramma’s

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 1100 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 2 Waarde van

parameter 101 >= parameter 100

101 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 2

102 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 2

103 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 2 Waarde van parameter 103 >= parameter 102

104 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

105 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

106 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

108 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

109 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

110 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

Page 54: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 27

1007

.NL

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 2200 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 5 Waarde van

parameter 201 >= parameter 200

201 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 5

202 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 5

203 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 5 Waarde van parameter 203 >= parameter 202

204 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

205 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

206 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

208 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

209 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

210 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

E 27

1007

.NL

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 2200 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 5 Waarde van

parameter 201 >= parameter 200

201 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 5

202 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 5

203 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 5 Waarde van parameter 203 >= parameter 202

204 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

205 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

206 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

208 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

209 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

210 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

Page 55: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 28

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 3300 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 7 Waarde van

parameter 301 >= parameter 300

301 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 7

302 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 7

303 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 7 Waarde van parameter 303 >= parameter 302

304 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

305 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

306 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

308 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

309 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

310 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

1007

.NL

E 28

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Rijprogramma 3300 Acceleratie in de

meeloopmodus0 - 9 7 Waarde van

parameter 301 >= parameter 300

301 Acceleratie in demeerijmodus

0 - 9 7

302 Uitrolrem in demeerijmodus

0 - 9 7

303 Uitrolrem in demeeloopmodus

0 - 9 7 Waarde van parameter 303 >= parameter 302

304 Maximale snelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

305 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

306 Meeloopsnelheid in aandrijfrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

308 Maximumsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 8 Afhankelijk van de rijschakelaar

309 Meeloopsnelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 Afhankelijk van de rijschakelaar

310 Meeloopsnelheid in vorkrichting via schakelaar in rugleuning

0 - 9 3 Niet afhankelijk van rijschakelaar(vaste snelheid)

Page 56: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 29

1007

.NLRijprogramma-onafhankelijke parameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is instelling van debatterijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.

De instelling geschiedt zoals bij de rijparameters.

U kunt de volgende parameters invoeren.

In het gebied instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan.

6 ISM (o)

Z Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding “ISM toegangsmodule“.

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Batterijparameters411 Batterijtype (normaal /

versterkt / droog)0 - 2 0 0 = normaal (nat)

1 = opgevoerd (nat)

2 = droog(onderhoudsvrij)

412 Verbruikbewakings-functie

0 / 1 1

E 29

1007

.NL

Rijprogramma-onafhankelijke parameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is instelling van debatterijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.

De instelling geschiedt zoals bij de rijparameters.

U kunt de volgende parameters invoeren.

In het gebied instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan.

6 ISM (o)

Z Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding “ISM toegangsmodule“.

Num-mer

Functie Bereikinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Batterijparameters411 Batterijtype (normaal /

versterkt / droog)0 - 2 0 0 = normaal (nat)

1 = opgevoerd (nat)

2 = droog(onderhoudsvrij)

412 Verbruikbewakings-functie

0 / 1 1

Page 57: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 30

7 Ontlaadindicator

7.1 Ontlaadindicator (t)

Wanneer het voertuig is vrijgeschakeld door hetcontactslot of de CANCODE, wordt delaadtoestand van de batterij weergegeven.

De lichtkleuren van de LED (12) vertegenwoordigen de volgende toestanden.

Z Als een batterij tot de toetlaatbare ontlaadtoestand is ontladen, licht het LED rood open is het omhoog brengen van de lasten niet meer mogelijk. De functie heffen wordtpas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% isgeladen.

De indicatie van de laadtoestand wordt bij het instellen van het batterijtypeteruggesteld op 100%.

Z Wanneer de LED rood knippert en het voertuig niet bedrijfsgereed is, moet u contactopnemen met de klantendienst van de producent. Het rood knipperen is eenstoringscode van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type storing aan.

Kleur van de LED

Betekenis

groen Batterij is geladen

oranje Restcapaciteit batterij ca. 50%

groen / oranjeknipperend

1 Hz

Bereiken de laatste 10% nog ter beschikking staande capaciteit

rood Restcapaciteit batterij te laag

rood knipperend

1 Hz

Fout (tientallen)

rood knipperend

0,5 Hz

Fout (eenheden)

12

1007

.NL

E 30

7 Ontlaadindicator

7.1 Ontlaadindicator (t)

Wanneer het voertuig is vrijgeschakeld door hetcontactslot of de CANCODE, wordt delaadtoestand van de batterij weergegeven.

De lichtkleuren van de LED (12) vertegenwoordigen de volgende toestanden.

Z Als een batterij tot de toetlaatbare ontlaadtoestand is ontladen, licht het LED rood open is het omhoog brengen van de lasten niet meer mogelijk. De functie heffen wordtpas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% isgeladen.

De indicatie van de laadtoestand wordt bij het instellen van het batterijtypeteruggesteld op 100%.

Z Wanneer de LED rood knippert en het voertuig niet bedrijfsgereed is, moet u contactopnemen met de klantendienst van de producent. Het rood knipperen is eenstoringscode van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type storing aan.

Kleur van de LED

Betekenis

groen Batterij is geladen

oranje Restcapaciteit batterij ca. 50%

groen / oranjeknipperend

1 Hz

Bereiken de laatste 10% nog ter beschikking staande capaciteit

rood Restcapaciteit batterij te laag

rood knipperend

1 Hz

Fout (tientallen)

rood knipperend

0,5 Hz

Fout (eenheden)

12

Page 58: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 31

1007

.NL

8 Afleesinstrument (CANDIS) (o) tot 10.2006

Het instrument geeft het volgende weer.

– Restlaadtoestand van de batterij(LED-staaf (28)),

– Werkuren(LCD-indicatie (30)).

Tevens toont het instrumentstoringsmeldingen van deelektronicacomponenten, enparameterwijzigingen.

Indicatie van de laadtoestand

Wanneer het voertuig is vrijgeschakeld door het contactslot of de CANCODE, wordtde laadtoestand van de batterij weergegeven.

LED (27) “Waarschuwing“ (geel) en LED (29) “Stop“ (rood) geven de volgendetoestanden weer:

Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt de balkindicatorals leeg weergegeven.

Z Als een batterij tot de toetlaatbare ontlaadtoestand is ontladen, lichten beide LED’sop en is het omhoog brengen van de lasten niet meer mogelijk. De functie heffenwordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% isgeladen.

LED geel LED rood Betekenisuit uit Batterij is geladen

aan uit Bereiken de laatste 10% nog ter beschikking staande capaciteit

aan aan Restcapaciteit batterij te laag

27

28

29

30

E 31

1007

.NL

8 Afleesinstrument (CANDIS) (o) tot 10.2006

Het instrument geeft het volgende weer.

– Restlaadtoestand van de batterij(LED-staaf (28)),

– Werkuren(LCD-indicatie (30)).

Tevens toont het instrumentstoringsmeldingen van deelektronicacomponenten, enparameterwijzigingen.

Indicatie van de laadtoestand

Wanneer het voertuig is vrijgeschakeld door het contactslot of de CANCODE, wordtde laadtoestand van de batterij weergegeven.

LED (27) “Waarschuwing“ (geel) en LED (29) “Stop“ (rood) geven de volgendetoestanden weer:

Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt de balkindicatorals leeg weergegeven.

Z Als een batterij tot de toetlaatbare ontlaadtoestand is ontladen, lichten beide LED’sop en is het omhoog brengen van de lasten niet meer mogelijk. De functie heffenwordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% isgeladen.

LED geel LED rood Betekenisuit uit Batterij is geladen

aan uit Bereiken de laatste 10% nog ter beschikking staande capaciteit

aan aan Restcapaciteit batterij te laag

27

28

29

30

Page 59: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 32

9 Afleesinstrument (CANDIS) (o) vanaf 11.2006

Het instrument toont de volgende parameters:

Tevens worden servicemeldingen van de elektronicacomponenten enparameterwijzigingen weergegeven.

Indicatie van de laadtoestand

Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de extraindicaties (27) "Waarschuwing" en (29) "Stop".

De verkrijgbare capaciteit wordt met 8 LED-balken weergegeven. De twee onderstebalken zijn altijd uit.

De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de oplichtende LED-balken aangegeven.8 balken staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balk staat voor de minimalebatterijcapaciteit.

Als er nog maar één LED-balk oplicht, is de batterijcapaciteit bijn op en licht deindicatie (27) "Waarschuwing" op. De batterij moet dringend worden opgeladen.

Als er geen LED-balk meer oplicht, licht ook de indicatie (29) "Stop" op. Het is nietmeer mogelijk om te heffen. De batterij moet worden opgeladen.

27 Waarschuwing" - waarschuwingssymbool, opladen van batterij wordt aanbevolen

28 Balken voor indicatie van capaciteit Restlaadtoestand van de batterij

29 "Stop"-symbool; heffen uitschakelen, de batterij moet worden opgeladen

30 zescijferige LCD-indicatie; werkurenteller; indicatie van de invoer; indicatie van de storingen

31 Het "T"-symbool, verschijnt in het bedrijf bij instelling van de ontlaadbewaker op onderhoudsvrije batterije

32 Indicatie batterijlading (alleen bij inbouw-laadapparaat)

27

31

32 28

29

30

1007

.NL

E 32

9 Afleesinstrument (CANDIS) (o) vanaf 11.2006

Het instrument toont de volgende parameters:

Tevens worden servicemeldingen van de elektronicacomponenten enparameterwijzigingen weergegeven.

Indicatie van de laadtoestand

Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de extraindicaties (27) "Waarschuwing" en (29) "Stop".

De verkrijgbare capaciteit wordt met 8 LED-balken weergegeven. De twee onderstebalken zijn altijd uit.

De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de oplichtende LED-balken aangegeven.8 balken staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balk staat voor de minimalebatterijcapaciteit.

Als er nog maar één LED-balk oplicht, is de batterijcapaciteit bijn op en licht deindicatie (27) "Waarschuwing" op. De batterij moet dringend worden opgeladen.

Als er geen LED-balk meer oplicht, licht ook de indicatie (29) "Stop" op. Het is nietmeer mogelijk om te heffen. De batterij moet worden opgeladen.

27 Waarschuwing" - waarschuwingssymbool, opladen van batterij wordt aanbevolen

28 Balken voor indicatie van capaciteit Restlaadtoestand van de batterij

29 "Stop"-symbool; heffen uitschakelen, de batterij moet worden opgeladen

30 zescijferige LCD-indicatie; werkurenteller; indicatie van de invoer; indicatie van de storingen

31 Het "T"-symbool, verschijnt in het bedrijf bij instelling van de ontlaadbewaker op onderhoudsvrije batterije

32 Indicatie batterijlading (alleen bij inbouw-laadapparaat)

27

31

32 28

29

30

Page 60: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

E 33

1007

.NL

9.1 Werkurenindicatie

Werkurenteller: de werkurenteller (30) die is opgenomen in de batterijverbruik-indicator toont de totale bedrijfstijd van de rij- en hefbewegingen. De teller begintzodra de bediener het platform betreedt of het meeloopmodus gebruikt.

Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen wordengeregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting.

Storingsmeldingen

De werkurenindicatie wordt ook gebruikt om storingen weer te geven. Destoringsmelding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en eendriecijferig componentnummer. Vervolgens verschijnt afwisselend een ”E” voor Erroren een driecijferig storingsnummer.Wanneer er meer storingen gelijktijdig optreden, worden deze na elkaarweergegeven. De storingen staan in het scherm zolang ze actief zijn (altijd in decombinatie Cxxx / Exxx). Storingsmeldingen overschrijven de werkurenindicatie. Demeeste storingen leiden tot het activeren van een NOODSTOP. De storingsmeldingblijft aanwezig, tot de regelstroomkring wordt uitgeschakeld (contactslot).

Z Gedetailleerde onderdeelbeschrijvingen met storingscodes zijn verkrijgbaar bij deservicedienst van de producent.

Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programma's)

In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-display (30) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van deindicatie geven de parameternummers weer, de laatste drie plaatsen deparameterwaarde.

Z Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet weergegeven.

9.2 Inschakeltest

Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens.

– De softwareversie van het afleesinstrument (korte tijd).– De werkuren.– De laadtoestand.

E 33

1007

.NL

9.1 Werkurenindicatie

Werkurenteller: de werkurenteller (30) die is opgenomen in de batterijverbruik-indicator toont de totale bedrijfstijd van de rij- en hefbewegingen. De teller begintzodra de bediener het platform betreedt of het meeloopmodus gebruikt.

Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen wordengeregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting.

Storingsmeldingen

De werkurenindicatie wordt ook gebruikt om storingen weer te geven. Destoringsmelding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en eendriecijferig componentnummer. Vervolgens verschijnt afwisselend een ”E” voor Erroren een driecijferig storingsnummer.Wanneer er meer storingen gelijktijdig optreden, worden deze na elkaarweergegeven. De storingen staan in het scherm zolang ze actief zijn (altijd in decombinatie Cxxx / Exxx). Storingsmeldingen overschrijven de werkurenindicatie. Demeeste storingen leiden tot het activeren van een NOODSTOP. De storingsmeldingblijft aanwezig, tot de regelstroomkring wordt uitgeschakeld (contactslot).

Z Gedetailleerde onderdeelbeschrijvingen met storingscodes zijn verkrijgbaar bij deservicedienst van de producent.

Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programma's)

In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-display (30) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van deindicatie geven de parameternummers weer, de laatste drie plaatsen deparameterwaarde.

Z Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet weergegeven.

9.2 Inschakeltest

Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens.

– De softwareversie van het afleesinstrument (korte tijd).– De werkuren.– De laadtoestand.

Page 61: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1007

.NL

E 34

10 Storingshulp

Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van destoringen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.

Z Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kunt verhelpen,neemt u contact op met de servicedienst van de producent, omdat uitsluitendbijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kanoplossen.

Storing Mogelijke oorzaak MaatregelenVoertuig rijdt niet.

– Batterijstekker niet ingestoken.

– Hoofdschakelaar(NOODSTOP) ingedrukt.

– Contactsleutel in de stand “0“.– Codeslot uitgeschakeld.– Batterijlading te gering.

– Platformschakelaar nietingedrukt.

– Zekering is defect.

– Controleer de batterijstekker, steek hem zonodig in.

– Ontgrendel de hoofdschakelaar.

– Zet het contactslot in de stand “I“.– Voer de bedienercode in.– Controleer de batterijlading,

laad de batterij eventueel.– Bedien de platformschakelaar.

– Controleer de zekeringen F1 en 1F1.Het voertuig kan de last niet heffen.

– Voertuig niet bedrijfs-klaar.

– Oliepeil van de hydrauliek telaag.

– Batterijverbruik-bewaker isuitgeschakeld en toont”STOP”.

– Zekering is defect.– Te hoge last.

– Verricht alle maatregelen die zijngenoemd onder de storing ”Voertuigrijdt niet”.

– Controleer het oliepeil van dehydrauliek.

– Laad de batterij.

– Controleer zekering 2F1.– Let op de maximale hefcapaciteit

(zie typeplaatje).

1007

.NL

E 34

10 Storingshulp

Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van destoringen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.

Z Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kunt verhelpen,neemt u contact op met de servicedienst van de producent, omdat uitsluitendbijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kanoplossen.

Storing Mogelijke oorzaak MaatregelenVoertuig rijdt niet.

– Batterijstekker niet ingestoken.

– Hoofdschakelaar(NOODSTOP) ingedrukt.

– Contactsleutel in de stand “0“.– Codeslot uitgeschakeld.– Batterijlading te gering.

– Platformschakelaar nietingedrukt.

– Zekering is defect.

– Controleer de batterijstekker, steek hem zonodig in.

– Ontgrendel de hoofdschakelaar.

– Zet het contactslot in de stand “I“.– Voer de bedienercode in.– Controleer de batterijlading,

laad de batterij eventueel.– Bedien de platformschakelaar.

– Controleer de zekeringen F1 en 1F1.Het voertuig kan de last niet heffen.

– Voertuig niet bedrijfs-klaar.

– Oliepeil van de hydrauliek telaag.

– Batterijverbruik-bewaker isuitgeschakeld en toont”STOP”.

– Zekering is defect.– Te hoge last.

– Verricht alle maatregelen die zijngenoemd onder de storing ”Voertuigrijdt niet”.

– Controleer het oliepeil van dehydrauliek.

– Laad de batterij.

– Controleer zekering 2F1.– Let op de maximale hefcapaciteit

(zie typeplaatje).

Page 62: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 1

0708

.NL

F Onderhoud van het internetransportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk wordenvermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.

F Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan deveiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het internetransportmiddel in geen geval veranderen.

M Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruikuitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijfte garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoerenvolgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u terbeschikking voor het verversen van de olie.

Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die wordenbeschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud

Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producentmag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatievan de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voordeze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met hetbetreffende servicesteunpunt van de producent.

Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel debevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij hetopbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een gehevenlast uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.

Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbarevloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alleveiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld doorkortsluiting) uit te sluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij debatterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- ofperslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.

M Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal ofhogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldigafdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.

Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf“Weer in gebruik nemen“.

F 1

0708

.NL

F Onderhoud van het internetransportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk wordenvermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.

F Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan deveiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het internetransportmiddel in geen geval veranderen.

M Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruikuitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijfte garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoerenvolgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u terbeschikking voor het verversen van de olie.

Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die wordenbeschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud

Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producentmag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatievan de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voordeze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met hetbetreffende servicesteunpunt van de producent.

Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel debevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij hetopbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een gehevenlast uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.

Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbarevloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alleveiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld doorkortsluiting) uit te sluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij debatterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- ofperslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.

M Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal ofhogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldigafdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.

Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf“Weer in gebruik nemen“.

Page 63: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 2

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnischgeschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrischeinstallatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffendie nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Bij interne transportmiddelenmet batterij maakt u het voertuig bovendien spanningsvrij door de batterijstekker eruit te trekken.

Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit hetinterne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade aan dezeonderdelen te vermijden.

Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische /elektronische onderdelen moet u de voertuigafhankelijke instelwaarden handhaven.

Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van hetinterne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard bandenuitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens vanhet typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dathet interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld debanden links en rechts altijd gelijktijdig).

Hefkettingen: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallendie zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik.Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschrevenkettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereiktu geen voldoende smering.

Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur vanzes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook deslangleidingen in dit hydraulische systeem.

0708

.NL

F 2

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnischgeschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrischeinstallatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffendie nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Bij interne transportmiddelenmet batterij maakt u het voertuig bovendien spanningsvrij door de batterijstekker eruit te trekken.

Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit hetinterne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade aan dezeonderdelen te vermijden.

Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische /elektronische onderdelen moet u de voertuigafhankelijke instelwaarden handhaven.

Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van hetinterne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard bandenuitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens vanhet typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dathet interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld debanden links en rechts altijd gelijktijdig).

Hefkettingen: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallendie zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik.Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschrevenkettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereiktu geen voldoende smering.

Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur vanzes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook deslangleidingen in dit hydraulische systeem.

Page 64: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 3

0708

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkstevoorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim vanregelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormtbovendien een gevaar voor personen en bedrijf.

M De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen.

We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyseverricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade doorslijtage op het juiste moment te vermijden.

De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst ennormale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterketemperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallenovereenkomstig verkorten.

De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moetverrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgendeonderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.

W = alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per weekA = alle 500 werkuren, echter minstens eenmaal per half jaarB = alle 1000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaarC = alle 2000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.

In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet deexploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vasterdraaien.

F 3

0708

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkstevoorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim vanregelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormtbovendien een gevaar voor personen en bedrijf.

M De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen.

We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyseverricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade doorslijtage op het juiste moment te vermijden.

De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst ennormale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterketemperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallenovereenkomstig verkorten.

De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moetverrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgendeonderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.

W = alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per weekA = alle 500 werkuren, echter minstens eenmaal per half jaarB = alle 1000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaarC = alle 2000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.

In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet deexploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vasterdraaien.

Page 65: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 4

4 Onderhouds-controlelijst

OnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k

Rem 1.1 Luchtspleet van de magneetrem controleren tElektriciteit 2.1 Controleer instrumenten, indicaties en

bedieningsschakelaars op werking.t

2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorziening. k t2.3 Controleer de waarde van de zekeringen. t2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en

controleer de kabels op beschadiging.t

2.5 Controleer de werking van de microschakelaar-instellingen t2.6 Controleer contactgevers en relais. t2.7 Veiligheidsschakeling t2.8 Kabel- en motorbevestiging t2.9 Koolborstel op slijtage controleren, eventueel vervangen. k t

Energie-toevoer

3.1 Visuele controle batterij. k t3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed

vast zitten, smeer eventueel pool.k t

3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.

k t

Rijden 4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. t4.2 Overbrengingsolie vervangen wanneer de levensduur is

overschreden (10.000 h)4.3 Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel

in, controleer dissel op terugstellingt

4.4 Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen. k t4.5 Controleer wiellagers en bevestiging. t

Structuur van het apparaat

5.1 Controleer of het bestuurdersplatform goed functioneert en of het geen schade heeft.

t

5.2 Controleer het frame op beschadiging t5.3 Controleer markeringsplaten. t

0708

.NL

F 4

4 Onderhouds-controlelijst

OnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k

Rem 1.1 Luchtspleet van de magneetrem controleren tElektriciteit 2.1 Controleer instrumenten, indicaties en

bedieningsschakelaars op werking.t

2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorziening. k t2.3 Controleer de waarde van de zekeringen. t2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en

controleer de kabels op beschadiging.t

2.5 Controleer de werking van de microschakelaar-instellingen t2.6 Controleer contactgevers en relais. t2.7 Veiligheidsschakeling t2.8 Kabel- en motorbevestiging t2.9 Koolborstel op slijtage controleren, eventueel vervangen. k t

Energie-toevoer

3.1 Visuele controle batterij. k t3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed

vast zitten, smeer eventueel pool.k t

3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.

k t

Rijden 4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. t4.2 Overbrengingsolie vervangen wanneer de levensduur is

overschreden (10.000 h)4.3 Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel

in, controleer dissel op terugstellingt

4.4 Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen. k t4.5 Controleer wiellagers en bevestiging. t

Structuur van het apparaat

5.1 Controleer of het bestuurdersplatform goed functioneert en of het geen schade heeft.

t

5.2 Controleer het frame op beschadiging t5.3 Controleer markeringsplaten. t

Page 66: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 5

0708

.NL

OnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k

Hydrau-lische beweging

6.1 Visuele controle van de looprollen, glijstukken en aanslagen

k t

6.2 Controleer hefinrichting op functie, slijtage en instelling k t6.3 Controleer de werking van de hydraulische installatie. k t6.4 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op

stevige bevestiging, dichtheid en beschadiging, draai de aansluitingen eventueel aan

k t

6.5 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging.

k t

6.6 Controleer het oliepeil van de hydrauliek. k t6.7 Ververs hydraulische olie (wordt eventueel door een

speciale milieuservicevoertuig uitgevoerd).k t

6.8 Filter hydraulische olie op slijtage controleren, schoonmaken eventueel vervangen.

k t

6.9 Trekstangen t

Overeen-gekomen vermogen

7.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema. k t7.2 Proefrit t7.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud k t

Stuur-inrichting

8.1 Controleer de werking van de e-stuurinrichting. t

F 5

0708

.NL

OnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k

Hydrau-lische beweging

6.1 Visuele controle van de looprollen, glijstukken en aanslagen

k t

6.2 Controleer hefinrichting op functie, slijtage en instelling k t6.3 Controleer de werking van de hydraulische installatie. k t6.4 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op

stevige bevestiging, dichtheid en beschadiging, draai de aansluitingen eventueel aan

k t

6.5 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging.

k t

6.6 Controleer het oliepeil van de hydrauliek. k t6.7 Ververs hydraulische olie (wordt eventueel door een

speciale milieuservicevoertuig uitgevoerd).k t

6.8 Filter hydraulische olie op slijtage controleren, schoonmaken eventueel vervangen.

k t

6.9 Trekstangen t

Overeen-gekomen vermogen

7.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema. k t7.2 Proefrit t7.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud k t

Stuur-inrichting

8.1 Controleer de werking van de e-stuurinrichting. t

Page 67: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 6

5 Smeerschema

g Glijvlakkens Smeernippel

Vulpijp hydraulische oliea Aftapbout overbrengingolie

Gebruik in koelhuis

1) Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1

2) Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mmin de olie duiken.

Z De aangegeven vulhoeveelheid is een aanduiding van de fabrikant. Door de bouwvan de behuizing van de overbrenging (gietdeel) kunnen er afwijkingen in devulhoeveelheden zijn.

A

B 1,05 l

s E

A + C0,7 l

1)

E

a

2)

0708

.NL

F 6

5 Smeerschema

g Glijvlakkens Smeernippel

Vulpijp hydraulische oliea Aftapbout overbrengingolie

Gebruik in koelhuis

1) Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1

2) Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mmin de olie duiken.

Z De aangegeven vulhoeveelheid is een aanduiding van de fabrikant. Door de bouwvan de behuizing van de overbrenging (gietdeel) kunnen er afwijkingen in devulhoeveelheden zijn.

A

B 1,05 l

s E

A + C0,7 l

1)

E

a

2)

Page 68: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 7

0708

.NL

5.1 Gebruiksmiddelen

Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan metgebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.

F Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Slagebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Degebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met heteonderdelen of open vuur.

Gebruik bij het toevoegen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone vaten. U maggeen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitendafwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschrevenin deze handleiding.

Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschiktebindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens devoorschriften.

*) ook voor gebruik in koeling

Vet-richtwaarden

Code Bestel-nummer

Inhoud Omschrijving Toepassing

A 50 449 669 5,0 l H-LPD 46, DIN 51524

Hydraulische installatie

B 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan CytracHSY 75W-90 *)

Overbrenging

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524

Hydraulische installatie

E 29 202 050 1,0 kg Vet, Polylub GA 352P

Smeerdienst

Code Verzeeptype Druppel-punt °C

Walkpenetratie bij 25 °C

NLG1-klasse Gebruiks-temperatuur °C

E Lithium >220 280-310 2 -35 / +120

F 7

0708

.NL

5.1 Gebruiksmiddelen

Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan metgebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.

F Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Slagebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Degebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met heteonderdelen of open vuur.

Gebruik bij het toevoegen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone vaten. U maggeen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitendafwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschrevenin deze handleiding.

Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschiktebindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens devoorschriften.

*) ook voor gebruik in koeling

Vet-richtwaarden

Code Bestel-nummer

Inhoud Omschrijving Toepassing

A 50 449 669 5,0 l H-LPD 46, DIN 51524

Hydraulische installatie

B 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan CytracHSY 75W-90 *)

Overbrenging

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524

Hydraulische installatie

E 29 202 050 1,0 kg Vet, Polylub GA 352P

Smeerdienst

Code Verzeeptype Druppel-punt °C

Walkpenetratie bij 25 °C

NLG1-klasse Gebruiks-temperatuur °C

E Lithium >220 280-310 2 -35 / +120

Page 69: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 8

6 Aanwijzingen voor onderhoud

6.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden

Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bijservice- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.

– Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).– Trek de batterijstekker uit het stopcontact en beveilig het voertuig op deze manier

tegen abusievelijke inbedrijfstelling (zie hoofdstuk D).

F Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u dezezodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het optillenvan het voertuig moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport eneerste inbedrijfstelling“ in acht nemen.Beveilig het voertuig tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerremverricht.

6.2 Wielmoeren vastdraaien

Draai de wielmoeren aan het aandrijfwiel vast volgens de in de controlelijstaangegeven onderhoudsintervallen.

– Zet het aandrijfwiel (3) dwars op de lengterichting van het voertuig.– Draai alle wielmoeren (1) vast met behulp van de steeksleutel door het gat (2) in de

buffer.Stap 1: In aangegeven volgorde met 10 Nm aandraaienStap 2: In aangegeven volgorde met 150 Nm aandraaien

M Na het vastdraaien van de wielmoeren trekt u de steeksleutel uit opening (2)!

1

35

24

3

2

1

0708

.NL

F 8

6 Aanwijzingen voor onderhoud

6.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden

Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bijservice- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.

– Plaats het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).– Trek de batterijstekker uit het stopcontact en beveilig het voertuig op deze manier

tegen abusievelijke inbedrijfstelling (zie hoofdstuk D).

F Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u dezezodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het optillenvan het voertuig moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport eneerste inbedrijfstelling“ in acht nemen.Beveilig het voertuig tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerremverricht.

6.2 Wielmoeren vastdraaien

Draai de wielmoeren aan het aandrijfwiel vast volgens de in de controlelijstaangegeven onderhoudsintervallen.

– Zet het aandrijfwiel (3) dwars op de lengterichting van het voertuig.– Draai alle wielmoeren (1) vast met behulp van de steeksleutel door het gat (2) in de

buffer.Stap 1: In aangegeven volgorde met 10 Nm aandraaienStap 2: In aangegeven volgorde met 150 Nm aandraaien

M Na het vastdraaien van de wielmoeren trekt u de steeksleutel uit opening (2)!

1

35

24

3

2

1

Page 70: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 9

0708

.NL

6.3 De frontkap eraf nemen

– Open de batterijkap (zie hoofdstuk D).– Draai de bouten (5) eruit.– Frontkap (4) oplichten en neerlagen.

Z Montage in omgekeerde volgorde.

F Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.

4

5

F 9

0708

.NL

6.3 De frontkap eraf nemen

– Open de batterijkap (zie hoofdstuk D).– Draai de bouten (5) eruit.– Frontkap (4) oplichten en neerlagen.

Z Montage in omgekeerde volgorde.

F Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.

4

5

Page 71: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 10

6.4 Elektrische zekeringen controleren

– Bereid het voertuig voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden(zie paragraaf 6.1).

– Neem de frontkap eraf (zie paragraaf 6.3).– Controleer alle zekeringen volgens de tabel op de correcte waarde en op mogelijke

schade, vervang ze eventueel.

– Frontkap weer monteren

Pos. Omschrijving Beveiligd onderdeel Waarde6 F17 Gegevenszender (o) 10 A7 3F1 Regelzekering elektrische besturing 30 A8 F1 Zekering algehele regeling 10 A9 6F1 Ontlaadindicatie / werkurenteller 2 A

10 1F1 Rijmotor 300 A11 2F1 Pompmotor 150 A

6 7 8 9 10 11

0708

.NL

F 10

6.4 Elektrische zekeringen controleren

– Bereid het voertuig voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden(zie paragraaf 6.1).

– Neem de frontkap eraf (zie paragraaf 6.3).– Controleer alle zekeringen volgens de tabel op de correcte waarde en op mogelijke

schade, vervang ze eventueel.

– Frontkap weer monteren

Pos. Omschrijving Beveiligd onderdeel Waarde6 F17 Gegevenszender (o) 10 A7 3F1 Regelzekering elektrische besturing 30 A8 F1 Zekering algehele regeling 10 A9 6F1 Ontlaadindicatie / werkurenteller 2 A

10 1F1 Rijmotor 300 A11 2F1 Pompmotor 150 A

6 7 8 9 10 11

Page 72: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

F 11

0708

.NL

6.5 Weer in gebruik nemen

U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruiknemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht.

– Controleer de werking van de claxon.– Controleer de werking van de hoofdschakelaar.– Controleer de werking van de rem.– Smeer het voertuig volgens het smeerschema.

7 Het interne transportmiddel stilleggen

Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in eenvorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na destillegging verrichten zoals beschreven.

M Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrijvan de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen enwiellagers niet worden beschadigd.

Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet uverdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.

7.1 Maatregelen vóór de stillegging

– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Controleer de remmen.– Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F).– Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van

een verflaag, met een dunne olie- of vetfilm.– Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F).– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met

poolvet.

Z Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.

– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.

7.2 Maatregelen tijdens de stillegging

Alle twee maanden

– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).

M Interne transportmiddelen met batterij:u moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders doorzelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou debatterij vernielen.

F 11

0708

.NL

6.5 Weer in gebruik nemen

U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruiknemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht.

– Controleer de werking van de claxon.– Controleer de werking van de hoofdschakelaar.– Controleer de werking van de rem.– Smeer het voertuig volgens het smeerschema.

7 Het interne transportmiddel stilleggen

Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in eenvorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na destillegging verrichten zoals beschreven.

M Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrijvan de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen enwiellagers niet worden beschadigd.

Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet uverdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.

7.1 Maatregelen vóór de stillegging

– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Controleer de remmen.– Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F).– Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van

een verflaag, met een dunne olie- of vetfilm.– Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F).– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met

poolvet.

Z Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.

– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.

7.2 Maatregelen tijdens de stillegging

Alle twee maanden

– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).

M Interne transportmiddelen met batterij:u moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders doorzelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou debatterij vernielen.

Page 73: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0708

.NL

F 12

7.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen

– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F).– Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen.– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).

Z Interne transportmiddelen met batterij:bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contactenbesproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van debedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.

F Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen

Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand vanwelk jaar de volgende controle plaatsvindt.

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren

Z U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellenrespectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uwland. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven..

0708

.NL

F 12

7.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen

– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F).– Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen.– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).

Z Interne transportmiddelen met batterij:bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contactenbesproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van debedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.

F Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen

Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand vanwelk jaar de volgende controle plaatsvindt.

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren

Z U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellenrespectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uwland. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven..

Page 74: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

Page 75: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 76: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

3

0506

.NLBij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

3

0506

.NL

Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 77: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

Page 78: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

5

0506

.NL3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

5

0506

.NL

3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

Page 79: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

Page 80: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

7

0506

.NL7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

7

0506

.NL

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 81: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

Page 82: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

9

0506

.NLSchematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

9

0506

.NL

Schematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

Page 83: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

Page 84: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

11

0506

.NL8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

11

0506

.NL

8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

Page 85: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

Page 86: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 87: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 88: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

15

0506

.NLBij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

15

0506

.NL

Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

Page 89: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

Page 90: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

17

0506

.NL6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

17

0506

.NL

6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 91: ECE 220 / 225 ECE 220XL / 225XL 12.06-...Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de

0506

.NL

18

0506

.NL

18