Diergeneeskunde Friesland

168
1886. 1926. Maatschappij voor Diergeneeskunde Afdeeling Friesland. JUBILEUM-UITGAVE bij hef 40»jarig bestaan der afdeeling, bevattende hef voornaamste van waf in die periode in de verga- deringen werd behandeld.

description

Diergeneeskunde Friesland

Transcript of Diergeneeskunde Friesland

Page 1: Diergeneeskunde Friesland

1886. 1926.

Maatschappij voor Diergeneeskunde Afdeeling Friesland.

JUBILEUM-UITGAVE bij hef 40»jarig bestaan

der afdeeling, bevattende

hef voornaamste van waf

in die periode in de verga­

deringen werd behandeld.

Page 2: Diergeneeskunde Friesland
Page 3: Diergeneeskunde Friesland
Page 4: Diergeneeskunde Friesland
Page 5: Diergeneeskunde Friesland

1886. 1926.

Maatschappij voor Diergeneeskunde Afdeeling Friesland.

I I

JUBILEUMUITGAVE bij hef 40-jarig bestaan der afdeeling, bevattende hef voornaamste van waf in die periode in de verga­deringen werd behandeld.

Page 6: Diergeneeskunde Friesland
Page 7: Diergeneeskunde Friesland

VOORWOORD.

Het mag stellig een goede gedachte heeten, na het 40-jarig bestaan eener vereeniging al het in die jaren doorleefde, nog eens weder aan zich te laten voorbij gaan en het is de commissie, door de afdeeling aangewezen om het meest belangrijke uit de notulen der vergaderingen, door onze jubileerende afdeeling gehouden, in druk te doen verschijnen, dan ook een aangename taak geweest, daaruit de uit een wetenschappelijk of historisch oogpunt of uit beider oogpunten meest belangrijke zaken te mogen uit­zoeken en ze u in dezen vorm aan te bieden.

De commissie heeft gemeend het meest zuiver alles weer te geven door de notulen vergaderingsgewijs in chronologische volgorde te laten; slechts voor 2 zaken heeft zy daarop een uitzondering gemaakt en wel voor den strijd, die door de afdeeling is gevoerd in zake de tuberculinaties en die in zake het tarief bij vlekziekteënting. Zij heeft het over deze kwesties besprokene bij elkaar gebracht, doch ook daarvan geen extract gemaakt, maar vergaderingsgewijs alles bij elkaar gevoegd.

De commissie meent, dat er aldus een goede vraagbaak is ontstaan voor hem, die met gedachten en feiten in die 40 jaren door onze leden geuit, zijn eigen kennis wil verrijken of zich een beeld wil vormen van den historischen groei der dingen en van den strijd, die ouderen menigmaal moesten voeren, voor zaken, die de jongeren' als iets van zelf sprekends beschouwen.

Hoewel de commissie heeft getracht iets na te vorschen van den tijd vóór '86, is het haar niet gelukt daarvan met zekerheid veel vast te stellen; waarschijnlijk zal, zoo er al vereenigingsleven is geweest, dit wel niet veel beteekenis hebben gehad en mogen we dan ook wel aannemen, dat met de oprichting onzer afdeeling, waarvoor een woord van hulde aan deze pioniers hier niet mag ontbreken, het gemeenschappelijk in organisch verband bespreken van wetenschappelijke en maatschappelijke belangen, voor de Friesche dierenartsen een aanvang nam en gedurende al die jaren, al waren er natuurlijk „ups and downs", van veel beteekenis is geweest.

Page 8: Diergeneeskunde Friesland

Moge onze bloeiende afdeeling met haar opgewekt vereenigingsleven steeds zijn en blijven de organisatie, deel uitmakende van de groote Mij. voor Diergeneeskunde, waar in opgewekten, collegialen geest, de diergenees­kundige wetenschap en het belang der dierenartsen wordt gediend en moge het naslaan van dit gedenkboek in tijden van neergang er mede toe bijdragen, zich weder op te heffen, in tijden van bloei er aan doen herinneren, wat door het verleden is gewrocht.

Zij ten slotte nog vermeld, dat een lijst van allen, die waren of zijn lid van de Afdeeling Friesland der Mij. v. Diergeneeskunde en van hen, die als haar bestuursleden hebben gefungeerd, aan dit werk is toegevoegd, dan legt de commissie hiermede het resultaat van haar werk in uwe handen na een woord van oprechten dank aan den drukker, den heer A . H . Veenbaas Jzn., directeur der N.V. v.h. G. Taconis te Wolvega, voor zijn uitnemende zorgen aan deze uitgave besteed.

De Commissie:

H . VEENSTRA. A . H . VEENBAAS. J . ZWEERS.

Page 9: Diergeneeskunde Friesland

OPRICHTINGSVERGADERING.

In Mei 1886 werd door den Heer J. D. West­holz, districtsveearts, een schrijven gericht aan alle veeartsen in de provincie Friesland, behelzende dat ZEd . van de Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland was uitgenoodigd pogingen in het werk te stellen, teneinde in de provincie Friesland eene afdeeling dier Maatschap­pij op te richten. Hij verzocht den geadresseerde mededeeling te doen of op diens medewerking kon worden gerekend.

Den 9den Juli, 's morgens \0x/2 uur, werd, mede op uitnoodiging van den Heer Westholz, voor dat doel eene vergadering belegd in het logement van Van Wely te Leeuwarden.

Tegenwoordig : J. M . D. Westholz van Leeuwar­den, R. Boer Hzn., St. Anna Parochie, P. C. Buij-terse, Harlingen, K . Bergsma, Irnsum, H . Veenstra, Oosterwolde, J. M . A . Zwart, Schrans Huizum, J . Jansma, Joure, H . F. Egging, Beetsterzwaag, H . C. Poll , Witmarsum, E. Sytsema, Kollum, G . van der Meulen, Menaldum, H . van Staa, Sneek.

Later verschenen nog ter vergadering : M . Hib-ma, Franeker, B . J. C. Hubenet, Dokkum.

De Heer Westholz opende de vergadering. Hij noemde het doel der bijeenkomst bekend, als zijnde reeds vermeld in zijn schrijven gericht aan alle Veeartsen in Friesland. Op dat schrijven hadden allen, behalve de Heeren Verdenius te Leeuwarden en N . B . Kielstra te Opeinde, hunne ingenomenheid betuigd met het plan, om hier in Friesland eene afdeeling op te richten van de Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland.

Hij had, na aanzoek uit Utrecht ontvangen te heb­ben, niet gedraald in dezen het initiatief te nemen nu de „Vereeniging van Veeartsen uit de drie Noordelijke provinciën" in geen jaren teekenen van leven had gegeven en niet meer scheen te bestaan, terwijl toch de wenschelijkheid om als veeartsen nu en dan onderling van gedachten te wisselen-zeker geen betoog behoefde. Uitvoerbaar was die oprichting nu in de laatste jaren het aantal gedi­plomeerde veeartsen in Friesland aanmerkelijk was vermeerderd, temeer nu de belangstelling in die oprichting door de tegenwoordigheid van 12 vee­artsen zoo schitterend bewezen werd. Hij meende daarom dat hij met vertrouwen op de volle instem­ming van alle aanwezigen kon rekenen wanneer hij verklaarde dat de Afdeeling Friesland van de Maat­schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland was opgericht.

Nadat die teekenen van instemming waren gege­ven werd overgegaan tot de benoeming van een bestuur dat na gehouden bespreking zou bestaan uit een Voorzitter, Onder-Voorzitter, Penningmees­ter en Secretaris.

Bij de eerste stemming waren 12 briefjes inge­

komen en waren elf stemmen op den Heer J . M . D . Westholz als voorzitter uitgebracht. Voor de ove­rige functies werd geene volstrekte meerderheid verkregen. Bij de tweede stemming werd de meer­derheid verkregen voor onder-voorzitter R. Boer Hzn., voor penningmeester H. F. Eggink, voor se­cretaris H . van Staa. Alle benoemden verklaarden zich bereid de hun opgedragen betrekkingen te ver­vullen.

Op voorstel van den voorzitter werd onmiddellijk overgegaan tot het maken van een huishoudelijk reglement der afdeeling. De reglementen der afdee-lingen Groningen en Gelderland werden daarbij tot basis der bespreking aangenomen.

Discussie ontstond over de volgende punten : of ook niet-veeartsen lid konden worden. Werd besloten dat alléén gediplomeerde of we­

tenschappelijk gevormde veeartsen lid kunnen zijn. Het aantal, tijd en plaats der vergaderingen. Werd besloten dat jaarlijks twee vergaderingen

zouden worden gehouden in de maanden Augustus en December, telkens te Leeuwarden.

Het zenden van één of twee afgevaardigden naar de algemeene vergadering te Utrecht.

Wordt besloten één afgevaardigde te zenden, die daarvoor eene vergoeding uit de kas ontvangt van f io.— en gehouden is een schriftelijk rapport in te dienen.

Verder werd de contributie vastgesteld op f 5.00 terwijl die contributie dit jaar niet zal worden ge­heven van de heeren Veenstra l id van de afd. Ut­recht, H . C . Poll , M . Hibma en R. Boer Hzn., leden van de algemeene afdeeling der Maatschapij en thans overgegaan bij de afd. Friesland.

Het reglement wordt daarop in zijn geheel vast­gesteld.

Vergadering op Vrijdag 10 Sept. 1886.

Boutvuur. Kan het nuttig zijn, dat in de behoefte aan inentingen wordt voorzien, als voorbehoedmid­del tegen boutvuur ? De vergadering is van oordeel dat daar waar boutvuur veelvuldig voorkomt, de inenting daartegen zeer wenschelijk is en het alzoo nuttig kan zijn dat in die behoefte wordt voorzien.

Tuberculose. De afd. Gelderland verlangt uit­spraak der Algemeene Vergadering aangaande de noodzakelijkheid, dat onteigening en afmaking, in­geval van parelziekte, voorgeschreven worde bij de wet.

Na geanimeerde discussie, waarbij verschillende zienswijzen omtrent de schadelijkheid van vleesch van parelzieke runderen werden te berde gebracht en er vooral werd gewezen op de moeilijke onder­kenning der ziekte in vele gevallen, besloot men de groote omvang der vraag in aanmerking geno­men den afgevaardigde, thans bekend met de denk-

Page 10: Diergeneeskunde Friesland

6

beelden der vergadering in diens stemming geheel vrij te laten.

Enting varkensziekte. In Frankrijk en Baden wordt de inenting tegen de varkensziekte met goed gevolg toegepast. Ook voor ons land zou dit van zeer groot nut zijn. Welke middelen kunnen wor­den aangewend om dit voorbehoedmiddel bij de veehouders ten onzent ingang te de doen vinden ?

De heer Westholz dit punt inleidende zegt : Zoo als bekend is komt varkensziekte in ons land en vooral in Friesland veelvuldig voor. Eveneens is het bekend, dat van alle middelen, die men tegen de ziekte heeft aangewend, geen enkel doeltreffend is, zoo ook dat alle mogelijke voorbehoedmiddelen, te­gen deze ziekte gebruikt, niet in staat waren haar te keeren. Sedert enkele jaren is daarin echter ver­andering gekomen. Prof. Pasteur, bekend door zijn inentingsproeven tegen vele besmettelijke ziekten, deelde in 1882 en '83 aan de Academie van weten­schappen te Parijs mede, dat hij meende in staat te zijn door inenting met gemitigeerde smetstof varkens tegen varkensziekte te beschutten. Inen­tingsproeven te Vauclus bevestigden dit. Naar aan­leiding hiervan werden op initiatief der regeering en onder medewerking van een assistent van Pas­teur in Baden door Lydtien op 15 stations 119 var­kens ingeënt, terwijl 118 ter controleering der proe­ven dienden. Deze dieren waren 8-16 weken oud en werden 2 maal, 12 dagen na elkander, op de bin­nenvlakte van de schenkel ingeënt door subcutane injectie van 12 cgr. smetstof. Door de inenting werden meerdere dieren ziek en stierven 5 % aan echte varkensziekte. Na gevolgde inenting met niet verzwakte smetstof zoowel aan ingeente als niet-ingeënte, ter controleering verricht, bleek dat geen enkele der vroeger ingeënte varkens werd aange­tast en zeer vele der niet-ingeënte dieren stierven. Tevens bleek later dat de inenting op de groei der varkens niet het minste nadeel uitoefende.

Naar aanleiding van dit prachtig resultaat komt het inleider voor dat het zeer wenschelijk is, dat dergelijke inentingen ook hier in Friesland worden verricht, terwijl het verkrijgen van entstof blijkens de circulaire Poels geen bezwaar meer kan ople­veren.

De secretaris wenscht op te merken dat niet alle proeven even schitterend zijn uitgevallen als die te Baden, b.v. die te Bordeaux waarbij 16 van de 23 ingeënte varkens stierven, terwijl bij andere proe­ven de geënte varkens later slecht groeiden. Ook merkt hij op dat de prijs der entstof te Baden was 5 ets. voor ieder varken, terwijl het laboratorium Poels 15 ets. vraagt. Tevens dat het hem voorkomt dat een uniform tarief voor dergelijke inenting door de veeartsen behoort vastgesteld te worden.

De Heer Westholz licht nog uitvoeriger de proe­ven te Baden genomen toe en oordeelt daaruit dat proeven met inenting in Friesland wenschelijk zijn.

Deze conclusie wordt door de vergadering aan­genomen.

Asthma. Is asthma nervosum bij dieren waarge­nomen ? De Heer Boer als inleider dezer vraag leest hierover een uitvoerig artikel voor waarin hij wijst op de verschillende uitingen van nerveuse aandoening in het algemeen en zegt dat een dier aandoeningen bestaande in kramp van de kring­spieren der bronchiën bij den mensch veel-veelvuldig voorkomt en bekend is onder den naam van asthma, waarvan hij de verschijnselen in dui­delijke trekken schetst.

Twee dergelijke gevallen van kortademigheid zijn den spreker voorgekomen bij runderen die in verschijnselen en beloop geheel op asthma nervo­sum wijzen.

Een 4-jarige melkkoe begon plotseling zonder bekende redenen frequent te ademen, de adem­haling werd stootend, kreunend en steunend, de blik was angstig, het dier trippelde heen en weer en gaf alle teekenen van groote ademnood. Bij on­derzoek bleek auscultatie onmogelijk wegens het kreunen, terwijl bij percussie geene abnormaliteit was op te merken en uitwendige en inwendige temperatuur normaal was. Nadat de aanval onge­veer vier uur had geduurd werd zij minder en pa­tiënt herstelde schijnbaar geheel. Het dier begon zelfs te herkauwen, 's Avonds herhaalde zich de aanval plotseling, maar werd bijna even plotseling genezen door het toedienen van 6 grm. pulv. opiï. Na 24 uren was het dier weder geheel normaal en heeft sedert geen aanvallen weder gehad.

Een tweede dito patiënt werd dadelijk bij het begin der aanval pulv. opiï toegediend en herstelde bijna dadelijk. Na nog een paar aanvallen herstel­de ook die patiënt, terwijl zij zich sedert dien tijd volkomen gezond heeft bevonden.

Spreker is van oordeel, dat verschijnselen, be­loop en de uitkomsten der behandeling wijzen op asthma nervosum, hoewel men die ziekte onder de dieren, bij het rund het allerminst, zou zoeken.

Een enkel dergelijk geval is hem bekend uit de litteratuur, te vinden in der Thierarzt van 1883, maar de patiënt was een trekos die na een behan­deling van 14 dg. van Arsenik herstelde.

Nadat verschillende gevraagde inlichtingen door den inleider zijn beantwoord en meerdere ophelde­ringen zijn gegeven, meent de voorzitter, daar aan niemand dergelijke gevallen bekend zijn, geene conclusie op de vraag te moeten nemen.

Onder dankbetuiging aan den inleider beveelt hij dezen aan zijne observaties omtrent beide pa-tienten dezen winter voort te zetten en zoo moge­lijk na het verkrijgen van meerder licht in deze zaak, zijn artikel in het tijdschrift te doen opnemen. De vergadering betuigt hiermede bij acclamatie hare sympathie.

Droop. Hoe moet het veelvuldig optreden der zoogenaamde „Droop" bij runderen worden ver­klaard gedurende de zomermaanden vn. Augustus ; waarin bestaat dit ziekteproces en welke behande-

Page 11: Diergeneeskunde Friesland

7

ling is, in het algemeen, als het gevolgrijkst aan te bevelen.

De inleider, de Heer Eggink, zegt dat de ziekte zeker aan alle collega's bekend zal zijn. Ze is ech­ter even moeilijk te verklaren als lastig te genezen. In Augustus komt deze mastitis meest voor, die naar den graad van hevigheid catarrhaal, paren-chymateus of interstitieel kan zijn. Opmerkelijk is dat de ziekte het meest voorkomt bij dieren, waar­van de melkklieren 't minst functioneeren, bij melk-gevers komt de ziekte zelden, bij droog vee be­trekkelijk veelvuldig voor. Dit doet hem overhellen tot het gevoelen dat de ontsteking is van septi-schen aard.

De Heer Hubenet kan moeilijk met den inleider meegaan, wat betreft den aard der ontsteking. Hij zag droop meest na warme dagen gevolgd door koude nachten en na verweiden. Hij noemt daarom de ontsteking catarrhaal ; ook ossen zag hij door de ziekte aangedaan. De Heer IJpes zag eveneens die ziekte bij ossen, terwijl de Heer Jan-sma veelvuldig de ziekte zag, maar nooit na ver­weiden.

Als behandeling heeft inleider steeds de beste resultaten gezien van vethouden, gedurig uitmel­ken van den uier en afsnijden van de tepel, waar­bij een purgans gevoegd kan worden, terwijl het zetten van een wrangwortel in de vang soms goede diensten verrichtte.

De Heer Hubenet kreeg door de eenvoudige in-hulling van den uier met collodium goede gevolgen.

De voorzitter betuigt den inleider zijnen dank voor de behandeling van zijn echt practisch vraag­punt.

Vergadering van Vrijdag 17 December 1886.

Carbolzuur. Wordt in de Veeartsenijkunde ook veelvuldig gebruik gemaakt van Carbolzuur ter be­handeling van wonden ; zoo ja in welke en in wat verhouding ?

De inleider de Heer Jansma wijst op de uitge­breide toepassing die dit middel in de humane praktijk vindt, waar sommige artsen schier elke wond met acid. phenyl. behandelen en steeds met goed resultaat. De vergadering meent dat bij open wondbehandeling het carbolzuur niet altijd tot een gewenscht resultaat leidt, dat de granulaties aan­vankelijk wel weelderig opkomen, doch de wond niet wil sluiten. Over het algemeen gebruikt men meer digistiv-injecties dan carbol. Over de verhou­ding denken de leden niet gelijk ; sommigen willen het sterker anderen zeer slap ; bij klauwverzwering wil de Heer Zwart het zuiver aanwenden.

Kal verziekten. Wat zijn in Friesland de voor­naamste kalverziekten, hoe die te voorkomen en te behandelen ?

De Heer van der Meulen deelt mede, dat zijne ervaring hem geleerd heeft, dat er bijna niet één in leven blijft als de pasgeboren dieren zijn aange­

tast. Elke behandeling blijft zonder gunstig gevolg. Spreker vraagt naar de oorzaak en naar de behan­deling.

Men is het tamelijk wel eens dat een stalmiasma of een contagium als oorzaak dezer aandoening moet worden aangewezen. De Heer Pol meent te hebben opgemerkt, dat te veel familieteelt de vat­baarheid verhoogt. De Heer Bergsma deelt mede, dat een veehouder een nieuwe stal voor kalve­ren op eenigen afstand van zijn koestal gebouwd had, doch ook daarin trad de ziekte op. Na ont­smetting van den stal met carbolzuur werd de sterfte minder, doch ook zonder dat er iets aan ge­daan wordt, vermindert de ziekte jaarlijks in hevig­heid.

Men heeft opgemerkt dat kalveren welke diar-rhee hebben wel herstellen kunnen. Als behande­ling wordt door den Heer Zwart genoemd toedie­ning van tannine, rhiz. zingib., magnesia, ol . meth. p i p . ; helpt dit niet dan tinct. nux vomic met laudan en tannine. Geheime middelen geven geen gunstig resultaat, enkele keeren goed, meestal niet. Vertoonen de patiënten pectorale verschijnselen en worden ze slap, dan is de dood altijd het gevolg.

Retensio Secundin. De Heer Bergsma vraagt welke behandeling men volgt bij teruggebleven secundinae. Door den Heer Boer wordt het wegne­men afgeraden; wel kan men het achterste deel los­maken, doch het voorste kan men onmogelijk be­reiken en blijft zitten. Dit geeft later weer aanlei­ding tot rotting. Ook als men met carbol, subli­maat of permangan natric irrigeert, waaraan de dieren evenveel lijden als wanneer de nageboorte er bij blijft. Men raadt aan : irrigeeren met warm water tot 40° C. dagelijks eenmaal, sommigen had­den het eene enkele maal beproefd, reeds den tweeden dag was de nageboorte er af.

Vleeschkeuring. De Heer Bergsma vraagt nog of het vleesch voor de consumptie geschikt blijft als men met strychnine subcutaan geinjicieerd heeft. Men acht het niet nadeelig bij de groote verdee­ling die het vergift ondergaat.

Welk antipyreticum, vraagt de Heer Bergsma verder, verdient aanbeveling, indien de tempera­tuur dreigend wordt. Men weet er geen dan chi-nine ; salicyl natricus is niet te vertrouwen.

De Heer de Boer leest eene mededeeling voor van een geval van perforatie van den slokdarm.

Speenbetrapping. Naar aanleiding van de vraag aangaande speentrapperij wordt gewaarschuwd voor melkbuisjes en dergelijken, daar licht paren-chymateuse mastitis er door ontstaat. De Heer de Boer beveelt aan het besmeren met carbol en gly­cerine, voor het gebruik ook eerst in kokend wa­ter houden.

Vergadering van Vrijdag 26 Augustus 1887. Hoornziekte. De Heer Veenstra wi l van deze

Page 12: Diergeneeskunde Friesland

8

ziekte twee vormen onderscheiden, beide hoofd­zakelijk waargenomen in Noord-Holland. De eer­ste komt veel voor bij jonge dieren, de ziekte be­gint te delirien, terwijl de patiënten zacht en kalm sterven. Bij alle werd na den dood hyperaemie en bloeduitstorting in de hersenen waargenomen. De tweede vorm komt meer voor bij oudere koeien. De patiënten zijn dadelijk zeer soporeus, er is een hevige verstopping aanwezig, verminderde urine-ontlasting en in het laatst treden meest krampen op, de sterfte is groot. Ofschoon de oorzaak niet altijd te vinden was, wees de sectie op loodvergif-tiging.

De Heer van Staa heeft vroeger van den dis­trictsveearts Swart gehoord, dat in Noord-Holland tengevolge van het zoogenaamde „mooi maken" der stallen, hoofdzakelijk bestaande in het verven met menie, zeer veel loodvergiftiging bij dieren voorkomt. De Heer Veenstra zag echter de ziekte ook in het land en ook op stal zonder dat die was „mooi gemaakt".

De Heer Eggink heeft in het land met warme dagen en koude nachten meermalen den len vorm bij jonge dieren waargenomen. De ziekte begon dan met eenvoudige maagdarmcatarrh, diarrhee, schijnbaar zonder gevaar, de dieren gaven dan weinig maar dikke en gele melk. Na 24 uren wer­den de dieren echter opgewekt en woest, later co­mateus. Als voorbehoedmiddel zet hij een wrang­wortel. Hij gelooft dat deze laatste vorm niet altijd loodvergiftiging is. De Heer Jansma gelooft dat de meeste gevallen die hij onder dergelijke verschijn­selen heeft waargenomen, wel degelijk loodvergif­tiging zijn. Hij is van oordeel dat het feit dat jong­vee meer dan melkvee aan deze ziekte lijdende is, zijn grond vindt in de melkafscheiding, waardoor vele vergiften uit het lichaam worden verwijderd.

Droes. De droes der paarden is geen evolutie­ziekte.

De Heer Boer vindt dat deze ziekte voor onze provincie van zeer veel belang is, omdat ze hier soms veelvuldig voorkomt. Als oorzaak worden door de meeste schrijvers verandering in voeding en verpleging genoemd, benevens besmetting. De meesten laten ze hoofdzakelijk voorkomen bij jonge dieren hoewel ook oudere worden aangetast. Spre­ker meent dat ze alleen door besmetting zich uit­breidt, zien ontstaan heeft hij ze nooit. Ze komt voor als een invasie, terwijl dan die paarden het eerst worden aangetast die het meest op den weg zijn, dus het meest in de gelegenheid zijn besmet te worden. Andere jaren komt de ziekte in het ge­heel niet voor. Hij meent tevens dat oudere paar­den evengoed worden aangetast als jonge en wil den leeftijd waarop de meeste paarden worden aangetast stellen op 3—12 jaar. Vermoedelijk heeft de ziekte een vast contagium.

De Heer Zwart meent dat paarden, die bij het afgaan der ziekte worden besmet, het lichtst wor­den aangetast. De Heer Bergsma meent dat jonge

paarden eerder worden aangetast dan oude, iets wat door de waarneming van den Heer jansma wordt bevestigd, die meent dat paarden onder de 5 jaar het meest en het spoedigst en het ergst ziek worden. Hij vraagt hoe het dan komt, dat paarden op een eiland, welke niet met andere paarden in aanraking geweest zijn, droes kunnen krijgen, voor het geval dat besmetting alleen de oorzaak is.

De Heer Eggink meent dat meermalen neus-keel-catarrh, waarbij toch ook klierzwelling kan voorko­men, met droes verwisseld wordt en daarvan ook niet te onderkennen is. Catarrh met klierzwelling heeft hij dikwijls gezien.

Door de vergadering wordt daarna als conclusie aangenomen dat droes is eene specifieke en geen evolutieziekte.

Wat is de wezenlijke oorzaak van het blijven liggen van koeien na zware verlossingen ?

De Heer Veenstra heeft gezien dat koeien bleven liggen na kneuzing van het bekken, zoo ook na prolapsus uteri waarbij het ostium werd verwond en er volgens Frank reflectorisch paralysis ont­stond. Behandeling van sublimaat-solutie 1—100 (honderd) en later koud water gaf goed succes.

De Heer Zwart maakt dikwijls, als koeien ge­makkelijk kalven en toch blijven liggen, maar ge­zond zijn, gebruik van het gloeiend ijzer.

De Heer Boer vond bij zware verlossingen de jonge dieren dikwijls met de beenen onder het lijf. Was de toestand niet zoo erg dan was de liggende positie goed, nog minder erg dan konden de dieren staan, hoewel slecht en knikten of stonden over-koot. Later zag men dan atrophie van kleine en groote strekker, de achterste en groote kruisb. zitb. schenkelb.-spier. Meermalen kan één of beide zieke beenen wel vooruit maar niet achteruit bewogen worden en kunnen de dieren alleen staan als men de koot terug drukt. De dij en schenkelstrekkers die geinnerveerd worden door den ischiadicus zijn dus verlamd. Mogelijk heeft men hier te doen met eene drukking dezer zenuw door veneuse stuwing. Hij behandelt daarom de achteruitbrengers met prikkelende linimenten. Hij trekt ze na 4 of 5 dagen overeind, worden ze na een paar dagen wat beter dan houdt hij de behandeling vol en laat ze an­ders afmaken.

De Heer van Staa kan niet genoeg aanraden het veelvuldig omkantelen van dieren die liggen, ook zelfs gedurende de verlossing, omdat hij van oor­deel is, dat plaatselijke drukking van uitwendig lig­gende zenuwtakken hier eene groote rol speelt.

Enting varkens. De Heer Bergsma heeft 8 var­kens geënt tweemaal 12 dagen na elkander. Bij de lste enting heeft hij na 24 uur nog eens de zelfde hoeveelheid ingespoten. Een varken is eenigszins zieker en kreupel geworden doch hersteld. Later is het oude niet ingeënte moedervarken ziek ge­worden, terwijl de jongen gezond bleven. Het in­entspuitje wordt door hem vertoond.

Page 13: Diergeneeskunde Friesland

9

De Heer van Staa doet voorlezing van een in­gezonden stuk in de N . R. Ct. van 16 Aug. 3e blad over de opleiding van veeartsen. De geest van dit stuk vond algemeene instemming.

Vergadering van Vrijdag 30 December 1887.

Welke resultaten heeft men gezien van het subc. gebruik van Sulf. Eserin.

Sulf. Eserin. De inzender van dit vraagpunt was afwezig. De Heer Buijterse deelt mede dat in de oplossing van sulph. eserin soms eene omzetting plaats vindt van alcaloïden, waardoor de werking geheel verandert en tot minder gunstige resultaten leidt. Hoewel door meerdere der aanwezigen in­spuiting met sulph. eserin zijn toegepast, heeft niemand deze slechte resultaten waargenomen. Evenmin zijn slechte gevolgen waargenomen door de aanwending van dit middel bij maagovervulling, zooals er in de litteratuur worden vermeld. In ge­vallen waarin het was aangewend bleek het steeds een geschikt middel om spoedige en flinke defae-catie te verkrijgen.

Lever- en nieraandoening. Uit welke ziektever­schijnselen bij koeien kan men besluiten tot het bestaan van lever- en nieraandoeningen.

De Heer van Staa, dit punt inleidende, zegt dat hij meermalen bij zieke koeien niet de minste aan­leiding had om lever- of nierlijden te vermoeden en dat toch bij slachting duidelijk bleek, dat dit lijden de oorzaak van ziekte en dood was geweest. Hij vraagt welke verschijnselen de collega's bij zulk orgaanlijden hebben waargenomen.

De Heer de Boer zag bij twee koeien met lever­ziekte bij de eene carcinoma van den lever, die 24 kilo woog, bij de andere bindweefselwoekering van den lever, dat deze koeien zachtjes uit­teerden zonder bepaalde verschijnselen. Bij andere koeien met leveraandoening zag hij zwelling aan keel en borst, buikwaterzucht, icterus en onregel­matige mestontlasting.

De Heer Zwart nam bij leveraandoening waar, zwelling aan de borst en stijfheid. De dieren wa­ren comateus,kreunden en aten niet.

De Heer Bergsma constateerde ook buikwater­zucht.

De Heer Westholz zegt dat sommige boeren on­der Nijmegen geregeld koeien verliezen aan lever­ziekte. De meest opvallende verschijnselen zijn kwijnen, keelzwelling, diarrhee en de dood. Bij sectie vond men een groote goudgele lever.

Nierlijden zonder dat door veranderde pisont-lasting daarop was gewezen, werd gediagnosti-seerd door den Heer van der Meulen door de pijn­lijkheid die knijpen en kloppen veroorzaakte op de lendenen aan één zijde.

De Heer Zwart vond bij eene koe met moeilijke pisontlasting bij rectaal onderzoek de linkernier sterk vergroot. De eigenaar had nooit bijzondere

verschijnselen bij het dier waargenomen dan soms eenige stijfheid.

De Heer Bergsma zag bij sectie van een paard een nier die 25 kilo woog, terwijl men nooit ziekte­verschijnselen bij het dier had opgemerkt.

De Heer Buijterse zag bij acuut nierlijden kwis­pelen met den staart, stijve stand en trippelen met de achterbeenen.

De Heer Zwart constateerde diabetes mellitis bij een hond die veel dronk, een schilferige huid had en slap werd.

Vleeschkeuring. Op welke wijze zoude men in plattelandsgemeenten met weinig kosten een ta­melijk goede vleeschkeuring kunnen invoeren.

De secretaris had deze vraag gesteld naar aan­leiding der jongste vleeschvergiftigingen in Zee­land. Vleeschkeuring was daardoor zeer veel ter sprake gekomen en zoo werd er dan ook meer­malen beweerd dat de invoering van een goede vleeschkeuring in plattelandsgemeenten onuitvoer­baar en veel te kostbaar was. Hem kwam het voor dat men al een heel eind ver op den goeden weg was, wanneer er door gemeentebesturen besloten werd bij alle noodslachtingen het vleesch te laten keuren door een veearts. Men zou dan gevoegelijk het slachten van gezond vee zonder toezicht kun­nen laten.

De Heer Buijterse vindt het rationeel dat al het vee worde gekeurd en vooral dat dit van rijkswege geschiedt. De goede werking van de vleeschkeu­ring in ééne gemeente wordt zoo licht teniet ge­daan door de invoer van vleesch uit een andere ge­meente waar niet of niet zoo streng wordt gekeurd. Daarom wenscht hij één wet voor allen.

De Heer Westholz meent dat vroeger door den minister Heemskerk dergelijke wet is samengesteld welke echter in portefeuille is gebleven. Hij meent echter dat de tegenwoordige regeering dit punt niet uit het oog verliest. Zoo zijn hem b.v. vorig jaar opgaven gevraagd van de hoeveelheid nood-slachtingen in deze provincie en of daarop keuring en toezicht werd uitgeoefend en door wien. Hij stelt voor dit punt te brengen bij de algemeene vergadering, waartoe wordt besloten.

Vrije mededeelingen. De Heer Westholz is in de gelegenheid eenige

veeartsenijkundige instrumenten te toonen van den instrumentmaker Best te Leeuwarden, die over het geheel uitmunten door matigen prijs en nette be­werking.

Boutvuur. De Heer van der Meulen doet mede-deeling van een geval van boutvuur. Nadat het kalf twee dagen ziek was geweest werd hij geroe­pen en diagnostiseerde boutvuur. Twee dagen la­ter leefde patiënt nog en haalde hij een dracht door het dikke bil . De zwelling verminderde, het dier werd beter, maar stierf 7 dagen later aan long­ontsteking.

De Heer Westholz vraagt of dit jaar de varkens­ziekte erg heett geheerscht. In Joure minder, in Me­

lk

Page 14: Diergeneeskunde Friesland

10

naldum meer, in Harlingen en Sneek minder, in an­dere streken vrij gelijk als vorige jaren.

De Heer van Staa doet mededeeling, dat hem vorig jaar op aanvrage door de 11 de afd. der Maatschappij van Landbouw een crediet is ver­leend van f 25.— ter aanschaffing van instrumen­ten en entstof, waarvoor hij gratis de varkens der leden van de afd. zal inenten. Hij raadt de collega's aan, ook bij hunne afdeelingen om zulk een crediet aan te kloppen. Proefneming op groote schaal over geheel Friesland verspreid kan op die wijze tot stand komen.

Vergadering van Vrijdag 17 Augustus 1888.

Creoline. Welke zijn de resultaten verkregen door het gebruik van creoline.

De Heer J. de Boer zegt dit middel in den laat-sten tijd veelvuldig uitwendig te hebben gebruikt. Hij had er steeds goede resultaten van gezien, zoo­wel bij caries, hoefkraakbeenfistel als bij gewo­ne wonden. De Heer Zwart heeft het ook gebruikt bij teeken bij schapen en schurft bij honden in ver­houding van 1.5 en 2 % , steeds met goed succes. De Heer van Staa zag bij het gebruik bij wonden goed resultaat en bijna geen ettervorming, dus wei­nig krachtverlies, het resultaat bij schapenteeken was minder goed. Door meerdere sprekers werden goede resultaten medegedeeld.

Vagino metritis. Een niet alledaagsch geval van vagino-metritis bij een rund.

De Heer Veenstra werd 28 Juni bij een rund ge­roepen dat 17 Juni bij den stier was toegelaten en 22 a 23 Juni ongesteld was geworden, kenbaar door lusteloosheid, gebrek aan eetlust, persen en uitvloeiing en veel liggen. Hij vond het dier l i g ­gende, t. 39.5, pols 96, stank uit neus en mond. De randen der vulva waren bij het begin iets rood, verderop vertoonde de vagina diphteritische plek­ken. Bij exploratie was de vagina vol afgestooten weefsel en kaasachtige brokken. In 't orificium en zoover hij met 2 vingers in den uterus kon door­dringen was de toestand dezelfde. Alles was wal ­gelijk stinkend, zooals dat bij septische vagino me­tritis bij gekalfd hebbende koeien het geval is. Hij had dan ook dadelijk antiseptische irrigatie toege­past, maar het dier was spoedig overleden. Sectie werd niet gemaakt. De stier die deze koe had ge­dekt was en bleef gezond, terwijl de koeien later door dien stier gedekt, ook gezond bleven. Toch is hij van oordeel dat de stier de oorzaak der ziekte heeft overgebracht.

Dergelijke scheedeaandoeningen veroorzaakt door een gezonden stier had niemand waargeno­men. Het vermoeden werd geuit dat de penis van den stier bij het uitschachten door de kwast was bezoedeld en vuil in de vagina was gebracht.

De Heer Zwart doet mededeeling van een geval dat 5 koeien van één koppel door vaginitis waren aangedaan. Een was gestorven voor er hulp werd

ingeroepen. Hij vond de penis van den stier hoog­rood, terwijl er een vuile druppel aanhing. In de vagina der koeien vond hij zeer veel etter. Door in­spuiting van Sulph. Zincic. herstelden allen.

De Heer Bergsma had een merrie behandeld, die nadat zij was besprongen bloed liet loopen en per­ste. Bij onderzoek bleek dat naast het orificium een groot gat aanwezig was. Bij koeien waren meer­dere waarnemingen gedaan dat bij den sprong de vagina beleedigd was, waarop de dood was ge­volgd.

Embryotomie. Zijn er ook handgrepen bekend ter vereenvoudiging der Embryotomie ?

De secretaris leidt dit onderwerp in door als zijn oordeel uit te spreken dat kleine wijzigingen in de manier, waarop in Utrecht embryotomie wordt ge­leerd, vaak die bewerking veel kan vereenvoudi­gen. Zoo was hem door een der veeartsen mede­gedeeld dat door het draaien van het dijbeen-hoofd uit de heupkom ditwijls zonder verdere bewerking het geheele achterstel kon uitgetrokken worden.

De Heer Veenstra heeft de ervaring opgedaan, dat een veulen met dubbelgeslagen kop geboren kan worden.

De Heer Eggink maakt dikwijls gebruik van een lange scherpe haak, zoodanig gevormd, dat het snijdend gedeelte zeer klein en de punt scherp is. Daarmede legt hij gemakkelijk heupkom en dij— beenhoofd bloot. Ook gebruikt hij een zaag in den vorm van tenatoom, de snijdende rand getand. Bij verkeerde ligging van het foetus liet hij zeer dik­wijls de koe op den rug leggen, terwijl hij bij te groot foetus dan door één man aan den kop liet trekken, waardoor de geboorte dikwijls gelukte. De Heer Zwart liet bij het zoogenaamd zitten blijven voor het kruis meermalen met goed gevolg het foe­tus tusschen de achterbeenen der moeder door­trekken.

Vrije mededeelingen over vleeschkeuring, schaar-gebit operatie bij een paard enz.

De Heer J. de Boer acht mededeeling en bespre­king over vleeschkeuring thans overbodig daar dit reeds heeft plaats gehad bij de behandeling van het programma der A l g . Vergadering.

De Heer Veenstra zegt, dat hij met prachtig suc­ces een paard met schaargebit heeft geopereerd. Een tang daarvoor a f 33 uit Berlijn besteld werkte uitstekend en knipte stukken van ± 4 c M . lengte onmiddellijk van de kiezen af. Nadat alle kiezen waren vlakgeknipt werd geraspt. Na 3 weken was het paard nog niets beter. Toen echter was beter­schap merkbaar, die na 8 weken volkomen was.

De Heer Plet heeft sectie gemaakt op eene koe met zoogenaamde otterkrab en vond daarbij een gezwel precies boven de larynx.

Voorstellen, opmerkingen enz. Tarief enting. De Heer Boer stelt voor thans

over te gaan tot vaststellen van het tarief voor het inenten der varkens. Na geanimeerde discussie werd besloten als tarief vast te stellen dat de in -

Page 15: Diergeneeskunde Friesland

11

enting van één varken, derhalve voor beide keeren reiskosten, tijdverzuim enz. alles er onder begre­pen, zal bedragen f 1.— per stuk.

Nog werd de opmerking gemaakt dat in de eene gemeente niet, in de andere wel, de ontsmetting werd betaald.

Vergadering van Vrijdag 14 December 1888.

Programma van de Buitengewone Algem. Ver­gadering behelzende de vraag :

Vivisectie. Is eene regiementeering der oefenings en therapeutische operaties aan 's Rijks Veeartse­nijschool wenschelijk, zooals die door den Direc­teur na machtiging van den Minister is vastge­steld ?

De Heer Westholz zegt dat de vivisectievraag reeds twee jaar geleden ter sprake is gebracht in de commissie voor het eindexamen van veeartsen. De vier veeartsen in de commissie achtten het be­houd der vivisectie noodzakelijk. Sedert is één de­zer van meening veranderd en verklaarde zich voor het opereeren op cadavers. In de Aprilvergadering dier commissie werd die zaak weer besproken en besloten de candidaten één jaar als proef op het cadaver te laten opereeren. Voorts verwijst hij naar hetgeen voorkomt in het verslag van de examen­commissie afgedrukt in de „Handelingen van het Veeartsenijkundig staatstoezicht" en in het Ti jd­schrift der Maatschappij van 1888 pag. 8, zoo ook naar de artikelen over deze zaak in de geneeskun­dige courant. De argumenten vóór" het opereeren op cadavers waren le . dat bij den mensen steeds zoo wordt geopereerd en 2e. dat aan de Veeartsenij­scholen in het buitenland ook bijna altijd op cada­vers wordt geopereerd, terwijl noch menschenart-sen noch buitenlandsche veeartsen slechter ope­rateurs zijn dan Hollandsche veeartsen. Bij de dis­cussie die hierover ontstond zegt de Heer Boer, dat hij beperking van de tegenwoordige wijze van ope­reeren aan 's Rijks Veeartsenijschool wenschelijk acht, hij vindt die dikwijls ruw, terwijl hij den te­genstand van afgeleefde paarden, door voldoend afgericht personeel in bedwang gehouden, weinig maatgevend voor de praktijk acht. Anderen achten vivisectie noodzakelijk voor het verkrijgen van de noodige handigheid en vertrouwd worden met de verschillende gevaren waaraan de operateur en zijn helpers gedurende de operatie blootstaan. Men meent dat het toezicht van leeraren aan 's Rijks Veeartsenijschool voldoende is om opzettelijke die­renkwelling te voorkomen.

Bij de stemming over dit onderwerp wenscht de Heer Boer buiten stemming te blijven, terwijl al de overigen de vraag ontkennend beantwoorden.

Enting varkens. Welke zijn de resultaten verkre­gen door het inenten tegen varkensziekte ?

Van den Heer Sytsema is bericht ontvangen dat door hem bij 5 veehouders 26 varkens zijn inge­ënt. Bij sommige werd na de operatie de huid

eenigszins . rood, zonder verdere verschijnselen. Geen enkel der ingeënte varkens werd door de var­kensziekte aangetast, hoewel die zeer veel in den omtrek heerschte. Door den Heer Hubenet zijn eenige dezer ingeënte varkens gezien die na de en­ting erg stijf waren geworden.

De Heer Boer entte 30 stuks. Bij vier — in twee koppels — nam hij erge stijfheid waar na de inen­ting, vermoedelijke zitplaats in den voet. Bij an­deren waren na de inenting bijna geen verschijnse­len waar te nemen. Allen groeiden vervolgens goed. Later zijn vier stuks aan varkensziekte gestorven.* Bedoelde vier varkens zijn afgemaakt wegens stijf­heid. De eerst toegezonden stof vond hij het meest werkzaam, meer of minder helderheid der stof maakte geen verschil.

De Heer Bergsma entte 60 a 70 stuks, sommige werden na de inenting vrij ernstig ongesteld. De eene zending stof vond hij werkzamer dan de an­dere. Twee varkens groeiden later slecht. Drie zijn aan de varkensziekte gestorven. In den om­trek kwam zeer veel varkensziekte voor.

De Heer van Staa entte 46, verdeeld in 8 kop­pels, door 4 verschillende zendingen stof. Hij vond de eene zending veel heviger werkend dan de an­dere, de meer of minder helderheid daarvan maakte geen verschil. Bij verschillend ras, Friesch, Poland China of halfbloed Friesch Poland China, was geen verschil waar te nemen. Na den 3den dag der inen­ting begon de zichtbare reactie, onder alle ver­schijnselen van echte varkensziekte. Na de 2de en­ting werd weinig reactie waargenomen.

Tengevolge der inenting stierf 1, aan varkens­ziekte stierven 8, waardeloos werden 7, terwijl bo­vendien 7 slecht groeiden.

De Heer Zwart entte 6. Na beide inentingen kreeg hij den volgenden dag verhooging van tem­peratuur, één kreeg later roode vlekken. De var­kens groeiden later best, 2 zijn later aan varkens­ziekte gestorven.

Bij het groote • verschil in uitkomsten verkregen door de proefnemingen van verschillende veeartsen werd besloten, de proefneming zoo mogelijk in 1889 voort te zetten en te trachten rechtstreeks entstof uit Parijs te betrekken.

Vrije mededeelingen. De Heer Westholz zag onlangs een herstelde

nekbuil, die, naar zeggen van den eigenaar, in 14 dagen genezen was door pulv. nitr. Argent.

De Heer Veenstra zegt nog, als vervolg op zijne mededeeling over vagino-metritis, te moeten mede-deelen, dat de verdachte, maar gezonde, stier 3 of 4 dagen vroeger eene koe had besprongen, die zwaar had gekalfd. Hij is van oordeel dat de stier de smetstof van deze koe heeft overgebracht.

De Heer Boer heeft vloeiing gezien bij een rund dat nooit had gekalfd, maar bij den stier was ge­weest, als antwoord op de vraag van den Heer Hubenet of witte vloed alleen voorkomt na het kal­ven. De Heer Bergsma zag witte vloed zonder dat

Page 16: Diergeneeskunde Friesland

12

de stier was toegelaten. Deze patiënten herstel­den zonder behandeling.

Vergadering van Vrijdag 13 September 1889.

Hoefkanker. Welke gevolgrijke behandeling is aan te bevelen tegen hoefkanker bij paarden, welke niet onder dagelijksch toezicht van den veearts staan ?

Deze vraag was als punt IX op het programma der vorige vergadering geplaatst, maar de behan­deling wegens afwezigheid van den inleider, uit­gesteld.

De Heer Eggink, nu tegenwoordig, vraagt of er ook onder de collega's zijn, die een degelijke be­handeling kennen tegen hoefkanker, behalve 't ap-pliceeren van drukverband met adstringentia of caustrican, daar deze behandeling in de private praktijk nog al lastig en kostbaar is. Thans heeft hij nog 'n dergelijke patiënt bij zich aan huis in be­handeling, omdat hier de waarde van het dier dit toelaat. Over 't geheel echter gaat dit niet. De Heer Bergsma deelt een behandeling mee, door hem uit de Thierarzt overgenomen, n.1. het plaatsen over dag in weeke klei en 's nachts in run. Hij had een patiënt behandeld met drukverband en adstringen­tia tot ze ten deele genezen was en het den eige­naar begon te vervelen. Toen had hij bovenge­noemde behandeling toegepast met gevolg dat de vleeschwand geheel was genezen en daarna had hij een plaatijzer laten maken en door den eige­naar voortdurend de ruimte tegen de zool streng met vlas laten opvullen ; dus enkel drukverband gebruikt.

De Heer de Boer gebruikt steeds drukverband met nitras plumbicus in den beginne en later teer.

De Heer de Vries had aan 's Rijks Veeartsenij­school een patiënt gehad met hoefkanker aan twee beenen, die na ongeveer negen maanden te zijn be­handeld met adstringentia en drukverband, was hersteld.

De Heer Eggink gebruikt zeer verschillende ge­neesmiddelen, ook sublimaatsolutie.

De Heer Boer heeft, volgens voorschrift van de Thierarzt gebruikt gemaakt van Nitr. plumbicus substantie zonder drukverband als 't in geringe uitbreiding voorkwam, eigenlijk alleen straalkan-ker was. Na langdurig gebruik had hij soms suc­ces gehad. Bij grootere uitgebreidheid twijfelt hij of er wel beter is dan adstringentia met drukver­band, waarmee de vergadering het in 't algemeen eens is.

Castratie. Is het wenschelijk dat de veearts zich toelegt op castraties ? De Heer van Staa heeft deze vraag gesteld in de meening, dat, nu langzamer­hand klachten van overbevolking, ook wat veeart­sen betreft, worden gehoord, men wel eens be­dacht mag zijn op wegen om het vak uit te brei­den. Een dezer wegen nu meent hij te vinden in het uitvoeren van castraties, waarmee, in sommige

streken telken jare door de „snijders" van beroep, veelal buitenlanders, vrij wat geld wordt verdiend. Het vooroordeel, dat het beneden de stand zou zijn, bestaat bij hem niet, daar toch de persoon en niet zijn vak, de stand moet ophouden.

De Heer Hubenet had in den beginne van zijn practijk castraties verricht, later echter door meer andere drukte er niet meer aan kunnen doen. Kreeg hij door eventueele concurrentie er den tijd voor, zoo zou hij het dadelijk weer beginnen.

De Heer Buijterse deelde mee, dat in compagnie met twee collega's in de buurt, zij in N.-Brabant telkens alle hengstveulens in hunne streek hadden gecastreerd, waarbij zij dan wederkeerig hulp ver­leenden. Zij konden het dan ook doen tegen een billijken prijs, omdat ze enkele dagen daarvoor bepaalden en ze op één plaats lieten verzamelen. Hij zou over 't geheel meer samenwerking onder de collega's wenschen.

De Heer Hubenet zou dit verzamelen in Fries­land onmogelijk achten en ziet b.v. na castraties met afbranden van den zaadstreng ook meer ge­vaar voor stijfheid optreden, als dan nog de terug­reis gemaakt moet worden.

De Heer Eggink wi l eveneens rust geven na cas­tratie en zulks zou dan onmogelijk zijn ; hij heeft nog dit jaar ± 15 castraties bij veulens verricht met goed succes en dat gedaan wanneer het hem 't meest gelegen kwam. De eigenaren wilden over 't geheel zich wel daarnaar schikken.

Met hem hadden nog anderen de ervaring op­gedaan dat veehouders het wel gaarne den vee­arts laten doen, soms liever dan empirici, maar hieraan niet denken.

De Heer Veenstra deelt mee dat in '88 en '89 door hem ook eenige castraties zijn verricht met goed succes, waarbij het wegnemen van den bal door torsie geschiedde. Hij schrijft aan die me­thode en het gebruik van antiseptica toe, dat hij, zoo weinig zwelling van de koker en weinig of soms geen wondetter verkreeg.

De Heer de Vries had meermalen klophengsten gecastreerd thans ook een normale castratie ver­richt ; 't was hem goed bevallen en hij was er voor de gestelde vraag bevestigend te beantwoorden, maar geeft aan afbranden de voorkeur, ook omdat hij meent dat we, als we de castraties willen over­nemen, 't zooveel mogelijk gelijk aan de snijders van professie moeten doen.

De Heer Bergsma heeft veel respect voor enkele snijders van beroep en meent, dat het den veeartsen niet gemakkelijk zal vallen het zóó handig te doen, al was het maar alleen het neerwerpen.

De heer Plet heeft meestal gezien dat de zaad­streng was afgebrand in zijn streek.

De Heer Veenstra heeft van denzelfden persoon als hier bedoeld met die methode veel nadeelige gevolgen gezien.

De Heer Hubenet castreerde vroeger met een klem, die hij liet zitten terwijl hij 24 uur later door

Page 17: Diergeneeskunde Friesland

13

den eigenaar de bal en de klem liet wegnemen. Hij had veel last gehad van nabloeding, wat hij toe­schreef aan de scherpe kant van de klem. Hij vroeg wat of anderen deden tegen het lang opgetrokken houden van den bal.

De Heer van Staa deelt mede dat in Indië de snijders eerst een lus leggen om het geheele scro­tum tegen het optrekken van de ballen en daarna insnijden .

De Heer Hekmeijer had wel geraden ze op den schedel te kloppen maar dat hielp niet altijd.

De Heer Boer raadde aan ze benauwd te maken door de neusgaten dicht te houden ; in 't algemeen was elke afleiding voldoende den bal te doen da­len.

De Heer Eggink had hiervan nooit last gehad en vroeg of het ook kwam door te groote haast.

Na uitvoerige discussie was de meerderheid er voor de vraag bevestigend te beantwoorden. Over de doelmatigheid der verschillende methodes lie­pen de opinies zeer uiteen.

De Heer de Vries noemde nog als geschikte me­thode van neerwerpen het aanleggen van een een­voudig toomtuig met touwen in de achterbeneden­hoeken naast de borst, die dan om de Achillespe­zen gaan. Men trekt dan de achterbeenen naar voren.

Enkele leden meenden dat deze methode nog al gevaar opleverde voor het achterstel en de lende­nen vooral.

Internaat Utrecht. Is het wenschelijk dat het in­ternaat van 's R. V. A. S. worde afgeschaft ?

De Heer Plet vraagt hierover liet woord en is sterk voor afschaffing. Hij meent dat de veeartsen zich beter in de maatschappij zullen leeren bewe­gen wanneer ze als externe dan als interne wor­den opgeleid.

De Heer de Vries is het met hem volkomen eens en voert bovendien als motief aan, dat het getal veeartsen dan niet zoo sterk zou toenemen, omdat dan de kosten te hoog worden.

De Heer Eggink zou er voor zijn de betaling voor het internaat te verhoogen, dan zouden er vanzelf minder veeartsen komen.

De Heer Hubenet meent dat we wel onderscheid moeten maken wat het motief voor afschaffing is. Wanneer het doel is de veeartsen meer maatschap­pelijk te ontwikkelen dan is hij vóór afschaffing ; is het doel de overbevolking met veeartsen tegen te gaan dan is hij tegen afschaffing en gaat met het idee van den Heer Eggink mee.

De Heer Westholz acht afschaffing van het in­ternaat weinig doelmatig en zou voor verhoogde eischen bij hef admissie-examen zijn. Wanneer men hooger intellectueele ontwikkeling vraagt b. v. eindexamen gymnasium of hoogere burgerschool, dan zou de maatschappelijke ontwikkeling beter worden en meteen het getal afnemen. Hij meent dat de maatschappelijke ontwikkeling reeds ver­

kregen moet zijn als de meeste jongelui aan de V. A. S. aankomen, vooral wanneer aan genoemde eischen werd voldaan. Hij ziet niet in dat op het oogenblik de externen meer maatschappelijk ont­wikkeld zijn dan de internen en hecht weinig of geen meerdere waarde aan het externaat. Boven­dien zou afschaffing van het internaat weinig ge­ven om het getal veeartsen minder hard te doen toenemen, tenminste wanneer we naar België zien, waar het getal veeartsen hard is toegenomen se­dert het internaat is afgeschaft.

De Heer Boer gelooft niet dat met verhoogde eischen van toelating de maatschappelijke ontwik­keling der veeartsen beter zou worden en overi­gens acht hij het internaat wel nuttig voor de zwakke broeders b.v. die van een kostschool ko­mende, steeds aan een stevigen teugel gewoon zijn en nu in eens geheel vrij gelaten, zich zelve te plet­ter zouden loopen. Voor dezulken althans acht hij het internaat wenschelijk.

De Heer Plet vreest dat met enkel verhoogde eischen van toelating niets geholpen zou zijn, daar wellicht spoedig evenals thans drilscholen zouden Grijzen om in den kortst mogelijken tijd ook voor dit verzwaarde examen te dresseeren. Dan zou wel bepaald eindexamen gymnasium of H. B. S., des­noods maar van 3-jarigen cursus, moeten worden gevraagd.

Hierbij sluit zich de Heer Westholz geheel aan. De Heer Eggink deelt mee dat ongeveer in 1870

de bepaling bestond dat jongelui met eindexamen H. B. S. 3-jarigen cursus zonder admissie werden toegelaten. Naderhand was deze bepaling afge­schaft omdat bij velen gebrek aan voldoend weten­schappelijke ontwikkeling bestond.

Na zeer uitvoerige discussie werd besloten den afgevaardigde, die nu de opinie der vergadering kende, te verzoeken in dien geest op te treden.

Vrije mededeelingen. De Heer Westholz deelt een interessant geval

mee. Onder het eindexamen aan 's R. V. A. S. werd dezen zomer een pink als patiënt aangeboden, die alle verschijnselen van septische metritis vertoon­de, welke diagnose ook bij leven gesteld werd. Spoedig stierf ze en bij sectie bleek nu dat ze leed aan algemeene tuberculose, ook vooral in de buik­holte en aan de uterus.

De Heer de Vries deelt mee, dat bij een twee­jarig paard soms bij het hoesten en urineeren zich een gezwel ter grootte van een manshoofd in de vulva vertoonde, al sedert eenige weken. Eerst had hij aan 'n tumor gedacht, maar bij onderzoek bleek het een uitzakking van de geheel verslapte vagina-wand te zijn. Spoedig was door een ruptuur en eventratie het dier gestorven.

De Heer Eggink deelt een dergelijk geval mee, waargenomen bij een rund, dat echter spoedig ge­nezen was na injecties in de vagina met 2 % creo-linsoluties.

De Heer Bergsma heeft ook dergelijke gevallen

Page 18: Diergeneeskunde Friesland

14

gehad en zelfs eens met goed succes een stuk van het slijmvlies weggenomen.

De Heer Plet deelt mede, dat hij geroepen werd bij een rund, dat volgens de anamnese leed aan verstopping, reeds een week lang behandeld was geworden, dien tijd geheel niet herkauwde en nu zeer zwak was.

Bij onderzoek vond hij vele gezwollen klieren, waarvan enkele abscedeerden en waren doorge­broken. Aan het schubkraakbeen van het borst­been vond hij ook zoo'n abces maar grooter dan alle anderen. Twee dagen later was 't dier dood en bleek bij lijkopening dat de pens door een dik ge­zwel over ruim 1 % d M . was vergroeid met de buikwand, terwijl een gang evenals het gezwel een massa etter bevattende, langs de pens liep. Een vreemd lichaam werd niet gevonden, 't Hart en pericardium waren gezond.

De Heer Bergsma vertelt van een overigens goed paard, 8 jaar oud, dat een abces kreeg aan de boeg. Toen dit geopend was begon heel spoedig een gezwel ter grootte van een appel daaruit te woekeren, dat steeds voortgroeide en nu als een kinderarmpje met een vuist afhing. Aan de hand­wortel van hetzelfde been was een gezwel ontstaan dat geopend werd en spoedig dezelfde verschijn­selen van woekering vertoonde, zoodat nu een gezwel als een manshoofd naar beneden hing. Bij het loopen sloeg het andere been er tegen, 't Dier was er nooit kreupel aan geweest. Aan de lip wa­ren enkele kleine dito gezwellen. Een behandeling was niet ingesteld wegens de weinige kans op suc­ces, zoodat de eigenaar had besloten 't als slacht-paard te verkoopen.

Voorstellen, opmerkingen etc. Varkensziekte. De Heer Plet brengt de vele

klachten over in zijn buurt geuit over de uitvoering der wettelijke maatregelen bij varkensziekte. B o ­vendien vond hij het hatelijk dat een ander veearts moet komen in een streek waar reeds een is. Waar­om kan niet ieder veearts dat in zijn streek waar­nemen ? Waarom zijn niet, vooral bij 't heerschen van varkensziekte, alle veeartsen plaatsvervangers van den districtsveearts ?

De Heer Westholz antwoordt dat de bezwaren veel overdreven worden ; dat in een werkelijk spoedeischend geval de burgemeester een gewoon veearts k a n opdragen een onderzoek in te stellen, wanneer de districtsveearts en zijn plaatsvervan­gers verhinderd zijn.

Na zeer levendige discussie tusschen de H.H. Westholz, Plet en Bergsma wordt de behandeling van dit punt gestaakt.

De Heer Bergsma zou gaarne eens willen we­ten hoe het dit jaar is gegaan met het enten tegen varkensziekte.

De Heer Boer heeft, na vergeefsche pogingen steun te ontvangen bij de Afd. der L . B . M . , het geluk gehad, dat één boer aanbood voor eigen re­kening te laten enten. Hij entte 12 stuks zonder

eenige stoornis in de gezondheid. Toen de eige­naar later varkensziekte kreeg werden van de ge­ënte bij de zieke in het hok gedaan en toch bleven deze en alle geënte gezond. Bij een veehouder was een varken van Poland China ras dat verleden jaar geënt was nu als zeug gebruikt. De drie biggen waren aan varkensziekte gestorven, de zeug niet en ofschoon niet in één hok kwamen ze toch wel in aanraking met elkaar om te kunnen besmetten.

De Heer Bergsma heeft bij een eigenaar van drie biggen twee ' g e ë n t ; de 3e is gestorven aan varkensziekte, de twee geënten bleven gezond. Bij een ander veehouder had hij 6 stuks geënt waar­van later twee aan de ziekte zijn gestorven of daar­aan lijdende zijn geslacht.

Bij een derde eigenaar entte hij twee biggen, die hoewel in 't brandpunt van de heerschende var­kensziekte, gezond zijn gebleven.

Verder entte hij bij een eigenaar 12 stuks, echter in 2 koppels van 6 ieder. Bij de eerste 6 volgde op de le enting een weinig zichtbare reactie ; op de 2e totaal niets. Bij de tweede zes echter waren na de le enting reeds den derden dag twee erg ziek en ook spoedig een derde, die alle 3 stierven. De 2e enting had toen ook op de drie overlevenden niet plaats.

De Heer Westholz had van een koppel van 13 geënte varkens te Oostermeer gezien, waarvan 6 waren gestorven aan varkensziekte, terwijl de ove­rigen alle kreupel geworden of althans geheel ver­ongelukt waren. Volgens den Heer Zwart echter waren deze varkens geënt toen er reeds varkens­ziekte was.

Algemeen wordt noodig geoordeeld de entingen zoo mogelijk voort te zetten om er goed over te kunnen oordeelen.

Vergadering van Donderdag 26 December 1889.

Varkensziekte. Kan door de thans bestaande wettelijke voorschriften de besmettelijke varkens­ziekte beteugeld, d. w. z. uitgeroeid worden ?

Deze vraag was door den Heer Westholz ter behandeling opgegeven, tengevolge van het zen­den van een adres aan de Regeering door het Hoofdbestuur der Fr. Mi j . v. Landbouw, waarvan voorlezing geschiedt en behelzende 'n betoog voor de ondoelmatigheid en onbillijkheid der tegenwoor­dig bestaande wettelijke voorschriften tegen de besmettelijke varkensziekte en met aandrang om deze te doen vervallen.

De Heer Westholz vindt dit adres voorbarig ; de maatregelen zijn nog zoo kort uitgevoerd, dat men naar de vruchten moeilijk over het al of niet doel­matige er van kan oordeelen. Of de ziekte al dan niet uit te roeien is, zal veel van het wezen van de smetstof afhangen en deze is nog niet met zeker­heid bekend ; maar al is uitroeiing onmogelijk, toch doen de thans bestaande maatregelen goed, daar de ziekte minder verspreid wordt, minder ter

Page 19: Diergeneeskunde Friesland

15

markt komt en dus voor de handelsbelangen al veel wordt gewonnen. Tevens is er uit een sanitair oogpunt veel voor te zeggen, daar nu de cadavers schadelijk voor de consumptie, tenminste worden vernietigd, tevens zal men bij het verbranden daar­van veel smetstof vernietigen wat op den duur niet anders dan gunstig kan werken.

De schade voor den eigenaar, door de wette­lijke maatregelen, waarover wordt geklaagd, is meer ingebeeld dan werkelijk bestaande. Ze is wei­nig of niet meer dan bij elke andere niet in de wet opgenomen ziekte ; dat ze ziek worden en sterven gebeurt ook zonder wettelijke maatregelen ; dat voor de consumptie worden afgekeurd die daar­voor schadelijk zijn is eveneens goed en zonder deze wet mogelijk ; en dat er tengevolge van genoemde voorschriften in bederf overgaan, die anders voor de consumptie geschikt zouden zijn, is de schuld van den eigenaar ; hij mag slachten en inzouten zooveel hij wi l en in spoedeischende ge­vallen kan door den burgemeester der gemeente worden voorzien. Wat betreft de voorstellen in ge­noemd adres : afmaken met onteigenen zou in deze groote practische bezwaren opleveren, daar de toe­passing der onteigeningswet tegenover het snelle verloop der ziekte veel te veel tijd zou vorderen.

Nog meent spreker dat voor 't uitroeien der ziekte immuniseeren van de varkens groot nut zou kunnen opleveren, voor zoover dit overigens ge­schikt te bereiken is.

De Heer Plet deelt mee, dat in de Algem. Ver­gadering hetzelfde ter sprake was gekomen en ook om aan de Regeering een adres te zenden in den­zelfden geest als dat bovengenoemd.

Een der aldaar aanwezigen had o. a. geklaagd, dat in zijn buurt vooral de arbeiders, die meestal een varkentje voor den winter hielden, er de dupe van werden. Een der ambtenaren van het V. A . K. St. toezicht had daarop gezegd men moest wat schipperen, hij liet b.v. schadevergoeding, en dan wat ruimschoots, geven voor de huid en de bor­stels.

Op de vraag van een der aanwezigen of zulks mogelijk is antwoordt de Heer Westholz dat in­dertijd door den Minister deze bepaling is gemaakt, echter zonder volledige voorschriften.

Verder zegt hij nog : Varkensziekte is hier sta­tionair. Ze is aan den bodem eigen ; was ze hier ingevoerd, dan zou onteigenen en afmaken te ver­dedigen zijn, thans niet.

De Heer van Staa zegt: Wanneer immuniseeren alleen nut kan geven ter uitroeiing der ziekte, dan komt deze met de tegenwoordige politiemaatrege­len toch terug en geven deze maatregelen dus niets, zoodat er enkel nadeel van over blijft. Werd de wet gehandhaafd, dan zou althans het vervoer iets beperkt worden, maar ze is onmogelijk te hand­haven met het bestaande personeel — overtredin­gen kunnen slechts zelden worden gestraft — het vervoer blijft evengoed bestaan als zonder politie­

maatregelen ; vooral in Frieslands groote gemeen­ten, worden slechts enkele gevallen op een vrij groot cijfer officieel behandeld. Bovendien geeft de ontsmetting zooals die in den regel gebeurt, en althans zoo hij ze zag uitvoeren in een paar ge­meenten weinig of niets ; wilde men ze degelijk la ­ten uitvoeren, dan zouden de kosten zoo hoog loo-pen, dat het middel meer kostte dan de kwaal ; daarvoor zou ook het personeel van 't Staatstoe­zicht onvoldoende zijn.

De Heer Westholz repliceert, dat, daar nu de enting nog bezwaren oplevert, we deze moeten trachten te verhelpen.

Verder beweert hij dat wel degelijk het vervoer van besmette varkens is verminderd. Op de vraag of er wel overtredingen waren gestraft haalt hij enkele voorbeelden aan, o.a. een waardoor velen in die buurt de wet meer genegen waren geworden. Dat de ontsmetting onvoldoende plaats vindt, is niet de schuld van de wet, maar van dengene die het werk uitvoert ; dezelfde voorschriften gelden hier als voor andere besmettelijke ziekten.

De Heer van Staa meent, dat we niet moeten nagaan wat k a n gebeuren, maar wat feitelijk ge­beurt en nu is de tegenwoordige toestand zoo, dat de wet onuitvoerbaar is ; ontsmetting door politie­agenten geeft niet en veeartsen kunnen niet alles nakomen. De wet deugt niet, omdat ze onuitvoer­baar is.

De Heer Buijterse vindt, dat de wet nog niet lang genoeg heeft gewerkt om een goed oordeel te kun­nen vellen.

W e l vindt hij er enkele lichtpunten in. In 't jaar '88 was hij o.a. werkzaam geweest in een ge­meente, waar hij, met de degelijke hulp van den burgemeester, wien hij handhaving der wet en de­gelijke ontsmetting had aanbevolen, meende suc­ces te hebben gehad, daar dit jaar de ziekte er veel minder had geheerscht dan 't voorgaande. Hij schrijft dit vooral toe aan 't vroege slachten en goed ontsmetten. In 't land ging dit natuurlijk niet en daarom had hij aanbevolen op die plaatsen 't volgend jaar geen varkens te laten loopen, terwijl hij dacht dat door een flinke vorst ook daar veel smetstof zou worden vernietigd. Hij is tegen op­heffing der wettelijke maatregelen.

De Heer jansma acht alle maatregelen ondoel­matig, 't Is een miasmatische ziekte. Telken jare als de varkensziekte verschijnt heerscht eenzelfde ziekte onder de paling, n.1. ook met roode vlekken optredende, zoodat de palingvisschers steeds voor­spellen als de varkensziekte spoedig zal verschij­nen. Zoo ook dit jaar.

De Heeren van Staa en Veenstra kennen ook dit gezegde omtrent varkensziekte bij paling, maar de laatste begrijpt nog niet, wanneer al het samen­gaan van die twee is aangenomen, waar het ver­band daartusschen is te vinden en hoe men dat kan beschouwen als bewijs dat de oorzaak der varkensziekte een miasma is. Waar aan de tegen-

Page 20: Diergeneeskunde Friesland

16

woordige maatregelen tegen die ziekte gebreken kleven zou hij die willen zien verholpen en wat de door den Heer van Staa genoemde onuitvoerbaar­heid betreft : hij zou niet willen terugkeeren, maar verder gaan en het personeel versterken.

A l kan de smetstof in den bodem leven, voor hem is zeker dat ze zich ook verbreidt van dier op dier, zoodat we met de doode lichamen veel smet­stof vernietigende, op den duur ook veel minder smetstof in den bodem zullen krijgen en dus de ziekte veel kunnen beperken, zooal niet uitroeien.

Wat de bezwaren, tegen de wettelijke maatrege­len geopperd, aangaat: hij acht deze dikwijls meer denkbeeldig dan bestaande en dikwijls ontstaan ze uit gebrekkige kennis der bepalingen. Hij herin­nert zich althans vele veehouders te hebben ge­sproken, die de bezwaren niet zoo groot vonden, wanneer ze maar nauwkeurig werden ingelicht.

De Heer Jansma acht de overtreding moeilijk te vervolgen en dan nog de boeten veel te gering.

De Heer Boer zou, evenals in de Algem. Verga­dering, de vraag willen gesteld zien : Wat is de ziekte eigenlijk ? De autoriteiten zijn het er niet eens over. Smetstof is er dat staat vast. Maar van welken aard ?

Wat het Bildt aangaat : vroeger was daar veel varkensziekte tengevolge waarvan men ophield varkens te houden, althans het getal zeer vermin­derde. Nu bleef de ziekte natuurlijk uit en na eenige jaren was men begonnen weer meer varkens te houden. Voor een paar jaren nu was de ziekte weer in de gemeente voorgekomen en begonnen aan de grens van de gemeente Leeuwarderadeel, waar ze rondom Stiens heerschte. Dit jaar had ze denzelf­den koers genomen, maar zich verder uitgebreid, zoodat nu wellicht na een paar jaren weer de ge-heele gemeente wordt aangetast. Dit pleitte bij hem voor een contagium. Was de smetstof een miasma, dan zou ze toch ook in de gemeente het Bildt wel zijn blijven bestaan.

De ontsmetting geeft zijns inziens weinig zoo­als ze tot nu toe geschiedt.

De Heer van Staa vindt den Heer Buijterse in ­consequent. Hij wi l een eenjarige werking der wet als onvoldoende beschouwen om een oordeel te vellen en trekt toch een conclusie ten gunste der maatregelen. Ook hij zou wel uitbreiding van per­soneel willen, waarmee dan misschien uitroeiing mogelijk zou zijn, maar hij vreest dat dan de uit­voering der maatregelen meer zal kosten dan de ziekte nadeel veroorzaakt.

De Heer Buijterse handhaaft zijn opinie en meent dat we toch verder zullen komen mits de burge­meesters willen meewerken.

De Heer Jansma meent dat vele burgemeesters echter meer tegen dan meewerken.

Er wordt gesproken voor te stellen eene aan­vrage tot verplichte enting. De Heer Westholz deelt hierop mee, dat reeds door de Fr. Mi j . v. Landbouw enting op groote schaal was aange­

vraagd, waaromtrent echter nog niets naders be­kend was.

Vrije mededeelingen. De Heer Jansma vraagt (in verband met het vo­

rige punt) hoe of het dit jaar is gegaan met entin­gen tegen de varkensziekte.

De Heer van Staa had geënt bij vier boeren ; bij den le hadden allen de enting goed doorstaan met geringe reactie. Zes weken later waren ze echter alle kreupel geworden aan de achterbeenen, zoo­dat hij ze had moeten verkoopen. Varkensziekte was er niet geweest. De 2e had vijf of zes stuks. Een deel was geënt. De geënte waren in 't hok ge­plaatst en hadden sterke reactie vertoond en wa­ren kreupel en waardeloos geworden als bij den eerste. Bij den 3e waren ongeveer elf varkens ge-ent zonder reactie. Ze waren steeds gezond ge­bleven. De eigenaar had nog drie varkens ; toen ter tijde één te jong en twee te oud voor enting ; deze hadden de varkensziekte gekregen en waren gestorven. De geënte bleven gezond ofschoon er wel van in aanraking waren gekomen met een ge­storvene. Bij den 4en eigenaar had hij 5 of 6 stuks geënt, waarvan twee een weinig minder hadden gedronken gedurende een paar dagen.

Van alle geënten was er geen aan varkensziekte gestorven, maar twee koppels waren kreupel en waardeloos geworden. Bij de kreupelen waren beide achterbeenen aangedaan en ofschoon 't in de klauwen scheen te zitten naar den gang te oor­deelen, was hier niets abnormaals te vinden. De sterke reactie schreef hij toe aan het hokken.

De Heer Zwart deelt mee, dat collega Bergsma had geënt in een streek, waar later bij boer aan boer de ziekte heerschte, terwijl de meeste ge­enten vrij bleven.

Verder had hij geënt, waar later een ander ziek was geworden en gebeterd, terwijl de geënten ge­zond bleven.

De Heer jansma had geënt en toen de ziekte in den omtrek heerschte bleven de geënte gezond.

De Heer Boer had uit zeven stuks, die hij ge-ent had, twee kreupel en waardeloos zien worden, de rest bleef goed.

De Heer Westholz had de ziekte zien optreden bij geënte varkens.

De Heer Boer meent dat de kreupele beter loo-pen op zachten bodem en vermoedde de oorzaak in de klauwen ; kon echter ook niets vinden. Daar dit kreupel en waardeloos worden door meer col­lega's reeds meermalen was waargenomen, achtte hij het niet ondienstig den Heer Pasteur hiermee eens in kennis te stellen en zoo mogelijk ophelde­ring te vragen.

De Heer Zwart had bij een eigenaar zes stuks geënt, waarvan twee stierven, maar acht dit toch een goed succes, daar anders de eigenaar ieder jaar alle aan varkensziekte verloor.

Darminvaginatie. De Heer Zwart deelt als merk-

Page 21: Diergeneeskunde Friesland

17

waardigheid mee, dat hij in veertien dagen tijds drie koeien met darminvaginatie had gehad.

De Heeren Jansma en van Staa deelen mee, dat ze gemiddeld 3 a 4 gevallen per jaar zien en weten geen opheldering te geven.

De Heer Zwart vindt, dat naar het ernstige van de kwaal, zich steeds weinig ziekteverschijnselen vertoonen. Lichte kolieksymptomen, n.1. het even tikken met de beenen tegen den buik, terwijl de peristaltiek sterk is verminderd, evenals de ont­lasting en het opnemen van voedsel en drank, zijn de eerste verschijnselen. Soms wordt nog wat slij­merige bloederige stof ontlast of bij exploratie in het rectum gevonden. Hij heeft nooit rectaal de invaginatie kunnen voelen. Soms kan het 6 dagen lang duren, zonder dat ook tympanitis optreedt en voor de rest zijn ze schijnbaar gezond.

De Heer van Staa acht, wanneer het een melk­koe is, naast de andere, ook door den Heer Zwart genoemde verschijnselen, een cardinaal symptoom het plotseling totaal ophouden der melksecretie. Soms geven ze een paar malen nog iets. Meestal is er geen koorts en tympanitis. Soms laten ze beurtelings nu deze dan gene bekkenhelft zakken.

De Heer Boer zegt veelal bij rectaal onderzoek de invaginatie te hebben kunnen voelen ; wel niet in de eerste paar dagen maar meestal na een dag of drie a vier. Bij druk ontstaat duidelijk pijn.

De bijzonderheid van het voorkomen van drie gevallen in veertien dagen vindt ook hij merkwaar­dig. Maar soms doet zich dit verschijnsel meer voor ; hij had b.v. eenige jaren in de practijk, nog nooit een torsio uteri gehad ; toen in één jaar 7 gevallen en nu gemiddeld een a twee per jaar.

Wat de invaginatie betreft ; de Heer van Staa vermoedt dat eerst koliek bestaat en dientenge­volge invaginatie. De Heer Boer en anderen met hem denken de koliek als gevolg van de invagina­tie. Als bewijs tegen het gezegde van den Heer van Staa voert de Heer Boer aan, dat dan ook wel koliek zonder invaginatie bij het rund moest voor­komen. Meer dan een echter verklaart dit meer­malen te hebben gezien.

De Heer Plet deelt mee geroepen te zijn bij een koe, die voor ± 25 dagen goed gekalfd had, ter­wijl het kalf als het ware met een laag vet was be­kleed geweest bij de geboorte. In het ostium uteri vertoonde zich nu een tumor, die puntig in de va­gina uitstak en ook vettig aanvoelde. Hij dacht aan een polyp ; bij het betasten kon hij echter ge­makkelijk een stukje afknijpen wat precies vet ge­leek, maar om de ontstane parenchymateuse bloe­ding had hij alles laten rusten. Hij vroeg of ook iemand hem kon inlichten omtrent dergelijke ge­vallen.

De Heer van Staa had meermalen na de partus dergelijke stukken vet in de uterus gevonden, die hij hield voor een gedeelte van het net ingeklemd of vergroeid in een ruptuur van de uterus.

De Heer Zwart had eveneens dergelijke gevallen

gehad. De dieren waren er volkomen gezond on­der en dikwijls waren die tumoren later spontaan spoorloos verdwenen. Ook de patiënt van den Heer Plet was voor het overige volkomen gezond.

Vergadering van Zondag 16 Maart 1890.

Mededeelingen, voorstellen etc. De Heer Westholz deelt mede, dat door het

Hoofdbestuur der Fr. M . v. L . twee adressen wa­ren gericht aan de hooge regeering. Het eene reeds in de vorige vergadering besproken, met verzoek de tegenwoordig bestaande, door haar als ondoelmatig beschouwde, wettelijke maatregelen tegen de varkensziekte te doen vervallen, was door den Minister van de hand gewezen met de opmer­king dat de maatregelen nog te kort hadden ge­werkt om thans reeds daartoe over te gaan. Op het andere adres met verzoek algemeene of althans uitgebreide enting als proef te doen plaats hebben tegen genoemde ziekte had de Regeering geant­woord, dat ze hiertoe, na ingewonnen advies, mis­schien wenschte over te gaan en daarom van ge­noemd Hoofdbestuur in overleg met den districts­veearts dezer provincie, wel eens een plan met be­grooting van kosten wenschte te ontvangen, om in de meest aangetaste gemeenten van Friesland en waar de ziekte jaarlijks vrij geregeld voorkomt, zoo o.a. in de beide Dongeradeelen te laten enten. Voor het jaar 1890 was de tijd reeds te ver gevor­derd om nog alles voor elkaar te krijgen, zoodat het voor het volgend jaar zou moeten dienen. De Voorzitter van het Hoofdbestuur was met de be­trokken Afdeelingsbesturen in contact getreden om te vernemen het getal veehouders en bij ieder te enten varkens. Deze besturen waren zeer ingeno­men met het plan en hadden hun steun beloofd, zoodat wellicht het volgend jaar in die richting proeven waren te wachten.

Mededeelingen. De Heer Zwart vond opvallend, zooveel geval­

len van abortus dit voorjaar bij het rundvee in deze streek werden waargenomen.

De Heer Attema deelde mee dat hij onlangs vier gevallen van loodvergiftiging ((menieverf) bij het rund op een stal had waargenomen.

De Heer Zwart deelt nog mee dat onlangs bij een rund gedurende de partus een fractuur met duidelijke dislocatie van den uitw. darmbeenshoek was ontstaan, terwijl volgens den eigenaar patiënt niet was gevallen en alleen sterke weeën de oor­zaak konden zijn.

Vergadering van Vrijdag 8 Augustus 1890.

Wat is het wezen van het z.g. „koud venijn" •? De Heer v. d. Meulen, die deze vraag heeft ge­

steld, zegt hiermee te bedoelen, de huidziekte die bij sommige koeien in den zomer in felle zonne­hitte optreedt, waarbij vooral de witte huid oede-

Page 22: Diergeneeskunde Friesland

18

mateus gezwollen is, waarna later deze plaatsen afschilferen, geheele lappen soms los laten, zoo ook aan de neusspiegel. Steeds had hij felle zonne­hitte als oorzaak beschouwd. Nu echter had hij in de laatste donkere dagen een geval gehad, zoodat hij nu begon te twijfelen. Hij vroeg nu de opinie der collega's.

De H.H. van Staa en Plet denken aan urticaria. De Heer Bergsma zegt hierbij veelal waar te

nemen een toestand van wild en woest zijn, mis­schien door hersencongesties, zoodat ze soms in slooten loopen. Hij zag het ook wel aan zwarte huidplekken.

De Heer Eggink nam het ook wel waar, bij af­wisselend donker en zonnig weer. Hij vond naast het huidlijden, verschijnselen van verlamming in 't achterstel, zoodat ze soms maar zoo in elkaar zak­ken.

De Heer Bosma denkt het enkel een huidlijden ; schrijft alle genoemde, ook door hem waargeno­men, verschijnselen toe aan huidpijn.

Maar de Heer Eggink vond voor de verschijn­selen van huidlijden reeds lamheid, eerst nader­hand vielen heele lappen vel af wanneer herstel intrad. Hij vond opvallend, dat de melk direct erg geel en dik was.

De Heer van der Meulen vond het 't meest bij jongvee ; de Heer Eggink bij melkvee.

De Heer Zwart gelooft niet aan een primair huid­lijden, maar houdt de primaire ziekte voor een bloedziekte met huidlijden als gevolg. De pijn, die wordt waargenomen beschouwt hij als koliekpij-nen. Hij doet een flinke aderlating en bevindt zich daar wel bij.

De Heer Eggink vindt de stand eerder die van een gekke, dan van een met koliek.

Ook de Heer van Staa beschouwt het enkel als dermatitis met stijve stand van het achterstel door pijn in die ontstoken huid bij beweging, evenzoo bij 't persen, zoodat ze dit niet gaarne doen en daardoor de mest langer blijft zitten, droog wordt en verstopping ontstaat.

Hij zag het 't meest in October en November, ja voorspelde het, wanneer er dan erg warme dagen kwamen. Hij vond neusspiegel, kling, uiers en an­dere zachte huidplaatsen soms blauw gekleurd, oedemateus gezwollen, later hard, waarna nog la­ter die plaatsen begonnen af te schilferen.

De Heer Zwart vraagt hoe volgens deze verkla­ring het donkere bloed ontstaat.

De Heer Eggink meent door belette huidadem­haling.

De Heer van Staa zegt nog de overgroote meer­derheid der gevallen te beschouwen als dermatitis solare, terwijl misschien in enkele gevallen de oor­zaak in schimmels is te zoeken die op sommige planten parasiteeren. Zoo zag hij het o. a. bij een kalf aan de buikhuid.

De ziekten der jonge kalveren. De Heer Plet, die dit punt stelde, doet dit naar

aanleiding van een bericht in de Courant dat in Schoterland uitgebreide sterfte onder de kalveren heerschte. Evenals dikwijls het geval is was ook hier sterk overdreven, 't Geval is dat een paar boeren in zijn kring kalveren verloren ongeveer drie maanden oud. In 't geheel stierven daar 13 stuks. De dieren waren lang niet alle door hem behandeld. Een was bij zijn komst lusteloos, ver­toonde tetanische krampen, parese van een oog­lid. Hij dacht aan ptomaïnevergiftiging, b.v. ont­staan door bederf in de melk afkomstig van de fa­briek. Hij gaf creolin en spir. camph., de le dag daarop was patiënt iets beter, den 2en dag 's mid­dags bij aankomst dood. Bij de sectie werden niet zooals gewoonlijk melk- of kaasbrokken gevonden in de maag. Er bestond lichte darmcatarrh, en serofibrineuse tot ichorrheuse pericarditis en pleu­ritis. Later waren daar nog vier gestorven, waar­van bij 3 nauwkeurige sectie was verricht en alle vertoonden ichorrheuse pericarditis als hoofdsymp­toom. Lever en ook de longen waren normaal.

Bij een tweede boer had hij slechts een kalf ge­zien en behandeld ; toen dit was gestorven had de boer zich tot een empiricus gewend. Ze waren echter alle gestorven.

Een boer had door zelf te karnen negen gered. De Heer Attema denkt aan infectie langs den na­

velstreng en meent dat dit na drie maanden nog zeer goed den dood kan veroorzaken. Maar daar zou men dan toch leverlijden, leverabcessen ver­wachten.

De Heer Eggink had het ook wel waargenomen bij veehouders die geen fabrieksmelk gaven.

De Heer Plet vraagt, daar de discussies zeer uit­een beginnen te loopen, of ook iemand hem met meer zekerheid oorzaken kan noemen en hulp ver­strekken.

De Heer Eggink had ook kalveren van 3 maan­den oud ongeveer gezien, die 's avonds nog goed gedronken hadden, den volgenden morgen ziek en 's avonds dood waren. Hij vond dan bij sectie veel­al hevige maagdarmcatarrh en peritonitis. De milt was normaal ; 't was volstrekt geen anthracoïde ziekte. Bij leven vertoonden ze steeds tympanitis.

De Heer Bergsma vraagt of het door den Heer Plet waargenomene ook de infect. pleuropneumonie door Poels bij kalveren waargenomen zijn kan, maar de Heer Plet zegt in 't geheel geen pneu­monie tevinden.

Men is eens dat men thans zeer verschillende ziekten der kalveren gaat bespreken.

De Heer Bergsma zag ze soms dat hij een spoe-digen dood voorspelde en ze toch nog zes weken leefden, soms een week lang zonder voedsel.

De Heer Eggink had bij een boer de kalveren zien sterven, naar de oorzaak zoekende vond hij het weivat gesloten en stinkend ; toen het gerei­nigd en geopend gehouden was, waren er geen meer gestorven.

Page 23: Diergeneeskunde Friesland

19

Vleeschkeuring. Opmerking omtrent vleeschkeu­ring.

De inleider, de Heer Veenstra, stelt hierbij de vraag : Heeft een veearts-keurmeester van slacht­vee etc. het recht een stuk vee af te keuren voor de consumptie om andere redenen dan dat het schadelijk kan zijn, d. i . ziekte of den dood kan ver­oorzaken ?

Mag vleesch afgekeurd worden wegens het heb­ben van een mindere voedingswaarde ?

De inleider meent deze vragen ontkennend te moeten beantwoorden, daar het buiten den ge­zondheidstoestand om alleen een kwestie van han­delswaarde is en wij daarmee niet hebben te ma­ken.

Hij acht wel eens bespreking hiervan wensche­lijk, omdat bij den toenemenden aandrang naar a l ­gemeene vleeschkeuring hij het ook nuttig oordeelt dat de keurmeesters zooveel mogelijk uniform han­delen.

De Heer van Staa is het met den inleider volko­men eens en keurt om genoemde reden ook nooit af ; gaat enkel af op het al of niet schadelijke voor de gezondheid.

De Heer Plet zegt, dat, wat tuberculose betreft, aan het abattoir te Amsterdam als regel gold, dat wanneer twee koeien werden geslacht, de een van eerste kwaliteit, de tweede van mindere hoedanig­heid en beide in even ergen graad bleken lijdende te zijn aan tuberculose, de laatste voor de con­sumptie werd afgekeurd en vernietigd, de eerste vaak goedgekeurd, soms met de bepaling dat het in kleine stukken eenigen tijd sterk gezouten werd.

Bij de discussies blijkt, speciaal voor tubercu­lose, dat de opinies zeer uiteen loopen, de een veel meer wi l afkeuren dan de ander.

De Heer Zwart zou een magere koe met geringe voedingswaarde, zonder bepaald nadeelig voor de consumptie te zijn, willen afkeuren.

In den loop der discussies kwam nog de vraag ter sprake hoe te handelen met een stuk vee ter keuring aangeboden, waarvan de ingewanden of althans een deel daarvan ontbraken.

De Heer van Staa zou alles, onder die condities aangeboden, afkeuren, daar het bij hem verden­king zou wekken, dat juist dat deel of die deelen lijdende zouden geweest zijn en met voorbedachten rade werden onttrokken aan de keuring.

De Heer Veenstra meent dat die maatregelen veel te ver zouden voeren ; al moge er van hygi­ënisch standpunt voor te zeggen zijn ; 't is de vraag of het van wettig standpunt geoorloofd is zoo te handelen. Hij betwijfelt dit ten zeerste. Hij is van meening dat men alleen mag afkeuren wat aan te toonen is schadelijk voor de consumptie te zijn, tenzij het kan geschieden volgens een artikel van politieverordening ; de meerderheid wi l alleen goedkeuren wat bewezen is geschikt te zijn voor consumptie ; met afkeuring van alle twijfelachtige gevallen.

De Heer van Staa wi l nog alleen goedkeuren, van wat zonder ingewanden of een deel daarvan wordt aangeboden, datgene wat vergezeld is van een verklaring van een veearts, dat het vleesch ge­schikt is voor consumptie ; ofschoon het aanwezig zijn van een dergelijke verklaring voor hem ook niet bindend is om goed te keuren.

Vrije mededeelingen, voorstellen en opmerkingen. De Heer Bergsma deelt mee, dat door hem vol­

gens „Der Thierarzt" actinomycotische glossitis is behandeld met Acid phenyl. 40 Tinct. jod. 40 en A q . 10 op de tong te penseelen en met goed succes.

De meerderheid vindt deze methode wat heel kras en zou nadeelige gevolgen vreezen, die de Heer Bergsma echter geheel niet vond.

Vergadering van Zaterdag 27 December 1890.

Pokken van rund op mensen. Is ook iets bekend omtrent het overgaan van pokken van het rund op den mensch ?

De Heer van der Meulen had een eigenaardig ge­val gehad. Bij een boer leden alle koeien nagenoeg aan zeere spenen, wat pokken van het uier bleek te zijn, wat het volgens enkele collega's meestal is, ofschoon niet allen dit aannemen. Een der knechts nu, die molk, werd geïnfecteerd aan de hand, zoo­dat deze en de arm sterk zwollen, zoo erg, dat in het ziekenhuis alhier voor 't behoud van zijn leven werd gevreesd en over amputatie was gedacht. Een tweede knecht werd eveneens, ofschoon in ge­ringer mate, geïnfecteerd. Toen de directie van de boterfabriek, die de melk van dezen boer kreeg, hiervan hoorde, verklaarde zij de melk niet te w i l ­len ontvangen, tenzij de veearts verzekerde, dat het geen nadeel kon opleveren.

Toen de Heer van der Meulen hierover met den behandelenden medicus sprak, beweerde deze dat infectie met enkel pokstot niet de genoemde ge­volgen kon hebben en hier een neveninfectie moest bestaan.

De Heer Bergsma had meermalen dergelijke ge­vallen waargenomen, ofschoon met niet zoo ern­stige gevolgen. Hij gelooft wel, dat het door enkel pokstof kan ontstaan.

Volgens den Heer Zwart zijn wel 80 % van alle gevallen van zeere spenen pokken.

De Heer de Vries meent dat kenmerk van een pok is, dat er een lidteeken overblijft en dit vindt men meestal niet bij zeere spenen.

De Heer Attema zag in Utrecht fraaie pokken bij een boerenmeid tusschen de vingers, waaruit stof werd genomen en op kalveren geënt, maar zonder succes.

Wat het keuren van de melk betreft, daarover is men het niet zoo eens. De meerderheid zou de melk goedkeuren, v o o r a l nu ze in een fabriek werd verwerkt, waardoor sterke verdunning der smetstof ontstaat en ze bovendien sterk gezuiverd

Page 24: Diergeneeskunde Friesland

20

wordt ook in de centrifuge. Althans zou ze in dit geval minder nadeel opleveren dan wanneer de boer ze zelf verwerkte. De Heer Bergsma meent, dat het ongeschikt verklaren van de melk groot nadeel voor den veehouder zou opleveren, wat na­tuurlijk niemand ontkent.

Om de streng wetenschappelijke eischen wat in overeenstemming te brengen met de practijk, d. i . den boer niet te veel nadeel toe te brengen en toch het ergste te vermijden, zou de Heer Boer, die ver­moedt dat de verschillende koeien in zeer verschil­lenden graad zullen lijden, van de ergsten op een stal de melk willen afzonderen en niet doen ge­bruiken dan na praepareeren b.v. koken. Hij zou wel nadeel vreezen van het overbrengen van de pokstof in het digestiekanaal.

De Heer Bergsma zou alle koeien de spenen en de melkers de handen willen reinigen met anti-septica, en zou dan de melk als volkomen onscha­delijk beschouwen.

De Heer Westholz deelt nog mee dat een zijner kinderen was geënt met pokstof uit Utrecht door een accuraat medicus. Den 3en dag bestond ko­lossale zwelling van den arm met abscedeeren van de okselklieren. Dit alles was toch door zuivere pokstof.

De Heer Veenstra betwijfelt zeer of hier, evenals in het geval van collega van der Meulen en derge­lijke, geen neveninfectie bestaat.

Door de meerderheid wordt de gestelde vraag bevestigend beantwoord : pokken gaan wel van rund op mensch over.

Is de oprichting van een centraal punt voor kost­bare instrumenten mogelijk ?

De Heer Plet doet deze vraag naar aanleiding van een paar hem voorgekomen gevallen. Bij een koe ontbrak aan weerskanten een kies, zoodat de tegenoverstaanden erg lang werden en kauwen en herkauwen belemmerden. Er was reeds sprake van slachting en hij had het geluk met de tandschaar van Möller het overtollige stuk te kunnen verwij­deren. Deze schaar, die toevallig door een collega was verkregen, is anders te duur om voor de zeld­zaam voorkomende gevallen te worden aange­schaft. Hij nu achtte het wenschelijk, dat vanwege de Afd. gezamenlijk dit en dergelijke instrumenten worden aangeschaft.

De Heer de Vries vindt het idee heel aardig, maar vraagt of de uitvoering niet te kostbaar wordt.

De Heer Buijterse achtte het beter dat het van­wege het Hoofdbestuur geschiedde. Hierin zien echter velen bezwaar en de Heer Westholz zegt, dat indertijd in de Alg. Verg. reeds iets dergelijks is voorgesteld, maar veel bezwaren ontmoette ; evenzoo om van de instrumenten van 's R. V. A. S. beschikbaar te stellen. Hij achtte niet wenschelijk hierop aan te dringen. De Heer Plet had nog al eens een instrumentje van een medicus gebruikt, o.a. een galvanische draadecraseur voor de ampu­

tatie van een penis met prachtig succes. Langza­merhand zou de Afdeeling een fraai instrumenta­rium van zelden te gebruiken instrumenten kunnen aanleggen.

De Heer Westholz stelt voor een commissie te benoemen en wel als leden de H.H. Boer, Plet en Veenstra om het plan nader uit te werken.

Dit voorstel wordt aangenomen. Otterkrabben. 't Voorkomen van z.g. „otterkrab-

ben" bij het rundvee. De Heer Plet had dit punt gesteld ; twee jaar

geleden had hij een patiënt gehad, eerst door een empiricus behandeld, en vond een tumor boven de larynx, wat later bleek een etterzak te zijn en wat men in zijn buurt (evenals ook elders volgens an­dere collega's) otterkrab noemde. Hij had toen in een vergadering van collega van Staa gehoord, dat men die kon doordrukken inwendig en zoo van hun inhoud bevrijden, waardoor het bestaande snorken spoedig ophield. Hij had dit eens geprobeerd en met succes. Vele malen kwamen deze otterkrabben bij hem voor, maar deze operatie gelukte hem maar zelden. Later had hij nog eens een kostbaar kalf gehad met dergelijk accident; doordrukken gaf niet ; toen plaatste hij uitwendig een ungt. cantha-rid en perforatie met herstel volgde. Anderen liet hij slachten. Weer een andere maal vond hij bij 't snorken, wat voor vele veehouders voldoende is de diagnose otterkrab te stellen, achter 't zachte ge­hemelte aan de aanhechting daarvan een tumor als een vuist ten deele peesachtig, ten deele klierach­tig. Hij had dit toen weggenomen door het met de hand te pakken en af te draaien. Voor eenige da­gen kreeg hij weer een dergelijke patiënt. Toen hij deze op dezelfde manier wou behandelen, brak de tumor in twee stukken af, waarvan een ter grootte ongeveer van een lucifersdoosje. Daarna was 't snorken spoedig veel beter. In 't algemeen vond hij veel verschil in substantie. Een geval had hij ge­had, waar hij niet kon wegnemen en jod. kalic. in de neus succes gaf.

De Heer Zwart deelt een geval mee, waar de tumor door een empiricus werd weggenomen met succes. Van ditzelfde geval deelt de Heer Bergsma echter mee, dat het later bleek geen succes te heb­ben opgeleverd. Hij had een dergelijk geval gehad, dat fluctueerde, zich liet doordrukken en herstelde.

De Heer Veenstra houdt bij het meerendeel van die gevallen actinomyces als oorzaak. In het Zeit-schr. f. Thiermedicin behandelt Harms ook hetzelf­de, de velerlei vormen van actinomycotische tumo­ren en verschillende manieren van wegnemen. Ook hij zelf heeft vele gevallen van dergelijke tumoren waargenomen. Is het een beginnende klierzwelling van geringe grootte en zonder etter dan behandelt hij ze met jod. kalic. of jodet. natric. inwendig, soms met bijvoeging van andere stoffen en ungt. jod. uitwendig en dikwijls met succes. Van scherpe of z.g. matureerende zalven zag hij meestal weinig succes. In andere gevallen exterpeert hij of doet

Page 25: Diergeneeskunde Friesland

21

punctie al naar de substantie en ligging van den tumor. Soms geeft dit goed succes, in andere ge­vallen treden spoedig en soms uitgebreide recidie-ven op.

Hersenziekten. Een bijdrage tot de diagnostiek van hersenziekten.

De Heer Veenstra, die dit punt gesteld heeft, leest een door hem opgemaakt ziekte- en sectie-verslag voor, van een patiënt met Serofibrineuse leptomeningitis, welk verslag is opgezonden aan de Redactie van het Tijdschritt onzer Maatschappij en daarin is opgenomen (18e dl. 2e aflevering).

De Heer Plet deelt mee een dergelijk geval te hebben gehad, wat de verschijnselen bij leven be­trof, maar lijkonderzoek had hij niet ingesteld, maar van den eigenaar gehoord dat er mets aan te zien was bij 't slachten.

Gevallen van tuberculose, met tuberculeuse me­ningitis en verschijnselen daarvan bij leven, wer­den door verschillende collega's waargenomen.

Vrije mededeelingen. De Heer Veenstra deelt mede, dat de heer de

Vries die de vergadering reeds had verlaten, er over gedacht en met hem over gesproken had, een leeskring van Veterin. tijdschriften op te richten, daar vele tijdschriften te hoog in prijs zijn om door velen persoonlijk te worden gelezen ofschoon er wel belang in gesteld wordt. Ook namens ge­noemde collega vraagt hij thans de opinie der le­den hierover.

De Heer Boer ziet er wel eenig bezwaar in het namens de Afd. te doen en zou liever zien dat de Redactie van ons tijdschrift de belangrijkste stuk­ken uit buitenlandsche tijdschriften overnam. An­dere leden zouden er wel voor zijn, maar gaarne eerst willen weten, w a t er gelezen zou worden. In alle gevallen is er, vanwege de vergadering nu geen beslissing te nemen, daar het niet onder de punten van behandeling is opgenomen. Hiermee blijft deze zaak voorloopig rusten.

Asthma (?) De Heer Plet deelt mee, dat hij een pink in behandeling kreeg, die gedurig onder 't voeren 't erg benauwd kreeg in eens, niet meer wou vreten, begon te kreunen, terwijl 10 minuten later alles voorbij was. Eerst gebeurde dat zoo wat om de veertien dagen, later om de week en nu kwam het om de paar dagen terug, terwijl het bo­vendien 20 minuten duurde. Na 't geven van medi­cijnen, waarvan hij in dit geval nu juist geen suc­ces verwachtte, n.1. spir. camph., was patiënt aan­merkelijk verbeterd. Hij wist niet wat voor lijden hier zou bestaan en vroeg de collega's om meer licht.

De Heer Boer had dergelijke gevallen gehad, de dieren stonden met gestrekte kop, de bek open, met kreunen tusschen uit- en inademing als bij lon-gemphyseem. Hij beschouwt het als asthma nervo­sum, door heft! indertijd ter vergadering besproken en in heï Tijdschrift behandeld.

Een subcutane morphineinjectie of 't ingeven

van opium bij 't begin van een aanval (8 grm. in eens) gaf veel succes. Na een paar malen had hij dikwijls er een geheelen winter geen last meer van gehad. Ook had hij chloroform laten inhaleeren met succes ; de auscultatie, die anders weinig op­leverde door 't kreunen van het dier, gaf dan dui­delijk piepen en fluiten te hooren, wat bevestigde dat men hier bronchiaalkramp had. Hij raadde den Heer Plet in dien geest te handelen.

De Heer Boer vraagt of een paard zonder krib-bebijter te zij n, dit op een markt verkocht worden­de, kan worden. Hij had een paard, pas op de markt gekocht, op verzoek van den kooper onder­zocht en bevonden dat het een kribbebijter was, terwijl van collega de Boer later een verklaring was ingekomen, dat patiënt voor den verkoop niet aan dat gebrek had geleden. Aan de tanden was niets abnormaals te zien. Patiënt neemt ook de krib in de bek en laat niet de tanden met de voor­vlakte er op rusten, zoodat de afslijting aan de wrijfvlakte zou moeten bestaan.

Na eenige discussie hierover schijnt de meerder­heid het gebrek als voor den verkoop bestaan heb­bende te beschouwen, ofschoon moeilijk een be­sluit is te nemen.

Vergadering van 14 Augustus 1891. Retentio Secundin. Welke is de beste methode

ter verwijdering der teruggebleven Secundinae ? De Heer Boer, als inleider van dit punt, zegt het

niet met zichzelf eens te zijn wat het beste is ; bij paarden had hij veelal succes gehad met subcut. injecties van Tinct. Secal. cornut, waarna spoedig weeën intraden. Bij koeien had hij hiermee nooit succes gehad, hoewel hij het hierbij ook niet zoo vaak had geprobeerd. Ook had hij baarmoeder­injecties gegeven, zoodat na 3 of 4 dagen de nage­boorte afging, maar met eenige dagen valt het toch veelal vanzelf af, zoodat hij dit succes gering re­kende.

Afpellen is volgens hem in vele gevallen onmo­gelijk goed te doen ; men kan niet met de arm tot aan de punt van de hoornen reiken en enkele stren­gen blijven dus hangen, die vaak gevolgen geven, nog nadeeliger dan het blijven zitten van het ge­heel, daar vaak bij het afpellen nieuwe erosies op het slijmvlies ontstaan.

De Heeren H. v. Staa en Veenstra zijn met hem eens, dat afpellen al heel weinig succes oplevert, behalve in die gevallen, waarin de Secundinae na­genoeg los zitten. .

De laatste geeft zoolang de koeien niet ziek zijn Pulv. Secal. cornut 150 a 200 grm. P. bacc. junip 100 a 125 grm., Acet natric 75 a 90 grm. in 9 poe­ders, 3 maal daags een poeder ingeven ; bestaat er opname van stoffen dan uterusirrigaties met sublimaat 1 : 2000—5000 of creolin ± 2 % solu­tie daarbij. Van 't eerste ziet hij in de meeste ge­vallen succes, zoodat hij dit meer en meer aan­wendt. In enkele gevallen ziet men na irrigatie be-

Page 26: Diergeneeskunde Friesland

22

vig persen, wat hij minder aan het middel dan aan bijzondere toestanden van de patiënt toeschrijft.

De Heer W. v. Staa laat 2 maal daags irrigeeren met creoiin solutie, 1 ^ a 2 %, aluin 2 % en een weinig carbolzuur. Inwendig geeft hij vaak Borax 75 grm., P. herb. sabin 50 a 100 grm. in 4 poeders, 3 maal daags 1 poeder ingeven.

De Heer Bosma zag vaak na irrigeeren hevig persen (na 1 % creoiin) met prolapsus vaginae, waarbij echter extr. hyoscyami veelal rust gaf.

De heer Buijterse had wel alle middelen gepro­beerd om af te drijven ; nu eens met dan zonder succes, wat hetzelfde middel betrof. Hij maakt vooral verschil of de secundinae blijven hangen na kalven op tijd of na abortus. In 't laatste geval helpt veelal niets.

De Heer Plet deelt een geval mede, waar een rund 6 weken te vroeg kalfde met de secundinae bleef staan, terwijl juist op den datum waarop het stond aangegeven te kalven, de secundinae afgin­gen.

Vrije mededeelingen. Abortus prov. De Heer Attema deelt mee dat in

zijn practijk een stier tegen den wil van den eige­naar een paar koeien dekte, waarna zijn hulp werd ingeroepen tot het afdrijven van een eventueeie vrucht. Hij had geprobeerd dit te bereiken door de vagina te irrigeeren en met succes, althans er was geen drachtigheid gevolgd. Op de vraag van een paar collega's of hij het ostium uteri geopend had gevonden, moest hij ontkennend antwoorden. Dan verwachtte men er weinig heil van, in 't tegenover­gestelde geval zou 't het meest doelmatige zijn.

De heer Attema meende hier toch succes te heb­ben gehad, daar ze vier dagen na de behandeling weer tochtig waren.

De Heer H. v. Staa wil het niet geheel verwer­pen ; ook bij den mensch kunnen koude douches soms succes geven om abortus op te wekken.

Prolapsus Vaginae. De Heer Eggink deelt mee dat zich soms gevallen van habitueele prolapsus vaginae voordoen met zelfs doodelijke gevolgen. Nu gaf collega van Leeuwen in ons Tijdschrift aan de vulva te ringelen met elast ligatuur; vele an­dere methoden waren reeds bekend en alle met min of meer erge bezwaren. Nu had hij van zijn broer, veearts in Twelloo, gehoord dat deze op de wijze van een pessarium een gummislang plaatste. Bij een patiënt had hij het met succes gedaan ; thans een tweede in behandeling. Hij vraagt of aan de vergadering ook hieromtrent iets bekend is.

Daar niemand ervaring heeft van deze methode, wordt de hoop geuit in een volgende vergadering van den spreker meer dienaangaande te vernemen.

De Heer Boer vraagt naar aanleiding van de ge­noemde gevallen of men niet dikwijls met een uit­persen inplaats van een uitzakken heeft te doen. Vaak zag hij, een of een halve dag na de partus vreeselijk persen met omstulpen van de vaginaal-wand en van het rectum om na reponeeren direct

terug te komen. Uit de anus vloeit voortdurend dunne mest, zoodat met het persen het vaak over de gang spuit. Hij had geirrigeerd, op advies van een medicus met jodoform bepoeierd, koud gehou­den, vaak zonder veel succes ; soms liet hij ze maar slachten, ook zag hij spontaan herstel in­treden.

De Heer H. v. Staa heeft meermalen dergelijke gevallen gehad. Eerst was hij er dikwijls mee ver­legen geweest-; later had hij vele zien herstellen met koud houden en sterk naar voren hellend staan. Hij laat zooveel mogelijk ijs inbrengen en dan voor afwisseling laat hij patiënt loopen, zoo­dat na korten tijd herstel intrad. Vaak gaf hij in­wendig pulv. rad. belladonna.

De Heer Plet had dergelijke gevallen behandeld met chloral; eerst 40 grm., later desnoods in klei­nere dosis te herhalen.

De Heer Bosma meent dat in sommige gevallen alleen voldoende is voor 't persen een kleine ver­plaatsing van een deel van den uterus ; b.v. 't wrij-van van twee cotyledonen tegen elkaar. Hij had herstel zien intreden door 't inbrengen van den arm en eenig schudden.

De Heeren H. v. Staa en Eggink hadden waar­genomen, dat soms een inversie van den uterus in het ostium bestond waarbij dit sterk vernauwd was en dus de uterus beklemd, zoodat ze niet te repo-neeren was. Soms waren zelfs cotyledonen zicht­baar in de vagina.

De Heer v. Staa liet meestal slachten, de Heer Eggink had nooit een verloren en irrigeerde met creoiin soluties nu eens met lauw dan met koud water.

De Heer W. v. Staa had een patiënt na repositie van een prolapsus uteri 30 grm. chloral gegeven waarop ze stierf.

De Heer Attema vraagt hoeveel morphine men moet geven om succes te hebben ; van een half tot één gram subcutaan geinjicieerd, had hij veelal slecht succes gehad.

De Heer Bosma deelt een geval mee volgens zijne opinie zijnde een vaginaal zwangerschap. Na een dracht van 38 weken begon de koe te persen en nadat zijn hulp was ingeroepen wegens abnor­maal verloop vond hij in de vagina bij gesloten ostium een foetus in de vliezen. Na perforatie hier­van trok hij een kleine onbehaarde vrucht te voor­schijn. De vliezen bleven in de vagina hangen, schenen met het slijmvlies vergroeid. Andere col­lega's betwijfelen of 't een vaginaal zwangerschap was en denken ^an een foetus, vroeg afgestorven en in de vagina gedreven en daar eenigen tijd blij­ven liggen zoodat het ostium gesloten en de vlie­zen met het slijmvlies verkleefd waren, zooals dit ook met steenvruchten kan gebeuren.

Vergadering van 18 September 1891. Schrijven van het Hoofdbestuur der Fr. M. v.

Landbouw aangaande kalverziekte en kalversterfte.

Page 27: Diergeneeskunde Friesland

23

De Voorzitter deelt mede, dat van bovengenoemd Hoofdbestuur schrijven is ingekomen begeleidende een no. van de Mededeelingen en Berichten dier Maatschappij, waarin rapport van den heer Schaaf-sma over het ziek worden en sterven der jonge kalveren, met verzoek om advies onzer vereeniging omtrent de ziekte en dat sterven. Het rapport bo­vengenoemd wordt geacht bij de leden genoeg­zaam bekend te zijn. Ook aan de Afd. Besturen der Fr. M. v. Landbouw is advies gevraagd, maar de Voorzitter meent dat wij een zelfstandig oordeel moeten uitbrengen, niet gebaseerd op dat van een leek.

De Heer Bergsma acht het zeer moeilijk in deze zaak advies te geven ; de veeartsen kunnen er te weinig over oordeelen omdat ze te weinig geroe­pen worden bij kalverziekten ; deze ziekten en de daaraan lijdende patiënten worden stiefmoederlijk behandeld ; men is zelden of nooit in de gelegen­heid secties te doen. Hij zou het wenschelijk ach­ten dat een onderzoek werd ingesteld door een gemengde commissie van veeartsen en veehouders op plaatsen waar de ziekte heerschte om zoo te komen tot meer stellige gegevens.

De Heer Veenstra kan zich hierbij zeer goed aansluiten zoo er tijd voor is, maar hij meent dat het Hoofdbestuur gaarne spoedig iets van ons wil vernemen, zoodat voor een commissoriaal onder­zoek geen tijd zou bestaan. Daarom wil hij voor-loopig de opinie onzer vereeniging overbrengen, en tevens aandringen op nader gemeenschappe­lijk onderzoek met de Fr. M. v. Landbouw.

De Heer Hubenet vraagt wat ziekte hier bedoeld wordt; die waarbij de kalveren na 7 dagen hoog­stens sterven of die welke na 6 weken optreedt, 't Eerste is vaak een heerschende ziekte met lijden van longen en ingewanden, waarbij de dieren bin­nen 7 dagen slap worden en sterven, soms met diarrhee.

De Heer H. v. Staa meent dat stellig bedoeld wordt het heir van ziekten waaraan jonge kalveren lijden en sterven en vooral die welke veelvuldig voorkomen. Wat een voorgesteld nader onderzoek betreft, hij had al eens met een lid van het Hoofd­bestuur gesproken over de mogelijkheid om van­wege het Bumafonds b.v. een prijsvraag over dit punt uit te schrijven om zoo te prikkelen tot nauw­keuriger onderzoek. Hij meent, naar aanleiding van de geopperde bezwaren tegen het uitbrengen van advies, dat men althans kan mededeelen wat men weet en wijzen op ongunstige hygiënische invloeden.

De Heer Bergsma zegt de septische pleuro pneumonie van Poels is het niet. De boeren zeg­gen 't tegenwoordige lijden was vroeger onbe­kend. Is dat waar ? Oudere collega's beweren het tegendeel.

De Heer H. v. Staa zegt de quaestie zelf is zeer oud, maar door de hoogere prijzen der kalveren van de laatste jaren wijdt men er meer aandacht

aan ; tevens meent hij dat hier van invloed is, dat hoe meer veredeling van vee, hoe minder resisten­tie tegen nadeelige invloeden en hoe meer ziekte bij gevolg.

De Heer Ypes steunt het voorstel van den heer Bergsma om een nader onderzoek door een com­missie te doen instellen en eerst aan 't Hoofdbe­stuur te vragen welke ziekte wordt bedoeld.

De Heer Attema zegt, welke ziekte ook door de heeren is bedoeld : smetstof doet veel. Onder de gunstigste hygiënische omstandigheden, na 't ma­ken van nieuwe stallen, steenen vloeren in een aparte kalverstal zag hij het toch weer optreden. Er is nog veel duisters, maar hij acht voor alles één oorzaak te bestaan, n.1. bacteriën met verschil­lend lijden naar het orgaan dat het sterkst of al­leen wordt aangedaan. Ook hij acht een onderzoek door een commissie zeer gewenscht.

De Heer Hubenet vraagt : komt kalverziekte 't meest voor op zand- of op kleigrond ? Hij meent het laatste. Ligt het ook aan den bodem of voe­ding van het moederdier ?

De Heer Attema wil bacteriën als oorzaak op­geven, maar door anderen wordt hiertegen ge­protesteerd, daar men ofschoon overtuigd zijnde, niet het bewijs kan bijbrengen op 't oogenblik. Wat betreft het ter wereld komen met de kwaal, hij meent dat dit alleen bestaat in minder weer­standsvermogen tegen de besmetting en hare ge­volgen, i

De Heer H. v. Staa deelt als een van de oor­zaken o.a. mee dat het aan den stier lag. Een stier uit een beslag waar gewoon kalverziekte heersch­te gaf in een andere stal ook de ziekte bij zijne producten, terwijl in die stal van een eigen stier niet leden. In een beslag waar zooveel mogelijk eigen vee werd gefokt heerschte het vele jaren, door het invoeren van vreemd bloed daalde de sterfte ; hij schrijft de aanleg voor de ziekte hier toe aan verzwakking door familieteelt. De ouders zijn veelal de schuld door het leveren van zwakke producten.

Ook zag hij een stierkalf dat aan de ziekte had geleden en herstelde later als dekstier de ziekte op de jongen overbrengen. Hij wil alleen deze voorbeelden aanhalen om te toonen hoe velerlei oorzaken en kwalen bij dit onderwerp ter sprake kunnen komen.

De Heer Bosma vraagt wat de reden is dat het in den zomer en het najaar zelden of nooit voor­komt, i i

De Heer Boer meent met vorige sprekers dat het goed is eerst nog eens te informeeren wat ziekte bedoeld is.

De Heer Bergsma en anderen met hem weten dat ze bij de geboorte reeds slap waren en spoe­dig stierven, zoodat de oorzaak van voedsel al­thans hier wegvalt, daar dit nog geheel niet ge­bruikt was.

Hij zag kalveren verruilen ; uit een lijdende stal

Page 28: Diergeneeskunde Friesland

24

werden bij de geboorte bij een buurman gebracht waar ze niet leden ; de gebrachte stierven toch, de eigen niet. Dit alles pleit voor besmetting voor of bij de geboorte.

De Heer H. v. Staa beschouwt de meeste kalver-hokken als kweekplaats van bacteriën, zoodat wanneer de ziekte er eens bestaat, het ook hard toeneemt. Hij adviseerde een boer beter hok te maken ; deze liet een kalverstal naar 't model van een Hollandsche boerderij maken, zoodat de kal­vers met de koppen in een frissche ruime gang naar elkaar toe stonden, en nu niet meer boven de mest stonden, terwijl tevens de gemetselde steenen vloer flink hellend, met een zindelijke goed hel­lende goot er achter werd gemaakt.

De Heer Boer handhaaft de theorie van Franck, n.1. besmetting bij de geboorte.

De Heer H. v. Staa schrijft veel aan zwakke or­ganisatie toe. De Heer Ypes vraagt waarom het dan toch in de maanden April en Mei meer, min­der in vroegere maanden voorkomt. Hij acht be­smetting als oorzaak twijfelachtig. Hij herinnert er aan dat vroeger in de dagen van longziekte op den stal waar deze ziekte heerschte ook de kalveren dood gingen, niet alleen van moeders die aan longziekte leden, maar van 't geheele beslag, wat door collega Poll wordt bevestigd.

De Heer H. v. Staa meent dat we uit de ge­voerde discussies gerust kunnen besluiten dat de opinie van de meerderheid in de vergadering is dat we niet met één, maar met meer ziekten neb­ben te maken. Eveneens blijkt de meerderheid te denken, dat de ziekte bij de geboorte reeds be­staat in vele gevallen, terwijl in andere gevallen tevens als ongunstige hygiënische invloeden mo­gen genoemd worden : ontijdige te vroege hulp bij de verlossing, slecht ventileeren van kalver- en koestallen, slechte vocht opnemende vloeren, on­natuurlijk en koud voedsel.

De Heer Boer meent tevens er op te mogen wij­zen, dat het toedienen van medicijnen in de eerste dagen ook wat veel gevergd is van die teere in­gewanden.

Men moet zich meer naar de natuur regelen, meer dan 2 maal daags drinken geven en wel biest of melk van de moederkoe op natuurlijke warmte en vooral waar de ziekte heerscht ieder jaar den stal desinfecteeren.

De Heer Bergsma meent er tevens op te moeten aandringen dat deskundigen meer gelegenheid worde gegeven tot onderzoek en het verrichten van lijkopeningen, waarbij de Heer Boer wenscht te voegen 't nuttige van een bacteriologisch on­derzoek.

Besloten wordt nu dat uit de aangenomen con­clusies en gevoerde discussies een antwoord aan het Hoofdbestuur der Fr. M. v. L. zal worden op­gemaakt door het Bestuur onzer vereeniging.

Gemeenschappelijk instrumentarium. Voorstel

tot het oprichten van een gemeenschappelijk in­strumentarium en rapport van de Commissie dien­aangaande.

Omtrent dit punt wordt door de Commissie bij monde van den Heer Boer rapport uitgebracht en de wenschelijkheid en mogelijkheid van de zaak betoogd en een plan voorgesteld. Na eenige dis­cussie blijkt dat er van de twaalf aanwezige leden zes tegen en zes voor een oprichting namens de Afd. zijn, zoodat de beslissende stem van den Voorzitter tot niet oprichting namens de Afd. doet besluiten, waarmee het aan het initiatief van eeni­ge leden wordt overgelaten.

Voorstellen, opmerkingen etc. De Heer Bergsma deelt mee een ziektegeval van

een kalf met eigenaardige symptomen. Het was op stal comateus, vertoonde alle symptomen van boosaardige kopziekte behalve keratitis, terwijl hier bovendien een sterk huidtranssudaat bestond, 't Transsudaat was als zweette het kalf, zoodat de bodem nat werd ; de geheele huid was als be­dauwd, terwijl 't vooral aan de hals met korsten opdroogde waar later kloven ontstonden. Hij vraagt of ook andere gevallen van dien aard be­kend zijn. Niemand kan hem veel licht in dezen verschaffen.

De Heer Boer deelt mee dat een kalf 's morgens een rood oog had, dat steeds dikker werd, tot 's avonds beide oogen reeds sterk uit de kassen puilden. Toen werd hij geroepen, 't Kalf was co­mateus, de oogen stonden ver uit de kassen, zoo­dat de sclera half zichtbaar was. De cornea was troebel en droog, 't oog hard. Anders was er niets abnormaals te zien. Hij had den kop na den dood naar Utrecht gezonden, daar toen ook nog de toe­stand dezelfde bleef, zonder echter ooit eenig ant­woord te hebben ontvangen, wat hem wel meer gebeurde, 't Speet hem niet zelf te hebben onder­zocht. Hij had nooit eerder zoo iets gezien en voor­al opvallend was, dat het in één dag zoo erg werd.

De Heer v. d. Meulen had een dergelijk rund ge­zien, n.1. wat het ujtpuilen der oogen betrof, maar 't dier was goed gezond, bestemd voor de slacht­bank en groeide goed.

De Heer Veenstra deelt mee van een kalf, dat in een stal opgefokt, nooit iets abnormaals had ver­toond, op een leeftijd van 2 maanden ongeveer buiten komende, bleek het niet of zeer slecht te zien en voortdurend in de sloot of tegen alle voor­werpen op zijn weg liep. Bij onderzoek bleek het dier te lijden aan scheelzien naar buiten (Strabis-mus divergens) zoodat het wel zijdelings maar niet vooruit zien kon, terwijl bovendien beide oogen voortdurend in horizontale richting in tril­lende beweging waren (nystagmus). Daar van een therapie geen sprake was, werd patiënt gemest en geslacht, zonder dat echter gelegenheid bleef na den dood een onderzoek in te stellen. De Heer Faber, vroeger veearts, thans specialiteit voor oog­heelkunde, deelde mee op aanvrage dat hier wel-

Page 29: Diergeneeskunde Friesland

25

licht een lijden van den nerv. opticus aan ten grondslag lag.

Vergadering van Vrijdag 18 December 1891. Lymphadenitis. Eenige gevallen van lymphade-

nitis bij het rund. De Heer Veenstra deelt mee, dat hij dit punt

heeft gesteld, toen de leden bleken zoo weinig punten in te zenden. Wellicht zal hij wel niet veel nieuws meededen, maar allicht geett de mededee­ling aanleiding tot discussie, zoodat nuttige mede­deelingen kunnen volgen. Door hem werden dezen herfst de volgende gevallen waargenomen : 24 Sept. werd mij ter behandeling aangeboden een rund met belemmerde, piepende ademhaling ; bij onderzoek bleek links van de larynx, vrij diep l ig ­gend een tumor, ± ter grootte van een ganzenei te bestaan, zonder ontstekingszwelling in den om­trek ; zonder twijfel is 't een lymphklierzwelling. Patiënt werd in de oorklierstreek ingewreven met een zalf, voornamelijk bestaande uit ol. laurin. Nadat ze eerst nog meer was begonnen te piepen, hield dit vrij plotseling op en de dikte was even­eens verdwenen, zoodat bij een visite op 18 Oct. patiënt geheel hersteld scheen. Men moest hier dus abscedeeren en perforatie in de keelholte vermoe­den, wat bevestigd werd, doordat bij druk op de plaats waar de tumor merkbaar geweest was, nog een weinig etter uit de neus vloeide. Niet lang daar­na echter nam het piepen weer toe en ontstond een dikte met ontstekingszwelling in den omtrek aan den rechterkant, die tot 9 December voortdurend is toegenomen, zonder toen nog verschijnselen te ver-toonen van te zullen perforeeren. De ontstekings­zwelling is afgenomen, de dikte meer omschreven over de uitgebreidheid van een flinke hand aan de onderrand van de parotis. 't Piepen is, ofschoon nog bestaande en wel 't ergste bij 't herkauwen en 't slikken van een spijsbrok, veel verminderd met het afnemen van de phlegmoon. Patiënt lijdt er in zijn voedingstoestand weinig onder, naar dat zulks in andere gevallen wel voorkomt, zoodat daarom de eigenaar nog niet kan besluiten tot een operatief ingrijpen, n.1. het bestaande diep gelegen absces te openen.

13 October werd mij onder dezelfde verschijn­selen een patiënt aangeboden ter behandeling. De­zelfde therapie werd toegepast, maar spoedig be­sloten het dier te verkoopen.

18 October kreeg ik een patiënt in behandeling die sedert een paar dagen slecht at en kwijlde, de melkafscheiding was sterk afgenomen, de geheele keelgang met inbegrip van de oorklierstreek, voor­al rechts, was sterk gezwollen, terwijl een vastere zwelling, op de gewone plaats der parotis lymph-klierzwellingen bestond. Hier werd een Jodium-zalf geappliceerd. 22 Oct. was patiënt veel verbe­terd, de eetlust best, 't kwijlen over, de zwelling verdwenen, behalve de lymphklierzwelling ter grootte van een vuist Met dezelfde therapie werd

doorgegaan, totdat bij een visite op 2 Nov. deze zwelling duidelijk merkbaar tot absceaeeren over­ging. Bij een visite op 7 Nov. was juist 's morgens 't absces doorgebroken met een kleine opening, de­ze werd aanmerkelijk verwijd, een stuk necrotische huid weggeknipt, waarbij een flinke hoeveelheid etter zich nog ontlastte. Daarna werd de wond met creolinsolutie ingespoten en uitgewasschen, zoodat tegen het eind van Nov. patiënt geheel was hersteld.

2 Nov. werd ik verzocht een rund te onderzoe­ken wegens handelsactie, dat erg piepte en een kolossale zwelling van de bovenste halsklieren achter de pharynx, wellicht retropharyngeaal abs­ces, vertoonde daar de verkooper patiënt terug nam, vernam ik hiervan niets meer.

3 Nov. kreeg ik een jong rund in behandeling wegens dikte in de keel. Bij onderzoek bleek be­neden de larynx beginnende en rechts zijdelings op. loopende een uitgebreide klierzwelling te bestaan, zonder phlegmoon en vermoedelijk zonder absces-vorming. Ik raadde den eigenaar het geheel te la­ten uitnemen. 7 Nov. gebeurde dit onder zooveel mogelijk antiseptische voorzorgen, een langwerpig stuk, veel grooter dan ik eerst vermoedde, daar het veel dieper zijdelings langs de trachea tegen de halswervels liep dan ik verwachtte, ± 2 dM. lang en ongeveer een halve d M . in diameter werd weggenomen, waarbij slechts een arterie werd on­derbonden. De wond werd ingespoten met 5 % creolinsolutie en later met jodoform bepoeierd, de huidwand gehecht. 9 Nov. marcheerde alles best, patiënt had volstrekt geen hinder, deed alsof er niets gebeurd was. 13 Nov. werd de hechting weg­genomen en bleek de wond p. p. te zijn gene­zen tot aan een wiekje op de hechting.

18 Nov. was een zwelling ontstaan aan de l in ­kerzijde, zoodat ik vreesde, dat ook die klier nog zou beginnen ; bij onderzoek in de nog etterende wond Iconden gemakkelijk van die kant stukken als gestolde fibrine worden weggenomen, waarbij toen ook nog wat sereus vocht afvloeide, zoodat met koorntang en vingers spoedig de geheele zwel­ling was weggenomen. Door den eigenaar werd tot de wond genezen was met inspuiten van creo­linsolutie en wasschen daarmee doorgegaan, zoo­dat patiënt 23 Nov. voor 't laatst door mij is be­zocht als nagenoeg hersteld.

3 Nov. kreeg ik nog in behandeling een rund met geringe piepende ademhaling. Alleen een klier­zwelling ter grootte van een duivenei aan weers­kanten van het grondstuk van de tong werd ge­vonden. Stevig inwrijven van een zalf ol . laurin 90, ol . tereb. 15, ol . croton 3 gaf na ± 14 dagen totaal herstel in ademhaling, terwijl ook van de klierzwelling weinig of niets meer merkbaar was.

13 Nov. kreeg ik als patiënt een rund als 18 Oc­tober, slecht eten, kwijlen, zwelling in de keelgang, vaste zwelling, abscesvorming op die plaats ; op 25 Nov. werd dit geopend ; ± Liter fraaie dikke

Page 30: Diergeneeskunde Friesland

26

etter werd ontlast, met antiseptische behandeling was patiënt 4 Dec. nagenoeg hersteld.

9 Nov. kreeg ik een dito geval behalve dat dè phlegmoon niet door mij is waargenomen en veel minder etter ontlast werd. 17 Nov. werd geope­reerd en 23 Nov. was patiënt zoo goed als her­steld.

23 Nov. kreeg ik een dito geval als 3e en 7e, be­halve dat bij opening op 26 Nov. + een Liter dun­ne stinkende etter afvloeide. Patiënt was 4 Dec. met antiseptische behandeling zoo goed als gene­zen, zoodat alleen nog behoefde te worden afge-wasschen.

Verder werden nog eenige gevallen waargeno­men die direct als slachtbaar werden verkocnt en ook bij vleeschkeur.

Wanneer bij het rund van klierzwelling wordt gesproken denkt men onwillekeurig aan actinomy-ces of tuberculose. Wanneer echter zooals in de meeste bovengenoemde gevallen een vrij acuut ver­loop plaats heeft en zich prachtige etter in ruime hoeveelheid vormt, wat bij het rund in tegenstel­ling met het paard, niet zoo veel voorkomt, waar­bij m. i . van beide bovengenoemde oorzaken geen sprake is, welke oorzaak moet men dan aannemen? Van een catarrh van een der mucosae in het hoofd is bij geen der patiënten iets gemerkt. Langs wel­ken weg is nu de infectie gevolgd ? Bij enkele pa-tienten dacht ik eerst aan onsteking van de sub-maxillaris met opvolgende iymphadenitis, later be­twijfelde ik dit toch weer. De foetide inhoud van het laatste geval is aan toevallige neveninfectie te wijten.

Op de vraag van den Heer W. v. Staa, welke klieren meest lijden is mee te deelen : nu eens de een dan de andere, maar meest de keelgangsklie-ren.

De Heer Bergsma acht veelal een submaxillaris ontsteking het primaire en een Iymphadenitis het gevolg. Hij had meermalen succes gehad met scherpe zalven of branden. Hij had een patiënt ge­had, die erg snorkte. Een scherpe zalf gaf perfora­tie. Na 't wegnemen van een gangraeneus stuk huid was alles prachtig genezen, behalve 't snorken, maar de tumor was niet meer, zooals eerst, te voelen.

Ongeveer 4 maanden geleden, had hij een geval dat een patiënt voortdurend aan tympanitis leed, terwijl aan de voorborst een tumor ter grootte van een manshoofd zat. Hij nam een stuk weg, dat ± 2 K.G. woog. Hij vermoedde dat het een lymph­klierzwelling was. Later liet hij patiënt slachten en vond een tumor die met het andere ± 10 K.G. woog.

Nog had hij een geval dat bij een patiënt een absces doorbrak terwijl drie weken later een tweede er naast staande een dergelijke zwelling kreeg. Was hier een toevallig samentreffen ? Of infectie van den een op den ander ?

't Is moeilijk uit te maken en beide mogelijk.

De Heer W. v. Staa had een patiënt gehad met abscesvorming in de submaxillaris, later in de parotis of de lymphklieren van beide, terwijl na perforatie woekering was ontstaan, zoodat het nog steeds aangroeide.

De Heer Zwart had een geval gehad bij een hok-keling. Na perforatie van 't absces naar buiten volgde spoedig de dood, terwijl ook tot dien tijd t snorken bleef bestaan. De larynx zat vol croup-membranen.

De Heer H. v. Staa had meermalen gezien dat smeren niets hielp en als hij de patiënt opgaf, soms plotseling herstel volgde, zonder behande­ling èn piepen èn dikte verdween, 't Absces was in de keelholte doorgebroken. Ook had hij dit wel kunstmatig gedaan, vaak zonder mondspiegel en met succes. Men moet de zachte plaats opzoeken en doordrukken. Ruime etterontlasting volgt veelal onder hevige benauwdheid.

Acute zwelling met phlegmoon als in de opge­geven gevallen, schreef hij toe aan infectie, veelal langs den weg van de kiezen, 't Komt veel voor bij rieren, z. i . door het wisselen van de 3e kies. Oude­ren kunnen het krijgen bij tandgebreken of wonden in de mondholte.

Gipsverbanden, 't Gebruik van gipsverbanden in Veeartsenijkunde.

De Heer H. v. Staa, als inleider, merkt op, dat dit punt is geplaatst om dezelfde motieven als punt 6. Zijn meening is dat er in de veeartsenijkunde met voordeel veel meer gipsverbanden kunnen worden geappliceerd dan wel gebeurt. Bij kreu­pelheden zou 't dikwijls veel meer succes geven dan een scherp smeersel of een scherpe zalf. 't Rust geven, de hoofdzaak, wordt er minstens even goed, vaak beter mee bereikt. Zoo bij allerlei arthritiden, b.v. die van het spronggewricht bij koeien, had hij er prachtig succes mee. Vroeger waren dit voor hem, als voor vele andere collega's, lamme patiënten, tot eindelijk het toeval hem een gipsverband deel plaatsen, wat hij later gewoon­lijk deed, zoodat hij 80 % zag herstellen. Mocht soms het gewricht wat dik blijven, patiënt liep niet kreupel meer. Men kan dit verband aan het staan­de dier leggen, 't knikt bij beweging niet zoo erg, dat het hindert en patiënten kunnen er mee blijven loopen, paarden in sommige gevallen na 10 a 14 dagen zelfs licht werk mee doen. Koeien met spronggewrichtontsteking laat hij bij voorkeur in 't land loopen ; op stal krijgen ze vaak accidenten, die in 't land uitblijven. Hij had wel een geheel been in 't gipsverband geplaatst. Een voordeel is ook, dat het den eigenaar niet zoo spoedig ver­veelt en hij er minder werk mee heeft.

De Heer Attema vreest, dat aan het sprongge­wricht gemakkelijk de verbanden zullen afknap­pen bij het rusten op het been.

De beiden Heeren v. Staa hebben hiervan nooit last gehad. Ze gebruiken niet de flanellen zwach­tels uit den handel, maar zelfgemaakte katoen-

Page 31: Diergeneeskunde Friesland

27

gipsverbanden. Soms wordt bij een arthritis eerst met Tinct. Jodin gepenseeld.

De Heer H. v. Staa wijst er nog op, dat paar­den dikwijls naar de gezonde zijde omvallen, als ze eerst probeeren te staan of te loopen als men de praam afneemt. Wanneer kolossale zwelling be­stond, bad hij vaak na een dag of tien het verband vernieuwd en soms wel voor de 3e maal gelegd. Anders laat hij er vaak weken mee loopen.

De Heer Zwart liet bij spronggewnchtsontste-king veelal masseeren met jod. zalf en met suc­ces, behalve dat dikwijls recidieven intraden.

Vele collega's lachte het wel toe gipsverbanden meer in den aangegeven zin te appliceeren ; voor­al ook bij arthritis, waaraan als ze van traumati­sche oorsprong is, vaak intracapsulaire fracturen ten grondslag liggen en waar 't dus aangewezen zou zijn.

De Heer Zwart verklaarde meermalen te hebben ondervonden, dat gipsverbanden uit lauw water spoediger harden dan uit koud water.

De Heer W. v. Staa zag van een scherpe zalf dikwijls slecht succes, soms nog dikker worden van 't gewricht. Een kalf met crepiteeren 111 i spronggewricht liet hij met gipsverband loopen en met best gevolg.

De Heer v. d. Meulen zag dikwijls perforatie bij spronggewrichtsontsteking van het rund en etter­ontlasting. Zulk een puruiente arthritis wordt hier echter niet bedoeld, alleen een sereuze synovitis.

In 't algemeen is men met den spreker eens en hoopt er meer gebruik van te maken.

Vrije mededeelingen. De Heer Zwart maakt er de collega's attent op,

dat wanneer ze soms een paard mochten willen doodschieten, niet op een revolver te vertrouwen. Deze laat dikwijls „eclatant im Stich". De Heeren H. v. Staa en Zwart wisten ieder één geval, waar na verscheidene revolverschoten op 't voorhoofd, de slapen en in de richting van de gescheurde ga­ten, evenzoo in 't oor weinig letsel ontstond, zoo­dat een karabijnschot of opening van de carotis een einde aan 't lijden moest maken.

De Heer Hibma echter wist een geval mee te deelen, waar met een revolverschot vlak voor den kop onmiddellijk de dood volgde.

De Heer v. d. Meulen kreeg een patiënt, een paard, dat 14 dagen geleden lusteloos in den stal lag, slecht at en geringe peristaltiek liet hooren. Andere symptomen bestonden niet. Na een aloë-pil was de kwaal verdwenen om met 3 dagen terug te keeren, behalve dat er toen meer darmgeruisch was. Dit had zich nu reeds 5 malen herhaald ; hij dacht aan maagwormen. De therapie was echter zonder succes. De medicus op zijn dorp had hem meegedeeld, dat bij den mensch soms bij vetzucht een vetdegeneratie van 't hart onder deze symp­tomen begon en daar dit een dik vet paard was, twijfelde hij wel eens of dat ook hier bestond,

maar hij kon geen abnormaliteiten in die richting vinden.

De meeste collega's denken aan een chron. di-gestielijden.

De Heer de Vries heeft veel dergelijke gevallen gehad, waar herhaaldelijk koliek in lichten graad optrad, die in een halven dag hersteld was. Op 't laatst sterven ze dan aan een embolische koliek met gangraen van het darmkanaal.

De Heer Zwart had een paard in behandeling gehad, dat als 't eenigen tijd had gegeten, plotse­ling als gek werd en begon te bijten van pijn. Er werd gemaaid gras uit een bleek gevoerd wat veel kalk en glasscherven bleek te bevatten. Hij ver­moedt dat een scherp voorwerp keellijden en pijn bij 't slikken gaf.

Tannine. De Heer W. v. Staa deelt mee dat hij bij koeien met diarrhee in den herfst veel succes zag van Acid tannic. Later gaf hij bij een indi­gestie zonder diarrhee ook tannine en veroorzaakte toen diarrhee. De meesten dachten aan een diar­rhee tengevolge indigestie o n d a n k s de tan­nine.

De Heer Zwart behandelde chron. diarrhee met kleine doses zoutzuur 4 a 5 gr. per dag met goed gevolg. Anderen gebruiken evenzoo acet. plumbi.

Cocaïne. De Heer de Vries maakt opmerkzaam op 't gebruik van cocaïnesoluties bij vele opera­ties, b.v. neurectomie en ook bij oogpijnen. Het maakt totaal ongevoelig en opereert plezierig, zon­der eenig nadeelig gevolg.

Tumor. De Heer Bergsma deelt mee, dat een goed paard 4 a 5 jaar oud, een tumor op de schoft heeft tusschen de schouderbladen zoo groot als een menschenhoofd. 't Was geleidelijk ontwikkeld en beenhard ; een elastische ligatuur te leggen gaat niet.

Opereeren zal wellicht wenschelijk zijn. Brandwonden. De Heer Attema had een patiënt

in behandeling, een koe, die uit een brand was ge­red, maar met brandwonden langs den rug, zoodat de geheele huid daar als gelooid en koud als ijs was. Hij vroeg wat prognose hier te stellen was.

Over 't algemeen meende men bij eenigszins uit­gebreide brandwonden de prognose ongunstig te moeten stellen. Gaarne zou men later den uitslag vernemen.

Vergadering van Vrijdag 12 Augustus 1892. Vergiftiging van kalveren door raapkoeken ver­

mengd met mosterdzaad. Dit punt van den Heer Plet was door zijn afwe­

zigheid van de vorige vergadering bewaard. Hij zegt dat zijn ziektegeschiedenis thans verloren is ; wat hij weet is, dat een boer te Mildam, die goede kalveren had, op zekeren tijd merkte dat ze niet meer wilden groeien, enkelen waren ziek, zoodat ze in 14 dagen niets aten, allen leden aan indiges­tie, enkelen hadden diarrhee en belemmerd urinee-ren, terwijl pijn in de nierstreek bestond. Hooi was

Page 32: Diergeneeskunde Friesland

28

goed, bevatte geen schimmel; de ton waaruit de karnemelk voor de kalveren kwam, gaf een scherpe lucht als'men er boven kwam. In deze karnemelk werden raapkoeken gemengd, zoodat de zes kal­veren per dag twee raapkoeken kregen. Dit wekte vermoeden op vervalsching en bij onderzoek aan het proefstation te Groningen bleken de nog aan­wezige koeken sterk met mosterdzaad te zijn ver­ontreinigd. De nog aanwezige koeken werden nu niet meer gegeven en aan een anderen veehouder overgedaan, die ze zonder eenig nadeel aan zijne koeien, twee stuks per dag, opvoerde.

De Heer Eggink zegt, jongvee is veel gevoeliger dan ouder; voor hem maakt het geen verschil of ze nat of droog gevoerd worden. Hij beweert dat alle raapkoeken meer of min vervalscht zijn, terwijl sommigen speciaal de Hollandsche koeken hiervan verdenken.

Malleïn-injecties. Naar aanleiding van de kwade-droesgeschiedenis te Joure, deelt de Heer H. v. Staa mee dat het eerste geval, welke patiënt aan kwade droes in huid en ademhalingsorganen leed, den Heer jansma als patiënt was aangeboden die het voor Einschusz hield en wegens de geringe waarde van het dier niet nauwkeurig onderzocht en aanraadde patiënt te verkoopen. Aan het abattoir te Amsterdam bleek het te lijden aan kwade droes. Dientengevolge werd, toen bleek dat het dier uit een stal te joure kwam, daar een nader onderzoek ingesteld. Een paard had een geringe kfierzwel-ling en een puistje in den neus, zonder uitvloeiing. In overleg met de eigenares werd deze afgemaakt en bleek aan kwade droes te lijden, 't Had een paar knobbels boven in den neus, geen chancers en een massa knobbels in de long. Nu bleven nog tien verdachten in dien stal, waarvan bij twee slechts een geringe klierzwelling kon worden waar­genomen zonder eenig ander verschijnsel. Op zijn voorstel aan den Min. werd nu besloten tot injectie met Malleïn. Drie dagen tevoren werd tweemaal per dag de temperatuur van alle paarden opgeno­men. Zaterdagavond 12 uur werden alle ingespo­ten met verdund (1 : 10) Malleïn. Den volgenden morgen om 6 uur werd begonnen om telkens om de 2 uren de temperatuur op te nemen. Om 8 uur hadden reeds drie van de tien een flinke verhoo­ging reeds boven de 2° C , wat volgens Pasteur de diagnose kwade droes mag doen stellen. Om 10 uur kwam er nog één bij ; terwijl later nog een met een verhooging van 1.7° C. Reeds dadelijk waren de paarden in twee rubrieken gescheiden, n.1. die voor de omnibussen hadden geloopen en die voor de eigen diensten. De twee afgemaakten waren beide omnibuspaarden. Nu waren drie, met meer dan 2° C. verhooging, ook als omnibuspaarden aangegeven, één echter niet. Toen deze echter ver­hooging kreeg, vertelde het personeel, dat deze ook eenige weken voor de omnibus had geloopen. Bij alle paarden kwam op de injectieplaats een lichte zwelling; bij die met de meeste tempera-

tuursverhooging ook de sterkste zwelling tot de uitgebreidheid van een handpalm en aanzienlijke dikte. De polsfrequentie was niet evenredig met de temperatuursverhooging. Behalve de zwelling en verhoogde temperatuur was eigenlijk niets ab­normaals te merken. De ademhaling bleef normaal, alleen waren een paar wat suf en traag, 't haar opgezet, terwijl de meesten opvallend veel urineer­den wat zeer goed toevallig zijn kon, daar de paarden dien dag sterk gevoerd werden, wellicht om ze meer waarde te geven bij taxatie voor ont­eigening. De vier met verhooging boven 2° werden onteigend en den volgenden dag afgemaakt, waar­bij bleek, dat ze alle kwade droeshaarden in lon­gen en lever hadden ; geen van allen neuskwade-droes. De eene met 1.7° verhooging werd later met dubbele hoeveelheid ingespoten en vertoonde toen weer 1.6° verhooging, zoodat die niet zeker uit te maken is.

Bij één boer in Tjerkgaast waren al twee dood, n.1. wegens kwade droes onteigend ; twee verdach­ten werden nu ingespoten en bleken beide meer dan 2° verhooging te geven en bij afmaken te lij­den aan longenkwadedroes en van de lever even­eens.

Twee verdachten bij een stalhouder te Balk ble­ven tusschen 1° en 2° verhooging.

Malleïne kan verdund van de lucht afgesloten ongeveer 14 dagen duren ; de onverdunde (Mal-leïne brute) kan maanden duren. De laatste in­jecties hadden met deze plaats gehad.

Kalverziekte. De Heer H. v. Staa vraagt de opinie der collega's over dit lijden, vnl. wat kan de Regeering hiertegen doen ? en wat kunnen de vee­houders er tegen doen ?

De Heer Plet zou eerst de oorzaken willen ken­nen voor deze vragen te beantwoorden.

De Heer Eggink meent dat men met velerlei vormen heeft te doen. Soms is 't alleen een lijden van maag en darmen, soms vond hij alleen sereus haemorrh pericardiaalvocht. Van een boer stier­ven in 3 dagen 5 kalveren + drie maanden oud. Een gestorvene had alleen pericardiaalvocht; na verweiden en geven van medicijnen, ontsmetten van alle drinkgereedschap met kokend water, wa­ren er geen meer gestorven. Hij liet creoiin in 't drinken geven.

De Heer Bergsma had soms 20 en 30 dooden bij één boer. Hij vond velerlei lijden ; de milt en de lever vaak sterk vergroot; soms pleuritis of pneu­monie, 't Darmlijden duurt vaak 7 a 10 dagen, 't trespiratielijden 14 dagen en later teren ze uit.

De Heer Eggink had een dito stal ; bij twee der­de waren de longen verhard met brides aan de ribbenwand.

De Heer W. v. Staa vond pericarditis, pleuritis, pneumonie, maag- en darmlijden in bonte afwisse­ling en meestal de navel goed ; eens vond hij een weinig etter.

Page 33: Diergeneeskunde Friesland

29

De Heer v. d. Meulen zag ze met toevallen ; ze vallen neer en zijn dood.

De Heer Attema houdt alles voor gevolgen van infectie. De Heer H. v. Staa zegt, is t een ziekte­oorzaak met verschillende gevolgen of van veler­lei oorzaak ? Prof. Pflüg heett een werkje geschre­ven over kalverziekten en brengt ze tot twee ru­brieken terug : 1. darmaandoening en 2. omphalo-phelbitis.

De Heer Bergsma liet de navelstreng afbinden en ontsmetten en toch kwam op 3 maanden nog hetzelfde lijden.

De Heer Hubenet vraagt als infectie de oorzaak is, hoe is 't dan zoo afwisselend ?

De. Heer Bergsma zag na 't afbranden of op andere wijze krijgen van een nieuw huis, de ziekte tijdelijk uitblijven, maar als ze later weer was in­gevoerd opnieuw blijven bestaan.

De Heer Hubenet liet ze direct uit den stal op verschillende plaatsen brengen en toch waren ze met 2 a 3 dagen dood.

De meerderheid der vergadering houdt het er voor dat het tot een paar hoofdrubrieken is terug te brengen ; 't eene waar de pasgeboren kalveren binnen 3 a 4 maal 24 uren sterven ; 't andere waar ze later aan pneumonie, pleuritis, pericarditis of hersenziekten lijden. In 't algemeen is men eens dat desinfectie op alle mogelijke wijze een voor­naam middel is, dit wat den boer aangaat; de Heer Boer wil de Regeering voorstellen een bacte­rioloog aan te stellen die praeparaten kreeg en onderzocht.

Een buitengewone verlossing. De Heer v. d. Meulen deelt mee dat zijne hulp werd ingeroepen bij een abnormale verlossing. De koe kalfde voor de 3e maal; 's morgens om 6 uur waren reeds verschijnselen geweest en was een geringe bloe­ding uit de vulva ingetreden. Om 10 uur had de eigenaar geëxploreerd en kon niets gewaar wor­den, waarna meer bloed was afgevloeid. Om 2 uur 's middags evenzoo. Om 3 uur werd zijn hulp in­geroepen en dacht hij met een torsio uteri te doen te hebben. Bij onderzoek bleek dit niet het geval te zijn. Exploreerende tot in de uterus kon hij de geheele wand betasten maar voelde geen kalf en geen secundinae. Had de koe in het land geloopen, dan had hij gedacht dat het kalf reeds geboren was, nu op stal kon dit niet het geval zijn. Bij rec­taal onderzoek voelde hij duidelijk een kalf. Nu weer in den uterus voelende vond hij ver naar voren een spleet en daarbinnen de klauw, die bleek van een achterbeen te zijn. Spoedig kwam door trekken ook het andere achterbeen mee. Na 't aan­leggen van striktouwtjes aan de achterbeenen werd het kalf gemakkelijk ter wereld gebracht. Hierop volgde nu een hevige bloeding, die onge­veer vijf minuten duurde. Hij dacht dat patiënt spoedig zou sterven, maar een paar dagen later vernam hij, dat een paar uur na de verlossing de secundinae waren afgegaan en patiënt geen ziekte­

verschijnselen meer had vertoond, dan te weinig melk geven. Nu een lijkschouwing uitbleef moest hij raden wat hier het geval was geweest. Eerst dacht hij aan een scheur in de uterus, maar dit was niet het geval bij dezen afloop. Hij denkt nu dat het kalf in een van de hoornen heeft gelegen en door een insnoering van het lichaam der uterus is afgescheiden geweest.

Na eenige discussie houdt de meerderheid dit ook het meest waarschijnlijk.

De Heer Hubenet had een dergelijk geval gehad maar hier was een scheur in de uterus en patiënt ging dood.

De Heer Bosma dacht nog aan een dubbele uterus met dubbel ostium.

Bij de discussie wisten meerderen gevallen mee te deelen dat de uterus zoo was uitgezet dat men nauwelijks of geheel niet een kalf kon bereiken. Bij varkens hadden velen dit ondervonden.

De Heer Eggink had een kalf in stuitgeboorte afgetrokken; alles verliep normaal en er was bij onderzoek geen tweede kalf te voelen. Twee da­gen later irrigeerde hij de uterus daar de nage­boorte bleef hangen en vond toen direct een tweede vrucht.

Vrije mededeelingen. Prolapsus uteri. üe Heer W. v. Staa vraagt wat

de meest practische methode is voor 't reponeeren van een geprolabeerde uterus ; te beginnen met het voor- of achtereinde.

De Heer Hubenet zegt: hij laat het voorstel 't zij staande, 't zij liggende, laag plaatsen en begint dan met het vrije einde nadat hij met lauw water heeft afgewasschen en gebruikt dan veel olie bij 't reponeeren.

Bij tympanitis daarbij Iaat hij wentelen of doet penssteek.

De Heer Eggink doet evenzoo, behalve dat hij met creolinsolutie afwascht en begint met het va­ginale gedeelte. Hij laat de geprolabeerde uterus hoog houden, liefst boven de koe.

Torsio uteri. De Heer Boer deelt mede, dat hij een torsio uteri in behandeling kreeg. In den regel volgt gemakkelijk herstel, maar hier kon hij een deel goed ontwikkelen en toen niets meer. De rest bleef zooals 't was. Nu liet hij probeeren het kalf aan twee beenen af te trekken, wat ook ging, maar hij hoorde knappen en merkte toen bij exploratie een scheur in de bovenwand van het ostium. Den volgenden dag was er een weinig temperatuursver-hooging maar verder ontstond er geen letsel en patiënt genas.

Hij vroeg of men hier nu met een z.g. binnen­band had te doen gehad ? en wat is dat dan eigen­lijk ?

Een antwoord daarop bleef uit. De Heer Eggink stelt naar aanleiding van dit

geval de vraag : Is 't op afstand te zien, zonder annamese, of een koe een torsio uteri heeft ? De meerderheid antwoordt ontkennend als regel; in

Page 34: Diergeneeskunde Friesland

30

enkele gevallen is het wel met groote zekerheid te zeggen, n.1. door de intrekking van de eene schaamlip. Deze vraag was door den examinator op het V. A. K. Staatsexamen gesteld en bevesti­gend antwoord daarop verwacht.

De Heer Bergsma deelt mee dat een patiënt leed aan enteritis en 24 uren later stierf, bij sectie bieek toevallig dat slechts een nier van normale grootte aanwezig was. Van de tweede bestond geen spoor.

Men hield dit dan voor congenitaal. De Heer Plet deelt mede, dat een rund kort voor

't kalven leed aan indigestie, een darmlijden en dikke achterbeenen kreeg. Ook na 't kalven bleef dit en werden ze eczemateus. Op zijn informeeren vernam hij dat patiënt tevoren was behandeld met kwikzalf tegen luizen. Hier bestond dus een kwik­intoxicatie. Later was ter hoogte van de halve pijp het ondereind koud, gevoelloos, leerachtig. fcr vormde zich een demarcatielijn en op een goede morgen lag er het ondereinde bij.

De Heer Attema zag eens een rier loopen in een stuk land, dat klauw, kroon en koot miste ; de pijpen waren aan 't uiteinde sterk verdikt en ver­breed, zooiets als van olifantsbeenen en patiënt liep vlot.

De Heer v. d. Meulen deelt mee, dat een 8-jarige merrie zoo hengstig was, dat ze in 't land loopenoe bij een stier, met het achterstel in een greppel ging staan, zoodat de stier haar kon bespringen, wat ook gebeurde en zelfs meermalen. Men vond de vulva rood en gezwollen.

De Heer Attema deelt nog mee aangaande zijn patiënten met brandwonden, waarvan sprake in de vorige vergadering, dat twee dood gingen en een nog leeft hoewel ze nog met een dek moet loo­pen.

Over het aanwenden van acid arsenicos als wormmiddel bij paarden loopen de opinies zeer uiteen, vooral wat de dosis betreft. De Heer Hube­net b.v. geeft 8 gr. per dag. De Heer Eggink ziet van 2 maal daags een halve gram in 1 : 30 water op een stuk brood gesmeerd gegeven flinke wer­king en soms wel diarrhee. De Heer H. v. Staa is het met den laatste eens.

Vergadering op Vrijdag 9 December 1892. Bösartiges Catarrhalfieber. De Heer Veenstra

deelt mee dat in den afgeloopen zomer in zijn prac-tijk 8 stuks runderen op een stal stierven. Den 6en Mei, als de koeien nog op stal stonden kwam het eerste geval. Patiënt werd door hem onderzocht tegen den avond ; ze was erg lusteloos, had hooge temperatuur, frequente respiratie en sterke zwel­ling met hyperaemie en slijmsecretie van de con-junctivae. In 't algemeen was de toestand van dien aard, dat de dood spoedig te verwachten was, die dan ook dienzelfden nacht volgde.

26 Mei kwam een tweede patiënt, die volgens anamnese dezelfde verschijnselen vertoonde als waarmee de gestorven patiënt was begonnen.

Snuiven, tranen, verhoogde temperatuur tot 41° C. en 41.5° C. bij groote lusteloosheid met vermin­derde peristaltiek en ontlasting zijn de eerste symptomen. Zijn diagnose was bösartiges catar-rnaltieber. De hier toegepaste therapie, gaf even­als bij volgende patiënten totaal niets. Aangewend werden, behalve 't op stal, rustig in donker plaat­sen, antiseptica (als boor- en creolinsoluties) als mondwassching en neusdouches en tevens inwen­dig ; verder antipyretica excitantia in een later stadium ; bij de dan soms hevig intredende diar­rhee styptica aber jede Therapie last eclatant im Stich.

De volgende patiënten kwamen 29 Mei, 6 Juni 2 stuks (waarvan 't eene een hokkeling, overigens waren alle melkkoeien) en 6 Aug. in behandeling, terwijl 3 Sept. werd verzocht vleeschkeur te ver­richten op een onder dezelfde verschijnselen als te voren gestorven rund. Later is nog een overleden onder t zelfde ziektebeeld, waar alleen vanwege het V. A. K. Staatstoezicht een onderzoek is inge­steld. De ziekte duurde van 2, 4 a 5 maal 24 uren. Bij alle die bij leven werden onderzocht, soms in verschillende stadia der ziekte, vertoonde zich in hoofdtrekken hetzelfde ziektebeeld. Snuiven en hooge temperatuur met sterk verminderde melk-secretie waren de eerste symptomen. Lusteloos­heid, suf staan, heete ooren en hoorns, geringe waterige neusuitvloeiïng met hyperaemie van het neusslijmvlies en uitgebreide erosies in een later tijdpem met erosies van tandvleesch en gehemelte volgden. Soms traden nog later verschijnselen van lichte bronchitis op ; in andere gevallen hevige diarrhee, eens zelfs hevige bloeddiarrhee gepaard met het ontlasten van kolossale bloedcoagula uit de blaas. Ook kwamen in het laatst der ziekte soms hersenverschijnselen voor met vreeselijk wild en woest zijn ; één sloeg o.a. de schutting van den stal geheel weg. Bij lijkopening voor zoover die verricht werd (patiënten waren op een afstand van ongeveer 2J^ u u r gaans in een afgelegen hoek) werd de diagnose bij leven bevestigd ; 't onderste gedeelte van 't neusslijmvlies was geërodeerd, eveneens 't slijmvlies van den mond, in de longen soms lichte bronchopneumonie; 't darmkanaal vreeselijk ontstoken met soms kazige knobbels als erwten ; de nieren in een paar gevallen sterk hy-peraemisch, de lever murw en gezwollen. Dat alle patiënten aan een zelfde ziekte leden is zonder twijfel; dat men óf met infectie of met intoxicatie had te doen was ook uitgemaakt. Van intoxicatie in voedsel, drank of weidebemesting was nergens eenig spoor te vinden ; bovendien pleitte het alge­meen lichaamslijden sterk daar tegen en voor in­fectie. En als infectieziekte was het met alle grond tot bösartiges catarrhalfieber volgens Friedberger en Fröhner terug te brengen.

De Heer H. v. Staa als districtsveearts door den burgemeester der betreffende gemeente uitgenoo-digd, een onderzoek in te stellen, onderzocht ook

Page 35: Diergeneeskunde Friesland

31

enkele dieren bij leven en na den dood. Deze ver­moedde de oorzaak in een stinksloot dicht aan «ten stal gelegen en tevens grenzende aan het weiland waarin het vee liep en althans tweemaal daags kwam om te worden gemolken. Üp zijn advies werd deze sloot gereinigd, juist gedurende op een na het laatste geval. Dit zou dan nog langs dien weg te verklaren zijn. Hoe dan echter het laatste geval, dat zich pas eenige weken later voordeed.

Den Heer districtsveearts is tevens bekend dat in dienzelfden tijd door collega Jansma eenige ge­vallen op één stal werden waargenomen met het­zelfde ziektebeeld en ook meest doodelijken afloop.

De Heer Bergsma deelt mee dat door hem m den zomer op één stal ook een drietai gevallen van boosaardige kopziekte waren voorgekomen, bij t eerste geval was een hevig cornealijden wat totaal herstelde, 't Tweede geval betrof een hokkeling dat bloeddiarrhee kreeg en stierf, 't Derde geval trof een koe, die bij eerste onderzoek erg ziek was, erosies van neus en mond vertoonde en binnen b uren dood was. Hier bestond geen cornealijden. In beide laatste gevallen waren de hoorns erg heet.

De inleider deelt nog mee dat 19 Juli hem een rund op een anderen stal in 't zelfde dorp ter on­derzoek werd aangeboden, dat bleek te lijden aan een meer chroniscn verloop van dezelfde ziekte en meer overeenkomende met het gewone beeld van boosaardige kopziekte, keratitis, iritis, stinkende gangraeneuze neusuitvloeiïng, vermagering, hevige diarrhee, pijnlijk urineeren. De toestand van pa­tiënt was van dien aard, dat den eigenaar werd geadviseerd, ze af te maken. Den volgenden dag bleek bij lijkopening, dat ook nog nephritis be­stond.

Verschillende collega's weten gevallen van boos­aardige kopziekte mee te deelen, soms in den be­ginne met mond- en klauwzeer te verwarren ; na een paar dagen trad reeds cornealijden op en meer wat de diagnose zeker deed stellen. De meeste ge­vallen waren echter niet zoo acuut als op den eerst-genoemden stal.

De Heer Plet deelt nog mee, dat op den stal, waar collega Jansma dezen zomer de ziekte had gezien 4 a 5 stuks met een varken en een veulen waren gestorven. Deze stal was een type van een pesthok, donker en vuil in hooge mate.

Darminvaginatie. De Heer v. d. Meulen deelt mee, dat hij dezen zomer meerdere koeien in be­handeling kreeg met hevige kolieksymptomen, la­ter werden ze rustig, de blik gewoon, temperatuur en pols normaal, verminderde peristaltiek van pens en darmen, de mestontlasting bleef uit, eten en drinken werd geweigerd, bij exploratie was in het rectum totaal geen mest te vinden, alleen een dikke, slijmige massa. Na een flinke dosis laxantia was den volgenden dag 't beeld hetzelfde, behalve dat er nu een bloederige massa in het rectum zat bij eenigen, anderen waren hersteld. Bij de eerstge-noemden stelde hij de diagnose darminvaginatie,

waarvan echter twee herstelden nadat ze een veer­tien dagen zonder voedsel en drinken waren ge­weest en geen ontlasting hadden gehad. Eerst trad toen een weinig eetlust en dunne stinkende ontlas­ting op. Anderen stierven of werden op zijn ad­vies geslacht. Bij sectie van een vond hij darm­invaginatie. Wat de herttelden mankeerde weet hij niet; dat ze een darminvaginatie hadden gelooft hij niet, maar wat dan ? Bij één patiënt was de ziektetoestand den 2en en 3en dag nog dezelfde, de melksecretie geheel opgehouden. Den eigenaar werd geraden af te maken, daar patiënt in goeden voedingstoestand verkeerde. Toen den volgenden morgen patiënt naar den slachter werd gevoerd, kwam onderweg dunne stinkende ontlasting. De zoon ging met het beest terug en patiënt genas. Wat is hier nu geweest ? Stellig geen invaginatie.

Sommigen denken aan een lijden van het dikke darmkanaal.

De Heer Bergsma vraagt of er geen tympanitis bij was, wat de Heer v. d. Meulen ontkent.

De Heer Attema had een dito patiënt gehad ; ze at niet, dronk niet, had geen ontlasting en toch hoorde hij sterke peristaltiek ; nu en dan bestond tympanitis. De Heer Plet had een dergelijk geval gehad waar een week later bij lijkopening perito­nitis bleek te bestaan ; bij leven had hij reeds vochtophooping in de buikholte geconstateerd.

De Heer H. v. Staa zegt: een invaginatie duurt geen drie weken ; 't meest voorkomende in jan. en hebr. zijn de symptomen volgens hem eerst koliek en opgehouden melksecretie, verminderde ontlas­ting, temperatuur ± 39° C , ze rekken zich ; 24 uur later vindt men taaie zwarte slijm, geen of weinig peristaltiek. Bij exploratie voelt de arm meestal eenige hindernis ; in den regel is de buik niet opgezet, bij druk ziet men geen pijn. Soms had hij bij 't stellen van de diagnose laxantia aange­wend en succes gehad ; de diagnose was daar dus onjuist geweest; op laxantia volgt bij invaginatie wel peristaltiek en slijmontlasting — meer echter niet.

Over het opereeren van een invaginatie heeft men weinig ervaring, maar de meesten zien er niet veel heil in. De Heer H. v. Staa had 't eens een­maal gedaan en alles was prachtig afgeloopen ; de eigenaar liet nu echter patiënt slachten, daar hij toch geen kans op herstel zag. Hij had zelden de invaginatie kunnen voelen.

De Heer Boer kon meestal de invaginatie per rectum voelen ; zonder dit laat hij niet slachten ; thans vindt hij steeds de diagnose bevestigd.

Tuberculin-injecties. De Heer H. v. Staa deelt hieromtrent mee, dat de tuberculin aan het insti­tuut Pasteur gratis te verkrijgen is, mits men rap­port uitbrengt. Met collega Jansma had hij vijf koeien, die op afmaken vanwege het veefonds wachten, ingespoten. Drie er van waren sterk ver­dacht van aan tuberculose te lijden. De injectie ge­schiedde volgens de bij de tuberculin gegeven ge-

Page 36: Diergeneeskunde Friesland

32

bruiksaanwijzing. Bij meer dan 1^2° C. verhoo­ging van temperatuur, mag men volgens Pasteur rekenen dat tuberculose bestaat. Sommige koeien met hoogen graad van tuberculose reageeren ech­ter geheel niet. Volgens Pasteur neemt men om de twee uren de temperatuur op. De H.H. v. Staa en Jansma deden het om de 1 y2 uur ; begonnen 6 uren na de injectie. Twee koeien hadden 1J/2 ° C. of meer verhooging; de 3e verdachte niet. Deze werd niet afgemaakt en herstelde later. De beide met temperatuursverhooging hadden tuberculose van bronchiaal en darmscheilsklieren, echter zoo gering dat het bij gewone vleeschkeur aan de aan­dacht zou zijn ontsnapt.

Kalfziekte. De Heer Veenstra, die dit punt had gesteld, deelt echter mee dat ofschoon bij vleesch­keur waargenomen dit geval meer van patholo-gisch-anatomische zijde moet worden beschouwd en de vraag naar de oorzaak hier het gewichtig­ste is. Een rund leed sedert Donderdagavond aan kalfziekte, was Maandag daarvan hersteld, tem­peratuur, ontlasting van mest en urine normaal, sensorium helder, gevoel teruggekeerd, slikken normaal, maar patiënt bleef liggen. Ze kon zich wel van de rechter- op de linkerzijde wente­len, echter niet omgekeerd. Dinsdag werd ze ge­slacht en voor de consumptie goedgekeurd. Na in­voer in de stad bleek bij 't insnijden het linker­achterbeen ofschoon van buiten prachtig, van bin­nen tegen dij en schenkel alles behalve mooi te zijn. In vele spieren waren tal van kleine haemora-gien met sereuze infiltratie en donkerkleuring van het spierweefsel en infiltratie van het inter-musculaire bindweefsel. Etter was er niet en ook geen bepaalde opeenhooping op den draaier. Wat is nu de oorzaak van dit lijden ? De inleider denkt aan een eenzijdige verlamming uitgaande van de centra en d o o r de kalfziekte ontstaan, met cir­culatiestoornis, bloeding en ontsteking.

De Heer H. v. Staa echter acht alleen 't lang­durig liggen op een zijde als oorzaak, druk en ver­lamming als gevolg ; dus niet van de centra uit­gaande. Als keurmeester te Sneek had hij dit in 't voorjaar veel waargenomen. Op 't oog is het vleesch mooi, bij insnijden op den draaier vindt men een ophooping van sereus haemoragisch vocht tot soms purulente inhoud, 't Intermuscu-laire bindweefsel is eveneens bloederig sulzig. Blij­ven zulke patiënten langer in leven dan wordt het geheel een rotte massa met afstooten van soms kolossale stukken gangraeneuze spieren, 't Begin is druk ; soms kan men het bij klauwzeer evenzoo vinden. Verlamming na kalfziekte is nooit een ge­volg van de ziekte op zichzelve, maar van druk door lang liggen en is de schuld van den verple­ger ; kan worden voorkomen.

Andere collega's gelooven echter zeer wel aan verlamming zonder druk.

De Heer W. v. Staa deelt een geval mee, waar na een moeilijke verlossing na een week of zes

gangraen van de bilspieren intrad en later de dood. De Heer Plet deelt een dito geval mee, waar

een patiënt na kalfziekte circa 6 dagen bleef lig­gen, toen overeind kwam met een verlamd achter­been zonder abnormaliteiten. Later ontstond een absces met gangraen van spieren midden in den schenkel.

De Heer Bosma vraagt den Heer H. v. Staa hoe voigens zijne meening de verlamming van oogle­den soms ontstaat ? Druk, door slaan met den kop, is hier eveneens reden.

Hiertegenover haalt de Heer Veenstra een geval aan waar patiënt na drie weken hersteld te zijn van de ziekte, wegens verlamming van het achter­stel werd geslacht. Van doorliggen, abscesvorming en gangraen was geen sprake en toch had zulks zich, wanneer 't oorzaak van de verlamming was, in dien tijd moeten openbaren.

De Heer H. v. Staa deelt nog mee, dat hij in zijn practijk steeds gelukkig was met kalfziekte en schrijft dit toe aan 't vele omkantelen. Na 3 a 4 dagen liet hij patiënten optakelen en ze liepen heel spoedig.

De Heer Bergsma zegt hij zag eerst verlamming en later kalfziekte. De meerderheid meent, dat men dan reeds direct met kalfziekte had te doen.

De Heer Buijterse deelt uit een oogpunt van vleeschkeur een dito geval mee wat kleur en hoe­danigheid van het vleesch betrof. Patiënt was ech­ter gestorven na mastitis en in hevige koorts, 't In-termusculaire bindweefsel was groen geinfiltreerd en stonk ; de spieren waren met haemoragiën doorzaaid. Sepsis is hier als oorzaak aan te nemen.

Vrije mededeelingen. Boutvuur. De Heer W. v. Staa vraagt: Is hier

wel eens geënt tegen bilzucht ? Een der collega's in een andere provincie had het gedaan en hem aangeraden te doen. 't Succes was schitterend. De Heer Bergsma deelt mee dat de door collega Schurink genomen proeven minder gunstig waren geweest.

De Heer H. v. Staa vraagt of de enting dan be­neden den leeftijd van 6 maanden geschiedt, anders zou het hier weinig succes geven daar ze anders al eerder dood zijn.

De Heer Buijterse deelt mee, dat hij gelezen had van een collega die acid phenylic met succes toediende ; hij probeerde het ook bij boeren die jaarlijks 6 a 7 aan die ziekte verloren ; hij gaf elk kalf 3 a 4 dagen lang een paar gram en met goed succes.

De Heer de Boer had van deze preventieve be­handeling geen resultaat gezien.

De Heer Plet had van collega Eggink vernomen dat die met succes wrangwortel plaatste en later zelf dit ook met succes gedaan. O.a. een boer had 13 kalveren ; 12 ondergingen de operatie, één niet omdat het te wild was ; in den herfst was dit de eenige uit den koppel die aan bilzucht stierf. De spreker had zelf later meer dergelijke gevallen ge-

Page 37: Diergeneeskunde Friesland

33

had en bleef dus nu doorgaan met deze behande­ling.

Na eenige discussie over de al of niet bestaande waarde van deze en dergelijke voorbehoedende be­handeling, deelt de Heer H. v. Staa nog mee, dat hij poeiers gaf met Rad. imperatoria en met suc­ces. Hij had omdat hij er zelf niet aan geloofde, wel eens afgewisseld met Acid phenylic en dan slechter resultaten gekregen.

De Heer Bergsma deelt nog mee, dat bij één veehouder 6 schapen een longlijden hadden met conjunctivitis gepaard, 't Lijden was van dien aard dat hij tot afmaken adviseerde. Na een week ech­ter waren alle hersteld, terwijl de eigenaar ze alle een stukje van den staart had gesneden.

Vergadering van Vrijdag 4 Augustus 1893. Bij 't in rondvraag brengen of een der leden nog

een onderwerp heeft op te geven voor de 34e A l ­gemeene Verg., zegt de Heer Plet, dat van vee­artsen-keurmeesters veel wordt gevergd. Naast 't keuren van vleesch wordt hen 't keuren van visch opgedragen. Zal de veearts dit kunnen dan dient hij er kennis van te hebben. Die kennis is echter gewoonlijk niet groot; de vischvrouwen weten er meer van en dit brengt soms in een minder aange­name positie, daarom vraagt hij voor te stellen, dat aan de V. A. S. gelegenheid wordt gegeven om kennis van vischkeuren op te doen.

Door bliksem getroffen. De Heer Boer bracht ter sprake de veranderingen die men ziet aan dieren door den bliksem gedood. Dikwijls is het de taak van den veearts om aan brand assurantie of Vee­verzekering-Maatschappijen de verklaring af te ge­ven dat een dier door den bliksem is gedood. Soms kan men zien dat haren geschroeid en spieren ver­kleurd zijn, soms ook niets.

De vergadering is 't eens met den inleider dat de diagnose soms lastig is en vaak bijna geheel op negatieve kenmerken berust. De Heer H. v. Staa raadt aan bij paarden vooral de vetlokken in oogenschouw te nemen, men zal daar heel dikwijls geschroeide haren vinden. Verder dikwijls langs groote vaten geschroeide haren en bloedstrepen onder de huid.

De Heer Veenstra zag ook soms verkleurde spie­ren.

Meermalen ziet men dat dieren na een onweder dood in een sloot worden gevonden. De vraag om nu uit te maken of 't dier na getroffen te zijn te water raakte of gewoon is verdronken, wordt ook al weer lastig, doordat de dood niet altijd direct volgt na 't treffen.

De Heer Veenstra meent dat er soms een dood­strijd voorafgaat. Uit 't vinden van kroos enz. in de maag is dan ook niets af te leiden.

Men is 't er over eens dat in die gevallen toch het onweder de primaire oorzaak van den dood is en dat men zonder veel gewetensbezwaren eene verklaring kan afgeven.

Vergiftiging. Wat is bekend omtrent vergiftiging door bladen van den echten plataan of liever door het witte stof daarop, wanneer het wordt inge­ademd ?

Door den Heer Zwart is dit vraagpunt gesteld, naar aanleiding van een hem voorgekomen geval.

Bij een familie te Oudkerk werden door hem hoestende paarden met droespoeders behandeld zonder dat men beterschap waarnam. Door den koetsier werd aan den Heer Zwart verteld, dat de tuinman beweerde, dat de bladen van den plataan deze hoest veroorzaakten. In de nabijheid van den stal stonden van die boomen, 't witte stof door die bladen losgelaten kon door de open ramen in den stal dringen, terwijl de dieren 's morgens onder die boomen werden gepoetst.

De tuinman vertelde in een tijdschrift te hebben gelezen dat het inademen van dat stof hoesten ver­oorzaakte. Naar aanleiding daarvan werd aan den Heer Witte te Haarlem en naar de landbouwschool geschreven wat hieromtrent bekend was.

't Resultaat daarvan was dat men vernam dat werkelijk bij den mensch na 't inademen van dat stof prikkelhoest was waargenomen soms zelfs ge­paard met bloeding van het slijmvlies. Dat iets der­gelijks ook bij paarden zou voorkomen was onbe­kend.

De boomen werden uitgeroeid ; de paarden her­stelden.

De vergadering vond de mededeeling van den Heer Zwart zeer interessant, geen der leden had ooit van die eigenschap van dit stof op de bladen der witte plataan gehoord, men was van oordeel dat deze mededeeling in 't Tijdschrift zeer op hare plaats zou zijn.

Bij sommige leden blijft nog altijd twijfel be­staan of 't herstel der paarden en 't uitroeien der boomen in verband staan tot elkaar en denken dat ook 't toeval een rol kan spelen.

Vrije mededeelingen. De Heer Veenstra doet mededeeling van een

door hem ontvangen tarief voor Veeartsen voor de keuring van vee, vastgesteld door de directie der O. N. N. Veeverz. Mij. te Witmarsum.

Ook maakt hij melding van een gescheurde buik­wand bij een paard met eventratie van darmen, welk geval met goed gevolg door hem werd be­handeld en waarvan hij mededeeling denkt te doen in 't Tijdschrift.

De Heer Plet maakt melding van een paard met eigenaardige ziekteverschijnselen die hem deden vreezen met kwade droes te doen te hebben. Het dier vertoonde op verschillende plaatsen van het lichaam, vooral aan buik en hals, knobbels ; had dikke beenen ; was erg stijf; vertoonde neusbloe­ding. Deze verschijnselen kwamen echter ongeveer overeen met die door Seffner Oberroszarzt in Ber-lijn beschreven in Monatsheft für pract. Thierheelk. Band III, welk tijdschrift hij juist in dien tijd in handen kreeg. Ook daar snel optredende phlegmo-

Page 38: Diergeneeskunde Friesland

34

nen aan de beenen, buik en borst, soms zwelling van boeg- en liesklieren, stijve gang, neusslijmvlies donkerrood met puntvormige vlekken. Overigens niet erg ziekelijk. Deze verschijnselen worden ver­oorzaakt door het voeren van versch hooi en nu meent de Heer Plet, dat hij met een dergelijk geval heeft te doen gehad, omdat 't geval bij zijn patiënt zich ook direct na üe hooiing voordeed.

Ook deze mededeeling werd zeer interessant ge­vonden.

De Heer H. van Staa wijst er naar aanleiding hiervan op, dat volgens zijn overtuiging in Fries­land tal van paarden met huidworm voorkomen, veel meer dan men denkt.

Vergadering van Vrijdag 22 December 1893. De vraag wat is bekend omtrent tepeluitslag bij

koeien die bij den mensch pustulae en erysipelas veroorzaakt is op 't convocatiebiljet geplaatst door den Voorzitter, naar aanleiding van hem gedane vragen door den Voorzitter der Gezondheidscom­missie. In den omtrek van Leeuwarden was n.1. in den laatsten tijd een zoodanig uitslag aan de tepels bij koeien waargenomen. Velschillende per­sonen, deze dieren melkende, werden geïnfecteerd.

Uit de daarop volgende discussiën bleek, dat in bijna alle deelen der provincie dit lijden was waar­genomen ook bij de melkers.

De Heer Veenstra is van oordeel dat 't bij men-schen die zich infecteerden een veel ernstiger lij­den is dan bij koeien. Bij deze heeft hij nimmer koortsverschijnselen kunnen waarnemen, wat bij menschen volstrekt niet zeldzaam is.

Door den Heer Bergsma werd mededeeling ge­daan van een geval, waarbij al de melkers werden aangetast, behalve één, die had geleden aan pok­ken.

Algemeen werd wenschelijk geacht, dat bij 't melken van dergelijke koeien de tepels vooraf wer­den afgewasschen met een antisepticum, bijv. 3 % Boorzuur sol., welke tevens kan en moet dienen tot reiniging van de handen na 't melken.

Door den Heer Buijterse wordt voorgesteld in de L. Courant een ingezonden stuk te plaatsen, waarin op deze zaak de aandacht wordt gevestigd.

De Heer H. v. Staa wil de idee der vergadering brengen in de vergadering der Gezondheidscom­missie, er bestaat dan kans dat 't op groote schaal wordt aangepakt en de groote trom er van geroerd wordt. Daarmee kan de vergadering zich uitste­kend vereenigen.

Krampigheid. Door den Heer W. van Staa was de vraag gesteld : Wat is krampigheid ? En is dit als een verborgen gebrek te beschouwen ?

Deze vraag werd gesteld omdat van krampige koeien in den koeienhandel veel sprake is en het krampig zijn door kooplui als een verborgen ge­brek wordt beschouwd. Hij is van meening, dat verschillende oorzaken als chron. rheumatisme, chron. klauwaandoeningen enz. kunnen veroorza­

ken dat de dieren pijnlijk opstaan, zich pijnlijk be­wegen en soms de beenen pijnlijk omhoog trekken.

Door den Heer Bergsma werd dikwijls de oor­zaak in de klauwen gevonden. Anderen kwamen tot dezelfde ontdekking.

Of 't lijden al of niet als verborgen gebrek moet worden beschouwd, zal van de oorzaak er van af­hangen.

Krampigheid is een collectieve naam voor gebre­ken met zeer verschillende oorzaken, is 't oordeel der vergadering.

Daarna werd door den Voorzitter een zeer inte­ressante voordracht gehouden over 't Bacteriolo­gisch onderzoek van ziekten.

Door hem was als districtsveearts deelgenomen aan den cursus voor bacteriologie aan 't Militair Hospitaal te Utrecht. Op zeer duidelijk wijze werd de gang van dien cursus en de manier waarop 't bacteriologisch onderzoek plaats had geschetst. Door praeparaten werd nader duidelijk gemaakt hoe voedingsbodems en mikrosc. praeparaten wer­den verkregen. Verschillende gecultiveerde bacte­riën-kolonies, zoogen. reincultures, werden rond-gegeven en gewezen op 't feit, dat dikwijls aan den vorm waarin deze zich voordoen was te zien waarmee men te doen had.

Door den Heer Buijterse werd den Voorzitter voor zijn leerrijke en onderhoudende voordracht den dank der vergadering gebracht.

Men besloot 't volgende punt omtrent castratie tot een volgende vergadering uit te stellen, daar de tijd naderde dat vele der vergaderde veeartsen zouden moeten vertrekken.

De Heer Plet deed nog mededeeling van een hem voorgekomen geval dat een stier typische ver­schijnselen van tongblaar vertoonde. In den mond waren overal erosies aanwezig, 't Dier was koort­sig, speekselde sterk, vertoonde geen eetlust. De Heer H. v. Staa geeft in zulke gevallen als 't crite­rium aan 't bestaan van een helder frissche grond bij die erosies. Ze mogen er niet als pustulae uitzien ; is dit 't geval, dan is er van tongblaar geen sprake.

Tenslotte wijst de Heer H. v. Staa nog op het groote belang dat de veearts heeft, bij aseptische instrumenten, 't Groote succes der chirurgen in den laatsten tijd is vooral aan hunne gesteriliseerde instrumenten te danken.

Wonderen worden daarmee verricht. Om instrumenten te steriliseeren is 't voldoende

ze gedurende een kwartier in kokend water te leg­gen, daarna door warmte te drogen en met gesteri­liseerd linnen af te vegen.

Vergadering van Vrijdag 10 Augustus 1894. Phenolinjectie. Subcutane phenolinjecties als

voorbehoedmiddel tegen enzoötisch verwerpen. Dit punt werd door den Heer Boer ingeleid.

Door spreker werd vermeld hoe 10 a 12 jaar ge­leden Brauer, een Duitsch veearts, er op had ge-

Page 39: Diergeneeskunde Friesland

35

wezen, hoe door injecties van 2 % carbol solutie dat verwerpen kon worden tegengegaan. Daar ook in zijn omgeving zich van die gevallen van enzo-otisch verwerpen voordeden, begon ook de Heer Boer dit middel toe te passen, 't Scheen wel dat 't een goede werking had, toch was hij niet over­tuigd. Er deed zich opnieuw een gelegenheid voor. Een boer had reeds dikwijls last er mee gehad, 't Begon opnieuw ; een koe in de wei in de 5e maand van de dracht verwierp 't kalf. 20 koeien werden nu alle gedurende de 5e, 6e en 7e maand van de drachttijd ingespoten om de 14 dagen met 15 gr. 2 % carbol solutie, 't Resultaat was schitterend. Een koe, die niet was behandeld, en die in Juni diende te kalven, verwierp 't kalf 8 weken te vroeg. Wasschingen van de genitaliën waren niet toege­past, 't Was echter een zeer zindelijke stal.

De Heer Veenstra had zelf geen proeven geno­men, was echter omtrent deze kwestie geraad­pleegd door een boer en had naar aanleiding daar­van aan den Heer Billroth te Hoorn, die 't middel dikwijls had toegepast, inlichtingen gevraagd. De­ze injiceerde telkens 10 gram, meest om de 10 da­gen, in 1 geval om de 7 dagen, had steeds succes. Dieren die waren ingespoten verwierpen niet; van andere vele.

Door den Voorzitter werd vermeld, dat Nocard te Atfort dit verwerpen als een locaal lijden be­schouwt ; deze tracht door 't wasschen en inspui­ten der genitaliën met sublimaat soluties het te bestrijden en had meermalen succes.

De Heer Hubenet had in een geval waar reeds verschillende dieren in een stal hadden verworpen, wasschingen met 2 % creoiin der genitaliën laten toepassen, 't Ging uitstekend, 20 dieren hadden op tijd gekalfd ; 4 moesten nog kalven.

De Heer Veenstra kan zich onmogelijk een voor­stelling maken van de gunstige werking van een zoo kleine hoeveelheid erg verdunde carbol. De locale behandeling vindt hij meer rationeel.

De Heer Boer weet zich van die werking ook geen denkbeeld te vormen, maar wenscht de kwestie uit een ander oogpunt te beschouwen. Hij meent dat 't wenschelijk zou zijn, dat als deze in­spuitingen opgang maken, door de verschillende veeartsen een uniform tarief wordt toegepast, bijv. f 2.50 per rund.

De wenschelijkheid daarvan wordt ingezien, al­hoewel sommigen meenen, dat die prijs wel wat hoog is. Corneavlekken. Welke is de beste behandeling te­gen chron. cornea vlekken ?

De Heer Eggink wees er op, dat men met die vlekken dikwijls veel last kan hebben. Hij behan­delde met J. K. 1 : 40 en Calomel 1 : 4. Hij kan echter niet zeggen, dat 't succes met die middelen bijzonder groot was. 't Zou hem veel genoegen doen, als een der collega's hem er betere aan de hand kon doen.

De Heer Veenstra zag succes na de behandeling

met sublimaat. Ook de Heer Boer had met geval­len kennis gemaakt, die aan elke behandeling weerstand boden, ook aan 't inblazen in het oog met J. K. en Calomel.

Vergiftiging. De Heer Zwart besprak een geval van loodvergiftiging hem voorgekomen te Oenkerk bij 2 twenterrieren. Door de bestaande diarrhee was 't beeld van loodvergiftiging niet bijzonder in 't oog springend ; men dacht er zelfs aan met een besmettelijk lijden te doen te hebben.

Hanetred. Omtrent de vraag of hanetred ook kan voorkomen aan de voorbeenen van een paard en waarin dan dat lijden bestaat, is men 't niet eens. Wel herinneren velen zich gevallen te hebben ge­zien, dat een dergelijk lijden voorkwam aan een of bekte voorbeenen.

Door die krampachtige bewegingen schijnt het dier 't onaangename gevoel, dat bij 't strekken van het been wordt ondervonden te willen tegengaan. Aan de achterbeenen kan men hanetred bij ver­schillende abnormale toestanden als bij spat, haze-hak, ontstekingen van de onderste gewrichten, bij hoefziekten enz. te zien krijgen, iets dergelijks zal bij soortgelijke toestanden aan de voorbeenen ook in 't spel zijn.

De Heer Attema meent zich te herinneren, dat volgens Bayer die toestanden door Dickerhoff aan verkorting van fascies worden toegeschreven. Aan de achterbeenen zou men met verkorting van de schenkelfascie, hier met verkorting van de onder-armfascie te doen hebben.

Koop en verkoop. De Heer Eggink is van oor­deel dat Art. 1546 van 't Burg. Wetb. op koop en verkoop geen recht van bestaan heeft.

Dit art. luidt: Indien de verkochte zaak, die ver­borgen gebreken had, tengevolge van dezelve ver­gaan is, valt het verlies voor rekening van den verkooper, die jegens den kooper gehouden zal zijn tot teruggave van den koopprijs, en tot de overige schadevergoeding, waarvan in de twee voorgaande art. is melding gemaakt.

Doch het verlies, door toeval veroorzaakt, is voor rekening van den kooper.

Spreker noemt als voorbeeld : een koe lijdende aan tuberculose breekt den rug. 't Dier was pas gekocht, de kooper zou nu alleen de schade heb­ben, omdat de oorzaak van den dood is 't breken van den rug en niet de tuberculose. Dit is toch vreeselijk onbillijk.

Men is 't algemeen met hem eens. De Heer Hubenet maakt nog melding van een

geval hem voorgekomen te Holwerd. 't Gold actie over een koe met chron. baarm. catarrh.

Men besloot 't dier op gelijk of ongelijk te laten slachten. Later volgde toch een proces, dat de kooper verloor, omdat 't recht op afmaken niet wordt erkend door de wet.

Epilepsie. De Heer Veenstra maakt melding van een geval waar epilepsie eerst bij de moederkoe,

Page 40: Diergeneeskunde Friesland

36

later ook meermalen bij een daarna geboren kalf van die koe werd waargenomen.

Omtrent 't paard waarbij een penetreerende buik­wond met eventratie bestond, waarover de Heer Veenstra vroeger een zeer interessant ziekteverslag gaf, deelt hij nader mede, dat dit dier schijnbaar geheel hersteld eenige maanden zonder eenig ziek­teverschijnsel te vertoonen had dienst gedaan, ech­ter in Februari aan koliek stierf. Bij sectie bleek, dat tengevolge litteekencontractie 't darmscheil voor een deel was ineengeschrompeld, tengevolge daarvan was een strictuur ontstaan.

Nog maakte de Heer Veenstra melding van een patiënt met kalfziekte die binnen 24 uur stierf, bij sectie bleek slikpneumonie te bestaan, toch waren bij 't leven geen verschijnselen die daarop wezen waargenomen.

Men denkt dat waarschijnlijk in de laatste oogen-blikken gedurende den doodstrijd die vreemde stof­fen in de larynx zijn binnengedrongen.

De Heer boer bespreekt nog de wenschelijkheid van beter toezicht op 't vee 't welk jaarlijks aan de zeedijken, buitendijksche gronden, pollen enz. weidt, 't Ligt voor de hand dat waar tal van dieren van zeer verschillende eigenaars op die wijze wor­den samengebracht, 't voorkomen van ziekten, ook van besmettelijke, niet zeldzaam is.

Daarvan nu wordt weinig notitie genomen, het toezicht is zeer slecht.

Goedaardige dekziekte kwam voor tengevolge waarvan de dieren stierven, tegenwoordig heerscht droes. De vraag is of wij niet kunnen bewerken, dat het toezicht op de aan deze plaatsen toegela­ten dieren in onze handen wordt gesteld.

De Heer Hubenet keurt elk jaar 't vee voor het wordt toegelaten aan den buitendijk, tegen vergoe­ding van 10 ct. per stuk.

De Voorzitter zegt dat we hier te doen hebben met particuliere zaken. De Prov. Staten kunnen er niets aan doen. Ging men er te veel in roeren, dan zou 't kunnen zijn dat de verschillende collega's gemeenteveeartsen de dupe werden en de keuring kosteloos moesten verrichten.

Omtrent de toestanden aan de Biltpollen zou een ingezonden stuk in de courant misschien kunnen bevorderen dat de wenschelijkheid werd ingezien, dat 't vee voordat 't werd toegelaten door veeart­sen werd gekeurd.

Vergadering van Vrijdag 28 December 1894. Mond- en Klauwzeer. De Heer Attema zegt, het

punt omtrent de behandeling van mond- en klauw­zeer te hebben geplaatst omdat deze ziekte door haar veelvuldig voorkomen tegenwoordig veel WOffdt besproken en zij vrij zeker, ook al was zij niet als onderwerp ter bespreking geplaatst, toch het onderwerp van een deel onzer gesprekken zou worden.

Hij meent dat waar de wasschingen der beenen met carboloplossing in zeepwater waarvan de toe­

passing gewoonlijk door het V . A . K . Staatstoe­zicht wordt geadviseerd met eenigen zorg worden uitgevoerd en de dieren zindelijk en droog in het stroo worden gehouden, het klauwzeer gewoonlijk een gunstig verloop neemt. Hij zou verder willen vragen of de nu heerschende ziekte ook iets leerde omtrent invloeden die ongunstig werken op het verloop er van of nieuwe middelen met succes zijn toegepast en of iets bekend is van de aanwending van kwakzalversmiddelen, die soms worden ge­adverteerd.

Uit de gehouden besprekingen blijkt, dat men algemeen waarnam den nadeeligen invloed van potstallen en nat land op het klauwzeer.

De Heer Zwart zag zeer slecht resultaat van de aanwending van Engelsche teer bij het klauwzeer in een geval waar dit middel door een boer op eigen initiatief was toegepast.

De Heer Plet zag daarvan goeie resultaten bij koeien, bij een schaap was het resultaat heel slecht.

De Heer W . van Staa kan recommandeeren het plaatsen van de aangetaste dieren in zand met stroo er overheen. Men krijgt dan een zachte l ig­ging ; doorliggen zal zelden voorkomen. Ook in 't voorjaar bij 't blijven liggen na de partus kan hij een dergelijke ligging recommandeeren. Bij het klauwzeer leverden wasschingen met carbol solutie en dergelijke ligplaatsen hem goed succes.

De Heer H . v. Staa zag gevallen waar door de herhaalde applicatie der sterke 10 % carbol solutie aan de uiteinden der achterbeenen dermatitis op­trad. Voor dit doel moet de oplossing minder ge­concentreerd zijn. Men kan ook te veel wasschen.

Door den districtsveearts was onderzocht naar de behandeling door onze vriend Uilkema te Grouw van het vee te Elahuizen ('t le geval in onze pro­vincie). De eigenaar had per advertentie aan U i l ­kema zijn dank betuigd en zijn behandeling aanbe­volen, 't Bleek dat de behandeling had bestaan in het leveren van een pot zalf a f 2.— aan den eige­naar door Uilkema uit de apotheek te Sneek ver­strekt. Zelf had deze geen bezoeken bij het zieke vee afgelegd, waarna expres was geïnformeerd met het oog op het zich voordoen van het 2e ge­val der ziekte juist te Grouw en nog wel bij een zwager van Uilkema. 't Was heele beste zalf ge­weest vertelde de eigenaar.

De Heer Plet maakt nog melding van een geval waarbij de ziekte een gunstig verloop scheen te nemen tot dit opeens werd gewijzigd en op ver­schillende plaatsen aan borst, buik enz. zwellingen optraden. De Heer Veenstra beschouwt deze als het gevolg van beleedigingen.

De Heer H. van Staa wijst er op dat het mond­lijden dikwijls bij jongvee minder in het oog loopt dan bij oudere dieren. De boer vertelt bijv. dat de hokkelingen nog van niets hebben geweten, terwijl bij onderzoek blijkt dat deze dieren 't wel degelijk

Page 41: Diergeneeskunde Friesland

37

hebben of dat 't mondslijmvlies reeds weer her­stellende is.

De Heer W . van Staa zag dat onder een heele koppel vee slechts vijf dieren werden aangetast, bij de andere was niets waargenomen.

Door den Heer H . van Staa werd er op gewezen dat we bij deze veeziekte dit jaar hebben kunnen opmerken dat ze zich bewoog langs het groote scheepsvaarwater en dat watervogels, vooral een­den, bij de verbreiding een rol speelden. Op stal zag men de ziekte optreden bij 't voeren van zgn. buitenlandsch gras. Toen de verbreiding van de smetstof door vogels hier ter sprake werd gebracht wist een arbeider mee te deelen, dat bij het maaien was opgemerkt dat het gras overal door vogels was platgetrapt.

Torsio Uteri. Voor afloop van den draagtijd zegt de Heer Veenstra, dat dit een niet alledaagsch ver­schijnsel is. Frank zegt hieromtrent dat 't kan voorkomen zonder dat zich verschijnselen voor­doen en men er dus niets van merkt. Meestal ech­ter doen zich lichte koliekverschijnselen voor, waarnaast weeën voorkomen. Men merkt van deze laatste dikwijls niets omdat ze niet door persin­gen van het moederdier worden vergezeld. Men denkt met koliek of indigestie te doen te hebben en 't onderzoek door de scheede wordt nagelaten. Later bij 't verdere beloop van het lijden gelukt het de goede diagnose te maken.

Bij zulke gevallen kan volkomen genezing vol­gen, in verreweg de meeste gevallen van steen­vruchten bij rund en schaap ontstaan deze op bo­vengenoemde wijze.

In gevallen van torsio sterft het jong altijd, z.g.n. kalfsmummiën ontstaan als de lucht volkomen was afgesloten. Is het verloop minder gunstig en wordt geen hulp geboden dan volgt metritis gewoonlijk kort voor de geboorte en meestal volgt de dood.

Door den Heer Veenstra werden enkele gevallen waargenomen. In een geval, op 4 Jan. onderzocht, was het dier sedert 1 Jan. ziek, 't moest met 3 maanden kalven. Patiënt urineerde dikwijls, leunde afwisselend op beide achterbeenen, ging liggen maar stond spoedig weer op, nam verschillende abnormale posities in, maakte met de beenen vreemde bewegingen. De temperatuur was 39.1, de r. flank hard op het aanvoelen, de schaamlip­pen ingetrokken, de uterus gespannen. De diagnose T. U . werd gemaakt. 6 Jan. was de temperatuur 39.7 en het ostium een weinig geopend. Bij wente­ling kwam er ruimte en de vliezen bleken intact te zijn. 7 Jan. volgde een stuitgeboorte. Deze duur­de ongeveer iy2 uur. De vrucht bleek gemasce-reerd. Alles verliep verder goed.

In het 2de geval vertoonde een koe na 't voeren pijn ; 't duurde niet lang doch keerde telkens terug. Het dier moest met 14 dagen kalven. Een onder­zoek werd door den eigenaar niet verlangd. Den volgenden dag bestond koliek en de eetlust was verdwenen. Bij 't onderzoek dat nu volgde, bleek

T. U . te bestaan ; er werd gewenteld en de partus aan de natuur overgelaten. Een emphysemat. kalf werd geboren.

Bij 't derde geval moest patiënt met 5 weken kalven. De eigenaar dacht aan tympanitis; daar­van was geen sprake. Koliek bestond, eetlust was verloren. Gespannen ostium. Torsio Uteri was de diagnose. Patiënt werd niet weer onderzocht. De afloop was slecht. Volgens eigenaar was veel wa­ter afgeloopen, echter niet uit de vagina.

De Heer Veenstra meent bij elke kalve koe, die koliekverschijnselen vertoont naast urinebezwaren, het onderzoek van het ostium te moeten aanbeve­len. Dit laatste mag niet aan den eigenaar worden overgelaten. Blijkt Torsio te bestaan, dan afwach­tende houding aannemen met het oog op de vor­ming van een steenvrucht.

De Heer H . van Staa meent in aansluiting met dit punt te kunnen recommandeeren om in geval­len waar geen ontsluiting van het ostium wi l op­treden, eiken dag opnieuw met het dier te loopen.

Na nog eenige besprekingen omtrent dit punt, stelt de Heer Bergsma voor om het aan te houden en later als ook anderen hunne aandacht meer speciaal aan het voorkomen van dergelijke geval­len hebben gewijd, er op terug te komen.

Welke resultaten werden verkregen met Extr. hydrast fluid. bij het blijven staan met de nage­boorte ?

Omtrent dit punt zegt de Heer Attema, dat het blijven staan met de nageboorte voor den veearts een lastig iets is. Dikwijls worden middelen daar­voor gevraagd. Aan school werd steeds hetzelfde middel aan de boeren uitgereikt, er werd zelfs niet aan gedacht iets anders te geven. In de practijk gekomen, dacht hij hier met een soort specificum te doen te hebben, maar kwam bedrogen uit. Wat 't afpellen van de nageboorte aangaat, 't is mooi maar lastig, een erg vuil werkje, 't wordt dikwijls niet eens verlangd en is niet van gevaar ontbloot.

Met nieuwe hoop werd hij bezield, toen door den Heer de B . in het Tijdschrift van een nieuw middel Extr. hydrast. fluid. werd melding gemaakt. Bij den mensch werd 3 maal d. 2 gram gegeven, bij groote huisdieren doses van 30 gram. Dit middel leek heel mooi, 't was handig in 't gebruik. Het werd eenige malen toegepast; het succes dat er mee behaald werd kwam overeen met dat wat hij verkreeg als andere middelen werden gebruikt, 't bleef n.1. dikwijls uit.

Uit de besprekingen omtrent dit punt bleek dat ook andere collega's met Extr. hydrast. geen be­paald schitterende resultaten hadden verkregen.

De Heer Veenstra betwijfelde de gunstige wer­king ervan. De Heer Boer had tot 100 gr. toege­diend zonder succes. Ook pulv. secale cornut le­verde den Heer Veenstra geen succes. Hij had tot 200 gr. in 2 dagen aangewend.

De Heer H . van Staa zegt, dat veel gepulveri­seerde secale haar werking heeft verloren, van-

Page 42: Diergeneeskunde Friesland

38

daar dat men dikwijls groote hoeveelheden door veeartsen kan zien toedienen zonder succes.

't Zou als steeds het versch gepulveriseerde werd gebruikt meer tot vergiftiging aanleiding ge­ven.

De Heer Zwart bevindt zich goed bij Tinct. se­cale met extract aloës. De Heer Plet vraagt of Ergotine geen dienst kan doen. 't Werd door den Heer Veenstra toegepast, eerst 5 gr., later 15 gr. zonder succes.

De Heer Boer had bij het paard T. secale cornut. subcutaan aangewend met succes. Daarna volgde koliek ; men heeft dit ook wel na 't afpellen, wat bij het paard gemakkelijk genoeg is. Door den Heer Plet werd nog melding gemaakt van een ver-giftigingsgeval veroorzaakt door de aanwending van een te groote dosis ergotine subcutaan.

Distomatose. Kan distomatose met zekerheid worden onderkend voor circulatiestoornissen op­treden ?

De Heer Attema zegt dat door de boeren bij koeien die niet vooruit willen, dit altijd aan gor­tigheid of galligheid wordt toegeschreven. Men ontmoet soms van die dieren met chron. darm-catarrh, die al meer en meer in voedingstoestand achteruitgaan.

Treden nu eindelijk daarnaast circulatiestoor­nissen op dan kan men vrij zeker tot distomatose in erge mate van den lever besluiten. Voor dat het zoover is wordt distomatose door hem dikwijls wel vermoed, zekerheid heeft hij niet. Inlichtingen worden gevraagd om eerder tot die diagnose te geraken, 't zij door urineonderzoek of anderszins.

Den Heer H. van Staa gelukte het in enkele gevallen door percussie en het constateeren van pijn in de leverstreek tot de diagnose te geraken. Ook aan den Heer Zwart was dit gelukt. De Heer W. van Staa vermeldt, dat van een koe, die na slachting erg aan distomatose bleek te lijden, eeni­ge malen de urine was onderzocht door een apo­theker zonder dat iets karakteristieks in chem. sa­menstelling was gevonden.

Uit de besprekingen omtrent de behandeling van chron. darmcatarrh bij het paard blijkt dat tegen die gevallen van chronische diarrhee weinig valt te doen. Niet dan bij uitzondering voerde een bep. behandelingsmethode tot het doel.

De Heer H. van Staa recommandeert Extr. nuc. vomicae met gebroeide haver. De Heer Zwart gen­tiaan. De Heer Boer zegt, dat bij hem steeds suc­ces uitbleef, geen middelen brachten herstel.

De Heer Plet zegt, dat ook koeien met diarrhee ondankbare patiënten zijn. Hij verloor er 7 op een stal.

Het door den Heer de Bruyn in het Tijdschrift aanbevolen middel Talcum venetum werd in een geval toegepast en had gunstig resultaat.

300 gr. werd in 2keer met melk voorgeschreven. De Heer Veenstra had ook dit middel aange­

schaft en dacht toen voor alle gevallen klaar te zijn.

Geen betere resultaten dan vroeger verkreeg hij nu. Van extr. nuc. met Tannine zag de Heer W. van

staa meermalen succes. De Heer Zwart gaf tan­nine in carbolwater. De Heer Veenstra plumb. acetic met tannine.

De Heer Attema recommandeert om tannine met eiwit geklopt in putwater toe te dienen ; er zou zoo een tannine albuminaat ontstaan geheel vrij van schadelijken invloed op de digestie, wat vol­gens Kaufmann niet van tannine als zoodanig kan worden gezegd.

Genaderd tot de vrije mededeelingen maakt de Heer Plet melding van een kolossale bloeding na den partus bij een koe en het stelpen er van door de applicatie van sneeuw.

De Heer Veenstra verhaalt van het treurig einde van een koliekpatient, waarbij na sectie bleek dat een lipoom met zijn steel om een darmlisch was geslingerd.

Den Heer Bergsma was het voorgekomen, dat weggenomen keellymphomen tot kolossale bloe­ding aanleiding gaven na het afscheuren. Gewoon­lijk is daarbij de bloeding gering.

De Heer Boer beschrijft een paar patiënten, die met een gering keellijden in behandeling kwamen, zoodat de diagnose gunstig werd gesteld, maar die spoedig verergerden, hooge temp. en kolossale zwelling vertoonden en binnen enkele dagen stier­ven. Bij een er van werd nog tracheotomie verricht maar den volgenden dag was de dood ingetreden.

Bij sectie bleek de zwelling langs den hals zich tot in de borstholte voort te zetten, alles met een sereus geel bloederig vocht geïnfiltreerd te zijn. 't Hart was week. De Heer Boer weet niet waar­mee hij hier te doen had ; 't verloop van de ziekte was erg onverwacht, vooral in het eerste geval.

De Heer Veenstra zegt dat hem is voorgekomen dat bij een boer die veel last van miltvuur had, een paard dat ziekteverschijnselen vertoonde, werd adergelaten, 't Dier werd daarna dik om de keel. Tracheotomie werd nog uitgevoerd, maar het dier stierf. De Heer Boer meent niet met miltvuur te hebben te doen gehad.

Miltvuur. De Heer Zwart verhaalde van een ge­val waar de boer die een koe aan miltvuur verloor, nijdig zijnde, omdat het dier moest worden ver­brand, het hooi dat voor de koe had gelegen bij een paard in de ruif gooide, waarvan het gevolg was dat na enkele dagen het paard aan keelan-thrax was bezweken. In aansluiting hiermee maakt de voorzitter melding van een karrijder die bij het verbranden van een aan miltvuur gestorven koe had gezegd : als wij 't dan niet mogen hebben, n.1. het vleesch, de hond zal er toch van vreten. De hond vrat dan ook van het vleesch en was heel gauw gestorven.

Vergadering van Vrijdag 23 Augustus 1895. Longwormziekte bij het rund. De Heer Veenstra

was 7 Juni bij een rier te Jorwerd ontboden en

Page 43: Diergeneeskunde Friesland

39

had bronchitis gediagnostiseerd. Ook de andere rieren van den boer begonnen te hoesten ; 't werd al erger en erger. 23 Juni stierf de ergste. Bronch. verminosa bleek te bestaan.

Van een mengsel van ol. terebinth en pix. liq. werd 2 maal daags een lepel op een heete steen gegoten en de damp door de dieren geïnhalleerd.

Herstel volgde bij de andere dieren. De Heer Veenstra had het vreemd gevonden dit

lijden in Juli en Augustus te zien optreden ; hij had gemeend dat het enkel gedurende den herfst voor­kwam en vond dit bij Friedb. en Fröner bevestigd.

De Heer Eggink zegt dat longwormziekte in zijn streek gewoonlijk in de maand Juli optreedt. Dit jaar bij een eigenaar 8 patiënten onder een koppel van 50 stuks. Geregeld worden elk jaar een 40 door hem behandeld. Ook de Heer Plet zag long­wormziekte in den zomer. Door den Heer Plet was waargenomen dat het lijden beterde na het aan­wenden per os van ol. Chaberti. 't Hoesten hield dan op.

De Heer Eggink zegt dat water dat aan het op­pervlak is begroeid vooral gevaarlijk schijnt. De Heer Buijterse zegt, dat tijdens longziekteperioden telkens aangifte werd gedaan bij jongvee. Hij ge­lastte dan opstallen, 't Beeld kreeg wel iets van longziekte. De districtsveearts Prakken kwam doch kon ook niet met zekerheid diagnose maken. De dieren bleven opgestald en beterden geregeld. Ook in deze gevallen werd door de boeren van long­wormen gesproken en soms bleek dit lijden werke­lijk te bestaan, 't Opstallen alleen wordt door den Heer Buijterse als 'n uitstekend middel beschouwd om het lijden te doen wijken.

b klauw amputatie bij panaritium aan te bevelen? De Heer Schat meent de amputatie te kunnen

aanbevelen en geeft in overweging zoo spoedig mogelijk tot de operatie over te gaan als het lijden zich eenigszins ernstig laat aanzien.

Met collega Boer was door hem de operatie ver­richt, welke met goed succes was bekroond, in 14 dagen liep het dier rad.

De Heer Attema zegt dat hij menigmaal er aan gedacht heeft te opereeren, dat 't er echter nog nooit van gekomen is en dat gevallen van pana­ritium steeds herstelden al duurt het dan ook wat langer.

Volgens zijn meening vermindert het dier in waarde als het een der klauwen mist. 't Niet ge­opereerde dier mag in voedingstoestand wat ach­teruitgaan, 't blijft dan toch ongeschonden.

De Heer Veenstra maakte tal van malen met het lijden kennis ; hij opereerde enkele malen, 't Ging goed. In een geval bij een stierkalf van waarde was zoo goed mogelijk de antiseptiek in toepas­sing gebracht zonder operatie, 't Was hem uitste­kend bevallen, zoodat ook hij de operatie alleen bij uitzondering durft aanbevelen.

De Heer Boer beschrijft het geval waarbij hij met den Heer Schat opereerde als een zeer chron.

geval. De elastische ligatuur werd aangelegd, daarna zooveel van de klauw verwijderd dat hoef en straalbeen waren weg te nemen. Nadat dit was geschied werd met toepassing van jodoform en boorzalf een stevig verband aangelegd, den vol­genden dag een nieuw. De uitslag was dat het dier in 14 dagen was hersteld. Hij meent dat deze uit­slag zonder operatie lang op zich zou hebben doen wachten en recommandeert de operatie om spoe­dig tot het doel te komen en geeft in overweging om vóór men tot opereeren overgaat eerst de proef op een dooie klauw te nemen.

Wat ia de beste behandeling van chronisch pa-puleus eczeem bij paarden ?

Er wordt een lijden bedoeld waarbij kale pukkel­tjes optreden, daarna witte plekken, die zich eerst om den mond, soms over hals, schoft enz., ver­breiden.

De Heer Boer zag het lijden zich uitstrekken over hoofd, hals en beenen. Eerst knobbeltjes waar te nemen, de haren valen uit, jeukte doet zich gelden. Soms vond hij dat aderlaten beterschap deed volgen, de aangetaste plaatsen werden met 10 % carbol glycerine behandeld, 't Zag er soms na een poosje heel aardig uit.

Het inwendig toedienen van Ars. wordt tevens aanbevolen.

De Heer Eggink vindt 't Weener smeersel het beste.

De Heer Veenstra vindt dat wel genezing is te krijgen, maar dat altijd het lijden zich opnieuw openbaart dat is opvallend.

De Heer W. van Staa liet dieren op half rant­soen stellen en nu en dan afwasschen met groene zeep.

De Heer Bergsma zag gevallen, waarin het lijden overerfelijk scheen te zijn.

Op dit feit wenscht de Heer Eggink de aandacht te vestigen, wij moeten nagaan of dit het geval is.

Vergadering van Vrijdag 20 December 1895. Tuberculine. De tuberculine als diagnosticum in

onze praktijk. De besprekingen omtrent dit punt worden inge­

leid door den Heer H. van Staa. Deze zegt dat zooals allen weten, de Belgische grenzen weder­om zijn geopend voor ons vee, n.1. wat slachtvee aangaat. Voor fokvee eerst 10 Jan. Voor dat ech­ter de dieren de grenzen mogen passeeren worden ze onderzocht op tuberculose door injectie van tu­berculine.

Dieren die reageeren worden geslacht of terug­gezonden. De dieren vooraf door eigen veeartsen te doen inspuiten brengt het belang van onze vee­houders mee en zoo zullen wij er mee te doen krijgen.

De Heer Bergsma heeft reeds ervaringen opge­daan en deelt deze mede. 10 koeien werden inge­spoten, 3 reageerden. Temperatuurstijgingen be­neden 0.8 graad worden verwaarloosd. Stijgingen

Page 44: Diergeneeskunde Friesland

40

hooger dan 1.4° geven zekerheid omtrent tuber­culose, 's Avonds 10 uur werden de dieren door den Heer Bergsma ingespoten. Het controleeren van de temperatuur geschiedde 12—15 en 18 uur daarna.

De Heer Attema vraagt of dieren die duidelijk reageeren na het inspuiten met tuberculine, op­nieuw ingespoten minder sterk reageeren.

De Heer van Staa antwoordt dat Nocard beweert van wel. De tarieven der Belgische veeartsen zijn in ons land niet bruikbaar. Daar wordt tuberculine gratis verstrekt; hier kostte deze voor 10 koeien 8.5 francs, voor 25 koeien 8.75 francs.

't Zou wenschelijk zijn dat de verschillende vee­artsen er een uniform tarief op nahielden, bijv. de lste koe f 5.—, elke koe f 1.— meer tot 10 stuks, boven 10 stuks elke koe f 0.50 meer.

Meer dan 20 koeien in eens in te spuiten wordt niet mogelijk geacht met het oog op de controle van de temperatuur.

De Heer Nocard wil vanaf het 9de uur na de in­jectie om de 2 a 3 uur de temperatuur opnemen.

De Heer Plet vraagt of niet tengevolge de in­jectie met tuberculine miliair tuberculose kan ont­staan.

De Heer H. van Staa zegt, dat dit een kwestie van den dag is, die nog niet is opgelost, 't Is wen­schelijk geen slachtvee vooraf met tuberculine te behandelen. Van melkgevende dieren doet men verstandig, de lste week na de injectie geen ver-sche melk te gebruiken.

Neuscatarrh. De Heer Veenstra bracht ter sprake een eigenaardige vorm van ontsteking van het neusslijmvlies bij het rund.

In drie overeenkomende gevallen was zijn diag­nose follicui. neuscatarrh.

Het lste geval werd waargenomen bij een jong rund. Pukkeltjes deden zich voor op het neusslijm­vlies, ook op de huid. Het harde gehemelte was er ook in betrokken. De prognose werd niet gunstig gesteld. Het dier kreeg erge ademhal ingsbezwa-ren en slijmde in erge mate. Het dier werd ge­slacht. Wit gekleurde pukkeltjes deden zich voor over de slijmvliezen. Stukken er van werden naar Utrecht gezonden aan den Heer Hamburger. Deze vond geen actynomycose, maar groote ophooping van cellen in vaten, aderen en slagaderen, 't Had veel van leucaemie. Volgens den eigenaar was ook de lever niet normaal geweest. Bij andere dieren had J.K. 8 gr. p. dag gepaard met het toepassen van J. Jk. sol. inj. op de slijmvliezen na 6 weken zooveel verbetering aangebracht dat de dieren geen verdere behandeling noodig hadden.

De Heer Schat had één dergelijke patiënt gehad waarbij het neusslijmvlies bezaaid was geweest met witte pukkeltjes. Had behandeld met J. K. 15 gr. p. dag en irrigatie van al. sol., waarna herstel was opgetreden.

De Heer Plet had in een paar dergelijke geval­len van J. K. geen resultaat gezien.

De Heer Attema herinnert zich enkele soortge­lijke patiënten, die na toepassing van J. K. min of meer verbeterden. Hij geeft steeds 10 gr. p. dag. Bij zijne patiënten, die waarschijnlijk eerst in een later stadium in behandeling kwamen, waren slechts enkele knobbeltjes waar te nemen, hier en daar ontbrak het slijmvlies geheel en vertoonde zich een van slijmvlies beroofde granuleerende vlakte van zeer onregelmatigen vorm met eilandjes er tusschen, wat vooral aan het harde gehemelte duidelijk was waar te nemen.

Verloskunde. De Heer Plet maakt nog melding van een paar buitengewone verlossingen. Op 1 April was zijn hulp ingeroepen bij een schaap dat 16 Maart had moeten lammeren, dus een 14 dagen over den tijd had geloopen. 't Lam, dat 2 maal zoo zwaar was als gewoonlijk, was er niet af te krij­gen, 't Was een stuitligging overigens normaal.

Ofschoon de partus niet werd voleind vertoonde het dier geen ziekteverschijnselen. Eerst den 17en April werd het jong verwijderd, 't Bleek toen eerst een paar dagen dood te zijn.

Bij een koe die naar de eigenaar meende 11 Oct. het kalf had verworpen, was men gaan melken. Het dier gaf best, maar perste tusschenbeiden nog al. Eindelijk zoo erg, dat de hulp van spreker werd ingeroepen, 't Ostium bleek bijna te zijn gesloten, 2 voorb. waren te voelen, de kop bleek terugge­slagen. Een haak werd in de oogholte gebracht en zachtjes getrokken, 't Ging niet. 1 beentje werd verwijderd, waarvan echter 't sch.bl. bleef zitten. Omdat er toen te weinig werking was, had hij het afhalen van het kalf tot den volgenden dag uitge­steld, toen het nog niet gelukte. De boer had on-dertusschen gebroeid.

De Heer Schat maakte melding van een geval van ruptuur van de maagwand.

De Heer Bergsma bespreekt nog de wenschelijk­heid van het doen onderzoeken van kwakzalvers-artikelen.

De Heer Boer is voorstander van de coöpera­tieve aankoop van medicijnen, maar vindt geen ondersteuning. Feestelijke vergadering ter gelegenheid van het

10-jarig bestaan der Afd., gehouden in „Het Oranjewoud" 9 Juli 1896.

Op dezen dag verzamelden zich 's morgens tus­schen 11 en 12 uur de meeste leden der Afdeeling te Heerenveen (Hotel Vernimmen) met het plan het feit, dat de Afdeeling Friesland der Maatschap­pij ter Bevordering van Veeartsenijkunde in Ne­derland 10 jaren had bestaan, op eenigszins feeste­lijke wijze te herdenken.

Na de reis vanuit de verschillende standplaat­sen liet zich het dejeuner, aangericht in genoemd Hotel, bijzonder goed smaken. Niets viel er op aan te merken. De Heer Plet, voorzitter der feestcom­missie, had, naar het zich liet aanzien, de zaken uitstekend geregeld. Aanwezig bleken de H.H.

Page 45: Diergeneeskunde Friesland

41

H. van Staa, Zwart, Boer, Veenstra, W. van Staa, Bosma, Plet, v. d. Meulen, Schat, J. de Boer, Yra-ker en Attema. Van de overige veeartsen in Fries­land, leden der afdeeling, die de uitnoodiging tot deelname der feestelijke bijeenkomst hadden aan­genomen, waren nog afwezig de H.H. Buijterse en Bergsma. Van den eerste was bekend dat ambtsbezigheden hem verhinderden tegenwoordig te zijn, men dacht de Heer Bergsma zou nog wei komen en 't bleek ook het geval te zijn.

Van den Heer Westholz te Arnhem, de vroegere districtsveearts voor Friesland, de vader onzer, af­deeling, werd een telegram ontvangen, waarin hij meldde tot zijn spijt niet aanwezig te Kunnen zijn en ons een recht aangenamen dag toewenschte.

In drie rijtuigen uegaf men zich nu naar het Woud. t Weer was prachtig, alleen verhieven zich langs de wegen wolken van stof. In de praktijk raaict men ecnter daaraan gewoon, zoodat i weinig hinderde en men zich al rijdende meende te zien verplaatst in der schonen lagen von vorher, als men bij gelegenheid van de een of andere fuif naar de Bildt of Zeist trok.

De verschillende buitens langs den weg hieipen nog dat idee versterken.

in gezellige stemming arriveerden we aan het Hotel De '1 ent, de koepel was voor ons gereser­veerd, hier werden we door den Heer Boer, v.v. der afdeeling, officieel welkom geheeten, waarna de Heer Plet als voorzitter der feestcommissie, eveneens het welkom toeriep en den wensen uit­sprak, dat onze bijeenkomst zich zou kenmerken door het heerschen van een collegialen geest. In het kort ging hij na de geschiedenis der afdeeling en wijdde enkeie woorden aan gestorven of ver­trokken leden.

Na nog enkele onderwerpen van veeartsenij kun-digen aard als klauwenbloed en longemphyseem te heoben besproken, ging men het schoone van het Woud van naderbij bezien en de wandeltocht ving aan.

Met den Heer Plet als gids trok men in ver­schillende groepjes door bosschen en beemden en ofschoon 't hier en daar zonnig en warm was, de humor van collega Zwart, die zoo verstandig was geweest een zonnescherm mee te Drengen, leed er niet onder en droeg niet weinig bij tot het ont­staan van een opgewekten geest onder de wande­laars. Op verschillende schoone punten werden we attent gemaakt, waarna het buiten „Oranje-stein" werd bezichtigd. Door den tuinbaas, die zich als the right man on the right place deed ken­nen, rondgeleid, genoten we nog des te meer van het schoone, dat hier te zien was.

Ieder luchtte zoo hier en daar eens een restantje van vroeger opgedane botanische kennis, zoodat men den tuinbaas bewonderende en respecteerende blikken zag werpen, vooral op collega Bosma, die dan ook als specialiteit op dit gebied was aange­wezen om onze eer op te houden tegenover den

practicus, wat naar ik vertrouw, volkomen gelukte. Sommigen waren bijna van oordeel dat men des

Schonen zu viel op eens te zien kreeg en verlang­den naar een stoel met een borrel.

De vriendelijke baas deed ons dan ook eindelijk uitgeleide, de Tent werd weer opgezocht en op een schaduwrijke plek voor het hotel ontvingen de respectievelijke magen een waarschuwing, dat ze zien hadden voor te bereiden op de dingen die zouden volgen.

Recht gezellig werd gedineerd en weer had de feestcommissie er naast den hotelhouder alle eer van. Aan alle schotels werd de noodige eer bewe­zen. Weinig werd er gespeecht, de gezelligheid leed er echter niet onder.

De Heer Boer sprak een woord van hulde om­trent de uitstekende regeling van zaken door de feestcommissie, de H.H. Plet, Veenstra en J. de Boer, waarmee de vergaderden volkomen instem­den. Namens dezen bracht hij der commissie zijnen dank voor hare bemoeiingen. Na het diner ver­toefde men nog geruimen tijd in 't lommer voor het hotel, genietende van-den prachtigen avond.

Omstreeks 7 uur kwamen de rijtuigen weder voor en voerden ons terug naar Heerenveen.

Na nog gezamenlijk bij Vernimmen een biertje te hebben gebruikt, zocht ieder weer het vervoer­middel op dat naar huis en de zaken leidde om na een dag van uitspanning met frisschen moed den strijd om 't bestaan voort te zetten.

Zeker zal 9 Juli 1896 bij velen onzer lang aan­gename herinneringen achterlaten.

Vergadering van Vrijdag 28 Augustus 1896.

Veeartsenijkundig onderwijs. Het rapport der rmiilllillll inzake reorganisatie van het Veeartse­nijkundig onderwijs gaf tot vrij uitvoerige bespre­king aanleiding. De Heer Boer kan er zich niet ge­heel mee vereenigen dat de commissie het vee­artsenij k. onderwijs geheel op den leest van het H. O. wil schoeien, 't Komt hem voor, dat er aan een zoodanige regeling behalve vele deugden ook gebreken kleven. Hij meent dat 't aan vele jongelui niet is toevertrouwd geheel op eigen beenen te staan en vindt dat in net rapport te weinig reke­ning is gehouden met de rubriek ouders der aan­staande veeartsen. Hij vindt het afschaffen van het internaat een goeie maatregel, maar is van oordeel dat er een prikkel om te werken moet blijven be­staan en zou de overgangsexamens willen behou­den of daarvoor in de plaats zien gesteld drie-maandelijksche rapporten of zoo iets.

De Heer Schat meent, dat dergelijke maatrege­len leiden tot dictatenstudie en het verkrijgen van oppervlakkige wetenschap.

De Heer W van Staa is 't evenmin eens met den Heer Boer en meent dat men op 19-jarigen leeftijd al eens begint te practiseeren wat ervan terecht zal komen.

Page 46: Diergeneeskunde Friesland

42

De Heer Plet voelt ook wel iets voor het be­houd der overgangsexamens.

De Heer Hubenet vindt dat als het doel is alles op den leest te schoeien als bij de studenten, men door dik en dun moet meegaan. Wie niet op eigen beenen kan staan mag verloren gaan, van surveil­lance is hij een beslist tegenstander.

De Heer Veenstra vindt het eene moeilijke kwes­tie om voor zichzelf een gevestigde opinie te krij­gen. Tegen 't internaat is zeer veel aan te voeren, toch is er ook wel iets voor te zeggen.

De Heer Boer zegt dat de eigenlijke kwestie is volkomen vrijheid of toezicht.

Hij heeft alleen een of ander middel willen zoe­ken om toezicht op de jongelui uit te oefenen. Het bezwaar is dat ze op de voorgestelde wijze geheel vrij zullen zijn. De verleiding doet velen vallen, die behouden konden blijven, waarom moet een dergelijk het H. O. aanklevend gebrek, behouden blijven.

't Bleek dat de vergadering algemeen tegen het bestaan blijven van het internaat is, bij stemming blijkt dat de meesten der vergaderden zijn voor­standers van vrije studie.

Tuberculine. Bij het punt over tuberculineinjec-ties deed de Heer Veenstra ons verslag van zijne inspuitingen bij 113 stuks vee op 4 stallen.

Ook anderen bleken ervaringen te hebben opge­daan met betrekking tot deze kwestie.

Uit de besprekingen blijkt dat men het noodig vindt, dat nog meer ervaringen worden opgedaan. Daardoor zullen, zooals de Heer Veenstra zegt, die gevallen waar na het inspuiten met tuberculine wel reactie optreedt maar geen tuberculose te con-stateeren is zeldzamer worden, terwijl aan den an­deren kant ook zeldzaam zullen worden de geval­len waar geen reactie volgde ofschoon tuberculose bestond. Hierbij zal men klinische symptomen kun­nen waarnemen.

De Heer de Boer maakt nog melding van een geval waar bij een koe na de injectie van tuber­culine een temperatuursverhooging van 2.6° was waargenomen. Later stierf het dier aan melkzucht. Bij sectie werd geen tuberculose gevonden.

De Heer v. d. Meulen voerde tuberculineinjecties uit op een stal van 52 dieren. 6 ervan reageerden, drie maanden later werden deze dieren opnieuw met een verhoogde dosis ingespoten, slechts 2 er­van reageerden.

Tenslotte werd door den Heer Boer gevraagd welke verschijnselen men gewoonlijk bij uier-tuberculose waarneemt.

De Heer Veenstra meent dat elke primaire chro­nische mastitis hoogst verdacht is als de melk eerst vrij normaal er blijft uitzien, langzamerhand echter dunner wordt.

De Heer Plet nam een dergelijk geval waar, waarbij wel eenige beterschap werd verkregen, de knobbel in den uier werd kleiner, toch liet hij uit

voorzorg de melk koken, later kreeg de uier een kolossalen omvang.

Ook de Heer Attema nam gevallen waar, waar­bij de uier al in omvang toenam, eerst op 't laatst viel verandering van de melk waar te nemen, bij sectie bleek algemeene tuberculose te bestaan.

De Heer W. v. Staa zegt dat de slagers bij hem al zoo menigmaal de ervaring hebben opgedaan dat dieren ofschoon in goeden voedingstoestand verkeerende met een slecht uier bleken tuberculeus te zijn, dat ze zoodanige dieren niet meer koopen.

Vergadering van Vrijdag 18 December 1896. Longemphyseem rund. Aan welke oorzaken

worden de talrijke gevallen van longemphyseem bij het rund toegeschreven luidt het punt geplaatst door den Secretaris, die zegt dat in Friedb. en Fröhner met enkele woorden op dergelijke geval­len elders waargenomen wordt gewezen en dat daarbij wordt vermeld, dat men 't over de oorza­ken nog niet eens is.

Uit de gevoerde discussie ter vergadering blijkt, dat we in dit opzicht nog niets zijn gevorderd, de oorzaken vrijwel onbekend. Wel is men het vrijwel eens omtrent de omstandigheden waaronder die ge­vallen optreden n.1. bij vee dat uit de korte weide in flink nieuwgras komt, de kwaal volgt dan niet zelden, niet de eerste dagen maar na een dag of wat.

Als vrije mededeeling wordt dooi den Heer van der Meulen melding gemaakt van een zeer eigen­aardig kraakbeengezwel aan de luchtpijp door hem waargenomen bij een veulen dat bij 't leven slik-bezwaar vertoonde, met aardappels was gevoerd, zoodat eerst werd gedacht dat de slokdarm was uitgezet.

De Heer Plet nam herhaaldelijk luxatie van de knieschijf waar bij 'n 2%-jarig paard. Als oorzaak denkt hij aan bepaalde zwaktetoestanden. Ook maakt hij melding van een bijzonder geval van miltvuur.

Nog worden besproken tuberculine-injecties en de prijs van tuberculine.

De Heer Ymker wenscht voor te stellen straks bij het vaststellen der vergadering met de maan re­kening te houden, omdat dit voor hem van veel belang is. Het bestuur zal daarmee zooveel moge­lijk rekening houden.

Vergadering op Vrijdag 3 September 1897. Bij de behandeling van de door het Hoofdbe­

stuur gestelde conclusie omtrent de noodzakelijk­heid van reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs en van de onderdeelen die dat bestuur meent dat die reorganisatie zal moeten omvatten volgen verschilende diliberaties daaromtrent.

Het eerste onderdeel de afschaffing van het toe­latingsexamen, maar daarvoor de toelating aan 's R. V. A. S. afhankelijk te stellen van het bezit

Page 47: Diergeneeskunde Friesland

43

van een diploma eindexamen H. B. S. met 5-jarigen cursus of een getuigschrift waaruit blijkt dat de adspirant bevoegd is tot het afleggen van de exa­mens bedoeld bij art. 84 van de wet van 28 Apri l 1876 Stbl. No. 102 tot regeling van het hooger onderwijs, vindt eenige tegenkanting. Echter wordt met 4 tegen 3 stemmen besloten het zoo te laten.

De verlenging van de studie rnet een jaar, de opname der bacteriologie onder de leervaicken en de doelmatige verdeeling der leervakken met uit­breiding van het aantal leeraren, vindt algemeen bijval. L)e afschaffing van het internaat vindt in den Heer H . van Staa en anderen besliste tegen­standers. De studie aan de veeartsenijschool wurdt dan te duur.

Na de besprekingen volgt het nemen van het be­sluit waarmee allen zich kunnen vereenigen, dat namens de afd. Friesland zal worden voorgesteld het internaat te behouden tot aan het natuuncundig examen.

De Heer W . v. Staa wenscht te hooren of bij de behandeling van klauwzeer ook bijzondere resul­taten met oude of nieuwere middelen zijn verkre­gen, wat niet het geval is. Allen hebben meer dan genoeg van die klauwaandoeningen, waaraan wei­nig eer valt te behalen.

De Heer bosma vraagt of hij een kalf met een groote navelbreuk met Chroomzuur zal durven be­handelen, wat toestemmend wordt beantwoord, 't Was zelfs gebruikt met gelijke hoeveelheid reu­zel dus 1 : 1. De Heer Veenstra gebruikte Bichrom. kalic. 1 : 3. De Heer Boer een ligatuur.

Vergadering van Vrijdag 24 December 1897.

Poudre Uterine de Roux. De Heer Attema leest een schrijven voor, waarin het middel zooals ge­woonlijk met veel ophef wordt aangeprezen voor 't afdrijven der nageboorte, het was hem te duur en vraagt of ook iemand het heeft aangewend. De Heer W . van Staa zegt, dat hij er den Heer de bruin over heeft geschreven, doch tot antwoord gekregen, dat deze er geen succes mee had gehad.

Algemeen is men van gedachte, dat het tot de kwakzalverij behoort.

De resultaten verkregen met tannalbine. Evenals van het vorige middel denkt men ook

dat dit te sterk wordt aangeprezen, daar men noch in de dierlijke, noch in de menschlijke praktijk er meer succes mee heeft gehad dan met tannine. Een schaduwzijde van dit middel is ook nog, dat het te duur is.

Het gebruik van de kettingzaag. Uit de gevoerde discussiën bleek, dat sommigen de zaag met suc­ces gebruikten, anderen niet, doch dat het veel af­hing bij welke soort abnormale verlossingen ze gebruikt werd.

Hoe boutvuur te bestrijden ? Zooals gewoonlijk worden ook voor deze ziekte tal van middelen aangeprezen, als wrangkruiden, aderlaten etc. etc.

die blijken niet steekhoudend te zijn. De Heer Plet deelt mede in de Telegraaf een artikel gelezen te hebben over de inenting tegen boutvuur, waarbij dit als afdoende werd genoemd. Algemeen is men het hiermee wel eens, doch in Friesland .stuit men op verschillende bezwaren, le zijn de boeren niet genegen, en dan het grootste de tijd van inenting, daar dit niet eerder kan geschieden, dan nadat het dier j a a r o u d is.

De Heer Feddema bracht hier tegen in, dat de Heer de Bruin gezegd had, dat dit wel vroeger kon gedaan worden.

Op voorstel van den Heer W . van Staa werd den Secretaris opgedragen, den Heer de Bruin hierover en meer in 't algemeen over boutvuur te schrijven.

De Heer H . van Staa zegt, dat hij vleesch van aan boutvuur geleden hebbend vee heeft verzon­den aan den Heer Mansholz, assistent bij profes­sor Kooiker te Groningen, waaruit deze een serum wi l fabriceeren.

Vrije mededeelingen enz. De Heer H . van Staa deelt mede, dat hij een

schrijven van denHeer Poels heeft gekregen, inhou­dende, dat deze de smetstof heeft gevonden, waar­aan zooveel pas geboren kalvers te gronde gaan. De smetstof is gezeteld in de vagina en op de vulva der barende koe, zoodat er een gunstig resultaat zal verkregen worden door voor en na de baring de schede en vulva te reinigen en te ontsmetten.

De Heer Plet zegt, dat de Heer Thomassen op de algemeene vergadering als onderwerp had, de waarde van Eserine en nieuwere cathartica voor de veeartsenijkunde ; deze had onder de cathar­tica ook genoemd arecoline, waarvan hij van een dosis van 10 c.gr. nog een onzekere werking zag, de vraag is welke is nog de beste arecoline hy-drochloricum of ar. hydrobromicum, geen der aan­wezigen, welke het had gebruikt. Algemeen is men van oordeel dat de oude behandeling n.1. lavemen­ten met purgantiae nog de beste is.

Vergadering van Vrijdag 19 Augustus 1898.

Boutvuur. Bij de behandeling van punt 2 inge­komen stukken en mededeelingen, wordt door den Secretaris een brief voorgelezen van den Heer M . G . de Bruin, aangaande vragen aan hem gesteld van b i l - of boutvuur, waaruit blijkt, dat de inenting hierbij voor onze provincie van nul of geener waar­de is, daar deze bij kalveren beneden de 6 maan­den geen z e k e r e immuniteit geeft.

Varkensenting. Mededeeling omtrent inspuitin­gen met Lorenze Schützserum (H . van Staa). De Heer H . van Staa deelt mede, dat onder zijn toe­zicht in de Gemeente Wonseradeel 607 varkens met deze stof zijn ingeënt. De stof is genoemd naar den uitvinder den Heer Lorenz, die naar het oordeel van den Heer van Staa, het te doen is, om er geld uit te maken ; de entstof alleen kostte voor deze varkens zoowat 200 gulden.

Page 48: Diergeneeskunde Friesland

44

Men kan de varkens op alle leeftijden inspuiten, hoe ouder en zwaarder, hoe grooter de hoeveelheid entstof; dit is wel wat lastig omdat men de var­kens telkens moet wegen. Men kan 2 of 3 keeren inspuiten ; na 2 inspuitingen duurt de immuniteit ± 3 maanden, na 3 ± 1 jaar. De le enting ge­schiedt met serum, waarvan men een groote hoe­veelheid moet inspuiten, de 2e enting 4 a 6 dagen na de le met cultuur, evenzoo de 3e, alleen moet men dan de dubbele hoeveelheid nemen van die der 2e.

Wat aangaat het succes, hierover is nog niet te oordeelen, daar er zoo goed als geen varkensziekte heerscht. Ook nu zijn er evenals vroeger met de Pasteursche methode controleproeven genomen, door de geënte varkens bij zieke te laten, ingewan­den te laten voeren van zieke varkens enz.; dit was bij beide gunstig. Deze methode (Lorenz n.1.; heeft dit voor, dat er eigenlijk geen aan sterven, zooajs vroeger met de entstof van Pasteur, en ook niet, dat het de dieren belemmert in hun groei.

Proeven genomen met Porcasan hebben slechte resultaten gegeven ; zoodat dit niet gebruikt kan worden.

De Heer W. van Staa vraagt met het oog op de wetenschap, waar de bacteriologie zulk een groote vlucht neemt, of er uitgaande van onze afdeeling ook gelegenheid zou zijn een cursus op te richten voor bacteriologie, om zoodoende iederen veearts in staat te stellen om hierin les te nemen.

De Heer H. van Staa zegt, wil men er nut van trekken, dan moet men dagelijks werken ; dit kan een practiseerend veearts niet, zoodat hij het ten sterkste zou afraden, om pogingen in het werk te stellen. Men kofflt evenver met een goed boek over bacteriologie te lezen.

De Heer Hubenet deelt nog mede, dat door hem goede resultaten zijn verkregen om de merriën drachtig te krijgen, door 1 uur voor het dekken de baarmoeder te irrigeeren met een solutie van bicar-bonas sodae.

Vergadering van Vrijdag 16 December 1898.

Vrije mededeelingen en voorstellen. Kalverziekten. De Heer Bergsma deelt de behan­

deling mede, welke dit voorjaar door den Heer Mansvelt is toegepast om het ziekworden der jonge kalveren te voorkomen en toont daarbij een korfje, dat de kalvers om den bek hebben 9 dagen lang na de geboorte en een poetser, waarmee de vagina wordt schoongemaakt.

Tuberculose. De Heer Buijterse deelt nog een aardig geval mee van tuberculine-injectie en wel dit, zij hadden voor een slachter voor de aardig­heid een vette koe ingespoten welke reageerde, bij slachting bleek deze tuberculeus te zijn en gaf toen aanleiding tot actie.

Invaginatie. De Heer Jansma had onlangs een veulen van ± \' 2 jaar onder behandeling gehad,

welke bij sectie bleek geleden te hebben aan een darminvaginatie van een lengte van jfs 2 dM.

Vergadering van Vrijdag 11 Augustus 1899. Kolder. De Heer Jansma. vraagt of kolder bij het

paard erfelijk is, ja dan neen ? De Heer Veenstra en meer anderen nemen aan

dat in de fokkerij kolder wel degelijk erfelijk is, maar dan ook de aanleg alleen.

Den Heer Jansma bevreemdt dit, want zegt hij, hoe is het dan mogelijk, dat kolderige merries in het stamboek worden opgenomen, waarop wordt geantwoord, dat dit niets geen wonder is, daar zelfs paarden met spat worden opgenomen.

De Heer Ymker verzoekt inlichtingen aangaande het tijdsverloop, dat men voor de 2e maal gerust tuberculine kan injiceeren voor onderzoek, en of 8 weken lang genoeg is. Algemeen is men van ge­dachte, dat deze tijd te kort is.

Boutvuur-enting. De Heer Veenstra kreeg gele­genheid kalveren te enten tegen bil- of boutvuur. De inspuiting was hem genoeg meegevallen. De entstof was een kleine hoeveelheid poeder, die in een enveloppe werd overgestuurd. Deze (de ent­stof n.1.) werd volgens voorschrift later aange­mengd om voor inspuiting te worden gebruikt. De enting geschiedde onder de staart of aan de schoft, na de plaats van inspuiting vooraf geschoren en gereinigd te hebben. Het tijdsverloop tusschen le en 2e enting was 8 a 10 dagen.

De Heer Feddema had ook een 20-tal 1 maal in­gespoten en niets geen nadeel ervan ondervonden.

Nog wordt te berde gebracht de Schmidtsche methode (kalfziekte). Volgens enkelen werd deze methode met succes door anderen met minder suc­ces aangewend. De Heer Veenstra echter vindt, dat men in het begin altijd voorzichtig moet zijn met de uitspraak, omdat men met andere middelen ook wel eens succes meent gehad te hebben.

Vergadering van Vrijdag 29 December 1899. Speengebreken. De behandeling van speenge-

b reken. De Heer Boer zegt, dat hij het op de agenda

heeft laten plaatsen, om er wat meer van te weten te komen. Hij heeft op het oog de vernauwingen in de tepel, 't zij boven of onder, met geheele of ge­deeltelijke vergroeiingen. Zit het onder, dan maakt hij een kruissnee, doch boven heeft hij eigenlijk nooit succes gehad, omdat het in het begin wel goed was, doch dadelijk daarna weer gelijk. Vol­gens Stockflett zou een geknopte bistouri goed succes geven en ook wel het afsnijden van het onderste der tepel zonder dat er lekkage overblijft. Hij vraagt nu of er ook zijn die een betere behan­deling weten en meer satisfactie hebben gehad.

Na discussie van de Heeren Zwart, Attema, H. van Staa en Bosma (de laatste ondervindt meest

Page 49: Diergeneeskunde Friesland

45

goede resultaten door met een lang melkbuisje successievelijk een gaatje door het kanaal te boren en daarna met een steekmes te steken), is men het eens, dat de vergroeiingen of vernauwingen onder met succes kunnen worden behandeld, doch die boven lastige dingen zijn, en somstijds nog masti­tis of zelfs den dood na zich sleepen.

Vrije mededeelingen. De Heer W . van Staa wi l de opinie der verga­

dering wel eens hooren, of men liefboots een ver­borgen gebrek noemt, ja dan neen.

De Heer H . van Staa deelt mede, dat hij ver­schillende processen heeft gehad dienaangaande ; het is een gebrek, dat na het kalven kan ontstaan, dit behoeft echter niet, want hij heeft het ook wel bij rieren gezien en het is daarom onmogelijk om te verklaren, dat het bij den verkooper na het kalven ontstaan is. Is het een koopvernietigend gebrek, dan zal dit afhangen van den tijd van verkoop, n.1. hoe langen tijd er over is verstreken.

De Heer Ymker vraagt of een veldwachter in on­ze apotheek mag komen om de gewichten na te sien of ze wel geijkt zijn. Het staat wel niet per sé in de wet, doch de meerderheid gelooft, dat wij, \vanneer we ongeijkte gewichten in de apotheek hebben en de veldwachter merkt het, dat we dan veroordeeld zullen worden.

De Heer Ymker deelt mede, dat hij tegen chro­nische diarrhee het door den Heer Thomassen aan­bevolen middel n.1. Nux vomica 20, sulph. cupric. 5 per dag aanwendt, doch dat dit hem wel eens in den steek laat, en w i l nu wel weten of er ook be­tere behandelingsmethoden zijn.

De Heer W . van Staa geeft per dag y2 gram Extract Nuc. vomicae, doch niet meer, want anders beginnen ze te persen en nog meer doorgang te krijgen. De Heer H . van Staa geeft in overweging om bij chr. diarrhee de bek na te kijken of soms Acid . hydrochl. toe te dienen, omdat het dikwijls een gevolg is van slechte vertering van het voed­sel. De Heer Bosma heeft dikwijls, wanneer de medicijnen in den steek laten, maismeel laten voe­deren, met kleine hoeveelheden te beginnen, en daarvan vaak goede resultaten gezien.

De Heer Attema heeft bij koeien wel eens ver­lammingen, die hij zich niet kan begrijpen, dat a l ­leen door kouvatten kunnen ontstaan. De meesten denken echter dat dit wel kan.

De Heer W . van Staa deelt mede, dat hij een paar Westontakels heeft aangeschaft (35 gulden), die hem uitstekende diensten bewijzen.

Vergadering van Vrijdag 18 Mei 1900. Vlekziekte-enting. Bespreking van de inenting

tegen vlekziekte. Inleider de Heer H. van Staa. De Heer van Staa

begon met te zeggen dat het uit een finantieel oog­punt èn voor de veeartsen èn voor de landbouwers van belang was. Voor de eersten om de verdien­sten, voor de laatsten om de groote verliezen, die

de varkensziekte alle jaren teweegbracht. In de le plaats wees spreker er op, dat er een acute en chronische vorm van varkensziekte was, en dat wat bij de eerste op den voorgrond trad, n.1. in­gewandsaandoening, dit bij de chronische minder aanwezig was, doch hier een aandoening der klep­pen op den voorgrond treedt. De ziekte wordt zoo­als wij weten veroorzaakt door een bacil en wel een staafjesbacil, die dit karakteristieke heeft, dat ze veel in de verschillende- organen, doch naar evenredigheid weinig in het bloed voorkomt, en verder, dat ze muizen spoedig doodt.

Men zag nu een stof te krijgen, die zoodanig werkte, dat ze het varken onvatbaar voor besmet­ting maakte. Het was de Heer Pasteur, die het eerst daarvoor een stof fabriceerde. In den beginne gaf dit oogenschijnlijk schitterende resultaten, doch later bleek dit niet het geval te zijn, zoodat er uit alle landen klachten kwamen over te sterke reactie, dat de stof ongelijkmatig werkte, en men hier te lande in 1894 de enting Pasteur dan ook staakte.

Nu kwam de serum-therapie. Men noemt het dier immuun, wanneer het niet meer vatbaar is voor besmetting ; is dit het geval doordat het dier de ziekte doorgestaan heeft, dan noemt men het actieve immuniteit, anders passieve immuniteit, het heeft dan een stof in het bloed, dat de smet­stof niet meer opneemt of liever onwerkzaam maakt. Het dier sterft aan het vergif, de toxine laat ons zeggen, dat de bacterie afscheidt en nu maken de witte bloedlichaampjes een tegengift, is deze sterk genoeg, dan kan de ziekte worden doorstaan.

In het lichaam moet nu een stof worden gebracht, laat ik ze antitoxine noemen, die dezelfde werking heeft, als die welke de witte bloedlichaampjes af­scheiden en hierop berustte nu de serumtherapie.

Het was de Heer Lorenz, die het eerst serum bij varkensziekte in praktijk bracht, doch dit gaf slechts ± 1 4 dagen immuniteit. Toen heeft hij cul­turen gemaakt, die met het serum aangewend, voor langer tijd afdoende waren. Daar de bewerking volgens Lorenz omslachtig en duur was, kwam de fabriek te Höchst er toe een serum ie fabriceeren, waarbij zij meende geen cultuur noodig te hebben. Het bleek echter, dat dit niet voldoende was, en zij moest er toe overgaan er een cultuur aan toe te voegen. Deze stof is nu niet meer zoo duur en bij den Heer Boerrichter, apotheker te Sneek, te ver­krijgen, zoodat ieder veearts in de gelegenheid is, er gebruik van te kunnen maken.

Nadat spreker eenige vragen n.1. de plaats van enten (binnenvlakte der schenkel), dat men twee spuitjes moest gebruiken, een voor het serum en een voor de cultuur, dat men als men 1 keer cul­tuur inspuitte, het dier ± 3l/2 maand immuun maakte, doch bij de 2e, hetwelk een dag of 10 na de le inspuiting geschiedde, ± 9 maanden, dat er per varken 1 gulden werd gerekend en dat de Yorkshire (in 't algemeen de Engelsche rassen) gevoeliger waren dan de andere, besloot deze zijn,

Page 50: Diergeneeskunde Friesland

46

ik mag wel zeggen voordracht, die de eerste was, welke op deze manier werd gehouden en welke met veel aandacht werd gevolgd.

De Voorzitter dankte den Heer van Staa dan ook voor zijn schoone voordracht en hoopt dat er meer collega's zijn, die dit goede voorbeeld zullen volgen, daar dit zeker zal bijdragen tot het bevor­deren van de opkomst der leden ter vergadering en dan natuurlijk ook tot de bloei van onze afdeeling.

Vrije mededeelingen. De Heer Bosma vraagt inlichtingen aangaande

castratie, snijden van rammen, met het oog op de exportslachterij.

De Heer Feddema had er 50 gesneden, en zoo maar de zaadstreng afgeknipt, zonder nabloeding en allen met goed gevolg.

De Heer Veenstra bond ze vroeger (de zaad­streng n .1.) en had dan wel eens last van tetanus en champignons.

De Heer Feddema had voor castratie een emas-culateur aangeschaft, welke hem uitstekend bevalt, slechts bij een paar stieren had hij meer nabloeding gehad dan anders. Om het dier staande te castree-ren, zooals werd aangegeven, was gemakkelijker gezegd dan gedaan en hem ook onmogelijk.

De Heer Attema deelt mede, dat hem bij sectie van dieren, die soms plotseling gestorven waren, bleek, dat deze geleden hadden aan miliair tuber­culose en vraagt of dit in verband kan staan met tuberculine-injecties.

De Heer Veenstra denkt, evenals de Heer H . van Staa, dat dit wel degelijk in verband kan staan, en dat tuberculine-injecties wel miliair tuberculose kan opwekken, n.1. als zulke dieren afstammen van tuberculeuse ouders.

De Heer Jansma vraagt of het ook kwaad voor het vee kan om water te drinken uit slooten, waar­in boterfabrieken hun vuil lossen. De Heer Bosma heeft gezien, dat dit wel kwaad kan, want dat dit invloed heeft op de kwaliteit der melk.

De Heer Ymker vraagt of het altijd mogelijk is bij een verlossing van kruis op kruis het achter­been weg te nemen, waarop de Heer Attema ant­woordt, dat dit soms gevaar oplevert voor ver­scheuring der uterus. Dit idee wordt door niemand gedeeld, wel is men van meening, dat het wegne­men van een achterbeen afhangt van de wijze, waarop men gewoon is te werken.

Vergadering van Vrijdag 17 Augustus 1900. Vlekziekte-enting. Mededeeling omtrent de re­

sultaten van de inenting tegen vlekziekte. De Heer Buijterse deelt mede, dat hij met den Heer Pol l ± 600 had geënt en gehoord had, dat het goed met deze varkens ging. Alleen had hij ± 20 ge-ent in stallen, waar de ziekte reeds aanwezig was, hiervan zijn 2 doodgegaan en de anderen hersteld.

De Heer Bosma had 207 geënt, waarvan 1 ge­storven was, echter niet aan vlekziekte. Hij had bij 2 Yorkshire reactie waargenomen en ook opge­

merkt, dat wanneer ze aan besmetting blootstaan, ze nog wel eens ziek worden, zoodat het hem voor­komt, dat het noodzakelijk is, dat men nog eens met een tweede cultuur inspuit (2 maal de 1 e hoe­veelheid). Verder had hij 76 zieken ingespoten, waarvan 8 gestorven ; de anderen groeien oogen-schijnlijk goed.

De Heer jansma had 8 ingeënt, waarvan één een weinig stijf was geweest, doch nu hersteld. Hij had gezien, dat de Heer Bergsma zieken had inge­spoten, die ook hersteld waren.

De Heer H . van Staa laat zich uit, dat het mis­schien wel goed is, om eenigen tijd later n.1. na de le enting nog eens met cultuur in te spuiten.

De Heer Buijterse heeft zuivere Yorkshire inge­ënt, deze ook met een tweede cultuur behandeld en ze nu gezond gehouden, terwijl ze verleden jaar, toen dit laatste niet was toegepast, doodgingen.

De Heer Boer vraagt met het oog op de per­missie van den Burgemeester, of het kan, dat men eerst serum inspuit en een paar dagen later cul­tuur.

De Heer H. van Staa antwoordt, in naam als districtsveearts en vindt dit onnoodig. Het is zijn gewoonte als hij aanvraag krijgt van een Burge­meester, deze permissie te geven en direct ook voor de volgende aanvragen, mits onder dezelfde voorwaarden. Denkt men dus als veearts, er zullen aanvragen komen, geef dan aan den Burgemeester maar iemand op, die een varken heeft, al wordt dit niet geënt, dat is nog niets, en men heeft dan voor de volgenden permissie, tevens doet hij opmerken, of het ook gewenscht is, dat wij wat publiciteit ge­ven van de resultaten der entingen ; hij wi l zich daarmee wel belasten, om er een artikel over in de courant te laten zetten.

De Voorzitter is van gevoelen, dat wij allen den Heer van Staa hier dankbaar voor zullen zijn, zoo­dat dit bij applaus wordt goedgekeurd.

De Heer H. van Staa vraagt, wat is de reden, dat de vlekziekte zoo slecht wordt aangegeven en daarbij de wet zoo wordt ontdoken. Als oorzaken hiervan worden aangegeven, dat de schuld bij de Burgemeesters ligt, door het bespottelijk te maken, dat de boeren nog te slecht met de wet op de hoogte zijn, en ook om hun eigen voordeel, n.1. om de anderen dan nog te kunnen verkoopen, ook ziet men in die gemeenten, waar de veldwachters er voor bezoldigd worden, dat daar het best wordt aangegeven.

Vrije mededeelingen. De Heer W . van Staa vertoont een emasculateur,

die volgens een bijgaand schrijven van den Heer Feddema, uitstekend bevalt.

De Heer Ymker vraagt, of er ook iemand onder­vinding heeft opgedaan, om bij kalfziekte inplaats van Joodkaliumsolutie, water in te spuiten. Nie­mand. De meesten voldoet de Joodkalium therapie echter best.

De Heer Veenstra laat pastilles zien en vraagt

Page 51: Diergeneeskunde Friesland

47

of er ook zijn, die er belang instellen deze te krij­gen met morphine enz., wel zijn hiervan van die klontjes, doch deze brokkelen zoo, wat met deze pastilles niet het geval is. Zij zijn hem gezonden door de Firma Brocades en Stheeman, van wie hij zijne medicijnen krijgt.

De Heer Boer is er sterk voor, omdat deze nogal veel paardenpraktijk heeft.

De Heer Bosma vraagt, is het aan te raden, om een elastische ligatuur te leggen om een navelbreuk ter grootte van + een bierglas en met een breuk­poort, waar men 3 vingers in kan krijgen ?

De Heer Boer zegt, dat dit best kan en dat de aanwending heel gemakkelijk is ; men begint maar aan de punt te winden en zoo tot boven toe. De genezing is meestentijds verrassend. Wel blijft er soms een groote wond vlakte over, doch laat deze maar schoonhouden, dan krimpt het langzaam bij elkander.

De Heer Ymker vraagt, komt bij mond- en klauwzeer wel longoedeem en zoodoende plotse­ling sterfgeval voor ? Dit wordt bevestigend be­antwoord.

Vergadering van Woensdag 24 October 1900. Vlekziekte-enting. De resultaten der inenting te­

gen vlekziekte. De Heer Buijterse had voor zoover hij wist goede resultaten door de enting verkregen, zoowel bij gezond als ziek geënten.

De Heer Bosma had 216 gezonden geënt, waar­van 1 ziek was geworden en gestorven. Van de Yorkshire-varkens die hij had geënt, was nu geen enkele ziek geworden en het vorige jaar wel. Dit kwam door de 2e enting met cultuur. Zijns inziens was het goed alle varkens, die wat vroeg werden geënt, 2 maal te enten. Van de zieken welke hij had geënt was de groei, vooral van die welke he­vig ziek waren, niet altijd goed ; ook waren er on­der, die wat stijf bleven.

De Heer Zwart had 26 geënt, die allen goed groeiden ; 1 ervan was gestorven aan verstopping.

De Heer H . van Staa is het met den Heer Bosma eens en wi l daarom de Yorkshire-varkens 2 maal enten en de overigen zoo laat mogelijk en anders tweemaal.

De Heer Bosma vindt, dat het wel goed is, om in een volgende vergadering er over te spreken, hoe de varkens te enten 1 of 2 maal. Dit wordt algemeen goedgekeurd.

Fractuur. De Heer H . van Staa deelt mede, dat hij het paard van den Heer Timmer te Kimswerd had gezien, hetwelk de Heer Pol l een been had ge­zet, en het leek best. Het was een kolossale frac­tuur der onderarm geweest.

De Heer Ymker had een paard gehad met een hevige bloeding uit de kling. Bij onderzoek bleek er een groot gat in de scheede te zijn en verder een fractuur van het zitbeen. Hij begreep niet hoe dit samen had kunnen gaan, daar ze heel afzonderlijk van elkander waren.

Chloor Barium. De Heer Bosma vraagt of er Heeren zijn, die chloor barium bij koliek hebben gebruikt. De Heer Boer heeft het meermalen ge­bruikt ; wanneer er tympanitische verschijnselen bij waren voldeed het hem goed, maar anders a l ­tijd slecht. Wel krijgt men een hevige werking, doch geen ontlasting ; daarbij komt, dat het zijns inziens nogal een aanwending is, waarbij men voorzichtig moet zijn. Hij is dan ook teruggekomen tot zijn oude methode, n.1. deze : is de pijn te he­vig, dan geeft hij eerst een morphine-injectie en wel 0.300 gram, appliceert dan een clysma, waar­bij hij zoo er tympanitische verschijnselen bij zijn, iets ether doet, verder inwendig purgantiae, be­daart de pijn niet spoedig na de morphine-injectie dan gaat de patiënt gewoonlijk dood. De purgan­tiae geeft hij altijd als pillen, nooit als drank, daar het hem nogal eens voor is gekomen, dat er dan slikpneumonie optrad.

De Heer H . van Staa doet mededeeling van een paard uit Tietjerksteradeel, waar hij de gepasseer­de week was geroepen als vermoedelijk lijdende aan kwade droes. In den beginne had hij gedacht dat de patiënt leed aan keeldroes, doch bij nauw­keurig onderzoek bleek het hem kwade droes te zijn. Het linker neusmiddenschot was totaal aan­gevreten en het had er veel van als was dit ver­oorzaakt door het ingeven van scherpe medicijnen in vloeibaren vorm door den neus.

Vergadering van Woensdag 9 Januari 1901. Veulenkeuringen. Welke waarde moet men toe­

kennen aan de veulenkeuringen ? De Heer Veen­stra leidde het punt in. Hij meent, dat het doel dezer keuringen is, om het overervingsvermogen van den hengst te bepalen en dit lijkt spreker moei­lijk, ja zeer moeilijk toe. Want in de le plaats is het gehalte der merries zeer verschillend en heeft dit invloed, dan de dekking, n.1. of de hengst reeds 4 of 5 merries achtereen gedekt heeft, en dan zijn er nog zoovele andere zaken, men kan daarom ge­makkelijk een verkeerd oordeel vellen en dwalen.

De Heer Attema denkt, dat dit het doel niet altijd is n.1. om het overervingsvermogen van den hengst te bepalen, zoo bijv. om een onderhouds-premie toe te kennen.

De Heer Veenstra bedoelde alleen de keuringen die van hengstenvereenigingen of hengstenhou-ders uitgingen.

De Heer Boer is het met den Heer Veenstra eens dat men het overervingsvermogen van den hengst niet kan afmeten naar de veulens, want zoo is het hem b.v. bekend, dat de veulens van zekeren hengst een slechten indruk gaven, zoodat de hengst daardoor een slechten naam kreeg en wat bleek, langzaam aan groeiden de veulens goed op, en werden als driejarigen beste paarden.

Men is dan ook algemeen van oordeel, w i l men het overervingsvermogen van den hengst bepalen, men keuringen moet houden van veulens, 1-, 2- en

Page 52: Diergeneeskunde Friesland

48

3-jarigen, en dat die veulenkeuringen meer een reclamemakerij zijn der hengstenhouders.

. Vrije mededeelingen. De Heer W. van Staa deelt mee, dat hij een

uterus had gereponeerd bij een koe, nadat ze 3 dagen geleden gekalfd had. Het ging gemakkelijk om de uterus in de scheede te krijgen, maar door de moedermond, daar deze reeds gedeeltelijk ge­sloten was, ging moeilijk.

Methode Poels. De Heer H. van Staa vraagt, verdient de methode Poels aanbeveling, ja dan neen ?

De Heer Attema verwart de zaak, hij zegt de methode berust op antisepticae en geeft men deze in handen van leeken, dan gaat het niet goed, ter­wijl hij later meedeelt, dat het bij hem het vorige jaar, terwijl hij ziek was, goede resultaten heeft gegeven, dus ook aan leeken was toevertrouwd.

De Heer Bosma heeft verleden jaar bij ± 25 boeren de methode eerst zelf toegepast en later moesten de boeren zelf, en nu is hem gebleken, dat deze er hoe langer laat men zeggen vertrouwder mee werden en alzoo nonchalanter, en dan ging het weer verkeerd. Zijns inziens heeft de methode, wordt ze goed toegepast, wel toekomst.

De Heer Veenstra is het volkomen hiermee eens. De Heer v. d. Meulen vindt de methode te om-

slachting en wordt ze vereenvoudigd, dan geeft ze niet, zoodat het hem voorkomt, dat het niet zoo'n hooge vlucht zal nemen. Ook haalt hij een voor­beeld aan van een bij andere veeartsen ook beken­de secure boer, waarbij de methode in het begin goede resultaten en het volgende jaar slechte had gegeven.

Vergadering van Vrijdag 24 Mei 1901. Algemeene Bibliotheek. Bespreking van de A l ­

gemeene Bibliotheek. De Heer H. van Staa vindt, dat het wenschelijk

is, dat er een catalogus komt van de Algemeene Bibliotheek, opdat men weet wat er is, en zoo­doende er gebruik van kan maken. Hij had er met den Heer van Esveld als bibliothecaris over ge­sproken en deze had hem verteld, dat hij bezig was met een beschrijvende catalogus, dit is wel prachtig, maar duurt te lang en hij wilde daarom dat er van onze Afd. dienaangaande een punt op de agenda kwam voor de volgende Algem. Ver­gadering.

Hiertoe wordt besloten en het punt aldus opge­zonden :

In de vergadering der Afd. Friesland van 24 Mei j.1. is naar aanleiding van eene bespreking der bi­bliotheek onzer Maatschappij besloten in de a.s. Algem. Vergadering aan te dringen op het uitge­ven van een catalogus inhoudende de titels van de aanwezige werken. Wel werd daar meegedeeld, dat een beschrijvende catalogus in bewerking was, maar aangezien dit vermoedelijk een langdurig werk is, stelt de Afd. Friesland voor ten spoedig­

ste tot het uitgeven van een catalogus in boven-genoemden geest over te gaan.

Tarief voor de enting tegen varkensziekte. De Heer W. van Staa stelt voor nu de tijd van

inenten tegen varkensziekte weer daar is, om een tarief daar voor te stellen, om zoodoende zooveel mogelijk gelijk te rekenen.

Na breedvoerige discussie's, waarbij de een geen tarief wilde hebben, omdat men dan kans liep weer te vervallen in hetzelfde als met het tuber-culineeren, een ander voorstelde 1 gulden in mas­sa's (n.1. de boer op een aangewezen plaats ko­men) en f 1.25 bij den veehouder aan huis, weer een ander om 1 gulden als minimum te nemen en dan overigens vrij, werd na stemming dit laatste met 10 tegen 3 stemmen aangenomen.

Vrije mededeelingen en voorstellen. Injectiespuit. De Heer Boer wilde wel ophelde­

ring hebben van het technische bij het varkens­enten, in 't bijzonder wat aangaat de injectiespuit.

De Heer H. van Staa zegt de eerste entingen geschiedden van Rijkswege en toen werden er ex­pres daarvoor aangegeven injectiespuitjes voor varkensenten gebruikt, door Hauptner vervaardigd. Deze waren voorzien van een slangetje of elastiek en voldeden slecht. Het beste is maar 2 gewone injectiespuitjes te gebruiken, die voor serum groo-ter dan die voor cultuur.

Wild venijn en aan 't bloed. De Heer Ymker vraagt wat is wild venijn en aan 't bloed ?

De Heer Hubenet: de le is een huidaandoening en het 2de, ja, dat weet geen der aanwezigen.

De Heer Attema denkt, dat er praedispositie bij in 't spel is, omdat men het vaak bij jongen van ouden die het gehad hebben ook aamreft, dit geeft men toe en schrijft dit toe, dat deze beesten even­als de anderen licht zwart bont zijn.

De Heer H. van Staa heeft het veel in zijn prak­tijk gehad en waargenomen, dat het meest altijd eerst aan de tepels kwam. Hij vermoedt dat niet de zon de oorzaak der ziekte is, maar wel de roest, die aan het gras zit, daarom komt het ook het meest in het najaar.

De Heer Veenstra is het hiermee volkomen eens, ook wordt in de litteratuur vermeld, dat zelfs bij witte paarden, die op klaverland liepen, de klaver met zwammen was bedekt.

De Heer Boer denkt, dat het licht ook wel dege­lijk zijn ivloed laat gelden.

Kalfziekte. De Heer Hubenet: Kan iemand mij ook een verklaring geven, dat koelen welke van kalfziekte zijn genezen, nog blijven liggen en niet weer overeind komen ?

De Heer van Staa zegt, zoo er op gelet wordt, dat er voortdurend wordt gekanteld, bijv. om 't uur en niet langer dan 1 dag laten liggen, dat er dan geen sprake van is, dat er één koe blijft lig­gen.

De Heer Bosma is het hiermede niet eens en denkt, dat een bloedstoornis in de diepte der spie-

Page 53: Diergeneeskunde Friesland

49

ren, waar later gangraen kan optreden de oorzaak wel degelijk kan zijn. De Heer van Staa zegt van niet.

Vergadering van Vrijdag 23 Augustus 1901. Vrije mededeelingen. Oogaandoeningen. De Heer J. de Boer deelt

mede dat in zijn praktijk zich bij drie naast elkaar wonende veehouders het geval voordoet dat zeere spenen gepaard gaan met oogaandoeningen, Ke-ratitis zoowel als Conjunctivitis. De meeste koeien en bij een boer ook de kalveren waren aangetast. Hij vraagt of dit wel meer gezien is. Niemand der aanwezige collega's heeft dit ooit opgemerkt.

Niet drachtig worden. De Heer Attema zegt, dat het niet drachtig worden der koeien tegenwoordig meer voorkomt dan vroeger. Hij heeft in die ge­vallen de moedermond gesloten gevonden. Hij trachtte dan die te openen met benulp van een di-latator, 't geen echter moeilijk ging. Na opening werd de koe gesprongen ; dit had wel succes, maar de behandeling is te lastig om haar in de praktijk toe te passen.

Boutvuurenting. De Heer Bosma vraagt naar de enting tegen boutvuur. Hij heeft gehoord dat die wel eens slechte resultaten gaf, als stoornissen na de enting.

De Heer Veenstra heeft 8 geënt, maar zonder reactie.

De Heer Attema heeft reeds twee jaar geënt. Het eerste jaar 70, het tweede 90 kalveren. De resul­taten waren best; de dieren groeiden er goed om.

De Heer H. van Staa deelt mede, dat door den Heer Eggink 't vorig jaar 500 geënt zijn met zeer goed resultaat. Hij gebruikte dadelijk de sterke vaccin, en zag daarvan geen stoornissen. Ook kal­veren jonger dan y2 jaar werden geënt, maar dan is de immuniteit niet zeker.

Emasculateur. De Heer W. v. Staa doet mede­deeling over het gebruik van den emasculateur. Hij heeft die ook gebruikt bij de castratie van een ouden beer en met succes, zonder bloeding. Hij en andere collega's waren over het gebruik ervan bij hengsten zeer tevreden.

De Heer Attema torseert de streng en meent dat de bloeding meestal ontstaat door scheuring in de zaadstreng.

Vergadering van 22 November 1901. Mastitis. De Heer Attema houdt een zeer inte­

ressante voordracht over de Mastitis bij het rund. De Voorzitter dankt hem voor zijn degelijk we­

tenschappelijk en historisch overzicht, en hoopt dat de spreker zich later nogmaals genegen mag betoonen een voordracht te houden. De Voorzitter noodigt den Heer Attema uit het stuk in het Tijd­schrift te plaatsen, waartoe deze echter niet gene­gen is.

Naar aanleiding van deze voordracht ontspint zich een levendige discussie over de oorzaken en

over de therapie der mastitis. Terwijl de Heer Atte­ma in acute gevallen warmhouden aanbeveelt en van oordeel is dat koude niet goed verdragen wordt, zijn de Heeren Jansma en Veenstra van meening dat in het begin der mastitis energiek koud houden de beste resultaten geeft. De Heer Feddema wil niet laten uitmelken als dat erg pijn­lijk is. In het 2e stadium der ziekte laat de Heer W. van Staa masseeren, en gebruikt de Heer Hu­benet Jodoformzalf. Over één zaak is men 't alge­meen eens, dat volkomen herstel met hernieuwde melkgeving zeer zeldzaam is. De inleider wijst nog op het belang van de antiseptische behandeling, hoewel injecties van zulke vloeistoffen geen schit­terende resultaten gaven, en het vernietigen der uitgemolken stoffen.

Over de oorzaak van het optreden van mastitis bij niet melkgevende dieren, de „Drop" is men het ook niet eens, hoewel men algemeen erkent dat er sepsis bij in 't spel is. De Heer Bosma beveelt daarvoor Digitalis aan, de Heer de Beijl aderla­ting, en de Heer Hubenet de tepel afsnijden.

Vrije mededeelingen. Castratie. De Heer Feddema zegt, dat het ca-

streeren met den Emasculateur bij hengsten hem goed bevallen is maar bij stieren slecht. 10 a 14 dagen later was de zaadstreng uitgezakt, dit zag hij bij een eigenaar in 5 van de 9 gevallen en bij een ander bij 1 van de 3.

De Heer Bosma geeft in overweging de stieren staande te castreeren, omdat dan de streng hooger kan worden afgeknepen.

De Heer Jansma zag van een hengstensnijder het uitrekken der zaadstreng van stieren tot deze brak. Ook de Heer Bosma had dit gezien met ge­volg, dat een uur later een patiënt was doodge­bloed.

De Heer Ymker vestigt nog de aandacht op anti­septisch castreeren. Hij zag 5 hengsten sterven door infectie. Andere leden erkennen zonder anti­septische behandeling niet te willen castreeren.

De Heer Bergsma heeft het aborteeren der koei­en gezien bij een vee-eigenaar, reeds beginnende in de weide op verschillende plaatsen, terwijl de koeien door 4 verschillende stieren besprongen wa­ren. Hij vraagt wat er aan te doen is.

De Heer Bosma heeft het achterstel van de koeien antiseptisch laten wasschen.

Vergadering van Vrijdag 17 Januari 1902. Vlekziekte-enting. In bespreking komt de resul­

taten der preventieve en de curatieve inenting bij vlekziekte.

Uit de mededeelingen der leden bleek, dat door hen waren preventief ingeënt 4135 varkens. Van deze waren later ziek geworden 145, en daarvan gestorven 34. Het aantal zieke varkens dat met se­rum behandeld was, bedroeg 205, en daarvan wa­ren gestorven 79.

Van de ziekte verdacht waren met serum inge-

Page 54: Diergeneeskunde Friesland

50

spoten 657, die verder gezond bleven. De volgende opmerkingen werden hierbij ge­

maakt. De Heer W. van Staa had een zeer gunstigen

indruk van de preventieve en van de curatieve en­ting. Hij had steeds een ruime hoeveelheid serum gebruikt.

De Heer Hibma had minder gunstige resultaten dan 't vorige jaar ; vele preventief geënte varkens waren ziek geworden en behandelde zieken waren gestorven.

De Heer Pol merkte op, dat van de genezen var­kens velen slecht groeiden ; zij brachten het tot 150 a 160 halve kilo's, maar dan wilden zij niet verder. Dit wordt door den Heer Bosma toege­schreven aan een hartgebrek.

De Heer Bosma zag drie varkens sterven na de enting; de oorzaak was een bloeding in de buik­holte en bij een darmruptuur. Hij schrijft dit toe aan het enten pas na het drinken, waarvoor hij daarom waarschuwt.

Hij had opgemerkt dat het weerstandsvermogen bij vette varkens in een donker hok het geringste was, terwijl hij daarin geen verschil gezien had tusschen de verschillende rassen.

Hij had opgemerkt, dat herstelde varkens na 60 dagen weer ziek geworden en gestorven waren. De Heer H. van Staa meent dat het weerstands­vermogen tusschen Yorkshire en inlandsche rassen wel verschillend is op grond van vroegere ervarin­gen. Het resultaat van de behandeling van zieke varkens in afhankelijk van de reeds ingetreden or­ganische veranderingen. Het verschil in immuniteit na de preventieve inenting meent hij te kunnen toeschrijven aan meerdere of mindere deugdelijk­heid van de cultuur, die na 5 of 6 dagen reeds in werkzaamheid afneemt.

De Heer Feddema gebruikte steeds een groo-tere hoeveelheid serum dan voorgeschreven is, b.v. 7 inplaats van 5 gram, en had gunstige resultaten.

Door enkelen werd opgemerkt dat de biggen van ingeënte drachtige zeugen ziek werden en stierven.

De Heer Bosma had zulke jonge biggen van en­kele dagen oud met serum behandeld en zien ge­nezen.

De Heer Hibma zag 3 toornen jonge varkens ziek worden met blauwe vlekken en later korst-vorming. Twee toornen stierven, een genas.

Men twijfelt of dit vlekziekte geweest was, te­meer omdat men van de ziekten der varkens nog niet alles weet.

Wat de techniek aangaat, achten velen het staande enten van groote varkens het beste. W. v. Staa legt een lus om de bovenkaak en bindt het touw vast; het varken trekt daaraan en laat zich aan de binnenvlakte der dij enten.

De Heer de Boer zag bij het neerleggen been­breuk ontstaan. Hij had vernomen dat van ziekte herstelde zeugen moeilijk drachtig te krijgen wa­

ren. Ook de Heer Veenstra had dit wel gehoord, terwijl de Heer Bosma opmerkt, dat van ouds der­gelijke varkens voor de fokkerij bestemd werden, wat het tegendeel bewijzen zou.

De Heeren Hubenet, Ymker en Bosma hadden zich door een toeval geïnfecteerd met serum of cul­tuur, dit wisten zij niet. Er ontwikkelde zich op de geïnfecteerde plaats aan de hand een phlegmoon, olauw gekleurd. De Heer Hubenet had zelfs blau­we vlekken in het aangezicht gekregen, die hem noodzaakten het bed te houden. Boutvuurenting. Preventieve inenting tegen bout­

vuur. De Heer Feddema had 198 geënt ; een was ge­

storven aan boutvuur, een aan entboutvuur. De laatste schrijft hij daaraan toe, dat door de weer­spannigheid de naald in het spierweefsel gedron­gen was. Ook het vorige jaar was hem dit gepas­seerd. Hij entte kalveren van 2y2 tot 5 maanden, steeds met de volle dosis entstof, le en 2e vaccin van Arloing en Cornevin.

De Heer Bosma entte 44, ongeveer 5l/2 maand oud. Entplaats boven aan de hals. Hij had door het enten aan de schouder de naald gebroken.

De Heer Jansma zegt, dat door den Heer Eg­gink alleen met 2e vaccin geënt wordt, met goede resultaten.

De Heer Ymker vertelt dat Paimans ook alleen 2e vaccin gebruikt en duizenden geënt heeft met goede resultaten.

De Heer Pol heeft 151 ingeënt, waarvan een aan boutvuur gestorven is. Hij entte voor aan de schoft en ontsmette de huid.

De Heer Hibma entte 37, waarvan geen stierf. De Heer W. van Staa 26, bij boeren, die steeds

veel last van boutvuur hadden, en nu geen enkele verloren.

De Heer Ymker entte 225, niet beneden de 5 maanden, waarvan niet een stierf.

De Heer de Beyl entte 20, zonder de huid te ont­smetten en stak de naald ook door spierweefsel. Hij had gunstige resultaten.

De Heer Attema entte 91, waarvan twee stier­ven, 3 maanden na de enting. Hij entte op alle leeftijden. Hij meent dat voorgeschreven is aan de schouder te enten, of aan de staart, om niet in het losse bindweefsel te enten.

Volgens de statistiek zouden de resultaten gun­stiger zijn aan schouder en staart, dan aan de hals.

De Heer H. van Staa zegt, dat die statistieken loopen over duizenden gevallen, en het verschil dan nog niet groot is.

Men is het er over eens, dat op eiken leeftijd met de volle voorgeschreven dosis kan worden in­geënt, dat de immuniteit bij dieren van 6 maanden levenslang is, maar van jonger dieren niet bekend. Daarom worden de geënte jonge kalveren op den leeftijd van 6 maanden nogmaals geënt, met 2e vaccin.

Onderscheidene leden maakten de opmerking,

Page 55: Diergeneeskunde Friesland

51

dat bij veehouders, die vroeger veel verloren, thans na het enten geen enkel sterfgeval meer voor­kwam.

Als vrije mededeeling merkt de Heer H. van Staa op, dat in deze provincie lezingen zullen ge­houden worden over kalfroom, waarvan de samen­stelling is als volgt : caseïne 5, vet, katoenzaad-olie 45, rietsuiker 32, water 15, en verder nog eenige aschbestanddeelen.

De Heer Ymker vraagt inlichtingen over het bloedwateren.

De Heer Jeronimus heeft gelezen, dat dit is toe te schrijven aan een smetstof, door insecten over­gebracht (Trypanozoën).

De Heer Bosma zag het op stal en het week na verandering van drinkwater.

De Heer Veenstra toont een breuk van een koot-been, 't welk in 4 groote en tal van kleinere stuk­ken gebroken was. De Heer Veenstra had ondanks deze splinterbreuk nog groote moeite gehad de breuk bij het leven te diagnostiseeren, zoo goed werden de stukken door het peesweefsel bijeen ge­houden.

Vergadering van 30 Mei 1902.

Door den Heer Veenstra wordt ingeleid de vraag „Bestaat er een sterk, resp. zwak overervingsver­mogen."

Inleider meent die vraag ontkennend te kunnen beantwoorden. Afgezien van lichamelijke verzwak­king door ziekte of anderszins, die tijdelijk een ver­mindering van overervingsvermogen zouden kun­nen teweegbrengen, is spreker van oordeel, dat onder normale omstandigheden elk individu het­zelfde vermogen van overerving bezit.

Ingeval van een ouderenpaar nakomelingen ont­staan met betere eigenschappen dan hunne ouders, dan hebben de ouders die betere hoedanigheden reeds bezeten, al konden wij die niet waarnemen.

Door den Heer Attema wordt als voorbeeld voor het tegendeel gewezen op de kruising in het Oos­ten der provincie met Gron. witkop stieren, waar­van de kalveren alle witte koppen en het vleesch-type overkrijgen.

De Heer H. van Staa drukt vooral op de con­stantheid van het ras ; waar vele geslachten aan­een de dieren steeds bepaalde hoedanigheden heb­ben bezeten, zullen zij die eigenschappen ook zeer zeker op hunne nakomelingen overbrengen.

De inleider, de sprekers beantwoordende, meent dat het voorbeeld van den Heer Attema geen be­wijs voor het tegendeel is, wijl hij niet alle afstam­melingen van zulk een stier gezien heeft. Het vrij regelmatig voortbrengen van nakomelingen met goede hoedanigheden bewijst, dat er bij die ouders diezelfde hoedanigheden bestonden, hoewel niet zichtbaar voor ons oog.

Prijs entstof vlekziekte. Ter sprake komt de hooge prijs der entstoffen tegen vlekziekte.

De Heer H. van Staa heeft er bij de fabrikanten moeite voor gedaan, om op billijker voorwaarden die stoffen te verkrijgen, maar kreeg nul op 't re-quest. Mogelijk zou coöperatieve inkoop van een tusschenpersoon in Duitschland voordeeliger zijn, maar dan komt het bezwaar dat de culturen te oud worden.

De Heer jeronimus stelt voor in de Algem. Verg. voor te stellen „om bij de Hooge Regeering er op aan te dringen de bereiding der entstoffen zelf ter hand te nemen."

De Heer H. van Staa zegt, dat die zaak reeds lang bij de regeering aanhangig is en haar onder­scheidene aanbiedingen gedaan zijn, tot nog toe zonder succes. Het voorstel jeronimus wordt aan­genomen met 6 tegen 5 stemmen en een blanco.

Krampigheid. De Heer Bosma bespreekt een ge­val van zoogen. krampigheid bij een koe, waar blijkbaar niets anders bestond dan pijn in de voet­zolen.

Algemeen is men van oordeel dat die zoogen. krampigheid steeds neer komt op pijn in de hoe­ven, gewoonlijk tengevolge van doorgeloopen zolen. .Diphth. glossitis. De Heer J. de Boer bespreekt de zoogenaamde worm op de tong, een diphteri-tische glossitis, voorkomende bij kalveren in Over­ijssel, zeer besmettelijk. Afkrabben en behandelen met 10 % creolinoplossing brengt spoedig herstel.

Vergadering van 15 Augustus 1902. Boutvuur. De Heer Bergsma deelt mede dat hij

een koppel van 14 kalveren had ingeënt tegen boutvuur met le vaccin, waarvan binnen 12 uren 3 dood, één ernstig en 9 minder ernstig ziek waren. De gestorven kalveren hadden erge longoedeem getoond, ook de ernstig zieke had vrij zeker daar­aan geleden. Aan het vleesch was niets abnormaals te zien geweest.

De Heer H. van Staa is van oordeel dat de af­zenders aan het Laboratorium zich zullen vergist hebben, waar het niet aan de techniek te wijten geweest is.

Vroeger is het reeds voorgekomen dat men van Pasteur een entstof tegen vlekziekte verontreinigd met bacillen van maligne oedeem verkreeg.

De Heer Ymker meent, dat de enting alleen met 2e vaccin dan wel zeer gevaarlijk moet zijn, waar die met le vaccin reeds zulke erge gevolgen kan geven, waartegen de Heer v. Royen opmerkt dat door hem met de Heeren Plet en Eggink wel 1000 kalveren met 2e vaccin alleen geënt zijn zonder schadelijke gevolgen.

De Heer Bosma merkt op dat de Heer Paimans hem geschreven had, dat deze 6000 a 7000 kalve­ren had geënt, een groote 1000 alleen met 2e vac­cin, en daarbij slechts 2 had verloren aan entbout-vuur.

De Heer W. van Staa verloor 2 kalveren aan boutvuur, 4 a 5 dagen na de enting.

Page 56: Diergeneeskunde Friesland

52

Men houdt het niet voor onmogelijk dat dit ent-boutvuur is geweest.

Vergadering van 7 November 1902. Steriliteit. Door den Heer de Boer wordt ter

sprake gebracht het feit, dat vele koeien niet drach­tig willen worden, soms een groot gedeelte van een stal ; niet alleen dit jaar, maar ook vroegere jaren. Hij vraagt of dit door andere collega's ook gecon­stateerd is en wat men er aan doen kan.

De Heer Buijterse constateert hetzelfde, en dat het dit jaar meer voorkwam dan andere jaren. Hij weet er geen oorzaak voor.

De Heer Attema heeft het ook veel gezien. Hij denkt dat het een besmettelijk lijden is van het slijmvlies van het ostium, waardoor kramp of iets dergelijks ontstaat, zoodat het ostium niet geopend wordt tijdens de tochtigheid. In een Duitsch tijd­schrift had hij daarover een artikel gelezen, waar­in een instrument aangegeven werd om het ostium te openen. Hij had dit eenige malen in toepassing gebracht en hoewel het openen met veel moeite ge­paard ging, ook wel succes gehad.

De Heer W. van Staa is ook van oordeel, dat er een besmettelijk slijmvlieslijden aan ten grondslag ligt, welke aandoening door den stier kan worden overgebracht. Door inspuiting met Bicarb. natr. had hij in de helft der behandelde gevallen succes gehad.

De Heer Bosma zag ook succes van dit middel en had enkele malen daarbij gezien, dat er veel slijm afvloeide.

De Heer Feddema heeft het volksmiddel in toe­passing gebracht om l / 2 Kilo witte suiker een of twee dagen voor het springen toe te dienen, ter­wijl de Heer Jansma heeft opgemerkt, dat die koeien, die niet drachtig wilden worden, na enkele dagen op stal gestaan te hebben, wel drachtig werden.

De Heer van Royen behandelde 3 koeien met Bicarb. natr. waarvan 2 drachtig werden.

De Heer Bergsma deelt mede, dat iemand een koe die men niet drachtig kon krijgen voor den stier van zijn buurman bracht; het gevolg was dat de koeien van dien buurman na dien tijd begonnen te vloeien en niet drachtig te krijgen waren.

Vrije mededeelingen. Kalfziekte. De Heer Huizinga deelt mede, dat hij

aanvankelijk de koeien met kalfziekte met J. K. behandelde en geen succes had. Nu behandelt hij ze door veel lucht in 't uier te brengen en heeft beste resultaten.

Ook de Heer W. van Staa heeft veel succes met sterke vulling met lucht.

De Heer Attema en de Secretaris deelen ook mee, dat Joodkalium zonder veel lucht geen resul­taten geeft, met veel lucht echter zeer goede.

Dood door verorbering nageboorte. De Heer Bosma deelt nog een interessant ziektegeval mede.

Hij werd des avonds geroepen bij een koe, die

plotseling ongesteld was geworden. Bij zijn komst vond hij het dier liggend, krampen vertoonende, moeilijke, rochelende ademhaling, urine vloeide on­willekeurig af, temperatuur normaal. De koe had 5 weken geleden gekalfd. Des namiddags had het dier reeds een slingerenden gang vertoond, maar nog de gewone hoeveelheid melk gegeven. Spreker vermoedde vergiftiging door planten, doch zijn on­derzoek in die richting leverde den volgenden mor­gen niets op. Toen was de toestand van de patiënt erger, en werd de dood verwacht, die 's avonds in­trad. Daar hij verwachtte dat het vleesch toch niet voor de consumptie geschikt zoude zijn, had hij het slachten afgeraden. Bij de opening was hij niet tegenwoordig geweest. Bij onderzoek bleek uit­wendig aan het vleesch en de ingewanden niets abnormaals te zien te zijn. Bij het openen der pens bleken aan de binnenvlakte lange smalle strooken van veranderde kleur aanwezig te zijn, gelijkende in vorm op rietbladeren. Bij onderzoek der pens-inhoud vond hij ineengedraaide stukken van een nageboorte. In de lebmaag en dunne darmen vond hij een groote hoeveelheid etter.

Het lag dus voor de hand dat bij deze koe de nageboorte niet uitgedreven was, en zij na het te voorschijn komen deze had verorberd.

De Heer Bosma was van oordeel, dat de eige­naar, die de koe voor 4 weken gekocht had, recht had op schadevergoeding. . De vorige eigenaar wist niet dat de nageboorte bij de koe gebleven was, daar zij in 't land gekalfd had.

Men vindt het geval interessant, doch kan zich de aanwezigheid van etter niet verklaren. Uit de nageboorte kan zij niet voortkomen en van de aan­wezigheid van een absces was den Heer Bosma niets gebleken. Het slijmvlies der dunne darmen had er normaal uitgezien.

Boutvuur. De Heer de Beyl vraagt waaraan boutvuur te onderkennen is wanneer uitwendig niets is waar te nemen van het knisteren.

De Heer v. d. Meulen zegt, dat het kalf dan suf heenligt, en niet overeind te krijgen is, terwijl de Heer Bergsma van oordeel is, dat bijna altijd wel een plaatsje te vinden is, waar het knistert. De Heer Bosma zegt, als men een plaats die zich iets verdikt vertoont, een kwartiertje wrijft, steeds zal beginnen te knisteren als het boutvuur is.

Ouderdom t.b.c. processen. De Heer Huizinga vraagt naar de kenteekenen van den ouderdom der tuberculeuse haarden. Volgens de Bruin zal een verkalkte haard minstens 3 a 4 maanden oud zijn, doch volgens de onderzoekingen van de Jong gaat dit niet op.

De Heer H. van Staa raadt in dit opzicht groote voorzichtigheid aan.

Vergadering van Vrijdag 9 Januari 1903. Boutvuur. De Heer Bergsma deelt mede, dat hij

na de reeds vroeger medegedeelde slechte uitkom­sten van de enting tegen boutvuur, het sterven van

Page 57: Diergeneeskunde Friesland

53

3 kalveren na de eerste enting, toch met die enting is doorgegaan en bepaald goede resultaten gekre­gen heeft, want in hokken waarin anders alle jaren verlies aan boutvuur voorkwam, bleef dit na de enting uit.

De Heer H . van Staa deelt mede, dat in 1902 in Friesland zijn ingeënt 3783. Aan entboutvuur zijn gestorven 11, aan boutvuur na de enting 19, samen 30, dus nog niet 1 % . Daaronder waren ook kalveren die nog geen 6 maanden oud waren. Speciaal is geënt bij die veehouders die steeds veel last van boutvuur hadden, zoodat de resultaten be­paald zeer goed te noemen zijn.

Enkele veeartsen enten alleen met 2e vaccin, met het beste resultaat, doch de Heer H . van Staa geeft in overweging de voorschriften te volgen, op­dat als er ongelukken voorkomen, men steeds ver­antwoord is wat de techniek aangaat.

De Heer Attema merkt op, dat de handboeken over veeartsenijkunde, ook de nieuwste, abusieve­lijk aangeven dat kalveren jonger dan 6 maanden niet aan boutvuur zouden sterven. De Heer Berg­sma schrijft dat daaraan toe, dat in 't buitenland de kalveren dikwijls lang bij de moeder blijven en tijdens de melkvoedering geen last van boutvuur hebben.

Vlekziekte-enting. De Heer H . v. Staa deelt mede dat in 1902 tegen vlekziekte preventief zijn inge­ënt 11589 varkens, tegen 5361 in 1901 en 1299 in 1900. De resultaten zijn gunstig. Ziek geworden en hersteld zijn 21, gestorven of geslacht 26, slecht gegroeid 18.

Een der veeartsen zag dat van 2 toornen var­kens op eenzelfde plaats, denzelfden dag geënt, met dezelfde stof, de eene koppel steeds gezond bleef, terwijl in de andere ziekte optrad en er zelfs eenigen stierven.

De Heer H . van Staa onderstelt, dat deze laat­ste varkens aan een andere ziekte dan vlekziekte geleden zullen hebben.

Vlekziekte is in 1902 weinig voorgekomen. Ook in Wonseradeel, waar gewoonlijk die ziekte het eerst optreedt, kwam zij weinig voor, evenmin in Hennaarderadeel. Dit is waarschijnlijk toe te schrij­ven aan de enting.

Curatief werden geënt 1268 zieke en verdachte varkens, van de zieke stierven 57, van de verdachte niet een.

Varkenspest. Sedert een paar jaar, zegt de Heer H . van Staa, komt in deze provincie een ziekte onder de varkens voor, waartegen men eerst vreemd opzag. De dieren hoesten ; oudere varkens groeien minder goed, jongere sterven er wel aan. De voorste gedeelten der longen, soms ook het hart waren aangedaan, meestal gepaard met aandoening van de darmen, waarin diphteritische zweren voor­komen en bij eenigszins langeren duur ook als knoopen gezwollen lymphklieren.

Die ziekte is de varkenspest. Jonge varkens worden gewoonlijk eerst aangetast als zij van de

zeug afgewend zijn. Zij krijgen een frequente adem­haling, hoesten, tranende oogen, verstopping en soms ook roode plekken ; zij sukkelen en soms zijn zij spoedig dood.

Soms treden ook hersenverschijnselen op, zoo­dat het ziektebeeld nog al afwisselt.

Almanak. De Secretaris stelt de vraag of het ook wenschelijk is vanwege de Maatsch. een almanak uit te geven, alleen verkrijgbaar voor veeartsen. Daarin op te nemen een lijst van geneesmiddelen met de dosis, en vooral een praktische kalender voor dagelijksche aanteekeningen. De uitgave zoude voor 350 exemplaren niet meer dan f 200 bedragen, zoodat de prijs matig gesteld kan wor­den.

Men is van oordeel dat het niet gelukken zou de almanak uit de handen van ampiristen en boeren te houden, waarom besloten wordt die zaak voor-loopig aan te houden.

Darmsteen enz. De Heer Hubenet vertoont een groote darmsteen, afkomstig van een boerenpaard en twee rudimentaire kiezen, uit oorfistels afkom­stig.

De Heer Ymker vertelt, dat hij bij een koe met Hydrallantois 160 Liter water afgetapt had. De pa­tiënt was nu veel beter.

Vergadering van Vrijdag 29 Mei 1903. Boutvuur. De Heer H . van Staa brengt de me­

thode van Thomas te Verdun betreffende inenting tegen boutvuur ter sprake, en vertoont daarbij het instrumentje waarmede de met verzwakte virus ge-inïmpreigneerde draadjes onder de huid van den staart gebracht worden. Die draadjes blijven daar langen tijd werkzaam en zouden daardoor volko­men immuniteit geven.

Spreker vreest dat die entingsmethode wel eens aanleiding tot verlies van een gedeelte van den staart zoude kunnen geven, wat een leelijk incon-vénient zoude zijn.

De fabricage van een en ander is in handen van een Maatschappij, die daarvoor op Amerikaansche wijze reclame maakt.

Aangezien die reclame zich ook uitstrekt tot „de Veldpost", vreest men dat die inenting wel door boeren en kwakzalvers zou kunnen worden ver­richt, redenen waarom de leden een gereserveerde houding tegenover deze entingsmethode willen aannemen.

Abortus. De Heer J. de Boer zegt, dat in zijn omgeving dit jaar veel abortus is voorgekomen. Hij vraagt inlichtingen wat hiertegen te doen is.

De Heer Feddema heeft de koeien en de stallen laten wasschen met carbolwater en meent goede resultaten te zien, maar heeft nog te weinig resul­taten.

De Heer Boer heeft dit ook gedaan, ook de Brüneesche injecties met 2 % phenyl toegepast en ook de vagina ingespoten met 5 % solutie van Bicarb. natr. Hij is van meening dat het resultaat

Page 58: Diergeneeskunde Friesland

54

nihil is, wel eens succes, maar ook zonder behan­deling verdwijnt de ziekte na verloop van een paar jaar.

De Heer Huizinga zag het eerst optreden in de 5e—7e maand ; 't volgend jaar bij diezelfde koeien later, en over 2 jaar kalfden de koeien op tijd. Hij is van oordeel dat er dan immuniteit opgetreden is. Bij de dieren die vroeg aborteerden gingen de secundinae mede af, zoodat de gevolgen voor die dieren niet ernstig waren.

De Heer H. van Staa brengt het aborteeren in verband met den stier, evenals dit ook waarschijn­lijk is bij de ziekte der jonge kalvers. De stier zou de smetstof van de eene op de andere koe over­brengen.

De Heeren Veenstra en Boer bevestigen dit, door te wijzen op voorbeelden dat de ziekte in een stal optrad nadat de stier koeien uit een stal waar de ziekte heerschte gedekt had.

Spoedige afzondering van aborteerende dieren wordt algemeen als noodzakelijk aangemerkt.

Miltvuur. De Heer J. de Boer doet mededeeling van een behandeling van miltvuur met creoiin. In Februari trad miltvuur op bij een koe met lethaal verloop. 2 dagen later werd een andere koe aan­getast met temp. van 41.7. Hij gaf dit dier ieder uur 1 lepel creoline, wat tengevolge had dat de temp. in een nacht 2° daalde. Hij verminderde toen de dosis creoiin, waarop de temp. weer rees. Toen de hoeveelheid creoiin weer verhoogd werd, daal­de de temp. weer en bleef verder normaal.

De Heer Veenstra zag ook een geval waarbij de koe zelfs bloeddiarrhee had en toch na gebruik van groote giften phenyl herstelde. Hij heeft op­gemerkt dat het 2e geval gewoonlijk lichter ver­loopt dan het eerste.

De Heer v. d. Meulen gaf bij een tweede geval antifebrine en zag ook herstel optreden, terwijl de Heer de Beyl ook drie zag herstellen na behande­ling met phenyl.

Kunstmatige voeding. De Heer Veenstra spreekt over de kunstmatige voeding van veulens. Als een merrie sterft is het rationeel het veulen bij een andere merrie te brengen, maar die is niet steeds voorradig. De fokkers trachten dan het veulentje groot te brengen met geitenmelk, karnemelk met stroop, verdunde koemelk.

Bij de melk van een merrie vergeleken heeft de koemelk te veel vet en te weinig melksuiker, ter­wijl ook net zoutgehalte te gering is, wat invloed heeft op de stolling der kaasstof.

De regel der praktijk om karnemelk met stroop te geven heeft dus een goeden grond. Ook ver­dunde koemelk met melksuiker zou goed zijn. Men laat de veulens eerst 6 maal en later 4 maal daags drinken, en vooral alles zindelijk houden.

't Is bekend dat de eerst gemolken melk minder vet heeft dan de laatst gemolken ; de eerste halve Liter had 0.7 % vet, de laatste 4.7 %. Theore­tisch zou dus de eerst gemolken melk onder toe­

voeging van melksuiker ook geschikt moeten zijn, maar praktisch heeft hij het nog niet toegepast.

De hoeveelheid melk die een merrie geeft wordt door hem op grond van de ervaringen van Ooster-sche volken geschat op 6 a 13 Liter per etmaal.

De Heer Ymker zag een veulen goed opgroeien bij afgeroomde melk ; een ander bij karnemelk sterven.

De Heer Attema geeft een manier aan om een veulen door een andere merrie te doen aannemen. Hij wascht de veulens met brandewijn en gaat ze dan verwisselen. Dit had goede gevolgen.

De Heer Bosma liet de veulens versche wei ge­ven. Zij groeiden er goed van. Op den leeftijd van 3 weken kregen zij er haver bij.

Rectaal scheur. De Heer Bergsma doet mededee­ling van een geval dat bij het dekken van een merrie de penis in het rectum terecht kwam en een scheur in de bovenwand ervan te weeg bracht. De merrie stierf een halven dag later. Hij vraagt of de eigenaar der merrie recht heeft op schadevergoe­ding ; volgens de redeneering van Gerlach zou dit wel het geval zijn.

Men is van oordeel, dat dit niet het geval is, om­dat er geen opzet bestaat.

De Heer Hibma weet van een dergelijk geval, waaraan ook niets te doen bleek.

Miltvuur. De Heer H. van Staa merkt op dat in zijn circulaire inzake miltvuur gesproken wordt van het uitstrijken van bloed op aardappel. Hij heeft daarmede bedoeld gekookte aardappel.

Vreemd voorwerp. Door den Heer Veenstra wordt een vrij groote kiezelsteen vertoond die een hond had doorgeslikt, waardoor het dier ziek werd. Een goede dosis ol. ricini deed hem in twee dagen te voorschijn komen waarna het dier herstelde.

Vergadering van Vrijdag 21 Augustus 1903. Vrije mededeelingen. Boutvuur. De Heer Veenstra heeft in het Tijd­

schrift een artikel gelezen van den Heer Schurink, over boutvuu rentingen, waarin deze schrijft over de natuurlijke immuniteit van het kalf. Spreker vraagt of die werkelijk bestaat, waar we toch herhaalde­lijk kalveren van 2 a 3 maanden aan die ziekte zien sterven. In 't buitenland schijnt dit niet voor te ko­men, maar hier wel. Maar als de vatbaarheid hier vroeger intreedt, dan kan men ook met succes vroe­ger dan op halfjarigen leeftijd enten, waardoor een der grootste bezwaren zou wegvallen.

Ook andere leden hebben boutvuur op dien leef­tijd zien optreden, zoodat de opgaven uit het Bui­tenland niet strooken met onze ervaringen. Ook wordt opgegeven dat de temp. bij boutvuur ver­hoogd is ; dit is ook lang niet altijd het geval.

Vlekziekte-entstof. De Heer v. d. Meulen zegt dat dit jaar gebleken is dat de entstoffen tegen vlek­ziekte niet geregeld te krijgen waren. Het scheen, dat de leverancier Boerrigter niet allen over een kam scheert, sommigen wel levert, anderen niet.

Page 59: Diergeneeskunde Friesland

55

Spreker acht het niet wenschelijk van één leveran­cier afhankelijk te zijn.

De Heer H . van Staa heeft over die zaak met Boerrigter gesproken ; Boerrigter is er voor naar Höchst geweest, waar hem bleek dat er 15 paar­den meer gehouden werden, doch de aanvraag was zoo groot, dat aan het Buitenland niet geleverd kon worden.

Vergadering van Vrijdag 13 October 1903. Vrije mededeelingen. Tumor. De Heer Bergsma doet mededeeling van

het voorkomen van een gezwel in de keelholte, dat % K . G . woog. Hij had de patiënt gezien bij een slachter, en had geprobeerd het gezwel tijdens het leven te verwijderen, wat hem niet gelukt was. Hij is overtuigd dat, wanneer in dergelijke gevallen tracheotomie vooraf gaat, zulk een gezwel, des­noods met een draadzaag, wel verwijderd kan wor­den.

De Heer Attema deelt ook twee gevallen mede. In 't eerste had hij een gezwel in de keel gevoeld en dit met de vingers afgeknepen. Patiënt was ge­nezen. In een ander geval had hij tracheotomie ge­daan, omdat de patiënt anders te benauwd werd en daarna het gezwel verwijderd.

Prolapsus Vesicae. De Heer Bergsma deelt nog mede dat hij 3 gevallen van prolapsus der blaas bij koeien achtereen gezien had. In een geval had de eigenaar het voor een „water" aangezien en er in gesneden. Deze koe was afgemaakt. In een an­der geval was de blaaswand gezwolen en had het aanzien van een polyp gekregen. Door gebruik te maken van veel olie en daarna te knijpen als een balonspuit was de blaas gereponeerd. Dit dier was hersteld.

De Heer Hubenet had ook een prolapsus van de blaas gezien waarin gesneden was. Toch was het dier hersteld maar met een verkleining van de blaas.

Prolapsus Vaginae. De Heer Hubenet deelt een geval van prolapsus vaginae mede, dat twee dagen geduurd had en kolossaal gezwollen was. Hij had de vagina flink gemasseerd en zoodoende de va­gina kunnen reponeeren. De vulva had hij gehecht en daarna hadden zich geene stoornissen meer voorgedaan.

Jood-Kali. De Heer Bergsma deelt mede, dat bij een koe die met Jd. kali behandeld werd, het vet­gehalte der melk steeg van 3 tot 5.7 % , terwijl de hoeveelheid gelijk bleef. Toen het gebruik van Jd. kali ophield, daalde het vet weer tot zijn normale gehalte.

Miltvuur. De Heer H . van Staa deelt mede dat bij een veehouder te Oldeboorn 4 koeien gestorven zijn aan miltvuur. Drie waren bijna tegelijkertijd gestorven. In de milt waren geen of bijna geen ba­cillen te vinden geweest, wel in het bloed uit de Jugularis. Besmetting door hooi was niet waar­schijnlijk, althans laaglandsch hooi was niet ge­

voederd. De aandacht was gevestigd op het w a ­ter uit een pomp, teweer toen no. 4 stierf, die even­als de drie andere, water uit één der twee aanwe­zige pompen kreeg. Daar de polder waarin de boerderij lag overstroomd was, zou het niet onmo­gelijk zijn, dat sporen door het grondwater naar die pomp waren vervoerd.

Vergadering van Vrijdag 15 Januari 1904. Vlekziekte-enting. De Heer H . v. Staa doet eeni­

ge mededeelingen aangaande de inentingen tegen vlekziekte in het jaar 1903. Het is hem gebleken uit de in December ontvangen opgaven dat er hier en daar vlekziekte voorgekomen is waarvan hij in den loop van het jaar geen opgave ontvangen had, en verzoekt voortaan geregeld opgave van alle ziektegevallen.

In 1903 zijn preventief ingeënt 11589 varkens bij 2408 veehouders. In 1902 waren deze cijfers 11351 varkens bij 2331 veehouders. Er was dus geen vooruitgang van beteekenis. Dit is toe te schrijven aan het gebrek aan serum, maar ook aan den lageren prijs der varkens.

Van die ingeënte zijn 72 ziek geworden, daarvan 35 geslacht of gestorven en 37 hersteld.

't Vorige jaar waren 47 geënte ziek geworden. Het minder gunstige resultaat over 1903 kan wor­den toegeschreven aan de oudere culturen die bij gebrek aan versche soms gebruikt moesten worden, en ook aan de omstandigheid, dat de vlekziekte dit jaar zeer laat, in September, het meest optrad.

Curatief zijn ingespoten 451 zieke en 1724 ver­dachte varkens ; daarvan zijn gestorven 147 zieke en 3 verdachte. Sommige veeartsen waren van oordeel dat het gebruikte serum niet zoo goed was als het susserin.

De Heer Attema wi l bij verdachte varkens die geen temperatuursverhooging hebben, de gewone enting met serum en cultuur toepassen, om serum te besparen. Andere leden zijn van oordeel dat het beter is de cultuurinjectie een week later te doen, omdat het mogelijk is dat een verdacht varken reeds een groote hoeveelheid smetstof opgenomen heeft en nog in het incubatietijdperk verkeert, dus geen temperatuursverhooging heeft.

De Heer Bosma zag enkele varkens sterven na het enten, die waarschijnlijk reeds aan varkenspest of besmettelijke borstziekte geleden hadden. Ook van elders is er bericht dat zoodanige varkens wel aan de enting sterven konden.

De Heer Bosma deelt nog een geval mede van een zeug die het vorige jaar als big de vlekziekte gehad had. De biggen van deze zeug werden inge­ënt, maar de zeug voor onvatbaar gehouden, werd niet weer ingeënt. Enkele weken later is deze zeug aan vlekziekte gestorven.

Coffeïneverbindingen. De Heer Attema zegt ter inleiding dat coffeïne moeilijk in koud water op­lost en daarom met Natric.-salicylicum verbonden wordt. Dit lost gemakkelijk op, maar schijnt na

Page 60: Diergeneeskunde Friesland

56

eenigen tijd veranderingen te ondergaan, waardoor het onoplosbaar en ongeschikt voor subcut. injec* ties wordt.

Hij doet nu coffeïne en natr. salicyiic. bij elkaar en dit mengsel lost in kleine hoeveelheden water op, is dus gemakkelijk subcutaan aan te wenden.

De Heer Feddema heeft het niet noodig gehad ; bij kalfziekte is insufflatie voldoende.

De Heer Attema meent dat in gevallen van zeer geringe hartswerking de coffeïne uitstekend kan werken. Ook andere veeartsen zijn dit oordeel toe­gedaan.

Lammerziekte. De Heer ten Hoopen deelt in aan­sluiting aan de kalfziekte mede, dat hij eenige ma­len gezien heeft dat schapen, waarvan de lammeren van ongev. 6 weken verwijderd waren, ziek werden onder verschijnselen van geheele verlamming. In die gevallen had hij 't uier geïnsuffleerd en de die­ren warm toegedekt. Het gevolg was uitstekend. 5 had hij op die manier genezen, terwijl zij anders steeds dood gingen.

Vergadering van 20 Mei 1904.

Lammerziekte. Als vrije mededeeling vertelt de Heer Jansma dat hij 3 schapen, lijdende aan zoo­genaamde lammerziekte, op voorbeeld van den Heer ten Hoopen, in het uier ingespoten heeft. Een schaap was nog voor 't lammeren en was na drie uur hersteld ; een was 5 weken na het lammeren en een waarvan juist de lammeren weggenomen wa­ren ; beide herstelden eveneens.

De Heer Ymker heeft ook schapen met verlam­mingen in de weide gezien, maar schreef het toe aan zuringvergiftiging.

Torsio Uteri. De Heer Bergsma deelt mede dat hij een geval van Torsio Uteri gezien heeft bij een rund op de halve dracht. Hij nam een afwachtende houding aan, maar patiënt stierf.

Abnormale partus. De Heer v. d. Meulen vertelt van een moeilijke baring bij een koe. De kop en de voorbeenen kwamen buiten de vulva, maar ver­der kon het kalf niet. Bij embryotomie bleek een groot gezwel in de buikholte van het kalf aanwe­zig te zijn. Hij verwijderde dit in 3 stukken, en het bleek dat dit gezwel 8'/ 2 kilo zwaar was en veel geleek op een vetgezwel.

De Heer Veenstra vertoont een stuk van een hoornpit, gevonden op 2y2 M . diepte op een erf, welk stuk zich onderscheidt door bijzondere groot­te. Aan de wortel is het 21 cM. , op de breuk 16 c M . in omtrek, de voorrand is 13, de achterrand 17 c M . lang. Als we dit vergelijken met een ge­wone hoornpit, en we berekenen daarnaar de grootte van den hoorn, dan komen wij tot de con­clusie, dat dit een pit is van een hoorn van 54 c M .

Vergadering van Vrijdag 2 September 1904.

Vrije mededeelingen. De Heer J. Huizinga deelt mede, dat hij bij he­

vige prol. vaginae een scheedehouder van Blume heeft toegepast met uitstekend gevolg.

De Heer Attema vertelt 2 merkwaardige geval­len van ruptuur der baarmoeder bij koeien, die met genezing eindigden.

Vergadering van Vrijdag 25 November 1904. Boutvuur. De Heer v. d. Meulen entte 29 stuks

met de entstof van het instituut te Rotterdam. 21 ervan waren reeds met Parijsche stof geënt, en 8 alleen met Rotterdamsche. Van deze 8 is later een na 6 dagen aangetast door boutvuur. Vóór de en­ting waren reeds 2 in dien koppel daaraan gestor­ven. De Heer Poels verklaarde dit daardoor, dat het na de enting aangetaste kalf reeds vroeger ge­ïnfecteerd was. Spreker geeft aan hoe de enting met de Rotterdamsche watjes geschiedt.

De Heer Attema entte jonge kalveren van onge­veer 2 maanden volgens de methode van Thomas en dan later met 2e vaccin van Parijs. Van kalveren alleen volgens Thomas geënt, had hij 2 aan bout­vuur verloren.

Onderscheidene leden hadden jonge kalveren van 1 a 2 maanden met 2e vaccin in volle dosis ingeënt en bij halfjarigen leeftijd herhaald. Entte men niet voor de 2e maal, dan werden sommigen door boutvuur aangetast.

De Heer H . van Staa heeft uit de rapporten van de veeartsen in deze provincie gezien dat de sterf­gevallen na de enting vooral voorkomen onder de jong geënte kalvers. Ook de Heer de Bruin schrijft voor om de kalvers op een leeftijd van ongeveer 6 maanden weer te enten.

Ook de Heer J . de Boer heeft de ervaring opge­daan dat onder de jonggeënte kalvers enkele sterf­gevallen voorkomen.

Vrije mededeelingen. Tuberculose. De Heer H . van Staa deelt mede,

dat de Heer Thomassen bezig is te zoeken naar een methode om koeien immuun te maken tegen tuberculose. Hij heeft evenals Behring de kalveren ingespoten met tuberculosebacteriën van den mensch afkomstig, die voor het rund veel minder virulent zijn dan de tuberculose smetstof van het rund afkomstig. Zoo kon hij een kalf werkelijk immuun maken, maar proeven met serum van zulke kalveren bij cavia's ingespoten vielen negatief uit. Aan de Veeartsenijschool is een stal voor die on­derzoekingen ingericht en kalveren zijn er voor aan gekocht.

De Heer de Beyl wenscht te spreken over de vleeschkeuring ten platten lande.

Er wordt besloten dit punt aan te houden tot de volgende vergadering, met een inleiding door den Heer de Beyl.

Actynomycose. De Heer Bosma deelt een geval mede van actinomycose der bovenkaak bij een koe. Jd. kali bracht aanvankelijk verbetering. 14 dagen later echter was de patiënt weer lijdend, at niet en liet een smakkend geluid hooren. Bij betasting

Page 61: Diergeneeskunde Friesland

57

bleek vooral de achterste kies van de bovenkaak, waar het actinomycotisch proces gezeten had, zeer pijnlijk te zijn. Blijkbaar had het dier dus kiespijn. Het dier werd neergelegd en met een tang van v. Horssen getracht de loszittende 3 achterste kiezen te verwijderen, wat niet gelukte. Door middel van een gewone tandbeitel konden de drie kiezen ech­ter gemakkelijk uitgehamerd worden. Daarna was het dier spoedig geheel hersteld.

Vergadering op 6 Januari 1905. Vleeschkeuring ten platten lande. De Heer de

Beyl, als steller van dit punt, komt meer vragen dan mededeelen. Hij wenschte meer gelijkvormig­heid op dit gebied, omdat die heel wat te wenschen overlaat.

In Friesland gekomen verkeert hij in een moeilijk parket, daar hier bijna alles wordt gegeten, terwijl men in Gelderland van een ziek dier geen vleesch wilde eten.

Hem wordt echter op dit gebied niet veel licht verschaft, alleen blijkt, dat men vrij algemeen eens is, dat van eenvormigheid bij vleeschkeuring geen sprake is. Zelfs niet aan de abattoirs.

Overneming ter slachting van tuberculeus vee door het Rijk.

De Heer H . van Staa wijst op het Kon. Besl. ter bestrijding van tuberculose en geeft uitlegging hoe daarmee te handelen. Er blijkt volgens gewoonte weer veel papier bij noodig te zijn. Langs welken weg men ook begint de zaak te behandelen, 't komt steeds bij den districtsveearts. Doel is vooreerst het beperken der tuberculose door 't wegnemen van alle gevallen van open of clin. tuberculose.

Tuberculineeren bij het koppelonderzoek be­hoort voorloopig tot de groote uitzonderingen.

Daarna toont hij het bij een volledig onderzoek te gebruiken instrumentarium en geeft uitlegging van het gebruik.

Omtrent het longenonderzoek gelden de gewone methode van percussie en auscultatie, waarbij hij constateert, dat het ausculteeren 't beste geschiedt met het oor zonder stethoscoop. Verder bespreekt hij de wijze, waarop men 't geschiktste een niet be­smet monster melk verzamelt en toont als model een fleschje, dat ter opzending van melk, en ook van urine kan dienen. Bij 't hoesten of laten hoes­ten zou men misschien (?) sputa kunnen opvan­gen. Verder toont hij een harpoen om bij vermoe­den op uiertuberculose, desnoods een stukje weg te nemen.

Vele collega's opperen bezwaren tegen 't gebruik hiervan. Deze evenals volgende instrumenten zijn ontleend aan de methode van bestrijding der tuber­culose in Oost-Pruisen, ^ooals die daar volgens de voorschriften van Ostertag plaats heeft en in de Berl . Thierartzl. Wochenschr. is besproken. Ook het instrumentarium is daar beschreven. Zoo ge­bruikt men bij vermoeden op uterus-tuberculose een speculum voor het openhouden van vulva en

vagina, om daarna met een daarvoor geschikte le­pel een weinig slijm vlak achter het ostium op te scheppen en in een der b.g. fleschjes te doen. A l die monsters worden opgezonden naar het serum­instituut van Dr. Poels te Rotterdam.

Ook het onderzoek op darmtuberculose door 't verzamelen van darminhoud kan noodig zijn. Ver­der lette men op verschijnselen van hersentuber-culose.

De Heer Boer dankt den inleider voor zijn uit­voerige en heldere uiteenzetting, waarna door hem en anderen nog enkele vragen worden gedaan. De meerderheid meent, dat het in vele gevallen voor den eigenaar voordeeliger zal zijn, de dieren aan de markt te plaatsen.

De Heer de Beyl deelt mede, dat volgens een rede van den Heer Mesdag over dit onderwerp, gehouden, de wijze van behandeling der zaak vrij wat gemakkelijker werd voorgespiegeld.

Vergadering op 19 Me i 1905. Scheedecatarrh. De Heer R. Boer zegt, dat hij

naar aanleiding van het verslag van den Heer de Bruin omtrent infectieuse scheedecatarrh bij run­deren in Duitschland, herhaalde malen in zijn kring koeien in die richting heeft onderzocht en gevon­den dat dit gebrek ook hier zeer veelvuldig voor­komt. In één stal kalfden nagenoeg alle koeien on­tijdig en leverde later de conceptie groote bezwa­ren op. Geen therapie hielp en ofschoon hij niet meer aan de waarde van de Brauersche injecties gelooft, zou hij uit wanhoop bijna daartoe zijn overgegaan, toen gelukkig het b.g. verslag van den Heer de Bruin verscheen. Bij informatie ver­nam hij dat deze met voldoening ichtyol en ich-thargan gebruikte en daar 't laatste duur is, ge­bruikte spreker 't eerste. Daarvan werden gemaakt ichtyolbougies met cacaoboter, ± 8 c M . lang en ]/2 a 1 c M . dik. Door het smelten van de cacao­boter in de vagina komt de ichtyol vrij. Maar de bereiding van deze bougies was uiterst lastig. Ich­tyol met vaseline ging beter. 10 % ichtyol is te sterk, daarom nam hij later 5 %. De dieren persen, krommen den rug, wateren en mesten, maar na een uur is alles over. Om die prikkeling te vermijden gebruikte hij later 2 % J. J. K . vaseline, dat niet prikkelt. Volgens den Heer de Bruin zouden de pa-tienten na 3 weken genezen zijn, volgens de resul­taten bij eenige duizenden koeien in Duitschland verkregen.

Na 4 dagen zag spreker echter nog geen „Hei­ning". Roodheid en pukkels moesten verdwijnen, maar deden het niet. 't Gaf weinig succes, behalve dat misschien alle koeien op tijd kalfden. Of was hier misschien ook nog het post hoe ergo propter hoe toepasselijk. Van Febr. tot den landtijd had hij 2 maal per week b.g. behandeling toegepast, zonder verder resultaat. Op de mucosa gaf 't voor 't oog niets. De roodheid althans bleef gelijk, mis­schien werden de pukkeltjes iets kleiner.

Page 62: Diergeneeskunde Friesland

58

Deze granuleuse uitslag komt bij % ja misschien 9 / i o van alle koeien voor. als men gaat onderzoe­ken. Ook hokkelingen vertoonen het. Volgens spre­ker moet nog blijken uit ervaring, dat deze uitslag de oorzaak van abortus is.

De Heer Attema zegt deze knobbels reeds in den oertijd te hebben waargenomen, 't Scheen hem in de eene stal erger dan de andere. De granuleuse scheedecatarrh schijnt hem niet de oorzaak van abortus, 't Komt te veel voor zonder dit laatste.

De Heer H . van Staa vond bij tuberculoseonder-zoek hetzelfde wat de Heer Boer meedeelt, 't Getal lijders is legio. Ofschoon zijn ervaring op dit ge­bied misschien nog te gering is, twijfelt ook hij of abortus met dit lijden samengaat.

Maatregelen tegen de tuberculose. De Heer W . van Staa acht zich bij 't handhaven

van de bestaande bepalingen een concurrent van de kringenslagers. De gedelegeerde ter verg. van 19 Maart deelt mee dat ook daar dit onderwerp is ter sprake gebracht door den Heer v. Duim. Deze meende dat de Regeering den verkeerden weg opgaat en meent dat onze Maatschappij hier­op attent moet maken, 't Hoofdbestuur als zooda­nig bedankt er voor, zonder dat de Algem. Verg. hare meening uitspreekt. Maar zegt de Voorz. laat men dan grieven verzamelen om er te gelegener tijd mee voor den dag te komen.

Volgens anderen bestaan de maatregelen nog te kort om er reeds nu de Regeering op te wijzen. Wellicht zal deze zelve spoedig inzien dat het niet goed gaat.

De Heer Zwart deelt mee dat de beslissing te lang duurt. Hij had een geval gehad, waarbij de patiënt hangende het onderzoek zoo slecht werd, dat ze niet meer vervoerd kon worden, wat bij het begin zeer goed mogelijk was geweest. Toen had de eigenaar ze gemakkelijk kunnen verkoopen en op 't einde niet meer, zoodat het voor dezen een belangrijke schadepost werd. Anderen zijn het hiermee volkomen eens.

De Heer W . van Staa w i l meer tuberculineeren. Hij wenscht daarvoor b.v. eenige verdachte dieren bij elkaar te brengen.

De Heer Attema deelt mee, dat hij een koe on­derzocht die 23 Juni moest kalven, maar door slecht groeien in den winter en een dik kwartier verdacht werd van te lijden aan tuberculose. De melk van het zieke kwartier werd opgezonden aan de Rijks-Seruminrichting en bleek geen tuberkel­bacillen te bevatten. Later kreeg hij van genoem­den kant opdracht te tuberculineeren en het uier te harpoeneeren. Maar toen was de koe reeds te dicht aan de verlossing gekomen, zoodat hij dit niet meer durfde te doen, daar bij een eventueele abortus, door welke oorzaak dan ook, deze be­handeling de schuld zou krijgen.

De Heer H . van Staa merkt op, dat, al is het dan nog niet officieel, men met het koppelonder-zoek iets vrijgeviger begint te worden. De regee-

ringsmaatregelen gaan zich reeds in de góede rich­ting wijzigen.

Bij de vrije mededeelingen wordt door den Heer Ymker meegedeeld, dat hij bij een koppel biggen een keelaandoening met croupverschijnselen waar­nam. Twee stierven en bij een daarvan vond hij pericarditis o.a. Een nog zieke big aan de Rijks Seruminrichting te sturen mislukte, door de onwil van den eigenaar. Twee andere zieken herstelden, 't Was geen varkenpest, de longen waren volkomen normaal. Op zijn vraag om licht wordt weinig ant­woord gegeven.

De Heer Attema deelt mee dat bij één boer 4 kalveren, 4 a 7 weken oud, ziek werden. Bij onder­zoek was reeds een gestorven, een tweede doode-lijk ziek, benauwd. Nog twee vette lagen op een koestal met gestrekte beenen en waren eveneens erg benauwd. De eerst gestorvene vertoonde wei ­nig bij lijkonderzoek. Lever en milt waren iets ge­zwollen. Bij opzending van deelen aan de R. S .1. werd de ziekte verklaard te zijn kalversepticaemie. Restjes van de deelen voor eigen onderzoek ge­bezigd, werden aan de kippen gegeven, met het resultaat dat eenige dagen later enkele ziek waren en één dood ging. Deze werd naar de R. S. I. ge­zonden en had kippencholera. De bacterie van beide ziekten nu is dezelfde, zoodat dus onwille­keurige entproeven door voeding op eigen kippen waren genomen. De andere zieke kippen werden behandeld met 1 % solutie van Acid . Hydrochl., dat in de keel werd gespoten. Reeds na één uur was patiënt veel beter en bij 't herhalen van de toediening zag men telkens een verbetering, zoo­dat de dieren genazen. Deze zieken bleven natuur­lijk buiten het hok, dat later grondig ontsmet werd.

De Heer Feddema vraagt inlichtingen omtrent de boutvuurenting bij jonge kalveren. Door den Heer Bergsma wordt hij ingelicht omtrent de en­ting met watjes volgens Poels. 't Is moeilijk om een keuze te doen tusschen de entstof uit Parijs en die van Poels.

Vergadering van 1 September 1905. Koud venijn. De Heer v. d. Meulen deelt mee,

dat door hem een buitengewoon geval van koud venijn is waargenomen. Bij de patiënt, die donker­zwartbont van kleur was, waren alleen de donkere huidplaatsen aangetast. Hij vroeg of wel meer een dergelijk geval was geconstateerd. De meerderheid in de vergadering vond het werkelijk een buiten­gewoon geval, zoodat zelfs de vraag werd gesteld of men het nog wel „koud venijn" zou mogen noe­men, omdat juist het lijden van de witte huid zoo karakteristiek is voor deze ziekte.

Verder ontspon zich naar aanleiding hiervan nog een discussie over de verschijnselen bij deze ziekte waargenomen en de verklaring daarvan, evenals over de therapie en hare resultaten.

Vrije mededeelingen. Door den Heer Atema wordt gesproken over

Page 63: Diergeneeskunde Friesland

59

boosaardige kopziekte, waarbij elke therapie hem dikwijls „eclatant im Stich" liet. Nu had hij, op re­commandatie van Thomassen, intraveneus ichtar-gan ingespoten, maar met weinig succes. Over intraveneuse inspuitingen, de toetreding van lucht daarbij en de resultaten van het opzettelijk inbren­gen van lucht werd verder gesproken.

Omtrent de oorzaak van het lijden is men het vrij wel eens, dat men met een bodemziekte heeft te doen ; infectie van het eene dier door het an­dere schijnt niet te bestaan, ofschoon soms meer gevallen in één beslag zich voordoen.

De Heer de Boer deelt mee, dat als resultaat van het door leeken aanwenden van de therapie tegen kalfziekte, bij één veehouder in zijn buurt twee koeien aan mastitis waren gestorven, waarbij vol­gens onderzoekingen aan de R. S. I. de bacteriën van septicaemia haemorrhagica een rol hadden ge­speeld.

Zulke gevallen, die zich meer voordoen, kunnen bijdragen om die hoog te waardeeren therapie, mits ze nauwkeurig wordt uitgevoerd, op haar plaats terug te brengen.

Boutvuur. De Heer Bosma vraagt inlichtingen omtrent de resultaten verkregen met de boutvuur-enting volgens Poels. Zijn eigen resultaten zijn on­gunstig. Hij had binnen 3 weken na de enting van 400 stuks 4 dooden. De Heer W. van Staa had van ± 300 stuks 7 dooden. Een 2e enting met vaccin uit Parijs had tot resultaat nog één doode. De boe­ren hebben bij hem weinig vertrouwen op de wat­jes. De Heer Feddema had 400 geënt en 2 dooden ; 10 resp. 14 dagen na de enting. De Heer de Boer had 500 stuks geënt met le en 2e vaccin uit Parijs en tot resultaat één doode.

De Heer de Beyl had met vaccin uit Parijs (le en 2e) 300 stuks geënt en één doode.

De Heer Huizinga had 200 stuks geënt volgens Poels en 1 doode na 2 dagen. De Heer v. d. Meu­len had bij 350 stuks 4 dooden volgens Poels.

De Heer Attema had met de stof uit Parijs slech­te resultaten.

Over 't algemeen schijnt de enting volgens Poels geen gunstige resultaten op te leveren ; minder gunstig dan die met het vaccin uit Parijs.

Op een vraag aan de R. S. I. hoe lang de watjes moesten blijven liggen, was het antwoord geweest dat 7 a 14 dagen voldoende was.

De Heer de Beyl vraagt of actinomicose v. d. tong een verborgen gebrek is. Sommigen antwoor­den neen ; anderen ja, terwijl nog een derde mee­ning is, dat het van tal van omstandigheden afhan­kelijk is, die alleen aan de patiënt zijn te beoor-deelen.

De Heer Kingma deelt mee, dat de noodenting bij vlekziekte hem slechte resultaten had gegeven, n.1. bij zieke dieren. Hij kreeg veel dooden. Ook ande­ren erkennen, dat de resultaten slecht zijn, vooral ook bij die, welke nog in leven blijven.

De Heer Bosma vindt de sera van Höchst en

Poels gelijkwaardig voor preventieve enting, voor de curatieve is dat van Höchst beter.

De Heer Feddema deelt mee, dat bij drie koeien met z.g. etterkrop, hij weinig succes had gehad met de J. K .therapie, ofschoon hij het toch als actino-mycose beschouwde. Wat moest hij nu doen ? Verschillende adviezen werden gegeven, als : me­chanisch doordrukken uitwendig of inwendig. De Heer de Beyl deelt mee dat hij soms goede resulta­ten had gehad van de J. K. therapie. Soms met het inwrijven van Ungt. bijodet hydrarg. 1 i 6. Van andere zijde werd gewezen op het groote gevaar van een dergelijke behandeling, met het oog op kwikvergiftiging, waarvan door den Heer Veen­stra een voorbeeld werd meegedeeld. De Heer Kingma deelt mee, dat in de kliniek van de Bruin een paar malen een dracht over de keel werd ge­plaatst bij zulke patiënten en met gunstig resultaat.

Vergadering van 17 November 1905. Boutvuur. De Heer R. Boer als inleider van dit

punt zegt, dat nu van de boutvuurentingen meer resultaten bekend zijn dan in de vorige vergade­ring. Hij zelf had slechts 20 dieren geënt met wat­jes en daarbijj n°g e e n doode. De Heer Bergsma had van 700 entingen 30 dooden, waarvan vier bij een eigenaar. Hij vindt dat geen methode nog deugt. De Heer de Boer heeft 585 stuks geënt vol­gens de Parijsche methode, met le en 2e vaccin en de jonge kalveren in Sept. nog eens geënt met 2e vaccin en kreeg daarbij slechts één doode, dus een zeer gunstig resultaat. Bij één boer had hij 13 geënt, maar één die slechts 10 weken oud was, overgeslagen, die later aan boutvuur stierf.

Den Heer Hubenet zijn de watjes slecht bevallen, 't Is lastiger dan de Parijsche methode en men weet niet of de watjes blijven zitten. Hij had 589 geënt met stof uit Parijs, alle 4y2 a 5 maand oud, en geen dooden. Tot ultimo Aug. had hij le en 2e vaccin gebruikt, later alleen 2e vaccin. Hij had dit jaar dus gunstige resultaten.

De Heer de Raadt deelt mee, dat in Drachten de Heer Tervoert had geënt met watjes en veel sterf­gevallen had gekregen. Hij vindt met den Heer Bergsma, dat dit jaar een uitmuntend jaar was voor boutvuurontwikkeling, hij zag zelfs boutvuur bij een 5e kalfs koe. Zooveel meer succes dus voor de Parijsche entstof, zooals de H.H. Hubenet en de Boer in hun cijfers aangeven.

De Heer de Beyl had 425 stuks geënt met stof uit Parijs, zelfs dieeen van zes weken oud, en als resultaat twee dooden.

De Heer Huizinga deelt mee, dat hij een schrij­ven had ontvangen van zijn afd. der Maatsch. van Landbouw om rapport over de entingen. Hij meen­de dat een dergelijke vraag behoorde te worden gericht aan de afd. der Maatsch. ter Bev. v. Vee­artsenijkunde. Vele leden zijn dit met hem eens en adviseeren de collega's steeds in dien geest te han­delen.

Page 64: Diergeneeskunde Friesland

60

Algemeen is men eens dat de methode Poels bij de boutvuurentingen niet voldoet en zelfs wordt de meening geopperd, dat men aan de Seruminrich­ting al begint te twijfelen.

Door sommige collega's zijn ook pinken geënt. Vrije mededeelingen. De Heer Attema deelt mee, dat van eenige pas

gekochte biggen enkele stierven zonder het beeld van vlekziekte te vertoonen. Uit de genoemde ver­schijnselen was eerder tot varkenspest te beslui­ten en toch had hij met het gebruik van vlekziekte­serum succes, de dieren herstelden voor de rest.

Door den Heer Kingma wordt een nieuw model kettingzaag vertoond, blijkbaar een gewijzigd mo­del van de vroegere, die echter door den hoogen prijs, f 12.50, menigeen afschrikt. De zaagjes mo­del W. van Staa, hebben, vooral ook om hun lagen prijs, bij velen de voorkeur.

Vergadering van Vrijdag 19 Januari 1906. De Heer H. van Staa deelt mee dat in het jaar­

verslag wordt gemeld van een paard met een stijve nek, zoodat het niet van den grond kon eten, ter­wijl bij lijkopening pleuritis sicca bleek te bestaan. Een dergelijk geval was hem uit zijn practijk be­kend. Hij beschouwt die stijfheid van den hals als symptoom van een dergelijke pleuritis.

De H.H. W. van Staa en Bosma denken dat het halswervellijden, zooals zij dat hebben gevonden, primair, de pleuritis secundair is. Ook de Heer Hubenet denkt er zoo over.

Door den Heer ten Hoopen was een dergelijk geval waargenomen, zonder dat hij een halswer-vellijden vond. De verklaring dat de pijn van de pleuritis oorzaak van de stijve nek zou zijn, vindt minder steun dan het omgekeerde.

Verschillende gevallen, hiermee meer of minder overeenkomende, worden meegedeeld.

De Heer ten Hoopen deelt mee, dat een koe plot­seling bewusteloos werd en neerviel, zonder ver­dere treffende symptomen. Den volgenden morgen was ze dood en bleek een absces te bestaan in het kruingewficht. Uitwendig was hiervan niets te zien.

Verder deelde hij als curiositeit mee, dat voor ongeveer 4 a 6 weken een hokkeling het achter-pijpbeen brak. Hij appliceerde een gipsverband en vond later dit doorgesleten, de fractuur perforee-rende met ettering. Bij inspuiten met antiseptica werd toch genezing verkregen.

De Heer Bergsma deelt mee, dat een paard in een moddersloot geraakte, waarbij een stuk glas voor de Achillespees doorstak. De bevuilde wond genas na reiniging en zuiverhouden met ettering.

De Heer Zwart deelt mee dat een opperarm-fractuur door enkel rust geven herstelde.

De Heer Kingma vermeldt een geval van fissuur later tot fractuur geworden.

Vergadering van Vrijdag 11 M d 1906. Melk-hygiène. De Heer H. van Staa deelt als in­

leider mee, dat het belang en daarmee de belang­stelling en de klachten omtrent melkhygiëne steeds toenemen. Vroeger waren het meer financieele be­zwaren door vermengen met water. Thans treden de hygiënische nadeelen, door het toetreden van allerlei bacteriën meer op den voorgrond. Hij wijst er nog eens op hoe besmettelijke ziekte bij den mensch, b.v. typhus, door melk worden overge­bracht. De wijze van verzamelen, bewaren en ver­voeren laat evenzeer veel te wenschen over en ook de bron zelf, de koe, deugt niet in vele gevallen, 't Is vooral hier dat de veeartsen hun invloed kun­nen doen gelden. Verschillende verordeningen ter bestrijding van deze nadeelen worden hier en daar gemaakt of ontworpen, maar de handhaving levert vele bezwaren.

Na vrij uitvoerige discussie blijkt de algemeene opinie wel te zijn, dat inderdaad hier nog veel ver­beteringen zijn aan te brengen, de handhaving van vele bepalingen voorloopig tal van bezwaren op­levert. De meeste consumenten hechten er niet zoo­veel waarde aan dat ze daarom meer willen beta­len, 't Groote publiek is er nog niet rijp voor en moet dus eerst worden wakkergeschud.

Boutvuurenting. De Heer v. d. Meulen vraagt, wat. entstof dit jaar eigenlijk gebruikt zal moeten worden. De Poelsche watjes laten veel te wen­schen over. De meerderheid is 't eens dat de ent­stof uit Parijs beter bevalt. Sommigen meenen dat de R. S. I. de veeartsen als 't ware proeven laat nemen en geen entstoffen levert waarvan men reeds weet dat ze goed zijn.

Over een- of tweemaal enten wordt vrij uitvoe­rig gediscussieerd.

Bij punt 5 wordt besloten bij de eerstvolgende vergadering den Rijkslandbouwleeraar tot een con­ferentie uit te noodigen.

Vrije mededeelingen. De Heer de Boer deelt mee, dat een instrument­

maker uit Amsterdam zich bij hem had aangemeld, deze leverde solied en goedkoop werk en vooral ook reparaties. Besloten wordt dat collega de Boer hem zal inviteeren eens op een vergadering uit te stallen.

Door den Heer Veenstra worden een paar prae­paraten getoond en gedemonstreerd, waarbij een teratologisch ontwikkeld lam. De onderkaak ont­breekt, de perforatie van mond- en darmholte is uitgebleven en een paar cysteuse uitzettingen van den slokdarm komen voor als restanten van den aanleg der kieuwspleten.

De geschiedenis der Tuberculosebestrijding in de Afd. Friesland der Maatschappij ter Bevorde­ring der Veeartsenijkunde in contact met het Fr. R. V. St.

Het begin van den strijd is geweest een discussie in een Afdeelingsvergadering op 19 Aug. 1898 te Leeuwarden, waar bij de vrije medeelingen door den Heer Hubenet de vraag werd gesteld, hoe te

Page 65: Diergeneeskunde Friesland

61

handelen wat aangaat de bezoldiging bij tubercu-linatie.

Vergadering van Vrijdag 19 Augustus 1898. De Heer Hubenet vraagt hoe te handelen wat

aangaat de bezoldiging bij tuberculine-inspuiting. De Heer Buijterse deelt mede, dat door hem dit

jaar zijn ingespoten 290 stuks, en dat zij met in ­begrip van spuitje, enstof, tangen, ringen etc. per stuk hiervoor \ x / 2 gulden in rekening hebben ge­bracht.

Nadat hierover eenige discussies werden ge­voerd, werd bepaald te wachten tot de Maatschap­pij aanvrage deed, bij particulieren daarentegen te rekenen van 1 tot 10 stuks 15 gulden en ieder stuk meer 1 gulden.

Buitengew. vergadering van Vrijdag 21 Oct. 1898. De Voorzitter, de Heer Buijterse, opent de ver­

gadering en zegt dat hij een schrijven heeft ont­vangen van vier heeren, waarmee hij niet bekend is en geeft daarom het woord aan den Heer Veen­stra als eerste onderteekenaar.

De Heer Veenstra zegt dat het bestuur van het Fr. R. V . St. aan enkele veeartsen een schrijven heeft gericht om prijsopgave etc. voor het onder­zoeken van vee op tuberculose. Later heeft het­zelfde bestuur wederom geschreven aan sommige veeartsen (niet allen dezelfde) om met hen te ver­gaderen op heden Vrijdag 21 October 's middags 1 y2 uur, teneinde met elkander te bespreken aan­gaande de tuberculine-injectie en zoo mogelijk tot een overeenkomst te komen. Hij en de 3 andere onderteekenaren vonden, dat dit niet enkele, maar alle Friesche veeartsen gold, en vonden het daar­om beter de zaak samen te bespreken en bepalin­gen te maken.

De Heer Plet zegt, dat hij den Heer Van 'Eisenga had gesproken en dat die van meening was, als verzetten de veeartsen zich tegen de zaak. Hij had het tegendeel beweerd en aangeraden om een com­paritie van veeartsen (uitgezonderd Kijlstra en T a -coma) met het bestuur van 't stamboek te houden, en daarom zou dan ook deze gecombineerde ver­gadering wel belegd zijn. Ook had hij zoo iets ge­hoord, wanneer de zaak niet tot een goed einde kwam, er misschien van rijkswege een paarden­arts gezonden zou worden.

Eenige heeren hadden bij het eerste schrijven de prijsopgave gedaan, zooals die in de vorige ver­gadering was vastgesteld in de meening verkee-rende dat dit was voor een vereeniging. De notulen luiden echter, dat dit aangenomen was voor parti­culieren en dat voor een vereeniging met het tarief zoo lang gewacht zou worden tot er aanvraag werd gedaan.

De Heer Plet vraagt, of men ook wat verder moet zien, n.1. kan uit deze enterij ook meer groei­en ?

De Heer Veenstra zegt, dat men in dit geval

geen haring behoeft uit te gooien om een kabel­jauw te vangen. Hij is van meening, dat wanneer men een keer een tarief heeft vastgesteld, men dit later bij anderen niet weer kan verlagen of ver-hoogen.

De Heer Boer vraagt of-men in eens wel 40 stuks vee kan onderzoeken, waarop wordt geantwoord, dat zoo er goede hulp aanwezig is, dit gemakke­lijk kan geschieden.

De Heer Jansma vraagt of er enkele veeartsen buitengesloten zijn, waarop ontkennend wordt ge­antwoord.

De Heer Hubenet stelt voor, alle ingrediënten vrij, zooals spuitjes, thermometers, tuberculine, hulp etc, de normale temperatuur 1 maal opnemen en dan te rekenen 50 ct. per stuk.

De Heer Boer stelt als amendement voor, zelf voor spuitjes etc. te zorgen, dit vindt geen onder­steuning.

De Heer Veenstra wi l alle verantwoording, wat aangaat het bepalen der normale temperatuur met een keer opname op het bestuur van 't stamboek laten rusten.

Wordt gevraagd of men de Heeren bestuurders met de zaak zal op de hoogte brengen, wat aan­gaat besmetting, temperatuuropname of dit met 1 keer opname niet goed kan geschieden etc, ja dan neen, waarop wordt besloten, het te doen, wanneer dit gevraagd wordt.

Het voorstel Hubenet alles vrij en 1 keer tem­peratuuropname en dan 50 ct. per stuk, wordt aan­genomen met 12 tegen 2 stemmen. Een tweede voorstel, zoo de ochtend- en avondtemperatuur opgenomen moet worden om dan 75 ets. te reke­nen, wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

De Heer Hubenet vraagt, zoo er geen genoegen in het voorstel mocht genomen worden of we dan weer zouden vergaderen, ja dan neen, waarop wordt besloten zoo er geen genoegen in wordt ge * nomen niet weer te vergaderen.

Buitengew. Vergadering van Vrijdag 28 Oct. 1898. Bij afwezigheid van den Voorzitter opent de

Vice-Voorzitter, de Heer Veenstra, de vergadering, zich verheugende dat er nog zooveel leden aan­wezig zijn. Deze deelt de vergadering mede, dat door het bestuur van het Fr. R. V . St. de vorige week met hem en nog 4 andere collega's is bespro­ken de tuberculine-injectie, en dat toen is gebleken, dat het bestuur van 't R. V . St. niet meer kon be­steden, dan 40 ct. per stuk, alles vrij, en de vee­houder bovendien den veearts halen en brengen, doch dat men zijns inziens hierop niet kon ingaan met het oog op later.

De Heer Plet zegt, dat er wel geheimhouding kan plaats hebben wat aangaat het financieele, zoodat men later wel hooger kan gaan rekenen.

De Heer W . van Staa vindt dit niet goed, van geheimhouding kan geen sprake zijn en daarom moet men niet te laag beginnen, hij w i l het voor-

Page 66: Diergeneeskunde Friesland

62

stel blijven behouden der vorige vergadering, n.1. om te rekenen 75 ct. per stuk.

De Heer v. d. Meulen zegt, dat wij nu in gunsti­ger conditie verkeeren dan de vorige keer, omdat er nu nog bij is gekomen halen en brengen, en stelt voor per stuk nu te rekenen 55 ets., zoodoende is er nog kans, dat de zaak voor elkander komt, doch anders niet.

De Heer W. van Staa zegt, dat er wel door den Heer v. Konijnenburg personeel is toegezegd, doch wanneer men dat van die boeren moet hebben, dat hij er dan alles van weet.

De Heer Plet vraagt, zoo er een voorstel wordt aangenomen, of men dan verplicht is zich daaraan te houden. Hij wil zich niet aan banden laten leg­gen, evenmin als collega Eggink, doch heelemaal vrij blijven.

De Heer Veenstra zegt, dat men heelemaal vrij is, doch dat het eenigszins een zedelijke verplich­ting oplegt.

Het voorstel v. d. Meulen wordt in rondvraag ge­bracht, doch verworpen met 8 tegen 2 stemmen, zoodat het bepaalde van 75 ets. van de vorige ver­gadering gehandhaafd zal worden.

Vergadering van Vrijdag 16 December 1898. Voorstel tot ontbinding der Afd. Friesland, om­

dat hare besluiten toch van nul en geener waarde zijn. (Jansma).

De inleider zegt, dat hij vernomen heeft, dat er eenige leden zijn die zich niet gehouden hebben aan een besluit door de vergadering genomen. Z. L beduidt zulk een vergadering dan niets. Hij weet wel, dat om deze reden de Afd. niet ontbonden wordt, maar hij wil daarom voor het lidmaatschap bedanken.

De Voorzitter hoopt en vertrouwt ook, dat de Heer Jansma de laatst gesproken woorden wel zal terugtrekken.

De Heer Veenstra vindt het allertreurigst, dat de Heeren v. d. Meulen, Plet, Bergsma — van Boer kan hij het begrijpen, daar deze niet op de laatste vergadering geweest is — de band hebben verbro­ken, die hij meende, dat door de Afdeeling tusschen de veeartsen bestond. Hij is het met den Heer Jan­sma eens, dat op deze manier de afdeeling geen recht van bestaan heeft. Hij wil hebben, dat dit in de notulen zal worden vermeld, en stelt daarom een motie in, die later weder door hem wordt inge­trokken.

De Heer Plet voelt zich gedrongen zich te ver­dedigen en zegt, dat hij na afloop der vergadering tegen het bestuur van het Stamboek had gezegd, dat hij zedelijk verplicht was, om niet te enten. Veertien dagen later hoorde hij, dat er iemand was, die er mede begonnen was, en meende, dat hij nu ook vrij was.

De Heer W. van Staa vindt, dat de Heer Plet even schuldig is als de anderen.

De Heer Bergsma zegt, dat de Heer van Konij­

nenburg hem op de landbouwvergadering te Wijt-gaard had aangesproken en gevraagd om ook te beginnen met tuberculineinspuiten, doch dat hij deze had gezegd, dit niet te mogen doen, zonder een nieuwe vergadering. De Heer van Konijnen­burg antwoordde daarop, dat vergaderen toch niets beteekende, en buitendien eenige veeartsen het reeds hadden aangenomen. Hij meende, toen hij hoorde, dat er eenige collega's waren, die met het injiceeren bezig waren, dat ook hij nu niet meer gebonden was ; buitendien had hij rekening te houden met zijn collega Tacoma, die hij vreesde, dat er dan ophef van zou maken.

De Heer Veenstra zegt, dat hij voor hetzelfde ge­val werd gesteld, doch dat hij zich zedelijk ver­plicht gevoelde om het niet te doen.

De Heer Boer vreest, dat het op deze manier warme hoofden en koude harten zal geven. Van de laatst gehouden vergadering hoorde hij den uitslag op een Vrijdag toen men onder ons zat. Er werd toen over gesproken, en hij hoorde iemand zeggen, dat die het wel bij bevriende klanten wilde doen, hij had toen geen ontkennend antwoord gehoord, maar dacht nu dat er begripsverwarring geweest was.

De Heer Veenstra merkte uit die gezegden, dat hij daarmede bedoeld werd. Hij had gezegd, dat hij het in beginsel wel bij bevriende klanten wou doen, doch zich zedelijk gebonden achtte.

De Voorzitter verzoekt bij het punt zelf te blij­ven en niet zoo opgewonden te zijn.

De Heer Jansma zegt, dat zoo er eenige veeartsen op dezen voet blijven doorgaan, hij het aanbiedt, om het gratis te doen.

De Heer Boer was, zoodra hij het programma had gelezen en dit punt op de agenda had gezien direct opgehouden met inspuiten.

De Heer v. d. Meulen zegt, dat hij ook tegen­woordig was bij dat onder ons, en dat hij hetzelfde idee had, als de Heer Boer, en toen ook gezegd heeft, dat het om de waarheid te zeggen hem tegen de borst stuitte. Hij stelt voor om alsnog het voor­stel in de vorige vergadering gedaan te handhaven en direct op te houden met inspuiten.

De Voorzitter brengt het in stemming, waarna het met op een na algemeene stemmen wordt aan­genomen.

Wordt nog besloten om een brief aan het bestuur van het Stamboek te sturen luidende aldus :

Aan het bestuur van het Friesch Rundvee Stamboek.

Namens de Afd. Friesland der Maatschappij tot Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland heb ik de eer U te berichten, dat bij besluit van de ver­gadering van heden is bepaald niet verder door te gaan met de tuberculine-injecties tegen den prijs van 55 ets.

Het tarief van 75 ets. per stuk vastgesteld in de vorige vergadering blijft gehandhaafd.

Page 67: Diergeneeskunde Friesland

63

Op deze vergadering waren tegenwoordig de bovengenoemde Heeren, terwijl aan de andere le­den hiervan kennis zal worden gegeven.

Namens de Afdeeling, G . v. d. Meulen, Secr.

Buitengew. Vergadering van Vrijdag 27 Jan. 1899.

De Voorzitter zegt, deze vergadering te hebben belegd, omdat hij een schrijven van den Heer Dis­trictsveearts had ontvangen.

Daarna leest de Voorzitter het officieele schrij-van den Heer Districtsveearts voor, luidende als volgt : „De Regeering heeft mij verzocht mijne tus-schenkomst te verleenen bij het geschil dat er be­staat tusschen de leden der Afdeeling Friesland van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij­kunde en het Bestuur van het Friesche Rundvee­stamboek, omtrent de Tuberculine-inspuitingen ten behoeve van genoemd Stamboek.

Ik heb de eer U door deze mijne bemiddeling aan te bieden.

Aangezien het geschil zijn oorzaak vindt in de som voor de vergoeding van genoemde inspuitin­gen, zoo stel ik U voor de onderhandelingen met het Bestuur van genoemd Stamboek te heropenen op den volgenden grondslag :

Voor de inspuitingen zal worden betaald 55 (vijf en vijftig) cent per rund, met bepaling dat er tevens zal worden gegarandeerd een minimum ver­goeding per dag. De tuberculine, alle utensiliën en de noodige hulp worden door het stamboek ver­strekt.

Den Voorzitter van het Stamboek vond ik bereid op dezen grondslag nader te onderhandelen.

Onder mededeeling, dat de Regeering het z e e r op prijs zou stellen wanneer de Inspuitingen we­derom werden hervat, terwijl dit mijnerzijds in het belang wordt geacht, zoowel van de Friesche vee­artsen als van het Friesch rundveestamboek, zoo verzoek ik U beleefd mij wel te willen mededeeleh of een commissie uit uw midden met den Voorzit­ter van het Stamboek zoude willen samenkomen en zoo ja, wanneer en dan liefst zoo spoedig mo­gelijk, om op bovengenoemden grdiidslag de on­derhandelingen te hervatten.

Bij deze samenkomst en onderhandelingen ver­leen ik gaarne mijn dienst.

De Districtsveearts, (w.g.) H. van Staa.

De Heer van Staa deelde mij tevens mede, dat bij eventueele inspuiting van rijkswege, niet alleen door de pl.v. d. maar waarschijnlijk ook aan an­dere veeartsen de inspuiting zal worden opgedra­gen, en hij liet doorschemeren, dat wanneer enkele veeartsen sommige collega's wilden boy­cotten, in den vorm van verbanning of dwang, dat de regeering daarvan nota zal nemen.

De Heer Hubenet vraagt, of er ook een schrijven

is gericht tegen het bewuste stuk in de mededee­lingen en berichten, want dat dit wel noodig is.

De Voorzitter. Voor zoover mij bekend niet. De Heer Veenstra is het volkomen met den Heer

Hubenet eens. Hij vindt dat dit van de Afd. moet uitgaan, want anders had hij er al op geantwoord.

De H eer Hubenet stelt, evenals de Heer van Staa, voor er tegen te schrijven.

De Voorzitter. Op deze manier mijne heeren, dwalen wij af.

Eenige leden vinden echter, dat dit er mee sa­menhangt, het eene is een uitvloeisel van het an­dere.

De Heer Attema vindt ook, dat het schrijven van den Heer Districtsveearts samenvalt met dat in de Med. en Ber. en wi l daarom, dat wij aantoonen, dat de schrijver ervan valsch is ingelicht.

De Heer Plet vindt, dat het officieuse gedeelte door den Voorzitter gemeld, ook van groot belang is, en dat dit in behandeling komt.

De Heer Veenstra wi l den Heer Districtsveearts inlichten, deze als bemiddelaar laten optreden, om zoo de regeering kenbaar te maken, hoe de zaken staan.

De Heer van Staa vindt, dat de Heer Districts­veearts hier niet ter sprake behoeft te komen, daar de regeering er zijns inziens niets mede te maken heeft. Wij zitten hier als particulieren.

De Heer Veenstra is het in beginsel met den Heer van Staa eens, doch zegt, dat wij allen weten, dat het met groote lui slecht kerseneten is, en acht het daarom wenschelijk ze beter in te lichten.

De Heer van Staa wi l hebben, dat de ongenoem­de schrijver van het stuk in de Med. en Ber. wordt aangevallen, om zoodoende op een zuiver stand­punt te komen.

De Heer Pet zegt, is het dan zoo zeker, dat er geen dwang is uitgeoefend. Keer het eens om. Ik zal bewijzen, dat dit wel degelijk het geval is. Hij toont een schrijven van den Heer Eggink, waarin deze doet voorkomen, dat hij uit een officieel schrijven van den secretaris vernomen heeft, dat als lid dezer Afd. zou vervallen verklaard worden, wie voortging of opnieuw begon in te enten tegen den prijs door het bestuur van 't Fr. R. V. St. vast­gesteld. Tevens zegt hij, dat door den Voorzitter en meer anderen woorden zijn gebezigd, waarin op dwang in dien zin werd gezinspeeld.

De Heer Boer bevestigt dit, en zegt een derge­lijk schrijven tot het bestuur van het stamboek te hebben gericht, n.1. dat hij niet kon doorgaan met inspuiten, of hij werd buiten het verband gezet. Er is dwang uitgeoefend in moreelen zin, iemand kon geen lid der Afd. zijn en doorgaan met ««pui ten. Ook werd er gezegd, als er zoo wordt doorgegaan, doe ik het gratis, zijn dat dan geen dwangmidde­len ? / De Voorzitter komt op tegen de hem toegevoeg­

de beschuldigingen en wi l van de vergadering we­ten, of er iemand ter vorige vergadering aanwezig

Page 68: Diergeneeskunde Friesland

64

was, die dit van hem heeft gehoord ? Niemand, buiten de Heeren Plet en Boer.

De Heer v. d. Meulen leest copie voor van den brief, dien hij aan de toen afwezige leden heeft ge­zonden. Hij wil den brief van hem aan den Heer Eggink geschreven opvragen. Dit wordt goedge­keurd.

De Voorzitter. De Heer Districtsveearts biedt zijn bemiddeling aan, is het goed dat deze ter ver­gadering wordt uitgenoodigd ? Algemeen voor.

De Heer Veenstra handhaaft zijn voorstel, om den Heer Districtsveearts als bemiddelaar op te la­ten treden om aan de regeering kenbaar te maken, dat ze verkeerd is ingelicht. De notulen bewijzen het en de over- overgroote meerderheid zegt het.

De Heer Districtaveearts komt ter vergadering. Het voorstel Veenstra komt in stemming en wordt aangenomen met 13 van de 15 stemmen.

De Voorzitter. Mijnheer de Districtsveearts. Over Uw schrijven is gediscussieerd en de vergadering wenscht u voor te stellen onder overlegging der no­tulen, de regeering te willen inlichten.

De Heer Plet vindt, dat hij dan door de vergade­ring wordt beschouwd als een leugenaar, bedankt daarom als lid der Afd. en verlaat de vergadering.

De Heer Districtsveearts. Als ik U goed heb be­grepen, wil u mij inlichten met de notulen der vo­rige en deze vergadering, maar dan moeten deze notulen ook eerst worden goedgekeurd. Dit eischt al weer tijd en de tijd gaat zachtjes aan voort, zoo­dat de tijd van inspuiten verstrijkt. Het 2e punt on­derhandelen met het R. V. St. moet ook gebeuren.

De Voorzitter zegt, dat hij reeds 2 maal heeft willen voorstellen, dit punt in rondvraag te bren­gen, doch dan werd er telkens over heen gestapt. Hij vindt, dat men een eens genomen besluit kan herroepen, doch ook ieder vrij kan laten.

De Heer Districtsveearts zegt, dat de groote kwestie bij de Regeering is, dat er dwang was uit­geoefend, en zoo ze inziet, dat dit niet het geval is, dat ze er dan wel eens anders over kan gaan denken. Hij stelt het daarom zeer op prijs, dat de Regeering wordt ingelicht, maar bovendien acht hij het in het belang der veeartsen (vooral met het oog op later, n.1. tuberculine-inspuitingen van rijks­wege) dat men een commissie benoemt, om met den Voorzitter van het Fr. R. V. St. te comparee-ren, om zoodoende tot overeenstemming te komen.

De Heer Veenstra. Ik voor mij vind dit motief onvoldoende om er nog eens op terug te komen én ben er daarom tegen. Doordat de Heer Veenstra les moet geven, verlaat hij de vergadering.

Voorstel Voorzitter om te onderhandelen. De Heer Boer zegt, dat hij er nu heelemaal niets

van begrijpt, daar de Voorzitter er vroeger tegen was.

Voorstel wordt verworpen met 11 van de 14 stemmen.

De Heer Boer zegt, dat de tijd van inspuiten nü te ver heenkomt, en stelt voor het onderhandelen

met het Fr. R. V. St» voorloopig uit te stellen, b.v. tot van 't zomer, wij zijn allen dan ook wat kalmer geworden.

De Heer W. van Staa gelooft, dat wij feitelijk verkeerd doen met inspuiten, want wij brengen de gortige koeien maar op de markt, en helpen zoo de besmetting bevorderen.

De Heer Districtsveearts niet meer in kwaliteit op de vergadering behoevende te zijn, verlaat de vergadering.

Voorstel Boer om tegen den zomer met het Fr. R. V. St. te onderhandelen wordt aangenomen met 13 van de 14 stemmen.

De Heer Poll zegt, het loopt over de dubbeltjes­kwestie, kunnen we het ook hier bepraten om wat lager dan 75 b.v. 65 ct. ?

De Heer van Staa vindt dat dit nu afgedaan is, dat we dit op de zomervergadering kunnen behan­delen.

De Heer Jansma gelooft, dat het Stamboek ons nu niet meer noodig heeft, nu de Heer Egging en Plet doorgaan met inspuiten.

De Heer Hubenet is er voor om notulen etc. op te maken voor den Heer Districtsveearts en een brief tegen het schrijven in de Med. en Ber.

De Heer van Staa vindt dit goed, maar dan moe­ten we de volgende week weer vergaderen. Dit wordt goedgekeurd en tevens een commissie be­noemd, bestaande uit de H.H. Veenstra, van Staa en v. d. Meulen, om dit voor Vrijdag a.s. in orde te brengen.

Buitengew. vergadering van Vrijdag 3 Febr. 1900. le Een schrijven van den Heer Eggink, waarin

deze bedankt als lid der Afd. Friesland der Maat­schappij tot Bev. der Veeartsenijkunde enz. Met algemeene stemmen wordt aangenomen deze brief niet in de notulen op te nemen, doch wel in het archief te bewaren.

2e. Een briefkaart van den Heer Boer, waarmee evenzoo wordt gehandeld.

Daarna kwamen aan de orde de rapporten door de Commissie opgemaakt om te dienen het eene tegen het schrijven in de Med. en Ber., het andere (uittreksel der notulen) om aan den Heer Districts­veearts te worden gezonden.

Behoudens een kleine opmerking om eenigszins te schrappen en er bij in te lasschen : de Voorzit­ter zou volgens een lid in dien geest woorden heb­ben gebezigd. Bij rondvraag bleek, dat behalve dat lid van een dergelijke uitdrukking niemand iets ge­hoord had, werden ze met algemeene stemmen goedgekeurd.

Algemeen werd goedgekeurd om het eerste als ingezonden stuk te zenden aan de Leeuwarder Courant en de Med. en Ber.

De Heer Poll kreeg van een onbekende door mid­del van den Gemeente-Secretaris van Wonsera-deel een uitnoodiging om in te spuiten tegen een vergoeding van 55 ets. Hij had daarop als neven-

Page 69: Diergeneeskunde Friesland

65

gaande brief geantwoord, doch tot nu toe geen antwoord er op- terug ontvangen.

Vergadering van Vrijdag 11 Augustus 1899. Moet onze afd. nadere aandacht schenken aan

het jaarverslag van het Stamboek ? Het schrijven van onze Afd. tegen het bericht in de Med. en Ber. aangaande de tuberculine-kwestie luidde, dat wij in discussie zouden treden, zoo de schrijver zijn naam noemde. Alleen in het jaarverslag van het Stam­boek werd er wederom melding van gemaakt.

De Heer Veenstra vraagt nu, moeten we dit be­schouwen als een voortzetting of heeft dit niets met het le te maken. Het verslag is niet waar, noem alleen maar de zinsnede van inmiddels enz.

De Heer W . van Staa vindt, dat we ons maar stil moeten houden. Wij kunnen in onze particu­liere practijk de lui veel beter inlichten, dan door dat schrijven.

De Heer Veenstra kan hier wel in meegaan, doch wi l het niet in den doofpot hebben en zegt, zijn wij ook verplicht om verder te gaan.

De Heer Zwart is er voor om er op te antwoor­den.

De H eer Attema vindt de gezegden onredelijk e tc , dat dit wel wat ver gaat.

Een voorstel van den Heer van Staa om alles maar blauw blauw te laten, wordt verworpen met 8 tegen 4 stemmen.

Een motie van den Heer Ymker luidende : De Afd. Friesland der M . t. B . v. V. in Nederland

vergaderd op 11 Aug. 1899 besluit na lezing van het jaarverslag van het Fr. R. St. in de Med. en Ber. van 18 Juni i.1. waar gesproken wordt van tuberculine-inspuitingen en handelingen van de le­den der Afd. b.g. dienaangaande aan het bestuur van Fr. R. St. mede te deelen, het verzoek tot pu­blicatie in haar orgaan, dat volgens de notulen der Afd. vergaderingen en de meening der aanwezige leden, de zaken daar in een onwaardig licht zijn gesteld.

Vergadering van Vrijdag 29 December 1899. De Heer Veenstra heeft een schrijven ontvangen

van den Heer Kroes aangaande den z.g. veeconsu­lent den Heer v. d. Bosch en vraagt naar aanleiding daarvan of het ook wenschelijk is, dat wij ons hier­tegen verzetten.

De Heer Bosma had met den Heer Best (instru­mentmaker) een gesprek gehad, waarin deze hem vertelde, dat die mijnheer v. d. Bosch niet eens wist wat een maximaalthermometer was, nog veel minder hoe hij ze moest gebruiken.

De Heer Boer zegt is tuberculine-inspuiten en­ten ja dan neen, zoo niet (wat men algemeen van oordeel is) dan kunnen wij met de wet in de hand er niets aan doen.

Vergadering van Woensdag 24 October 1900. Vrije mededeelingen. De Heer H . van Staa heeft

de wet op tuberculose en wi l gaarne inlichtingen

geven en beknopt artikelsgewijs mededeelen. Deze begint.te vertellen,dat dit een afzonderlijke wet is, die niet onder de Distritctsveearts staat, maar on­der 1 inspecteur en 5 adjudant-inspecteurs. Dit moeten veeartsen zijn. Nadat de Heer van Staa de voornaamste punten had behandeld komen de Hee­ren Veenstra en Boer ter vergadering.

De Voorzitter bedankt den Heer van Staa voor zijn mededeelingen en zegt mocht er nog iets ko­men, dan houden wij ons aanbevolen.

Buitengew'. vergadering van Vrijdag 25 Jan. 1901. Bespreking van de waarde der tuberculine-in­

spuitingen in Friesland verricht, naar aanleiding van de behandeling van dat onderwerp door een Commissie uit het Landbouwcomité (zie Leeuw, Courant van 17 Jan. 1901).

De Voorzitter leest dit bericht uit de Leeuwar­der Courant voor, en zegt : hoe is dit bij het land­bouwcomité gekomen. Wij moeten veronderstellen van door het Friesch Rundveestamboek, en als men dan weet, hoe daar de inentingen en controleerin­gen geschieden, en door wie ze gedaan worden, dan mag men hier geen peil op trekken en daarom meende ik en meer met mij, tegen dit schrijven op te moeten komen, en deze vergadering te beleggen.

De Heer Hubenet is het met den Voorzitter vol ­komen eens, doch zegt, als wij wat verder gaan en bezien dat groote kostenbedrag eens, dat er voor noodig is, is het dan goed deze wet in te voeren ?

De Voorzitter antwoordt, wij moeten eerst het punt behandelen, waar voor we hier gekomen zijn, n.1. zullen we een tegenbericht in de Courant plaat­sen, ja, dan neen. Misschien kunnen wij daarna wel over de wet zelve spreken.

De Heer Boer had gehoopt, in de Nederlandsche Landbouwcourant een uitvoeriger bericht van de commissie van het landbouwcomité te zullen vin­den, doch niets van dit alles, zoodat het er bij hem niet in w i l , dat dit bericht van het Landbouwcomité is uitgegaan en buitendien al waren de inspuitin­gen door veeartsen geschied, dan kon men er nog geen waarde aan hechten, omdat er bijna nooit sectie is gemaakt.

De Voorzitter zegt, dit is goed voor ons, doch niet voor het algemeen, hij haalt een paar voor­beelden aan, n.1. le van een stier van Ruurd Boon­stra, welke hij had ingespoten en gereageerd, deze was te Amsterdam geslacht en de Heer v. d. Sluis had een bewijs afgegeven van niet lijdende te zijn aan tuberculose. Wel had de Heer v. d. Sluijs later gezegd, dit bewijs uit een oogpunt van vleesch­keur te hebben afgegeven, doen dit baat niet. Het publiek beschouwde het niet aldus. Verder van een stier van Hettinga te Cornjum, welke gereageerd had en later uit een sectie door hem en den Heer Zwart verricht, bleek in lichten graad lijdende te zijn aan tuberculose, terwijl de slachter vol hield dat het geen gort was. Hiermee wordt nu geschet­terd en snijdt toch geen hout.

Page 70: Diergeneeskunde Friesland

66

De Heer W. van Staa en anderen weten, dat de inspuitingen geschieden, tenminste gedeeltelijk, door een knecht van Haite Schaap.

De Heer Buijterse vindt, dat we alleen maar te­gen het courantenbericht op moeten komen en dan zoo kort mogelijk, waarmee men het algemeen eens is.

De Heer Attema wenscht nevensgaande motie luidende :

De Afd. Friesland der Mij. t. B. v. V. in Neder­land, vergaderd te Leeuwarden op 25 Januari 1901 geeft te kennen, naar aanleiding van het bericht in de L. C. van 17 Januari, dat de meening van de bedoelde commissie uit het L. Comité omtrent de diagnostische waarde van inenting met tuberculine niet de hare is,

Zij is van oordeel, dat van een groot deel der op groote schaal in Friesland genomen proeven de waarde hoogst twijfelachtig is. Zij spreekt als hare meening uit, dat proeven genomen in den geest van het Fr. R. S. voor onzen veestapel een bedenkelijk gevaar opleveren, dat zoo spoedig mogelijk door opname van Tuberculose onder de bij de wet ver­melde besmettelijke veeziekten moet worden te keer gegaan, aan de Leeuwarden Courant te zenden. Dit gaat vooral het laatste, bij de meeste leden wat te ver.

De Heer W. van Staa had ook een motie, doch vreest, dat deze bij de meesten ook wel te ver zal gaan.

Na nog eenige discussies, waarbij een enkele zich rechtstreeks tot het Landbouwcomité wil wen­den, waartegen de Voorzitter opkomt, daar deze meent, dat we wel een uitvoeriger verslag zullen krijgen en dan kunnen zien, wat ze schrijven, wordt de motie van Staa eenigszins gewijzigd en luiden­de als volgt:

De Afd. Friesland van de M . t. B. v.V. in Neder­land gelezen een bericht in de Leeuw. Courant van 17 Januari 1901, waarin wordt gezegd, dat een Commissie uit het Nederlandsche Landbouwcomité in een rapport uitgebracht over het ontwerp van Wet: Bepalingen tot bestrijding van de tuberculo­se onder het vee, welke Commissie meent uit proe­ven op groote schaal (met 2500 runderen) in Fries land verricht, nog geen onvoorwaardelijke diag­nostische waarde te mogen hechten aan de inenting met tuberculine,

gehoord de discussies over dit punt in hare ver­gadering van heden,

spreekt hare verwondering uit over het feit, dat een Commissie uit het Nederlandsche Landbouw­comité zich een meening durft vormen over de di­agnostische waarde van tuberculine-inspuitingen, die wel op groote schaal zijn verricht, maar niet volgens een vast plan door een veearts zijn geleid ; die grootendeels door een niet-veearts zijn uitge­voerd, terwijl de lijkopeningen slechts uiterst zel­den behoorlijk door veeartsen zijn gedaan,

verklaart op grond van tuberculine-inspuitingen

en controleerende lijkopeningen, beide door vee­artsen in Friesland verricht, dat de diagnostische waarde van dergelijke inspuitingen op runderen in Friesland niet minder groot is gebleken dan van inspuitingen, die elders in ons land en in het bui­tenland zijn verricht; aangenomen en besloten deze aldus aan de Leeuw. Courant op te zenden en te verzoeken deze in het Zondagsblad te willen plaatsen.

Vergadering van Vrijdag 12 April 1901. De Heer Veenstra brengt verslag uit van zijn

reis naar den Haag, waartoe hij was uitgenoodigd door de Commissie inzake de tuberculose. Ver­schillende vragen werden hem gedaan, en werd hem in de le plaats gewezen op het bericht in de Leeuwarder Courant, hetgeen op een vergis be­rustte, er stond n.1. tuberculinatie en dit moest zijn hertuberculinatie. Zoo bijv. wat hij dacht van het tuberculineeren door leeken en wat aanging de waarde van de tuberculinatie's in Friesland door Veeartsen verricht. Over het 1 e had hij zich scherp uitgelaten en over het 2e dat dit wel degelijk waar­de had, omdat door secties aangetoond was, dat men peil kon trekken op de tuberculine.

Wegens huiselijke omstandigheden moet de Voorzitter vertrekken en neemt de Heer H. van Staa, die ook mee naar den Haag is geweest, het woord aangaande bovengenoemde kwestie.

Zoo werd hem gevraagd, hoe hij er over zou denken, om proeven te nemen met inspuiten en dan de reageerenden af te maken, om zoodoende de veehouders te overtuigen. Hij en de Heer Veenstra waren het daarover eens, dat al kwam er een spe­cialiteit en deze wees de boeren de tuberkels aan, deze er toch geen geloof aan hechten, dat zoo'n klein knobbeltje gort is en voldoende is om het dier te laten reageeren.

De Heer Boer is het volkomen met den Heer van Staa eens, want ook hij heeft een sterk bewijs, dat een boer niet te overtuigen is en wel dit: dat nog velen bij hem zelfs geen geloof slaan aan de kwa­de droes, die op het Bildt heeft geheerscht.

Nu wordt overgegaan tot stemming van een af­gevaardigde en diens plaatsvervanger. Hiervoor worden respectievelijk gekozen de Heeren Veen­stra en Bergsma.

Hierna wordt het programma van de Algem. Vergadering ter hand genomen, doch vooraf vraagt de Heer H. van Staa, die zoolang als voorzitter fungeert, of er ook iemand is, die aanmerkingen heeft op het rapport over het ontwerp van wet.

De Heer Attema zegt, als iemand als Prof. Bang zijn opinie gaat wijzigen wat aangaat tuberculina­tie, mogen wij dan onze gedachten daarover wel uitspreken ?

De Heer H. van Staa kan daarop antwoorden, dat ook zijn gedachte eenigszins gewijzigd is, n.1. wat aangaat erfelijkheid en besmetting, want dacht men eerst alleen aan erfelijkheid, later was het in

Page 71: Diergeneeskunde Friesland

67

hoofdzaak de besmetting die de hoofdrol speelde en nu komt wel degelijk de erfelijkheid weer in aanmerking, hij weet niet of Prof. Bang ook dit bedoelt.

De Heer Veenstra komt ter vergadering en neemt het presidium weer over.

De Heer Attema denkt, dat men bij het Land­bouwcomité hoofdzakelijk is afgegaan op de proe­ven in Friesland genomen, doch de Heer Buijterse zegt, dat men dan ook wel kan zeggen door het Friesch Rundveestamboek gedaan.

De Heer H . van Staa vindt, dat het op de algem. vergadering te doen is in hoofdzaak, hoe wij over de tuberculinatie en hertuberculinatie denken. Het l e is duidelijk genoeg uitgesproken, en wat aan­gaat het tweede, daarover kan de Heer Buijterse ons het best inlichten.

De Heer Buijterse deelt mede, dat hij een stal van 20 stuks vee heeft ingespoten, waarvan 15 re­ageerden. Bij hertuberculinatie reageerden er weer 15 met dit onderscheid, dat er 1 bij was van de le keer die goed was en omgekeerd, dit is de eenige keer, dat hertuberculinatie hem in den steek heeft gelaten.

De Heer J. de Boer heeft bijna dezelfde resulta­ten, de Heer v. d. Meulen evenwel niet. De Heer H . van Staa beschouwt het echter zoo, dat de ge­zonde besmet is en de zieke hersteld.

De Voorzitter zegt, de algemeene opinie is dus, dat de hertuberculmatie niets afdoet aan de goede werking der tuberculine.

De Heer H . van Staa wi l , dat er geen tubercu­line verstrekt wordt aan maatschappijen, want dan kan men het even goed aan iedereen geven. Gaarne zou hij dan ook willen, dat de afgevaardigde aan­wijzingen gaf, dat hier in Friesland inspuitingen geschieden door knechten. De Heer Hibma haalt ook een paar stallen aan, waar dit is geschied.

Daarna worden behandeld de verschillende arti­kelen over het rapport van 't ontwerp van wet.

Art. 1. De Heer H . van Staa denkt, dat men de boeren niet zoo dom moet beschouwen als het Landbouwcomité, zoodat men redelijkerwijze ge­rust kan laten staan ; wanneer ze een goede scha­devergoeding krijgen of anders een proces-verbaal komen ze van zelf.

Artt. 3 en 4. De Heer H . van Staa zegt, dit wijst op hetzelfde als in de wet op Veeartsenijkunde, dus er kan dunkt hem geen bezwaar zijn. Hiermee is men het eens.

Art. 5. Niets tegen. Evenzoo Artt. 6—11. Art. 12 en 17. Om deze te wijzigen is niet noodig.

Art. 15. De toestand blijft gelijk zooals het te­genwoordig is, met dit onderscheid, dat de koe wordt gemerkt. De boeren krijgen nu ook geen vergoeding, wanneer het vleesch van een stuk vee wordt afgekeurd.

Art. 22. Dit is totaal leugen. Want men heeft wel degelijk bacillen in melk gevonden.

Art. 23 is men het niet eens.

Art. 25 levert geen bezwaar op. Gekomen tot Art. b van het algemeen program­

ma, merkt de Heer H . van Staa op, om in de wet op te nemen het verplichtend stellen (vooral met het oog hier in Friesland op het aantal boterfabrie-ken) van het pasteuriseeren der melk. Dit ge­schiedt ook in Denemarken.

Art. c. De Heer H . van Staa zegt, men kan het zoo maar niet klakkeloos zeggen een dier is ver­keerd ja dan neen. Daarvoor moet men bewijs aan­voeren en dit kan een leek niet. Er zijn zooveel in ­vloeden, die er op werken, als b.v. mastitis, enteri-tis, geven van groote hoeveelheden koud water enz. enz .

De Heer Buijterse wi l den afgevaardigde geheel volmacht geven om wat er ook komt zijn meening te uiten. Hiermee zijn allen het eens.

Vergadering van Vrijdag 24 Mei 1901. De Heer Veenstra, als afgevaardigde, zegt dat er

zich een interessant debat had ontwikkeld tusschen de Heeren Lubberink en andere Heeren, waarbij deze eerste totaal geen waarde hechtte aan tuber­culineeren en daarom ongemakkelijk op zijn kop kreeg. En verder dat de Heer Reimers den Heer v. d. Bosch, zoogenoemd veeconsulent in Friesland, had verdedigd als tuberculinator, doch daarbij niet veel ondersteuning vond.

De strijd van de Afd. Friesland der Maatschappij ter Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederland met de Fr. Maatsch. van Landbouw omtrent het tarief voor entingen tegen vlekziekte.

Vergadering van Vrijdag 29 Mei 1903.

De Heer Ymker vraagt inlichtingen betreffende eene circulaire van 't Bestuur der Afdeeling inzake vlekziekte.

De Voorzitter geeft in overweging niet in te gaan op het idee van de Fr. Mi j . v. Landb. om het in­enten van varkens voor een koopje gedaan te krij­gen, maar het oude tarief te handhaven.

Buitengew. vergadering v. Vrijdag 25 Maart 1904. Naar aanleiding van punt 2 van de agenda : „Bespreking van het Regeeringsbesluit van 20

Febr. 1904, inzake het tarief voor inenting tegen vlekziekte werd besloten aan den Heer Directeur-Generaal Lovink de vraag te richten of boven de 30 cent voor het enten ook reis- en verblijfkosten in rekening kunnen worden gebracht."

Dit besluit werd genomen met een stem meer­derheid.

Vergadering van 20 Mei 1904. Een missive van de afd. Noord-Holland betref­

fende het Regeeringsbesluit van 20 Febr. 1904 (ta­rief voor entingen tegen vlekziekte), welke missive ieder van de leden persoonlijk ook ontvangen heeft.

De Secretaris doet lecture van het volgend ver­slag van de verrichtingen van het Bestuur naar

Page 72: Diergeneeskunde Friesland

68

aanleiding van het besluit der vorige vergadering. Verslag van den afgevaardigde van het Bestuur

ter conferentie bij den Heer Directeur-Generaal, Afd. Landbouw.

M . H . ! Ter uitvoering van het besluit der vorige ver­

gadering om aan den Heer Directeur-Generaal van de afd. Landbouw de vraag te stellen of boven het vastgestelde tarief voor inenting tegen vlekziekte nog reis- en verblijfkosten kunnen worden in reke­ning gebracht, werd door mij het volgende schrij­ven gericht aan dien Heer Directeur-Generaal :

No. 17. St. Anna Parochie, 7 April 1904. HoogEdel Gestr. Heer !

De afd. Friesland van de Maatsch. ter Bevorde­ring van Veeartsenijkunde in Nederland heeft mij opgedragen U beleefd te verzoeken mij te willen mededeelen of in het Besluit van 20 Febr. 1904 betreffende de kostelooze verstrekking van entstof­fen tegen vlekziekte, bedoeld wordt dat de veearts die de enting verricht, behalve f 0.30, ook mijlgeld, reis- en verblijfkosten enz. mag in rekening bren­gen, indien de inenting geschiedt ten huize van den veehouder.

De Secretaris van genoemde afdeeling, R. Boer Hzn.

In antwoord daarop ontving ik het volgende schrijven :

's Gravenhage, 12 April 1904. No. 3153. Afd. Landbouw. Ik heb de eer u mede te deelen, dat ik het op

prijs zoude stellen over de in nevensvermeld schrij­ven bedoelde aangelegenheid op Donderdag 21 April a.s., des namiddags ten 2 ure, aan mijn bu­reau, 6 Tournooiveld, alhier, in tegenwoordigheid van Dr. Poels, Directeur der Rijksseruminrichting een onderhoud met een uwer bestuursleden te heb­ben.

Gelieve mij ten spoedigste te berichten of de komst van een uwer op het voorgemelde tijdstip door mij mag worden tegemoet gezien. De des­wege te maken reiskosten zullen uit 's Rijks kas worden vergoed.

De Directeur-Generaal, Lovink.

In de bestuursvergadering van 15 April d.a.v. werd besloten aan die uitnoodiging te voldoen en ik als afgevaardigde voor die conferentie aange­wezen.

Na eerst nog aan enkele collega's eenige gege­vens gevraagd te hebben die ik meende noodig te kunnen hebben, toog ik den 21 sten April op reis.

Al spoedig ontmoette ik daarop den Heer Dis­trictsveearts van Leeuwarden, die mij mededeelde dat hij voor dezelfde conferentie opgeroepen was.

Ter bepaalde plaatse aangekomen werd eerst

de Heer van Staa geroepen en eenigen tijd later mijn persoon.

Op het Bureau van den Heer Directeur-Generaal Lovink waren aanwezig de Heeren Lovink, Poels, van Staa en de Referendaris Roest.

Het is mij natuurlijk niet mogelijk het geheele gesprek woordelijk weer te geven. Dadelijk na de conferentie heb ik in 'n koffiehuis alles opgeschre­ven, wat ik mij er van herinnerde. Hier geef ik zoo goed mogelijk de zakelijke inhoud weer.

De Heer Lovink leidde het gesprek in met te zeggen, dat het gewoonlijk beter gaat een kwestie te bespreken dan te beschrijven en hij het daarom wenschelijk had gevonden een der bestuurders on­zer afdeeling uit te noodigen. Hij had uit ons schrij­ven begrepen, dat er bij de Veeartsen in Friesland bezwaar bestond tegen het tarief voor de inentin­gen tegen vlekziekte en dat wij het misschien be­ter zouden vinden indien het tarief niet precies be­paald was, maar zich binnen bepaalde grenzen be­woog. Hij wilde gaarne vernemen welke bezwaren wij tegen het vastgestelde tarief hadden.

Ik begon met te zeggen dat de veeartsen in Friesland niet wenschten een tarief dat zich binnen bepaalde grenzen bewoog, maar dat het hun beter voorkwam in 't geheel geen tarief te stellen. Ik vermoed dat de Heeren niet bekend zijn met de bezwaren waarmede de inentingen tegen vlekziek­te in Friesland gepaard gaan.

De Heer Lovink merkte op dat hem die bezwaren reeds breed waren uitgemeten.

Ik deelde hem toen mede dat het aantal hou­ders van één of twee varkens zeer groot is, bijv. wat de entingen van het jaar 1903 aangaat, kon ik hem opgave doen van eenige veeartsen van ver­schillende deelen van Friesland. Zoo had in dat jaar de Heer Ymker in Koudum geënt bij 35 hou­ders van 1 varken en bij 59 van 2 varkens. W. van Staa te Sneek, een streek waar veel varkens ge­houden worden, 9 met 1 en 28 met 2 ; Bosma te Wommels, een dergelijke streek, 11 met 1 en 43 met 2 ; ik 31 metl en 23 met 2 varkens.

Het gemiddeld aantal varkens per eigenaar be­draagt slechts bij Ymker 3.8, bij W. v. Staa 7.7, bij Bosma 5, bij Hubenet te Dokkum 1.8 en bij mij 3.8. Het gemiddeld aantal varkens dat per dag ge­ënt wordt bedroeg bij Ymker 30, W. van Staa 24, Bosma 50, bij mij 17. Dit komt doordien de hou­ders tot op 3 uren afstand van de woonplaats van den Veearts wonen. Nemen wij nu als voorbeeld Bosma die 50 varkens per dag ent. Hij zendt dus daags te voren een persoon bij de boeren rond om hen te verzoeken de varkens den volgenden mor­gen in het hok te houden. Bosma begint dan 's morgens vier uur en gaat dan met een rijtuig en twee personen als helpers, de veehouders rond om te enten, tot 's avonds vrij laat. Als hij nu 30 cent per varken mag rekenen, zou hij na een dag hard werken 50 maal 30 cent maakt f 15 kunnen decla-reeren. Wanneer hij nu daaraf trekt zijn onkosten

Page 73: Diergeneeskunde Friesland

69

voor paard en rijtuig, het loon voor 3 helpers, nood zakelijke reis.- en verblijfkosten, dan zou hij na een zwaren dag er nog geld bij leggen. Bij de andere veeartsen is het naar verhouding evenzoo, zoodat volgens dit tarief onmogelijk te enten is.

De Heer Lovink vroeg daarop aan den Heer Poels wat hij dacht van die bezwaren.

De Heer Poels erkent, dat de vernoudingen in Friesland anders zijn dan in andere provinciën, want uit alle provinciën, ook uit Friesland, zijn be­stellingen voor entstoffen ingekomen.

De entingen gaan toch onder de praktijk door, zooals bij hem indertijd met de entingen tegen Longziekte. In Zuid-Holland willen sommige vee­artsen wel enten voor f 0.25, deze waren met het tarief van f 0.30 zeer tevreden. Als het voor laag tarief gebeurt komen er veel meer aanvragen, zoo­dat het financieel nog voordeelig uitkomt, 't Is er om te doen alles ingeënt te krijgen en zoodoende de Vlekziekte te bestrijden. Als het weinig kost gaat iedereen er toe over, zoodat het inenten een gewoonte wordt. Dat gebeurde in den tijd van de Longziekte ook.

Ik merkte daartegen op, dat ook voor 30 cent de inenting niet algemeen zal worden. De veehouder heeft bezwaren tegen de moeite van het inenten : de varkens moeten gevangen worden en daar het enten in den tijd van de hooiïng valt, past hem dat niet best. Bovendien is hij bang, dat het dier er aan lijden (reageeren) zal, daarom laat hij slechts en­ten als er gevaar dreigt, als er in zijn nabijheid Vlekziekte opgetreden is.

De Heer H . van Staa deed uitkomen, dat in de gemeenten waar Vlekziekte het meest voorkomt, ook het meest geënt wordt ; in enkele gemeenten wordt daarom alles geënt en in andere waar zich weinig Vlekziekte voordoet, wordt ook aan de en­ting weinig gedaan.

De Heer Poels meent, dat er misschien wel ge­meenten zijn, waar wel Vlekziekte voorkomt, maar het niet aangegeven wordt, waarop de Heer van Staa uit een staat bewijst dat integendeel de inen­ting de aangifte van Vlekziekte bevordert. De Heer van Staa deelt verder mede dat het enten in Fries­land vooral door de veeartsen bevorderd is, die de boeren hebben aangespoord met het enten een proef te nemen.

De Heer Lovink vroeg toen hoe hoog het tarief van de veeartsen in Friesland is en hoeveel serum per varken gebruikt wordt.

Ik antwoordde, dat gewoonlijk f 1, soms f 1.25 en enkele malen f 1.50 gerekend wordt, terwijl de gemiddelde hoeveelheid serum per varken 5 gram bedraagt.

Dit tarief vond de Heer Poels vreeselijk hoog. Als hij zoo kon rekenen zou hij de praktijk neer­leggen en zich op het enten toeleggen. Als men dan een koppel van 100 of 200 varkens ent, wordt er goed verdiend. Dan is het in Zuid-Holland b i l ­lijker, waar men met 30 cent best tevreden is. Ik

merkte toen op, dat men dan ook wel steeds 100 of 200 varkens bij elkaar mocht hebben.

De Heer van Staa merkte den Heer Poels op, dat voor 30 cent toch niet te werken is bij noodenting, een zaak waar haast bij is en waarvoor de overige praktijk moet staan, 't Geval doet zich dikwijls voor dat een houder van 1 of 2 varkens vlekziekte vermoedt en dadelijk geholpen moet worden. Hoe dan als die man op een uur of meer afstand woont?

De Heer Poels zegt, dat zulk een eigenaar den veearts dan moet laten halen per rijtuig. Maar, zegt de Heer van Staa, als 't een kleine veehouder is, heeft hij geen paard en rijtuig. De Heer Poels meent, dat zulk een man er toch wat voor over moet hebben en een rijtuig moet huren. „Daar ga je al heen", zegt de Heer van Staa, „dan komt het enten den veehouder toch al veel duurder". A l moest de Heer Poels de onmogelijkheid van het tarief hier duidelijk inzien, hij wilde zulks toch niet erkennen.

De Heer Lovink vraagt of het inenten met Rijks serum tegen een tarief van 50 of 75 cent zou kun­nen gebeuren.

Ik gaf als mijne meening te kennen, dat tegen 50 cent zeker niet, voor 75 cent misschien wel te en­ten zou zijn. Maar nog beter is het het tarief aan de veeartsen over te laten. De concurrentie en het billijkheidsgevoel zullen de tarieven laag genoeg houden. Men heeft toch te doen met zijn klanten, en ook in andere werkzaamheden zorgt men wel naar eén billijk tarief te rekenen.

De Heer van Staa voegt hieraan nog toe, dat in elke gemeente 3-5 veeartsen werken, zoodat er concurrentie genoeg bestaat.

De Heer Lovink erkent, dat er verschil bestaat in de verhoudingen in onderscheidene provincies. Hij wenscht de zaak bij gemeenschappelijk overleg te regelen ; we moeten niet tegen elkaar oploopen. Anders worden er gewoonlijk Kamerleden in den arm genomen, en ieder staat op zijn stuk.

Ik antwoordde ook van oordeel te zijn, dat a l ­leen met gemeenschappelijk overleg de zaak te re­gelen is. Tegen het bestaande tarief zal in Fries­land wel geen gebruik gemaakt worden van Rijks serum, maar zullen de veeartsen als vroeger van Duitsch serum gebruik maken.

De Heer Lovink zegt ten slotte nog veeartsen uit de andere provinciën te willen hooren, waarna de conferentie, wat mijn persoon aangaat, werd op­geheven.

Na dien tijd is er door het bestuur dezer afdee­ling niets meer van die zaak gehoord.

Tenslotte wi l ik nog opmerken, dat onze afdee­ling in deze kwestie weder krachtig werd gesteund door den Heer Districtsveearts van Staa, waarvoor hem een woord van dank toekomt.

De afgevaardigde,

R. Boer Hzn.

Page 74: Diergeneeskunde Friesland

70

De Voorzitter en blijkens applaus ook de verga­dering stemmen in met het woord van dank in hét slot van dit verslag ; de Voorzitter dankt tevens den Secretaris voor zijne bemoeiingen.

Uit de hierop volgende discussiën stippen wij het volgende aan. De Heer jansma heeft gehoord van een tarief van f 0.70 voor een varken, f 1.20 voor twee en vervolgens 30 cent voor ieder var­ken, doch het bestuur heeft daarvan geen bericht. Men meent dat het Rijks serum wel goed is, doch dat daarvan groote hoeveelheden moeten worden gebruikt, wat bij kleine varkens een bezwaar is.

De vraag door den Heer Bosma opgeworpen of nu een besluit zal worden genomen over het a l - of niet gebruiken van Rijks-serum, wordt na discussie in dien zin beantwoord, dat de vergadering nie­mand tot iets kan verplichten, doch algemeen keurt men het gebruik van dat serum af om de daaraan verbonden voorwaarden.

Komt er een nieuw besluit van de Regeering dan kunnen wij opnieuw samenkomen.

Buitengew. vergadering van Vrijdag 22 Juli 1904. De Voorzitter deelt mede, dat een schrijven van

het Bestuur van de Fr. M . v. Landb. aan de afdee­ling de aanleiding is tot deze bijeenkomst.

Dat schrijven is van den volgenden inhoud : „Aan de besturen der Afdeelingen. „Van alle zijden komen bij ons k'achten in, dat

de Rijks-veeartsen doorgaan met inenting tegen Vlekziekte tegen hooger tarief dan door de toezeg­ging van kostelooze verkrijging vé.n Rijks-serum verwacht werd. De inenting tegen 30 cent per stuk blijft achterwege en heeft op vele plaatsen teleur­stelling verwekt.

Met verwijzing naar het artikel van den Heer D . Schaafsma, voorkomende in het Fr. Weekblad van 18 Mei 1.1. no. 230, meenen wij er nogmaals op te moeten wijzen hoe de varkenshouders zelf veel kunnen doen om gunstiger conditie te verkrijgen.

f 0.30 per stuk is geen belooning wanneer een veearts geroepen wordt voor een enkel exemplaar, worden echter op een bepaald uur de varkens uit een bepaalden omtrek samen gebracht of volgt men de raadgeving van den Heer Schaafsma, dan wordt een enting tegen 30 cent wel loonend en zullen H . H . veeartsen eerder genegen zijn volgens het 30 cents-tarief te enten, 't Is daarom dat wij ons tot U wenden met verzoek deze zaak zoo mo­gelijk spoedig aan te vatten .

Gaarne zullen wij van U vernemen voor 1 Aug. e.k. of door Uwe Afd. in dezen medegewerkt kan worden of dat zich daartegen bezwaren voordoen."

De Heer Veenstra had met een begeleidend schrijven van den Voorz. van de Afd. Leeuwarden deze missive ontvangen met verzoek om medewer­king. De Heer Veenstra zag in dat het hier een algemeen belang gold en had dus in overleg met het Bestuur der afdeeling van Veeartsenijkunde den uitslag van deze vegradering afgewa:ht alvorens

er op te antwoorden. Hij is van oordeel, dat de voorgestelde regeling weinig zal uitwerkei., omdat hem bij persoonlijke navraag gebleken is, dat de varkenshouders liever voor een gulden thuis willen laten enten dan voor 30 cent op een bepaalde plaats.

Ook andere leden hebben hetzelfde van de vee­houders vernomen. De Heer Hibma vertelt dat in zijn afdeeling beproefd is door advertenties de varkens bij elkaar te krijgen, maar de veehouders wilden niet.

Onderscheiden leden geven te kennen, dat zij wel genegen zijn voor lager tarief dan f 1 te enten, als er vele varkens kij elkaar gebracht zijn, en ten slotte wordt unaniem aangenomen om de Afdee­lingen van de Fr. M . v. Landb. desgevraagd te be­richten, dat de veeartsen wel genegen zijn tegen lager tarief te enten, als de varkens op een be­paalden dag, uur en plaats bij elkaar zijn gebracht.

Door dit besluit is aan de vraag voor enting te­gen lager tarief voldaan, terwijl men algemeen van oordeel is, dat er door de veehouders zeer weinig of geen gebruik van zal worden gemaakt.

Onder deze discussies had de Heer de Beyl in 't licht gesteld, dat een veearts wel eens genood­zaakt kon worden voor 30 cent te enten, wannéér een collega in de nabijheid daarin voorging en hij dus in die streek wel moest volgen.

De Heer Buijterse had tot eenige concessies aan­gespoord omdat de Regeering er wel eens toe kon overgaan de enting ook door leeken te doen ver­richten, evenals dit ook bij de Tuberculinatie was geschied.

Eindelijk besprak de Secretaris de wenschelijk­heid om bij de afdeelingen der Fr. M . v. Landb. te bewerken, dat ook die Maatsch. bij de Regee­ring zal aandringen op verandering van tarief, in dien zin, dat elke veearts daarin vrij gelaten wordt, zooals spreker ook reeds in Den Haag bepleit heeft. Dan komen we op geheel zuiver terrein ; de con­currentie, 't gevoel voor billijkheid, en het zelfbe­houd zullen wel medewerken om die tarieven op een behoorlijk peil te houden. Dan is de strijd van tegenwoordig opgeheven, de strijd die wij waar­schijnlijk op den duur toch wel zullen moeten ver­liezen, waar we te doen hebben met een machtig lichaam als de Staat.

Vergadering van Vrijdag 2 September 1904. Het voorstel Gron.-Drenthe, betrekking hebben­

de op het verstrekken van Rijks serum aan empi­risten, lokt een levendige discussie uit. De Heer v. d. Meulen is van oordeel, dat het aantal empiristen reeds klein is en nog alleen uit bejaarde personen bestaat, zoodat het niet noodig is, daaraan nog b i -zondere aandacht te schenken. De Heer Attema acht het wel noodig omdat er naar zijn oordeel nog vele zijn. Anderen willen den afgev. een carte blanche geven om eerst eens te hooren wat de afd. Gron.-Drenthe ter toelichting heeft aan te voeren.

Page 75: Diergeneeskunde Friesland

71

De Heer H . van Staa zegt, dat het inenten met Vlekziekteserum door empiristen ten deele van de Districtsveeartsen afhangt, die in de voorwaarden waarop de inenting wordt toegestaan kan bepalen, dat alleen gedipl. veeartsen dit werk mogen verrich ten. Bij overtreding echter kan alleen de veehouder worden gestraft, niet de persoon die inent. In pro­vincies waar het aantal gediplomeerde veeartsen groot genoeg is heeft dit geen bezwaar, maar op andere plaatsen zal 't niet gaan de empirici buiten het inenten te houden.

Maar bovendien is het toch geraden om de eischen niet al te hoog te stellen, en zoodoende een nieuw wapen in handen van de agrariërs te geven, waarmee zij hun voordeel bij de Regeering kunnen doen, die op den duur wellicht niet aan hunne wen-schen weerstand kan bieden. Spreker geeft daarom in ernstige overweging niet te tornen aan het recht der empiristen en hen niet te bemoeilijken bij het inenten.

Besloten wordt met algemeene stemmen, dat de afgev. zal stemmen tegen het voorstel Groningen-Drenthe.

Vergadering van 19 Mei 1905. De Heer Bergsma komt terug op de oude kwes­

tie : tarief bij varkensenting. Volgens een circulaire aan de leden der Afd. Idaarderadeel der Fr. M . v. L. , door den Secretaris gezonden, blijkt dat collega v. Royen zal enten tegen 30 ets. per stuk, bij de eigenaars aan huis, mits vooraf wordt opgegeven en de varkens in 't hok worden gehouden. De Heer v. Royen had reeds de vergadering verlaten.

Waar de Heer v. Royen aldus door Tacoma wordt gedwongen, ziet de Heer Bergsma zich op zijn beurt genoodzaakt toe te geven. Anderen, zoo de Heer Ymker, vragen hoe nu in 't vervolg te han­delen. De Heer Feddema had collega ten Hoopen gesproken over dit punt en deze had gezegd, te zullen gaan enten voor 30 ets., mits op een be­paalde plaats samen komende ; anders 60 k 75 ets.

Vergadering van 17 November 1905. De Heer R. Boer leidt de bespreking in omtrent

dit punt. In den tijd van de 30 ets. kwestie dacht de Heer Poels bij lager tarief alle varkens in Ne­derland geënt te krijgen. En hoe is nu het resul­taat ? Is er toename van het getal entingen ? en door het lagere tarief ? Bij hem is de invloed ge­ring of misschien nul. Er waren wel meer entingen, maar doordat er meer vlekziekte voorkwam, wat de omgeving meer tot enten noopte. Hij meent dat van een algemeene enting nog geen sprake is. 't Is voor een boer te veel moeite, hoe gering die ook is. Hij vraagt inlichting omtrent andere streken.

De Heer Hubenet zegt, dat in zijn streek meer noodentingen geschied zijn. De veehouders wach­ten de ziekte af, zelfs tegen lager tarief.

Bij de discussie over dit punt worden allerei zij­wegen ingeslagen, en gesproken o.a. over het al of niet rendabele van een enting tegen 30 ets., de ge­

ringe ambitie van de veehouders, ook nog als ze 30 of 40 ets. betalen, de sliuksche wegen door sommige veehouders bewandeld om een nooden-ting als preventieve enting te doen voorkomen ; maatregelen om dit tegen te gaan enz. Men is het vrijwel eens, dat het verwachte succes van de gra­tis verschaffing van entstof nog niet daar is en men het ook niet spoedig kan verwachten.

Vergadering van Vrijdag 7 September 1906. Vrije mededeelingen en voorstellen. Door den

Heer Attema wordt de wenschelijkheid betoogd van het aanleggen van een klapper op den inhoud van de verschillende jaargangen van ons Ti jd­schrift.

De Heer v. d. Meulen deelt mede, dat hij bij twee boeren onder de kalveren eenige patiënten had met een oogziekte, die veel overeenkomst vertoont met „de houw op 't oog" zooals die bij schapen is be­schreven. De oogen gaan tranen, een paar dagen daarna etteren, de cornea wordt troebel en vertoont ontwikkeling van bloedvaten, 't Is nu eens meer dan minder erg, soms worden de dieren totaal blind.

De Heer Bergsma had 't zelfde bij een koppel hokkelingen waargenomen maar schreef dit toe aan 't sterke stuiven van een naburigen weg. Met koud houden waren ze na tien dagen alle genezen.

De Heer Bosma had één dergelijk kalf in behan­deling gehad.

De Heer Attema vraagt of de dieren ook hoest­ten en wi l deze keratitis in verband brengen met de dezen zomer eveneens veel voorkomende long­wormziekte, omdat bekend is, dat dezelfde para­sieten in het oog kunnen verzeilen. De meesten zijn 't niet met hem eens.

De Heer Huizinga vraagt of er ook ervaringen bestaan omtrent de werking der verschillende sera bij jonge kalveren.

De Heer Bergsma had goede resultaten gehad, anderen minder gunstige.

Ook de ervaringen met Vlekziekteserum zijn over 't geheel niet gunstig. De Heer Bosma zag bij nood enting verslechtering door serum-injectie.

De Heeren H . van Staa en Attema deelen mee, dat bij hen miltvuurentstof in voorraad is.

Verder wordt nog gediscussieerd over de bout-vuurenting. Over 't geheel is men het eens, dat de verschillende entingen er niet beter op geworden zijn bij 't gebruik van de entstoffen bereid aan de R. S. L

Vergadering van Vrijdag 5 October 1906. Vrije mededeelingen. Door den Heer Hubenet wordt gevraagd of bout­

vuur ook te herkennen is wanneer geen uitwendige locale zwellingen te vinden zijn. B.v. bij boutvuur in de ingewanden. Ofschoon hierover zich eenige discussie ontspint kan niemand hem veel licht ver­schaffen.

Page 76: Diergeneeskunde Friesland

De Heer de Beijl spreekt van een lijden bij ± 6 weken oude biggen te Akkrum, dat door den Heer Poels voor borstziekte werd gehouden. De dieren waren kortademig. Ofschoon op dien leeftijd meer pest voorkomt, scheen dit hier niet het geval te zijn.

De Heer Hubenet, die in de vorige vergadering niet aanwezig was, komt met de, toen ook reeds gedane, mededeeling omtrent slechte resultaten der vlekziektenoodenting bij gebruik van serum der R. S. L

De Heer H . van Staa deelt mee, dat hij den Heer Poels hierover sprak en dat deze beweerde, dat het serum van de R. S. I. minstens even krachtig was als dat uit Duitschland en de meeste sterfgevallen bleken geen vlekziekte, maar varkenspest te zijn.

Verder werd nog gesproken over miltvuurenting. De Heer H . van Staa deelt mee, dat door collega Jansma in een beslag vee waar miltvuursterfgeval­len waren voorgekomen, alle verdachte dieren wa­ren geënt, ook paard en geit. Eerst kregen ze 10 gr. serum, waarbij drie dagen later een dier ziektever­schijnselen vertoonde. Nu kregen alle 50—100 grm. serum, waarbij 8 stuks ziek werden met tempera­turen tot boven 41° C. Van deze 8 ernstig zieken stierf één, ofschoon de Heer Jansma meer sterfge­vallen had verwacht en de overlevenden ernstig hadden geleden. Erg schitterend waren de practi-sche resultaten van de enting dus nog niet.

Vergadering van Vrijdag 7 December 1906. De Heer Huizinga deelt mee vele gevallen van

longaandoeningen, bij hokkelingen vooral, te heb­ben waargenomen, die bij lijkopening 't beeld van een chron. lobulaire pneumonie opleverden zonder dat hij longwormen kon vinden.

De Heer ten Hoopen had dergelijke gevallen waargenomen en tracht dit te verklaren als de longjacht langs den IJsel en andere rivieren waar­genomen. In een drogen zomer zouden de dieren op de naweide, vooral ook op landerijen naast stoffige wegen een inhalatiepneumonie door stof krijgen.

Ondanks de lijkopeningen door den Heer Hui ­zinga verricht, beweert de Heer Attema, dat long­wormen de oorzaak zijn. Hij heeft deze steeds ge­vonden en nooit iets anders.

De Heer Bergsma maakt melding van een rund, een 4e a 5e kalfs koe, die aan het spronggewricht een tiental woekeringen had ter grootte van dikke noten, 't Waren geen wratten. Ze zaten subcutaan en vrij beweegelijk. Hij vermoedde meer een sarco-mateus karakter. Verder naar boven aan de inwen­dige vlakte van den schenkel zaten een groot aan­tal kleinere dito. Hij wist niet welke therapie toe te passen. Operatief ingrijpen leek hem niet gun­stig. Veel licht werd hem niet verschaft.

Vergadering van Vrijdag 19 Apr i l 1907. Bij punt 2, ingekomen stukken, wordt gelezen

een schrijven van de H.H. Eggink en Plet, waarbij, ze verzoeken opnieuw lid der Afd. Friesland van de Maatschappij ter Bevordering van Veeartsenij­kunde te worden.

Verder deelt de Secretaris mee, dat in Januari [J . op uitnoodiging van den Voorz. der Fr. M . v. L . met dezen was besproken het punt : Veeverlos­kundigen. Hierbij werd meegedeeld, dat van de Afd. Wonseradeel der Fr. M . v. L . een voorstel bij het Hoofdbestuur was ingekomen tot opleiding van veeverloskundigen om daarmee in een behoefte te voorzien. Door hem was geadviseerd over dit on­derwerp het oordeel van de Afd. Friesland der M . ter Bev. v. Veeartsenijkunde te vragen. Als zijn per­soonlijke meening had hij op verzoek meegedeeld, dat hij er, ook voor de veehouders, geen voordeel maar een nadeel in zag en dus van elk standpunt die opleiding moest afkeuren. Van de bij de Afd. N.-Holland ingewonnen inlichtingen, waar men aan dit punt uitvoering had gegeven, werd mededeeling gedaan.

Van het houden dezer vergadering was kennis gegeven aan den Voorz. der Fr. M . v. L. , maar een nader schrijven was niet ingekomen. De Secretaris meende dat wij geroepen zouden worden in deze ons oordeel uit te spreken. Er ontspon zich een le­vendige gedachtenwisseling over dit onderwerp, waarbij bleek, dat men vrij algemeen eens was, dat er, niet zoo erg als sommige veehouders roepen, maar toch hier en daar behoefte bestaat aan dege­lijke verloskundige hulp, maar dat deze moest wor­den verleend niet door „veeverloskundigen" maar door veeartsen, wier getal in deze provincie nog gerust kan worden vermeerderd. Die veeverloskun­digen zouden zich ten slotte tot algemeen nadeel ontpoppen als empirici met een zeker stempel van degelijkheid.

Van sommige zijden en wellicht niet ten onrech­te, wordt aan veeartsen zelf de schuld gegeven van deze kreet om hulp, door 't niet willen verleenen van verloskundige hulp.

Vrije mededeelingen. De Heer Ferwerda vraagt wat diagnose gesteld

moet worden bij kalveren, 2 a 3 weken oud, die slecht drinken, frequente ademhaling, kuchen en diarrhee vertoonen.

De Heer de Beyl had van dergelijke patiënten Iongen en lever aan de R. S. I. gezonden en ten antwoord ontvangen dat de necrose-bacil de oor­zaak was.

De Heer Kingma denkt aan septische pleuro-pneumonie. Van twee zieke kalveren die met serum waren behandeld, was één hersteld, de andere ge­storven en deze toonde bij lijkopening een pleuro-pneumonie.

De Heer Ferwerda had ook de diagnose daarop gesteld, maar omdat een therapie met extract, chinae succes gaf, begon hij te twijfelen aan de juistheid zijner diagnose.

De Heer Nauta vraagt wat therapie te nemen,

Page 77: Diergeneeskunde Friesland

73

als „het ondeugd vastzit", bij pas gekalfd hebben­de koeien. Verschillende middelen worden ge­noemd.

Sommigen meenen dat men met een endometritis catarrhalis heeft te doen ; anderen denken aan en­kel digestiestoornissen ; de eersten meenen dat de­ze consecutief zijn.

De Heer Bergsma vraagt omtrent de serum­injectie bij vlekziekte of hij ook meer dan de ge­wone dosis cultuur moet inspuiten, wanneer hij, zooals soms bij zeer zware varkens, 70 a 80 gram serum inspuit. De Heer H . van Staa ontraadt hem dit. 't Is gebleken dat de cultuur van Poels even sterk is als die van Höchst.

De Heer Nauta vraagt nog welke entstof prefe­rabel is bij boutvuurenting die uit Parijs of die van Poels. De Heer H . van Staa zegt, dat de resulta­ten van de boutvuurentstof van Poels over 1906 schitterend zijn, beter dan over 1905 met watjes. De meeste dieren zijn echter nog geënt met stof uit Parijs. Waar met de entstof van Poels 't vorige jaar 2 % sterfte voorkwam, bedraagt die over 1906 ± y2 %, ofschoon zeer varieerend bij verschillen­de veeartsen.

Nog eenige discussie wordt gevoerd over het en­ten met le en 2e vaccin of direct met het 2e alleen.

De Heer Ferwerda deelt mee, omtrent het serum tegen kalverziekten, dat hij 20 kalveren op 2 stal­len inspoot, waar vroeger de methode van Poels was toegepast, echter met onvoldoende resultaat. Waar beide middelen nu werden toegepast bleven de dieren in leven, waar alleen serum werd geinj i -ceerd zonder toepassing der methode Poels, stier­ven er een vijftal.

De Heer Bergsma verdedigt nog eens de metho­de Poels mits ze goed toegepast wordt.

De Heer H . van Staa oppert nog eens de mee­ning, dat verandering van stal en stier soms wel succes geeft.

De Heeren Bergsma en Kingma opperen bezwa­ren tegen 't gebruik van zware, n.1. 2-jarige en oudere stieren bij enterrieren, daar ze oorzaak kun­nen zijn van moeilijke verlossingen.

Vergadering van 23 Augustus 1907. De Heer Bergsma deelt mee onaangename erva­

ringen te hebben opgedaan met de boutvuurenting. Hij entte met le en 2e vaccin en zag na ongeveer drie dagen dieren sterven aan boutvuur. De Heer Kingma deelt mee dat hij nu weer ent met vaccin uit Parijs. Ook de Heer Bosma vindt het een dwaasheid de entstof van Poels te gebruiken ; ook hij gebruikt die uit Parijs. Ook anderen achten de gegevens der R. S. I. onbetrouwbaar en beschou­wen de entingen met de entstoffen van die inrich­ting als proefnemingen te haren bate.

De Heer ten Hoopen stelt voor Dr. Poels uit te noodigen, naar aanleiding van het jaarverslag 1904—05 der R. S. I. in de afd. Friesland een le­zing te houden over de serumtherapie. Daar uit de

besprekingen blijkt dat hierbij niet volle ernst be­staat, maakt de Voorzitter een einde aan de dis-cussie hierover ; enkele leden blijven er voor.

Verder wordt door den Heer Boer een instru­ment om pillen in te geven zeer gerecommandeerd, 't Is van billijken prijs en ook door een boer te hanteeren.

De Heer Kingma spreekt over een rund, waarbij het water nu en dan in stralen uit neus en mond liep, waarbij zich later een Ionglijden vertoonde.

De Heer Bergsma deelt een geval mee van ver­moedelijke halswervelfractuur bij een paard. Het dier kon niet van den grond eten en was pijnlijk aan den 5en halswervel. Thans verbetert de toe­stand iets. De Heer Bosma voorspelt echter ten slotte toch een slecht uiteinde, zelfs ai wordt het een half jaar lang iets beter.

Dezelfde vermeldt een geval van kalfziekte een week na het kalven.

De Heer W . van Staa vermeldt een dito geval. De Heer Huizinga spreekt over „kalfziekte" bij

het schaap, waarbij hij meermalen uitmuntend suc­ces had met de Schmidt'sche therapie.

Vergadering van Vrijdag 15 November 1907. Boutvuur. De Heer Ymker leidt het punt in. Hij

wijst nog eens op het verschil in resultaten verkre­gen met de entstoffen tegen boutvuur afkomstig uit Parijs of uit Rotterdam. Bij de laatste zijn in den korten tijd van haar bestaan reeds herhaaldelijk wijzigingen aangebracht. Hij had treurige ervarin­gen er mee opgedaan, die hem doen denken aan zeer uiteenloopende stammen van boutvuurbacillen waarbij slechts tegen enkele immuniteit wordt ver­oorzaakt. De Heer Hubenet had in 1906 geënt a l ­leen met Parijsche stof; dit jaar met poeiervormige entstof van Poels le en 2e vaccin. Hij had na een enting drie dooden gekregen, waarbij hij aan milt­vuur dacht, 't Bleek echter dit niet te zijn. Ook het onderzoek van aan de R. S. I. gezonden stukken vleesch had tot resultaat enkel : „geen boutvuur". Allerlei onaangename curieuse verschijnselen de­den zich voor ; zelfs infectie met doodelijken af­loop na injectie met 2l/2 % carbolsolutie, ofschoon de spuit gedesinfecteerd was. Bij een boer die zel­den last van boutvuur had, zag hij nu een dag na de enting een sterfgeval optreden.

Ook de Heer Feddema had kalveren na de en­ting zien ziek worden onder dezelfde symptomen als straks genoemd. Hij had de Poelssche stof la ­ten rusten en verder Parijssche gebruikt.

De Heer Boer had met Parijssche stof geen doo­den en bij de Poelssche 4 stuks van 400 entingen.

De Heer de Beyl had evenzoo geen dooden met de stof uit Parijs en 5 van ± 300 met die van Poels.

De Heer ten Hoopen had van 600 entingen met stof uit Parijs geen dooden.

Uit de besprekingen blijkt dat men algemeen meer nadeelen ondervindt van de Poelssche dan

Page 78: Diergeneeskunde Friesland

74

van de Parijssche stof en aan de laatste verre de voorkeur geeft.

De wenschelijkheid wordt betoogd om een nauw keurig overzicht over de entingen in Friesland ver­richt te verkrijgen en na eenige bespreking wordt besloten een commissie te benoemen, bestaande uit 3 leden, die ten spoedigste de gegevens over 1907 zal verzamelen. Met algemeen goedvinden worden door den Voorz. hiertoe benoemd tle H.H. Attema, Ymker en ten Hoopen. Deze aanvaarden de opdracht om zoo mogelijk in de Januarivergade­ring te rapporteeren.

De Heer H . van Staa doet eenige mededeelingen omtrent het verloop van de huidige epezoötie van mond- en klauwzeer. Over 't geheel treedt de ziekte goedaardig op in Friesland, 't Opstallen had in 't begin goede resultaten opgeleverd, 't Helpt in den laatsten tijd echter niet meer. De late aangifte van sommige veehouders was hierbij een groot struikelblok, 't Principe dat hier voorzat, om n.1. de smetstof tot één verblijf te beperken, werd daar­door tegengewerkt. Menschen en vogels niet te vergeten brengen het over en ongetwijfeld gaan ook deze er aan lijden. In den winterstaltijd zal de ziekte afnemen, of ze uit te roeien zal zijn, moet de tijd leeren.

Velerlei dragers van smetstof moeten in 't oog worden gehouden, b.v. kisten met veekoeken die van een fabriek naar verschillende boerderijen gaan, meelzakken en dergelijke. Ter beteugeling moet er medewerking zijn van allen die er bij be­trokken zijn en ook vooral van de veehouders.

De Heer Boer maakt attent op het gevaar dat de melkbussen opleveren. De melkrijder wordt be­smet en besmet op zijn beurt, vooral ook als deze zelf vee houdt en dat ook gaat lijden.

Men is het eens dat het zeer moeilijk is, om wan­neer de zuiveldirecteuren geen voldoende mede­werking verleenen, hierin verbetering aan te bren­gen. Steriliseeren van de buitenkanten der bussen zou nuttig zijn. Maar één directeur vond zelfs alle maatregelen tegen mond- en klauwzeer overbodig ; hoe moeten de betrokken boeren er dan wel over denken.

Waar een der aanwezige leden pleit voor door­zieken, wijst de Heer H . van Staa op de daaruit voortvloeiende groote nadeelen £ de grenzen zou­den ongetwijfeld zijn gesloten, zoodat bij de be­langrijke uitvoer van vee naar 't buitenland in den herfst enorme schade zou zijn geleden. We moe­ten tegenover het buitenland zeer voorzichtig zijn. Er is nu en dan groot gevaar voor sluiting der grenzen geweest. De Heer Boer ziet ook geen heil in doorzieken. Dit valt ook niet mee.

De Heer Boer ziet geen nut in opstallen, dan misschien alleen van de lijdende dieren en vindt er groote bezwaren in, vooral bij weidkoeien. De fleer H . van Staa deelt echter een geval mee, waar voor Rijks rekening een stal werd gebouwd met prachtig resultaat.

' Vergadering van Vrijdag 24 Januari 1908.

De Commissie omtrent de in 1907 dóór de vee­artsen in Friesland verrichte boutvuurentingen brengt bij monde van den Heer Attema rapport uit. Hij licht, toe de wijze waarop de Commissie heeft gehandeld om hare gegevens te verkrijgen en deelt mee dat deze door slechts twee collega's niet wa­ren verstrekt. Thans blijkt dat in 1907 totaal geënt zijn 11469 stuks waarvan 6397 met entstof van de R. S. I. en 5072 met Parijssche vaccin. Van de 6397 waren 229 met Watjes, 4620 stuks met poeier le en 2e entstof en 1548 alleen met 2e entstof ge-ent. Van de 5072 waren 2008 met le en 2e vaccin 3064 alleen met 2e vaccin behandeld.

Van de 229 stuks met watjes behandelde stier­ven 4 aan boutvuur; van de 4620 ( le en 2e stof van Poels) 34 ; van de 1548 stuks (2e entstof Poels) 8 stuks ; dus van de 6397 met stof van de R. S. I. geënte dieren 46 stuks. Van de met vaccin uit Parijs behandelde dieren stierven van de 5072 stuks slechts 7. Een zeer gunstig cijfer dus ten bate van de Fransche entstof.

Verder blijkt uit deze statistiek dat het verschil in resultaten met le en 2e vaccin of alleen met 2e vaccin zeer gering is (2 van 2008 of 5 van 3064), zoodat van practisch standpunt enting met alleen 2e vaccin uit Parijs zeer voldoende is. Uit de haar verstrekte gegevens bleek der Comm. dat de ent­plaats weinig of niets afdoet tot het succes, even­zoo of men al of niet vooraf ontsmet. Door de ver­schillende collega's schijnt zeer verschillend ge­handeld te worden, ook bij 't enten van zeer jonge dieren b.v. 2 maanden oud ; de meesten echter her­halen in dat geval de enting met 2e vaccin op den leeftijd van 6 a 7 maanden.

Verder wordt nog gesproken over 't voorkomen van boutvuur bij niet geënte dieren, zooals dat meer of minder nauwkeurig is waar te nemen bij vleeschkeuring. De Heer de Raadt weet zoo onge­veer hoeveel van de uit nood geslachte graskalve­ren aan boutvuur leden.

Besloten wordt dat de Comm. een verslag van haar enquête zal zenden aan ons Tijdschrift en aan Dr. Poels.

Inenting tegen miltvuur. Dit punt wordt ingeleid door den Heer jansma. Hij doet mededeeling van de door hem verrichte entingen, laat daarbij echter die met vaccin uit Parijs rusten. In vijf beslagen werd sedert Sept. 1906 serum en cultuur van de R. S. I. gebruikt. In een beslag stierven toen (4 en 11 Sept.) twee koeien aan miltvuur, waarna op 19 Sept. aan de verdachte dieren ( ± 76 stuks, koeien, schapen, varkens en paarden samen) ieder 10 grm. serum werd toegediend. 27 Sept. stierf een rund en kregen alle overige dieren nog eens 10 grm. se­rum en le cultuur. Op 9 Oct. stierf toen weer een koe. Den 11 en Oct. volgde de enting met 2e cul­tuur en dit alles zonder eenige stoornis.

In een tweede beslag werden in Januari 1907 na

Page 79: Diergeneeskunde Friesland

75

een sterfgeval alle (acht) verdachte gezonde die­ren met serum later met serum en cultuur, vervol­gens met 2e cultuur geënt. Deze enting verliep zon­der hindernissen.

In een 3e beslag werd ook in Jan. 1907 na een sterfgeval evenzoo gehandeld met 46 verdachte dieren ; in een 4e in Juli met 4 dieren. Later werd die enting toegepast bij enkele dieren in beslag 1 en 2 zonder belangrijke moeilijkheden. Een later in beslag no. 1 aan miltvuur lijdend dier werd met goed succes met serum behandeld en weer alle dieren opnieuw geënt.

Den 8en October 1907 kregen 27 melkkoeien ieder 10 gram serum en le vaccin. Gedurende de inspuiting van serum werd een dier ziek, «hoestte, kreeg tympanitis en was reeds stervende toen alle dieren ingespoten waren. Een uitgebreid oedeem aan kop, buik, uier en spenen en in de darmstreek trad op en binnen een uur was patiënt dood. De andere 26 bleven geheel normaal. Een uitgebreid lijkonderzoek werd ingesteld door Dr. de Blieck met den Districtsveearts, die telegrafisch in ken­nis waren gesteld. De verklaring werd gezocht in het serum van een andere diersoort afkomstig en een bijzondere gevoeligheid van dit individu.

Den 5en December 1907 werd aan 24 koeien 10 gram serum toegediend ; een y2 uur later waren acht dieren ziek, waarvan drie ernstig en binnen een uur waren alle 24 stuks ziek, vnl. onder de­zelfde symptomen als het dier op 8 Oct. De ergst aangetasten werden van den stal genomen en de oedemen koud gehouden. Geen enkel dier stierf. De enting met le vaccin werd nu uitgesteld tot 7 December en met 2e vaccin geschiedde op 19 De­cember zonder stoornis.

In December 1907 werden in een 5e beslag, na­dat een paard en een koe aan miltvuur stierven, 51 dieren met 10 gram serum en le vaccin behandeld, terwijl 2 zieke dieren genazen na toediening van 200 resp. 150 gram serum. Den 28en December werd 2e vaccin toegediend, alles zonder stoornis.

Omdat de waarborgtermijn van het Rijk was ver­streken vroeg no. 2 weer enting aan. In tegenwoor­digheid van den Districtsveearts werden op 9 Jan. JJ . 13 dieren ingespoten met 10 gram serum. Reeds na 20 minuten begonnen bij een viertal dieren zich ziekteverschijnselen te vertoonen als tevoren, doch in niet erge mate. Alle herstelden na koud houden.

De conclusie werd getrokken, dat de herhaalde injectie van serum de meeste gevaren oplevert.

De Heer Eggink heeft vrijwel dezelfde ervaring opgedaan. Den 23 Jan. 1908 entte hij in een be­slag voor de tweede maal met serum en le cultuur. Een half uur later viel een rund dood, en een oogen blik later waren zes stuks ziek onder de genoemde verschijnselen, die echter herstelden na buitenbren-gen en koud houden.

De Heer H . van Staa zegt, dat men aan de R. S. I. er ook nog niet veel van schijnt te begrijpen. Hij maakt er op attent, dat het serum als curativum

prachtig werkt. Bij een temperatuur van 42° daalt deze binnen 5 uren op 39° .

Enkele leden betwijfelen nog of 't aan 't serum ligt, omdat de eerste injectie geen nadeel aan­brengt.

Inenting tegen mond- en klauwzeer. De inleider, de Heer H . van Staa, deelt mee dat het serum te­gen deze ziekte door de R. S. I. aan de districts­veeartsen wordt verstrekt, 't Is een serum van hy-perimmune dieren, 't Kan geen ziekte veroorzaken, 't Werkt niet curatief maar alleen preventief. In een ziekenstal geeft het bij gezonde dieren weinig meer als ze niet geheel apart staan. In een beslag bij Franeker waren acht dieren ziek ; 4 hokkelingen die apart stonden werden ingespoten. Na drie da­gen waren ze nog volkomen gezond, maar den 4en dag was er één ziek ; den 5en dag ook de twee andere. De dieren heeten pl.m. 10 dagen immuun te blijven. Men moet dus ongeveer drie maal in­spuiten, telkens 20 gram.

In Bozum waren in een beslag van 30 stuks twee dieren, naast elkaar staande, ziek. De 28 nog ge­heel gezonde werden ingespoten. Na 3 dagen was nog alles goed, maar net als in Franeker, waren er den 4en dag zieken. Den 9en dag werden ze voor de tweede maal ingespoten en nu bleef het er bij, zoodat men hier succes schijnt te zullen hebben. Over 't geheel verloopt deze epizoötie licht. Soms blijft een half beslag gezond. Of ook een samen­treffen in deze schijnbaar goede resultaten van en­ting kan verschaffen, is nog een vraag.

De Heer Eggink vraagt hoe het staat met de be­smetting na afloop van de ziekte. Zouden in 't le geval door den Heer van Staa genoemd, ook de eerst zieke runderen de andere nog kunnen be­smetten ? De ontsmetting der dieren blijft thans achterwege.

De Heer H .van Staa geeft toe, dat ontsmetting der dieren van groot belang is, maar als de eige­naar 't niet goed vindt, mogen we het niet doen. Er zijn voorbeelden dat een doorgeziekt dier, of­schoon zelf weer gezond, de besmetting over­bracht. Waarom ook kan een dier, zonder zelf te lijden, niet evengoed de smetstof overdragen als elk ander voorwerp, zegt de Heer Eggink. Hij acht de enting overbodig ; 't rekt het proces maar.

De Heer Eggink maakt er ook nog op attent, dat het gaan met een zeug naar den beer de smet­stof over en weer kan worden versleept.

Vrije mededeelingen. De Heer ten Hoopen deelt mee, dat vier hokke­

lingen waren voorgedragen ter overname door het Rijk als vermoedelijk lijdende aan tuberculose. Men vond een groot aantal gezwollen lymphklieren en kolossale vermagering. Daar hij afwezig was en reeds een was gestorven, had de Heer de Raadt lijkopening gedaan en daarbij geen tuberculose ge­vonden, maar pernicieuse anaemie. De Heer de Raadt had reeds vroeger bij een paar kalveren on­geveer dezelfde verschijnselen voor en na den

Page 80: Diergeneeskunde Friesland

76

dood waargenomen. Waar in 't le geval het voe­ren van lijnzaad als oorzaak werd genoemd, kan dit hier niet gelden, als niet gevoerd. Ook blauw-gras werd genoemd als ziekteoorzaak.

De Heer Eggink had dergelijke gevallen waar­genomen, waarbij hij dacht aan lymphatische leu-caemie en waarbij ijzerpraep. en zouten naast krachtige voeding succes hadden gegeven.

Vergadering van Vrijdag 15 Mei 1908. Ichtyolpastilles. Als inleider van dit punt deelt

de Heer Hubenet mee, dat hij betere resultaten had met bacillolzalf met de spuit ingebracht bij de bekende chron. vaginitis der koeien dan met ichty­olpastilles. De vele handteekeningen van veeartsen in een circulaire van Broc. en Stheeman over deze pastilles hadden hem deze vraag doen stellen. Hij vindt ze lastig in te brengen.

De Heer Kingma meent dat 10 % ichtyolzalf nog al eens wit vloeien tengevolge heeft. De Heer Boer heeft waargenomen, dat de dieren persen, mest en urine ontlasten, den staart afhouden, zoo­dat het hem te gevaarlijk was bij drachtige koeien. Hij gebruikte een zalf van vaseline met 2 % bacil-lol en 2 % ichtyol en dit bevalt hem best. 't Wordt den geheelen winter door twee maal per week aangewend. Hij heeft nu geen last en goede resul­taten. In twee stallen waar „opbreken" vroeger veel voorkwam, hadden alle dieren nu op tijd ge­kalfd.

De Heer Bergsma had bij een veehouder, waar elf koeien „opbraken", deze dieren gedurende vier weken behandeld, met ze eerst alle dagen, later om den anderen dag en ten slotte eenmaal in de week in te spuiten. Alle dieren werden drachtig. Een dergelijk succes had hij in een ander beslag.

De Heer Kingma vindt dat oudere dieren beter genezen dan jongere. De Heer Boer meent dat de pukkels nooit verdwijnen ; hij kent daaraan geen diagnostische waarde toe en anderen met hem. Zelfs bij gunstige resultaten na de behandeling be­stonden ze nog. Bij 99 % van alle dieren vindt men ze. Hij doet, evenals ook anderen, eerst een paar malen den boer de manipulatie voor en laat hem verder 't zelf doen.

De Heer Bosma zegt, dat ichtyolpastilles hem goed bevallen. Hij laat ze gedurende drie weken om den anderen dag inbrengen en had uitmunten­de resultaten in een paar beslagen.

Op een vraag van den Heer de Beyl of 't uit­persen geen nadeel oplevert, zegt deze nog dat hij een oogenblik de kling laat dichthouden en de zalf smelt spoedig. Hij kan de pastilles gemakkelijk met de hand inbrengen.

De Heer Bergsma acht de spuit beter ; de zalf komt dieper in de vagina.

De Heer Boer deelt mee, dat in tijdschriften meermalen de stier de overdrager van de smetstof Wördt genoemd en men deze daarom na elke dek­king wi l ontsmetten. Maar hij kent twee gevallen,

dat bij het gemeenschappelijk gebruik van een stier door verschillende boeren, maar één last had van dit lijden en de andere niet. Hij vraagt daar­om of dit gevaar wel zoo groot is. Deze gevallen pleiten er tegen, want van ontsmetting was hier geen sprake bij den stier.

De Heer Bosma en enkele anderen denken aan stalinfectie. Dan zou uitwendige reiniging reeds veel kunnen doen en den Heeren Kingma en Boer laten dit dan ook steeds doen naast de andere be­handeling

De Heer Attema behandelt alleen de zieken en­kel met bacillol met goed succes.

Vrije mededeelingen en voorstellen. De Heer Attema maakt attent op de z.g. Russi­

sche klysteer-spuit, eigenlijk een „alphaspuitje", die ook voor andere doeleinden is te gebruiken, b.v. bij groote wonden.

De Heer Bergsma demonstreert een spuit voor irrigatie van den uterus, 't Is een variatie op de bekende glazespuit, waarbij hij de vloeistof met kracht kan inspuiten. Tevens toont hij een appa­raat om pillen in te geven van zeer eenvoudige constructie.

Vergadering van Vrijdag 30 October 1908.

Vrije mededeelingen. De Heer Hubenet deelt mee, dat hij slechte re­

sultaten heeft gehad met de behandeling van de infectieuse vaginitis van koeien met ichtyolbougies. De stier behandelde hij niet.

De Heer Bosma, die één dag na de tochtigheid met de behandeling begint en deze om den ande­ren dag laat toepassen, ziet de meerderheid de volgende maal drachtig worden. Hij behandelt de stier met wassching en inspuiten van het praepu-tium met sublimaat 1 per mille

De Heer Boer behandelt met een zalf van 2 % ^acttiol, 5 % ichtyol in vaseline en heeft goed succes. Hij behandelt den stier niet en ziet hierin ook weinig voordeel, daar n.1. in een paar beslagen dit lijden bestond en door hem behandeld werd, terwijl in andere, waar dezelfde stier dekte, 't l i j ­den geheel niet voorkwam.

De Heer ten Hoopen behandelt met 10 % bacil-lol . Hij erkent dat het door sommigen zeer ge­vreesde persen bestaat, zelfs een paar uren kan duren, maar hij heeft er nooit schadelijke gevolgen van gezien. Hij laat het met een week pauze twee­malen doen in een beslag, maar de eigenaar durfde de derde maal niet weer om 't persen, 't Succes was prachtig. Alle dieren werden drachtig en abor­tus kwam niet voor. In een tweede beslag ging het evenzoo heel goed.

De Heer Bosma herinnert aan de nieuwe behan­delingswijze van Poels met uitkrabben van de puk­kels met den scherpen lepel en toucheeren.

Verder deelt de Heer Huizinga nog mee, dat hij kalfziekte zag optreden bij een koe drie weken na

Page 81: Diergeneeskunde Friesland

77

een abortus. De gewone therapie gaf ook in dit zeer buitengewone geval uitnemend succes.

In een ander geval, lang na 't kalven optredende, had hij dezen zomer evenzeer succes.

De Heer ten Hoopen had deze behandeling toe­gepast bij een koe, die leed aan z.g. retentio Iochiae zijns inziens een chronische indigestie en met goed succes.

Het gevaar voor mastitis wanneer de boeren zelf gaan insuffleeren wordt zeer verschillend beoor­deeld.

De Heer Bergsma spreekt nog over een nieuwe, dikkere draadzaag van van Staa. De Heer Bosma acht het instrument in elk geval gevaarlijk voor 't moederdier en de kettingzaag is ver te prefereeren.

Vergadering van Vrijdag 8 Januari 1909. Plaatsvervangers. Op welke wijze kan de afd.

bevorderen, dat veeartsen bij ziekte of langdurige afwezigheid een plaatsvervanger kunnen krijgen ? De Heer R. Boer, steller der vraag, licht deze nader toe. Hij betoogt, dat we tot nu toe in dezen totaal geen regeling hebben, en voor iemand, die jaren in de praktijk zit en geen connecties meer heeft onder de studeerende jongelui, is het vaak lastig, iemand te vinden, vooral buiten de vacanties aan 's R . V . A . S. Bij de medici bestaat een bureau, dat zich daarmee belast. Zou dat bij ons ook niet kun­nen ? Collega's uit Indië, die tijdelijk in Holland zijn zouden voor het praktijk waarnemen waar­schijnlijk Wel te vinden zijn en ook onder hen, die het praedicaat veearts nog niet bezitten, zijn er ze­ker wel, geschikt en bereid, zulks te doen. Spreker stelt zich nu voor, dat we ons moeten wenden tot het Hoofdbestuur of de Comm. v. Beroepsbel.

Het denkbeeld vindt algemeen bijval. De uitvoe­ring is misschien toch niet zoo gemakkelijk. De Indische collega's konden wel eens veeleischend en niet heel geschikt blijken.

Communico wordt genoemd door den Heer E g ­gink. De Heer Kingma vreest, dat het Hoofdbe­stuur niet mag meewerken tot het doen van prak­tijk door hen, die hun diploma nog niet hebben. Anderen vinden dat geen bezwaar. De Heer H . van Staa wi l het voorstel van den voorzitter steunen. W e moeten de zaak goed aanpakken, officieel. Dan hebben de veeartsen de meeste kans om een goed plaatsvervanger te krijgen. Daarom dienen we ons te wenden tot het Hoofdbestuur. De Heer Veenstra vindt het een mooi idee, 't is de aange­wezen weg. 't Reglement zal ons wel binden aan het Hoofdbestuur. Hiertoe wordt besloten, 't be­stuur der Afd. met de uitvoering belast.

De Heer W . van Staa leidde de vraag in : Is de handeling van de Seruminrichting tegenover de Friesche veeartsen correct ? Bedoeld werd het vanwege de R. S. I. te houden clinisch onderzoek bij de leden van het Friesch Rundvee-Stamboek. Aanvankelijk zal het vee van 20 veehouders on­derzocht worden. Daardoor worden de veeartsen

benadeeld, terwijl de veearts ter plaatse veel beter met locale toestanden op de hoogte is en dus voor het onderzoek de aangewezen persoon is.

Meerdere leden blijken kennis te dragen van het voorgenomen onderzoek en allen zijn het er over eens, dat de handelwijze niet correct is.

De Heer Eggink brengt in het midden, dat het er op aan komt, van wie de actie uitgaat : van de R. S. Inr. of van het Bestuur van het Fr. Rundvee-Stamboek. De Heeren van het Fr. Rundvee Stam­boek zijn ons niet gunstig gezind. Er worden door meerdere leden verschillende feiten genoemd, waaruit het duidelijk wordt, dat onze belangen door geen van beide lichamen behartigd worden. Wij moeten daar tegen opkomen, maar hoe ? Be­sloten wordt tenslotte, dat een Commissie van 3 leden, waartoe gekozen worden de H.H. Bosma, Feddema en W . van Staa, zich zal wenden tot het Hoofdbestuur om onze belangen te behartigen.

De Heer Feddema vraagt het oordeel der verga­dering over de resultaten, verkregen met de door de regeering gevolgde methode ter bestrijding der tuberculose, 't Is z j . geld weggooien, waar we te­gen op moeten komen. Hiermee stemt de Voorzit­ter niet in, terwijl anderen meenen, dat het niet op onzen weg ligt, de genomen maatregelen te trach­ten in andere richting te sturen.

De Heer H . van Staa wijst op het groote gevaar gelegen in de boterfabrieken. Daar moet de smet­stof vernietigd worden. Uitgeteerde runderen, l i j ­dende aan open tuberculose, worden toch opge­ruimd, zijn immers ten doode opgeschreven. Vooral de kalveren worden van uit de zuivelfabrieken be­smet. Ook dienen we ons best te doen betere stal­len te verkrijgen.

Hiermee is men het eens. Doch de eerste weken krijgt het kalf zoete melk, hoe moeten we daar­mee, vraagt de Heer Eggink. Uiertuberculose komt toch voor.

Verschillende leden voeren over deze belangrijke zaak nog het woord. In aansluiting hierbij verhaalt de Heer Attema, dat in 2 door hem getuberculi-neerde beslagen vele koeien reageerden en alle kalveren. De Heer Nauta vermeldt van tuberculi-natie aan de Kimswerder zuivelfabriek, waar van 130 kalveren geen enkele reageerde, terwijl bij een veehouder, die niet aangesloten was bij de fabriek van de 10 3 reageerden.

De Heer Kingma kreeg verschillende reacties met tuberculine van de Rijksseruminrichting en van 't Abattoir te Leiden bij dezelfde runderen.

Vergadering van Vrijdag 28 Mei 1909.

Vrije mededeelingen en voorstellen. De Heer van der Meulen verkrijgt het woord en

houdt een betoog over de belooning ons door de provincie toegekend voor het toezicht op de vee­markten. Deze is te laag, wat allen beamen. W e l betaalt de provincie de helft van het salaris, dat

Page 82: Diergeneeskunde Friesland

78

we als gemeente-veearts genieten, maar dat moet buiten beschouwing blijven : de veeartsen toch, die niet voor markttoezicht worden aangewezen, ont­vangen die provinciale toelage even goed.

Verschillende sprekers voeren over dit onder­werp het woord. Er wordt op gewezen, dat het markttoezicht vroeger weinig beteekende, en nu steeds nauwkeurige inspectie plaats moet hebben.

't Resultaat is, dat men besluit, voorloopig een afwachtende houding aan te nemen.

Vervolgens wordt er van gedachten gewisseld over de wijziging aangebracht in de maatregelen ter bestrijding der Rundertuberculose. Men is het er treffend over eëns, dat dit is het voorspel van het einde.

Hierna worden verschillende Sera besproken, als streptococcen en pyogenes en coliserum. Over de resultaten der eerste twee verkeert men nog in twijfel, met het laatste had men afwisselend suc­ces. De Heer Attema paste het toe zonder gunstig gevolg, terwijl de Heer W. van Staa er de goede werking van zag.

Een volgend onderwerp, het tuberculineeren, gaf geen nieuwe gezichtspunten te aanschouwen. Dat er met tuberculine van verschillende herkomst zeer afwijkende reacties werden verkregen, bewijst o.a. een geval aangehaald door den Heer Kingma. Hij tuberculineerde een 15-tal koeien met tuberculine der R. S .L en zag dat reageerden. Later werden dezelfde dieren getuberculineerd met tuberculine van Dr. de Jong (uit Leiden) en nu waren er slechts die een te groote temperatuursverhoo­ging kregen. Welke tuberculine is nu de ware ?

De Heer Bergsma brengt de boutvuur-enting op het tapijt. Hij zou er zeer voor zijn, als we allen dezelfde stof gebruikten tegen een uniform-tarief. Niemand spreekt hem daarin tegen, maar ieder voelt, dat deze wensch steeds zal blijven een droombeeld.

Tenslotte vestigt de Heer Attema de aandacht op het feit, dat de Dauerthermometers onbetrouw­baar zijn. Dit was reeds geconstateerd en nu is hem bij onderzoek gebleken, dat alle koortsther­mometers, ook de kleinste, met nauwe kwikbuis dus, in meerdere of mindere mate het gebrek heb­ben, dat men door korte stooten de kwikkolom kan doen rijzen.

Nadat de Voorzitter de Commissie inzake het clinisch onderzoek op tuberculose vanwege de R. S. I. voor het Fr. Rundvee Stamboek bij een 20-tal veehouders in Friesland verricht, heeft verzocht in de eerstvolgende vergadering haar rapport te wil­len uitbrengen, wordt de vergadering met een op­wekkend woord gesloten.

Vergadering van Vrijdag 27 Augustus 1909.

Yohimbine. De Heer R. Boer vertelt van het goede succes, door Yohimbine verkregen bij een luien stier. Hij gaf per dag 3 maal 0.1 gram, 3 da­

gen achter elkaar. Verbetering was reeds merk­baar en na een tweede toediening eener gelijke hoeveelheid was de geslachtsdrift geheel naar wensch. De Heer Bergsma had niet zoo'n gunstig resultaat verkregen. De Heer van Rooyen diende met goed gevolg cantharide toe.

Pyogenes-serum. De Heer Attema vraagt naar de resultaten der pyogenes-serum therapie bij de infectieuse mastitis, bekend als wrang. Nieuws werd er dienaangaande niet medegedeeld. De be­handeling met jodoform collodium leverde volgens de meening van meerdere collega's wel goede uit­komsten. De Heer Attema gebruikte op dezelfde wijze voor jaren reeds Joodvasogeen.

Verschillende practische zaken worden nog be­sproken. Zoo prijst de Heer Attema een kinder­klomp waarin bij het toongedeelte eene opening, als het instrument om varkens per os medicamen­ten toe te dienen.

Verstopte slokdarm. De Heer Hubenet zag bij een stalhouder 5, 6 paarden achter elkaar met een verstopte slokdarm, tengevolge van het voeren van gedroogde pulp met gebroken haver en dito boonen, overgoten met water. De oorzaak moet gezocht worden in het zeer groote uitzettingsver­mogen der gedroogde pulp, zoodat men dergelijke gevallen kan voorkomen, door het mengsel 's avonds van te voren te bereiden en rijkelijk met water te bedeelen.

Vergadering van Vrijdag 26 November 1909. Vreemde voorwerpen in de slokdarm. De Heer

Attema vraagt naar de methode om manueel, zon­der slokdarm sonde, uit den oesophagus aardap­pels te verwijderen. Als ze boven zitten kan hij het best doen, maar het gelukt hem nooit, ze naar boven te schuiven, als ze verder naar beneden zit­ten. De Heer Plet vertelt een geval van een paard, waarbij het corpus alienum 5 dagen bleef zitten. De Heer Boer had veratrine-injecties hooren noe­men.

Vergadering van Vrijdag 28 Januari 1910. Vergiftiging grondnotenkoek. De Heer Kingma

vertelt van koeien, die heftige longaandoening kre­gen na 't voeren met grondnotenkoek. De koeien waren zeer benauwd, dispnoïsch. De Heer Attema vraagt of de grondnotenkoek wel de oorzaak is. Hij voert ze ook, zonder nadeel.

De Heer H. van Staa gelooft het wel degelijk. Voor enkele jaren zijn die gevallen, vooral in de praktijk van den Heer Hibma, veelvuldig voorgeko­men. Een coöperatieve aankoopvereeniging had grondnoten gekocht. Van het Landb. proefstation, waar een monster onderzocht werd, kwam bericht, dat het gehalte en samenstelling goed waren, doch in de koek wat schimmel zat. Aangeraden werd, met den contractant te onderhandelen en de koe­ken, bijaldien deze wat wilde korten, te nemen. Zoo geschiedde. De koeken werden ontvangen en

Page 83: Diergeneeskunde Friesland

79

opgeslagen De schimmel nam toen sterk toe. Koeien, er mee gevoerd, kregen longaandoeningen en vooral frappeerde de sterk opgetrokken buik, die soms nog weken, nadat ze genezen waren bleef bestaan. Enkele koeien stierven. Bij sectie werd niets gevonden. De leverancier, Twijnstra, was zoo royaal, de geleden schade, door Hibma geraamd op f 1000, geheel te vergoeden.

Hoe men de longaandoening moet verklaren, weet men niet. De Heer Bosma vermoedt dat het een lijden van het zenuwstelsel is, door de toxinen veroorzaakt. Hier zal de opgetrokken buik, die toch wijst op toxische kramp der buikspieren, ook door verklaard kunnen worden. De Heer ten Hoopen vermoedt dat de vergiften langs de Iongen afge­scheiden worden, deze prikkelen en daardoor hoes­ten zullen opwekken. Bij de chronische vorm van kalfziékte waarbij we een eigenaardige reuk in den adem krijgen, klaarblijkelijk veroorzaakt door gif­tige gassen, langs de longen uitgescheiden, begin­nen de koeien ook te hoesten.

Hierna komen ter sprake de lijnkoeken, die ook wel eens verdacht worden, vooral als miltvuur-oorzaak. Men heeft tot nu toe echter nog geen en­kel bewijs kunnen vinden.

Miltvuur. De Heer Bosma vindt het toch eigen­aardig, dat tegenwoordig miltvuur voorkomt op plaatsen, waar 't vroeger niet was.

De Heer H. van Staa zegt dat we met een uit­spraak in dezen voorzichtig moeten zijn. Vroeger werd het dikwijls niet bekend en als de eigenaar kans ziet, verkoopt hij een aan miltvuur gestorven koe ook wel. Als voorbeeld : Op het Bildt verloor een boer plotseling een stier. Deze werd op de plaats zelf den hals afgesneden en geslacht voor de consumptie. Op diezelfde plaats kuilde de boer eenigen tijd later gras in, en toen hiervan gevoerd werd, stierven 2 of 3 koeien aan miltvuur en bleek dus achteraf dat ook de stier, door het bloed waar­van de kuil besmet was, aan miltvuur was gestor­ven.

De Heer ten Hoopen merkt op, dat dikwijls blijkt bij het voorkomen van miltvuur, dat in denzelfden stal onder dezelfde verschijnselen reeds eerder een koe gestorven is, dat honden en katten, die er van gegeten hebben, gestorven zijn en in de vaart ge­worpen, en zoo bij hoogen waterstand op het on-dergeloopen weiland belanden en een nieuwe bron van infectie vormen.

Ook bieten zijn gevaarlijk, volgens de waarne­ming van den Heer H . van Staa. In Gorredijk had een veehouder veel last van miltvuur in een be­paald stuk weiland. Daarom werd dit omgezet in bouwland ; er werden bieten op geteeld en toen men er mee begon te voeren, gingen er 3 runderen dood aan miltvuur. De Heer Veenstra herinnert zich een zelfde geval. De Heer van Staa hoort tel­kens nog stukken weiland „bouw" noemen, die vroeger om dezelfde reden zijn omgewerkt gewor­den. De Heer de Raadt vermoedt, dat de hooge

waterstand van dit jaar nadeelig werkt. De Heer v. Staa bevestigt dit. Bij Munnikeburen is een veen-polder. Voor 7 jaar liet de gebruiker van den pol­der water inloopen en kreeg miltvuur. Later niet weer Dit jaar weer water in laten loopen en weer miltvuur, en beide keeren op 't zelfde stuk land, dat vroeger erf geweest was en waar veel koeien begraven waren.

Achter Oldeboorn liep een polder onder. De man verloor meerdere koeien aan miltvuur. Bij onder­zoek bleek, dat deze en nog meer andere, die ziek werden, alle water kregen uit één pomp. Het vee dat het uit een andere pomp kreeg, bleef gezond. De oorzaak zal dus hier ook in het grondwater moeten worden gezocht. Bij het bacteriologisch onderzoek van bloed leerde de ervaring, dat in bloed uit de tepels dikwijls geen miltvuurbacillen gevonden worden, terwijl 't bloed uit de jugularis van hetzelfde cadaver een positief resultaat ople­vert. In het algemeen komen tijdens het leven geen bacillen in de circulatie, vandaar dat het naast-staande dier slechts zelden wordt aangetast door rechtstreeksche infectie.

De Heer de Raadt vermeldt een geval van een veulen, vier dagen oud, met tetanus, waaruit dus blijkt, dat het incubatietijdperk korter is dan zeven dagen. Een veulen met luchtzakcatarrh, dat als ge­nezen is ontslagen, blijkt bij zijn nieuwen eigenaar in het oude stadium te zijn teruggevallen.

Verschillende gevallen van navelbreuken in de praktijk waargenomen en behandeld worden nog besproken. De Heer Bergsma gebruikt bichr. kalic. zalf. De Heer Bosma raadt een elast. ligatuur aan, terwijl de Heer de Raadt de ijzeren klem aanwendt.

Vergadering van Vrijdag 27 Mei 1910.

Enkele mededeelingen uit de praktijk van den Heer ten Hoopen. De sobere agenda bracht hem er toe, toch iets er op te zetten, als bladvulling en tevens in de hoop enkele collega's te trekken.

De mededeelingen, een viertal, zijn : 1. Behandeling van luchtzakcatarrh. Op de vo­

rige vergadering vermeldde de Heer de Raadt een geval van luchtzakcatarrh bij een veulen door hem behandeld en als genezen ontslagen. Dit veulen veranderde van eigenaar en kwam toen in spre­kers streek. Spoedig werd zijn hulp reeds ingeroe­pen, omdat het lijden zich opnieuw sterk open­baarde. De luchtzak was zeer uitgezet, ongeveer 15 c M . in lengte vanaf den kaakrand zich uitstrek­kend, gevuld met dun muco-purulent secreet. Op de plaats der oude litteekens werd natuurlijk zon­der vrees geincideerd, met den scherpen lepel de luchtzak van binnen afgekrabd en vervolgens een draineerbuis aangelegd. Uitspuiting geschiedde met adstringentia, zonder resultaat. Toen werd formaline ingespoten, eerst 1 op 10, later 1 op 3 deelen water. Duidelijk was inkrimping zichtbaar en toen na eenigen tijd de draineerbuis verwijderd

Page 84: Diergeneeskunde Friesland

80

werd, kwam na een hoestbui de luchtzak door den mond naar buiten.

2. Het jodeeren, dat spreker toepast bij castra­ties. De resultaten zijn goed. In één geval, 't betrof een 4-jarige hengst, waarbij wat heel veel jodium tinctuur was gebruikt, om daarmee het scrotum ook wat te doen krimpen, kwam van de vloeistof wat op de zaadstreng, met het gevolg, dat even later het paard heftig begon te slaan, blijkbaar zeer pijnlijk was, zoodat de eigenaar hem ontbood om terstond terug te komen. Het geval verliep ver­der zonder stoornis.

3. Torsio uteri. Het trok sprekers aandacht, dat hij dit voorjaar zeer veel gevallen van torsio uteri ter behandeling kreeg, en wel 11 op 64 verlossin­gen. Z . i . is de oorzaak hiervan te zoeken in het minder volumineus voedsel van dezen winter, n.1. weinig hooi en zeer veel krachtvoeder. Na herhaal­delijk beproefd te hebben bij het staande dier de torsie op te heffen door draaiing van het kalf, steeds te vergeefs, was het hem dezen winter ge­lukt en na dien ging het steeds. De manier waar­op wordt zoo goed mogelijk aangeduid. Opmerke­lijk was, dat alle torsie's naar links waren.

Naar aanleiding hiervan vermeldt de Heer King­ma, dat hij verleden jaar 17 gevallen behandelde. Dê voeding is bij hem steeds intensief. Hij rolt steeds de lcoe over den rug, wat hem best bevalt. De Heer Bergsma doet evenzoo en constateert dat de draaiing moet geschieden naar die zijde waar bij exploratie de streng te voelen is. De Heer Bos­ma weet bij het staande dier de torsie steeds op te heffen door wenteling van het kalf. Als het een­maal over de helft is, gaat het bijna van zelf.

Vergiftiging. De laatste mededeeling betreft en­kele gevallen van vergiftigingen. Op verschillende plaatsen kwamen acute vergiftigingen voor bij koeien, nadat ze gevoerd waren met z.g. liezen. Symptomen : dispnoe, angstig, pijnlijk gezicht, verlammingsverschijnselen (niet staan kunnen) en enkele binnen een uur dood. Andere genazen na behandeling met koud water en waren binnen 24 uur weer normaal. Oorzaak onbekend. Spreker denkt aan een plantenvergiftiging als zoodanig, terwijl de Heeren Bosma, Veenstra en van Staa meer denken aan een schimmelintoxicatie.

De Heer Bergsma vermeldt hierna, dat 10 kal ­veren bij één eigenaar achtereenvolgens stierven, onder loodvergiftigingsverschijnselen. De oorzaak werd echter niet gevonden. De Heer Bosma zag vergiftigingen na het toedienen van drinken, ver­warmd in koperen vaten. Hij wijst er verder op, dat in sommige gevallen in de wei alcoholomzet-ting plaats heeft, waardoor ziekteverschijnselen kunnen ontstaan na 't gebruik daarvan. De Heer Boer vermeldt vergiftigingen door lood, dat zich bevond in slataarde uit een sloot naast een verver.

Tuberculine-reactie. Vervolgens werd het be­kende onderwerp „tuberculine-reactie" besproken. De Heer Kingma vertelt van een stier, door col ­

lega Zwart getuberculineerd, zonder reactie te ver-toonen, die later, na verkocht te zijn, opnieuw werd onderworpen aan de tuberculineproef en toen een positieve reactie gaf. Dergelijke gebeurtenis­sen zijn voor den eigenaar en den betrokken vee­arts alles behalve aangenaam.

De Heer Bosma heeft er met de heeren van de Fr. Mi j . v. Landbouw over gesproken en hun voor­gesteld, uit verschillende streken koeien te laten reizen, de helft der dieren te tuberculineeren, de andere helft niet en dan van beide groepen de tem­peratuur op te nemén, om op deze manier uitge­maakt te zien, in hoeverre temperatuursschomme-lingen als gevolg van het reizen en het zich op den vreemden stal niet rustig bevinden, kunnen op­treden. Hij vermoedt, dat deze wel meer dan een ] / 2 ° zullen bedragen en dus de grens, o.a. door Japan gesteld zullen overschrijden.

De Heer Boer verhaalt van een stier, die ver­kocht was en in Leeuwarden van Rijkswege door een aan de R. S. L verbonden veearts werd getu­berculineerd. Het dier had enkele wormbuilen, die door den veearts werden geopend. De stier rea­geerde. De eigenaar was over een dergelijk eigen­machtig optreden van een ambtenaar zeer veront­waardigd en volgens sprekers meening terecht, 't Is bovendien zelfs denkbaar, dat de temperatuurs verhooging als gevolg der operatie intrad.

De Heer Kingma nam kalfziekte waar bij een koe, die voor de 15e maal kalfde. De Heer Fedde-ma bij een voor de 14e maal, terwijl de Heer Bos­ma het zag bij een 18-jarige. Dezelfde nam dit voorjaar in de weide bij enkele koeien hevige icte-rus waar, waarbij de slijmvliezen de kleur van ma­honiehout aannamen. Bij sectie van een gestorven dier bleek een duodenaal-catarrh te bestaan, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door ranunkels. 't Viel spreker toch op, dat dit voorjaar in de weiden buitengewoon veel boterbloemen stonden, 't was één geel veld. Op stal zetten en het toedienen van middenzouten bracht spoedig genezing. Sympto­men waren : trage defaecatie en tympanitis ; daar­na slapte.

Als bijzonderheid vermeldt hij hierna nog een door hem verrichte verlossing bij een hokkeling van slechts 13 maanden.

Vergadering van Donderdag 25 Augustus 1910.

Varkensziekten. Onder vrije mededeelingen vraagt de Heer Huizinga naar de resultaten der vlekziekteenting, of men ook weet, of borstziekte etc. door de vlekziekte-enting verspreid worden. De Heer Hubenet had veel last van naziekten : niet eten, hoesten, etc, spoot toen alleen serum in en kreeg dezelfde resultaten, tot bloedspuwen toe. De Heer Feddema had langs de Ee veel gevallen van borstziekte, ook wel voor de enting, 't kan dus niet aan de enting toegeschreven worden. De Heer Boer had eveneens slechte resultaten, kon de ver-

Page 85: Diergeneeskunde Friesland

81

schijnselen echter niet onder de symptomen van borstziekte of varkenspest samenvatten. De Heer ten Hoopen had ook enkele gevallen ; meent dat de dieren reeds aangetast zijn voor de enting en dat de verschijnselen zich daarna openbaren, omdat door het geboden verzet bij het enten het weer­standsvermogen daalt.

De Heer Attema entte indertijd twee varkens van 100 K . G . met serum en cultuur, die 3 dagen later ziek werden ; 1 stierf. Bij sectie niets te vinden. De andere had verhoogde temperatuur en was stijf, overigens geen verschijnselen. Deze Kreeg nog 25 cM*. serum en genas. Dit was z. i . entvlekziekte. Vooral met zwaardere varkens moeten we voor­zichtig zijn. De Heer ten Hoopen beaamt dit, hij geeft zware vette varkens steeds zeer weinig cul­tuur en een ruime dosis serum. Als we ons aan de voorgeschreven dosis houden, zullen de varkens de eerste dagen altijd ziekteverschijnselen vertoonen.

De Heer Huizinga had in een koppel vlekziekte en entte dus allen met serum. Later werden er var­kens bijgekocht, deze werden geënt met serum en cultuur. Enkele der alleen met serum geënte var­kens werden daarna blauw, genazen echter weer na een tweede serum-injectie.

Dr. Nauta entte 2000 varkens, waarvan wel 1500 stierven, alle aan pest of borstziekte. Hij is van meening, dat deze ziekten wel degelijk door de vlekziekte-enting kunnen ontstaan. De resultaten van borstziekte-serum zijn volgens hem nihil. Attema is 't met Dr. Nauta eens. Hij merkte op, dat varkens van de markt te Groningen of Leeuwarden gehaald, alle pest krijgen. De wagens der vervoer­ders zijn geïnfecteerd. De symptomen zijn : kwij­nen, diarrhee, bloedspuwen, zweren, vooral bij de kleinste. Het komt ook wel bij oudere varkens voor. Hij zag 't wel bij dieren van 70 K . G . Dr. Nauta vraagt, of we ook moeten aandringen op wettige maatregelen tegen pest en borstziekte. A l ­les komt op de markt.

De Heer Huizinga merkt op, dat in Groningen 't zelfde denkbeeld geopperd is door Bruyel, waar­bij de districtsveearts opmerkte, dat de ziekte, die voor enkele jaren in Holland voorkwam, vanzelf verdwenen was. De Heer Zwart vertelt 't zelfde van Noord-Holland, waar 't zoo erg is geweest, dat de grenzen er om gesloten werden.

Dr. Winkel zag tegen borstziekte 80 varkens in­enten met borstziekte-serum ; 20 stierven, de rest kwijnde uit.

De Heer Attema merkt op, dat Dr. Poels het af-makingssvsteem tegen de varkenspest aanbeveelt.

Mastitis. De Heer Feddema vraagt naar de re­sultaten der entingen tegen de infectieuse mastitis, bekend als wrang of droop. Hij spoot er 100 in, waarvan 23 droop kregen. Hij had er matige re­sultaten mee als curativum, slechte als preventi-vum.

De Heer R. Boer schreef om serum en kreeg tot antwoord, dat hij met de inspuiting wachten moest

tot er gevallen voorkwamen, kreeg dus geen se-? rum. Tot nu toe is er bij hem nog niets van geko­men.

De Heer Attema kreeg hetzelfde antwoord : ze moesten eerst weten, door welke bacteriën de in ­fectie werd veroorzaakt. Toen zich gevallen voor­deden, stuurde hij uiersecreet en kreeg toen na ± 1 0 dagen bericht, dat het vooral pyogenesbacil-len waren en dus pyogenes-serum moest worden gebruikt, dat hem ook gezonden werd. Over de resultaten kan hij nog weinig melden.

De Heer ten Hoopen had goede resultaten. Hij vraagt den Heer Feddema, of deze ook controle­proeven nam, want zonder die zijn de resultaten niet op te geven. Hij spoot bij een vetweider van de ± 100 guste en katve koeien er 40 in, 60 niet. Van de 40 geënte kregen er 7 droop, 3 in ergen graad, 4 in zeer lichte mate, terwijl van de 60 niet geënte er ruim 40 werden aangetast. Jammer vindt hij het, dat het serum slechts enkele weken werkt en een tweede inspuiting gevaarlijk is door de ana-phylaxie. De Heer Feddema had er 5, die het 2 dagen na de inspuiting reeds hadden.

De Heer Attema gaf enkele acurate veehouders jodoformcollodium, waarmee sommige goede re­sultaten hadden. De behandeling moest 2 maal per week geschieden. De Heeren Zwart en v. d. Meu­len bevestigen die goede resultaten. De Heer Hui­zinga zag, ook na meermalen herhaalde inspuiting, nooit anaphylaxie. De resultaten als curativum zijn de koeien blijven gezonder, doch de melkklier blijft ziek.

De Heer Veenbaas vraagt naar een therapie te­gen actinomycose. Hij ziet geen resultaat van de veelgeroemde K . J . therapie. Oudere collega's zijn dat niet met hem eens, de K. J. therapie is goed, mits lang genoeg doorgezet. In enkele gevallen van hardnekkige actinomycotische glossitis zag de Heer Attema terstond genezing, nadat hij incisies in de tong gemaakt had. Dr. Nauta gebruikte Jo-dipine, zonder resultaat.

Darmontsteking. De Heer Hubenet vermeldt het volgende : Voor ongeveer 3 weken kwam onder mijn behandeling een paard, dat was lusteloos, wat pijnlijk, met normale temperatuur. Een licht purgans werd gegeven zonder resultaat. Daarna arecoline met geringe werking. Eenige dagen later werden darmresten uitgescheiden : 't paard had dus croupeuse gastro-enteritis. Het dier bleef lus­teloos, wilde niet eten en stierf na ± 3 weken. In dien tijd werd geen faeces ontlast. Bij sectie werd gevonden : croupeuse blindedarmontsteking ; de darmwand was enkele vingers dik.

De Heer Zwart had een dergelijk geval, dat een week duurde. Therapie gaf niets, tot een vreemd lichaam, op een projectiel gelijkende, werd ontlast en genezing volgde.

Scheedecatarrh. De Heer ten Hoopen vermeldt daarna zijn behandeling en methode om de granu-lae bij besmetelijke scheedecatarrh te verwijderen.

Page 86: Diergeneeskunde Friesland

82

Door de gewone behandelingsmethoden met ba-cillolzalf etc. zal de scheedecatarrh wel genezen, maar de knobbeltjes blijven. Bij uitvoer naar Italië wordt daarop gelet. Kooplui laten dieren met die knobbeltjes staan. Iemand, wiens koeien door spreker met 10 % bacillolzalf 3 maal waren be­handeld, ondervond toen de man verkoopen wilde, dat de knobbeltjes een bezwaar waren. Zooals be­kend, geeft Dr. Poels aan het uitkrabben met een scherpen lepel, dat zeker lastig en tijdroovend is. Spreker beproefde daarom penseelen, éénmaal, met 20 % chloorzink, met uitnemend resultaat.

De Heer Veenstra vraagt : kan men voor Italië wel goedkeuren ? Practisch zeker niet. Wat ieder toegeeft.

De Heer Boer heeft bij het vee in zijn streek last van opbreken. Spuit in met bacillol- en ichtyolzalf, soms met resultaat. Een veehouder had supposi-toria c. ichtyol v. d. pharmaceutischen groothan­del te Utrecht. Een afdoende therapie hebben we echter nog niet.

De Heer ten Hoopen, vermeldt een geval van droop, waargenomen bij een stier.

De Voorzitter herinnert aan de nieuwe entings­methode tegen de vlekziekte en vraagt of reeds re­sultaten beleend zijn. 't Blijkt, dat in Hempens door de R. S. I. de enting is toegepast.

Vergadering van Vrijdag 25 November 1910. Het punt Seruminentingen tegen vlekziekte door

leeken wordt ingeleid door den Heer W . van Staa. In een stuk, geschreven door den Heer van Leeu­wen, districtsveearts te Utrecht, in de veldbode, wordt het inspuiten van vlekziekteserum door lee­ken verdedigd. De cultuur alleen is gevaarlijk, zegt de schrijver, het serum kan geen kwaad doen en iedere boer zou dus best zijn eigen varkens passief kunnen enten. Toch schuilt daarin een groot ge­vaar, want wat zal 't gevolg wezen ? Dat een min­der handige boer aan zijn bekwameren buurman zal vragen om zijn krulstaarten ook even te enten. Zoo zullen er weldra zijn, die voor meerdere bu­ren dezen vriendendienst verrichten en dat is toch 't begin der kwakzalverij. Daar moeten wij ons te­gen verzetten, steunend op de wet, die het enten door leeken verbiedt.

De Heer Attema meent, dat we er moeilijk iets aan kunnen doen. Tijdens het congres, verleden jaar, verrichtte de knecht van zijn buurman-collega noodentingen. De veeartsen laten dus zelf leeken het werk verrichten.

De Heer W . van Staa vult zijn mededeelingen uit 't genoemde stuk nog aan. Er staat ook in, dat de veeartsen zoo vaak eerst na 3, 4 dagen komen, dus te laat. Dat moeten dan noodentingen zijn en de vlekziekteenting dient toch in de eerste plaats preventief te zijn.

De Heer Huizinga vertelt, dat de Leur, die zeer accuraat en betrouwbaar is, aanwezig was op de vergadering te Enkhuizen, waar deze entingen

werden besproken door de boeren, die klaagden over de trage; komst van de veeartsen. Hij infor­meerde daarop bij naburige collega's, die slechts enkele noodentingen bleken te hebben verricht, en steeds terstond op aanvraag. Dat was dus een valsche aantijging. Daarvoor moeten wij waken. Ook werd gezegd, dat de veeartsen klaagden, dat ze niet altijd onmiddellijk serum kregen van de R. S. I. en ook dit bleek onjuist te zijn.

De Heer Attema blijft bij zijn eerste meening. Van een arbeider met één, twee varkens is het be­grijpelijk, dat hij, uit spaarzaamheid, niet praeven-tief laat enten, vooral als de veearts op verren af­stand woont. Zijn zijn dieren ziek dan moet hij vlug geholpen worden en dat convenieert den vee­arts niet altijd. Bovendien is het mogelijk, dat bij aankomst blijkt, dat 't geen vlekziekte, maar pest of borstziekte is, zoodat de verre reis vergeefs is.

De Heeren H . en W . van Staa voeren aan, dat practisch de diagnose vlekziekte in zeer veel geval­len niet is te stellen. De Heer Attema meent van wel.

De Heer ten Hoopen wi l praeventief enten, dan voorkomen we de noodentingen en zijn ook van de diagnose af.

De Voorzitter meent, dat de Afd. Enkhuizen de quaestie wel bij 't Hoofdbestuur der Holl . Mij . van Landbouw zal brengen en dat zal wel advies vra­gen van de regeering, dus van Dr. Poels, en dan kunnen we gerust zijn.

De Heer H . van Staa meent, dat we het Hoofd­bestuur moeten waarschuwen, dan blijkt daaruit onze belangsteliing.

Na nog wat heen en weer praten wordt bij ac­clamatie aangenomen, aldus te handelen.

Hierna komen onder mededeelingen uit de prak­tijk verschillende gevallen van stiereri en koeien ter sprake, met vreemde lichamen (stukken koolraap, biet of aardappel of lijnkoek) in den slokdarm. A l ­len zijn 't er over eens, dat we met de slokdarm sonde voorzichtig moeten zijn en dat in gevallen, waarbij het corpus alienum in het borstgedeelte van den slokdarm zit, aangewezen is, om, als het niet gemakkelijk zich verwijderen laat, stil af te wachten en zoo noodig penssteek te doen.

De Heer Hubenet vraagt het oordeel der verga­dering over een particuliere zaak. Om gezondheids­redenen mag hij geen embryotomiën doen. Wat nu te doen. Een assistent vragen of een veeverloskun-dige. 't Eerste zal bezwaarlijk zijn, omdat er alleen gedurende ± 3 maanden werk voor j s ; 't bezwaar van een veeverloskundige, waaruit zoo licht een kwakzalver groeit, voelt hij ook, maar hij moet toch een van beiden.

Met klem wordt "hem aangeraden, vooral door den Heer H . van" Staa, om een collega te nemen, dus een assistent en er geen niet-veearts in te ha­len.

Nadat de Heer W . van Staa nog den lof heeft' gezongen van de door Lolke Dokkum in den han-

Page 87: Diergeneeskunde Friesland

83

del gebrachte capsules (ichtyol en bacil lol) tegen de steriliteit der runderen, sluit de Voorzitter.

Vergadering van Donderdag 23 Februari 1911. De Heer Plet houdt een keurige improvisatie

over de retropharyngeale gezwellen. Hij deelt ze in vier groepen in n.1. 1. Zwelling in toto, die weinig voorkomt ; 2. Week gezwel in den bovenwand der keelholte ; 3. Polypachtige gezwellen ; 4. Eenzij­dige tumoren, dat meestal weeke gezwellen in de keelholte zijn, te voelen bij exploratie met de hand langs 't gehemelte. Ze kunnen gemakkelijk met een bistouri geopend worden. Soms vloeit dan wel een halve Liter pus af. In enkele gevallen zitten de abs-cessen diep, doch gevaar is er nooit. Men kan ge­rust diep insnijden. De nabehandeling is eenvou­dig : koud houden en creolinewater ingeven. Soms is punctie met trocart door de parotus ook moge­lijk. Deze methode is minder goed, men krijgt la ­ter zwelling, wat voor de hand ligt. In de etter zijn kalkachtige korreltjes, wat wijst op actinomycose.

De polypachtige gezwellen heeft spreker trach­ten af te binden, wat niet best gelukte. Eens trok hij er een af, een groot, peervormig sarcoom. Een enkele maal ontstaat recidieve.

De Heer ten Hoopen vraagt of in dat geval zich geen reeds bestaande tumoren ontwikkelen, iets anders dus dan recidieve. Men erkent de mogelijk­heid. De voorzitter heeft waargenomen, dat de abscessen spontaan doorbreken kunnen.

Vergadering van Vrijdag 19 Mei 1911. Retropharyngeale gezwellen. De Heer Boer

zegt de vorige maal dit onderwerp te hebben op­gegeven om toch iets op de agenda te krijgen in de eerste plaats, maar ook, omdat hij het een belang­rijk onderwerp vindt, waaromtrent hij gaarne wat meer licht zou wenschen. Dit jaar zag hij veel re­tropharyngeale gezwellen, keek er de literatuur nog eens op na en vond in de chirurgie van Bayer eigenlijk maar weinig. Er wordt vermeld : 1. de methode Harms. Harms maakt een huidsnede aan den onderkant van het strottenhoofd, klieft de spieren en gaat langs het strottenhoofd naar boven en naar binnen, hetgeen spreker lang niet gevaar­loos vindt. 2. Men kan opereeren door de mond­holte heen, manueel of met den ecraseur. Niet wat de Heer Plet aangaf, n.1. met een bistouri. Verder wordt aanbevolen de J. K. therapie, die spreker ook dikwijls goede resultaten gaf, echter alleen in groote dosis : 12 gram per dag. 8 gram is te wei­nig. Wie van de collega's er meer van weet, kan hem met de vermelding daarvan ten dienste zijn.

De Heer Attema heeft in de „Mitteilungen" er iets van gelezen. Harms beschrijft daarin hoe de operatie met de hand langs de mondholte kan ge­schieden. Bij kalveren gebruikt de Heer Attema dikwijls een scherp liniment, en heeft daarmee dikwijls succes. Bij jong vee schijnt bij retropha­

ryngeale aandoeningen neiging tot abscedeering te bestaan, die door 't liniment bevorderd wordt.

De Heer ten Hoopen merkt op, dat de door den Heer Plet gemaakte indeeling niet goed is, ze moet zijn gebaseerd op de aetiologie, omdat de therapie afhangen zal van de oorzaak. Hij gelooft niet, dat bij abscesvorming actinomycose bestaat.

Het heeft den Heer Attema bevreemd, dat de Heer Plet zooveel actinomycose zag, als volgens de enquête van Dr. Schouten het geval zou zijn. Hij is ook van meening, dat vele gevallen geen actino­mycose zijn.

De Heer Huizinga betwijfelt of de Joodkali wel altijd goed is.

De Heer Bergsma legt om gesteelde tumoren een loopende knoop ; vermeldt meerdere gevallen. De Heer de Raadt heeft ze op 't moment ook veel. Bij één boer 4, twee met tumoren onder de paro­tis, 2 waaraan niets te voelen. De eerste laat hij masseeren met Joodvasogeen, de laatste krijgen J. K .

De Heer Schaap had een patiënt met een derge­lijke tumor en bracht daarin As., in de hoop de­structie te krijgen, 't Omgekeerde gebeurde, dus nieuwvorming. De Heer de Raadt deed het bij een legger, met hetzelfde resultaat. De Heer Boer be­handelde op gelijke wijze een legger met succes ; 't nieuw gevormde weefsel werd necrotisch.

De Heer Attema beveelt aan luchtpijpsnede te doen, om rustig in de keelholte' te kunnen mani-puleeren.

De Heer Feddema heeft met J. K . ook niet altijd succes. In die gevallen bevalt hem best: smeren met bruine teer en groene zeep en daarna J. K . therapie. De Heer Bosma vermoedt, dat dikwijls oestruslarven de oorzaak zijn van retropharyngeale abscessen. Voor actinomycose in den neus beveelt hij aan penseelen met Jodipin, dat niet prikkelt zooals Jodiumtinctuur. De Heer Kingma had een koe met actinomycose in den neus. J. K. therapie faalde, penseelen met olie leidde tot genezing.

Bespreking der bestrijdingsmaatregelen van het mond- en klauwzeer.

De inleider, de Heer de Raadt, stelt voorop, dat hij niets heeft tegen de maatregelen als zoodanig, dat hij dus niet is tegen het systeem, maar de vraag wenscht te stellen, of het onderzoek van aan­gegeven gevallen niet kan worden opgedragen aan rijksambtenaren, niet-praktiseerende veeartsen, b.v. assistent-distr.-veeartsen. Hij stelt deze vraag, omdat hij, doordat hij als gemeente-veearts ver­plicht was, mond- en klauwzeer te constateeren, door de boeren werd beschouwd als de overbren­ger van de smetstof bij latere gevallen en als ge­volg daarvan door niemand meer gehaald werd. Ze lieten hun ziek vee liever sterven, dan den vee­arts te halen, want, aldus de redeneering der boe­ren, liever één koe dood dan allemaal. Hij laat de 8 gevallen, in de gemeente Smallingerland voorge­komen, de revue passeeren en komt tot deze con-

Page 88: Diergeneeskunde Friesland

84

clusie : omtrent het eerste geval is niet opge­spoord, vanwaar de smetstof kwam, bij 3 geval­len heeft de ondermelk der zuivelfabriek de smet­stof overgebracht, en de 4 andere gevallen komen op rekening van den veearts. Z . i . is daarvoor ech­ter geen enkel bewijs aan te halen, integendeel, het lange verloop tusschen zijn bezoek aan die stallen en het eerst geconstateerde geval op die stallen en het feit, dat niet de door hem behandelde dieren het eerst werden aangetast, maken die veronder­stelling onwaarschijnlijk. Bewijzen, dat het niet door hem is overgebracht kan hij natuurlijk niet. Hij lijdt in alle geval groot financieel nadeel, ieder ander praktiseerend veearts zou hetzelfde lot kun­nen ondergaan en daarom zou 't zoo gewenscht zijn, dat wij er buiten bleven.

De Heer Huizinga meent, dat er weinig aan te doen zal zijn. Als we ons goed ontsmetten, en dat kunnen we, we behoeven zelfs niet besmet te wor­den, hebben we ons zelf niets te verwijten. Een boer overtuigen we toch niet ; de schade blijft a l ­tijd.

De Heer de Raadt vraagt : is het niet mogelijk dat na ' t eerste geval een ass.-distr. veearts op­treedt ?

De Heer H . van Staa releveert het gesprokene van den Heer de Raadt en is van meening, dat de­ze wel de smetstofdrager is geweest. Er blijft zoo gemakkelijk wat mondslijm met smetstof aan de randen van de mouwen zitten, we ontsmetten de handen, doch bezoedelen die later weer. We die­nen dus alle maatregelen te nemen, en brengen dan de ziekte ook niet over.

De Heer Attema heeft een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant gelezen van een medicus, die ook den veearts feitelijk beschuldigt en 't heeft hem verwonderd, dat de betrokken veeartsen daar niet op gereageerd hebben.

De Voorzitter zegt, het publiek blijft in ieder geval den veearts beschuldigen waaraan men a l ­leen ontkomen kan, als er iemand voor wordt aan­gewezen, dus zooals de Heer de Raadt dat wenscht

De Heer H . van Staa toont aan, dat dit idee niet uitvoerbaar is. Er komen dagelijks veel aangiften, in verschillende streken, die één man niet alle zou kunnen onderzoeken. De meeste zijn bovendien loos alarm en als nu inderdaad de veearts zoo ge­makkelijk de smetstof overbrengen kan, zou die ééne al heel gevaarlijk voor den veestapel worden en de ziekte over de geheele provincie verspreiden.

De Heer Attema wi l den toestand laten, zooals deze is, zijn plicht doen en dan het beschuldigende publiek te woord staan.

25-jarig jubileum der afdeeling op Donderdag 6 Juli 1911.

Even voor negen uur des morgens verzamelden de feestvierenden zich bij de tweede kanaalsbrug te Leeuwarden, waar een gepavoiseerde stoomboot

met de veterinaire vlag in top, gereed lag om de dames en heeren langs de Friesche wateren te voe­ren. Voor het aan boord stappen werden de dames door de feestcommissie vereerd met een tuiltje bloemen.

Het Hoofdbestuur werd vertegenwoordigd door zijn voorzitter en 2den secretaris, terwijl enkele leden der afd. Groningen-Drenthe aan de uitnoodi-ging den boottocht mede te maken, eveneens ge­volg gegeven hadden.

Het weer was zooals men 't wenschen kon en allen genoten van den heerlijken tocht door de groene weiden. Een gramaphoon, medegenomen door den Heer Plet, de ziel der feestcommissie, verhoogde reeds spoedig de vroolijke stemming. Omdat het weer zoo bij uitstek gunstig was, werd besloten, aan boord te lunchen. Alle eer voor de keuze der gerechten aan de feestcommissie en voor de bereiding aan den kok. Er vormden zich ver­schillende groepjes, waarvan voortdurend de sa­menstelling zich wijzigde. Een der feestgenooten maakte de aardige opmerking, dat hij enkele hooi-bacteriën zag — hiermee werden een paar boeren, gewapend met hooiharken, bedoeld — trachtende daarmee het gesprek van een bepaalde groep, die wat erg wetenschappelijk deed, af te leiden, het­geen schitterend gelukte.

N a de lunch, die op de Pikmeer bij Grouw ge­houden werd, ging men even aan wal op een stuk grasland, om zich wat meer in de ruimte te kun­nen bewegen. Bij deze gelegenheid gaf een der oudere leden op schitterende wijze blijk van zijn gymnastische vaardigheid. Spoedig moesten we weer aan boord, omdat anders het programma niet tijdig kon worden afgewerkt.

Het was al na vier, toen we in Leeuwarden te­rug, weer voet aan wal zetten. Het eerste gedeelte van het programma : „de boottocht", was uitne­mend geslaagd.

Nadat de dames zich wat opgefrischt hadden ; de heeren gebitterd, begon de clou van den dag : het diner in de Phoenix.

De Voorzitter hield daarbij een speech, waarin hij in korte trekken weergaf, hoe het de afdeeling in haar 25-jarig bestaan gegaan was. Wie de oprich­ters waren, herdacht de collega's, reeds heenge­gaan en wenschte de afdeeling een tijdperk van ongekenden bloei toe. Speciaal welkom werden geheeten de vertegenwoordigers van het Hoofdbe­stuur en van de zuster-afd. Groningen-Drenthe.

Meerdere sprekers voerden hierna het woord. In de eerste plaats de Voorzitter van het Hoofdbe­stuur, die ook persoonlijk aangename herinnerin­gen aan Friesland had. Daarna de Heer Lameris, Voorzitter der afd. Groningen-Drenthe, die den Voorzitter in een gloedvolle speech namens die zuster-afdeeling en mooi met zilver gemonteerden hamer aanbood. Hiervoor dankte natuurlijk de Heer Boer. Vervolgens voerden nog het woord de Hee­ren Plet en Veenstra, leden der feestcommissie, die

Page 89: Diergeneeskunde Friesland

85

natuurlijk ook hun aandeel in de speech van den Voorzitter kregen, wat loftuitingen betreft.

Een strijkje zorgde voor beschaafde muziek. De zaal was aardig in 't groen, de tafel keurig ver­sierd. Met heel veel moeite lukte het den feest­gangers van buiten, tijdig hun trein te halen.

Algemeen was men van meening, dat de dag volkomen geslaagd was en bij allen in aangename herinnering zal blijven. De collegialiteit werd in den top gevoerd ! Jammer, dat dit laatste niet eeuwigdurend is.

Vergadering van Donderdag 24 Augustus 1911. Vrije mededeelingen. De Heer Boer heeft in behandeling een hengst

met dikke testes, niet pijnlijk, geen verhoogde tem­peratuur, geen stijfheid, dus alleen groote ballen, geleidelijk zoo geworden. Is het een hyperthro-phie ? Niemand kan hem nader inlichten. De Heer Plet vertelt, dat Condor het indertijd ook had en genas. Een suspensoir verdient zeker aanbeveling.

De Heer Hubenet had bij zijn praeventieve vlek­ziekte-enting op de 1500 wel 300 dooden. De die­ren werden ziek en stierven onmiddellijk na, dus tengevolge van het enten. De Heer de Raadt had het verleden jaar wel na inspuiten alleen met se­rum. De Heer Schaap had ook dooden, kon ach­teraf nagaan, dat hij ze zelf had geïnfecteerd met borstziekte en pest, doordat er een koppel was, die geïnfecteerd was en hem geïnfecteerde canu­les bezorgde, waarmee de daarna geënte varkens werden besmet, de eerst geënten in erge mate, de lateren minder sterk. De Heer Bosma heeft het ook wel eens gehad en is nu steeds zeer voorzichtig met zijn canules. Hij neemt in een handdoek een 25 canules mee, gebruikt bij iederen nieuwen kop­pel een schoone canule, ontsmet zijn handen en heeft beste resultaten.

Vergadering van Donderdag 9 November 1911. Verslag Commissie inzake Provinciale Subsidie. De Heer Plet, namens die Commissie het woord

voerend, deelt mede, dat de Commissie te zijnen huize heeft vergaderd met Mr . Wolfman, lid der Provinciale Staten, die zoo vriendelijk was aan sprekers verzoek daartoe te voldoen. Het resultaat der bespreking is geweest, dat Mr . Woltman be­aamde, dat het voor de tijdelijk benoemde veeart­sen onbillijk was, dat ze, met het eindigen van den duur hunner tegenwoordige benoeming, geen pro­vinciale toelage meer zouden ontvangen, terwijl de definitief of liever tot wederopzeggens toe benoem­de ze blijven behouden, omdat de tijdelijke benoe­ming een voorzichtigheidsmaatregel der gemeen­ten is geweest. Overigens is het standpunt van de meerderheid der Staten ook het zijne, n.1. dit, dat het geven der subsidie door de provincie aan de gemeenten geen zin meer heeft, omdat het provin­ciaal belang er niet meer bij betrokken is. De vee­artsen verdienen genoeg, behoeven niet meer ge­

steund en wanneer de gemeenten diensten verlan­gen, moeten zij zelve dit bekostigen en niet de pro­vincie. De Commissie was daarom van meening, dat we waarschijnlijk wel geen resultaat zullen be­reiken, maar dat het zenden van een adres be­proefd zou kunnen worden om de subsidie voor de tegenwoordige veeartsen te behouden.

De Heeren van Rooijen, Veenbaas, Feddema, Schaap en anderen voeren over deze quaestie het woord en beweren, dat een adres wel niets geven zal. Het eenige zal zijn, dat de veeartsen hunne houding ten opzichte der gemeente bepalen, hun tarief voor markttoezicht en vleeschkeuring onder­ling regelen.

De Voorzitter merkt op, dat het voor de vast-aan-gestelden gemakkelijk spreken is. Hij vestigt" «# de aandacht op, dat het wetsontwerp-vleeschkeu-ring klaar ligt. Wel worden daarin genoemd keur­meesters, leeken, doch noodslachting en eindkeu-ring dient toch bij den veearts te berusten. De vleeschkeuring zooals b.v. de Heer de Raadt die moet doen, eischt belooning en dan is f 350 zeker veel te weinig. Is die wet er eenmaal, dan moeten de gemeenten en staan we veel sterker.

Komende tot de zaak, waar het eigenlijk om gaat op dit oogenblik, het zenden van een adres aan de Provinciale Staten, dit is z. i . niet af te keuren, 't Is onbillijk voor de veeartsen de subsidie in te houden, tegenover de tot wederopzeggens toe be­noemden, die ze behouden.

De Heer Veenbaas ziet die onbillijkheid niet in. De provincie heeft niets te maken met de gemeen­te-veeartsen. De provincie gaf vroeger de gemeen­te een toelage, en doet dat nu niet meer. Daar is ze volkomen toe gerechtigd. Als we ageeren w i l ­len, moeten we dat als gemeente-veeartsen tegen de gemeenten doen. De Heer Plet ziet ook niet veel heil in een adres, wi l echter de opinie der andere belanghebbenden wel eens hooren.

De Heer ten Hoopen w i l wel adresseeren. De provincie moge juridisch volkomen in haar recht zijn, zedelijk is ze dat z. i . niet. Zelf werd hij in ­dertijd benoemd op f 800 gemeente-toelage, waar de provincie de helft van betaalde. En nu is het toch regel, dat bij een herbenoeming, die steeds geschiedt als men zijn plicht doet en bij de boeren in den smaak valt, die toelage gelijk blijft. De Heer K. Bergsma houdt vol, dat de provincie alleen met de gemeenten wat te maken heeft, wat strikt ge­nomen volkomen juist is.

De Heer Veenbaas meent, dat we eerst onze houding moeten bepalen met betrekking tot het markttoezicht. De Heer Plet merkt op, dat dit in deze vergadering niet kan, omdat dit punt niet op de agenda staat. Als we een besluit nemen, zijn zij, die thans afwezig zijn, daar absoluut niet aan gebonden. Hierna wordt besloten de zaak uit te stellen en te behandelen op een buitengewone ver­gadering.

Vervolgens komt in stemming het zenden van

Page 90: Diergeneeskunde Friesland

86

een adres aan de Provinciale Staten, waartoe be­sloten wordt met 12 stemmen voor, 6 tegen en 2 blanco.

Kalfziekte. Vervolg inleiding kalfziekte. De in ­leider laat ook het reeds behandelde de revue pas-seeren en komt daarna tot de aetioiogie en de the­rapie. Verschillende theorieën worden aangehaald, meerendeels bestreden. Spreker zelf is van mee­ning, dat de kalfziekte is een auto-intoxicatie ; de toxinen ontstaan in den uier door een functiestoor­nis der melkklier, welke meening berust op een zestal feiten.

Na afloop van 't verhaal vraagt de Heer Eggink of 't den inleider ook opgevallen is, dat de kalf­ziekte meest voorkomt bij koeien, die staan op een tochtige plaats. Hij heeft dat veel waargenomen.

De Heer Kingma zag het nog al eens bij koeien als die uit de weide gehaald en opgestald worden voor het kalven.

De Heer W . van Staa vraagt, of er ook collega's zijn, die adrenaline hebben toegepast, wat hij aan­gegeven vond in de Berliner. Dr. Nauta had 3 ge­vallen behandeld met adrenaline-f- hichtinsufflatie, die vlug genazen. Daarna, paste hij bij een patiënt alleen adrenaline toe, die niet genas en later met moeite gered werd door luchtinsufflatie. Hij deelt verder mee, dat hij bij een koemelker 3 koeien zag met een ziektebeeld als bij kalfziekte veroorzaakt door het overmatig gebruik van suikerbieten. Pa -tienten stierven ondanks uitspoelen der pens. Bij sectie vond hij donkere vlekken in de spieren. De Heer ten Hoopen meent, dat door gisting alcohol gevormd zou zijn en 't dus een alcoholvergiftiging is, terwijl Dr. Nauta dit niet aanneemt, omdat hij duidelijk de suiker proefde in de uitgespoelde maaginhoud. Volgens hem zal 't een glycose-ver-giftiging zijn geweest. De Heer Zwart wijst er op, dat we gelijksoortige verschijnselen zien bij de Spoorwegziekte.

De Heer Veenbaas vraagt of we bij de melkziek-te van het varken niet eenzelfde behandeling zou­den kunnen toepassen, 't Zal moeilijk gaan, in de fijne tepelopeningen een melkbuisje te krijgen, meent de Heer Bosma.

Vrije mededeelingen. Eikelvergiftiging. De Heer Veenbaas zag eikel­

vergiftiging bij 5 van de 10 kalveren van één vee­houder. 3 dieren stierven. Bij sectie vond hij darm­en nieraandoeningen en ascitis. Kon in de hem ten dienste staande literatuur alleen vinden : looizuur-vergiftiging, wat het waarschijnlijk ook wel zal zijn. De Heeren Plet en Eggink zagen 't zelfde. Symptomen : geen pensbeweging, dikke buik, geen eetlust, geen koorts.

De Heer ten Hoopen zag een geval met een tem­peratuur van 39.5 ; overigens dezelfde verschijn­selen.

Eclampsie. De Heer Schaap werd geroepen bij een varken, dat moest biggen. Het lag te schoppen met alle vier beenen, uit de mond liep een slijmige,

schuimende massa. Het dier stierf. Bij sectie vond hij longoedeem en een ver naar voren gelegen baarmoeder. Wat was de oorzaak der verschijn­selen en van den dood ? Dr. Nauta meent dat het eclampsie is, zooals dat b.v. bij honden tijdens den partus voorkomt.

Mond- en klauwzeer-serum. De Heer Eggink vraagt naar de resultaten van het mond- en klauw-zeerserum. Hij had er geen succes mee. De Heeren W . van Staa en M . J . Veenstra evenmin ; de laat­ste behandelde er een 100-tal runderen mee.

Tetanus. Dr. Nauta vermeldt 2 gevallen van te­tanus bij koeien, die beide genazen met serum. Voordat van kaakkramp sprake was, nam hij bij het drinken een eigenaardig klokkend geluid waar.

De Heer H. Veenstra vraagt of ook wonden had­den bestaan. Eén getuberculineerd de ander reten-sio secundinarum, is 't antwoord. Temperatuur 39—40. De Heer Veenstra zag indertijd, toen hij nog practiseerde, tetanus bij een koppel ossen na castratie. De resultaten der toen toegepaste the­rapie — serum bestond nog niet — waren negatief.

De Heer ten Hoopen behandelde één geval bij een pink met serum. Het resultaat was tijdelijke, geen blijvende verbetering.

De Heer Bosma betwijfelt of de door Dr. Nauta waargenomen gevallen wel tetanuspatienten w a ­ren. Hij meent, dat de temperatuur dan hooger had moeten zijn ; bij de 3 gevallen, door hem in zijn praktijk waargenomen, was de temperatuur steeds 42° of meer.

Buitengewone vergadering van Donderdag 23 November 1911.

Vrije mededeelingen en voorstellen. Koopvernietigende gebreken. Dr. Nauta. Een

koopman verkocht een landkalf, dat 24 uur na dato boutvuur had. De veearts gaf toen een attest af, dat het was een verouderd gebrek, dus voor den koop aanwezig.

De Heer Veenbaas had hetzelfde met miltvuur, ook binnen 24 uur na den verkoop. Een ingestelde actie werd niet-ontvankelijk verklaard. De Heer de Raadt doet melding van een dergelijk geval. Een hokkeling werd 's middags op de markt gekocht, was op den weg naar den nieuwen eigenaar reeds kreupel, tenminste stijf, had den anderen morgen boutvuur. Daar Hutyra en Mareck aangeven een incubatie-tijdperk van 1—3 dagen, mag in dit ge­val toch wel verklaard worden, dat het gebrek bij den koop bestond. Uit de besprekingen blijkt, dat men het hier niet eens is over het incubatie-tijd­perk.

Panaritium. Dr. Winkel heeft herhaaldelijk sectie verricht op koeien, die geleden hadden aan pana­ritium en daarbij verschijnselen eener chronische infectie gevonden. Hij zou graag weten, of de col­lega's in de praktijk bij dergelijke dieren tijdens het leven ook temperatuursverhoogingen geconsta­teerd hebben.

Page 91: Diergeneeskunde Friesland

87

Dr. Nauta en de Heer Veenbaas hebben dat in­derdaad waargenomen, de laatste temperaturen tot 40° , waarover niemand zich verwondert.

Erfelijkheid. De Heer H . Veenstra vermeldt dat collega Dr. Bakker en anderen met hem de stelling verdedigen, dat bij uitsluitend fokken van rood­bont rundvee nooit een zwartbont kalf geboren wordt. Dit zou berusten op het feit, dat de oor­spronkelijke kleur van ons vee roodbont was. Is er nu misschien iemand, die feiten in tegengestelden zin kent, die onomstootelijk vaststaan ? Hij houdt zich voor mededeeling daarvan aanbevolen. De Heer Plet zegt, dat hetzelfde wordt beweerd van het voshaar bij paarden.

Vergadering van Zaterdag 27 Januari 1912. Vrije mededeelingen. Vreemd voorwerp. De Heer ten Hoopen werd

geroepen bij een koe, die plotseling een snorkende ademhaling had gekregen. Uitwendig was een zwelling der keelstreek waarneembaar. Bij onder­zoek per os voelde hij een scherp uitstekend me­talen voorwerp in de keelholte, dat na verwijdering bleek te zijn een stuk dun ijzerdraad, zooals bij het rietdekken gebruikt wordt, dat meer dan 10 c M . in de weeke deelen gedrongen was.

Belooning markttoezicht De Heer van Rooijen brengt de belooning voor het markttoezicht nog eens ter sprake. De nieuwe regeling is in verge­lijking met andere provincies te laag. De Heer ten Hoopen verwacht van een actie niets, zoolang er veeartsen zijn met provinciale subsidie, omdat die geen markttoezicht weigeren mogen.

Keratitis. De Heer Zwart heeft koeten, lijdende aan infectieuse keratitis, behandeld met pyogenes serum. De resultaten waren prachtig. Er waren er 2 met troebele zwelling, een met sterke vaatvor-ming in de cornea en alle zijn genezen, sommige na herhaalde inspuiting, tot 7 maal.

Uretraverstopping. De Heer Veenbaas zag van­morgen een pink 1 jaar oud, kon niet urineeren, de uretra was verstopt, door massage werd deze ver­stopping opgeheven. Ze bleek te bestaan uit f i -brine-stolsels. Hij ziet ze meer, behandelt ze met boorwater-irrigatie en per os met urotropin, met weinig succes. Wie weet beter. Andere collega's blijken ze óf niet te hebben gehad, óf niet te heb­ben onderkend.

Asthma. De Heer ten Hoopen vraagt een behan­delingsmethode voor een paard met asthmatische damp, acuut ontstaan, hevige ademnood, met ver­hoogde temperatuur. Hij gaf reeds : dampbaden, vochtige bandages om de borstkas, fricties met vluchtige smeersels, cantharide, arsenic, jood-ar-senic, middenzouten, Iiq. Fowleri, etc. Men beveelt aan Broom-kali, terwijl de Heer Boer chinine in groote dosis (25 gram) recommandeert.

Vergadering van Donderdag 23 Me i 1912. Bact. vleeschonderzoek. Dr. Winkel houdt een

lezing over „De waarde van de bacteriologische vleeschkeuring en de doorvoerbaarheid van deze keuring ten opzichte van noodslachtigen ten plat­ten lande."

Alvorens tot het eigenlijke onderwerp over te gaan, wenscht hij de zaak eens te bekijken in haar tegenwoordig wezen en komt bij het slot zijner beschouwing tot de conclusie, dat het persoonlijk inzicht bij de keuring den doorslag geeft. Het publiek spreekt van strenge en gemakkelijke keu­ring. Bij dat persoonlijk inzicht komen dan nog allerlei factoren met een financieele overweging tot basis. Er zijn veeartsen, wien het goedkeuren van een verdachte koe slapelooze nachten bezorgt, an­deren, die het ondoordacht vrijgeven.

Komende tot de eigenlijke keuring is de kern van sprekers betoog, dat het zonder bacteriologisch onderzoek niet mogelijk is, uit te maken, of een proces locaal of algemeen is. Het komt herhaalde­lijk voor, dat we constateerende septicaemie zon­der bacteriologisch onderzoek zouden afkeuren, terwijl bij het maken van voedingsbodems blijkt, dat het vleesch steriel is, dus goedgekeurd kan worden. Bij baarmoederaandoeningen blijkt soms het vleesch der voorbouten bacterievrij, dus ge­schikt voor de consumptie te zijn. In Duitschland zijn de eerste bacteriologische onderzoekingen ver­richt. Vooral bij vleeschvergiftigingen zijn deze van belang, omdat men dan weet, met welke bacterie men te doen heeft. Tot de vleeschvergiftigings-bacteriën behooren : de paratyphus, de typhus en de gartner-bacil. Uitvoerig wordt het maken van culturen op agar-platen aangegeven, hoe men de coli-bacil op gekleurde platen kan onderkennen door haar reduceerend vermogen. Ook saprophy-ten zijn macroscopisch herkenbaar. In den regel zijn de kolonie's na 8—16 uur voldoende uitge­groeid. Spreker is dan ook van meening, dat deze methode practisch zeer goed uitvoerbaar is en uit­gevoerd moet worden, omdat ze allen twijfel weg­neemt, en oeconomisch voordeelig zal zijn. Men zal n.1. meer dan eens goed keuren, wat nu wordt afgekeurd. Het vleesch zal natuurlijk steriel moe­ten worden uitgesneden, zoodat endogene infectie is buitengesloten.

De Heer Veenbaas brengt den spreker hulde voor zijn interessante lezing over deze nieuwe, ons nog onbekende onderzoekingsmethode. Hij heeft begrepen, dat men een streng onderscheid maakt tusschen sapraemie en septicaemie. De eerste wordt als onschuldig beschouwd. Bij sapraemie heeft men kolonie's van verschillende bacterie­soorten. Hoe is het nu echter, als een dier sterft aan septicaemie, krijgt men dan bij het cadaver geen sapraemie van uit het darmkanaal in de lever b.v. en in het vleesch van de zijde waarop het dier ligt, omdat daar het bloed heenzakt ? Dr. Winkel zegt, dat men niet alleen de lever moet nemen. Hij gelooft niet, dat na den dood er zooveel verplaat­sing van het bloed plaats heeft. Het is ook de be-

Page 92: Diergeneeskunde Friesland

88

doeling, de intravitale infectie te beoordeelen, niet de postmortale. Hoe scheidt men die, vraagt de Heer Veenbaas ? Door zeer spoedig na den dood te onderzoeken. Dit gaat niet altijd in de praktijk en bovendien vreest de Heer Veenbaas, dat de cul­turen niet altijd zoo vlug te zien zullen zijn, zoodat het vleesch in den zomer bedorven is, voordat we uitspraak kunnen doen.

De Heer Kingma vraagt of men handelend, zoo­als spreker aangaf, reinculturen krijgt. Hij heeft in­dertijd aan de Seruminrichting ook wel platen aan­gelegd, met spiersap, door een platinadraad uit het centrum van een stuk vleesch, dat voor exo­gene infectie was behandeld door branden.

Dr. Winkel geeft hierna uitvoerig weer de me­thoden, aangewend door Müller en door Conradi. Muller verpakt in zaagmeel, brandt daarna om exo­gene infectie te vernietigen. Conradi dompelt in olie van 200°, dan in sublimaat en verzendt in een doek. , De Heer Plet heeft uit de voordracht van collega Winkel geleerd, dat hij voortaan veel meer kan goedkeuren. En toch betwijfelt hij, of 't in de prak­tijk wel opgaat. Bij de meeste noodslachtingen be­treft het een dier met een waarde van f 25 a f 50. De huid er af, blijft f 15 a f 40. Wat zijn nu de kosten van het onderzoek ? Hij meent, dat de me­thode oeconomisch niet aangewezen is.

Dr. Winkel meent, dat de kosten mee zullen val­len, de gemeenten zullen er ook wel in bijdragen. De Heer ten Hoopen merkt op, dat dit geen in­vloed heeft op de kosten. De gemeenschap moet er voordeel bij hebben. De Heer ten Hoopen vraagt of het niet gevaarlijk is het vleesch goed te keuren wanneer het steriel is. Zou het niet mogelijk zijn, dat door omzetting van het spiereiwit vergiften ontstaan ? Zoolang men aangaande de vleesch­keuring nog niet positiever kennis heeft, acht hij het goedkeuren van steriel vleesch van dieren, aan septicaemie gestorven, gevaarlijk. Een tweede be­zwaar is, dat een veearts met een drukke praktijk geen tijd heeft om 't onderzoek zelf te doen. En het opzenden eischt veel te veel tijd. Velen wonen bo­vendien niet aan 't snelverkeer. Dr. Winkel zegt, dat de bacteriën na den dood zich niet snel ver­plaatsen, maar miltvuur en boutvuur dan ?

De vleeschvergiftigingsbacteriën verplaatsen zich langzaam, dat staat vast en daar gaat het hier om, zegt Dr. Winkel.

De Heer Postma vraagt, of bij waargenomen vleeschvergiftigingen steeds een bacterie van de vl. vergift, groep gevonden is, welke vraag beves­tigend wordt beantwoord.

De Heer H. van Staa vindt het gewaagd, op het vinden van de bacterie de conclusie te trekken. Wanneer in het lichaam pathogene bacteriën aan­wezig zijn, behoeft het nog niet ziek te zijn. De bacteriën kunnen avirulent zijn. Als voorbeeld wordt genoemd de diphteritisbacil van den mensen.

Dr. Winkel meent, dat in gezond vleesch geen

bacteriën gevonden zullen worden. De vindplaats moet beslissen.

Hierna dankt de Voorzitter Dr. Winkel voor zijn actueele, zeer interessante voordracht en wekt an­deren op, het goede voorbeeld te volgen. Vooral op de jongere generatie is zijn hoop gevestigd.

Vrije mededeelingen. De Heer Veenbaas heeft met den Heer Schaap

sectie verricht bij loodvergiftiging, daarvoor aan­gewezen door de justitie en kreeg de belachelijke som van f 2.50 als loon. Meer mag men ons wettig niet geven. Voor de beëediging mag niets gere­kend worden. Sectie duurde 4 uur, materiaal moest worden gedeponeerd ter griffie. Ook de reis per auto voor de beëediging werd niet vergoed. Hier­tegen moeten we ageeren. De vergadering is het daar mee eens. Besloten wordt dat de Heer Veen­baas den Secretaris opgave zal doen van zijn ver­richte werkzaamheden en dat deze er dan het Hoofdbestuur mede in kennis stellen zal.

Vergadering van Donderdag 22 Augustus 1912. Aandoening der urinewegen bij het rund. De

spreker, de Heer Veenbaas, begint met te zeggen, dat hij niet de aandoening der urinewegen, maar meer speciaal die der blaas en uretra had bedoeld. De Secretaris heeft het wat ruimer genomen (zeer juist!). Hij zal trachten een algemeen overzicht te geven, had echter door huiselijke omstandighe­den niet te veel tijd.

Hij begint met een beeld te geven van de ligging der urinewegen ; de blaas in gevulden en ledigen toestand, de ureteren en de nieren. Daarna wordt de anatomische bouw besproken. Vervolgens de functie, en in verband daarmee de stoornissen en de daarbij zich voordoende verschijnselen, die uit een differentieel-diagnostisch oogpunt van betee­kenis zijn. Uitvoerig wordt de samenstelling der urine besproken. Bij de verlammingsverschijnselen wordt de enervatie behandeld, ten deele door den N. Symphaticus, ten deele van uit het centrum vesico-spinale in het ruggemerg geschiedend. Uit een prognostisch oogpunt heeft de kennis hiervan waarde. Tal van afbeeldingen uit Handboeken ver­duidelijken het gesprokene. Ook de therapie wordt behandeld.

De Heer Terpstra deelt mede, dat hij sprekers vrees, dat het aansnijden der uretra bij stieren fis­tels zal geven, in ieder geval moeilijk te genezen wonden, niet deelt. Hij zag tenminste in Utrecht 2 gevallen, waarbij de wondbehandeling goed ver­liep. Op grond van eigen onderzoekingen meent hij, dat het moeilijk is, microscopisch de verschil­lende soorten epitheelcellen te onderkennen en op grond daarvan de differentiaal-diagnose te maken. Hij maakte praeparaten van afschrapsels uit blaas, uretra en nieren.

De Heer Veenbaas voert hiertegen aan, dat af­schrapsels ook de cellen der diepere lagen te zien geven, terwijl bij een ziekteproces toch als regel

Page 93: Diergeneeskunde Friesland

89

alleen die der bovenste lagen zullen-worden afge-stooten. Vinden we in een praeparaat de z.g.n. gestaarte cellen, d.w.z. niet een enkele, maar meer­dere, dan hebben we toch met een blaaslijden te doen.

Vrije mededeelingen. Slokdarmstenose. De Heer M . J. Veenstra de­

monstreert een stuk oesophagus van een rund met een stenose door bindweefselnieuwvorming vlak boven den ingang der pens. Waarschijnlijk door trauma ontstaan. Bij 't leven met de slokdarmsonde weerstand waarneembaar. Het opgenomen voed­sel wilde niet passeeren, kwam terug. Herkauwen ging best. Hij deelt het geval mee om de zeld­zaamheid. Als regel toch is de oorzaak der stenose het gezwollen zijn van broncheaa!- of mediasti-naalldieren.

Entboutvuur. De Heer K. Bergsma, tijdens de voordracht van den Heer Veenbaas binnengeko­men, doet mededeeling van entboutvuur met ent­stof der R. S. I. Hij verdunde ten slotte 1 pakje op 30 c. c M . water, filtreerde de oplossing en kreeg dan nog entboutvuur.

Anderen hebben eveneens ongunstige resultaten. Het is vervelend, schokt het vertrouwen der vee­houders in de enting en wij staan er machteloos te­genover.

De Heer H . van Staa meent, dat het in één be­paalde zending zit, in één bepaald maaksel dus. Vroeger met de vlekziekte-enting, waarvoor toen de entstof van Pasteur kwam, heeft zich dat ook eens voorgedaan.

Besloten wordt, een onderzoek in te stellen en de resultaten bekend te maken ter plaatse, waar men zulks noodig oordeelt.

Vergadering van Donderdag 28 November 1912. Hoe denken heeren collega's over de te Heeren­

veen gevestigde Paardenverzekering M i j . ? De steller der vraag, de Heer Jansma, deelt me­

de, dat hij voor ongeveer een jaar een in verzeke­ring zijnd paard in behandeling kreeg. De eigenaar gaf, zooals behoort, kennis aan de Directie te Hee­renveen, die toen bericht zond, dat het paard f 100 of f 150 lager verzekerd was. Dus een willekeu­rige handeling.

Een tweede punt, waar hij de aandacht op wi l vestigen, is het volgende : Zijn paarden ziek of kreupel, en onder behandeling van een veearts, dan koopt de Maatschappij die dieren van de ver­zekerden, en stuurt ze naar Leeuwarden, waar ze onder behandeling komen van F. Koopmans. Geeft men een verklaring af, dat een dier ongeneeslijk is, dan komt het eveneens onder behandeling van F. Koopmans.

De Heeren Veenbaas, Plet en anderen hebben eveneens slechte ervaring wat de handelwijze dezer Paardenverzekering Mij . tegenover den veearts be­treft.

De Heer Winkel brengt in 't midden, dat andere

Maatschappijen ook zoo handelen. Bij Almelo wer­den b.v. patiënten ook opgezonden, waar de Heer Plet tegen inbrengt, dat die tenminste nog onder behandeling van een collega komen.

Meerderen voeren hierover nog het woord. De Heer ten Hoopen wi l per advertentie b.v. bekend maken, dat de veeartsen na een te noemen termijn geen paarden meer zullen behandelen, verzekerd bij Heerenveen. De boeren kunnen dan uit die ver­zekering treden.

De Heer Plet meent, dat men als gemeente-vee­arts niet weigeren mag.

In de meeste instructies blijkt echter te dien op­zichte geen bindend artikel te staan. De Heer Boer meent, dat men niet kan weigeren om 'n paard in behandeling te nemen, dan treft men de boeren. Wel kan men weigeren een verklaring af te geven.

De Heer Veenbaas stelt voor eerst* aan de Mij . te schrijven en dan maatregelen te nemen, indien de Mi j . op dezelfde wijze voortgaat.

Hiertoe wordt besloten. Retro pharyngeale tumoren. Vervolgens doet de

Heer Veenbaas 2 interessante mededeelingen. 1. Een pink die snurkte door retro pharyngeale

tumoren werd door hem met behulp van collega Zweers geopereerd, 't Was echter lang niet zoo eenvoudig als men dat afgaande op de éclatante lezing door den Heer Wester op de Algemeene Vergadering gehouden, zou verwachten. Na groote krachtsinspanning gelukte het eindelijk de beide klieren, die aan het tongbeen verbonden waren door sterke bindweefselstrengen, te verwijderen. Een tracheo-tubus was door hem ingebracht, om­dat het dier zeer benauwd was. De beide tumoren wogen samen 1 K . G . Bij doorsnede van één ervan bleek, dat er multiple abscessen in aanwezig wa­ren, zoodat bij aansnijding (vanuit de keelholte) waarschijnlijk geen herstel zou zijn gevolgd. Na de operatie bleek, dat er slikbezwaren waren opge­treden. Opgenomen vloeistof liep ten deele door de tubus weer naar buiten. Na enkele dagen was de toestand nog dezelfde. Het zachte gehemelte zal zeker geperforeerd zijn en ook zenuwen (N. pha-gus) gelaedeerd. Het dier is afgemaakt. We zijn dus, zegt hij, nog even ver als vroeger. Ook Wes­ter deed de operatie niet meer.

2. Nephr. chronic. Hem werd het onderzoek op­gedragen van een koe, eigendom van een kwak­zalver en ge ruim en tijd door dezen behandeld. Bij rectale exploratie bleek, dat de linker nier vergroot was. De ureteren waren niet verdikt, de blaas niet pijnlijk. De urine gaf met salpeterzuur zoo'n sterk wi t neerslag, dat hij een apotheker eiwitreacties liet doen. Deze kreeg hetzelfde resultaat : zeer groote hoeveelheid eiwit. In bezinksel der urine — centrifugeeren leverde geen resultaat — werden koryne-bacillen gevonden.

Bij sectie bleek de linker nier ongeveer de helft vergroot. Nierbekken en ureter waren normaal. In het nierweefsel de bekende witte plekken door

Page 94: Diergeneeskunde Friesland

90

bindweefselwoekering. Het frappante van dit ge­val is dus, dat we hier hadden een nephritis chro-nica, door pyelonephritisbacillen veroorzaakt, waarbij nierbekken en ureter niet aangedaan wa­ren. De infectie zal dus zeer waarschijnlijk langs haematogenen weg tot stand zijn gekomen en niet door opstijging vanuit de uretra.

Vergadering van Vrijdag 31 Januari 1913. Naar aanleiding van de kwestie met de Heeren-

veensche Paardenverzekering Mij. doet de Heer Plet de mededeeling, dat hij den directeur, de Heer Pasma, in een zeer verontwaardigde stemming heeft mogen ontmoeten. Over den inhoud van den door hem ontvangen brief bleek hij niet te spreken te zijn. Het plan bestond een veearts op te roepen, die naast gelegenheid de praktijk waar te nemen, een salaris Van de Mij. zou genieten van duizend gulden.

Daar de gestelde termijn intusschen nog niet was verstreken besloot men voorloopig af te wach­ten en de zaak ter volgende vergadering te bren­gen.

Vergadering van 29 Mei 1913. Kwestie Paardenverzekering Mij. Heerenveen. Na voorlezing der verschillende bescheiden en

mededeeling, dat van de Mij. geen afdoend ant­woord is ontvangen, deelt de Heer Veenbaas een hem met de Mij. overkomen geval mede, waaruit wederom bleek de weinig tegemoetkomende hou­ding van het Bestuur der Mij.

De Heer Plet meent, dat er verschil is tusschen het Bestuur en de overige leden, alsmede dat de Commissarissen niet op de hoogte zijn van hetgeen de Directeur doet en stelt voor zich eerst met deze in verbinding te stellen.

De Heer Winkel meent, dat het niet aangaat, weer terug te gaan en nu de tijd daar is, door te zetten.

De Heer Schaap heeft gehoord, dat in een ver­gadering der Mij. de kwestie is besproken en men dus wel op de hoogte is van een en ander.

De Heer Winkel stelt voor de Mij. mede te dee­len, dat den veehouders zal worden bekend ge­maakt, dat na 1 jaar geen paarden door de vee­artsen meer zullen behandeld worden, ingeval de­ze bij de Heerenveensche Mij. zijn verzekerd. De Heer Boer acht deze maatregel te ver dragend.

Hij stelt voor vanaf een zeker oogenblik geen ver­klaringen meer af te geven. Ook de Heer de Raadt gaat hiermede accoord.

Na eenige discussie wordt besloten binnen een verloop van 3 maanden den veehouders bekend te maken, dat na 1 jaar paarden verzekerd bij de Mij. niet meer door de Fr. veeartsen zullen in behande­ling worden genomen.

Van dit besluit zal aan de Mij. kennis worden gegeven, die dan alsnog gelegenheid zal worden gegeven op haar houding terug te komen.

Verloskunde. Daarna wordt aan den Heer ten Hoopen verzocht zijn voordracht te houden.

De redenen waarom spreker 't over verloskunde wenscht te hebben zijn :

le. Als waarschuwing en leering voor de jonge veeartsen, die met een ervaring en een eigenwaar­de, dikwijls omgekeerd evenredig aan eikaar, de praktijk ingaan ;

2e. Om te voldoen aan het algemeen verlangen, de vergaderingen door voordrachten aan inhoud te doen winnen

en 3e. Waar hij gaat vertrekken, alsnog voor de laatste maal in de gelegenheid te zijn, zijn belofte hieraan mede te werken, gestand te doen.

Na het op den voorgrond brengen van zijn plan in zooverre eenige verloskundige zaken te behan­delen, die afwijken van hetgeen de handboeken hierover mededeelen, begint hij met het aantoonen van het nut van de voorafgaande oriëntatie. Ver­volgens de beschrijving hoe hij de embryotomie bij normale en stuitligging verrichtte, wijst hierbij te­vens op tal van zaken, die zoo gemakkelijk aan­leiding kunnen geven tot noodlottige infecties.

In krachtige bewoordingen spreekt hij ten slotte zijn afkeuring uit over de wijze, waarop de verlos­kunde aan de Veeartsenijschool wordt onderwe­zen. Twee gevallen worden weergegeven, die in­derdaad geen verheven indruk geven van de op­vatting die daarginds gekoesterd wordt van het zeer groote belang, dat een deugdelijke kennis van de verloskunde voor den practiseerenden veearts heeft.

Met het oog op het gevorderde uur zal de Heer ten Hoopen op algemeen verzoek de rest van zijn voordracht op een volgende vergadering houden.

Vergadering van 25 Augustus 1913. Vrije mededeelingen. Longemphyseem. De Heer Feddema vraagt naar

de therapie van longemphyseem bij runderen. De Heer ten Hoopen : Verandering van weide op

stal ; hooi ; vroegtijdige hulp is aangewezen. De Heer Veenbaas : Br. kali. Kwakzalvers. Over de kwakzalverij en hare be­

strijding spreekt vervolgens de Heer Veenbaas, die ten slotte vraagt of de vergadering mede kan gaan met het denkbeeld om te ageeren tegen de kwak­zalverij. Naar zijn meening kan de veearts daartoe zelf veel bijdragen, door in de eerste plaats een goede opvatting van zijn plicht te hebben, doch ook denkt hij, dat van de zijde van de districts­veeartsen zeer veel invloed kan uitgaan ter bestrij­ding van het kwaad.

De Heer ten Hoopen zegt, dat een veroordeel ing niet gemakkelijk is, daar de kwakzalver zijn am­bacht meest als bijbaantje uitoefent en terwijl ook meestal steun van de zijde der veehouders wordt gemist.

De Heer Kingma zou het zeer wenschelijk ach­ten, dat bij de wetswijziging ook de verloskunde

Page 95: Diergeneeskunde Friesland

91

zou beschouwd worden als alleen uit te voeren door veeartsen.

De Heer K . T . de Boer wi l ook de operaties op gezonde dieren verboden zien. Men is 't er niet mede eens, daar in dit geval het biggen snijden, het kapoenen, ooren coupeeren e.d. tot de offici-eele werkzaamheden van den veearts zouden gaan behooren.

Vergadering van 13 November 1913. Veearbitrage. Aan de orde komt : de taak van

den veearts bij de in Friesland in te voeren vee­arbitrage, door den heer M . J. Veenstra in te lei­den.

In een helder betoog zet hij uiteen, wat op dit gebied in den lande is verricht, hoe op instigatie van het Ned. Landb. Comité in verschillende pro­vinciën de Landbouw Maatschappijen reglementen inzake de vee-arbitrage gaan vaststellen.

Ook de Friesche Mi j . heeft voorschriften en een desbetreffend reglement ontworpen, waarvan de voor de veeartsen kardinale punten de volgende zijn :

Art. 4. Elke arbitragecommissie bestaat uit drie personen ; voor elk l id wordt een plaatsvervanger benoemd.

Elke commissie wijst zelve haai voorzitter en haar secretaris-penningmeester aan.

Art. 5. Tot leden en plaatsverv. leden zijn uit­sluitend benoembaar paarden- en veehouders, paarden- en veehandelaren, veeartsen en juristen.

Toelichting tot deze artikelen luidt als vo lg t : Ten einde een spoedige behandeling en een prac-tische beslissing te waarborgen is het getal der scheidsmannen op drie gesteld.

Er is niet voorgeschreven, dat uit ieder van drie bepaalde catagorieën één van deze arbiters geko­zen zouden moeten worden. Alleen zijn 6 catago­rieën genoemd, die, bij uitsluiting van andere, de arbiterplaatsen te vervullen zullen hebben.

Aan het inzicht der Provinciale landbouwver-eeniging is wederom overgelaten welke catagorie­ën zij in de bezetting der door haar ingestelde com­missie wenscht vertegenwoordigd te zien.

Aan de hand van uitspraken betreffende het we­zen der arbitrage van mannen als Bang, Wester, Overbeek en Kroon, wordt uitvoerig stil gestaan bij het voor de veeartsen in casu zoo belangrijke deel ; welk aandeel zal de veearts hebben in de samen te stellen commissies. Hoever zal de veteri­naire invloed bij de arbitrage gaan.

Inleider behandelt daarna het lot van het voor­stel Berens op de vergadering van de Geld .— Overijselsche Mij . inhoudende dat minstens 3 vee­artsen in de commissie zitting dienden te hebben, welk voorstel echter na bestrijding van den vee-arts-landbouwman Reimers werd verworpen.

De groote beteekenis van een drietal veeartsen in arbitrage-commissies wordt door den Heer Veenstra in het licht gesteld. Hij komt ten slotte

tot de conclusie dat de Friesche veeartsen móeten eischen : drie veeartsen in de commissie. Hij for­muleert ten slotte het volgende voorstel, te doen aan de Mi j . v. Landb. in Friesland :

De afd. Friesland van de Mi j . ter bevordering der V. in N . , zijdelings kennis genomen hebbende van uw voorstel tot invoering van het reglement en arbitrage-voorschriften inzake de Paarden- en Veehandel, meent dat bovengenoemd reglement niet waarborgt, dat de arbitrage-commissies zul­len voldoen aan de eischen van betrouwbaarheid, die er van gevraagd moeten worden.

Zij meent, dat 't noodzakelijk is, dat daartoe drie veeartsen zitting hebben in een dergelijke commissie, reden, waarom zij U kennis geeft, dat bij een eventueele benoeming hare leden niet zit­ting kunnen nemen in de meergenoemde commis­sies, wanneer daarin minder dan 3 veeartsen zit­ting zouden hebben.

Na opening der discussie vraagt de Heer Veen­baas het woord. Hij vindt de opvatting van den in­leider te optimistisch, waar deze meent, dat er be­slist veeartsen in de comm. een plaats zullen vin­den. Volgens de toelichting kunnen ze toch uit de comm. geweerd worden. En waarom verlangt men 3 veeartsen ? Hij acht dit onpractisch. Om hooge kosten te coupeeren heeft men straks de arbitr. comm. ; door een aantal van 3 veeartsen in de. comm. gaat men de dure rechtspraak weer tege­moet. Ter vereenvoudiging, ook met het oog op de kosten, stelt de Heer Veenbaas zich zelfs voor, dat de veearts-voorzitter der commissie in eerste instantie alleen zal trachten partijen bij elkaar te brengen, bij twijfel de plaatsverv. veearts mede het onderzoek zal instellen. Verder merkt hij op dat, waar men van plan is twee commissies te formee-ren, één in Leeuwarden voor groot vee en één voor varkens in Wolvega, dit aantal veel te gering is, 3 of 4 commissies acht hij noodzakelijk, terwijl bij de samenstelling dan tevens met locale omstandig­heden rekening zal moeten gehouden worden. Hij stelt ten slotte voor aan te dringen op erkenning der noodzakelijkheid van één veearts en een de­putatie naar de Alg . Verg. der Fr. Mi j . te zenden voor toelichting.

De Heer Zwart stelt voor zich met de heele zaak niet te bemoeien.

De Heer Veenstra repliceert. Hij doet uitkomen, dat het niet alleen moet gaan om de kwestie van de kosten, maar dat juist door het getal van 3 vee­artsen de betrouwbaarheid van de arbitrage zoo veel grooter zal worden. Indien er vrees is bij de tegenstanders, dat er te veel meeningsverschil zal ontstaan in de boezem van het 3-tal deskundigen, bewijst dit juist, hoe moeilijk sommige kwesties kunnen zijn. Ook bestaat het gevaar, dat bij de keuze van 1 veearts, iemand wordt gekozen, die niet voor a l l e zaken competent zal beschouwd worden. Bij de veeartsen zal de uitspraak van een

Page 96: Diergeneeskunde Friesland

92

commissie, waarin 3 veeartsen zitten, eveneens meer vertrouwen wekken.

De Heeren de Raadt en Zwart stellen voor de zaak blauw-blauw te laten.

De Heer van Staa stelt voor te stemmen of men zich zal mengen in deze zaak of zich er buiten te houden.

De Heer Huizinga meent, dat het nuttig kan zijn, dat elke plaatselijke veearts zijn stem op de afdeeling doet hooren.

De Heer Winkel meent, dat indien men stemt tegen inmenging, de veeartsen voor goed alle me­dezeggenschap ontgaat en ook alle kan3 om in de toekomst wat in het midden te brengen verkeken is.

De Heer van Staa blijft inmenging overbodig achten.

De Heer Attema denkt, dat ingeval geen genoe­gen wordt genomen met de uitspraak der commis­sie de in het ongelijk gestelde advies bij zijn eigen veearts zal gaan inwinnen en aldus nog een proce­dure aanhangig is te maken. Dit nieuwe gezichts­punt vindt geen bijval.

Ook de Heer Boer vindt het niet te verdedigen, indien de veeartsen zich er buiten houden.

Het voorstel van Staa wordt daarna verworpen met 22 stemmen tegen, 6 voor en 1 blanco.

Daarna komt het voorstel Veenstra in stemming dat wordt verworpen met 23 stemmen tegen 4 en 3 neutralen.

Vóór het voorstel van den Heer Veenbaas, nood­zakelijk 1 veearts in de commissie, in stemming komt, wenscht de Heer Veenstra alsnog het woord.

Hij had tegen het voorstel van zijn zoon ge­stemd, omdat hij inzag, dat dit toch geen ingang zou gevonden hebben. Had hij echter kunnen ver­moeden, dat de discussie ten slotte zou geleid heb­ben tot aanneming van het voorstel Veenbaas, dan had hij voor het voorstel van Staa gestemd om zich n.1. van inmenging te onthouden.

Hij stelt nog voor het voorstel van Veenstra Jr. zoodanig te wijzigen, dat men zal uitspreken de wenschelijkheid van drie veeartsen, en de noodza­kelijkheid van één veearts in de commissie.

Zoodanig voorstel zal nog voor de alg. vergade­ring der Fr. Maatschappij van Landbouw het Hoofdbestuur ter kennis worden gebracht.

Vleeschkeuringswet. Inleiding van den Heer Winkel betreffende het ontwerp Vleeschkeurings­wet.

Na bespreking van de meest voorname punten komt hij tot het volgende resumé.

le . Overbodig feitelijk als goede bepaling in het ontwerp te noemen dat is voorgeschreven keuring bij elke diersoort vóór en na de slachting.

2e. goede bepaling is, dat alle noodgeslachte groot en klein vee aan keuring zal zijn onderwor­pen, voorzoover doodgeboren en ongeboren vruch­ten, gestorven éénhoevige dieren en runderen, wel ­ke jonger dan 7 dagen zijn, gestorven schapen,

geiten en varkens, welke jonger dan 30 dagen zijn, buiten de keuring vallen, daar deze zonder meer vernietigd dienen te worden.

3e. Dat in nood geslacht vee gekeurd dient te worden in dezelfde gemeente, waar het is gestor­ven of gedood, tenzij het naar een abattoir in een naburige gemeente wordt vervoerd.

4e. Dat, mede uit oeconomisch oogpunt, even­eens een goed voorschrift zegt, dat het éénmaal goedgekeurde vleesch, daargelaten het in nood gé-, slachte, bij invoer in een andere gemeente niet nog­maals gekeurd behoeft te worden.

Ook art. 19, dat bepaalt, dat bij A l g . M . v. B . zal worden vastgesteld, waaraan slachterijen en elke andere inrichting, waarin het slagersbedrijf wordt uitgeoefend, met betrekking tot ligging, etc. dienen te voldoen, is uit hygiënisch oogpunt een zeer belangrijk en waardevol artikel.

Art. 23 betreffende subsidieering van gemeen­ten voor het oprichten van keuringsdiensten en van het verstrekken van rentelooze voorschotten voor het stichten van slachthuizen, verdient ook groote erkenning.

Art. 24 betreffende het doen der keuring en her­keuringen dient gewijzigd, daar hierin niet is uit­gesloten de mogelijkheid, dat hulppersoneel door gemeenten aan het hoofd van een dienst kan ge­steld worden.

Ook de invoer van vleesch zal aan controle on­derworpen worden.

Tegenover de vele goede bepalingen staat het groote euvel, dat huisslachtingen zijn uitgesloten en de keuring voor bepaalde gemeenten kan uit­gesloten worden.

Daar beide bepalingen het hygiënische beginsel in sterke mate raken zal van veterinaire zijde op deze leemte bijzonder gewezen dienen te worden.

Dat ook de gemeenten in enkele punten te veel macht is gelaten en het alle aanbeveling verdient, dat ook in administratief oogpunt de wet meer een geheel vormt, zijn eveneens bezwaren, welke van onze zijde tegen het ontwerp dienen gemaakt.

Ten slotte wijst de inleider er op, dat bij de in­voering der wet op de vleeschkeuring aan de prac-tiseerende veeartsen bijzondere eischen gesteld zullen worden ; hoe met het oog op de toestroo­ming van jonge veeartsen in de naaste toekomst vele practijken zich zullen gaan verkleinen ; hoe door de vleeschkeuring een nieuwe bron van in­komsten gevormd kan worden, welke het verlies aan andere zijde zal kunnen goedmaken.

Bij de gedachtenwisseling meent de Heer Plet, dat, naar zijn meening, hoe nuttig hij de levende keuring ook acht, de bezwaren daartegen wel zoo groot kunnen worden, dat ze hierom achterwege dient te blijven.

De Heer Veenbaas wi l een onderzoek naar de doorvoerbaarheid der keuring van hüisslachtingen en verzoekt te dien einde een opgave der Friesche collega's van het aantal huisslachtingen, welke in

Page 97: Diergeneeskunde Friesland

"de verschillende gemeenten verricht worden. Een desbetreffend artikel zal in het eerstvolgend num­mer van het Tijdschrift worden opgenomen.

Ongerust maken meerdere leden zich omtrent hej lot der doodtrekkers, die in het wetsontwerp der vernietiging worden prijsgegeven. Men is van meening, dat deze dienen gered te worden, daar ze als voedsel voor den arbeider en ook nog wel voor een enkel ander een lekker hapje zijn.

Het groote bezwaar tegen de vergunning van 't in consumptie geven der nuchtere doodtrekkers is vooral te zoeken in de doorvoerbaarheid der keuring.

De Voorzitter moet nu vertrekken ; de vice-voor-zitter hanteert de hamer en geeft het woord aan den Heer Veenbaas, die met het punt vragen en mededeelingen aanvangt en een zeer belangwek­kend relaas geeft van een Pneumonie bij het rund, door hem klinisch en pathologisch anatomisch waargenomen.

Longjacht. De bekende longjacht meent hij, op grond van hetgeen het microscopisch beeld van den inhoud der bronchien hem gaf, te kunnen ver­klaren als te zijn een aandoening van luchttoevoe-rende als wel van het ademend gedeelte der lon­gen, veroorzaakt door een schimmel, welke op het nagras zich ontwikkelt.

Hij vond deze in het bronchialslijm en wel zoo­danig, dat deze schimmel naar zijn meening in ae-tiologische betrekking staat tot de longaandoenin­gen.

Hij wekte de collega's op hun bevindingen aan zijn meening te toetsen. In het Tijdschrift zou het geval nader beschreven worden.

Vergadering van 27 December 1913. Veeartsenijk. Politie. Verslag van den Heer

Veenbaas betreffende de vergadering door hem bij­gewoond met de Heeren v. Heusden, de Vries, Bommel, en P. v. Kempen, waartoe de Dir. Gene­raal van den Landbouw hen had uitgenoodigd ter bespreking van het ontwerp wet op de Veeartsenij-kundige Politie.

Naast deze commissie, waren reeds meerdere combinaties van veeartsen over het ontwerp ge­hoord. De eerste commissie bestaande uit de Hee­ren van Staa, Poels, de Jong, Markus en Remmelts, de tweede uit de districtsveeartsen.

In groote lijnen het ontwerp weergevend, was een eerste opmerking van de zijde der veeartsen, dat meerdere ziekten genoemd moeten worden bij Alg. M. v. Inw. Best., dus zoo min mogelijk in de wet.

Een tweede punt, waarop de aandacht was ge­vestigd betrof het gemis aan nadere toelichting in welk verband de practiseerende veearts ten op­zichte van de wet kwam te staan.

Men wees op de groote macht, die de districts­veeartsen in hun district kunnen uitoefenen en dat het noodig was, dat slechts in overleg met den

93

plaatselijken veearts diende gehandeld te worden. In art. 3 is geen sprake meer van plaatsverv.

districtsveeartsen. Wie heeft aangifte van besmet­telijke veeziekten te doen, als daartoe geen offici­eel genoemde personen zijn aangewezen ? De meening van den Dir. Gen. was, dat ieder veearts in eigen district zou meehelpen. Met deze toezeg­ging was men niet tevreden en men stelde voor, dat men als vaststaand zou aannemen, dat geen goed toezicht zonder veearts kan uitgeoefend wor­den. De gedachte werd geopperd een zeer groot aantal rijksveeartsen in bij zonderen dienst te be­noemen, allen op een klein salaris.

In de Mem. v. Toelichting zou een en ander ter sprake komen.

Bij art. 10, waarin facultatieve pasteurisatie wordt genoemd, had de Heer Veenbaas aangetoond de groote wenschelijkheid, dat de veeartsen advi­seurs zullen zijn van de zuivelfabrieken. Onder de ziekten, die in Alg. M. v. Best. dienen genoemd, behoorden ook thuis de besmettelijke ziekten der geslachtsorganen.

In 't licht werd gesteld, hoe wenschelijk het was, dat de Seruminrichting verbonden werd aan de Veeartsenijschool, een noodzakelijkheid, die ieder erkent, doch waarvan de doorvoering nog lang op zich zal laten wachten.

In verband met het misbruik, dat voor en na van tuberculine is gemaakt, meende men, dat het aan­beveling verdiende de wijze van distributie van dit praeparaat in de wet vast te leggen. Hieromtrent kon geen toezegging gedaan worden.

Na eenige discussie omtrent enkele punten werd den verslaggever dank gebracht voor zijn belang­rijke mededeelingen.

Provinciale subsidie. Kort en zakelijk leidt de Heer Plet de bespreking in, nadat door den voor­zitter is verzocht, kalm en zakelijk de materie te behandelen, opdat de veeartsenijkundige hemel te dien opzichte weder helder worde. De Heer Plet stelt in 't licht de reorganisatie van het provinciaal reglement, de besprekingen van een commissie uit de Friesche Mij. v. V. met den Heer Woltman ; 't resultaat der besprekingen, de slotscène gespeeld door Van der Zwaag, waarbij ook degenen, die tijdelijk benoemd zijn, na afloop van den termijn, waarvoor ze aangesteld werden, hun salaris ver­liezen, 't Is Jammer ; dat heeft kwaad bloed gezet, dat door den Heer van Staa toen is ingegaan op 't verzoek van Gedeputeerden om te adviseeren omtrent de bestaanskans in bepaalde streken voor een veearts.

De Heer van Staa licht aan de hand van zijn ge­schriften een en ander toe en laat hooren, dat hij niet anders kon handelen, dan hij deed. Eén zaak moet hem van het hart. Hij is dankbaar dat de Heer Plet deze zaak thans bespreekt, doch vindt 't ellendig geniepig, dat de collega's, die hem ach­ter den rug in dit tijdperk hebben beklad, niet eer-

Page 98: Diergeneeskunde Friesland

94

lijk hun grieven aan hem zeiden. Dit werpt een blaam op deze menschen.

Hij heeft altijd pal gestaan om de belangen van de veeartsen in de praktijk ; heeft nooit eenigszins die belangen ten eigen bate trachten te schaden, en meent dan ook op een andere behandeling van hunne zijde recht te hebben.

In verband met deze laatste opmerking vooral wenscht de Heer Veenbaas eenige zaken naar vo­ren te brengen. Onpartijdig kon hij de zaken be­kijken, omdat hij, zooals de Heer van Staa reeds opmerkte, van de nieuwe regeling financieel beter geworden was en grieven bij hem dus in zeker op­zicht niet aanwezig waren. Waar hij er vroeger aan gedacht had de zaak hier te bespreken, vond hij 't tenslotte te onbelangrijk om oude zaken op te ra-keien, want inderdaad kon de Heer van Staa wei­nig aan den loop der dingen veranderen.

Van der Sande en Rengers waren de vaders van de regeling, zooals die thans is ; al had de Heer van Staa anders geadviseerd, al vond hij subsidie voor ieder noodig, toch waren ze alle vervallen, omdat deze heeren en met hen tal van Statenleden er tegen waren. Van zeer nabij kent hij precies den loop der zaken, omdat juist zijn verwisseling van standplaats viel in dit tijdperk.

Dat thans de veeartsen niet gesubsidieerd wor­den, 't markttoezicht in eigen gemeente betaald krijgen door de provincie en dat zulks niet van gemeentewege geschiedt, ook daarvan is de afge­vaardigde uit Wolvega hoofdzakelijk de stuw­kracht geweest.

Maar wat heeft men dan op den Heer van Staa kunnen aanmerken ? Volgens hem dit. Toen de adviezen van den districtsveearts door H.H. Sta­tenleden met voeten (opzettelijk) waren getreden, toen had de districtsveearts kunnen zeggen, wan­neer hem naar de bestaanszekerheid van een col­lega werd gevraagd : Op mijn adviezen wordt niet meer gelet, ik wensch me niet uit te spreken !

Heeft dus de Heer van Staa een fout begaan, dan is 't een taktische.

De Heer Huizinga spreekt zich ook in dezen geest uit.

Door den Heer van Staa wordt hierop nader in­gegaan en medegedeeld, dat niets hem verplich­ting oplegt, doch 't is adat geworden, dat door Ge­deputeerden gevraagde adviezen, door den dis­trictsveearts worden gegeven. Men zou 't in Den Haag kwalijk nemen, wanneer dit niet gebeurde.

Verdere besprekingen geven den Heer van Staa aanleiding nog meer correspondentie ter tafel te brengen, om volkomen open kaart te spelen, opdat ieder kan zien, dat hij in al zijn adviezen duidelijk in 't licht stelde, dat de loop der dingen niet was, zooals hij dat had begeerd, dat men zijn opinie kende, doch, dat wanneer men zijn meening vraagt over bestaanszekerheid van veeartsen op bepaalde standplaatsen, hij die vraag ais regel bevestigend

moet beantwoorden. Oosterwolde is een van de plaatsen, waarover hij anders inlichtte.

De Heer de Raadt vindt dit antwoord een bewijs voor 't feit, dat de districtsveearts daarover niet kan oordeelen. Toen hij uit Oosterwolde vertrok, was dit alleen om 't isolement. Thans nu de tram er is, is ook dit bezwaar niet meer aanwezig.

De Heer ten Hoopen verklaart, dat hij vroeger den Heer van Staa van iets had beschuldigd in de­ze kwestie, dat blijkt niet bij hem te berusten, zoo­dat hij zijn excuses dezen verdienstelijken ambte­naar wenscht aan te bieden, en hoopt dit ook na­mens de vergadering te mogen doen.

Bij het laatste punt: Vragen en mededeelingen, behandelt de Heer K. T. de Boer de volgende kwestie. Drachten wil als salaris voor gemeente­veearts, die de geheele vleeschkeuring daar ook voor doen moet, slechts f 350.—. geven, hetgeen hem veel te weinig is, reden waarom hij niet solli­citeerde. Wel zou hij 't markttoezicht willen ver­richten. Listig hebben B. en W. aan de Staten ver­zocht, dit niet aan hem (de Boer) op te dragen. De districtsveearts stuurde toen Eggink als plaats­vervanger.

Na discussie blijkt de vergadering 't er over eens, dat de Heer de Boer, en ook de Heer de Raadt, die overigens zijn houding zeer verdedigde, zich hiermede kan vereenigen, dat B. en W. dienen te worden bezocht, om met hen te onderhandelen.

Vooral is dit ook noodig, omdat men daar meent, dat de Heer de Boer de praktijk kocht, en daar de gemeente zich niet wil laten verkoopên, is hier een misverstand.

De Heer Veenbaas stelt voor, na onderhandeld te hebben met B. en W., hiervan verslag te doen aan de afdeeling, waarna door de afdeeling kan worden onderhandeld.

Treft thans den Heer van Staa, die als ambte­naar handelt, geen verwijt, dan zal straks zijn hulp kunnen worden ingeroepen als lid van onze orga­nisatie, om als de onderhandelingen misloopen, de Staten te bewegen, niet meer B. en W. in deze zaak te steunen.

De Heer de Boer zegt onderhandeling toe, al is 't hem eenigszins moeilijk, daar hij een jaar lang B. en W. links liet liggen.

Aangaande de Verzekerings Mij. Heerenveen wordt besloten een advertentie te plaatsen opdat de veehouders met Juli zullen weten waaraan zij zich te houden hebben. Deze advertenties worden geplaatst in Hepkema's Courant en het Friesch W. der Landb.

De Voorzitter bedankt den Heer van Staa voor zijn gegeven inlichtingen, den Heer Plet voor de inleiding, den Heer ten Hoopen voor zijn aanwezig­heid. Hij vertrouwt, dat 't voortaan weer pais en vree zal zijn in de afdeeling en wenscht zich na­mens de vergadering gaarne bij de woorden van den Heer ten Hoopen ten opzichte van de voor-

Page 99: Diergeneeskunde Friesland

95

melde kwestie aan te sluiten, hetgeen algemeene instemming vindt.

Buitengewone vergadering van 31 Maart 1914. Het voornaamste punt der agenda, de kwestie

Bond van Veeartsen contra Bond van Paarden-verzekerden te Heerenveen, wordt daarna uitvoerig van alle kanten bekeken.

De Secretaris geeft het verloop der heele ge­schiedenis nog eens weer, zoodat ook zij, die met de oorzaken van het geschil onbekend waren, op de hoogte komen. Als bekend wordt de correspon­dentie verondersteld. Van de zijde der veeartsen was een eind aan alle verband gemaakt door de advertentie in twee Friesche bladen, luidende, dat vanaf 1 Juli 1914 geen bij bewuste Mij . verzeker­de paarden meer zouden worden behandeld.

Eenige veehouders hebben zich daarna met een voorstel tot den Secretaris gericht, inhoudende dat genoemd besluit weder ingetrokken moest wor­den. Zij boden hem enkele, zeer eigenaardig ge­stelde stukken aan ter goedkeuring en teekening. b.v. één belofte te doen door beide partijen, waar­bij de Mij . toezegt het onderzoek van een tweeden veearts toe te laten en verlangt verder vrijgelaten te worden, — de veeartsen beloven hiermee ge­noegen te nemen, alsmede alle hulp aan de Mi j . i n ­zake te nemen maatregelen bij verdere behandeling aan de Veeartsenijschool te verleenm. Ten tweede zou een stuk, door hem geredigeerd en inhoudende dat de veeartsen eigenlijk onbillijk waren geweest, daar de Mij . zich steeds aan haar reglement had gehouden, door de afdeeling moeten worden on­derteekend. Het derde was een door de heeren uit­gevonden advertentie, welke wij ook slechts met onzen naam hadden te dekken en die den volke zou verkondigen, dat wij ons besluit bij adverten­tie bekend gemaakt, weer introkken.

De vergadering besloot deze stukken niet in be­handeling te nemen, doch op den grondslag van de gedachte, uitgesproken in de bewuste belofte, de vredespreliminaria vast te gaan stellen.

Vooraf wees de Heer Veenbaas op de wensche­lijkheid zich inderdaad niet te bemoeien met en dus geen eischen te stellen inzake de verhouding van Mij . en Veehouders, met kwesties dus buiten de veeartsen omgaande.

Hoewel de Heer Plet meent, dat hem gevallen bekend zijn, die een dergelijke inmenging toch wet­tigen, acht men het in 't algemeen voor het oogen-blik wenschelijk deze eisch te laten vallen.

Men wordt 't tenslotte eens, dat men moet blij­ven verlangen, dat het niet-deskundige element worde uitgeschakeld.

Dat de tweede veearts door de Mij . moge aan­gewezen worden, doch niet te allen tijde en zonder vooraf overleg met den behandelenden veearts.

Een voorstel van den Heer Plet, eenigszins ge­wijzigd, wordt vervolgens aangenomen. Het luidt :

le . behandeling slechts door veeartsen ;

2e. de Mij . heeft het recht een tweeden veearts te benoemen, die in overleg met den eersten een onderzoek instelt en advies uitbrengt, welk advies de Mi j . opvolgt.

Aan de Heeren Plet en Winkel wordt opgedra­gen zich met de veehouders uit de Mi j . in verbin­ding te stellen en op den grondslag van het ge­nomen besluit, de zaak tot een gunstige oplossing te brengen.

De Heer K . T . de Boer stelt voor de beslissing, welke na de onderhandeling zal worden vastge­steld, bekend te maken per circulaire aan alle practiseerende veeartsen in Friesland en de grens-collega's in Drente, Groningen en Overijsel.

Vergadering van 12 Me i 1914. In bespreking komt het geschil met de Heeren-

veensche Mi j . Door den Secretaris wordt een overzicht gege­

ven van den stand der kwestie, hoe blijkens het schrijven van de Mi j . van 11 Mei , deze geneigd is op de voorwaarden, vastgesteld op de vorige ver­gadering, in te gaan, doch om redenen van bijzon­deren aard de reglementswijziging wilde uitstellen tot Sept. a.s., wanneer n.1. de daartoe samen te komen vergadering voldoende bezocht zou worden, om de wijziging tot stand te brengen.

De Heer Terpstra meent, aan de hand van eenige correspondentie, waarvan hem door den Heer Plet inzage was verstrekt en welke alsnog later ter ta­fel komt, niet te veel dunk te hebben van den goe­den wi l des heeren Pasma, directeur der Hv. Mi j .

Hij deelt mede, hoe in een kwestie van een ver­kocht en gestorven paard door hem en een twee­den collega de verklaring was afgegeven, dat de doodsoorzaak niet met een lijden vóór den koop in verband kon worden gebracht en dus dit dier dat na den verkoop door de Mi j . was verzekerd ge­worden, moest worden uitgekeerd, dat daarna nog door den heer Pasma bij coll. Plet was geïnfor­meerd of dit dier toch nog niet aan een reeds voor de opname in de Verzekering bestaan hebbend ge­brek kon zijn gestorven.

Inderdaad wierp deze handelwijze, alsmede een niet onvermakelijke correspondentie van den heer Directeur met een veehouder onder Akkrum over de behandeling van een paard, een eigenaardig licht op de opvattingen welke de heer Pasma is toegedaan.

Men meent intusschen, waar deze afkeurens­waardige aangelegenheden niet in direct verband staan met de onderhavige kwestie, deze verder te behandelen.

Nadat de Secretaris nog heeft gewezen op het feit, dat de Mij .na eventueele onhersteldverklaring van een paard vrij dient te blijven, waarmee de vergadering meegaat, wordt besloten, „de werk­staking der veeartsen", aldus is het besluit der afd. door de Mi j . gekwalificeerd, uit te stellen tot September, onder beding, dat het Bestuur tot zoo-

Page 100: Diergeneeskunde Friesland

96

lang borg is voor de richtige nakoming der ge­stelde voorwaarden.

Vragen en mededeelingen. Een stuk paardenvleesch, ingekomen van den

Heer Plet, doet de ronde. Dit vertoont eigenaardige, langwerpige, gele op

doorsnede zeer harde concrementen, ter grootte van ]/2 tot 1/3 v a n e e n speld.

De Heer Zweers merkt op, dat in paardevleesch veel kalkconcrementen worden gevonden. De Heer de Raadt oppert sarcosporidien ; de aanwezige vleeschkeuringsveeartsen, die er overigens ook niets van weten, beloven het te onderzoeken en een volgende keer er wat van mede te deelen.

De Heer Veenbaas deelt daarna iets mede over Polyarthritis bij veulens en serumbehandeling. Over de serumbehandeling der kalveren tegen Pleuropneumonie, welke goed hielp, doch het laat­ste jaar krachteloos was gebleken. Het bezoek van den Heer Büchli aan Friesland om zieke kalver-longen te bemachtigen, hield hiermede wellicht verband.

De Heer Schaap, St . Nicolaasga, vraagt naar be­handeling van varkens met Strongylose.

De Heer de Raadt deelt een geval mede van glossitis van welicht actinomycotischen aard, blij­kens de behandeling, geconstateerd bij een paard.

Vergadering van 25 Februari 1915. Hygiëne en hygiënisten. De Heer Postma gaat

uit van een zinsnede, voorkomend in een rede van den Voorzitter der Fr. Mi j . van Landbouw, waarin wordt aanbevolen de aanstelling van hygiënische consulenten, een element, waarvan in verband met het voorkomen van veel besmettelijke ziekten, wel ­ke niet in de wet worden genoemd, een zeer gun-stigen invloed zou kunnen worden verwacht. De Heer Veenbaas heeft in het Fr. Weekblad ditzelfde beginsel met warmte verdedigd.

Tegen de oprichting van een dergelijk instituut meent de Heer Postma stelling te moeten nemen. Hij vraagt zich af, of inderdaad deze consulenten verbetering zullen kunnen brengen. Of er geen an­dere wegen zijn, die tot hetzelfde doel kunnen le i ­den.

Hij illustreert de opvattingen, welke in het alge­meen omtrent hygiëne bestaan bij de veehoudende bevolking, die niet gunstig worden genoemd, mag het zijn, dat dit bij de voormannen minder het ge­val is.

Omtrent registratie van alle omstandigheden, zoowel van physiologischen als van ziektemaken­den aard, welke in het bedrijf haren invloed ten goede en ten kwade doen gelden, over gegevens verzamelen b.v. omtrent constitutie, productie, smetstofhaard en de gedachte eveneens afkomstig van den Voorzitter der Fr. Mi j . v. Landb., is de Heer P. niet optimistisch gestemd. Zelfs bij hou­ders van Stamboekvee acht hij de toepassing van dergelijke maatregelen illusoir.

Spreker gaat na wat de werkzaamheden van den bedoelden hygiënist hebben te beteekenen en meent dat waar deze voornamelijk van controlee­renden aard zijn, er veel werk zal zijn, dat weinig effect zal opleveren.

Hij wijst er op, hoe de onderzoekingen die even­tueel door den hygiënist zouden worden verricht, den practicus werden ontnomen, dus dat zijn op­treden ten koste van den laatste ging. Zij zouden, aangesteld door een zuivelfabriek, te doen hebben wat dit lichaam wilde en opdrachten krijgen, die de finantieele positie van den practiseerenden vee­arts in gevaar konden brengen.

Eenige beteekenis konden zij hebben, wanneer zij slechts op zoötechnisch terrein werkzaam ble­ven.

Spreker wilde, dat elke practiseerende veearts zich zoodanig zou interesseeren voor de hygiëni­sche vraagstukken van meer algemeenen aard, dat specialisten overbodig moesten zijn. Hij twijfelde bovendien aan de meerdere kennis van deze.

Mocht het zijn, dat een proef werd genomen, zoo had hij hiertegen minder bezwaar. Algemeene toepassing achtte hij overbodig en schadelijk.

Zoover moest het komen, dat elke practicus hygiënist was.

De Heer Veenbaas wenscht naar aanleiding van de rede van den Heer P. eenige opmerkingen te maken. Hij voelt zich toch in 't gedrang gebracht, waar hij, zoowel in het Friesche Weekblad van Landbouw als daarbuiten, met kracht de aanstel­ling van consulenten heeft voorgestaan.

Hij licht nogmaals het werk toe, dat kan gedaan worden op het terrein, door hem den hygiënist toe­gedacht. Inzake t.b.c. bestrijding, melkgebreken, abortus, als schakel tusschen het Veterinair Staats­toezicht en den veehouder, zou deze een zeer groot terrein van werkzaamheid kunnen vinden.

In tegenstelling van de door den Heer Postma verwachte schade zou het werk van den consulent juist meer werk voor den practicus gaan opleveren.

De Heer Postma repliceert. Hij acht een zienswijze van den Heer V . wellicht

juist voor groote praktijken, voor de kleine kan hij dit niet beamen. Hij meent dan ook dat de consu­lent zal ingrijpen in de financieele belangen van den practicus.

De Heer Veenbaas licht nog nader toe, hoe a l ­leen het onderzoek b.v. naar inf. abortus, plaats heeft door den consulent, en dat de daaruit voort­vloeiende behandeling werk van den practicus blijft.

Tenslotte spreekt de Heer Veenbaas zijn genoe­gen uit over het feit, dat de Heer Postma niet zoo ver afstaat, waar deze de proef toch wel wenscht genomen te zien.

Prol. Uteri. Bij vrije mededeelingen spreekt de Heer Plet over een prolapsus uteri, waarbij werd waargenomen, dat na repositie der drachtige horen

Page 101: Diergeneeskunde Friesland

97

de andere horen ging prolabeeren ; een waarne­ming, die, ook volgens de andere leden, als zeld­zaam moest worden aangemerkt.

Tuberculose. De Heer Postma deelt een geval mee van longtuberculose bij een paretische koe, die eerst ging hoesten, eenige dagen vóór den dood, dit geval zou bevestigen de waarneming dat dieren, lijdende aan open longtuberculose, niet steeds be­hoeven te hoesten.

Daarna ontwikkelt zich een gedachtenwisseling omtrent de behandeling van dieren, die na het kal­ven slechts de verschijnselen vertoonen van ver­lamming, terwijl ze overigens volkomen gezond zijn.

De Heer Veenbaas insuffleerde deze dieren niet, doch gaf pro forma een smeersel, daar de dieren na 2 a 3 dagen liggen toch steeds overeind kwa­men.

De Heer H . van Staa wees op het succes, dat hij bij vele van deze paretische koeien had gezien door optakeling.

Nadat hieromtrent nog enkele opmerkingen door de Heeren Oostenbrug en Schaap waren gemaakt, Werd de vergadering gesloten met den wensch, dat de volgende een betere opkomst zou mogen ten deel vallen.

Vergadering van 2 September 1915. Meelvergiftiging. De Heer Plet doet mededeeling

van vermoedelijke meelvergiftiging bij koeien, kal­veren, stiertjes en veulens. Het bewuste meel in wei gevoerd, afkomstig van een Eelke de Boer uit Joure, was ter onderzoek opgestuurd naar de Se­ruminrichting. Ook de Heer Veenbaas wist er van te vertellen hoe dieren ziek waren geworden van meel afkomstig van deze firma. Het ziektebeeld door den Heer Plet gegeven : ziekzijn met hevige darmcatarrhverschijnselen had ook de Heer Veen­baas waargenomen. Het zou afkomstig zijn, gelijk werd gezegd, van bestanddeelen van een zekere vreemd soort noten, gemalen in een fabriek, welke zekeren tijd voor margarinefabricage had gediend en nu tot fabriek van meelsoorten bestemd, de laatste zouden hebben besmet.

In verband met de nadere aanwijzingen, ook van de zijde van den Heer Veenbaas, zou de Heer Plet nog verdere inlichtingen verstrekken aan de Se­ruminrichting. De volgende vergadering kon het resultaat worden tegemoet gezien.

Abortusenting. De Heer Veenbaas doet daarna mededeeling van zijn resultaten der abortusenting, die steeds met succes abortus opwekte, zelfs toe­gepast in de 3de en 4de maand, werd gewoonlijk afzetten verkregen. Ook de Heer Attema had geen succes gehad. Raad kon de Heer Veenbaas over andere behandelingsmethoden niet ontvangen.

Kniebuil. Tenslotte deelt de Heer de Raadt zijn ervaring mede van kniebuilbehandeling met inspui­ting van 5 % sulf. cupri, die hij had laten varen, daar hij belangrijke zwelling zag optreden van het

geheele been. Aan uitsnijden van de buil gaf hij de voorkeur.

Vergadering van 14 October 1915. Meelvergiftiging. De Heer Plet wenscht in ver­

band met de vergiftigingsgeschiedenis in vorige notulen vermeld, alsnog mede te deelen, dat een soort Bassia noten met een alkaloït „saponine" aanleiding tot de verontreiniging der bewuste meelsoorten had gegeven.

Mond- en klauwzeerbestrijding. Naar aanleiding van deze bespreking was de

Heer van Staa uitgenoodigd deze vergadering bij te wonen.

De Heer Veenbaas gaf verklaring van de reden der behandeling van dit punt, n.1. het plan der afd. Limburg een adres aan de Regeering te wenden om met het afmakingssysteem te breken en de wenschelijkheid, dat alle veeartsen zich over dit vraagstuk uit zouden spreken, een uitspraak, waar­op van Regeeringszijde prijs kon gesteld worden.

De Heer Winkel meende, dat het moeilijk was, voor veeartsen buiten de besmette provinciën zich een oordeel te vormen over de toestanden in L i m ­burg en dus het uitspreken van een meening in deze al heel bezwaarlijk was.

Den Heer van Staa werd gevraagd, welke opinie hij was toegedaan.

Omtrent de toestanden in L . kon hij zich geen denkbeeld vormen ; dus was hij niet in staat hier­over iets te zeggen.

Indien men prijs stelde op hetgeen zijn ervaring hem had geleerd van smetstofverspreiding, dan was hij in staat de vergadering enkele interessante mededeelingen te doen.

Hij begon met er op te wijzen hoe van de 20 gevallen in 1912 geconstateerd, 19 maal de z.g. smetstofdragers aanleiding tot het uitbreken der ziekte hadden gegeven.

Aan de hand van kaartjes wijst hij vervolgens op het voorkomen van M . en Klz . gedurende de verschillende maanden van het jaar, hoe geduren­de de laatste 25 jaar de laagste cijfers in den zo­mer voorkomen, dat vooral in Aug., Sept., Oct. en Nov., ondanks den staltijd, de hoogste cijfers wer­den geconstateerd. In verband wordt dit gebracht met het trekken der vogels, speciaal de ganzen, die uit Siberië, Rusland, de ziekte overbrengen.

Zeer geïsoleerd gelegen plaatsen haalden de ziekte in en slechts met het verblijf van groote troe­pen ganzen, welke vooraf op het naburig land had­den gezworven, kon dit optreden verklaard wor­den.

Dat niet minder windrichting en daarmede vlie­gende vogels een rol speelden, kon men in 1911 waarnemen, toen 35 gevallen in één week werden geconstateerd, komende van het Z . W . en gaande naar het N.O. Aardige demonstratie van den trek van kokmeeuwen en bonte kraaien langs zeekus­ten en groote rivieren in Europa toont aan, hoe

Page 102: Diergeneeskunde Friesland

98

waarschijnlijk het is, uitbreiding der ziekte, welke men langs deze wegen heeft waargenomen, in ver­band met deze trek te brengen.

De besmetting van het land door de zieke en besmette vogels, de overbrenging door personeel, honden en andere dieren, het gemaaide najaarsgras van dit land, benevens de smetstofdragers, waren volgens den Heer van Staa belangrijke bronnen van verspreiding der ziekte.

De Heer Nauta wijst er op, hoe bij Kooiboeren, die toch in verband met het vogelgevaar, eer de ziekte zouden moeten krijgen, de ziekte naar even­redigheid weinig méér voorkomt dan bij andere veehouders. Een aannemelijke verklaring hiervoor wordt niet gevonden.

Naar aanleiding van de belangwekkende mede­deelingen van den Heer van Staa brengt de Voor­zitter hem welverdienden dank.

Methode van bestrijding der tuberculose in Fries­land.

De Heer Veenbaas brengt een rapport uit naar aanleiding van besprekingen, welke door de Hee­ren Bosma, Winkel en hem zijn gehouden.

De voornaamste punten zijn : l e . het stamboek moet verplichtend stellen het

merken van de dieren, lijdende aan open tuber­culose ;

2e. moet in het Fr. Weekblad de zienswijze der Friesche veeartsen zoodanig worden bekend ge­maakt, dat een rationeele bestrijdingswijze slechts mogelijk is, wanneer daarmede vernietiging der open vormen gepaard gaat.

De Heer Bosma stelt in uitzicht op de vergade­ring der commissie van veehouders die de hygi­ënische belangen van den Frieschen veestapel be­hartigt, de kwestie van het merken ter tafel te brengen. Tot zoolang zal met het publiceeren wor­den gewacht.

Men is nog van meening, dat uit de boezem der zuivelfabrieken veel in de goede richting kan wor­den gedaan.

Longwormen. De Heer Hubenet vraagt raad voor het hoesten van kalveren, vermoedelijk lijden­de aan longwormen. Intralaryngeale injecties ble­ken naar ondervinding van den Heeren Attema en Nauta niets op te leveren. De Heer de Boer deelde een middel uit de Utr. Kliniek mede, 2 % phenol tot 100 gr. toe.

Vergadering van 29 Augustus 1916. Houw. De Heer K . T . de Boer ziet in zijn prak­

tijk veel gevallen van houw. Ze genezen na een dag of wat zonder behandeling. Hij vraagt naar de wer­king van streptococcenserum. De Heer Attema zag het dit jaar ook veel ; hij behandelde ze steeds met boorwater, dat zal in elk geval complicaties kun­nen voorkomen.

Eczema Solare. De Heer Huizinga deelt mee een geval van Eczema Solare. Hij werd geroepen bij een hokkeling met longverschijnselen, eenige da­

gen later het eczeem. Het dier was zeer ziek en werd afgemaakt. Bij sectie bleek longtuberculose en levertuberculose. Hij vraagt of er verband kan bestaan tusschen lever- en huidlijden.

De Heer Bosma zet zulke dieren in een koele stal in donker en onder dek. Brengt men ze te gauw weer naar buiten, dan ziet men een leverlijden op­treden. Dit is dus volgens hem secundair. Hij meent dat de witte huidplekken door de zonnestralen worden aangetast en daardoor schadelijke stoffen in het bloed worden opgenomen.

De Heer Attema zag de kwaal optreden bij een koe met een dek op, juist bij de rand van het dek af.

De Heer Zweers vraagt of de Heer Bosma wel eens een sectie heeft verricht en dus het leverlijden heeft gezien.

De Heer Bosma zegt, dat ze niet sterven en dus geen sectie door hem werd gedaan. Er treedt steeds constipathie op en daardoor de icterus.

De Heer Kingma zegt, dat het lijden ook bij koud weer optreedt, hij meent, dat de zonnestralen alleen het dier zoo pijnlijk maken.

De Heer Kingma ziet soms plotselinge sterfge­vallen bij koeien, terwijl men bij sectie niets vindt, soms een weinig leverzwelling of enkele leverbot-ten.

Men is van meening, dat hier een onderzoek op piroplasmosis zeer gewenscht zou zijn.

Kniebuil. De Heer Boer (voorz.) zegt met de door Beyers beschreven behandeling de kniebuil (sulf. cupri) in een 3-tal gevallen zeer goede resul­taten te hebben verkregen.

De Heeren Bosma en de Raadt zagen bij de be­handeling zeer sterke zwellingen optreden. Uit een correspondentie met Beyers bleek, dat deze het minder goede resultaat toeschreef aan het behan­delen in het land en niet op stal.

Panaritium. De Heer Boer heeft bij erge geval­len van panaritium toegepast de methode door Dommerhold beschreven (n.1. lapis-infernalis-stif-ten). Hij kreeg zeer goede resultaten.

Vergadering van 9 November 1916. Tuberculose. Er wordt door den Heer Veenbaas

een tuberculosegeval medegedeeld, het volgende omvattende. 5 maanden na den koop wordt sectie verricht op een rund, waarbij kort voor den dood open longtuberculose was geconstateerd op grond van aanwezigheid van t. b. in het sputum.

De sectie leverde een z.g. verkazende, exuda-tieve bronchopneumonie plus belangrijke t.b.c. der correspondeerende klieren, eveneens in verkazing verkeerend. Een anatomisch proces, gelijk het door Bongert en Niebelte meermalen werd beschreven, door de laatste ook zeer uitgebreid, wat betreft het histologische beeld.

De inleider meent, dat in dit geval aan een acute t.b.c. moet worden gedacht. Prof. de Blieck, ver­zocht om inlichting wat aangaat de tijdsduur in

Page 103: Diergeneeskunde Friesland

99

verband met de path. anatomische verschijnselen, had verwezen naar litteratuuropgaven, die o.a. zei­den, dat verkazing binnen 30 dagen, verkalking na 70 dagen kan worden waargenomen.

Enkele opmerkingen betreffende het door Niebele beschreven proces werden gemaakt door den Heer Winkel , die wees op het verschil van aspect bij het z.g. Strahlige Verkasungsproces, waarbij van een echte acute en een meer chronische aandoening kan worden gesproken.

De Heer Veenbaas deelt alsnog een geval van t.b.c. mede in 1909 meegemaakt. Een rund volko­men gezond, komt den 20 Febr. op een plaats te staan, waar tevoren een rund met uitgebreide t.b.c. was afgestapt. 23 Apri l 1909, dus binnen 2 maan­den, moest ook dit dier, aan t.b.c. lijdende worden afgemaakt. Dit geval, in verband met het meer acute van het pas meegemaakte, had hem er toe gebracht te gaan vermoeden, dat t.b.c. zeer snel kan verloopen en het was hem er om te doen, eeni­ge vaste gegevens te mogen verkrijgen.

De Heer Winkel wees er op, hoe een tuberculeus proces door zoovele factoren wordt beheerscht, door het aantal en de virulentie van de bacteriën, door den toestand van het aangevallen individu en de plaats vanwaar het proces een aanvang neemt. Het anat. beeld wijst duidelijk aan, dat tal van verschillende omstandigheden in het spel moeten zijn en hoewel we, ook al niet op onomstootelijke gegevens, eenige zekerheid hebben omtrent den duur van de z.g. typische chronische gevallen met verkalking en afkapseling van zeer uitgebreide tu-berkels, lijkt het nog moeilijker eenige tijdsduur aan te geven van het z.g. acute proces, hierboven bedoeld.

Het tweede punt van den Heer Veenbaas Bout-vuurentingen, wordt ingeleid met een overzicht wat tot nu werd gedaan van de zijde der afdeeling om een juist inzicht te krijgen omtrent de resultaten der entingen.

In herinnering wordt gebracht het werk door collega Attema ten dezen gedaan met zeer onvol­ledig succes. Het resultaat verkregen met de ent­stoffen van Fransche herkomst en met die van de Seruminrichting aan een critiek onderworpen, hoe de officieele mededeelingen van deze inrichting niet in overeenstemming waren met de werkelijk­heid, d. w. z. dat de sterfte aan entboutvuur veel grooter was dan werd opgegeven, waarom de in­leider voorstelde telkens bij de verzending van het jaarrapport ook een kort verslag te doen toekomen aan den afdeelingssecretaris.

Alsnog wenscht hij iets van zijn ervaringen mede te deelen omtrent het voorkomen van boutvuur.

le . dat hij het hoogst noodig acht, dat maatrege­len worden voorgeschreven omtrent het vernietigen van boutvuurcadavers, daar bij de bewerking wel­ke deze dieren tot nu na hun dood ondergaan, een sterke verspreiding van smetstof plaats heeft, die

ongetwijfeld een stationair blijven der ziekte in de hand werkt.

2e. wordt gewezen op het voorschrift omtrent den leeftijd, waarop de dieren moeten worden ge-ent. Volgens Fransch voorschrift is het 8 maanden. Echter treedt boutvuur niet op bij 5 maanden, zelfs bij 2 maanden, bij 5 a 6 weeksche kalveren. Dit wordt bevestigd van uit de vergadering.

Het verwijt van de zijde der Seruminrichting, dat zoo dikwijls te vroeg werd geënt was dus niet geplaatst. Mocht het overigens gewenscht zijn, dat er een andere verhouding werd aangegeven tus­schen deze jonge leeftijden en de entgiften.

3e. over de diagnose. De specifieke ademtucht door den Heer ten Hoo­

pen het eerst gememoreerd. Koorts ? Zeer twijfelachtig, overigens te alge­

meen verschijnsel, steunen evenzoo. Kreupelheid, in het begin nog niet aanwezig.

Eten en drinken deden enkele nog tijdens het door inleider gedane onderzoek, hetgeen door en­kelen der vergadering in twijfel werd getrokken, door den Heer Veenbaas bleef gehandhaafd. De verschijnselen der gasaanwezigheid ? In het begin door percussie, door masseeren zelfs niet te con-stateeren.

De Heer Bosma wijst hier op het volgende. In­geval geen knetteren volgt, y4 uur wachten, daar­na treedt meestal na de noodige manipulatie, dit crepiteeren op.

Dan meent de Heer Veenbaas ook door percus­sie het symptoom te kunnen onderkennen. Vaag is alzoo het beeld in het begin, terwijl uit het oog­punt van consumptie voor den mensch een vroege­re diagnose van zoo groote beteekenis is, niet het minst ook ter voorkoming van een sterke vermeer­dering van smetstof.

De Heer Veenbaas zou gaarne een rapport zien samengesteld, aantoonende de groote voordeden van de boutvuurenting.

Terwijl hij het onderzoek ook uitgestrekt wensch­te te zien tot bij vilders en veeverzekering maat­schappijen.

Resumeerend wijst hij er op, dat inderdaad het voordeel, voor zoover het zijn gebied betrof, niet was te ontkennen, doch dat het l / 2 % sterfte aan entboutvuur te belangrijk moest worden ge­acht ; waarbij als oorzaken hij meende te moeten wijlen op een slechte verdeeling van het poeder, d. w. z. ongelijkmatige hoeveelheden, 2e. op de slordigheid van veeartsen en 3e. op de weinige contröle bij de bereiding.

Hoewel de inleider gaarne omtrent de oorzaak van het boutvuur nog wilde spreken, wenschte hij zijn mededeeling voor heden te eindigen.

Ontegenzeggelijk mochten deze als van zeer groote beteekenis worden aangemerkt.

Vergadering van 16 Februari 1917. De Heer K. Bergsma verkrijgt het woord om zijn

Page 104: Diergeneeskunde Friesland

inleiding te houden over Praktische Verloskunde. Nadat spreker eenige woorden heeft gewijd aan

de voorbereiding, gaat hij over tot een uiteenzet­ting van het behandelen der verschillende gevallen, die zich kunnen voordoen, in het bijzonder die, waarbij embryotomie noodzakelijk is. Voorop stelt hij, dat, waar men vroeger leerde, dat steeds vol­gens een vaste methode moest worden gewerkt, de ervaring hem juist heeft geleerd, dat men elk geval op zichzelf moet bezien en dan geheel naar be­vinden zal gaan werken.

le . normale ligging (voorbeenen en kop in de geboorte). Als regel brengt hij de beenen terug, de kop kan er dan bijkans steeds buiten worden ge­haald en wordt met de kettingzaag afgezaagd. Spreker deelt mede, dat aan de school de kop op de pooten wordt afgezaagd, hij zelf paste dit nog niet toe. Vervolgens wordt een snede in de hals ge­maakt, waardoor alles zooveel mogelijk tot over de schoft wordt losgemaakt, waarna een of twee voorbeenen uit de schouder worden verwijderd. Daarna brengt hij met de stompe haak een touw achter de laatste rib langs en dan door die opening de kettingzaag, waarna de ribben worden doorge­zaagd. Aldus handelt men aan beide kanten. Nu is dus het achterstel er nog en dat wordt natuurlijk doorgezaagd met de kettingzaag.

Inleider demonstreert het aanleggen der ketting­zaag, waaraan hij riempjes heeft bevestigd, die hem veel beter voldoen dan touw, terwijl hij aan­raadt veel koekdrank te gebruiken.

2e. Stuitligging. Dan moet men vooral eerst goed onderzoeken of er nog ruimte is, is dat het geval, dan wordt een achterbeen ingekort, d. w. z. men maakt een insnijding voor de achillespees, daar­door gaat de kettingzaag en aldus wordt het hiel-been afgezaagd, dan is men heel spoedig door het gewricht. Nu wordt het verkorte been terugge­bracht en dan gewoon door het heupgewricht af­gezaagd. Zoo noodig wordt ook het andere been op dezelfde wijze behandeld. Vervolgens tracht men bij het schouderblad te komen, lukt dit niet dan wordt eerst de borstkas met de kettingzaag doorgezaagd.

Inleider deelt hierbij een geval mede, waarbij hij de schouderbladen had losgemaakt, doch het wilde niet schieten, hij bracht toen een touwtje zoover mogelijk naar voren tusschen de ribben door om een wervel heen en door het trekken daaraan gin­gen alle ribben reeds los, dus uit hun gewrichts­verbinding met de wervelkolom.

Na behandeling dezer twee hoofdgevallen wordt hierover een bespreking gehouden.

De Heer de Raadt zegt, nog steeds de onder-huidsche methode toe te passen en liefst zoo wei­nig mogelijk scherpe instrumenten te gebruiken. De kettingzaag gebruikt hij alleen voor het achter­stel of het doorzagen van een achterbeen in de heup. Hij maakt veel gebruik van het dwarsmes. De kop wordt door hem niet afgezaagd, doch ge-

100

sneden, waarbij hij de ooren laat zitten, vervolgens neemt hij de hals er af enz.

Spreker merkt hierover op, dat naar zijn mee­ning de kettingzaag nog veel te weinig wordt ge­bruikt. Men kan zich door gebruik daarvan de toch meestal moeilijke en zware arbeid heel wat verlich­ten.

D e Heer Plet vraagt naar het gebruik van koek­drank ; door hem wordt steeds olie gebruikt. Vrij algemeen is men van meening, dat het eerste de voorkeur verdient. De Heer Boer zegt van het ge­bruik van koekdrank te zijn teruggekomen, nadat hij een tweetal malen na het gebruik ervan een septische metritis zag optreden. Anderen zagen dat niet, doch men geeft in overweging bij de bereiding lysol of bacillol of anderszins te gebruiken.

De Heer Plet deelt mede, hoe het vorig jaar zijn helper geen verlossing kon doen, of de dieren wer­den geïnfecteerd en hoe nauwkeurig ook werd ge­desinfecteerd, zelfs de kleeren uitgekookt, het hielp niet. Dat het aan den persoon zelf moest liggen bleek, door dat alles goed veriep, toen de Heer Plet zelf de verlossing verrichtte. Bedoelde persoon heeft er tot heden dit jaar nog geen last weer mede. In verband hiermede worden gevallen medege­deeld, waarbij medici met dezelfde moeilijkheid te kampen hadden, terwijl ook een collega hetzelfde ondervond.

Daarna behandelt inleider : 3e. Verkeerde liggingen. Hier komt voor bespreking in aanmerking een

verkeerde ligging der kop en een verkeerde ligging der achterbeenen.

4e. Monsters. Hiervan behoeft niet veel te worden gezegd, elk

is weer verschillend, als regel geven ze niet zooveel moeilijkheden.

5e. Torsio uteri. Men kan daarbij óf het dier wentelen óf het kalf;

het laatste is als regel de manier. Bij wentelen van het dier heeft men het meeste

succes bij gesloten vliezen ; terwijl inleider bij wentelen van het kalf de vliezen stuk maakt.

De Heer Kingma en enkele anderen laten ze liefst ook dan heel.

Van torsio uteri worden door verschillende c o l ­lega's gevallen uit de praktijk medegedeeld.

Bij torsio uteri met prolapsus van de blaas kan men deze als regel gemakkelijk reponeeren.

Bij torsio uteri met anteversio uteri moet men het dier op den rug leggen.

6e. Prolapsus uteri. Hierbij wordt ook in het kort stilgestaan en op­

gemerkt, dat deze als regel geen groote bezwaren oplevert. Bij de bespreking dienaangaande wordt gememoreerd het amputeeren der uterus, als ook het reponeeren en amputeeren bij varkens.

Vrije mededeelingen. Op voorstel van den Heer Kingma wordt beslo­

ten te trachten voor de praktiseerende collega's,

Page 105: Diergeneeskunde Friesland

101

die gemobiliseerd zijn, meer verlof te krijgen en in de naaste toekomst een langdurig verlof met het oog op de verloskundige praktijk, omdat ze onmis­baar zijn en de overblijvende collega's het tekort aan diergeneeskundige hulp niet kunnen aanvullen.

De Heer Plet doet mededeeling van de schitte­rende resultaten verkregen met waterstofperoxyd 1 % bij retentio secundinarum.

De Heer Bergsma vroeg voorlichting omtrent het tarief bij clinisch onderzoek vanwege boterfabrie-ken. Men oordeelde f 0.25 per stuk een billijke vergoeding.

De Heer Attema roemde de werking van water­stofperoxyd bij de wondbehandeling.

Vergadering van 25 Mei 1917. Ziekten na de partus. De Heer Veenbaas houdt

een causerie over „ziekten na de partus", n.1. die, waarvan naar zijn meening moet worden aangeno­men, dat zij worden veroorzaakt door opname van toxische stoffen (vreemde eiwitten) in de bloed­baan. Vroeger schreef spreker reeds in ons Ti jd­schrift over acetonemie ; het voorkomen van aceton in de urine is daarbij evenwel geen causa, maar gevolg. Hij neemt aan, dat gedurende de zwanger­schap eiwitstoffen in de bloedbaan worden opge­nomen (placentadeeltjes van Abderhalden), er worden dan volgens Abderhalden antistoffen in het bloed gevormd. Na den partus, wanneer lo-chiën in den uterus terugblijven, komen in grootere hoeveelheden eiwitstoffen in de bloedbaan ; er wa­ren reeds antistoffen aanwezig en deze grijpen nu elkaar aan en dan worden bij snelle resorptie ana-phylactische verschijnselen opgewekt, terwijl bij langzame resorptie de eiwitten gesplitst worden en daarbij de verschijnselen van acetonemie optre­den (aceton is één dier splitsingsproducten). Bij de eerstgenoemde aandoening zien we verschijnselen als schuimbekken, drangbewegingen, lekzucht, dus meer een op anaphylaxie gelijkend beeld.

Spreker vermeldt een artikel van Klinkert in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde (Januari-no.) over deze ziekten, wat zeer lezenswaard is. K l i n ­kert zegt : in het lichaam hoopt zich op vreemd eiwit, de nieren kunnen dit als zoodanig niet afvoe­ren, de eiwitten moeten daarvoor worden gesplitst, zijn daarvoor geen voldoende antistoffen aanwezig, dan anaphylactische verschijnselen. Is deze opvat­ting juist, dan valt dus het eerste van Abderhalden weg en hebben we te doen met een alergische toe­stand ; het eiwit treedt als toxisch agens op.

Spreker meent, dat onder deze aandoeningen verschillende ziekten na den partus moeten worden thuisgebracht, waarbij min of meer zenuwver­schijnselen aanwezig zijn, zoo bijv. het liggen blij­ven na den partus, waarbij de gezondheidstoe­stand normaal is ; ook daar zijn het toxische stof­fen in de bloedbaan, die de aandoening van be­paalde zenuwen (verlengde merg e.a.) veroorza­ken.

Ten slotte wijst spreker op de noodzakelijk­heid om voor al deze door toxische eiwitstoffen in de bloedbaan veroorzaakte aandoeningen tot een algemeene therapie te komen.

Over een en ander had een uitvoerige en zeer ge­animeerde gedachtenwisseling plaats.

De Heer Bosma stelt voor, dat men om na te gaan of de toxine inderdaad uit de uterus komen, deze voorbehoedend ging uitspuiten met H 2 0 2 .

Vrije mededeelingen. De Heer K. T . de Boer vraagt of opname van

stukjes lood ook loodvergiftiging kan geven of lie­ver kan het in de maag aanleiding geven tot de vorming van loodzouten en daardoor langzamer­hand vergiftigingsverschijnselen ; dit naar aanlei­ding van een door hem waargenomen ziektegeval. Men is van meening, dat de oorzaak hier wel een andere geweest zal zijn.

De Heer Veenbaas doet mededeeling van vergif­tigingsverschijnselen door voedering met kapok-pitmeel.

De Heer de Raadt vermeldt een geval van schis-tosoma reflexum in zich zelf vergroeid. Hij ver­richtte de verlossing zonder gebruik van instru­menten ; het grootste bezwaar is om een begin te krijgen.

Vergadering van Vrijdag 22 Juni 1917. De Heer Plet leidt het punt in, waarvoor deze

vergadering is belegd, n.1. besprekingen om in sa­menwerking met het Friesch Rundvee Stamboek onderzoekingen in te stellen naar het besmettelijk verwerpen en het niet drachtig worden der koeien.

Inleider deelt mede, dat hij eerst met enkele vee­fokkers over die zaak had gesproken en daarna met den Heer Rengers, die allen overtuigd waren hoe noodig het was om te trachten meer licht te brengen in deze de veefokkerij zoo ernstig bedrei­gende ziekten. Spreker had op zich genomen om de zaak in onze afd. ter sprake te brengen, omdat hij meent, dat de onderzoekingen in overleg tus­schen het Stamboek en onze afd. moeten worden opgezet. Hij wijst er op, dat, als wij het niet aan­pakken, het stellig van een andere zijde zal gebeu­ren en dat zou voor ons dierenartsen toch zeker niet aangenaam zijn ; terwijl, waar door het Fr. Rundvee Stamboek een bedrag van 6000 gulden is beschikbaar gesteld en dus de afd. geen kosten heeft, het met beide handen zal moeten worden aangegrepen. Hij stelt zich voor, dat overleg wordt gepleegd met den Heer Wester te Utrecht, die reeds zooveel op dit gebied werkte en dat deze ook een jong veearts aanwijst, die zich te Leeuwar­den zal vestigen op een jaarwedde van 2400 gul­den en 600 gulden voor reis- en verblijfkosten ; zoo kon dan ook de hoofdleiding van het onder­zoek in handen van den Heer Wester blijven.

De Voorzitter bedankt den Heer Plet voor zijn inleiding en geeft gelegenheid voor bespreking.

De Heer K . T. de Boer vraagt wat men zich

Page 106: Diergeneeskunde Friesland

102

voorstelt met dien dierenarts als de 2 jaar om zijn ; moet daar een specialiteit uit groeien of blijft de uitwerking voor de praktiseerende veeartsen.

De Heer Plet. Juist door het contact bij het on­derzoek tusschen de leden der afd. en den dieren­arts blijkt, dat het doel is, de baten ten gunste dier leden te doen strekken. Het is geenszins de be doeling er een specialiteit van te maken.

De Heer Winkel wijst er op hoe uiterst ingewik­keld het vraagstuk is ; de Seruminrichting onder­zoekt reeds lang met zeer mager resultaat. Bij een rationeel onderzoek kan geen laboratorium worden gemist. Hij deelt mede hoe door collega Knol en hem in de omgeving van Meppel eveneens onder­zoekingen zijn gedaan volgens de methode van Albrechtsen. Hij meent er ernstig voor te moeten waarschuwen, dat men al te optimistisch de zaak aanpakt.

De Heer Plet nam ook wel proeven met ongun­stig resultaat, maar hij wi l iemand, die speciaal niets anders doet, dan zich aan deze zaak wijden. Hij legt er nog eens nadruk op, dat het thans alleen gaat om de vraag of onze afdeeling haar medewer­king zal verleenen aan een idee van het Rundvee Stamboek, wat ons niets kost.

De Heer Kingma acht de kwestie ook van zeer groot belang ; we moeten ze met beide handen aangrijpen, maar ook het Rundvee Stamboek op de groote moeilijkheden wijzen, terwijl het onder­zoek zeer zeker onder leiding van den Heer Wester zal dienen te geschieden.

De Heer Plet zegt, dat het Stamboek zich voor­stelt een afgevaardigde van hen en van onze afdee­ling naar den Heer Wester te zenden.

De Heer Postma betuigt instemming met het door inleider gesprokene, maar ook met de waar­schuwing van den Heer Winkel voor te groot op­timisme. Hier wordt een prachtige gelegenheid ge­boden om de clinische-praktijk van Wester ter zake uit te breiden, omdat zijn onderzoekingen naar de aetiologie schitterend zijn. De nieuwe functionaris zou als het ware een assistent van Wester moeten zijn, terwijl het misschien een stap zou kunnen zijn om te komen tot een hygiëne-consulentschap.

De Heer Plet. De Seruminrichting heeft na al die jaren niets bereikt, er zijn zeer verschillende oorza­ken en daarvoor geven ze één middel. Hij meent ook, dat de zaak aan Wester in handen moet wor­den gegeven.

De Heer Feddema wijst er op, dat ook gebruik moet worden gemaakt van de ervaringen van ver­schillende collega's.

De Heer Plet. Daarom juist is een ernstige sa­menwerking met de praktiseerende collegae noo­dig en daarom juist moet de afdeeling zich er mede belasten .

De Heer Schaap. Het blijkt wel, dat we allen met het denkbeeld sympathiseeren ; ik ben het er echter niet mede eens, dat een jong dierenarts er mede moet worden belast, doch iemand met prak­

tische ervaring en dan zitten we met het salaris. Het bedrag is daarom te klein en wanneer er po­gingen worden aangewend zal het stellig geluk­ken een veel grooter bedrag ter beschikking te krijgen en dan zou een bekwaam prakticus aan het werk worden gezet.

De Heer Plet. We komen meer en meer tot be­sprekingen over de uitvoering, het zou gewenscht zijn, dat uit en door onze afdeeling een Commissie van 2 personen werd aangewezen, die in overleg met het Stamboek de zaken, die de uitvoering be­treffen, nader onder de oogen zou hebben te zien.

De Heer Attema merkt eveneens op, dat het be­drag in verhouding tot de belangrijkheid der zaak slechts luttel is.

De Voorzitter acht het punt thans voldoende be­sproken, niemand zal wel tegen het principe opko­men ; hij stelt dan ook voor over te gaan tot de benoeming van een Commissie van twee personen uit onze afd., zooals door den Heer Plet is aange­geven, die in overleg treedt met het Stamboek en zoo noodig ook met het Bestuur der afd. of met een algemeene vergadering.

Tot leden dier Commissie worden verkozen de Heeren T h . Bosma en Joh. Plet.

Vergadering van Vrijdag 24 Augustus 1917. De Voorzitter geeft het woord aan Dr. Schone-

boom voor het houden zijner inleiding over : De tuberculosebestrijding in verband met het afmaken van overtollige runderen.

Inleider dankt het bestuur voor de hem geboden gelegenheid en den Heer Huizinga voor zijn be­reidwilligheid om de inleiding dezer aangelegen­heid wel aan hem te willen afstaan. Alhoewel geen deskundige wilde spreker gaarne met deskundigen in deze afd. de zaak, die hem bijzonder interes­seert, bespreken.

Dr. Schoneboom bespreekt in het kort de ver­schillende stelsels bij de tuberculosebestrijding toegepast (Deensche, Duitsche en de Nederland­sche sedert 1902). Hij toont door cijfers aan, dat daarmede niets is bereikt. Een tabel laat ons zien de % tuberculose aan verschillende abattoirs in ons land, doch ook in Denemarken is onder leiding van Bang in al die jaren niets bereikt, wat vol­doende blijkt uit de t.b.c.-cijfers bij invoer in Duitschland gevonden.

Dat in ons land zoo weinig werd bereikt, schrijft spreker vooral toe aan het feit, dat slechts facul­tatieve maatregelen werden genomen en dit is mede een gevolg daarvan dat een radicale t.b.c-bestrijding zoodanige financieele offers vroeg, dat Poels het in 1909 een dwaasheid kon noemen er zelfs maar aan te denken.

Inleider deelt de runderen als volgt in : le . dieren, die niet op tuberc. reageeren en geen

verschijnselen vertoonen ; 2e. dieren, die reageeren en geen verschijnselen

vertoonen ;

Page 107: Diergeneeskunde Friesland

103

3e. dieren met open t.b.c, die reageeren ; 4e. dieren met hooge graad van open t.b.c., die

niet meer reageeren. Voor de bestrijding moeten we natuurlijk in de

eerste plaats de groepen 3 en 4 aanpakken, maar ook de 2e groep moet ernstig aangepakt worden, want gesloten tb.c. kan overgaan in open t.b.c. en daarvoor is naar sprekers meening nu de gelegen­heid geboden.

Inleider vermeldt een in Juli 1.1. door hem in de N . R. C. geschreven artikel over de t.b.c.-bestrij­ding onder het rundvee in verband met de afslach­ting. Hij memoreert het antwoord van Minister Posthuma aan den Heer Feenstra, alsook het ver­slag van een vergadering van den Groninger Land-bouwbond om daarmede aan te toonen, dat het tot een aanzienlijke opruiming van runderen zal moe­ten komen. Er zullen van de 2.300.000 runderen in ons land aanwezig, zeker een half millioen moe­ten worden afgeslacht en daarom zegt spreker : Nu of nooit een radicale t.b.c.-bestrijding. Het be­zwaar wat Poels in 1909 tegen het stelsel uitte, waarbij alle reageerende dieren worden opgeruimd, geldt thans niet meer.

Er blijft thans nog over de praktische uitvoer­baarheid onder de oogen te zien aan de hand van het aantal dieren, wat getuberculineerd zal moeten worden en het aantal dierenartsen, wat daarvoor beschikbaar zal zijn. Hij meent, dat door één die­renarts met 5 helpers per dag 100 runderen zou­den kunnen worden getuberculineerd. Op de vraag, hoe de medewerking der veehouders te verkrijgen! zegt spreker, dat hier krachtige maatregelen noo­dig zullen zijn, doch daaraan is men tegenwoordig wel gewoon. Hij zou de bepaling willen maken, dat geen dier zal mogen worden afgeslacht zonder tuberculinatie, terwijl de veehouders, die niet w i l ­len medewerken verstoken worden van het ontvan­gen van krachtvoer.

Wat de veel te groote opruiming op verschillen­de stallen betreft, meent spreker, dat het zeer goed mogelijk zal zijn, deze aan te vullen met dieren van stallen waar geen of zeer weinig tuberculose voorkomt.

Nadat inleider tot slot nog eens krachtig wijst op de groote voordeelen voor ons land, als we na den oorlog een geheel getuberculineerde veestapel heb­ben, waaronder een radicale opruiming is gehou­den, komt hij tot zijn conclusiën, waarvan de laat­ste op voorstel der vergadering wordt geschrapt, nadat de Heer Postma er op gewezen had, dat men hierover verschillend kan denken al naar iemands staatkundige opvattingen. De conclusiën worden als volgt geformuleerd :

I. De tubercurose onder het rundvee kan hoofd­zakelijk alleen bestreden worden door infectie te voorkomen.

II. De infectie heeft voornamelijk plaats door opfokken met geïnfecteerde melk en samenzijn van gezonde runderen met aan open t.b.c. lijdende.

III. Evenmin als een kalf tuberculeus geboren wordt (afgezien van de zeldzame congenitale vorm), ontstaat de open t.b.c. direct na de infectie;

Een zeker percentage van geïnfecteerde runde­ren (die reeds op tuberculine reageerden) gaat op den duur verschijnselen van open tuberculose ver­toonen.

! Y \ T n e o r e t i s c h is dus alleen een radikale be­strijding der rundvee t.b.c. te verwachten van t.b.c.-vrije opfok der kalveren (verplichte pasteuri-satie der melk, ondermelk en wei) en opruiming der tuberculeuse dieren (positieve tuberc. reactie en klinisch zieke.)

V. De maatregelen tot nu toe (Augustus 1917) in Nederland in praktijk gebracht tegen de rund-vee-tuberculose hebben door hun kleinen omvang­en facultatieve toepassing geen noemenswaardige invloed ten goede gehad.

VI. Door de abnormale tijdsomstandigheden (veevoedernood, vleeschverzorging van het bin­nenland, mogelijkheid van uitvoer tegen hoogere prijzen naar het buitenland) is thans de, in nor­male tijden niet toe te passen theoretische bestrij­ding mogelijk en noodzakelijk geworden.

VII. Door een algemeen doorgevoerde tubercu­linatie (en klinisch onderzoek) van het rundvee in Nederland kan de regeering de gegevens krijgen om bij de noodzakelijke afslachting allereerst de geïnfecteerde runderen op te ruimen.

Aan de hand der conclusiën worden de bespre­kingen gehouden.

De Heer Feddema wijst er op, hoe bij de t.b.c.-bestrijding vooral de volle belangstelling en mede­werking der veehouders noodig is en hoe, wanneer na een radikale opruiming de maatregelen ophou­den we er na eenige jaren weer volop in zullen zitten.

De Heer K. T. de Boer zegt, dat door hem en col­lega ten Hoopen ook is gesproken over de t.b.c.-bestrijding in verband met de afmaking. Zij acht­ten het beter, dat voor het onderzoek de opthalmo-reactie wordt gebruikt en hij meent, dat door een dierenarts dan wel een 300 runderen per dag kun­nen worden onderzocht.

De Heer Zweers zegt, dat het hem bekend is, dat ook in het Hoofdbestuur der Mij. deze zaak is be­sproken ; men wist daar hoe door den inspecteur van den Veeartsenijk. Dienst reeds tijden geleden met den Minister en den Heer Reitsma over deze zaak is geconfereerd ; aanvankelijk werd er veel voor gevoeld, doch thans schijnt men onoverkomeT

lijke bezwaren te zien en men was daar dan ook van meening, dat er niets van zou komen. Dit be­hoeft intusschen geen reden te zijn om de zaak hier niet ernstig te overwegen, doch hij vraagt inleider hoe hij zich een verdere bevordering der zaak voorstelt.

De groote moeilijkheid ligt naar zijn meening in de uitvoering in verband met het feit, dat som­mige bedrijven totaal ontredderd zullen worden.

Page 108: Diergeneeskunde Friesland

104

De Heer Schaap (S. H.) meent, dat men wel als groote moeilijkheid zal gevoeld hebben, dat het buitenland geen vleesch van tuberculeuse dieren wil ontvangen.

De Heer Kingma wijst naast de ontreddering van sommige bedrijven op het feit, dat er ook nog andere ernstiger gebreken zijn, die een dier in aan­merking doen komen voor opruiming, meer nog dan het feit, dat zij op tuberculine reageeren.

De Heer Bosma e.a. maken eveneens bezwaar tegen het afmaken der reageerende dieren.

In verband met de tuberculinaties, waarbij door 300 dierenartsen 2.300.000 dieren zullen moeten worden getuberculineerd, wijst de Heer Tenhaeff op de opthalmoreactie, deze zou vlugger gaan, doch meer eischen aan den dierenarts stellen, maar de helpers uitschakelen.

De Heer de Raadt wijst er op, dat de eene die­renarts veel meer dieren te behandelen zou heb­ben dan de andere. In 't algemeen is men van mee­ning, dat het praktisch niet wel mogelijk is, vooral omdat het hoofdzakelijk voor den staltijd afgeloo-pen zal moeten zijn, omdat anders te weinig voed­sel bespaard wordt.

Inleider stelt voor een en ander te overdenken en hem den uitslag daarvan mede te deelen.

Vooral voor de tuberculinaties voor den staltijd zou de oogreactie in aanmerking komen, doch de Heer Bosma e.a. willen niet hierop afgaan, omdat deze methode nog niet voldoende betrouwbaar is gebleken of liever nog slechts op te kleine schaal is toegepast.

Voorgesteld wordt nu den Secretaris te verzoe­ken zich in verbinding te stellen met het Hoofdbe­stuur van de Friesche Mij. v. Landb. en te verzoe­ken onderstaande motie met conclusiën (zie bo­ven) in het Friesch Weekblad te plaatsen.

De vergadering Van dierenartsen der afd. Fries­land v. d. Mij. ter bevordering van Diergenees­kunde, gehouden op 24 Augustus 1917, gehoord de inleiding van den Heer Schoneboom, arts te Dokkum, en de daarop gevolgde discussie, spreekt als haar meening uit, dat, gezien het groote be­lang van de tuberculosebestrijding onder het rund­vee, een algemeene tuberculinatie en rationeele af­slachting, gewenscht is, daar de omstandigheden deze wijze van bestrijding thans mogelijk maken en vereenigt zich met de conclusies van den in­leider.

Deze motie zal ter kennis worden gebracht van het Hoofdbestuur en de verschillende afd. van de Mij. voor Diergeneeskunde.

Vergadering van Vrijdag 16 November 1917. De Voorzitter geeft het woord aan den Heer Win­

kel voor het houden van zijn voordracht over: „het biologisch en bacteriologisch onderzoek der melk uit een hygiënisch oogpunt."

Spreker beschouwt het als een soort van eere­schuld om in verband met zijn lid-zijn van de melk-

commissie, dit onderwerp hier te bespreken. Hij geeft aan de hand van afbeeldingen een

korte beschrijving van de histologische bouw van den uier en wijst er op hoe kennis daarvan en van de physiologie der melksecretie voor het melkon-derzoek noodig is en hoe juist dit voldoende be­wijs is, dat de meikkeuring bij de dierenartsen thuis hoort.

Daarna bespreekt hij de samenstelling van nor­male melk ; hij wijst er op hoe melk door zijn en­zymen een levende stof is. Het celweefsel wat in de melk voorkomt zijn epitheelcellen, leucocythen, lymphocyten, phragmenten van cellen. Nissen'sche kogels (degeneratieproducten van alveolairen of leucocythairen aard, de Monde en Kappen of ze­gelringcellen, van huis uit epitheelcellen). De laat­ste komen vooral in biest voor. In pathologische melk vinden we al deze cellen terug in gewijzigde hoeveelheden en vormen. De aard van de afwijkin­gen aan het uier is tot op zekere hoogte te bepalen uit de in de melk gevonden celafwijkingen of hoe­veelheden.

In de sedimentproef hebben we een belangrijk middel om de hoeveelheid en den aard der cellen aan te toonen. (Spreker demonstreert een en an­der).

Verder is ook het aantoonen der enzymen een belangrijke methode om in consumptiemelk afwij­kingen aan te toonen.

Spreker behandelt de verschillende in melk voor­komende enzymen (katalase, diastase, reductase).

Ook met het aantoonen van vermeerdering der enzymen alleen kan men evenmin als met het vo­rige alleen, niet beslissen of men met schadelijke melk te doen heeft of niet. Daarvoor is nog een bacteriologisch onderzoek noodig en daarvoor ko­men, wat de consumptiemelk betreft, in aanmer­king t.b.c. bacillen en streptococcen.

Spreker stelt thans de vraag : is onderscheiding van saprogene en pathogene streptococcen in de melk mogelijk ? In de cultuur dier bacteriën is geen onderscheid, doch morphologisch wijken ze in ver­schillende opzichten van elkaar af. De saprogene komen in diplococcenvorm voor, terwijl ze veel­vuldig schijfvormig tegen elkaar aanliggen. Spre­ker laat microscopische preparaten zien, waarin dit zichtbaar is. Aan de hand van een 3-tal vragen gaat hij een en ander verder na :

le. welke weg slaat men in bij het hygiënisch onderzoek der melk ?

2e. welke waarde heeft dit onderzoek uit een oogpunt van de praktijk ?

3e. maakt toevoeging van path. melk aan con­sumptiemelk die tot een schadelijk voedingsmid­del ?

Wat de laatste vraag betreft, wijst hij er op hoe door verschillende waarnemers in het buitenland en ook in ons land o.a. door Lamerls en v. Harre-velt het verband is aangetoond tusschen maag-darm-catahrren bij den mensch en mastitismelk.

Page 109: Diergeneeskunde Friesland

105

Ook de zomersterfte bij kinderen staat dikwijls in verband met het aanwezig zijn van mastitismelk in de consumptiemelk.

Bij het onderzoek naar vermeerdering der enzy­men is bij een verdunning op 30 nog duidelijk ver­meerdering der katalase aan te toonen. Vindt men meer dan 0.4 mgr. sediment in de Tromsdorffsche buis, dan is de melk verdacht. Is het sediment ver­anderd van kleur, dan maakt dit de melk eveneens verdacht.

Nu gaat men over tot het celonderzoek der melk en het onderzoek op streptococcen.

Wat de tweede vraag betreft noemt spreker de volgende cijfers :

Ernst onderzocht 840 monsters — 336 strepto­coccen.

Utrecht 1914 1321 monsters — 21 % strepto­coccen.

Vooral in den staltijd was het aantal gevonden streptococcen groot.

Spreker onderzocht in 1916 bij 46 veehouders melkmonsters ; hij vond bij 10 meer katalase dan 2 ; bij 6 meer dan 0.4 m.gr. sediment.

In 1917 onderzocht hij 86 monsters en vond bij 14 meer katalase dan 2 ; 31 met 0.4 mgr. sedi­ment of meer; 16 met meer dan 0.4 mgr. sedi­ment ; 3 met pathogene streptococcen.

Toen werd bij de veehouders een onderzoek in­gesteld naar eventueele zieke koeien. Heel dikwijls was een lichte tepelaandoening de oorzaak; slechts bij een 3-tal koeien werd een streptococ­cen mastitis gevonden.

De toevoeging van secreet uit zieke uiers aan volle melk komt zeer veel voor, dus afwijkingen in biologie en bacterioscopie der melk zijn veelvul­dig aan te toonen. Het hygiënisch onderzoek der melk mag dus van groote beteekenis genoemd worden. • Tot slot werden nog even aangeroerd de onder­zoekingen van Sjollema, als gevolg waarvan deze aandringt op het nagaan van het chloor- en melk­suikergehalte der consumptiemelk, omdat dit bij melk uit zieke uiers sterk kan afwijken. Spreker on­derzocht meermalen volle melk en ook verdunnin­gen en vond 1 maal vermeerdering van het chloor-gehalte tegen 3 of 4 maal bacterioscopische of bio­logische afwijkingen. De waarde van dit onderzoek vereischt stellig nog meerdere toetsing aan de praktijk.

Hiermede besluit spreker zijn voordracht, waar­na gelegenheid wordt gegeven tot gedachtenwis->eling.

De Heer Veenbaas wijst er op, dat de inleider alleen zijn aandacht meent te moeten schenken aan streptococcen, terwijl toch zooveel andere masti-tiden voorkomen, waarbij de melk eveneens in de consumptiemelk komt of hoe ook nog langs an­dere wegen n.1. van buitenaf verschillende gevaar­lijke bacteriën in de melk kunnen komen. Hij had juist verwacht, dat daarop het zwaartepunt zou

worden gelegd, vooral ook, omdat juist daarin zoo duidelijk uitkomt, dat dit gedeelte van het hy­giënisch melkonderzoek bij de dierenartsen thuis behoort. Hij meent, dat wij allerminst eenzijdig mogen zijn en dienen voorop te stellen, dat ook een deel van het melkonderzoek n.1. het chemisch gedeelte bij de chemici thuis hoort.

De Heer Winkel antwoordt, dat zijns inziens het voorkomen van andere bacteriën in consumptie­melk weinig voorkomt en men verreweg het meest met streptococcen te doen heeft. Hij meent, dat het chemisch onderzoek niet zooveel chemische kennis vereischt, dat het niet gemakkelijk door die­renartsen zou kunnen worden verricht.

De Voorzitter zegt den Heer Winkel dank voor zijn interessante voordracht.

Daarna worden mededeelingen gedaan over het instellen van een hygiëne consulentschap door het Friesch Rundvee Stamboek.

De Heer Plet licht als lid van de Commissie in de Junivergadering door onze afdeeling aangewe­zen een en ander toe. Hij zegt, dat zeer zeker de gang van zaken een andere is geweest, dan men zich toen voorstelde, doch hij twijfelt niet of deze oplossing zal allen zeer aangenaam zijn.

Vervolgens geeft de nieuwe titularis, collega Veenbaas een uiteenzetting wat hij zich van zijn nieuwe functie voorstelt, daarbij de hoop uitspre­kend, dat hij op de vriendschappelijke medewer­king van alle collegae zal mogen rekenen.

De Voorzitter wenscht den Heer Veenbaas har­telijk geluk met zijn nieuwen werkkring en zegt er niet aan te twijfelen, dat allen volgaarne hun mede­werking zullen willen verleenen.

Vrije mededeelingen. De Heer Bergsma Sr. vraagt of het bestuur ook

een en ander bekend is aangaande de demonstratie Stüven ; hij zou willen vragen of het niet mogelijk zou zijn in het Noorden, bijv. in Meppel een der­gelijke demonstratie te krijgen. Medegedeeld wordt dat daarop wel geen kans zal zijn, omdat 't uiterst moeilijk of liever onmogelijk zou zijn om een ge­schikte lokaliteit te vinden.

De Heer Feddema vraagt inlichtingen over ha­ringvarkens ; hoe dit is te constateeren, waarop wordt geantwoord, dat de kookproef en proeven voldoende aanwijzing geven.

Verder betreffende een veulen, waarbij de knieschijf gedisloceerd is. De Heer Plet e.a. deelen mede dat de ervaring hun geleerd heeft, dat het lijden ongeneeslijk is.

Vergadering van Vrijdag 25 Januari 1918. Vrije mededeelingen. Controle bij tuberculinaties. De Heer Bosma

stelt de vraag, hoe de vergadering er over denkt om de contröle bij tuberculinaties over te laten aan niet-veeartsen ; hij weet, dat dit aan de fabriek te Wiewerd gebeurt. Er is in het Stamboekbestuur daarover zijn oordeel gevraagd en hij heeft zich er

Page 110: Diergeneeskunde Friesland

106

daar sterk tegen verklaard. Hij noemt verschillende voorbeelden, die hij ook daar aanhaalde, waaruit de noodzakelijkheid blijkt, dat dit werk door die­renartsen verricht wordt.

Men was het er toen over eens, dat het maar beter was, dat alles aan den dierenarts blijft; het geval, dat deze niet beschikbaar was, heeft zich nog niet voorgedaan. Men heeft toen blijkbaar ad­viezen van verschillende dierenartsen gevraagd en daarna zonder er weer over te praten de controle aan anderen opgedragen.

De Heer de Raadt had met den Vice-Voorzitter er over gesproken, doch deze was er niets van be­kend, zoodat het geen bestuurskvvestie van het Stamboek is. De Heer Bosma meent dat de Heer Veenbaas er mede accoord is gegaan.

De Heer Tenhaeff merkt op dat het rijkssysteem ook de controle in handen van de dierenartsen legt.

De Heer Nauta laat de temperatuuropname over aan zijn knecht en doet zelf zooveel mogelijk de controle. Hij vindt het steeds aanwezig zijn van den dierenarts niet noodig.

De Voorzitter zegt het eens te zijn met den Heer Nauta. Het is niet mogelijk er voortdurend te zijn, al erkent hij met den Heer Bosma, dat het het best is als de dierenarts de controle verricht.

De Heer Plet zegt, dat het bij hem niet veel voor­komt, maar hij wijst er op, dat dan op den duur ook de eenvoudige operatie van het inspuiten ons zal ontgaan en vooral ook waar het een officieele zaak is van het Stamboek, moet er bij het bestuur daarvan op worden aangedrongen, dat het uitslui­tend door dierenartsen geschiedt.

De Heer Bosma wees de heeren van het Stam­boek er op, dat we dan denzelfden kant uitgaan als onder den tijdelijken consulent v. d. Bos, toen resultaten werden bereikt, die afweken van de er­varingen der dierenartsen in Friesland en in het overige deel van het land even goed als van die in het buitenland.

De Voorzitter stelt voor op de volgende verga­dering de zaak op de agenda te plaatsen en den Heer Veenbaas uit te noodigen om tegenwoordig te zijn.

De Heer Nauta doet mededeelingen over zijn on­derzoekingen voor de fabriek te Zurich en wel in verband met het overbrengen van t.b.c. door wei. Hij onderzocht ± 2000 koeien op klinische t.b.c. en kreeg een 30-tal verdachte gevallen, doch bij verder onderzoek vond hij geen enkele koe met tuberculeuse uiers.

De Heer Tenhaeff verzocht den collegae om waar ze gelegenheid hebben op doode honden sectie te willen verrichten om te onderzoeken of de taenia echinococcus ook aanwezig is. Verleden week vonden hij en collega Ferwerda voor het eerst de taenia bij een 25-jarigen hond.

De Heer Broersma deert mede, dat hij een hond met taenia echinococcus in behandeling heeft ge­had. Hij bedreigt honden na het ingeven van medi­

cijnen met stokslagen om uitbraken te voorkomen. De Heer Huizinga doet mededeeling van een ge­

val van patellaluxatie bij een paard. De Heer Plet doet in verband daarmede mededeeling, hoe de hengst Paulus, die voor kreupel was en aan beide beenen luxatie der patella kreeg. Door krachtige voeding is het niet meer voorgekomen.

Verder worden verschillende gevallen medege­deeld van zenuwsnede bij paarden, waarbij de Heer de Raadt er vooral op wijst, hoe men bij podotrochlytis door doorsnijding van de achterste kootzenuw steeds succes heeft.

Vergadering van Vrijdag 24 Mei 1918. Aan de orde komt punt 2 der agenda, ingeleid

door den Heer Bosma n.1. : M a g de controle bij tuberculinaties worden overgelaten aan niet-dierenartsen ?

De Heer Bosma doet weder mededeeling van wat in 't kort reeds in de vorige bijeenkomst door hem is verteld. Er bleek hem bij de bespreking met het Stamboek, dat het vooral zuinigheid was, dus goedkooper werken, waarom men het tuberculinee­ren aan niet-dierenartsen wilde overlaten. Hij acht­te f 1.00 per koe niet te veel. Men gaf hem toe, dat het beter was het niet te doen, doch men ging er toch nog niet geheel van af.

Hij vermeldt verder de gevallen, die naar zijn meening de noodzakelijkheid, dat de controle door dierenartsen wordt verricht, duidelijk aantoonen. Hij noemt een geval van miswijzende thermome­ters, een geval, waarbij het slongeren oorzaak was van de temperatuurstijging, een ander maal was tochtigheid de oorzaak, dan weer een knellend hoorntouw. Wordt de contröle niet aan de dieren­artsen gelaten, dan zal stellig de betrouwbaarheid afnemen en zullen de tuberculinaties weinig of geen waarde krijgen.

De termijn van 6 weken voor hertuberculinatie bleek al heel spoedig te kort, toen kwam men tot 3 maanden en het is inleider 2 maal overkomen bij 2 stieren, dat ze na 3 maanden geen reactie ver­toonden en na nog eens 2 maanden toch. Hij meent uit zijn resultaten te mogen concludeeren, dat men den termijn nog veel langer moet nemen. Hij bevond, dat koeien, die dit jaar reageerden het volgend jaar vrij van reactie waren en het daarop volgend jaar weer wel reageerden.

De Voorzitter zegt : we zullen het wel allen er over eens zijn, dat de geheele tuberculinatie niet aan niet-dierenartsen mag worden overgelaten. Aan de zuivelfabriek te Wiewerd zijn de koeien door dierenartsen ingespoten, terwijl de contröle aan niet-dierenartsen is overgelaten en dit zal dan ook gelden voor een herkenningsteeken in het Stamboek.

De Heer Bergsma Sr. deelt mede, dat collega Edel en hij, die koeien te Wiewerd hebben inge­spoten en door geroutineerde lui de temperatuur hebben laten opnemen. Hij laat ze in rubrieken op-

Page 111: Diergeneeskunde Friesland

107

nemen, n.1. telkens de gezonde en de zieke appart, dat is reeds contröle op het werk. Hij meent, dat het voor de dierenartsen een onbegonnen werk is om dat alles zelf te doen.

De Heer Hubenet merkt op, dat voor een dieren­arts met een eenigszins drukke praktijk het een­voudig onmogelijk is, de contröle zelf te verrich­ten ; hij schreef daarom aan den Secretaris van het Friesch Rundveestamboek en deze antwoordde hem : wend u tot het Staatstoezicht om veeopzich­ters. Hij liet het door een boer doen en toen kreeg die boer toch het teeken voor het Stamboek.

De Heer Veenbaas brengt een saluut aan den Heer Bosma voor wat deze voor de diergenees­kunde en voor de tuberculosebestrijding in 't bij­zonder heeft gedaan, doch hij meent, dat er wel enkele fouten in zijn systeem zitten. Hij meent, dat we minder vaak kunnen tuberculineeren, maar als we het doen, dan moeten we het ruimer doen, d. w. z. eerder beginnen met het opnemen der temperatuur en langer er mede doorgaan. Als alle fabrieken er aan mee gaan doen, dan zouden de dierenartsen het werk niet afkunnen en dan zouden geoefende hulpkrachten uitmuntende diensten kun­nen bewijzen.

De Heer Bosma zegt, tot heden is het nog niet voorgekomen, dat dierenartsen het niet konden of wilden doen en zoolang wi l hij dat systeem hou­den. Door de niet reageerende koeien om de 2 jaar in te spuiten zou de zaak al heel wat gemakkelijker worden. Hij houdt de noodzakelijkheid vol, dat de dierenarts er steeds bij is, als de temperaturen worden afgelezen.

De Heer Broersma merkt op, dat de kwestie van den Heer Bosma meer is een beginselzaak of men een gedeelte van zijn praktijk aan niet-dierenartsen maar consequente hulpkrachten wi l overlaten. Hij heeft er niets geen bezwaar tegen om de tempera-tuuropnamen aan hulpkrachten over te laten. Men zou zich dan even goed moeten afvragen of men verloskundige werkzaamheden aan niet-dieren­artsen mag overlaten.

De Heer Veenbaas zou gaarne hooren of de die­renartsen er geen bezwaar tegen hebben, dat seri-euse menschen worden opgeleid en die onder con­tröle van de dierenartsen werken.

De Heer de Raadt vindt, dat voor het krijgen van het teeken van het Stamboek de contröle beslist aan dierenartsen moet worden overgelaten.

De Heer Tenhaeff wijst op de noodzakelijkheid om er op te wijzen, dat het noodig is, dat de rea­geerende dieren een merkteeken krijgen.

De Voorzitter zegt, dat de koeien vroeger een knoop in het oor kregen als ze gereageerd had­den en de kooplui gaven er niets om.

De Heer Bosma heeft er in een Stamboeksver­gadering over gesproken en toen is besloten, dat de klinisch zieke dieren van een merkteeken voor­zien zouden worden en dat deze niet anders dan voor de slachtbank verkocht mochten worden.

De Heer Plet stelt een motie voor met de bedoe­ling deze ter kennis van het Stamboekbestuur te brengen.

De motie lu id t : „De afd. Friesland der Mi j . voor Diergeneeskunde vergaderd op 24 Mei 1918 te Leeuwarden, spreekt als haar oordeel uit, dat tu-berculinatie met temperatuuropname zonder con­tröle van een dierenarts van nul en geen er waarde is."

De Heer Veenbaas stelt voor, dat de Secretaris namens de afdeeling een brief tot het Stamboeks-bestuur zal richten, vermeldende, dat men tegen een temperatuuropname door geschoolde krachten geen bezwaar heeft, maar dat de contröle aan de dierenartsen moet worden gelaten.

De Heer Tenhaeff stelt voor daarin tevens op te nemen de wenschelijkheid, dat het Stamboek zorgt, dat de reageerende dieren geen nadeel kunnen brengen door het verspreiden der ziekte.

Over een en ander wordt uitvoerig van gedach­ten gewisseld.

Het voorstel Tenhaeff wordt in stemming ge­bracht en verworpen, terwijl het voorstel Veenbaas wordt aangenomen en den Secretaris wordt ver­zocht aangaande dit schrijven overleg te plegen met den Heer Veenbaas.

Daarna komt aan de orde de demonstratie van den Heer Veenbaas van de methode van Albrecht-sen ter bestrijding van steriliteit en abortus bij koeien.

De aanwezigen begeven zich te dien einde naar den stal, waar een rund aanwezig is, waarop door den Heer Veenbaas een en ander wordt gedemon­streerd en toegelicht.

Hij is zoowel te Rotterdam als te Utrecht tot de conclusie gekomen, dat met betrekking tot deze zaak nog een groot vraagteeken moet worden ge­plaatst. We kunnen dus voorloopig niets anders doen dan trachten systematisch cijfermateriaal te verzamelen.

Hij verzoekt alle collegae om te zijner kennis te brengen, de stallen, waar de ziekte voorkomt. De stallen moeten onder contröle staan van een die­renarts en alleen die koeien, welke gecontroleerd zijn mogen tot den stier, die geregeld ontsmet moet worden, worden toegelaten. Brengt men pioc-tanninezalf in de schede der koeien, dan ontsmet de stier zich zelf ; hij betwijfelt dat dit voldoende is, doch de ervaringen zijn daarover nog al gunstig.

Hij vraagt de volle steun der collegae voor de uitvoering en voor het verkrijgen van materiaal.

De Voorzitter zegt den Heer Veenbaas dank voor zijn demonstratie, aan medewerking der co l ­legae zal het niet ontbreken en hij wenscht hem veel succes toe.

Daarna wordt door den Heer Broersma een voor­dracht gehouden over sclerostomiasis bij veulens, die in haar geheel in het Tijdschrift voor dierge­neeskunde zal worden opgenomen.

Page 112: Diergeneeskunde Friesland

108

Vergadering van Donderdag 29 Augustus 1918. De Heer S. P. Schaap brengt rapport uit voor

de Commissie ingesteld om tot een uniforme tarief­regeling te komen. Nadat uitvoerig over een en an­der is gediscussieerd en meer en meer blijkt met hoeveel moeilijkheden men te doen krijgt, stelt de Heer Kingma voor het heele denkbeeld te laten varen en alleen het vaste tarief voor entingen te handhaven. Dit voorstel wordt met 7 stemmen voor, 4 tegen en 3 blanco aangenomen, waarmede de zaak dus van de baan is.

Hierna doet de Heer K. T. de Boer een mededee­ling over „Verklaringen met betrekking tot ver­moedelijk door den bliksem getroffen vee."'

Hij verzocht dit punt op de agenda te plaatsen, omdat hij daarover kwestie had met een Brandver­zekering Mij. te Tiel. Hij doet mededeeling van het betreffende geval, n.1. 2 koeien van eenzelfden eigenaar waren plotseling in het land dood gevon­den ; ze waren naar een slachter te Wolvega ge­bracht en hingen daar geheel afgeslacht. Hij kon toen niet anders verklaren, dan dat de dieren plot­seling gestorven waren en dat bloedingen in het middenrif wezen op een electrische schok. Hij leest de correspondentie die over dit geval tusschen den agent der Mij. en de directie is gevoerd.

De Mij. eischte aanvankelijk een pertinente ver­klaring, dat de dieren door den bliksem waren ge­dood en hij is van meening, dat deze bijna nooit is te geven. Tenslotte heeft echter de Mij. in een waarschijnlijkheidsverklaring berust.

Hij meent, dat de Brandwaarborg Mij. in dezen een onmogelijken eisch stellen en hij zou gaarne vernemen of meerdere collegae daarmede moeilijk­heden hadden ondervonden.

De Heer Bosma zegt, dat hij in alle gevallen, waarbij hij geroepen werd, steeds met vrij groote zekerheid kon constateeren, dat het dier door den bliksem was getroffen. Men vindt langs de groote bloedvaten schroeiplaatsen, soms ook vindt men beenderen, die geheel versplinterd zijn.

De Heer K. T. de Boer zag tal van gevallen, waarbij geen schroeiplaatsen waren te vinden ; versplintering van beenderen zag hij nooit.

De Voorzitter zegt, als men een zwaar onweer heeft, dan wordt men als er dieren getroffen zijn, al heel gauw geroepen en men vindt dan gewoon­lijk die schroeiplaatsen en dan kan men toch prak­tisch gesproken wel een verklaring geven.

De Heer K. T. de Boer deelt nog een geval mede, waarbij hij eerst anderhalve dag na het onweer er bij kwam ; het dier was toen geheel en al gezwol­len en in ontbinding.

Vrije mededeelingen. Longwormen. De Heer Kingma doet mededee­

ling van kalveren met longwormen, die hij intra-tracheaal inspoot met ol. thereb., ol. anin. fot ol. rap., en hij had er vrij goede resultaten mede. Hij vraagt of er ook collegae zijn die hiervan ervaring hebben.

De Heer K. T. de Boer zegt, dat zijn ervaring is, dat ze bijna nooit sterven, maar soms eerst na maanden beter worden. Ze verdragen alle de in­spuiting goed, feitelijk moeten ze meerdere malen worden ingespoten. Enkele dieren vermageren zeer sterk.

De Heer Veenbaas zag gevallen waarhij een hef­tig longemphyseem optrad en ze heel spoedig stierven.

Droes. De Heer K. T. de Boer doet mededeeling van een geval van goedaardigen droes bij den hengst „Beppo" te Oldelamer. Mij zag bij een 2-tal merries, die tijdens de ziekte gedekt waren, pus­tulae om de vulva ontstaan. Het resultaat van het onderzoek naar streptococcen daarin was hem nog niet bekend.

De Heer Huizinga vermeldt het ziek worden van varkens door het V. Calcar meel.

De Heer Veenbaas spreekt over het middel „Asda", wat in den handel wordt gebracht, o.a. voor het niet drachtig worden. Hij ontving bericht van de Seruminrichting, dat het gedroogd weef­sel was, ze konden er nog fibrine- en bindweefsel­draden in aantoonen. Er zijn er die beweren er veel succes mede te hebben gehad.

De Heer Schuurmans doet mededeeling van een soortgelijk middel, n.1. het middel van Stellema.

De Heer Terpstra deelt mede, dat het bij hem is gebruikt, doch zonder resultaat.

De Heer Zwart vraagt naar het resultaat met „poudre ovariale", dit wordt aan de Seruminrich­ting bereid.

De Heer Veenbaas zegt vernomen te hebben, dat men daarmede in Limburg en Zeeland veel succes heeft. Het dient tegen het geen melk geven, vooral bij de merrie.

Vergadering van Vrijdag 24 Januari 1919.

Aan de orde komt een lezing van den Heer Veen­baas over „De hygiëne voor de veehouderij en ge­organiseerde veeziekten-bestrijding."

Bij deze bestrijding, zegt spr., moet men aan­dacht schenken aan de hygiënische omstandighe­den, die hier gelukkig niet het slechtst zijn. Zoo hebben we in de le plaats de stalhygiëne. Er is een ideale commissie voor, die evenwel nooit wordt gehoord. Vaak zien we dure inrichtingen, die zeer onhygiënisch zijn. Spr. noemt als voor­beelden een geval waar de dieren met de koppen tegen elkaar staan, een ander, waar de ventilatie absoluut onvoldoende is, een derde waar alle vee ondergebracht is binnen 4 muren en absoluut geen gelegenheid is tot isolatie en een vierde waar de stallen veel te lang zijn en de koeien dus altijd in de mest staan. Verder wordt er op de kwaliteit van het drinkwater heel dikwijls niet gelet.

We moesten dus eigenlijk een commissie heb­ben, die overal in de provincie eens de stallen in­specteerde, de boel dus keurde en dan de goede

Page 113: Diergeneeskunde Friesland

109

types die niet te duur zijn, publiceerde, evenals de meest voorkomende fouten.

Een prijsvraag kan goed zijn, maar meestal blijft het bekroonde antwoord ongebruikt liggen. Men moest feitelijk gemeentelijke bouwverordeningen voor boerderijen hebben, maar voor we daar zijn, zullen we nog een langen weg moeten afleggen. Evenzoo zal een rijkswetgeving ontzettend moei­lijk worden. Misschien zouden we gemakkelijker voeling kunnen krijgen met het provinciaal bestuur, en dan moeten we tevens steun zien te krijgen van de zuivelfabrieken. Vooral op het laatste legt Spr. den nadruk.

Ons doel moet zijn het verkrijgen van bacterie-arme melk, die chemisch geen afwijkingen ver­toont. Kaasrijping hangt veel af van een specifieke methode. Bij pasteuriseeren der melk zou dit niet zoo goed kunnen geschieden, doch ook al was dit het geval, dan nog zou men hierbij ongewenschte omzettingen kunnen krijgen door sporen, die er in komen bij minder goede winning der melk en ook soms op den vaak langen weg van boer naar fa­briek.

Wij moeten medezeggingschap zien te krijgen over de melkhygiëne op de boerderij ; dan is mis­schien nog eenigszins goed te maken, wat voor enkele jaren verloren is gegaan doordat we ons niet op tijd lieten hooren bij de regeling van de toen in de provincie opgerichten keuringsdienst

Het ligt op den weg van zuivelvereenigingen om bij verbouw bij hare leden mee te spreken. Wij moeten dan klaar zijn met een zooveel mogelijk uniform stel minimum-eischen en dan kan de bouwcommissie nog een reuzentaak krijgen.

De zuivelfabrieken dienen een controleur op de kwaliteit der melk aan te stellen. Deze moet gere­geld de boerderijen bezoeken om voor mastitiden te waken, de wijze van melken, het opvangen en bewaren der melk te controleeren. Dan kunnen wij van die controleurs een grooten dienst krijgen, want de plaatselijke veearts moet gehoord wor­den voor diagnose en eventueele genezing. De room moet worden gepasteuriseerd, en eveneens de ondermelk. Wel schijnt het schuimen van laatst­genoemde melk een bezwaar te zijn, maar dit be­zwaar kan worden overwonnen, want waar de meeste zorg aan alles besteed wordt, geeft dit schuimen de minste last, en wij mogen niet afwij­ken van onzen eisch, dat de ondermelk de Storch-sche reactie n i e t mag vertoonen.

Bij dit toezicht kunnen we ook de uiertubercu-lose voor een groot deel ontdekken en de hieraan lijdende dieren uit de beslagen verwijderen, waar­door we dus minder t.b.c. bacillen in de melk zul­len krijgen. Bij centrifugeeren komen ongeveer 75 % dezer bacillen in de room. In het tusschen slib en room liggende deel, de ondermelk, komt dus nog geen 25 %, daar ook in het slib een ge­deelte blijft en wamlèer we nu weten dat uit deze ondermelk de kaas gemaakt wordt, die ook nog

een groot deel der overblijvende bacillen zal sa­menklonteren, dan mogen we gerust aannemen dat tenslotte in de wei slechts zeer weinig t.b.c. bacil­len overblijven, zoodat we het pasteuriseeren van de wei, mits er goed op de uiertuberculose wordt toegezien, wel achterwege kunnen laten, vooral als we weten, dat dit zulke groote kosten mee­brengt, n.1. tot 11 ct. per 100 K . G . We moeten dus terecht komen bij de zuivelfabrieken en zien te ver­krijgen dat deze een kwaliteitscontroleur aanstel­len. De opleiding dier controleurs moet voor ons een onderwerp van voortdurende zorg uitmaken, want deze opleiding valt niet mee. Meestal weten ze van niets in den beginne en is het een zeer moei­lijke taak ze zóóver te krijgen, dat ze ons van nut worden. De vóóropleiding dient beter te worden.

Zijn ze er eenmaal dan kunnen ze ook waar­schijnlijk in verband met andere veeziekten van nut worden. Vaak wordt b.v. zeer nonchalant omge­sprongen met te vroeg geboren kalveren, vrucht­vliezen en uitvloeiing der verwerpers, met bout-vuurvleesch en ander afval. Ze zouden dus ook kunnen zorgen voor het isoleeren van zieke dieren en het vernietigen zooveel mogehjK van smetstof­houdend materiaal. Nogmaals wijst spreker er op, dat we dus contact moeten zien te krijgen met de leiders van zuivelfabrieken, vooral ook, omdat vele dier leiders organiseerend talent hebben. Dit is beter dan aparte organisaties op te richten, voor­al ook, omdat je bij de zuivelfabrieken te doen hebt met lichamen die over contanten beschikken, en wanneer de boer voelt dat portemonnaie zwaarder wordt indien zijn stal enz. aan alle gestelde hygi­ënische eischen voldoet, dan is hij eerder voor her­vormingen in dien geest te vinden.

Na deze lezing hebben eenige discussies over het behandelde plaats.

De Heer de Boer vraagt, waar spreker het in 't bijzonder over coöperatieve fabrieken heeft gehad, of de speculatieve fabrieken gedreven door con­currentie, niet een gevaar kunnen worden om de geheele zaak in de war te sturen.

De Heer Broersma wi l voeling houden met een bouwcommissie, waarin o.a. prof. Kroon zitting heeft en verder in plaats van genoemde controleurs veeartsen aan de fabrieken zien verbonden, zoo als b.v. in Winterswijk. Dit zou voor die fabrieken wel loonend zijn volgens hem, al was het alleen maar met het oog op verschillende kaasziekten, als schimmels etc, die veel nadeel kunnen geven aan fabrieken.

De Heer Veenbaas antwoordt, dat aan veel spe­culatieve fabrieken reeds vereenigingen van leve­ranciers bestaan, waarbij dus ook via het Friesch Rundvee Stamboek en via de Friesche Mi j . van Landbouw propaganda gemaakt kan worden. Hier­bij komt nog, dat het kapitaal dier fabrieken slechts in enkele handen zit en daar moeten we dus ook aankloppen, wat gemakkelijker is dan wanneer elke speculatieve fabriek een andere eige-

Page 114: Diergeneeskunde Friesland

110

naar had. We moeten echter beginnen de zaak aan te pakken op plaatsen die het geschiktst zijn, dus die plaatsen waar een eventueele ongunstige con-currentiefactor niet aanwezig is.

Verder repliceert hij op de opmerking van den Heer Broersma, dat prof. Kroon zitting heeft in een commissie voor Brabant en hier de toestanden ge­heel anders zijn dan daar, zoodat een voeling hou­den met die commissie geen zin zou hebben. Ver­der bedoelde spreker ook wel degelijk dat een vee­arts aan de verschillende fabrieken verbonden moest zijn, maar het is niet te doen, dat deze gere­geld de melkwinning enz. zal controieeren. Hier­voor moeten we hulp hebben.

De Heer Tenhaeff vraagt hoe spr. zich de bout-vuurbestrijding denkt. De Heer Veenbaas w i l voor­komen, dat het cadaver blijft liggen op een scha­delijke plaats, of dat de aangetaste deelen op w i l ­lekeurige plaatsen worden gedeponeerd.

De Heer Tenhaeff wil algemeene vleeschkeuring. Dan komt de boel wat deze en dergelijke dingen betreft, vanzelf in orde.

De Heer Veenbaas zegt, dat alle hulp om in de goede richting voort te gaan welkom is en dat hij dus ook sterk voor algemeene vleeschkeuring is.

De Heer Tenhaeff merkt verder op, dat één rund met klinische t.b.c. de boel kan bederven, wat betreft de ongepasteuriseerde wei. Volgens den Heer Veenbaas is dit niet het geval. Wanneer we per os willen infecteeren moeten we groote doses virulent materiaal toedienen. Hoe minder ba­cillen we dus toedienen hoe onschadelijker het is en een zeer groote verdunning als voorkomt in de wei die verkregen is uit de volgens zijn voor­schriften gewonnen melk, zou dus waarschijnlijk in het geheel geen schade doen.

De Heer Terpstra merkt op, dat de dieren l i j ­dende aan uiertuberculose slechts een zeer gering percentage uitmaken, en dat toch menschen die uitsluitend wei aan hun jongvee voerden tot 50 % reageerende kalveren hadden. Kan de voortdurende infectie door de wei het hier ook doen ? Verder zou hij willen probeeren, de boeren die de voor­schriften der bouwcommissie in acht nemen meer geld te doen geven voor hun melk.

De Heer Boer merkt op, dat het niet meevalt de consumenten meer geld te doen betalen voor goed gewonnen melk, waarop de Heer Terpstra zegt, dat de fabriek het moet doen, en het wel zoo aan te leggen is, dat de consument het niet merkt.

De Heer K. T . de Boer merkt naar aanleiding van de boutvuurkwestie op, dat hij de geheel of gedeeltelijk afgekeurde cadavers laat koken en dan laat opvoeren aan de varkens.

Hiermee eindigt de discussie over de lezing, waarna de Voorzitter den Heer Veenbaas dank zegt voor z'n interessante inleiding.

Vrije mededeelingen. De Heer Veenbaas heeft ergens gelezen, dat

oleum chenopodium een reuzenmiddel zou zijn.te­

gen wormziekte bij paarden, speciaal bij strong-gilosis. 95—100 % der wormen gaan weg, op voorwaarde, dat men de paarden eerst 24—36 uur laat vasten. Men gaf 16—18 miis in y4 Liter lijn­olie. Oxyuris ging ook voor dit middel wijken, maar ascariden niet. 't Scheen nauwkeurig nage­gaan te zijn. Bij den mensch gebruikt men hetzelfde middel tegen mijnwormziekte. De Heer Boer vindt het ingeven in J4 Liter lijnolie een bezwaar, omdat deze zoo vaak in de longen komt. Met een slok­darmsonde zou dit bezwaar zijn op te heffen.

Tuberculinatie. De Heer Veenbaas hoorde van 2 collega's, Terpstra en Zwart, die elk sectie ge­daan hadden op een koe, die geregeld getuberculi­neerd was en nooit had gereageerd, terwijl toch bij die sectie t.b.c. aandoeningen vielen te consta-teeren. Hij wekt andere collega's op na te gaan bij eventueele secties of dit meer voorkomt. Het is een zaak van groot belang te weten of onze tuberculi­naties te vertrouwen zijn.

Atoxyl . De Heer Broersma heeft in het leger paarden ingespoten met atoxyl tegen sclerostomia-sis. In één geval kreeg hij bij een intraveneuse in ­jectie van 2 gr. atoxyl vergiftigingsverschijnselen. Het dier kreeg hevige krampen, die echter na 5 mi ­nuten weer waren verdwenen. Hij moet er bij zeg­gen, dat het dier in kwestie een hartsgebrek had.

De Heer Terpstra nog even terugkomend op bo­venbedoelde sectie, zegt dat in zijn geval de tuber­culose zeer acuut was. In den stal waaruit het dier afkomstig was, hadden drie dieren gereageerd, waaronder een met open tuberculose. De koe waarop later sectie was gedaan kon dus door dat dier zijn besmet. Thans heeft hij in een anderen stal nog een longaandoening gevonden bij een rund, dat niet reageerde. Of deze aandoening ech­ter van tuberctdeusen aard is, kan hij niet zeggen.

Vergiftiging. De Heer Tenhaeff vraagt wie erva­ring heeft van vergiftigingsgevallen bij rundvee door planten, b.v. equiseten. Op Terschelling heeft een boer in 5 maanden tijds 8 dieren verloren, waarschijnlijk door intoxicatie. Het begint met diarrhee, die later ophoudt. Bij sectie vindt men een geweldige lebmaagaandoening en een cystitis. Het land van den eigenaar der dieren is zoo als het meeste land daar zeer rijk aan equiseten.

De Heer Veenbaas heeft twee gevallen gezien van chronische diarrhee door equiseten. De Heer Terpstra zegt dat dieren die er mee bekend zijn ze niet eten. Nieuw ingekochte dieren krijgen er eerst een hevige diarrhee door en laten ze verder staan. Wordt het equiseten bevattend voedsel ingekuild, dan schijnt het niet meer schadelijk te werken.

De Heer Attema is eigenaar van equisetenhou-dend land. Zijn ervaring heeft hem ook geleerd, dat de dieren eerst een hevige diarrhee krijgen, maar spoedig aan het land wennen. Er zijn be­paalde dieren, die er niet tegen kunnen en jong vee kan er beter over, dan oudere runderen. Het hooi heeft zeer weinig voedingswaarde voor de

Page 115: Diergeneeskunde Friesland

111

dieren als er aanmerkelijk equiseten in zitten. Kaïniet is 't eenige middel ze er op den duur uit

te krijgen. De Heer Veenbaas adviseert goed draineeren van

het land, het ergst bezochte deel tot bouw maken, en verder kaïnietbehandeling van den bodem.

De algemeene opinie is, dat het in het onderha­vige geval nog zeer twijfelachtig is of equiseten de boosdoeners zijn, vooral omdat volgens de erva­ringen der meesten de diarrhee bij aanhoudend toe dienen der equiseten niet ophoudt.

De Heer Veenbaas maakt nog attent op een voorbeeld, dat de invloed van slecht drinkwater op de melk demonstreert. Het drinkwater moest ver­anderd worden, in dit geval verslechterd, door een defect aan de waterleiding of zoo Iets. Het toen verstrekte drinkwater bevatte paracolibacillen, en kort daarna bevatte ook de melk deze boosdoe­ners, wat ten gevolge had dat verschillende men-schen er ziek van werden.

Vergadering van Vrijdag 16 Mei 1919. Vrije mededeelingen. De Heer Broersma stelt de vraag : Heeft men

ook ervaring omtrent doodbloeden bij het afbin­den der uterus bij prolapsus ? Paaimans leert dat ze na ± een half uur plotseling dood kunflen gaan aan shock.

Hij heeft de ervaring opgedaan, dat de dieren, niettegenstaande de uterus goed wordt afgebon­den, sterven door verbloeding in de buikholte. Het bleek hem dat de art. uterina mediae terug­getrokken zijn in de buikholte en daarom bindt hij thans steeds die art. af en krijgt nu ook geen shock meer.

De Voorzitter zegt, dat hij nooit hoorde van shock, maar ze bloeden dood. Hij doet het nu zoo, dat hij ze eerst afbindt en dan den volgenden dag nog eens weer en hij krijgt dan geen doodbloeden meer.

De Heer de Raadt vraagt of de Heer Broersma voordat hij ze afbond ook reeds bloeding vond. De Heer Broersma zegt van „neen". Het is den Heer de Raadt nog niet gepasseerd, dat ze spoè»-dig na het afbinden doodbloedden. Hij bindt ze a i met 4 dubbel touw en merkt op, dat de manier van afsnijden van grooten invloed is, n.1. ver van de ligatuur. Hij heeft het wel gehad, dat het dier 14 dagen na het afbinden doodbloedde.

De Heer Broersma wil er op wijzen, dat het zeer gemakkelijk is de art. te vinden.

De Heer Bergsma Sr. merkt nog op, dat het zeer zelden noodig is een uterus af te binden, het meest bij verwerpers ; hij bond er eens een 3 maal achter elkaar af.

De Heer Groenewold zegt dat Paaimans een zeer nauwkeurig onderzoeker is en als hij zegt, dat ze aan shock stierven, staat het voor hem vast, dat er geen inwendige verbloeding was.

De Heer Kingma stelt de volgende vraag : Zijn

er collegae, die genezing hebben zien optreden bij coliek als een paard niet reageerde op een mor­phine-injectie. Hij zag die dieren steeds sterven.

Deze meening wordt vrijwel algemeen gedeeld. De Heer Terpstra doet mededeeling van een ge­

val van prolapsus vesicae bij het paard, waarin hij vermoedde dat darmen zaten en dit bleek ook bij de sectie er zat een stuk vlottend colon in en dit was bekneld geraakt.

De Heer Plet deelt mede, dat hij voor ± 10 dagen bij een veehouder een koe heeft onderzocht, wier uier telkens dik is en dan geeft ze weer min­der melk, doch deze is goed. Hij dacht aan tuber­culose in verband met zijn ervaring en zond melk op naar de Seruminrichting, doch deze is tot zijn spijt zuur geworden en nu heeft hij weer een nieuw monster gezonden. De koe was gekocht te Jellum en bij navraag bleek, dat het dier bij den vorigen eigenaar getuberculineerd was en gereageerd had. Hoe zou men hier tegenover als gerechtelijke kwes tie moeten staan. Wanneer een dier alleen gerea­geerd heeft op tuberculine, dus wanneer niet die uieraandoening aanwezig was zou er niets aan te doen zijn, is men van meening.

De Heer Veenbaas krijgt langzamerhand den in­druk, dat er verschillende koeien zijn, die bij tu-berculinatie niet gereageerd hebben en bij sectie toch tuberculeus blijken te zijn. Dit zou voor de tu-berculinereactie zeer bedenkelijk zijn. Zou het ook gewenscht zijn veel meer temperaturen op te ne­men en dan moet ook rekening worden gehouden met de ervaring, dat koeien, die meermalen inge­spoten zijn min of meer immuun worden.

De Heer Tenhaeff gelooft, dat het niet vinden van reactie voor een groot deel te wijten is aan te korte temperatuuropnamen ; dikwijls treedt na 48 uren een reactie op.

Vergadering van Vrijdag 29 Augustus 1919. Vrije mededeelingen. Klauwamputatie. De Heer Bergsma Sr. vraagt :

hoe denken de collegae over het amputeeren van klauwen ; hij is van meening, dat het nooit be­hoeft te gebeuren.

De Heeren Attema en K. T . de Boer zijn het daarmede eens.

De Heer Terpstra zegt : zoodra de aandoening in het gewricht zit, ga ik steeds tot amputatie over en bereik daarmede zeer goede resultaten ; na een week reeds steunen ze er op en na ± 3 weken redden ze zich.

De Heer Bergsma zegt : hij heeft er in 1897 één geamputeerd en zeide toen, dit doe ik nooit weer. Ze genezen alle zonder amputatie en al duurt dit soms lang, ze kunnen ook wel vlug genezen.

De Heer S. H . Schaap vraagt naar de techniek van de operatie.

De Heer Terpstra legt 2 chirurgische lissen, de bovenste maakt het mogelijk een verband te leggen zonder nabloeding. Hij maakt een rainure zoo-

Page 116: Diergeneeskunde Friesland

112

dat hij zooveel mogelijk klauw aan de verzen-wand laat zitten en voor de kroonrand.

De Heer Nauta neemt de heele boel er radicaal af en laat niets zitten, dit lijkt eerst heel mooi voor steunpunt, doch het groeit door en krult om en geeft veel last. Op zijn hoogst legt hij drie ver­banden, meestal twee.

Een koe loopt op een geopereerd achterbeen veel beter dan op een voorbeen.

Hij acht het opereeren radicaal en aangewezen. De Heer Kingma is eveneens van meening, dat

het de aangewezen methode is. De Heer Boer heeft dikwijls de methode Dom-

merhold (lapis infernalis) toegepast en had me­nigmaal met een week succes.

De Heer Nauta zegt: men krijgt dat niet wan­neer het gewricht aangedaan is, ze steunen er dan absoluut niet op en blijven kreupel.

De Heer Broersma vraagt, is er phrophylactisch ook wat aan te doen ? Hij heeft bij één boer phro­phylactisch de voorpooten verbonden en kreeg daar geen dikke pooten, wel aan de achterbeenen. Zoodra de blaren genezen zijn bestaat geen gevaar meer voor secundaire infectie.

De Heer Terpstra heeft bij één boer de pooten in de Joodtinctuur gezet, maar zag even goed klei» pooten.

De Heer K. T. de Boer meent, dat Joodtinctuur te veel inteert; hij gebruikt pioctanine.

De Heer Attema gebruikt prophylactis bruine teer met benzine e.a. en dat werkt uitstekend.

Luchtinsufflatie. De Heer K. T. de Boer vraagt: wat is de opinie der collegae over de resultaten met luchtinsufflatie bij die patiënten, die slap wor­den. Hij vond het een radicaal middel en verstrekt er bij een flesch brandewijn met sterke koffie. Hij verklaart de werking aldus : door de luchtinsuf­flatie in de uier wordt de ademhaling ondersteund. Bij de sectie dezer dieren vindt men alleen bleeke nieren.

De Heer Nauta heeft dezelfde patiënten gehad en ze alle met een cardiotonicum genezen.

De Heer Bosma zegt hij geeft ze een cardio­tonicum (digitalis, camph.) en geeft de eerste keer zelf in, omdat ze anders licht slikpneumonie krijgen. Hij geeft ze eerst water in, dan verslikken ze zich en na eenige keeren slikken ze en dan geeft hij in.

Ze hebben verlammingsverschijnselen ; in de pens vindt men stinkende dunne inhoud.

De Heer Broersma paste toe insufflatie en car-diotonica. Hij kreeg den indruk, dat er een daling der bloeddruk is.

De Heer S. H. Schaap vraagt of er collegae zijn die ervaring hebben van Castreeren door kneuzing bij stieren en rammen.

De Heer Terpstra deelt mede, dat hij met eenige collegae zoo'n instrument bezit ; het is ontzet­tend zwaar en werkt prachtig.

De Heer Veenbaas deelt mede, dat een Engelsch

collega hem vertelde, dat het ook in Schotland en Zuid-Afrika werd toegepast met prachtige resul­taten.

De Heer S. H. Schaap vraagt nog of men een afdoende methode kent om twenterstieren te ge­nezen van een navelbreuk.

De Heer K. T. de Boer zegt, bichrom. kalicus zalf.

De Heer Bosma zou het met een elastische liga­tuur doen ; het is te dicht bij de koker om zalf aan te wenden.

Vergadering van Vrijdag 14 November 1919. Vrije mededeelingen. De Heer Ferwerda deelt mede, dat bij rammen

gecastreerd met de tang door den Heer Terpstra gedemonstreerd, de testikels ter halve grootte zijn geatrofieerd, er is een bindweefselkapsel gevormd, het weefsel is vuil groen gekleurd, terwijl zich ter plaatse, waar de zaadstreng in de buikholte gaat veel vet vormt, wat men in Engeland graag ziet, zoodat de exportslagers er zeer mede ingeno­men zijn.

Suikerbieten. De Heer Broersma doet mededee­lingen over door hem waargenomen gevallen van haemoglobinurie bij paarden na het voederen van suikerbieten ( ± 6 k 7 K.G. per dag). Wester vond bij die patiënten melkzuur in de spieren en dit zou in de bloedbaan komende de paralyse veroorzaken. Zijn er collegae die iets dergelijks hebben waarge­nomen ? Dat zou de theorie van Wester steunen.

De Voorzitter : Lameris heeft indertijd opge­merkt, dat ze veel voorkwam bij voeding met aard­appelen en dat is ook juist. Ze komt het meest voor in het najaar en dan voert men die zeker. In-tusschen hij zag ze even goed ook zonder die in­tensieve voeding.

De Heer Plet is van meening, dat het vrij zeker met die suikerbietenvoedering in verband staat ; hij hoorde in Zeeland, dat ze het daar penenziekte noemden en het zeer goed kenden.

De Heer de Raadt zegt bij voeren van groote hoeveelheden suiker krijgt men het eerder, maar het komt zeer zeker ook bij andere dieren voor.

De Heer Bosma merkt op, dat er, wanneer men een dier overmatig laat werken veel melkzuur in de spieren wordt gevormd en dan ziet men het toch niet optreden.

Anderen merken daar tegen op, dat het dan langzaam ontstaat.

De Heer K. T. de Boer wijst er op, dat in Hu-tyra en Mareck als geneesmiddel suiker wordt aangegeven ; dat zal dan dus onzin zijn.

Vergadering van Vrijdag 16 Januari 1920. Het woord is aan den Heer J. R. Huizinga voor

zijn inleiding : „Wat verstaat men onder een goede vleeschkeuring."

De beoordeeling van vleesch of toebereide vleeschwaren is hoofdzakelijk en was oorspronke-

Page 117: Diergeneeskunde Friesland

113

lijk een keuring van objectieve eigenschappen, die onmiddellijk kon worden verricht zonderbehulp van bijzondere instrumenten of anderszins. Intus-schen zal de techniek zoodanig beperkt in een groot aantal gevallen onvoldoende zijn om zich een juist oordeel te vormen, het zal daarom dik­wijle noodig zijn ze te completeeren door de toe­passing van speciale methoden van de pathol. anatomie, van de bacteriologie en van de chemie.

De techniek der beoordeeling van vleesch om­vat dus :

le. De keuring van de uitwendige eigenschappen door het eenvoudig gebruik der zintuigen ;

2e. De analyse van hunne eigenschappen door laboratorium-onderzoek.

De keuring van slachtdieren bestaat uit een reeks verrichtingen, die alle deelen moet omvatten, niets wat ook maar een aanwijzing kan geven mag den inspecteur ontgaan. Daarvoor is het noodig, dat een vaste regelmaat bij het onderzoek wordt gevolgd. Verschillende methoden kunnen goede re­sultaten geven als zij maar stipt worden toegepast.

Intusschen al mag de keuring van geheele die­ren of deelen volgens dezelfde methode worden verricht, inderdaad blijven er toch groote verschil­len. In het slachthuis en bij het geheele dier onder­zoekt men speciaal het verband, wat bestaat tus­schen de afwijkingen der verschillende weefsels. Dat dit niet mogelijk is bij losse deelen spreekt wel van zelf, terwijl bovendien verschillende dezer dee­len dikwijls langen tijd na het slachten worden on­derzocht, waardoor reeds heel wat veranderingen kunnen zijn ontstaan. Ook in die gevallen moet de inspecteur zich een oordeel vormen, wat echter op geen enkele wijze kan worden bevestigd.

In 't algemeen geeft de keuring slechts absolute garantie bij het geheele dier met ingewanden af­gekoeld en gezien bij daglicht. Na de keuring moet de inspecteur een gemotiveerde uitspraak doen. Nu is óf de verklaring der opgemerkte bij­zonderheden duidelijk en is uit de afwijkingen ge­makkelijk een oordeel te vormen óf het resultaat blijft twijfelachtig.

De oorzaken van deze moeilijkheid zijn verschil­lend, zij bestaan in de aard der afwijkingen zelf óf zij zijn een gevolg van snelle veranderingen in het vleesch. In het eerste geval kan de besluiteloosheid afhankelijk zijn van verschillende voorwaarden, 't wezen der afwijkingen is moeilijk te bepalen of wel dit is duidelijk, maar het gevaar, dat zij be­vat voor den consument is twijfelachtig. In het tweede geval is het aangewezen duidelijker ver­schijnselen dan bij het eerste onderzoek gecon­stateerd zijn af te wachten, doch dit is practisch niet steeds mogelijk. In principe mag de laatste overweging den inspecteur niet weerhouden om te doen wat hij noodig acht om zekerheid te krijgen. In de praktijk zal dit in een openbaar slachthuis niet moeilijk zijn, doch in particuliere slachterijen

bij ingevoerd vleesch zal men zich moeten schik­ken naar de omstandigheden.

Om een goede en .zekere keuring te krijgen zul­len dus openbare slachthuizen onmisbaar zijn en wij zullen dus ook voor kleinere gemeenten moe­ten aansturen op centrale slachtplaatsen.

Bij het eerste onderzoek zal het deugdelijke vleesch gescheiden moeten worden van het twij-., felachtige en dit laatste moet naar een onderzoek-lokaal worden overgebracht, waar het aan een nauwkeurig onderzoek door een veearts wordt on­derworpen. Aan het onderzoekingslokaal dient een koellokaal verbonden te worden om verlies gedu­rende den tijd noodig voor onderzoekingen te voor­komen.

Dit nauwkeurig onderzoek zal in zeer veel ge­vallen de beslissing kunnen brengen ; blijft dan nog twijfel bestaan, dan moet tot onderzoek in het laboratorium worden overgegaan.

De toepassing der bacteriologie in de vleesch­keuring is betwist en in twijfel getrokken, doch haar nut is onbetwistbaar.

Bacteriologisch onderzoek van verdacht vleesch zal zoowel den consument als den veefokker ten goede komen, millioenen K . G . vleesch kunnen daarmede voor de consumptie behouden worden.

De objectieve methode alleen is dikwijls syno­niem met onwetendheid en onvoldaanheid en is maar al te dikwijls willekeurig.

Het wetenschappelijk onderzoek in het labora­torium alleen kan het eindoordeel volledig recht'* vaardigen. De daarvoor noodige onderzoekingen zijn betrekkelijk eenvoudig en men mag verwach­ten, dat elke vleeschinspecteur in staat zal zijn deze te verrichten. Het meest gewtnscht zou zijn een centraal laboratorium met een specialiteit als chef, waar alle veeartsen zelfstandig zouden moe­ten kunnen werken of waarheen zij materiaal ter onderzoek konden opzenden.

Zoodanig georganiseerd zal de vleeschkeuring het voordeeligst zijn, d. w. z. volle garantie bie­den uit een hygiënisch, oeconomisch en handels­oogpunt. Laten wij hopen, dat wij ons spoedig in zulk een goed georganiseerde vleeschkeuring mo­gen verheugen.

Hierna is het woord aan den Secretaris der Commissie voor de vleeschkeuring Dr. Ferwerda, die na de algemeene beschouwingen van den Voorzitter der commissie meer gedetailleerd be­spreekt wat de commissie heeft verricht.

Hij stelt voorop, dat de commissie nog niet met een rapport komt, omdat de groote moeilijkheid om tot positieve resultaten te komen lag in het ïeit, dat men niets wist van de organisatieplannen der regeering. Hij wenscht dan ook slechts verschillen­de punten naar voren te brengen ten einde daar­over van gedachten te wisselen.

le . De berichten stellen het buiten twijfel, dat de regeering voornemens is keuringskringen te vor­men. In het centrum zal dan een keuringsveearts

Page 118: Diergeneeskunde Friesland

114

worden geplaatst en in de verschtBende gemeen­ten één of meer hulpkeurmeesters.

De commissie is ook tot de conclusie gekomen, dat dit de beste oplossing is. Nu zou men kunnen meenen, dat hiermede de zaak voor de commissie uit kon zijn, doch men staat nog voor zooveel vra­gen, dat het zeer gewenscht is deze nader onder de oogen te zien.

Zoo zal het de vraag zijn of er voldoende vee­artsen zijn, of er voldoende hulpkeurmeesters zul­len zijn, of het mogelijk zal zijn om centrale slach­terijen te krijgen.

De commissie is wat het laatste betreft van mee-ning, dat men het best zal doen met eerst de nor­male slachtingen centraal te maken en de nood-slachtingen te laten blijven in die slachterijen waar ze werden afgeslacht

Het zal niet noodig zijn in iedere gemeente bin­nen den kring een hulpkeurmeester te hebben, ver­schillende gemeenten zouden zich kunnen combi­neeren. Het zal gewenscht zijn de grenzen der kringen te laten loopen langs de grenzen der ge­meenten, doch de menschen vrijheid te laten in welke centrale slachtplaats zij wenschen te slach­ten.

Is in iedere gemeente een centrale slachtplaats gewenscht ?

Hoe groot zal het rayon van een centrale slacht­plaats kunnen zijn ?

De commissie heeft zich op het standpunt ge­steld, dat een straal van 2 uur gaans mogelijk en uitvoerbaar is.

Zijn de plaatsen, waar volgens de opgaven der collegae centrale slachtplaatsen zullen moeten ko­men de juiste ?

Aan de hand van de ingekomen antwoorden, in verband waarmede door de commissie een kaart van Friesland is ontworpen, waarop aangegeven zijn de ontworpen kringen, de centrale slachtplaat­sen en het aantal dieren wat in iedere gemeente wordt geslacht, wordt een en ander besproken.

De Heer K. T. de Boer zegt, dat voor Weststel­lingwerf één centrale slachtplaats absoluut onvol­doende zal zijn er zullen er zooals hij en collega Zweers in hun antwoord hebben aangegeven min­stens 3 moeten zijn.

De Heer Zweers vraagt de commissie zich eerst te willen uitspreken hoe zij zich de inrichting der centrale slachtplaatsen voorstelt, immers sommi­gen stellen zich voor, dat daarvoor behoorlijk in­gerichte particuliere slachtplaatsen kunnen wor­den gebruikt, anderen meenen dat daarvoor kleine abattoirs moeten worden gebouwd.

De commissie is van meening, dat het laatste noodig is, welke inrichtingen echter niet luxieus en kostbaar moeten zijn doch eenvoudig, mits aan behoorlijke hygiënische eischen voldoende.

De Heer Postma meent, dat de commissie van een verkeerd uitgangspunt is begonnen. Hij meent, dat juist voor de noodslachtingen, die toch verre­

weg de belangrijkste zijn voor de vleeschkeuring het eerst tot centralisatie moet worden overge­gaan.

De commissie is van meening, dat dit praktisch niet terstond uitvoerbaar zal zijn, doch door hier­voor in ieder dorpje een bepaalde slachterij aan te wijzen, gaat men ook hier in de richting van cen­tralisatie.

De Heer Hofstra merkt op, dat er juist veel vee­artsen, noodig zullen zijn, wanneer de noodslach­tingen in de verschillende slachterijen moeten worden gekeurd, immers deze moeten toch stellig door veeartsen worden onderzocht.

De Heer ten Hoopen zegt : laten de leden zor­gen, dat ze tegen den tijd, dat de uitvoering komt, voldoende op de hoogte zijn van de wetenschappe­lijke vleeschkeuring.

De rapporteur acht dit ook een zeer belangrijke kwestie n.1. de verhouding van de practiseerende veeartsen tot de keuring ; is het mogelijk, dat de practici de geheele keuring uitoefenen ?

De commissie verzoekt de leden daarover eens ernstig hun gedachten te laten gaan en de commis­sie daarover te berichten om dan te zijner tijd nog eens een speciale vergadering aan de kwestie der vleeschkeuring te wijden.

De Voorzitter zegt de Commissie dank voor haar verrichten arbeid ; hij twijfelde er niet aan of wan­neer met de opbouw der organisatie moet worden begonnen, het werk der Commissie zal van belang­rijk nut kunnen zijn.

Hierna krijgt de Heer Veenbaas het woord voor zijn inleiding over : Mastitiden en melkhygiëne.

Spreker zegt, dat hij in verband met den be­perkten tijd slechts in 't kort enkele zaken wenscht te bespreken, later hoopt hij nog gelegenheid te hebben uitvoeriger op een en ander in te gaan.

Spreker zegt hoe bij de uitvoering van de aan­genomen Warenwet, de keuringsdiensten bij de melkhygiëne een groote rol zullen gaan spelen en toch worden bij dergelijke kwesties nooit vee­artsen geraadpleegd.

Hij woonde kort geleden een voordracht bij van Dr. van Raalte in de vergadering der melkhygiëni-sche vereeniging, waar deze wees op de noodza­kelijkheid van melkcentrales en het verkoopen van gepasteuriseerde melk (stroomende pasteurisatie), de meening ging in de richting, dat de keurings­chemici de zaak in handen moesten nemen.

Spreker weet, dat allen hier het wel met hem eens zullen zijn, dat we in de allereerste plaats goede contröle noodig hebben bij de plaatsen waar de melk gewonnen wordt en om daar goede toe­standen te krijgen, kunnen alleen overheidsmaat­regelen baten. In Friesland gaat dit betrekkelijk ge­makkelijk door de consumptiemelk te laten leve­ren via de zuivelfabrieken, terwijl vanwege de zuivelfabriek een hygiënisch toezicht op de boer­derijen moet plaats hebben.

Door den Provincialen Keuringsdienst kan dan

Page 119: Diergeneeskunde Friesland

115

het toezicht worden gehouden op de afgeleverde melk (vervalschingen e.a.)

Het is dus beslist noodzakelijk, dat onder de Warenwet een zoodanige organisatie komt, dat de contröle komt bij de bron.

Spreker stelt de vergadering voor deze kwestie aanhangig te maken bij ons Hoofdbestuur ; hij deed dit reeds voor drie jaar, doch toen werd het afgepoeierd, omdat men meende, dat wat in Fries­land mogelijk was in andere provinciën niet zou gaan. Toch is dit onjuist, immers in andere pro­vincies zouden melkcentrales de plaats kunnen in ­nemen.

De Heer ten Hoopen vraagt : zullen er voldoen­de veeartsen zijn om die contröle uit te oefenen of moeten er weer controleurs komen. Laat men daar­mede toch voorzichtig zijn.

De Heer Veenbaas. Dit laatste is noodig en er is ook absoluut niets tegen ; die menschen kunnen zeer nuttig werk verrichten.

De Heer Tenhaeff. Hoe staat het in Utrecht, daar is de melkkeuring in handen van de veeartsen.

De Heer Veenbaas. Ja zij is in handen van vee­artsen, doch de inrichting deugt niet, want ook daar mist men de contröle bij de bron.

Besloten wordt dat aan het Hoofdbestuur zal worden bericht, dat in onze afdeeling de kwestie der melkhygiëne is besproken en dat er bij het Hoofdbestuur op wordt aangedrongen deze zaak krachtig ter hand te nemen.

De Voorzitter zegt den Heer Veenbaas dank voor zijn inleiding ; het is inderdaad gewenscht ons tij­dig en krachtig te laten hooren.

De Heer Postma vraagt naar de werking van auto-vaccin bij mastitiden. Bij hem is de werking mislukt, wanneer hij het inspoot traden oedeernop, waarbij het tot doorbraak kwam.

De Heer K. T. de Boer zegt, dat hij in 1918 op één stal bij 10 koeien een goed resultaat heeft ge­had bij sterptococcen mastitiden ; bij pyogenes mastitiden bleef de uitwerking zonder eenig re­sultaat. Later paste hij het toch eens weer toe bij streptococcen zonder resultaat en dit komt naar .zijn meening, omdat men geen vaccin krijgt van den gezonden stam, dus geen auto-vaccin (alge­meen stemmen van verbazing). Daarna bereidde hij het vaccin zelf door met aether te vermengen of op 80° te verhitten en zag daarmede goede re­sultaten bij inspuiting van vrij groote hoeveelhe­den.

De Heer Veenbaas hoorde, dat men aan „De Vaan" bij Rotterdam het ook toepaste en daar goe­de resultaten zag.

De Heeren Terpstra en Veenbaas kregen bij in-traveneuse injectie ernstige verschijnselen ; één­maal trad zelfs de dood in.

De Heer Kingma zag voorbehoedend in 't minst geen succes.

Op verschillende plaatsen, waar men aanvanke­

lijk meende succes te hebben komt men van deze meening wel wat terug.

De Heer Terpstra heeft het vorig jaar een stier getuberculineerd, die niet reageerde volgens de voorwaarden van het Stamboekbestuur. Thans na de koop blijkt hij te reageeren en nu doet het Stamboekbestuur, in wier handen men de uitspraak gegeven had, uitspraak dat hij moet worden terug­genomen.

Hij vraagt : waar blijven dan de tuberculinatie-lijsten der veeartsen. Hij meent dat de z.g. verkoop vrij van tuberculose bedoelt, dat ze volgens de tu-berculinatielijsten niet gereageerd heeft.

De Heer Veenbaas is het in 't geheel niet met den Heer Terpstra eens. Hij vindt de uitspraak van het Stamboekbestuur volkomen logisch ; immers hij i s getuberculineerd kort na de koop en toen was er reactie, hij is dus niet vrij van tuberculose geleverd.

Over het algemeen deelt men in dezen de mee­ning van den Heer Veenbaas ; het zou niet on­dienstig zijn als de veehouders op deze kwestie eens werd gewezen.

Vergadering van Vrijdag 4 Juni 1920. De Voorzitter geeft het woord aan den Heer K .

T. de Boer voor zijn inleiding over de vraag van den dag : Entingen (?) bij mond- en klauwzeer.

Spreker zegt, dat dit punt op de agenda is ge­komen, omdat hij het nuttig acht, dat de collegae eikaar hun bevindingen, hun methoden van wer­ken^ hun doseeringen, ervaringen enz. eens mede-deelen, omdat het daardoor wellicht mogelijk zal zijn meer tot uniformiteit te komen. Het is dan ook niet zijn bedoeling om inlichtingen te geven en te zeggen zoo en zoo moet ge doen, doch alleen w i l hij vertellen, hoe hij handelt.

Spreker hoorde er het eerst van op de veemarkt te Mildam, wat hem aanleiding gaf artikelen van Van Leeuwen en Hoefnagel, geschreven in land­bouwbladen, te lezen. In ons tijdschrift vond hij tot heden tot zijn spijt niets er van.

De belangrijke sterfte onder kalveren en biggen was aanleiding, dat hij' er mede begon. Hij wist niets van doseering, de een sprak van 25 gr., een ander van 40, weer anderen van 125 gr. per kalf. De eerste maal schudde hij het bloed om de roode bloedlichaampjes er bij te krijgen en de eerste vee­houder was enthousiast. Hij spoot 150 gr. in. Ook bij den volgenden boer ging het best, bij dezen waren van de 13 kalveren er reeds 2 dood. Later verminderde hij de dosis tot 50 gram gedefibri-neerd bloed ; voor het defibrineeren gebruikte hij een schapekarntje. Na eenigen tijd vroegen ver­schillende boeren hem ook de oudere dieren te w i l ­len inspuiten. Hij spoot deze 150 gr. in, al voelde hij wel dat deze hoeveelheid te gering was. Daar­van zag hij nog weinig resultaat al stierf tot heden nog geen ingespoten koe. Het succes van de in­spuiting bij kalveren staat voor spreker vast ; er

Page 120: Diergeneeskunde Friesland

116

is nog geen enkel kalf doodgegaan, alleen één dier, wat bij de inspuiting reeds lijdende was. Ook zag hij bij kalveren geen nadeelige invloed van de in­spuiting evenmin als bij biggen. Koeien werden na de inspuiting erg stijf, maar hij zag nog geen ge­val, dat door de inspuiting mond- en klauwzeer werd overgebracht. Hij mengt het bloed van de verschillende gelaten koeien door elkaar.

Hiermede heeft spreker in 't kort zijn ervaringen medegedeeld en hij w i l nu zeer gaarne eens die der collegae hooren.

De Heer Plet merkt op, dat Kuipers er reeds verleden jaar een artikeltje over in het tijdschrift heeft geschreven. Diens dosis was gering, doch die van de Seruminrichting was nog geringer. Hij schreef ook naar de Seruminrichtitg, omdat het hem soms niet gelukte om serum van bloed te win­nen. Hij gebruikt bij kalveren ook 50 gr., doch bij volwassen dieren slechts 75 gr. Hij zag de dieren wel tongblaar krijgen, doch geen enkele ging er dood.

Hij zou graag zien, dat hier eens uitgemaakt konden worden : le . de bereidingsmethode ; 2e. de doseering ; 3e. de bewaringsmogelijkheid.

De Heer Tenhaeff spoot in overleg met Prof. de Blieck in op Ameland. Zij spoten veel grootere hoe­veelheden in, n.1. bij kalveren 5fJ—200 gr., bij koeien 600—650 gr., bij biggen 15 gr., bij geiten 25 gr. Zij verkregen zeer goede resultaten, er is geen enkel dier meer gestorven, doch wel bij een veehouder, die niet liet inspuiten. Hij vindt het een bezwaar, dat men bij de veehouders zijn materiaal moet verzamelen ; hij ontnam het bloed bij dieren die het drie weken daarvoor gekregen hadden.

Ook zij zagen bij volwassen dieren die stijfheid optreden, doch die verdween weer. Bij een stier trad tengevolge der inspuiting een absces op, an­ders zagen ze geen enkel schadelijk gevolg.

De Heer R. Boer Hzn. heeft nog niet veel erva­ring ; het is hem 2 maal opgevallen, dat hij geen serum kon winnen van magere weidkoeien, terwijl hij van melkkoeien heel veel serum kreeg. Hij vroeg aan de Seruminrichting doseering en deze gaven hem aan 50—100 gr. Volgens Poels werkte het maar eenige dagen.

De Heer Postma heeft 52 kalveren ingespoten en daarvan zijn er reeds 2 dood, terwijl van besmet­ting beslist geen sprake kon zijn. Dit maakte hem ongerust. Wat we doen is zuiver empiri ; wat is het verschil tusschen serum en gedefibrineerd bloed. Het lijkt hem beter om voorloopig bloed in te spuiten. Wat hebben we een actieve of passieve immuniteit. De twee kalveren, die hij vermeldde, gingen 3 dagen na de inspuiting apoplectisch dood. Hij zag goed resultaat bij een koppel van 12 kal­veren, die in een wei waarin aangetaste runderen, liepen. Hij spoot 100 gr. in en wel intraveneus.

De Heer de Raadt is op 1 Mei met de inspuiting begonnen.

Wanneer moet ingespoten worden ? Alleen als

er moffd- en klauwzeer onder het beslag is, dan loopen de kalveren de meeste kans om besmet te worden en krijgen we een simultaan enting.

Van welke koeien neemt men bloed ? Liefst van koeien, die het reeds 2 maal gehad hebben.

Hij kreeg zeer goede resultaten. Hij spuit 40—50 gr. per kalf in, volwassen koei­

en spoot hij nog niet in. Men kan de vloeistof verduurzamen, door er on­

der het roeren 5 % waterige carboloplossing bij te voegen.

De Heer Huizinga. Aan de school voegt men 5 gr. 3 % carbolopl. bij 100 gr. bloed. Hij is in gaan spuiten met atoxyl '/2—1 gr. bij kalveren en koeien en hij hoort weinig van sterfte, terwijl het bij kalveren en hokkelingen lichter verloopt.

De Heer Kingma spuit alleen serum in, geen gedefibrineerd bloed, bij kalveren 50 gr. Zijn re­sultaten zijn tot heden schitterend. Hij had nog geen enkel sterfgeval bij kalveren noch biggen.

Hij krijgt ± 50 % serum van iedere koe. Hij zet het bloed 24 uur in de kelder en tapt dan se­rum af, snijdt dan de bloedkoek door en kan dan later nog weer serum aftappen.

Hij is overtuigd, dat serum even goed werkt als gedefibrineerd bloed en vindt het dan uit een we­tenschappelijk en praktisch oogpunt aangewezen dit aan te wenden.

De Heer Terpstra. De resultaten zijn bij hem niet zoo schitterend. Hij beweert, dat het niet pre­ventief werkt. De kalveren krijgen wel degelijk mond- en klauwzeer, doch vertoonen geen ziekte­verschijnselen.

Hij gebruikt bloed van koeien, die het 13 a 14 dagen geleden hebben gehad. De resultaten op de klei zijn veel beter dan in het lage land.

Bij hem gingen nog al enkele kalveren dood. Bij koeien spoot hij 400 a 500 gram in en keerde

de ziekte absoluut niet. De Heer Veenbaas zegt : men heeft het laten

voorkomen alsof die seruminspuiting zoo plotse­ling uit de lucht is komen vallen ; doch het is reeds in 1911 door de Séruminrichting geschied en met goed resultaat, zoo dat het Staatstoezicht het ge­vaar in zag, dat het te licht verliep. Hij merkt op, dat we voor geen enkel serum een titer hebben, er is zoo weinig eenheid in het serum van verschil­lende dieren, dus we moeten combinaties hebben.

Het komt hem voor, dat de itijfheid een gevolg is yan resorptie van eiwitproducten, dus daarvoor behoeven we niet bang te zijn.

Hij zou uit het gesprokene de volgende conclu­sies willen trekken :

le. door seruminspuiting krijgen we een lichter verloop ;

2e. omdat de serumimmuniteit slechts kort duurt, is het gewenscht na eenigen tijd de koppels te ob-serveeren om te zien of het noodig is opnieuw in te spuiten ;

3e. we willen een actieve immuniteit en laten

Page 121: Diergeneeskunde Friesland

117

daarvoor de geënte dieren in de besmette koppel. 4e. We moeten het serum van verschillende die­

ren, mengen. 5e. Omdat immuniteit na doorgestane ziekte bij

het rund kort duurt is het zaak spoedig na het her­stel bloed af te nemen.

De Heer Kingma zegt, de Friesche veestapel lijdt onder een tekort aan serum om de koeien te be­handelen. Kunnen we ook een weg bewandelen om daartoe te komen ?

De Heer Veenbaas zegt, dat wat personeelge-brek betreft, er genoeg jongelui te Utrecht zijn, die de collegae willen assisteeren.

De Heer Schaap heeft bij kalveren ingespoten 25—40 gr. ; hij heeft er + 1500 geënt en hij kan gerust zeggen, dat hij schitterend resultaat heeft gehad. Wel heeft hij enkele sterfgevallen in be­smette koppels kalveren. Het inspuiten van 100 gr. bij koeien geeft wel eenig resultaat.

Is het ook gewenscht eens te praten over een uniform tarief ?

De Heer Oostenbrug. Bij koeien spoot hij steeds 250 gram in ; die dosis is wel werkzaam, doch maar heel kort; lang niet zoo lang totdat de be­smetting uit de koppel verdwenen is. Men zou na een dag of vijf weer moeten inspuiten.

Hierna sluit de Voorzitter de besprekingen over dit onderwerp en komen aan de orde de Vrije mededeelingen.

De Heer Veenbaas vraagt : Weet men ook een goed middel om vliegen in de stallen te verdelgen ?

Blauwe glazen, formaldehyde verdampen, wor­den genoemd, doch het valt niet mee.

De Heer de Raadt zegt, de wintertijd is de tijd voor de vernietiging der overgebleven vliegen.

De Heer de Raadt vraagt of de collegae ook iets gehoord hebben van het middel van Molkwerum tegen mond- en klauwzeer. Hij vernam, dat het visschers waren, die een taanketel hebben, dit wa­ter werd door pinken gedronken en die kregen het niet. Het schijnt zoo iets als cachu te zijn.

De Heer Tenhaeff deelt mede, dat Bakker gele­genheid heeft gekregen om zijn middel te beproe­ven, en het is op een 2-tal plaatsen gebeurd. Hij doet het met een spree, maar contróledieren door den Heer Tenhaeff met creoline behandeld waren even goed. Hij zag absoluut geen resultaat

Nadat de Heer Veenbaas nog een en ander heeft verteld over het voorkomen van lange melk en het gebruik van phonendoscopen zonder membraan, sluit de Voorzitter de bijeenkomst.

Vergadering van Vrijdag 27 Augustus 1920. De Heer de Raadt krijgt het woord voor zijn in­

leiding : „Practiseerende veeartsen contra Gezond­heidsdienst voor Vee".

Inleider zegt dit punt op de agenda te hebben laten plaatsen omdat hij meent te weten, dat niet alles wat dien dienst betreft de volle sympathie

der practici heeft; toch zou een loyale samenwer­king zeer wel mogelijk zijn.

Hij memoreert hoe die dienst is ontstaan en hoe hij later is omgezet in een Gezondheidsdienst voor Vee, uitgaande van het Stamboek en van den Bond van Coöp. Zuivelfabrieken.

De opzet was dat de hygiëneconsulent werk­zaam zou zijn steeds in overleg met den prakti-seerenden veearts ter plaatse. Dat zulks niet altijd het geval is, weten velen van u te constateeren. Er wordt van de zijde van den dienst veel te zelf­standig opgetreden, de praktiseerende veearts er buiten gelaten of bericht gezonden door middel van den veehouder, hoe een of ander dier behan­deld moet worden. Het spreekt van zelf, dat der­gelijk optreden der goede verstandhouding van dien dienst met een praktiseerenden veearts niet bevordert.

De bovengenoemde reorganisatie van den dienst was noodig voor het bestrijden der tuberculose en voor het consumptiemelkvraagstuk.

Dat de bestrijding der tuberculose een deel van den arbeid van den hyg. consulent zou zijn, sprak als van zelf. Sedert 1913 reeds werd door het Fr. R. St. in die richting gewerkt en naar wij meenen met succes. Vele veebeslagen toch waren voor het in werking treden van den Gezondheidsdienst reeds t.b.c. vrij. Als ik mij niet vergis, werd toen gewerkt volgens een systeem, aangegeven door onzen eminenten practicus den Heer Th. Bosma te Wommels. De practici, die zich toen ten tijde reeds onledig hielden met het tuberculineeren van vee­beslagen, weten dat het door ons op die manier goed was uit te voeren. We konden alle werk zelf verrichten, terwijl volgens de nu geldende manier dat vaak zeer bezwaarlijk gaat Ik wil daarmede maar zeggen, dat voor ons practici, alie verande­ring geen verbetering heeft gebracht. Door deze veranderde werkwijze hebben we gekregen een instituut van controleurs voor den Gezond­heidsdienst, over welker aanstelling elk rechtge­aard praktiseerend veearts het hoofd zal schudden, omdat dit op den duur niets anders dan de kwak­zalverij in de hand zal werken.

Doch een feit, waaruit sterk spreekt, dat niet steeds met de belangen der practici wordt reke­ning gehouden, beleefden we in het voorjaar van 1919. Nadat ons eerst was gevraagd, welke zalf wij het geschiktste vonden voor het behandelen van zeere spenen en daarvoor Pasta Lasari hadden aanbevolen, werden we onverwacht verrast door het verschijnen van een spenenzalf bereid door de Coöp. Stremselfabriek op advies van den hygiëne­consulent, welke zalf van de Stremselfabriek via de Coöp. Zuivelfabrieken over een groot deel van Friesland was verspreid, 't Gevolg was, dat van het halen van spenenzalf bij den veearts geen ge­bruik meer werd gemaakt, dit was nu je zalf, ter­wijl men al jaren bij ons dezelfde zalf ontving.

De collegae, welke niet geregeld in Leeuwar-

Page 122: Diergeneeskunde Friesland

118

den verschijnen, zullen van deze historie wel nooit iets vernomen hebben en ook niet dat door enke­len onzer die zaak met den hyg. consulent ter dege is besproken. Ware dit niet gebeurd, wellicht wer­den dan regelmatig door de Coöp. Stremselfabriek alle mogelijke zalven gefabriceerd en verspreid.

Trouwens deze manier van handelen ligt geheel in het kader van de tegenwoordige werkwijze uit­gaande van het Landbouwhuis, den Bond v. Coöp. Zuivelfabrieken etc. Alles moet gecoöpereerd wor­den en dat zulks voor ons practiseerende veeart­sen, niet altijd de gewenschte richting is, zult gij met mij begrijpen. We moeten dus op onze hoede zijn.

Als gevolg van de uitbreiding van den Gezond­heidsdienst voor Vee hebben we reeds gekregen een instituut van controleurs, doch ook werden reeds door een paar fabrieken pogingen in het werk gesteld om een veearts aan de fabriek te ver­binden, hetzij met een vaste toelage, waarvoor alle diénsten en behandelingen van het zieke vee, en­tingen enz. moeten geschieden of met een toelage, waarvoor de hyg. dienst moest gebeuren en ver­der vrije uitoefening van de veeartsenijkundige praktijk. Dat zoodanige nieuwe functies door den Gezondheidsdienst worden in de hand gewerkt en voorgestaan, zult gij wel begrijpen, 't ligt geheel in de lijn van dien dienst. Een dienst met een di ­recteur aan het hoofd en een staf van een dozijn fabrieksveeartsen daarnevens, zou een ideaal in­stelling zijn.

Ik hoop echter M . H . , dat wij praktiseerende vee­artsen, hiervoor bewaard mogen blijven. Ik zal u alle onaangenaamheden van het ambtenaar zijn eener Coöp. Zuivelfabriek niet beschrijven ; wij prakt, veeartsen, die geregeld met de veehouders omgaan, weten maar al te goed, dat zoo iets on­bestaanbaar is, als men zijn vak liefheeft.

Ik hoop M . H . dat deze kleine uiteenzetting, die absoluut niet volledig is, er toe mag meewerken, dat wij prakt, veeartsen schouder aan schouder gaan staan indien ons vrije beroep in de knel komt tegenover den Gezondheidsdienst voor Vee, inge­steld door het Fr. Rundvee Stamboek en den Bond van Coöp. Zuivelfabrieken.

Hierna krijgt de Heer Veenbaas het woord ter beantwoording dezer inleiding.

Hij heeft nooit geambieerd om eens een paar jaar het steriliteitsvraagstuk te bestudeeren. Reeds dadelijk was hem duidelijk, dat men wel iets an­ders wilde.

Werken met georganiseerde veehouders is be­slist noodig (consumptiemelk, t.b.c. enz.) Alles wat hij doet moet men vanuit dat punt bezien. De opleiding van controleurs is zoo eenzijdig, dat daaruit geen kwakzalvers zullen groeien. Deze menschen zijn voor een goede registratie van het vee noodig, dus voor het administratieve deel van zijn werk beslist noodig. Ook uit een oeconomisch

oogpunt zijn zij noodig voor eenvoudige werk­zaamheden (temperatuuropnemen etc.)

Wat de uierzalf betreft, hij gebruikte in de prak­tijk steeds pasta lasar. Het gebruik van kwakzal­versmiddelen via de zuivelfabrieken was aan de orde en toen was het de vraag, wat is de beste weg, via de zuivelfabrieken of de veeartsen. De veeartsen zouden er weinig schade van hebben.

Het spijt hem, dat hij er aan zou meewerken om het vak van practiseerende veeartsen te ver­storen. Hij zal nimmer het idee hebben om de praktiseerende veeartsen te drukken, maar het contact tusschen veehouder en veeartsenijkundige wetenschap versterken.

Hij is g e e n voorstander van een veearts aan de zuivelfabriek. Toen het in de streek van den Heer de Raadt aan de orde kwam heeft hij zijn best gedaan om dat te voorkomen en zeide als jullie dat willen, neem dan alleen iemand voor den hygiënischen dienst. Hij zal nooit het streven der landbouwers bevorderen om een veearts aan de zuivelfabriek te verbinden, doch hij vraagt als zij hét gaan doen hoe moeten wij dan daar tegenover staan.

De Heer de Raadt. Het doet me genoegen, dat de Heer Veenbaas zich eens verklaard heeft. Hij vreesde verstrekking van allerlei zalven via de zuivelfabriek. Hij is blij te hooren, dat de Heer Veenbaas niets voelt voor fabrieksveeartsen, maar voor centrale hulp. Dat vindt hij ook de weg. Door een Gezondheidsdienst moet absoluut niet bevor­derd worden dat zich ergens een concurrent ves­tigt.

De Heer Tenhaeff meent, dat het principe van die zalfverstrekking onjuist is, het zou hetzelfde zijn, als hij een schurftgeval ging behandelen.

De Heer Veenbaas zegt : regel was het, dat het via de zuivelfabriek ging en hij zag geen kans het er uit te krijgen.

De Heer R. Boer Hzn. De toelichting van den Heer Veenbaas heeft hem zeer goed gedaan. We mogen ons niet al te veel stellen op een egoïstisch standpunt, maar moeten samenwerken om den gezondheidstoestand zoo hoog mogelijk op te voe­ren. Met de zalf was de Heer Veenbaas beslist op den verkeerden weg, doch hij ziet hem er wel voor aan, dat hij voor uitbreiding daarvan zich absoluut niet zal leenen. Bij hem halen de veehouders heel veel zalf voor zeere tepels. Hij gebruikt oc. zinc. 10, therebinth. veneta 15 en vaseline 100 en dat werkt zeer goed. Reeds voor het melken laat hij er wat zalf opsmeren om het minder pijnlijk te maken en dan dringt de zalf reeds in.

De Heer Ymker gebruikt zinkzalf met een kleur­tje en werkt daarmede de Okkinga's zalf er geheel uit.

De Heer Postma wil een opmerking maken over het Jaarverslag van den Gezondheidsdienst in het Friesch Weekblad. Hij vond daarin een weten­schappelijke bespreking over het gebruik van phy-

Page 123: Diergeneeskunde Friesland

119

marine en hij-vraagt zich af, wat doen de boeren met die interne wetenschap. Hij haat het schrijven van wetenschappelijke zaken in landbouwbladen.

De Heer Veenbaas merkt op, dat het plaatsen van zijn jaarverslag in het Friesch Weekblad a l ­leen is geschied om het zoo goedkoop mogelijk ge­drukt te krijgen.

De Heer Terpstra laakt de uitsluiting van de prakt, veeartsen door den Gezondheidsdienst. De veehouder meent, dat de hyg. consulent de man is die het weet en deze komt er nog al eens zonder dat de praktiseerende veearts er iets van weet.

De Heer Veenbaas antwoordt, dat men zich spe-cialiseerende er wel iets meer van weet. Hij neemt als regel aan, dat hij bijzonderheden gaat zien en dan zegt ga nu naar je veearts voor de behande­ling. Hij wi l graag zooveel mogelijk zien op het gebied van de steriliteit en als het omgekeerd gaat, eerst de veearts en dan hij, dan krijgt hij te weinig te zien. Dat ondervinden ook de specialisten bij de medici.

De Voorzitter meent, dat deze zaak thans vo l ­doende is besproken en hij meent te kunnen con-stateeren, dat het goed geweest is, dat dit punt eens op de agenda heeft gestaan.

Vrije mededeelingen. De Heer Postma deelt in verband met zijn me­

dedeeling in de vorige vergadering mede, dat hij later een andere kijk op de zaak kreeg. Kalveren gingen zeer plotseling dood en daarbij frappeerde hem de kolossale hartdegeneratie. Het verwonder­de hem, dat de kalveren nog zoo lang gezond ble­ven. Die hartdegeneratie kan dus reeds geruimen tijd bestaan voordat men het merkt.

De Heer de Raadt wenscht in verband met de advertenties inzake cursussen mede te deelen, dat hij over de vergoeding daarvoor sprak met den Heer Bakhoven en die vertelde hem, dat van een meerdere vergoeding door het Rijk niets zou ko­men, doch hij zeide, dat er nog een andere weg was, n.1. dat de afd. der Friesche Mij . v. L . er f 50 bijbetalen aan den veearts.

De Heer Terpstra stelt nu voor na eenige dis­cussie om een schrijven tot de Friesche Mij . v. L . te richten, dat de veeartsen geen cursussen meer zullen geven voor minder dan f 150 -f- vergoeding voor reiskosten.

Dit voorstel wordt aangenomen en zal hiervan mededeeling worden gedaan aan de niet-tegen-woordige collegae.

De Heer Attema wenscht de collegae te vragen hoe zij handelen met chronisch dampige koeien. Geven zij medicijnen en hebben ze succes ?

Veel inlichtingen ontvangt vrager niet ; over 't algemeen geen medicijnen. Tegen den winter scheert men de dieren.

De Heer Nauta vermeldt een geval van een vee­houder, die noch het vorig jaar, noch dit jaar mond- en klauwzeer kreeg, er werden 2 dezer die­

ren verkocht naar andere koppels, waar wel tong­blaar was, doch deze dieren kregen het niet.

Meerdere collegae vertellen nu soortgelijke ge­vallen ; juist veel op boerderijen gelegen bij de zeekust.

De Heer Broersma zag dit jaar veel torsio uteri. Ook andere collegae hebben die ervaring en wel in de Meimaand speciaal bij aan mond- en klauwzeer lijdende of daaraan geleden hebbende koeien.

Vergadering van Vrijdag 26 November 1920. Vrije mededeelingen. De Heer Huizinga zegt gaarne een stelling te

willen verdedigen, die hij tot zijn spijt heeft nage­laten als punt voor de agenda op te geven en wel deze : „Over het algemeen zal het aanstellen van practiseerende dierenartsen tot keuringsdierenart­sen de voorkeur verdienen en zal men daarnaar in de toekomst moeten streven."

Inleider is er toe gekomen deze stelling hier te verdedigen, omdat hem uit de artikelen van Prof. v. Oyen in ons Tijdschrift bleek, dat deze en blijk­baar ook de regeering een andere voorkeur heeft. Hij leest stukken voor uit Ostertag, waarin Mas-cher en uit „Trai té de I' inspection des viandes", waarin Rennes, juist verschillende redenen aanvoe­ren, waarom zij met hem tot de voorkeur van prac­tiseerende dierenartsen komen.

Spreker meent, dat bij behoorlijke bezoldiging, met daarbij het recht van vrije uitoefening der praktijk meerdere dierenartsen op het platte land een aardige werkkring en een onafhankelijk be­staan kunnen krijgen, waardoor vele gemeenten in staat zullen zijn zonder te groote opofferingen een eigen keuringsdienst in te richten en combinatie slechts bij uitzondering noodig zal zijn. Groote af­standen voor vee- en vleeschvervoer zullen alzoo vermeden worden en 't onderzoek zal veelal spoe­dig kunnen plaats hebben. Voor de wetenschappe­lijke en practische ontwikkeling van den dierenarts is het van groot belang, dat hij de gemaakte diag­nose bij de patiënt kan controleeren. Hiertoe zal hij telkens genoodzaakt worden, wanneer hem de vleeschkeuring is opgedragen. Als keuringsdieren­arts zal hij ook beter in staat zijn een diagnose te maken bij de sectie in geval een patiënt gestorven is of in nood geslacht, dan de uitsluitend keurings­dierenarts, omdat toch dikwijls de ernstige ziekte­verschijnselen gedurende het leven niet of onvol­doende tot uitdrukking komen bij het cadaver. Twee factoren, die dus in het voordeel zijn van den prakt, dierenarts. Voor de veehouders zal het zeer zeker van belang zijn bij voorkomende, vooral acu­te ziektegevallen, dat zij den dierenarts dicht bij hebben wonen, wat thans meestal niet het geval is.

Uitsluitend keuringsdierenarts zal op het dik­wijls schaars bevolkte platteland slechts mogelijk zijn over een zeer groote oppervlakte en dan zal dit voor hem dikwijls ook al is de salarieering vol­doende, tot een onbevredigend bestaan leiden, ter-

Page 124: Diergeneeskunde Friesland

120

wijl steeds vee en vleesch over te groote afstanden moeten worden vervoerd en buitendien is de ver­houding der verschillende gemeenteraden niet zoo vriendschappelijk, dat ze tot overeenstemming zul­len komen.

Bovendien, en daarmede zullen de practiseeren­de dierenartsen het zeker volkomen eens zijn, wordt de plaatselijke dierenarts over 't algemeen door het publiek, slager en eigenaar het best ver­trouwd.

Voor noodzakelijke nadere onderzoekingen die­nen centrale laboratoria te worden ingericht met aan het hoofd een specialiteit.

Resumeerende trekt inleider de volgende con­clusies :

le. Voor den dierenarts-practicus ligt een bron van wetenschap in de vleeschkeuring ;

2e. Voor den dierenarts-keurmeester is het van belang voor het maken der diagnose, dat hij het dier voor den dood heeft kunnen onderzoeken ;

3e. Meer dierenartsen zullen in de praktijk een bestaan kunnen vinden ;

4e. Er zullen meer dierenartsen-keurmeesters zijn, waardoor kleinere keuringskringen met ge­makkelijker vee- en vleeschvervoei ;

5e. Mooiere werkkring. Dr. Ferwerda merkt op, dat zij in het rapport,

wat zij als commissie van de afdeeling, waarvan ook de Heer Huizinga deel uitmaakte schreven, dat de ideale toestand zou zijn, als er speciale keu­ringsdierenartsen waren. Dat rapport is bij de be­handeling niet aangevallen ; hij heeft dus aangeno­men, dat de afd. Friesland er mede accoord ging en heeft zelfs een artikel voor het Tijdschrift klaar, waarin dit vermeld wordt.

De Heer Huizinga zegt, Ferwerda bracht in die vergadering rapport uit en het ging toen in hoofd­zaak over de indeeling voor de provincie Fries­land.

Verschillende stemmen gaan op, dat het bedoel­de rapport in die vergadering in Januari 1920 niet is afgehandeld en dus zeker het rapport niet als zijnde goedgekeurd door de afdeeling kon worden beschouwd.

De Secretaris leest het daaromtrent genotuleer­de, waaruit blijkt, dat dit laatste inderdaad juist is.

De Heer Ferwerda. Het was mijn vaste overtui­ging, dat de afdeeling het er mede eens was. Ik meende, dat alleen de praktische uitvoerbaarheid in twijfel was getrokken.

De Voorzitter. Het rapport is niet aangenomen, dat blijkt uit de laatste zinsnede in de notulen.

De Heer Schaap zou den Heer Ferwerda willen verzoeken zijn artikel in het Tijdschrift terug te nemen.

De Heer Ferwerda verklaart zich bereid aan zijn artikel de volgende noot toe te voegen : N.B. Een onjuiste mededeeling in dit artikel moet gerectifi­ceerd worden. Mijn meening, dat de Friesche die­renartsen zich principieel voor de aanstelling van

keuringsdierenartsen uitspraken, bleek op de vol­gende vergadering onjuist.

De Heer Veenbaas zegt, in den Heer Huizinga zijn betoog komen zeer goede gronden voor. We kunnen de zaak bekijken

le. uit een oogpunt van technische vleeschkeu­ring ;

2e. uit een oogpunt van het belang der dieren­artsen.

Hij wenscht de vraag te stellen of het in het be­lang der dierenartsen is als de keuring bij zijn praktijk komt. Hij waagt dit te betwijfelen.

De Heer Ferwerda zou gaarne dit punt uitstel­len tot de volgende vergadering. Hij verklaart zich bereid dan het contra te betoogen.

Aldus besloten. Tuberc. paard. De Heer Plet zegt, dat hij den

laatsten-tjjd paarden behandelde, waarbij hij vroe­ger met de diagnose verlegen was. Later dacht hij aan tuberculose en sprak er ook met Prof. Wester over. De laatste twee jaar heeft hij er meer speci­aal zijn aandacht aan geschonken. Hij vermeldt de volgende gevallen : Een 2y2-')ang paard was zoo­danig stijf, dat het zich lateraal niet bewegen kon. Dit dier ging naar Utrecht en bleek lijdende te zijn aan t.b.c. van alle halswervels, enkele ribben en de spinaaluitsteeksels van de rugwervels en de len­denwervels.

Verleden jaar kreeg hij weer zoo'n patiënt, een enter, welk dier bij ophtalmoreactie op t.b.c. posi­tief reageerde. Hij ontving een sectieverslag, waar-uit blijkt, welke ernstige afwijkingen bij zoo'n jong dier kunnen voorkomen. Het dier was sterk tuber­culeus, tal van organen en verschillende wervels.

Hij demonstreert de wervels en een rib van het 2 y2-jarig paard.

Hij komt tot de conclusie, dat het komt door het voeren van wei. Alle vijf paarden, die hij behan­deld heeft, hadden dit in vrij groote hoeveelheid gehad.

De Heer Veenbaas zegt, zou het niet eens posi­tief aangetoond kunnen worden, dat de wei de schuld is ?

De Voorzitter dankt den Heer Plet voor zijn in­teressante mededeeling.

T.b.c. onderzoek. De Heer Bergsma Sr. zegt, het tuberculoseonderzoek aan de fabriek is weer be­gonnen, doch op een andere manier dan vroeger. Thans druppelt een dierenarts phymatine in en de controleur onderzoekt of er reactie is. Hij meent, dat het juist andersom moet.

De Heer Veenbaas is het geheel eens met wat de Heer Bergsma opmerkt. Het controleeren is van veel meer belang. Zij zien dat dus het allerliefst, zooals het bijv. gebeurt te Witmarsum, waar de dierenarts alles doet. Kan de dierenarts niet alles doen, dan is het het best, dat hij de contröle ver­richt ; men moet ook aan de financieele kant van de zaak voor de fabrieken denken.

De Heer Tenhaeff heeft zich altijd op het stand-

Page 125: Diergeneeskunde Friesland

tai

punt gesteld bij malleinatie, dat wetenschappelijke reacties door den dierenarts moeten geschieden ; ook de indruppeling.

De Heer Veenbaas merkt op, dat hij praktisch wenscht te blijven. Als de financieele kwestie niet in het oog wordt gehouden, zou spoedig de heele t.b.c. bestrijding ophouden.

Hij zegt toe steeds met iederen dierenarts per­soonlijk te zullen overleggen.

Vergadering van Vrijdag 21 Februari 1921. Demonstratie. Collega Ferwerda verzoekt, daar

hij" spoedig vertrekken moet, eerst eenige zaken te mogen demonstreeren. Hij toont een boekmaag van een rund, die zeer klein was. Het rund was in goede slachtconditie, doch leed aan diarrhee. Ver­der toont hij een paar testikels van schapen, die gecastreerd zijn door afknijpen. Er schijnen aan die methode twee fouten te kleven ; le. onvoldoende opereeren en 2e. te laat opereeren. De dieren hou­den dan te veel de rammensmaak.

Verder demonstreert hij een praeparaat van tu­berculose bij schapen. Er is veel bindweefselvor­ming, waarschijnlijk doordat in de schapenlong reeds veel bindweefsel aanwezig is. Hij vond bij schapen ± 2 dieren op de 10000 tuberc.

Vervolgens krijgt collega Veenbaas het woord voor zijn mededeelingen omtrent de phymatine-reactie.

De subcutane reactie heeft nog al bezwaren, vooral ook omdat in verschillende stallen, spreker wi l het noemen gespeeld wordt met tuberculine, d.w.z. tal van dieren zijn reeds getuberculineerd. Wanneer het dus mogelijk zou zijn op eenvoudige wijze een schifting in den veestapel te brengen, zou dit zeer bevorderlijk zijn aan de bestrijding. Z i j probeerden de oogreactie met Hollandsche tu­berculine, doch daarmede kregen ze onvoldoende resultaten ; daarna met phymatine d. i . een bui-tenlandsche tuberculine, speciaal voor de oogre­actie bestemd.

Zij hebben nu ongeveer een 20000 koeien ge-phymatineert en kregen één dubieus geval van oogaandoening.

De bereidingswijze van de Hollandsche tuber­culine is oorzaak, dat ze niet geschikt is voor de oogreactie. (Zie dissertatie Reeser). De tubercu­line moet een hoog gehalte hebben aan specifieke Stoffen. Ook in Amerika gebruiken ze voor de oog­reactie een speciale tuberculine, n.1. in poedervorm, ze slaan de tuberculine neer met alcohol.

Reeds Vallée schreef in 1908, dat men, wanneer men een oog eerst sensibiliseert door t.b.c. injec­tie en dan na 3 dagen hetzelfde oog met een zeer geringe hoeveelheid tuberculine behandelt, een zeer mooie reactie krijgt.

Uit de gepubliceerde artikelen blijkt, dat men de beste resultaten krijgt als men de subcutane en de oogreactie combineert.

Bij sensibiliseeren krijgen we na 6 uur vaak

reeds een duidelijke reactie ; dus als we na de eerste indruppeling een twijfelachtig resultaat krij­gen, dan kunnen we die twijfelaars er uit halen.

In de wetenschap geldt, dat de beide reacties zich niets van elkaar aantrekken, doch er zijn eeni­ge collegae, die bij ervaring hebben, dat ze elkaar wel degelijk beïnfluenceeren, bijv. minder spre­kende OOgreacties.

De Heer K. T. de Boer vraagt inleider of na sensibilisatie drie dagen de meest geschikte tijd is. Hij stelt die vraag ook in verband met malle­inatie.

De Heer Veenbaas is van meening, dat ze na 3 dagen het meest plaats hebben.

De Heer Oostenbrug merkt op, dat de sensibi­liteit in elk geval veel langer duurt, wel 4 weken en meer.

De Heer Broersma stelde schriftelijk aan inlei­der de volgende vragen, doch kreeg daarop geen antwoord :

le . Is het niet wenschelijk, dat de dierenarts zelf de indruppeling verricht ?

2e. Is bedrog te voorkomen ? 3e. Hoe te beletten, dat ze door afschuren, likken

of anderszins de etterprop verwijderen ? Hij liet dit nagaan bij een betrouwbaren boer en daar wa­ren 4 hokkelingen, die elkaar likten en zich schuur­den.

4e. De controle aan den dierenarts ? Verder deelt hij nog mede, dat hij onder 12 die­

ren, vier uitkomsten kreeg, waarbij subcutaan en phymatinereactie niet met elkaar klopten. De re­actie met phymatine is zeer gering.

De Heer Veenbaas. De veehouder krijgt op grond van de phymatinereactie geen uitvoercertificaat ; alleen dient het om scheiding in de koppel te bren­gen en dit is in het belang van den boer. De kwes­tie van het schuren valt, zooals de Voorzitter ook reeds opmerkte, vrij wat mee.

De vragen 1—4 zijn juist, maar nu eigenlijk niet aan de orde.

De Heer S. H. Schaap las een advertentie van een stier, die bij oogreactie gezond bleek. Ligt het niet op den weg van den hygiëneconsulent om daarover eens een artikeltje te schrijven, dat men daarop nog niet moet afgaan ?

De Heer Attema meent dat Hollandsche tubercu­line ook zeer goed bruikbaar is.

De Heer Hofstra zegt dat Prof. Wester in Ut­recht oogreactie bij paarden verrichtte met tuber­culine, doch niet als er geen subcutaanreactie aan voorafging. Hij zegt, dat ook aan het andere oog een reactie op kan treden.

Is het ook mogelijk, dat de oogreactie dus ge­ïnfluenceerd wordt door de subcutanereactie ?

De Heer Veenbaas. Volgens onze ervaring kan na subcutane injectie weer oogreactie optreden.

De Heer Terpstra deelt enkele van zijn resul­taten met phymatine mede.

Op den stal van de firma S. waren volgens de

Page 126: Diergeneeskunde Friesland

122

tuberculinatie van het vorig jaar geen reageerende dieren ; thans met phymatine 3 reacties. Nu aijn ze weer subcutaan getuberculineerd en reageerden.

In een anderen stal werden met de phymatine 2 dieren meer reageerend gevonden. In een derde stal éen dier meer.

In een 4de stal, waar het vorig jaar was getu­berculineerd waren 6 dieren die op phymatine rea­geerden en 5 kalveren, waarvan op phymatine slechts 1 reageerde en na sensibilisatie nog 2.

In een 5de stal reageerden bij subcutane tuber­culinatie 5 hokkejingen, die het vorig jaar goed waren en van de 6 kalveren reageerden er 5.

Met phymatine reageerden de 5 hokkelingen wel maar 4 kalveren niet, ook niet na sensibilisatie.

In een 6de stal reageerden subcutaan 6 koeien en 5 hokkelingen, met phymatine reageerden de oude dieren, de hokkelingen niet.

In een 7de stal waren van de 8 positieve op phy­matine 50 % verschillend van de subcutane.

De Heer Broersma stelt een vraag over het tij­delijke aanstellen van dierenartsen voor de vleesch­keuring. Hij meent dat we ons daartegen moeten verzetten.

De Voorzitter merkt op, dat de tijdelijke jaren medetellen voor pensioen.

De Heer Attema stelt nog de vraag hoeveel'tu­berculine men in moet spuiten bij kalveren. Hij meent dat 100 m.gr. voldoende is.

De Heer Terpstra. De Seruminrichting adviseert 300 m.gr.

De Heer K. T. de Boer is ook van meening, dat 300 m.gr. bij kalveren veel te veel is.

Vrije mededeelingen. De Heer Attema wenscht zijn verontwaardi­

ging uit te spreken, dat in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde een advertentie van Thürpillen wordt opgenomen ; dit is een kwakzalversmiddel.

De Voorzitter en de geheele vergadering is het er mede eens en stelt voor dit aan het Hoofdbe­stuur te berichten.

De Heer Veenbaas verzoekt de collegae te w i l ­len denken aan het verzoek van Prof. Sjollema.

De Heer Hofstra heeft veel koeien, die na het kalven niet op de melk komen, soms zelfs komt er bloederig secreet, terwijl de dieren overigens ge­zond zijn. Hij paste de luchtinsufflatie toe, omdat hij meende geringe symptomen van melkziekte te zien, en kreeg succes mits men de lucht er 24 uur in laat zitten. Ze komen alle op de melk.

De Heer Bergsma. Oude boeren deden het door lucht in de vagina te blazen.

De Heer Attema. Een oude kwakzalver ging bij die gevallen met de hand in de vagina en dan schoot de melk toe.

De Heer de Raadt deelt mede, dat de Duitsche gipsverbanden die men gedurende den oorlog niet kon krijgen, weer verkrijgbaar en uitstekend zijn.

Verder vermeldt hij een geval van prolapsus

uteri, waarbij "hij eerst repositie beproefde, doch in verband met de aard van de baarmoeder be­sloot tot afbinden. Er kwam veel gestold bloed uit de uterus. De zaak is idtetekend verloopen ; wel een bewijs, dat het nog al wat lijden kan. . ± 4 weken geleden kreeg hij een koe met.hy-drallantois, welk dier half Apri l moest kalven. Er heeft zich later spontaan een. hoeveelheid vocht ontlast, zonder eenig verschijnsel van kalven en het dier is thans nog volkomen gezond.

De Heer K . T . de Boer vermeldt een koe met koliekverschijnselen, er bleek een torsio uteri te bestaan twee maanden voor het kalven, welke zeer makkelijk was te reponeeren.

Hij wenscht van deze gelegenheid tevens ge­bruik te maken, omdat dit de laatste vergadering zal zijn die hij bijwoont, om bij zijn vertrek.naar Indië alle collegae dank te zeggen voor de onder­vonden collegialiteit.

De Voorzitter dankt den Heer de Boer voor zijn voortdurende ijver als lid onzer afdeeling en wenscht hem namens allen de beste wenschen mede op reis.

Hierna worden door den Heer Tenhaeff photo's over echinococcose gedemonstreerd.

Vergadering van Vrijdag 3 Juni 1921. De Heer Veenbaas houdt zijn inleiding over

Vaccinotherapie. Omdat de praktische toepassing vermoedelijk meer zal interesseeren dan theoreti­sche bespiegelingen, zal spreker zich tot de prac-tische zijde bepalen met een beknopte theoretische toelichting.

De colloïdale stoffen van het bloed en weefsel-vocht vertoonen een groote verscheidenheid. Elk parenteraal toegediend eiwit stuit op een recipro­que stof, die affiniteit bezit en zich er physisch-chemisch mede bindt. Deze adsorbtie is 't begin van ontleding van het vreemde eiwit. Zoo worden de lichaamscellen beschut, het zijn de antistoffen. Door de adsorbtie wordt het bloed er armer aan (de z.g. negatieve phase). Deze negatieve phase en de antigenen zelf (het parenteraal toegediende eiwit dus) geven aanleiding dat de cellen zeer luxieus gaan produceeren de immuunstoffen. Deze bestanddeelen van de cellen zijn de receptoren van Ehrlich, die deels loslaten, deels aan de cellen blijven zitten.

Zoo worden de cellen overgevoelig voor het antigeen. Ook niet specifieke bestanddeelen wor­den geproduceerd reeds na 24 uren, de specifieke pas na een dag of drie. De eerste verdwijnen spoe­dig, de laatste nemen gedurende twintig dagen toe, terwijl ze pas na weken of maanden verdwij­nen. De cellen bewaren de eigenschap soms jaren latent.

Naast normale en specifieke antistoffen, spelen macro- en microphagen van Metschnikof en de fermentachtige alexinen of complement èen rol.

Door schudden van cavia-serum verdwijnt het

Page 127: Diergeneeskunde Friesland

123

complement, dit is n.1. niet eeri stof op zich zelf, maar een zekere toestand van het globuline. Bac-tericide paardensenim' zou bij schudden deze eigenschap verliezen. .

De colloïden, toxinen, antitoxine, bacteriën en agglutininen schijnen te ageeren volgens wetten uit 4e colloidchemie (bijv. draad en kleurstof). Daar­bij zijn specifieke stoffen in 't spel met misschien katalytische werking.

Spuit ik een vaccin in, dan moet dit een voor­zichtig gedoode cultuur zijn om de endotoxinen niet te veel te beleedigen. Een feit is het, da t de eene stam beter werkt dan de andere.

De immuunstoffen worden vooral in beenmerg, lymphklieren en milt gevormd.

Vermoedelijk gebruiken wij bij mastitiden, bij uterusaandoeningen enz. de vaccine niet rationeel. Bij den mensch heeft men bijv. bij gonorrhoe veel ervaring. Hoe meer immuunstof in weefselvocht en bloed, hoe meer vaccin op weg naar de cellen wordt gebonden. Spuit men te weinig in, dan be­reikt men de cellen van de haard niet. We moeten herhaaldelijk en met stijgende dosis inspuiten. Bij mastitis zullen we liefst aan den uier inspuiten, opdat het vaccin een korten weg heeft af te leggen en we zullen herhaaldelijk inspuiten.

Spuit men plotseling te groote hoeveelheid in, dan is de kans op celbeschadiging groot (te wei­nig circuleerende immuunstof).

Duur der intervallen. Op injectie volgt armoede aan immuunstof in 't bloed, dus de negatieve phase van Ehrlich.

Whright had 't oog op opsonninen, d. z. nor­male thermolabiele stoffen in 't bloed, die nimmer specifiek zijn evenmin als 't complement. Om deze negatieve phase te ontgaan moeten we als tus-schenpoos minstens 48 uur nemen.

Vermoedelijk zouden we door serum in te spui­ten met vaccin de eerste maal de negatieve phase ontgaan, we konden dan langzaam aan met vac-cindosis klimmen (daarbij haardreacties trachten te vermijden). Te snel opvolgende inspuiting ver­oorzaakt overgevoeligheid en dood.

Haardreacties. Vermoedelijk moet men bij ratio-neele therapie de uterus immuun kunnen maken tegen abortusaanval en zoo wel niet de Bangsche bacillen dooden, doch ettering daar tegengaan en 't uitdrijven van de vrucht verhinderen. Dan moet men echter de haardreacties vermijden, want an­ders bereikt men het omgekeerde.

Bij gonorrhoe spuit men 5 maal in met 2 dagen tusschenruimte j de ettering verdwijnt dan ; men wacht nu een week en herhaalt de behandeling nogmaals.

Tot de vaccintherapie behoort ook de tubercu-lineinjectie.

Reinjectie geeft soms bezwaren. Bij intraveneuse toediening van abortusvaccin zag ik de tweede maal anaphylactische verschijnselen.

Shock ontstaat door anaphylotoxine, dus niet uit

antigeen, maar uit het milieu van colloïden, waar­in adsorbtieprocessen met groote snelheid plaats hebben. Zorgen we voor geleidelijke adsorbtie dan treedt geen shock op. Daarom geeft onderhuidsche injectie veel minder kans op shock. Ook het toe­dienen van kleine hoeveelheden bij kleine tusschen-poozen gaat het tegen. (Met physiologische Na. C l . opl. bereikt men 't zelfde doel).

Blijkens mededeeling in het Journal of Immology van Jan. '21 kan bij den mensch door enting met streptococcen longaandoening voorkomen worden, 't Is zaak dat wij voor onze dieren ook eens in die richting gaan kijken.

Bij septische pleuro-pneumonie ziet men her­haaldelijk weinig succes als 't proces meer chro­nisch is. Seruminspuiting geeft korte immuniteit. Het komt mij voor, dat we het voor stallen waar dit lijden hardnekkig is, eens moeten probeeren met vaccin plus serum en na-spuiten met klimmen­de vaccindosis.

Overigens dient opgemerkt, dat het resultaat van de vaccinbehandeling bij cholera, typhus enz. zeer verschillend wordt beoordeeld. Van medische zijde wordt gewezen op 't betere resultaat bij de Vee­artsenijkunde, omdat men daar van levende ent­stoffen gebruik maakt. Bij ons kankert men tegen deze methode, door de kans van smetstofversprei­ding die zij biedt. Wat de abortusbestrijding be­treft is men het er echter internationaal wel over eens, dat de enting met vol virulent materiaal de beste kansen biedt.

Na deze inleiding geeft de Voorzitter gelegen­heid vragen te stellen.

De Heer Plet heeft rfc 300 koeien op verschil­lende plaatsen in zijn praktijk bij abortus serum en cultuur ingespoten van de Seruminrichting, maar hij kreeg geen resultaten.

De Heer Attema had dit jaar ook zeer slechte resultaten.

De Heer Ferwerda vindt het jammer, dat inlei­der de zaak niet meer wetenschappelijk heeft be­handeld. Bij de vaccinatie is het te doen om de opsoninen, men moet de hoeveelheid opsoninen in het bloed kennen ; anders te veel vaccin. Is hei niet gewenscht om bij abortus en mastitis de op-sonische index te bepalen.

De Heer Wigersma vindt het met den Heer Fer­werda jammer, dat spreker het niet meer weten­schappelijk behandelde. Hij staat tegenover serum-en vaccintherapie wat sceptisch. Wat is de oor­zaak van het verwerpen, de bacterie of de toxine, dat is een zaak van beteekenis.

Men heeft de meeste kans op succes als er de minste bacteriën in het lichaam zijn, dus als het dier verworpen heeft en nog niet weer gedekt is.

De Heer R. Boer Hzn. Hij spoot zijn heele prak­tijk lang tegen abortus, de laatste jaren met serum en cultuur van de Seruminrichting, doch zonder re­sultaat. Spoot hij op de 2de of 3de maand van de dracht de jonge dieren met cultuur in, dan goede

Page 128: Diergeneeskunde Friesland

124

resultaten ; er was het eerste jaar nog wel een enkele, maar vervolgens goed.

De Heer Broersma. Bij abortus moet het een bacteriewerking zijn, later treedt witte vloed en retentio secundinarum op, dus er is een baarmoe-dercatarrh. Bij den mensch curetteert men de baar­moeder ; kan dat ook niet bij dieren.

De Heer J. J. de Jong spoot bij een kalf van 11 maanden, dat bevrucht was, 30 cM3. cultuur in en bereikte zijn doel ; na 8 weken was de vrucht er uit.

De Heer Santema vraagt naar het verband tus­schen shock en anaphylaxie.

De Heer Terpstra. Een streptococcenmastitis is voor mij genezen, als het kwartier bewaard blijft, anders nebben we er niets aan.

Zijn resultaten bij abortus stemmen overeen met die van den Heer Boer. Als men met injecties van serum en cultuur aanhoudt krijgt men een stal ab­soluut vrij ; anders heeft men altijd last met de jongere dieren.

De Heer Huizinga. Door herhaalde kleine dosis eiwit worden gevormd antianaphylaxiden. Medici geven bij patiënten, die voor kinine erg gevoelig zijn een kleine hoeveelheid vooraf.

De Heer Wigersma zag het verloop van strep-tococcenmastitiden te Utrecht in de kliniek. Ze gingen het sediment na en wanneer daarin stijging kwam, was dit het begin van mastitis. Zij dienden Bicarbonas (25 gr.) toe en zagen daarvan een gun­stige werking op het optreden van bacteriën in de melk.

Hierna beantwoordt inleider de sprekers. Whright zeide men moet de opsonische index bepalen, is er een tekort aan opsoninen, dan moet dit verhoogd worden. In den laatsten tijd begint men de heele boel van opsoninen en complement over boord te gooien ; men zegt het bloed is een zeer samenge­steld substraat van colloïdale stoffen ; voor de immuniteit moet men dus bestudeeren de wetten voor de colloïd chemie, alleen staat men dan voor de specificiteit.

Omdat men meer het oog houdt op het lichaams-vreemde eiwit heeft de vraag of de bacterie dan wel de toxine de oorzaak is, niet die beteekenis. Het is bij abortus niet gelijk als bij tetanus of diph-terie. De aard van het proces wijst er op, dat niet het toxine het doet, maar de bacteriën werken in het lichaam via de door hun gevormde toxinen.

Curetteeren zal met de aanwezige cotyledonen niet veel resultaat geven ; bovendien het is bij den mensch iets geheel anders ; men neemt daar het hypertrophische deel weg.

In antwoord op de vraag van den Heer Terpstra meent hij, dat als we er vroeg bij zijn ook het epi-theel zich zal regenereeren.

De Heer Plet heeft gehoord, dat we aan den vooravond staan van een groote ommekeer in de abortusbestrijding. De Heer Hibma zal die zaak opknappen. Het zit niet in de bacteriën, maar men

moet het in de chromosomen zoeken, dus in de fokkerij.

De Voorzitter. Het is beter thans hierop niet verder in te gaan, omdat er nog niets over is ge­publiceerd en we dus het fijne, van de zaak niet weten. De Voorzitter dankt den Heer Veenbaas zeer voor zijn inleiding en stelt voor voor de win­tervergadering een spreker over de immuniteits-leer uit te noodigen. Besloten wordt Dr. Reeser te Rotterdam te vragen en dan in de Augustusverga-dering een beslissing te nemen.

Vrije mededeelingen. Hydrallantois. De Heer de Raadt deelt mede, dat

zijn in de vorige vergadering vermelde hydrallan­tois, 8 dagen later heeft geaborteerd.

De Heer Postma paste bij hydrallantois de me­thode Paimans toe. Hij tapte + 40 L . vruchtwater af zonder bezwaren. Het dier bleef de eerste drie dagen even dik, doch toen was plotseling de heele dikte verdwenen, terwijl er geen vruchtwater ach­ter is gevonden. Het dier was goed gezond. Na eenige maanden kalfde het dier normaal.

De Heer Oostenbrug vermeldt een soortgelijk geval.

De Heer Terpstra paste deze methode ook in een 3-tal gevallen toe, maar hij kreeg nooit de nor­male verlossing. Steeds trad eenige dagen later abortus op, doch geen nabehandeling. De secun­dinae kwamen gewoon af.

De Heer J. J. de Jong zag aan de kliniek te Ut­recht ook hydrallantois. Eerst werd 40 L . afge­tapt en eenige dagen later 80 L . en toen kalfde het dier na 4 weken normaal.

De Heer E. W . de Jong deed het ook, doch kreeg geen resultaat.

De Heer Hofstra raadt aan een lange canule, ± 30 cM. , te gebruiken. Ook hij kreeg abortus.

De Heer Bosma. De dieren aborteeren bijna steeds. Het is zeer gewenscht na het aftappen de buik met koedekken als een corset te steunen.

De Heer Broersma had in behandeling een guste koe, die niet wou groeien en plotseling kolossale oedemen kreeg aan voorborst, pooten, hals etc. Hij kon er niet veel aan vinden. Den volgenden dag urineerde het dier zoowat een emmervol en toen waren de oedemen verdwenen en het dier was ge­zond.

Vergadering van Vrijdag 5 Augustus 1921. Vrije mededeelingen. De Heer Ferwerda demonstreert een tand van

een nijlpaard, welke gefractureerd is geweest en genezen is.

Mastitis. De Heer Huizinga las dezer dagen in een vakblad, dat er in Friesland zooveel wrang voorkwam. Intusschen men spreekt in Friesland van droop en in Groningen van wrang. De een is heel erg ziek met gewrichtsaandoening, een andere keer verloopt het veel lichter.

De Heer Attema. De licht verloopende mastiti-

Page 129: Diergeneeskunde Friesland

den zijn volgens zijn ervaring streptococcenmasti-tiden. Deze komen dikwijls wel terecht. Bij pyoge-nesmastitiden is de zaak ernstig, eerst treedt dun, later stinkend secreet op.

De Heer Broersma is van meening, dat de viru­lentie een belangrijke rol speelt.

De Heer Attema vermeldt een geval van gangre-neuse mastitis, waarbij snel de dood intrad.

De Heer Terpstra. De staphylococcenmastitiden gaan bij hem zeker dood. Deze veroorzaken bij het schaap en ook bij het rund de blauwe uiers.

Hij behandelde een schaap, dat voor 14 dagen een staphylococcen mastitis kreeg. Voordat het uit­wendig zichtbaar was, hadden de menschen er van gedronken en deze zijn ernstig ziek geworden.

De Heer Attema wijst er op, dat uitsnijding bij het schaap bijna steeds genezing geeft.

De Heer Wigersma. Bij ernstige mastitis heeft men heel veel menginfecties, staphylococcen en coli, staphylococcen en streptococcen.

Bij streptococcenmastitis krijgt men als regel vlokken en niet zoo gauw algemeen ziek zijn.

Wester noemt wrang een pyogenesmastitis bij vetweiders.

Varkenspest na vlekziekte-enting. De Heer de Raadt leest een schrijven voor van collega Bruyel aan S. P. Schaap over het optreden van varkens­pest na vlekziekteenting. Bruyel had op één stal 50 varkens geënt, waarvan verschillende zijn dood­gegaan.

Ook de Heer de Raadt heeft in denzelfden tijd dezelfde ervaringen opgedaan.

De Heer v. d. Laan merkt op, dat het latente stadium van pest accuut kan worden door inspui­ting van vlekziektecultuur.

De Heer J. Postma had dezelfde ervaringen. De Heer Huizinga ent alleen met serum en ook

hij kreeg deze zieken. De Heer Bosma wijst er op, dat de Seruminrich­

ting tegenwoordig serum levert tegen viruspest. De Heer Attema gebruikte eerst serum van V.

Zijverden zonder resultaat, later serum van Rotter­dam en daarmede laat het zich vrij goed aanzien.

De Heer Broersma. Wij zijn zelf niet geheel van smetten vrij te pleiten.

De Voorzitter meent uit de besprekingen te mo­gen concludeeren, dat de veeartsen bij hun entin­gen de uiterste voorzichtigheid in acht moeten ne­men.

Methyleenblauw bij pest. De Heer Wiegersma vraagt of in Friesland reeds is beproefd behande­l ing met methyleenblauw.

De Heer Attema paste het .toe, doch zag wel resultaat bij kleine varkentjes waar veelal borst­ziekte bij aanwezig is, anders niet. Ook borstziek­teserum geeft hierbij meermalen goede resultaten.

De Heer Terpstra vraagt wat de oorzaak is van het pruimen van ± 3 maanden oude lammeren. . De Heer Bosma meent, dat dit veroorzaakt wordt door het wisselen der kiezen.

125

De Heeren Terpstra en Attema zijn het hiermede niet eens. Men vindt niets aan de dieren en vindt er meerdere op één stal.

De Heer Terpstra zag door het drinken van zout­water typische Na. cl . vergiftigingen.

Vergadering van Vrijdag 3 September 1921. De Voorzitter geeft het woord aan Dr. Swierstra

voor zijn inleiding inzake uitvoering der vleesch-keuringswet.

Spreker zegt, dat het in de bedoeling ligt de wet op 1 Febr. 1922 in werking te doen treden. Bij de uitvoering der vleeschkeuringswet staat de ge­meente voor vrij wat moeilijker zaak, dan bij de warenwet. Er zijn reeds tal van besprekingen ge­houden met gemeentebesturen, boerenbonden, landbouworganisaties enz. Een eerste taak voor de gemeentebesturen is het benoemen van een vee­arts, hoofd van dienst. Het aantal zielen voor een ambtenaar-veearts zal ± 25 a 30000 moeten zijn. Heeft men een stad als centrum, dan kan men er wel wat omliggende dorpen bijnemen en komt licht tot dit aantal. In Friesland hebben wij echter het meest plattelandsgemeenten en voor het vormen van kringen kunnen alleen in aanmerking komen Leeuwarden, Sneek en Heerenveen. Hoe moet men nu den dienst organiseeren. Hierbij komt ter sprake het stichten van centrale slachtplaatsen. Voor grootere en kleinere steden zijn daaraan niets dan voordeelen verbonden (de slagers behoeven hun slachterij niet te verbouwen, de administratie is veel eenvoudiger, de contröle is veel eenvoudiger, of liever deze is zonder centrale slachtplaatsen haast niet mogelijk). Voor 't platteland krijgt men de groote afstanden, men moet zich afvragen : hoe ziet de gemeente er uit. Bij kleinere gemeenten is centralisatie aangewezen, bij groote, bijv. West­stellingwerf, zou men op 2 of 3 plaatsen moeten centraliseeren. Spreker zou willen adviseeren, huur goede slagerijen en probeer het daar eens in, dan komt de centralisatieidee er in.

Is vleesch voorw. goedgekeurd, dan moet het óf gesteriliseerd worden óf verkocht in het klein on­der toezicht. Dit laatste kan in de centrale slacht­plaats geschieden of in een speciaal gebouwtje of men kan ze naar een bestaand abattoir zenden.

De Heer Huizinga vraagt of sterilisatie ook in een kookpot kan geschieden.

De Heer Swierstra. De wet Iaat dit niet toe. De Heer Tenhaeff meent, dat er in verschillen­

de gemeenten wel slagerijen zijn, die als centrale slachtplaats kunnen dienen.

De Heer Feddema zou de centrale slachtplaatsen niet in de kom van het dorp wenschen, dan krijgt men allerlei wantoestanden.

De Heer Zweers zou voor de groote plattelands­gemeenten met het oog op de groote directe kos­ten, voorloopig niet verder willen gaan dan tot centralisatie der noodslachtingen.

De Heer Swierstra. Noodslachtingen zal men in

Page 130: Diergeneeskunde Friesland

126

elk geval moeten centraliseeren. Enkele gevallen behoeven niet vervoerd te worden, wanneer de veearts dit toestaat, doch men moet centrale slachtplaatsen, in 't algemeen bevorderen.

De Heer Eggink Sr. Is het vervoer van een uit nood geslacht dier naar een centrale slachtplaats niet zeer ongewenscht met het oog op verbreiding van besmettelijke ziekten. Hij acht een keuring ter plaatse voor in nood gedoode dieren veel beter.

De Heer Terpstra. Mogen huisslachtingen ook na verloop van 5 jaar thuis geschieden ?

De Heer Huizinga. De slagers op kleine plaat­sen slachten toch niet zelf een heele koe. Zij zullen veel liever in een centrale slachtplaats slachten.

De Heer Hofstra. Wijmbritseradeel bestaat uit 28 dorpen. In den distributietij d was er ook een tijdlang verplichte centralisatie en dat had aan­vankelijk heel wat voeten in de aarde, doch het ging. Later toen centralisatie niet meer noodig was ging men er toch nog geruimen tijd mee door om­dat het veel gemakkelijker was.

De Heer Terpstra. In de ontwerp-verordening moet reeds een salaris voor den veearts worden vastgesteld. Hoe groot moet dit zijn.

De Heer Swierstra. Voor een ambtenaar-veearts naar mijn meening hetzelfde als voor een ingenieur, voor een praktiseerend veearts met hulpkeurmees­ter minder dan zonder hulpkeurmeester. In Emme­rik krijgt de veearts (met praktijk) 5000 Mark.

De Heer Huizinga. De directeur van het abat­toir te Groningen schreef mij, dat het bact. onder­zoek in Groningen ± 15 gulden zou kosten.

De Heer Plet. Zijn ook meerdere plattelandsge­meenten bereid om een centrale slachtplaats op te richten ?

Het is totaal onmogelijk om zoo maar eens te zeggen, wat iedere niet-ambtenaar zou moeten ver­dienen. Hij zou het het meest gewenscht achten, dat men eens begon met per keuring te betalen, dan zou men kunnen zien hoeveel werk het op­levert.

De Heer Ferwerda. De commissie uit ons mid­den deelde ook den wensch, dat gecentraliseerd werd, hij hoopt, dat de inspecteur er in zijn advies aan de gemeentebesturen krachtig op aan zal drin­gen.

Wanneer de eigenaar den wensch uitspreekt om het dier te begraven, mag dit dan onder politie­toezicht geschieden ?

Wat de salarieering betreft, hoorde hij, dat men in Limburg f 0.25 per inwoner zal vragen.

De Heer Swierstra. In de steden is het oprichten van centrale slachtplaatsen verre te verkiezen. Op het platteland soms ernstige bezwaren. In de ge­vallen van noodslachtingen die de Heer Ferwerda noemt is voorzien, doch de veearts moet beslissen.

De Heer Ferwerda. Dat is juist de belangrijke factor, dat de veearts er dan toch heen zal moeten.

De Heer Broersma. Wat de salarieering betreft moeten de gemeentebesturen zich niet spiegelen

aan bestaande bezoldigingen, die zijn veel te laag. De Heer Attema. Van eventueele kosten van cen­

trale slachtplaatsen is hem niets bekend, hoe kan hij dan adviseeren.

De Heer Huizinga. Kan een koelhuis in een kle i ­ne plaats rendabel zijn ?

De Heer Swierstra. De stroppen aan de groote abattoirs lagen altijd aan de koelhuizen, maar de zaak was in den regel niet oeconomisch aange­pakt. Hij acht kleine koelhuisjes zeer wel mogelijk. Er was in Zaandam één slager, die het had. In de slachtrechten moeten de koelrechten liggen.

De Heer Wigersma. In gemeenten, waar men niet centraliseeren w i l , hoe kan men daar het best den dienst organiseeren ? Kan men de slagers in de gemeente verplichten op bepaalde dagen te slachten ?

De Heer Swierstra. In die gemeenten kan men niet ontkomen aan het stellen van slachtdagen. Voor het bact. onderzoek kan het vleesch opgezon­den worden.

De Heer Ferwerda ziet er ontzettend veel bezwa­ren in, om alleen sterilisatie door stoomen toe te laten en niet door koken. Hij zou in elk geval een overgangsbepaling willen.

Vergadering van Vrijdag 13 Januari 1922. De Heer Plet verkrijgt het woord om in te leiden

de kwestie Onderzoek op tuberculose en handel. Hij wijst op de gevolgen van het tegenwoordig

onderzoek op tuberculose voor den handel. Hij xiet hierbij een zeer groot voordeel, naast een nadeel en hij meende, dat dit punt wel eens op deze verga­dering mocht worden gebracht. Een groot deel van het vee, wat gereageerd heeft, wordt aan den han­del prijs gegeven. Hij wi l zich geenszins tegen dat onderzoek verzetten, maar tegen de gevolgen, waar van men juist op de zandstreken bij de kleine vee­houders, de nadeelen ziet. Zoo'n gereageerd heb­bend stamboekdier komt terecht op de zandstre­ken en door de slechtere levensomstandigheden worden de reageerende dieren tot klinisch lijden­de dieren. Nu wilde hij gaarne deze vraag stellen, is het feit, dat het dier bij de koop heeft gereageerd terwijl dit den kooper niet bekend was, een reden tot koopvernietiging ?

Thans geeft de Voorzitter gelegenheid tot ge-dachtenwisseling. .

De Heer Veenbaas is van meening, dat het ant­woord op de vraag hoe de gevolgen, door den Heer Plet bedoeld, moeten worden voorkomen, moet zijn, dat de veehouders overal moeten gaan spuiten. De veehouders of veehouderskringen moe­ten beginnen met zelf te zorgen, dat ze geen ver­keerde dieren krijgen, dit besef moet bij de boeren wakker worden. Dan komt er vraag naar t .b.c-vrij vee en dat zal weer een prikkel worden, dat zooveel mogelijk veehouders inzien, dat zij gezon­de dieren moeten koopen. Dit is naar zijn meening de weg, waarlangs wij er moeten komen, zouden

Page 131: Diergeneeskunde Friesland

\21

wij de reageerende dieren willen blokkeeren op de hoeve, dan zou het met onze bestrijding juist zoo gaan als in Frankrijk, dan zijn we na 25 jaar zoo­ver, dat niet meer gedaan wordt aan bestrijding, ómdat het blokkeeren net bedrijf van den veehou­der desorganiseert.

De Heer Broersma. De vraag van inleider of er sprake is van een koopvernietigend gebrek, is een­voudig, als bewezen kan worden, dat de t.b.c. be­stond en niet genezen was bij de koop. In 't alge­meen kan men er geen antwoord op geven.

De Heer Veenbaas. Voor deze vraag moeten wij ons de vraag stellen, wat is een koopvernietigend gebrek ? Daarvoor zou de gebruikswaarde van het dier door het feit der reactie, lager moeten zijn.

De Heer Terpstra. Een positieve reactie be­schouw ik niet als een waardevermindering voor een stal waar niet getuberculineerd wordt. W a n ­neer een dier later open t.b.c. krijgt, krijgt de reac­tie meer beteekenis.

De Heer Boer. Het idee van den Heer Terpstra was ook ik toegedaan, n.1. dat heel veel reageeren­de dieren hun tijd goed uitdienen, doch nu zegt i n ­leider, wanneer ik dat dier krijg in een minder goe­de streek, dan komt de ziekte tot uiting. Dit laat­ste geeft een. heel andere kijk op de zaak en dan zou ik zeggen, dat is voor die koe een koopvernie­tigend gebrek.

De Voorzitter vraagt zich af hoe lang het nog zal duren voordat we al dat t.b.c. vee geloosd heb­ben en wat heeft de reputatie van onze veestapel daaronder te lijden.

De Heer Veenbaas. Het dateert reeds van jaren her, dat men in het buitenland zegt, het Friesche vee is, best, maar o die t.b.c. Onze reputatie is in dat opzicht dus reeds niet best.

Men moet dus buiten Friesland zeggen, wij w i l ­len niet anders vee hebben dan onder garantie, dat het niet gereageerd heeft. Dan komen we op een economisch gezonde basis.

De Heer Plet zal zijn vraag nog scherper formu­leeren. Een boer koopt een koe te Leeuwarden op de markt en komt den volgenden dag bij me, het dier wordt getuberculineerd en blijkt te reageeren. Heeft nu dit feit recht op koopvernietiging. Hij be­sprak dat met een advocaat en deze meende van wel.

Over 't algemeen is men van meening, dat dit geen koopvernietigend gebrek is, omdat het geen bewijs is, dat ze in gebruikswaarde verminderd is. Anders wordt de zaak als de kooper vraagt of het dier gereageerd heeft.

De Heer Terpstra wi l er nog op wijzen, dat hem iemand bekend is, die bij verkoop voortdurend zegt, dat het dier gereageerd heeft en hij zegt er bij, maar ik sta voor de koe in en dan brengen ze niets minder op.

De Heer Plet. Uit de besprekingen zijn we dus wel zoover gekomen, dat we zoover moeten ko­men, dat de verkooper het moet zeggen of dat de

kooper er naar moet vragen. Wij moeten dus daar­voor propaganda maken, steeds adviseeren vraagt dieren, die'niet gereageerd hebben. Steeds zou in H Friesch Weekblad een aanduiding moeten voor­komen „Koopt alleen niet reageerend vee". Iedere veearts zou aan het bestuur van de afd. van de Friesche Mij . van Landbouw kunnen voorstellen aan hun leden per circulaire bekend te maken, tot welke conclusie wij hier thans zijn gekomen.

De Heer Wigersma. Zijn wij in staat om met de phymatinereactie of ook met de subcutane vol­doende garantie te geven, gezien de vreemde ge­vallen die zich daarbij voordoen en hoe lang duurt die garantie.

De Heer Bosma. Wanneer we op een gewone Stal (geen stamboekvee) tuberculineeren, weten we na drie maanden niet meer of de betreffende koe heeft gereageerd of niet.

De Heer Veenbaas. Wanneer ze lid zijn van een contrólevereeniging is ook langs dien weg con­trole mogelijk.

De Heer Plet wenscht thans het volgende voor­stel te doen : n.1. bij de autoriteiten er op aandrin­gen, dat er bekendheid aan gegeven wordt, dat de veehouders dieren moeten koopen, die niet gerea­geerd hebben.

Niemand verklaart zich tegen dit voorstel, alleen vraagt de Heer Terpstra hoe daaraan uitvoering zal worden gegeven.

Besloten wordt dat het bestuur zich zal wenden tot den Bond van Coöp. Zuivelfabrieken en tot den Bond van Speculatieve Fabrieken (V.V.Z.)

Hierna stelt de Voorzitter aan de orde het eerste vraagpunt op de agenda vermeld, n.1. Mededeelin­gen betreffende de gevolgen van eenzijdige voede­ring met suikerbieten. Eventueele ziekteverschijn­selen. Vermoedelijke oorzaak. Therapie. Wordt de melkkwaliteit beïnvloed ?

De Heer Broersma zag deze ziektegevallen in zijn praktijk. Hij zag in de verschijnselen bij koeien veel overeenkomst met haemoglobinaemie bij paar­den en waar Prof. Wester daarvan een speciale studie heeft gemaakt, stelde hij zich met dezen in verbinding. Hij stuurde bloed en ontving ten ant­woord, dat in een 2-tal gevallen een verhoogd haemoglobinegehalte was gevonden, in de andere niet. Later zond hij ook spierweefsel en kreeg be­richt, dat van spierdegeneratie geen sprake was. Meer opheldering kreeg hij niet.

De Heer Wigersma zag dezen zomer ook eigen­aardige gevallen, doch hij vroeg zich af of het een kwestie van bietenvergiftiging was dan wel een zoutvergiftiging. Hij vond n.1. dat dieren, die eeni­ge dagen zout water kregen en daaina bieten kre­gen, ziek werden. Hij diende middenzouten toe en gaf goed drinkwater, en dan kwam het terecht. Ook zag hij eenige sterfgevallen optreden en die meent hij te moeten toeschrijven aan bietenvergifti­ging. De verschijnselen kwamen eenigszins over­een met die bij zoutvergiftiging.

Page 132: Diergeneeskunde Friesland

128

Het hoofdverschijnsel was een bloederige diar­rhee, slapte in het achterstel, atonie van de pens, een kleine verhooging van temperatuur. Hij weet niet of ook het drinkwater een rol speelt

De Heer Plet sprak in Zeeland met verschillende boeren over die kwestie, doch daar hadden ze er bij de koeien geen last van. W e l de z.g. peënziekte bij paarden. Hij voerde tijdens de mobilisatie aan paarden suikerbieten zonder dat hij nadeelige ge­volgen heeft waargenomen.

De Heer Terpstra zag een 15-tal runderen bij een veehouder, die ziek werden na het verorberen van suikerbieten. Bij het voeren van loof treedt de ziekte niet op, doch hij kreeg hier wel degelijk de overtuiging, dat de ziekte veroorzaakt werd door de bieten. Hij nam geen temperatuurverhooging waar, doch er trad een paretische toestand op, ook van de pens. Öij de sectie vond hij in de darmen een groote massa dunne faeces, in de hartspier wa­ren tal van bloedingen waar te nemen. Kregen de dieren diarrhee dan was dat een gunstig verschijn­sel, want die werden weer beter.

De Heer Wigersma deelt nog mede, dat hij even­eens bij de sectie tal van groote zwart-roode vlek­ken (bloedingen) in de hartspier waarnam.

De Heer Broersma nam eveneens gevallen waar, waaruit zuiver bleek, dat ze veroorzaakt werden door de bieten. Het hoofdverschijnsel was parese, soms trad diarrhee op. Ook andere jaren worden wel suikerbieten gevoerd, doch dit jaar hadden ze een geringe waarde en een hoog suikergehalte, zoodat dit jaar veel grooter hoeveelheden werden gevoederd.

Hij verrichtte een 4-tal secties, zag ook die bloe­dingen op het hart. Bij enkele zag hij ook een bleeke kleur van het spierweefsel, terwijl dit een zoet-zure reuk had en een onaangename smaak.

De Heer v. d. Kooi meent waargenomen te heb­ben, dat de ziekte optrad wanneer de dieren oud, min of meer rottend bietenloof kregen. De ziekte ontstond niet sleepend, maar plotseling. Hij kreeg den indruk, dat ze bij voedering van versche bie­ten niet optrad.

Verschillende aanwezigen zagen de ziekte zeer zeker bij het gebruik van versche bieten optreden.

De Heer van der Laan zag ook vele gevallen bij koeien, die versche bieten kregen. Van de bieten­bladen zag hij geen nadeelige gevolgen. Bijzonder viel hem op het buitengewoon suf zijn van de pa-tienten. Ze lagen met de kop in de zij. Twee koei­en, die losgebroken waren en overmatig bieten ver­orberd hadden, stierven ; de meesten herstelden.

De Heer Santema zag een zeer sterk function-neeren der slijmvliezen, wat door verschillende col­legae wordt bevestigd.

De Heer Bosma wijst er in verband met dit laat­ste op, dat toediening van 1 K . G . suiker per dag aan runderen met fluor albus veel vuil doet los­

komen en dit wijst er op dat suiker daarop wel de­gelijk invloed heeft.

De Heer Attema nam ook verschillende gevallen waar (digestiestoornis en een waggelenden gang, soms niet meer kunnen staan). Hij dacht niet aan het drinkwater, omdat men het zag bij bietenvoe-dering, terwijl bij de buren, waar ze hetzelfde wa­ter kregen, de ziekte niet optrad. Hij meent, dat de melkgevende dieren minder vatbaar waren, dan de niet melkgevende dieren. De oorzaak was gelegen in de groote hoeveelheid bieten, die de dieren kre­gen en het hooge suikergehalte.

De Heer Veenbaas vraagt of men ook een ver­klaring kan geven van de werking der suiker. Is de parese ook primair ?

De Heer Attema. Bij dieren met melkzucht is het suikergehalte der urine ook verhoogd.

De Heer Veenbaas. Dit kan komen door resorp­tie, want dit is melksuiker.

De Heer J. J. de Jong meent, dat de suiker rem­mend werkt op de nervus vagus. In de urine komen veel suiker en eiwit vóór.

De Heer Groenewold zag bij collega v. d. Sande in Steenbergen meerdere dieren met dezelfde ver­schijnselen ; zoodat deze ziekte zeker ook in Zee­land wel bekend is.

De Heer van der Laan merkt op, dat er naar zijn meening een groot verschil was tusschen deze ziekte en haemoglobinaemie ; bij deze dieren vond men een sterk gestoord bewustzijn.

De Heer Wigersma zag den laatsten tijd ook en­kele gevallen van bietenvergiftiging bij paarden, die een vrij groote hoeveelheid hadden gehad. De verschijnselen leken wel op die bij haemoglobinae­mie, alleen geen roode urine. De dieren stonden te trippelen op stal alsof ze haast niet op de been konden blijven. Hij gaf groote hoeveelheden Bicar-bonas en schreef rust voor.

Ook de Heer Broersma nam die gevallen bij paarden waar.

De Heer Veenbaas vraagt nog of men bij deze dieren ook die eigenaardige acetonlucht krijgt.

Verschillende collegae deelen daarop mede, dat die niet wordt waargenomen.

Tenslotte zou de Heer Veenbaas er nog gaarne op wijzen, dat er in Leeuwarden nu zoo'n mooie gelegenheid is om in dergelijke gevallen een en an­der te laten onderzoeken. Hij verzoekt de collegae daarvan gebruik te willen maken.

Varkenspest. In welke mate kwam dezen zomer varkenspest voor ? In hoeverre is hier van virus-pest sprake geweest ? Hoe is de vermoedelijke weg van infectie ?

De Heer Terpstra zegt, dat bij hem de infectie begonnen is bij een veehouder, die zeugen kocht op de markt te Meppel en van deze boerderij is de besmetting uitgegaan. Van een ander contact was geen sprake.

Hij had aanvankelijk succes met het serum van

Page 133: Diergeneeskunde Friesland

129

Zijverden, maar na een week of 6 werden ze toch ziek ; de beschuttende werking was te kort.

De Heer Bosma had met het serum van Zijverden dezelfde ervaring als de Heer Terpstra. Hij wijst er op, dat een belangrijk verschijnsel om vlekziekte van pest te onderscheiden is, dat men bij de eerste ziekte een heesche stem aantreft, bij pest heeft men dat stellig niet.

De Heer Veenbaas zegt, dat een der collegae hem mededeelde, dat door ratten de ziekte ver­spreid werd. Onmogelijk is dat natuurlijk niet, in-tusschen heeft men van de Duitsche grens uitgaan­de zeer goed de verbreiding der ziekte kunnen waarnemen.

De Heer Zweers deelt nog mede, dat hij aan de slachthuizen te Wolvega tal van gevallen van pest waarnam, waarbij hij geen enkele maal de bekende boutons in de darmen zag, terwijl ook de aandoe­ningen der longen die wel meestal aanwezig wa­ren, lang niet zoo uitgesproken waren als vroegere jaren. Het meest uitgesproken waren steeds de haemorrhagiën, die op tal van plaatsen in buiten­gewoon sterke mate aanwezig waren.

De door hem waargenomen gevallen gaven hem de overtuiging, dat inderdaad bij deze epidemie van viruspest sprake is geweest.

De Heer Bosma stelt de vraag of vleeschvergifti-ging door vleesch van dieren lijdende aan varkens­pest voorkomt. Hij zag enkele gevallen, waarbij door het gebruik van worst ziekteverschijnselen optraden.

De Heer Zweers deelt mede, dat men vroeger wel kon hooren, dat het vleesch van dieren l i j ­dende aan varkenspest, al werd ze ook veroor­zaakt door een paratyphusachtige bacil, in den regel geen schade veroorzaakte. Hij heeft echter steeds het standpunt ingenomen en dat was ook in de vleeschkeuring geldende, dat geen dier lijdende aan varkenspest vrij in de consumptie kon worden gegeven. De lichtere gevallen laat hij steriliseeren, komen ook in het vleesch tal van bloedingen voor, dan laat hij ze vernietigen. Ook bij hem in de ge­meente zijn enkele gevallen voorgekomen, waarbij zeer waarschijnlijk vleesch afkomstig van varkens­pest varkens aanleiding had gegeven tot ziektever­schijnselen, alhoewel niet van ernstigen aard.

Vrije mededeelingen. De Heer Veenbaas kreeg hedenmorgen 2 inspec­

teurs van het Stamboek bij zich met de vraag of zij koeien, die krampigheid vertoonen, opnemen mogen in het Stamboek. Hij zou dat hier gaarne willen bespreken.

De Heer Bosma vond bij krampige koeien nooit iets anders dan een lijden van de klauwen aan de buitenzijde en dat is dan een verkregen gebrek en daartegen is geen bezwaar om ze op te nemen. In de meeste gevallen is krampigheid dus geen reden om ze niet op te nemen.

De Heer Terpstra is een andere meening toege­daan ; de stand en de vorm van de hoef zijn wel

degelijk erfelijk. Men vindt het gebrek steeds weer in dezelfde families. Men vindt bij die dieren lang niet steeds wat, wel is hij het er mede eens, dat het in 95 % van de gevallen in de buitenklauwen zit.

Vergadering van Vrijdag 2 Juni 1922. De Voorzitter stelt aan de orde het eerste vraag­

punt der agenda : „De voor den mensch infecti-euse tepelaandoeningen bij het rund".

De Heer Terpstra. In den herfst van het vorig jaar verzocht een medicus mij met hem mede te gaan naar een patiënt, die meende vlekziekte te hebben. Het bleek, dat bij patiënt aanwezig was een blauwe verkleuring van de huid der handen, waarbij versterf optrad en een ichoreuse ludR aan­wezig was. Patiënt had een temperatuur boven 40° C. en was vrij ernstig ziek. Aan vlekziekte viel, gezien de aard van de aandoening, niet te den­ken. Geen andere verklaring was mogelijk, dan dat het lijden afkomstig was van een tepelaandoe­ning bij de runderen. Er werd besloten een gaaf plekje van een tepel en van de huid van patiënt ter onderzoek te zenden naar de Rijksseruminrichting, respectievelijk het Centraal Laboratorium. Door beide inrichtingen werd een reincultuur van staphy lococcen gevonden.

Uit den aard der zaak werd ook aan pokken ge­dacht, doch waar de zgn. del ontbrak en waar bo­vendien alle melkers werden aangetast, ondanks toegepaste voorzorgsmaatregelen en het toch wel zeer eigenaardig zou zijn als geen der melkers meer onvatbaarheid voor pokken bezat, meent hij dit te kunnen uitsluiten.

De Heer Santema zag ook tal van deze ziektege­vallen in zijn praktijk. Men ziet bij de aangetaste melkers een sterke lymphangitis optreden. Dat het geen pokken zijn, blijkt ook wel hieruit, dat er bij hem menschen geweest zijn, die na hersteld te zijn het lijden na ± 8 weken opnieuw kregen. De mensch is er meer vatbaar voor — wordt vrij ern­stig ziek — dan het rund. Hij zag het lijden optre­den op een geïsoleerd liggende boerderij. Bij na­vraag bleek dat één der melkers leed aan furuncu-lose. Hij meent, dat de besmetting overgaat van mensch op rund en van het rund weder op den mensch.

De Heer Terpstra deelt nog mede, dat niet alle koeien op een stal het kregen, maar wel alle mel­kers. De verspreiding had plaats van boerderij naar boerderij, wellicht overgebracht door vliegen.

De Heer Veenbaas. Hoe was het met de uitge­breidheid van het lijden. Is het ook bekend, dat er door drinken van de melk stomatitis optrad ?

De Heer Terpstra en andere collegae zagen al­leen een aandoening van de huid der handen.

De Heer Broersma zag in één gezin een aandoe­ning van het mondslijmvlies, wat door den behan-delenden geneesheer hieraan werd toegeschreven.

De Heer Bosma. Ieder jaar komen wel enkele dergelijke gevallen voor. Het begint met blaren ter

Page 134: Diergeneeskunde Friesland

130

grootte van een dubbeltje tot een kwartje. Een en­kele maal kan men aan de uier nog een mooie gele blaar vinden, aan de tepel zijn ze in den regel stuk.

De Heer Feddema had verleden jaar twee boer­derijen, waar hetzelfde lijden voorkwam. Er was een koe aangekocht van een kleine melker en deze man bleek bij navraag aan furunculose te hebben geleden. De eerst aangetaste melker op de boer­derij kreeg ook furunkels, maar de volgende de verschijnselen, zooals die door vorige sprekers reeds zijn vermeld.

De Voorzitter. Wijlen collega Schuurmans heeft indertijd in zijn jaarverslag er reeds over geschre­ven, wat ook in mijn jaarverslag is opgenomen. Hij verzoekt de collegae, als zij weer dergelijke geval­len hebben, ook hem eens te waarschuwen. Hij acht het instellen van een serieus onderzoek zeer gewenscht.

De Heer Veenbaas zou in overweging willen ge­ven aan de afd. van de Mi j . voor Geneeskunde te vragen of zij ons gegevens zouden kunnen ver­strekken aangaande frequentie en verloop van dit lijden.

Algemeen kan men zich daarmede vereenigen. Aan de orde komt thans het tweede vraagpunt

der agenda : „Zoutvergiftiging door drinkwater bij het rund."

De Heer Kingma zag verschillende gevallen in zijn praktijk. Er treedt een acute tympanitis op, later diarrhee. De melkgift is belangrijk vermin­derd en langzamerhand worden de dieren mager. Langzamerhand wenden ze wel wat aan het groote zoutgehalte, maar behielden toch een chronische indigestie.

De Heer Feddema. De Voorzitter van de afd. der Fr. Mij . van L . stelde mij de vraag of het voor­kwam, dat bij zoutvergiftiging dieren plotseling stierven zonder voorafgaand ziek zijn. Hij zag dit nimmer.

Geen der collegae heeft dergelijke gevallen waar­genomen.

De Heer Veenbaas. In de afd. Oost-Dongeradeel van de Fr . Mij . v. L . hoorde hij ernstige klachten over sterfte van vee door zout drinkwater. Hij zou de collegae de vraag willen stellen in hoeverre de dieren aan het gebruik van zout water accommo-deeren. Als ze zich vrij goed aanpassen zou het niet zoo erg zijn.

De Heer Bosma stelt de vraag of de dieren te gronde gaan door de opname van te veel zout dan door te veel vocht ; ze gaan door het zoute water natuurlijk zeer sterk drinken. Er is hem een geval bekend van een paard dat in den hooitijd naar Schokland ging en daar niets anders te drinken kreeg dan zeewater, maar het dier werd uit de hand gedrenkt en kreeg dus een beperkte hoeveel­heid water. Dit dier is in uitstekenden toestand te­rug gekomen.

De Heer Tenhaeff kreeg uit de jaarverslagen den indruk, dat het wel wat meeviel als de overgang

geleidelijk was. De Heer Feddema. Dieren, die er aan gewend

waren kregen geen diarrhee, wel de andere. De Heer Kingma zag een geval, waarbij door het

bevriezen van het water de zoutconcentratie nog hooger werd, daar trad bij alle diarrhee op. Hij wi l wel gelooven, dat het te veel drinken invloed heeft, doch zonder twijfel heeft ook de hoeveelheid zout invloed ; men zag dit ook bij pulpvoedering.

De Heer Santema zag bij de sectie van een pa­tiënt een sterke darmleegheid en op 'n 2-tal plaat­sen waren ze over ± 1 0 c M . geinvagineerd, wat zeer kort te voren moet zijn ontstaan, omdat ze zoo uit elkaar waren te halen.

De Heer Broersma wijst er in verband met dit laatste op, dat die invaginaties bij sterke darmperi-staltiek in de agonie en ook post mortaal kunnen optreden.

Vrije mededeelingen. De Heer Kingma. We staan weder voor den tijd

van de vlekziekteenting en waar bij hem varkens­pest de kop reeds weder opsteekt, wenscht hij de vraag te stellen : Is het ook gewenscht, dat we dit jaar eens niet preventief enten, maar alleen curatief omdat we anders meer schade dan voordeel berok­kenen en onze enting inpopulair maken.

De Heer Bosma. Wanneer men eerst goed rond ziet of de varkens er goed uitzien en informeert of de boer er ook wat aan bespeurt, kunnen we heel veel voorkomen.

De Heer Kingma. Wat de Heer Bosma aangeeft is niet voldoende.

De Heer Terpstra. Hoe gaat het met de versprei­ding van varkenspest, kunnen we die keeren ? Hij meent, dat het bij voldoende voorzichtigheid bij de enting wel gaat.

De Heer Ferwerda nam bij de keuring van een schaap in het darmscheil een sterke arteriosclerose waar. Hij toont een photografie hiervan.

Verder beschrijft hij een interessante sectie van een rund. Er werden verruceuse aandoeningen van de hartskleppen gevonden, waarin een etterachtige massa (een reincultuur van coccen). Bij verder on­derzoek bleken ook in de nieren etterblaasjes aan­wezig te zijn, terwijl ook andere organen septicae-mische verschijnselen vertoonden. Bij verder on­derzoek bleek in de endeldarm 'n lange scheur aan­wezig te zijn, die reeds geruimen tijd moet hebben bestaan, gezien de geaardheid hiervan en ook wa­ren fibrinestolsels in het omgevende bindweefsel.

Hij ziet nu dit geval aldus : de endeldarmaan­doening was primair en van daar uit heeft verbrei­ding van etter langs de bloedbaan plaats gehad.

Vergadering van Vrijdag 25 Augustus 1922. In bespreking komt het vraagpunt acetonaemie. De Heer Santema. Toen ik in de praktijk kwam.

meende ik, dat acetonaemie alleen optrad 2 a 3 weken na het kalven. De ervaring heeft mij ge­leerd, dat het ook vroeger optreedt. Hij zag het

Page 135: Diergeneeskunde Friesland

131

vorig jaar zeer veel gevallen van dit lijden. Hij stelt de vraag of er ook verband bestaat met sui-kerbietenvoedering.

De Heer Broersma zag het vorig jaar niet alleen meer acetonaemie, maar ook meer kalfziekte. Bij exploratie voelt de baarmoeder groot en deegach­tig aan. Door de slapte der baarmoeder treedt re­tentie van lochien op en die slapte zou kunnen ont­staan door chron. kalfziekte.

De Voorzitter. Op Ameland kende men de ziekte niet, voordat het krachtvoer kwam. Daarna trad ze op.

De Heer Postma. Het is een bedrijfsziekte, door groote melkgift treedt aan de eene kant kalfziekte aan den anderen kant acetonaemie op. Het kracht­voer speelt hierbij een rol, terwijl ook rheumati-sche factoren mede in het spel zijn.

De Heer Nauta. Het krachtvoer doet hier de deur niet dicht. De ziekte treedt alleen 's winters en niet in het land op. Hij zag het althans niet. Ze knappen in de wei vaak op.

Andere collegae zijn van meening, dat het ook in het land wel degelijk voorkomt.

De Heer Terpstra. We zijn het er allen wel over eens, dat er verband bestaat tusschen kalfziekte en acetonaemie. Beide komt voor bij goede melk-gevers. Bij luchtinsufflatie geneest 90 % , ook bij acetonaemie zien we een slappe waggelende gang. Hij acht het terugblijven der lochien secundair. Er is parese van verschillende organen. Door het sterke voeren zagen we het dit voorjaar zoo veel.

De Heer Oostenbrug. Bij genezing van acetonae­mie ziet men lang niet altijd, dat de lochien afgaan.

De Heer Toman. (Weensch collega). Als oor­zaak van kalfziekte wordt wel aangenomen hersen-anaemie, zou ook acetonaemie niet zijn een anae-mie van het ruggemerg ? Zou de luchtinsufflatie niet een mechanische therapie zijn, waarbij ver­hooging der bloeddruk optreedt ? Hij constateerde, dat op de luchtinsufflatie bij acetonaemie steeds een sterke reactie volgt. Hij nam de temperaturen op en vond ze bijna steeds verhoogd tot 41.5° a 4 2 ° .

De Heer Boer merkt nog op, dat men ze beslist 24 uur moet laten staan, voordat men weer melkt, anders treedt recidive op.

De Heer Terpstra gelooft niet, dat het opblazen i l leen een mechanische werking geeft. Waarom an­ders ook die hooge temperaturen.

De Heer Postma beschouwt kalfziekte en aceto­naemie als een gevolg van weefselslapte en daar­door treedt ook door onvoldoende omzetting ace­ton op. Door het opblazen wordt de hartsactie aan­gezet en daardoor heeft een snellere omzetting plaats en treedt herstel op.

De Heer Kingma. Bij de ernstige gevallen van mond- en klauwzeer wordt soms ook met succes luchtinsufflatie toegepast. Ook hier hebben we een cardiotonische werking.

De Heer Bosma. Bij een koud voorjaar treedt

veel acetonaemie op. Hij is het met den Heer Post­ma eens, dat rheumatische invloeden wel degelijk van belang zijn.

Vrije mededeelingen. De Heer Ferwerda toont een fotografie van de

milt van een paard, die 25 K . G . woog. In het bloedvatengebied was een verkalkt abscesje aan­wezig, waardoor een chronische stuwing optrad. Hij deelt nog mede, dat men bij paarden, die een langen loop hebben gedaan en geslacht worden, een weeke en groote milt vindt.

Verder toont hij een geval van polydactyli bij het schaap.

De Heer Nauta doet mededeeling van een ver-giftigingsgeval bij een koe, die in het land ziek werd. Ze werd naar huis gebracht en viel daar neer. Ze geeft het beeld van een volkomen sopo-reus dier. Het land was den vorigen herfst be­strooid met modder uit de slooten, waarin de wor­telstokken van de waterscheerling aanwezig wa­ren. Patiënt is hersteld en de andere koeien had­den er blijkbaar niet van gegeten.

De Heer Attema stelt de vraag of men ook ver­giftigingsverschijnselen ziet als de koeien eten van de nog groene plant. Hij ziet verschillende ver­schijnselen bij dieren, die hij hieraan toeschrijft.

De Heer de Raadt vermeldt een paar vergifti-gingsgevallen bij twee koeien. Men vond in het land stukken ingedroogde verf. Het gold een kopervergiftiging. Bij de sectie was aan het dier niets te vinden.

De Heer Kingma deelt nog mede, dat hij dit jaar voor het eerst kalfziekte zag bij een eerste kalfs-koe. Ook de Heer Oostenbrug nam dit eenmaal waar.

Vergadering van Vrijdag 24 November 1922. Blaaswormziekte en huisslachtingen, door col­

lega Ferwerda. Spreker wees op het belang van de ministerieele

beschikking inzake de huisslachtingen voor den Frieschen keuringsveearts. Gaat daarna aan de hand van tabellen de financieele schade na tenge­volge der orgaanafkeuringen en wijst op de betee­kenis van deze aandoening voor het Friesche vee als handelsproduct. Vervolgens behandelt hij de bezwaren door den secretaris der Fr. M . v. L . te­gen 's Ministers beslissing ingebracht en conclu­deert, dat daarin geen argument te vinden is om die beslissing te veranderen.

Bij het onderzoek of dan mogelijk voor enkele Friesche gemeenten geen vrijstelling zou zijn te verleenen, wijst hij op de vele moeilijke en duistere punten, die bij het ontstaan van de ziekte een rol schijnen te spelen. Waar de voorloopige cijfers der keuring in verreweg de meeste gemeenten buiten­gewoon hoog zijn, daar meent hij toch te moeten concludeeren, dat uit een oogpunt van volksge­zondheid voor geheel Friesland de huisslachtingen moeten blijven onder de bepalingen van de wet.

Page 136: Diergeneeskunde Friesland

132

Zal dan echter resultaat worden bereikt, dan is die bepaling alleen niet voldoende. Veel zal aftUM^ gen van het werk van den keuringsveearts. Daar­om wekt spreker deze op, na de keuring en vernie­tiging der aangetaste organen te hebben bespro­ken, deze zaak met den meesten ernst te behande­len. Door populariseering van de kennis dezer ziekte zal men moeten trachten ook de huisslach­ter gewonnen te krijgen voor het mooie doel om door de vleeschkeuring deze ernstige ziekte te be­strijden en daardoor samen te werken in het be­lang van de gezondheid van den mensch en van ons Friesche vee.

De Voorzitter zegt inleider dank en geeft gele­genheid tot discussie.

De Heer Wigersma stelt de vraag of het niet mogelijk zou zijn aan inleiders stuk een kleine sta­tistiek in zake het voorkomen bij den mensch te verbinden, dat zou op het publiek meer indruk maken.

De Heer Santema. Inleider gaf een berekening van de financieele schade door orgaanafkeuring voor Friesland ; toch zullen er door koken verschil­lende organen geschikt gemaakt kunnen worden.

De Heer Broersma merkt op, dat het feit, dat men bij vette dieren soms vele echinococcen aan­treft, nog geen bewijs is, dat de dieren er niet aan lijden. ,

De Heer Veenbaas. Het feit van de beleering acht hij van groot belang. Hij zou gezien de men­taliteit van onze bevolking en de financieele misère het beter achten eerst de menschen er voor te win­nen en ze dan in te voeren. Hij stelt de vraag hoe lang de tijd is, gedurende welke de Heer Ferwerda zijn gegevens verzamelde en acht het beter de cij­fers weg te laten.

Inleider nam Argentinië als voorbeeld, doch hij acht dit geen gelukkig voorbeeld, gezien de groote verschillen met ons land.

In West-Dongeradeel komt echinococcose be­trekkelijk wemig bij dieren en veel bij den mensch voor.

De Heer Ferwerda. De idee Wigersma is mooi, maar niet zoo gemakkelijk bereikbaar.

De Heer Tenhaeff informeerde bij de chirurgen te Leeuwarden en vernam, dat het aantal gevallen M den mensch stellig niet afnam.

De Heer Ferwerda. Wat de Heer Santema's op­merking betreft, tot nog toe worden als regel al de levers afgekeurd, we kunnen bewarend werken als we maar zorgen er bij te zijn als ze gekookt wor­den.

Aan den Heer Veenbaas zou hij Willen zeggen, dat Argentinië in elk geval geleerd heeft, dat kleine getallen heel gauw kunnen veranderen. Zijn stati­stiek loopt over drie maanden en hij wil die cijfers dan ook heelemaal niet als vaststaande aannemen, alleen geven zij een voorloopige kijk.

Frankrijk trekt veel Hollandsch vee en daar wor­den krachtige maatregelen tegen echinococcose

genomen. Wat zou men daar zeggen als ze hoor­den, dat 16 % onzer dieren er aan lijdende wareuf?

De Heer Veenbaas. Als voorloopige kijk vind ik het best, maar ik zou willen vragen, is het nu reeds de tijd om de argumenten tegenover die van de Fr. Mi j . v. L . te stellen.

De Heer Schaap. Is de Heer Veenbaas tegen de keuring van huisslachtingen ja of neen.

De Heer Zweers. Laten we de menschen in de Friesche Mi j . v. L . er buiten laten, want zij grijpen slechts de economische omstandigheden aan om de keuring der huisslachtingen van zich af te schui­ven.

De Heer Ténhaeff. Alleen met beleering komen we er niet. Maar hij zou willen vragen, waarom geen dispensatie van de levende keuring voor de huisslachtingen kan worden verleend.

De Heer Terpstra kan zich niet voorstellen, dat de keuring der huisslachtingen nu zoo tegen het belang der veehouders is, dat ze er af zou moeten.

De Heer Santema. Wanneer men de keuring der huisslachtingen zou willen uitschakelen, acht hij de contröle onmogelijk.

De Heer Ferwerda. De levende keuring bij de huisslachtingen, speciaal van kleine dieren, zou kunnen vervallen. We zouden dit in den Haag ken­baar kunnen maken.

De Heer J. J. de Jong zegt niets voor de levende keuring in 't algemeen te gevoelen. De heele keu­ring wordt er impopulair door.

De Heer Postma acht de levende keuring bij de groote dieren van veel belang.

De Heer Zweers. Waar aan sommige gemeenten dispensatie van de keuring van huisslachtingen wordt verleend, deze in Friesland wordt geweigerd op grond van echinococcose, zou daar dispensatie van de levende keuring mogelijk moeten zijn.

Besloten wordt deze meening aan den hoofd­inspecteur door tusschenkomst van den inspecteur voor onze provincie kenbaar te maken en het hoofdbestuur te verzoeken daaraan adhaesie te be­tuigen. Ê l

De Heer Wigersma leidt in : „De phymatine­reactie en hare toepassing in de praktijk".

Spreker begint met te zeggen, dat zijn betoog een verdere strekking heeft, dan de Gezondheids­dienst alleen.

Het is het derde jaar, dat ze in het groot wordt toegepast en eerst verleden jaar, zooals we nu meenen, dat het moet. De ervaring is dus een zeer jeugdige.

Het eerste jaar, toen we één keer druppelden, bleek dat dit niet voldoende was en nu we twee maal druppelen, blijkt dat deze reactie zeer gevoe­lig is. Is ze voldoende bestudeerd om te kunnen zeggen, dat we er in alle opzichten op af kunnen gaan ?

Tuberculine kan in handen van onbevoegden ko­men, maar ook bij phymatine is dat niet uitgeslo­ten. Ligt de contröle in handen van den veearts,

Page 137: Diergeneeskunde Friesland

133 *

dan kan men met alle mogelijke zaken rekening houdende, de reactie interpreteeren. Dit kan een niet-veearts, een controleur niet. We leggen in het laatste geval een nieuwe reactie, die we nog niet geheel kennen, in handen van een niet-veearts. Dit van een wetenschappelijk standpunt.

Laten we nu de zaak van den economischen kant bezien. We hebben ons altijd verzet tegen tu­berculine in handen van onbevoegden ; nu is die mogelijkheid opengesteld voor phymatine. Kleine praktijken met intensieve uitoefening zijn alleen bestaanbaar, als we alles behandelen, wat aan óns behoort.

Er zijn natuurlijk groote moeilijkheden, maar dit mag niet beletten, dat het toezicht blijft bij den veearts.

Op dit oogenblik is de gelegenheid opengesteld, dat ze wordt toegepast door een controleur, zon* der toezicht van een veearts en dit geldt ook voor het Stamboek.

Hij wi l het volgende concludeeren : En uit een wetenschappelijk èn uit een oogpunt van collegia­liteit is het verwerpelijk, dat de contróle van de phymatine-reactie aan de veeartsen wordt ontno­men.

Hierna wordt tot bespreking van dit punt over­gegaan.

De H eer Terpstra. Het Stamboek wi l tubercuii-natie uitsluiten, maar de klinisch zieke dieren wor­den er door den veearts uitgehaald. In Terwispel is men buiten den Gezondheidsdienst gegaan? ;ta daar doet de fabriek het nu nog los daarvan, dus door een controleur.

De Heer Hofstra. De veearts moet persoonlijk verantwoordelijk blijven. We kunnen verder geen algemeene regels aangeven of een controleur dit of dat doen mag, mits de veearts maar aansprakelijk blijft.

De Heer de Raadt. Als de Heer Hofstra een ver­klaring moet afgeven, dat een dier niet lijdende is aan tuberculose, geeft hij die ook af, als hij niet zelf het onderzoek heeft verricht ?

De Heer Hofstra. Voor het Stamboek neen, voor de fabriek wel.

De Heer J. J. de Jong. Ik zou de controleur niet willen missen, voor allerlei administratieve din­gen, maar ik blijf verantwoordelijk.

De Heer Plet. Voor eenige jaren is deze kwestie ook reeds besproken en toen waren de heeren het er niet over eens, wat nu precies door den vee­arts moet geschieden. Ik ben van meening, dat het in alle opzichten moet blijven in handen van den veearts.

De Heer Veenbaas. De kwestie is niet zoo ge­makkelijk. Men heeft hem wel eens gezegd, je moet dat nu eens bekijken als veearts alleen, maar dat kan hij niet. De moeilijkheid is voor hem, hoe krijg ik de toestand zoodanig, dat de Gezondheids­dienst bestaan blijft en meer nog, dat ze zich uit­breidt. De overwegingen in de commissie van toe­

zicht en in de alg. vergadering gaan van een an­der standpunt u i t : het moet zoo weinig mogelijk kosten. Hij meende, dat hij in zijn laatste missive aan de fabrieken alle partijen zou kunnen bevredi­gen. Hij meent, dat de verhouding veearts-contro­leur zoo moet zijn als die van veearts-hulpkeur­meester. De veearts is de verantwoordelijke per­soon en moet dit blijven.

Iedere fabriek moet de voor haar best passende wijze volgen. De veearts moet met het klinisch on­derzoek gelijk opwerken met den controleur en ook controleeren of het dier reageert of niet.

De commissie van toezicht droeg hem op eens in Duitschland te gaan kijken, waar men bij een Stamboek heeft 7 veeartsen voor de t.b.c.bestrij-ding en één voor abortus.

De zaak Terwispel en Olterterp is voor hem zeer moeilijk. Hij is het met den toestand daar absoluut niet eens. In Terwispel is de Gezondheidsdienst afgeschaft, maar de fabriek werkt nog door en hij wi l trachten, daar ter wille van de zaak, zelf het klinisch onderzoek ter hand te nemen om ze weer in het goede spoor te krijgen.

De Heer Eggink Jr. Ik ben niet van plan om me door de fabriek te Terwispel aan den kant te la ­ten zetten.

De Heer Veenbaas. Ik hoop die zaak daar weer in de goede lijn te krijgen.

De Heer Wigersma. Iedereen zegt hier, dat het toezicht moet blijven bij den veearts, maar er zijn reeds voorbeelden te over, dat het toezicht heele­maal niet bij den veearts berust. De groote fout, die gemaakt is, is dat de phymatinereactie en haar contröle aan den veearts ontnomen is. Wanneer de vergadering het met hem eens is, zou hij den Gezondheidsdienst willen verzoeken om te zorgen, dat het toezicht weer bij de veeartsen komt.

De Heer Veenbaas. Het staat in de circulaire duidelijk genoeg, dat dit toezicht bij den veearts behoort.

De Heer Hofstra. De phymatine moest gestuurd worden aan de veeartsen en niet aan de fabriek, dan konden feiten als waarop de Heer Wigersma doelt, niet meer voorkomen.

De Heer Plet. In deze kwestie is de groote lijn de vraag : Is het wenschelijk, dat het tuberculose-onderzoek of een deel er van in handen komt van leeken ?

De Heer Wigersma. Zouden we de conclusie van den Heer Plet aanvaarden, dan is de Gezondheids­dienst onmogelijk. Wij moeten de werkzaamheden regelen en niet de fabriek, zooals dat nu geschiedt.

De Heer Plet. Aldus redeneerende, toonen de heeren bang te worden voor hun eigen schaduw.

Hierna sluit de Voorzitter de discussie, waarna de Heer Attema het woord verkrijgt over ; „Een algemeen bekende kwaal, die niet in de handboe­ken wordt beschreven."

Op de hem eigene humoristische wijze behandelt

Page 138: Diergeneeskunde Friesland

• 134

spreker zijn onderwerp, zoodat dan ook meerma­len een hartelijk gelach opklinkt.

De kwaal, die spreker bedoelt, is u allen bekend, zoo zegt hij, n.1. het voorkomen van kruisverlam-ming bij overigens gezonde paarden. Op een gege­ven oogenblik kunnen de dieren niet staan of ver­toonen een waggelenden gang, terwijl ze den vo-rigen dag nog volkomen gezond waren. De eige­naar spreekt van beroerte. De kwaal heeft eenige overeenkomst met haemoglobinurie.

Toen hij pas in de praktijk kwam paste hij eën flinke aderlating toe en smeren van het kruis. Zelfs spoot hij strychnine in, met het schitterende resul­taat, dat hij aan den medicus strychninevergifti-ging kon demonstreeren. Toen hij ondervond, dat de kwaal veel voorkwam, vooral in den weidetijd, zocht hij zijn handboeken na, maar vond niets. Ge­lukte het niet de dieren spoedig op de been te krij­gen, dan was afmaken de beste therapie.

Na lang zoeken vond hij er iets over in een werkje van Putsch (1885), terwijl ook Tapken er over schrijft.

In Dieckerhof wordt onder de „Krankheiten der Skeletmuskulatur" een lijden beschreven aange­duid als Spierkrankheit en als chronische Kreuz-lahme. In de overige literatuur vindt men er niets van.

De kwaal ontstaat plotseling. In rust worden beide achterbeenen belast, het bekken hangt er zoo'n beetje bij. Slechts in enkele gevallen wordt herstel verkregen, meestal genezen ze niet. Veu­lens gaan soms dood.

De aetiologie is onbekend ; bij veulens soms na een ongewoon transport op warme dagen.

De Heer Hofstra merkt op, dat Wester ook zoo'n patiënt demonstreerde. Volgens Wester is het een distorsie van de hals- of kruiswervels. Dan krij­gen we atactische verschijnselen en het buigen van de hals is vrijwel onmogelijk door de pijnlijkheid. Wanneer het opnemen van voedsel hun gemakke­lijk wordt gemaakt, eten ze veel. Het schijnt meer op kleigrond dan op zandgrond te worden waar­genomen.

De Heer Bosma zegt, dat dit lijden reeds jaren geleden is besproken. Thomassen zocht de oorzaak in het lendenmerg en vond in de coupes kleine kleurbare lichaampjes, die op coccen geleken, doch het niet waren. Thomassen schreef het toe aan een infectie, gebonden aan den kleibodem. De Heer Bosma bestrijdt dan ook de meening, dat het een distorsie der wervels zou zijn.

De Heer Broersma wijst op een betreffend arti­kel van Dr. v .d. Kamp in ons Tijdschrift.

De Heer Oostenbrug vraagt waarom het juist bij jonge paarden voorkomt.

De Heer Hofstra. Door springen, uitglijden enz. Ook de Heer Terpstra zag het meermalen ont­

staan in zijn bijzijn. De Voorzitter zegt inleider en zij die aan de be­

spreking deelnamen, dank.

Vrije mededeelingen. Bij de rondvraag wordt door den Voorzitter een

geval van vermoedelijke hondsdolheid bij een koe te Noordwolde ter sprake gebracht. Hij beschrijft de waargenomen verschijnselen en deelt mede, dat bij een dier aan meningitis lijdende, geen verlam­ming optreedt. Dit was hier wel het geval.

Verschillende leden zagen bij meningitis wel verlamming optreden.

Vergadering van Vrijdag 19 Januari 1923. Wat is de beste methode van bedwelming bij

kleine huisdieren voor het platteland ? In het algemeen geschiedt de bedwelming bij

groote huisdieren met een schietmasker. Bij run­deren gaat dat uitstekend ; doch bij paarden kan het zeer gevaarlijk zijn. De bedwelming van kleine huisdieren kan geschieden met een klein schiet­masker, verschillende slagers hebben daarover ge­klaagd en het is ook zeer gevaarlijk. Het Klein-schmidtsche apparaat is zeer geschikt voor kleine huisdieren ; bij voldoende routine geeft het beste resultaten.

De Heer Nauta. Slagers, die een enkele maal slachten krijgen die routine nooit. Hij vindt het beulerij. Bij hem wordt nu een klein schietmas­ker gebruikt en het varken met een touw in de bek gefixeerd en dit bevalt uitstekend.

De Heer de Raadt ziet geen ernstig gevaar in het gebruik van het schietmasker. Natuurlijk moet men er voorzichtig mee zijn. Bij hem wordt met volledig succes het kleine schietmasker gebruikt en de menschen zijn er ook zeer mee ingenomen.

De Heer Ferwerda. Hq vindt, wat hij er tot nog toe van zag bij kleine dieren een mishandeling. Het Kleinschmidtsche apparaat is bij schapen en nuch­tere kalveren niet toe te passen en het schietmas­ker is daar zeer gevaarlijk. .

De Heer Zweers. Naar zijn meening is het jam­mer, dat de kopslag voor schapen en nucht. kal­veren is verboden, omdat het daarbij een uitne­mende methode van bedwelmen is.

De Heer Swierstra. Een bezwaar van de kop­slag is, dat men de contröle mist of deze inder­daad werd toegepast.

Aan het Hoofdbestuur zal worden bericht, dat de Heer Veenbaas een en ander in het Hoofdbe­stuur zal ter sprake brengen.

Zwarte vlekken bij runderen en clandestiene tu­berculinaties.

De Heer Terpstra. Het Friesch Rundveestam­boek heeft besloten geen dieren meer op te ne­men, die clandestien zijn getuberculineerd. Wat moeten wij ? Zwarte vlekjes wegnemen of niet ?

De Heer Santema. Het wegnemen der vlekken is fraude en dat mogen wij nooit aanraden, doch clandestiene tuberculinatie d. w. z. van dieren, die in het Stamboek staan, is geheel iets anders. Hij vraagt niet, wanneer hij tuberculineert bij een par­ticulier of er ook Stamboekkoeien bij zijn, daar-

Page 139: Diergeneeskunde Friesland

135

mede heeft hij niets noodig, dat is een kwestie tus­schen den veehouder en het Stamboek.

De Voorzitter zegt, dat allen het er wel over eens zijn, dat het wegmaken der zwarte vlekken niet mag gebeuren. Wat wenscht het Stamboek met die clandestiene tuberculinaties ?

De Heer Veenbaas. Toen de Heer Terpstra hem daarover eens sprak, zeide hij, dan moet het eerst worden aangegeven bij het Stamboek. Dit moet zoo nauwkeurig mogelijke gegevens hebben. Als het Stamboek niet weet of een dier getuberculi­neerd is, zou dit aanleiding kunnen geven tot aller­lei moeilijkheden.

De Voorzitter is het er mede eens, dat de sa­menwerking zeer nuttig en gewenscht is.

De Heer Bosma. Wanneer er een veehouder met Stamboekvee komt, die bijv. 10 koeien wil laten tuberculineeren, om melk voor eigen gebruik te nebben, dan is daartegen toch geen bezwaar.

De Voorzitter. Men zal dan den boer moeten waarschuwen, dat hij verplicht is, dit bij het Stam­boek aan te geven.

De Heer Kingma. Ik geloof wel te begrijpen, wat er achter zit, de menschen, die niets deden, krij­gen een voorsprong op andere, die met het goede meegingen. Hij meent daarom ook, dat wij met het Stamboek mede moeten werken.

Vergadering van Vrijdag 25 Mei 1923. De Voorzitter stelt voor eerst punt 5 der agenda

te behandelen, n.1. het vraagpunt : Behandeling van vreemde voorwerpen in den slokdarm en tym­panitis in het algemeen."

De Heer Broersma. In Hutyra & Marek wordt be­schreven, dat bij een lang verblijf van een vreemd voorwerp in den slokdarm necrose kan optreden. Hij houdt dan ook vol, dat in het door hem gede­monstreerde geval, door hem de slokdarm niet is geperforeerd. Hij zag ook bij eenige secties, dat het vreemde voorwerp door de slokdarm was heen­gegaan.

Hij gebruikt bij het verwijderen van vreemde voorwerpen uit den slokdarm de bekende stalen sonde. Het naar voren brengen en dan manueel door de mond verwijderen van het voorwerp, past hij niet meer toe, omdat men zich daarbij steeds verwond, wat in de praktijk te lastig is. In de laat­ste 21/2 jaar heeft hij 41 gevallen behandeld, waar­van er 2 zijn doodgegaan, doch niet door de sonde.

De zitplaats is als regel het midden van de hals, een enkele maal, doch zelden, bij de ingang der maag. Zit het voorwerp zeer vast, dan tracht hg natuurlijk niet het met geweld te verwijderen, doch laat het zitten en doet zoo noodig penssteek. Zoo­dra hij met de sonde belangrijke tegenstand voelt, houdt hij er mede op. Er zijn ook collegae, die zeggen, laat het maar zitten, het gaat er van zelf uit, doch die methode kan hij niet goedkeuren.

Het meest doen zich de gevallen voor, wanneer de koeien 's morgens direct aardappels krijgen.

Beter is het eerst hooi of pulp te geven, anders zijn de dieren te gulzig.

De Heer Terpstra gebruikt nooit de slokdarm-sonde, maar brengt de voorwerpen naar buiten. Hij laat de hals gestrekt houden en duwt het met de handen naar voren, wat meer op handigheid dan op kracht aankomt. Hij behoeft dan niet met de hand in de bek. Hij blijft bij zijn meening, dat bij het door den Heer B. gedemonstreerde geval de slokdarm was geperforeerd.

De Heer Ferwerda. De Heer Broersma wil de sonde gebruiken en wijst daarvoor op het gevaar van necrose. Intusschen de stukken, die erg vast zitten, laat ook hij zitten en daarbij is toch wel het gevaar voor necrose het grootst.

De Heer Broersma. Het aantal gevallen, wat hij laat zitten is klein, ± 2 a 3. Het gevaar van tym­panitis is evenmin denkbeeldig, het komt meerma­len voor, dat ze aan tympanitis doodgaan. Hij vindt het geen peulschilletje om ze weer in de bek terug te brengen, vooral een stuk biet niet.

De Heer de Raadt gebruikt de sonde niet. Lukt het niet om het voorwerp naar buiten te brengen dan laat hij het zitten en als er gevaar dreigt dient penssteek toch te worden gedaan. Hij acht het een bezwaar eerst hooi of pulp te voeren, omdat ze dan sterker tympanitisch worden.

De Heer H. Postjna. Ook hij begon met de slok­darmsonde en had daarmede goed succes, zoodat hij niet begreep, dat verschillende collegae er zoo bang voor waren. Intusschen op een kwaden mor­gen zat hij er door voor hij er om dacht. Zelfs bij voorzichtig werken dreigt het gevaar van perfo­ratie. Sindsdien gebruikt hij de sonde niet weer ; wanneer hij het voorwerp voelen kan, lukt het als regel het door duwen naar buiten te krijgen.

De Heer Wigersma. Hij gebruikt de sonde wel, maar zeer voorzichtig. Hij probeert eerst uitwen­dig of hij het met de handen kan heen en weer be­wegen, zoo niet, dan gaat hij er niet met de sonde in. Het gevaar voor tympanitis dreigt kort na het vastraken. Wanneer het eenige uren gezeten heeft valt het wat mee. Ook hij acht het eenige dagen laten zitten van een stuk biet, met het oog op necrose gevaarlijk.

De Heer Kingma is het eens met den Heer W i ­gersma. Hij gebruikt de sonde nooit onbeschermd, doch doet er een lap omheen. Met den Heer Broer­sma is hij het eens, dat het beter is eerst hooi of pulp te voeren.

De Heer ten Hoopen zegt eveneens, dat men bij een behoorlijk omwinden van de sonde geen per­foratie krijgt. Wanneer de dieren bij het eten de kop niet omhoog kunnen doen, krijgen ze geen aardappel in de keel ; daarom hebben de boeren in Drente er een balk voorlangs.

De Heer Attema vindt de sonde onnoodig. Is het dier tympanitisch, dan doet hij penssteek, zoo niet dan laat hij de trocard bij den veehouder. Hij tracht het voorwerp naar buiten te verwijderen en

Page 140: Diergeneeskunde Friesland

136

gaat daarvoor zoo noodig ook met de hand in de bek. Van vergroeiingen na penssteek had hij nim­mer last.

De Heer Hofstra acht de in deze gevallen ge­bruikte penstrocard te dik en te kort. Hij liet er een maken, die 3 a 4 mM. dik is en ± 20 cM. lang en deze is voor verwijdering van gas voldoende.

De Heer Broersma zag dit jaar veel tympanitis veroorzaakt door aardappelvoedering. Er treedt daarbij een zeer sterke gisting op, die lang aan­houdt. Hij confereerde daarover met Prof. Sjollema en deze ried aan kalkwater, resorcine enz., een algemeen middel om de gassen te binden kent hij niet. Hij heeft ook wel beenderkool gebruikt, doch zonder succes.

Bij den mensch worden Bismuthpreparaten ge­bruikt, doch die zijn voor ons veel te duur.

De Heer Attema. Bij de tympanitis door aard­appelen kan het aangewezen zijn penssnede te doen. Hij deed dit verschillende malen en dat gaat zeer goed.

De Heer Veenbaas stelt de vraag, waarom bij aardappelvoedering zulk een sterke gisting op­treedt. De rantsoenen schijnen van veel beteekenis te zijn.

De Heer Huizinga gebruikt bij deze dieren met succes veratrine ; ze gaan dan heftig braken.

De Heer Terpstra trachtte de dieren aan 't bra­ken te brengen met pulv. veratri albi en tart. emet. doch dat lukte niet altijd. Hij deed daarom ook penssnede.

De Heer Toman. Ook zij deden penssnede en hechtten daarbij niet, dat is beslist niet noodig.

Vergadering van Vrijdag 27 Juli 1923.

De Voorzitter geeft het woord aan den Heer A. H. Veenbaas voor zijn inleiding over het „abortus-en steriliteitsvraagstuk".

Waar een uitvoerig verslag van het gesprokene in ons Tijdschrift zal verschijnen, zij hier met het vermelden van enkele punten volstaan.

In het buitenland wordt veel gewerkt in het abortusvraagstuk, in de laatste jaren vooral in Amerika. Zeiler heeft in het „Zeitschrift für Tier-heilkünde" van 1923 een zeer uitvoerig Sammel-referaat gegeven.

Sedert 1918 hebben we ons in Friesland op een meer nauwkeurige studie toegelegd, welke tot einddoel had vele stammen van vele boerderijen te verzamelen, om deze eventueel later voor immuni-satieproeven te gebruiken.

Men onderzoeke daartoe maaginhoud van een geaborteerd foetus met hangende druppel en vol­gens Gram gekleurd. Men kweeke op serumagar met toevoeging van gentianaviolet.

Voor de diagnose is verder de caviaenting van veel beteekenis. Na caviapassage kan uit veront­reinigd materiaal een reincultuur worden verkre­gen. Verder is de agglutinatie van bloedserum van

groote waarde. Jammer is dat deze agglutinatie soms eerst na de abortus optreedt.

Gebleken is dat de Bangsche bacil zich niet op­houdt in de niet drachtige uterus. Ze verdwijnt daaruit binnen 30 dagen na het aborteeren, bij uit­zondering iets later, wanneer de nageboorte laat is afgegaan.

Na de eerste abortus treedt als regel immuniteit op. De vatbaarheid schijnt eerst met de geslachts­rijpheid in te treden.

De behandeling geschiede door hygiënische maatregelen, door het bloedonderzoek gesteund ; eventueel met seruminspuiting.

Zoodra de dieren alle gekalfd hebben kan met volvirulent materiaal worden geënt. Smetstofver­spreiding komt hierbij practisch niet voor, omdat de bacillen in het lichaam worden vernietigd.

Tot dusverre is het resultaat hoopgevend ; al­leen een enkel dier schijnt tengevolge van de en­ting tijdelijk steriel te blijven.

Daarna behandelt inleider in korte trekken de steriliteit, waarbij vooral op het groote belang van een systematisch spermaonderzoek wordt gewe­zen. Nadat men omtrent de spermaproductie vol­doende zekerheid heeft verkregen, kan men de koeien aan een behandeling onderwerpen. Daarbij speelt de Albrechtsen therapie nog altijd een groo­te rol. Vooral systematisch uterus- en ovarium-onderzoek kan ons verder brengen. Er zal echter nog heel wat water door den Rijn moeten loopen, voor we in staat zijn door medicamenteuse behan­deling de periode, waarbinnen steriliteit van na­ture geneest, belangrijk kunnen inkorten. Dit toch moet ons einddoel zijn, als we het optreden niet kunnen verhinderen.

Bij de bespreking van dit onderwerp vraagt de Heer Attema naar het gebruik van trypaanblauw intraveneus, terwijl de Heer Ferwerda vraagt of het niet mogelijk zou zijn dit in het vaginaalslijm-vlies in te spuiten, omdat het zich langs de lymph-banen verbreidt.

De Heer Veenbaas ziet hiertegen practische be­zwaren.

De Heer Attema deelt mede, dat een boer zout in de scheede bracht. Ook wijst hij op het met succes aanwenden van zilverpreparaten bij kop­ziekte.

De Heer Oostenbrug vraagt of na inspuiting van volvirulente abortusbacillen op geen enkel tijdstip later bacillen worden teruggevonden.

De Heer Veenbaas antwoordt dat Zeiler dit heeft uitgemaakt en daarop neen antwoordt, zoodat daardoor derhalve geen abortusverspreiding zal plaats hebben. Hij stelt voor voorloopig alleen be­smette stallen in te spuiten.

De Heer Attema vraagt of niet-concipieeren na inspuiting van 5 cM 3 . niet was te voorkomen door lager te doseeren.

De Heer Veenbaas antwoordt, dat dit gepro­beerd is. Hij acht de resultaten met virulent mate-

Page 141: Diergeneeskunde Friesland

137

riaal veel beter dan met avirulent en hij acht verder het behandelen van den veestapel met den stam van de betreffende veestapel zelf van belang. Hij vestigt er de aandacht op, dat men het in Enge­land van het meeste belang acht de entstof na het kweeken zoo spoedig mogelijk te verzenden.

De Voorzitter bedankt inleider voor zijn interes­sante lezing en beschouwingen en zegt hem steun toe bij zijn voorstel tot benoeming van een com­missie voor dit vraagstuk. Hij acht het van groot belang, dat deze zaak in Nederland eens goed wordt nagegaan. Hij vestigt tevens de aandacht van de leden op het zenden van materiaal naar de Rijksseruminrichting. De directeur is ook een groot voorstander van het denkbeeld de veebeslagen zooveel mogelijk te behandelen met entstoffen ver­kregen met de betreffende stam.

Vrije mededeelingen. De Heer H. Postma deelt een geval mede van

een paard, dat na castratie met veel bloedverlies, absoluut blind werd. Hij stelde zich een verklaring er van voor met netvliesbloedingen, maar bereikte met oogspiegelen niet veel. De pupil was rood, maar bloed kon hij niet opmerken.

De Heer Ferwerda deelt een vergissing bij de keuring van een varken mede. In de lever waren talrijke kleine miliaire haardjes gevonden en ook in de nieren. In de klieren was niets te vinden, dus gold het geen t.b.c, hoewel het daarop bij opper­vlakkige beschouwing veel geleek. Het bleek een jonge infectie met echinococcen te zijn.

De Heer de Raadt demonstreert een aantal vlek­ziekteculturen van 1917 af, die nog absoluut niet troebel zijn geworden ; zulks in tegenstelling met een opvatting dat ze dit wel steeds zullen doen.

De Heer Veenbaas zal graag eens nagaan of er nog levende bacillen in te vinden zijn.

Vergadering van Vrijdag 23 November 1923. De Heer de Raadt krijgt het woord voor zijn in­

leiding over: „Torsio Uteri — Voorkomen — Be­handeling".

Spreker deelt mede, dat hij dit onderwerp uit het door hem zeer geliefd vak de verloskunde, koos, omdat zijn inzichten en ervaringen verschillen van wat we uit de litteratuur en leerboeken er van we­ten.

De eerste beschrijving van T. U. dateert van omstreeks 1830 (Prof. Numan), terwijl omstreeks 1840 Zwitsersche veeartsen de T. U. als goed be­kend beschrijven. Torsio Uteri komt het meest voor bij het rund, terwijl ze bij 't paard zeldzaam is. Spreker memoreert verschillende anatomische verschillen, waardoor dit verklaarbaar wordt.

Regel is, dat men de T. U. aantreft bij koeien, die reeds eerder gekalfd hebben ; bij prinriparae is ze zeldzaam ; er zijn enkele gevallen beschreven. Spreker behandelde een 6-tal gevallen bij primi-parae.

Op 1200 abnormale verlossingen is door spre­ker 133 maal torsio uteri waargenomen. (11 %). De meeste gevallen van T. U. treden op tijdens de partus of op 't eind van de drachtigheid.

Wat de oorzaak betreft, er zijn praedisponeeren-de en directe oorzaken.

Tot de eerste behooren naast de anatomische bouw van het rund, het achter gaan staan en voor op de knieën liggen en ook als ze uit spoorwagens naar beneden moeten loopen. Opmerkelijk is het groot aantal gevallen, die spreker te behandelen krijgt bij kooplui, die van Groningen op Leeuwar­den handelen. Verder kunnen als praedisponeeren-de oorzaken worden genoemd verslapping der breede baarmoederbanden en van de buikwand. De directe oorzaak is een actieve foetale beweging. We treffen bij T. U. in 't grootste aantal gevallen een zware vrucht aan. Dat de torsio het.meest tij­dens de partus optreedt blijkt daaruit, dat we in de meeste gevallen de cervix na opheffing der torsie open vinden, terwijl we in de meeste geval­len ook tijdens de torsie met de hand in de uterus kunnen dringen.

Richting en Graad. De torsie kan zijn naar links of naar rechts en in tegenstelling met wat sprekers hooggeachte leermeester De Bruin beweerde, vond hij de meeste draaiingen naar links en wel van de 133 gevallen 111 maal naar L. en 22 maal naar R.

De draaiing kan 90, 180 of 270° zijn, bij nog verdere draaiing verscheuring. De Bruin zegt, dat meestal een deel van het vruchtwater is afgevloeid, spreker is het daarmede niet eens, in 't overgroote deel der gevallen zijn de vruchtvliezen zelfs niet gebroken.

Nadat spreker heeft toegelicht hoe men uit het verhaal van den eigenaar dikwijls reeds de diag­nose stelt en heeft beschreven in welke toestand men de patiënt aantreft, geeft hij aan hoe men de richting der torsie kan onderkennen, wat uit den aard der zaak van 't grootste belang is. Zijn ge­woonte is met de linkerhand te exploreeren, omdat hij uit ervaring weet, dat de meeste torsies naar links zijn .en men dan met de linkerhand het ge­makkelijkst door de windingen kan komen. Voelt hij dan een streng van rechts achter naar links voor, dan is het een torsie naar links, boven 90° heeft de 2de streng een gekruist verloop met de bovenste. In den beginne heeft men de grootste moeite om te onderl<ennen naar welken kant de torsie is ; ervaring geeft den doorslag.

Prognose. Deze hangt geheel af van den aard der torsie en de duur van het bestaan.

Er schijnt spontaan genezing te kunnen optre­den, doch ook kan het gebeuren, dat de beenen van het kalf door de strak gespannen baarmoeder­wand heengaan ; we voelen dan de klauwtjes door de vaginawand heen, soms tot de blaasopening. Meestal is de draaiing hier 180° of daarboven. Hier is de prognose infaust. 't Is zaak de eigenaar vóór men tot de repositie overgaat ervan te verwit-

Page 142: Diergeneeskunde Friesland

138

tigen. Vinden we bij ons onderzoek een levend kalf en is de draaiing niet boven 180° dan is ze gunstig te beoordeelen. Een torsie, die reeds 2 a 3 dagen bestaat en waarbij dan dikwijls door onbevoegden is geëxploreerd is vrij ongunstig te beoordeelen.

Dat een eerste torsie een praedispositie zou ge­ven voor een volgende, wordt door spreker betwij­feld ; spreker reponeerde nog nimmer bij dezelfde koe 2 maal een torsie.

Therapie. We kunnen de methode om te repo­neeren in 2 rubrieken verdeelen :

le. een draaiing van de koe om de gefixeerde vrucht en uterus ;

2e. een draaiing van de uterus met het kalf en dit kan geschieden vanuit de vagina, uterus of van­uit de buikholte na laparotomie.

De oudste methode is de rugwenteling, de me­thode van Rychner (1850). De tweede methode, die van de Zwitsersche veeartsen, wordt door spr. het meest toegepast, dus de rotatie van kalf en uterus van vagina en uterus uit en wel bij het staande dier. Van de 133 gevallen gelukte het spreker 120 maal staande te reponeeren. Bij de andere 13 gevallen is rugwenteling toegepast en juist bij deze gevallen moest de prognose het meest ongunstig worden gesteld. De rotatie van uterus en kalf kan ook bij het liggende dier geschieden, doch dit is door spreker nimmer gedaan. Kan het dier niet staan bijv. door kalfziekte, dan acht hij het voor alles beter eerst de kalfziekte te behan­delen.

Groote voordeelen van de door spreker gevolg­de methode zijn, dat men in den warmen stal kan blijven en dat de koe niet verplaatst behoeft te worden, soms laat men de nevenstaande er bij weg zetten.

Spreker beschrijft dan hoe men de manipulatie moet verrichten, bij een torsie naar links moet men met de linkerarm 't werk verrichten. Deze methode vereischt nogal krachtsinspanning, indien de torsie 180° of daarboven is wordt de bovenarm kolossaal geknepen.

Een onderdeel van deze methode is die van Gö-ring, welke spreker sterk afraadt. Hierbij brengt men striktouwtjes om beide voorbeenen en de on­derkaak, tracht alle 3 in de winding te krijgen en trekt dan langzaam. Hierbij moeten wel verscheu­ring van uterus en cervix plaats vinden. Spreker laat dan ook nimmer trekken voor de torsie is op­geheven.

Spreker laat de koe gewoon op den vlakken stal staan, zelden plaatst hij de koe van voren laag, kleine personen doen goed ergens op te gaan staan.

Een derde methode is de rotatie van uterus en kalf na laparotomie.

Indien alle andere methoden falen kan men hier­toe zijn toevlucht nemen. Spreker zelf verrichtte deze methode niet.

Is de torsie opgetreden in het beginstadium van

den partus (kalf levend ; uterus en kalf te berei­ken), dan zal in de meeste gevallen na retorsie de verwijding vlug volgen en bezorgt de verdere partus geen moeilijkheden.

Komt er geen ontsluiting en leeft het kalf dan kan men afwachten, is 't kalf dood, dan is sprekers ervaring, dat men direct moet aanpakken, verwij­ding met de hand. Bij hevig persen, geeft men chloralhijdraat of brandewijn in.

Spreker nam bij het paard nog nimmer een T. U. waar, wel bij het varken, n.1. een torsie van een deel van een bevruchte hoorn. Deze torsie kon spreker niet opheffen, de biggen zijn er in geble­ven en gemummificeerd ; na 3 weken werd het dier voor de slachtbank verkocht.

Hierna geeft de Voorzitter na een woord van warmen dank aan den spreker voor zijn interessan­te voordracht, gelegenheid voor discussie.

De Heer Nauta heeft het meerendeel van de fei­ten door den Heer de Raadt vermeld, evenzoo on­dervonden. Om te weten naar welke kant de draai­ing is, meent hij dat het volgen der plooien ge­makkelijk in de war doet raken. Hij meent intus­schen dat dit heel eenvoudig is. Wanneer hij voelt dat de kop rechts onder ligt, dan moet de kop te­ruggedraaid worden de grootste bocht op. Bij de repositie heeft hij voor z'n rechterhand graag steun op iemands schouder. Ook hij vond verreweg de meeste torsies naar links. Wanneer de draaiingen heel ver zijn en men glijdt van de kop af, dan legt hij een touwtje aan de onderkaak en tracht dan te draaien, het lukt dan zeer vaak. Ondersteuning aan den buitenkant kan zeer nuttig zijn.

De Heer de Raadt. Uit principe breng ik liefst zoo weinig mogelijk touwtjes in de uterus, maar ik geef toe, dat in heel enkele gevallen fixeeren ge­wenscht kan zijn.

De Heer Kingma vindt het zeer gemakkelijk de richting der torsie te onderkennen door het voelen der plooien. Hij verricht de repositie even gemak­kelijk met de rechter- als met de linkerhand. Hij laat liefst de vruchtvliezen heel. Bij stuitligging vooral kan het heel moeilijk zijn de torsie op te heffen ; hij nam dan soms eerst een achterbeen af en dan lukte het.

De Heer de Raadt laat ook liefst de vruchtvlie­zen heel.

De Heer Bosma. Bij groote, zware koeien ge­beurt het soms, dat men geen kop kan krijgen en dan is het beslist noodzakelijk om het vruchtwater af te laten loopen.

De Heer Broersma vraagt zich altijd af, wat toch eigenlijk de reden is van de torsie. Hij las in het Tijdschrift voor geneeskunde een artikel, waarin beschreven werd het aanleggen van een buikven­ster waardoor de drachtigheid van het begin tot het einde kon worden gevolgd. Onderzoekers na­men daarbij vooral bij het begin van de partus ro-'teerende bewegingen van de uterus waar. Hij ge­looft ook, dat de baarmoeder zelf de rotatie teweeg

Page 143: Diergeneeskunde Friesland

139

brengt. Hij laat de patiënt steeds voor laag plaat­sen. Ook hij vond de meeste draaiingen naar links. Hij trof het ook nog al eens aan bjj primiparae, kan dat ook een gevolg zijn van een moeilijke ba­ring ?

De Heer de Raadt zag ze niet dikwijls bij primi­parae, meestal bij oudere koeien ; op de 133 ge­vallen slechts 6.

De Heer Terpstra. Wij oefenen bij de repositie niet zoo veel kracht uit, maar de baarmoederban­den en het kalf werken mee om de baarmoeder op de plaats terug te brengen. Bij torsies vóór het einde van de drachtigheid, waarvan hij er 6 heeft gehad, zijn ze hem alle te gronde gegaan, hij zag dan geen mummificatie van de vrucht optreden.

De Heer Attema verricht de meeste reposities met uitzondering van enkele lichte gevallen nog door wenteling van de koe. Hij zag het eenige ma­len bij dezelfde koe. Hij zag ook een geval bij een paard en bij een schaap, maar deze gevallen ver­liepen doodelijk.

De Heer S. H. Schaap wil er nog op wijzen, dat het hoog gaan staan, waarop inleider voor kleine personen wees, het draaien zeer vergemakkelijkt; ook hij gaat altijd hoog staan.

De Heer Nauta zag 2 gevallen bij paarden, in het eerste geval was er geen sprake van, dat hij door draaien met de hand kon reponeeren. Bij wentelen gelukte het vrij snel, maar het was 5 è 6 dagen geleden en toen de torsie er uit was, vloog het veulen er uit met als gevolg ruptuur.

Het tweede geval betrof een merrie, die voor de eerste maal veulende en die draaide er zeer gemak­kelijk uit.

Hij heeft in een geval bij een koe de torsie ver­wijderd na laparotomie en dat lukte ook inderdaad en het liep goed af, maar het was een reuzenwerk en hij doet het niet weer.

De Heer Kingma had ook een geval bij een paard, primiparae, maar ook daar trad ruptuur op.

Hierna demonstreert de Heer Nauta de embryo-toom van Thygesen. Het was spreker altijd onaan­genaam de kop te moeten afzagen, het terugduwen lukt dikwijls niet en om de kop af te zagen gebruik­te hij dan de kettingzaag. Thans gebruikt hij dit instrument en het gaat er heel mooi mee. Het in­strument bestaat uit een paar buizen eindigende in een paar metalen knoppen en de zaag bestaande uit 3 dunne in elkaar gedraaide staaldraden.

Thygesen gebruikt ze ook voor het afzagen van een voorbeen. Spreker gebruikte het ook bij een achterbeen en dat ging de eerste maal heel best, de tweede maal minder goed. De zaag van 4 M. lengte is voldoende, het instrument wordt geleverd met een zaag van 10 M. lengte.

Het werken met dit instrument is absoluut ge­vaarloos en dat is met de kettingzaag niet het ge­val.

De Heer de Raadt zegt geen behoefte te gevoe­len aan een instrument om de kop ar te zagen.

De Heer Terpstra gebruikte het ook bij een ach­terbeen, maar zijn ervaring is niet gunstig.

Vrije mededeelingen. De Heer Terpstra demonstreert een preparaat

van een varken gestorven aan pest, waarbij pana­ritium bestond en ook zweren op de tong, zoodat men aan mond- en klauwzeer zou denken.

De Heer Kingma demonstreert een geval van milttorsie bij het varken, de milt is gangreneus ge­worden en daardoor ontstond een peritonitis, darmlisschen waren aan elkaar gegroeid en er was een kapsel omheen gevormd. Het varken had twee maal biggen gehad, was normaal gegroeid en was volledig gezond.

De Heer Santema demonstreert een verkalkte cysticercus tenn. in het vet van een schaap aan­getroffen.

De Heer Terpstra deelt mede, dat kort geleden zijn hulp werd ingeroepen voor een varken, dat voor een paar dagen gebigd had en waarbij door persen de endeldarm naar buiten was gekomen. Het bleek hem de baarmoeder te zijn en er had dus een spontane ruptuur van het rectum plaats gehad. Zonder abnormale verlossing was de baarmoeder gekanteld.

De Heer Kingma zag een soortgelijk geval, de baarmoeder met biggen lag er buiten.

Vergadering van Vrijdag 18 Januari 1924. „Kalverziekten en de behandeling daarvan". De Heer Veenbaas licht een en ander in het kort

toe en komt daarbij tot de volgende vragen : le. Is men van meening, dat men zich door de

methode Poels de kalverziekten van 't lijf kan houden ?

2e. Is men van meening, dat men zich door het gebruik van sera deze ziekten van 't lijf kan hou­den ?

Zoo ja, blijven er dan nog niet tal van andere als Iahme, paratyphusachtige aandoeningen en pneumoniën niet door bacteriën uit de Sept. pleuro-pneumonie groep veroorzaakt, te bestrijden over ?

De Heer Attema. De colibacillose laat zich be­stijden met de methode Poels. Hij zag er schitte­rende resultaten van. Tegenwoordig wordt ze niet zooveel meer toegepast.

De Voorzitter. De methode is wat omslachtig, maar stellig tip top.

De Heer E. W. de Jong. Zijn ervaring is, dat de methode niet steeds afdoende is. Bij een veehouder te Akkrum, die er veel last mee had, was het re­sultaat niet gunstig, wel werd daar wat bereikt met serum.

De Heer de Raadt gaat geheel mede met den Heer Attema's meening. Toen we de seruminspui­tingen kregen is de methode Poels wat op den ach­tergrond geraakt, maar ze was uitstekend.

De Heer Feddema. De serumbehandeling is te­genwoordig duur en nog al lastig. Hij raadt de veehouders aan, Iaat ze een 14 dagen voor het

Page 144: Diergeneeskunde Friesland

140

kalven in het land al is het ook nog zoo koud, dan krijgt men geen zieke kalveren. Op deze manier krijgt men het gemakkelijkst de beste resultaten.

De Voorzitter. Hoe moet men zich dit resultaat verklaren.

De Heer Veenbaas. De scheede werkt zeer zeker zelf reinigend. Wanneer we een virulente colicul-tuur in de scheede brengen, dan zal die na 14 da­gen verdwenen zijn. De methode Feddema is aldus te verklaren : Men neemt de dieren uit de besmette omgeving weg en dan werkt de scheede zelf reini­gend.

De Heer Postma. Uit de redeneering van den Heer Veenbaas zou volgen, dat de infectie zich ge­regeld herhaalt als ze in de omgeving blijven.

De Heer Veenbaas. Dat is ook juist. De Heer Attema zag vroeger ook wel gevallen,

dat de koeien naar den buurman werden gebracht en met succes. Sera zijn dikwijls goed, maar laten ook dikwijls in den steek.

De Heer Santema. De virulentie van de micro­organismen op de verschillende boerderijen is zeer uiteenloopend. Er zijn in zijn praktijk veehouders, die met een minder serieuse Poelsbehandeling suc­ces hebben, terwijl op andere plaatsen de bestrij­ding zeer moeilijk is.

De Voorzitter. Waarom heeft men in de bouw-streken, waar hygiënischer gehandeld wordt, meer last van kalverziekten ?

De Heer Veenbaas. Omdat daar meer kalveren geboren worden.

De Heer Attema. Ik ben overtuigd, dat in Ak-krum een fout is begaan. De methode Poels is uit­stekend.

De Heer de Raadt. De resultaten met sera zijn schitterend als ze tijdig worden toegepast.

De Heer Attema is het met die laatste bewering niet eens.

De Heer Terpstra. Op verschillende boerderijen hebben de veehouders zelf serum en spuiten het in, doch hebben absoluut geen resultaat.

De Heer Veenbaas is vast overtuigd, dat bij de bereiding van sera vooral gebrek is aan goede stammen en hij gelooft, dat het resultaat veel beter zou zijn als zij voldoende hoogwaardig materiaal hadden. Wanneer de collegae hem materiaal ver­strekken zou hij stammen naar de Seruminrichting kunnen sturen.

De Heer Broersma. Er zit aan deze kwestie ook een economische kant. Het wordt zeer duur voor de veehouders als alle kalveren zouden moeten worden ingespoten. De medicamenteuse behande­ling is van veel beteekenis.

De Heer Ten Tije, conservator te Utrecht. Het vorig jaar stierven de kalveren aan de school aan colibacillose ; de hygiëne en het serum faalden ; zelfs bereid met de eigen stam. Hij zou nu willen probeeren auto-vaccinatie van de moeder met de betreffende stam. Met auto-vaccinatie wordt in de medische wereld zeer veel gewerkt.

De Heer Santema. Hebben de collegae ook erva­ring met de inspuiting van serum bij het moeder-dier ?

Verschillende collegae : Het serum is veel te duur om dit te probeeren.

De Heer Veenbaas stelt zich voor, dat we bij de bipolairen misschien iets zouden kunnen doen met vaccinatie.

De Heer Ten Tije. Bij kalveren heeft hij geen ervaring, wel bij biggen en dan was het resultaat zeer goed.

De Heer Kingma. Het succes met pleuro-pneu-monieserum op tijd bij gezonde kalveren ingespo­ten is volledig, zoodat we vaccinatie niet noodig hebben.

De Heer Veenbaas. De anti-stoffen met serum er ingebracht zijn er snel weer uit en als ze dan niet geïnfecteerd worden krijgen we geen simultaan-enting.

De Heer E. W. de Jong. Bij de Duitsche methode worden ze ook tegelijk met vaccin behandeld en dat deed hij aanvankelijk ook ; later paste hij ge­mengd serum met succes toe. Men krijgt dan in de meeste gevallen simultaanenting.

De Heer Broersma heeft dikwijls succes met sa-Ncyt-tannalbine. Hij paste ook wel carboligny toe, opiumtinctuur en pancreontabletten ; beide eerst genoemde gebruikte hij het liefst.

De Heeren Hofstra en Nauta. Salicyl-tannalbine is inderdaad een uitstekend middel, wel moet men dan een beetje letten op het dieet (geen karne­melk).

Het vraagpunt paratuberculeuse enteritis wordt aangehouden tot de volgende vergadering.

Hierna krijgt collega J. H. ten Tije, prosector aan het pathologisch instituut der Veeartsenijkun­dige Hoogeschool het woord voor zijn voordracht over „De diagnostiek der besmettelijke varkens­ziekten aan het cadaver".

Voor deze zeer interessante en aangenaam voor­gedragen lezing kan naar het Tijdschrift voor Dier­geneeskunde worden verwezen.

Bij de bespreking zegt de Heer Attema, dat hij van inleider niets over viruspest heeft gehoord. Bij oude varkens komt meer vlekziekte voor ; bij jonge varkens meer pest. Hij meende de diagnose te kun­nen stellen, na het gehoorde raakt hij de kluts kwijt.

De Heer Ten Tije. Van viruspest heeft hij geen ervaring, rondom Utrecht komt deze niet voor. De opmerking over den leeftijd is juist, maar niet al­tijd gaat die regel op.

De Heer Zweers wil er nog op wijzen, dat het in de groote meerderheid der gevallen zeer goed mogelijk is, pathologisch-anatomisch de diagnose te stellen. Zoo noemt hij o.a. de belangrijke milt­zwelling bij vlekziekte en niet bij pest, de groote rijkdom aan petechiën bij pest en niet bij vlekziek­te. Het is natuurlijk juist, dat daarvan afwijkingen voorkomen, doch hij meent, dat dikwijls in een

Page 145: Diergeneeskunde Friesland

141

wetenschappelijke voordracht die afwijkingen te veel op den voorgrond worden geschoven, waar­door de practici, die snel een diagnose moeten stellen, in de war worden gebracht.

De Heer Ten Tije. Het is juist, dat men in den regel bij vlekziekte sterker miltzwelling vindt, doch lang niet altijd. Zoo is het ook met de andere za­ken.

De Heer Terpstra. De nieren geven voor hem geen doorslag. Hij zond dezen zomer verschillende malen nieren naar Rotterdam en kreeg steeds be­richt vlekziekte.

Bij een varken, wat braakt, dus een maagaan­doening heeft, denken we bijna steeds aan vlek­ziekte, dit klopt niet met de bevindingen van den Heer ten Tije.

De Heer Ten Tije is er van overtuigd, dat wan­neer hij een dergelijke statistiek als hij vertoonde, zou aanhouden voor Friesland, deze geheel anders zou uitvallen. Door verschil in virulentie krijgen we zeer sterke wisselingen.

De Heer Santema. Varkenhouders zeggen, dat de biggen sterven, als de uiers van de moeders niet goed zijn ; zouden dat streptococcen kunnen zijn ?

De Heer Ten Tije. Streptococcen zijn zeer ver­schillend en dus is dat moeilijk te zeggen. Het schijnt inderdaad voor te komen. Het Is nooit be­proefd om het secretum van mastitis in te spuiten bij een big.

Vergadering van Vrijdag 30 Mei 1924.

Yatren behandeling bij actynomycose. Bij afwe­zigheid van den inleider, den Heer Th. Bosma, doet de Heer A. Hibma eenige mededeelingen.

Bij verschillende chronische gevallen leerde de ervaring hun dat met J. K. behandeling geen ge­nezing is te krijgen, zelfs bij een halfjaarlijksche en langere behandeling. Voor eenige jaren nu ver­scheen een mededeeling in de Berliner over be­handeling met Yatren. Zij hadden nu juist eenige gevallen bij waardevolle dieren, waarbij na lang­durige behandeling met J. K. geen afdoend resul­taat was verkregen en besloten tot de Yatrenbe-handeling. Zij spoten 2 maal per week 100 c M 3 . van een 5 % oplossing in. De eerste koe, die 10 maand met J. Ka behandeld was, is na 10 weken absoluut genezen en is nog goed. Ook bij de twee­de koe, die eveneens met J. K. behandeld was en waarbij recidive was opgetreden, kregen zij na 12 inspuitingen met Yatren genezing, terwijl tot heden ook dit dier nog goed is.

Verder hebben zij een koe met huidactynomy-cose, die een halfjaar met J. K. behandeld was, 16 maal met Yatren ingespoten. Thans zijn de fistels verdwenen en alles is droog.

Ook werd het toegepast bij enkele gevallen met actynomycose van de neus (middenschot en pa­latum molle). Ook hier ging met J. K. behandeling tot op een bepaald punt de genezing goed, maar

dan komt men niet verder. Yatrenbehandeling gaf hier geen voldoende resultaat.

Zij spoten steeds subcutaan in, liefst op ver­schillende plaatsen, omdat men anders na herhaal­de inspuitingen verdikkingen krijgt. Het is het best een 5 % oplossing te bestellen. Per inspuiting kost het ongeveer 2 gulden.

Zij achten bij waardevolle dieren deze therapie wel aan te bevelen.

De Heer Terpstra acht de dosis J. K., die door de Heeren Bosma en Hibma wordt gegeven, n.1. 6—8 gr., te klein. Hij begint met 12—14 gr. en dan geneest men veel meer koeien met actynomycose en krijgt niet zooveel recidive.

De Heer Hibma. Bij toediening van 6—8 gr. krijgt men eerst voldoende genezing, waarom zal men dan grooter hoeveelheid nemen, vooral met het oog op jodismus.

De Heer Attema geeft 10 gr. per dag. Hij zorgt dat vrij J. aanwezig is en behandelt tevens lokaal met Joodvasogeen. Hij is met de behandeling te­vreden, behalve bij neusactynomycose en bij de z.g. snurkers.

De Heer Broersma acht eveneens 6—8 gr. te weinig. Treedt jodismus op, dan wisselt hij af met As. behandeling. Over het algemeen houdt men veel te spoedig op met de behandeling, om­dat ze schijnbaar genezen zijn en de veehouder meent, dat het niet meer noodig is.

De Heer Oostenbrug bereikt met J. K. bij tong-actynomycose in niet al te chronische gevallen goed resultaat. Bij kaakactynomycose kreeg hij geen succes. Voor eenigen tijd paste hij bij zoo'n patiënt Yatrenbehandeling toe, doch zag na 10 in­spuitingen geen resultaat, integendeel.

De Heer de Raadt. Bij minder waardevolle die­ren is het beter tot slachten te adviseeren.

De Heer Santema stelt den Heer Broersma de vraag of na de As. behandeling de actynomycose ook erger is geworden. Immers As. is een tegen­gif voor J., terwijl het daarnaast zich in het lichaam ophoopt.

De Heer Broersma zag van die As. behandeling nimmer nadeelige gevolgen.

De Voorzitter stelt de vraag of men ook meer­dere gevallen krijgt op één boerderij en meerdere jaren achtereen.

De Heer Attema had wel eens 4 op één boerderij doch later niet meer.

Verschillende collegae vermelden boerderijen, waar men geregeld ieder jaar één of meer geval­len krijgt.

Vraagpunt: „Paratuberculeuse enteritis". Het is een echte boerderij ziekte, op dezelfde

boerderij komt ze geregeld voor, zoodat de vee­houder de dieren reeds vroegtijdig ontdekt. Als re­gel wordt een te klein kalf geboren ; eerst geven ze wat te weinig melk en eerst later treedt diar­rhee op.

Bang meende met vogeltuberculine het lijden te

Page 146: Diergeneeskunde Friesland

142

kunnen onderkennen, doch dit is niet juist geble­ken. De later gebruikte paratuberculine is veel te duur.

Een radicale methode om er uit te komen, is bet verkoopen van zijn geheelen stal. Dit is o.a. ge­bleken bij een veehouder, waar het vee wegens mond- en klauwzeer was afgemaakt, terwijl men het ook kan waarnemen als een nieuwe veehouder op de plaats komt.

Iemand, die het lijden geregeld op zijn boerderij heeft, kan ze reeds zeer vroeg onderkennen. Ze worden dan verkocht en komen zoo bij anderen, waar het lijden eerst veel later wordt opgemerkt.

De bacteriologische onderkenning van het lijden is zeer moeilijk. 1 Vffle mededeelingen.

De Heer Zweers demonstreert een varkensmilt, die wel buitengewoon sterk tuberculeus is aange­daan en ook tuberculose van het spierweefsel bij een varken.

De Heer ten Have demonstreert een varkensnier met een fibro-adenoom. In beide nieren was een dergelijke gezwelvorming aanwezig. Bij het leven waren bij dit dier geen ziekteverschijnselen waar­genomen.

Kopziekte. De Heer Terpstra zou wel wat meer willen weten van dit jaar dikwijls optredende plot­selinge ernstige ziektegevallen bij koeien, die lang geleden hebben afgekalfd en die ernstige hersen-verschijnselen vertoonen (slingeren, schoppen).

De Heer Attema deelt eenige gevallen mede, waarbij dezelfde verschijnselen aanwezig waren ; hij kreeg met luchtinsufflatie volledig succes.

De Heer de Raadt zag verleden jaar bij dezelfde eigenaar bij 2 koeien dezelfde verschijnselen. Na luchtinsufflatie genazen ze. Dit jaar kreeg hetzelfde dier het weer, het lag in de sloot en vertoonde de­zelfde verschijnselen. Na insufflatie genas het dier, maar kreeg het nog weer, waarbij na herhaalde in­sufflatie genezing optrad.

De Heer Kingma zag dezelfde patiënten ; ze speekselden erg en hadden verlammingsverschijn­selen. Ze genazen wel, maar zeer langzaam.

De Heer Oostenbrug. De dieren hebben een zwakke pols en hartswerking, dit is een typisch verschil met kalfziekte, en ook de krampen zijn an­ders. Hij had meerdere gevallen, waarbij per acuut de dood intrad. Hij had dit jaar maar enkele ge­vallen, die er boven op kwamen. Luchtinsufflatie gaf niet. Wanneer ze 2 maal 24 uur blijven leven, genezen ze, maar zeer langzaam.

Men ziet ieder voorjaar deze ziektegevallen wel, maar dit jaar veel meer en heviger. In Holland ken­nen ze dit lijden ook onder den naam van kop­ziekte.

De Heer de Jong. De patiënten hebben een fre­quente pols (120—130) en hersenverschijnselen, erg trillen. Aderlating helpt wel. Ook gaf hij ze 2 a 3 gr. digitalis.

Bij de sectie vindt men een abnormaal groot en

slap hart; geen degeneratie, wel bloedingen en longoedeem.

De Heer Terpstra. Men vindt precies hetzelfde hart als bij de bietenvergiftigingen. Hij zag van luchtinsufflatie geen succes.

De Heer de Raadt heeft wel coffeïne ingespoten om de hartsactie aan te zetten.

De Heer de Jong deelt mede, dat hij in 1920 voor mond- en klauwzeer het bloed defibrineerde, nu yangt hij het op in 40 cMs. 10 % opl. van Na. citraat per L. Het bloed stolt dan niet en men kan veel sterieler werken. Men moet geen te sterke opl. van Na. citraat nemen.

Vergadering van Vrijdag 5 September 1924. a. Zijn er schadelijke gevolgen verbonden aan

de herhaalde tuberculineinjecties in den zin bijv. van verergering van de kwaal.

De Heer Veenbaas. We zullen het er wel over eens zijn, dat, wanneer bij het klinisch onderzoek niet veel wordt gehoord, we na een tuberculine-injectie den volgenden dag wel haardverschijnse-len waarnemen. Er treden dus ongetwijfeld na tu-berculineinjectie haardreacties op.

De methode Pondorff is er op gericht om haard­reacties te krijgen, doch men is daarvoor bang. Calmette en Vallée hebben het ook bij dieren toe­gepast, maar men moet daarmede zeer voorzichtig zijn. Trouwens de navolgers van Pondorff zeggen ook, wanneer wij de prognose ongeschikt vinden, dan stellen wij geen behandeling in, ook zij zijn dus bevreesd.

Hij zelf zag enkele voorbeelden, waarbij na tu-berculineinjectie beslist schadelijke gevolgen op­traden.

Vraagpunt b. Mastitiden. De Heer Veenbaas stelt de vraag, wat de prac­

tici denken van de resultaten der serum- en vac­cintherapie.

De Heer H. Postma heeft de vaccintherapie toe­gepast, doch kreeg geen resultaat, wel zag hij een­maal een sterke zwelling voor de uier. Men mag die vaccins, die nog al duur zijn, niet toepassen bij koorts en als er abscessen aanwezig zijn. De indi­caties zijn dus nogal beperkt. Met sera zag hij en­kele malen aardige resultaten.

De Heer Attema heeft in den laatsten tijd aller­lei mastitiden behandeld met auto-vaccin (hij stuurt uiersecreet naar Rotterdam). Bij de gewone mastitiden bij melkkoeien kreeg hij bevredigende resultaten en zag geen schadelijke gevolgen. Bij staphylococcenmastitis, die nogal kwaadaardig is, is veelal bij aankomst van het vaccin het lijden reeds belangrijk verergerd. Bij streptococcen kreeg hij vroeger ook wel resultaat met serum ; hij had een patiënt, waar serum niets gaf; hier paste hij auto-vaccin toe en na de tweede inspuiting trad genezing op. In den regel ziet men na de eerste injectie reeds eenig resultaat. Hij meent met de be­handeling met auto-vaccin resultaten te krijgen, die

Page 147: Diergeneeskunde Friesland

143

hij vroeger nooit bereikte. Ze worden intraveneus ingespoten, alleen coli subcutaan.

De Heer Nauta heeft nog al dikwijls auto-vaccin toegepast; als men zich voorstelt er een mastitis mede te genezen komt men bedrogen uit. Wel is hij van meening, dat men door de behandeling een eenigszins gunstige invloed uitoefent. Alleen hij vond het onaangenaam en onpraktisch, dat de be­reiding zoo lang duurt. Hij heeft getracht het zelf te bereiden. De beste methode is het uiersecreet er zelf uit te melken en zelf steriele fleschjes mede te nemen. Dan legt men een cultuur aan op serum en serumagar. Men maakt een preparaatje en weet men welke bacterie het is dan spuit men di­rect serum in en wacht dan op het auto-vaccin.

De Heer Santema zag bij pyogenes- en coli mas­titiden noch met serum noch met vaccin resultaat. Bij staphylococcen kreeg hij met serum aardige re­sultaten en bij streptococcen met auto-vaccin.

Hij neemt op 10 c M 3 . l/ 2 cM 3 . spiritus fortior en gebruikt dat direct als vaccin met aardig resultaat.

De Heer Veenbaas. Het komt soms voor, dat op een boerderij geen enkele koe wil drogen, dat ze allemaal slongeren. Zou men daar door auto-vac­cin ook het een en ander kunnen voorkomen.

De Heer Terpstra. Wanneer dit bij hem op een stal voorkomt, behandelt hij de andere met col-lodium en heeft daarmee resultaat.

De Heer Veenbaas. Heeft men ook ervaring met het volspuiten van den uier met serum, zooals men dat in Denemarken wel doet.

De Heer Oostenbrug heeft deze methode wel een 20-tal malen toegepast en meende bij streptococ-cenmastitis ook wel vrij aardig resultaat te krij­gen. Hij is er van teruggekomen, omdat juist die toch wel genezen.

De Heer Attema. Het duurt een week voor men de vaccin krijgt. Hij laat van de Seruminrichting pyogenes- en streptococcenvaccin komen en spuit direct in als hij klinisch de diagnose meent te heb­ben gesteld. Hij zag een geval, waar hij meende met pyogenes te doen te hebben, spoot dat vaccin in en zag resultaat, terwijl later bleek, dat het coli was.

De Heer Nauta. Juist daarom is het zoo moeilijk van succes te praten. Hij zag juist dit jaar zeer ernstige gevallen, die eenvoudig na uitmelken schitterend genazen.

De Heer Veenbaas. Zou men bij koeien, die een wondje aan de tepel hebben de boel niet bijv. een week kunnen laten zitten ; als er een pijpje in komt zijn ze toch verloren.

De Heer de Raadt. Meerdere collegae passen dit wel toe en het gaat dikwijls goed.

De Heer Santema. Verschillende veehouders zeg­gen op bepaalde stukken land veel last te hebben van wrang. Is daar met prophylactische entingen iets aan te doen ?

De Heer Kingma paste ze wel eens toe, maar

kreeg geen resultaat. Hij gaf de voorkeur aan de collodiumbehandeling.

De Heer Broersma. Zijn er collegae die ervaring hebben met het inspuiten van medicijnen.

De Heer Veenbaas probeerde vroeger allerlei middelen, maar men komt niet op de plaats waar men wezen moet en krijgt ook wel eens verkeerde resultaten.

De Heer Attema. Bij koeien met dichte tepels steekt hij nooit direct, maar laat eerst met bacil-lolzalf masseeren en dan komt er na een week reeds wel wat uit. Alleen dus masseeren niet met de bedoeling om er iets uit te krijgen.

Vergadering van Vrijdag 28 November 1924. De Heer Santema houdt een inleiding over „Het

blijven liggen na een zwaren partus". Spreker wenscht te behandelen de gevallen,

waarbij path.-anat. geen afwijkingen worden waar­genomen, dat zijn dus die gevallen, welke bijna alle na langeren of korteren tijd geheel of gedeel­telijk genezen, dus niet de gevallen met fracturen of andere afwijkingen.

Dit wil nog niet zeggen, dat bij bedoelde geval­len geen path. afwijkingen voorkomen, veeleer kan men verwachten, dat nog nooit een diepgaand on­derzoek heeft plaats gehad, omdat men er niet licht toe overgaat een dier in 't begin van het lij­den op te offeren, temeer waar een bevredigende oplossing van geen groot praktisch belang zal blij­ken te zijn en bovendien zullen de meeste practici ook te weinig ontwikkeld patholoog-anatoom zijn om de bewuste afwijking vast te stellen.

Het bestaan van verschillende theorieën wijst er wel op, dat path.-anat. nog niets zekers is gevon­den.

Als directe oorzaak kunnen we aangeven een zware verlossing, die op een bepaalde manier ver­loopt. Een langdurige sterke trekkracht werkt het lijden zeer in de hand, een forsche trekkracht van korten duur niet.

Gelukt het na. niet te overmatige trekkracht het kalf tot het kruis te trekken en blijft het kalf dan nog geruimen tijd hangen voor de verloskundige komt, dan kan men bijna zeker verwachten, dat het moederdier zal blijven liggen.

Veelal is het gewoonte, dat bijv. eerst 2 man probeeren of het kalf wil schieten, gelukt dit dan helpen de omstanders instinctmatig mee en zoo ziet men soms vier, vijf man aan de touwen han­gen. Dit is evenwel gunstiger dan wanneer vier of vijf man probeeren het kalf als het kruis op kruis zit vastgeklemd nog te extraheeren. Zoo ziet men vaak, dat koeien verlost door trekkracht van twee man, niet kunnen staan, terwijl in andere gevallen waarbij de trekkracht veel grooter is, het moeder-dier geen letsel bekomt.

Frank schrijft het lijden toe aan een verlamming als gevolg van een beschadigde uterus. Dit zou dan zijn tengevolge van een reflex uitgaande van

Page 148: Diergeneeskunde Friesland

144

de beleedigde uterus. Frank komt daartoe door analogie met waarnemingen bij mensch en konijn.

Intusschen bij een rund met beschadigde uterus zal als eerste reactie optreden een algemeen ziek zijn, terwijl een rund met beschadigde zelfs geper­foreerde uterus niet verlamd behoeft te zijn.

Deze theorie zullen we dan ook wel buiten be­schouwing kunnen laten.

Verder wordt genoemd een congestieve toestand van het ruggemerg.

Dieckerhof denkt aan een degeneratie-toestand van de rugspieren.

Een andere theorie is, dat arthritis van kogel-, kroon- of klauwgewricht de oorzaak zou zijn.

Als zeer gangbaar geldt de theorie, die het lijden toeschrijft aan een distorsie van het ileo-sacraal-gewricht.

Hiermede wordt naar sprekers meening de zaak niet verklaard. Spreker zag wel koeien, waarbij eenzijdig de tuber sacralis totaal was los geraakt en naar boven verplaatst en al worden deze dieren sterk belemmerd in hun beweging, toch werd het zieke been wel degelijk belast.

Harms zocht de verklaring in een beleediging van de zenuwen van het achterbeen en ook spre­kers meening is, dat de aetiologie in die richting moet worden gezocht al is het juist, dat de ze­nuwen juist van den kant van de inwendige ge­boorte zeer beschut liggen.

Het lijden is dan niet zoozeer toe te schrijven aan een beleediging van de bewuste zenuwen, doch aan een te groote en langdurige druk.

Dat het lijden een zenuwlijden is, grondt spre­ker op klinische waarnemingen. Allereerst wijst hij op de lichte gevallen, n.1. het dier kan wel staan maar heeft met een of beide achterbeenen eigen­aardige locomotiestoornissen. Deze zelfde storin­gen zien we, als het dier weer zoover genezen is, dat het wel kan staan, maar de locomotie nog niet geheel beheerscht.

In dat verband, zegt spreker, lijkt mij een dis­torsie van het ileo-sacraal gewr. niet te verklaren, dit gewricht immers is geheel van de beweging uit­gesloten, terwijl de belasting in de genoemde ge­vallen vrij normaal is. Zet men de dieren op hun achterbeenen, dan staan ze zonder hulp, maar niet zoodra begint de beweging of het is weer mis. Het been wordt gestrekt naar buiten-voor, terwijl het onderbeen meest in de kogel doorknikt, zoodat de metatarsus den grond raakt. De abductie van het been wijst op een verlamming van de nerv. obturatorius ; deze innerveert n.1. de abductoren groep. Dit is de meest onbeschermde zenuw in de geboortegang. De verdere locomotiestoornissen wijzen op een verlamming van N . Ischiadicus, in elk geval van de N. peroneus. Spreker wijst op de overeenkomst in de houding van het been bij ver­scheuring van de peroneus tertius bij kalveren.

Spreker denkt hierbij meer aan een drukking welke de geleiding dezer zenuwen tijdelijk stoort,

niet aan een verwonding of verscheuring. Deze druk wordt wel degelijk op de N. Ischiadicus uit­geoefend, immers deze ontspringt juist waar het ileo sacraal gewricht ligt.

Het reeds vermelde feit, dat een geforceerde trekkracht, die kort duurt niet dat gevaar oplevert als een langdurige, wijst meer in de richting van zenuwdrukking dan van distorsie, de laatste zal plotseling ontstaan.

Duidelijk is ook, dat wanneer een kruis op kruis getrokken kalf niet wordt afgesneden, een zeer sterke druk wordt uitgeoefend in het bovenste deel van den geboortegang. Het kruis op kruis blijven zitten gedurende langeren tijd werkt den druk op de plexus sacralis in de hand.

Ik heb de ervaring, zegt spreker, dat men een dier niet gauw hindert, als men bij embryotomie flink aan een nog niet goed los geprepareerd deel laat trekken. In dit geval drukt het kalf meer op de darmbeenszuilen, het bovenste deel van den geboortegang is nog vrij. Een distorsie van het ileo sacraal gewricht zou hier nog mogelijk zijn, doch treedt blijkbaar niet op.

De laatste jaren heeft inleider ook zijn therapie gezocht in de richting van deze aetiologie. Een scherp kltiissmeersel naast een zachte ligplaats en het 3 of 5 maal per dag wentelen van het dier en direct voor en na het draaien de beide beenen pas­sieve bewegingen laten maken. Dit laatste ook bij dieren, die reeds weer genezende zijn d. w. z. weer kunnen staan en bij dieren, die wel kunnen staan doch sterke bewegingsstoringen vertoonen, soms resultaat.

Ook het ondersteunen van het dier na ± 3 da­gen, volgens de methode Johne, werkt het gene­zingsproces in de hand door passieve beweging. Ware er distorsie dan zou dit toch wel zeer on­waarschijnlijk zijn.

Resumeerende komt spreker tot de volgende conclusies :

le. Bij een normaal verloopende partus met re­latief zware vrucht, verdient het meer aanbeveling een korte, forsche trekkracht uit te oefenen, dan een minder forsche van langeren duur.

2e. Bij kruis op kruis blijven zitten, dient de eigenaar het prolabeerende deel van het kalf di­rect af te snijden en het resteerende terug te du­wen. Het afwachten van den deskundige is in den regel noodlottig voor het moederdier.

3e. Men mag niet te spoedig adviseeren tot af­making van bovenbedoelde patiënten ; de wissel­vallige genezing kan fnuikend zijn voor het presti­ge van den veearts.

De therapie moet beoogen een regeneratie van de bewuste zenuwen.

Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot ge-dachtenwisseling.

De Heer Broersma. De Heer Santema heeft een zeer mooie praktische uiteenzetting gegeven. Hij is het met hem eens, dat een zenuwdruk de oor-

Page 149: Diergeneeskunde Friesland

145

zaak is. Bij het lang blijven zitten kruis op kruis is hij van meening dat er wel eens een traumati­sche beenvliesontsteking van het darmbeen bij kan komen.

De Heer Santema. Dat is best mogelijk, maar het is niet denkbaar, dat een dier door een perios-titis niet zou kunnen staan.

De Heer Plet zou aan de therapie nog iets w i l ­len toevoegen. Hij laat de achterbeenen aan elkaar binden boven de kogel met een tusschenruimte van een halve Meter, dan blijven de beenen bij elkaar, wat anders gewoonlijk na een paar dagen niet het geval is en hij zag daarvan inderdaad resultaat.

De Heer Santema. Als het den eigenaar niet ver­veelt, komt het heel dikwijls terecht.

De Heer Kingma is het eens met den Heer San­tema. Het is zeer gevaartijk als de moeder ligt op de beide achterbeenen en er wordt dan aan ge­trokken. Dan zijn juist de zenuwen in gevaar om gerekt te worden. Bij de therapie komt het vooral aan op de verpleging, een zacht bed, liefst zand.

De Heer Feddema vond het een keurige inlei­ding. Wanneer de verlossing afgeloopen is, legge men het dier achter zooveel mogelijk hoog, om zwelling te voorkomen.

De Heer de Raadt. Het overeind gaan tijdens het trekken is fataal.

De Heer Wigersma zag dezen zomer twee dieren met een volkomen luxatie van ileo sacraal gewricht die zich nog vrij knap konden redden. Bij de sectie neemt men een spierdegeneratte van de achterhand waar, de roode kleur is witachtig geworden.

De Heer Terpstra. Wanneer het kalf achterste voorst komt, een veel langere trekkracht en geen liggen blijven. Is het een indirecte druk ?

De Heer Veenbaas. Wat zijn de praedisponee-rende momenten ; wat beheerscht het feit, dat het dier soms zoo weer oveïeind gaat, in andere ge­vallen niet ?

De Heer Santema. Een trekkracht achterst voorst duurt lang zoo lang niet, dan wanneer het kalf kruis op kruis zit, zoo blijft hangen. Bovendien blijven de trochanters tegen het darmbeen hangen en er komt lang niet zooveel vulling in het bekken en dit laatste is juist van belang.

Praedisponeerende momenten zou hij niet weten te noemen.

De Voorzitter zegt den Heer Santema dank voor zijn interessante inleiding en geeft thans het woord aan den tweeden inleider den Heer Kingma over Serumtherapie bij mond- en klauwzeer.

Spreker zegt, dat het niet zijn bedoeling is een geleerde verhandeling te geven, maar een inleiding die aanleiding geeft tot gedachtenwisseling, die nut kan afwerpen bij een eventueele volgende epi­demie.

Zooals bij iedere besmettelijke ziekte is het niet voldoende enkel ons heil te zoeken in de serum-of cultuurspuit of in beide, doch moeten we vooral ook de hygiëne betrachten, die lang niet altijd de­

zelfde is. Spreker memoreert de voordracht van Prof. Dahmen en Frosch te Utrecht, aan welke on­derzoekingen nu weer twijfel is gerezen.

W e zullen ons dus weer met onze gebrekkige middelen moeten behelpen.

De immuniteitsleer leert ons, dat door het in ­brengen van antigenen allerlei specifieke stoffen als anti-toxinen, bacteriolysinen, haemolysinen, agglutininen, praecipitinen en misschien nog wel meer „inen" worden opgewekt, die het dier helpen in zijn strijd tegen het virus of bacillen of eiwitten enz.

Nog slechts korte jaren geleden, n.1. bij de epi­demie '19—'20, zijn we begonnen met de serum­therapie. Aanleiding was toen de groote sterfte on­der de pasgeboren en jonge kalveren. Die sterfte was niet nieuw, integendeel ze was steeds de schrik der boeren bij 't uitbreken van mond- en klauwzeer in het voorjaar. Na de serum- en bloed-injecties behooren die sterfgevallen tot het verle­den.

Welke stoffen hier de werkzame zijn, kan ik niet uitmaken zegt spreker. Klinisch zou ik zeggen, dat het de antitoxinen zijn, omdat het ziektebeeld of liever het sterftebeeld er een is van toxinaemie.

Het resultaat met de inspuitingen in 1919 heeft gemaakt, dat ook dit jaar, toen de tongblaar pas in den zomer optrad, de meeste veehouders hun kalveren lieten behandelen. Ditmaal was de ziekte minder kwaadaardig en zou het aantal sterfgeval­len misschien niet onrustbarend groot zijn ge­weest, maar toch is mijn vaste overtuiging, dat de seruminspuitingen ook dezen zomer gerechtvaar­digd waren, gezien de sterfgevallen, die bij niet-behandelde dieren voorkwamen.

Acute sterfgevallen zijn bij tijdige serumbehan­deling zeldzaam.

Seruminspuitingen bij volwassen dieren hebben niet voldaan aan de verwachtingen die we er van koesterden, maar ik geloof toch, dat ook hier in vele gevallen acute sterfgevallen worden voorko­men. Dat er een passieve immuniteit ontstaat is zonder twijfel, maar deze duurt uit den aard der zaak maar kort.

Onze methoden zijn vrij empirisch ; de een ge­bruikt bloed, anderen gebruiken serum. Zijn de werkzame bestanddeelen gebonden aan de bloed­lichaampjes, wat niet waarschijnlijk is, dan ver­dient bloed de voorkeur, anders is serum te prefe-reeren, vooral ook omdat misschien met een klei­nere dosis kan worden volstaan, in 't algemeen ne­men we om praktische redenen de dosis aan den lagen kant.

Welke is nu de beste tijd om bloed af te tappen, heeft bloed van dieren, die immuun zijn ook waar­de, 't Zijn open vragen. Dat het eene serum werk­zamer is dan het andere, is ontegenzeggelijk waar. daarom zou menging gewenscht zijn. 't Zou ge­wenscht zijn eens te probeeren of herhaalde in ­jectie van kleine doses ook resultaat kunnen geven.

Page 150: Diergeneeskunde Friesland

146

We willen natuurlijk geen passieve immuniteit, maar een actieve, maar we weten van de simul-taanenting o, zoo weinig. Dat er in sommige ge­vallen een actieve immuniteit ontstaat is zeker, ik bedoel in die gevallen, waar men na de inspuiting (die ik steeds zoo gauw mogelijk na 't eerste ge­val toepas) bijna onmerkbare symptomen waar­neemt (licht speekselen en nu en dan een koe die wat minder melk geeft) en verder blijft de heele koppel gezond.

Dergelijke gevallen nam ik meer dan eens waar, soms in den geheelen koppel, soms in een klein deel.

Teleurstellingen zijn er vele en er zijn gevallen, dat men van de serumbehandeling absoluut geen gunstig resultaat ziet.

Ook een teleurstelling is het, dat de naziekten van het mond- en klauwzeer als mastitis, klauw-aandoeningen, zeere tepels door de behandeling met serum in vele gevallen niet gunstig beïnvloed worden.

Wat den aard van de smetstof betreft het vo l ­gende, 't Heeft er alle schijn van, dat de smetstof voorkomt in meerdere variteiten. Hiervoor pleit bijv. de waarneming van collegae, die met serum van de Rijksseruminrichting slechter resultaat ver­kregen dan met eigen bereid bloed of serum. M i s ­schien zijn hiervoor ook andere verklaringen. Raad selachtig is ook vaak de korte immuniteit, er zijn gevallen bekend van 8 weken en minder ; herhaal­de besmetting kan een rol spelen, doch 't is eigen­aardig, dat de dieren, die verleden herfst tong­blaar hebben gehad, dezen zomer weer werden aangetast, 't Zelfde zag men in '20 en '21.

Algemeen bleven de dieren, die in '21 ziek ge­weest waren, nu gezond, koeien die alleen in '20 ziek geweest waren kregen het nu weer, de koeien die in '20 en '21 beide keeren ziek geweest waren, niet. Dit zou m. i . pleiten voor een verschil in aard tusschen de 2, terwijl bij de eene immuniteit op­treedt en bij de andere niet. Misschien geeft immu­niteit tegen smetstof a, dit niet tegen smetstof b.

In 't eene geval duurt de immuniteit jaren lang, zooals dat vroeger ook was, in 't andere geval slechts kort of geldt niet voor een bepaald virus.

Een sprekend geval zag ik nog bij een veehouder te Marsum, deze had een koe gekocht van zijn broer. Die koe was alleen in '20 ziek geweest en werd nu weer ziek, terwijl zijn eigen koeien, de oudere n.1., die in '20 en '21 ziek waren, gezond bleven. Bij zijn broer werden alle andere koeien weer aangetast en erg ook.

Schadelijke gevolgen zijn van de seruminspuiting door mij niet waargenomen, behalve dat een enkele maal, vooral de kalveren een weinig stijf werden, 't Is zeer aan te bevelen om zoo zuiver mogelijk te werken, van steriel werken is natuurlijk geen spra­ke. Ik heb me ook dit jaar weer bepaald bij de in ­spuiting met serum, omdat ik veronderstel, dat de werkende bestanddeelen hoofdzakelijk aan het se­

rum gebonden zijn en de febrine en bloedlichaam­pjes gerust gemist kunnen worden, terwijl deze me­thode voor heeft, dat ze veel netter is en dat is ook een niet geheel te verwaarloozen factor.

Ik kom tenslotte tot de volgende conclusies : a. De inspuitingen met serum of bloed tegen

mond- en klauwzeer geven bij pasgeboren en jonge kalveren schitterende resultaten ; sluiten zoo goed als alle acute sterfgevallen uit.

b. Ook voor oudere kalveren zijn de resultaten van dien aard, dat een warme aanbeveling ervan volkomen op haar plaats is.

c. Voor volwassen dieren is ze niet afdoende, door herhaalde inspuitingen kan men de dieren ziekte-vrij houden, doch dit is niet in 't groot toe te passen. Een eenmalige inspuiting heeft in een deel der gevallen succes en spaart een grooter per­centage der dieren, dan anders het geval zou zijn.

d. De juiste tijd van inspuiting heeft op deze re­sultaten vermoedelijk invloed ; daarom was het zeer wenschelijk dien juisten tijd beter te weten.

e. De invloed van seruminjectie ten opzichte van de naziekten is twijfelachtig.

f. Ik acht het niet onwaarschijnlijk, dat er meer­dere variëteiten van het mond- en klauwzeer virus bestaan.

De Voorzitter zegt ook dezen inleider hartelijk dank voor zijn keurige inleiding en geeft gelegen­heid tot discussiën.

De Heer Nauta zegt dat zijn ervaringen de vo l ­gende zijn : Serum- of bloedinspuiting gaf de vo­rige campagne bij jonge dieren werkelijk resultaat. Dit jaar zag hij bij de oude dieren geen enkel gun­stig resultaat en hij gelooft, dat wanneer er geen enkele spuit gebruikt was, er toch dit jaar heel weinig kalveren gestorven zouden zijn. Wanneer blijkt, dat de epidemie van dien aard is, dat oudere koeien sterven dan verdient het aanbeveling in te spuiten.

De Heer Plet. Zij meenen met de seruminspui­tingen wel resultaat te hebben ; bij hem zijn wel vrij wat kalveren gestorven. Collega Ientema in Oostburg heeft ingespoten met afgeroomde melk en beweert dezelfde resultaten te hebben gehad.

De Heer Veenbaas. Agglutjninen komen even­goed in het melkserum als in het bloedserum voor ; dus dit zou te verklaren zijn.

De Heeren Kingma, Tenhaeff en Bosma zeggen, dat in niet geënte koppels vrij wat sterfgevallen zijn voorgekomen, meer dan men zou denken.

De Heer Bosma meent dat een te geringe dosis wordt ingespoten ; hij meent, dat men bij de be­reiding van bloed sterieler kan werken dan bij de bereiding van serum en het is veel gemakkelijker. Zij zagen goede resultaten bij kalveren.

De Heer Santema kreeg deze campagne den i n ­druk, dat het meer economisch was koeien in te spuiten dan de oudere kalveren. Bij de koeien kreeg hij vaak dit resultaat, dat de melkgiften veel minder daalden. De inspuiting voorkwam de com-

Page 151: Diergeneeskunde Friesland

147

plicatie niet. Hij zou gaarne vragen of de collegae ook ervaring hebben of onder de ingespoten koeien ook de z.g. ijsberen, dampige koeien voorkomen.

De Heer Wigersma zag in 2 gevallen gunstige resultaten toen hij bloed van de weidkoeien, die het het eerst hadden inspoot bij de melkkoeien van denzelfden boer. Heeft men daarvan ook ervaring ?

De Heer Veenbaas. Zou men door seruminspui­ting mond- en klauwzeer kunnen voorkomen en zoo neen dan naziekten ? Sommige collegae zeg­gen neen, andere zeggen ja, wanneer men maar vaak genoeg inspuit en simultaanenting krijgt.

De Heer Kingma. We weten niet wanneer we moeten inspuiten ; als we een simultaanenting krij­gen, krijgen we ook geen naziekten.

De Heer Terpstra had bij oudere koeien zeer weinig resultaat, in 1920 veel meer.

De Heer Houthuis. Wat zijn de resultaten bij varkens ?

De Heer Kingma. Bij voldoende hoeveelheid se­rum blijven ze gezond.

De Heer Broersma heeft ook steeds serum inge­spoten. Het is veel beter ook ten opzichte van de veehouders. Hij verrichtte steeds de simultaanen­ting d. w. z. hij liet de koeien en kalveren direct met blaarinhoud besmetten. Meerdere gevallen deden zich voor, waarbij men aan de kalveren niets zag, terwijl ze toch later panaritium kregen en dus blaren hadden gehad.

De Heer Tenhaeff. Het is herhaaldelijk voorge­komen, dat niet geënte dieren slechts 1 of 2 maal niet dronken.

De Heer Santema heeft bij een boer met 4 koeien de dieren ingespoten en daarna de dieren besmet (het waren 2 rieren en 2 twenterrieren). Eén dier koeien heeft licht tongblaar gehad ; de andere hebben het niet gehad.

De Heer Kingma. Klauwzeer en tepelzeer kan ook van het eene dier op het andere worden over­gebracht.

De Heer Oostenbrug had bij verscheidene die­ren met seruminspuiting uitstekend resultaat. In 1920 bevatte het serum of bloed meer werkzame bestanddeelen, dan dit jaar, toen waren de resul­taten vrij wat beter.

De Heer Tenhaeff. Kalveren, die in 1920 waren ingespoten werden niet het eerst aangetast. Soms wel het laatst.

De Heer J. K. Postma. Het is het meest econo­misch om de koeien in de eerste plaats in te spui­ten. Hij heeft in 1920 stallen 3 maal ingespoten ; er trad geen tongblaar op en ook dit jaar weer.

De Heer de Raadt. In 1920 was de epidemie zeer kwaadaardig, dit jaar veel goedaardiger. Men zag dit jaar ook lang niet zooveel ijsberen. Het is moei­lijk conclusies te trekken.

De Heer S. H. Schaap meent, dat stellig wel deze conclusie is te trekken, dat in het algemeen de in­spuitingen geen kwaad hebben gedaan, integen­deel bij kalveren besliste resultaten hebben gege­

ven. Hij zou zeggen het advies moet zijn : spuit in ieder geval de jonge dieren in. Wanneer men een koppel kalveren inspuit en ze daarna besmet door ze eenige dagen in de koppel te laten, is het ge­wenscht ze daarna af te zonderen, omdat ze an­ders telkens weer opnieuw besmet worden.

De Heer Santema zou wel eens iets van de bac-teriophaagkwestie willen vernemen.

De Heer Veenbaas. Een bacteriophaag zou een filtreerbare smetstof zijn, die de bacterie ziek maakt. Als we de mond- en klauwzeersmetstof konden kweeken, zouden we dit in het laboratori­um kunnen beproeven. Nu we de smetstof niet ken­nen is de kwestie van de bacteriophaag volkomen empirie.

Vergadering van Vrijdag 16 Januari 1925.

De Voorzitter geeft gelegenheid om vragen te stellen en opmerkingen te maken in verband met de Rijksseruminrichting.

De Heer Bosma. Zooals hij in de vorige verga­dering reeds mededeelde bleek hem, dat bij een aanvraag om diphterieserum nog steeds materiaal moest worden opgestuurd en dat is omdat er niet direct membranen zijn, niet altijd mogelijk. Vroeger gebeurde het met verschillende aanvragen om sera, bijv. voor 2 jaar met varkenspestserum, dat eenvoudig geen antwoord werd ontvangen.

De Heer Broersma. Er was dezen zomer ernstig gebrek aan vlekziekteserum. Hij is van meening, dat het contact met de Seruminrichting in tijden van epizoötiën te gering is, doordat de inrichting te Rotterdam gevestigd is.

Hij schreef destijds over oogtuberculine, maar de Seruminrichting bleek dat niet te hebben, maar zou daaraan voldoen. Tot heden hoorde hij daar-van niets.

Dan zou hij willen noemen de kwestie van het mond- en klauwzeerserum. W e zitten daarmede zelf altijd te modderen. Zou vooral in dergelijke tijden een filiaal te Leeuwarden niet van zeer groot nut zijn ?

Als te dure sera zou hij willen noemen sept. pleuro pneumonie en coli bacillose ,* hij is van meening, dat de Seruminrichting geen winst be­hoeft te maken.

De Heer Santema ontving het diphterieserum wel direct maar er zijn 40 kippen gestorven en ze raak­ten 6 weken van den leg. Hij zou gaarne vernemen of de directeur daarover meer klachten heeft.

De Heer Kingma. Zou het ook mogelijk zijn, dat de kosten van emballage, die hoog zijn, wat ge­drukt worden, bijv. door grootere flesschen ?

De Heer Wagenaar. Bij de medici kan men het serum, wat men langer dan een half jaar in huis heeft, terugzenden, is daarop voor ons geen mo­gelijkheid ?

De Heer Feddema zou willen vragen of het ves­tigen van een depot te Leeuwarden niet mogelijk

Page 152: Diergeneeskunde Friesland

148

zou zijn, omdat de toezending wel eens wat lang duurt.

De Heer Santema zou bet gewenscht achten, dat op de gebruiksaanwijzing vooral voor tetanus en lïhmeserum: vermeld werd, dat het praeventief uitstekend werkt, maar curatief niets geeft

Dr. Lourens. In de eerste plaats zou hij in ge-moede willen afraden om ooit te beginnen met een particuliere Seruminrichting, hij is er stellig van overtuigd, dat de sera dan duurder worden. In het algemeen zijn de prijzen der buitenlandsche sera hooger dan die van de Seruminrichting, waar de kostprijs wordt berekend.

Wat het diphterievaccin betreft : Dr. Te Hennepe is te optimistisch geweest. De aanvrage was zoo groot, dat er een tekort is ontstaan. Het diphterie vaccin heeft het groote nadeel, dat het versch be­reid moet worden. Utrecht volgt een andere me­thode, die ze niet gepubliceerd hebben.

Aan viruspestserum is de laatste 2 jaren geen tekort geweest. Het bevreemdt hem, dat geen ant­woord is ontvangen en hij wil gaarne toezeggen, dat er steeds bericht gezonden zal worden of het voorradig is of niet.

Het tekort aan vlekziekteserum is buitengewoon te betreuren geweest. In 1923 waren 7000 L. vlek­ziekteserum verbruikt en er was voor 1924 gere­kend op een afname van 10000 L., dat was dus ± 50 % meer en toch is er een tekort ontstaan, niettegenstaande er nog 20 paarden bijgenomen Zijn. Er is in 1924 ruim 12000 L. vlekziekteserum afgeleverd, en het spreekt wel van zelf, dat het niet steeds mogelijk zal zijn voor ons een dergelijke niet te voorziene groote aanvrage het hoofd te bie­den.

Inzake de oogtuberculine zegt de directeur, dat Klimmer nooit gepubliceerd heeft, hoe hij het be­reidde. Op 't oogenblik maakt de Seruminrichting een oogtuberculine, dat volgens de proeven vrij goed voldoet, maar het is natuurlijk een zeer moei­lijke kwestie.

In de praktijk is het bereiden van een hoog-im-muun serum tegen mond- en klauwzeer niet moge­lijk ; alleen een reconvalescentenserum.

Wat de prijzen van sept. pleuropn. en coli be­treft, deze zijn verlaagd tot f 20.— per L., de berei­ding ervan is duur en men blijft met een deel on­gebruikt Zitten.

Het diphterievaccin is gedood bij 60°, en dan nog bijgevoegd Vio % formaline, zoodat het hem niet duidelijk is, dat daardoor diphterie zou kunnen optreden. Zij hebben daarover nog nimmer klach­ten gehad.

Wat betreft de gebruiksaanwijzingen merkt hij op, dat deze aanwijzingen geven, wat men er mede doen kan, maar men moet zelf elk geval op zich zelf beoordeelen.

De kosten van emballage zijn verhoogd door de inwerkingstelling van het postbesluit, daardoor mag niet meer in één kist verzonden worden dan

500 gr. Het afleveren van serum in grootere fles-schen heeft nogal bezwaren ; maar hij is gaarne bereid eens een proef te nemen met flesschen van 250 gr. voor vlekziekteserum.

Tegen het serumruilen zijn zeer ernstige bezwa­ren, dit maakt de exploitatie belangrijk duurder. Bij speciale noodgevallen bijv. miltvuur, als het zeer kort geleden is, nemen ze het wel eens terug.

Is het mogelijk een geschikte depothouder te vinden, dan is hij wel bereid eens een proef te ne­men.

De Heeren Tenhaeff en Veenbaas verklaren zich bereid het wel te willen probeeren.

De Heer H. Postma meent ongelukken veroor­zaakt te hebben met vlekziektecultuur bij drach­tige varkens, vooral zelfs in den eersten tijd van de dracht. Is er iets van die gevoeligheid bekend ?

Dr. Lourens. In 't algemeen moet men hoog-drachtige varkens niet inspuiten, doch deze klacht heeft hij nog nooit eerder gehoord.

Hij zou thans nog even ter sprake willen bren­gen de inentingen door leeken, die in de provincie Zuid-Holland belangrijk toenemen. Men staat ver­steld welk een reuzenhandel er in verschillende sera is. Dit gaat een ramp worden voor de dieren­artsen. Hij zou het gewenscht achten, dat door de afdeelingen bij de regeering werd aangedrongen om dien handel te voorkomen.

De Heer Veenbaas. De veeartsen moesten geen Duitsch serum gebruiken en voldoende laten blij­ken dat dit minderwaardig is.

Dr. Lourens. Het eenige is, dat we komen tot een wettelijke regeling, die den verkoop van sera verbiedt.

De Voorzitter stelt voor een schrijven tot het Hoofdbestuur te richten met verzoek spoed achter deze zaak te zetten. Hiertoe wordt besloten.

De Voorzitter zegt Dr. Lourens dank voor zijn groote bereidwilligheid en voor de aangename wij­ze waarop de zaken met elkaar zijn besproken.

Vergadering van Vrijdag 15 Mei 1925. De gezondheidsdienst voor Vee in Friesland. Mededeelingen van den directeur. Er bestaan te­

gen den dienst enkele grieven, die hun oorzaak vin­den in :

a. het feit, dat hij nogal slordig is ; dat ligt he­laas aan den persoon ;

b. er zijn collegae, die er bezwaar tegen hebben, dat een organisatie van belanghebbenden mede-spreekt. Wij zijn uitsluitend medici zoo zeggen zij ; hij is echter van meening, dat we toch ook iets an­ders zijn, wij hebben juist voor een belangrijk deel met den economischen kant te maken en daarom hebben we als veeartsen in de praktijk groot be­lang bij de georganiseerde veehouderij.

Met betrekking tot de tuberculosebestrijding zegt de Heer Veenbaas, zijn we sedert de commis­sie Bosma e.a. eigenlijk alleen wat de t.b.c. vrije opfok betreft, wat opgeschoten.

Page 153: Diergeneeskunde Friesland

149

Volgens het rapport der pasteurisatiecommissie gaat door pasteurisatie der wei de voedingswaar­de iets -terug, doch stijgt de hygiënische waarde. Pasteurisatie een half uur op 65° is niet genoeg, wel % uur op 65° of 2 minuten op 85° . Alleen met het Bangsche systeem komen we er niet. We hebben het klinisch onderzoek noodig om de open lijders zooveel mogelijk op te sporen. Met deze methode kunnen we, al is het moeilijk, resultaten bereiken.

Verder deelt spreker mede, dat door den Heer Tenhaeff en hem de methode Guérin is toegepast (te weten enting van jonge dieren met gemitigeer­de t.b.c.bacillen) op een 4-tal boerderijen. Eén kalf is om andere redenen opgeruimd en hierop is sec­tie verricht. In een praeparaat genomen uit het ab-scesje aan de hals, de inentingsplaats, waren ge­degenereerde t.b.c.bacillen, die zich daar lokaal nestelen.

Nadat spreker tenslotte nog een en ander heeft medegedeeld over abortus en steriliteit, waarbij hij de leden verzoekt bij dergelijke gevallen hem er ook eens bij te halen, wekt hij de leden op ziekte­stoffen en cadavers ter onderzoek naar zijn inrich­ting te sturen.

De Heer Broersma. De Heer Veenbaas heeft in het begin van zijn rede gezegd, dat het misschien een persoonlijke kwestie was, dat hij zich zoo tot de landbouworganisaties voelt aangetrokken ; hij heeft in een artikel in het Tijdschrift voor Dier­geneeskunde naar Broersma's meening veel te sterk op samenwerking met die organisaties aan­gedrongen. Overal merkt hij een geest, de land­bouworganisaties No. 1 en de veeartsen No. 2 te plaatsen. Hij wil de vrije uitoefening van zijn vak houden en niet onder de landbouworganisaties.

De Heer Veenbaas. Ook hij voelt veel voor het vrije beroep der veeartsen, maar men heeft de landbouworganisaties noodig, omdat alleen door samenwerking iets te bereiken is. Als Gezond­heidsdienst willen zij niet anders zijn dan advisee-rend lichaam.

De Voorzitter doet mededeeling van een onder­houd wat hij met den Heer Rengers heeft gehad, die hem volkomen heeft gerustgesteld en hij is van meening, dat we dit onder diens leiding althans, inderdaad kunnen zijn.

Vrije mededeelingen. De Voorzitter deelt mede ambtelijk een schrijven van den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst te hebben ontvangen inzake de Brabantsche ziekte. Hij vraagt of er col­legae zijn, die daaromtrent iets hebben waargeno­men.

De Heer Hofstra was dit voorjaar bij een vee­houder, die veel sojakoeken voerde, speciaal en­kele koeien. Deze kregen heftige indigestiever-schijnselen en vooral temperatuurstijging ; ze wer­den hevig ziek. Hij behandelde ze als aan indiges­tie lijdende dieren en ze herstelden. Bloederige faeces en neusbloedingen zag hij niet.

De Heer Kingma zag 4 zulke patiënten, n.1. over­al bloedingen in het hart en ook in het vleesch ; van een van deze dieren is hem zeker bekend, dat ze geen bijvoer kreeg, ook geen sojameel.

De Voorzitter. Bij de sectie zijn de bloedingen de voornaamste verschijnselen.

Vergadering van Vrijdag 28 Augustus 1925.

Vrije mededeelingen.

Boutvuurentingen. De Heer Broersma deelt me­de, dat hij een kwestie heeft met de Seruminrich­ting over boutvuurentingen. Hij entte met bout-vuurentstof op 18 Juni de eerste maal en op 2 Juli de 2de maal. Op den 13 Juli zijn er twee kalveren aan boutvuur gestorven. Hij zond vleesch naar Rotterdam en deelde als zijn meening mede, dat de entstof onvoldoende immuniteit gaf.

De directeur was het daarmede niet eens en deelde mede, dat eerst ± 8 dagen na de enting immuniteit optreedt, terwijl ze eenigen tijd na de enting zelfs gevoeliger kunnen zijn voor een be­smetting. Juist gister had hij weer een gestorven kalf, geënt op 13 en 24 Juli. Spreker zou hierover gaarne het oordeel der collegae hooren.

De Heer Swierstra. Na een enting is er stellig een periode, waarin de vatbaarheid van de dieren grooter is ; dit is proefondervindelijk gebleken.

De Heer Broersma. Mijn vraag is of de dieren 24 dagen na de eerste inspuiting nog geen vol­doende immuniteit hebben.

De Heer Veenbaas. W e zien vaker entboutvuur na de eerste dan na de tweede enting ; de eerste enting geeft dus een betrekkelijk geringe immuni­teit en we moeten dus rekenen van de 2de enting af. Stellig hebben de dieren een dag of zes daarna onvoldoende immuniteit. Alleen aan de hand van proefnemingen zou men kunnen uitmaken hoe lang dat precies duurt, maar een termijn van 11 dagen komt hem wel wat lang voor.

De Heer Attema. Gevallen van boutvuur na de enting komen altijd nog een enkele keer voor, maar zijn meening is dat het % steeds minder wordt. De Seruminrichting dringt er steeds op aan, materiaal te zenden.

De Heer Terpstra. Dat komt niet alleen bij de Rotterdamsche, maar ook bij de Fransche entstof voor en ook met filtraat. Hij ent altijd direct met de 2de entstof en dan 2 maal, doch krijgt altijd en­kele gevallen met onvoldoende immuniteit.

De Heer Swierstra demonstreert een plaat met parathyphusgroei afkomstig van een kalf. Hij trachtte de bacil bij het leven aan te toonen in faeces en bloed en dat gelukte inderdaad.

Mond- en klauwzeer. De Heer Veenbaas zou wel eens iets willen hooren over tongblaar. Hij hoort in de provincie allerlei wonderen over bepaalde middelen.

De Heer Terpstra spuit de kalveren in met 100— 150 gr. bloed en dan is het resultaat schitterend.

Page 154: Diergeneeskunde Friesland

150

Bij runderen spoot hij 400—500 gr. bloed in, maar zag evenmin als het vorig jaar resultaat.

Volgens zijn ervaring is met faecesfiltraat de temperatuur niet omlaag te krijgen.

De Heer Veenbaas. Faecesfiltraat schijnt toch wel gunstig resultaat te geven. Het is zeer geT wenscht om die proeven voort te zetten. De inspui­ting moet zeer tijdig plaats hebben, als men wacht tot de veehouder er wat aan ziet is het te laat.

De Heer S. H . Schaap is één van de eersten, die evenals Meijer het faecesfiltraat heeft geprobeerd. Hij is tot de overtuiging gekomen dat die gevallen die aanvankelijk best leken, later gewoon weer tongblaar kregen. De teleurstellingen komen eerst na eenige weken. Het is van het grootste belang, dat het faecesmonster met de grootste zorg wordt genomen, de koeien moeten ernstig ziek geweest zijn en aan het herstellen zijn. Hij gelooft wel, dat er in dit middel toekomst zit.

De Heer Kingma. Met de seruminspuiting heb­ben we precies hetzelfde resultaat, maar we heb­ben de enting niet in de hand.

Vergadering van Vrijdag 13 November 1925. De Heer Tenhaeff houdt een inleiding over „Ver­

spreiding van besmettelijke veeziekten ; enten en inspuiten door leeken en tarieven van de dieren­artsen voor inspuitingen, speciaal mond- en klauw-zeerbloed.

Spreker zegt, dat de aanleiding tot het plaatsen van dit punt op de-agenda en de uitnoodiging om allen ter vergadering te komen is gelegen in het voor hem verrassende feit, dat in de bestuursver­gadering van de Friesche Mi j . v. Landbouw op 2 Nov. 1.1. naar aanleiding van de vergadering ge­houden door den Voorzitter met de Voorzitters van de afdeelingen, eenige punten naar voren kwamen, die handelen over :

le. de verspreiding van besmettelijke veeziek* ten (speciaal varkenspest en mond- en klauwzeer) door dierenartsen ;

2e. de mogelijkheid, dat de Friesche Mij . v. L . in het bezit tracht te geraken van serum, om dit aan daarvoor geschikte veehouders in handen te stellen, met de bedoeling zelf in te spuiten en

3e. klachten over te hooge tarieven van de die­renartsen voor de inspuitingen, speciaal van mond­en klauwzeerbloed.

De laatste 2 punten houden zooals te begrijpen is, nauw verband met elkaar, feitelijk is punt 2 het gevolg geweest van punt 3.

Over deze punten is vrij uitvoerig van gedachten gewisseld eh spreker had als adviseerend lid van genoemd bestuur gelegenheid daarover zijn mee­ning te zeggen, die in het kort hierop neer kwam.

le . De verspreiding van de genoemde ziekten ge­schiedt niet door de dierenartsen in de eerste plaats. Andere categorieën van personen als koop­lieden en boeren, die met verdacht vee vluchten, geen aangifte doen, ondanks herhaalde waarschu­

wing van het Staatstoezicht toch verdacht vee b.v. Drentsche of Oostfriesche schapen en daarmede de schurft koopen, miltvuurkoeien op het erf de hals uitsnijden en voorts de markten en vervoermiddelen hebben in dezen meer schuld.

2e. Aangaande het inspuiten door veehouders, dus in het algemeen door leeken, gaf spreker de verzekering, dat dit van zijn zijde de grootst moge­lijke tegenstand zou ontmoeten. Spreker wees er op, dat het niet alleen om het inspuiten gaat, maar dat het in de eerste plaats noodig is, dat de ziekte goed wordt gediagnostiseerd en dat is het werk van den deskundige. Daarna komt het inspuiten, waarbij zich vooral de vragen, wanneer, waarom, hoeveel, wat, voor doen. De beantwoording van deze vragen berust alweer krachtens zijn opleiding alleen bij den dierenarts. Spreker wees op gemak­kelijk door leeken te maken fouten, inspuiten van verkeerde sera (varkenspest of vlekziekte, enten op een pestbodem) en vooral als culturen worden aangewend.

Spreker deelde mede, dat hij zich in verband met de hem in art. 1 sub a van de Veewet opge­dragen taak (de zorg voor den algemeenen ge­zondheidstoestand van den Veestapel) tot de re­geering had gewend om maatregelen te nemen te­gen het enten door leeken en liet dus duidelijk uit­komen, dat hij daar beslist tegen was.

3e. Over de tarieven, deed spreker geen mede­deelingen, alleen deed hij de toezegging dit en het eerste punt in de afdeeling ter sprake te zullen brengen.

De Heeren kunnen uit het bovenstaande zien, hoe men in veehouderskringen over deze zaken denkt en al is er geen conflict, het feit, dat deze gedachten er zijn, moet voor ons alle aanleiding zijn om de zaak eens rustig onder de oogen te zien, teneinde zoo mogelijk erger te voorkomen.

Over het eerste punt kunnen we kort zijn, zoo zegt spreker. Hij meende daarvan het juiste te heb­ben gezegd, maar toch moet mij daarbij één ding van het hart. E r zijn spreker bij het eerste punt feiten genoemd, hij w i l daarop niet te diep ingaan, niemand om verantwoording vragen en vooral geen namen noemen, doch, wanneer iemand wiens be­trouwbaarheid buiten twijfel staat, mij in vertrou­wen meedeelt, dat bij het enten naalden niet wor­den ontsmet, dat geheele varkensstapels vrij zeker daardoor zijn ziek geworden, dat vele met bloed tegen mond- en klauwzeer geënte kalveren om­vangrijke abscessen hebben gekregen, dan zult u met mij met een antwoord erg verlegen staan.

Evenzoo gaat het ons toch, wanneer wordt me­degedeeld, dat is waargenomen, dat de dierenarts een mond- en klauwzeerbeslag, waarvan ziek vee door hem is behandeld, verlaat, zonder zelfs zijn handen te hebben gewasschen en zoo weer naar een andere patiënt gaat. Het is dan toch niet zoo'n groot wonder, dat de veehouder verwijten maakt.

Ik weet heel goed, zegt spreker, dat het in de

Page 155: Diergeneeskunde Friesland

151

praktijk dikwijls heel moeilijk is om alles nauw­keurig te doen, maar toch is het zeer wel mogelijk (een weinig ontsmettingsmiddel steeds bij zich te dragen is wel te doen). Sterk staan wij alleen dan, wanneer ons zulke feiten niet kunnen worden ver­weten.

Ik zie ook in mijn kwaliteit van Inspecteur van de Volksgezondheid, zegt spreker, zoo dikwijls tekortkomingen, die mij den uitroep ontlokken : wat jammer dat dit is gedaan, vooral dat de be­trokkene de consequenties van zijn handeling niet heeft doorzien. Men vergete niet, dat ons werk zoo bij uitstek geschikt is om bekritiseerd te worden. Wij werken zooveel in het publiek en met de vox populi of beter van den veehouder en den slager dient rekening te worden gehouden. Spreker zegt, dat het niet zijn bedoeling is verwijten te maken, doch slechts om op eventueele tekortkomingen on­zerzijds te wijzen, uitsluitend in het belang van ons zeiven en onzen stand. Spreker zou wenschen, dat ieder onzer naging of er in dit opzicht door hem ook fouten zijn of nog worden begaan en zoo ja, dat hij die dan ten spoedigste opheffe. De leek kan zich desnoods op onwetendheid beroepen, voor ons geldt dit niet. Wij moeten in dit opzicht het voorbeeld geven.

De punten 2 en 3, die uit den aard der zaak nauw met elkaar verband houden, wenscht spreker gezamenlijk te behandelen. Over het inspuiten door leeken heeft hij zijn meening te kennen gege­ven en kan daarmede dus volstaan. Bij de tarieven had men speciaal op het oog, die voor de inspui­tingen met bloed tegen mond- en klauwzeer en naar voren kwam, dat het bloed gratis van het vee werd verkregen, en men meende dat de tarieven te hoog waren en vroeg of het niet mogelijk was, dat voor een lager honorarium dan andere entin­gen te verkrijgen. Hoe het zij, het komt spreker ge­wenscht voor, dat over de tarieven eens wordt ge­sproken, immers het feit, dat de veehouders voor de bedragen terugschrikken en er over denken of zij door zelf in te spuiten hun onkosten kunnen ver­minderen, moet voor ons een reden zijn om ons af te vragen of wij inderdaad te hoog zijn en wat wij kunnen doen om de ontstemming weg te nemen en conflicten of handelingen als het enten door vee­houders te voorkomen.

Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot ge-dachtenwisseling.

De Heer Broersma. Zijn er ook bedragen ge­noemd van tarieven, die men te hoog vond ?

Voorzitter heeft daar met opzet niet naar ge­vraagd.

De Heer Attema. Het ligt toch voor de hand, dat wij ons zelf afvragen, rekenen we te veel of niet. W e zouden moeten weten, wat zij te veel vinden.

De Heer Hofstra. Er worden wel stemmingen gekweekt, bij hem zijn beweringen geuit, dat in sommige streken f 7.50 per kalf werd gerekend ; maar hij nam dat niet ernstig.

De Heer Attema hoorde bij hem van f 4.00 per stuk.

De Heer Broersma hoorde ook van die gevallen van f 10.00 per koe en f 4.00 per kalf ; maar ze weten zelf niet waar dat geval zich voordoet. Er zouden dan dus misstanden zijn, die op onjuiste papil rusten.

De Heer de Raadt. Wanneer we de tarieven van ons Friesche dierenartsen vergelijken met die van Holland, dan kunnen we ons gerust vertoonen.

De Heer Terpstra. We kunnen er lang en breed over praten, maar we komen niet tot resultaten. Hij zou willen, dat een commissie bestaande uit drie praktiseerende dierenartsen en de Voorzitter overleg pleegde met de Friesche Mij.- v. Landb.

De Heer Oostenbrug. Het argument: we leve­ren het bloed voor niets, is een scheeve voorstel­ling, het zou voor ons veel gemakkelijker zijn se­rum uit Rotterdam te betrekken, maar dan zou het nog veel duurder moeten komen.

De Heer Bosma. Bij gebruik van serum uit Rot­terdam moet het natuurlijk duurder worden, wel ­licht ontstaan daaruit die klachten.

Het blijkt bij rondvraag, dat in het algemeen de maximumtarieven voor het inspuiten van bloed zijn f 1.50 a f 2.00 per kalf en f 4 a f 5 per koe.

Het denkbeeld Terpstra om een commissie aan te wijzen vindt algemeen bijval. Als zoodanig wor­den aangewezen : S. Kingma, K. Frik, Th . Bosma en de Voorzitter.

De Heer H . Postma deelt nog mede, dat de Coöp. Maalderij te Donkerbroek reeds serum heeft gekocht.

De Heer Plet. Er wordt in Friesland reeds met serum gevent. De sera komen bij hoopen uit Duitschland binnen.

De Heer Veenbaas sprak er ook met den Heer Rengers over en deze voelde ook, dat het een vee-houdersbelang is, dat de entingen bij de dieren­artsen blijven ; daardoor toch ook wordt het mo-gelijk gemaakt, dat veel dierenartsen een bestaan vinden.

De Heer H . Postma. Juist het inspuiten door de veeverloskundigen acht hij de groote strop en niet zoo'n enkele veehouder, die het eens waagt.

Hierna houdt collega Santema zijn inleiding over Onvoldoende Cervixontsluiting bij herkauwers.

Spreker zegt, dat de aanleiding tot het houden van deze lezing vooral is gelegen in het feit, dat deze ziektetoestand in onze leerboeken te stiefmoe­derlijk, soms zelfs in 't geheel niet wordt behan­deld, terwijl ze praktisch van vrij groot belang blijkt te zijn.

Spreker gaat in het kort na, wat verschillende handboeken er van zeggen. Men ziet, dat er een splitsing wordt gemaakt, waarop niet voldoende nadruk wordt gelegd en wel in onvoldoende ont­sluiting ten gevolge van pathologische afwijkingen aan de cervix en de onvoldoende ontsluiting op zichzelf staande. Ook de therapie in de leerboe-

Page 156: Diergeneeskunde Friesland

152

ken zal slechts weinig practici bevredigen. Zoo lezen we van een drastisch ingrijpen als het in­snijden van de cervix. Ook het smeren van een zalf op het vaginaal gedeelte der cervix. Op den gul­den middenweg wordt te weinig nadruk gelegd.

Spreker begint volledigheidshalve en gemaks­halve met een uiteenzetting van het ontsluitings­mechanisme.

Als de cervix geheel ontsloten is vormen cer-vixwand en vaginaalwand één rechte lijn.

Het is vooral de vrucht, die de algeheele ontslui­ting bewerkstelligt, niet actief maar passief door de buikpers.

Spreker deelt volgens dit genoemde ontsluitings­schema de oorzaken van de onvoldoende ontslui­ting als volgt in :

I. Onvoldoende voorbereiding van den geboorte-weg. De cervix is onvoldoende ontsloten en voelt te stevig aan. De geheele geboorteweg is te wei­nig oedemateus, zoo voelen ook de banden nog te hard aan.

Causuïstiek koe (I para) ; het amnionvocht is voor twee uren afgevloeid ; de uier is slecht ont­wikkeld ; de banden voelen nog stevig aan. Bij in­wendig onderzoek blijkt ook de cervix slecht ge­ïnfiltreerd. Na anderhalf uur masseeren met lijn-meelpap en matige trekkracht aan kalfsdeelen ge­lukt het de nog niet geheel verstreken cervixband over het achterhoofd van het kalf te schuiven. In dezen toestand wordt het dier gedurende vier uren met rust gelaten. Na afloop daarvan blijkt de cer­vix reeds beter ontsloten, echter nog niet geheel. Door totale embryotomie gelukt de verlossing. Niettegenstaande retentio secundinarum is de af­loop vrij gunstig.

II. De cervix kan niet ontsluiten wegens abnor­maliteiten aan de cervix zelf. Als zoodanig kunnen genoemd worden :

a. litteekenweefsel als gevolg van cervixverwon­ding bij een vorige partus. Hierbij dient opgemerkt dat bij groote cervixwonden het moederdier meest succombeert. Een dergelijke anomalie is dus zeldzaam. Een groote vaginaalscheur kan zonder nadeel verdragen worden en hierdoor dus weer last bij een volgende partus.

b. brides in de cervix. Deze soms last bij het stellen der diagnose. De therapie is zeer eenvoudig n.1. gewoon doorsnijden.

Casuïstiek. Mijn hulp wordt ingeroepen voor een pink, die ongeveer drie weken te vroeg wi l kal ­ven. De verlossing w i l echter niet opschieten. Bij exploratie vind ik 2 voorbeenen tot aan de voor­knie door de onvoldoende cervixontsluiting, ter­wijl het hoofd nog geheel in de uterus verblijft. Overgegaan wordt tot massage met lijnmeelpap, waarbij echter blijkt, dat de onvoldoende ontslui­ting is toe te schrijven aan een streng. Deze was door de kalfsdeelen geheel naar ter zijde gedron­gen tegen de cervicaalwand, waardoor het moge­lijk was, dat een werkelijke afwijking niet direct

werd onderkend. Na doorsnijden van de streng verloopt de partus gemakkelijk daar de volledige ontsluiting nu spoedig optreedt.

c. Tumoren. d. Rigiditeit. e. Torsio uteri. Hierbij is meest de cervix in het

proces betrokken en de ontsluiting is dan zeer ver­schillend van graad. Na opheffing van de torsie verloopt de ontsluiting meestal normaal. Noodig is tijd te geven, zonder manueel ingrijpen.

f. prolapsus vaginae et cervicis. Deze oorzaak komt bij het rund niet dikwijls

voor. De koe staat meestal of staat en ligt afwis­selend ; het gewicht van de baarmoeder belet de cervix de plaatsverandering. We zien dit lijden het meest bij het schaap.

Casuïstiek. Hulp wordt gevraagd voor een rund lijdende aan prolapsus vaginae, onmachtig is tot opstaan en verschijnselen vertoont van kalven. Bij mijn komst vind ik een oude koe, liggende, met prolaps van de vaginaalwanden, terwijl in het midden de ammionblaas zichtbaar is. Bij explora­tie blijkt ook de cervix sterk naar achteren ver­plaatst, half ontsloten, waarin de beide klauwtjes te voelen zijn. D e cervix zit dermate in het nauw, dat ontsluiting op deze manier niet goed mogelijk is. Na repositie van de prolaps en achter hoog leg­gen van de koe gelukt het na eenige moeite ver­dere ontsluiting te krijgen. Daarvoor wordt een zachte trekkracht op het kalf uitgeoefend met be­hulp van touwtjes, terwijl de cervix met beide han­den zoo goed mogelijk op zijn plaats wordt gehou­den.

Het verloop is normaal. III. Als derde groep oorzaken voor het niet ont­

sluiten van de cervix noemt spreker het niet los­laten van het chorion, waardoor dit de ontsluiting niet bevordert, maar nog voor het druk op de cer-xiv en omgeving uitoefent, gaat bersten.

Casuïstiek. Koe (VII parae) heeft reeds gedu­rende 4 uren „gewerkt" , de beide vruchtwaters zijn afgegaan, het persen wordt minder krachtig en houdt tenslotte geheel op. Bij exploratie wordt een ongeveer 12 c M . groote ontsluiting gevonden. Massage met lijnmeelpap gedurende een uur geeft een ontsluiting, waardoor het mogelijk wordt het hoofd door de cervix te halen. De cervixband sluit nog nauw om de nek van het kalf. Het moeder-dier wordt nu gedurende 4 uren met rust gelaten, waarna de verlossing gelukt tot aan het kruis en kruisembryotomie de zaak beëindigt. Er blijft re­tentio secundinarum. De afloop is vrij gunstig.

IV. Baarmoederatonie, de uterus tonus te ge­ring ; de behandeling levert meestal geen moeilijk­heden op.

V. Onvoldoende ontsluiting door verkeerde l ig­ging van de vrucht. Wordt, na het bestaan van on­voldoende ontsluiting te lang gewacht met het ver­kenen van deskundige hulp dan krijgen we het verschijnsel, dat de cervix weer gaat sluiten of be-

Page 157: Diergeneeskunde Friesland

153

ter nog de periode van ontsluiting is voorbij. De baarmoederinhoud is meest geïnfecteerd. Bij ge-mascereerde vrucht gelukt 't soms nog 't kalf door de nauwe cervix te verwijderen. Bij emphysema-teuse vruchten behoort het tot de onmogelijkheden. In dit geval zou men zijn toevlucht kunnen ne­men tot het operatief verwijden van de cervix, maar verstandiger en zeker oeconomischer is het, het dier te laten slachten.

Casuïstiek. Op een Donderdagmorgen wordt m'n hulp ingeroepen bij een kalvende koe. Bij aan­komst blijkt dat ze reeds Zondags tevoren ver­schijnselen vertoonde en dat toen ook reeds het vruchtwater was afgevloeid. Op m'n vraag waar­om niet eerder hulp was ingeroepen bleek, dat de eigenaar het principe huldigde : de leer gaat boven de natuur. De koe (multipara) moest n.1. volgens den eigenaar beslist 40 weken dragen en deze veertigste week was pas Donderdags verstreken. Bij onderzoek bleken de banden vrij stevig te zijn, de uier was goed opgemaakt; de koe was goed gezond (goede eetlust).

Bij exploratie bleek het kalf in normale stuit-ligging met de achterbeenen tot halverwege de pijpen door de cervix, welke nu bijna geheel op­gevuld was. Na gebruik van lijnmeelpap en matige trekkracht gelukt het eindelijk de sprongen in de cervix te krijgen. Nu bleek ook, dat het kalf em-physemateus was. En verdere ontsluiting gelukte niet, zoodat 't dier voor den slager bestemd werd. Na het slachten bleek een sterk emphysemateuse vrucht aanwezig te zijn, zoodat een embryotomie op een mislukking zou zijn uitgeloopen.

Een gemascereerde vrucht geeft een gunstige prognose voor zoover betreft het beëindigen van den partus.

Casuïstiek. Hulp wordt gevraagd voor een koe met retentio secundinarum welke volgens den eige­naar drie dagen geleden had gekalfd. De gezond­heid laat iets te wenschen over. Aangezien het een dier betrof, waarop bij een vorig bezoek m'n aan­dacht was gevestigd wegens de enorme buikom-vang, vroeg ik met eenige belangstelling hoe de partus was afgeloopen. Tot m'n groote verwonde­ring kreeg ik te hooren, dat nooit een kalf gezien was ; er waren enorme hoeveelheden water afge­gaan, een tijdje later kwam de secundinae, zoo­dat de eigenaar aannam, dat de vrucht reeds afge­dreven was en door het stalpersoneel met de mest was verwijderd. Er werd gedacht aan 'n mola, zoo­als dit vroeger eens door den eigenaar werd waar­genomen. Bij exploratie bleek, dat het kalf in sterk gemascereerden toestand nog in de uterus aanwe­zig was.

Het gelukte gemakkelijk de vrucht in kleine ge­deelten beentje voor beentje door de vrij nauwe cervix te verwijderen. Zoo gelukte het zelfs de hoofdbeentjes afzonderlijk te extraheeren. De stank was geweldig, zoodat werd nagespoeld met een 1 % therapogeenoplossing, welke irrigatie ge­

durende 3 dagen werd voortgezet. De afloop was gunstig.

Vervolgens gaat spreker over tot de bespreking der therapie.

De behandeling bestaat doorgaans in het ver­wijden van de cervix door massage met dikke lijn­meelpap (met iy2—2 % lysolopl.) op de wijze zooals spreker dat bij verschillende gevallen reeds aangaf.

Deze behandeling voert volgens sprekers erva­ring bijna steeds tot een gunstig resultaat met uit­zondering dan van die gevallen, waarbij de ont­sluitingsperiode reeds lang gepasseerd is. Men mag in geen geval overijld te werk gaan, want dit leidt zeker tot mislukking. Toch moet men de prog­nose eenigszins onder voorbehoud maken.

Bij 146 verlossingen, waarvan spreker aanteeke-ning hield, bleek in 27 gevallen de ontsluiting moeilijkheden op te leveren. Deze 27 gevallen wa­ren als volgt over de verschillende oorzaken ver­deeld :

1 maal wegens onvoldoende voorbereiding ; 1 maal na valsche weeën ; I maal door cervixbride ; II maal door torsio u ter i ; 1 maal na prolapsus vaginae et cervicis ; 4 maal een op zichzelf staande ; 6 maal bij abortus ; 2 maal wegens te lang wachten. In slechts 2 gevallen had de behandeling geen

resultaat. Het eene geval betrof een patiënt, waar­bij de ontsluitingsperiode reeds lang gepasseerd was. Het andere geval was na een torsie, welke waarschijnlijk reeds lang bestaan had en moeilijk was op te heffen. Hierbij liet al direct de gezond­heid van de patiënt veel te wenschen over.

Tenslotte bespreekt inleider in dit verband nog de kleine herkauwers. In groote lijnen hetzelfde proces, maar de practische verhoudingen zijn hier anders. Het meest worden onvoldoende ontslui­tingen waargenomen bij jaarlingen. De cervix voelt dan aan als een dunne streng, gevormd door het orificium externum. 't Is alsof op de grens van baarmoeder en vagina zich een nauw diafragma bevindt. Wegens onnauwkeurige observatie komt het hier meer voor, dat de ontsluitingsperiode te lang geleden is gepasseerd.

Het verrichten van de behandeling in 2 phasen levert hier vaak door de geringe waarde practi­sche bezwaren ; toch deed spreker het in enkele gevallen. Bij het eerste bezoek werden dan één of 2 flesch olie in de uterus gegoten en verder met rust gelaten.

Wat de prognose bij de kleine herkauwers be­treft, de kracht bij de behandeling is relatief na­tuurlijk veel grooter dan bij het rund. We zien dan ook nog al eens, dat de cervix gaat inscheuren. Bij niet geïnfecteerde baarmoederinhoud kan men de zaak nog eens aanzien, vooral bij geiten dan

Page 158: Diergeneeskunde Friesland

154

meest nog een goedaardig verloop, overigens is het het best ze naar den slager te verwijzen.

Hierna geeft de Voorzitter gelegenheid tot ge-dachtenwisseling.

De Heer Plet las in het Tijdschrift van een ver­lossing door den Heer Ten Hoopen, waarbij Spaan-sche zeep werd gebruikt, hij wilde wel eens hooren hoe anderen daarover denken.

De Heer E. W. de Jong zag een geval, waarbij de buurman met zeep gewerkt had, waarbij een zoodanige ontsteking was opgetreden, dat hij van meening is, dat ze zeer nadeelig heeft gewerkt.

De Heer Broersma. De veehouders passen het • veel toe en bederven dikwijls de zaak. Zou de be­doeling niet zijn het opwekken van hyperaemie en daardoor verslapping ?

De Heer Plet. Bij den mensch worfien laminaria-bougies gebruikt.

De Heer Kingma heeft ook wel eens Spaansche zeep gebruikt om ontsluiting te verkrijgen na tor­sio uteri. Hij gelooft niet, dat het zoo nadeelig is.

De Heer de Jong. Bij kleine herkauwers gebruikt hij ook zeep.

De Heer Kingma. Onvoldoende ontsluiting ziet men nog al eens bij schapen met bijv. 4 lammeren.

De Heer J. K. Postma gebruikt ook heel dikwijls zeep en ziet er geen verkeerde werking van.

De Heer Oostenbrug. Heeft men ook ervaring van het gebruik van joodtinctuur bij onvoldoende ontsluiting ?

De Heer de Raadt paste het wel toe maar zon­der resultaat.

De Heer Kingma gebruikte het eenmaal bij een merrie met een gemascereerde vrucht en onvol­doende ontsluiting. Hij spoot 5 cM3. in de baar­moeder.

De Heer E. W. de Jong. In de meeste gevallen is wachten het beste.

De Heer Santema. Als de vrucht dood is, is af­wachten toch inderdaad verkeerd.

De Heer de Raadt. Als de vrucht dood is en weinig emphysemateus, dan niet verwijden, maar direct subcutane embryotomie.

De Heer Attema zegt dat hij er geen tijd voor heeft om de dieren na een uur of 4 nog eens te bezoeken.

De Voorzitter zegt den Heer Santema dank voor zijn zeer interessante voordracht en wijst op het groote belang, wat een dergelijke inleiding voor ons heeft.

Tenslotte komt nog in bespreking het vraag­punt mond- en klauwzeer.

De Heer Veenbaas zou wel de vraag willen stel­len : Is bloedinspuiting bij volwassen dieren ge­wenscht of niet ?

De Heer E. W. de Jong. Waar men bij kalveren goede resultaten krijgt, kan hij zich niet voorstel­len, dat het bij koeien niet zou gaan. Hij zag bij groote hoeveelheden serum inderdaad gunstig re­

sultaat, maar hier komt natuurlijk de oeconomische kant er bij.

De Heer H. Postma. Voor eenige jaren spoot hij op een 10-tal stallen koeien in en werkelijk naar zijn meening met uitstekend resultaat. De tijd van bloedaftappen is van veel belang. Het geval mag niet te oud zijn en het dier mag niet in het incu-batiestadium verkeeren.

De Heer Oostenbrug. We weten er zeer weinig van en moeten daarom met conclusies zeer voor­zichtig zijn.

De Voorzitter. De kwestie of we aan het opgaan of het afgaan van de epizoötie zijn is van veel be­lang.

De Heer Veenbaas. De boeren maken er een grief van, dat de dierenartsen niet kieskeurig zijn in de keuze der koeien, waarvan men bloed neemt (abortus, tuberculose).

De Heer Terpstra. Er zijn reeds tal van kalve­ren ingespoten en van nadeelen daardoor heeft men niets gezien.

De Voorzitter. Als we het kunnen vermijden is er toch alles voor te zeggen, om met de meening van de veehouders rekening te houden.

De Heer Attema. Zijn er nog sterfgevallen onder de kalveren ?

De Heer Kingma. Wanneer er geen zieken on­der zijn, kan men practisch met zekerheid zeggen, dat er geen sterfgevallen komen.

De Heer E. W. de Jong. Bij inspuiting der kal­veren ziet men meermalen dat ze het de eerste drie weken niet krijgen maar dan wel, daarom moet men ze besmetten.

De Heer Broersma heeft in verschillende vee­beslagen een gedeelte van de koeien ingespoten en hij meent, dat deze het iets lichter hebben ge­kregen, maar ze hebben net zooveel last van zeere spenen. Dan moet men niet vergeten, dat de be­oordeeling van de resultaten van den eenen boer heel anders is dan van den anderen.

De Voorzitter. Wij hebben hetzelfde ondervon­den. Soms was de boer enthousiast, terwijl wij meenden, dat het resultaat nihil was.

De Heer Veenbaas. Zou het bij zulke sterk aan­gedane tepels niet gewenscht zijn te adviseeren, dat ze er met de vingers afblijven en na eenige we­ken weer beginnen ?

De Heer Broersma liet dat meerdere malen doen en dat valt inderdaad genoeg mee, n.1. bij die die­ren, waar ze de melk er haast niet meer uit kon­den krijgen.

De Heer J. K. Postma. Mijn resultaten bij koei­en zijn dit jaar lang zoo goed niet.

De Heer Attema. Bij koeien met de machine ge­molken heeft men geen last van zeere tepels. Hij had dit jaar zeer weinig klauwzeer.

De Heer Hibma. Bij inspuiting van 100—250 gr. bij kalveren, ziet men toch dikwijls later nog bij de oudere kalveren klauwzeer optreden.

De Heer S. H. Schaap is van meening, dat het

Page 159: Diergeneeskunde Friesland

155

optreden van klauwzeer een week of drie na de inspuiting ligt aan onvoldoende besmetting der kalveren.

De Heeren Kingma en van der Laan merken nog op, dat de resultaten, die zij gezien hebben van geheime middelen bijzonder slecht waren.

De Heer Plet. Voor geheimihiddelen behoeven we niet bang te zijn, die verdwijnen van zelf.

Vergadering van Vrijdag 15 Januari 1926. Collega de Raadt houdt een inleiding over Pro­

lapsus Uteri en amputatiën. Zoover mijn aanteekeningen strekken, zoo zegt

spreker, werd er op een aantal van 1400 verlos­singen 150 maal mijn hulp ingeroepen voor een prolapsus uteri en van deze 150 gevallen moest 13 maal tot amputatie worden overgegaan.

Dat het aantal prol. uteri, wat men per jaar krijgt soms zeer verschillend kan zijn, blijkt uit de vol ­gende cijfers : 9 P. U . op 109 verlossingen ; 20 P. U . op 136 verlossingen ; 17 op 105 ; 12 op 141 ; 6 op 116 ; 16 op 97 ; 6 op 99.

Naar sprekers meening begint in vele gevallen de uitzakking ter hoogte van de bevestiging van het mesometrium, door Slapte van de ophang-banden en de geheele geboorteweg en daarna pas komt de instulping.

Spreker zag nog nimmer een prolabeeren van de onbevruchte hoorn.

Ze komt het meest voor bij het rund ; bij de 150 gevallen waren er 148 bij het rund en 2 bij het paard, van de andere dieren werd geen aanteeke-ning gehouden.

Oorzaken : a. Praedisponeerende : le verslapping van de

ophangbanden ; 2e. lage ligging van het achterstel; 3e. onvoldoende uteruscontracties ; 4e. verslap­ping van de breede bekkenbanden.

b. Directe oorzaken : le . de aspiratie tijdens de partus ; 2e. het gewicht van de secundinae.

Dit laatste is de meest voorkomende directe oorzaak.

Symptomen. Die van een inversio uteri zijn on­rust en zwak persen, geen eetlust, staan met een kromme rug, afhouden van de staart en frequente mest- en urineloozing.

Die van de inversio et prol. uteri zijn voldoende bekend.

Prognose. Deze hangt van veel omstandigheden af. Van de diersoort, van den duur der prolaps, of de secundinae er nog om zijn enz. of er ook on-deskundigen mede bezig zijn geweest e.a.

Behandeling. Indien spreker niet thuis is bij een eventueele boodschap van prolaps, laat hij de vol ­gende maatregelen nemen : le. De koe liggende houden, desnoods de onderliggende pooten met een touw er aan omhoog binden.

2e. Het achterstel omhoog brengen om persen tegen te gaan, tevens voor ingetreden ingewanden en verbloeding.

3e. De baarmoeder in een schoon laken, daarom heen en onder een schoon koedek, alles boven om­slaan, om de baarmoeder warm te houden.

4e. Zorgen, dat de nevensstaande koeien er niet op trappen.

Inversio uteri. Is de diagnose gesteld en is de fundus ingeklemd hetzij in het collum of in de va­gina dan alles verweeken met olie, lijnkoekpap met lysol en trachten door zacht kneden de fundus weer op zijn plaats te krijgen. Zijn er secundinae aanwezig, dan deze zoo mogelijk verwijderen en irrigeeren met lauwwarme antiseptica. Het persen der koe tegengaan met alcohol of chloralhydraat. Is de inklemming zoo hevig geweest, dat reeds gangraen is opgetreden, dan is de prognose in-faust en slachting aangewezen.

Prolapsus uteri. Deze behandeling bestaat in 2 handelingen, n.1. het op zijn plaats brengen en het op zijn plaats houden.

Zijn er geen verontrustende verschijnselen aan­wezig, dan begint na volledige voorbereiding de repositie. (Geschikte kleeding, voldoende desin-fectantia, een schoon laken, voldoende bossen stroo, de naaststaande koe er af, voldoende hulp er bij). Het eerste werk is nu de secundinae er af pellen, vooral niets laten zitten. Zitten deze zeer vast, dan niet afpellen, maar mede reponeeren.

Een eerste vereischte voor een voorspoedige repositie is een goede schuine ligging der koe, een helling van 30 tot 45° is gewenscht (omgekeerd op den stal of koe van den stal op den mestgang met een deur er onder).

Zeer verschillende methodes zijn in de littera­tuur aanbevolen, vooral ook het brengen in rug­ligging met al of niet optakelen.

Spreker zegt, sjouw zoo weinig mogelijk met de koe om en reponeer of bij het liggende of bij het staande dier. De veearts zorgt steeds bij de baar­moeder te blijven en geeft vandaar zijn bevelen.

W i l de uterus zich slecht contraheeren, dan doet hij 200 gr. aluin in een emmer water en wascht en bet en drukt met het laken de uterus.

De Bruin zegt in zijn handboek, dat men in ver­band met de ligging der pens, bij een op de lin­kerzijde liggende koe, haaT eerst moet wentelen. Spreker heeft daar geen verschil in.

Spreker begint nu de repositie aan het verst uit­gezakte deel, dus aan de fundus en drukt in de periodes dat de koe niet perst in de lengteas van de uterus. Hij beschrijft dan uitvoerig de techniek van deze wijze van reponeeren.

De instrumenten, die wel worden aanbevolen om den arm langer te maken, raadt spreker niet aan en evenmin het aanwenden van middelen om het persen tegen te gaan.

Een andere methode, die spreker echter nooit toepaste is het beginnen bij het deel het dichtst bij de vulva. Weer anderen combineeren deze 2 methodes n.1. eerst bij de vulva beginnen en als hij halfweg is dan verder aan de fundus beginnen.

Page 160: Diergeneeskunde Friesland

156

Deze methodes lijken spreker wat onhandig, om­dat men van helpers afhangt.

Repositie bij kleine herkauwers geschiedt op de­zelfde wijze, doch is door de nauwe geboortegang zeer lastig en de afloop is dan ook zeer dubieus.

Merrie. Bij de merrie ziet de geprolabeerde ute­rus er heel anders uit. Geen cotyledonen, een sterk geplooid bruinrood slijmvlies, een groote slappe massa met vrij dunne wand, zoodat 't gevaar er door heen de stooten vrij groot is. Zijn er geen in­gewanden in, dan is de prognose vrij gunstig. Het persen is bij de merrie zeer hevig, een morphine-injectie is aangewezen ; ook wordt wel aangege­ven y2 flesch brandewijn met 20 gr. laudanum. Staat de merrie, dan staande reponeeren, vooraf het dier kluisteren. Ligt ze dan dezelfde methode als bij het rund.

Spreker beschrijft een 2-tal gevallen bij de mer­rie, door hem in zijn practijk met succes behandeld.

Varkens. Hier is de repositie zeer lastig. De bei­de gevallen, die spreker in zijn practijk kreeg, ver­liepen ongunstig.

Nabehandeling. Spreker behandelt uitvoerig welke voorzorgsmaatregelen hij neemt tegen op­hieuw prolabeeren. Het voornaamste is wel, dat de repositie volledig is geschied en dat het dier achter hoog ligt.

Verder wijst spreker op verschillende soorten van pessaria, die men in de handboeken beschre­ven vindt, doch, die wel door geen collega zullen worden toegepast. Ook de verschillende scheede­afsluiters zijn van zeer weinig nut, integendeel spreker beschrijft een geval, waarbij door een leek de repositie z.g.n. was verricht en waarbij dat net beter niet ware aangelegd.

Amputatie uteri. Van de 150 gevallen van prol. uteri, waarvan spreker aanteekening hield, moest 13 maal tot amputatie worden overgegaan en wel omdat de uterus gangraeneus was geworden door recidive van de prolaps (leekenwerk) of doordat er groote penetreerende wonden waren, nimmer was het niet gelukken der repositie de reden.

In 3 gevallen was de afloop ongunstig ; 1 maal doordat op onbegrijpelijke wijze de ingewanden mee afgebonden werden en 2 maal doordat peri­tonitis optrad. De uterus wordt „en masse" af­gebonden met ingewast koordtouw en wel een a twee vinger breed achter de palma plicata. Ligt de mastworp goed ter plaatse, dan wordt de ute­rus met een flinke snede in de lengterichting open­gelegd, de hand ingebracht en gevoeld of er ook darmen aanwezig zijn, men Iaat dan de helpers langzaam op de ingebrachte vinger aantrekken ; trekt deze terug en laat dan lang, gerust 5 a 8 minuten, aantrekken. Daarna de uterus afsnijden 5 a 8 c M . van de ligatuur en de stomp reponeeren. Na 13 a 14 dagen valt de stomp af. De ondervin­ding bewijst, dat zulke dieren het bedrijf nog uit­stekend ten goede kunnen komen.

Bij het schaap verrichtte spreker éénmaal de amputatie met gunstig gevolg.

Bij het varken éénmaal, welk dier na 6 weken plotseling doodviel.

Discussies. De Heer J. J. de Jong. In welke gevallen laat

spreker de secundinae er aan zitten. Hij acht het beter ze er steeds af te halen.

De Heer de Raadt. Wanneer hem blijkt, dat ze zeer vast zitten, acht hij het beter ze er maar aan te laten zitten. Anders is het beter ze er af te halen.

De Heer Nauta is het geheel met den Heer de Raadt eens, als men bloedingen krijgt bij het af­halen, dan laat ze maar zitten.

Ook de Heer Terpstra is het daar mede eens. De Heer Plet gebruikte er later steeds H 2 0 2 bij

en dan waren ze vrij gemakkelijk los te krijgen. Hij gebruikt dat ook om mede te irrigeeren.

De Heer J. J. de Jong. Spreker zegt, dat hij steeds koud water gebruikt, dat bevalt hem niet, want dan wordt de uterus zoo stijf, dat ze moeilijk hanteerbaar wordt. Hij gebruikt liefst lauw water. Hij begint steeds bij de cervix.

De Heer de Raadt vindt het juist wel gemakke­lijk, dat ze wat stroef wordt.

De Heer Attema. Juist die gevallen, waar de uterus bijv. tegen een deur was komen te liggen en dus sterk was afgekoeld en rigide geworden, gelukken het gemakkelijkst.

De Heer Kingma gooit de dieren steeds op den rechterkant en meent, dat het dan gemakkelijker gaat. Hij gebruikt juist veel olie.

Bij het varken zou hij in overweging willen ge­ven nooit aan reponeeren te beginnen.

De Heer Wigersma zorgt ook dat de koe komt op den rechterkant. Wanneer men bij de cervix begint is het beter geen water te gebruiken maar olie, dan schuift het achterste deel beter langs het reeds ingebrachte.

De Heer de Raadt. Het hangt er van af of men links of rechts is of men ze liefst links of rechts heeft Iedereen heeft natuurlijk zijn eigen methode.

De Heer Nauta heeft liefst de koe op de hielen. De Heer Wigersma gelooft niet dat het alleen

een kwestie van handigheid is of men ze liefst links of rechts heeft. De opgezette pens is wel van invloed en daarom acht hij die methode beter.

De Heer Terpstra heeft de koe ook liefst in buikligging op de hielen. Hij gebruikt nooit water en brengt ze zoo gauw mogelijk terug, want het is toch niet mogelijk infectie in een stal uit te sluiten.

De Heer Attema. De inleider acht penssteek niet noodig, maar hij had toch een geval waar dat be­slist noodig werd, omdat het dier zeer dik werd. Na penssteek lukte de repositie gemakkelijk.

Hij acht de scheedehouder van Blüme een zeer • O M instrument en kan dit recommandeeren om de laatste plooien uit te strijken, yooral als men geen lange armen heeft. Hij zet ze niet zooals de

Page 161: Diergeneeskunde Friesland

157

Heer de Raadt in den paardestal, maar direct weer op stal.

De Heer de Raadt. In het geval door den Heer Attema vermeld is penssteek natuurlijk aangewe­zen, doch als regel niet.

De Voorzitter zegt inleider dank voor zijn ge­houden voordracht en wekt de leden op meer der­gelijke onderwerpen te behandelen.

Vrije mededeelingen. Gevraagd wordt of noodig is wat in een voor

enkele weken van den Heer Veenbaas ontvangen circulaire werd aangeraden om bij de enting der pinken bij infectieuse abortus, dit te laten vooraf­gaan door enting met avirulente cultuur. Men zag geen nadeelen, maar wel onvoldoende resultaat. Wat is de prijs der entstof.

De Heer Veenbaas. Voor zoover hij zich een oordeel kan vormen over het inzicht in de immuni-teitsleer, meent hij, dat men, wanneer men immu­niteit wi l opwekken, eerst heel weinig moet in­spuiten en dan de volgende maal een massieve dosis. Zoo meent hij ook, dat het bij abortus het meest gewenscht is, vooral omdat men op de ver­schillende graad van virulentie nog onvoldoende kijk heeft. Hij zou het dan ook op prijs stellen als de collegae deze methode wilden volgen. De kos­ten zijn f 0.01 per cM3., de tusschentijd fs ± 14 dagen, maar zeker niet binnen 10 dagen.

De Heer Oostenbrug. Na een week of 4 zouden dieren, met virulente cultuur ingespoten, scheede-uitvloeiïng krijgen. Is de collegae daar ook iets van bekend ?

De Heer Veenbaas gelooft daar niets van. Maar het zou hem aangenaam zijn, dan eens van dit uit­vloeisel te mogen ontvangen.

De Heer S. P . Schaap. Hoe zit het met het kalf-worden van die pinken ?

De Heer Veenbaas. Dat is juist de reden, dat hij er voor voelt eens met avirulente cultuur in te spui­ten, omdat ze een enkele keer gevallen zagen, dat ze niet drachtig wilden worden.

De Heer S. H . Schaap. Is het niet gewenscht om den stier ook te enten ?

De Heer Veenbaas. Als het waar is, dat we bij inenting van den stier in het cossum geen abortus­bacillen brengen in testes of prostaat, dan zou het zeer gewenscht zijn, doch dit weet hij niet en dus durft hij daarin geen advies te geven.

De Heer Terpstra. Er is een proef genomen, waarbij gebleken is, dat geen bacillen verder in het lichaam werden gevonden en dan zou het geen bezwaar zijn om den tijd te bekorten.

De Heer Bergsma spoot wel eens dieren in met vol-virulente entstof, die direct daarop met gunsti-gen uitslag gedekt werden.

De Heer Veenbaas zag dit eveneens wel.

Page 162: Diergeneeskunde Friesland

LIJST VAN LEDEN van de Afd. Friesland der AAij. v. Diergeneeskunde.

1 8 8 6 — 1 9 2 6

iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii

J . M . D . Westholz 1886—1890 C . S. Jeronimus 1901—1902 J . v. d. K o o i 1915—heden

R. Boer Hzn . 1886—heden O. H . J. Tervoert 1902—1905 J. Westra 1915—

P . C. Buyterse 1836—1913 W . ten Hoopen 1902—1913 H . Hofstra 1917— „

K . Bergsma 1886—1924 J . R. Huizinga 1903—heden D . Rijpkema 1918— „

H . Veenstra 1886—heden S. Kingma 1905— „ B . F . Koopmans 1918— „

J . M . A . Zwart 1886—1926 O . A . de Raadt 1905— „ K . Frik 1919— „

J . Jansma 1886-1916 lQ0fi_iQ08 J- Oroenewold 1919— „ S. Ferwerda •! / j

H . F . Eggink 1886-heden * 1914-heden & Santema 1919- „

H . C . Pol l 1886—1906 J . Nauta 1907— „ K . v. d. Laan 1920— „

E . Sijtsema 1886—1896 H . Postma 1907— „ E . W . de Jong 1920— „

O . v. d. Meulen 1886—heden A . H . Veenbaas 1907— „ J . J . de Jong 1920— „

M . A . Hibma 1886—1919 J . Schuurmans 1909—1918 M . J . J . Houthuis 1920—1925

B . J. C. Hubenet 1886—1920 H . J . de Vries 1909—1915 D. B. Wagenaar 1920,1924—1926

J . H . de Boer 1886-1911 A . J . Winkel 1909—1917 B . de Vries Jzn. 1920—heden

P . Y . Ypes 1886—1893 S. H . Schaap 1910—heden J. K . Postma 1921— „

H . van Staa 1886—1917 M . J . Veenstra 1910—1914 H . H . ten Have 1921— „

T h . Bosma 1888—heden R. S. Bergsma 1910—heden H . R. Wigersma 1921— „

J . F . van Lohuizen 1888—1888 C. Kunst 1910—1911 J. P . Vierzen 1921— „

J . Plet 1888—heden O . Feikema 1911—1915 J. Swierstra 1922— „

J . de Vries 1888—1892 J . Zweers 1912—heden A . J. Hibma 1922— „

J. Attema 1889—heden O . Terpstra 1912— „ L . P . de Vries 1922— „

J . Vollema 1890—1891 S. P . Schaap 1912— „ R. de Boer 1922— „

W . van Staa 1891—1918 C. A . Eggink 1912— „ R. P . Sijbesma 1923 -̂ „

P . Schat 1894—1897 A . de Boer 1912—1920 K . de Koning 1923— „

H . IJmker 1896—heden K . Edel 1913—heden IJ. Heida 1924— „

R. Feddema 1897— „ C . Tenhaeff 1913— „ O . Heeringa 1925— „

A . H . Oeluk 1898—1899 K . T. de Boer 1913—1921 O . Mulder 1925— „

W . de Beijl 1901—1909 W . Oostenbrug 1914—heden J. M . Dijkstra 1926

C. M . van Rooijen 1901—1912 S. Broersma* 1914— „

Page 163: Diergeneeskunde Friesland

BESTUURSLEDEN van de Afd. Friesland der Mij. v. Diergeneeskunde.

1886 — 1926 l l l l l l l l ! l ! l l l l l l l l l l l ! l ! l l l l l l ! l l l l l ! I N I I I I H I ! l l l l l l l ! ! ! l l l l l l l l l l l l l l l ! l l l l l l l l l l l l l l l l l l l l l | l l |

Voorzitters. Onder-Voorzitters. Secretarissen. Penningmeesters.

J. M . D. Westholz 1886—1890 R. Boer Hzn. 1886-1889 H. van Staa 1886—1889 H. F. Eggink 1886—1891

H. van Staa 1891—1895 P. C. Buyterse 1889—1893 H. Veenstra 1889-1893 O. v. d. Meulen 1891—1895

P. C. Buyterse 1895—1899 R. Boer Hzn. 1893-1897 J. Attema 1893-1897 Th. Bosma 1895—1899

H . Veenstra 1899—1903 H. Veenstra 1897—1899 O. v. d. Meulen 1897—1901 J. Attema 1899—1903

Th. Bosma 1899—1901

W. van Staa 1903—1907 H . van Staa 1901—1905 R. Boer Hzn. 1901—1905 O. v.d. Meulen 1903—1907

R. Boer Hzn. 1907-1912 R. Boer Hzn. 1905—1907 H . Veenstra 1905—1909 S. Kingma 1907—1919

P. C. Buyterse 1907—1909

J. R. Huizinga 1912—1916 J. R. Huizinga 1909—1912 W. ten Hoopen 1909—1913

R. Boer Hzn. 1916—1920 C. M . v. Rooyen 1912 A. J. Winkel 1913—1917

A. H. Veenbaas 1912—1917

J. Plet 1917—1922

Th. Bosma 1922—1926

C. Tenhaeff 1920—heden S. Kingma 1926—heden J. Zweers 1917—heden W. Oostenbrug 1919—heden

r

LID VAN VERDIENSTE. R. Boer Hzn. - Sint-Annaparochie.

Page 164: Diergeneeskunde Friesland

I N H O U D :

Actijnomijcose pag Asthma „ Abortus,

Steriliteit enz. „

Bestuursleden „ Boutvuur „

Castratie „ Darmaandoeningen

enz. „

Eczema-Solare „ Hersenziekten enz. „ Hygiëne enz. „ Kalverziekten „

Kalfziekte enz. „ Kopziekte enz. „ Lever- en Nier­

aandoeningen „ Longemphijseem „ Longvvormziekte „ Lijst van Leden „ Medicamenten „

56; 141. 6; 21; 87.

49; 52; 53; 57; 76 ; 81; 97; 101; 136; 157. 159. 5; 9; 32; 43; 44; 49; 50; 51; 52; 53; 54; 56; 58; 59; 60; 73; 74; 89; 99; 149. 12; 46; 49.

16; 31; 38; 44; 53; 54; 81 ; 141. 17; 48; 58; 98. 21; 35; 44; 134. 108; 117; 148. 7; 18; 27; 28; 43; 44; 48; 58 ; 72; 139. 32; 48; 52; 56; 86; 112. 7; 30; 59; 142.

9; 88; 89. 42; 90; 93. 38; 98; 108. 158.

7; 9; 10; 26; 27; 34; 37; 43; 47; 55; 76; 78; 110; 125.

Melkhygiëne pag Miltvuur „ Mond- en Klauwzeer „

Oogaandoeningen „ Pokken van rund

op mensch enz. „ Retropharyngeale

abscessen „ Tuberculose enz. „

Uieraandoeningen „

Varkensziekten enz. „

Vergiftigingen „

Verloskunde enz. „

Vleeschkeuring , „

Vreemde voor­werpen Slokdarm „

104; 114. 54; 74; 79. 36; 39; 75; 83 ; 86; 97; 98; 115; 145; 149; 150; 154.

35; 49 r 71; 87; 98.

19; 34; 129.

20; 25; 55; 83; 89. 5; 31 ; 39; 42; 44; 46; 52; 56; 58; 60—67; 77; 80; 98; 102; 105; 106; 110; 120; 121 ; 126; 132 ; 134. 6; 7; 22; 44; 49; 78; 81; 124; 142. 6; 8; 11; 14; 17;43;45; 46; 47; 48; 49; 51; 53; 54; 55; 6 7 - 7 1 ; 80; 82; 85; 125; 128; 140; 142; 150. 27; 33; 35; 52; 78; 80; 86; 97; 101; 110; 112; 127; 130. 7; 8; 10; 13;21;22;29; 37; 40; 56; 86; 90; 100; 101 ; 111 ; 124; 137; 143; 151 j 155. 7; 9; 19; 57; 87; 92; 96; 112; 119; 125; 131; 134.

78; 87; 89; 135.

Page 165: Diergeneeskunde Friesland
Page 166: Diergeneeskunde Friesland
Page 167: Diergeneeskunde Friesland
Page 168: Diergeneeskunde Friesland