DOOR MR. F. J. BREVET N -...

17
DR. ANTHONY GEORGE KRÖLLER IN 1926 EN 1927 DOOR MR. F. J. BREVET N ADAT in 1919, het eerste jaar na de beëindiging van de vijandelijkheden in november 1918, de Beurs een gewel- dige hausse had beleefd, begon in oktober 1920 de ken- tering, die in 1923 het dieptepunt bereikte. Het gevolg hiervan was voor het huis van Wm H. Muller en Co. desastreus en met dit huis voor de Rotterdamsche Bankvereeni- ging, die aan Muller crediet had verstrekt, evenzo. Voor beide huizen bestond er gevaar en dat het gevaar uitein- delijk uit de wereld werd geholpen wordt vermeld in het boek 'Het Spel en de Knikkers' van mr. J. W. Beyen. Hij schrijft: 'De belangrijkste rol speelde daarbij een crediet aan Wm H. Muller & Co. van f 25 miljoen. Wm H. Muller & Co., nog steeds een belangrijk en thans bloeiend bedrijf (scheepvaart, mij- nen en ertshandel), werd in de twintiger jaren geleid door een der vennoten (het was een open vennootschap onder firma), Anton Kröller, schoonzoon van de oprichter Wm H. Muller. Kröller was een geniaal zakenman, die helaas de neiging had zijn investe- ringen en aankopen te zeer met bankkrediet te financieren. De relatie tussen Wm H. Muller & Co. en de Rotterdamsche Bank was zeer nauw. De Rotterdamsche Bank heeft tenslotte aan Mul- ler & Co. geen geld verloren (zoals ten onrechte wel eens is aan- genomen) maar de te grote omvang van de financiering van Mul- ler & Co. door de Rotterdamsche Bank speelde een rol in de illi- quiditeit van deze Bank en was in verband daarmede mede oorzaak van de opspraak waarin de Bank in 1924 gekomen was.' Tot zover dit citaat. De Commanditaire Vennootschap Wm H. Muller en Co. had, zoals reeds aangehaald, als hoofdbedrij f Scheepvaart en Mijnbouw, met alles wat daaraan vast zat: schepen, mijnen, vemen, haven- installaties, ertshandel, maar ook graan (Compania Mercantil Argentina), vlees (Vianda) en in verder verband natuur-reservaat de Hooge Veluwe en Museum (Van Gogh). Zij strekte haar in- vloed uit tot in Engeland, Frankrijk, Zweden, Spanje, Zuid- Amerika - om enkele landstreken te noemen - en had daar eigen 234

Transcript of DOOR MR. F. J. BREVET N -...

DR. ANTHONY GEORGE KRÖLLER IN 1926 EN 1927

DOOR MR. F. J. BREVET

N ADAT in 1919, het eerste jaar na de beëindiging van devijandelijkheden in november 1918, de Beurs een gewel-dige hausse had beleefd, begon in oktober 1920 de ken-

tering, die in 1923 het dieptepunt bereikte.Het gevolg hiervan was voor het huis van Wm H. Muller en Co.

desastreus en met dit huis voor de Rotterdamsche Bankvereeni-ging, die aan Muller crediet had verstrekt, evenzo.

Voor beide huizen bestond er gevaar en dat het gevaar uitein-delijk uit de wereld werd geholpen wordt vermeld in het boek 'HetSpel en de Knikkers' van mr. J. W. Beyen.

Hij schrijft: 'De belangrijkste rol speelde daarbij een crediet aanWm H. Muller & Co. van f 25 miljoen. Wm H. Muller & Co., nogsteeds een belangrijk en thans bloeiend bedrijf (scheepvaart, mij-nen en ertshandel), werd in de twintiger jaren geleid door een dervennoten (het was een open vennootschap onder firma), AntonKröller, schoonzoon van de oprichter Wm H. Muller. Kröllerwas een geniaal zakenman, die helaas de neiging had zijn investe-ringen en aankopen te zeer met bankkrediet te financieren. Derelatie tussen Wm H. Muller & Co. en de Rotterdamsche Bankwas zeer nauw. De Rotterdamsche Bank heeft tenslotte aan Mul-ler & Co. geen geld verloren (zoals ten onrechte wel eens is aan-genomen) maar de te grote omvang van de financiering van Mul-ler & Co. door de Rotterdamsche Bank speelde een rol in de illi-quiditeit van deze Bank en was in verband daarmede mede oorzaakvan de opspraak waarin de Bank in 1924 gekomen was.'

Tot zover dit citaat.De Commanditaire Vennootschap Wm H. Muller en Co. had,

zoals reeds aangehaald, als hoofdbedrij f Scheepvaart en Mijnbouw,met alles wat daaraan vast zat: schepen, mijnen, vemen, haven-installaties, ertshandel, maar ook graan (Compania MercantilArgentina), vlees (Vianda) en in verder verband natuur-reservaatde Hooge Veluwe en Museum (Van Gogh). Zij strekte haar in-vloed uit tot in Engeland, Frankrijk, Zweden, Spanje, Zuid-Amerika - om enkele landstreken te noemen - en had daar eigen

234

representatieve kantoorgebouwen. Het was begrijpelijk dat bij deineenstorting van de monetaire verhoudingen, zoals in de eeuw naNapoleon niet was voorgekomen, en bij de onzekere prijzen vangoederen, vrachten en valuta, de firma vast kwam te zitten; dedreiging was er, dat zij haar verplichtingen zonder hulp niet zoukunnen nakomen.

De mogelijkheid van crediet bij Robaver was uitgeput. De Bankkon niet verder gaan. De stand v/as begin 1926 f 23.290.000,—,ongeveer evenveel als de Reserve van de Bank op haar balans. Be-halve de verplichtingen uit het lopende bedrijf, was er de schuldvanwege diverse obligatieleningen van tezamen f 7.271.300,— dieop gezette tijden rente en aflossing verlangden. Het niet nakomenvan het verschuldigde uit hoofde van de obligatieleningen zou totineenstorting leiden en vanwege de omvang was de Nederlandseeconomie daarmede niet gediend.

De heer dr. (honoris causa) Anthony George Kröller nu was eengroot koopman, die grote verdienste had gehad voor de gemenezaak. In de oorlogsjaren 1914-1918 had hij samen met C. A. P.van Stolk en C. J. K. van Aalst, in het kader van Rijks Graan-bureau, Nederlandsche Overzee Trust (N.O.T.) en NederlandscheUitvoer Maatschappij (N.U.M.), gezorgd voor het levensonder-houd van de Nederlanders. Zijn goede naam, tezamen met hetgeenhij in het algemeen belang had gedaan, was aanleiding voor deRegering om iets te doen. Ter Beurze van Amsterdam, waar menbij geruchte had vernomen dat bevriende handen zouden helpen,werd verondersteld dat die bevriende handen weieens de handenvan de beursbezoekers zouden kunnen blijken te zijn.

In maart 1926 nam mr. Th. A. Fruin het initiatief. Deze Rotter-damse advocaat, geassocieerd met mr. J. Coert en mr. J. Drost,was president-commissaris van Robaver en tevens een grootvriend van Kröller. Hij wist te bereiken, dat met aansporing vanDen Haag (De Geer was toen minister van Financiën) de Neder-landsche Bank bereid werd gevonden een bescheiden crediet teverlenen, om de eerstkomende termijn van de obligaties te hono-reren. De Nederlandsche Bank gaf slechts crediet tegen verpan-ding van aandelen. Er werd een Vennootschap gecreëerd: Wm H.Muller en Co. Erts- en Scheep vaartsbedrij f, waarin de renderendedelen van het concern werden ingebracht en zo via de aandelen

235

/

^

^

^ ^ ^

236

^

77. Tir/e/f/.J. 2

237

transportabel gemaakt. Fruin werd president-commissaris en alsmede-commissarissen fungeerden de heren mr. Willem Suer-mondt Lzn., Jid van de Firma A. C. Fraser en Co. en A. C. Mees,hoofddirecteur van de Internationale Crediet-Handels-Vereeni-ging Rotterdam (Internatio). In het jaarverslag over 1927, uitge-komen in oktober 1928, werden deze namen genoemd 'met ge-voelens van vriendschap, omdat zij in hoogst moeilijke omstandig-heden hun naam en medewerking belangeloos ter beschikkinghadden gesteld'.

Bij Robaver was ook iets gebeurd. Van hogerhand was daar eencommissaris benoemd met bijzondere bevoegdheden: mr. A. J.van Hengel, tot dan directeur van de Amsterdamsche Bank. Om-trent aard en karakter van deze bankier heeft mr. Beyen in zijngenoemd boek een treffend beeld, waarbij hij de epiteta niet spaarten waaruit te begrijpen valt dat hij een lastig element was.

De obligatieleningen stonden onder tmstverband van de N.V.Algemeen Administratie- en Trustkantoor. Dit hield onder meerin, dat de houders van obligaties niet rechtstreeks tegen de debi-trice konden ageren, doch slechts in de Trust en voorts, dat in eenvergadering van obligatiehouders de minderheid door een besluitvan de meerderheid werd gebonden. De bestuurders in het jaar1926 waren de heren mr. Joh. Havelaar, mr. Ed. Jacobsen,mr. J. J. Krantz, mr. W. A. Mees, W. H. de Monchy, mr. G. Nauta,M. Taudin Chabot, mr. P. J. van Wijngaarden en mr. F. J. Brevet(als directeur).

Mr. Fruin verzocht de Trust enige soepelheid te willen betrach-ten ten aanzien van de debitrice en zijn medewerking te geven omMulle: in stand te houden. De Trust kon echter weinig verrichtenzonder de vergadering van obligatiehouders te raadplegen. Wan-neer hiertoe zou worden overgegaan zouden de cijfers op tafelmoeten komen. Het zou de vraag zijn of er bij de obligatiehouderseen meerderheid voor enig uitstel te vinden zou zijn en het in op-spraak brengen van de debitrice zou het streven van mr. Fruinbepaald niet steunen.

Van maart tot oktober werd er vergaderd, soms wekelijks, somsdagelijks, de Trustheren onder elkaar, met die van de Robaver,met die van Muller, met die van Erts- en Scheepvaartbedrijf en

238

met die van de Nederlandsche Bank. Kröller werd gesecondeerddoor de heren mr. D. H. Andreae en S. van Deventer en vergezeldvan de leden van zijn Raad van Advies, de heren Walrave Boisse-vain en mr. W. M. J. van Lutterveld. Samen met mr. Van Hengelkwam mr. Y. J. H. van der Meulen, directeur van Robaver. Bijde Nederlandsche Bank waren het de heren mr. G. Vissering enmr. P. J. C. Tetrode, met wie onderhandeld werd. Voorwaar eenniet gering gezelschap, noch in aantal noch in gewicht(igheid).

Het ging dan over zaken als:moet er iets bekend worden gemaakt en zo ja door wie en hoe?

Welke zaken moeten er te gelde worden gemaakt: het kantoorge-bouw te Londen of dat te Parijs, de Hooge Veluwe of... de schilde-rijen? Daarbij werden schampere opmerkingen geuit. Indien tot ver-panding van de aandelen Erts-en Scheepvaartbedrijf wordt overge-gaan wie heeft dan het stemrecht op de aandelen, iemand alleen,vier groepen en voor welk deel ieder, of twee? Wanneer er doorcredietgeving van de Nederlandsche Bank of door verkoop vanobjecten geld op tafel komt, waar gaat het dan heen, naar Mullervoor haar bedrijf of naar Bank of Trust en in welke verhouding enwie maakt dat uit?

Dit leidde tot een Overeenkomst, waarin alle bedrijfsschuldenwaren vermeld, en waarbij als vertegenwoordiger van crediteurenwerd aangesteld, niet mr. Van Hengel, die dit begeerde, ook nieteen aanzienlijk Rotterdams koopman, doch de te IJsbrechtum(Fr.) wonende dr. E. van Weideren baron Rengers. Tengevolgevan het feit dat deze functionaris het bedrijf niet kende en ver af-woonde, waren de moeilijkheden vele. Het toenmalige telegraaf-kantoortje in IJsbrechtum zou ervan hebben kunnen getuigen hoeop late uren ingewikkelde internationale beslissingen op korte ter-mijn werden genomen.

De Overeenkomst had vóór 1 augustus getekend moeten wor-den, de dag waarop een aflossings- en rentetermijn verviel van eenvan de obligatieleningen. Maar op zaterdag 31 juli bedacht mr. VanHengel een klein amendement, dat tot strekking had, dat de Over-eenkomst slechts zou gelden voor die ene obligatietermijn. Daar-door zou de maandenlange arbeid om tot de Overeenkomst tekomen op losse schroeven zijn komen te staan. In een stormach-tige bijeenkomst van maandag 2 augustus bij de NederlandscheBank werd mr. Van Hengel bestraffend toegesproken. Hij liep boos

239

weg, liet echter zijn stukken liggen en nam, zonder dat hij zijngezicht verloor, zijn stoel weer in. Het resultaat was, dat eindelijkin oktober 1926 de zaak rond was.

De Overeenkomst werkte gedurende de winter 1926/1927, totdatdr. Kröller zijn zoon Bob, die te Parijs zeteide, vroeg om mr. VanHengel uit te nodigen voor enige zaken, die beter mondeling kon-den worden behandeld. Mr. Van Hengel ging daar gretig op in.Dr. Kröller nam, nu de baan vrij was, tezamen met zijn mijndes-kundige, de heer G. A. Müller-Nico, de trein naar Stockholm, omdaar te vergaderen met het Grangesberg-concern. Deze mijn-bouwonderneming had een concessie van de Zweedse regering opZweedse mijnen, een concessie, die afliep en dus vernieuwd moestworden. Om sterk te staan bij de onderhandelingen met de Zweed-se regering voorzag Grangesberg zich van eigen mijnen en kochtvan Muller de Afrikaanse mijnen Ouensa, Sakar en Temesrit en weltegen contante betaling van een bedrag van Zw. Kr. 26.625.000,—.

De heer Kröller kwam terug uit Stockholm met aan contantenf 15.750.000,— en een pakket aandelen van nominaal f 2.000.000,-in Trafik Aktiebolaget en betaalde daarmee het grootste deel vande schuld bij Robaver af. Tableau. Coup de Theatre.

De Bank gesaneerd, de Trust voor zijn obligatiehouders veilig,de Nederlandsche Bank buiten zorg, minister De Geer geen ver-antwoordelijkheid meer; Van Hengel verloor zijn functie...

Fruin had zijn zin en was in zijn vertrouwen niet geschokt enKröller had het gemaakt! Op 2 maart 1927.

240

ERASMIANA

DOOR DRS. N. VAN DER BLOM

EEN AUTOGRAAF VAN ERASMUS IN HET HISTORISCH MUSEUM

NAAR men weet, bezit de Gemeentebibliotheek in haarcollectie Erasmiana drie eigenhandige brieven van Eras-mus. De oudste is van 25 februari 1521, vanuit Leuven

geschreven aan Nicolaas Everaert, president van het Hof vanHolland in Den Haag. De tweede dateert van 3 januari 1528:Erasmus schreef die uit Basel aan Hermann, graaf van Neuenahr.De laatste is gericht aan de Fries Viglius, toen professor in Padua:hij is van 14 mei 1533, uit Freiburg. De teksten zijn te vinden in hetvoor de correspondentie van Erasmus onontbeerlijke werk vanP. S. Allen: 0/w.s üjpw/o/arwm £ray/wi, en wel als resp. ep. 1186,ep. 1926 en ep. 2810.

Drie brieven uit drie steden, die drie perioden uit Erasmus' levenmarkeren. Aan Everaert schrijft hij over Luther, wiens Over *feifcróy/omsc/ïe 6a////&rc/ta/> polariserend, zoals dat vandaag heet,heeft gewerkt. En hij meldt, dat twee inquisiteurs op weg zijn naarDen Haag om daar boeken van Luther te verbranden. De Graaf vanNeuenahr is pas terug van een reis naar Spanje. Erasmus vraagthem, hoe het daar met de 'pseudomonniken' staat, tegen wie hij indie tijd polemiseerde. Zelf voorziet hij in Basel storm - waar hijheen zal, weet hij nog niet; in geen geval naar Engeland! Het is ten-slotte, naar men weet, Freiburg geworden. Vandaaruit schrijft hijaan Viglius: 'U vergist u, als u denkt ook maar een duizendste tekennen van de moeiten die ik, behalve de ongemakken van ouder-dom en ziekte, heb te verstouwen. Maar (in 't Grieks, een citaatuit een dichter) "tegen het noodlot strijden zelfs goden niet".'Volgt een wijdlopig epistel over onrust in Engeland, in verbandmet de echtscheiding van Hendrik VIII, en in Holland; over eenandere Fries, Camminga, met wie hij gebrouilleerd is en wiensnaam hij in de laatste uitgave van zijn brieven heeft geschrapt, omdie te vervangen door die van . . . Viglius! (reg. 33 v.; in ep. 2586leest men inderdaad Viglius' naam; later, zie ep. 2261 introd.,zwijgt Viglius tegenover Camminga zorgvuldig over dit geval); en

241

over veel meer: de brief van een oude man, met nu en dan flitsenvan zijn vroegere felheid.

Zo uitvoerig laatstgenoemde brief is, zo kort de brief in het His-torisch Museum, waarvoor ik hier even aandacht vraag. Wat ik er-over meedeel, vindt men, met de tekst compleet, ook weer bijAllen, die terecht in de aan zijn nagedachtenis opgedragen catalo-gus .£rasmw.y en z/y/z 7#tf van het museum Boymans-van Beuningenvan 1969 in weids Latijn wordt genoemd 'virorum Erasmianorumdux atque exemplum' - voor allen die zich met Erasmus bezig hou-den gids en voorbeeld.

De tekst luidt dan (Allen, ep. 2327):S(alutem). Mihi cum tenacissimo malo res est non sine vitae peri-culo. Rogo fac sciam quid acciderit Alfonso Valdesio. Tot mensesnon scribit verbum. Aut aegrotat, aut ablegatus est, aut totus aliusin me factus est. Aueo et de Liuino nostro cognoscere. Tantumaegre potui, mi Corneli. Friburgi postridie pentecostes.

Eras(mus) Rot(erodamus)Het adres, aan ommezijde, luidt:

Eruditiss(imo) viro d(omino)Cornelio Sceppero,Caesaris a secretis.

Dat is:Gegroet! Ik heb te kampen met een zeer hardnekkige kwaal, nietzonder gevaar voor mijn leven. Laat me s.v.p. weten, wat metAlfonso de Valdés is gebeurd. Al zoveel maanden schrijft hij geenwoord. Of hij is ziek, óf verbannen, of tegenover mij geheel ver-anderd. Ik verlang ook over onze Levinus te vernemen. Dit slechtsheb ik met moeite kunnen (schrijven), waarde Cornelius. Freiburg,daags na Pinksteren.

Erasmus van RotterdamAan de zeergeleerde Heerde Heer Cornelius Scepperus,secretaris des Keizers.

Deze brief, van 6 juni, zonder jaar (maar dat is 1530), is vóórAllen viermaal gepubliceerd, in 1607 en 1617 door de Leidse pro-fessoren Meruia en Daniel Heinsius, in 1642 in de Londensebrieveneditie, boek XXX, nr. 76 (zie af b. 72, links bovenaan), en in1703/06 in de befaamde, mede met financiële steun van de stad

242

• ^ 7^5*

72. vo/i Cor-

243

Rotterdam tot stand gebrachte, 'LB', d.i. de editie van de OperaOmnia van Leclerc (Clericus), uitgegeven door Pieter van der Aain Lugdunum Batavorum, Leiden.

In 1905 bevond de brief zich hier ter stede in de collectie-D. Hudig. Op 24 maart 1922 is hij, vermeldt Allen, hem door me-vrouw de weduwe Hudig getoond. De aantekeningen op het bladzijn afkomstig van De la Faye, medewerker van Leclerc. Ze be-wijzen dat de brief in 1703/06 nog deel uitmaakte van het bekendeBrievenboek, dat thans in de Athenaeumbibliotheek te Deventerberust. (Allen I, app. viii, p. 603).

Tot slot enige informatie over de erin genoemde personen,^//oran? *fe Ka/</ó? (1490-1532) is de tweelingbroer geweest van Juande Valdés, die beroemd is in de geschiedenis van het Spaanse enItaliaanse Protestantisme (over hem zie J. N. Bakhuizen van denBrink in Meded. Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, afd.Letterk., n.r. 25, no. 3,1962). In 1520 is Alfonso met Karel V in deNederlanden en maakt de kroning te Aken en de Rijksdag vanWorms mee. Sinds 1522 secretaris van de keizer, vertoeft hij tot1529 in Spanje. Van erasmiaanse geest getuigt een geschrift waarinhij de plundering van Rome van 1527 verdedigt als een door deVoorzienigheid gewilde strafoefening over de Eeuwige Stad. Hijvergezelt dan de keizer naar Italië en maakt in 1530 de Rijksdagvan Augsburg mee. In Wenen is hij overleden. Hij beschermdeErasmus tegen tegenstanders. En ook wel tegen zichzelf - zo is opzijn verzoek een te scherpe brief van Erasmus aan Alfonso Virvesdoor deze niet bekend gemaakt, naar Valdés aan Erasmus mee-deelde (ep. 1839).jL/v//fKF /4/^ö^r, amanuensis van Erasmus, is in deze tijd van Frei-burg vertrokken. Via Augsburg, waar hij bij Fugger een door zijnmeester aan deze opgedragen boek afgaf, is hij naar Italië gegaanen is in Trento bij het Hof in dienst gekomen. Hij bezorgde daardrie boeken van Erasmus, o.a. diens geschrift over de oorlogtegen de Turken, aan de man, aan wie onze brief is gericht,Gor/ie/fitf Z>«p//c/«s (de Dobbele) Sceppe/m. Afkomstig uit Nieuw-poort (ca. 1503-1554/5) had hij diplomatieke ervaring opgedaanaan diverse hoven. Sinds 1527 secretaris van Karel V, heeft hij inde dagen van Augsburg contact met o.a. Melanchthon, de man dieaan de Protestantse kant de zaak van de vrede voorstond - zo

244

moest ook Erasmus op het contact met Scepperus gesteld zijn!(ep. 2336, intr.)

Op 28 juni 1530 heeft hij de brief van Erasmus vanuit Augsburgbeantwoord. Livinus, door Erasmus bij hem aanbevolen, was voor-lopig door hem in dienst genomen, in afwachting van betere kan-sen. En hij maakte het goed. Zo ook Valdés, die Erasmus, alssteeds, genegen was: nog vandaag zou hij hem schrijven!

Dat is gebeurd, maar die briefis verloren (althans, tot op hedenonbekend). Op 9 juli heeft Erasmus erop geantwoord: hij betuigtValdés zijn medeleven met het verlies van zijn vader en de kanse-lier en kardinaal Gattinara; en zijn eigen durende genegenheid(ep. 2349).

Onze brief geeft dus een snapshot van de Grote Oude, die erslecht aan toe was blijkbaar, uit het jaar van de Rijksdag vanAugsburg. Hij heeft de charme van het authentieke, dat autografeneigen is. De afbeelding brengt daarvan, hoop ik, iets over. Nogbeter is - en dat kan in dit geval dus zonder veel moeite - de briefzelf eens te gaan zien!

ENKELE VLUCHTIGE OPMERKINGEN OVER ERASMUS EN ARTSEN

VAN ZIJN TIJD

In 1467 werd Erasmus hier geboren *). Onze stad heeft altijdbeseft wat ze aan hem (en zichzelf?) verschuldigd was. In 1540wees men het gevolg van Karel V zijn geboortehuis. In 1549stond Philips II oog in oog met een houten beeld van de humanist.In 1622 onthulde men het beroemde bronzen beeld, nu bij deLaurens. De geleerde theoloog, filoloog en moralist leest in, endoceert uit, zijn grote boek: de Bijbel ®).

Een verbinding tussen Erasmus en de wetenschap hier werd in1592 zichtbaar gemaakt, toen de Latijnse School - schooltype vanzijn signatuur - boven haar poort een beeldje van Erasmus kreeg.Al gauw werd de naam Erasmiaansche School. In 1648 schrijft deconrector, de medicus Zacharias Sylvius, bij een uitgave van Har-vey's boek over de bloedsomloop het voorwoord en prijst - adieu

245

GtlILIELMI HARVEI

Exercitatio AnatomicaDe motu cordis & fanguinis.

ZACHARIJE S Y L V I IMedici Roterodamenfis.

A C C E S S I T

Doft. J A C O B I D E B A C K ,

ï5

wR O T E R O D A M I )

ARNOLDI LEERS

C XJLVI I I .

7J. r/fó/pa^/na van /Tövr^'j foefc over f/e

246

Galenus - de autopsie (afb. 73)In 1842 in Erasmiaansch Gymnasium omgedoopt, werd de

school in 1884 gehuisvest aan de Coolsingel, tegenover het Zieken-huis. Sinds 1937 aan de Wytemaweg, bloeit het Gymnasium Eras-mianum nu bescheiden in de schaduw van o.a. de Medische Facul-teit. Uit het oude gebouw nam men de door rector Kan vervaar-digde versregel mee:

ingenuis studiis duce Erasmo limina sacra.Aan onderwijs en vorming in Erasmus' geest zij deze school ge-

wi.d.Is de Universiteit van Rotterdam dus niet de eerste burcht van

wetenschap, die hier naar Erasmus is genoemd, dat ze, als ze eennaam moest hebben, naar hèm zou heten, viel te verwachten.

Dat in Erasmus' tijd epidemieën Europa teisterden is bekend *).De 'gave Gods', de pest, sloeg telkens toe en er was geen kruidte§;en gewassen. Erasmus' moeder stierf er aan. Als jongen, zegthij, kon hij het woord 'dood' niet horen •). En voor de pest vluchthij 'van stad tot stad'. Kwam men de in wit gestoken broeders vande GGD tegen, dan liep men er in een wijde boog omheen. InBclogna werd Erasmus om zijn witte Augustijnerpij voor zo'nbroeder aangezien en toen hij, argeloos, te dichtbij kwam, doorhet publiek met stenen bekogeld®) - wat zal hebben bijgedragento: een tweede trauma: de pij.

De syphilis dook in Europa op, bij de legers voor Napels hetee "st, en trok een verwoestend spoor. Uit mededogen met meisjesdie onwetend een lijder trouwden heeft Erasmus bepleit dat zo'nhuwelijk ontbindbaar behoorde te zijn.

Dan waren er de ziekten waaraan hijzelf leed: de Engelse zweet-ziekte; de vierdedaagse koorts, die hij wel uit onze contreien zalhebben meegenomen; en zijn gal- en nierstenen, die hij weet aanhet bocht dat men hem in Venetië voor wijn had voorgezet - deBourgogne, die hij als medicijn ertegen gebruikte, roemde hijdaarentegen zeer.

Medici waren dus in zijn tijd en voor hem belangrijke lieden.Slïchte artsen overgoot hij met de azijn van zijn hoon. De goedewas hij dankbaar en betaalde hij door hen in zijn brieven te loven,of door hun een boekje op te dragen. De Parijse arts Cop kennenwc nog, omdat Erasmus, tegen de veertig en dus 'op de drempel vande ouderdom', hem zijn vers daarover opdroeg. Naast Cop was hij

247

trouwens St. Geneviève, patrones van zijn 'adamata Lutetia', zijngeliefd Parijs, voor zijn genezing van de koorts dankbaar - al werdhet haar toen beloofde dankgedicht pas dertig jaar na dato ge-schreven en is de toon meer elegant dan innig, het beeld van Eras-mus als spotter met alle heiligenverering wordt er toch wat doorgeretoucheerd *). Aan dokter Afinius in Lier werd de Lof der Ge-neeskunst opgedragen - een jeugdwerkje, rhetorisch vuurwerk, metwat pepertjes ironie. De Hongaar Antonius, die hem in Baselkureerde, werd vereerd met de vertaling van drie opstellen vanGalenus van beschouwelijke aard - b.v.: de goede arts is tevenswijsgeer; de strikt medische werken van Galenus liet Erasmus alsfiloloog over aan Cornarius, een in het Grieks geverseerd man vanhet vak *).

'Het is billijk een dokter, door wie God ons heelt naar hetlichaam, eeuwig heil voor zijn ziel toe te wensen.' Aldus Erasmusin een brief aan Paracelsus, maart 1527. In Basel geroepen omErasmus' vriend, de drukker Froben, te behandelen, was Theo-phrastus Bombastus Paracelsus ook door Erasmus geconsulteerd.Deze stond verbaasd over de rake diagnose, maar wenste achterafwel toelichting op de nogal cryptische termen, waarin Paracelsuseen en ander had opgeschreven. Die toelichting gaf Paracelsus ineen brief waarin hij spreekt over het inzicht en de inspiratie die hijontving van Alscoos - zijn zwaard, waarvan hij onafscheidelijk wasen in het holle gevest waarvan hij zijn laudanumpillen bewaarde.Ondanks dat zwaard, misschien ook dank zij mede dat zwaard,was Erasmus geimponeerd. In zaken van gezondheid was hij nietimmuun voor wat bijgeloof, getuige het feit dat hij, naar dr. Kochvan Deventer ontdekte, vanaf het 49ste jaar, om de gevaren daar-van te omzeilen, alle z.g. climacterische jaren oversloeg. Erasmusheeft toen in Basel mede bewerkt - en hier werd de patiënt totpatroon! -, dat Paracelsus stadsarts werd en lector aan de Univer-siteit. Maar daar ontpopte de man zich als anti-Galenist, tot woedevan de artsenstand, tot schrik van de Galenus-vertaler Erasmus.Hij eclipseerde toen al gauw - zijn roem kwam, naar men weet,posthuum ®).

Nog een citaat uit Erasmus' brief aan hem. 'Ik ben zo overstelptmet werk, dat ik gewoon de tijd niet heb me te laten behandelenof ziek te zijn of zelfs te sterven!' Paracelsus: 'Ik versta mijn vak.Ik ken middelen, die Uw lichaampje een lang en gezond leven

248

kunnen geven En Uw werk kan gewoon doorgaan!' Dat noemtmen zich aanpassen aan de psyche van de patiënt.

Bekend is Erasmus' belevenis, een tien jaar eerder, met Leuvensedokters, als hij daar van Basel in deplorabele toestand aankomt eneen arts, vanwege zijn zweren, pest meent te constateren. Erasmusraadpleegt collega's van de man en zie, de geleerden zijn het nieteens! Een, die toch aan pest denkt - Erasmus zegt, dat hij in Leu-ven naam had, maar noemt in dit geval, barmhartig, 's mans naamniet; wel het honorarium: een gouden kroon - belooft 's avondsterug te komen, maar stuurt dan zijn knecht. Dan is het genoeg:'Woedend op de artsen beval ik me aan bij Christus, de GroteArts' 1°). En: 'Ik heb geen vermoeden van pest in mijn gedachtentoegelaten.' En, na de goede afloop: 'Indien het pest is geweest, hebik die door mijn inspanning, door niet toe te geven en door mijngeestkracht verdreven; hoe dikwijls is niet het grootste deel vaneen ziekte de inbeelding van ziekte. . . '

Erasmus sprak altijd - en Paracelsus nam dat, goed mensen-kenner, over - van zijn 'corpusculum', zijn lichaampje. Dat washet inderdaad, zwak en ziekelijk - men kan in zijn correspondentiede ups en vooral de downs van zijn gezondheid volgen. Dat isvaak nagegaan *). In Basel heeft men zijn skelet opgegraven enonderzocht, zijn schedel " ) ook opgemeten - die dia schenkt menme wel.

Dr. V. W. D. Schenk hier heeft Erasmus' psyche bestudeerd: eenboeiender bedrijf **). Toch: het raadsel, wil men: het wonder, blijft:die enorme wilskracht, die fantastische werklust, die overgaveaan zijn taak, dat geloof en die gehoorzaamheid aan zijn roeping.Gesjouwd heeft hij, als een polderjongen en naar zijn adagium:'Qui vitat molam, vitat farinam' - wie de molen mijdt, krijgt geenmeel. Als hij een oud man is, doodmoe, diep teleurgesteld, ziet mennog de taaiheid aan hem af.

'De rest is . . . lectuur'. Als hij vrienden zijn portret zond, zei hijsteeds, in zijn geliefde Grieks: 'tèn kreittoo ta sungrammata deixei'- mijn beter beeld zullen u mijn geschriften tonen. Rotterdam isdaarvoor goed geëquipeerd. Men herinnert zich de tentoonstellingvan 1969 in het museum Boymans-van Beuningen, waarvan hetmateriaal ter beschikking bleef in de rijke catalogus. En de hier terstede minder bekende verzameling Erasmiana van de Gemeente-bibliotheek geniet terecht wereldfaam. Erasmus' beeld wisselt met

249

de tijd - Vondel zei al: 'Hij heldert met de tijd'. Het zou eigenlijkerg plezierig zijn - misschien mag ik als amateur inzake Erasmushiermee eindigen - als er nu al, en met de uitbouw van de Universi-teit tot zo een, als Erasmus als zodanig zou kunnen herkennen, inalle faculteiten hier en daar mensen, al was het maar bij wijze vanrecreatie, zich zullen gaan interesseren voor de naamheilige enschutspatroon van hun Universiteit, en hun bijdragen gaan leverentot de kennis van zijn persoon en betekenis voor toen en nu.

NOTEN

1) Voordracht met dia's, hier van noten voorzien, voor Qworf Afovwm,interne audio-visuele nieuwsdienst van de Erasmus Universiteit, 17/18april 1973.

2) A. C. F. Koch, r/ie.Kéw o/"£/mmws' Wrf/r, Utrecht 1969, keert terugtot 1467 als geboortejaar. Vgi. mijn £//ie «owve/fe v/5/0/1 swr /'a/mee die«tf/ssa/ice J'£rasme, in: Humanistica Lovaniensia XX (1971) 69-79. EnMargaret Mann Philips, £ra5/m/s' /romycope, in: Erasmus in English,Toronto, 3/1971, p. 24.

3) Vgl. mijn £raym«5 ew /to/terdkm (kleine Roterodamumreeks nr. 26,1969).

3a) Men completere hiermee A/ed/sc/r Cowtocf 23 (1968) 786 v.4) Over dit onderwerp zie men de bijdragen van H. Brabant,

w/ej e/ w«fec///5 o« te/w/w d'Ütowme en £ray/we, se-s /wtf/ödfe.y ef .sesc/Vw, met uitvoerige bibliografie, in: Colloquia Erasmiana Turonensia,Vrin, Paris 1972, I, p. 515-537 en 539-568.

5) Allen, Opwj £/»«/o/örtf/w £ray/w/ III, ep. 867.267.6) Ibid. I, iv, p. 59 r. 112.7) C. Reedijk, r/ie/we/wso/Des/Vfer/ws EramiMS, Leiden 1956, nr. 131.8) Vgl. mijn £)/// e/ö/7itoray?, in: Moreana nr. 33, Angers, févr. 1972,

53, n. 1.9) W. A. Murray, £ras/ww.s a/ïd.Pflrace/.sK.s, in: Bibliothèque d'Huma-

nisme et Renaissance XX (1958) 560-564, die Allen VII, 1808 (Parac. a.Er.) en 1809 (Er. a. Parac.) in omgekeerde volgorde leest. Op Paracelsus'vertrek slaat waarschijnlijk Allen VII, 2049.

10) Noot 5: ep. 867.232: 'iratus medicis Christo medico me commen-do'. (Ten onrechte, uit Duits van noot 11, door H. T. Deelman weer-gegeven met 'ik beval mij aan bij Christo de arts', Ned. Tijdschr. v. Ge-neesk. 92.1 V.45, van 11 dec. 1948).

11) A. Werthemann, Sc/jöde/ «//*/ GeZ>e/«e dies fraswws vo/i /to/terdam,Basel 1930. Een copie van de schedel in de Erasmuszaal, Gemeente-bibliotheek.

12) Eras/wws' &öra£ter e/i z/e/:te«; in: Ned. Tijdschrift v. Geneesk.91 (1947) 702-708.

250