DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN...
Transcript of DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN...
1
DOCENTENHANDLEIDING
NIEUWE NATUUR- EN SCHEIKUNDE
NASK1 - NATUURKUNDE
3 VMBO-KGT
AUTEURS:
R. TROMP
M. EIJKELKAMP
TH. SMITS
MET MEDEWERKING VAN:
G. ALTENA
DERDE DRUK
MALMBERG 'S-HERTOGENBOSCH
WWW.NOVA-MALMBERG.NL
DEEL 1 OVER NOVA
2
Inhoudsopgave
Deel 1 Over NOVA ........................................... 3
1.1 De methode in hoofdlijnen ............................... 3 1.1.1 Opbouw ............................................................ 3 1.1.2 Leerstof ............................................................ 3 1.1.3 Contexten ......................................................... 3 1.1.4 Vaardigheden ................................................... 4 1.1.5 Practica ............................................................ 4 1.1.6 Demonstratieproeven ....................................... 5 1.1.7 Opgaven ........................................................... 5 1.1.8 Plus-stof ........................................................... 5 1.1.9 Extra basisstof .................................................. 6 1.1.10 Test Jezelf ........................................................ 6
1.2 Proeven ............................................................ 6 1.2.1 Algemeen ......................................................... 6 1.2.2 Organisatie ....................................................... 6 1.2.3 Instructies en vragen ........................................ 7 1.2.4 Een verslag maken .......................................... 7
1.3 Thuisopdrachten .............................................. 7 1.3.1 Algemeen ......................................................... 7 1.3.2 Organisatie ....................................................... 8 1.3.3 Beoordeling ...................................................... 8
1.4 Open onderzoek ............................................... 8 1.4.1 Algemeen ......................................................... 8 1.4.2 Leren onderzoeken .......................................... 8 1.4.3 Organisatie ....................................................... 9 1.4.4 Beoordeling ...................................................... 9 1.4.5 Plannen .......................................................... 10
1.5 Het ePack voor de leerling ............................. 10
1.6 Het ePack voor de docent .............................. 11
1.7 Planning en PTA ............................................ 12
1.8 Gebruiksaanwijzing ........................................ 13
Deel 2 Hoofdstuk voor hoofdstuk ................ 14
2.1 Hoofdstuk 1 .................................................... 14 2.1.1 Uitgangspunten .............................................. 14 2.1.2 Paragraaf 1 Krachten herkennen .................. 14 2.1.3 Paragraaf 2 Krachten meten ......................... 15 2.1.4 Paragraaf 3 Nettokracht ................................ 15 2.1.5 Paragraaf 4 Krachten in werktuigen .............. 15 2.1.6 Paragraaf 5 Druk ........................................... 16
2.2 Hoofdstuk 2 .................................................... 18 2.2.1 Uitgangspunten .............................................. 18 2.2.2 Paragraaf 1 Elektrische stroom ..................... 19 2.2.3 Paragraaf 2 Elektriciteit in huis ...................... 19
2.2.4 Paragraaf 3 Vermogen en energie ................ 20 2.2.5 Paragraaf 4 Elektriciteit en veiligheid ............. 21
2.3 Hoofdstuk 3 ..................................................... 22 2.3.1 Uitgangspunten ............................................... 22 2.3.2 Paragraaf 1 Energie uit brandstoffen ............. 23 2.3.3 Paragraaf 2 Windenergie ............................... 23 2.3.4 Paragraaf 3 Zonne-energie ............................ 23 2.3.5 Paragraaf 4 Waterkracht ................................ 24
2.4 Hoofdstuk 4 ..................................................... 25 2.4.1 Uitgangspunten ............................................... 25 2.4.2 Paragraaf 1 Luchtdruk ................................... 25 2.4.3 Paragraaf 2 Temperatuur .............................. 26 2.4.4 Paragraaf 3 Wolken en neerslag ................... 28 2.4.5. Paragraaf 4 Onweer ...................................... 28
2.5 Hoofdstuk 5 ..................................................... 29 2.5.1 Uitgangspunten ............................................... 29 2.5.2 Paragraaf 1 Licht, schaduw en spiegels ........ 29 2.5.3 Paragraaf 2 Van infrarood tot ultraviolet ........ 30 2.5.4 Paragraaf 3 Beelden maken met een lens .... 31 2.5.5 Paragraaf 4 Oog en bril ................................. 32
2.6 Hoofdstuk 6 ..................................................... 33 2.6.1 Uitgangspunten ............................................... 33 2.6.2 Paragraaf 1 Weerstanden .............................. 33 2.6.3 Paragraaf 2 LDR en NTC .............................. 34 2.6.4 Paragraaf 3 Het relais .................................... 35 2.6.5 Paragraaf 4 De transistor ............................... 36
2.7 Hoofdstuk 7 ..................................................... 37 2.7.1 Uitgangspunten ............................................... 37 2.7.2 Paragraaf 1 Moleculen ................................... 37 2.7.3 Paragraaf 2 Het deeltjesmodel ...................... 38 2.7.4 Paragraaf 3 Temperatuur en deeltjesmodel .. 38 2.7.5 Paragraaf 4 Atomen als bouwstenen ............. 39
2.8 Hoofdstuk 8 ..................................................... 40 2.8.1 Uitgangspunten ............................................... 40 2.8.2 Paragraaf 1 Wat is straling? .......................... 41 2.8.3 Paragraaf 2 Radioactiviteit ............................. 41 2.8.4 Paragraaf 3 Straling gebruiken ...................... 42 2.8.5 Paragraaf 4 Bescherming tegen straling ....... 43
Deel 3 Materialenlijsten ............................... 44
Voor vmbo GT .................................................................. 44
Voor vmbo K .................................................................... 47
Colofon .......................................................... 50
3
Deel 1 Over NOVA
1.1 De methode in hoofdlijnen
1.1.1 Opbouw
De leerlingen werken in het derde leerjaar vmbo met één
handboek (met theorie) en twee werkboeken (met opga-
ven, practica en Test-Jezelf-vragen). Ze kunnen de ge-
maakte opgaven zelf nakijken met de uitwerkingenboeken
waarin alle opgaven „voorbeeldig‟ zijn uitgewerkt.
Zoals de titel aangeeft, is het handboek Nova 3 vmbo-kgt
bedoeld voor alle leerlingen in de kaderberoepsgerichte en
de gemengde / theoretische leerwegen. De bijbehorende
werkboeken zijn wel uitgesplitst naar niveau, met aparte
delen voor kaderberoepsgericht (K) en gemengd / theore-
tisch (GT). Deze handleiding richt zich op alle docenten
die met het kgt-handboek werken; het maakt daarbij niet
uit of u de K- of de GT-werkboeken gebruikt (of beide).
Uiteraard is er voor het derde leerjaar vmbo ook digitaal
leermateriaal beschikbaar. Via het ePack krijgen de leer-
lingen toegang tot de Nova-website. Daar vinden ze een
ruim aanbod aan digitaal leermateriaal: instaptoetsen,
begrippenlijsten, computerlessen, een kennisspel, oefen-
toetsen enzovoort.
Daarnaast is er ook een ePack voor docenten met eind-
toetsen in verschillende digitale formats, de docenten-
handleiding en templates voor een digitaal schoolbord.
Tenslotte verschijnt regelmatig het Nova E-zine, de e-
mailnieuws-brief van Nova, met actueel nieuws en nuttige
informatie.
1.1.2 Leerstof
Vanaf deel 3 vmbo richt Nova zich op de leerstof in de
examenprogramma‟s voor het vmbo, kaderberoepsgericht
en gemengd / theoretisch. De leerstofkeuze wordt nader
toegelicht in deel 2 van deze docentenhandleiding, in de
inleidingen bij de verschillende hoofdstukken.
In deel 3 worden vier onderwerpen uit de vmbo-examen-
programma‟s afgesloten:
- Het weer (exameneenheid NASK1/K/12) in hoofdstuk 4
Het weer;
- Licht en beeld (exameneenheid NASK1/K/7) in hoofdstuk
5 Licht;
- Bouw van de materie (exameneenheid NASK1/K/10) in
hoofdstuk 7 Materie;
- Straling en stralingsbescherming (exameneenheid
NASK1/K/11) in hoofdstuk 8 Straling.
De genoemde vier onderwerpen worden niet centraal ge-
examineerd. We hebben ervoor gekozen om ze in deel 3
af te sluiten, zodat de leerlingen zich in het vierde leerjaar
kunnen richten op de onderwerpen die wel in het centraal
examen aan de orde komen.
De leerstof in de overige vier hoofdstukken (1 Krachten, 2
Elektriciteit, 3 Energie en 6 Schakelingen) komt wel terug
in deel 4 (en het centraal examen). Bij deze onderwerpen
hebben we gekozen voor een concentrische aanpak: in
deel 4 wordt de leerstof niet alleen herhaald, maar ook
verdiept en uitgebreid. Zo werken de leerlingen stap-voor-
stap toe naar het niveau van het centraal examen.
Vergeleken met deel 1-2 is er in deel 3 meer aandacht
voor abstracte begrippen en voor het maken van be-
rekeningen. Het abstractievermogen van de leerlingen
neemt in deze periode duidelijk toe, en de methode sluit
daar bij aan.
1.1.3 Contexten
In Nova wordt elk onderdeel van de leerstof gekoppeld
aan een bepaalde context. De leerlingen verwerven niet
alleen theoretische kennis, maar leren die ook toepassen
op concrete situaties.
De meeste hoofdstukken hebben één hoofdcontext, zoals
'Elektrische apparaten' of 'Werken met straling'. Die hoofd-
context wordt geïntroduceerd op de titelpagina van het
hoofdstuk, in de openingsfoto en de inleidende tekst. Foto
en tekst zijn een goede aanleiding om bij de hoofdcontext
stil te staan, en relevante voorkennis te activeren.
In de paragrafen wordt de context niet tot in details behan-
deld. De leerlingen moeten leren om zelf verbanden te
leggen tussen de leerstof en de wereld om hen heen. De
tekst van de paragrafen zet de leerlingen daarom wel op
het goede spoor, maar kauwt niet alles voor: veel verban-
den moeten de leerlingen zelf leggen, door de opgaven en
opdrachten bij de paragrafen te maken.
De Plus (aan het eind van elke paragraaf) en de paragraaf
met Extra basisstof (aan het eind van elk hoofdstuk) bie-
den achtergrondinformatie bij de contexten. De leerlingen
hoeven deze achtergrondinformatie niet te kennen om het
vak met succes te kunnen volgen. Wel draagt deze infor-
matie eraan bij dat de contexten meer voor hen gaan le-
ven.
DEEL 1 OVER NOVA
4
1.1.4 Vaardigheden
Vaardigheden hebben een belangrijke plaats in het vak
natuur- en scheikunde 1. De syllabus waarin het examen-
programma wordt uitgewerkt, bevat een lijst met negen
„Leervaardigheden in het vak natuurkunde‟ (examen-
eenheid NASK1/K/3). Hierin wordt gedetailleerd beschre-
ven wat de leerlingen aan het einde van het vierde leerjaar
allemaal moeten kunnen (zie figuur 1 voor een overzicht).
In Nova komen die vaardigheden op verschillende manie-
ren aan de orde. Achterin deel 3 worden veertien vaardig-
heden aangeboden, in de vorm van concrete, puntsgewij-
ze instructies. We hebben deze instructies achterin het
handboek bij elkaar gezet, omdat ze daar het gemakkelijk-
ste geraadpleegd kunnen worden.
De eerste keer dat een vaardigheid nodig is, staat er een
verwijzing in het werkboek: „Gebruik vaardigheid ... achter
in je werkboek‟. Dit is het geëigende moment om de vaar-
digheid uit te leggen aan de hand van een opgave, een
leerlingenproef of eigen onderzoek. Zie verder deel 2 van
deze docentenhandleiding, waarin we regelmatig prakti-
sche tips geven over het aanleren van de vaardigheden.
Vaak moeten de leerlingen een vaardigheid later in het
jaar opnieuw gebruiken. Ze moeten de bijbehorende in-
structie dan zelf opzoeken achterin het handboek. We
gaan ervan uit dat de leerlingen dit zelfstandig (leren)
doen. Daarom verwijzen we als regel niet opnieuw naar de
benodigde vaardigheid.
Vaardigheden leer je het beste in de praktijk, door veel te
oefenen. Vandaar dat Nova veel aanknopingspunten biedt
voor praktisch werk: in de vorm van leerlingproeven, eigen
onderzoek, computeropdrachten (in het ePack) en thuis-
opdrachten. De leerlingen worden op allerlei manieren
door de methode aan het werk gezet.
Het is niet de bedoeling dat de leerlingen alle praktische
opdrachten uitvoeren. Daarvoor is het aanbod in de me-
thode te groot. We gaan ervan uit dat u zelf een keuze
maakt uit dat aanbod, naar gelang de mogelijkheden op
uw school, de beschikbare tijd en uw eigen didactische
voorkeur.
We hebben er rekening mee gehouden dat u sommige
opdrachten zult overslaan. De paragrafen met leerstof
vooronderstellen niet dat de leerlingen bepaalde proeven
hebben uitgevoerd; ze zijn op zichzelf genomen goed te
begrijpen. Ook zijn de onderzoeksopdrachten en thuis-
opdrachten niet noodzakelijk voor een goed begrip van de
theorie. De methode laat u de vrijheid deze opdrachten
naar eigen inzicht in uw lessen op te nemen.
Figuur 1 de leervaardigheden in exameneenheid NASK1/K/3
OVERZICHT LEERVAARDIGHEDEN
De kandidaat kan
1 informatie uit bronnenmateriaal selecteren, verwerken en
bewerken
2 rekenvaardigheden binnen natuurkunde toepassen
3 natuurkundige grootheden met bijbehorende eenheden gebrui-
ken, inclusief de afkortingen
4 natuurkundige apparatuur herkennen en gebruiken
5 de computer gebruiken
6 berekeningen uitvoeren en redeneringen opzetten gebruikma-
kend van formules
7 veilige en onveilige situaties herkennen bij ontwerpen en on-
derzoek doen en bij onveilige situaties suggesties doen voor
verbetering
8 de deelstappen van een ontwerpproces uitvoeren
9 de deelstappen van een onderzoek uitvoeren
Bron: Syllabus CE Nask 1, BB, KB en GT, 2010
1.1.5 Practica
Het onderdeel Practicum in het werkboek bestaat uit drie
onderdelen:
– proeven;
– thuisopdrachten;
– eigen onderzoek.
Proeven zijn opdrachten met practicumapparatuur die de
leerlingen op school uitvoeren. Ze kunnen verschillende
doelen hebben.
– Bij sommige proeven gaat het erom dat de leerlingen
leren werken met bepaalde apparatuur, zoals een
stroommeter of een kWh-meter. Zie bijvoorbeeld proef 1
De stroomsterkte meten in hoofdstuk 2.
– Andere proeven ondersteunen de begripsontwikkeling.
U kunt ze gebruiken als een inleiding op, of een illustra-
tie bij de theorie. Dat geldt bijvoorbeeld voor proef 1 Het
massamiddelpunt bepalen en proef 5 Werken met een
hefboom in hoofdstuk 1.
5
– Ten slotte zijn er proeven waarbij de leerlingen een
geleide onderzoeksopdracht uitvoeren. De leerlingen le-
ren hoe ze een onderzoeksvraag kunnen beantwoorden
door een experiment uit te voeren. Goede voorbeelden
zijn proef 2 De spanning van een zonnepaneel en proef
3 Het rendement van een waxinelichtje in hoofdstuk 3.
Thuisopdrachten zijn praktische onderzoeksopdrachten
die de leerlingen thuis uitvoeren. Op die manier krijgen ze
oog voor de natuur- en scheikunde in hun eigen leefomge-
ving.
Ten slotte zijn er opdrachten waarbij de leerlingen – min of
meer zelfstandig – een eigen onderzoek uitvoeren. Deze
opdrachten sluiten aan bij eindterm 9 in de uitwerking van
exameneenheid NASK1/K/3. De deelstappen die in deze
eindterm worden genoemd (zie figuur 2), kunnen hiermee
op een praktische manier geoefend worden.
Figuur 2 eindterm 9 van exameneenheid NASK1/K/3
NASK1/K/3 EINDTERM 9
De kandidaat kan de deelstappen van een onderzoek uitvoeren:
- onderzoek voorbereiden:
. een onderzoeksvraag kiezen
. benodigdheden selecteren
. alternatieven bedenken voor de uitvoering
- onderzoek uitvoeren:
. een plan opstellen
. werken volgens plan
. waarnemingen verrichten gegevens verzamelen
. gegevens grafisch presenteren
. conclusies trekken
- onderzoek afsluiten:
. voorstellen voor verbetering doen
. aanbevelingen voor verder onderzoek doen
Bron: Syllabus CE Nask 1, BB, KB en GT, 2010
1.1.6 Demonstratieproeven
Demonstratieproeven zijn proeven die u als docent uit-
voert, terwijl de klas toekijkt. Hoogstens verlenen enkele
leerlingen assistentie. In het handboek en de werkboeken
worden als regel geen demonstratieproeven beschreven.
Een demonstratie verliest veel haar 'attentiewaarde' als de
leerlingen van te voren kunnen lezen wat er gaat gebeu-
ren. Daarom zijn de demonstratieproeven opgenomen in
de docentenhandleiding. Daar kunt u een flink aantal vin-
den.
De demonstratieproeven zijn niet bedoeld als vervanging
van de leerlingenpractica, maar als aanvulling daarop. U
kunt ze gebruiken om de uitleg van een stuk leerstof te
verduidelijken en te verlevendigen.
Soms kan het - om praktische redenen - handig zijn om
een proef uit het werkboek niet door de leerlingen te laten
uitvoeren, maar als demonstratieproef te gebruiken. In
deel 2 van deze docentenhandleiding wordt soms op deze
mogelijkheid gewezen.
1.1.7 Opgaven
Bij elke paragraaf horen twee soorten opgaven: leerstof-
vragen en toepassingsvragen. Deze opgaven staan in het
werkboek. In het handboek wordt aan het einde van elke
paragraaf verwezen naar de bijbehorende opgaven in het
werkboek.
De leerstofvragen doen een beroep doen op het geheugen
van de leerlingen. Om een leerstofvraag te beantwoorden,
hoeven ze alleen een stukje leerstof zonder fouten te re-
produceren. Leerlingen die het moeilijk vinden om een
paragraaf nauwkeurig te lezen, worden door deze vragen
nog eens met hun neus op de leerstof gedrukt.
De toepassingsvragen zijn oefeningen in het toepassen
van de leerstof. In de methode staan veel eenvoudige
toepassingsvragen. Deze vragen zijn vooral nuttig om
deelvaardigheden in te oefenen zoals:
− een stroomsterkte meten;
− de waarde van een weerstand bepalen;
− een barometer aflezen.
De leerlingen moeten daarnaast ook leren om moeilijker
(meer realistische, minder voorgebakken) problemen op te
lossen. Daarom staan er in de methode ook toepassings-
vragen die meer van het inzicht van de leerling vragen.
1.1.8 Plus-stof
Elke paragraaf in het handboek wordt afgesloten met een
onderdeel dat we „Plus' hebben genoemd. Dit onderdeel is
herkenbaar aan de lichtblauwe achtergrondkleur en aan
het opschrift „Plus‟.
De Plus-stof geeft achtergrondinformatie bij de gewone
leerstof: toepassingen of interessante aspecten die de
„gewone‟ leerstof in een breder kader zetten. Het is aan u
om deze leerstof al dan niet te behandelen en te toetsen.
Onmisbaar is deze leerstof in elk geval niet: de „gewone‟
leerstof valt ook zonder de Plus-stof goed te begrijpen.
DEEL 1 OVER NOVA
6
Bij elk stukje Plus-stof horen enkele opgaven in het werk-
boek. De leerlingen kunnen zich hiermee de Plus-stof
eigen maken. Vaak komen in deze opgaven ook onderde-
len van de gewone leerstof terug.
U kunt de Plus-stof op twee manieren gebruiken.
– Wanneer u de leerlingen vaak zelfstandig laat werken,
kunt u met de Plus-stof tempoverschillen opvangen. U
laat de Plus-stof dan alleen door de snellere leerlingen
maken (als een vorm van tempodifferentiatie).
– Wanneer u als regel klassikaal werkt, kunt u de Plus-
stof gebruiken als aanvulling op de gewone leerstof, bij-
voorbeeld na de elektronische adviestoets.
Zo kunt u een programma op maat samenstellen, rekening
houdend met het niveau en de belangstelling van de leer-
lingen.
1.1.9 Extra basisstof
Aan het einde van elk hoofdstuk vindt u een paragraaf met
Extra basisstof. Deze paragraaf is afgedrukt op een licht-
blauwe achtergrond, zodat het verschil met de paragrafen
met gewone leerstof meteen te zien is.
In de Extra basisstof wordt een praktische toepassing van
natuur- of scheikunde besproken, aansluitend bij wat in het
hoofdstuk behandeld is. Als regel gaat het om concrete
zaken uit de leefwereld van de leerlingen: de achtbaan,
energie in voedsel, duiken, een scan laten maken, enzo-
voort.
In het werkboek staan opgaven over de Extra basisstof,
met dezelfde opbouw als de opgaven over de „gewone‟
basisstof. Hiermee kunnen de leerlingen zich de extra
leerstof eigen maken.
1.1.10 Test Jezelf
In de werkboeken is aan het einde van elk hoofdstuk een
oefentoets opgenomen: de „Test Jezelf‟. Met deze oefen-
toets kunnen de leerlingen zelf nagaan in hoeverre ze de
leerstof beheersen. Desgewenst kunt u de oefentoets door
alle leerlingen laten maken, als diagnostische toets.
In de opgaven van de oefentoets wordt een groot deel van
de leerstof „op niveau‟ getoetst. De uitslag geeft daardoor
een betrouwbaar beeld van wat de leerlingen kennen en
kunnen. De oefentoets dekt echter niet de volledige leer-
stof. Het is goed de leerlingen daarop te wijzen. Voor de
eindtoets zullen ze alle theorie moeten bestuderen.
Elke oefentoets begint met 16 tot 20 gesloten vragen. De
leerlingen kunnen deze vragen desgewenst op de compu-
ter maken (via het ePack). Het tweede deel van de oefen-
toets bestaat uit open opgaven. Deze opgaven kunnen
alleen in het werkboek gemaakt worden, omdat ze zich
niet goed lenen voor digitale aanbieding en verwerking.
1.2 Proeven
1.2.1 Algemeen
Bij elk hoofdstuk hoort een aantal leerlingproeven. In het
handboek staat steeds aangegeven, welke proef bij welk
onderdeel van de leerstof hoort. De proeven zelf zijn in het
werkboek te vinden, in de afdeling Practicum van elk
hoofdstuk.
De tijd die voor het uitvoeren van een proef nodig is, vari-
eert van proef tot proef. Bij elke proef staat een indicatie,
die kan uiteenlopen van 15 tot 60 minuten. De opdrachten
waarbij de leerlingen eigen onderzoek uitvoeren, vragen
de meeste tijd. Deze opdrachten kunt u het beste spreiden
over meerdere lessen. Bijvoorbeeld: 15 min voorbereiding
in les 1 (of thuis), 30 min uitvoering in les 2 en 15 min
afsluiting in les 3.
Elke proefbeschrijving start met een korte inleiding. In de
inleiding wordt aangegeven welke kennis bekend veron-
dersteld wordt bij het betreffende experiment.
Bij elke proef wordt de doelstelling expliciet vermeld onder
het kopje „Doel‟. Dat maakt het gemakkelijker om de kop-
peling met de leerstof te maken.
We adviseren om elke proef zorgvuldig in te leiden en na
te bespreken. Dat voorkomt dat proeven los komen te
staan van het lesgebeuren en een te laag leerrendement
hebben.
1.2.2 Organisatie
Voor het slagen van een proef is een goede organisatie
een eerste vereiste. Wij hebben goede ervaringen met de
volgende manier van werken:
7
1 Inleiding
De docent vertelt kort:
a Wat het doel is van de proef en welke relatie er met de
leerstof bestaat.
b Eventueel: hoe de leerlingen bepaalde belangrijke han-
delingen moeten uitvoeren (bijvoorbeeld hoe ze een
stroommeter moeten aflezen).
c Waar de leerlingen het practicummateriaal kunnen vin-
den, en waar ze dat materiaal na afloop weer moeten
opbergen.
2 Proeven uitvoeren
De leerlingen voeren (bij voorkeur in groepen van twee) de
proeven uit, en beantwoorden de bijbehorende vragen. Ze
doen dat als regel zelfstandig, met weinig of geen begelei-
ding. Na afloop van de proef bergen ze het practicum-
materiaal weer op.
3 Afsluiting
De docent bespreekt met de leerlingen wat de resultaten
zijn (voor zover ze die al uitgewerkt hebben) en laat ze
een relatie leggen met het doel van de proef. Daarna lezen
de leerlingen de paragraaf waar de proef bij hoort, en be-
ginnen met het maken van de opgaven. Wat ze niet af
krijgen, is huiswerk voor de volgende les.
Deze wijze van werken maakt het mogelijk, om tempo-
verschillen tussen de leerlingen zonder veel problemen op
te vangen.
1.2.3 Instructies en vragen
De tekst van de proeven bestaat uit instructies en vragen.
De instructies geven aan welke handelingen de leerlingen
tijdens de proef moeten uitvoeren. De instructies zijn zo
duidelijk geformuleerd dat de meeste leerlingen geen hulp
nodig hebben. Het is niet nodig de leerlingen voortdurend
te assisteren.
Bij veel proeven zult u min of meer de handen vrij hebben.
Er is dus tijd om met de leerlingen in gesprek te gaan, en
ze aan het denken (reflecteren) te zetten. We adviseren
om de leerlingen regelmatig te vragen „waar het nu eigen-
lijk om gaat‟. U zou daarvoor enkele gerichte vragen ach-
ter de hand kunnen houden. Dat voorkomt dat de leer-
lingen braaf doen wat er staat, zonder er veel van op te
steken.
De (genummerde) vragen geven aan, waar de leerlingen
tijdens de proef op moeten letten. In het werkboek is ruim-
te vrijgelaten om de antwoorden te noteren. Meestal wordt
de leerlingen ook gevraagd om een conclusie te trekken.
Het is niet nodig om in de nabespreking alle antwoorden
na te lopen. Vaak is het voldoende dat u samen met de
klas nagaat of het doel van de proef is bereikt.
1.2.4 Een verslag maken
Het werkboek is zo ingericht dat de antwoorden tijdens de
proef kunnen worden genoteerd in de open ruimten. Het is
aan te raden om de leerlingen daarnaast regelmatig een
verslag te laten schrijven. In het handboek wordt uitgelegd
uit welke onderdelen zo'n verslag bestaat (vaardigheid 14).
De ene proef leent zich beter voor het maken van een
verslag dan de andere. Voor een (geleide) onderzoeks-
opdracht is dat bijvoorbeeld zinvoller dan voor een illustra-
tief proefje waarbij de kennismaking met nieuwe leerstof
centraal staat. In deel 2 van deze docentenhandleiding
geven we daarom bij elke hoofdstuk aan welke proeven
geschikt zijn om er een verslag van te laten maken.
1.3 Thuisopdrachten
1.3.1 Algemeen
In het werkboek vindt u na de leerlingproeven een aantal
thuisopdrachten. Dit zijn activiteiten die de leerlingen thuis
kunnen uitvoeren met huis-tuin-en-keuken-materialen. Het
hoofddoel van deze thuisopdrachten is de leerlingen ster-
ker bij de leerstof te betrekken. Ze stimuleren de leerlingen
om natuur- en scheikunde te zien in de wereld om hen
heen.
Wij raden aan om de thuisopdrachten als huiswerk op te
geven. De leerlingen merken dan dat het werken aan
thuisopdrachten een gewoon onderdeel van de lessen is,
en niet iets wat er maar bijhangt.
Het is niet onze bedoeling dat elke leerling alle thuisop-
drachten van een hoofdstuk maakt. Ons advies is om elke
leerling hooguit twee opdrachten per hoofdstuk te laten uit-
voeren.
DEEL 1 OVER NOVA
8
1.3.2 Organisatie
Wij hebben goede ervaringen met de volgende manier van
werken:
Halverwege de behandeling van een hoofdstuk vertelt de
docent de leerlingen het volgende:
1 Jullie moeten één (of twee) van de opdrachten in dit
hoofdstuk maken.
2 Je kunt intekenen op een opdracht door je naam op een
intekenlijst te zetten (die in het lokaal is opgehangen).
3 Er mogen niet meer dan vijf leerlingen intekenen op de-
zelfde opdracht; wie het eerst komt, het eerst maalt.
4 Je moet van je opdracht(en) altijd een verslag maken,
ook al staat dat niet met zoveel woorden in de opdracht.
5 Op die-en-die dag moet je het verslag van je op-
dracht(en) inleveren.
De leerlingen moeten hun opdrachten inleveren nadat de
behandeling van het hoofdstuk afgesloten is (bij voorkeur
op dezelfde dag dat ze een afsluitende repetitie over het
hoofdstuk maken).
Een voordeel van deze manier van werken is, dat de leer-
lingen zelf mogen kiezen welke opdracht(en) ze maken.
Dat stellen ze als regel erg op prijs.
Sommige thuisopdrachten lenen zich er goed voor om
door alle leerlingen van de klas uitgevoerd te worden. Zie
hierover verder de lessuggesties in deel 2. Er zijn ook op-
drachten die u klassikaal als leerlingenproef kunt laten uit-
voeren, als u daar het practicummateriaal voor hebt.
1.3.3 Beoordeling
Er is veel voor te zeggen om de gemaakte opdrachten ook
te beoordelen. Dat stimuleert de leerlingen om voldoende
aandacht aan het uitvoeren van de opdrachten te beste-
den. Bovendien kunt u door de opdrachten te beoordelen
een beeld krijgen van de werkinstelling van de leerlingen.
Gezien het doel van de opdrachten hoeft de uitwerking
niet foutloos te zijn. Een beoordeling op grond van het
aantal fouten is ook niet reëel; daarvoor zijn de opdrachten
te verschillend. Wel moet aan de verslagen te zien zijn, dat
de leerlingen hun best gedaan hebben om er wat van te
maken.
U kunt ons inziens volstaan met een vrij globale beoorde-
ling. Dat heeft als bijkomend voordeel dat het beoordelen
van de verslagen niet veel tijd kost.
Door na elk hoofdstuk een aantal uitgewerkte opdrachten
op een prikbord in het lokaal te hangen, stimuleert u de
leerlingen tot het leveren van goed werk.
1.4 Open onderzoek
1.4.1 Algemeen
De leerlingproeven in Nova schrijven precies voor wat de
leerlingen moeten doen; het zijn, op een enkele uitzonde-
ring na, echte kookboekpractica. De methode biedt daar-
naast ook mogelijkheden om de leerlingen zelf (open)
onderzoek te laten doen. Dat gebeurt in de onderzoeksop-
drachten die u vindt na de thuisopdrachten, aan het eind
van elk practicum. Zo'n onderzoeksopdracht is veel minder
voorgestructureerd dan de proeven in het werkboek.
Het gaat er bij (open) onderzoek niet om de leerlingen be-
paalde vakkennis bij te brengen; daarvoor zijn andere ma-
nieren van lesgeven meer geschikt. (Open) onderzoek
richt zich vooral op algemene vaardigheidsdoelen zoals
het leren van onderzoeksvaardigheden, zelfstandig leren
werken en leren samenwerken.
Het doen van (open) onderzoek sluit direct aan bij eind-
term 9 in de uitwerking van exameneenheid NASK1/K/3. In
deze eindterm staat met zoveel woorden dat leren onder-
zoek doen één van de doelen van het vak Nask1 is: „De
kandidaat kan onderzoek voorbereiden, onderzoek uitvoe-
ren en onderzoek afsluiten.‟ Voor veel docenten is dit een
relatief onbekend terrein. Daarom gaan we in deze hand-
leiding uitgebreid in op de vraag hoe je leerlingen in leer-
jaar 3 (open) onderzoek kunt laten doen.
1.4.2 Leren onderzoeken
Als leerlingen onderzoek doen, zoeken ze naar het ant-
woord op een onderzoeksvraag. In het ideale geval beden-
ken ze die vraag zelf, en voeren ze het onderzoek ook
zelfstandig uit, zonder hulp van de docent. In dat geval is
het onderzoek helemaal „open‟.
We raden aan om de onderzoeksvaardigheden stapsge-
wijs aan te bieden. Het ligt voor de hand om voorzichtig te
beginnen met een geleide onderzoeksopdracht, zoals
proef 2 Een spiraalveer uitrekken in hoofdstuk 1. Naar-
mate de leerlingen meer ervaring opdoen, kunt u ze meer
vrijheid geven om zelf te kiezen. Uiteraard is het daarbij
ook van belang wat de leerlingen in leerjaar 2 aan het
doen van onderzoek hebben gedaan.
Onderzoek hoeft niet veel tijd te vragen. Wij denken dat u
met één ronde (open) onderzoek in leerjaar 2 en één ron-
de in leerjaar 3 al een heel eind komt. Het gaat er ook niet
om dat de leerlingen volleerde onderzoekers worden. Er is
al heel wat bereikt als ze in de praktijk hebben ervaren wat
onderzoek doen inhoudt.
9
In de onderzoeksopdrachten in het werkboek vindt u on-
derzoeksvragen die direct aansluiten bij de leerstof. Deze
vragen zijn vooral bedoeld om de leerlingen op weg te
helpen. Leerlingen kunnen zo'n vraag overnemen of een
variant daarop bedenken; ze kunnen ook met een eigen
idee komen. In dat laatste geval moeten ze wel zorgvuldig
begeleid worden bij het formuleren van de onderzoeks-
vraag.
De onderzoeksopdrachten hebben dezelfde opbouw als
de leerlingproeven, maar geven de leerlingen veel meer
ruimte. Waar de leerlingproeven dichtbij de leerstof blijven
en hoogstens enkele zaken open laten, nemen de leer-
lingen bij een open onderzoek zelf het initiatief.
1.4.3 Organisatie
Bij het doen van onderzoek doorlopen de leerlingen een
aantal fasen.
1 Het formuleren van de onderzoeksvraag
Om te beginnen moeten de leerlingen een vraag formu-
leren die (a) duidelijk is en (b) door hen ook beantwoord
kan worden. Veel leerlingen vinden deze fase van het
onderzoek het lastigst. Het ontbreekt hen nogal eens aan
de nodige inventiviteit en inspiratie.
In deze fase praat de docent veel met de leerlingen, maar
zonder ze „voor te zeggen‟. De leerlingen zullen zelf een
vraag moeten formuleren die een succesvol onderzoek
garandeert; de docent begeleidt alleen. U leert dit het bes-
te begeleiden door het gewoon een aantal keren te doen.
Vaak werkt het goed de leerlingen een hypothese of ver-
onderstelling te laten formuleren: „Wat denk je dat eruit
komt en waarom denk je dat?‟ Zo brengt u de leerlingen
ertoe na te denken over de „reikwijdte‟ van hun vragen.
2 Het maken van een onderzoeksopzet
Nadat hun onderzoeksvraag is goedgekeurd, maken de
leerlingen een onderzoeksopzet. In het handboek staat
een handleiding voor het doen van onderzoek, waarin
onder andere wordt uitgelegd wat er in een werkplan moet
staan: vaardigheid 2 Een werkplan maken en uitvoeren.
De leerlingen bedenken welke grootheden ze gaan meten,
hoe hun proefopstelling eruit komt te zien en welke appa-
ratuur ze nodig hebben. In dit stadium moeten ze goed
letten op de validiteit van hun onderzoek: hebben ze de
juiste instrumenten gekozen, hebben ze alle variabelen
onder controle enzovoort.
3 Het uitvoeren van het experiment
In deze fase voeren de leerlingen hun experiment(en) uit.
Meestal zijn ze daar één of twee lessen mee bezig.
4 Het verwerken van de resultaten
Dit kan in tabellen en grafieken.
5 Het presenteren van de resultaten
Het maken van een verslag is een goede manier om de
uitkomsten van een onderzoek te presenteren. In het
handboek staat een handleiding voor het maken van ver-
slagen (vaardigheid 14 Een verslag maken). U kunt er ook
voor kiezen om enkele groepjes leerlingen een presentatie
te laten verzorgen. Een postersessie kan ook een ge-
schikte manier zijn om de leerlingen hun onderzoeksre-
sultaten aan elkaar te laten presenteren.
We raden aan om bij het doen van onderzoek door leer-
lingen de volgende werkwijze te hanteren:
a De leerlingen vormen groepjes van maximaal drie
personen. Elke groep kiest één van de onderzoeks-
opdrachten uit het Nova werkboek. Deze keuze moet
voor een bepaalde datum aan u worden doorgegeven.
U kunt de leerlingen ook zelf vragen laten bedenken als
ze dat wensen.
b Vervolgens laat u de leerlingen thuis een werkplan ma-
ken met daarin: (a) de onderzoeksvraag, (b) de hypo-
these, (c) de proefopstelling en (d) de benodigde mate-
rialen. Hiervoor zou u ze een week de tijd kunnen ge-
ven.
c De werkplannen worden nu door u bekeken. U inventa-
riseert welke apparatuur en materialen ze nodig heb-
ben, en laat die klaarzetten. Als de leerlingen materialen
willen gebruiken die niet op school aanwezig zijn, geeft
u ze een seintje. Ze zullen die zelf van huis moeten
meenemen.
d Als alles rond is, spreekt u een experimenteerles met de
leerlingen af. In die les voeren de leerlingen hun expe-
riment uit.
e De leerlingen schrijven thuis een verslag en leveren dat
een week later in. Het verslag wordt door u nagekeken
en van commentaar voorzien. Een alternatief is het ma-
ken van een poster. Deze posters kunnen dan in een
les tentoongesteld en besproken worden.
1.4.4 Beoordeling
Bij de beoordeling van open onderzoek kunt u kijken naar
de inhoud van het onderzoek (het product) en de manier
waarop het onderzoek is verlopen (het proces).
In gewone leerlingproeven staat de meetmethode niet ter
discussie. De proef is niet een echt experiment, maar
meer een demonstratie van bestaande kennis. In open
onderzoek bedenken de leerling zelf een manier om tot
meetresultaten te komen. De relevantie en betrouwbaar-
heid van die metingen staan niet bij voorbaat vast.
De vraag is gerechtvaardigd of de leerlingen wel echt te
weten zijn gekomen wat ze wilden weten. Een van de
doelen van open onderzoek is de leerlingen te leren om
over die vraag na te denken
DEEL 1 OVER NOVA
10
Bij de beoordeling van de inhoud - het product - zijn de
volgende vragen van belang:
– Is de onderzoeksvraag duidelijk?
– Worden de juiste grootheden gemeten?
– Zijn de juiste meetinstrumenten gekozen?
– Is de juiste meetopstelling gebruikt?
– Zijn de metingen herhaalbaar?
– Zijn de meetresultaten nauwkeurig genoeg?
– Is de grafiek correct getekend?
– Is de juiste conclusie getrokken?
– Beantwoordt de conclusie de onderzoeksvraag?
Bij de beoordeling van het proces gaat het om heel andere
vragen:
– Is er goed samengewerkt?
– Hoe verliep de organisatie?
– Hoe verliep de communicatie?
– Hoe zelfstandig is er gewerkt?
Zoals u ziet, moeten er nogal wat vragen beantwoord wor-
den. Het is verstandig er goed over na te denken hoe u de
beoordeling wilt aanpakken. Een paar tips:
1 Bepaal van te voren waarop u wilt letten bij de beoorde-
ling en hoe zwaar de verschillende onderdelen meewegen.
Deel dit van te voren mee aan de leerlingen.
2 Bepaal een cijfer dat te verdedigen is, zonder te preten-
deren 100% objectief te zijn.
3 Geef halve of hele punten, nooit tienden van punten.
Dat is nooit te verdedigen en roept alleen maar vragen op.
De kwaliteit van het product kunt u beoordelen aan de
hand van het verslag. Voor een oordeel over het proces
zult u zich een beeld moeten vormen van de manier waar-
op elke groep heeft gewerkt. De les(sen) waarin de expe-
rimenten wordt uitgevoerd, bieden daarvoor de beste ge-
legenheid. Het is vaak handig na afloop van de les enkele
aantekeningen over elk groepje te maken.
1.4.5 Plannen
Docenten vinden het vaak moeilijk om open onderzoek in
te passen in hun lesprogramma. Als oorzaken noemen ze:
– gebrek aan materialen en werkruimten;
– het overladen programma;
– de grote tijdsinvestering;
– onervarenheid.
Over enkele van deze problemen is hierboven al iets ge-
zegd. Docenten die beschikken over uitstekende practi-
cumruimten en een vindingrijke onderwijsassistent, zijn
natuurlijk in het voordeel. Toch moeten de problemen niet
overschat worden. Open onderzoek kan met eenvoudig
materiaal gedaan worden, dat voor een deel door de leer-
lingen zelf kan worden meegebracht. Voor de experimen-
ten is lang niet altijd een echt practicumlokaal nodig.
Voor ons gevoel valt het met de overladenheid van het
programma wel mee. Bij het opstellen van de eindtermen
is er rekening gehouden met activiteiten zoals open onder-
zoek. Er is veel leerstof geschrapt om ruimte te maken
voor (onderzoeks)vaardigheden. Ook kunt u tijd vrijmaken
door wat minder tijd aan de gewone leerlingproeven te
besteden. De flexibele opzet van Nova geeft u de gele-
genheid daarin zelf keuzes te maken.
Het begeleiden van open onderzoek blijken docenten in de
praktijk snel onder de knie te krijgen; je moet het gewoon
een paar keer gedaan hebben. Het is wel belangrijk om
om de belasting voor uzelf binnen de perken te houden.
We adviseren daarom om de periodes met open onder-
zoek te spreiden. Begin pas met een nieuwe klas, als de
vorige helemaal klaar is. Zo houdt u overzicht en voorkomt
u dat u teveel tegelijk moet doen.
1.5 Het ePack voor de leerling
De derde druk van Nova is een zogenaamde eMethode.
Dat wil zeggen dat u als docent uitgebreide mogelijkheden
krijgt om met behulp van ICT uw leerlingen op individuele
basis te sturen. Via de adviestoets bij dit zogenaamde
concept 2.0 geeft de software de leerling advies over te
volgen leerroute op basis van diens individuele scores.
Met concept 2.0 is er voor gekozen bepaalde stof, die zich
beter leent om elektronisch aan te bieden, vooral te bena-
deren via de pc. De DiAcs zijn daar bij Nova een voor-
beeld van. Met het digitale lesmateriaal kunnen uw leer-
lingen op een andere manier aan de leerdoelen werken
dan met de Nova-boeken.
In elk hoofdstuk van het handboek is een pagina gereser-
veerd voor de paragraaf Achter je pc. Deze pagina laat de
leerlingen zien hoe het aanbod in het ePack eruitziet. Dat
maakt het gemakkelijker – en stimuleert ook – om uit dat
aanbod een keus te maken. Het is aan u om te bepalen
welke onderdelen de leerlingen in elk geval gaan doorwer-
ken.
De volgende applicaties zijn toegankelijk via het leerling
ePack:
1 Computerlessen
Circa 50% van de leerdoelen in de Nova-boeken wordt
digitaal aangeboden in de vorm van computerlessen. Bij
de meeste, maar niet alle, basisstof-paragrafen wordt een
computerles aangeboden.
11
De computerlessen bestaan uit presentaties en interactie-
ve oefenstof. De leerlingen bekijken video-opnames en
animaties en maken daar opdrachten over. Zo kunnen ze
grote delen van de leerstof zelfstandig doorwerken, op
school of thuis. De computerlessen kunnen – als extra
ondersteuning – ook helpen bij het begrijpen van de stof.
De computerlessen worden ook ingezet in de remediale
route na de digitale Adviestoets.
2 Instaptoetsen
Bij elk hoofdstuk is een instaptoets beschikbaar. Daarin
staan de leerstofvragen van het hoofdstuk. Met de instap-
toets kunnen de leerlingen nagaan wat ze al van het on-
derwerp van het hoofdstuk afweten.
3 Adviestoetsen (Test Jezelf)
De eerste 16 of 20 vragen van de Test Jezelf-toets kunnen
op de computer gemaakt worden. Deze Adviestoets wordt
meteen nagekeken. Op basis van de score krijgt de leer-
ling na de adviestoets een suggestie voor de hierna te
volgen leerroute: remediaal (computerlessen), extra (Extra
basisstof uit het boek) of Plus (Plus-stof uit het boek of in
de vorm van een pdf). Het ePack levert zo een belangrijke
bijdrage aan onderwijs op maat.
Vanaf leerjaar 3 wordt de gehele basisstof getoetst door
middel van meerdere Advies-deeltoetsen. Elke deeltoets
toetst de kennis van 1 basisstof-paragraaf. De leerling
krijgt een score per deeltoets. De leerling krijgt daarna
automatisch per paragraaf een vervolg-leereenheid toe-
gewezen: remediaal of plus. Het Extra-materiaal is voor
elke leerling beschikbaar.
4 Kennisspel
In het kennisspel kan de leerling op een speelse manier
testen in hoeverre hij de leerstof „in het hoofd heeft zitten‟.
De doelstelling is beperkt. Het gaat erom dat de leerlingen
op een andere, leuke manier met de leerstof bezig zijn.
Het Kennisspel is te vinden onder Bestanden voor de leer-
ling.
5 Digitale Activiteiten (DiAcs)
Bij sommige hoofdstukken zijn digitale activiteiten opge-
nomen. Indien dat het geval is, staat dat vermeld op de
pagina Achter je pc. Het betreft interactieve animaties die
meer ingewikkelde natuurwetenschappelijke concepten op
een toegankelijker wijze uitleggen dan in een boek moge-
lijk is.
6 Begrippenlijst
Van de belangrijkste begrippen worden de definities gege-
ven. De begrippen zijn ook aan hoofdstukken gekoppeld.
7 Computerproeven met IP-Coach
In het ePack vindt u ook computerproeven met IP-Coach.
Indien bij een hoofdstuk een computerproef beschikbaar
is, staat dat vermeld op de pagina Achter je pc. U vindt
daar kant-en-klare bestanden.
8 Naslag
Nova biedt onder Naslag pdf‟s van alle vaardigheden aan.
9 Studiehulp
Nova biedt onder Studiehulp aan:
– Taalhulp
– Rekenhulp
– Werkwijzer
1.6 Het ePack voor de docent
De ePack-licentie geeft u toegang tot de eindtoetsen, de
docentenhandleiding en de Presentator-bestanden. Ook is
al het digitale leerlingenmateriaal in het ePack opgeno-
men, en de bestanden die voor de proeven met IP-Coach
nodig zijn. Daarnaast bevat de docentenlicentie een leer-
lingmanagementsysteem en mogelijkheden tot het arran-
geren van leerroutes.
1 Eindtoetsen
De eindtoetsen worden aangeboden in drie verschillende
vormen: als pdf-bestand (voor Acrobat Reader), als doc-
bestand (voor Word) en als digitale toets:
– Het pdf-bestand kan meteen afgedrukt worden op alle
printers. U gebruikt het als u de toets wilt afnemen die
de auteurs van Nova hebben geschreven.
– Het Word-bestand is handig als u een toets wilt veran-
deren, bijvoorbeeld om een alternatieve versie te maken
voor een parallelklas.
– De digitale toets gebruikt u als u de toets digitaal wilt
afnemen. Een duidelijk pluspunt is dat de gemaakte
toets meteen door de computer wordt nagekeken. Dit
kan u veel correctiewerk uit handen nemen. Ook kunt u
eenvoudig zelf digitale toetsen maken. Niet alleen
meerkeuzevragen, maar ook open vragen en matching-
vragen behoren tot de mogelijkheden.
2 Presentator
Met Presentator kunnen de folio-uitgaven digitaal worden
weergegeven met een beamer of via een digitaal school-
bord.
De Presentator-bestanden van de hand- en werkboeken
zijn verrijkt met inzoombeelden.
Vanaf schooljaar 2011-2012 worden onderdelen uit de
computerlessen toegevoegd (animaties, video‟s).
DEEL 1 OVER NOVA
12
3 Leerlingmanagementsysteem
Een belangrijke functionaliteit van concept 2.0 voor u als
docent is dat u – desgewenst – van iedere leerling afzon-
derlijk de werkhouding en resultaten op afstand kunt vol-
gen. Op relatief eenvoudige wijze kunt u zien hoe lang
iedere leerling bezig is geweest met bijvoorbeeld de com-
puterlessen, hoe vaak hij heeft „gespiekt‟ (de computer
toont hierbij de goede antwoorden bij het doorlopen van de
computerlessen of instaptoetsen) en wat de score is van
die leerling op bijvoorbeeld de adviestoets.
Daarnaast kunt u de resultaten van iedere afzonderlijke
leerling vergelijken met het gemiddelde van de klas waar
deze leerling in zit, en met andere klassen waarin dezelfde
stof is behandeld.
Niet eerder was er een programma beschikbaar dat u zo
eenvoudig volledige controle geeft over uw klas, zelfs
wanneer uw leerlingen achter de pc – misschien wel thuis!
– aan het werk zijn of waren!
4 Coördinatiepunt voor arrangeren van leerroutes
Malmberg biedt de gebruikers uitgekiende leerroutes aan,
waarmee de kerndoelen kunnen worden behaald. Maar
docenten krijgen ook de mogelijkheid om eigen leerroutes
aan te maken. Dit zijn kopieën van bestaande leerroutes,
die vervolgens kunnen worden aangepast op de volgende
manieren.
– Docenten kunnen binnen een leerroute leereenheden
van plaats wisselen of vervangen door leereenheden uit
andere leerroutes.
– Docenten hebben de mogelijkheid om bestaande leer-
eenheden aan te passen en vervolgens in te zetten.
– Docenten kunnen in zowel de basisroute als de vervolg-
route eigen materiaal inzetten.
1.7 Planning en PTA
We kunnen in het vervolg niet gedetailleerd aangeven,
hoeveel tijd u voor de behandeling van elk hoofdstuk en
elke paragraaf moet uittrekken. Daarvoor is de situatie van
docent tot docent en van school tot school te verschillend.
Hoe uw planning eruit zal zien, hangt af van veel factoren
af. Het aantal lesuren Nask1 in leerjaar 3, uw didactische
voorkeuren, de grootte van de klassen en de beschikbaar-
heid (of niet) van practicummaterialen spelen allemaal een
rol. Ook zult u met de ene klas sneller kunnen werken dan
met de andere.
Nova biedt u allerlei mogelijkheden om het leeraanbod af
te stemmen op uw eigen situatie. U kunt veel of juist wei-
nig aan practicum doen, alle opgaven laten maken of een
keuze daaruit, veel of weinig aandacht besteden aan open
onderzoek doen, alle leerstof behandelen of een keer een
hoofdstuk overslaan, enzovoorts.
Om al deze redenen vindt u hieronder niet meer dan een
globale tijdsplanning.
versie A
(2 lesuren/week)
versie B
(3 lesuren/week)
Hoofdstuk 1 11 lessen 14 lessen
Hoofdstuk 2 7 lessen 11 lessen
Hoofdstuk 3 8 lessen 15 lessen
Hoofdstuk 4 8 lessen 11 lessen
Hoofdstuk 5 8 lessen 11 lessen
Hoofdstuk 6 8 lessen 15 lessen
Hoofdstuk 7 8 lessen 11 lessen
Hoofdstuk 8 8 lessen 11 lessen
66 lessen 99 lessen
Opgegeven is het aantal lessen dat nodig is voor het be-
handelen van de leerstof, exclusief repetities en praktische
opdrachten.
De methode biedt voldoende materiaal voor 3 lesuren per
week. Uiteraard ontkomt u er niet aan om regelmatig iets
over te slaan, als u maar 2 lesuren per week tot uw be-
schikking hebt. In deel 2 van deze docentenhandleiding
geven we daarom bij elk hoofdstuk aan, wat u eventueel
weg zou kunnen laten.
De planning hang uiteraard ook direct samen met het PTA
(Programma van Toetsing en Afsluiting) dat op uw school
geldt. Scholen blijken uiteenlopende eisen aan het PTA te
stellen. We kunnen daarom niet één voorbeeld-PTA bij de
methode geven dat op alle scholen in Nederland gebruikt
kan worden. Los daarvan is het ook een gegeven dat do-
centen en vaksecties uiteenlopende voorkeuren en moge-
lijkheden hebben.
PTA - minimum variant derde leerjaar
Als u met Nova werkt, zal het PTA voor wat betreft het
derde leerjaar in elk geval moeten bestaan uit:
– leerstoftoets hoofdstuk 4 Het weer
– leerstoftoets hoofdstuk 5 Licht
– leerstoftoets hoofdstuk 7 Materie
– leerstoftoets hoofdstuk 8 Straling
In deze vier hoofdstukken komt leerstof aan de orde die
volgens de geldende regelgeving alleen in het schoolexa-
men worden getoetst. Het gaat om leerstof uit de examen-
eenheden:
13
– NASK1/K/7 Licht en beeld
– NASK1/K/10 Bouw van de materie
– NASK1/K/11 Straling en stralingsbescherming
– NASK1/K/12 Het weer
Omdat deze leerstof in de vier genoemde hoofdstukken
van Nova behandeld wordt, komen deze hoofdstukken
automatisch in het PTA voor het derde leerjaar terecht.
Verder lijkt het ons verstandig om de practicum- en onder-
zoeksvaardigheden op zijn minst één keer te beoordelen.
Dat kan bijvoorbeeld door de leerlingen een verslag te
laten maken van een „geleide‟ onderzoeksopdracht (zoals
proef 1 Het smeltpunt van ijs verlagen in hoofdstuk 4).
U krijgt zo een compact PTA, met slechts vijf toetsen in het
derde leerjaar. Uiteraard zult u daarnaast ook andere toet-
sen geven. Deze „tellen niet mee voor het PTA‟, maar zijn
alleen van belang voor het rapport. Wij noemen dit een
minimum variant, omdat er niet meer in het PTA staat dan
strikt nodig is. Daarmee willen we overigens niet zeggen
dat deze variant geen goede keus kan zijn: de kwaliteit
van het onderwijs staat ons inziens los van het aantal
items in het PTA.
PTA - standaard variant derde leerjaar
We hebben gemerkt dat veel scholen - en vaksecties - er
de voorkeur aan geven om alle toetsen in leerjaar 3 in het
PTA op te nemen. Dat betekent dat het PTA vaak verder
gaat dan de eisen die de huidige wet- en regelgeving stelt.
Het wordt een overzicht van alle toetsen in het onderwijs-
programma.
Het PTA zou er dan bijvoorbeeld zo uit kunnen zien:
– leerstoftoets hoofdstuk 1 Krachten 1
– leerstoftoets hoofdstuk 2 Elektriciteit 1
– praktische opdracht 1 1
– leerstoftoets hoofdstuk 3 Energie 1
– leerstoftoets hoofdstuk 4 Het weer 2
– praktische opdracht 2 1
– leerstoftoets hoofdstuk 5 Licht 2
– leerstoftoets hoofdstuk 6 Schakelingen 1
– praktische opdracht 3 1
– leerstoftoets hoofdstuk 7 Materie 2
– leerstoftoets hoofdstuk 8 Straling 2
De getallen in de rechter kolom geven de weegfactoren
aan. We laten de hoofdstukken 4, 5, 7 en 8 dubbel meetel-
len in het PTA, omdat deze hoofdstukken in het derde
leerjaar afsluitend getoetst worden. De exameneenheden
K/7, K/10, K/11 en K/12 zouden over het hele PTA gere-
kend onvoldoende gewicht krijgen, als de toetsen over
deze eenheden de weegfactor 1 zouden krijgen.
De andere onderwerpen in deel 3, zoals Krachten en Elek-
triciteit, komen wel terug in het vierde leerjaar en tellen
dan opnieuw mee voor het eindcijfer. Zonder een aanpas-
sing van de weegfactor zouden deze onderwerpen in het
PTA overbedeeld worden.
Over de invulling van de praktische opdrachten hebben we
het nu verder niet. Zie hiervoor de tips in deel 2 van deze
docentenhandleiding.
We hebben de indruk dat het resulterende PTA met elf
toetsmomenten aansluit bij de praktijk op de meeste scho-
len. We noemen dit daarom de standaard variant. Daar-
mee willen we niet zeggen dat deze variant de beste keus
zou zijn. Het is aan u en uw school, om het PTA in te rich-
ten binnen de geldende kaders.
De twee varianten zijn vooral bedoeld om u op ideeën te
brengen. U kunt er naar hartenlust op variëren. Als ze een
goed startpunt vormen voor de discussie in uw sectie,
hebben ze wat ons betreft aan hun doel voldaan.
Daarnaast wilden we twee PTA‟s schetsen die zonder
meer overgenomen kunnen worden, als er - om wat voor
reden dan ook - behoefte is aan een kant-en-klare oplos-
sing. Maar, zoals gezegd, het heeft onze voorkeur dat u
een eigen oplossing ontwerpt, gebruik makend van de
mogelijkheden dat de methode u biedt. Geen confectie,
maar maatwerk.
1.8 Gebruiksaanwijzing
In deel 2 van deze handleiding wordt de indeling van het
handboek op de voet gevolgd. Een voor een komen de
verschillende hoofdstukken en paragrafen aan de orde.
We beginnen de bespreking van een hoofdstuk steeds met
een algemene inleiding. Daarin wordt de didactische lijn
verduidelijkt die in het hoofdstuk gevolgd wordt. Ook gaan
we in op de planning - wat kunt u beter wel doen en wat
kunt u eventueel ook overslaan - rekening houdend met de
beschikbare tijd en het PTA. Dit kan u helpen bepalen,
waarop u in uw lessen vooral de nadruk gaat leggen.
Vervolgens worden de paragrafen in het handboek een
voor een besproken. Er worden suggesties gedaan voor
wat u in bepaalde lessen zou kunnen doen, er worden
praktische tips gegeven en geschikte demonstratieproeven
beschreven.
We geven in deel 2 niet aan hoe de leerstof les-voor-les
behandeld zou kunnen worden. Dat is met deze methode,
die de docent veel keuzemogelijkheden laat, ook niet goed
mogelijk. Wel hebben we geprobeerd om suggesties en
tips te geven waar u bij uw lesvoorbereiding ook echt iets
aan hebt.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
14
Deel 2 Hoofdstuk voor
hoofdstuk
2.1 Hoofdstuk 1
2.1.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/9 Kracht en veiligheid.
Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
– verschillende soorten krachten
– het meten van krachten
– het bepalen van de nettokracht
– praktische voorbeelden van hefbomen
– de hefboomregel
– druk
De leerlingen kunnen in dit hoofdstuk kennismaken met
allerlei aspecten van krachten, zonder dat er nu al veel
gevraagd wordt van hun abstractievermogen en wiskundig
inzicht. Er wordt echter wel ruime aandacht besteed aan
allerlei concrete voorbeelden. Deze benadering geeft de
leerlingen een goede basis om zich in het vierde leerjaar
het meer abstracte, wiskundige deel van de leerstof eigen
te maken.
De voorbeelden in dit hoofdstuk zijn voornamelijk ontleend
aan het dagelijks leven; sport, hobby- en keukengereed-
schap, enzovoort. Vandaar de ondertitel 'Krachten om je
heen'. Er is veel voor te zeggen om ook in de lessen re-
gelmatig 'gewone' voorwerpen als voorbeeld te gebruiken.
Dat spreekt natuurlijk vooral aan als die voorwerpen ook
werkelijk in de les te zien zijn. Met een expander bijvoor-
beeld kunt u prima het meten van krachten uitleggen; zo'n
voorbeeld blijft de leerlingen beter bij dan een doorsnee
demonstratieproef.
Vaardigheden
In dit hoofdstuk is er speciaal aandacht voor:
– vaardigheid 11 Rekenen met verhoudingen
– vaardigheid 12 Werken met tabellen en grafieken
– vaardigheid 13 Verbanden meten
Zie de verwijzingen in het werkboek.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is vrij
weinig voor dit verhoudingsgewijs moeilijke hoofdstuk. Het
is ons inziens daarom beter om paragraaf 3 Nettokracht
over te slaan. Zo houdt u genoeg tijd over voor de overige
paragrafen en de bijbehorende practica en opgaven.
De leerlingen missen geen essentiële leerstof, als u besluit
om paragraaf 3 nu over te slaan. De leerlingen kunnen
zich de leerstof over de nettokracht ook in het vierde leer-
jaar eigen maken; deel 4 biedt daarvoor voldoende uitleg
en oefenmateriaal.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 14 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
paragraaf 3 Nettokracht en één van de open onderzoeks-
opdrachten. Eventueel zou u ook de extra paragraaf over
de achtbaan klassikaal kunnen behandelen.
PTA
Onderzoek 1 Elastiek uitrekken kunt u gebruiken als prak-
tische (onderzoeks)opdracht in het PTA. Als voorbereiding
kunt u de leerlingen een week eerder proef 2 Een spiraal-
veer uitrekken laten uitvoeren. Daarin komen de deelvaar-
digheden die ze voor onderzoek 1 nodig hebben, één voor
één langs. De organisatie zal u weinig hoofdbrekens ople-
veren; de leerlingen kunnen het onderzoek doen met stan-
daard practicumapparatuur.
2.1.2 Paragraaf 1 Krachten herkennen
Om het begrip kracht te introduceren kunt u gebruik ma-
ken van instapvragen zoals:
– Hoe kun je aan dit blikje zien dat er een kracht op werkt
of op gewerkt heeft? (Stel deze vraag terwijl u een inge-
deukt frisdrankblikje laat zien.)
– Hoe kun je in dit plaatje zien of er een kracht werkt of
gewerkt heeft?
– Welke krachten voel je tijdens deze les?
Deze vragen vormen een goed startpunt voor een leerge-
sprek over krachten. In zo'n leergesprek kunt u enkele
zaken extra onder de aandacht brengen. Zoals:
– In veel gevallen veroorzaken krachten onzichtbaar klei-
ne vervormingen. Leerlingen hebben vaak het gevoel, dat
zo'n onzichtbaar kleine vervorming helemaal niet belang-
rijk is. Probeer ze dan met een paar goed gekozen voor-
beeld aan het denken te zetten. Noem bijvoorbeeld het
ontstaan van scheuren in muren doordat een huis on-
merkbaar aan het verzakken is.
– Met 'spierkracht' worden krachten aangeduid die je
dankzij je spieren kunt uitoefenen. Bijvoorbeeld: de kracht
van je hand op de expander wordt spierkracht genoemd.
Met 'spierkracht' worden dus niet de krachten aangeduid
die spieren uitoefenen op de beenderen van het geraamte.
15
– Het is belangrijk de leerlingen erop te wijzen, dat ze niet
„zomaar ergens‟ een krachtenpijl kunnen tekenen; ze moe-
ten eerst nagaan waarop de kracht precies werkt.
U kunt de leerlingen proef 1 Het massamiddelpunt bepalen
ook thuis als huiswerk laten doen, met een geïmproviseer-
de opstelling.
2.1.3 Paragraaf 2 Krachten meten
In deze paragraaf maken de leerlingen kennis met de
newton als eenheid van kracht. Dit gebeurt op een prakti-
sche, niet formele, manier. Zonder veel omhaal wordt
meegedeeld dat de zwaartekracht in newton gelijk is aan
10 de massa in kilogram.
Het getal 10 is uiteraard niet willekeurig. Het zegt iets over
de sterkte van de zwaartekracht op aarde. Het is goed om
dat met enkele concrete voorbeelden uit te leggen. De
Plus over „De grootte van de zwaartekracht‟ kan daarbij
goede diensten bewijzen. Tip voor smartboardgebruikers:
Op internet zijn beelden te vinden van de maanlandingen,
die duidelijk laten zien dat g op de maan een stuk kleiner
is dan op aarde.
In de opgaven en de proeven worden verschillende vaar-
digheden geïntroduceerd. Daardoor zult u voor deze para-
graaf meer lestijd nodig hebben dan voor de gemiddelde
paragraaf.
We raden aan om voorafgaand aan proef 2 uit te leggen
wat bedoeld wordt met de uitrekking van een veer. De
rekenregel in het werkboek:
uitrekking = stand – nulstand
vraagt om een duidelijke toelichting. Daarvoor kunt u een
grote spiraalveer gebruiken of een echte expander. Een
expander spreekt uiteraard meer tot de verbeelding dan
zomaar een spiraalveer.
De proeven 2 en 3 zijn geschikt om er een verslag van te
laten maken. Als u onderzoek 1 laat uitvoeren als prakti-
sche opdracht in het PTA, is proef 2 onmisbaar als voor-
bereiding.
Bij tijdgebrek kan proef 3 ook zonder bezwaar overgesla-
gen worden. Het is ook mogelijk om er een demonstratie-
proef van te maken, zoals in demo 1 staat aangegeven.
Demo 1
DOEL:
laten zien wat bedoeld wordt met een 'stugge' en een
'slappe' veer
NODIG:
verschillende spiraalveren (stugge en slappe), gewicht,
statiefmateriaal (grote spiraalveren zijn vaak in ijzerzaken
te verkrijgen), meetlat
Belast de veren één voor één met hetzelfde gewicht. Meet
steeds de uitrekking en zet die op het bord.
Voer deze proef ook eens uit met twee of drie identieke
veren naast elkaar. Vergelijk de uitrekking van één veer
met die van twee (of drie) identieke veren naast elkaar.
Tip: Deze demonstratieproef kunt u goed door leerlingen
laten uitvoeren, in het kader van het 'leren presenteren'.
2.1.4 Paragraaf 3 Nettokracht
In paragraaf 3 worden situaties beschreven waarin twee
even grote krachten in tegengestelde richting op hetzelfde
voorwerp werken. De nettokracht is dan 0 N. Vervolgens
komen situaties aan de orde waarin de nettokracht niet 0
N is, en het voorwerp in beweging komt.
Het gaat in deze paragraaf om een eerste kennismaking
met het samenstellen van krachten en het begrip net-
tokracht. Het krachtenparallellogram blijft dus buiten beeld.
De paragraaf begint met een instapvraag over een touw-
trekwedstrijd. Deze instapvraag vorm een goed startpunt
voor een leergesprek over het samenstellen van krachten.
Tip voor smartboardgebruikers: u kunt de instapvraag illu-
streren met beelden van een touwtrekwedstrijd.
2.1.5 Paragraaf 4 Krachten in werktuigen
Paragraaf 4 gaat over werktuigen die bestaan uit één of
twee hefbomen. De leerlingen leren om dit soort werktui-
gen te analyseren met de hefboomregel:
werkkracht werkarm = last lastarm
Naar onze ervaring is deze regel voor leerlingen in het
derde leerjaar goed te hanteren. Dat komt doordat hij con-
creter geformuleerd is dan de momentenwet. In veel ge-
vallen zullen de leerlingen de hefboomregel ook al kennen
van het vak techniek. Het begrip moment en de momen-
tenwet zijn nu nog een stap te ver. Die komen aan de orde
in het vierde leerjaar, in hoofdstuk 6 van deel 4.
U zou kunnen beginnen met een leergesprek over hefbo-
men. Daarin zou u een praktisch probleem aan de orde
kunnen stellen, waarvoor een hefboom de oplossing kan
vormen. Een goed voorbeeld is het openen van een verf-
blik. Pak een (leeg) verfblik erbij waarvan het deksel stevig
vastzit, en probeer het open te maken: eerst met uw vin-
gers, dan met een munt en tenslotte met een schroeven-
draaier.
Daarna kunt u andere hefbomen laten zien: een deurkruk,
steeksleutel, koevoet, breekijzer , klauwhamer (waarmee u
een spijker uit een plank trekt), flesopener, schaar, nijp-
tang, knoflookpers, notenkraker, enzovoort. Laat de leer-
lingen steeds de armen en het draaipunt van de hefboom
aanwijzen.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
16
Tip voor smartboardgebruikers: op www.school.tv.nl is een
video te vinden met allerlei voorbeelden van hefbomen: de
beelden vormen een mooie illustratie bij deze paragraaf.
U kunt proef 5 Werken met een hefboom gebruiken om de
werking van een hefboom te verduidelijken. Het is aan te
raden om deze proef pas uit te laten voeren, nadat de be-
grippen werkkracht, last en lastarm zijn besproken. Even-
tueel kunt u de demo‟s 2 en 3 gebruiken als alternatief
voor deze leerlingenproef.
Demo 2
DOEL:
afleiden van de hefboomregel
NODIG:
plank (ongeveer 1,5 rn lang), balkje, diverse voorwerpen
UITVOERING:
Leg de plank zo op het balkje, dat een eenvoudige hef-
boom ontstaat; laat de plank aan beide kanten even ver
uitsteken. Zet een voorwerp links van het draaipunt op de
plank neer. Breng de plank daarna weer in evenwicht door
ook rechts een voorwerp neer te zetten.
Herhaal deze proef met verschillende voorwerpen die u op
wisselende plaatsen van het draaipunt neerzet. Verzamel
zo voldoende gegevens om de hefboomregel af te leiden.
Demo 3
DOEL:
de hefboomregel toelichten, met de arm van een leerling
als hefboom
NODIG:
gewicht (emmer met zand o.i.d.)
UITVOERING:
Laat een leerling zitten, zoals in figuur 3 getekend is (met
de elleboog op de rand van de tafel). Hang het gewicht
aan de onderarm, vlakbij de elleboog. Schuif het gewicht
op in de richting van de hand, totdat de leerling de onder-
arm niet meer horizontaal kan houden.
Figuur 3 een praktisch voorbeeld van de hefboomregel
2.1.6 Paragraaf 5 Druk
Het natuurkundige begrip druk staat ver bij de meeste leer-
lingen vandaan. U kunt ze wel vertellen dat druk de kracht
per oppervlakte-eenheid is, maar voor veel leerlingen zijn
dat alleen woorden. Daarom raden we aan om te beginnen
met concrete situaties en van daaruit uit stap-voor-stap toe
te werken naar het natuurkundige begrip druk.
U zou kunnen beginnen met de vraag: Hoe voorkom je dat
een voertuig of een mens wegzakt in de modder of in de
sneeuw? In een leergesprek kunt u de leerlingen laten
ontdekken dat de kracht en de oppervlakte beide een rol
spelen. Omdat de kracht als regel moeilijk veranderd kan
worden, is het vergroten van de oppervlakte vaak de beste
strategie.
U kunt het verband tussen oppervlakte en druk visualise-
ren met demo 4. In deze demo wordt de druk 'afgemeten'
aan de vervorming van de ondergrond. Een aardige illu-
stratie kan ook demo 5 zijn. Daarbij is van belang dat de
leerlingen vooraf proberen te voorspellen wat er zal ge-
beuren.
Na deze demo‟s kunt u met de leerlingen bespreken hoe
je de druk - en dus de vervorming - zo klein mogelijk kunt
houden. U zou opgave 51 bijvoorbeeld klassikaal kunnen
bespreken.
Als de „gevoelsmatige‟ inhoud van het begrip druk genoeg
aan de orde geweest is, kunt u de formule voor druk intro-
duceren. Aan de hand van demo 6 kunt u laten zien hoe je
in een concrete situatie de druk kunt berekenen.
Het verschil tussen de pascal en de N/cm2 hoeft ons in-
ziens niet uitvoerig aan de orde te komen. Het is op dit
moment genoeg dat de leerlingen weten dat de pascal de
officiële eenheid is, maar dat de N/cm2 in de praktijk vaak
handiger werkt. Het omrekenen van N/cm2 naar Pa en
omgekeerd kan wachten tot leerjaar 4.
Demo 4
DOEL:
het verband tussen oppervlak en druk visualiseren
NODIG:
dik stuk schuimrubber, baksteen of betonblok
UITVOERING:
Leg de baksteen achtereenvolgens op drie verschillende
manieren neer op het stuk schuimrubber:. Hoe kleiner het
steunvlak, des te dieper wordt het schuimrubber ingedrukt.
17
Demo 5
DOEL:
laten zien dat de druk vermindert als het oppervlak wordt
vergroot
NODIG:
een flinke lap luchtkussenfolie (met grote luchtbolletjes)
dat voor de verpakking van kwetsbare voorwerpen wordt
gebruikt, plank (bijvoorbeeld 20 x 40 cm)
UITVOERING:
Leg de folie op de grond of werktafel. Laat de leerlingen nu
eerst voorspellen wat er gebeurt als iemand op de folie
gaat a) staan, b) springen of c) trappen. Laat vervolgens
een leerling dit uitvoeren.
Kwantificeer de uitkomst in geknapte bolletjes. Leg vervol-
gens de plank op de folie en vraag vooraf aan de leerlin-
gen wat er nu zal gebeuren door (hetzelfde) staan, trappen
of springen als dat op de plank plaatsvindt. Laat vervol-
gens een leerling dit uitvoeren.
Eenvoudig valt nu uit te leggen dat de kracht door meer
bolletjes wordt opgevangen, ofwel dat de kracht wordt
verdeeld over een groter oppervlak.
Demo 6
DOEL:
laten zien hoe je de druk kunt berekenen in een concrete
situatie
NODIG:
weegschaal, ruitjespapier, (een paar ski's)
UITVOERING:
Vraag een vrijwilliger (m/v) om voor de klas te komen. Laat
twee leerlingen het zooloppervlak bepalen van zijn schoe-
nen ( door de omtrek te tekenen op ruitjespapier en daar-
na de hokjes tellen).
Laat twee andere leerlingen het oppervlak bepalen van de
ski's (of als u niet aan een paar ski's kunt komen, het op-
pervlak schatten met behulp van een foto.)
Bepaal de massa van de leerling met de weegschaal, en
bereken zijn gewicht.
Laat de klas tenslotte de druk berekenen voor het geval de
leerling (a) schoenen aan heeft; (b) op ski's staat. Laat ze
als eenheid N/cm2 gebruiken.
Bespreek met de leerlingen hoe nauwkeurig de antwoor-
den zijn.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
18
2.2 Hoofdstuk 2
2.2.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/5 Elektrische energie.
Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
– de stroomsterkte in serie- en parallelschakelingen
– de huisinstallatie
– het vermogen van elektrische apparaten
– vermogen en energieverbruik
– de beveiliging van stroomkringen
In deel 1-2 hebben de leerlingen kennis gemaakt met een
aantal alledaagse, praktische aspecten van elektriciteit. In
dat kader zijn basisbegrippen geïntroduceerd zoals span-
ning, stroom, vermogen en energie(verbruik). Zie hoofd-
stuk 5 van deel 1-2 en het bijbehorende hoofdstuk van de
docentenhandleiding.
Dit hoofdstuk bouwt voort op wat de leerlingen in de twee-
de klas geleerd hebben. Op sommige onderwerpen, zoals
de stroomsterkte in serie- en parallelschakelingen en het
begrip elektrisch vermogen, wordt nu dieper ingegaan.
Daarnaast wordt er praktische informatie gegeven over de
huisinstallatie, het energieverbruik van elektrische appara-
ten en de beveiliging van stroomkringen.
De leerlingen werken in dit hoofdstuk voor het eerst met
de symbolen I, U, E, P en t en met de formules It = I1 + I2 +
I3 +..., P = U. I en E = P. t. De leerstof is duidelijk formeler
en kwantitatiever dan in deel 1-2. Het begrip weerstand
vormt een uitzondering; dat wordt nu alleen kwalitatief
geïntroduceerd. Het symbool R en de formule R = U/I
komen later aan de orde, in hoofdstuk 6 Schakelingen.
Dat er dieper op de theorie wordt ingegaan, wil overigens
niet zeggen dat de praktijk wordt losgelaten. De praktische
toepasbaarheid staat nog steeds voorop. Symbolen en
formules worden gebruikt binnen een duidelijk omschre-
ven, concrete context:
Vaardigheden
In dit hoofdstuk is er speciaal aandacht voor twee practi-
cumvaardigheden :
– vaardigheid 5 Werken met een stroommeter
– vaardigheid 6 Schakelingen bouwen
Zie de verwijzingen bij de proeven in het werkboek.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 7 lesuren uitgetrokken. We gaan er
daarbij van uit dat u paragraaf 4 Elektriciteit en veiligheid
overslaat. Dat is mogelijk doordat de leerstof over elektrici-
teit en veiligheid uitvoerig terugkomt in deel 4. Door er nu
aan voorbij te gaan, houdt u genoeg tijd over voor de para-
grafen 1 t/m 3 en de bijbehorende practica en opgaven.
Overigens heeft het overslaan van paragraaf 4 ons inziens
wel iets onbevredigends. Vanuit de hoofdcontext – elektri-
sche apparaten – bekeken hoort de beveiliging er gewoon
bij. Maar als er in het derde leerjaar maar twee lesuren per
week beschikbaar zijn, is dit soort keuzes onvermijdelijk.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
paragraaf 4 Elektriciteit en veiligheid en één van de thuis-
opdrachten en/of open onderzoeksopdrachten. Eventueel
zou u ook de extra paragraaf over de elektromotor klassi-
kaal kunnen behandelen.
Practicum
Bij de proeven 2 t/m 4 werken de leerlingen voor het eerst
met een voedingskastje. Ze moeten de spanning daarbij
zelf instellen. We raden aan om van te voren met de leer-
lingen te bespreken, hoe ze daarbij te werk moeten gaan.
Het juist omgaan met het voedingskastje kan een punt van
beoordeling zijn in een practicumtoets. Vergelijk eindterm
2.6 uit het examenprogramma: „De kandidaat kan doelma-
tig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en
apparatuur‟.
PTA
De drie thuisopdrachten in dit hoofdstuk lenen zich goed
voor het maken van een verslag. U zou het maken van
zo‟n verslag als praktische opdracht in het PTA kunnen
opnemen.
19
2.2.2 Paragraaf 1 Elektrische stroom
U zou de les kunnen beginnen met instapvragen zoals:
– Waarom zitten er twee draden in het snoer van een
lamp?
– Hoeveel stroom loopt er door de draad heen: meer,
minder of evenveel als door de draad terug?
Dit soort vragen vormt een goed startpunt voor een leerge-
sprek over elektrische stroom. Hierin kunt u de leerstof die
in klas 2 behandeld is, weer even opfrissen. Twee aspec-
ten vragen daarbij vooral de aandacht: 1) het begrip geslo-
ten stroomkring; 2) het meten van de stroomsterkte. Demo
1 is leuk om te doen en kan ook dienen als alternatief voor
proef 1 De stroomsterkte meten in het werkboek.
Twee opmerkingen over de proeven 2 en 3:
– Het is aan te raden om voorafgaand aan het practicum
uitleg te geven over het werken met een voedingskastje.
Geef duidelijk aan welke aansluitbussen de leerlingen
moeten gebruiken, en hoe ze de spanning moeten instel-
len. Bespreek ook hoe ze kunnen voorkomen dat er kort-
sluiting ontstaat.
– Bij proef 3 moeten de leerlingen op verschillende plaat-
sen in een parallelschakeling de stroomsterkte meten. We
raden aan om van te voren uitvoerig te demonstreren hoe
de stroommeter elke keer aangesloten moet worden.
Als u voldoende tijd hebt, is het aan te raden om de Plus-
stof door de hele klas te laten doorwerken, inclusief de
opgaven 12 t/m 14. Met demo 2 kunt u laten zien dat de
theorie in deze Plus overeenstemt met de praktijk.
Demo 1
DOEL:
(1) laten zien dat de stroomsterkte door een serieschake-
ling overal even groot is; (2) de leerlingen laten oefenen
met het aansluiten en aflezen van een stroommeter
NODIG:
8 lampjes in fittingen, 8 stroommeters, demonstratie-
stroommeter, 18 lange snoeren, voeding (u kunt de beno-
digde extra lange snoeren zelf maken van goedkoop
schakeldraad)
UITVOERING:
Deel de stroommeters en de lampjes uit aan de leerlingen.
Maak samen met hen een serieschakeling die door het
hele lokaal heen loopt. Laat de schakeling beginnen en
eindigen bij een voeding op uw demonstratietafel. Zet de
demonstratie-stroommeter zo neer, dat hij in het hele lo-
kaal goed af te lezen is.
Voer nu achtereenvolgens de volgende proeven uit:
– Voer de spanning langzaam op. Wijs de leerlingen erop,
dat alle lampjes even fel branden, ongeacht hun afstand
tot het voedingskastje. (Het is trouwens niet nodig om
de lampjes op de spanning te laten branden waarvoor ze
bedoeld zijn. Acht lampjes van 6 V / 0,5 A branden bij-
voorbeeld ook goed op een totale spanning van 30 V.)
– Bespreek hoe de stroommeter afgelezen moet worden.
Dat gaat het beste als u een demonstratie-stroommeter
hebt met hetzelfde meetbereik als de stroommeters van de
leerlingen. Laat de leerlingen vervolgens verschillende
stroomsterktes aflezen. Stel de spanning steeds zelf op
een geschikte waarde in.
– Eventueel kunt u de leerlingen ook laten oefenen met
het inschakelen en aflezen van verschillende meetberei-
ken.
– Laat de leerlingen tenslotte zelf de conclusie trekken,
dat de stroomsterkte overal in de serieschakeling even
groot is.
Demo 2
DOEL:
toelichten van opgave 14
NODIG:
5 lampjes van 6V/1 A in fittingen, snoeren, demonstratie-
stroommeter, voeding
UITVOERING:
– Bouw de schakeling van opgave 14. Schakel de
stroommeter in serie met lampje 1. Stel de spanning zo in,
dat er een stroom van 0,6 A door lampje 1 loopt. Contro-
leer zo het antwoord op opgave 12a.
– Meet vervolgens de totale stroomsterkte. Controleer op
die manier het antwoord op opgave 14b.
– Meet tenslotte de stroomsterkte door lampje 5. Contro-
leer zo het antwoord op opgave 14c.
2.2.3 Paragraaf 2 Elektriciteit in huis
De invalshoek van deze paragraaf is heel praktisch: de
onderdelen en opzet van de huisinstallatie en de twee
risico‟s van elektriciteit: kortsluiting en overbelasting. Bin-
nen die context wordt leerstof uit paragraaf 1 en 2 toege-
past. Het gaat om de begrippen grote en kleine weerstand
(bij kortsluiting), de stroomsterkte in een parallelschakeling
en de formule It = I1 + I2 + I3 +... (bij overbelasting).
Hoe meer praktische voorbeelden u in uw lessen kunt
laten zien, hoe beter. Laat in ieder geval stukken zien van
een fasedraad, een nuldraad en een schakeldraad, en
demonstreer hoe je de isolatie van de draden kunt halen
met een striptang. U kunt ook betrekkelijk eenvoudig laten
zien hoe een stopcontact en een lichtschakelaar aangeslo-
ten moeten worden.
In NEN 1010 (de Nederlandse Norm voor de elektrotech-
niek) worden twee bij elkaar behorende connectoren aan-
geduid als 'stopcontact'. Een stopcontact bestaat dus uit
twee delen: een contactstop („steker‟) en een contactdoos.
In het algemeen spraakgebruik is een stopcontact echter
een (wand)contactdoos, vooral voor netspanning. Wij slui-
ten ons in Nova aan bij het algemene spraakgebruik, om-
dat dit voor leerlingen het meest natuurlijk is.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
20
2.2.4 Paragraaf 3 Vermogen en energie
Deze paragraaf draait om de begrippen energie en vermo-
gen en de bijbehorende formules P = U · I en E = P · t.
Een goed startpunt is het begrip (elektrisch) vermogen. U
kunt bijvoorbeeld de verpakkingen laten zien van twee
(vergelijkbare) lampen met een verschillend vermogen, en
vragen welke van beide het meeste licht geeft. Ook kunt u
de leerlingen voorbeelden laten geven van apparaten met
een klein of juist een groot vermogen.
De formule P = U · I is voor de leerlingen vaak moeilijk te
begrijpen. Een theoretische afleiding roept ons inziens
meer problemen op dan ze oplost. We hebben er daarom
voor gekozen om deze formule via een experiment aan-
nemelijk te maken, zonder op de theoretische achtergron-
den in te gaan. In dat experiment vergelijken de leerlingen
een situatie waarin één lampje brandt, met een situatie
waarin twee lampjes branden. Ze zien dat in die tweede
situatie of de spanning (bij een serieschakeling) of de
stroomsterkte (bij een parallelschakeling) verdubbelt: in
overeenstemming met P = U · I.
U kunt uw leerlingen dit experiment zelf laten uitvoeren,
aan de hand van proef 4 Het vermogen in het werkboek.
Het voordeel daarvan is dat ze alles van dichtbij „hands-on‟
zien. U kunt ook gebruik maken van demo 3, dat dezelfde
opbouw heeft als proef 4. Het voordeel van de demo is dat
u bij elke stap in het experiment uitleg kunt geven. Zo kunt
u voortdurend terugkoppelen van het experiment (wat zie
je?) naar de formule (en klopt dat met P = U · I?).
Rekenen met E = P · t leer je door veel te oefenen. U zou
de leerlingen kunnen vragen om zelf opgaven te maken à
la het voorbeeld op blz. 39. Stel als voorwaarde dat de
vermogens van de apparaten in hun opgaven moeten
kloppen. Vertel ze dat die vermogens thuis kunnen opzoe-
ken door op de typeplaatjes van de apparaten te kijken.
Een volgende les kunt u ze elkaars opgaven laten maken
en nakijken.
Demo 3
DOEL:
experimentele controle van de formule P = U · I
NODIG:
lampje 1 (12 V / 10 W), lampje 2 (12 V / 3 W), demonstra-
tie-spanningsmeter, demonstratie-stroommeter ,snoeren,
voeding
UITVOERING:
Voer achtereenvolgens de volgende proeven uit:
– Zie figuur 4 (links). Sluit de beide lampjes parallel aan
op de voeding. Stel de spanning in op 12 V. Lampje 1
brandt dan feller dan lampje 2, terwijl de lampjes toch op
dezelfde spanning aangesloten zijn. Meet de stroomsterk-
te door lampje 4 en daarna de stroomsterkte door lampje
2. Laat de leerlingen zelf beredeneren, dat de uitkomst in
overeenstemming is met P = U · I.
Figuur 4 vermogen, stroomsterkte en spanning
– Zie figuur 4 (rechts). Sluit de beide lampjes in serie aan
op de voeding. Stel de spanning zo in, dat lampje 2 brandt
op een spanning van 12 V. Lampje 1 brandt dan minder fel
dan lampje 2, terwijl de stroomsterkte door beide lampjes
toch even groot is. Meet vervolgens de spanning over
lampje 1 en daarna de spanning over lampje 2. Laat de
leerlingen zelf beredeneren, dat de uitkomst in overeen-
stemming is met P = U · I.
Demo 4
DOEL:
aantonen dat het totaal aangesloten vermogen gelijk is
aan de som van de vermogens van de afzonderlijke appa-
raten
NODIG:
bord waarop vijf lampen met verschillende vermogens
(bijvoorbeeld 15 W, 25 W, 40 W, 60 W en 100 W) parallel
zijn geschakeld, demonstratie-stroommeter, degelijke
(goed geïsoleerde) snoeren.
UITVOERING:
Maak de schakeling die in figuur 5 getekend is.
Figuur 5 het totale vermogen en de totale stroomsterkte
21
Voer daarna de volgende proeven uit:
– Draai alle lampen los. Schakel de spanning in. Laat de
lampen één voor één branden door ze om de beurt vast en
daarna weer los te draaien. Lees de stroomsterkte door de
vastgedraaide lamp af op de stroommeter.
Laat een leerling telkens het vermogen van de vastge-
draaide lamp berekenen. Vergelijk de uitkomst met de
waarde die op de lamp vermeld staat.
– Draai de lampen nu één voor één vast. Op de stroom-
meter is dan te zien dat de stroomsterkte steeds groter
wordt. Lees de totale stroomsterkte af, wanneer alle lam-
pen branden. Bereken met behulp van dit meetresultaat
het totaal aangesloten vermogen. Controleer de uitkomst
door de vermogens van de afzonderlijke lampen bij elkaar
op te tellen.
N.B. Vergeet bij deze demo niet dat u met 230 V werkt!
Schakel de spanning na afloop van de proef meteen uit.
2.2.5 Paragraaf 4 Elektriciteit en veiligheid
De leerlingen kunnen deze paragraaf grotendeels zelf-
standig doorwerken. Alleen het verschijnsel randaarde zal
waarschijnlijk wel enige uitleg van uw kant vragen. Bij die
uitleg kunt u gebruik maken van een geaard apparaat.
Laat zien hoe de buitenkant van het apparaat geaard is,
en hoe de groen-gele aarddraad via de buitenkant van de
stekker contact maakt met de randaarde van het stopcon-
tact. U kunt dit ook door een leerling laten demonstreren.
Als u dat nog niet eerder gedaan hebt, kunt u de leerlingen
nu laten zien hoe de elektrische installaties in uw lokaal
beveiligd zijn. Vraag ze het aantal groepen te tellen, laat
een leerling testen of de aardlekschakelaar goed werkt,
wijs de aardrail aan, enzovoort.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
22
2.3 Hoofdstuk 3
2.3.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/6 Verbranden en ver-
warmen. Centraal staat het opwekken van elektrische
energie met behulp van verschillende energiebronnen:
– fossiele brandstoffen
– windenergie
– zonne-energie
– waterkracht
De voor- en nadelen van de verschillende energiebronnen
worden met elkaar vergeleken, met speciale aandacht
voor de gevolgen voor het milieu (aansluitend bij eindterm
5 in de uitwerking van exameneenheid NASK1/K/6: „De
kandidaat kan de milieu en gezondheidseffecten noemen
die kunnen optreden als gevolg van energiegebruik‟).
Met het onderwerp energie kunt u niet vanaf het „nulpunt‟
beginnen. Dat komt doordat het begrip energie voortdu-
rend wordt gebruikt in het dagelijks leven. De leerlingen
hebben daardoor al een beeld ontwikkeld van het begrip
energie voordat ze aan dit hoofdstuk beginnen. Het lastige
is dat dit „alledaagse energie-begrip‟ verschilt van het na-
tuurkundige begrip energie.
In het alledaagse spraakgebruik is het bijvoorbeeld heel
gewoon om te zeggen dat „energie wordt verbruikt‟ of dat
„energie opraakt‟. Deze alledaagse opvatting botst met de
wet van behoud van energie die een centrale plaats in-
neemt in het natuurkundige energiebegrip. Je kunt echter
niet van leerlingen verwachten dat ze hun „alledaagse
energie-begrip‟ in één keer overboord zetten. Daarom
proberen we in dit hoofdstuk het „alledaagse‟ energiebe-
grip stap-voor-stap bij te buigen richting het natuurkundige
energiebegrip.
Wij sluiten bijvoorbeeld bewust aan bij het alledaagse
energiebegrip, door het te hebben over „het verbruiken van
chemische energie‟ en „het verbruiken van elektrische
energie‟. Met de bijvoeglijke naamwoorden „chemische‟ en
„elektrische‟ geven we tegelijk aan dat er alleen een be-
paald soort energie verbruikt wordt. We hebben het nooit
over het „verbruiken van energie‟ zonder meer. De ener-
gie-stroomdiagrammen maken tegelijkertijd zichtbaar dat
er altijd evenveel energie terugkomt als er verdwijnt (al is
niet alle energie die je terugkrijgt, even nuttig).
We bespreken in dit hoofdstuk ook hoe hoeveelheden
energie bepaald kunnen worden: door metingen te doen
en berekeningen te maken. In dat kader worden twee
formules geïntroduceerd: Eel = U ∙ I ∙ t (voor elektrische
energie) en Ez = m ∙ g ∙ h (voor zwaarte-energie). Ook dit
is een stap richting het natuurkundige energiebegrip.
Vaardigheden
Naar aanleiding van paragraaf 1 en 2 zou u aandacht
kunnen besteden aan vaardigheid 10 Werken met voor-
voegsels. Het gebruik van voorvoegsels komt juist bij de
joule veel voor, omdat deze eenheid voor veel praktische
doeleinden te klein is. U kunt laten zien hoe de eenheid
„op maat‟ gemaakt wordt met voorvoegsels: van kilo (in
voedingswaardedeclaraties) tot peta (in statistieken over
het energieverbruik van een heel land).
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. In die tijd
kunt u de leerlingen de paragrafen 1 t/m 4 laten doorwer-
ken, inclusief één of twee van de proeven. Wij raden aan
om in elk geval proef 3 Het rendement van een waxine-
lichtje te laten doen.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 15 lesuren uitgetrokken. Daarvan
zijn er 10 of 11 nodig om het hoofdstuk volledig door te
werken, inclusief één van de thuisopdrachten en/of open
onderzoeksopdrachten. Eventueel kunt u ook de extra
paragraaf over energie in voedsel klassikaal behandelen.
De overige 4 of 5 lessen kunt u gebruiken om de leerlin-
gen een werkstuk te laten maken over energiebronnen.
PTA
Het ligt voor de hand om de leerlingen bij dit hoofdstuk een
werkstuk te laten maken over een energiebron waarmee
elektrische energie wordt opgewekt. Vergelijk eindterm 2.6
uit het examenprogramma: „De kandidaat kan de manieren
van opwekking van elektrische energie en de gevolgen
ervan beschrijven.‟ In versie B van de voorbeeldplanning is
daar dan ook tijd voor uitgetrokken.
U kunt het maken van zo‟n werkstuk als praktische op-
dracht opnemen in het PTA. Bij een werkstuk hoeft u niet
per se te denken aan een verhandeling op papier. U zou
de leerlingen ook een presentatie kunnen laten houden,
aan de hand van zelf-gemaakte PP-dia‟s. Geschikte op-
drachten vindt u op blz. 105 van het werkboek.
23
2.3.2 Paragraaf 1 Energie uit brandstoffen
In elke paragraaf van dit hoofdstuk staat een energieom-
zetter centraal die elektrische energie produceert. Met
energie-stroomdiagrammen wordt gevisualiseerd welk
soort energie de energieomzetter opneemt en welke soor-
ten energie hij afstaat Daarbij wordt de wet van behoud
van energie stilzwijgend voorondersteld: het stroomdia-
gram laat elke keer zien „dat de hoeveelheid energie die er
in gaat, gelijk is aan de hoeveelheid energie die er uit-
komt‟.
In paragraaf 1 wordt de energie-omzetting in een conven-
tionele gasgestookte elektriciteitscentrale behandeld. Eerst
komt aan de orde hoe zo‟n centrale werkt: van het ver-
branden van het aardgas tot het leveren van de opgewek-
te elektriciteit. Daarna wordt ingegaan op het bijbehorende
energiestroom-diagram (afbeelding 3 in het handboek).
Energie is een abstract begrip dat „gevuld‟ moet worden
met behulp van concrete voorbeelden. Om dat te doen,
kunt u een leergesprek houden. U zou de leerlingen bij-
voorbeeld kunnen vragen wat er verandert als een gasge-
stookte centrale meer elektriciteit moet leveren. Mogelijke
vervolgvragen zijn dan:
– Verandert het energie-stroomdiagram van de centrale
als de elektriciteitsproductie toeneemt?
– Waaraan merk je in de praktijk dat de centrale meer
chemische energie opneemt?
– Waaraan merk je in de praktijk dat de centrale meer
afvalwarmte produceert?
Vraag de leerlingen om tastbare, meetbare zaken te noe-
men. Zo leren ze om abstracte begrippen als chemische
energie en afvalwarmte te koppelen aan de concrete wer-
kelijkheid: kubieke meters aardgas die worden verbrand
en kubieke meters warm water in een rivier die worden
geloosd, een grotere temperatuurstijging van het rivier-
water, enzovoort.
In deze paragraaf wordt de joule geïntroduceerd als een-
heid van energie. De leerlingen hebben eerder gewerkt
met de kWh als eenheid van elektrische energie (in hoofd-
stuk 5 van deel 1-2 en in hoofdstuk 2 van dit boek). Als u
expliciet aandacht wil geven aan de relatie tussen joule en
kWh, kunt u gebruik maken van de Plus-stof bij deze pa-
ragraaf. Proef 1 Het energieverbruik meten sluit hier naad-
loos bij aan.
2.3.3 Paragraaf 2 Windenergie
Deze paragraaf gaat over de energie-omzetting in een
moderne windmolen (een windturbine waarmee elektri-
sche energie wordt opgewekt). Eerst komt aan de orde
hoe zo‟n windmolen werkt: van het draaien van de turbi-
nebladen tot het leveren van de opgewekte elektriciteit.
Daarna wordt ingegaan op het geleverde elektrische ver-
mogen en hoe dit afhangt van de windsnelheid. Tenslotte
worden de voor- en nadelen van verschillende energie-
bronnen besproken, met fossiele brandstoffen en de wind
als voorbeelden.
Het begrip bewegingsenergie wordt in deze paragraaf
geïntroduceerd, zonder de bijbehorende formule. Wel
wordt uitgelegd dat de hoeveelheid bewegingsenergie
afhangt van de snelheid en de massa. U kunt de leerlingen
vragen om zelf voorbeelden te verzinnen waaruit dit blijkt
(naast de voorbeelden die in het handboek worden gege-
ven).
De leerstof over het vergelijken van energiebronnen is een
prima startpunt voor een project over energiebronnen. Een
voor de hand liggende uitwerking is het vergelijken van
verschillende manieren om elektrische energie op te wek-
ken. Daarbij kunnen aspecten aan de orde komen als:
– de kosten en de levensduur van de vereiste installaties;
– de beschikbaarheid (dag en nacht of alleen als er zon of
wind is);
– het opgenomen vermogen en het nuttig vermogen;
– het rendement;
– de kosten per kWh;
– de milieu-effecten van het bouwen van de installaties;
– de milieu-effecten van het in werking zijn van de instal-
laties;
– de afhankelijkheid van politieke ontwikkelingen;
– enzovoort.
Zie ook de informatieopdrachten op blz. 105 van het werk-
boek.
2.3.4 Paragraaf 3 Zonne-energie
In deze paragraaf komen drie energieomzetters aan de
orde die gebruik maken van zonne-energie: de plant (die
stralingsenergie omzet in chemische energie), de zonne-
collector (die stralingsenergie omzet in warmte) en het
zonnepaneel (dat stralingsenergie omzet in elektrische
energie). Het energie-stroomdiagram van een zonnepa-
neel (afbeelding 11 in het handboek) laat zien dat een
zonnepaneel niet erg efficiënt is: de opgenomen stralings-
energie wordt maar voor een klein deel omgezet in elektri-
sche energie. Hierbij aansluitend wordt het begrip rende-
ment geïntroduceerd, met de bijbehorende formules.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
24
Zonnecollectoren (die warmte produceren) en zonnepane-
len (die elektrische energie produceren) worden vaak met
elkaar verward. De visuele overeenkomst zet mensen op
het verkeerde been: in beide gevallen gaat het om donker
gekleurde, vlakke platen die vaak op daken worden aan-
gebracht. Technisch gaat het echter om totaal verschillen-
de systemen. Het is goed om hier in uw lessen bij stil te
staan, ook omdat de namen „zonnecollector‟ en „zonne-
paneel‟ niet duidelijk maken om wat voor apparaat het
gaat.
Hoe een zonnepaneel werkt, hoort niet bij de vmbo-stof en
is waarschijnlijk ook te moeilijk voor de meeste leerlingen.
Daarom is het des te belangrijker om te laten zien wat een
zonnepaneel doet. U kunt dat duidelijk maken met behulp
van demo 1. Dit is meteen ook een goede voorbereiding
op proef 2 De spanning van een zonnepaneel.
Demo 1
DOEL:
demonstreren van de werking van een zonnepaneel
NODIG:
zonnepaneel, stroommeter, spanningsmeter, snoeren,
gloeilampje of led, elektromotortje, (regelbare) lamp om
het zonnepaneel te verlichten.
UITVOERING:
Sluit het lampje op het zonnepaneel aan. Sluit ook een
spanningsmeter en stroommeter aan. Voer daarna de
volgende proeven uit:
– Laat zoveel licht op het zonnepaneel vallen, dat het
gloeilampje gaat branden. Bespreek met de leerlingen,
welke energieomzettingen hierbij een rol spelen.
– Lees de stroommeter en de spanningsmeter af. Bere-
ken het elektrisch vermogen van het zonnepaneel.
– Varieer de sterkte van het licht dat op het zonnepaneel
valt. Bepaal opnieuw het elektrisch vermogen. Bespreek
met de leerlingen, waardoor het verschil veroorzaakt
wordt.
– Vervang het gloeilampje door het elektromotortje. Laat
zien, dat het zonnepaneel het motortje kan laten draaien.
Bespreek met de leerlingen, welke energieomzettingen
hierbij een rol spelen.
2.3.5 Paragraaf 4 Waterkracht
Deze paragraaf gaat over de energieomzetting in een
waterkrachtcentrale. Eerst komt aan de orde hoe zo‟n
centrale werkt: van het inlaten van water uit een stuwmeer
tot het leveren van de opgewekte elektriciteit. Daarna
wordt uitgelegd hoe je de hoeveelheid verbruikte zwaarte-
energie kunt berekenen met de formule Ez = m ∙ g ∙ h.
Tenslotte wordt uitgelegd hoe je het rendement van een
energie-omzetting stap-voor-stap kunt bepalen.
Demo 2 kunt u gebruiken als inleiding op een leergesprek
over de waterkrachtscentrale en zwaarte-energie. U kunt
deze demo ondersteunen met een video of simulatie van
een waterkrachtcentrale. Op internet zijn hiervan mooie
voorbeelden te vinden.
Na de demo en de bijbehorende uitleg kunt u de vraag
stellen: Waar hangt het van af hoeveel elektrische energie
een waterkrachtcentrale per jaar kan leveren? Vraag de
leerlingen om tastbare, meetbare zaken te noemen. Zo
leren ze om abstracte begrippen als chemische energie en
afvalwarmte te koppelen aan de concrete werkelijkheid
Om deze vraag te beantwoorden, zijn twee gegevens no-
dig: (1) de hoeveelheid water die jaarlijks het meer in-
stroomt: die bepaalt de massa m; (2) het hoogteverschil
tussen het wateroppervlak en de onderkant van de stuw-
dam: die bepaalt de hoogte h. Het eerste gegeven is voor
de leerlingen niet evident (ze zullen eerder naar de totale
hoeveelheid water in het meer kijken) en moet goed met
ze doorgesproken worden.
Demo 2
DOEL:
de werking van een waterkrachtcentrale demonstreren
NODIG:
een permanente proefopstelling die is opgebouwd uit: een
model van een Pelton waterturbine (te bestellen via inter-
net), stuk tuinslang, kunststof snaartje, dynamo, paar
klemmen, enkele schroeven, snoertjes, gloeilampje (6 V /
0,1 A) in fitting
UITVOERING:
Stel de permanente proefopstelling die in figuur 6 gete-
kend is, goed zichtbaar in het lokaal op. Sluit de turbine
met het stuk tuinslang aan op een kraan. Laat zien dat het
lampje energie onttrekt aan het stromende water: als het
lampje ingeschakeld wordt, begint de turbine langzamer te
draaien.
Figuur 6 een model van een waterkrachtcentrale
25
2.4 Hoofdstuk 4
2.4.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/12 Het weer. Daarbij
komen de volgende onderwerpen orde:
– het meten van de luchtdruk
– het meten van de temperatuur
– het ontstaan van wolken en neerslag
– het ontstaan van onweer
In de opgaven bij dit hoofdstuk wordt niet alleen ingegaan
op de natuurkundige kant van het weer. Er komen ook
allerlei maatschappelijke aspecten van weersverschijnse-
len aan de orde: van de gevaren van een lage gevoels-
temperatuur tot het voorkomen van onweersschade.
De leerstof in dit hoofdstuk is voor een deel al eerder aan
de orde geweest, met name in hoofdstuk 3. Ongeveer de
helft van de leerstof is nieuw. Over het algemeen zijn de
onderwerpen concreet, en goed door leerlingen te begrij-
pen. Enkele onderwerpen (drukeenheden; absolute tem-
peratuur; het dauwpunt; statische elektriciteit) zijn wat
moeilijker en vragen enige uitleg.
Vaardigheden
In dit hoofdstuk is er speciaal aandacht voor vaardigheid 2
Een werkplan maken en uitwerken. Naar deze vaardigheid
wordt verwezen in proef 1 Het smeltpunt van ijs verlagen.
De leerlingen maken bij deze proef eerst een werkplan, op
basis van de instructies in paragraaf 2. Nadat u het werk-
plan hebt goedgekeurd (en desgewenst hebt becijferd),
voeren de leerlingen het experiment uit.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. In die tijd
kunt u de leerlingen de paragrafen 1 t/m 4 laten doorwer-
ken, inclusief de meeste proeven. Eventueel zou u proef 2
Een bimetaal verhitten kunnen overslaan of vervangen
door een demonstratieproef.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
de Plus-onderdelen en de extra basisstof in paragraaf 5
Het broeikaseffect. Naast de „gewone‟ proeven kunt u de
leerlingen ook één van de thuisopdrachten of open onder-
zoeksopdrachten laten doen.
PTA
Exameneenheid NASK1/K/12 wordt volgens de geldende
regelgeving alleen in het schoolexamen getoetst. Deze
leerstof komt niet terug op het centraal examen. U kunt
deze leerstof dus afsluitend toetsen, nadat hoofdstuk 4 is
behandeld. Uiteraard moet de afsluitende toets opgeno-
men worden in het PTA voor het derde leerjaar.
Proef 1 Het smeltpunt van ijs verlagen is een geschikte
opdracht voor een practicumtoets. U kunt het werkplan
(dat de leerlingen vooraf maken) en het verslag (dat ze
achteraf inleveren) beoordelen om tot een cijfer te komen.
2.4.2 Paragraaf 1 Luchtdruk
Als inleiding op het hoofdstuk kunt u de leerlingen op in-
ternet gegevens laten verzamelen over het weer. U kunt
ze om te beginnen eens laten kijken op de site van het
KNMI. Op deze site kunnen actuele gegevens van allerlei
weerstations, inclusief luchtdrukstanden, geraadpleegd
worden. Ook kun je er recente satellietbeelden en weer-
kaartjes bekijken.
Daarna kunt u de leerlingen op jacht laten gaan naar con-
crete meetgegevens over het weer . Een opdracht zou
kunnen zijn: „Verzamel zoveel mogelijk meetgegevens
over het weer om 12.00 bij ons in de buurt. Noteer de
grootheid, de meetwaarde, de eenheid, de plaats waar de
meting werd uitgevoerd en de bron (het internetadres en
de organisatie die de site beheert.)‟
U kunt de begrippen onderdruk en overdruk introduceren
met de demo's 1 en 2 (of 3). Aansluitend kunt u met de
leerlingen bespreken in welke beroepen regelmatig met
een manometer gewerkt wordt. Zie hierover ook de Plus
bij paragraaf 1.
Demo 1
DOEL:
De aardgas-overdruk meten met een open manometer
NODIG:
open manometer (hoogte meer dan 40 cm), water met
kleurstof, rubber slang
UITVOERING:
Sluit de open manometer door middel van de slang aan op
de aardgasleiding. Draai de gaskraan voorzichtig open. U
meet nu een (over)druk van ongeveer 30 cm water.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
26
Demo 2
DOEL:
het meten van de overdruk in de longen
NODIG:
plank, tuinslang, enkele klemmen
UITVOERING:
Maak de open manometer die in figuur 7 getekend is. Laat
enkele leerlingen hun longdruk bepalen met de manome-
ter. Let er daarbij op dat ze niet te hard blazen. Voor een
betrouwbare meting is het nodig dat de proefpersoon het
water op het hoogste punt één seconde 'vasthoudt'.
Figuur 7 een open manometer (versie 1)
Demo 3
DOEL:
het meten van de overdruk in de longen
NODIG:
gaswasfles met water, twee slangen
UITVOERING:
Maak de open manometer die in figuur 8 getekend is. Zie
verder de instructie bij demo 2.
Figuur 8 een open manometer (versie 2)
2.4.3 Paragraaf 2 Temperatuur
U kunt in een les over deze paragraaf verschillende soor-
ten thermometers bij langs gaan. We noemen een aantal
mogelijkheden, en geven aan welke demo's u in uw uitleg
kunt gebruiken. Uiteraard gaat het te ver om alle demo's
uit te voeren. U kunt zelf een keus maken, naar gelang uw
eigen voorkeur en de beschikbare apparatuur op uw
school.
Om te beginnen kunt u kort ingaan op het ijken van een
vloeistofthermometer. U kunt hierbij gebruik maken van
demo 4, als de leerlingen deze proef nog niet eerder ge-
zien hebben.
Vervolgens kunt u de werking van een bimetaalthermome-
ter bespreken. Met demo 5 of demo 6 kunt u het uitzetten
van vaste stoffen introduceren. Met demo 7 kunt u laten
zien dat het ene metaal sterker uitzet dan het andere.
U kunt daarna aan de hand van demo 8 of demo 9 een
toepassing bespreken: de bimetaalthermostaat. Het is
misschien een probleem om een geschikt bimetaal voor
deze proeven te vinden. Wij hebben goede ervaringen
opgedaan met een bimetaal dat uit een aquariumthermo-
staat afkomstig is. Zo'n bimetaal is voorzien van een mag-
neetje dat ervoor zorgt dat het in- en uitschakelen snel en
abrupt plaatsvindt (zonder vonkvorming tussen de con-
tactpunten).
Demo 4
DOEL:
het ijken van een vloeistofthermometer demonstreren
NODIG:
thermometer zonder schaalverdeling, bekerglas, ijsblokjes,
brander, driepoot, gaasje, potlood of schrijfstift, gewone
thermometer
UITVOERING:
Bepaal op de bekende manier het nulpunt en het hon-
derdpunt van de thermometer. Laat twee leerlingen daarna
de rest van de schaalverdeling aanbrengen. Laat ze ten-
slotte de aanwijzing van deze zelf geijkte thermometer
vergelijken met die van de gewone thermometer.
Demo 5
DOEL:
laten zien dat vaste stoffen bij verwarming uitzetten
NODIG:
bol en ring van 's-Gravensande, brander
UITVOERING:
De uitvoering van deze proef spreekt voor zich.
27
Demo 6
DOEL:
laten zien dat er bij het krimpen van een vaste stof zeer
grote krachten kunnen optreden
NODIG:
toestel van Tyndall
UITVOERING:
De uitvoering van deze proef spreekt voor zich.
Demo 7
DOEL:
laten zien dat het ene metaal sterker uitzet dan het andere
NODIG:
toestel van Musschenbroek, brander, statiefmateriaal
UITVOERING:
De proefbeschrijving gaat uit van het model met drie ver-
schillende metalen staafjes (aluminium, ijzer en messing)
aan drie verschillende wijzers. Bevestig het toestel aan het
statief. Door middel van een spleetopzet op de brander
kunnen de staafjes gelijktijdig verwarmd worden. De ver-
schillen in uitzetting zijn daardoor direct afleesbaar.
Demo 8
DOEL:
laten zien hoe een bimetaalthermostaat werkt
NODIG:
bimetaal waar een constantaandraad omheen gewikkeld
is, isolatiemateriaal tussen de constantaandraad en het
bimetaal, spijker, snoeren, lampje in fitting, voeding,
plankje, enkele klemmetjes en schroefjes
UITVOERING:
Bouw de proefopstelling van figuur 9. Bepaal proefonder-
vindelijk op welke spanning u de voeding moet instellen,
zodat het bimetaal de stroom steeds met korte tussenpo-
zen in- en uitschakelt. Het lampje geeft daarbij duidelijk
aan of de stroom al dan niet ingeschakeld is.
Figuur 9 een bimetaalthermostaat (versie 1)
Demo 9
DOEL:
dit is een alternatief voor demo 8
NODIG:
bimetaal, statiefmateriaal, lamp (12 V, 15 W) in fitting,
plankje, spijker, snoeren, voeding
UITVOERING:
Bouw de proefopstelling die in figuur 10 getekend is. Laat
het bimetaal verwarmen door de lamp. Het bimetaal zal de
stroom dan met regelmatige tussenpozen in- en uitschake-
len. De lamp geeft duidelijk aan, of de stroom al dan niet
ingeschakeld is.
Figuur 10 een bimetaalthermostaat (versie 2)
Demo 10
DOEL:
het demonstreren van een gasthermometer
NODIG:
erlenmeyer, doorboorde rubberen kurk, holle glazen buis
UITVOERING:
Bouw de gasthermometer die in figuur 11 is getekend.
Door de erlenmeyer met uw handen te verwarmen, kunt u
de werking van de gasthermometer demonstreren.
Figuur 11 een gasthermometer
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
28
2.4.4 Paragraaf 3 Wolken en neerslag
U kunt het begrip dauwpunt introduceren aan de hand van
demo 11. Deze proef maakt duidelijk dat de waterdamp in
de lucht begint te condenseren, als de temperatuur ver
genoeg daalt. Het woord dauwpunt suggereert dat het
dauwpunt een vast punt op de temperatuurschaal
is, net als het smeltpunt en het kookpunt. De afhankelijk-
heid van het dauwpunt van de hoeveelheid waterdamp in
de lucht (relatieve vochtigheid) tot de (omgevings)tempe-
ratuur moet daarom goed uitgelegd worden.
Dat de temperatuur van een opstijgende bel warme lucht
daalt, kunt u het beste presenteren als een ervaringsfeit.
Het gaat ons inziens te ver om een theoretische verklaring
te geven.
Op internet zijn prachtige plaatjes van wolken te vinden. U
kunt de leerlingen foto‟s van een aantal wolkentypen laten
verzamelen (bijvoorbeeld met de optie 'Afbeeldingen zoe-
ken' van Google). Als ze geleerd hebben om met Power-
Point te werken, kunt u ze vervolgens een diapresentatie
laten maken met de verzamelde foto‟s.
Demo 11
DOEL:
laten zien dat de waterdamp in lucht condenseert als de
temperatuur daalt onder een bepaalde waarde
NODIG:
2 glazen, ijskoud water, water op kamertemperatuur
UITVOERING:
Zet de twee glazen neer. Vul het ene glas met water van
20 °C dat al een tijdje in het lokaal gestaan heeft. Vul het
andere glas met ijskoud water. De leerlingen mogen geen
enkel verschil zien tussen het water dat u in beide glazen
giet. Vraag de leerlingen vervolgens om hun waarnemin-
gen te beschrijven, en om voor die waarnemingen een
verklaring te bedenken. De relatie tussen temperatuur en
condenseren zal dan ongetwijfeld gelegd worden.
2.4.5. Paragraaf 4 Onweer
Met de demo‟s 12 t/m 14 kunt u het opladen en ontladen
van voorwerpen laten zien, als opstapje naar de verschijn-
selen onweer, bliksem en donder. De proeven lukken het
beste, wanneer de luchtvochtigheid laag is. U kunt de
luchtvochtigheid verminderen met behulp van een föhn die
u op de proefopstelling richt. De föhn kan eenvoudig vast-
gezet worden met behulp van statiefmateriaal.
De leerlingen kunnen de leerstof en de opgaven verder
zelfstandig doorwerken. U zou naar aanleiding van de
opgaven 40 t/m 42 (en vraag 16 van 'Test jezelf') nog wel
kunnen ingaan op de risico‟s van onweer, en de manieren
om je daartegen te beschermen.
Demo 12
DOEL:
laten zien dat er vonken kunnen overspringen tussen ge-
laden voorwerpen
NODIG:
elektriseermachine (Wimshurst)
UITVOERING:
Laat de elektriseermachine werken. Zet de bollen op zo‟n
afstand van elkaar dat er flinke vonken overspringen. U
kunt met de vonken gaatjes branden in een stukje papier.
Demo 13
DOEL:
laten zien dat voorwerpen met dezelfde lading
elkaar afstoten
NODIG:
bandgenerator (Van der Graaff), rubber matje
UITVOERING:
Vraag een leerling om op het rubber matje te gaan staan.
Laat de generator werken, terwijl de leerling met beide
handen de generator aanraakt. Na enige tijd zullen zijn of
haar haren overeind gaan staan. Deze proef lukt het beste
met iemand die halflang, dun en droog haar heeft.
Demo 14
DOEL:
laten zien dat bij een ontlading lichtverschijnselen kunnen
optreden.
NODIG:
bandgenerator (Van der Graaff), tl-buis
UITVOERING:
Verduister het lokaal gedeeltelijk. Laat de generator wer-
ken. Raak de generator aan met de tl-buis. In een halfdon-
ker lokaal is duidelijk te zien, dat de tl-buis dan oplicht.
29
2.5 Hoofdstuk 5
2.5.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/7 Licht en beeld. Daarbij
komen de volgende onderwerpen aan de orde:
– licht en schaduw
– de vlakke spiegel
– kleuren licht, infrarood en ultraviolet
– positieve en negatieve lenzen
– beeldvorming bij een positieve lens
– bijziendheid en verziendheid
In de eerste twee paragrafen komen de leerlingen weinig
nieuws tegen. Deze leerstof is in deel 1-2 ook al aan de
orde geweest, al zijn de opgaven nu (gemiddeld) wat
moeilijker. De leerstof in de paragrafen 3 en 4 is helemaal
nieuw. Het ligt daarom voor de hand om aan paragrafen 3
en 4 de meeste aandacht te besteden.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. In die tijd
kunt u de leerlingen de paragrafen 1 t/m 4 laten doorwer-
ken, inclusief de proeven 1 t/m 6. We gaan er daarbij van
uit dat het onderwerp licht ook al in het tweede leerjaar
aan de orde is geweest (in hoofdstuk 6 van deel 1-2).
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
de Plus-onderdelen en één van de thuisopdrachten of de
open onderzoeksopdrachten. Eventueel zou u ook para-
graaf 5 Fotograferen klassikaal kunnen behandelen.
PTA
Exameneenheid NASK1/K/7 wordt volgens de geldende
regelgeving alleen in het schoolexamen getoetst. Deze
leerstof komt niet terug op het centraal examen. U kunt
deze leerstof dus afsluitend toetsen, nadat hoofdstuk 5 is
behandeld. Uiteraard moet de afsluitende toets opgeno-
men worden in het PTA voor het derde leerjaar.
2.5.2 Paragraaf 1 Licht, schaduw en spiegels
Diffuse terugkaatsing is voor veel leerlingen een lastig
begrip. U kunt demo 1 en/of demo 2 gebruiken om uw
uitleg te ondersteunen. Aansluitend kunt u nog eens op
een rij zetten wat er met een invallende lichtbundel kan
gebeuren: spiegelend of diffuus teruggekaatst worden,
geabsorbeerd worden, doorgelaten worden.
In de verlichtingstechniek worden drie soorten verlichting
onderscheiden: direct licht (voorbeeld: bureaulamp), indi-
rect licht (voorbeeld; spot die tegen het plafond schijnt) en
diffuus licht (voorbeeld: schemerlamp met kap). U kunt
een leergesprek houden over de voor- en nadelen van elk
soort verlichting. Zo krijgen abstracte begrippen als indi-
recte lichtbron en diffuse terugkaatsing meer praktische
inhoud.
Het kan sommige leerlingen erg verbazen dat een licht-
bundel helemaal onzichtbaar voor je neus langs kan gaan.
Demo 3 laat dit mooi zien. Wijs erop dat deze demo je ten
onrechte het gevoel geeft dat het de lichtbundel is die je
ziet. In werkelijkheid zie je kleine stof- of rookdeeltjes die
het licht naar je ogen weerkaatsen.
U zou daarbij aanknopend nog kunnen ingaan op de ver-
strooiing van licht in de atmosfeer. Een geschikte start-
vraag is: Hoe komt het dat je op aarde een „blauwe lucht‟
hebt, terwijl de hemel op de maan altijd zwart is, ook al
schijnt de zon fel?
Om demo 2 uit te voeren, hebt u een overheadprojector
nodig. We gaan ervan uit dat er op de meeste scholen nog
wel een te vinden is. U zou kunnen overwegen om een
exemplaar achter de hand te houden voor demonstratie-
proeven, zoals de demo‟s 2, 4, 5 en 9 in dit hoofdstuk.
Demo 1
DOEL:
het verschil demonstreren tussen direct licht, diffuus te-
ruggekaatst licht en spiegelend teruggekaatst licht
NODIG:
bureaulamp met halogeenlampje, vel wit papier, spiegel
UITVOERING:
Doe de gewone verlichting uit. Richt de lichtbundel van de
bureaulamp op een witte muur.
– Laat zien dat er bij dit directe licht schaduwen ontstaan
met (vrij) scherpe randen. Vraag de leerlingen waar dat
aan ligt.
– Richt de lichtbundel van de bureaulamp vervolgens de
andere kant op. Gebruik een vel wit papier om het licht
(diffuus) te weerkaatsen naar de muur. De muur wordt dan
duidelijk verlicht: het vel papier is een indirecte lichtbron
geworden.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
30
– Laat zien dat de schaduwen op de muur bij dit indirecte
licht veel vager zijn. Probeer de leerlingen zelf het te laten
verwoorden hoe dat komt.
– Vervang het vel wit papier door een spiegel. Meteen is
te zien dat het licht nu wel gericht wordt teruggekaatst.
Ook zijn de schaduwen op de muur weer scherp. Vraag de
leerlingen om het verschil te beschrijven en te verklaren.
– Introduceer tot slot de begrippen spiegelende en diffuse
terugkaatsing.
Demo 2
DOEL:
laten zien hoe licht doorgelaten, spiegelend weerkaatst,
diffuus weerkaatst en geabsorbeerd wordt
NODIG:
overheadprojector, houtspaander, glasplaat, spiegel, vel
wit papier, vel zwart papier, bak water
UITVOERING:
Draai de kop met de projectielens omhoog tot u hem kunt
verwijderen. Zet de projector aan. Op het plafond is nu een
vierkante lichtvlek te zien.
– Laat de leerlingen zien hoe de lichtbundel uit de projec-
tor eruit ziet, door er wat rook in te blazen.
– Houd de glasplaat in de bundel. Vraag de leerlingen wat
er nu verandert.
– Houd de spiegel in de bundel. Weerkaats het licht daar-
mee het lokaal in. Laat zien dat de bundel zo op verschil-
lende „doelen‟ te richten is.
– Houd het vel wit papier in de bundel. Weerkaats het
licht daarmee het lokaal in. Vraag de leerlingen het ver-
schil te omschrijven tussen weerkaatsing door een spiegel
en weerkaatsing door een vel wit papier.
– Houd het vel zwart papier in de bundel. Laat zien dat
het papier begint te schroeien als het in het brandpunt
gehouden wordt.
N.B. Het papier kan vlamvatten. Houd een bak water bij de
hand waarin u het papier kunt doven.
– Laat zien dat het vel wit papier niet schroeit als je het in
het brandpunt houdt. Vraag de leerlingen om een verkla-
ring te geven.
Demo 3
DOEL:
laten zien hoe je een lichtbundel „zichtbaar‟ kunt maken
NODIG:
Nodig:
laser, houtspaander, (aquariumbak)
UITVOERING:
Gebruik de rook van een smeulende houtspaander om de
lichtbundel van de laser zichtbaar te maken. U kunt de
houtspaander ook in een afgesloten aquariumbak leggen.
De bundel is dan alleen in de bak goed te zien.
2.5.3 Paragraaf 2 Van infrarood tot ultraviolet
De kern van de leerstof over kleuren is (1) dat zonlicht alle
kleuren van de regenboog bevat, en (2) dat voorwerpen
gekleurd zijn (lijken) doordat ze de kleuren in het licht se-
lectief absorberen en weerkaatsen (of bij kleurfilters: door-
laten). Voor leerlingen is dit verre van vanzelfsprekend.
U kunt demo 4 en/of demo 5 gebruiken om deze leerstof
voor de leerlingen aannemelijk te maken. Vraag de leer-
lingen om te beschrijven en te verklaren wat ze zien. U
kunt in uw uitleg vervolgens rekening houden met de
(mis)concepties die er bij de leerlingen leven.
De doorlaat-grafieken in afbeelding 16 van het handboek
en figuur 11 van het werkboek zijn afkomstig uit documen-
tatie bij de kleurfilters voor lichtinstallaties. In deze grafie-
ken wordt het percentage licht dat wordt doorgelaten, uit-
gezet tegen de golflengte. Daarom staat het violet (dat de
kortste golflengte heeft) links en het rood (met de langste
golflengte) rechts.
Demo 4
DOEL:
laten zien hoe de spectraalkleuren worden gereflecteerd
door verschillende gekleurde voorwerpen
NODIG:
overheadprojector, projectiescherm, (hologram) diffractie-
tralie, kartonnen afdekking voor de overheadprojector met
een gleuf (scherpe randen!) van 1 cm breed en 12 cm lang
in het midden, rood papier, groene vloeistof in een platte
fles, wit papier met verse strepen van diverse kleuren
highlight markers, enzovoort
UITVOERING:
Bevestig met plakband de tralie op de bovenste lens van
de overheadprojector (of aan de beweegbare spiegel)
zodat de tralie verticaal hangt. Plaats het karton op de
fresnellens van de overheadprojector (horizontale afbeel-
ding).
Stel de gleuf van het karton scherp op het projectie-
scherm. Er wordt nu een breed spectrum op het scherm
geprojecteerd.
Houd het rode papier voor het projectiescherm. Beweeg
het papier voor alle kleuren langs en bespreek wat er met
de kleur van het papier gebeurt.
Doe hetzelfde met de fles met groene vloeistof en het witte
papier.
31
Demo 5
DOEL:
laten zien dat een kleurenfilter verschillende spectraalkleu-
ren doorlaat
NODIG:
sterke lichtbron, positieve lens (f = 15 cm), diafragma met
een smalle spleet, prisma, scherm, drie kleurenfilters
(rood, groen en blauw)
UITVOERING:
Plaats het diafragma voor(in) de lichtbron. Beeld de spleet
af op het scherm met behulp van de lens. Zet daarna het
prisma tussen de lens en het scherm.
Verdraai het prisma totdat er een volledig spectrum op het
scherm te zien is. Dit spectrum kunt u wat „uitrekken‟ door
het scherm schuin te zetten (zie figuur 12).
Houd achtereenvolgens het rode, groene en blauwe kleu-
renfilter in de lichtbundel. Bespreek met de leerlingen wel-
ke kleuren (grotendeels) worden doorgelaten en welke
(grotendeels) geabsorbeerd.
Laat zien dat bijna alle licht geabsorbeerd wordt, wanneer
u het rode en blauwe filter tegelijk in de lichtbundel houdt.
Figuur 12 het weergeven van een spectrum
Demo 6
DOEL:
laten zien dat UV-straling stoffen kan laten fluoresceren
NODIG:
UV-stralingsbron („black light‟), diverse voorwerpen die
kunnen fluoresceren (bankbiljetten, fluorescentie stiften en
verf, fluorescerend hesje, etc.), verduisterd lokaal.
UITVOERING:
Deze proef spreekt verder voor zich.
2.5.4 Paragraaf 3 Beelden maken met een lens
Een lichtbundel die door de lens wordt gebroken, heeft
drie dimensies. In tekeningen worden daarvan als regel
maar twee dimensies weergegeven. Een convergente
„lichtkegel‟ wordt getekend als een driehoek en een even-
wijdige „lichtcilinder‟ als een recht hoek.
Met demo 7 of 8 kunt kunt u dit beeld bijstellen. Beide
demo‟s maken zichtbaar dat lichtbundels kegels of cilin-
ders zijn. Daarbij aansluitend kunt u uitleggen hoe zo‟n
lichtbundel in een doorsnedetekening wordt weergegeven.
Demo 7
DOEL:
laten zien hoe positieve en negatieve lenzen het licht bre-
ken
NODIG:
sterke lichtbron, optische rail inclusief houders en diverse
diafragma's, aquariumbak met water waarin fluoresceïne
opgelost is, diverse lenzen.
UITVOERING:
Maak de opstelling die in figuur 13 getekend is. Breng in
houder B nog geen diafragma aan.
– Houd verschillende lenzen in de (vrijwel) evenwijdige
lichtbundel bij P. In de bak met water is uitstekend te zien,
hoe er convergente, evenwijdige en divergente lichtkegels
ontstaan.
– Breng in de houder B een diafragma aan met 5 spleten
(met de spleten horizontaal). In de bak zijn nu vijf platte
lichtbundels boven elkaar te zien. U kunt deze lichtbundels
„naar elkaar toebuigen‟ en „bij elkaar vandaan buigen‟ door
positieve en negatieve lenzen voor de bak te houden.
Figuur 13 lichtbundels zichtbaar maken
Demo 8
DOEL:
dit is een alternatief voor demo 7
NODIG:
overheadprojector of beamer, positieve lens (hoe groter
hoe beter)
UITVOERING:
Houd de lens in het licht van de overheadprojector. Op die
manier kunt u op het scherm een lichtpunt laten ontstaan
(vergelijkbaar met de manier waarop een brandglas het
zonlicht breekt).
– Beweeg de lens daarna naar het scherm toe. Het licht-
punt wordt dan een lichtvlek die steeds groter wordt. Vraag
de leerlingen hoe dat komt.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
32
– Beweeg de lens weer van het scherm af. De lichtvlek
wordt eerst kleiner en daarna weer groter. Vraag om een
verklaring.
– Maak opnieuw een lichtpunt op het scherm. Vraag de
leerlingen, hoe het komt dat er rond het lichtpunt een don-
ker gebied te zien is. Laat een leerling een verklarende
schets op het bord maken.
2.5.5 Paragraaf 4 Oog en bril
Deze paragraaf behandelt de bouw en werking van het
oog, alsmede het gebruik van lenzen bij oogafwijkingen. U
kunt beginnen met het bespreken van de relatie tussen de
hoeveelheid licht, de grootte van de pupil en de scherpte
van het beeld. De leerlingen kunnen hierbij hun eigen
ervaringen inbrengen. Hierbij kunt u eventueel gebruik
maken van demo 9 (waarbij het diafragma dezelfde functie
heeft als de iris in het menselijk oog).
Demo 9
DOEL:
het effect van een diafragma op de scherpte en de licht-
sterkte van het beeld demonstreren
NODIG:
overheadprojector met één projectielens (het type met
twee projectielenzen is voor deze demo minder bruikbaar),
zelfgemaakt diafragma met één kleine opening, sheet met
veel dunne lijntjes en details
UITVOERING:
Beeld de sheet scherp op het scherm af. Gebruik het dia-
fragma nog niet. Laat zien dat het beeld vrijwel meteen
onscherp wordt, als de kop omhoog of omlaag wordt ge-
draaid.
Leg het zelfgemaakte diafragma op de projectielens.
Vraag aan de leerlingen, hoe het beeld nu verandert: wat
gebeurt er met de afmetingen, wat gebeurt er met de licht-
sterkte? (Om het beeld goed zichtbaar te houden, is het
nodig om het lokaal helemaal of half te verduisteren.)
Laat tenslotte zien, dat het beeld nu minder snel onscherp
wordt, als de kop omhoog of omlaag wordt gedraaid.
33
2.6 Hoofdstuk 6
2.6.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/5 Elektrische energie.
Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
– weerstanden gebruiken
– de weerstand(swaarde) bepalen
– sensor, schakelaar en actuator
– LDR en NTC als sensoren
– schakelingen met een relais
– schakelingen met een transistor
De leerlingen leren in dit hoofdstuk hoe een automatische
schakeling een welomschreven taak uitvoert. Centraal
staat het ontwerp van een eenvoudige automatische scha-
keling: welke onderdelen komen in zo‟n schakeling voor,
welke functie hebben die onderdelen en hoe werkt de
schakeling als geheel?
In dit hoofdstuk wordt uitvoerig ingegaan op het relais en
de transistor als automatische schakelaars. We beginnen
met het relais, omdat de werking daarvan goed valt uit te
leggen. U kunt de leerlingen bovendien ook laten zien (en
horen) hoe een relais schakelt. Met de transistor ligt dat
anders. Dit schakelonderdeel blijft een black box; alleen de
functie als schakelaar wordt uitgelegd.
Om de interne werking van een relais te begrijpen, is geen
ingewikkelde natuurkunde nodig. Met eenvoudige begrip-
pen (zoals elektromagneet, magnetische kracht en aan-
trekken) kom je een heel eind. Met de transistor ligt dat
wat anders. Wat er binnenin een transistor gebeurt, is op
vmbo-niveau niet goed uit te leggen. We presenteren de
transistor daarom als een kleiner en goedkoper alternatief
voor het relais, zonder op de interne werking in te gaan.
Vaardigheden
In dit hoofdstuk is er speciaal aandacht voor:
– vaardigheid 7 Werken met de kleurcode op weerstan-
den
– vaardigheid 12 Werken met tabellen en grafieken
– vaardigheid 13 Verbanden meten
Zie de verwijzingen in het werkboek, met name bij de
proeven.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
hebben we voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. We
zijn er daarbij van uitgegaan dat u paragraaf 4 De transis-
tor overslaat. Zo houdt u genoeg tijd over voor de para-
grafen 1 t/m 3, inclusief de opgaven en een ruime keuze
uit de proeven 1 t/m 6.
De leerstof over de transistor komt terug in deel 4. Als u er
dan wat extra aandacht aan besteedt, kunt u paragraaf 4
nu verantwoord overslaan. Ook inhoudelijk valt daar wel
iets voor te zeggen. Qua moeilijkheid zit de leerstof in
paragraaf 4 voor 3 vmbo op het randje. Het kan wel, mits
stevig ondersteund door proeven en demo‟s – en daarvoor
ontbreek met twee lesuren per week nu juist de tijd.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 15 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
paragraaf 4 en alle proeven. Mocht er dan nog tijd over
blijven, dan kunt u de leerlingen aan het werk zetten met
de Plus-onderdelen en de paragraaf met extra basisstof.
Met name de leerlingproeven – acht bij dit hoofdstuk–
vragen verhoudingsgewijs veel tijd. Ons inziens is die tijd
goed besteed omdat de leerstof wel erg abstract blijft, als
de leerlingen niet zelf met schakelingen kunnen experi-
menteren. Sommige dingen leer je het beste door ze uit te
proberen, en daar hoort het bouwen van schakelingen ook
bij.
PTA
Volgens de officiële regelgeving moet in het PTA getoetst
worden of de leerlingen „een onderzoek [kunnen] doen en
een ontwerpproces uitvoeren en evalueren, daarbij ook
rekening houdend met de veiligheid‟ (eindterm 4 van van
exameneenheid NASK1/K/3 Leervaardigheden in het vak
natuurkunde). Dit proeven en onderzoeksopdrachten in dit
hoofdstuk bieden daarvoor verschillende aanknopingspun-
ten. Zie ook de opmerkingen bij paragraaf 4.
2.6.2 Paragraaf 1 Weerstanden
U kunt de behandeling van deze paragraaf beginnen met
een leergesprek over de vraag: Alle apparaten in huis zijn
aangesloten op 230 V. Toch loopt door het ene apparaat
meer stroom dan door het andere. Waardoor komt dat?
Bespreek eerst wat er met het begrip weerstand wordt
bedoeld (kwalitatief). Leg daarna uit, hoe de weerstand
van een draad als een getal kan worden weergegeven
(kwantitatief).
De proeven 1 en 2 sluiten hier naadloos op aan. In proef 1
zien de leerlingen dat weerstanden worden gebruikt om de
stroomsterkte te begrenzen: hoe groter de weerstand, des
te kleiner de stroomsterkte.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
34
Proef 2 laat de leerlingen kennismaken met de codering
die op elektronica-weerstanden wordt gebruikt. De leer-
lingen gebruiken de formule R = U/I om de grootte van de
weerstand proefondervindelijk te controleren.
Een paar opmerkingen over proef 2:
– Het aflezen van de kleurcode vraagt enige oefening. We
raden daarom aan om eerst vaardigheid 7 Werken met de
kleurcode op weerstanden te bespreken en de opgaven 6
en 7 te laten maken, voor u de leerlingen met proef 2 aan
het werk zet.
– Kies voor proef 2 weerstandjes met een maximaal ver-
mogen van 2 watt. Deze zijn voor enkele dubbeltjes in
elektronicazaken te koop. Neem weerstandjes met waar-
den tussen 33 en 220 Ω en laat de leerlingen spanningen
gebruiken van 4,5 V (batterij) of 5 V (voeding).
– Voor het aansluiten van de weerstandjes kunt u twee
krokodillenklemmen gebruiken die u op een perspex
plaatje lijmt of schroeft. Zie de foto in figuur 14.
Figuur 14 Zo kan een weerstandje worden aangesloten.
We raden aan om proef 3 pas te laten doen, nadat de
leerstof in paragraaf 1 is behandeld en de bijbehorende
opgaven zijn gemaakt. Door proef 3 correct uit te voeren,
kunnen de leerlingen laten zien dat ze de leerstof zelf
kunnen toepassen. Desgewenst kunt u een verslag van
deze proef laten maken en dat beoordelen in het kader
van het PTA.
Voor proef 3 kunt u constantaandraad gebruiken met een
diameter van 0,2 mm. Bij sommige leermiddelenfabrikan-
ten zijn dradenplanken te koop waarop u diverse draden
kunt spannen. U kunt ook zelf plankjes maken waarop u
een draad van 100 cm spant, bijvoorbeeld in de vorm van
de letter W (maak elke poot 25 cm lang).
N.B. Vertel de leerlingen van te voren dat de draad tijdens
de proef heet kan worden. Stel duidelijk dat ze de draad
tijdens de proef niet mogen aanraken.
2.6.3 Paragraaf 2 LDR en NTC
Proef 4 is een goed startpunt voor de behandeling van
deze paragraaf. Bij deze proef kunnen de leerlingen zelf
ontdekken hoe een LDR werkt. Demo 1 is een alternatief,
voor het geval u niet de tijd of de apparatuur hebt om proef
4 uit te laten voeren. Vervolgens kunt u met demo 2 laten
zien hoe een LDR toegepast wordt als lichtsensor.
De leerlingen kunnen daarna aan de hand van proef 5
ontdekken hoe een NTC 'werkt'. Wanneer u deze proef
niet door de leerlingen kunt laten uitvoeren, is demo 3 een
goed alternatief.
Demo 1
DOEL:
de werking van een LDR laten zien
NODIG:
voedingskastje, zes snoeren, LDR, lampje in fitting
UITVOERING:
Maak de schakeling van figuur 15. Zorg ervoor dat er zo-
veel mogelijk licht op de LDR valt. Het lampje zal nu bran-
den bij een geschikte waarde van de voedingsspanning.
Dek vervolgens de LDR af met de hand. Het lampje zal nu
uitgaan. Laat de leerlingen beredeneren hoe dat kan.
Figuur 15 een LDR demonstreren
Demo 2
DOEL:
demonstreren hoe een LDR gebruikt wordt als lichtsensor
NODIG:
twee voedingskastjes, zes snoeren, relais, LDR, lampje in
fitting. (U kunt deze demonstratieproef ook uitvoeren met
een systeembord met toebehoren.)
UITVOERING:
Bouw de schakeling in figuur 16.
Figuur 16 een automatische straatverlichting
35
Stel de spanning in op 0 V. Maak de spanning langzaam
groter tot het relais schakelt.
Demonstreer de schakeling aan de leerlingen. Laat zien
dat de lamp wordt ingeschakeld als er weinig licht op de
LDR valt.
Bespreek met de leerlingen:
– wat deze schakeling 'waarneemt';
– hoe deze schakeling 'denkt';
– wat deze schakeling doet.
Demo 3
DOEL:
de werking van een NTC laten zien
NODIG:
voedingskastje, zes snoeren, NTC, weerstandje, demon-
stratie-stroommeter, demonstratie-spanningsmeter
UITVOERING:
Maak de schakeling van figuur 17. Stel een geschikte
spanning in. Meet de spanning en de stroomsterkte. No-
teer beide waarden op het bord. Verwarm vervolgens de
NTC door hem in uw hand te houden. Meet opnieuw de
spanning en de stroomsterkte en noteer beide waarden
weer op het bord.
Bereken samen met de leerlingen de weerstandswaarde
van de NTC in 'koude' en 'warme' toestand. U kunt nu met
uw leerlingen de conclusie trekken over wat er met de
weerstand van de NTC gebeurt als de temperatuur van de
NTC toeneemt.
Figuur 17 de weerstand van een NTC bepalen
2.6.4 Paragraaf 3 Het relais
Leerlingen ervaren de leerstof over het relais als moeilijk.
We raden aan om eerst de leerstof in het handboek te
bespreken en demo 4 daarbij te gebruiken als illustratie.
Aansluitend kunt u de leerlingen proef 6 laten doen. Ten-
slotte kunt ingaan op schakelingen waarin het relais prak-
tisch wordt toegepast, zoals de wasmachine, de automa-
tisch beveiligde overweg, de auto (startmotor, ruitenwis-
sers, achterruitverwarming) enzovoort.
Naar onze ervaring hebben de meeste leerlingen nog nooit
van een relais gehoord. Hoe dit schakelonderdeel eruit ziet
en wat het doet, is hen onbekend. Ze ervaren de uitleg van
de werking bovendien als ingewikkeld. Het is daarom goed
om ruim de tijd te nemen voor deze leerstof en de uitleg zo
concreet mogelijk te houden. U kunt bijvoorbeeld verschil-
lende soorten relais aan de leerlingen laten zien, en de-
monstreren hoe ze werken.
Wijs de leerlingen erop dat de afbeelding 16 op bladzijde
123 van het handboek alleen het principe van het relais
laten zien. Er bestaan relais in allerlei uitvoeringen die qua
uiterlijk sterk van elkaar verschillen. Laat bijvoorbeeld ook
eens een relais zien, waarmee 6 of 12 verbindingen tege-
lijk gemaakt kunnen worden.
Demo 4
DOEL:
demonstreren van de werking van een relais
NODIG:
relais, schakelaar, contactdoos, snoer met stekker, snoe-
ren, een aansluitmogelijkheid voor een voeding of een
batterij, twee geschikte elektrische apparaten; het relais
moet geschikt zijn om een spanning van 230 V in en uit te
schakelen.
UITVOERING:
In figuur 18 is de permanente proefopstelling getekend die
u voor demo 4 nodig hebt. Voer hiermee de volgende
proeven uit:
Figuur 18 schakelen met een relais
– Sluit de voeding of de batterij aan. Demonstreer dat een
lage spanning (van de voeding of de batterij) voldoende is
om het relais te laten schakelen. Doe dat door het relais
een paar keer te laten 'klikken' zonder dat er een apparaat
aangesloten is.
– Sluit een geschikt apparaat aan op stopcontact 1 (dat in
serie geschakeld is met het maakcontact van het relais).
Demonstreer de werking van het maakcontact. Vraag de
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
36
leerlingen om een toepassing voor het maakcontact te
bedenken en bespreek hun voorstellen.
– Sluit vervolgens een tweede apparaat aan op stopcon-
tact 2 (dat in serie geschakeld is met het breekcontact van
het relais).
Demonstreer de werking van het breekcontact: als appa-
raat 1 uitgezet wordt, wordt apparaat 2 juist aangezet.
Vraag de leerlingen om een toepassing voor het breekcon-
tact te bedenken en bespreek hun voorstellen.
N.B. Vergeet bij deze demo niet dat u met 230 V werkt!
Schakel de spanning na afloop van de proef meteen uit.
2.6.5 Paragraaf 4 De transistor
In deze paragraaf wordt de transistor besproken als een
automatische schakelaar – een elektronische variant van
het relais. Alleen de functie van de (schakel)transistor
komt aan de orde. Op de natuurkundige achtergronden
wordt niet ingegaan.
Proeven en/of demo‟s zijn ons inziens onmisbaar om de
leerstof in deze paragraaf betekenis te geven. Een lesop-
zet zou er als volgt uit kunnen zien.
– Eerst bespreekt u de werking van een transistor (hand-
boek, blz. 126 t/m 127 bovenaan). Demo 5 kan hierbij
dienen als illustratie.
– Daarna laat u de leerlingen proef 7 uitvoeren en enkele
van de opgaven maken.
– De volgende les bespreekt u „Schakelen met de transis-
tor‟ op blz. 127, aan de hand van demo 6. Hierna gaan de
leerlingen aan het werk met proef 8 Een automatische
buitenlamp.
– Tenslotte maken de leerlingen de overige opgaven bij
paragraaf 4.
Proef 8 Een automatische buitenlamp en en open onder-
zoeksopdracht 4 Inbraakalarm zijn beide geschikt om te
gebruiken als toets in het PTA. U kunt ermee toetsen in
hoeverre de leerlingen eenvoudige onderzoeks- en ont-
werpvaardigheden beheersen.
In open onderzoeksopdracht 4 Inbraakalarm - waarbij de
leerlingen zelf een automatische schakeling bouwen, tes-
ten en evalueren – komen alle aspecten van het ontwerp-
proces op een natuurlijke manier aan bod. Deze uitdagen-
de opdracht vraagt wel een goede voorbereiding, zowel
van u als docent als van de leerlingen. Wilt u eerst voor-
zichtig wat ervaring opdoen met ontwerpopdrachten, dan
is proef 8 Een automatische buitenlamp een betere keuze.
De uitvinding van de transistor in 1948 heeft een enorme
impact gehad op de maatschappij. De leerstof in deze
paragraaf is daarom een goede aanleiding om de leerlin-
gen iets te vertellen over de vele toepassingen van elek-
tronica en de mogelijkheden die er voor hen zijn om in de
elektronica te werken.
Demo 5
DOEL:
demonstreren van de werking van een transistor
NODIG:
batterij of voeding, geschikte transistor, weerstandje, lamp-
je (6 V, 0,1 A), enkele snoeren. (Uiteraard kunt u deze
demonstratieproef ook uitvoeren met een systeembord
met toebehoren.)
UITVOERING:
Bouw de opstelling in afbeelding 22 op blz. 126 van het
handboek.
Stel de spanning in op 0 V. Maak de spanning langzaam
groter tot de transistor schakelt.
Laat zien dat een klein schakelstroompje genoeg is om de
transistor te laten schakelen van UIT naar AAN.
Demo 6
DOEL:
laten zien hoe een automatische alarminstallatie werkt
(met een dunne geïsoleerde draad als sensor)
NODIG:
voedingskastje, snoeren, dunne geïsoleerde draad, tran-
sistor, weerstanden, LDR, zoemer. (Uiteraard kunt u deze
demonstratieproef ook uitvoeren met een systeembord
met toebehoren.)
UITVOERING:
Bouw de schakeling in afbeelding 23 op blz. 127 van het
handboek. Probeer voorafgaand aan de les uit op welke
waarde u de spanning moet instellen.
Laat de schakeling aan de leerlingen zien en vraag ze om
het schakelschema te tekenen. Vertel ze dat het om een
prototype gaat en daag ze uit om te bedenken, wat de
functie van deze schakeling kan zijn.
Laat de dunne geïsoleerde draad doorknippen door een
van de leerlingen. Vraag ze hoe het komt dat de zoemer
nu geluid geeft.
Bespreek met de leerlingen:
– wat deze schakeling 'waarneemt';
– hoe deze schakeling 'denkt';
– wat deze schakeling doet.
Houd tenslotte een leergesprek over de vraag hoe je een
vergelijkbare schakeling kunt bouwen met een relais. Pro-
beer de leerlingen zelf op het idee te laten komen dat ze
de zoemer dan op het breekcontact van het relais moeten
aansluiten.
37
2.7 Hoofdstuk 7
2.7.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/10 Bouw van de mate-
rie. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
– stoffen scheiden = moleculen sorteren
– eigenschappen van moleculen
– moleculen en de fasen van een stof
– moleculen, gasdruk en temperatuur
– atomen: de bouwstenen van moleculen
– de bouw van een atoom
– isotopen
Leerlingen die Nask2 in hun vakkenpakket hebben, zijn bij
het doorwerken van dit hoofdstuk in het voordeel. Zij heb-
ben ongetwijfeld meer voorkennis over moleculen en ato-
men dan de overige leerlingen. Het is goed om daar in uw
lessen rekening mee te houden.
Ook al valt de extra basisstof in paragraaf 5 Duiken buiten
de huidige examenleerstof, het is wel een mooi voorbeeld
van het toepassen van natuurkundige kennis. De context
duiken spreekt bovendien veel leerlingen aan. Er is daar-
om veel voor te zeggen om deze leerstof klassikaal aan te
bieden.
Practicum
De leerstof in dit hoofdstuk is sterk theoretisch gericht. De
mogelijkheden voor practicum zijn beperkt, zeker als het
om leerlingproeven gaat. In het werkboek zijn daardoor bij
dit hoofdstuk slechts twee leerlingproeven opgenomen.
Om de leerstof toch zo concreet mogelijk aan te bieden,
kunt u gebruik maken van de demo‟s in deze handleiding.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. In die tijd
kunt u de leerlingen de paragrafen 1 t/m 4 laten doorwer-
ken, inclusief de proeven 1 en 2.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
de Plus-onderdelen, één van de informatieopdrachten of
thuisopdrachten en paragraaf 5 Duiken.
Als u ervoor kiest om paragraaf 5 Duiken met de hele klas
te behandelen, dan raden we aan om proef 2 Lucht sa-
menpersen te gebruiken als illustratie bij deze paragraaf.
Dat betekent dat u deze proef in eerste instantie overslaat
bij de behandeling van paragraaf 2.
PTA
Exameneenheid NASK1/K/10 wordt volgens de geldende
regelgeving alleen in het schoolexamen getoetst. Deze
leerstof komt niet terug op het centraal examen. U kunt
deze leerstof dus afsluitend toetsen, nadat hoofdstuk 7 is
behandeld. Uiteraard moet de afsluitende toets opgeno-
men worden in het PTA voor het derde leerjaar.
2.7.2 Paragraaf 1 Moleculen
Het woord „moleculen‟ is in deze paragraaf niet meer dan
een globale aanduiding voor de minuscuul kleine deeltjes
waaruit een stof bestaat. In paragraaf 4 Atomen komen
atomen voor het eerst aan de orde, als „bouwstenen‟ van
de moleculen.
Het is verstandig om in uw eerste les over dit hoofdstuk
globaal na te gaan wat er bij Nask2 al aan vergelijkbare
leerstof aan de orde is geweest. Het heeft geen zin om
uitvoerig in te gaan op zaken die al eerder zijn behandeld.
Een reclametekst over „zuiver bronwater‟ of „zuiver sinaas-
appelsap‟ is een goed startpunt voor een leergesprek over
het begrip „zuiver‟. Zoals in het handboek wordt toegelicht,
is „zuiver‟ in het dagelijks taalgebruik iets heel anders dan
„zuiver‟ in scheikundige zin. Na afloop van het leergesprek
kunt u de leerlingen opgave 7 laten maken. Ze zien daarbij
dat „zuiver kraanwater‟ bepaald geen „zuivere stof‟ is.
Met demo 1 kunt u laten zien dat moleculen inderdaad
heel kleine deeltjes zijn. De Plus-stof over de grootte van
moleculen sluit hier naadloos bij aan.
Demo 1
DOEL:
de „dikte‟ van een oliezuurmolecuul bepalen
NODIG:
oliezuur opgelost in benzine (verhouding 1 :100), buret,
(afwas)bak, talkpoeder.
UITVOERING:
Vul de bak voor twee derde met water. Strooi een dun
laagje talkpoeder op het water. Ga nu als volgt te werk:
Gebruik de buret om één druppel van de oliezuuroplossing
op het wateroppervlak vallen. Noteer het volume van de
druppel.
Wacht tot de benzine verdampt is. Bepaal de oppervlakte
van de overblijvende olievlek. Noteer deze oppervlakte.
Bereken de dikte van de olielaag door het volume van de
olie (het volume van de druppel : 100) te delen door de
oppervlakte van de olievlek.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
38
2.7.3 Paragraaf 2 Het deeltjesmodel
In deze paragraaf worden concrete verschijnselen zoals
fasen, fase-overgangen en kristalvormen verklaard vanuit
een theoretisch „deeltjesmodel‟. De leerlingen zien dat je
uiteenlopende verschijnselen kunt verklaren met een be-
trekkelijk eenvoudig model. Ze merken ook dat het vak
natuur- en scheikunde een theoretische, abstracte kant
heeft.
U kunt de demo‟s 2 t/m 4 gebruiken om de leerstof toe te
lichten. Demo 3 is een mooie illustratie bij opgave 14 (over
de temperatuurdaling die optreedt als een vloeistof snel
verdampt).
Demo 2
DOEL:
laten zien hoe de moleculen in een gas bewegen
NODIG:
overheadprojector, luchtkussentafel, ronde magneetjes,
luchtblazer
UITVOERING:
Zet de luchtkussentafel op de overheadprojector. De „mo-
leculen‟ zijn op het scherm zichtbaar als bolletjes die vrij-
wel zonder wrijving bewegen. Ze stoten elkaar af door hun
magnetische eigenschappen. Daardoor krijgen de leer-
lingen een goed beeld van de (elastische) botsingen tus-
sen de moleculen in een gas.
Demo 3
DOEL:
het demonstreren van het koelend effect van ethanol
NODIG:
ethanol, watje
UITVOERING:
Doe een beetje ether op het watje. Laat enkele leerlingen
met het watje over hun arm wrijven. Laat de leerlingen
beschrijven wat ze voelen, zien en ruiken. Vraag ze daar-
na om hun waarnemingen te verklaren met behulp van het
deeltjesmodel.
Demo 4
DOEL:
laten zien hoe de regelmatige vorm van kristallen ver-
klaard kan worden
NODIG:
aantal pingpongballen (of andere identieke bolletjes)
UITVOERING:
Stapel de pingpongballen, zodat een model van een kristal
ontstaat (zoals de sinaasappels in de cartoon op pagina
140 van het handboek).
2.7.4 Paragraaf 3 Temperatuur en het deeltjesmodel
Paragraaf 3 sluit nauw aan bij paragraaf 2. Opnieuw wordt
het deeltjesmodel gebruikt om macroscopische verschijn-
selen te verklaren. Deze keer zijn die verschijnselen de
relatie tussen gasdruk en temperatuur en het bestaan van
een absoluut nulpunt. Daarbij aansluitend wordt de kelvin-
schaal geïntroduceerd.
Om misverstanden te voorkomen wijzen we erop dat de
kelvinschaal wel op het centraal examen aan de orde kan
worden. In de uitwerking van NASK1/K/6 Verbranden en
verwarmen staat namelijk onder andere: “(De kandidaat
kan) het verband tussen temperatuur en tijd en warmte
toepassen:
- absolute nulpunt;
- omrekenen van waarden tussen temperatuurschalen
Kelvin en Celsius.”
De leerstof over de kelvinschaal komt daarom terug in het
deel voor de vierde klas, in tegenstelling tot de overige
leerstof uit dit hoofdstuk.
We hebben ervoor gekozen om de kelvinschaal in dit
hoofdstuk te introduceren vanwege de theoretische ach-
tergrond: het tot stilstand komen van moleculen bij het
absolute nulpunt. Deze achtergrond hoeft echter op het
centraal examen niet gekend te worden. Het gaat dan
alleen om de relatie tussen de Celsius- en de kelvinschaal.
De relatie tussen gasdruk en temperatuur is een goed
onderwerp voor een leergesprek. Praktische voorbeelden
zijn spuitbussen die je niet in het vuur mag werpen, fiets-
banden in de felle zon en exploderende gasflessen bij een
bedrijfsbrand. Inventariseer dit soort voorbeelden samen
met de leerlingen. Vraag ze daarna om zelf een verklaring
te bedenken voor het feit dat de druk stijgt, als een gas in
een afgesloten ruimte wordt verhit.
Demo 5
DOEL:
toelichten wat er met de moleculen gebeurt als je een gas
verhit
NODIG:
toestel kinetische gastheorie, voedingskastje, 2 snoeren
UITVOERING:
Laat de „moleculen‟ eerst heel rustig bewegen. Verhoog
daarna de spanning op de motor, zodat de „moleculen‟
steeds sneller gaan bewegen. Zet ondertussen steeds
gewichtjes op de zuiger om het volume van het „gas‟ con-
stant te houden.
Andersom (spanning motor verlagen) kunt u laten zien wat
er met de moleculen gebeurt als je een gas afkoelt. Op
deze manier kunt u het absolute nulpunt en de Kelvin-
schaal introduceren.
39
2.7.5 Paragraaf 4 Atomen als bouwstenen
Op internet zijn allerlei sites te vinden over het periodiek
systeem met allerlei interessante informatie. Tip: zoek niet
alleen op „periodiek systeem‟, maar ook op „periodic table‟.
Een bijzonder voorbeeld is http://www.periodicvideos.com/
van de Universiteit van Nottingham, met filmpjes van be-
kende en onbekende experimenten (wel Engels gespro-
ken). Als u over een smartboard of een beamer beschikt,
kunt u dit soort sites goed gebruiken om het begrip ele-
ment „in te kleuren‟.
In deze paragraaf komen veel nieuwe, meestal abstracte
begrippen aan de orde:
– element
– atoom
– atoomkern
– proton
– neutron
– elektron
– isotoop
Het kan bij dit soort leerstof heel effectief zijn om de leer-
lingen een begrippennetwerk (mindmap) te laten maken.
Vraag ze om daarin de relatie tussen de genoemde be-
grippen aan te geven en elk begrip te illustreren met een
afbeelding. Zie vaardigheid 1 op blz. 178 en 179 van het
handboek voor een eenvoudig voorbeeld van zo‟n begrip-
pennetwerk.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
40
2.8 Hoofdstuk 8
2.8.1 Uitgangspunten
In dit hoofdstuk gaan de leerlingen aan het werk met leer-
stof uit exameneenheid NASK1/K/11 Straling en stralings-
bescherming. Daarbij komen de volgende onderwerpen
aan de orde:
– straling: van microgolven tot röntgenstralen
– de effecten van straling
– ioniserende straling waarnemen
– radioactief verval
– halveringstijd
– alfa-, bèta- en gammastraling
– medische toepassingen van ioniserende straling
– stralingsbescherming
De leerlingen hebben al eerder in Nova kennis gemaakt
met licht, infrarood en ultraviolet als vormen van straling.
Nu komen daar vier vormen van (sterk) ioniserende stra-
ling bij: röntgenstraling, alfa-, bèta- en gammastraling.
Het is voor leerlingen moeilijk om zich bij het woord „stra-
ling‟ iets concreets voor te stellen. Dat komt doordat er
zoveel soorten straling bestaan, met verschillende eigen-
schappen en sterk uiteenlopende risico‟s. Bovendien is
straling – afgezien van licht – onzichtbaar en daardoor
weinig „grijpbaar‟. Dat de media het vaak over de gevaren
van „straling‟ hebben – zonder de soort straling te specifi-
ceren – maakt het er allemaal niet duidelijker op.
We beginnen het hoofdstuk daarom met een inleiding
waarin verschillende soorten straling op een rij worden
gezet. In paragraaf 1 maken we een onderscheid tussen
(1) niet-ioniserende, (2) zwak ioniserende en (3) sterk
ioniserende straling. In de paragrafen daarna wordt inge-
gaan op de bronnen van sterk ioniserende straling, de
effecten, de toepassingsmogelijkheden en de gevaren.
We hebben geprobeerd om de presentatie van de leerstof
zo concreet mogelijk te houden. Er is daarom veel aan-
dacht voor het beroepsmatig werken met ioniserende stra-
ling. De leerlingen krijgen concrete informatie over de
werkzaamheden van „radiologische werkers‟ en over de
veiligheidsmaatregelen die ze in acht moeten nemen.
We hopen dat deze aanpak eraan bijdraagt dat de leer-
lingen een nuchtere kijk ontwikkelen op het verschijnsel
straling: met een gezond respect voor de risico‟s, maar
zonder onberedeneerde angst voor alles wat „straling‟
heet.
Bij het onderwerp als straling kunt u ons inziens niet vol-
staan met een korte, zakelijke uitleg hoe het zit. Daarvoor
zijn misconcepties over straling te hardnekkig. Leerge-
sprekken zijn onmisbaar om de ideeën van de leerlingen
boven water te krijgen en in perspectief te plaatsen. Het
handboek is daarbij niet meer dan een hulpmiddel: het kan
dienen als startpunt en als samenvatting achteraf, maar
het kan het gesprek met de klas niet vervangen.
Binas
In dit hoofdstuk maken de leerlingen voor het eerst gebruik
van hun Binas. Ze hebben de gegevens over isotopen
nodig om de opgaven 14 en 16 van paragraaf 2 en 6 en 8
van de Test Jezelf te kunnen maken. Deze staan in tabel
29 Enkele isotopen.
Demonstratieproeven
Bij dit hoofdstuk horen geen practica (proef 1 is geen echt
practicum, maar een simulatie). Er zijn wel enige mogelijk-
heden om de leerstof met concrete voorbeelden te illustre-
ren. Daarvoor kunt u gebruik maken van de demonstratie-
proeven in deze handleiding.
Voor het werken met stralingsbronnen gelden strenge
regels ten aanzien van veiligheid en deskundigheid. Voor
de demonstratieproeven die in het vervolg beschreven
worden, hebt u echter geen vergunning of specifieke des-
kundigheid nodig. Voorzichtigheid blijft echter geboden.
Planning
In versie A van de voorbeeldplanning (2 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 8 lesuren uitgetrokken. In die tijd
kunt u de leerlingen de paragrafen 1 t/m 4 laten doorwer-
ken en proef 1 (het simulatie-practicum) laten doen. Mis-
schien houdt u genoeg tijd over om de leerlingen een van
de informatieopdrachten op blz. 122 te laten uitvoeren.
In versie B van de voorbeeldplanning (3 lesuren per week)
zijn voor dit hoofdstuk 11 lesuren uitgetrokken. Dat is ge-
noeg om het hoofdstuk volledig door te werken, inclusief
de Plus-onderdelen, één van de informatieopdrachten of
thuisopdrachten en paragraaf 5 Een scan laten maken.
PTA
Exameneenheid NASK1/K/11 wordt volgens de geldende
regelgeving alleen in het schoolexamen getoetst. Deze
leerstof komt niet terug op het centraal examen. U kunt
deze leerstof dus afsluitend toetsen, nadat hoofdstuk 8 is
behandeld. Uiteraard moet de afsluitende toets opgeno-
men worden in het PTA voor het derde leerjaar.
41
2.8.2 Paragraaf 1 Wat is straling?
In deze paragraaf wordt het begrip ioniserende straling
geïntroduceerd en vergeleken met andere vormen van
straling. De leerlingen leren dat sommige straling niet-
ioniserend is (licht en infrarood), andere zwak ioniserend
(ultraviolet) en weer andere sterk ioniserend (röntgen-
straling en de straling van radioactieve stoffen).
In de media wordt regelmatig bericht over straling, vaak in
de context van – al dan niet reële – gezondheidsrisico's.
Het is belangrijk dat leerlingen (beginnen te) leren om bij
dat soort berichten de juiste vragen te stellen, te beginnen
met: Om wat voor soort straling gaat het hier eigenlijk?”
Een bericht over “de straling van een mobieltje” (even
googelen, er zijn er genoeg) is een goed startpunt voor
een leergesprek over soorten straling. Vraag de leerlingen
om wat voor soort straling het volgens hen in dit bericht
gaat, en waar ze deze straling nog meer tegenkomen.
Benadruk: het ene soort straling is het andere niet.
Ultraviolette straling is geen 'ioniserende straling', zoals
deze term in het examenprogramma gebruikt wordt. Toch
heeft ultraviolette straling wel degelijk een (zwak) ionise-
rende werking. U kunt dat illustreren met demo 1. Een
ander voorbeeld zijn de gezondheidsrisico‟s van onver-
standig zonnebaden: het DNA in je huid kan beschadigd
worden door de ultraviolette straling in zonlicht.
Demo 1
DOEL:
laten zien hoe ultraviolette straling een kleurstof afbreekt
NODIG:
gekleurd papier, diverse voorwerpen / wit papier en ver-
schillende pennen en viltstiften
UITVOERING:
U hebt een plekje in een vensterbank nodig waar u een vel
papier een week kunt laten liggen. Hoe meer zon op het
papier valt, hoe beter.
Alternatief 1: Neem een vel gekleurd papier en rangschik
daar diverse voorwerpen op (figuur 19). Kijk na een week
hoe sterk het papier is verbleekt.
Alternatief 2: Neem een vel wit papier en laat de leerlingen
er met pennen en viltstiften op schrijven. Kijk na een week
hoe sterk het geschrevene is verbleekt. Als u de helft van
het vel papier bedekt met een boek komt nog duidelijker
naar voren hoeveel schade de UV-straling aanricht.
Figuur 19 Ultraviolette straling in zonlicht laat gekleurd papier verbleken.
(De rechter foto in figuur 19 is enigszins bewerkt om het
effect duidelijker uit te laten komen. Het contrast is in wer-
kelijkheid minder groot.)
Demo 2
DOEL:
aantonen dat absorptie van warmtestraling en licht leidt tot
een stijging van de temperatuur
NODIG:
thermometer, campingdouche gevuld met water (zwarte
plastic zak, te koop in winkels met kampeerartikelen).
UITVOERING:
Vul de zak voor circa één derde met water. De proef zal
dan sneller verlopen.
Voor deze demo hebt u een plekje in de zon nodig (liefst
buiten) waar u de zak, (gedeeltelijk) gevuld met kraanwa-
ter een poosje in de zon kunt laten liggen. Meet de tem-
peratuur van het kraanwater.
Na verloop van tijd kunt u de zak ophalen en in de klas
ophangen. Met de thermometer kunt u de temperatuur van
het uitstromende water meten.
2.8.3 Paragraaf 2 Radioactiviteit
Straling, en zeker radioactiviteit, is voor de leerlingen een
erg abstract begrip. Om te beginnen kunt u, aansluitend bij
paragraaf 1, een vergelijking maken tussen:
– een tuinsproeier waaruit waterstralen te voorschijn ko-
men;
– een luidspreker waar geluid uit komt;
– een lamp die licht geeft;
– een radioactief voorwerp dat straling uitzendt
In alle gevallen is er iets dat in alle richtingen bij een bron
vandaan beweegt. Als je een cirkel trekt met de bron als
middelpunt, beweegt het water, geluid, licht enzovoort,
langs de 'stralen' van de cirkel naar buiten.
De straling die een radioactief voorwerpt uitzendt, kun je
niet zien, horen of voelen. Met demo 3 kunt u laten zien
hoe je de straling kunt waarnemen. Wijs de leerling erop
dat de sterkte van de straling afneemt, naarmate je je
verder van de bron verwijdert (net zoals je minder nat
wordt als je bij de sproeier vandaan beweegt, enzovoort).
De begrippen activiteit en halfwaardetijd kunt u toelichten
met demo 4. Dit is meer een illustratie dan een proef, maar
naar onze ervaring werkt hij wel verduidelijkend. U kunt dit
„experiment‟ ook als open onderzoeksopdracht laten doen:
zie open onderzoeksopdracht 3 Halveringstijd.
Ook bij deze paragraaf zijn gemakkelijk krantenberichten
over „radioactieve straling‟ te vinden. Laat de leerlingen
zo‟n bericht lezen en vraag ze daarna om hun reacties:
vragen, meningen, dingen die ze zelf (denken te) weten,
alles mag. Bespreek hun reacties in een leergesprek en
probeer misconcepties voorzichtig bij te buigen.
DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK
42
Demo 3
DOEL:
demonstreren van een geigerteller
NODIG:
Geiger-Müllertelbuis met versterker en luidspreker, gas-
kousje (Camping Gaz), mineralen.
UITVOERING:
Laat de telbuis zien. Leg uit, dat het apparaat een klik
geeft wanneer het de straling opvangt van een atoom dat
op dat moment vervalt. Voer daarna de volgende proefjes
uit:
– Houd de telbuis bij het gaskousje en laat de klikken
horen. Vertel de leerlingen, dat het gaskousje een kleine
hoeveelheid radioactief thorium-232 bevat (in de vorm van
thoriumoxide).
– Laat vervolgens horen dat het aantal klikken afneemt,
als de afstand tussen de telbuis en het kousje groter ge-
maakt wordt. Maak een vergelijking met het licht van een
lamp waarvan de intensiteit ook afneemt, naarmate de
afstand tot de lamp groter wordt. (N.B. Maak de afstand
tussen het kousje en de telbuis niet groter dan pakweg 1
meter; anders gaat de absorptie in lucht een te grote rol
spelen).
– Leg uit wat bedoeld wordt met 'achtergrondstraling' en
meet hoe groot deze straling is.
– Onderzoek hoe radioactief enkele natuurlijk voorko-
mende mineralen zijn. U kunt misschien enkele geschikte
mineralen lenen uit de collectie van uw collega's aardrijks-
kunde. Te denken valt aan kaliumzouten (kalium-40 is
bèta-actief met een halveringstijd van 1,3·109 jaar) en aan
uranium- of thoriumhoudende gesteenten.
– U zou samen met de leerlingen op zoek kunnen gaan
naar radioactieve stoffen in de school. Onderzoek bijvoor-
beeld, of er vlakbij betonnen muren of gipsplaten een
verhoogd stralingsniveau waar te nemen valt.
Demo 4
DOEL:
demonstreren van de begrippen (radio)activiteit en half-
waardetijd
NODIG:
flesje bier, goed schoon cilindervormig glas, liniaal
UITVOERING:
Bespreek van te voren dat de schuimkraag op bier bestaat
uit duizenden belletjes. Deze belletjes zijn niet stabiel.
Vraag de leerlingen wat 'niet stabiel' betekent en hoe je
dat merkt.
Giet het flesje bier in het glas zodat er een mooie schuim-
kraag ontstaat. Laat een leerling om de 10 seconden de
dikte van de schuimkraag meten en op het bord zetten.
Leg ondertussen uit dat de activiteit in dit geval gelijk is
aan het aantal belletjes dat per seconde knapt.
Na een paar minuten tekent u een grafiek van de dikte van
de schuimkraag (die ruwweg evenredig is met het aantal
belletjes) tegen de tijd. Uit de grafiek laat u de leerlingen
de halfwaarde aflezen. Vraag de leerlingen tenslotte waar-
aan je kunt zien dat de activiteit afneemt.
2.8.4 Paragraaf 3 Straling gebruiken
Veel misvattingen zijn terug te voeren op het feit, dat de
leerlingen onvoldoende onderscheid maken tussen de
begrippen „radioactieve stof‟ en 'straling'. In een leerge-
sprek kunt u de opvattingen van de leerlingen boven water
proberen te halen en te corrigeren.
Benadruk dat ze verschil moeten maken tussen de bron
die de straling uitzendt, en de straling zelf (teruggrijpend
op de vorige paragraaf: de lamp is iets anders dan het
licht, de luidspreker iets anders dan het geluid enzovoort).
De bron kun je zien en beetpakken, de straling niet.
Op het internet is veel informatie te vinden over medische
toepassingen van radioactieve stoffen. Hoewel veel van
die informatie te technisch is voor de leerlingen, is een
deel zeker door hen te gebruiken. Dat geldt bijvoorbeeld
voor bijsluiters bij radioactieve preparaten die via internet
te raadplegen zijn.
Demo 5
DOEL:
demonstreren van het verschil in doordringend vermogen
van verschillende soorten straling
NODIG:
Geiger-Müllertelbuis met versterker, luidspreker en pulstel-
ler, gaskousje, één vel papier, dik boek.
UITVOERING:
Maak een opstelling met het gaskousje en de telbuis. Doe
dat zo, dat het venster van de telbuis zich op ongeveer 20
cm van het gaskousje bevindt. Ga samen met de leer-
lingen na, hoe het aantal tikken per minuut verandert,
wanneer u achtereenvolgens het vel papier en het boek
tussen het gaskousje en de telbuis houdt.
Maak vervolgens de afstand tussen het gaskousje en de
telbuis zo klein mogelijk. Ga na hoe het aantal tikken per
minuut verandert.
Schuif het vel papier tussen het gaskousje en het venster
van de telbuis. Ga opnieuw na, hoe het aantal tikken per
minuut verandert.
Opmerking: Thorium-232 vervalt via verschillende doch-
terproducten naar Radon-230; daarbij wordt zowel alfa-,
bèta- als gammastraling uitgezonden. Met de bovenstaan-
de demonstratieproef moet u in principe alle drie soorten
straling kunnen aantonen. Het is echter wel aan te raden
om vooraf uit te proberen, of u met uw apparatuur bevre-
digende uitkomsten krijgt. Eventueel zou u de proef nog
enigszins kunnen vereenvoudigen.
43
2.8.5 Paragraaf 4 Bescherming tegen straling
Zoals ook in de vorige paragraaf is vermeld, hebben veel
leerlingen moeite met het onderscheid tussen radioactieve
stof en straling. Als gevolg daarvan vinden ze het ook
moeilijk om het verschil te zien tussen besmetting (met
een radioactieve stof) en bestraling.
Dezelfde begripsmatige verwarring vind je regelmatig in de
media. In de krant staat bijvoorbeeld “bij het ongeluk is
radioactieve straling vrijgekomen” in plaats van: “Bij het
ongeluk zijn radioactieve stoffen vrijgekomen.” Zo wordt de
indruk gewekt dat de straling in de atmosfeer, de bodem of
het water terecht komt, in plaats van de radioactieve stof
die de bron van die straling is.
Benadruk in een leergesprek dat het oplopen van een
dosis straling het eindpunt is van een keten van gebeurte-
nissen:
– Eerst moeten er radioactieve stoffen vrijkomen.
– Daarna moeten die stoffen je directe omgeving of jezelf
bereiken (dat kan rechtstreeks of via een omweg, bijvoor-
beeld door besmetting van koemelk).
– Pas dan kan je lichaam bestraald worden doordat ato-
men van die stoffen vervallen.
Het is ook belangrijk om de gevolgen van bestraling en
besmetting van elkaar te onderscheiden:
– Wanneer mensen bestraald worden, kunnen cellen in
hun lichaam beschadigd worden. Daardoor kunnen die
mensen ernstig ziek worden en zelfs overlijden. Ze kunnen
echter door die straling niet zelf radioactief worden. (Ie-
mand die een schotwond heeft opgelopen, is daardoor niet
gevaarlijk voor anderen.)
– Wanneer mensen besmet worden, 'dragen' ze vanaf dat
moment een bron van radioactieve straling bij zich. Daar-
door worden ze niet alleen zelf bestraald; ook hun omge-
ving kan stralingsschade oplopen. (Iemand die met een
geladen pistool rondloopt dat elk moment kan afgaan, is
wel gevaarlijk voor anderen.)
U kunt een en ander toelichten aan de hand van het vol-
gende voorbeeld. Iemand die een hoge dosis straling op-
gelopen heeft, levert geen bijzondere gevaren op voor het
personeel van een ziekenhuis (mits de patiënt afdoende
ontsmet is). Je kunt zo'n patiënt rustig aanraken en ver-
zorgen.
Dat ligt anders, wanneer iemand een onderzoek heeft
ondergaan waarbij een radioactieve tracer in de bloedbaan
werd gebracht. Zo'n patiënt moet met de nodige voorzich-
tigheid verzorgd worden, zolang er risico van besmetting
bestaat (bijvoorbeeld via de urine van de patiënt). Dat de
eerste patiënt een veel hogere dosis straling heeft opgelo-
pen dan de tweede, doet voor de veiligheid van andere
mensen niet ter zake: van bestraling wordt je niet
radioactief.
Demo 6
DOEL:
het verband illustreren tussen de dikte van het afscher-
mingsmateriaal en de hoeveelheid doorgelaten straling
NODIG:
lichtbron, circa 10 glasplaatjes, lichtmeter
UITVOERING:
Doe deze proef in een (half) verduisterd lokaal, zodat de
hoeveelheid strooilicht zo klein mogelijk is. Houd de licht-
meter op een vaste afstand van de lichtbron. Houd steeds
meer glasplaatjes tussen de lichtbron en de lichtmeter.
Noteer de hoeveelheid doorgelaten licht als functie van het
aantal glasplaatjes.
Teken na afloop de grafiek op het bord. Bespreek de
overeenkomst tussen de glasplaatjes (die een deel van het
licht doorlaten en een deel absorberen) en het lood waar-
mee een radioactieve bron wordt afgeschermd.
DEEL 3 MATERIALENLIJSTEN
44
Deel 3 Materialenlijsten
Voor vmbo GT
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
118422 Statief platzool 75 cm RVS st. 1
118471 Dubbelklem draaibaar 1
118476 Statiefklem 90 mm spanwijdte 1
118474 Statiefklem met haak 1
111220 Nylon koord spoeltje van 25m 1
111209 Schijfmassa-set 150 gram 1
karton 1
118464 Statiefstaaf 25 cm/12mm RVS 2
111129 Liniaal 50cm Aluminium 0-kant dubb 1 1
111222 Trekveer 10 N/m 2
111281 Dynamometer transparant. 1,0 N 1
111284 Dynamometer transparant. 5,0 N 1
111105 SM-blokken, set 5 stuks 1
117801 Maatcilinder HM 100 ml 1
117801 Bekerglas LM glas 100 ml 1
401100 Meetlat 1 meter 1
111069 Massastuk ijzer 500 gram 1
114758 Batterij 4,5 V 1 st type 3R12C 1 1
114302 Fitting E-10 op voet 2 1
114319 Lampje E10 6,0V 0,5A 10 st 2 2
114742 Fitting E-10 opbouw 2
114840 Experimenteersnoer 50 cm zwart 3 3
114841 Experimenteersnoer 50 cm rood 3 3
114006 Ampèremeter digitaal 20,0 A DC 1 1
114300 Drukknop op voet 1 1
114310 Krokodillenklem per stuk 4 8
114662 Voeding gestabiliseerd. 3-12 V, 2 A 1 1
114231 Spoeltje ijzerdraad 0,2 mm 1
111154 Stopwatch Stratos 1
45
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
138543 Lamphouder met gloeilamp 1
114050 Wattmeter digitaal 230 V 1
114051 KWh-meter analoog 1
114385 Zonnecel 0,5 V/800 mA op voet 1
114005 Voltmeter digitaal 200,0 V DC 1 1
114253 SE/weerstand 20 Ohm 12 W 1
110836 Gradenboog 50 cm wit 1
117801 Bekerglas LM glas 100 ml 1
118145 Driepoot 21cm 1 1
118155 Brandergaasje nichroom 15x15 cm 1 1
111600 Thermometer -10/+110°C rood 30cm 1
130290 Balans OHAUS CS200 E-uitvoering 1
Waxinelichtje
Lucifers
111630 Bimetaalstrip met handvat 1
114487 Wrijfstaaf PVC 2
114452 Wrijfstaaf van plexiglas 2
114454 Wrijfdoek van wol 1
114455 Wrijfdoek van zijde 1
P0632300 Draaivoet voor magneet 1
112110 Optiekset basis practicum bank EF 1
112114 Optiekset geometrische uitbreiding 1
114609 Voeding 0-15V, 2A, 2 meters 1
Bril met positieve glazen
Bril met negatieve glazen
112057 Zakspectroscoop vast 1
118400 Basisplaat, 37 x 20 cm 1
114250 SE/weerstand 10 Ohm 12 W 1
114253 SE/weerstand 20 Ohm 12 W 1
114254 SE/weerstand 30 Ohm 12 W 1
114255 SE/weerstand 60 Ohm 12 W 1
114237 Spoeltje constantaandraad 0,4 mm 1
114202 LDR weerstand 1
DEEL 3 MATERIALENLIJSTEN
46
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
114272 SE/weerstand NTC 1
114288 Relais maak/breek 1
114275 SE/transistor PNP 1
114276 SE/transistor NPN 1
118126 Brander teclu 13 mm aardgas 1
118256 Slang gas EN norm 1763-1 zwart 1
118331 Kroezentang RVS 22 cm 1
118317 Spatellepel RVS 150 mm 1
S76044004J Gedestilleerd water 5 liter 1
117594 Reageerbuis 160/16 Duran 100st 2
118231 Reageerbuisrek 24x tot 18mm wit 1
117140 Trechter glas 60 mm 1
118354 Filter rond middelsnel 90 mm 100st 1
117231 Indampschaal 95 ml 36 x 85 mm 1
117316 Spuitfles PL 500 ml 1
118266 Rubberstop 21x17mm 10 st 1
Mengsel van zout en zand
111556 Boyle apparaat, practicum 1
111555 Boyle-apparaat demonstratie 1
342611 Yenka light and sound site licence 1
112032 Ultraviolet lamp 1
131503 GM-teller digitaal RM2+RS232 1
131630 GM-telbuis met BNC-steker 1
x
47
Voor vmbo K
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
118422 Statief platzool 75 cm RVS st. 1
118471 Dubbelklem draaibaar 1
118476 Statiefklem 90 mm spanwijdte 1
118474 Statiefklem met haak 1
111220 Nylon koord spoeltje van 25m 1
111209 Schijfmassa-set 150 gram 1
karton 1
118464 Statiefstaaf 25 cm/12mm RVS 2
111129 Liniaal 50cm Aluminium 0-kant dubb 1 1
111222 Trekveer 10 N/m 2
111281 Dynamometer transparant. 1,0 N 1
111284 Dynamometer transparant. 5,0 N 1
111105 SM-blokken, set 5 stuks 1
117801 Maatcilinder HM 100 ml 1
117801 Bekerglas LM glas 100 ml 1
401100 Meetlat 1 meter 1
111069 Massastuk ijzer 500 gram 1
114758 Batterij 4,5 V 1 st type 3R12C 1 1
114302 Fitting E-10 op voet 2 1
114319 Lampje E10 6,0V 0,5A 10 st 2 2
114742 Fitting E-10 opbouw 2
114840 Experimenteersnoer 50 cm zwart 3 3
114841 Experimenteersnoer 50 cm rood 3 3
114006 Ampèremeter digitaal 20,0 A DC 1 1
114300 Drukknop op voet 1 1
114310 Krokodillenklem per stuk 4 6
114662 Voeding gestabiliseerd. 3-12 V, 2 A 1 1
114231 Spoeltje ijzerdraad 0,2 mm 1
111154 Stopwatch Stratos 1
DEEL 3 MATERIALENLIJSTEN
48
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
114050 Wattmeter digitaal 230 V 1
114051 KWh-meter analoog 1
138543 Lamphouder met gloeilamp 1
114385 Zonnecel 0,5 V/800 mA op voet 1
114005 Voltmeter digitaal 200,0 V DC 1 1
114253 SE/weerstand 20 Ohm 12 W 1
110836 Gradenboog 50 cm wit 1
117801 Bekerglas LM glas 100 ml 1
118145 Driepoot 21cm 1 1
118155 Brandergaasje nichroom 15x15 cm 1 1
111600 Thermometer -10/+110°C rood 30cm 1
130290 Balans OHAUS CS200 E-uitvoering 1
Waxinelichtje
Lucifers
111630 Bimetaalstrip met handvat 1
114487 Wrijfstaaf PVC 2
114452 Wrijfstaaf van plexiglas 2
114454 Wrijfdoek van wol 1
114455 Wrijfdoek van zijde 1
P0632300 Draaivoet voor magneet 1
112110 Optiekset basis practicum bank EF 1
112114 Optiekset geometrische uitbreiding 1
114609 Voeding 0-15V, 2A, 2 meters 1
Bril met positieve glazen
Bril met negatieve glazen
112057 Zakspectroscoop vast 1
118400 Basisplaat, 37 x 20 cm 1
114250 SE/weerstand 10 Ohm 12 W 1
114253 SE/weerstand 20 Ohm 12 W 1
114254 SE/weerstand 30 Ohm 12 W 1
114255 SE/weerstand 60 Ohm 12 W 1
114237 Spoeltje constantaandraad 0,4 mm 1
114202 LDR weerstand 1
x
x
49
Artikelnr. Omschrijving Deel
A
Deel
B
114272 SE/weerstand NTC 1
114288 Relais maak/breek 1
114275 SE/transistor PNP 1
114276 SE/transistor NPN 1
118126 Brander teclu 13 mm aardgas 1
118256 Slang gas EN norm 1763-1 zwart 1
118331 Kroezentang RVS 22 cm 1
118317 Spatellepel RVS 150 mm 1
S76044004J Gedestilleerd water 5 liter 1
117594 Reageerbuis 160/16 Duran 100st 2
118231 Reageerbuisrek 24x tot 18mm wit 1
117140 Trechter glas 60 mm 1
118354 Filter rond middelsnel 90 mm 100st 1
117231 Indampschaal 95 ml 36 x 85 mm 1
117316 Spuitfles PL 500 ml 1
118266 Rubberstop 21x17mm 10 st 1
Mengsel van zout en zand
111556 Boyle apparaat, practicum 1
111555 Boyle-apparaat demonstratie 1
342611 Yenka light and sound site licence 1
112032 Ultraviolet lamp 1
131503 GM-teller digitaal RM2+RS232 1
131630 GM-telbuis met BNC-steker 1
COLOFON
50
Colofon
Auteurs:
R. Tromp
M. Eijkelkamp
Th. Smits
Met medewerking van:
G. Altena
Ontwerp:
Uitgeverij Malmberg
ISBN 978 90 345 6003 2
3e druk, 1e oplage, 2010
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden ver-
veelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand,
of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektro-
nisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitge-
ver. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan
op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni
1974, St.b. 351,
zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en
artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschul-
digde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus
3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit
deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken
(artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
© Malmberg ‟s-Hertogenbosch