Dendermondse processiecultuur onder de loep -...

131
Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis Academiejaar 2011-2012 Dendermondse processiecultuur onder de loep Theoretische analyse naar hun voorkomen en evolutie vanaf 1377 tot 1587 Masterscriptie door Ilse Dierick Promotor Prof. Marc Boone Leescommissarissen Dr. Anne-Laure Van Bruaene Prof. René Vermeir

Transcript of Dendermondse processiecultuur onder de loep -...

Universiteit Gent

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis

Academiejaar 2011-2012

Dendermondse processiecultuur

onder de loep

Theoretische analyse naar hun voorkomen en evolutie vanaf 1377 tot 1587

Masterscriptie door Ilse Dierick

Promotor Prof. Marc Boone

Leescommissarissen Dr. Anne-Laure Van Bruaene

Prof. René Vermeir

Universiteit Gent

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis

Academiejaar 2011-2012

Dendermondse processiecultuur

onder de loep

Theoretische analyse naar hun voorkomen en evolutie vanaf 1377 tot 1587

Masterscriptie door Ilse Dierick

Promotor Prof. Marc Boone

Leescommissarissen Dr. Anne-Laure Van Bruaene

Prof. René Vermeir

Universiteit Gent

Examencommissie Geschiedenis

Academiejaar 2011-2012

Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie

Ondergetekende, Dierick Ilse

afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2011-2012 en

auteur van de scriptie met als titel:

Dendermondse processiecultuur onder de loep. Theoretische analyse naar hun

voorkomen en en evolutie tussen 1377-1587.

verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met

de consultatie van haar/zijn scriptie:

o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;

o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke

goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);

o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . .

jaar (maximum 10 jaar);

o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van

het verbod: 10 jaar).

Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in

het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in

de tekst op te nemen.

Gent, 10/08/2012(datum)

………………………………………(handtekening)

Bewijs van elektronische exemplaar

Dankwoord

Allen die een steentje hebben bijgedragen tot de totstandkoming van deze

masterscriptie, wil ik hierbij bedanken. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar mijn

promoter, Prof. Marc Boone voor zijn hulp, advies en zijn begrip. Daarnaast wil ook mijn

promotor van mijn Bachelorproef, Prof. Jeroen Deploige bedanken. Hij gaf me vorig

academiejaar een duwtje in de rug om met volle moed aan dit masterjaar te beginnen.

Verder wil ik het stadsarchief van Dendermonde en meer bepaald stadsarchivaris Aimée

Stroobants bedanken, Dankzij onze brainstorm heb ik toch een nieuw inzicht verworven in

de Dendermondse processies.

Het thuisfront verdient hier een speciale vermelding. In de eerste plaats wil ik mijn mama

bedanken voor al haar steun, begrip en de kans die ze mij gegeven heeft om deze studie aan

te vatten. Ook de familie Beeckman wil ik bedanken voor hun steun en het vele lees- en

verbeterwerk.

Sam, wil ik tot slot bedanken, voor zijn emotionele ondersteuning en liefdevolle

aanmoediging.

Pagina | 1

Inhoud

Dankwoord .............................................................................................................................................. 6

Inleiding ................................................................................................................................................... 4

Deel I: Dendermonde: situering in het historische veld ......................................................................... 6

1. Algemeen ......................................................................................................................................... 6

2. Strategisch kruispunt........................................................................................................................ 8

3. Demografisch ................................................................................................................................... 9

4. Binnen de stadsmuren ..................................................................................................................... 9

5. Economisch .................................................................................................................................... 12

6. Politiek: bestuur en gerechtelijke instellingen ................................................................................ 14

7. Religieus ........................................................................................................................................ 17

8. Chronologische situering ................................................................................................................ 20

Deel II: Bronnen en methodiek............................................................................................................. 21

1. Bronmateriaal .................................................................................................................................... 21

1.1 Financiële bronnen ...................................................................................................................... 21

1.1.1 Stadsrekeningen ................................................................................................................... 22

1.1.2 Dendermondse stadsrekeningen ........................................................................................... 24

1.1.2 Kerkrekeningen ..................................................................................................................... 30

1.1.3 Methodiek ............................................................................................................................. 31

1.2 Verhalende bronnen .................................................................................................................... 31

1.2.1 Croniques de France, dAngleterre, dEscoce, dEspaigne, de Bretaigne, de Gascongne, de

Flandres et lieux ............................................................................................................................. 32

1.2.2 Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen ..................................................... 32

1.2.3 Chronyk van’t gene in dese landen en byzonderlyck binnen de stad Dendermonde is

voorgevallen .................................................................................................................................. 33

Pagina | 2

1.2.4 De Beschryvinge vande Stadt ende Lant van Dendermonde ................................................... 33

Deel III: Publieke rituelen verklaard in het Historisch discours ............................................................. 34

1. De wondere wereld van rituelen .................................................................................................... 34

2. Interdisciplinaire wortels van de ritueelstudie ................................................................................ 34

2.1 Pioniers en invloedrijke inzichten............................................................................................ 34

2.2 Geschiedenis en antropologie slaan de handen in elkaar: de ontwikkeling van de

antropologische of culturele historiografie ......................................................................................... 38

3. Rituele wereld binnen de laatmiddeleeuwse stadsmuren ............................................................... 43

3.1 De notie ritueel ...................................................................................................................... 43

3.2 Rituele stadscultuur ................................................................................................................ 46

3.2.1 Bourgondische en Habsburgse theaterstaat .................................................................... 47

3.2.2 Processies ....................................................................................................................... 49

3.2.3 Processies en hun symbolische betekenis ....................................................................... 57

3.3 Belang van de stedelijke ruimte binnen het historisch discours ............................................... 69

Deel IV: De Dendermondse processies: literatuurstudie ...................................................................... 74

1. Inleiding ......................................................................................................................................... 74

2. De Dendermondse processies: literatuurstudie .............................................................................. 75

2.1 De Heilige Sacramentsprocessie ............................................................................................. 76

2.2 De processie op Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartsdag .............................................................. 79

2.3 De processie van de kerkwijding op Sint-Jansonthoofding ...................................................... 81

2.4 De generale processies ........................................................................................................... 83

2.5 Andere stedelijke optochten ................................................................................................... 85

3. Interstedelijke vergelijking: Dendermondse processies versus andere stedelijke tradities uit de

Zuidelijke Nederlanden .......................................................................................................................... 86

3.1 Onze-Lieve-Vrouwprocessie in Doornik ................................................................................... 86

3.2 De Leuvense Ommegang ........................................................................................................ 89

Pagina | 3

3.3 De Heilige Sacramentprocessie van Oudenaarde .................................................................... 90

Deel V: De Dendermondse processies onder de loep ............................................................................ 93

1. Inleiding ......................................................................................................................................... 93

2. De evolutie van de processies ........................................................................................................ 95

2.1 Bespreking van de resultaten in hun historische context ......................................................... 95

2.1.1 Algemene bespreking ..................................................................................................... 95

2.1.2 De Gentse Oorlog 1379-1385 .......................................................................................... 96

2.1.3 Politiek theater in Dendermonde: de Gentse opstand 1449-1453 ................................... 98

2.1.4 Dendermonde en de godsdienstoorlogen ..................................................................... 101

3. Kenmerken van de Dendermondse Processies en Ommegangen: kwalitatieve analyse ................. 103

3.1 Licht- en muziekspektakel ..................................................................................................... 104

3.2 Religieuze en profane elementen ......................................................................................... 107

3.2.1 Dendermondse begijnen ............................................................................................... 107

3.2.2 Schuttersgilden ............................................................................................................. 108

3.2.3 Rederijkerskamers ........................................................................................................ 109

3.3 Route ................................................................................................................................... 112

Algemeen Besluit ................................................................................................................................. 115

Bibliografie .......................................................................................................................................... 117

Pagina | 4

Inleiding

Éen van mijn vroegste jeugdherinneringen is gekoppeld aan de Ros Beiaard ommegang.

Zo herinner ik me nog heel goed mijn eerste enge kennismaking met een Dendermondse

knaptand. Twintig jaar later ga ik nog steeds lopen van die engerds, maar dat heeft me gelukkig

niet weerhouden om een fascinatie voor deze lokale traditie te ontwikkelen die gevoed werd

door mijn passie voor geschiedenis.

Via mijn bachelorpaper heb ik kennisgemaakt met rituele spektakels in

laatmiddeleeuwse steden. Mijn werkstuk bestond toen uit het een comparatieve studie tussen

de Nederlanden en Engeland. Voor mijn thesis zocht ik liever een onderwerp dichter bij huis,

maar dat in dezelfde lijn van mijn bachelorpaper lag. Hierdoor kwam ik uit op de processies die

plaatsvonden aan het einde van de middeleeuwen in mijn geboortestad Dendermonde. Het is

een onderwerp dat me zeer nauw aan het hart ligt, aangezien de Ros Beiaardommegang en de

jaarlijkse Katuitstoet nog steeds topevenementen zijn voor een geboren en getogen

Dendermondenaar zoals ik. Toch is deze thesis geen ode aan het Ros Beiaard. In tegendeel

zelfs, ik probeer de processies en ommegangen te bestuderen met een frisse kijk en ik

beschouw hierbij het Ros Beiaard als slechts één van de vele elementen.

Aan de basis van dit thesisonderzoek liggen de Dendermondse stadsrekeningen. Door

middel van een steekproef, tracht ik van de rubriek ‘Uutghegheven ende te coste ghedaen ter

processien ende ommeghanghe1

’ voor de periode tussen 1377 en 1600 een overzicht in kaart te

brengen. Aan de hand van dat overzicht ga ik op zoek naar antwoorden op de volgende

kernvragen: “Hoe evolueerden de processies tijdens de periode tussen 1377-1600?”, “Welke

invloed hadden historische gebeurtenissen op de processies?”, “Hoe evolueerde de

processiecultuur in Dendermonde ten opzichte van de rest van het Graafschap Vlaanderen?”

“Welke belangengroepen maakten deel uit van de processie?”, “Wat waren opvallende

elementen in de processie?” en “Kunnen we iets afleiden uit de route die de processie volgde?”,

1 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 21 r. en ARA, Stadsrekening, nr. 38005, f. 61 r. Deze zin werd gebruikt om de rubriek over de processies in te leiden.

Pagina | 5

In het teken van de Ros Beiaard ommegang is er al veel inkt gevloeid over de Dendermondse

processies. Toch bleef ik soms op mijn honger zitten. Volgens mij is het grootste hiaat het

gebrek aan theoretische omkadering. De laatste dertig jaar heeft de ritueelstudie in de

geschiedenis niet stilgestaan, maar de Dendermondse processies zijn tot nu toe nog niet in dat

theoretisch kader geplaatst. Door oog te hebben voor de nieuwe inzichten en ontwikkelingen in

de historische antropologie en performance studies, tracht ik door middel van mijn onderzoek

daar verandering in te brengen. Tot slot tracht ik, aan de hand van een kwantitatief onderzoek,

een visueel beeld te scheppen van de evolutie die processies in de Denderstad ondergingen. Het

kwantitatieve luik zal tevens een grote hulp zijn om vergelijkingen te maken tussen de

processies onderling.

Na een kennismaking met Dendermonde een uiteenzetting van het brongebruik en de

methodiek, volgt het eerste belangrijke luik van deze scriptie met name het theoretische

discours van de ritueelstudie. In dit onderdeel zoeken we antwoorden op de vragen zoals: “Wat

zijn de kenmerken van een processie?”, “Welke functies hadden processies binnen de stedelijke

samenleving?”, “Waren ze instrumenten van sociale inclusie of eerder exclusie?” en “Hoe

konden stedelijke rituelen uitgroeien tot instrumenten van de vorst?”.

Door middel van een literatuuronderzoek, krijgen we in het vierde deel een eerste

grondige kennismaking met de Dendermondse processies en ommegang. Daarin hebben we ook

oog voor andere tradities in de Zuidelijke Nederlanden. Tot slot ronden we de thesis af met een

kwantitatieve en kwalitatieve kijk op de processies. Hierin worden de resultaten in hun

historische context geplaatst en worden de processies in detail besproken aan de hand van de

stadsrekeningen.

Pagina | 6

Deel I:

Dendermonde:

situering in het historische veld

1. Algemeen

“De stadt van Dendermonde; die wy beschrijven, is gelegen in een vermaeckelijck, graffich

ende vruchtbaer gewest, op de palen van Vlaenderen ende Brabant, aende zuyd-zijde

vande Schelde, in Keyserlijcken grondt, omçingelt met de voornaemste ende edelste Steden

van Nederlandt: als op de sesde myle met Antwerpe, ende Mechelen: op de vijfde met Gendt,

Bruxel ende Hulst: voorts op de tweede met Aelst. Tot welcke plaetsen is niet alleen

gevoechlijcken toeganck te Lande, maer oock met Schepen toevoer te water; want boven

de by-vloeyende Schelde, heeft sy den door-vloeyenden Dender, op wiens mondt sy is

gebout, ende also Dendermonde genaemt2

Dit citaat werd in het midden van de zeventiende eeuw neergepend door Jacobus

Maestertius in zijn werk Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, wat voor het

grootste deel bestond uit een vertaling van het Latijnse werk De Teneraemonda libri tres van

David Lindanus

.”

3

2 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius: anastatische herdruk naar de editie Leiden 1646 aangevuld met de tekeningen uit het Hultemexemplaar/ heruitgegeven en toegelicht door Jozef Dauwe. Dendermonde, Koninklijke Bibliotheek, 1994, Fol. 1

. Maestertius beschreef de stad door middel van zijn ligging ten opzichte van

andere steden maar ook ten opzichte van de rivierwegen die haar pad kruiste. Hiermee toonde

de schrijver reeds aan dat de economische kracht van de stad veelal te danken was aan haar

strategische positie in het stedelijke netwerk.

3 Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 12. 04. 2012

Pagina | 7

Dendermonde maakte deel uit van het Graafschap Vlaanderen. In de late middeleeuwen

behoorde het Graafschap Vlaanderen tot één van de meest verstedelijkte gebieden van Europa4.

Toch werd er in de vorige eeuw vooral wetenschappelijke aandacht besteed aan de grote en

dominante steden zoals Gent en Brugge die in alle opzichten namelijk, economisch, politiek,

juridisch etc. de plak zwaaiden. Secundaire steden bleven in het verleden veelal links liggen.

Peter Stabel is één van de eerste die een grootschalig onderzoek deed naar de secundaire

steden in het Graafschap Vlaanderen. Uit zijn twee bekende werken “De Kleine stad in

Vlaanderen” en “Dwarfs among Giants” 5

Wat hierna volgt, is een situering van Dendermonde in het historisch veld. Op die

manier wordt ons thema in alle domeinen van de geschiedenis gekaderd. We gaan van start met

de geografische ligging. Daarna richten we een blik op de demografische evolutie en op de

stedelijke ruimte. Verder bespreken we kort de politieke, economische en religieuze

achtergrond van de Denderstad. In de tijd proberen we ons te beperken tot, de door ons

bestudeerde periode, namelijk, tussen de veertiende en zestiende eeuw.

leren we ondermeer dat Dendermonde een belangrijke

secundaire stad was met een turbulent economisch en politiek verleden.

4 P. Stabel, Dwarfs among Giants. The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages, Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997, p. 3 5 P. Stabel, Dwarfs among Giants. The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages, Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997, 287 p. en P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen : bevolkingsdynamiel en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier. (14de-16de eeuw). Brussel, Paleis der Academiën, 1995, 320 p.

Pagina | 8

2. Strategisch kruispunt

Zoals Maestertius hierboven reeds duidelijk maakte, lag Dendermonde op een

strategisch kruispunt van land- en waterwegen. De stad lag namelijk in een vruchtbaar gebied

waar de Schelde en de Dender samenvloeiden. Daarnaast was het ook een trefpunt van

landwegen uit Mechelen, Brussel, Gent en Aalst. Het waren één voor één gunstige natuurlijke

omstandigheden die aanleiding gaven tot: het invoeren van tol, de aanleg van een versterkte

nederzetting waaruit de handel bloeide en een stad ontwikkelde. Verder bevond de Denderstad

zich vanouds op de grens van het Heilig Roomse Rijk en Frankrijk, het Hertogdom Brabant en

het Graafschap Vlaanderen en van de bisdommen Kamerijk en Doornik. In 1056 werd het

gebied tussen de Schelde en de Dender definitief ingelijfd bij het Graafschap Vlaanderen6

In de turbulente veertiende eeuw werd de politieke en financiële macht van de Leden

van Vlaanderen in het Graafschap duidelijk. Elk lid: Gent, Ieper, Brugge en het Brugse Vrije

creëerde een eigen invloedsfeer waarbij ze hun hinterland administratief onderwierpen.

Hieruit groeiden geleidelijk aan organisatorische structuren die kwartieren werden genoemd.

De kwartieren maakten uiteenlopende ontwikkelingen door. Zo slaagden de kwartieren van

Brugge en Ieper er niet in om evenveel invloed uit te oefenen op hun hinterland als Gent. In

tijden van zwak grafelijk bestuur streefde Gent naar een stadstaat, maar ook die evolutie werd

snel de mond gesnoerd door de centraliserende werking van de Bourgondische hertogen.

Dendermonde behoorde tot het Gentse kwartier. Het Gentse kwartier bestond verder nog uit de

kasselrijen Aalst, Kortrijk, Oudenaarde en Gent zelf. Die laatste omvatte het Land van Waas, de

Vier Ambachten (Assenede, Axel, Boekhoute en Hulst) en de onmiddellijke omgeving ten

westen van de stad Gent, wat bekend stond als Oudburg

. Daar

kwam de Denderstad in de schaduw te liggen van een internationale reus en tevens één van

haar grootste concurrenten: Gent.

7

.

6 E. Dhaenens, Dendermonde. Gent , Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1961, pp. 1-2 7 P. Stabel, Dwarfs among Giants : the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven , Garant, 1997, pp. 82- 83, J. Haemers, De Gentse opstand 1449-1453: de strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijk kapitaal. Kortrijk, UGA, 2004, pp. 131- 132

Pagina | 9

3. Demografisch

De demografische evolutie in Dendermonde onderging grote veranderingen tussen de

14e en 16e eeuw. Tijdens de 13e en 14e eeuw was Dendermonde een prominente secundaire

lakenstad wat te merken was aan haar bevolkingsaantal. In het begin van de veertiende eeuw

telde de stad bijna 9000 inwoners8, maar tegen het einde van diezelfde eeuw kelderde de

populatie met meer dan 60 percent wat neerkwam op een inwonersaantal van slechts 36009.

De crisis in de lakenindustrie, die kwam opzetten vanaf het midden van de veertiende eeuw,

had een einde gemaakt aan de gestage groei. Ondanks de activiteiten in de exportindustrie

moest Dendermonde in de 15e en de 16e eeuw genoegen nemen met een aanzienlijk lagere

populatie dan voorheen. Zo fluctueerde de Dendermondse populatie in die periode tussen de

4000 en 5000 inwoners10

4. Binnen de stadsmuren

.

Het staduitzicht van Dendermonde veranderde zienderogen in het door ons

bestudeerde tijdsvak. De stad zou zich in de middeleeuwen rond een burcht gevormd hebben.

Haar oorsprong werd nog niet achterhaald, maar volgens J. Lindemans en J. Verbesselt kwam de

burcht in de 10e eeuw tot stand. Anderen, zoals R. Podevijn, plaatste de bouw dan weer in de 9e

eeuw en A. de Vlaminck pas in de 11e eeuw. Ze werd in elk geval voor het eerst vermeld in de

Stadskeure van 1233 die door Robrecht van Bethune aan de stad was geschonken. Daarin is er

sprake van het domus de Tenremonda. Omstreeks 1365-1366 onderging de burcht enkele

veranderingen en tijdens de Gentse oorlog in 1380 werd ze net als de rest van de stad zwaar

toegetakeld. In de 15e eeuw werd ze terug in ere hersteld maar tijdens de tweede helft van de

16e eeuw kwam ze in verval en lag de burcht in puin. Haar functie wisselde doorheen de tijd. In

de eerste fase was ze wellicht de woning van de Heren van Dendermonde, in de tweede fase

was ze tot circa 1480 in gebruik als de zetel van het Leenhof en van het College der

8 W. Prevenier, « La démographie des villes du comté de Flandre aux XIVième et XVème siècles. Etat de la question. Essai d'interpretation. » In : Revue du Nord, LXV, nr. 257, 1983, p. 261 9 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, p. 21 10 L. Pee, “De bevolkingsevolutie in het Land van Dendermonde van 1469 tot 1620.” In: C. Vandenbroecke, W. Prevenier (eds.), Demografische evoluties van de 9e tot de 20e eeuw in de Nederlanden. [ STUDIA HISTORICA GANDESIA 200], Gent, 1977, pp. 275-326. P. Stabel, Dwarfs among Giants, p. 41

Pagina | 10

Hoofdschepenen van het Land van Dendermonde. Tot slot werd de burcht sinds 1525 gebruikt

als opslagplaats voor het militaire geschut11

Andere versterkingen die het stadsuitzicht domineerden, waren de stadsmuren, -

grachten en –poorten. Net als bij de burcht is er geen zekerheid over de datering van de

stadsomwalling, maar uit akten betreffende tolrechten en toltarieven mag men afleiden dat

reeds in de twaalfde eeuw een stadsomheining aanwezig was. Toch duiken de stadsmuren pas

in geschreven bronnen op vanaf de dertiende eeuw. Zo werd de stad in de Stadskeure van 1233

aangeduid als intra muros. Daaruit zouden we mogen besluiten dat de stadsomwalling reeds uit

stenen was opgetrokken. Over het uitzicht van de stadsmuren is weinig geweten. Alleen de

oudste stadszegel van Dendermonde kan soelaas bieden. Op de zegel zijn de muren met

kantelen afgebeeld. Uit die vroege periode is jammer genoeg niets meer geweten, maar uit

geschriften die op het einde van de veertiende en in de vijftiende eeuw zijn neergepend, kunnen

we ons een voorstelling maken over hun bouwstructuur. Volgens die aantekeningen hadden ze

geen kantelen, maar waren ze afgewerkt met platte stenen uit arduin en was de fundering op

een gebogen gewelf geplaatst. De ringmuur, zoals ze werd genoemd, moest onder druk van de

Gentenaren in 1345 op drie plaatsen ten westen, langs de Vlaender side, verzwakt worden over

een breedte van elk veertig voet. Gelukkig waren die verzwakkingen niet van lange duur. In de

tweede helft van de veertiende eeuw, omstreeks 1368, werd de muur met de steun van

Lodewijk van Male terug versterkt. Zo werd de stadsmuur aangepast met torens en arcaden,

waaronder verdedigers zich wisten te beschermen. In 1377-1378 werd ook nog een tweede

verdedigingsgracht rondom de omwalling gegraven. De structurele veranderingen stonden

waarschijnlijk ook in verband met de wijzigingen in de krijgskunst en het gebruik van zwaar

geschut in militaire confrontaties

.

12. Ondanks die aanpassingen kwamen de stadsmuren zwaar

onder vuur tijdens de Gentse oorlog en waren herstellingen achteraf noodzakelijk. Ook in de 15e

eeuw werden talrijke herstellingswerken aan de ringmuur en de torens aangebracht. In de

tweede helft van de 16e eeuw werd het bovengedeelte van de torens en arcaden afgebroken en

de ringmuur werd opgenomen in een nieuw gebastioneerd verdedigingstelsel13

11 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 5-6

.

12 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 8-9. A. L. de Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen Vol. 1, pp. 41-44 13 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 9-10

Pagina | 11

Geïntegreerd in de stadsomwalling waren de vier statige stadspoorten die de toegangen

naar de stad bewaakten. De Steenpoort , de Scheldepoort, de Mechelse poort en de Brusselse

poort waren de definitieve poorten in ons tijdsvak. Elke poort was opgericht om een kant van

de stad te beheersen. Respectievelijk in het westen, het noorden, het oosten en het zuiden14.

Andere urbane elementen die de stedelijke ruimte sierden, waren de openbare gebouwen die in

functie van de economische en de politieke macht stonden. Het meest indrukwekkende gebouw

was ongetwijfeld de Lakenhalle met het belfort. In 1337 verleende Ambiose en Nesle, Heer van

Dendermonde, de toelating aan het ambacht van de lakenwevers tot de bouw van een nieuwe

Lakenhalle. Die werd gebouwd op de grond voor de burcht, die sinds 1308 dienst deed als

marktplaats. Voorheen had er reeds een Lakenhalle bestaan, maar die werd aan het einde van

de dertiende eeuw afgebroken wegens te oud. Veertig jaar later, in 1377, verzocht de deken

van de lakenwevers de oprichting van een belfort. Het belfort zou volgens de stadrekeningen in

1378 voltooid geweest zijn. Het werd een prachtig monument dat rijkelijk versierd werd met

gebeeldhouwde waterspuwers, leeuwen en honden. De spits werd verfraaid met een vergulde

koperen appel, windwijzers en vaandeltjes waarop de wapenschilden van de Heren van

Dendermonde waren afgebeeld. In de jaren en eeuwen daarop werd de Lakenhalle meermaals

heringericht en uitgebreid. Ter ere van de Blijde Intrede van Jan zonder Vrees in 1405 werd het

Schepenhuis afgewerkt, verfraaid en in gebruik genomen door het schepencollege. De

Lakenhalle evolueerde zo tot een economisch en politiek bolwerk. Naast de Lakenhalle sierde

ook het Vleeshuis de grote markt. Het Vleeshuis was in het bezit van het ambacht van de

vleeshouwers. Tussen de twee Lakenhallen in, nam ook het ambacht van wevers een verdieping

van het Vleeshuis in. Nadien, tussen circa 1395 en 1405, zetelde het schepencollege daar.

Dankzij een vergunning van Filip de Goede werd een nieuw Vleeshuis tussen 1460 en 1462

opgericht. Vanaf dan deden ook andere groepen hun intrede. Zo werd de eerste verdieping

ingenomen door de schuttersgilde van Sint-Joris en de zolderverdieping door de

rederijkerskamer, De Leeuwerkenaars15

14 Ibid. pp. 11-12

. Hierdoor overschreed het gebouw zijn economische

waarde en werd het dus ook belangrijk voor de ontwikkeling van de stedelijke identiteit.

Hiermee kregen we een overzicht van de belangrijkste burgerlijke gebouwen die behoorden tot

15 Ibid. pp. 19-34. A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol. 2, pp. 1-6 Meer informatie over de rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden zie ook: A.L. Van Bruaene, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, 376 p.

Pagina | 12

de Dendermondse skyline. Toch mogen we het belang van het kerkgebouw als deel van de

Dendermondse skyline niet uit het oog verliezen, maar daar komen we later op terug.

5. Economisch

In de veertiende en vijftiende eeuw had Dendermonde enkele belangrijke economische

troeven. De eerste en veruit de belangrijkste, was de productie en de handel in draperie. Sinds

het begin van dertiende eeuw raakte de draperie-industrie in de Denderstad in opmars, maar

vanaf de veertiende eeuw genoot men grote successen. Het begon met de bouw van een nieuwe

Lakenhalle in 133716 en haar massale verschijning op de exportmarkt en de lokale markt via

het circuit van de jaarmarkten. Die successen waren voor Gent, haar grootste concurrent, een

doorn in het oog en leidden tot grootschalige strafexpedities. De verhitte gemoederen tussen

beide steden bereikten in het midden van de veertiende eeuw een hoogtepunt. Aan de basis van

het conflict lagen de verschillende lakentypes die in Dendermonde werden geproduceerd. Zo

beschuldigden de Gentenaren de Dendermondenaren ervan het Gentse laken te imiteren om zo

de goede naam van de Gentse lakenindustrie te misbruiken en zelf succes te boeken. Het

conflict escaleerde wanneer het bestuur van het graafschap, na de vlucht van Lodewijk van

Nevers, door de drie steden werd waargenomen. Hierbij greep Gent zijn kans en dwong de

Denderstad het desbetreffende laken op te geven. Nadat in 1344 reeds twee schepenen en

telkens twee afgevaardigden van het wevers, het vollers- en het scheerdersambacht naar de

Arteveldestad waren afgezakt om de vout af te zweren, gaf het stadsbestuur één jaar later

formeel toe het strijpte halflaken niet langer te produceren. Om verdere verwarring met het

Gentse laken te vermijden, kreeg ook het strijpte laken nieuwe afmetingen namelijk, een lengte

van 30 en een breedte van 1,25 Gentse el17

Op de internationale markt boekte Dendermonde vooral succes met de verkoop van het

befaamde gestreepte laken, maar produceerde ook het iets duurdere pleyne laken. Ondanks de

bronnenschaarste over de structuur van de draperie-industrie, wees Peter Stabel erop dat de

nijverheid de spil van het economische leven was in de stad. Zo waren 163 drapiers in 1370

actief in de nijverheid, wat betekende dat maar liefst ca. 40 % van de bevolking afhankelijk was

.

16 A. De Vlaminck, Inventaire des archives de la ville de Termonde. Dendermonde, Ducaju fils, 1866, pp. 64-65 17 D. Nicholas, Town and countryside : social, economic, and political tensions in fourteenth-century Flanders. Brugge, De Tempel, 1971, pp. 189-190

Pagina | 13

van de draperie18. De nijverheid die weerspiegeld kon worden in de curve van de

lakenaccijnzen, toonde aan dat ze in de 15e eeuw zwaar onder druk kwam te staan. Zo kwam de

stad en de nijverheid letterlijk en figuurlijk onder vuur te liggen tijdens de opstandige episodes

van de Gentenaren tegen respectievelijk Lodewijk van Male aan het einde van 14e eeuw en

Filips de Goede in het midden van de 15e eeuw. Gelukkig kwam na een periode van verval ook

een periode van stabilisatie en zelfs bloei waardoor de industrie kon heropleven door

heroriëntering van de markten of door de productie van goedkopere types van lakens. Ondanks

alle maatregelen was het einde toch in zicht en kwam het definitieve verval zich in de eerste

helft van 16e eeuw opdringen19. Om de veranderingen in lakennijverheid aan het einde van de

15e en aan het begin van de 16e eeuw toch nog op te vangen, gingen vele secundaire steden over

tot de specialisatie in één product. Dendermonde specialiseerde zich hoofdzakelijk in de

fustein-20, maar ook in de linnen- en baainijverheid om te compenseren voor het verval. Naast

die specialisaties maakte ook de confectienijverheid zijn opwachting. In tegenstelling tot de

economische malaise in de lakennijverheid floreerden de Dendermondse kleermakers en de

Dendermondse lederverwekende ambachten. Zij wisten te ontsnappen aan de algemene

teloorgang21

Doordat de draperie-industrie stagneerde, zocht de Denderstad nieuwe economische

niches om haar positie terug te versterken. Zo komen we toe aan de volgende economische

troeven van de stad namelijk, transport en export. Bevoorrading van een stad was van

levensbelang. Als graanstapel speelde Gent daarin een belangrijke rol, maar ook Dendermonde

pikte een graantje mee. De Denderstad had haar eigen graanmarkt. Bijgevolg nam ze ook enkele

protectionistische besluiten. Zo trad de stad op tegen de graanhandel op het platteland en

werden de dorpelingen in 1542 er aan herinnerd dat ze verplicht waren hun graan op de markt

van Dendermonde te brengen. Dankzij haar ligging aan de Dender en de Schelde maakte de stad

ook deel uit van de rivierhandel tussen Aalst, Antwerpen en Mechelen en landinwaarts tussen

Dendermonde zelf, Gent en Brugge. Graan was daarbij het exportproduct bij uitstek

.

22

18 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, pp. 124-126

. Naast de

rivierhandel was Dendermonde ook een belangrijke speler in het landtransport. De

Dendermondse transportsector vervoerde voornamelijk Antwerpse goederen, zeker vanaf het

19 Ibid. pp. 156-158 20 P. Stabel, Dwarfs among Giants, p. 149 21 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, p. 242 22 Ibid., p. 227

Pagina | 14

moment dat de gateway verschoof van Brugge naar Antwerpen. Hierdoor kon de stad een

overslagfunctie naar zich toe trekken23

Om te besluiten, kunnen we stellen dat Dendermonde een belangrijke secundaire stad

was in het graafschap van Vlaanderen. Ze was niet alleen actief in de lakenhandel maar was ook

flexibel genoeg om zich op andere economische vlakken te profileren om zo de algemene

economische malaise te overwinnen. Haar economisch belang kan niet ontkend worden, maar

ze maakte ook optimaal gebruik van haar strategische ligging om die positie te versterken en te

legitimeren.

.

6. Politiek: bestuur en gerechtelijke instellingen

De eerste vermelding van de Dendermondse schepenbank treffen we aan in de

stadskeure van 1233 die door Robrecht van Bethune aan de stad werd uitgevaardigd24. Op dat

moment was de schepenbank al een functionerende instelling. De Heer had ze namelijk

betrokken bij de opstelling van de Keure en hij zou volgens de contemporaine gebruiken nooit

een pas opgerichte schepenbank als gesprekspartner aanvaarden. Toch zijn er geen bronnen

overgeleverd om te bepalen hoe lang de schepenbank op dat moment al bestond25

Doorheen de hele middeleeuwen stond de teller van het ledenaantal van de

schepenbank op zeven leden

. Over de

oorsprong van de schepenbank zijn er bijzonder weinig gegevens doorgegeven. Het was

waarschijnlijk een logisch gevolg uit de erkenning van een nieuw rechts- en bestuurskring, de

stad, waaraan een libertas verleend werd.

26

23 Ibid., p. 249

. Uit de Keure valt niets af te leiden over hun benoeming maar

vermoedelijk volgde men dezelfde procedure dan elders in Vlaanderen namelijk, de leden

werden voor het leven benoemd. In een latere fase, rond het einde van de 13e eeuw, veranderde

de procedure door de invoering van de annaliteit. Hierdoor werden de leden van de

schepenbank jaarlijks vernieuwd en werden ze benoemd door de commissarissen die in dienst

24 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius. Fol. 379 25 P. Buyse, “De stadsschepenbank.” in : Dendermonde, 750 jaar stadskeure. Dendermonde, s.n., 1983, pp. 39-41 26 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius. Fol. 46

Pagina | 15

stonden van de heer27. De leden moesten wel aan een aantal voorwaarden voldoen om in

aanmerking te komen voor het schepenambt. Zo was het Dendermondse poorterschap een

conditio sine qua non. Verder zien we, zoals elders in het Graafschap na de gebeurtenissen van

1302, dat de ambachten ook toegang kregen tot een schepenzetel. Voorheen was het

voorbehouden voor het Dendermondse stadspatriciaat. Uiteraard bleven de klassieke eisen

zoals rechts- en handelingsbekwaamheid, het Rooms-Katholieke geloof belijden, eerbaarheid en

onverenigbaarheid door bloedverwantschap nog steeds van toepassing28

De bevoegdheden van de schepenbank waren tweevoudig. Op de eerste plaats hadden

de schepenen een bestuurlijke functie. Die uitte zich via de wetgevende en uitvoerende macht

van de stadsschepenen. Hun wetgevende opdracht bestond erin dat ze, in samenspraak met de

vorstelijke vertegenwoordiger, de stedelijke Keure mochten aanpassen en uitbreiden

.

29. Het

resultaat waren nieuwe wetten, die ‘voorgeboden’ werden genoemd. Ze vormden later de basis

voor het gewoonterecht of costumiere recht dat pas in 1543 in Dendermonde werd opgetekend.

De uitvoerende macht omvatte een complex geheel van uitvoerende taken zoals politionele

taken, stedelijke belastingen, openbare werken, armenzorg, controle op de ambachten,

stedelijke administratie en het financiële beheer van de stad30

27 S. Staelens, ‘De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).’ In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 68- 69

. Ten tweede was de schepenbank

verantwoordelijk voor de juridische gang van zaken, meer bepaald voor de lage rechtspraak.

Die verantwoordelijkheid beperkte zich wel tot de stad en de vrijheid van Dendermonde. De

schepenen waren de rechters voor alle civiele zaken en voor de criminele zaken, met

uitzondering van verraad, ketterij, brandstichting of vrouwenroof aangezien die thuishoorden

bij de hoge rechtspraak. Die zaken waren voorbehouden voor de Heer zelf, maar werden in zijn

naam afgehandeld in het mannengerecht wat later ‘het leenhof’ werd genoemd. Initieel kon men

niet in beroep gaan tegen de vonnissen van de Dendermondse schepenbank. Indien men geen

akkoord bereikte, moest men ten rade gaan bij de Heer, die duidde dan de schepenbank van

28 A. Limpens, “De schepenbank van Dendermonde in de XIVde eeuw.” In: GOKD, Derde reeks, deel 2, 1947-1956, pp. 5-39 29 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 68- 69 en Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25 30 A. Limpens, “De schepenbank van Dendermonde in de XIVde eeuw.” In: GOKD, Derde reeks, deel 2, 1947-1956, pp. 5-39

Pagina | 16

Antwerpen aan om te oordelen over de juistheid van het vonnis31

Als gevolg van de doorgedreven centralisatie onder invloed van de Bourgondische

hertogen, evolueerden de stadschepenbanken eerder naar secundaire gerechtelijke organen. Zo

richtte Filips de Stoute in 1386 de Camere van den Rade in Vlaendren op. Die Camere bestond uit

twee afdelingen. De eerste afdeling was een gerechtshof en de tweede was de rekenkamer. In

1409 splitste de gerechtelijke sectie zich af van de rekenkamer en groeide later uit tot de Raad

van Vlaanderen. Oorspronkelijk was de Raad gevestigd in Gent, maar door omstandigheden

ging ze meermaals op verplaatsing doorheen het Vlaamse land. Moeilijkheden met Gent lagen

gewoonlijk aan de basis van de verplaatsing. Op die manier kwam de Raad van Vlaanderen ook

tweemaal in Dendermonde terecht: de eerste maal was het van 1447 tot 1451 en de tweede

maal was het in 1489 tot 1492. In 1498 kwam ze weer in Gent terecht waar ze definitief

gevestigd bleef voor de resterende periode van het Ancien Regime

. Dit veranderde allemaal toen

Dendermonde werd ingelijfd bij het Graafschap Vlaanderen, maar de meeste veranderingen

vonden plaats tijdens de Bourgondische periode. In die periode werden de Raad van

Vlaanderen en later de Grote Raad van Mechelen bevoegd voor de behandeling van de

Dendermondse vonnissen in tweede aanleg. De schepenen waren daarnaast ook nog bevoegd

voor de gewillige rechtspraak. Burgers kregen bijgevolg de kans om voor de schepenbank

overeenkomsten of contracten te sluiten. De aanwezigheid van de schepenen gaf dan een

juridische legitimatie aan de consensus. Voorbeelden van de gewillige rechtspraak zijn: akten,

rente, hypotheken, schenkingen, erfenissen of onterving.

32

31 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 70-72 Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25

. De Raad van Vlaanderen

evolueerde naar de belangrijkste juridische instelling die drie functies vervulde. In de eerste

plaats hield ze zich bezig met speciale zaken in eerste aanleg, de zogenaamde casus reservati.

Voorbeelden hiervan waren: majesteitsschennis, valsmunterij, processen over bezitrecht enz.

Daarnaast was ze tot de eerste helft van 16e eeuw een belangrijke hoofdrechtbank. Hierdoor

kreeg ze de opdracht om zaken waar de lagere rechtbanken geen raad mee wisten te herzien en

tot een oplossing te komen. Tot slot was de Raad van Vlaanderen ook een beroepshof. Dit wil

zeggen dat men hier hoger beroep kon aantekenen tegen vonnissen die afgehandeld waren in

32 J. Buntinx, “De Raad van Vlaanderen (1386-1795) en zijn archief.” In: Standen en landen, dl. I, 1950, pp. 55-76

Pagina | 17

de Vlaamse schepenbanken en leenhoven. Zoals eerder werd vermeld, was dit van toepassing

op de uitspraken van de Dendermondse schepenbank. Toch werd die bevoegdheid van de Raad

van Vlaanderen niet erkend door het leenhof van Dendermonde tot het einde van het Ancien

Regime. Hoger beroep tegen de uitspraken van het leenhof werd afgehandeld door de Grote

Raad van Mechelen33

Naast de schepenbank troffen we in Dendermonde ook een college van raadsheren aan.

Het was een voorzetting van een oude raad van gezworen of jurati uit de beginfase van de

stadsontwikkeling. De raad werd opgemaakt uit oud-schepenen en had alleen een adviserende

functie

.

34

7. Religieus

.

Op religieus vlak had de Denderstad enkele interessante feiten te bieden. In eerste

instantie maken we kennis met haar patroonheiligen: de Heilige Hilduardus en de Heilige

Christiana. De Heilige Hilduardus zou tussen de jaren 725- 750 te Toul in Lotharingen geboren

zijn. Volgens de legende zou hij in de tweede helft van de 8e eeuw naar Vlaanderen getrokken

zijn met een bekeringsopdracht die hem opgedragen was door een verschijning van de Heilige

Petrus. Hij stichtte in Dikkelvenne, in het land van Aalst, een klooster en kerk waar hij met zijn

bekeerde gemeenschap leefde. Ook de Heilige Christiana die al enkele mirakels op haar naam

had staan, vond haar weg naar Dikkelvenne en sloot zich aan bij Hilduardus’ gemeenschap. In

het jaar 815 overleed de H. Christiana na een vroom en godsvruchtig bestaan. Slechts één jaar

later stierf ook de H. Hilduardus. Hun stoffelijke resten kregen hun laatste rustplaats in de kerk

van Dikkelvenne35

Er bestaat nogal wat controverse over het tijdstip en in welke omstandigheden de

relieken naar Dendermonde verhuisden. Overeenkomstig met de overlevering, zoals het werk

Teneraemonda libri tres van 17e eeuwse schrijver Lindanus, zouden de heilige relikwieën reeds

.

33 M. Bovyn, “De rechtspleging in het Land van Dendermonde.” In: GOKD, 4e reeks, deel 4, Jaarboek 1978-1979, pp. 43-65 34 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 72-73 35 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 19-22 . A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol. 1, pp. 1-18

Pagina | 18

in de 846 naar de stad zijn overgebracht36. Hieruit werd afgeleid dat er reeds in de 9e eeuw een

kerk zou hebben bestaan of alleszins werd opgericht. Doch werd die theorie door verschillende

auteurs in twijfel getrokken. De Vlaminck (1898) meende dat de relieken pas in 1046 hun weg

naar Dendermonde vonden. Zowel J. Broeckaert (1907) als J. Verbesselt (1952) sloten zich aan

bij zijn stelling37

Volgens De Vlaminck hadden de Dendermondenaren de relieken buit gemaakt tijdens

een oorlog waarbij Dikkelvenne in vijandig gebied lag. Daardoor kwamen de relieken dus bij

recht van overwinning in Dendermondse handen

. Nog een andere auteur, Podevijn (1939) veronderstelde dat de overbrenging

wel in de 9e eeuw geschiedde en haalde daarbij aan dat er twee translatiefeesten werden

gevierd. Waarbij het tweede feest in het teken stond van de verplaatsing van een eerste

bewaarplaats naar de O. L. V. Kerk.

38. De oorlog waarover men spreekt, was

wellicht een gewelddadig conflict tussen de Graaf van Vlaanderen Boudewijn V en de Keizer van

het Heilig Roomse Rijk dat zich omstreeks 1046 heeft afgespeeld. De graaf was erin geslaagd het

kasteel van Gent en Ename te heroveren op de keizer. Hierbij zou de Heer van Dendermonde,

Ringoot de Kale, samen met zijn Dendermondse leenmannen de graaf gewapend hebben

bijgestaan en derhalve deelgenomen hebben aan de inname en de plunderingen van de streek.

Bij de plunderingen van Dikkelvenne hadden de Dendermondse krijgsmannen geen aandacht

voor wereldlijke schatten, maar wel voor de godsdienstige kostbaarheden. Zodanig

verzamelden ze de heilige beenderresten en werden er in Dendermonde onder grote vreugde

en belangstelling mee verwelkomd, waarna de overblijfselen naar de Onze-Lieve-

Vrouwekapittelkerk werden gebracht en geborgen39

Over de oprichting van de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn een aantal twijfels gerezen. Aan

de basis van die twijfels ligt een naamsverwarring. Sommige bronnen duiden Ringoot de Kale,

Heer van Dendermonde in het midden van de 11e eeuw, als de stichter van de kerk. Doch is men

niet zeker, aangezien er rond 1085 een tweede Ringoot zou geleefd hebben. Die laatste was

ongetwijfeld de stichter van het kapittel dat in 1108 door Odo, de bisschop van Kamerijk, werd

goedgekeurd. Het Dendermondse gebied behoorde namelijk van oudsher tot het bisdom van

.

36 A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol.1, p. 77 37 E. Dhaenens, Dendermonde. p. 42 38 Ibid. p. 83 39 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 22-24

Pagina | 19

Kamerijk, aartsdiakonaat Brabant. Sinds 1272 maakte Dendermonde deel uit van het dekenaat

in Brussel en in 1559 werd het een onderdeel van het bisdom van Gent. Het patronaat over de

kerk behoorde toe aan de Heren van Dendermonde. Later, tengevolge van huwelijksbanden,

werd het patronaat doorgegeven aan de Heren van Bethune, de Graven van Vlaanderen en de

Hertogen van Bourgondië40

In het door ons bestudeerde tijdvak onderging de kerk vooral veel verbouwingen. In de

eerste fase had de kerk een Romaanse stijl, maar wellicht was er aan het begin van 14e eeuw

reeds sprake van een Gotische kerk. De kerk was een belangrijk symbool voor enkele stedelijke

belangengroepen. Zo kreeg de schuttersgilde van Sint-Gillis de eer om haar altaar in de kerk te

vestigen. Dit ging gepaard met de oprichting van een nieuw koor. Tot de verdwijning van de

Sint-Gillisgilde in 1542 werd het koor aangeduid met de naam van de gilde. Daarna werd het

toegewijd aan de patroonheiligen van de stad, H. Hilduardus en H. Christiana. Zij waren alsook

de patronen van de Rederijkerskamer ‘De Leeuwerkenaars’

.

41

In Dendermonde waren enkele opvallende religieuze groepen aanwezig. In de loop van

de 13e eeuw namen de begijnen hun intrek in de gebouwen van de gewezen Cisterciënzerorde.

Zij waren verhuisd naar de Zwijvekekouter in de stad. Aan het einde van de 13e eeuw moesten

de begijnen hun verblijfplaats verlaten wegens dezelfde redenen die eerder door de

Cisterciënzerorde werden aangehaald namelijk, wateroverlast in de winter en

bodemuitwasemingen in de zomer. In het jaar 1288 kregen ze toelating van de deken en het

kapittel van Onze-Lieve-Vrouwekerk om zich definitief te vestigen op een uitgestrekt stuk

grond, gelegen aan de Sint-Gillisstraat, doch nog steeds binnen de grenzen van de Onze-Lieve-

Vrouweparochie. Na moeilijkheden met de begijnenbeweging op wereldniveau, genoten de

Dendermondse begijnen een grote bloei in de periode 1350-1577

.

42

40 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 41-42

. Tot slot waren er ook

enkele liefdadigheidsinstellingen. Zo was er het Sint-Gillishospitaal en de Onze-Lieve-

Vrouweabdij, die gevormd werden door een vrouwelijke tak van de Cisterciënzerorde. Verder

was er ook nog een hospitaal voor melaatsen. De oorsprong van het hospitaal is onbekend maar

het bestond reeds in 1261 en lag buiten de stad. Het Heilige- Geesthuis werd gesticht in 1345-

1346. Het stond in dienst van de arme populatie in de stad. In 1432 werd er een godshuis voor

arme vrouwen aan toegevoegd. Daarnaast waren er ook enkele gasthuizen. Zo was er het

41 Ibid. pp. 42-44 42 A. Stroobants (ed.), 700 jaar Begijnhof 1288-1988. Dendermonde, Begijnhofmuseum, 1988, p. 7-15

Pagina | 20

gasthuis van O.L.V. ter Dijkpoort dat bestemd was voor arme reizigers. In 1434 werd een

gasthuis opgericht voor arme vrouwen en kinderen, met name het gasthuis van Sint-Jan in

d’Olie43. Tot slot doken de Zwarte Zusters rond 1491 op in de Denderstad. Zij waren daar met

het doel pestlijders te verzorgen44

8. Chronologische situering

.

De vroegste Dendermondse stadsrekening dateert uit het rekenjaar 1377-1378. Dat is het

aanvangspunt voor de door ons bestudeerde periode. Hierdoor begint onze verhandeling aan

de vooravond van de Bourgondische Nederlanden. Na een turbulente start, die door de Gentse

oorlog werd verstoord, volgen we de evolutie van de Dendermondse processies doorheen de

hele 15e eeuw. Ook hier liep het niet van een leie dakje daar Gent opnieuw in opstand kwam

tegen de grafelijke macht. De 16e eeuw werd ingeleid met de geboorte van de Habsburgse

dynastie die even tot stabilisatie zorgde. Aan die stabiliteit kwam een einde door de

ontwikkeling van nieuwe religieuze ideeën wat leidde tot de Beeldenstorm in 1566. We stoppen

in 1587 daar de contrareformatie de processies tijdelijk inperkte tot zijn religieuze essentie.

43 E. Dhaenens, Dendermonde. p. 211-220 44 L. Pée en A. Stroobants, 500 jaar Zwarte Zusters : 1491-1991. Dendermonde, Stadsbestuur, 1991, p. 59-61

Pagina | 21

Deel II:

Bronnen en methodiek

1. Bronmateriaal

In dit onderdeel nemen we het bronnenmateriaal kritisch onder de loep. Het primaire

bronnenmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit financiële bronnen namelijk: stadsrekeningen en

kerkrekeningen. We hebben alsook informatie geput uit verhalende bronnen, maar dan vooral

om de historische gebeurtenissen waarbij de Denderstad het strijdtoneel vormde, toe te lichten.

Tot onze spijt hebben we geen contemporaine verhalende bronnen gevonden die ons meer over

de Dendermondse processies en ommegangen kunnen vertellen. Die hadden ons inzichten

kunnen verschaffen over de sociale perceptie van de processies. Hieronder bespreken we kort

alle bronnen en op welke manier we ze gaan toepassen in ons onderzoek. Daarbij staan de

volgende vragen centraal: ‘Welke primaire bronnen hebben we gehanteerd?’, ‘Wat zijn de

kenmerken van die diverse bronnen?’ en ‘Waar plaatsen we deze bronnen binnen de

geschiedschrijving?’.

1.1 Financiële bronnen

Zoals we reeds hebben duidelijk gemaakt, liggen rekeningen aan de basis van dit

thesisonderzoek. De hoofdrol is weggelegd voor de Dendermondse stadsrekeningen, maar we

maken ook gebruik van de kerkrekeningen van Onze-Lieve-Vrouwekerk te Dendermonde.

Financiële bronnen lijken op het eerste zicht niet erg boeiend, maar schijn bedriegt. Eenmaal

voorbij het cijfermateriaal, gaat een wereld van informatie open over het dagelijkse leven van

de respectievelijke instelling. Meer nog voor de stadsrekeningen dan de kerkrekeningen,

verruimt en verrijkt een studie van het financiewezen ons beeld van een waarachtig en gewoon

leven uit de middeleeuwen. Het zijn immers de stedelijke rijkdommen die het stadsleven, met

zijn politieke, militaire en culturele aspecten, voor een groot deel beheersten45

45 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw. Brussel, Paleis der Academiën, 1961, pp. VIII en IX

.

Pagina | 22

1.1.1 Stadsrekeningen

Het nut van stadsrekeningen in het historiografisch onderzoek werd alvast in

verschillende studies benadrukt. Voor onze regio zijn de studies van Hans van Werveke over de

Gentse stadsfinanciën46 (1934) en Raymond Van Uytven over de Leuvense stadsfinanciën 47

(1961) uitgegroeid tot standaardwerken. Recentelijk beklemtoonden Marjolein ’t Hart en

Manon van der Heijden nog in hun artikel ‘Het geld van de stad’ hoe stadsrekeningen veel meer

prijs geven dan alleen loongegevens, informatie over publieke werken en armenzorg. Ze

kunnen ook aangewend worden om een grondige analyse te maken van de sociale en de

economische aspecten van het stedelijke leven48. Ongeacht het nut van stadsrekeningen

merkten ’t Hart en van der Heijden wel op dat er een terughoudendheid bestaat over het

gebruik van stadsrekeningen in het historisch onderzoek. Dit zou voortkomen uit drie

moeilijkheden die zich voordoen bij deze bronnen. In de eerste plaats vormt de

laatmiddeleeuwse en vroegmoderne wijze van boekhouden een probleem. Vooral het gebrek

aan kaseenheid49 was vaak een hindernis. Hierdoor zijn stadsrekeningen alleen onvoldoende

bewijs om een compleet beeld te krijgen van de totale inkomsten en uitgaven van een stad.

Bijgevolg hebben historici nood aan aanvullende bronnen zoals bv.: accijnsregisters,

ordonnanties, ambtenboeken, schepenarchieven en persoonlijke archieven van personen die

belastingen inden. Hiermee raken we al het tweede heikel punt aan. Historici krijgen ook te

maken met een verstrengeling van publieke en private boekhoudingen in de stadsfinanciën. Dit

was echter geen toeval. Zoals Van Buyten50

46 H. van Werveke, De Gentse stadsfinanciën in de Middeleeuwen. Brussel, Palais des académies, 1934, 424 p.

reeds benadrukte, waren overheidsfinanciën

eigenlijk meer een privéadministratie van de rentemeesters, waarin zij verantwoording

aflegden aan het stadsbestuur voor hun financiële beheer van de stadsgelden. Een derde

moeilijkheid, ten slotte, was het boekhoudkundige systeem. De hedendaagse dubbele

boekhouding waarbij financiële handelingen duidelijk zichtbaar zijn, was een zeldzaamheid in

de door ons bestudeerde periode. De instellingen tekenden de inkomsten en uitgaven als

afzonderlijke posten op, waardoor de samenhang verloren ging. Verwarring was helemaal troef

47 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw. Brussel, Paleis der Academiën, 1961, 723 p. 48 M. ’t Hart en M. van der Heijden, “Het geld van de stad: recente historiografische trens in het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden” In: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 3(2006), n° 3, p. 4 49 Het gebrek aan kaseenheid slaat op het feit dat de inkomsten en uitgaven van de stadsfinanciën verspreid werden over meerdere boekhoudingen en administraties. 50 L. Van Buyten, “Theorie en praktijk voor de financiële instellingen van het Ancien Régime : de verborgen facetten van het rentmeesterschap.” In : Historica Lovaniensia, 28 (1981), pp.549-566

Pagina | 23

wanneer ook debet- en credit- posten door elkaar werden gebruikt of wanneer onderwerpen in

andere rubrieken opdoken enz. Tot slot merkten de auteurs op dat een bepaalde kennis van

paleografie, munten en rekenheden noodzakelijk is om klaarheid te brengen in al die financiële

chaos51

Desondanks al die moeilijkheden hebben de Belgische historici zich niet laten

afschrikken. Na het werk van R. Van Uytven lag het onderzoek wel enkele decennia stil, maar

vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw kwamen historici als Marc Boone en Peter

Stabel op de voorgrond die zich over de problematiek bogen. Vooral de Gentse stadsfinanciën

genoten de laatste twintig jaar bijzonder veel aandacht. Na Marc Boone traden ook Johan

Dambruyne

.

52, met een studie over de Gentse stadsgelden in de 16e eeuw, en recentelijk nog

Wouter Ryckbosch53, die in 2006 zijn licentiaatsverhandeling wijdde aan de Gentse

stadsrekeningen tussen 1460 en 1495, in de voetsporen van H. van Werveke. Voor

Dendermonde zijn de werken van Alfons De Vlaminck uit de 19e eeuw van onschatbare waarde.

Daarnaast heeft de Oudheidkundige Kring van Dendermonde reeds enkele opvallende

bijdragen geleverd. Vooral de artikels van Theo Penneman uit 197554 en Leo Pée uit 199955

waren voor onze analyse van groot belang. Voor een algemene kijk op de Dendermondse

stadsrekeningen bracht alleen de licentiaatsverhandeling van Jan Van Schaftingen56

Uit bovenstaande hebben we geleerd dat stadsrekeningen unieke, maar erg complexe

bronnen zijn. In de wetenschap dat ons onderzoek afgebakend is tot het culturele thema

‘processies’, hopen we toch door het financiële kluwen heen, antwoorden te vinden op onze

onderzoeksvragen.

soelaas. Hij

was de eerste die enkele algemene kenmerken oplijstte van de vroegste stadsrekeningen, met

name de periode tussen 1377-1405.

51 M. ’t Hart en M. van der Heijden, “Het geld van de stad”, pp. 5- 11 52 J. Dambruyne, Mensen en centen: het 16e eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2001, 446 p. 53 W. Ryckbosh, Tussen Gavere en Cadzand : de Gentse stadsfinanciën op het einde van de middeleeuwen (1460-1495). Gent, maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2007, 344 p. 54 Th. Penneman, “De Ros Beiaard- Ommegang te Dendermonde 1377-1789. Een systematisch onderzoek van de voornaamste profane elementen in de “processie ende ommeganghe” aan de hand van de stadsrekeningen. In: GODK, Vierde reeks deel 1, afl. 1-2 (1975), pp. 5- 120 55L. Pée, “Vande processien ende ommeganghen" - Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.” In: GODK, Vierde reeks, deel 18 (1999), pp. 7-158 56 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: GODK, deel 4 (1998), 17, pp. 53-154

Pagina | 24

1.1.2 Dendermondse stadsrekeningen

1.1.2.1 Historiek en kenmerken

Tijdens onze analyse zijn ook wij geconfronteerd met enkele moeilijkheden. Het

grootste obstakel was ongetwijfeld de overlevering van de stadsrekeningen. Zo is de

meerderheid van de originele stadsrekeningen, die toen in het stadhuis werden bewaard, in

vlammen opgegaan tengevolge van een bombardement op 17 september 1914. Alleen de

stukken die permanent tentoongesteld werden in het stadsmuseum werden gespaard57. Pas na

WO II zetten men de eerste voorzichtige stappen in de richting van de heropbouw van het

stadsarchief. Toch was het wachten op de komst van Emiel Verstrepen, stadsarchivaris van

1969 tot 1978, om te spreken van een nieuwe start. Hij werd immers belast met de opdracht

om het oud archiefmateriaal bij elkaar te brengen en zo een ‘historisch documentatiecentrum’

op te richten58. De grote stap voorwaarts kwam echter pas 80 jaar na de tragische feiten uit WO

I. Een bruikleenovereenkomst tussen het Algemeen Rijksarchief en het Dendermondse

stadsbestuur zorgde er namelijk voor dat de oude gemeente- en deelgemeentearchieven, die

volgens de archiefwet van 1955 waren overgeleverd aan het Algemeen Rijksarchief, in

bewaring van het Dendermondse stadsarchief kwamen. Tenslotte bereikte men in de loop van

1996 een laatste doorbraak door de oprichting van een schaduwarchief van de Dendermondse

stadsrekeningen, namelijk met de exemplaren die bestemd waren voor de Rekenkamer59.

Hierdoor zijn er toch zwart-wit kopieën van de originele stadsrekeningen in het stadsarchief te

consulteren. Dit gegeven is voor ons onderzoek zeker van belang aangezien de stadsrekeningen

daardoor toegankelijker werden voor de historicus in spé. Desalniettemin hebben we ons voor

onze analyse vooral gebaseerd op de originele dubbels van de Rekenkamer van Rijsel60

57 Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden. In: <

, die

momenteel in het Algemeen Rijksarchief van Brussel raadpleegbaar zijn. Op die manier kunnen

mogelijke hiaten door minderwaardige kopieën worden vermeden. De kopieën kwamen wel

van pas om enkele zaken nog eens te checken of wanneer de kwaliteit van onze digitale

opnames het liet afweten.

http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op 10 mei 2012, p.14 58 Ibid. p. 15 59 Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden , pp. 18-19 60 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » In: Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XVIe siècle : colloque internationale .Brussel, Pro Civitate, 1964, p. 138

Pagina | 25

Over de oorsprong van de Dendermondse stadsrekeningen is weinig geweten.

Vermoedelijk zagen de eerste Dendermondse rekeningen een hele tijd voor de vroegst

bewaarde rekening (1377-1378) het levenslicht. Net zoals H. van Werveke benadrukte, is de

oorsprong van de stadfinanciën moeilijk te achterhalen daar ze geen product zijn van een

bewuste schepping, maar eerder organisch en pragmatisch ontstaan zijn61. Waarschijnlijk

doken de eerste rekeningen op met de komst van de schepenbanken en de stadsbesturen in het

Graafschap Vlaanderen aan het einde van de 11e eeuw. In eerste instantie bleef dit beperkt tot

aantekeningen van inkomsten en uitgaven door het schepenapparaat. Tussen 1280 en 1297

zorgde de opkomende vorstelijke centralisatie en dus de toenemende controle op het financiële

beleid voor de totstandkoming van de echte rekeningen. Hierin werden de inkomsten en de

uitgaven op een rijtje gezet en afgesloten door middel van een balans62. De rekening van 1377-

1378 werd afgesloten met een balans waarin men melding maakt van het saldo van de vorige

rekening. Derhalve was dit zeker en vast niet de allereerste stadsrekening63

Het aanvangsjaar van ons onderzoek valt samen met de vroegst bewaarde

Dendermondse rekening en tegelijk bevinden we ons op de vooravond van de Bourgondische

periode in het Graafschap Vlaanderen. Eindigen doen we in het jaar 1600, waarmee de

turbulente zestiende eeuw wordt afgesloten. Hiermee komt er een einde aan de Bourgondisch-

Habsburgse dynastie en tevens aan de Reformatie, die door de contrareformatie een halt wordt

toegeroepen in de Zuidelijke Nederlanden. Onze bronnenreeks is vrij volledig op een paar

hiaten na. Deze zijn te situeren in onrustige tijden zoals aan het einde van de veertiende eeuw,

aan het einde van de vijftiende eeuw en aan het begin van de zestiende eeuw. Toch overbruggen

die tekorten nooit meer dan twintig jaar.

.

Om meer duidelijkheid te scheppen in de structuur van de Dendermondse

stadsrekeningen, leek het ons noodzakelijk om ze hieronder grondig te bespreken aan de hand

van één rekening die representatief is voor de meerderheid van de Dendermondse

stadsrekeningen. We hebben gekozen voor een stabiel rekenjaar waarin geen oorlogen of

speciale gebeurtenissen plaatsvonden. Op die manier worden we niet geconfronteerd met

61H. van Werveke, De Gentse stadsfinanciën in de Middeleeuwen pp. 9-10 62 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge » pp. 117-120 63 Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe p. 63. Stadsrekening 37973 f° v° : « int eerste van dat oude scepenen hare vorzaten ter aedster rekeninghe ghedaen van der poort goede van dat hare reest van haren ontfanghe meer drouch dan hare uutgheven… » Ter verduidelijking: het was toen gebruikelijk het saldo van de vorige rekening over te schrijven naar de volgende rekening.

Pagina | 26

uitzonderlijke omstandigheden, zoals de heropbouw van verwoeste openbare gebouwen,

militaire maatregelen of beperkte aantekeningen over de processies. Ons oog is gevallen op het

boekjaar 1470-147164. Het jaar ligt in de regeerperiode van Karel de Stoute die net als zijn

vader, Filips de Goede, stabiliteit in het graafschap trachtte te handhaven. Verder is de rekening

neergeschreven in een duidelijke hand, waardoor de leesbaarheid redelijk goed is en telt ze 66

folio’s. Net als alle andere stadsrekeningen, is ze opgetekend in de volkstaal, het Diets. Buiten

enkele termini technici zoals ‘Somma’ en ‘Restat’ in de eerste reeks rekeningen, is het Latijn

geheel uit de rekeningen verdwenen65. Dit was geheel conform de toenmalige Vlaamse

gebruiken. Zo werden de meeste stadsrekeningen uit de Vlaamse steden zeker sinds het begin

van Bourgondische periode (vanaf 1384) in de volkstaal neergeschreven66

1.1.2.2 Muntgebruik en chronologie

.

De ‘Vlaamse groot’ is de munt die gebruikt wordt in de Dendermondse stadsrekeningen.

In de praktijk betekende dit dat alle inkomsten en uitgaven in de diverse reële of gangbare

munten naar de ‘Vlaamse groot’ werden omgerekend. Op die manier zou men kunnen spreken

van een monetaire eenvormigheid in de rekeningen67

In oorsprong gaven munten uitdrukking aan een bepaald gewicht van een edel of ander

metaal. Vanaf de Karolingische periode ging de naamgeving van de gewichten na verloop van

tijd over op de rekenmunten. Zo stond 1 pond (lb.) gelijk aan 20 schellingen (solidi, s.) en aan

240 penningen (denarii, d.), waarbij één schelling gelijk was aan 12 denarii. Omstreeks het

midden van de 13e eeuw waren de denarii de enige reële munten in omloop; ponden en

schellingen waren slechts rekeneenheden. Op dat moment beantwoordden ze dus niet

noodzakelijkerwijs aan reëel bestaande munten. Ponden en schellingen konden op die manier

als rekenbegrip toegepast worden op verschillende muntstelsels. Hun functie bleef dus beperkt

tot het aanduiden van veelvouden en dan vooral om grote bedragen uit te drukken. Doch bleef

de waarde gebonden aan de reële munt, de penning (d.)

.

68

64 ARA. RK. Nr. 38037, SR. 1470-1471

.

65 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe,”p. 67 66 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » p. 136 67 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe”, p. 68 68 M. Boone, “Muntgeschiedenis middeleeuwen.” In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, p. 155

Pagina | 27

Om correct te kunnen omspringen met datagegevens, leek het ons relevant om een

woordje te wijden aan de chronologie die werd toegepast in de door ons bestudeerde periode.

Vanaf het einde van de twaalfde eeuw, meer precies 1195, was ‘de paasstijl’ wijdverspreid over

Vlaanderen. ‘De paasstijl’ hield in dat het jaarcijfer veranderde op Pasen. De grootste

moeilijkheid hierbij is dat het jaarcijfer elk jaar op een andere datum plaatsvond en wel op

Pasen van het lopende jaar, dus drie à vier maanden later dan het huidige systeem69. Dit wil

concreet zeggen dat de data van 1 januari tot en met 21 maart, bij de omrekening, één extra

eenheid bij het jaarcijfer bij krijgen, voor de data van 25 april tot en met 31 december blijft het

jaarcijfer onveranderd, maar bij de data die tussen 21 maart en 25 april liggen, moet men eerst

nagaan of de dag van het desbetreffende jaar voor of na Pasen valt. Vanaf 1576 verdwijnt de

paasstijl in Vlaanderen ten voordele van de 1 januaristijl70

1.1.2.3 Structuur

. Doch is dit niet van toepassing op de

stadsrekeningen aangezien ze gelijk liepen met de schepenjaren, die ingedeeld werden van 1

juli tot 30 juni van het daarop volgende jaar.

De stadsrekening van 1470-1471 is opgebouwd volgens een bepaalde orde, die ook van

toepassing is op de andere rekeningen. Iedere stadsrekening begint met een vrij stereotiepe

inleiding van de ambtenaar in dienst. Hierin wordt melding gemaakt van de termijn waarover

de rekening liep. In dat verband kunnen we opmerken dat de allereerste rekeningen over

ongelijke rekenjaren liepen. Vanaf 1393 liepen ze echter van 1 januari tot en met 31 december.

Doch veranderde in de loop van de vijftiende eeuw de termijn opnieuw en liepen ze van de

eerste dag van de hooimaand (juli) tot de laatste dag van de weidemaand (juni) van het

daaropvolgende jaar71

Achter de inleiding stoten we op het eerste grote luik namelijk, de inkomsten. Die post is

onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Net zoals Raymond Van Uytven en Hans van

Werveke, gaan we de kapitelen bespreken volgens hun oorspronkelijke volgorde: Het eerste

hoofdstuk zijn de inkomsten die gemaakt zijn op de zogenaamde ‘assizen’ (accijnzen). Dit is een

.

69 W. Prevenier, “Chronologie.” In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, pp. 118-119 70 T. de Hemptinne, “Chronologie”. In: Cursus Oorkondeleer, Gent, 2011, pp. 34-35 71 ARA, RK, nr. 38037, SR 1470-1471 f°1 v°

Pagina | 28

stedelijke belasting op het verbruik, de productie of het vervoer van goederen72

Indirecte belastingen konden op twee manieren geïnd worden. In de eerste plaats kon

men stedelijk personeel aanstellen om die job te klaren. Een tweede optie was de belasting te

verpachten aan derden, die staken dan een deel van de opbrengsten in eigen zak. In het

boekjaar 1470-1471 werden de indirecte belastingen uitbesteed voor verpachting. Dit is ook de

meest voorkomende exploitatievorm in de stadsrekeningen. Verder werden er accijnzen

gevorderd op veynstrie of ramen, leder, wol, verfstoffen, hout en turf, vlas, ijzer en staal,

groenten en rapen, zout en cautchiede. Die laatste waren indirecte belastingen op de geplaveide

straten te Dendermonde. Verpachting kwam uiteraard vaak terecht bij de stedelijke politieke

elite. Dit werd benadrukt in een prosopografisch onderzoek dat de periode 1377-1405

overbrugde, waarin gesteld werd dat de meeste verpachters uit dezelfde politieke kringen

afkomstig waren of verwant waren aan de stedelijke elite.

. Dergelijke

belastingen waren niet geliefd bij de bredere lagen van de bevolking.

73

Het tweede hoofdstuk bij de inkomsten gaat over de aflossing van erfelijke renten van

de stad, de staande rente op de draperiehallen en op de stedelijke huizen. Andere inkomsten

zijn afkomstig uit de heffing op gelden van de buitenpoorters, de nieuwe poorters en op de

verkoop van de lijfrente. Ten slotte zijn er nog inkomsten uit de lijfrente van poorters die

binnen het termijn van dit boekjaar zijn gestorven, achterstallige inkomsten uit jaargelden van

poorters en ontvangsten die door de gerechtsbode zijn geïnd.

We vermoeden dat dit zo bleef

doorheen het Ancien Regime.

Na de inkomsten volgt de post van de uitgaven. Het eerste hoofdstuk zijn de onkosten

die de ontvangers gemaakt hebben binnen de termijn van dit boekjaar. Daarna volgen de

uitgaven die gemaakt zijn voor de commissarissen die de rekeningen controleerden en die

verantwoordelijk waren voor de jaarlijkse vernieuwing van de Dendermondse schepenbank.

Volgende hoofdstukken bestaan uit de uitgaven voor het terugkopen van de lijfrenten en de

erfelijke rente die de stad jaarlijks schuldig is aan de respectievelijke personen die werden

opgelijst in de rekening. Hierna treffen we een reeks diverse uitgaven aan zoals de uitgaven van

de Dendermondse gilden, uitgaven voor onderhoudswerken aan vestigingsmuren en de dijken,

72 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw., p. 112 73 Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe,”p. 71 (zie ook bijlage 2 van zijn onderzoek)

Pagina | 29

kosten die gemaakt zijn voor de processie en de ommegang en de onkosten voor de jaarmarkt.

Dan botsen we op de uitgaven die gemaakt zijn voor openbare werken. Daarbij wordt een

onderscheid gemaakt tussen de kleine en grote werken die plaatsvonden in Denderstad binnen

de termijn van de rekening. Andere kosten zijn gemaakt voor geschenken en de organisatie van

bruiloften. Verder zijn er ook nog de uitgaven voor onvoorziene kosten, zoals de betaling van de

ontvangers die in dienst stonden van de Heer, loonkosten van de notaris, transportkosten van

de schepenboden te voet of te paard, caproenen voor nieuwe schepenen…Op het einde vinden

we nog een hoofdstuk dat de uitgaven behelst voor de hoechenesssen doen int stede assisen sat

ende verhuerde74

1.1.2.4 Methodiek

. Die kosten hielden verband met de verpachting van de indirecte belastingen.

De stadsrekening werd afgesloten met een balans waarbij de totalen van de inkomsten en van

de uitgaven werden vergeleken om na te gaan welk hiaat er was in de stadskas. Na die balans

volgt tenslotte nog een lijst met de namen van de overleden personen die een lijfrente hadden

op de stad.

Aan de hand van dit onderzoek trachten we één aspect van de Dendermondse stedelijke

leefcultuur in kaart te brengen namelijk: de processies tussen 1377 en 1600. Doordat de tijd

voor dit onderzoek beperkt is, leek het ons onmogelijk om alle 200 stadsrekeningen te

bestuderen. Derhalve hebben we gekozen ons onderzoek te voeren door middel van een

steekproef. De steekproef is beperkt tot één rekening per decennium. Om te vermijden dat we

telkens gewoon tien jaar bijtellen, maken we gebruik van de n+1 formule. Bijgevolg is het aantal

rekeningen beperkt tot twintig, maar daar houden we het niet bij. We vonden het relevant om

enkele uitzonderlijke stadsrekeningen en periodes te belichten: de vroegst bewaarde

stadsrekening 1377-1378, de periode tijdens de Gentse oorlog tegen Lodewijk van Male (1379-

1385) en die tijdens de Gentse opstand tegen Filips de Goede (1449-1453), het crisisjaar 1477,

de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1492), 1566 als het jaar waarin de

Beeldenstorm zich over Vlaanderen verspreidde en tot slot de jaren 1584-1585 waarin het

beleg van Antwerpen plaatsvond.

Het onderdeel van de stadsrekening dat voor ons van belang is, zijn de uitgaven en meer

bepaald het hoofdstuk ‘processies ende ommeghangen’. In het begin bestaat dit uit één tot twee

folio’s, maar na verloop van tijd nemen ze in aantal toe en op het einde van zestiende eeuw 74 ARA nr. 38043 f°62 v°

Pagina | 30

weer af. Doordat beide termen vaak samen in de stadsrekening voorkwamen, is een korte

toelichting hier aan de orde. In de oudste rekening worden de termen door elkaar gebruikt.

Vanaf de rekening 1407-140875 verschijnen de onkosten die gedaan zijn voor de processie en

de ommegang in een afzonderlijke rubriek. Tot 1438-143976 luidde de hoofdding: “ter processie

ende ommeganghe in onser vrouwen kerke op Sinte jans dag decollacie” (wat op 29 augustus

plaatvond). Tussen 1440-144177 en 1465-146678 verandert de titel opnieuw en wordt de

rubriek aangeduid met ‘processie’, vanaf 1466-146779 tot 1587-158880 wordt het uiteindelijk

weer processies ende ommeganghe. In de verdere rekeningen staan de uitgaven voor de

processie ende ommeganghe verspreid over de Gewone en de Buitengewone uitgaven81

1.1.2 Kerkrekeningen

. Doordat

alle uitgaven van alle processies samen worden neergetekend, is het jammer genoeg niet

mogelijk een onderscheid te maken tussen de drie courante processies die zich afspeelden in de

straten van Dendermonde, maar later meer hierover.

Kerkrekeningen zijn goede bronnen voor de studie van folklore en volksgebruiken82,

daarom hebben we aanvullend op de stadsrekeningen gebruik gemaakt van de kerkrekeningen

van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Dendermonde. In de jaren ‘90 van de voorbije eeuw besloot

de kerkfabriek de originele rekeningen over te leveren aan het stadsarchief, waar ze tot op

vandaag te consulteren zijn83. We beschikken slechts over vijf rekeningen die van toepassing

zijn op de door ons bestudeerde periode. Gelukkig dateren ze net uit de woelige periode die

zich in de 2e helft van de zestiende eeuw afspeelde. Het betreft de vroegst bewaarde

kerkrekeningen van 1559, 1560, 1589, 1591 en 1600. Bij de opzoeking hebben we de inventaris

van Leo Pée uit 2004 gehanteerd84

75 ARA RK 37987

. Hij plaatste de rekeningen onder het nummer 871. Dit is het

76 ARA, RK nr. 38008, SR 1438-1439 77 ARA, RK nr. 38009, SR 1440-1441 78 ARA, RK nr. 38032, SR 1465-1467 79 ARA, RK nr. 38032, SR 1466-1467 80 ARA, RK nr. 38127,SR 1587-1588 81 Th. Penneman, “De Rosbeiaard-ommegang te Dendermonde 1377-1789. Een systematisch onderzoek van de voornaamste profane elementen in de « processie ende ommeganghe aan de hand van de stadsrenkingen”, p. 13 82 M.J. Marinus, “Kerkgeschiedenis, 16e-18e eeuw”’ In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, p. 254 83 Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris Kerkarchief van Dendermonde, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012 84Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris archief van Onze- Lieve-Vrouwe Kerk, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012

Pagina | 31

nummer van de doos waarin deze rekeningen, maar ook andere kerkrekeningen tot 1644,

werden samengebracht en gebundeld tot een boek. In tegenstelling tot de stadsrekeningen

komen de kerkrekeningen op het eerste zicht slordig over. De inkt is in vele gevallen in het

papier gedrongen, waardoor de leesbaarheid in sommige gevallen erg beperkt wordt. Net als de

stadsrekeningen zijn ze opgesteld in de volkstaal en wordt de Vlaamse groot gebruikt als

rekenmunt. Kerkrekeningen zijn ook opgesplitst in twee posten: ‘inkomsten’ en ‘uitgaven’. De

inkomsten werden meestal bij kerkrekeningen onderverdeeld in de ‘ordinairen ontfanck’ en de

‘extraordinaire ontfanck’. Onder de eerste reeks verstond men vooral jaarlijkse, vaste

inkomsten als renten, pachten, cijnzen en tienden. De tweede reeks inkomsten omvatte de

wisselende inkomsten zoals die bij plechtige begrafenissen, collecteopbrengsten en inkomsten

uit de offerblok. Bij de uitgaven had men een gelijkaardige onderverdeling. Zo waren er de vaste

uitgaven voor jaardiensten, erelonen, vergoeding voor de koster en aankoopkosten van wijn en

communiebrood. De buitengewone uitgaven waren zeer uiteenlopend, maar werden vaak benut

voor verbouwingen, herstellingen of de aankoop van ornamenten85

. Ook hier is de post

‘uitgaven’ de belangrijkste voor ons onderzoek.

1.1.3 Methodiek

Bij de kerkrekeningen is de methodiek veel eenvoudiger. Hier hebben we slechts met

vijf rekeningen te maken. We gaan dus elke kerkrekening doornemen en vooral aandacht

besteden aan de post ‘uitgaven’.

1.2 Verhalende bronnen

In onze inleiding bij dit hoofdstuk hebben we reeds gemeld dat we geen verhalende

bronnen86 hebben gevonden die ons meer informatie geven over de processies in de

Denderstad.87

85 M.J. Marinus, ‘Kerkgeschiedenis’, p. 254

. Niettegenstaande komen enkele verhalende bronnen wel van pas bij het staven

van de historische gebeurtenissen die zich afspelen in en rond Dendermonde tijdens onze

86 Onder verhalende bronnen en teksten verstaan we kronieken en traktaten die opgesteld zijn in verhalende of narratieve vorm. Gevonden in: M. Boone, Historici en hun métier : een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Pers, 2007 p. 5

Pagina | 32

periode. Daarnaast trachten we ook na te gaan of die gebeurtenissen een invloed hebben gehad

op de processies en ommegangen en dus veranderingen in hun optekening kunnen verklaren.

Hieronder bespreken we kort elke verhalende bron die een bijdrage leverde aan deze

masterproef.

1.2.1 Croniques de France, dAngleterre, dEscoce, dEspaigne, de Bretaigne, de Gascongne,

de Flandres et lieux

Deze kroniek werd geschreven door Jehan Froissart. Hij was een belangrijke veertiende

eeuwse Franstalige dichter en kroniekschrijver, die afkomstig was uit Valenciennes. Zijn

kroniek was een eigentijdse geschiedenis over de periode 1327-140088. In dit werk verhaalde

hij ondermeer de Gentse opstand tegen Lodewijk van Male. Zijn werk is voor ons onderzoek

relevant aangezien hij ook veel aandacht besteet aan de gebeurtenissen die zich aan de

Dendermondse stadsmuren afspeelden. Hij beschreef het relaas vanuit het standpunt van de

graaf, wat op dat moment dus ook het standpunt van Dendermonde was89

1.2.2 Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen

.

Tussen 1562 en 1592 kwam de Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen tot

stand. Het werd geschreven door Nicolas Despars. Hij was een vooraanstaande Bruggeling, die

het zelfs van 1578 tot 1584 schopte tot burgemeester van Brugge. Het werk is een compilatie

van de geschiedenis van Vlaanderen waarin de 15e eeuw ruim wordt besproken. Despars

hanteerde voor zijn kroniek oudere bronnen die voor ons verloren zijn gegaan. De

hoofdrolspelers in dit werk zijn de grote steden, zoals Brugge en Gent, maar Dendermonde

komt er ook aan te pas. Die ontmoetingen bleven wel beperkt tot conflicten tussen Gent en de

Denderstad, die vaak de kant koos van de graaf 90

.

88 Narrative sources. In: < http://www.narrative-sources.be/naso_detail_nl.php> geraadpleegd op 20 mei 2012 89 L. Goossens, ‘Mislukte Gentse overval op Dendermonde, of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.’ In: GODK , Vierde reeks, deel 25, (2006), p.193 90 P. Morren, Van Karel de Stoute tot Karel V(1477-1519). Antwerpen, Apeldoorn- Garant, p. 191

Pagina | 33

1.2.3 Chronyk van’t gene in dese landen en byzonderlyck binnen de stad Dendermonde is

voorgevallen

Dit relaas is een bundeling van handschriften van verschillende auteurs die elk

toelichting gaven over een specifieke periode. Het eerste deel werd neergepend door Daniel van

Wichelen en omvat de jaren 1572 tot 1625. Vervolgens werd er nog een stuk aan verder

geschreven door Joannes Antonius. Zijn deel overbrugde de periode 1667 tot 1737. Tot slot

voegde ook een derde auteur N. (verder onbekend) een deel toe dat de periode over 1737 tot

1772 behandelt. Uiteraard is alleen het eerste deel voor ons van belang. Daarin verhaalde de

auteur de beroerten die op dat moment in Dendermonde plaatsvonden. Het geeft ook een

unieke kijk op de godsdienstige beroering die ook de Denderstad hadden bereikt91

.

1.2.4 De Beschryvinge vande Stadt ende Lant van Dendermonde

In 1646 werd de Beschryvinghe vande Stadt ende Lant van Dendermonde gepubliceerd in

Leiden. Het werk was van de hand van Jacobus Maestertius, die onder de naam Sebastiaan

Mesterton in Dendermonde werd geboren. De algemene beschrijving van de stad en het land

van Dendermonde was voor het grootste deel vooral een vertaling van De Teneraemonda libri

tres van David Lindanus naar de volkstaal92

.

91 A. Blomme, ‘Chronyk van ‘t gene in dese landen en byzonderlyk binnen de stad Dendermonde is voorgevallen, getrokken uit het handschrift van Daniel van Wichelen, voor de jaren 1572 à 1625, door Joannes Anthonius Anne, greffier der parochie van Grembergen, door deze voorgezet voor de jaren 1667 tot 4 juny 1737 en door N…van 4 december 1737 tot 1772.’ In : GODK, Tweede reeks, Deel IV, 1892, pp. 1-96 en 113-171 92 Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 17 mei 2012

Pagina | 34

Deel III:

Publieke rituelen verklaard in het

Historisch discours

1. De wondere wereld van rituelen

Vooraleer we de processies in detail kunnen bestuderen, moeten we eerst een blik

werpen op het historisch discours waarin ze theoretisch worden gekaderd. Hierdoor komen we

terecht in de wondere wereld van de laatmiddeleeuwse ritueelstudie. Die ritueelstudie is een

complex fenomeen dat tot stand is gekomen uit een interdisciplinaire conversatie die in de

eerste plaats uit de antropologische hoek was ontsprongen. Verder proberen we in dit deel van

de thesis antwoorden te formuleren op de vragen: “Hoe is de historische ritueelstudie

geëvolueerd uit een interdisciplinaire dialoog?”, “Op welke manier hadden rituelen een impact

op de middeleeuwse stedelijke ruimte?”, “Wat was de rituele betekenis van een processie in de

middeleeuwse wereld?” en tot slot “Waarbij kunnen we de stedelijke processies situeren in dit

historisch discours?”.

2. Interdisciplinaire wortels van de ritueelstudie

2.1 Pioniers en invloedrijke inzichten

De afgelopen veertig jaar kwamen rituelen terug in het vizier van diverse theoretische

disciplines. Volgens Catherine Bell, professor in religieuze studies, heeft die hernieuwde focus

te maken met de idee dat rituelen een andere kijk konden geven op nieuwe vormen van

culturele analyse. Naast antropologen, sociologen en religiehistorici hebben sociobiologen,

filosofen en algemene historici gebruik gemaakt van rituelen als een “venster” tot de culture

dynamiek waarmee volkeren hun wereld scheppen en/of herscheppen. Het resultaat van dit

alles was een brede en interdisciplinaire conversatie die bekend staat als “ritual studies”.

Ondanks die nieuwe kijk stonden rituelen al sinds de late negentiende eeuw in vele

onderzoeken centraal. Weliswaar werden ze toen beschouwd als instrumenten om de

Pagina | 35

bestudeerde religie of maatschappij te bespreken. Vandaag de dag zijn rituelen echter

uitgegroeid tot het te bestuderen onderwerp bij uitstek93

Het begrip ‘ritueel’ verscheen voor het eerst in de 19e eeuw als een analyse-instrument

voor de studie van samenlevingen. Men trachtte aan de hand van het begrip iets te identificeren

dat beschouwd werd als een universele categorie van dé menselijke ervaring. Het drukte

eveneens een verschuiving uit in de wijze waarop de Europese cultuur zich vergeleek met

uitheemse culturen en religies. Sedertdien werd het begrip gespreksvoer voor menig debat en

hebben velen geprobeerd een correcte definitie te formuleren. Sommige theoretici

beschouwden rituelen als een middel om religies te analyseren. Anderen, zoals de

sociaalfunctionalisten, legden de focus dan weer op hoe rituele acties en waarden ingezet

konden worden om maatschappijen te analyseren of sociale fenomenen te verklaren

. Doch lijkt het ons relevant even terug

te keren naar de wortels van dat discours en zodoende een overzicht te geven van de meest

invloedrijke figuren en theorieën waaraan de historische ritueelstudie schatplichtig is.

94. Dit

gegeven brengt ons bij één van de grootvaders van de ritueelstudie namelijk, Emile Durkheim.

Onder invloed van zijn leermeester, de historicus Fustel de Coulanges die rituelen bestudeerde

als basiselementen van de menselijke natuur, ontwikkelde Durkheim zijn eigen ideeën over

religie en rituele acties95. Die ideeën werden geformuleerd in zijn befaamde werk The

Elementary Forms of the Religious Life uit 1912. Het werk omvat een casestudy over

Australische Aboriginals. Volgens Durkheim representeerde dat volk de meest elementaire

vorm van religie. Hij stelde ook voor om religie op te splitsten in enerzijds geloof en anderzijds

ritus96. Riten konden dan alleen gedefinieerd worden door de relatie met het spirituele of

religieuze object. Geloof daarentegen, drukte net de speciale natuur van het object uit.

Bovendien beschouwde Durkheim religie als de hoeksteen van de samenleving, waarbij rituelen

de grondslagen van die religie vormden97. In The Elementary Forms of Religious Life maakte hij

verder duidelijk dat rituelen essentieel zijn voor de solidariteit en de ‘collectieve levendigheid’

die de samenhorigheid van de gemeenschap kracht bijzet98

93 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 3

. Tot slot zorgde zijn onderscheid

94 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 13 95 Ibid. p. 15 96 Ph.Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory. Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, p. 225 97 T. Olaveson, “Collective Effervescence and Communitas: Processual Models of Ritual and Society in Emile Durkheim and Victor Turner” In: Dialectical Anthropology 26, 2001.p. 93 98 Th. Barfield, The dictionary of anthropology, pp. 410-411

Pagina | 36

tussen het profane en het sacrale ook voor een vernieuwde kijk op de functie van rituelen. Zo

werden rituelen sindsdien aanschouwd als gedragregels die de handelingen van mannen en

vrouwen bepaalden in de aanwezigheid van het sacrale99. In Durkheim’s model werden rituelen

dus behandeld als vormers van de noodzakelijke interactie tussen de collectieve representatie

van het sociale leven en de ervaring en het gedrag van het individu. Hierdoor krijgt men een

tweedeling tussen respectievelijk een mentale en een actieve wereld100

De tweedeling, die reeds bij Durkheim op de voorgrond trad, dook ook op in andere

modellen. Bij de antropoloog Tambiah onderscheidde rituelen zich als het ‘synchrone’, het

‘continue’ en het ‘traditionele’ in tegenstelling tot het ‘diachrone’, het ‘veranderlijke’, het

‘historische’ of ‘sociale’. Doch beeldde hij de rituele actie ook af als de arena waarin die

tegenpolen met elkaar in interactie treden. Ook bij de cultureel antropoloog Victor Turner

botsen we op die tweedeling. Hij beschreef rituelen in de eerste plaats als de bevestiging van de

gemeenschappelijke eenheid die in contrast staan tot de spanningen, de beperkingen en de

competitiedrift van het sociale leven. Hier vormen rites een creatieve ‘antistructuur’ die zich

afbakent ten opzichte van het rigide behoud van de sociale hiërarchie en traditie.

Desalniettemin meende Turner dat rituelen zowel aspecten van structuur als antistructuur

belichaamden. Op die manier definieerde hij ze als speciale, pragmatische activiteiten die

bemiddelden tussen de essentiële en tegengestelde eisen van zowel de communitas

. Met dit werk had

Durkheim niet alleen zijn stempel gedrukt op de sociologie, maar ook op de culturele

antropologie. Zodanig had zijn werk de volgende decennia een grote impact op antropologen

zoals Bronislaw Malinowski, Alfred Radcliffe-Brown, Max Gluckman en Victor Turner.

101 als de

formele sociale orde102

99 E. Muir, Ritual in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 1997, p. 3

. Ook Claude Lévi- Strauss leverde een bijdrage aan de ritueelstudie. Zijn

methodiek was van toepassing op ceremonies met een rituele inslag. Lévi- Strauss meende dat

ceremonies bestonden uit een ‘bricolage’, een pastiche van symbolen die samengebracht

worden in een ritueel spel waarvan de uitkomst een differentiatie van de macht is onder de

deelnemers. Dit idee is weliswaar moeilijk toe te passen op de middeleeuwse ceremonies

aangezien de machtsverhoudingen reeds waren vastgelegd of alleszins niet werden uitgespeeld

100 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 20 101 V. Turner, The Ritual Process. Structure and Anti-structure. London, Routledge and Kegan Paul, 1969, p. 96-97 102 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice pp. 20-21

Pagina | 37

in rituele ceremonies. Desalniettemin is de suggestie dat ceremonies werden samengesteld uit

verschillende rituele activiteiten en dus niet altijd constant waren, een waardevol inzicht103

Een laatste figuur die een belangrijke impact heeft gehad op de interpretatiemodellen

van de middeleeuwse ritueelstudie is de antropoloog Clifford Geertz. Hij was een grote

aanhanger van de Weberiaanse traditie en hij maakte reeds in de jaren 1970 furore als cultureel

antropoloog. Tot zijn wetenschappelijk oeuvre behoren onder meer de invloedrijke werken

‘Interpretations of Cultures’

.

104 (1973) waarin het essay ‘Deep play: notes on the Balinese

Cockfight’ een belangrijke plaats innam, en ‘Negara: the Theatre State in Nineteenth Century

Bali’105 (1980). In dat eerste werk omschreef hij de techniek van de ‘thick description106’

waarmee het mogelijk werd om niet alleen het menselijk gedrag te bestuderen maar ook de

context waarin het gedrag zich manifesteerde. Verder stond hij ook bekend voor zijn

‘theatertheorie’ die hij formuleerde over het politieke systeem van het negentiende-eeuwse

Negara in Bali. Daarbij speelden rituelen een belangrijke rol. Zodanig werden ze op regelmatige

basis opgevoerd voor diverse doeleinden: : om de kosmische orde uit te drukken, voor de

luister van de staat en koning, in tijden van ellende of bij competitie tussen de koningen. Geertz’

visie stelde dus dat de Balinese staat geëvolueerd was tot een ‘theater’ dat alleen de opvoering

van grandioze rituelen tot doel had107

.

103 B. Hanawalt & K. Reyerson, City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, p. XVI 104 C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX, 470 p. 105 C. Geertz, Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, 295 p. 106 Thick description interpretation of cultures: De notie werd eigenlijk geleend van de filosoof Gilbert Ryle. Hij hanteerde het voorbeeld van de knipoog om het concept te verduidelijken: er zijn twee jongens die snel één oog samentrekken, bij de ene jongen is het een zenuwtrek maar bij de andere is het een knipoog of met andere woorden een vorm van communicatie. Het observeerbaar gedrag (samentrekken van het oog) is de ‘thin description’ en het dieper niveau van culturele gedragspatronen of sociale interacties volgens de kennis van een gemeenschap (de betekenis van de knipoog) is dus de ‘thick description’. Gevonden in: C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays, pp. 6-7 107 S. Cederroth, “Review: Clifford Geertz: Negara: the Theatre State in Nineteenth-Century Bali .” In: Acta Sociologica, Vol. 26, No. 2 (1983), pp. 203-207

Pagina | 38

2.2 Geschiedenis en antropologie slaan de handen in elkaar: de ontwikkeling van de

antropologische of culturele historiografie

Zoals we uit bovenstaande relaas leerden, kwamen de vroegste inzichten over rituelen

uit de sociologie en de antropologie. Nu stellen we ons de vraag op welke manier die inzichten

onthaald werden in het historisch discours. We ontdekten dat het vooral te maken had met de

nauwe band die bestond tussen de geschiedenis en de antropologie. Zo maakte de antropologie

drie eeuwen geleden nog deel uit van het historische vakgebied. Het is pas sinds de late

achttiende eeuw dat ze uitgroeide tot een aparte discipline, waarna beiden hun eigen weg

gingen. Daar de studiesfeer van de historici in de negentiende eeuw beheerst werd door de

grote Europese natiestaten, lag de focus van de antropologie op de ‘vreemde’ volkeren die door

diezelfde natiestaten werden gedomineerd108. In de twintigste eeuw werd de toenmalige

geschiedschrijving beheerst door drie dominante invloeden: de Annales school, de sociale

wetenschappen en het Marxisme109. Als gevolg van die invloeden werd de klassieke ‘politieke

historiografie’ tijdelijk aan de kant geschoven. Hierdoor werd men uitgedaagd op zoek te gaan

naar nieuwe systemen om autoriteit, macht en sociale perceptie in het verleden te analyseren.

Bij die zoektocht botste men op de modellen en de inzichten van de culturele antropologie110

108 B. Cohn,“Anthropology and history in the 1980’s: Toward a rapprochement.” In: Journal of Interdisciplinary History, XII:2 ( Autumn 1981), pp. 227-231

.

De eerste stappen tot convergentie tussen de beide disciplines werden in de lente van 1961

gezet door Keith Thomas. Toen stootte Thomas immers op een verhandeling van de

antropoloog Edward Evans-Pirtchard waarin gewezen werd op de mogelijkheden die zouden

kunnen voortkomen uit een samenwerking tussen antropologie en geschiedenis. Thomas

beantwoordde die verhandeling door zijn visie op de zaken weer te geven in een lezing, die

later niet ontsnapte aan de kritiek van Evans-Pritchard. Toch was de kern van de zaak duidelijk:

historici zouden zich, net zoals antropologen, beter focussen op de studie van sociale patronen

in de samenleving. Volgens Thomas was het grootste verschil tussen de geschiedschrijving en

de antropologie, het antropologisch veldwerk. Daar historici vastzitten aan schriftelijke

bronnen en archeologische resten, kunnen antropologen leven tussen hun studieobject.

Nochtans was net dat voordeel wat de nodige verbeelding bij historici teweegbracht om

109 S. Wilentz (ed)., Rites of Power. Symbolism, Ritual and politics since the Middle Ages. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, X, p. 2. 110 Ibid. p. 3

Pagina | 39

samenlevingen uit het verleden vanuit een ander standpunt te benaderen111. Ook Natalie Davis

benadrukte in haar artikel ‘Possibilities of the Past’ dat antropologische inzichten de

geschiedschrijving kunnen verrijken en dit ook gedaan hebben op vier terreinen.

Antropologisch onderzoek bood namelijk nieuwe methodieken aan om sociale

interactieprocessen te observeren en om symbolisch gedrag te interpreteren. Verder gaf het

ook suggesties over hoe het sociale systeem in elkaar past en hoe men culturen kan bestuderen

die hard verschillen van de eigen cultuur112. De antropologie inspireerde historici dus om met

frisse blik naar het verleden te kijken. Op zijn beurt werd de antropologie ook door de

historiografie beïnvloed. Zo waren ondermeer de historische werken van Marc Bloch en Ernst

Kantorowicz belangrijke inspiratiebronnen voor antropologen zoals Max Gluckman en Clifford

Geertz.113. Beide disciplines groeiden op die manier terug naar elkaar toe, wat leidde tot de

ontwikkeling van antropologische (of culturele) geschiedenis114. Deze evolutie kan tevens ook

gekaderd worden in de ‘cultural turn’ die zijn opmars maakte vanaf het begin van de jaren

tachtig van de vorige eeuw. Dit was een verschuiving, die door de werken van onder andere

Hayden White en Clifford Geertz, rituelen, symbolen, evenementen, historische artefacten,

sociale regels en geloofsystemen in een ander daglicht plaatsten. Hierdoor werden ze voortaan

geanalyseerd als ‘teksten’ waarbij men trachtte alle lagen van betekenis te ontdekken115

Ongeacht deze ontwikkeling mogen we het niet uit het oog verliezen dat reeds lang voor

de opkomst van die pragmatische verschuiving symbolen en rituelen op de agenda stonden bij

enkele vooruitstrevende historici. Zo troffen we de eerste sporen van ritueelstudies al aan in de

werken van de Johan Huizinga en Marc Bloch

.

116

111 H. Roodenburg, Oratio: Antropologen, historici en de hartslag van het archief.. Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, 2009, pp. 5-8

. Toch is het pas onder invloed van diezelfde

‘cultural turn’ dat er conceptueel en methodologisch baanbrekend onderzoek tot stand

gekomen is. De voorlopers van dienst waren de Amerikaanse historici Richard C. Trexler,

Ronald F.E Weissman en Edward Muir. Zij gingen aan de slag met enkele antropologische

ideeën, zoals die van Geertz, om de Italiaanse stedelijke cultuur tijdens de renaissance onder de

112 N.Z. Davis, “Anthropology and history in the 1980’s: The possibilities of the past.” In: Journal of Interdisciplinary History, XII:2 ( Autumn 1981), p. 267 113 Ph. Buc, “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.” In: GOETZ (H.), Die Aktualität des Mittelalters. Bochum, Winkler, 2000, p. 256 114 H. Roodenburg, Oratio:Antropologen, historici en de hartslag van het archief, p. 3 115 V. Bonnell & L. Hunt, Beyond the cultural turn : new directions in the study of society and culture. Berkeley, University of California Press, 1999, p. 3 116 Ibid. p. 6

Pagina | 40

loep te nemen. Het accent lag nu op de vele publieke rituelen en ceremonies die regelmatig de

Italiaanse steden opluisterden: royale intreden, processies, optochten en andere festiviteiten

die beantwoordden aan de algemene term van de ‘festival- of feestcultuur’117 tijdens de

Vroegmoderne tijd. Hun studies toonden aan dat de stedelijke identiteit door middel van

rituelen geconstrueerd, gecontinueerd en getransformeerd werd. Samen met de idee van een

gemeenschap die zich legitimeerde aan de hand van geritualiseerde of gedramatiseerde

handelingen in de stedelijke publieke ruimte, verscheen ook het beeld van de stad als ‘theater’

op de voorgrond. Naast de cultuurhistorici werden ook de zinnen geprikkeld van de

literatuurhistorici die door de nieuwe historische context rond dat ‘stedelijk theater’ werd

gevormd. Vooral op het Britse eiland werd die nieuwe invalshoek intensief bestudeerd118. Het

meest doorgedreven voorbeeld hiervan is het REED project (Records of Early English Drama),

wat trachtte alle documentatie van toneel- en muziekopvoeringen van voor het Shakespeare-

tijdperk in kaart te brengen. Daardoor vond er gaandeweg een paradigmatische verschuiving

plaats naar de ‘performative turn’, waardoor de focus nu kwam te liggen op middeleeuwse

opvoeringspraktijken die gemodelleerd waren in een rituele stedelijke wereld 119. De

performative turn was het gevolg van een verschuiving van de notie ‘sociaal script’ naar de notie

‘sociale performance’ bij historici en andere humane wetenschappen. Die notie ontstond al in

de jaren zeventig van de twintigste eeuw en werd voor het eerst in gebruik genomen door

antropologen die roddels en rituelen bestudeerden. Enige tijd later lanceerde de antropoloog

Marshall Sahlins de idee dat cultuur niet meer was dan de uitvoering van een reeks

‘performatieven’, een term die hij geleend had van de Engelse spraakfilosoof John L. Austin120.

De term verwijst naar Austins theorie van de ‘performative utterance’ waaruit men afleidde dat

zinnen niet alleen feiten vaststellen, maar ook een performatieve kracht kunnen bezitten. We

kunnen die theorie het beste toelichten aan de hand van een voorbeeld: zo houdt de spreekdaad

“Ik doop u.”, naast de vaststelling van de woorden, ook een handeling in die de woorden kracht

moet bij zetten121

117 P. Burke, “The Invention of Leisure in Early Modern Europe”, In: Past & Present, 146 (1995), p.139

. De idee werd opgepikt door Pierre Bourdieu die er een eigen draai aan gaf in

zijn werk over de symbolische macht van taal. Bourdieu was tevens één van de voornaamste

118 A-L. Van Bruane, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, pp. 14-15 zie ook P. Burke, What is cultural history? Cambridge, Polity Press, 2008 (2e druk), p. 40 119 J. Marktschukat & S. Patzold,, Gechichtswissenschaft und Performative turn: Ritual, Inszenierung und Performanz vom Mittelalter bis zur Neuzeit. Köln, Böhlau, 2003, pp. 6-7 120 P. Burke, What is cultural history?, pp. 90-91 121 J. Marktschukat & S. Patzold,, Gechichtswissenschaft und Performative turn, pp. 4-6

Pagina | 41

figuren bij de omslag naar performative turn, ook al maakte hij zelf bijna nooit gebruik van de

term122. Naast Bourdieu is ook de antropoloog Victor Turner een pionier van de performance

studies. Tijdens zijn veldwerk in Afrika trof hij wederkerende performances aan bij de stammen

die hij bestudeerde. Turner noemde de performances ‘social drama’. Volgens Turner werden de

onderliggende niveaus van het sociale systeem erin voorgesteld123. Toch bestond niet het

gehele culturele leven uit sociale drama’s. Die vond hij alleen terug in tijden van sociale

opschudding, bijvoorbeeld tijdens politieke conflicten, oorlogsvoering en andere geschillen die

de sociale balans van de gemeenschap verstoorde. Het beeld dat hier uit afgeleid werd, was dat

van een geordende samenleving die op een dramatische manier werd ontwricht, waardoor men

rituelen ging creëren om de orde te herstellen. Hiervoor moest men reflecteren over wie en wat

ze waren (zowel als gemeenschap dan als individu) waaruit verandering kon voortgebracht

worden124. Turner zag hierin zelfs de wortels van het theater125

Wat is nu het belang van de ‘performative turn’? Peter Burke wijst ons eerst op wat niet

langer van belang is, namelijk: de idee dat cultuur slechts geconstrueerd is uit regels. Dat idee

wordt nu vervangen door de notie van improvisatie

.

126. Als reactie tegen het structuralistische

idee dat cultuur opgebouwd is uit een systeem van regels, riep Bourdieu het begrip ‘habitus’ of

de ‘gereguleerde improvisatie’ in het leven. De habitus was een systeem van disposities die

verworven konden worden op een primair niveau, uit de familiale kring en op een secundair

niveau, via het schoolse of het professionele milieu. Deze disposities of onderbewuste schema’s

vormen de grondslag van de manier waarop wij waarnemen, handelen en denken127

122 P. Burke, What is cultural history?, p. 92

. Volgens

Bourdieu is de habitus het gevolg van de betrokkenheid in rituele activiteiten. Habitus omvat

dus het diepe geloof, wat uitgedrukt wordt in gebaren en herhaalde acties, interne disposities

die oude ervaringen integreren en bij elke perceptie, appreciatie en actie functioneren. Vanuit

123 V. Turner, From ritual to theatre : the human seriousness of play. New York (N.Y.): PAJ publications, 2004, pp. 9-12 124 G. John, Victor Turner and Contemporary Cultural Performance. S.l., Berghahn Books, 2008, p. 44 125 V. Turner, From ritual to theatre : the human seriousness of play. New York (N.Y.): PAJ publications, 2004, pp. 9-12 126 P. Burke, What is cultural history?, p. 92 127 D. Jacobs, “Het structuralisme als synthese van handelings- en systeemtheorie.” In: Sociologie, 1993, 14, pp. 342-343

Pagina | 42

dat standpunt helpen rituelen dus bij de vorming en de hervorming van het sociale leven of met

andere woorden “We zijn wat we doen, niet wat we denken128

Ook in andere disciplines kreeg de ‘performative turn’ opvolging. Uiteraard werd het

ook door de theaterwetenschappen opgepikt. Daar zorgde het voor een verruiming van de blik,

een vernieuwde fascinatie voor voordracht, inkleding en de interactie met het publiek in relatie

tot de literaire bronnen

.”

129. Historica en theaterwetenschapster Erika Fisher-Lichte speelde een

belangrijke rol in gebruik van de ‘performative turn’ binnen het vakgebied van de geschiedenis.

Zo ontwikkelde ze ondermeer een semiotisch analysemodel om podiumkunsten te bestuderen

als betekenisdragers van historische fenomenen130

Oudere studies benaderden rituelen en festivals uit het Ancien Regime vaak als een

script. Dit had veelal te maken met de gepubliceerde verslagen, een programmaboekje als het

ware, van zestiende en zeventiende eeuwse festivals die ons zijn overgeleverd. Sommige

verslagen werden zelfs uitgebracht vooraleer het festival had plaatsgevonden. Naast een

schriftelijk verloop van de gebeurtenissen waren deze verslagen vaak geïllustreerd met

tekeningen. Bijgevolg hebben andere historici getracht die illustraties te analyseren zoals

Panofsky en andere historici iconografische overblijfselen in het verleden hebben bestudeerd.

Recentere studies, die dus reeds onder de invloed van de performative turn waren,

benadrukken dat ‘performance’ meer inhield dan ‘enactment of expressie’. Performance krijgt

immers een actieve rol toebedeeld, aangezien het elke keer opnieuw gecreëerd moest worden.

Bovendien willen geleerden vandaag de dag, de nadruk leggen op de veelvoudigheid en het

spanningsveld dat bestond tussen de betekenissen die aan festivals werden toegeschreven. Zo

waren de processies, die zowel een deel uitmaakte van de religieuze sfeer als van de seculiere

sfeer, vaak een belichaming van de sociale gemeenschap. Desalniettemin moeten historici er

steeds bewust van zijn dat niet alle contemporaine deelnemers die consensus deelden.

. Mede dankzij haar bijdrage heeft de

performative turn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een vaste plaats ingenomen in de

historiografie.

128 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, p. 68 129 J. Marktschukat & S. Patzold,, Geschichtswissenschaft und Performative turn, pp. 6-7 130 S. Bussels & B. Van Oostveldt, “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 115 (2002), pp. 166-167

Pagina | 43

Sommigen zullen wellicht wegens een lagere plaats op de sociale ladder eerder een negatieve

connotatie gehad hebben bij de gebeurtenis, waardoor stedelijke onrust nooit ver weg was131

.

3. Rituele wereld binnen de laatmiddeleeuwse stadsmuren

3.1 De notie ritueel

Na de interdisciplinaire dialoog gaan we ons toespitsen op het historische discours dat

daaruit voortkwam en alsook op de rol die processies speelden binnen dat rituele kader van de

laatmiddeleeuwse steden. Vooraleer we verder gaan, zoeken we naar een bruikbare definitie

om rituelen te omschrijven. Bijgevolg hebben we er een woordenboek op nageslagen: “Ritual

refers narrowly to prescribed, formal acts that take place in the context for religious worship –

a Christian mass, for example, or a sacrifice to the spirits of ancestors. In this sense, favored by

many early anthropologists, ritual is opposed to theology as practice is to theory. More

commonly, however, anthropologists use “ritual” to denote any activity with a high degree of

formality and a nonutilitarian purpose. This usage includes not only clearly religious activities,

but also such events as festivals, parades, initiations, games, and greetings. […] 132

Bovenstaande definitie hebben we aangetroffen in het antropologische woordenboek

van Thomas Barfield dat in 1997 werd gepubliceerd. Het is een neutrale definitie die alle

aspecten van het concept omvat. Doch blijft ze erg oppervlakkig. Daardoor zijn we op zoek

gegaan naar een definitie die makkelijker toe te passen is op onze probleemstelling. In het

exemplarische werk van Richard Trexler over Firenze troffen we een eerste grondige

omschrijving aan. Zo beschrijft hij de notie ‘ritueel’ als verbale en lichamelijke acties in een

specifieke context en tijd. Deze acties zitten relatief vast in het sociale en culturele systeem, wat

beter bekend staat als de gedragsvormen

133. De antropoloog en professor in de sociale

wetenschappen, David I. Kertzer, beschouwt ‘rituelen’ dan weer als repetitief,

gestandaardiseerd symbolisch gedrag134

131 P. Burke, What is cultural history?, pp. 94-95

. Een gelijkaardig inzicht vonden we reeds bij Geoffrey

132 Th. Barfield, The dictionary of anthropology. Oxford : Blackwell, 1997, pp. 410-411 133 R. Trexler, Public life in Renaissance Florence. NY, Academic Press, 1980, p. XXIV 134 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power., p. 9

Pagina | 44

Koziol. Die beschrijft rituelen namelijk als symbolen in actie135. Volgens Kertzers inzicht hebben

rituele acties wel een grote formele kwaliteit. Ze zijn gestructureerd en spelen zich af in een

bepaalde tijd en ruimte die vaak zelf een grote symbolische waarde dragen. Rituele acties zijn

repetitief en daarom vaak overbodig, maar ze kunnen ook emoties kanaliseren, de cognitie

sturen en sociale groepen organiseren 136

Edward Muir citeerde in zijn werk ‘Ritual in Early Modern Europe’ Kertzer zijn standpunt

over rituelen. Toch meent Muir dat Kertzer vooral het belang van de creatie van solidariteit bij

de afwezigheid van sociale consensus wil aanduiden. Hier ligt de nadruk dus eerder op de

creatie in plaats van de reële samenhorigheid. Zodanig worden publieke rituelen verheven tot

belangrijke instrumenten die coherentie konden scheppen

.

137. Om de notie ritueel te definiëren,

kiest Muir er zelf voor om een combinatie van elementen te hanteren die hij haalde bij het

interdisciplinaire discours. Zo kwam hij uit bij volgende beschrijving: “Rituelen kunnen

gedefinieerd worden als ambigue, repetitieve en gestandaardiseerde sociale activiteiten, die als

een spiegel of model voor de samenleving dienen.”138

Ondanks de populariteit van de rituelen bij historici, stootte de notie ook op kritiek. Het

grootste probleem waarmee historici te maken krijgen, is de ambiguïteit van het begrip. Die

dubbelzinnigheid reikt weliswaar verder dan de terminologie. Zodanig was de rituele betekenis

an sich vaak even verwarrend voor de contemporaine deelnemers als voor de wetenschappers

die ze bestudeerden. Heinrich Fichtenau, geciteerd door Koziol, meende dat de eigentijdse

actoren niet geconfronteerd werden met die ontcijferproblematiek. Zo schreef Fichtenau: “ De

betekenis van het middeleeuwse symbool moest op zijn minst duidelijk geweest zijn voor de

Deze definitie is erg interessant aangezien

ze een aantal vragen oproept. We kunnen ons alsook de vraag stellen of middeleeuwse,

publieke rituelen zoals de processies inderdaad een spiegel of een model waren van de

middeleeuwse stedelijke maatschappij. Of moeten we dit eerder interpreteren als een

ideaalbeeld waar naar men wou streven? Doch lijkt de notie van Kertzer meer geschikt voor

deze studie daar ze ook door de meeste wetenschappers wordt aanvaard, namelijk dat rituelen

beschouwd kunnen worden als symbolisch geladen gedrag.

135 G. Koziol, Begging pardon and favor : ritual and political order in early medieval France. Ithaca (N.Y.), Cornell university press, 1992 , p. 301 136 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power, p. 9 137 E. Muir, Ritual in early modern Europe. Cambridge, Cambridge university, 1997, pp. 3- 4 138 Ibid. p. 6

Pagina | 45

deelnemers, aangezien een ritueel gebaar tekortschiet in zijn functie indien het verkeerd werd

begrepen of zelfs helemaal niet werd begrepen139.” Koziol gaat hier tegen in door aan te halen

dat etnografen reeds hebben aangetoond dat dit idee niet klopte. Leden van een cultuur waren

vaak minder op de hoogte van de betekenis van hun rites en symbolen dan de geleerden die hen

bestuderen. Ongeacht het gebrek aan zorg en kennis om die rituele activiteiten, waren de

rituelen toch betekenisvol zonder dat de waarde ervan door iedereen werd gevat. Daarnaast

benadrukt Koziol dat rituelen meerdere betekenissen konden dragen, waardoor het nutteloos

was om ze tot één betekenis te reduceren140

Doordat ambiguïteit, complexiteit en rituelen hand in hand leken te gaan, waren

wetenschappelijke disputen niet uitzonderlijk. Ook historicus Philippe Buc heeft kritiek op de

middeleeuwse ritueelstudie zoals die vandaag door historici wordt toegepast. In zijn boek The

Dangers of Ritual

. Beide heren hielden er dus een andere kijk op na.

141 bekritiseert hij vooral het hedendaagse gebruik van de notie ‘ritueel’ in de

middeleeuwse historiografie. Naar zijn mening heeft de notie een anachronistische bijklank

waardoor hij de toepassing ervan afraadt. Verder veroordeelt Buc ook de exploitatie van

moderne antropologische modellen op middeleeuwse literaire bronnen142

139 G. Koziol, Begging pardon and favor, p. 308

. Het duurde echter

niet lang of er kwam een veroordeling op Buc’s controversiële visie. De kritiek kwam van

Geoffrey Koziol die onder het mom van een review in het wetenschappelijk tijdschrift Early

Medieval Europe, brandhout maakte van het boek The Dangers of Ritual. Koziol beschreef het

zelfs als een gevaarlijk boek met extreme kritiek zonder zinnige alternatieven. Hij benadrukte

eerst en vooral dat historici wel op een goede manier met de interdisciplinaire inzichten

omspringen bij de analyse van middeleeuwse rituelen. Ten tweede wees Koziol op de

misinterpretaties betreffende de drijfveren van historici om de idee van ‘communitas’ of

gemeenschap te hanteren binnen het rituele thema. Tot slot eindigde hij zijn betoog met het

meest fundamentele probleem van Buc’s visie, namelijk de applicatie van het begrip ‘ritueel’ in

de middeleeuwse historiografie. Hij toonde door middel van enkele voorbeelden aan hoe Buc

zelf niet zonder het gebruik van het begrip kon om zijn doelen uit te drukken. Daarnaast wees

hij ook op de problemen die zouden ontstaan indien we Buc zijn raad zouden opvolgen en de

140 G. Koziol, Begging pardon and favor, p. 309 141 Ph. Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory. Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, 272 p. 142 Ph. Buc, “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.”, p. 265 en Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory, pp. 2-5

Pagina | 46

notie ritueel uit het historische jargon zouden schrappen. Historici zouden dan immers ook alle

andere ‘hedendaagse’ begrippen zoals samenleving, cultuur, religie, … niet meer mogen

gebruiken. Koziol beklemtoonde dat historici dergelijke begrippen noodzakelijk achten, maar

dat het ook hun taak is om de begrippen correct te behandelen zonder ze te materialiseren143

Pas in 2007 diende Philippe Buc in datzelfde tijdschrift Koziol van weerwoord. In zijn

reactie bleef hij trouw aan zijn oorspronkelijke visie. Hij legde nogmaals de klemtoon op de

ambiguïteit van de term ‘ritueel’ in de mediëvistiek, maar hij bekende dat een diepgaande

kennis van sociale wetenschappen, gecombineerd met een grondige studie van middeleeuwse

bronnen, historici wel in staat kunnen stellen om symbolische praktijken beter te verklaren. Bij

het besluit gaf Buc wel blijk van tevredenheid over de debatten die zijn werk

teweegbrachten

.

144

.

3.2 Rituele stadscultuur

Tijdens de Bourgondische en Habsburgse periode stond het dagelijkse leven in de

Nederlandse steden bol van rituelen. De lijst van rituele acties die zich in de laatmiddeleeuwse

stad afspeelden, is eindeloos: schietingen, rijke banketten, steekspelen, optochten,

eedafleggingen, huwelijksrituelen … In onze thesis ligt de focus weliswaar alleen op publieke

rituelen en meer bepaald op de processies die de Dendermondse straten regelmatig

opluisterden. De grote diversiteit van rituele performances verhieven de steden tot een tijdelijk

theater waarin stedelingen en de vorst op een dramatische manier met elkaar in interactie

traden. Deze visie heeft er toe geleid dat historici getracht hebben om het concept van de

theaterstaat van Clifford Geertz ook toe te passen op de Nederlanden. Daar het concept zijn

stempel heeft gedrukt op de middeleeuwse ritueelstudie van de Nederlanden kan het hier niet

ontbreken en gaan we er meteen dieper op in. Verder in de thesis botsten we eveneens op een

publieke vertoning die plaats vond in Dendermonde en die perfect thuishoort bij de idee van de

theaterstaat. Vervolgens leggen we de nadruk op de processies en hun plaats binnen dit

143 G. Kozoil, “Review article: The dangers of polemic: Is ritual still an interesting topic of historical study?.” In: Early Medieval Journal (2002) XI (4), pp. 372-375 144 Ph. Buc, “The monsters and the critics: a ritual reply.” In: Early Medieval Europe, 2007, 15 (4), p. 443

Pagina | 47

historisch discours. Tot slot werpen we ook een blik op het belang van de stedelijke ruimte bij

de uitvoering van de processies.

3.2.1 Bourgondische en Habsburgse theaterstaat

Aan het begin van de twintigste eeuw werd de Bourgondische cultuur door de

Nederlandse historicus Johan Huizinga op de kaart gezet. In zijn meesterwerk ‘Herfsttij der

Middeleeuwen’ botste hij, aan de hand van een intensieve studie naar de publieke ceremonies,

de Bourgondische literatuur en het Bourgondische artistieke canon, op een culturele wereld die

draaide rond een traditioneel formalisme. Hij beschouwde de publieke opvoeringen die in zijn

werk aan bod kwamen, slechts als illusies die een decadent escapisme tot doel hadden145.

Volgens Huizinga hadden de Bourgondische Nederlanden gemakkelijk kunnen wedijveren met

de Italiaanse stadstaten tijdens de Renaissance indien ze niet werden gehinderd door een web

van uitgeholde middeleeuwse ideeën en symbolen. Naar de idee van Huizinga stonden die

rituelen en symbolen dus in de weg van de vooruitgang. Ondanks de groeiende controverse

bleven Huizinga’s zinnelijke denkbeelden decennia lang paradigmatisch voor studies naar de

Bourgondische dynastie en cultuur in de Lage Landen. Zijn visie van een maatschappij beladen

betekenis maar dun bezaaid met ideeën146, bleef lange tijd herkenbaar voor contemporaine

geleerden. Pas vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw werden de oude denkbeelden onder

invloed van het interdisciplinair onderzoek onderworpen aan een grondige metamorfose147

Wegbereider van die metamorfose was de Amerikaanse historicus Peter Arnade.

Ongeacht de nieuwe inzichten uit de interdisciplinaire studies die het standpunt van Huizinga

hadden ontkracht, meende Arnade dat Huizinga wel een centrale peiler van de Bourgondische

staat blootlegde door de hofrituelen te beschouwen als de hoeksteen van de macht. Doch

faalden zowel Huizinga als de anderen die de Bourgondische periode bestudeerden doordat ze

deze publieke evenementen niet situeerden binnen hun sociaal en cultuur kader. Bijgevolg

.

145 J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Amsterdam, Olympus, 2004 (27e dr.), pp. 52-65 146 P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 2 -3 147A -L. Van Bruaene, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), p. 53

Pagina | 48

plaatste Arnade het concept van de ‘theaterstaat’ centraal in zijn studie Realms of Ritual, dat de

sociaal-politieke relaties tussen de Bourgondische hertogen en de stad Gent behandelt. Het

model van de theaterstaat was voor Arnade een fundamenteel aspect aangezien het de

dramaturgie verhief tot een essentiële categorie van de politieke analyse van de Bourgondische

staat. Hij leende het concept bij de cultuurantropoloog Clifford Geertz die het had toegepast op

de negentiende eeuwse staat Negara in Bali. In tegenstelling tot de uitgeholde symboliek die

Huizinga beschreef, concludeerde Arnade dat de publieke rituele wereld een sleutelrol speelde

in de sociaal-politieke dynamiek van Gent148

Arnade plaatste met dit werk de laatmiddeleeuwse politieke rituelen weer op de

historische agenda. Het thema verwierf vernieuwde interesse, maar het werd tegelijkertijd ook

een populair discussiepunt. Zo was niet iedereen akkoord met Arnade. Vooral zijn invulling van

de Bourgondische theaterstaat kwam onder vuur te liggen. De historici Walter Prevenier en

Wim Blockmans omschreven de publieke manifestaties eerder als een middel om de bevolking

emotioneel te betrekken bij de Bourgondische dynastie, maar ook om de massa te

beïnvloeden

.

149. Blockmans gaf toe dat de publieke manifestaties met het politieke proces waren

verbonden daar ze de sociale band tussen de hertog en zijn onderdanen versterkte150. David

Nicholas hield er ook een andere mening op na. Hij wees er op dat de Bourgondische publieke

rituelen inderdaad gekenmerkt kunnen worden door een sterk manipulatief karakter, maar

indien er zich al een ‘theaterstaat’ had ontwikkeld, was dit een Bourgondische, maar zeker geen

Vlaamse of stedelijke ‘theaterstaat’. Daarnaast merkte Nicholas zelfs een achteruitgang van de

Vlaamse stedelijke rituele tradities op in de periode tussen 1360 en 1420 door de komst van de

dominante Bourgondische cultuur 151. In het artikel gebruikte hij het concept van de

‘theaterstaat’ in de titel om net te benadrukken dat de Gentenaren zich niet bezig hielden met

de handhaving van de rituelen in relatie tot de hertogen152

148 P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 212-213

.

149 W. P. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, p. 321 150 W.P. Blockmans & E. Donckers,, “Self-Representation of Court and City in Flanders and Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, in: W.P. Blockmans en A. Janse (eds.), Showing Status: Representations of Social Positions in the Late Middle Ages. Turnhout ,Brepols, 1999, pp. 110-111 151 D. Nicholas, “In the pit of the Burgundian Theater State: Urban Traditions and Princely Ambitions in Ghent 1360-1420” In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 290-291 152 B. Hanawalt & K. Reyerson, City and Spectacle in Medieval Europe, p. XVI

Pagina | 49

De vele opinies die het debat oproept, kunnen wellicht te wijten zijn aan de diverse

interpretaties van het concept ‘theaterstaat’ van Geertz. Andrew Brown beschreef het fenomeen

zeer treffend in zijn artikel ‘Bruges and the Burgundian theater state.’ Volgens Brown was de

term verkeerd overgenomen. Bij Geertz draaide het om de pracht en praal an sich, zij waren het

hoogste doel: “power served pomp, not pomp power.”153. In Geertz’ visie hadden de Balinese

ceremonies dus hoofdzakelijk het doel om de bovennatuurlijke wereld, dat slechts

gegarandeerd kon worden als iedereen zijn rituele rol correct vertolkte, te representeren. Aan

de Bourgondische ‘theaterstaat’ werd net de tegenovergestelde stelling toegeschreven namelijk,

dat de pracht en praal in dienst stonden van de macht154. Die laatste stelling vond gehoor in het

werk van Peter Arnade. Daarentegen beschouwden Prevenier, Blockmans en Nicholas de rituele

opvoeringen slechts als een onderdeel van het arsenaal aan machtinstrumenten in het bezit van

de vorst155. Onlangs formuleerde Elodie Lecuppre-Desjardin een compromis door te stellen dat

de ceremonies enkel gebeurtenissen voorstelden waarin de aard en de kwaliteit van de relatie

tussen de protagonisten op de voorgrond traden. De ceremonies waren weliswaar wel

belangrijk voor de instandhouding van de symbolische communicatie tussen de vorst en zijn

onderdanen. Op die manier wisten de onderdanen hun plaatst te definiëren in het spel van de

stedelijke hiërarchie156

.

3.2.2 Processies

De processie was één van de meest veelzijdige publieke rituelen die de

laatmiddeleeuwse stedelijke sfeer rijk was157

153 C. Geertz, Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, p. 13

. In oorsprong had de processie eerder een

religieuze functie, maar ze evolueerde in vele gevallen tot een seculier evenement waarbij alle

stedelingen een specifieke rol vervulden. Hier gaan we een blik werpen op de verschillende

soorten processies, welke functies ze vervulden in de middeleeuwse stedelijke maatschappij en

154 A. Brown, “ Bruges and the Burgundian ‘Theatre-state”: Charles the Bold and Our Lady of the Snow.” In: History, Vol. 84, Nr. 276 (1999), p. 575 155 A -L. Van Bruane, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), p. 53 156 E. Lecuppre-Desjardin, La ville des cérémonies : essai sur la communication politique dans les anciens Pays-Bas bourguignons. Turnhout, Brepols, 2004, XIX, pp. 326-330 157 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects. Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, p. 7

Pagina | 50

hoe ze worden bestudeerd in het historisch discours van de ritueelstudie. Ook nu krijgen we te

maken met een deelaspect van de zogenaamde Bourgondische theaterstaat, aangezien enkele

types van processies vaak belicht werden als vormen van politieke propaganda avant la lettre.

A. Definiëring en voorbeelden

Zoals we hebben gelezen in The Encyclopedia of Religion, kan een processie in zijn

religieuze essentie gedefinieerd zijn als een ‘lineair geordende, plechtige vooruitgang van een

groep mensen die zich samen verplaats naar een bepaalde plaats om hun geloof te belijden,

relikwieën rond te dragen, een eed af te leggen, een rite uit te voeren of een schrijn te

bezoeken158. Bij deze definitie komt het religieuze aspect nog steeds op de eerste plaats, maar

vanaf de veertiende eeuw zien we een evolutie optreden en krijgen stedelijke processies steeds

meer een profane invulling159. Het voorbeeld bij uitstek van een dergelijke evolutie heeft zich

voorgedaan bij de ‘Corpus Christi processies’. De Corpus Christi processie of Sacramentprocessie

was een neveneffect van de viering van de Sacramentsdag die zich na 1300 verspreidde in

West- Europa. Deze nieuwe feestdag kwam er onder invloed van paus Urbanus IV en zijn bul

“Transiturus de hoc mundo” die de viering van het Sacrament al in 1264 op de Katholieke

kalender plaatste, op de tweede donderdag na Pinksteren. Naast de duiding van het belang van

het Sacrament als het Lichaam van Christus, stonden er in de bul ook concrete richtlijnen voor

de wijze waarop het feest gevierd diende te worden. Zo moest het volgens Urbanus IV een

uitbundig volkfeest worden waarbij de gelovigen, zowel leken als clerici, met elkaar in

communicatie konden treden buiten de paastijd160. In de Nederlanden dook het al in de zomer

van 1264 op in Luik, maar dat was eerder de uitzondering dan de regel161

158 Ronald Grimes, “Procession”, in: M. Eliade [ed.], The Encyclopedia of religion, NY, 1987, vol. XII, pp. 1-3

. Er is pas sprake van

een echte expansie binnen de Westerse Kerk na 1330. Elementen die het feest stimuleerden,

waren onder meer enkele invloedrijke voorvechters maar ook een algemeen godsdienstig

klimaat waarin de eucharistische vroomheid al een belangrijke rol speelde. Daarnaast was dus

ook de begeleidende processie een echte voltreffer bij de middeleeuwse gelovige gemeenschap.

159 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. , Leuven, Uitgeverij Peeters 1992, pp. 45-47 160 Ibid.,, pp. 45-47 161 Ibid. , pp.42-43

Pagina | 51

Volgens Charles Caspers moeten we wel een onderscheid maken tussen twee soorten

processies. Het eerste type zijn de processies die zich afspeelden binnen de kerkgebouwen of

toch in elk geval binnen de kerkelijke immuniteit; het tweede type processie waagde zich buiten

de kerkelijke sfeer en trok de stad of de parochie in. Naast de plaats waren ook de deelnemers

verschillend bij beide types. Bij processies van het eerste type waren de deelnemers bijna

uitsluitend clerici. In het tweede geval werden ook leken toegelaten, waardoor ook de

organisatie ervan in de meeste gevallen bij deze groep kwam te liggen. Beide processies

bestonden vaak niet naast elkaar, maar worden eerder beschouwd als opeenvolgende stadia,

respectievelijk het eerste en het laatste stadia die de ontwikkeling van de Sacramentsprocessie

alom heeft doorgemaakt. Onze interesse gaat in deze verhandeling vooral uit naar het tweede

type of de ‘laïcale’ processie. In de Zuidelijke Nederlanden stond ondermeer de secundaire stad

Oudenaarde bekend voor zijn indrukwekkende Sacramentsprocessie en begeleidende

Sacramentsspelen162. De Sacramentsprocessie was dus een gevierde traditie in de Nederlanden,

maar ze was daarnaast ook enorm populair in Engeland163

Uiteraard was de Sacramentsprocessie niet de enige religieuze processie die in de

straten van de steden opdook. Zo kon het dat een andere religieuze traditie, eigen aan een

bepaalde stad of regio, meer luister kreeg dan de Sacramentsprocessie, waardoor deze ook

minder opvallend evolueerde

.

164. In Dendermonde vonden er drie verschillende soorten

processies plaats namelijk: de Heilige Sacramentsprocessie, de processie van Onze-Lieve-

Vrouw Halfoogst of Hemelvaart en de Sint-Jans-Onthoofding die in het teken stond van de

wijding van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dendermonde165

162 B. Ramakers, Spelen en figuren: Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen de middeleeuwen en de Moderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p. 507

. Het is vooral die laatste processie

die uitgegroeid is tot een opvallend en populair ritueel spektakel, waardoor de

Sacramentsprocessie bescheidener bleef. Verder troffen we in de rest van de Nederlanden ook

processies aan die gebaseerd waren op oudere en lokale religieuze tradities maar die na

verloop van tijd verbonden of zelfs aangepast werden aan de viering van het Sacrament.

Hierdoor verschenen er dus lokale varianten op het toneel. Het voorbeeld bij uitstek is hierbij

163 Ch. Caspers, art. cit. p. 65 164 Ch. Caspers, art. cit. p. 70 165 L. Bruynincx. Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 343 en. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1998), 17, p. 43

Pagina | 52

de Heilige - Bloed processie die rond ging - en vandaag de dag nog steeds rond gaat- in Brugge.

Deze processie evolueerde waarschijnlijk uit een oudere traditie die het Heilige Kruis van

Christus vereerde. Die oudere traditie kon op veel bijval rekenen in de Zuidelijke Nederlanden

en de viering ervan bestond hoogst waarschijnlijk al tegen 1200 in Brugge. Tijdens de late

dertiende eeuw zouden de Bruggelingen de reliek van het Heilige Bloed toegevoegd hebben aan

dit festival van het Heilige Kruis. Thomas A. Boogaart II duidt dat we hier te maken hebben met

een festival dat evolueerde uit een rogationale rite. Daarmee verwijst Boogaart naar de vroege

middeleeuwse processies die gevierd werden tijdens de week van Hemelvaartsdag en dus in de

lente plaatsvonden. Dergelijke riten die tijdens de lente plaatsvonden, stonden vaak in het

teken van verjonging van de maatschappij en de verzekering van de vruchtbaarheid van het vee

en een goede oogst. Dit kenmerk werd kracht bij gezet door symbolische of religieuze objecten

zoals relieken, iconen of de Eucharistie toe te voegen aan de processie. De objecten dienden als

reservoirs van een ‘heilige’ waarmee boze geesten of zonden werden verdrongen166. Naast het

sacrament waren ook heiligen, meer bepaald patroonheiligen en hun relieken belangrijke

katalysators bij de ontwikkeling van processies in de Nederlanden. Een voorbeeld hiervan is de

Sint-Lievensprocessie of bedevaart. Bij deze bedevaart werden de relieken van de bijzonder

populaire Gentse heilige Sint- Lieven naar Houtem gedragen167

Tot slot waren er ook processie die eerder van een dynastieke of politieke aard waren.

De meest opvallende processies van dynastieke aard waren ongetwijfeld de Plechtige of Blijde

Intreden van de vorst en zijn gezelschap in diverse steden in de Nederlanden. Dit was een

groots publiek spektakel dat door de stad georganiseerd werd om de nieuwe vorst te

verwelkomen, maar ook om de goede relatie tussen de vorst en de stad in de verf te zetten of

om deze opnieuw aan te halen. Het was een erg populair medium van de Bourgondische en

. Toch had deze bedevaart niet

alleen een religieus karakter maar was ze ook een drager van stedelijke identiteit en politieke

hiërarchie, maar daar komen we later nog op terug.

166 Th. Boogaart, ‘Our Saviour’s Blood : Procession and Community in Late Medieval Bruges’ in : K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects. Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, pp. 73-77 167 S. Mareel, Voor vorst en stad: rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 71 en M. Boone, “De Sint-Lievensbedevaart: Bouwsteen van de stedelijke identiteit.” In: Handelingen voor Maatschappij en Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, V. 61(2007), p. 105-122

Pagina | 53

Habsburgse dynastie168. Aan de andere kant van het politieke spectrum troffen we processies

aan die aangewend werden om het ongenoegen van de stedelingen te uiten ten opzichte van de

vorst of de centraliserende macht. Voorbeelden hiervan zijn de zogenaamde ‘wapeninge’169

Uiteraard waren dit niet de enige processies die men in de middeleeuwse straten kon

aantreffen. Naast de liturgische kalender die op tijd en stond een processie vroeg, waren ook

processies tussen twee kerken of tussen twee steden mogelijk. Soms kwam er ook een

processie te pas aan bij het zogenaamde ‘civic ritual’ en festivals. Zo kon een toernooi ook

aanleiding geven tot een processie. Verder werden ze ook georganiseerd door de religieuze en

stedelijke gemeenschap uit dankbaarheid, grote vreugde of droefheid

.

170. Voorbeelden hiervan

zijn processies die in het teken stonden van een vorstelijk huwelijk, geboorte of overlijden,

oorlogsoverwinningen, misoogsten, hongersnood en ziekte van de vorst om te bidden voor een

goddelijke interventie171. Zulke processies die door stedelijke of religieuze autoriteiten werden

voorgeschreven, worden door Jacques Toussaert beschreven als generale processies 172.

Kortom een processie was de manier bij uitstek om zich publiekelijk uit te drukken tijdens de

late middeleeuwen en de Vroegmoderne tijd 173

.

B. Bestudering van processies in het historisch discours

Jacques Toussaert beschouwt processies als een vorm van collectieve vroomheid die

zich manifesteerde in heel de Westerse christelijke wereld en die bovendien erg in de mode

waren. Zeker in de Zuidelijke Nederlanden waren ze alom bekend. Toussaert meent zelfs dat de

168 Zie : H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-361 169 Zie over deze ‘wapeninge’ als politiek ritueel : J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.” In: E. Lecuppre-Desjardin, A.-L. Van Bruaene (ed.), Emotions in the heart of the City (14th-16th century). Turnhout, Brepols, 2005 170 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p. 7-9 171 Ibid. p. 9 en J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, p. 247 172 J. Toussaert artcit.. p. 247 Zie ook: v. Van Ackere . Gentse processies en het collectief gebruik van de publieke ruimte in de periode 1477-1492. (Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling Gent) 2010, p. 199 (Promotor: Prof. M. Boone) 173 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p Movings subjects p. 10

Pagina | 54

processies de duidelijkste representaties van het ‘Vlaamse’ geloof waren. Verder gelooft hij dat

ze in de Zuidelijke Nederlanden, meer dan elders, tevens het doel hadden om met de massa in

contact te treden. Daarom werden deze publieke manifestaties grondig bestudeerd. Door hun

populariteit werden ze verankerd in een algemene traditie die vandaag de dag nog doorleeft in

bepaalde vormen van folklore. Bovendien benadrukt hij de veelheid van de processies die in de

Nederlanden plaatsvonden. De meest voorkomende was waarschijnlijk de zondagsprocessie die

na de misviering werd georganiseerd. Daarnaast geeft hij ook nog de typische ‘Vlaamse’

ommegang , die gewijd was aan de patroonheilige van de kerk en de grote diversiteit in

generale processies als voorbeeld174. Jacques Chiffoleau op zijn beurt, beklemtoont in de eerste

plaats het gebrek aan en zelfs de verdwijning van informatie over processies in de bronnen

voor de periode tussen de tiende en de dertiende eeuw. Hij veronderstelt dat die schaarste te

wijten is aan het feit dat de meerderheid van de processies toen doorging in de kerk en dat de

deelnemers zich beperkten tot clerici. Hierdoor verdwenen ze eerder op de achtergrond van de

religieuze sfeer. Het valt misschien ook toe te schrijven aan enkele grote rondtrekkende

rituelen, zoals de bedevaarten en de kruistochten waardoor de processies minder vaak in de

bronnen opdoken175. Op het einde van de dertiende eeuw verschijnen ze weer op het toneel en

in de loop van de vijftiende eeuw groeien ze zelfs uit tot de kampioen van de volksdevoties. Ook

in de narratieve bronnen groeit de belangstelling voor het thema, maar opnieuw worden de

religieuze elementen, zoals de misviering vooraf, aan de kant geschoven. Chiffoleau vermoedt

dat de contemporaine auteurs die elementen niet essentieel achtten bij de uitvoering van het

ritueel namelijk, de processie zelf.176

Wat was nu de betekenis van die groeiende interesse? Men kan zich de vraag stellen of

er zich een nieuw ambulant ritueel had ontwikkeld of was het toch eerder een vernieuwde

interesse in een oud fenomeen dat in de vergetelheid was geraakt? Chiffoleau houdt het op

beide. Toch staat één ding vast. De bronnen, zowel liturgische als narratieve en zelfs financiële

bronnen duiden vanaf de late middeleeuwen toename van het fenomeen. Daarnaast benadrukt

hij dat ze ook steeds meer in een stedelijk milieu voorkwamen in plaats van zich te beperken tot

de buurt van de kerk. De reden voor de toename heeft wellicht te maken met de slechte

demografische, economische en politieke conjunctuur die zich voordeed vanaf het midden van

174 J. Toussaert, Le sentiment religieux ., pp. 244-248 175 J. Chiffoleau, “Les processions parisiennes de 1412; analyse d‟un rituel flamboyant.” In: Revue historique, 1990, nr. 114, pp.42-43 176 Ibid. pp. 43-44

Pagina | 55

de veertiende eeuw. In dit moeilijke klimaat zocht men naar antwoorden en oplossingen

waardoor beschermingsrituelen, zoals de processie, sinds de hoge middeleeuwen een opmars

kenden. Alsook de theologisch- politieke situatie beïnvloedde collectieve praktijken. Het Grote

Schisma van 1378 zorgde voor een grote autoriteitscrisis in de Christelijke wereld waardoor de

reputatie van de paus en zijn clerici een zware deuk kreeg. We zien dat de clerici, ondanks het

feit dat ze processie steeds goed wisten te omkaderen, niet langer zeker zijn dat dit het beste

ritueel is waarmee ze hun rol als bemiddelaar tussen het volk en God moesten benadrukken.

Privé-initiatieven zoals die van de Florentijnse stedelingen in 1377, waren ingesteld zonder

sacrament. De processie an sich verving op die manier de voorbede. Het succes van die

processie aan het einde van de late middeleeuwen duidt, misschien paradoxaal, op de

verandering van de positie of het vermogen van de clerici177

Alle processies hebben één ding gemeenschappelijk namelijk: beweging en vooruitgang

naar één gemeenschappelijk doel. C. Clifford Flanigan verwoordt het als volgt: “To be in a

procession is to participate in a group activity that minimises individuality, since every member

must be a part of the moving group and direct his or her own body in terms of the rhythms set by

the group. Indeed togetherness, or solidarity, is the most characteristic feature of processions, a

feature that applies to the motion itself, the succession of the participants in the procession, and

even the route which the procession takes, since all participants must go the same way and at the

same pace.

.

178” Hierdoor wordt het eindpunt van de route een gemeenschappelijk doel. De

processie gaat de idee opwekken dat de gemeenschap die doelen deelt. Als men dit niet deed,

werd het als onnatuurlijk beschouwd, waardoor die situatie ook door de constante participatie

aan de processie in hand werd gehouden179

177 J. Chiffoleau art. cit. pp. 43-44

. De route wordt daardoor een sleutelelement bij de

processies. Bijgevolg zien we in het historische veld een grote belangstelling voor de

verplaatsing, meer bepaald: de ruimte waarin de verplaatsing zich afspeelt, welke route de

processie volgt en welke waarde die route heeft. Ook Thomas A. Boogaart benadrukt dat

processies in de eerste plaats rituelen van beweging zijn. Hij maakt daarom gebruik van een

enthogeografische benadering om de Heilig-Bloedprocessie van Brugge te analyseren. Door

178 C. C. Flanigan, ‘Medieval Liturgical Processions in Semiotic and Cultural Perspective’ in: K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p. 39 179 Ibid p. 39

Pagina | 56

middel van ‘thick description180’, tracht Boogaart de conceptuele schema’s, sociale groepen en

rituele praktijken te beschrijven die de participatie aan de processie in een bepaalde tijd en

ruimte bepalen. Hierbij ligt de focus hoofdzakelijk op de beweging van de processie in, buiten

en rond de stad. Deze interpretatie heeft een belangrijke heuristieke implicatie. Boogaart gaat

in zijn essay immers na hoe het landschap het ritueel mee vorm heeft gegeven. Het landschap

wordt dus verheven tot een gemeenschappelijk referentieveld waarin de individuele

interpretatie een plaats krijgt, maar tegelijk ook een symbool kan zijn dat in staat is om een web

van betekenis op te roepen181. Één van de centrale thema’s is daarbij de route. Kathleen Ashley

benadrukt het belang van de route door te stellen dat de route de machtstructuren van de

gemeenschap in kaart kon brengen, aangezien ze de som was van de meest betekenisvolle en

belangrijkste plaatsen in de ruimte182

De route van een processie was geen vast gegeven, maar varieerde sterk van processie

tot processie. Miri Rubin beschrijft in haar werk ‘Corpus Christi’ de verscheidenheid. Zo startte

een parochiale processie bijvoorbeeld in of aan de kerk om daarna de belangrijkste plekken van

de parochie aan te doen, terwijl een stedelijke processie veelal liep langs de stadsgrenzen of -

muren. Ze besluit dat er eigenlijk twee hoofdcategorieën bestaan namelijk, processies die de

territoria afbakenen en processies die territoria met elkaar linken. De eerste categorie kwam

het meeste voor. Deze werd gebruikt om dorpsgrenzen af te lijnen en in een stedelijke context

om invloedssferen aan te duiden. Het tweede type deed zich vooral in Engeland voor. Eigen aan

dit type was dat de route vertrok in de periferie van waaruit het zich een weg baande naar het

centrum. Het vertrek voltrok zich bijvoorbeeld van de grenzen van de parochie naar de kerk of

van de buitenwijken naar de markt

.

183

180 Thick description interpretation of cultures: De notie werd eigenlijk geleend van de filosoof Gilbert Ryle. Hij hanteerde het voorbeeld van de knipoog om het concept te verduidelijken: er zijn twee jongens die snel één oog samentrekken, bij de ene jongen is het een zenuwtrek maar bij de andere is het een knipoog of met andere woorden een vorm van communicatie. Het observeerbaar gedrag (samentrekken van het oog) is de ‘thin description’ en het dieper niveau van culturele gedragspatronen of sociale interacties volgens de kennis van een gemeenschap (de betekenis van de knipoog) is dus de ‘thick description’.Gevonden in: C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays, pp. 6-7

. Bij zijn studie naar de processies in Parijs tijdens het jaar

1412, trof ook Chiffoleau een grote variatie aan in het traject van de processies. Ze varieerden

van een eenvoudige wandeling rond de kerk tot een optocht tussen twee belangrijke kerken.

C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX, 470 p. 181 Th. Boogaart, ‘Our Saviour’s Blood : Procession and Community in Late Medieval Bruges’ p. 72 182 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects p. 17 183 M. Rubin, Corpus Christi; The Eucharist in Late Medieval Culture, Cambridge, Cambridge University Press, 1991, pp. 267-26

Pagina | 57

Bovendien gingen ze ook door buiten de stadsmuren. Chiffoleau meent wel dat we dan beter

spreken van een bedevaart. Een opvallend voorbeeld hiervan uit onze streek is de Sint-

Lievensbedevaart. Dit was eigenlijk een processie tussen twee steden namelijk, Gent en Sint-

Lievens-Houtem. Het was een speciaal type aangezien ze niet door de stad werd georganiseerd,

maar wel door de Gentse broederschappen. Toch kreeg het een symbolische financiële bijdrage

van de stad die daarmee het initiatief dusdanig erkende en goedkeurde. Zoals andere publieke

manifestaties was deze processie in normale omstandigheden een belangrijke drager van

stedelijke identiteit waarmee de politieke verhoudingen binnen de stad naar buiten werden

gebracht. Verder was deze specifieke processie ook een representatief symbool voor de

politieke en economische overheersing van het Gentse ommeland. Op die manier groeide de

bedevaart uit tot een medium om jaarlijks op een rituele manier de machtaanspraken van de

stad opnieuw te bevestigen en dus de Gentse invloed en dominantie over zijn ommeland in de

verf te zetten. Zo werden zowel de stedelingen als de plattelandsbevolking herinnerd aan de

hiërarchische relatie tussen stad en platteland. De Gentse deelname aan de Onze-Lieve-

Vrouwprocessie van Doornik kan geïnterpreteerd worden als een uitdrukking van invloed 184

.

3.2.3 Processies en hun symbolische betekenis

A. De processie als een reflectie van de middeleeuwse maatschappij

De processies maken deel uit van een reeks civiele rituelen die de middeleeuwse stad

dagelijks te verwerken kreeg. Civiele rituelen gingen gepaard met de ontplooiing van een

stedelijke identiteit. Edward Muir tracht die ontwikkeling te verklaren door terug te grijpen

naar een citaat van de antropoloog Clifford Geertz namelijk: “A world wholly demystified is a

world wholly depoliticized.185

184 Marc Boone, “De Sint- Lievensbedevaart,” p. 115

” Geïnspireerd door deze gedachte, meent Muir dat Vroeg Moderne

steden nood hadden aan rituelen om een politieke eenheid te creëren in een anders sterk

gedifferentieerde samenleving. De Vroeg Moderne stad werd niet alleen begrensd door

stadsmuren, het vormde ook een afgebakend geheel van juridische rechten en sociale

185 E. Muir, Ritual in Early Modern Europe. p. 233

Pagina | 58

interacties die gevoeligheden ten opzichte van vreemdelingen in de hand werkten. Desondanks

was de stad bovenal een idee of gedachtegoed die geïdentificeerd werd met een naam en met

symbolen die zich uitten in stedelijke waarden en zelfs patriottisme. Het was de taak van de

stad om die elementen samen te brengen en te laten evolueren tot een mystiek lichaam, een

mystieke stad waaruit – volgens Geertz- alleen dan een politieke stad kon groeien. Volgens Muir

waren de kerkelijke rites de media bij uitstek om dit proces te assisteren. Van alle rituele acties

bleken de processie en de heiligenverering het meest geschikt om stedelijke identiteit te

creëren en uit te dragen.186

Zoals we al hebben vermeld, evolueerde de Corpus Christi-cultus, en voornamelijk de

begeleidende processie, in een profaan feest waarbij politieke eenheid en stedelijke identiteit

centraal stonden. Door deze evolutie werd de religieuze functie naar de achtergrond

verdrongen. Het essay ‘Ritual, Drama and the Social Body in the Late Medieval Town’ van James

Mervyn, groeide op dertig jaar uit tot een standaardwerk voor al wie die dit onderwerp onder

handen neemt. De focus van zijn essay ligt op de Corpus Christi-cultus in het laatmiddeleeuwse

Engeland. James stelt voor om de cultus te bestuderen volgens de middeleeuwse symboliek van

het lichaam. Die symboliek biedt immers een instrument aan om de sociale eenheid, hiërarchie

en differentiatie in een middeleeuwse gemeenschap te bekrachtigen. Op die manier drukte de

cultus een sociale band uit die volgens James bijdraagt tot de sociale integratie van stedelingen

in de gemeenschap

187. Het concept was tot stand gekomen volgens de analogie met het lichaam

van Christus. In de middeleeuwse seculiere wereld was het een wijd verspreid gebruik om de

hiërarchische orde van de samenleving zo voor te stellen. Naast de symboliek van het lichaam

kon de maatschappij ook voorgesteld worden als een boom, een schip of een kerk. Volgens

James ligt de focus van het feest op de sociale eenheid. Dit aspect werd visueel voorgesteld door

de processie die gevormd werd door de harmonieuze samenkomst van het stedelijke lichaam,

waarna het zich door de stedelijke massa verplaatste. Vanuit dit standpunt was het publiek

spektakel de plek waar status en differentiatie verdwenen om deel uit te maken van het grotere

geheel: het stedelijke lichaam. Hieruit komt een sociale ervaring voort, die James aanduidt met

communitas, een term die hij leende van de antropoloog Victor Turner188

186 Ibid, pp. 232- 233

. Communitas wordt

door Turner beschouwd als één van de twee modellen van de menselijke verwantschap binnen

187 M. James, M. James. “Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.” In: Past & Present, Nr. 98 (1983), pp. 3-29 p. 4 188 Ibid. p. 11

Pagina | 59

de samenleving. Het eerste model beschrijft hij als de gestructureerde, gedifferentieerde en

vaak hiërarchische samenleving. Een gemeenschap waarin mensen worden gedifferentieerd als

‘meerdere’ of ‘mindere’. Het tweede model is de communitas die alleen verschijnt in de rituele

sfeer. Het is een ongestructureerde en ongedifferentieerde gemeenschap waarin iedereen gelijk

is. Een gemeenschap van gelijken die zich onderwerpt aan de autoriteit van hun rituele

voorouders189. James ziet dit concept doorleven in de Corpus Christi- processie. Enerzijds

bestaat de processie uit een geordende en hiërarchische groep stedelingen die door status hun

plaats verwierven in de processie en anderzijds zijn ze allen ondergeschikt aan het ritueel van

de Corpus Christi, God en Christus190. Doch was dit geen ideale gemeenschap, aangezien

spanning en conflict nog steeds aanwezig waren. Net zoals bij een lichaam, zaten de zwakke

schakels in de verbindingsstukken, de gewrichten. In de Corpus Christi- processie vertaalde dit

zich in de plaatsen waar de diverse groepen en klassen elkaar ontmoetten en in conflict konden

gaan 191. Elf jaar eerder werd de Corpus Christi - viering al eens onder de loep genomen door de

Britse historicus Charles Pythian-Adams. Uit zijn studie kwam er een belangrijk essay over het

ceremoniële jaar in het Engelse Coventry tot stand. Net als James, schrijft hij een dubbele

functie aan de cultus toe. Enerzijds promoot de cultus de sociale eenheid door een gezamenlijke

verering van de godheid en anderzijds functioneert het als een uitlaatklep voor interne

spanningen in de sociale structuur192. De lichaamsmetafoor kan volgens Alan E. Knight ook

toegepast worden op andere stedelijke rituelen. Hij gaat na hoe theater tijdens de processies in

Rijsel, een rol speelde in het behoud van het spanningsveld tussen sociale eenheid en sociale

differentiatie. De stad krijgt nu de rol van het lichaam en de straten lopen er door als

levenslijnen waarin de commerciële en sociale interacties plaatsvonden. Toch zijn de straten

ook organisatorische elementen waarlangs de processie zijn weg vond. Knight gelooft dat de

straten daarom ook eenheid voortbrachten, daar ze de sociale consensus naar het hart van de

stad leidden193

James en Pythian-Adams beschouwen de processie als een utopische spiegel van de

middeleeuwse maatschappij waarin sociale spanningen werden gladgestreken. Ondanks de

.

189 V. Turner, The Ritual Process. Structure and Anti-structure, pp. 96-97 190 M. James, art.cit. p. 11 191 M. James, art.cit. pp. 5-11 192 Ch. Phythian-Adams, “Ceremony and the Citizen: The Ceremonial Year at Coventry, 1450–1550.” In: Clark (P.) ed. Crisis and Order in English towns 1500-1700: Essays in Urban History., London, Routledge & Kegan Paul, 1980, p. 66 193 A.E. Knight, Processional theatre and the rituals of social unity in Lille. pp. 99-100

Pagina | 60

tekortkomingen van hun visie, werd de these in de daaropvolgende decennia algemeen

aanvaard in het historisch discours 194. De grootste problematiek in hun visie werd al door

James zelf aangehaald. Hij beschrijft hoe sociale differentiatie en competitiegeest als gevolg van

de processie de middeleeuwse samenleving intern kon verscheuren195

Miri Rubin benadrukt eerst en vooral het belang om stil te staan bij het feit dat rituelen

niet door iedereen op dezelfde manier geïnterpreteerd werden. De betekenis van de processie

ten opzichte van de wereldbeelden die ze voorstelden, waren veelal afhankelijk van hun

context. Bijgevolg besluit Rubin dat er geen karakteristieke Corpus Christi-processie bestaat en

dat rituelen ook weleens fout konden lopen. Rituelen, zeker processies, bezitten van nature

destabiliserende elementen. Vooral de nood om de anders, zo flexibele sociale relaties, lineair

naast elkaar te plaatsen, ligt volgens Rubin aan de basis van sociale spanningen. Als voorbeeld

geeft ze de relatie tussen een meester en zijn leerjongen. In normale omstandigheden hebben ze

een informele relatie door hun samenwerking, maar tijdens de processie wordt die relatie

verstoord en zelfs verbroken. Om haar punt te staven, grijpt Rubin terug naar het werk van

Robert Darton. Hij haalt diezelfde problematiek aan in zijn studie naar de generale processies

van Montpellier in 1761. Darton beschrijft in zijn studie dat een processie niet letterlijk als een

model van de samenleving kan geïnterpreteerd worden, daar ze sommige elementen

beklemtoont en andere net verwaarloost

. Door dergelijke en

andere inzichten kwam de these onder druk te staan.

196. Naar de mening van Rubin, is deze verklaring veel

aannemelijker dan de idee dat civiele rituelen optraden als ‘spiegels van de stad’. Ze gaat daar

verder op in door te focussen op het inzicht dat een groot deel van de stedelijke populatie werd

uitgesloten van de rituele performance. Zo staat het vast dat een groot deel van de arbeiders,

vrouwen, kinderen, bezoekers en dienaren geen deel uitmaakten van de processie. Daardoor

kunnen we niet spreken van een waarheidsgetrouwe reflectie van de maatschappij197. Hiermee

gaat Rubin in tegen één van de centrale standpunten van James namelijk, dat de processie

bijdraagt tot een algemene sociale en generische band tussen alle stedelingen198

194 C. Sponsler, The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval Performances.” In: Theatre Journal, Vol. 44, No. 1 (Mar., 1992), p. 18

.

195 M. James,“ Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.”, p. 8 196 R. Darton, The great cat massacre and other episodes in French cultural history, New York, Basic Books, 1984, 284 p. 197 M. Rubin, Corpus Christi p. 266 198 M. James, art.cit. p. 11

Pagina | 61

Ook Claire Sponsler gaat niet akkoord met de structurele these van James en Pythian-

Adams. Uit haar interesse in de toeschouwer, in plaats van de deelnemer bij middeleeuwse

performances, zijn twee alternatieve benaderingswijze voortgekomen om de functie van de

processie te bepalen. Net als Rubin wijst ze op de mogelijkheden van het ‘ongewilde effect’ bij

rituele acties. Hiermee wilt ze duidelijk maken dat de uitkomst van rituele acties niet altijd

volgens plan verliep. Zo konden ceremoniële performances die sociale integratie als doel

hadden, leiden tot interne verscheurdheid. Het omgekeerde effect kwam weliswaar ook voor.

Evenementen die de gevestigde belangen verdedigden, konden leiden tot collectieve

solidariteit. Een voorbeeld is de auweet die in 1488 door de straten van Brugge liep. Jelle

Haemers en Elodie Lecuppre-Desjardin hebben samen deze gebeurtenis bestudeerd. Hun

bevindingen ondersteunen Sponsler haar inzicht maar ook dat van James. Zo besluiten Heamers

en Lecuprre-Desjardin namelijk, dat de auweet een vernieuwde eenheid bracht onder de

ambachten in Brugge. Een eenheid die voortkwam uit de nood om hun nieuwe positie te

legitimeren, maar ook een eenheid of verbondenheid die was ontstaan uit een

gemeenschappelijke vijand namelijk, Maximiliaan van Oostenrijk199. Naar ons gevoel gaan ze

dus ook akkoord met James door te bevestigen dat een publiek ritueel spektakel kan bijdragen

tot sociale integratie en eenheid. Het tweede alternatief van Sponsler bestaat uit de idee om de

publieke perceptie van de performance in kaart te brengen. Door het gebrek aan contemporain

bronnenmateriaal, maakt Sponsler wel gebruik van moderne studies over massacultuur om

enkele hiaten op te vullen200. Ze besluit dat we meer aandacht moeten besteden aan ‘hoe’ die

middeleeuwse rituele opvoeringen door een middeleeuws publiek werd ontvangen. Alleen op

die manier krijgen we een idee welke plaats die performances hadden in de stedelijke cultuur.

Tot slot benadrukt ze het belang van het ‘ongewilde effect’. Daar de kiemen van verzet en

opstand konden bevatten, maar door de dynamiek van de receptie werd beperkt en in bepaalde

richting werd gestuurd201

Rubin en Sponsler zijn lang niet de enigen die kritieken formuleren. Ook Sheila

Lindenbaum en Benjamin McRee stellen zich vragen bij de visie van James en Pythian- Adams.

In het verzamelwerk ‘City and Spectacle in Medieval Europa’ richt Lindenbaum haar pijlen op

Pythian-Adams. Haar studie gaat over de midzomerwacht optocht in Londen. Daarin gaat ze na

.

199 J. Haemers, E. lecuprre- Desjardin, Conquérir et reconquérir l’espance urbain. p. 130 200 C. Sponsler, “The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval Performances.”, p. 20 201 Ibid pp. 28-29

Pagina | 62

of dergelijke ceremoniële activiteiten de sociale cohesie bij de stedelingen kon bevorderden.

Het resultaat van haar studie bevestigt echter de tegenovergestelde visie dan die van Pythian-

Adams. Volgens Lindenbaum ligt de focus eerder op de uitsluiting van bepaalde

bevolkingsgroepen en de profilering van de stedelijke elite, die zich al vanaf de veertiende eeuw

opdrong. Dit in tegenstelling tot Phythian-Adams die de profilering van de elite pas na de

reformatie liet aanvangen202. McRee vervolgens, baseert zijn studie over de gildeceremonies

naar een idee van James. Net als Lindenbaum stelt McRee een contradictie vast. Volgens hem

werken de gildeceremonies eerder sociale differentiatie dan sociale eenheid in de hand. Hij

beschrijft hoe de ceremonies een autonome boodschap verkondigden en stelt zelfs vast dat de

verdwijning van de gilden in de zestiende eeuw gunstig was voor de vestiging van een nieuw

verworven stedelijke eenheid203

Uit bovenstaande kunnen we besluiten dat we hier te maken hebben met een complex

debat dat vandaag de dag nog steeds gevoerd wordt. Beide partijen hebben overtuigende

standpunten en kunnen die staven met duidelijke voorbeelden uit het verleden. In elk nieuw

onderzoek naar dergelijke sociale verbanden is het dan ook aan te raden beide visies mee te

nemen. We kunnen wel zeker stellen dat de processies een belangrijke sociale impact hadden

en dat ze een deel waren van de stedelijke identiteit.

.

B. Processies als communicatie instrument met de vorst

“[…] Ritual mobilizes societal authority for this investiture, while powerful symbols help

make the general population emotionally receptive to the creation of such power over

them204

Deze passage hebben we geplukt uit het werk ‘Ritual, Politics, and Power’ van David I.

Kertzer. Het beschrijft hoe hedendaagse politieke rituelen de massa ontvankelijk trachten te

maken voor politieke overheersing. We vonden het passend bij het volgende onderdeel,

aangezien we proberen na te gaan of politiek getinte rituelen uit de late middeleeuwen,

dezelfde impact hadden op hun contemporaine toeschouwers. In dit deel gaan we twee

.”

202 S. Lindenbaum,, “Ceremony and Oligarchy: the London Midsummer Watch”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 172-173 203 B. McRee, “The social meaning of Guild ceremony”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp.202-203 204 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, p. 25

Pagina | 63

specifieke soorten van processies bespreken. Enerzijds de ‘Plechtige of Blijde intrede van de

vorst’ en anderzijds ‘de publieke rituelen die door het volk werden aangewend om hun

ongenoegen duidelijk te maken ten opzichte van de machthebbers’. In beide gevallen hebben

we te maken met rituele vormen van publieke communicatie.

Vooraleer we verder kunnen gaan, willen we toch een woordje kwijt over de politieke

situatie waarin de Nederlanden zich bevonden op het ogenblik van onze onderzoeksperiode.

We staan er hier even bij stil, aangezien dergelijke publieke rituelen vaak gegroeid zijn uit de

politieke relatie tussen de stedelingen en de vorst. De Nederlanden kregen bij de opmars van de

Bourgondische hertogen te maken met een toenemende centralisatiepolitiek, waardoor het

stedelijk particularisme in gedrang kwam. Om de evolutie duidelijk voor te stellen, maken we

gebruik van het Vlaamse voorbeeld bij uitstek namelijk: de evolutie van de stad Gent. Hiervoor

grijpen we naar de doctoraatsverhandeling van Marc Boone. In zijn verhandeling doet hij uit de

doeken hoe Gent veranderde onder de invloed van het Bourgondische staatsvormingsproces.

Boone meent dat de Gentse evolutie beantwoordt aan de typologie van Braudel. De Franse

historicus Braudel maakte in zijn studie “Méditerranée et le monde méditerranéen à l‟époque de

Philippe II 205“ uit 1949 een onderscheid tussen de gesloten stad ( la ville fermée) en de

beheerste stad ( la ville tenue)206. Volgens Boone is Gent aan het begin van de vijftiende eeuw

geëvolueerd naar het eerste type. De idee van de stadstaat is dan al aan de kant geschoven. De

stad tracht slechts nog het huidige regime en machtspositie in stand te houden. Het type “ville

fermée” is echter het stadium dat vooraf gaat aan het type “ville tenue” wat wil zeggen dat de

stad in de greep van de centrale staat kwam. Toch zou het tot de zestiende eeuw duren

vooraleer het Gentse particularisme volledig onderdrukt werd door de centrale staat207

205M. Boone, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-ca.1453; een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, Brussel, Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1990, p. 238-239 verwijst F. Braudel, Méditerranée et le monde méditerranéen à l‟époque de Philippe II

. Net als

Boone, benadrukt Hugo Soly dat er tijdens de late middeleeuwen steeds meer Europese regio’s

in grotere staatkundige verbanden werden opgenomen. Dit uitte zich niet alleen in territoriale

uitbreiding, maar ook in een toenemende tendens tot de centralisatie van de bestuurlijke,

juridische en financiële macht. Deze evolutie zou volgens Soly geleid hebben tot een grotere

afstand tussen de vorst en zijn onderdanen, zowel op het vlak van besluitvorming als in de

206 M. Boone, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-1453, p. 12 207 Ibid. p. 238

Pagina | 64

ruimtelijke zin208. Dit proces had zich ook vertaald in de plechtige intreden van de vorst in de

Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de Vroegmoderne Tijd.

Soly had dit beschreven in een belangrijk essay dat in 1984 voor het eerst werd gepubliceerd.

Het essay brengt de evolutie van de intochten, vanaf de vijftiende tot de zeventiende eeuw, in

kaart. De centrale probleemstelling bestaat uit de idee dat er zich een verschuiving had

voorgedaan in het karakter van ceremoniële intreden. Zo merkte Soly op dat de intrede in de

vijftiende eeuw vooral communicatie tussen de vorst en zijn onderdanen voor ogen had, maar

dat ze in de zestiende eeuw transformeerden tot machtige propagandakanalen. Die evolutie

leidde volgens Soly tot een grotere afstand tussen de soevereine vorst en zijn onderdanen. In

zijn besluit rondde hij dan ook af met het standpunt dat: hoe sterker de centralisatie zich

doorzette, hoe kleiner de politieke waarde van de plechtige intreden werd en des te groter de

glorificatie 209

Uiteraard waren Blijde Intreden niet alleen in de Nederlanden te bewonderen, ook in

Frankrijk en Italië kenden ze dit concept. Lawernce M. Bryant bestudeerde de Blijde Intreden

van Parijs in de late middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd. In zijn boek wees hij ook op het

belang van de communicatieve waarde van de Blijde Intrede. Zo beschreef hij dat de intrede

voor elke protagonist een bepaalde functie vervulde. Voor de vorst was het de manier bij

uitstek om zijn eer en status te demonstreren; voor het stedelijke bestuursapparaat was het een

goed moment om de vorst te herinneren aan de stedelijke vrijheden die zijn voorgangers

hadden verleend; de clerici maakte gebruik van het moment om privileges van de kathedraal te

laten bevestigen door de vorst; magistraten probeerden op dat moment hun positie in het

bestuur te bekrachtigen en tot slot gebruikte de hofhouding de intreden om de orde rond de

vorst aan te tonen. Het waren subtiele interacties die zich vertaalden in de symbolen en de

structuur van de rituele acties tijdens de ceremoniële intocht

.

210

208 H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” p. 341

. Verder merkte hij ook een

verschuiving op in het karakter van de Parijse intreden onder invloed van de staatsvorming. In

het midden van de veertiende eeuw werden de intochten nog beheerst door religieuze

209 H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-345 210 L.M. Bryant, King and the city in the Parisian royal entry ceremony: politics, ritual and art in the Renaissance, Genève, Droz, 1986, p. 16

Pagina | 65

praktijken, waarbij de clerici de activiteiten rond de kathedraal organiseerden en de stedelijke

magistraten de processie doorheen de stad. Na 1431 kwam de centrale magistratuur meer op

de voorgrond. Zo verkreeg het Parlement van Parijs naast de vorst de belangrijkste positie in de

intocht. Sinds 1515 kwam de persoonlijke autoriteit van de vorst onder druk te staan door zijn

steeds groeiende hofhouding en zijn militair gezelschap. Vanaf de zeventiende eeuw had de

verandering zich volledig doorgezet. De functie van de vorst evolueerde naar de garant van de

civiele vrijheden, het hoofd van de centrale administratie, patroon van de adel, bemiddelaar van

de vrede en tot slot de voornaamste taak van allemaal namelijk, de beschermer van de status

quo regni 211

Tien jaar na Soly stelde Wim Blockmans de these van de relationele afstand in vraag.

Naar zijn gevoel was er wel een grote verbondenheid tussen de vorst en zijn volk. Blockmans

onderbouwde zijn these door te wijzen op de waaier aan emoties die de plechtige intreden

losmaakten bij hun middeleeuws publiek: nieuwsgierigheid, de bereidheid om deel te nemen

aan de collectieve vreugde en de toewijding aan de centrale macht en het volk. Jelle Haemers

bestudeerde dit fenomeen en kwam tot de conclusie dat rituelen de collectieve emoties konden

sturen en zelfs bedaren. Dit was een zeer geliefd kenmerk bij de vorst, aangezien die er alle baat

bij had om de emoties van zijn volk onder controle te houden. Dit aspect werd ook in verband

gebracht bij de opkomst van de Bourgondische centrale staat. Intreden werden bijgevolg

beschouwd als een goedkope en efficiënte manier om het volk emotioneel te betrekken bij de

staat. Op het einde van de middeleeuwen werd de beïnvloeding van de collectieve emoties één

van de belangrijkste ambities van de Heer. Dit staafde Haemers door te wijzen op de toename

aan publieke rituele praktijken in de Habsburgse Nederlanden. Men organiseerde festivals,

plechtige intreden, toneelstukken, wedstrijden enz. Uiteindelijk had dergelijke overvloed maar

één doel voor ogen namelijk, pacificatie van het volk

.

212

Verder ging Blockmans wel akkoord met de idee van Soly dat processies een

communicatieve en manipulatieve functie hadden

.

213

211 Ibid p. 17

. Dit vertaalde zich in een onderzoek naar

212 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.” In: E. Lecuppre-Desjardin, A.-L. Van Bruaene (ed.), Emotions in the heart of the City (14th-16th century). Turnhout, Brepols, 2005 p. 77-78 213 W. P. Blockmans, « Le dialogue imaginaire entre princes et sujets: les joyeuses entrées en Brabant en 1494 et 1496. » In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, p. 38 en J.M. Cauchies, « La signification Politique des entrées princières dans les Pays-Bas: Maximilien D’Autriche et

Pagina | 66

de structuur van plechtige intreden in het boek ‘Showing Status’ uit 1999. Daarin bestudeerde

hij hoe de politieke boodschappen en activiteiten werden voorgesteld aan de hand van

symbolen214. Hij kwam daarbij tot de conclusie, dat plechtige intreden geworteld waren in

andere stedelijke ceremonies. Verder beklemtoonde hij ook dat de stedelingen steeds zelf meer

gebruik gingen maken van plechtige intreden om hun politieke boodschap aan de vorst te

verkondigen. Die boodschap was veelal een representatie van de relatie die op dat moment

tussen de stad en de vorst van kracht was215. Stijn Bussels en Bram Van Oostveldt publiceerden

in 2002 een onderzoek naar het gebruik van de ‘tableaux vivants’ in de stedelijke ruimte tijdens

de plechtige intochten. Ze merkten op dat, vanaf de late vijftiende eeuw, deze performances niet

langer alleen gebruikt werden om de hertogen en hertoginnen te verheerlijken, maar ook, en

zelfs steeds meer, om de stedelijke boodschappen, waarop Blockmans onze aandacht vestigde,

te communiceren naar de Heer. Het waren veelal waarschuwingen over de stedelijke

tegenspoed aan het adres van de Heer die de situatie hoorde op te lossen door goed

leiderschap216

Ook Peter Arnade waagde zich aan het thema. Aan de hand van een ‘bottom-up’

interpretatie, probeerde hij de Gentse stedelijke identiteit tijdens de Bourgondische

overheersing bloot te leggen. Hij stelde vast dat de stedelingen, meer bepaald de

geprivilegieerde gilden en handelaars, sleutelrollen vertolken in dit staaltje van politiek theater.

De stedelingen waren niet alleen cruciaal als organisatoren van het spektakel, maar ook als

geldschieters. Hun bijdragen werden door de kroniekschrijvers van het hof geïdealiseerd tot

significante reciprociteit die werd ingelost door de hertogelijke belofte van goed leiderschap

.

217

Philippe Le Beau ». In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, p. 33

.

Die reciprociteit werd gekaderd in een culturele strategie waarbij de deelnemers hun

legitimiteit claimden voor concrete politieke concessies. Om die reden groeiden plechtige

intreden en andere politiek getinte rituelen uit tot strategische instrumenten. Door het bottom-

up perspectief te hanteren, kon Arnade concluderen dat deze politieke ceremonies veel

214 W.P. Blockmans & E. Donckers, “Self-Representation of Court and City in Flanders and Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, pp. 82-86 215 Ibid. p. 110 216 S. Bussels & B. Van Oostveldt, “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).”, pp. 167-170 217 P. Arnade, “City, state and public ritual in the Late- Medieval Burgundian Netherlands. “ In: Comparative Studies in Society and History, Vol. 39, Nr. 2 (1997), p. 308

Pagina | 67

complexer waren dan op het eerste zicht zou blijken uit een ‘top-down’ interpretatie. Het waren

delicate onderhandelingen over macht en status in een unieke mix van politiek, theater en

festiviteiten218

Nochtans verliepen plechtige intochten niet altijd volgens plan, wat leidde tot

oververhitte emoties bij vorst en volk. Een voorbeeld hiervan is de ‘Blijde Intrede’ van Karel de

Stoute in 1467 te Gent die per toeval samenviel met de thuiskomst van de processiegangers die

hadden deelgenomen aan de Sint-Lievensbedevaart. De ondoordachte planning was ook de

contemporaine organisatoren niet ontgaan, daarom was de processie al één dag eerder, op de

27e juni, de stad uitgezonden en werden ze op de normale dag namelijk, de 29e juni

terugverwacht. Op 28 juni zou dan de ‘Blijde Intrede’ van Karel de Stoute plaatsvinden

.

219.

Daaruit ontstond een ritueel conflict over de inname van de stedelijke ruimte die traditioneel

gereserveerd was voor de terugkeer van de bedevaarders220. Ondanks hun voorzorgen kwam

het tot een publieke confrontatie tussen de hertog en de enigszins opgewonden bedevaarders

die de relieken van Sint-Lieven nog droegen. Onder leiding van de opgewonden

processiegangers mondde de confrontatie uit tot een ‘wapening’of gewelddadige opstand van

de Gentenaren221. Ze maakten gebruik van het moment om hun ongenoegen te uiten ten

opzichte van de fiscale politiek en de hertog door enkele eisen te stellen. Door het tumult had de

hertog geen andere keuze dan toe te geven. De Gentenaren hadden de eerste fase van deze

rituele strijd gewonnen, maar zodra het kon, meer bepaald in 1468, sloeg de hertog terug door

middel van een publiekelijk vernederingsritueel. Voor de Gentenaren was het niet alleen een

pijnlijke herinnering aan 1453, hun acties zorgden er ook voor dat de autonomie van het

stadsbestuur nog verder werd beknot. Het was een pijnlijke les voor de Gentenaren; de

symbolische macht van de hertog kreeg uiteindelijk de overhand222

Om dit deel over processies af te ronden, werpen we nog een blik op de wapening en de

auweet. Twee soorten publieke rituelen die door het volk in bepaalde omstandigheden werden

aangewend om hun ontevredenheid te uiten ten opzichte van de machthebbers. De

‘wapeningen’ waren gewelddadige revoltes die de kop opstaken wanneer de algemene

.

218 Ibid. p. 316 219 M. Boone, “Sint-Lievensbedevaart”, p. 118 220 W. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, pp. 328-329 221 M. Boone, “Sint-Lievensbedevaart”, p. 119 222 W. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters p. 329

Pagina | 68

belangen in het gedrang kwamen. Het was volgens Haemers een typisch Vlaams en stedelijk

fenomeen dat vrij letterlijk te verklaren is als: ‘gilden neem uw wapens ter hand en verdedig de

corporatie!’ Waarna de gilden verzamelden in het hart van de stad, op de marktplaatsen.

Wanneer de ‘wapening’ niet in geweld eindigde, maar bestond uit een luide rondgang van de

gilden en de ambachten, hebben we eigenlijk meer te maken met een auweet223. De auweet was

in essentie niets meer dan een seculiere manifestatie van de macht van de gilden. In Gent was

het een jaarlijkse traditie die plaatsvond in het midden van de vastentijd. Het ritueel bestond uit

een stedelijke optocht waarbij de gilden en ambachten vreedzaam, maar gewapend, door de

straten van Gent trokken. Deze paramilitaire optocht was een fysieke uiting van de lokale

politieke en economische macht. Verder was het een belangrijke drager van stedelijke

identiteit. De Gentse auweet was een uniek evenement in het Graafschap Vlaanderen dat tot

1488 geen gelijke had 224. Na de dood van Maria van Bourgondië was er paniek en onzekerheid

uitgebroken in Brugge, waarop de gilden de stad onder hun controle namen. Maximiliaan van

Oostenrijk trachtte een crisis uit de weg te gaan en trok daarom met zijn Duitse troepen richting

de stad. Eenmaal daar aangekomen, sloten de Bruggelingen de stadspoorten, waardoor de

troepen achter de stadsmuren bleven. Maximiliaan en een kleine groep van zijn gezelschap

waren wel binnen, maar werden overmeesterd en gevangen genomen door de opstandige

stedelingen. Waarna drie avonden lang, op 11, 12 en 13 maart 1488 op het ritme van luid

getrompetter en getrommel een gewapende rondgang gemaakt werd door de Bruggelingen.

Hamers en Lecuppre-Desjardin hebben, net zoals Boogaert bij de Heilige Bloed-processie, veel

aandacht geschonken aan de route waarlangs de seculiere optochten liepen. Alle belangrijke

economische, juridische, religieuze en civiele plekken kregen een bezoek. Zo ging de optocht

bijvoorbeeld langs de huizen van internationale handelaren, langs het ‘industriële centrum’ van

de stad en langs het belfort, het monument bij uitstek van stedelijke identiteit. Tot slot

passeerden ze op de laatste dag ook langs de gevangenis waar Maximiliaan opgesloten zat. 225

223 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.”, pp.71-75

.

224 J. Hamers en E. Lecuppre-Desjardin, « Conquérir et reconquérir l‟espace urbain; Le triomphe de la collectivité sur l‟individu dans le cadre de la révolte brugeoise de 1488.” In: C. Deligne en C. Billen. Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et territoires urbains (Moyen Âge-19e siècle), Turnhout, Brepols, 2007 pp. 119-121 225 . Hamers en E. Lecuppre-Desjardin, « Conquérir et reconquérir l‟espace urbain. » pp. 122-127

Pagina | 69

Aan de hand van de auweet wilden de Bruggelingen de stedelijke ruimte op een rituele manier

innemen en als één politieke en sociale eenheid naar buiten komen226

Ook hier spelen emoties een belangrijke rol. Haemers gebruikt een inzicht van de

Nederlandse psycholoog Nico Frijda om de revoltes te verklaren. Frijda meent dat emotioneel

gedrag altijd gevolgd wordt door een emotionele regulatie. Met andere woorden de revoltes zijn

hier de regulatie van de emotie. Verder benadrukt Haemers de communicatieve functie van de

wapening en de auweet. De rituelen evolueerden tot retoriek waarin de boodschap werd

duidelijk gemaakt aan de hand van een complexe rituele performance. De wapening was in

realiteit een delicaat proces van onderhandelingen tussen de stedelingen en de vorst waarin,

volgens Haemers, het emotionele gedrag, de rituele emoties en de collectieve acties het woord

voerden

.

227

.

3.3 Belang van de stedelijke ruimte binnen het historisch discours

Om dit uitgebreid theoretisch kader over publieke rituelen af te sluiten, willen we nog even

de aandacht vestigen op het aspect van de ruimte. De middeleeuwse stedelijke ruimte vormde

immers het decor voor de vele rituele performances die daar dagelijks de revue passeerden. In

dit onderdeel gaan we op zoek naar de betekenis van de ruimte in de historiografie en welke rol

die ruimte kan spelen bij de opvoering van publieke rituelen. We bestuderen de ruimte aan de

hand van een belangrijk essay dat tot stand is gekomen uit een samenwerking tussen Peter

Arnade, Martha Howell en Walter Simons. Daarin worden invloedrijke figuren en

benaderingswijzen opgelijst met oog voor kritiek en alternatieve inzichten228

Marxist en socioloog, Henri Lefebvre, was één van de meest invloedrijke figuren binnen dit

historisch discours. Vooral zijn werk ‘La production de l’espace’ had zijn stempel gedrukt op de

studie van de geografische ruimte, zeker in relatie tot de ontplooiing van het kapitalisme.

Lefebvre schreef twee functies toe aan de ruimte: een geografische site waarin de actie

plaatsgreep maar hij zag er ook een sociale mogelijkheid in om deel te nemen aan die actie. De

.

226 Ibid. pp. 128-131 227 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.”, po. 71-75 228 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 515-516 .

Pagina | 70

ruimte was gelijktijdig een existentiële vrijheid en een mentale vrijheid. Uit die these

ontwikkelde Lefebvre een analytisch systeem bestaande uit drie delen die steeds met elkaar in

verband staan bij de productie van de ruimte. In de eerste plaats de ruimtelijke praktijken: dit

zijn de dagelijkse activiteiten zoals werken, reizen, eten, slapen of spelen. Een tweede systeem

is de representatie van de ruimte bijvoorbeeld: architecturale plannen, straten of wetten die het

gebruik van de ruimte reguleren. Tot slot was er een derde aspect: alles wat in relatie staat tot

die representatie, ook wel de geleefde ruimte genoemd. Op dit niveau vond er een onbewuste

reactie plaats tussen mens en ruimte die uitgedrukt werd door symbolen. Lefebvre’s werk kan

beschouwd worden als een kritiek op voorgaande studies, die getracht hebben een betekenis te

geven aan de stedelijke ruimte. Hij richtte zijn kritiek niet alleen op de liberale traditie van

stedelijke ecologie maar ook op zijn eigen Marxistische visie. Net als bij de liberale traditie,

zagen Marxisten de ruimte als een container, het product van kapitalistische economische

processen in plaats van hun medium. Lefebvre zag de ruimte eerder als een productieve kracht

zoals arbeid, kapitaal en technologie. Door de controle van de ruimte werden sociale en

kapitalistische relaties gecreëerd en onderhouden door eigendomrechten en dit waren volgens

Lefebvre niet alleen de gevolgen van de markt 229

Ondanks het feit dat het werk van Lefebvre een grote indruk heeft nagelaten op theoretici

van alle markten, representeert het standaardwerk Die europäische Stadt des Mittelalters

(1979), van Edith Ennen het echte vertrek van de hegemonische historiografische traditie.

Centraal in haar studie staat de markt als de generator van stedelijkheid. Ennen definieert de

middeleeuwse stad als een duidelijk afgelijnde ruimte van mensen en activiteit, maar ook als

een materieel fenomeen dat door stadsmuren werd omringd, versierd door elegante gebouwen,

bewoond door diverse stedelingen die een economische productie voortbrachten, sociale

relaties aangingen en aan politiek deden. Hiermee schetst Ennen een beeld van een typische

laatmiddeleeuwse stad die men vooral in laatmiddeleeuws Duitsland en de Nederlanden kon

terugvinden en die op studies uit de negentiende eeuw, op Marx en von Gierke was gebaseerd.

Vooral de focus op het onderscheid tussen de stad en het platteland werd beïnvloed door

Marxistische historiografie. Toch steunt ze voornamelijk op de dominante visie van Pirenne en

.

229 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 517-519 . Hierin verwijst men naar het werk van H. Lefebvre, La production de l’espace. Paris, Anthropos, 1974, p. 485

Pagina | 71

Weber. Voornamelijk haar ideeën over de markt waren schatplichtig aan die van de historische

grootmeesters230

Geleidelijk aan kwam deze klassieke visie onder druk te staan, waardoor een herziening van

enkele standpunten aan de orde was. In de eerste plaats kwam er kritiek op de idee van een

stedelijke commune of coöperatie die afgesloten was van de rest. Onderzoek heeft uitgewezen

dat de stedelijke coöperatie diepe wortels had buiten de stadsmuren en dat ze in de meeste

gevallen nog steeds te maken hadden met lokale landheren. Toch was de stedelijke economie

onafhankelijk van het platteland. Daaruit putte de stad immers goederen en financiële

middelen. De stad was overigens ook afhankelijk van het platteland voor een constante

toestroom van nieuwkomers, die letterlijk nieuw leven naar de stad brachten. Verder

ondervonden historici dat de stedelijke religieuze organisaties en houdingen gelijkaardig waren

aan die op het platteland. Een derde aanmerking behandelde de politieke relatie van de stad

met de soevereine vorst. Voorheen meende men dat die in vele gevallen vijandig was, maar

vandaag de dag worden die relaties bestudeerd als een partnerschap, een complexe dans van

geven en nemen. Op basis van dergelijke herzieningen hebben sommige critici besloten dat

steden niet veel meer waren dat grotere en machtigere conglomeraties in een diffuse feodale

cultuur. De stedelijke ruimte werd door de critici gereduceerd tot een plek waar stedelingen

leefden. Naar de mening van Arnade, Howell en Simons is deze interpretatie te extreem. Het is

niet omdat de sociale praktijk niet perfect samenloopt met de contemporaine representatie van

de ruimte, dat ze geen kenmerkende sociale ruimte voorstelde. Daarnaast willen ze

benadrukken dat de ruimtelijke metaforen van de klassieke wetenschappelijke studies niet

zomaar aan de kant geschoven mogen worden, het zijn immers geen verzinsels. Arnade, Howell

en Simons gaan hier tegen in door te duiden op het feit dat de ruimte bestudeerd moet worden

als een veelzijdige sociale creatie die zowel bestaat op een discursief als op een materieel

niveau. Het is nu de taak van de historici om inzicht te krijgen in de manier waarop die niveaus

convergeerden

.

231

230 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 530-533. Dit was gebaseerd op het werk van E. Ennen, Die europäische Stadt des Mittelalters

.

231 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ pp. 534-535

Pagina | 72

In het artikel botsten we op drie soorten ruimten: de legale of juridische ruimte, de rituele

ruimte en de mentale ruimte. Gezien het onderwerp van de thesis, gaat onze aandacht

hoofdzakelijk uit naar de rituele ruimte. Dankzij de antropologie hebben historici een beter kijk

op de rituele machten die sociale actoren creëerden. Ondertussen hebben historici,

bijvoorbeeld Marc Boone en Carl Estabrook, de wondere wereld van rituelen omarmd . Vandaag

reiken ze zelf twee nieuwe inzichten aan. Eerst tonen ze aan hoe een ruimte die beladen is met

rituele betekenis door rituele activiteiten die daar plaatshadden, die betekenis kan doorgeven

aan nieuwe bewoners van die ruimte. Ten tweede demonstreren ze dat rituelen, die afhankelijk

zijn van een bepaalde ruimte, tevens ook hun macht en kracht halen uit de bezetting van die

ruimte.

Estabrook onderzocht de strijd om rituele ruimte in het zeventiende-eeuwse Engeland.

Ongeacht het feit dat de focus van Estabrook op de zeventiende eeuw ligt, zijn ook enkele van

zijn inzichten van toepassing op onze periode. Hij beschrijft de productie van ruimte als

performances, waarmee hij beklemtoont dat de strijd om ruimte eerder een strijd was voor de

rechten om een performance in die specifieke ruimte op te voeren. Op die manier waren

performances veel meer dan de representatie van de macht, ze genereerden ook macht232

Boone analyseert in zijn onderzoek drie patronen bij de strijd om de rituele ruimte. Het

eerste patroon is de formatie van een stedelijke commune door middel van een gevecht om de

controle te bemachtigen over iconische stedelijke plaatsten. Het tweede patroon speelt zich af

in het tijdperk dat onder historici bekend staat als de ‘guild rule’. Dit was de tijd waarin

ambachtslui en gilden de politieke ladder beklommen. Ambachtslui maakten zich de

bestuurlijke instituties eigen, wat zich uitte in een behoud en zelfs uitbreiding van politieke

ruimte in de stad. Dit deden ze door de opvoering van bestuurrituelen waardoor ze hun eigen

macht legitimeerden. Een laatste patroon ziet hij opduiken bij de oorlogsperioden tussen de

Bourgondische hertogen en de steden van de Nederlanden. De hertogen drukten hun

soevereine macht uit door de inname van goed gekozen plekken en ook door zich stedelijke

.

232 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ pp. 525-526

Pagina | 73

symbolen eigen te maken, of waar nodig deze te verwoesten. In essentie duidt Boone dus aan

dat de ruimte zijn symbolische betekenis verwierf door de uitvoering van rituelen233

Afsluiten doen we tot slot met enkele nieuwe onderzoeksvragen die aandacht verdienen

zoals het onderzoek naar de productie van de publieke ruimte en de relatie tussen gender en de

ruimte

.

234. De idee van de productie van de publieke ruimte is een laatste aspect wat in verband

kan worden gebracht met de rituele ruimte. Vorsten en lokale machthebbers claimden het recht

om de publieke ruimte te controleren met als doel de markten te beschermen en goed te laten

verlopen. Bovendien sloegen de centrale machthebbers en lokale corporaties er op die manier

in om ook hun eigen autoriteit te legitimeren in de publieke ruimte. Dit werd nogmaals in de

verf gezet door de organisatie van festivals, processies en ceremonies.235

233 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of Interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 2002), pp. 526-527. Zie ook: M. Boone, ‘Urban space and Political Conflict in Late Medieval Flanders.’ In: Journal of Interdisciplinary History, XXXII, 4 (Spring 2002), pp. 621-640 234 Ibid. p. 543 235 Ibid. p. 547

Pagina | 74

Deel IV:

De Dendermondse processies:

literatuurstudie

1. Inleiding

In het kader van de bekende Ros Beiaardommegang is al veel inkt gevloeid over de

Dendermondse processies. Vooral de leden van de Oud-heemkundige Kring van Dendermonde

hebben zich al meermaals over het onderwerp gebogen. Na de literatuurstudie bleven we toch

een beetje op onze honger zitten. Zo zijn er naar ons gevoel maar vier auteurs die getracht

hebben wetenschappelijke verhandelingen te produceren. De anderen publicaties lijken, zoals

ook Leo Pée benadrukt, veelal vertroebeld door persoonlijke herinneringen aan moderne

ommegangen en een opvallend gebrek aan nieuwe inzichten. Bijgevolg is dit aandeel van de

thesis voor een deel schatplichtig aan die vier voorgangers: Alphonse De Vlaminck (1898), Juul

Van Lantschoot (1930), Theo Penneman (1975) en Leo Pée (1999) 236

Onze originele bijdrage aan het onderzoek profileert zich op drie vlakken. In de eerste

plaats proberen we het belang van de processiecultuur in Dendermonde te duiden door middel

van een kwantitatief bronnenonderzoek. Het kwantitatieve onderzoek laat ons toe om de

evolutie van de processie visueel in kaart te brengen en enkele deelaspecten van de processies

in detail te bestuderen. Ten tweede trachten we nieuwe inzichten aan te reiken door het

. Het oeuvre van de eerste

auteur is tevens erg bijzonder, daar De Vlaminck één van de laatste was die het volledige

Dendermondse archief van voor het bombardement in 1914 ter beschikking had. Verder is ook

de publicatie van Leo Pée uit 1999 een dankbare bron aan informatie, aangezien hij verder

bouwt op het werk van Theo Penneman en omwille van zijn kritische kijk op het thema. Zo

keren beide heren terug naar de stadsrekeningen om een overzicht van de profane en religieuze

elementen uit de processie weer te geven.

236 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 7-9

Pagina | 75

discours van Dendermondse processies op te hangen aan een breder theoretisch kader dan wat

tot nu toe gebeurd is. Tot slot gaan we, waar mogelijk, comparatief te werk om gelijkenissen

en/of verschillen met andere regio’s uit de Nederlanden op te lijsten. Op die drie vlakken

hebben we uiteraard aandacht voor het voorkomen van de processie, de deelnemers en de

route die de processies volgden.

Voor we overgaan tot de kritische analyse van de processie, bespreken we aan de hand van

een grondig overzicht eerst de verschillende soorten processies in Dendermonde. Bij de studie

van de processies kregen we te kampen met een extra moeilijkheid, meer bepaald, vanaf het

rekenjaar 1380 worden alle processies samengebracht onder één rubriek in de

stadsrekeningen. Hierdoor is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de processies.

Toch mag men er van uitgaan dat de posten vooral betrekking hebben op de drie belangrijkste

processies: de Sacramentsprocessie, de processie van Onze-Lieve-Vrouwehemelvaart en de

processie op de feestdag van Sint- Jansonthoofding237

2. De Dendermondse processies: literatuurstudie

.

De oorsprong van de jaarlijkse processies en ommegangen te Dendermonde valt niet meer

te achterhalen. Wellicht ontwikkelde de processiecultuur in Dendermonde zich gelijktijdig met

andere steden in de Nederlanden die zich sinds de 12e eeuw profileerden. De oudste verwijzing

naar een processie in Dendermonde dateert uit het begin van de 13e eeuw. We troffen ze aan in

het bijzondere werk ‘L’église collégiale Notre-Dame à Termonde et son ancien obituaire’ van De

Vlaminck. Machteld I, vrouwe van Dendermonde, richtte immers een stichting op waarvan

jaarlijks een bedrag mocht verdeeld worden onder priesters die actief deelgenomen hadden aan

de processie van O.-L.-Vrouwehemelvaart238

237 237 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 11

. Naast deze liepen er nog twee andere processies

frequent door de straten van Dendermonde namelijk, de Sacramentsprocessie en de processie

ter gelegenheid van de kerkwijding op de feestdag van Sint- Jansonthoofding. Verder waren er

238 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 10. L. Pée verwijst naar A. De Vlaminck, L’église collégiale Notre- Dame à Termonde et son ancien obituaire. Termonde, De Schepper-Philips, 1898, 2 v., 341 en 329 pp. Zie ook: J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 11

Pagina | 76

ook nog enkele processies die uitgingen op uitzonderlijke momenten, die gaan we bespreken

onder de noemer “generale processies”.

2.1 De Heilige Sacramentsprocessie

De Heilige Sacramentsprocessie was in oorsprong niets meer dan een nevenactiviteit van de

Heilige Sacramentsdag. Een feestdag die volgens Charles Caspers in het leven werd geroepen

als gevolg van een nieuwe eucharistische vroomheid die zich vanaf het einde van de 12e eeuw

met rasse schreden uitbreidde Aan de basis van de opmars van eucharistische vroomheid lag

een nieuw liturgisch gebruik in de Westerse Kerk namelijk: de elevatie van de hostie, ook wel

gekend als het ‘Sacrament’ of het ‘Lichaam van Christus.’ Die elevatie of verheffing werd het

belangrijkste onderdeel van de kerkelijke misviering en bijgevolg het kernmoment in de

godsdienstige beleving. Het accent lag op het aanschouwen van de hostie tijdens de mis239.

Daardoor werd het moment waarop de priester de hostie in de lucht zou hijsen, theatraal

aangekondigd door belgerinkel. Verder werd door het gebruik van kaarsen en een donkere

achtergrond, de hostie in de kijker gezet. Vervolgens werd via een reeks gestructureerde

liturgische acties, zoals knielen en de hostie ontvangen in de mond, de sacrale kracht van de

hostie beklemtoond240. Na verloop van tijd kregen de gelovigen de kans om, buiten de mis om,

hun gebed te richten tot het Sacrament. Eerst tijdens de processie waarin het Sacrament werd

meegedragen en later ook tijdens de uitstalling van het Sacrament241. Miri Rubin citeerde John

Bossy om de waarde van het Sacrament en de middeleeuwse misviering te verklaren. Bossy

interpreteerde de middeleeuwse misviering als een katalysator voor sociale versmelting. Zo

zouden gemeenschappelijk gebed en de verdeling van het Lichaam van Christus beschouwd

kunnen worden als acties van communitas242

239 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 1

. Volgens Charles Zika lag de nadruk van de

Eucharistieverering eerder op de sacrale krachten van de hostie; zoals de heilige kracht van de

240 Ch. Zika, ‘Hosts, Processions and Pilgrimages: Controlling the Sacred in Fifteenth-Century Germany.’ In: Past & Present, Nr. 118 (Feb., 1988), pp. 31-32 241 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 1 242 M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, p. 2

Pagina | 77

bloedende eucharistie, maar ook op de kracht om boze geesten af te weren, ziekte te genezen,

een goede oogst te verzekeren en vruchtbaarheid voort te brengen243

Het jaar 1264 was een nieuw hoogtepunt voor de ontplooiing van de viering van het

Sacrament. In dat jaar werd het feest van het Heilige Sacrament officieel ingevoerd in de

religieuze feestkalender. De bul ‘Transiturus de hoc mundo’ van paus Urbanus IV schreef voor

dat het feest diende te geschieden op de donderdag na de octaafdag van de Triniteitszondag, of

elf dagen na Pinksteren. Door te kiezen voor een donderdag werd men herinnerd aan de

instelling van het altaarsacrament op Witte donderdag tijdens de Goede Week. Daarnaast werd

het feest ook in het leven geroepen als een religieus antwoord op de dagelijkse nalatigheid

tegenover het Sacrament

.

244. Een essentieel onderdeel van de feestdag was uiteraard te

communie gaan. Verder liet Urbanus IV verstaan dat de viering van de Sacramentsdag moest

evolueren tot een uitbundig volksfeest voor de gezamenlijke christenheid waarbij sacramentele

communicatie onder de gelovigen werd aangemoedigd245

Ondanks het gegeven dat de bul geen processie bij de feestdag opdroeg, werd het toch een

gewoonte om er één te organiseren. Bij de aanvang van de veertiende eeuw was het zelfs de

populairste manier om de Sacramentsdag te vieren. Zodoende werd de Sacramentsprocessie

door een lokaal concilie, dat in 1320 in Sens werd gehouden, gelegitimeerd en opgewaardeerd

door te stellen dat ze geïnspireerd was door God

.

246

243 Ch. Zika, ‘Hosts, Processions and Pilgrimages: Controlling the Sacred in Fifteenth-Century Germany.’ In: Past & Present, Nr. 118 (Feb., 1988), p. 25

. Doch valt die evolutie perfect te kaderen in

de stedelijke traditie om rituelen door middel van een publieke performance vorm te geven.

Voorheen was er maar één processievorm gekend meer bepaald, de processie die uitging op

Palmzondag. Dit was een heropvoering van de intocht van Christus in Jeruzalem. Deze processie

bleef bestaan, maar ze stelde een veel oudere perceptie van de Eucharistie voor dan de

Sacramentsprocessie. Het zou kunnen dat de Palmzondagprocessie ooit als model diende voor

244 Over het ontstaan en de verspreiding van het Sacramentsfeest zie: Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, pp. 42-49, M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, p. 242 en B. Ramakers, Spelen en Figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen middeleeuwen en Moderne Tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, pp. 23-27 245 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, pp. 45-47 246 Ibid. p. 69

Pagina | 78

de Sacramentsprocessie, maar het werd snel duidelijk dat de laatste de eerste op veel vlakken

overtrof 247

Caspers en Rubin onderscheidden twee typen Sacramentsprocessies. Het eerste type waren

Sacramentprocessies die zich beperkten tot de binnenkant van het kerkgebouw, of toch binnen

de kerkelijke beslotenheid bleven. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van die

processie lag in handen van de clerici. Het tweede type evolueerde uit het eerste type tot een

stadsprocessie, waarvan de organisatie berustte op leken die veelal afkomstig waren uit de

stedelijke corporaties

.

248. Kenmerkend voor beide processies was uiteraard het Sacrament, dat

voorzichtig werd tentoongesteld in een decoratief en waardevol schrijn. Het Sacrament vormde

het hart van de processie en mocht alleen door clerici gedragen worden. In sommigen gevallen

werd het schrijn overdekt door een baldakijn dat vervaardigd werd uit de fijnste stoffen en dat

alleen door voorname hoogwaardigheidbekleders mocht behandeld worden. Hun rang werd

gereflecteerd en versterkt door hun nabijheid ten opzichte van het schrijn. In de Dendermondse

stadsrekening van 1586 troffen we volgende uitgave aan: “Betaelt den draeghers vant huysken

vanden helighen sacrament voer huerlieden wijn 249

Deze kenmerken van de processie werden door de contemporaine deelnemers herkend als

belangrijke symbolen van macht en welbehagen. Daardoor kwam de controle over de processie

tegen het einde van de veertiende eeuw steeds meer in handen van de stedelijke autoriteiten en

adopteerden ze een ordelijke hiërarchie die een steeds grotere politieke betekenis kreeg

.” De lieden kregen wijn ter waarde van 4 s. 8

d. gr. cadeau voor hun bewezen diensten.

250

De functie van de Sacramentprocessie is, zoals we al in een vorig deel van de thesis

besproken hebben, nog steeds een onderwerp van debat. Sommige historici zien de productie

van sociale eenheid als hun voornaamste functie. Anderen bekritiseren dit aspect en duiden net

op de verscheurdheid die de processie in de fragiele middeleeuwse maatschappij voortbracht.

In beide gevallen hadden ze een grote impact op de stedelijke communitas

.

251

247 M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, pp. 244-245

. Caspers schreef

nog een andere doelstelling toe aan de processie, namelijk een catechetische doelstelling. De

248 Ibid. P. 245 en Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen, p. 69 249 ARA, Rekenkamer, Brabant, Stadsrekeningen van Dendermonde, nr. 38127, 1585-1586, f° 47 v. 250 Rubin. Ibid. p. 248 251 Zie Deel II, Processies als reflectie van de middeleeuwse maatschappij, p. 52

Pagina | 79

processies werden in de meeste gevallen opgeluisterd door religieuze taferelen, die volgens

Caspers de Bijbelse kennis van het publiek moesten bijschaven.

In Dendermonde is het eerste bewijs van een Sacramentprocessie te vinden in de vroegst

bewaarde stadsrekening. Daarin wordt melding gemaakt van volgende post: “ Item betaelt den

genen die der poort keerssen omme droughen ten ommeghanghen van den heylighen Sacramente

ende van half ouxste ter dyscpoorten tharen ymbiten, metghaders der vorschreven poort cnapen

diere met pleghen te ghane neffens de voorschreven keersen, vertheert te Gillis van Rossem: vi s. iiii

d. gr. 252

De Dendermondse Sacramentprocessie bleef echter een kleinschalige aangelegenheid, die

gekenmerkt werd door een sterk religieus karakter. Ook hier bleef het aandeel van stedelijke

overheid beperkt. Ze stuurde slechts vier stedelijke vertegenwoordigers en evenveel

stadsknapen, die in 1377-1378 de poortkaarsen in de processie omdroegen

253. Caspers zou de

beperkte ontwikkeling wijten aan de aanwezigheid van een andere feestdag die met meer

luister gevierd werd 254

. In Dendermonde was dit inderdaad het geval. De Sacramentsprocessie

en de andere processies stonden in de schaduw van de processie die uitging op de feestdag van

Sint-Jansonthoofding op 29 augustus.

2.2 De processie op Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartsdag

De Mariafeesten ontstonden in de vierde eeuw. Gregrorius van Naziane (330-390) is de

eerste die over een rechtstreekse aanroeping van Maria bericht. De oudste feesten zijn wellicht

de begeleidende feesten van Kerstmis of de Epifanie, dat was het feest ter gedachtenis van de

Moeder van God en werd doorgaans op 26 december gevierd. Na het Concilie van Efeze in 431

werd het dogma van het Moederschap Gods van Maria afgekondigd, wat zorgde voor een

algemene boost van de Mariaverering255

252 J. Broeckaert, ‘De oudste Stadsrekening van Dendermonde (1377-1378), gevolgd door die over 1392-1393’. In: G, O.K.D. gedenkschriften, 2de reeks, deel XIII., 3e/4e afl., 1910, p. 220

. In de middeleeuwen lag de nadruk eerst op de

exaltatio of de verheerlijking van Maria. Bij dit feest legde men snel het verband met de

253 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.O.K.D., vierde reeks, deel 18, p. 12 254 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 70 255 K.h. Bieritz, Het Kerkelijke jaar: Christelijke feestdagen vroeger en nu. (vertaald door Maarten van der Marel), Amsterdam, Prometheus, 1995, p. 239

Pagina | 80

Tenhemelopneming waardoor die gebeurtenis uitgroeide tot de hoofdgedachte van het feest.

Het werd gevierd op 15 augustus, een dag die in de Katholieke Nederlanden veelal wordt

aangewend om processies en bedevaarten te organiseren 256

Net zoals de Dendermondse Sacramentsprocessie bleef ook deze processie ondergeschikt

en religieus van aard. Naast de vermelding in de allereerste rekening (zie voorgaande) zijn er in

de stadsrekeningen van de 15e eeuw en 16e eeuw geen verwijzingen teruggevonden. Pas op het

einde van de zestiende eeuw kwam daar verandering in. Op 17 augustus 1584 kwam er, onder

leiding van Alexander Farnesse, een einde aan het vijfjarig calvinistisch bewind in

Dendermonde. De oorspronkelijke aanval werd uitgesteld tot op de vooravond van Onze-Lieve-

Vrouw Hemelvaart. Naar verluidt zou de katholieke Farnesse verklaard hebben dat ‘de

Koningin des Hemels’ zou helpen om weerwraak te nemen. Hij duidde daarbij vooral de

bespotting van de heiligen aan als motief

.

257. Vanaf dit moment behoorde Dendermonde

opnieuw toe aan de Spaanse koning en kwam na reconciliatie terug onder Rooms-Katholiek

gezag. Om deze gebeurtenis blijvend te gedenken, besloot men een generale processie te

organiseren waaraan de hele stedelijke bevolking, inclusief de stedelijke overheid meedeed. Net

zoals bij de andere processies, gingen de Dendermondse wethouders het Heilige Sacrament

vooraf met brandende toortsen in de hand. In de stadsrekening van 1588 wordt beschreven hoe

Daneel van Wichelen 39 s. gr. ontving voor de productie van 13 toortsen “die vander wet

ghelevert tot decoratie vanden processie die jaerlycx ghehouden wordt den xvi augusti tot

dankzegginghe ende lof van God almachtich van dat hem belieft heeft dese stad te reduceren

onder de obeyssance van zyne Mat 258

Vanaf de 17e eeuw komen deze uitgaven nergens meer voor. Het lijkt erop dat deze devote

opflakkering, die door het Spaanse bewind met lichte drang werd opgelegd, een vroege dood

256 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 13-14. Hij maakte voor dit betoog gebruik van: E. Hendrikx, J.C. Doensen & W. Brocxe, Encyclopaedie van het katholicisme. Bussum, Brand, 1955, Deel II, p. 758 257 L. Bruynincx, Dendermonde: geschiedenis en folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 140 258 L . Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 14 en ARA, Rekenkamer, Brabant, Stadsrekeningen van Dendermonde, nr. 38127, 1587-1588, f° 48 r.

Pagina | 81

stierf. De processie van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart bleef wel bestaan, zij het dan op een

kleinere schaal als een rondgang buiten of binnen de kerk259

.

2.3 De processie van de kerkwijding op Sint-Jansonthoofding

De processie van de kerkwijding op de feestdag van Sint-Jansonthoofding op 29 augustus

was zonder twijfel de belangrijkste processie in de Denderstad. In de rekeningen werd ze

omschreven als de processie ende ommeganghe in onser vrouwen kerke op Sinte jans dag

decollacie. De processie ging steeds gepaard met een Dendermondse kermesse260

Het ritueel van de kerkwijding, dedicatio of consecratio ecclesiae staat voor de rituele

handeling waarmee een kerkgebouw geschikt gemaakt wordt voor het vieren van een

eredienst. Door de handeling werd het gebouw onttrokken aan het profane gebruik en aan God

gewijd. De kerk werd als gewijd beschouwd zodra daar voor het eerst de eucharistie werd

gevierd. Eusebius van Caesarea formuleerde, aan het begin van de vierde eeuw, de eerste

getuigenis van een kerkwijding. In de loop van de middeleeuwen evolueerde die eenvoudige

rite in een heuse ceremonie die al aan de vooravond van de viering begon. Rituele handelingen

in de kerk bestonden uit de zuivering van de kerkelijke ruimte door middel van wijwater, een

zalving van het altaar en de overbrenging van de relieken. Verder werden deze rituelen

aangevuld met litanieën

.

261, processies en de wijding van de afzonderlijke altaarbenodigdheden

(dwalen, kruis en kandelaars) waardoor een buitgewoon complex en lang ritueel het levenslicht

zag 262

Het wijdingsfeest geschiedde normaal op de dag waarop de kerk voor het eerst werd

ingewijd. Wanneer deze datum onbekend was, dan stelde het bisdom een datum vast. Uit de

bronnen kunnen we de originele wijdingsdag van de Onze-Lieve-Vrouwekapittelkerk niet meer

.

259 Ibid. pp. 14-15 260 Ibid. p. 15 en Verklaring kermis: 1) de plechtige misviering bij het jaarlijkse feest der kerkwijding, 2) Jaarmarkt bij feest van de kerkwijding of feest in het algemeen. Gevonden in: J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1911, p. 288 261 Litanie: een rooms-katholiek gebed dat bestaat uit een reeks van aanroepingen met antwoorden gevonden op http://www.vandale.be/ geraadpleegd op 26 juli 2012. 262 L. Molendijk, Materieel Christendom: Religie en Materiële Cultuu in West-Europa, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003, pp. 241-242

Pagina | 82

achterhalen. De enige informatie over het onderwerp meldt dat de kerkwijding op de feestdag

van Sint-Jansonthoofding, dus op 29 augustus doorging 263

De kerkwijding kan uiteraard in verband gebracht worden met de stichting van de Onze-

Lieve-Vrouwekapittelkerk. In het eerste deel van deze thesis hebben we al twee hypothesen

over het stichtingsverhaal van de kerk uit de doeken gedaan. Jan Verbesselt hecht het meeste

geloof aan de idee dat de kerk werd opgericht door Ringoot I de Kale rond het midden van de

elfde eeuw. Dit was voor Verbesselt de meest logische verklaring daar Ringoot I, afkomstig van

Gent, zich vestigde in Dendermonde en de plaatsnaam zelfs toevoegde aan zijn titel. Bijgevolg

leek het logisch dat Ringoot I zijn reputatie wou versterken door een persoonlijke interesse te

tonen in de lokale bevolking en zijn stedelijke cultuur, waardoor de bouw van een nieuwe kerk

zich opdrong. Bovendien trad Verbesselt, De Vlaminck bij en stond stil bij de translatio van de

relieken van de Heilige Hilduardus en Heilige Christiana, die volgens De Vlaminck plaatsvond

rond 1046. Leo Pée ziet deze twee gebeurtenissen als sleutelmomenten voor de kerkwijding. Hij

staaft zijn veronderstelling door te melden dat de wijding van het kerkgebouw en de

consecratie van de relieken vaak gelijktijdig gebeurden en dus helemaal in de lijn van de

middeleeuwse traditie lag

.

264

Aangezien de overgeleverde stadsrekeningen pas aanvangen in het boekjaar 1377-1378,

hebben we verder geen informatie over de processies die voor dit jaar georganiseerd werden.

Jan Van Schaftingen meldt in zijn onderzoek naar de Dendermondse troebelen tussen 1377-

1405, dat het erop leek dat de toenmalige processie leek te steunen op een langere traditie,

aangezien ze aan het einde van de veertiende eeuw regelmatig en met de nodige luister werd

opgevoerd

.

265

263 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 15-16. Hij maakte voor dit betoog gebruik van: E. Hendrikx, J.C. Doensen & W. Brocxe, Encyclopaedie van het katholicisme. Bussum, Brand, 1955, Deel II, p. 470

. Toch valt er weinig informatie te rapen in de stadsrekeningen tussen 1379 en

1383. Dit is vooral te wijten aan de aanslepende en gewelddadige conflicten met de stad Gent.

Eenmaal de stadsfinaciën terug in balans waren gebracht, - dit was vooral te danken aan de

invoering van de jaarmarkt in 1393- kreeg de processie een nieuw elan. In de loop van de 15e

eeuw groeide de processie, door toevoeging van zowel religieuze als profane elementen, uit tot

264 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 17 265 Van Schaftingen verwijst hier Machteld

Pagina | 83

de bekende Dendermondse ommegang. Op 16 juni 1522 kreeg de Denderstad toestemming van

de bisschop van Kamerijk om de processie te verplaatsen naar de zondag voor 29 augustus, de

feestdag van Sint-Jan Onthoofding266. Toeval of niet maar verschillende bronnen melden dat in

het jaar 1522 er een grote ommegang door de straten van Dendermonde trok. De grootsheid

van de ommegang werd vooral afgeleid uit de grote hoeveelheid muzikanten die naar

Dendermonde afzakten om deel uit te maken van de spectaculaire optocht. 267

2.4 De generale processies

Toussaert beschouwt generale processies als een aparte categorie, aangezien ze niet op

vaste data rondgingen, maar opgedragen werden door de religieuze en/of stedelijke

autoriteiten bij tijdelijke of blijvende omstandigheden. Zo werden ze bijvoorbeeld

georganiseerd voor de vruchtbaarheid van het land, om overdadige regen te stoppen, bij

droogte, voor de vorst die nood had aan een militaire overwinning of een vredesverdrag en in

het geval van een epidemie, natuurramp of iets dergelijks268. Ook Caspers lijkt dit idee te

beamen door te schrijven dat hun directe doel bestond uit een collectieve smeekbede gericht

aan God om onheil uit het rijk te weren269. Verder werden ze ook opgevoerd bij blijde

gebeurtenissen zoals de geboorte of een huwelijk van een prins. Tot slot ook om te bidden voor

de genezing van de vorst bij ziekte270. Samuel Mareel spreekt in plaats van generale processies

eerder van processiones extraordinariae ten opzichte van de processiones ordinair, zoals de

Sacramentsprocessie271

In de vijftiende en zestiende eeuw werd Dendermonde en de omgeving van de stad

geteisterd door pestepidemieën. Daardoor werd het een terugkerend motief in onze streek. Een

.

266 266 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 17 267 J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 19 en p. 32 268 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 247-248 269 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 121 270 K. Ashley & W. Hüsken ed., Moving Subjects: Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. , Amsterdam, Rodopi, 2001 pp. 9-10 en A. Brown, Civic Ritual: Bruges and the Counts of Flanders in the Later Middle Ages. In: The English Historical Review, Vol. 112, Nr. 446, pp. 288-289 271 S. Mareel, Voor vorst en stad. Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant b(1432-1561). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 49

Pagina | 84

treffend voorbeeld daarvan was de generale processie die was uitgegaan in het jaar 1521. Toen

werd in september bevolen een wekelijkse processie generaal te organiseren om de hulp van

God af te smeken. Elk huishouden werd op straffe van boete, verplicht deel te nemen. Dit kon

gebeuren door één lid van gezin mee te laten opstappen. De contemporaine deelnemers

geloofden dat alleen door gebed en intense devotie dergelijke straffen van God geweerd konden

worden. Leo Pée wil hier even onze aandacht vestigen op de middeleeuwse onwetendheid met

betrekking tot de overdraagbaarheid van de pest, door te duiden dat dergelijke processies de

epidemie eerder stimuleerden dan afremden272. In de stads- en kerkrekeningen van de tweede

helft van de zestiende eeuw zijn er nog andere motieven voor generale processie beschreven. In

de kerkrekening van 1565 staat geschreven dat men 16 gr. werden betaald aan “den clockluyers

van geluydt hebben alsmen ghynck processie generaele over de victorie van Malcta273.” Ter

gelegenheid van de geboorte van Ferdinand VI, zoon van de Spaanse koning Filips II werd van

overheidswege ook een generale processie bevolen274

De organisatie en financiering kwamen terecht op de schouders van de steden, maar de

opdracht ging veelal uit van de landelijke of gewestelijke overheden in de naam van de vorst,

hier de Bourgondische hertog

.

275. Uit de vele geschreven bronnen leidt Troussaert af dat de

generale processies frequent plaatshadden. Het lijkt er op dat bij het minste noodsignaal een

processie door de autoriteiten werden bevolen276

272 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 18-19 Hij verwijst hiervoor L. Pée & A. Stroobants, 500 jaar Zwarte Zusters te Dendermonde: 1491-1991. Dendermonde, Stadsbestuur, 1991, p. 17 en p. 55. Het fragment werd gehaald uit de S.R. 1521-1522: “ Den xiiij in september betaelt voor een placcaet dat men zoude alle weecken eens gaen, processie generael uut elcken huyse een mensche ende dat alle huysen souden ghesloten zyn also langhe als de processie uut gaen soude, iiij gr.’

. Caspers benadrukt hetzelfde inzicht door te

schrijven dat een piek in de politieke geschiedenis van het Bourgondische Rijk een piek in de

frequentie van de generale processies impliceerde. Daarnaast hadden de processies nog een

ander, subtieler, maar niet minder belangrijk doel. De processies moesten namelijk een gevoel

van collectieve verbondenheid onder de inwoners van het Bourgondische Rijk teweegbrengen.

Onder de heerschappij van Habsburg werd deze politiek verder gezet. Om die doelen te

273 A.C.D Kerkrekening, 1565, f° 26 r° 274 J. Broeckaert, “Dendermondiana, IX, Processie ter gelegenheid der geboorte van eenen koninklijken prins.”

In: GOKD, II, deel 5, pp. 211-212 275 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 121 276 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 247-248

Pagina | 85

bereiken, werd het van wezenlijk belang geacht dat het Heilige Sacrament deel zou uitmaken

van de processie. Hiermee verkregen de processies het hoogst mogelijke aanzien, aangezien

men erin geloofde dat met het Sacrament Jezus Christus zelf aanwezig was 277. Om een zo groot

mogelijk deel van de bevolking te bereiken, werd deelname aan de generale processies

doorgaans verplicht. Zoals Leo Pée al aangaf, was deelname van tenminste één gezinslid

voldoende. Mareel voegde daaraan toe dat het ten strengste verboden was gedurende de

processie een ambacht uit te oefenen, handel te drijven of een drinkgelegenheid open te

houden278

In Dendermonde worden deze aspecten bevestigd. In de eerste plaats werden onder de

Bourgondische hertogen, maar vooral onder de dynastie van Habsburgers generale processies

opgedragen. Pée duidt ook dat de aanleiding van die processie nauwelijks binnen de

belangensfeer van de stad lag. Daardoor en door hun verplicht karakter, konden ze op weinig

populariteit rekenen bij de plaatselijke bevolking. Net zoals Caspers beschrijft, maakte het

Heilige Sacrament ook hier deel uit van de processie. Het Sacrament werd vooraf gegaan door

de wethouders met toortsen en flambouwen. Verder werden ze gekenmerkt door een formeel

karakter waar geen plaats was voor dramatische taferelen

.

279

.

2.5 Andere stedelijke optochten

Voor de volledigheid vermelden we hier nog enkele andere publieke spektakels waarvoor er

processies in Dendermonde rondgingen. Het zijn optochten die naar aanleiding van Blijde

Intreden, landjuwelen en andere belangrijke stedelijke ceremonies georganiseerd werden.

Volgens Juul Van Lantschoot gaat het hier om de voornaamste ommegangen van Dendermonde

die de overgeleverde bronnen prijsgeven. In de eerste plaats gaat het om de ommegang van

1450 die ter gelegenheid van het Landjuweel van de schuttersgilde van Sint-Joris werd

georganiseerd. Dit schietspel zorgde voor een grote opkomst van schutters die uit alle hoeken

277 Ibid. p. 122 278 S. Mareel, Voor vorst en stad. Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant b(1432-1561). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 49 279 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 18-19

Pagina | 86

van de Zuidelijke Nederlanden kwamen. De tweede processie kwam er in 1477 naar aanleiding

van de inhuldiging van Maria van Bourgondië, als vrouw van Dendermonde. Die processie werd

door een groot aantal muzikanten opgevrolijkt. Eén jaar later werd haar echtgenoot,

Maximiliaan van Oostenrijk plechtig ontvangen in de stad. Tot slot werd er in 1483 een Blijde

Intrede voor Filips de Schone georganiseerd en werd een processie op poten gezet ter

gelegenheid van de eedaflegging van Filips de Schone in 1494 280

3. Interstedelijke vergelijking: Dendermondse processies versus andere

stedelijke tradities uit de Zuidelijke Nederlanden

.

Vandaag de dag is de Ros Beiaard ommegang van Dendermonde uitgegroeid tot één van de

bekendste optochten in Vlaanderen en zelfs daar buiten. In de late middeleeuwen was dat toch even

anders. Zo ging het bekende Ros niet alleen in andere steden uit, maar waren de Dendermondse

processies ook veelal qua schaal en/ of luister ondergeschikt aan die van andere steden. Bijgevolg is

een korte interstedelijke vergelijking aan de orde. Hierna volgen enkele beduidende voorbeelden

die de processiecultuur van de Zuidelijke Nederlanden in de late middeleeuwen vorm hebben

gegeven.

3.1 Onze-Lieve-Vrouwprocessie in Doornik

De oorsprong van de processie voor Onze-Lieve-Vrouw in Doornik gaat terug tot het einde

van de 11e eeuw. In een tijd van economische voorspoed en sociale groei werd de stad in 1089

getroffen door een plaag van ‘ergotisme’ of het ‘Sint-Antoniusvuur’281

280 J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 32

die vele slachtoffers eiste.

Door de snelle verspreiding van de ziekte, die ook in de rest van het Graafschap Vlaanderen

voorkwam, was de paniek groot bij de inwoners van Doornik. Daardoor besloot de toenmalige

281 In de overgeleverde bronnen wordt er naar de ziekte verwezen als een vorm van de pest, maar onderzoek uit de 19e eeuw heeft aangetoond dat het waarschijnlijk eerder ergotisme was. Deze ziekte doet zich voor na het eten van rogge, dat besmet is met een plantaardige schimmel namelijk, moederkoren. Zie: C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, p. 14

Pagina | 87

bisschop Radbod de plaag te bestrijden door smeekbeden tot God te richten. De bisschop stelde

zijn geloofsgemeenschap voor boete te doen, te vasten op vrijdag en te bidden op zaterdag. Die

zaterdag was 14 september, het feest van de Heilige Kruisverheffing, waardoor Radbod

adviseerde een processie te organiseren die in het teken stond van hun smart. Hun smeekbede

werd verhoord en de plaag doofde uit. Uit dankbaarheid voor God werd de processie jaarlijks

herhaald. Een traditie die tot op vandaag bewaard is gebleven282.De relieken en de

patroonheiligen, in het bijzonder Onze-Lieve-Vrouw, speelden een belangrijke rol in de eerste

processie die volgens de overleving op blote voeten geschiedde283. Na verloop van tijd

evolueerde de processie tot een push-factor, waarvoor pelgrims van uit heel het bisdom en

daarbuiten naar de stad reisden284. Zo meldt Peter Arnade dat bijna alle Vlaamse steden, die tot

het bisdom van Doornik behoorden, deelnamen aan de bedevaart met als einddoel de Onze-

Lieve-Vrouwkathedraal van Doornik. Behalve deelnemers uit het Graafschap Vlaanderen

kwamen er ook delegaties uit Artesië, Hengouwen en Brabant. Om de pelgrims aan te trekken,

vaardigden de seculiere autoriteiten in 1284 en opnieuw in 1330, veiligheidspassen uit om hun

goede reis te verzekeren. Daarnaast werden ze ook gelokt door de kermis, die deel uitmaakte

van het feestelijke gebeuren285

De Onze-Lieve-Vrouwprocessie speelde een sleutelrol in de relatie tussen Gent en Doornik.

Hun kerkelijke band lag voor de hand. Gent behoorde namelijk tot het bisdom van Doornik en

daarnaast onderhielden beide steden nauwe economische contacten. Hun nauwe band kan

aangetoond worden met een incident uit 1453. Na de slag bij Gavere moesten de Gentenaren

ongeveer 28 % van hun renten verkopen om hun indrukwekkende boeteschuld aan Filips de

Goede in te lossen. Daarop trok Gent met zijn aanbod naar Doornik. Marc Boone merkt op dat

er toch een wederzijdse vertrouwensband tussen beide steden zal geweest zijn, daar Doornik

vrijwillig krediet wou verlenen aan Gent

.

286

282 C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 13-16

. In een andere verhandeling van Boone, die hij

283 A. Cauchie, La grande procession de Tournai, Leuven, Peeters, 1892, pp. 11-12 284 R. Tekippe, ‘The Grand Procession at Tournai: The Community writ Large.’ In: S. Blick & L. D. Gelfand ed., Push me, Pull me. Volume II: Physical and Spatial Interaction in Late Medieval and Renaissance art. Leiden, Koninklijke Brill NV., 2011, p. 523 285 P. Arnade, Realms of Ritual . Burgundian Ceremony and Civic Life in Late Medieval Ghent. Ithaca, Cornell University Press, 1996, pp. 56-57 286 M. Boone, ‘Les Gantois et la grande procession de Tournai : aspects d’une socialbilité urbaine au bas moyen âge.’ In : C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse,

Pagina | 88

samen met Elodie Lecuppre-Desjardin opstelde, lezen we nog een tweede doel van de Gentse

deelname. Net zoals bij de Sint-Lievensprocessie wouden de Gentenaren, door hun participatie,

hun macht buiten de eigen stadsmuren laten gelden. In Doornik wouden de Gentaren vooral

hun economische overmacht over de Schedevallei in de verf zetten287. Catherine Dambroise en

Ana Maria Jorge interpreteren de Gentse aanwezigheid in de veertiende en vijftiende eeuw

eerder als een teken van herkenning voor de hulp van Onze-Lieve-Vrouw bij de miraculeuze

genezing van de pest in Vlaanderen tijdens de pestepidemie 288. In de Gentse stadsrekening van

1321-1322 zijn de vroegste sporen van hun deelname aan de processie terug te vinden. Ze

stuurden een delegatie naar Doornik om de reliekhouder en het baldakijn van Onze-Lieve-

Vrouw te dragen. De stadsrekeningen illustreren hoe belangrijk de Onze-Lieve-Vrouwprocessie

voor de Gentenaren tijdens de late middeleeuwen wel was. Zo namen de kosten voor de

processie in de tweede helft van de vijftiende eeuw bijna 70 % van het totale Gentse

feestbudget in beslag289

De Onze-Lieve-Vrouwprocessie was in de late middeleeuwen één van de grootste processies

die het Graafschap Vlaanderen rijk was. Daarnaast bracht het ook andere steden samen in een

tijdelijke geloofgemeenschap, die collectief ode brachten aan Onze-Lieve-Vrouw. Dit relaas

toont aan dat de Dendermondse processies slechts een klein deel representeerde van de rijke

processiecultuur die het Graafschap te bieden had. De secundaire Denderstad kon uiteraard ook

niet opboksen ten opzichte van een religieus middelpunt dat Doornik was geworden.

.

urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 55-56 287 M. Boone en E. Lecuppre-Desjardin, “Grains de blé, grains du chapelet. Economie et dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age.” In : L. Nys, D. Van Wijnsberghe (éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l‟Escaut à l‟époque de Robert Campin (vers 1375-1445)‟. Actes du colloque international organisé par l‟Université de Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L‟Institut royal du Patrimoine artistique, et l‟association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars –1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-Tournai, Presses universitaires de Valenciennes, 2007, pp.193-204 288 C. Dambroise & A. M. Jorge, « La procession, miroir des mentalités . La grande procession de Tournai : de quoi fait-on mémoire ? » In : C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 74-77 289 M. Boone en E. Lecuppre-Desjardin, “Grains de blé, grains du chapelet. Economie et dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age.” In : L. Nys, D. Van Wijnsberghe (éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l‟Escaut à l‟époque de Robert Campin (vers 1375-1445)‟. Actes du colloque international organisé par l‟Université de Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L‟Institut royal du Patrimoine artistique, et l‟association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars –1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-Tournai, Presses universitaires de Valenciennes, 2007, pp.193-204 en P. Arnade, Realms of Ritual . Burgundian Ceremony and Civic Life in Late Medieval Ghent. Ithaca, Cornell University Press, 1996, pp. 56-57

Pagina | 89

3.2 De Leuvense Ommegang

Naar ons gevoel mocht de Leuvens Ommegang in dit overzicht niet ontbreken, aangezien ze

vele gelijkenissen vertoont met de Dendermondse ommegang die plaats had op de feestdag van

Sint-Jan Onthoofding. Toussaert beschrijft een ‘ommegang’ trouwens als een typisch Vlaamse

traditie waarbij de processie met een reliek of een beeltenis van een heilige de hele stad

rondging. Vervolgens meldt Toussaert ook dat de ‘ommegangen’ waarschijnlijk model stonden

voor de latere Sacramentprocessies290

De Leuvense Ommegang was een religieuze processie die in het teken stond van de

patroonheilige van de stad en haar universiteit, meer bepaald de Onze-Lieve-Vrouw Sedes

Sapentiae. Haar beeltenis is nog steeds te aanschouwen in het zegel van de Katholieke

Universiteit van Leuven. Het feest werd gevierd op acht september, wat de geboortedag was

van de patrones. Volgens de legende zag de processie het licht in 891. Ze zou georganiseerd

geweest zijn om de nederlaag van de Noormannen in Leuven op 1 september van dat jaar te

herinneringen

.

291. De overwinning werd volgens de gelovigen dankzij de bijstand van de Heilige

Maagd behaald. Arnulf van Karinthië zou, volgens de annalist Fulda, een processie op het

slagveld bevolen hebben om zijn dankbaarheid te tonen. In het begin vond de processie dus op

acht september plaats, maar in de vijftiende eeuw werd ze verschoven naar de eerste zondag

van september. De stad zond telkens acht toortsdragers die het beeld van de Heilige Maagd

vooraf gingen292

Net als andere processies uit de middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd was de Leuvense

ommegang een complex ‘organisme’ dat uit diverse componenten, die allemaal in relatie

stonden met het evenement, maar niet noodzakelijk met elkaar, was opgemaakt. Dankzij het

rijke Leuvense stadsarchief slaagde Meg Twycross erin de evolutie van de processie in kaart te

brengen. Het prille begin werd gekenmerkt door een sterk religieus karakter, maar geleidelijk

aan werden er steeds meer profane elementen aan toegevoegd. Zo verschenen de eerste

.

290 J. Toussaert, pp. 245-246 291 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 221-222 292 A. Meulemans, “De Leuvense Rederijkerskamer”, In: Eigen schoon en de Brabander, 53(1970), p. 93

Pagina | 90

gekostumeerde personages in 1393. Ze stelden apostelen, profeten, martelaren en maagden

voor. In een latere fase, in 1408, trof ze de eerste praalwagens aan. In de beginjaren

representeerden die praalwagens de Dood, de Begraving, de Assumptie en de Bekroning van de

Maagd. Verder was er een Boom van Jesse, die door de profeten werd gedragen, aanwezig. Na

verloop van tijd breidde de processie uit. De schuttersgilden, ambachten en de universiteit

gingen allemaal deel uit maken van de optocht. Tot slot maakten enkele ‘fantastische figuren’

hun opwachting. Zo waren daar de Vier Zonen van Aymon (1428), de Zwaanridder (1460),

Hercules en zijn vrouw (1463), enkele mystieke en bizarre dieren zoals de kamelen (vanaf

1482) en tot slot 34 weerdighe vrouwen293, zoals contemporaine auteur Willem Boonen ze

benoemde, uit het Oude Testament met hun entourage294. Uiteraard bleef de Heilige Maagd de

essentie van de processie. Zij stond in het middelpunt van het laatste deel van de processie. Het

beeld van de Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae werd vooraf gegaan door clerici en gevolgd

door de vooraanstaande leden van de Universiteit, de Schuttersgilden en de stedelijke

autoriteiten. Alle aspecten van de ommegang stonden op één of andere manier met de Heilige

Maagd in verband295

De Dendermondse ommegang had enkele zaken gemeen met de Leuvense ommegang. Net

zoals in Leuven, groeide de Dendermondse processie van een religieuze optocht uit tot een

profaan spektakel. Verder hebben ze nog één opvallend element gemeen namelijk, de legende

van de Vier Zonen van Aymon en hun Ros Beiaard. Op zich was dit niet zo bijzonder, daar men

de legende in alle uithoeken van de Zuidelijke Nederlanden kon aantreffen

.

296

. In vergelijking

met de grote aantallen groepen en praalwagens in Leuven, kunnen we afleiden dat de

Dendermondse processie op een kleinere schaal geschiedde.

3.3 De Heilige Sacramentprocessie van Oudenaarde

293 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 223-224. Ze verwijst naar het Liber Boonen f° 420 v. : “ Hier near volghen de xxxiiij historien vande weerdighe vrouwen, in ordonnantie gelyk sy inde Processie gaan/ met bediedenisse vande selue/ ende wie die behoort vuijt te Stellen.” 294 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 221-222 295 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, p. 229 296 Verwijzen naar boek ommegangen!

Pagina | 91

Ons oog is gevallen op Oudenaarde omdat ze, net als Dendermonde, een secundaire

textielstad was die behoorde tot het Gentse kwartier297. Daarnaast heeft Oudenaarde, net zoals

Dendermonde, geleden onder de hertogelijke conflicten met de primaire stad Gent. Verder was

de processiecultuur van Oudenaarde een buitenbeentje in de Zuidelijke Nederlanden. Die

stelling wordt door Bart Ramakers in zijn uitgebreide studie over de processie- en

toneelcultuur in Oudenaarde bevestigd. Zo schrijft Ramakers dat de Sacramentsprocessie in

Oudenaarde, zoals in vele Engelse en Duitse steden, de belangrijkste aangelegenheid was voor

de opvoering van tableaux vivants. Daarna benadrukt hij dat Oudenaarde een uitzondering

vormt in de Nederlanden. In de meeste steden van Vlaanderen en Brabant was de

Sacramentsprocessie ondergeschikt aan lokale processies waarin ‘figuurvoorstellingen’ werden

geïntegreerd. Verder stond niet het Heilig Sacrament centraal, maar wel een miraculeus

heiligenbeeld of een beroemde relikwie. Ramakers vraagt zich af waarom de

Sacramentsprocessie in Oudenaarde uitgroeide tot de belangrijkste processie. Hij vermoedt dat

het te maken had met de rituele betekenis van de Sacramentsprocessie namelijk: de

bekrachtiging van de eenheid van de stad als een openbaar lichaam. Dit wordt bevestigd

doordat men veel waarde hechtte aan: de aanwezigheid van alle stedelijke geledingen, een inzet

van zoveel mogelijk groepen en individuen bij de tableaux vivants of staande figuren, een zo

groot mogelijke groep toeschouwers en officiële gasten. Bart Ramkers voegt er nog aan toe dat

de processie als de belangrijkste manifestatie van een stedelijke identiteit een grote bron aan

informatie is voor de sociale en cultuurgeschiedenis van de Scheldestad 298

Naast vertegenwoordigers van de neringen en de broederschappen, namen ook stedelijke

ambtenaren en hooggeplaatste leden deel aan de processie. Verder was er een belangrijke taak

weggelegd voor ‘steden trompet en de pipers vander stede’, daar zij de processie opluisterden

met muziek. In de loop van de vijftiende eeuw werd er in andere muzikanten geïnvesteerd. Zo

waren er ook muzikanten die bas- en fluitinstrumenten bespeelden. Elk jaar liepen er enkele

zotten mee die muzikale geluiden produceerden voor het Heilig Sacrament. Tenslotte was er

een belangrijk aandeel in de processie weggelegd voor de Oudenaardse geestelijkheid. Zoals we

eerder al hebben beschreven, beeldde de rangorde in de processie de status en het belang van

de deelnemer uit. Ook in Oudenaarde werd daar veel waarde aan gehecht. Specifiek voor de

.

297 P. Stabel, Dwarfs among Giants : the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven , Garant, 1997, pp. 82- 83 298 B. Ramakers, Spelen en Figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen middeleeuwen en Moderne Tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p. 43

Pagina | 92

Sacramentsprocessie in Oudenaarde, waren de vele tableaux vivants die door figuranten

werden uitgebeeld. Die stonden op stellages langs de straten waar de processie liep. In de

vroegste processies waren er ook omgaande figuren. Zij liepen mee in de processie en gingen

aan de officiële stoet met het Heilige Sacrament vooraf. Naast Bijbelse verhalen, beeldden de

tableau vivants ook wereldlijke verhalen, bijvoorbeeld over Karel de Grote, uit299. De thema’s en

de elementen van de Sacramentsprocessie in Oudenaarde zijn ons niet vreemd. Ook in de

Dendermondse ommegang vinden we ze terug. Zoals Toussaert ons duidelijk maakt, was de ene

waarschijnlijk een model voor de andere300

.

299 Ibid. pp. 48-83 300 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 245-246

Pagina | 93

Deel V:

De Dendermondse

processies onder de loep

1. Inleiding

In dit deel van de thesis gaan we over tot de kritische analyse van de rubriek “Uutghegheven

ende te coste ghedaen ter processien ende ommeghanghe 301

” . We vertrekken van de vroegste

Dendermondse stadsrekening, het rekenjaar 1377-1378, en gaan door tot 1586-1587. In de

periode daarna werden de kosten niet langer opgelijst in één rubriek. Hierdoor is het moeilijk

om die informatie op te lijsten. Waar mogelijk, trachten we toch informatie van die periode in

de studie te verwerken. Daarna toetsen we de resultaten aan de historische gebeurtenissen om

mogelijke verbanden te vinden. Vervolgens gaan we systematisch de kenmerken van de

processie bespreken. Hier hebben we oog voor de deelnemers, de profane en religieuze

elementen en we proberen een beter beeld te krijgen van de route waar langs de ommegang

liep.

301 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 21 r. en ARA, Stadsrekening, nr. 38005, f. 61 r. Deze zin werd gebruikt om de rubriek over de processies in te leiden.

Pagina | 94

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

4000

4500

5000

1377

- 137

8

1380

-138

1

1381

-138

2

1382

-138

3

1398

- 13

99

1410

1421

- 14

22

1429

- 14

30

1443

1449

- 14

50

1450

- 14

51

1451

- 14

52

1452

- 14

53

1453

- 14

54

1464

- 14

65

1475

- 14

76

1476

- 14

77

1482

- 14

83

1484

1484

- 14

85

1485

- 14

86

1486

- 14

87

1497

- 14

98

1505

- 15

06

1519

- 15

20

1530

- 15

31

1541

- 15

42

1552

- 15

53

1563

- 15

64

1566

- 15

67

1574

- 15

75

1584

- 15

85

1585

- 15

86

Tota

len

uitg

edru

kt

in d

. Vl.

gr.

Rekenjaren

Evolutie: Totale uitgaven aan Dendermondse processies

Pagina | 95

2. De evolutie van de processies

Zoals we reeds hebben toegelicht in het tweede deel van de thesis, maken we gebruik van

een steekproef om de evolutie van de Dendermondse processies te bespreken302

2.1 Bespreking van de resultaten in hun historische context

. Op die manier

zijn we in staat om een periode van meer dan 200 jaar in kaart te brengen. Door hier ook enkele

uitzonderlijke jaren aan toe te voegen, kunnen we de evolutie in een bredere historische

context plaatsen. In eerste instantie hadden we gekozen voor deze uitzonderlijke jaren : de

vroegst bewaarde stadsrekening 1377-1378, de periode tijdens de Gentse oorlog tegen

Lodewijk van Male (1379-1385) en die tijdens de Gentse opstand tegen Filips de Goede (1449-

1453), het crisisjaar 1477, de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1492)

en 1566 als het jaar waarin de Beeldenstorm zich over Vlaanderen verspreidde. Aangezien dat

in oktober geschiedde, ligt de focus op het boekjaar 1566-1567. Tot slot de jaren 1584-1585

waarin het beleg van Antwerpen plaatsvond. Doch hebben we na onze studie een probleem

opgemerkt. Tijdens de Gentse oorlog zijn er bijna geen gegevens geproduceerd of bewaard

gebleven en de rekeningen die er nog zijn namelijk, 1380-1381, 1381-1382 en 1382-1383

bevatten volgens ons geen gegevens over de processies.

1.1.1 Algemene bespreking

De algemene trend wordt in de grafiek door de trendlijn aangegeven. We zien dat die

een stijgend verloop kent dat door enkele pieken en terugvallen kortstondig wordt doorbroken.

Die schommelingen zijn vooral te wijten aan enkele historische gebeurtenissen die het stedelijk

spektakel hebben verhinderd of gestimuleerd. De eerste onderbreking merken we op aan het

einde van de veertiende eeuw. Dit heeft te maken met de Gentse oorlog en de heropbouw van

de stad. Vanaf 1410 stijgen de kosten gestaag, maar 1451-1452 zien we een forse daling. Dit valt

te verklaren door een nieuwe opstand, meer bepaald de Gentse opstand tegen de hertog Filips

de Goede. Opnieuw maakte Dendermonde deel uit van het strijdtoneel. Vervolgens stijgen de

kosten opnieuw, waarna ze nog enkele keren zakken, maar nooit nog een dieptepunt bereiken

zoals dat van het rekenjaar 1453-1454. Aan het begin van de zestiende eeuw is er opnieuw een

302 Zie Deel II: Bronnen en methodiek p. 30

Pagina | 96

lichte daling maar de investeringen bleven ten opzichte van het begin van de vijftiende eeuw

relatief hoog. Na 1519-1520 blijven ze stijgen met een climax in 1563-1564. Een hoogtepunt dat

verstoord wordt in 1566-1567, het jaar waarin de Beeldenstorm doorheen de Zuidelijke

Nederlanden raasde. Daarna bereiken de uitgaven een nieuw dieptepunt.

Hierna volgt een korte bespreking van vier historische gebeurtenissen die een grote

impact hadden op de Dendermondse stadsfinanciën en dus ook op de opvoering van de

processies. Onze focus ligt op de Gentse oorlog, de Gentse opstand tegen Filips de Goede en de

godsdienstoorlog in de tweede helft van de zestiende eeuw.

1.1.2 De Gentse Oorlog 1379-1385

Uit de analyse blijkt dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de Dendermondse

processies en ommegangen voor de periode 1379-1393. Dit hiaat in de bronnen is uiteraard

niet verwonderlijk aangezien, in de periode tussen 1379-1385, de Gentse oorlog woedde in het

Graafschap van Vlaanderen. Daarnaast duurde het nog tot 1393 vooraleer de stadsfinanciën

stabiliseerden, wat mede dankzij de invoering van de Dendermondse jaarmarkt gebeurde303

Dendermonde heeft zwaar geleden onder de Gentse oorlog. Die oorlog was ontstaan uit

een burenruzie tussen de twee grootste steden van het Graafschap Vlaanderen: Gent en Brugge.

De inzet was de heerschappij over het hinterland en de voedselbevoorrading. Van oudsher had

Gent het recht van stapel op alle goederen die verscheept werden langs de Leie en de Schelde.

Door dat stapelrecht moest de globale aanvoer aangeboden worden in Gent, wat een constante

bevoorrading betekende, en had Gent ook het recht verworven om belastingen te heffen op die

goederen. Brugge ging hier tegen in door een kanaal te graven van de Leie naar het Zwin.

Hiermee kregen de Bruggelingen een rechtstreekse toegang tot Henegouwen en Artesië,

waardoor ze Gent konden omzeilen. De Gentenaren lieten dit niet zomaar gebeuren en trokken

gewapend naar Brugge om daar een bloedbad aan te richten. Lodewijk van Male, die het Brugse

initiatief steunde, liet daarop de Gentse leiders van de raid arresteren. Doch was het grafelijke

optreden geen goed idee, daar ze een inbreuk was op het gewoonterecht van Gent. Zo stelt het

gewoonterecht dat de graaf geen arrestatie mocht ondernemen zonder toestemming van het

.

303 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: GODK, deel 4 (1998), 17, p. 174 Hij verwijst hier naar: ARA, S.R., 37978 (1393-1394), f°21 r°.

Pagina | 97

Gentse stadsbestuur. De grafelijke actie zorgde voor een Gentse reactie. Voor de Gentenaren

was het incident een voldoende argument om de grafelijke baljuw, die de Gentse leiders

arresteerde, te vermoorden. Die moord was dan weer een inbreuk op de majesteit van de

landsheer. De burenruzie was met andere woorden geëscaleerd tot een Vlaamse

burgeroorlog304

Dendermonde had in het conflict de grafelijke kaart getrokken en werd ook tot

slachtoffer voor de Gentse wraakacties gekozen. In Wondelgem namen ze het grafelijke slot in

en staken het in brand, maar ook de kleine steden zoals Aalst, Deinze, Ninove en Dendermonde

vielen in hun handen. Ieper en Brugge ontsnapten ook niet uit de klauwen van de Gentenaren.

Oudenaarde, waar de graaf zich schuilhield, werd belegerd, maar niet ingenomen. Ondertussen

deed de graaf beroep op zijn schoonzoon, Filips de Stoute, om als bemiddelaar op te treden. Hij

slaagde in zijn opzet en er kwam een kortstondige wapenstilstand op 1 december 1379.

. Gewapende bendes uit Gent doorkruiste het Vlaamse land om rel te schoppen.

Na twee jaar stilte vielen de Gentenaren opnieuw aan. Oudenaarde en Dendermonde waren hun

doelwit bij voorkeur. Dit had te maken met hun loyaliteit ten opzichte van de graaf, maar de

Gentenaren zagen de steden ook als geduchte concurrenten in de lakenhandel305

‘[..] Accunes ens du pays qui sçurent ce convenant s’en virent de nuit à Termonde et

informèrent les gardes de cel affaire et leur dirent : « Soyez sûrs et vous tenez sur votre garde,

car grand’foison de Gantois gissent en-nuit moult près de ci et si ne scavons qu’ils veulent

faire. » […]

. Opnieuw brak

de strijd in alle hevigheid los. Er waren aan beide kanten verliezen, maar de strijd bleef

onvermoeid door gaan. De Vlaamse steden leken één voor één in Gentse handen te vallen.

Lodewijk van Male had zich inmiddels in Dendermonde gevestigd, waardoor de Denderstad

zware klappen kreeg te verduren.

306

304 W. Blockmans& W. Prevenier, De bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1997, p. 37. L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 105-106

305 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 106-107 en L. Goossens, “Mislukte Gentse overval op Dendermonde of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.”in: G.O.D.K, Vierde reeks, deel 25, Jaarboek 2006, p. 202 306 Jehan Froissart- Tweede boek-Hoofdstuk LVIII in: L. Goossens, “Mislukte Gentse overval op Dendermonde of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.”in: G.O.D.K, Vierde reeks, deel 25, Jaarboek 2006, p. 202

Pagina | 98

Dit citaat komt uit het werk van de contemporaine kroniekschrijver Froissart Jehan, die

de Gentse oorlog in zijn werk beschrijft. In het citaat worden de Dendermondenaren

gewaarschuwd voor het opkomende Gentse gevaar. Bij het schemeren van de dag werd de

aanval door de Gentenaren en hun gevolg ingezet, maar Dendermonde en de graaf verdedigden

zich met man en macht. De Gentenaren kregen verliezen te verwerken en moesten zich

terugtrekken. Dit was de eerste belegering. In totaal kreeg de stad te maken met drie

belegeringen. Bij de tweede belegering in 1380 was Dendermonde, geplaagd door hongersnood,

ontbering en verwoesting, genoodzaakt zich over te geven, onder de voorwaarde dat leven en

goed van de inwoners gerespecteerd zouden worden. De aanvallers hielden hun woord niet en

de stad werd vernield. De toestand in de stad en voor haar inwoners was hartverscheurend:

ontvolkt, uitgebrand en geplunderd. Er werden gezanten naar Gent gestuurd om de in

vrijheidstelling van Dendermonde te verkrijgen, maar die werd pas toegekend als de

stadsmuren en –poorten volledig werden afgebroken. Intussen had de graaf zich wel weer

verzoend met de Gentaren. Toch hadden beide partijen weinig vertrouwen in de verzoening307

De derde belegering was niet succesvol voor de Gentenaren. Na verschillende pogingen

om de stad in te nemen, gaven ze het op om hun strijdmakkers in Oudenaarde te gaan helpen.

Deze belegering hield 17 dagen stand. In de periode daarna kreeg de heropbouw van de stad en

de stabilisatie van de stadsfinanciën de hoogste prioriteit. De stabilisatie van de stadsfinanciën

werd gerealiseerd door middel van de invoering van de jaarmarkt in 1393. In de stadsrekening

van 1393-1394 is er opnieuw een rubriek die de kosten voor de processie en ommegangen

omvat

.

308

1.1.3 Politiek theater in Dendermonde: de Gentse opstand 1449-1453

.

De hertog Filips de Goede bouwde aan een centralistische droom. Filips de Goede wou

die waarmaken door territoriale uitbreiding, de invoering van belastingen en een grotere

politieke invloed bij zijn onderdanen. Hij had opgemerkt hoe de Franse koning rechtstreekse

inkomsten kon verzamelen aan de hand van de ‘gabelle’, een belasting op zout, en wou ook een

gelijkaardige belasting op zout en koren introduceren. Daarnaast was de hertog het beu om

307 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 107-120 308 ARA, S.R., 37978 (1393-1394), f° 19 v°: “Noch uutghegheven van diverssche costen binnen den termyne van deser rekeninghe te drien processien ende ommeghanghe ghelyc vande ouds ghecostumeert es ter eere vande gode dats van wasse vande speellieden vande presentenwyns den prelaten ende anderen weerden persoenen ten voorseide feesten commende gheschynct met meer anderen costen cleneerde ghelyc hier na volght.”

Pagina | 99

uitleg te verschaffen over zijn beleid, om instemming te vragen voor bepaalde acties en de

middelen om die acties uit te voeren. Om zijn droom waar te maken, begon hij aan zijn politiek

lobbywerk in Gent. Doch hierdoor verloor hij het politieke spel. De belastingsdruk in

Vlaanderen was op dat moment al heel hoog en de vrees van de vertegenwoordigende organen

om aan invloed in te boeten, was erg groot. Bijgevolg werd de gabelle weggestemd en zijn

invloed in de Gentse schepenbank kon hij ook vergeten309. Daarop besloot de hertog in 1447 de

Raad van Vlaanderen weg te halen uit Gent en te verplaatsen naar Dendermonde. Jelle Haemers

benadrukt in zijn werk De Gentse Opstand dat deze grafelijke actie een belangrijk signaal was

aan het adres van de Gentenaren. Door op een rituele manier duidelijk te maken dat de politiek

van hun stadsbestuur de verkeerde weg op ging, betrok de hertog de bevolking bij het

conflict310. De Raad van Vlaanderen bleef in Dendermonde tot 1451311

De relatie tussen de hertog en Gent was intussen erg verzuurd. Door middel van

juridische pesterijen ten opzichte van Gent en het Brugse Vrije, waar de hertog ook een

zoutbelasting probeerde af te dwingen, werd het conflict op de spits gedreven. Vooraleer de

strijd escaleerde, probeerde de hertog in 1451 zijn invloed op de Gentse schepenbank terug te

versterken. In een persoonlijk schrijven aan de Gentse magistraat, liet de hertog weten dat hij

een verzoek van vergiffenis verwachtte van de elf oud-schepenen van de Keure van maart 1450.

Die schepenen hadden immers tijdens hun mandaat een ongehoorzame politiek gevoerd en vier

hertogsgezinden verbannen. Verder verwachtte hij ook Daneel Sersanders, Lieven Sneevoet en

Lieven de Pottere, daar deze drie geruchten hadden verspreid over slecht hertogelijk bestuur.

Filips wou de plooien glad strijken en de spons vegen over alle uitschuivers van de Gentse ex-

bestuurders van de laatste jaren. Hij verwachtte de zondaars op 28 juli te Dendermonde

.

312

In eerste instantie werd de brief als ‘hertogelijke intimidatie’ afgedaan, maar er werd

toch een Gentse delegatie naar Dendermonde gestuurd. Weliswaar niet de personen die de

hertog had vernoemd in zijn brief. Ter plaatse in Dendermonde ontving de delegatie een

uitgebreid document die de klachten en het eisenpakket van de hertog bundelden. De hertog

.

309 W. Blockmans & W. Prevenier, De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1997, p. 150-1521. L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 125-127. J. Haemers, De Gentse opstand 1449-1453, Kortrijk, UGA, 2004, p. 145 310 J. Haemers, De Gentse Opstand., p. 14 311 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. p. 124 312 J. Hamers, De Gents opstand, pp. 178- 179

Pagina | 100

stuurde aan op een interne radicalisatie in de stad die de Collatie tot politieke toegevingen zou

dwingen. Er ontwikkelde zich een complexe situatie. De ‘royalisten’ trokken naar Dendermonde

om daar vergiffenis te vragen en te krijgen, maar de ‘particularisten’ wisten niet wat te doen. Na

twee dagen beraad en verdere contacten met de hertog, reisden de vijftien zondaars naar

Dendermonde. Voor hun vertrek maakten ze wel nog tijd om hun stadsgenoten in te lichten

over de handelingen van de hertog. Verder zochten ze ook contact met de Franse koning om

deze wantoestanden in het Graafschap Vlaanderen aan te klagen, maar de hertog was hen al

voor geweest313

Uiteindelijk arriveerde de Gentse vertegenwoordiging op 7 augustus in Dendermonde.

Dankzij de Kronyk van Vlaenderen weten we hoe de Bourgondische vergiffenisceremonie

verliep. De Gentse vertegenwoordiging zou “knielende in haer lywaet, bloedthoevens en

barvoedt

.

314” om vergiffenis gevraagd hebben. Filips verbande de elf ex-schepenen, maar

verleende hen onmiddellijk gratie. Ze mochten wel nooit meer een schepenfunctie uitoefenen in

de stad. De drie andere boosdoeners werden wel verbannen315

Toch loste de knieval te Dendermonde niets op. Integendeel zelfs, het zorgde voor nog

meer opstandigheid. Uiteindelijk evolueerde het conflict tussen Gent en de hertog in een nieuwe

oorlog, waarbij Dendermonde opnieuw in de klappen deelde. Vanuit het hertogelijk

hoofdkwartier Dendermonde, probeerde Filips de stad Gent militair te onderwerpen. De

beslissende slag werd pas in juli 1453 geleverd in Gavere. Filips de Goede kwam eruit als de

grote overwinnaar. Ondanks het feit dat de oorlog was beslecht, ging het Graafschap gebukt

onder de nare gevolgen van die oorlog. Zo waren 300 dorpen verwoest of ten prooi gevallen aan

de vlammen. De lijken die nog niet gebogren waren, veroorzaakten daarenboven nog de pest,

wat leidde tot nog meer dodelijke slachtoffers

. Naar onze mening, kreeg

Dendermonde door deze rituele gebeurtenis een rol toebedeeld in de Bourgondische

theaterstaat. Deze gebeurtenis was, in onze ogen, ook een goede voorbereiding van de

onderwerping van de Gentenaren aan Filips de Goede na de Slag van Gavere.

316

313 J. Hamers, De Gents opstand. pp. 179-183

.

314 P. Blommaert, Kronyk van Vlaenderen, Gent : Vanderhaeghen-Hulin, 1839-1840, Deel II, p. 112 in . Hamers, De Gents opstand. pp. 179-183 315 J. Hamers, De Gents opstand. pp. 183-184 en P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 102-103 316 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. 126

Pagina | 101

Uit de grafiek kunnen we afleiden dat de uitgaven voor de Dendermondse processie en

ommegang pas in het rekenjaar 1452-1453 werden teruggeschroefd. Terwijl in augustus 1451

de kerkwijdingprocessie ongestoord doorging, zien we dat één jaar later de groep uitheemse,

religieuze en wereldlijke vertegenwoordigers was gekrompen. In dat jaar meldt het bestuur dat

er geen brievenen of uitnodigen naar prelaten en andere officiële heren verstuurd zullen

worden voor de volgende processie omwille van de oorlog 317. Dat bleek dus ook in het

rekenjaar 1453-1454. De processie werd beperkt tot de begijnen, de schuttersgilden en een

klein aantal muzikanten318

1.1.4 Dendermonde en de godsdienstoorlogen

.

“Nopende den ommeganck deser stede mits dese troubelen tyt en es niet geweest dit jaer

Lxvj 319

Het jaar 1566 staat in de geschiedenisboeken bekend als het jaar dat de Beeldenstorm

over de Zuidelijke Nederlanden raasde. De eerste rellen braken uit in Steenvoorde, in de

Vlaamse Westhoek. In de daaropvolgende weken verspreidde de Beeldenstorm zich als een

lopend vuurtje. Op slechts drie weken had de Beeldenstorm alle grote steden in de Zuidelijke

Nederlanden beroerd, waarna het tot de Noordelijke Nederlanden uitbreidde

.”

320. Uit angst dat

de rellen en de ideeën ook Dendermonde zouden treffen, werden de stadspoorten op bevel van

de magistraat gesloten. Vervolgens werden er ook soldaten aangesteld om te waken over de

stad en dit gedurende 34 weken. Hierdoor bleef de stad gespaard van gewelddadige acties.

Doch werd op de zondag voor 29 augustus geen processie georganiseerd, daar men, volgens

Leo Pée, niet in de stemming was321

317 ARA, S.R, 38020 (1452-1453), f° 37 r.; “Item over mids dat deser messager vanden stede toe hoort ende zijnder officien, de prelaten gaen te biddenen ende de briefve te draghene ter processien te commene d’welke men niet en dede nu omme den orloghen wille, so was de messager Pieteren toegheleyt uuyt gracien die een scamel man es IJ r . gr. ”

. De nieuwe religieuze gezindheid, een economische malaise

en een politieke oppositie tegen het autoritaire optreden van Filips II, zorgden voor onrust in de

318 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1999), 18, p. 39 en ARA, SR, nr. 38021 319 ARA, RK, nr. 38109, S.R. 1566-1567 320 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots : the political culture of the Dutch Revolt , Ithaca (N.Y.) : Cornell university press, 2008.p. 90-91 321 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”, 18, p. 71

Pagina | 102

Nederlanden322. Op vier oktober 1566 vond er in Dendermonde een belangrijke vergadering

plaats met als doel een verbond op te richten tegen de Spaanse overheersing. Onder de

aanwezigen waren Willem van Oranje, de graven Egmond, Hoorn, van Hoogstraten en Lodewijk

van Nassau. De vergadering vond plaats in de prinselijke woning van de heer van Paddeschoot

op de Koornaard. Wat de uitkomst van de vergadering was, is jammer genoeg niet bekend. Naar

verluidt, zouden er enkele tactieken besproken zijn, maar er zou niets concreet uit

voortgekomen zijn 323. De jaren die daarop volgden, waren jaren van verschrikking, enerzijds

door de aankomst van Alva met zijn gevreesde Bloedraad en anderzijds de start van

Tachtigjarige Oorlog, wat geleid heeft tot een definitieve split tussen de Noordelijke en

Zuidelijke Nederlanden324

Verschillende steden, waaronder Mechelen hadden de Spaanse koning afgezworen.

Onder bevel van Arnaut van Dorpe trokken 150 Mechelse swarte ruyters naar Dendermonde om

de Spanjaarden te verdrijven en zelf de stad in te nemen. Hun verblijf was van korte duur. Door

de opmars van Spaanse legioenen moesten ze zich terugtrekken te Sas van Gent, Biervliet en

Zeeland. Dendermonde had geen bescherming en wendde zich daarom tot Alva. Toen de

Spanjaarden in Dendermonde aankwamen, werd na de betaling van een aanzienlijke som, alles

geplunderd. Later kwam de stad terug onder Willem van Nassau. Onder invloed van Gent

waaide er ook een calvinistisch bewind in de Denderstad. Daaraan kwam een einde toen de

vervanger van Alva, de landvoogd Alexander Farnese, in 1584 de stad innam en ze bezette met

Spaanse troepen. Dendermonde innemen, was vooral een strategische zet van Farnese. Door de

strategische ligging kon hij, of dat dacht hij toch, makkelijker Antwerpen en Gent

overmeesteren.

.

325

Welke impact hadden deze gebeurtenissen op de processies en ommegangen in deze

turbulente periode? In 1567 en 1568 trachtte men de ommegangen terug naar een hoog niveau

te brengen, maar zonder veel succes. Daarnaast kregen de processies een nieuw voorkomen. Zo

322 R. Vermeir (ed.), Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008, p. 47 323 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. Bruynikx p. 134-13 324 R. Vermeir (ed.), Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd p. 48-49 325 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. 136 en A. Blomme, ‘Chronyk van ‘t gene in dese landen en byzonderlyk binnen de stad Dendermonde is voorgevallen, getrokken uit het handschrift van Daniel van Wichelen, voor de jaren 1572 à 1625, door Joannes Anthonius Anne, greffier der parochie van Grembergen, door deze voorgezet voor de jaren 1667 tot 4 juny 1737 en door N…van 4 december 1737 tot 1772.’ In : GODK, Tweede reeks, Deel IV, 1892, pp. 1-96 en pp. 18-22

Pagina | 103

overheersten de profane elementen op de religieuze elementen. Enkel het Heilige Sacrament,

het beeld van Onze Lieve Vrouw en wellicht ook het schrijn van de relieken van de heiligen

Hilduardus en Christiana, waren nog van de partij. Verder waren ook de Dendermondse

begijnen, de afgevaardigden van Dikkelvenne en de Sint-Jacobsgilde van Aalst aanwezig. De

kaarsdragers van Lebbeke namen niet deel aan de Dendermondse ommegang omdat de

Dendermondse schuttersgilden niet mee in de processie van Lebbeke gingen. Verder werd er

heel veel aandacht besteed aan de zogenaamde ‘juwelen’ van de ommegang: de Hellewagen met

duivels, het Ros Beiaard, de reus en de drie kemels. Volgens Leo Pée kunnen we dit afleiden uit

de herstelwerken die de juwelen ondergingen.326 In een latere fase van de godsdienstoorlog

bereiken de uitgaven weer een dieptepunt. Tussen 1579 en 1585 verdwenen de kosten voor de

processie en de ommegang helemaal uit de rekening: “ghemerct dit jaer van dese rekeninghe

gheenen ommeganc es geweest” of “midts dat int jaer deser rekeninghe de voirseyde processie niet

staetelic ghegaen heeft”. 327

Nadat Dendermonde door Farnese opnieuw onder Spaans gezag werd gebracht, zien we

dat de kosten voor de processie erg laag waren. Na 1584 deden, volgens Theo Penneman,

tijdelijk alleen Sacramentsprocessies hun ronde in Dendermonde. Leo Pée gaat hier niet mee

akkoord. Na een diepgaand onderzoek, meent hij dat alle processies en ook de Dendermondse

ommegang opnieuw ingericht werden, maar tot 1600 werden ze allemaal herleid tot hun

religieuze essentie. Dit was wellicht onder de invloed van hun Spaanse bezetter. In het jaar

1585 werd ook een generale processie georganiseerd om de overwinning van Farnese op

Antwerpen te vieren

328

. Zelf hebben we hier, in de bronnen, geen bewijs van teruggevonden.

2. Kenmerken van de Dendermondse Processies en Ommegangen:

kwalitatieve analyse

326 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.” p. 78 en ARA RK nr 38110 en 3811 327 Ibid. p. 77 verwijzen naar ARA RK SR 38122-38124 (1579-1580, 1580-1581, 1584-1585) 328 Leo Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”p. 78

Pagina | 104

2.1 Licht- en muziekspektakel

Licht, onder de vorm van kaarsen en stadstoortsen, is een belangrijke component in de

processies en de ommegangen. Naast zijn lichtgevende functie had het ook een symbolische en

mystieke waarde. Zo wordt licht in het Oude Testament geassocieerd met euforie en

overwinning en in het Nieuwe Testament is Christus de personificatie van het licht. Bijgevolg

werd het licht een herinnering aan ‘het Heilige’ dat zich bevond onder de mensen en het gebed

werd beschouwd als een vlam die naar de hemel stijgt. Op die manier kon het licht een brug

vormen tussen de religieuze en profane wereld. Na verloop van tijd maakte het licht een nieuwe

opgang in de liturgie en werd het bijgevolg een vast element bij de processies. In de meeste

gevallen werden het Heilige Sacrament, de relieken van de Heiligen of het heiligenbeeld tijdens

de processie door licht omringd329

Elodie Lecuppre-Desjardin reikt ons nog een andere functie van het licht aan, maar dan in

het teken van de Blijde Intreden. Volgens haar kon het ook aangewend worden voor

propagandistische doeleinden. Eerst en vooral zouden de verlichte straten en gebouwen tijdens

de intocht wijzen op de overwinning van de ‘Bourgondische ceremoniële en rituele ruimte’ op

de ‘burgerlijke ruimte’. Op die manier werd de stad omgevormd tot een ‘ritueel theater’ waarin

de intocht van Christus in Jeruzalem nagebootst kon worden

.

330. Daarnaast werd het licht rond

de vorst ook gebruikt om, net als Christus, bewondering op te roepen en te imponeren. Zo wou

de vorst respect voor zijn autoriteit en voor de conceptie van de staat afdwingen. In hun

enthousiasme en binnen deze spirituele sfeer vergeet het volk dat ze op die manier hulde

brengen aan de pracht en praal van de staat die het Bourgondische hof creëerde op de rug van

datzelfde volk. Het licht werd dus gebruik om de massa te verblinden, om politieke en religieuze

zaken door elkaar te halen en de sociale orde dus tijdelijk te verwarren331

In de Dendermondse processie zien we het licht, zoals verwacht, opduiken rond het Heilige

Sacrament: “Item betaelt den genen die der poort keerssen omme droughen ten ommeghanghen

.

329 S. Boynton, Spectacle, musique profane et luminaire.” In: DUMOULIN (C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, p. 70 330 E. Lecuppre-Desjardin « Les lumières de la ville : recherche sur l’utilisation de la lumière dans les cérémonies bourguignonnes (XIV-XVe siècle) » In : Revue historique, 301, (1999), p. 28 331 Ibid. pp. 37- 43

Pagina | 105

van den heylighen Sacramente ende van half ouxste ter dyscpoorten tharen ymbiten, metghaders

der vorschreven poort cnapen diere met pleghen te ghane neffens de voorschreven keersen,

vertheert te Gillis van Rossem: vj s. iiij d. gr. 332” We komen ook te weten dat de stadstoortsen

hersteld werden met oude wasresten. Als ze echt helemaal waren opgebrand, werden ze

vervangen door nieuwe exemplaren. Dendermondse gezellen werden ook wel eens met

stadstoortsen naar de processie van Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke gezonden333

Ook het element ‘muziek’ droeg zijn steentje bij aan het publieke spektakel. Hieronder geeft

de grafiek, gebaseerd op onze steekproef, alle kosten weer die gemaakt werden voor de

muzikale begeleiding van de processie. De algemene evolutie toont een groei met een voorlopig

hoogtepunt in 1552-1553. Ook hier zien we weer de impact van troebele tijden. We hebben aan

de hand van de stadsrekening van 1552-1553 het percentage berekend dat weggelegd was voor

de muzikanten, namelijk 41 % van de totale uitgaven. Daarmee kunnen we toch stellen dat de

muzikanten met een groot deel van de koek gingen lopen en kunnen we afleiden dat ze een

belangrijke rol speelden in de processies.

. In een latere

fase zien we ook hoe Lebbekenaars met kaarsen onze processie vervoegen.

In het begin van de vijftiende eeuw bleven de muzikanten veelal beperkt tot trompetters,

pypers, snaerspelers ( strijkers) en menestruels of andere muzikanten. Toch waren er enkele

rekeningen die ons meer informatie verschaften over eventuele andere muzikanten. De

rekening van 1393-1394 is daarvan een goed voorbeeld: “[…] vele diverssche ministreels waren,

trompers, pypers (doedelzakspelers), akaerspeelres (paukslagers), up erpen, up luitten spelende

ende menegherande andere manieren[…] 334” In de loop van de 15e en 16e eeuw breidde hun

aantal en diversiteit nog verder uit. Zo evolueerde hun aantal van 56 in 1470, naar 71 in 1477,

69 in 1522, 80 in 1561 en 136 in 1568. De vraag naar muzikanten was zo groot dat ze zelfs

vergoed werd om in Dendermonde te komen wonen: “Betaelt ae Anthonis Van Kincom

schalmeyere om dat hi in de stadt sou comen woonen” 335

332 J. Broeckaert, ‘De oudste Stadsrekening van Dendermonde (1377-1378), gevolgd door die over 1392-1393’. In: G, O.K.D. gedenkschriften, 2de reeks, deel XIII., 3e/4e afl., 1910, p. 220

. Ze werden gelokt uit alle uithoeken

333 Bijvoorbeeld ARA SR nr. 37978, 1393-1394, f° 20v.: “Item so waren gesonden ten ommeghanghen ende processie tsoner Vrouwe van Lebbeke in september ter eere van gode ende onser Vrouwe IIIJ gesellen met toortssen die omme draghende van der poort weghe der af hemlieden betaelt XI d. gr. “ 334 ARA SR nr. 37978, 1393-1394, f° 20 r. 335 Leo Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”p. 40, J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 20

Pagina | 106

van het Graafschap Vlaanderen en daarbuiten. Delegaties uit Gent, Brussel, Antwerpen,

Mechelen en Stekene werden door het stadsbestuur uitgenodigd deel te nemen, maar er waren

nog andere groepen die uit eigen beweging naar Dendermonde kwamen336

De instrumenten van de muzikanten en ook de vier stadskaarsen werden versierd met

vaandels waarop het stadswapen van Dendermonde was afgebeeld. De dragers van de

stadstoortsen werden ook voorzien van handschoenen afgewerkt in de Dendermondse

stadskleuren; rood en wit

.

337

.

336 Leo Pée, art. cit. p. 40 337Leo Pée, art. cit. p. 40

231 224

716

456

279

689

544

915 804

644

1264

1204

1270

1155

63 d 0

d 200

d 400

d 600

d 800

d 1.000

d 1.200

d 1.400

1398

- 13

99

1410

1421

- 14

22

1429

- 14

30

1442

- 14

43

1453

- 14

54

1464

- 14

65

1475

- 14

76

1486

- 14

87

1497

- 14

98

1505

- 15

06

1519

- 15

20

1530

- 15

31

1541

- 15

42

1552

- 15

53

1563

- 15

64

1574

- 15

75

1585

- 15

86

Evolutie: Totale uitgaven Muziekanten

Pagina | 107

3.2 Religieuze en profane elementen

Naast de muziekgroepen zien we nog drie grote groepen steeds wederkeren in de

stadsrekeningen: de schuttersgilden, de rederijkerskamers en de Dendermondse begijnen.

Hieronder werpen we een blik op de deelnemers en op andere elementen die in de processie

voorkwamen.

3.2.1 Dendermondse begijnen

De “Dendermondse begijnen” vinden we pas in de stadsrekening van 1393-1394 terug. Het

valt niet te achterhalen of ze voorheen ook deelnamen aan de processie en de ommegang. Zeker

is dat ze vanaf dan een jaarlijks wederkerend fenomeen worden. In 1393 treffen we de post:

“Item gheshynct den beghinen van der beghynhove, mids dat zy in de vorscrevene processie

ommegheinghen ende den ommeghance holpen vercieren […] 338”. Wellicht versierden ze de

processie enkel en alleen door een collectieve aanwezigheid in religieuze klederdracht. In de

andere rekeningen worden zij steeds vermeld als: “ omme dat zy gaen met state in processie339”

of “ dat zy met state van heure convente ghegaen heeft inde processie ten ommeganghe ende

dedicatie vander kercken 340”. Op het einde van de veertiende eeuw kregen ze nog vier stopen

wijn voor hun deelname, maar later valt het op dat de begijnen steeds het vaste bedrag van 3 s.

gr. kregen voor hun bewezen diensten341. Hun aanwezigheid in de processie kan misschien

verklaard worden doordat de begijnen en de cisterciënzerinnen een toonaangevende rol

hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de viering van het Heilige Sacrament tijdens de

misviering. Ondanks ze geen hand hadden in de voorschriften over de viering van het Heilig

Sacrament, stonden de voornaamste pioniers wel open tegenover de begijnbeweging en zullen

zo dus wel een invloed hebben gehad op de invoering van het Sacramentsfeest.342

338 L. Pée art. cit. P. 27

Sommige

jaren kregen ze het gezelschap van de abdissen van het Zwijveke en van de Cisterciënzerorde

en Ter Roosen in Waasmunster. Uiteraard werden ook mannelijke geestelijken uitgenodigd

voor de processie. In het begin werden alle omliggende abdijen aangeschreven: de abdijen van

Sint Baafs en Sint Pieters van Gent, de Benedictijnen van Affligem, de Cisterciënzers van

339 L. Pée art. Cit. p. 27 ARA 38099, f°42 r en 38127 65 340 ARA, RK, nr. 38127 f. 65v 341 L. Pée art. cit. p. 27 342 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. , Leuven, Uitgeverij Peeters 1992, pp. 125-126

Pagina | 108

Boudelo, Geraardsbergen, Ninove, Dielegem en Grimbergen343

. Toch hebben we opgemerkt dat

hun deelnamen in de zestiende eeuw sterk verminderen. De wettelijke gezagdragers kregen in

de loop van de zestiende eeuw een prominentere rol toebedeeld.

3.2.2 Schuttersgilden

De schuttersgilden hadden een vooraanstaande positie in de processie en de ommegang.

In de eerste plaats treffen we de oudste schuttersgilde van Dendermonde aan: de Sint-Jorisgilde

van de voet- of kruisboog. Daar er veel bronnen in verband met de schuttersgilden verloren zijn

gegaan, valt het niet meer te achterhalen wanneer ze werd opgericht. Aimée Stroobants

vermoedt wel dat hun oorsprong terug gaat tot de eerste helft van de veertiende eeuw. In 1377

worden ze voor het eerst vermeld. Daarin wordt melding gemaakt van de deelname van de

gilde aan de processie van Onze-Lieve-Vrouw te Lebbeke. Stroobants meent dat het om een

oude traditie gaat omdat er weinig aandacht aan wordt besteed. De eerste taak van de Sint-

Jorisgilde bestond uiteraard uit een militaire opdracht. Ze stond in voor de verdediging van de

Dendermondse bevolking en verleende hun diensten aan de Heer bij militaire campagnes344.

Wellicht hadden ze in de veertiende eeuw al een privilege ontvangen maar het originele is

waarschijnlijk verloren gegaan. Daardoor werd het privilegie in 1451 opnieuw bevestigd door

Filips de Goede 345. We komen te weten in de stadsrekening van 1414 dat de gilde een eigen

banier meedroeg waarin het rode kruis en de voetbogen waren verwerkt346

343 L. Pée, art. Cit. p. 23

. Op de dag van de

kerkwijding wachtte de Sint-Jorisgilde hun collega’s van Lebbeke op aan de Brusselse poort om

van daaruit samen naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk te vertrekken voor de start van de

processie. De Sint-Jorisgilde van Lebbeke had de eer om het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van

Troost rond te dragen in de processie. Omgekeerd liepen de Dendermondse kruisboogschutters

mee in de processie van Lebbeke op 8 september ter ere van O.L.V.- Geboorte. Daar genoten zij

hetzelfde voorrecht dat de kruisbooggilde van Lebbeke genoot in Dendermonde; ze mochten

344 A. Stroobants, K. Bosteels, Schieten naar schijf en wip : De Dendermondse schuttersverenigingen : [Tentoonstelling], Dendermonde : Stadsbestuur, 1997, p. 22 345 A. De Vlaminck, Analyse sommaire des registres aux priviliges de la ville de Termonde. Termonde, Du Caju, 1876, Deuxieme registre, Zwartenboek, p. 15 346 L. Pée, art. cit. p. 28, ARA, SR, 1414 : “ Item betaelt Gilijse den Mol den scildere van den roeden vaesschen van olieverwen in der poort banieren ende wimpelen te makene ende in St-Jorijs banieren troede cruuse ende boghen, in al VI s. IId. Gr.”

Pagina | 109

het Vrouwenbeeld dragen347. Het was een sterke wederzijdse traditie die alleen onderbroken

werd wanneer externe omstandigheden het niet toelieten348

In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstond er een nieuwe schuttersgilde. Bij onze

steekproef werden ze vermeld als: “den hantboghe scutteren

.

349” , “ghesellen vanden hantboghe

schutteren350” en “ghulden vander hantboghe351”. Onder de lokale auteurs is er een beetje

verwarring over welke gilde het hier betreft. A. De Vlaminck beweert dat het de Sint-

Sebastiaansgilde is, maar Leo Pée benadrukt dat het hier ook kan gaan over de veel oudere Sint-

Gillisgilde. Beide gilden waren naast elkaar actief en hadden dezelfde plichten in de processie.

In 1542 liet Karel V beide gilden samensmelten onder de benaming van Sint-Sebastiaansgilde,

maar de Sint-Gilisgilde ging hiermee niet akkoord en verzocht de keizer dat ze ten minste hun

oorspronkelijke patroonheilige mochten behouden. In 1546 gaf Karel V toe en kreeg de gilde

een gezamenlijke aanroeping met beide patroonheiligen352

Tot slot doken in de loop van zestiende eeuw, namelijk in het rekenjaar 1562, de

busschieters van de Sint-Andriesgilde op in de ommegang

.

353. De gilde werd al in 1521 opgericht

en nam als patroonheilige de Heilige Andreas. Drie jaar later werd hun vereniging door keizer

Karel V bekrachtigd 354

.

3.2.3 Rederijkerskamers

Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw zien we een verandering optreden in de

processies en ommegangen. We kunnen die verandering deels verklaren door de opkomst van

de toneelspelen en tableau vivants. Zij waren het gevolg van nieuwe instellingen, namelijk de

347 L. Pée art. cit. p. 28 en A. Stroobants, K. Bosteels, Schieten naar schijf en wip : De Dendermondse schuttersverenigingen : [Tentoonstelling], Dendermonde : Stadsbestuur, 1997, p. 24 en De Vlaminck 348 Leo pee p. 28 en Jozef Dauwe de kruisboogschuutters van st Joris lebbeke pp. 16-17 349 ARA, RK, SR , nr. 37989, SR1410 350 ARA, RK, SR , nr. 37999, SR 1421-1422 351 ARA, RK, SR , nr. 38020, 1452-1453 352 A. Stroobants, Schieten naar schijf en wip pp. 31-35 en L. Pée art. cit. p. 37, 353 ARA, RK, nr 38105, SR 1562-1563 f°88 v: “ Tot hulpe van een nyeuv vandelinck dwelck zy groot gebreck hadden omme te verchieren den ommeganck ende te observeren de eere vanden stede, zes ponden grooten,[…]” 354 A. De Vlaminck, Analyse sommaire des registres aux priviliges de la ville de Termonde. Termonde, Du Caju, 1876, Deuxieme registre, Zwartenboek, p. 17

Pagina | 110

rederijkerskamers. De verandering had verder ook nog te maken met de nadrukkelijke

aanwezigheid van een groot aantal muzikanten (zie boven) 355

Er waren drie rederijkerskamers in Dendermonde. De eerste rederijkerskamer in

Dendermonde was de kamer van de Leeuwerik of Leeuwerck , die ontwikkelde zich uit het

gezelschap van de Dijkpoort

.

356. Leo Pée schrijft dat de “gesellen van der poort”, die in eerdere

rekeningen aan bod komen, te vereenzelvigen valt met de latere kamer van de Leeuwerck.

Vanaf 1445 worden ze officieel herkend door de stad. In de ommegang voerden de kamers

allerlei godsdienstige en allegorische taferelen op. Ze stonden vooral gekend voor hun

uitvoering van de passie van Christus357. Deze werd gebracht tijdens de processie of op een

podium. 358

De tweede vereniging was de Sint-Anthoniusgilde. De groep evolueerde uit een

amateurgezelschap van schermers uit de wijk het Keizerrijk. Ze werden zo genoemd daar ze

jaarlijks in de ommegang het Spel van Anthonius opvoerden. Vanaf 1467 namen ze deel aan de

Dendermondse processie. Daarin beeldden ze het leven van de stedelijke patroonheilige Heilige

Catherina uit. De tableaux vivants vonden plaats in groep in de ommegang, op een praalwagen

of op een houten slede. In 1478 verdwijnt de Sint-Anthoniusgilde in de bronnen. Wellicht werd

ze omgevormd of opgeslorpt door de rederijkerskamer van de Rosiers. Ze verkoos Sint-Michiels

als patroonheilige. Verder had de kamer ook een speciale verering voor de Heilige Dorethea,

wiens legende een geliefd thema werd in de processie

Tot slot was er de rederijkerskamer van de Distelieren. Ze werd gesticht in 1489 en was

bijgevolg de jongste kamer. Haar beschermheilige was Sint-Rochus, waardoor ze vaak als de

“ghesellen van Sente Rochus”359 wordt vermeld in de stadsrekeningen. Hun meest succesvolle

tafereel was de Hellewagen met de begeleidende duivels360. Na de processie speelden de

rederijkerskamers een mysteriespel op de Grote Markt van Dendermonde 361

355 L. Pée art. cit., p. 40

. Voor alle

356 DE VLAMINCK (A.)(1868). “De oude rederijkerskamers van Dendermonde”. In: GOKD, II, 1, 1976, p. 64 357 Bijvoorbeeld in de ARA, SR 1541-1542 : “Betaelt de ghesellen vanden Leeuwercken vande passie te spelene inden ommeghanck x s. gr.” 358 L. Pée art. cit. p. 42 359ARA, RK , SR nr. 1493-1494: “betaelt den ghesellen van sqente rochus, die de personnaigen van den duvels dit jaer ghevoert hebben in den ommeganc. De Vlaminck! Zie ook Léo Pee 360 SARA, RK, SR, 1493-1494: “betaelt den ghesellen van sqente rochus, die de personnaigen van den duvels dit jaer ghevoert hebben in den ommeganc. 361 L. Pee art. cit. p. 44

Pagina | 111

onderwerpen die de rederijkerskamers opvoerden in de processie, verwijzen we graag naar de

lijst, die als bijlage 3 is toegevoegd362

Zoals Anne-Laure Van Bruaene vermeldt, profileerden de gezelschappen in Dendermonde

zich vroeg in allerlei competities in Vlaanderen en Brabant. In Dendermonde traden ook

uitheemse rederijkerskamers op. Zo zouden de “ghesellen van den Pellecaen ofte Rethorike van

Hulst” in 1466 in Dendermonde gespeeld hebben

.

363

Toch waren de schuttersgilden en de rederijkerskamers niet de enige groepen die aan de

ommegang deelnamen. Zo was er bijvoorbeeld in het begin van de vijftiende eeuw het

broederschap van de Sint-Jacobsgilde. De lieden droegen de pelgrimsstaf met zich mee in de

ommegang. Aan het begin van de zestiende eeuw ontstond er een nieuwe broederschap,

namelijk de Broederschap van Sint-Pieter en Sint-Paulus. In de ommegang gingen ze gekleed als

Romeinen. Tot slot was er ook de groep van Dikkelvenne die naar Dendermonde afzakte voor

de relieken van H. Hilduardus en H. Christiana. In het eerste deel van de thesis hebben we reeds

de legende van deze heiligen uit de doeken gedaan. De afgevaardigden van Dikkelvenne

maakten elk jaar de reis naar Dendermonde om deel uit te maken van de processie en om een

offer te brengen aan de heiligen. Dit was zo afgesproken in het jaar 1519 in ruil voor kleine

stukjes van de relikwieën

.

364

We sluiten af met nog enkele opvallende profane elementen die in de ommegang vervat zaten.

Een opvallende groep zijn “de ghesellen van de Jeuderie of Juden”. Het waren lieden die Joden

speelden in de ommegang. In de laatmiddeleeuwse periode was de perceptie van de Joden erg

negatief. Ze werden afgebeeld als een volk dat Jezus verafschuwde en hem kwaad hadden

berokkend

.

365. Dus waarschijnlijk zijn ze ook in deze context aanwezig in de processie. Verder

was er in de tweede helft van de vijftiende eeuw ook een groep ‘maagden’. Leo Pée meldt dat

het mogelijks de communicanten van dat jaar waren of misschien al een vroege referentie naar

Ursula en haar 11.000 maagden366

362 Tabel Bijlage 1

.

363 A. L. Van Bruaene, Om beters wille., p.39 364 SR, 1574-1575, F36: “Betealt den lieden van Dickelvenne die alhier ghecommen zyn jaerlix haerlieden offerande doenen aen St. Hildewardt twee kannen wijns naer doude costumen III s. VI d. gr.” en Leo Pée p. 47 365 Jean Stengers, Les Juifs dans les Pays-Bas au Moyen Age, pp. 53-54 366L Pée art. cit. p. 38 en ARA, Stadsrekening, nr. 38020, f. 37v.: ”Betaelt den maechden die in den ommeganc ghinghen: XII gr.“

Pagina | 112

Uiteraard botsen we hier op het beroemde Ros Beiaard (1463-1464) en de legende van de

Vier Heemskinderen (1460). Verder rekent Leo Pée de draak van Sint Joris (1457), de

huppelpaardjes (1466), een reus (1468) en een klein reusje (1547), de Hellewagen met duivels

(1494) en tot slot twee kemels en een olifant- in de meeste rekeningen gewoon drie kemels

(1540) tot de profane elementen in de ommegang tussen 1450 en 1568. Hij waarschuwt ons

wel door te melden dat de draak van Sint Joris en de Hellewagen ook in hun religieuze context

moet gezien worden. Verder stelt hij zich ook de vraag of de kemels niet beter in de context van

de Drie koningen moet bestudeerd worden of met de stal van Bethlehem 367

.

3.3 Route

Aan het begin van deze thesis hebben we onze doelen voor deze verhandeling opgesomd.

Één daarvan was de reconstructie van de processieroute. Toch kwamen we snel tot de conclusie

dat het een onbegonnen zaak was. Bijgevolg trokken we naar de huidige stadsarchivaris Aimée

Stroobants om de problematiek te bespreken, maar eerst terug naar de bronnen.

De rekeningen hebben wel enkele Dendermondse plekjes aangeduid waar langs de

processie zou gelopen hebben. Zo meldt de vroegste rekening dat de processie langs de

Mechelse en Brusselse poort zou leiden, daarom kregen ze een grondige kuisbeurt. Verder is er

ook sprake van de Greffeningen368. Dit is een wijk in Dendermonde die vandaag de dag verwijst

naar het Sas369

367 L. Pée art. cit. p. 63

. In de middeleeuwen was het echter de straat die leidde naar de beestenmarkt.

Verder was ook het klooster van Zwijveke daar gevestigd sinds het begin van de 13e eeuw.

Daarnaast zou er ook een windmolen gevestigd zijn. Aan de start van ons tijdvak was de wijk,

die helemaal reikte tot aan de Steenpoort, een dichtbevolkt gebied maar door de vele oorlogen

368 ARA, Stadsrekening, nr. 37973,1377-1378 f. 21 v.: “ Item ghegheven Goessine van den Herdwinkle ende zinen hulpenen vande weghen buten Bruessel poorten, ende buten Greffeninghe te slechtene ende te bereedene over grachte ende over sloote daer de processien liden zoude: III s. VI d. gr.” en ARA, Stadsrekening, nr. 38005 1429-1430, f. 62 v.: “Janne Rubuf betaelt van den weghe te slechtene uuyt der Melchelse poort die weder te vermakene als de processie lieden: XII d.gr..” 369 L.. Bruynincx. Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 34

Pagina | 113

verdwenen de huizen. Aan het begin van de 18e eeuw trof men er bijna geen gebouwen meer

aan370

Andere aanwijzingen die verwijzen naar de stedelijke ruimte zijn gegevens over versiering

en onderhoud. Zo werden bestuurlijke instellingen tijdens de processie versierd. De vloer van

het Schepenhuis werd bezaaid met bloemen en ander strooisel

.

371. Verder werden ook de

stadskannen geschuurd en schoongemaakt met het oog op wijnbedeling tijdens de feestdag372

Aan de hand van deze elementen zijn we samen met de stadsarchivaris beginnen

brainstormen. Hij kon het zich niet inbeelden dat de processie langs de Greffingen zou lopen

daar dit een smal en vuil straatje was. Hij gelooft eerder dat de processie in de buurt van de

Grote markt bleef en eventueel langs de Sint-Gillisstraat de Brusselse poort aandeed. Doch laat

deze theorie de Mechelse poort links liggen.

.

Overigens is ook de traditie van het mysteriespel op de Grote Markt na de processie een

aanwijzing. Uiteraard weten we ook dat de Onze- Lieve-Vrouwkerk het start- en eindpunt was

van de processie.

Onze persoonlijke hypothese gaat als volgt; de processie startte in het religieuze hart van de

stad meer bepaald in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, ging daarna ofwel langs de Savaanstraat of

langs de Grote Markt naar de Koornaard. Om zo richting de stadspoorten te gaan. Via de

Torrestraat ging de processie dan naar de Mechelse poort, waarna ze langs de stadsomwalling

naar de Brusselse poort liep. Via de Sint- Gillisstraat kon de processie dan op zijn stappen

terugkeren naar de kerk. Na de processie eindigde het ritueel tenslotte op de Grote Markt om

naar het mysteriespel te kijken.

In onze persoonlijke hypothese worden de Brusselse en de Mechelse poort wel

opgenomen in de processie. We geloven dat ze belangrijke stedelijke elementen waren in de

processie daar ze toch een hoge symbolische waarde hadden. Die symboliek was waarschijnlijk

nog versterkt na de Gentse oorlog. Beide poorten werden namelijk verwoest en terug

opgebouwd met Gentse fondsen. Ze werden tekens van stedelijke identiteit. Verder hebben we

370 A. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen, V II, P. 141 371 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 22 r: “ Item vande stroyssele ghestroit up scepenen camere up den dach van der dedicacien[…]” 372ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 22 r: “ Item vande der poort kannen te schuerene ende schoone te makene teghen den dach van der feeste […]”

Pagina | 114

de Savaanstraat373 erbij betrokken daar vele voorname personen wonen. Zo troffen we daar

enkele stenen aan en het wevershuis. Toch een heel belangrijke ambacht in de stad, daar ze van

de textielindustrie leefden. Daarnaast ligt op de hoek van de Savaanstraat de Greffeningenwijk

dus op die manier wordt die ook aan de route toegevoegd. De Koornaard374

representeerde het

commerciële hart van de stad. Daarom mocht daar ook niet aan voorbij gegaan worden. Verder

liep de processie dan ook langs het nieuwe en oude Begijnhof. Daar de begijnen sinds jaar en

dag deel uitmaakten van de processie lijkt dit ons ook een logische keuze. Uiteraard is dit maar

een hypothese. Doch lijkt ze te passen in ons theoretisch discours en lijkt het een bevestiging

van de Dendermondse stedelijke waarden.

373 A. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde, p. 132-135 374 Ibid. p. 158

Pagina | 115

Algemeen Besluit

De opzet van deze thesis was een kritische analyse over de processiecultuur in

Dendermonde tijdens de overgang van de late middeleeuwen naar de Vroeg Moderne Tijd.

Hierbij hadden we vooral aandacht voor het voorkomen van de processies, hun evolutie in hun

historische context en ten opzichte van andere processies uit de Zuidelijke Nederlanden.

Verder lag de focus ook op een bredere theoretische omkadering waarin de Dendermondse

processie konden worden geplaatst. Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van de

Dendermondse stadsrekeningen (1377-1587) en de kerkrekeningen (1560-1601).

In het eerste deel wordt Dendermonde gekaderd volgens alle domeinen van de

geschiedenis. Dit is noodzakelijk om de latere evoluties in de processies te begrijpen en te

herkennen. Het tweede deel is een uiteenzetting van de gebruikte bronnen en methodieken

waarop ons onderzoek steunt. Opnieuw een belangrijk onderdeel daar we kennismaken met de

complexe structuur van de stads- en kerkrekeningen. Vervolgens kwam er zeer uitgebreid

theoretisch luik aan te pas om de ware aard van de processiecultuur in de Zuidelijke

Nederlanden bloot te leggen. Het vierde onderdeel bestaat uit een literatuurstudie om tot slot te

eindigen met een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de Dendermondse processies.

Naast de analyse van de Dendermondse processiecultuur, is het theoretische luik een

van de belangrijkste element van in deze thesis. Ons doel bestond erin op zoek te gaan naar een

algemene kenmerken van de processiecultuur in de Zuidelijke Nederlanden. Bijgevolg vonden

we goed om de wortels van de ritueelstudie te bestuderen, aangezien die ritueelstudie aan de

grond ligt van alle vernieuwingen in het historische rituele discours. Het was daarbij van groot

belang te erkennen dat we hier te maken hebben met een vorm van historische antropologie.

Aan de hand van antropologische ideeën , zoals de thick description van Clifford Geertz gaan wij

onze bronnen benaderen. Hoofdzakelijk wou Geertz erop wijzen dat alles een context heeft.

Niets staat los van zijn omgeving en iedereen wordt er constant door beïnvloed. Naast de

banden met de antropologie, leren we ook op welke manier processies bestudeerd werden de

afgelopen vijftig jaar. Eerst en vooral zien we dat er een tweedeling ontstaat tussen processies

enerzijds en plechtige intreden anderzijds. Het grootste verschil tussen beide is de rol van de

vorst. Zo speelt hij in de plechtige intreden de hoofdrol. Iets wat de ceremoniële Bourgondische

Pagina | 116

hertogen wel wisten te smaken. Hierdoor evolueerde de plechtige intreden na verloop van tijd

tot een propagandistisch instrument. Al die pracht en praal was de ultieme manier om de massa

te verblinden en een vals gevoel van politieke eenheid te laten opwekken. De processies op hun

beurt waren symbolisch geladen evenementen waaruit communitas en stedelijke identiteit uit

voort vloeide. Een laatste aspect was het belang van de stedelijke ruimte tijdens de uitvoering

van die publieke spektakels. We moesten eerst en vooral de ruimte gaan bepalen. Bij de

processies hebben we uiteraard te maken met een rituele ruimte. Een stedelijke ruimte die

beladen is met symbolische waarde die ontstaat door de opvoering van rituele acties.

Dankzij de theoretische omkadering kunnen we nu met een kritisch oog de

Dendermondse processies benaderen. We probeerden op zoek te gaan naar herkenbare

fenomenen door middel van een interstedelijke vergelijking en een uitgebreide literatuurstudie.

Toch kregen we af te rekenen met een probleem, namelijk een gebrek aan bronnen. Op het

eerste zicht is dit een raar besluit aangezien we een uitgebreide reeks stadsrekeningen en zelfs

kerkrekeningen tot onze beschikking hadden. Toch ontbreekt hier een sociale kijk op de zaak,

meer bepaald een acuut tekort aan narratieve bronnen. Een tweede probleem heeft ook met het

gebrek aan bronnen te maken. Het bombardement van 1914 te Dendermonde heeft er jammer

genoeg voor gezorgd dat het rijke Dendermondse archief in vlammen is opgegaan, waardoor

lokale auteurs steeds uit het zelfde vijvertje vissen. Hierdoor is het bijna een onmogelijke

opdracht geworden om nieuwe inzichten te vinden. We hebben dit toch proberen te doen aan

de hand van een kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Tot slot hebben we ons gewaagd aan de

problematiek van de route die de processie onderging in de stad. Op basis van ons theoretische

achtergrond is nu een hypothese ontstaan, die een mogelijk antwoord bied op het vraagstuk.

Pagina | 117

Bibliografie

Primaire bronnen

Brussel, Algemeen Rijksarchief

Rekenkamer, 37973-38295: stadsrekeningen van 1377 tot 1798

Dendermonde, Stadsarchief, Archief van de O.-L.-Vrouwecollegiale

Kerkrekeningen 1560-1601

Verhalende bronnen

BLOMME (A.), « Chroniques des Termonde. » In : G.OK.D. II, deel 4( 1892-1893), pp. 1-96, 113-208, 286-428

BROECKAERT (J.), “Dendermondiana, IX, Processie ter gelegenheid der geboorte van eenen koninklijken prins.” In: GOKD, II, deel 5, pp. 211-212

DE ROOVERE (A.). Dits die excellente Cronike van Vlaenderen beghinnende van liederick Buc den eersten Forestier tot den laetsten, die door haer vrome feyten, namaels Graven van Vlaendren ghemaect worden, achtervolghende die rechte afcomste der voors graven, tot desen onsen doorluchtichsten hoochgheboren Keyser Karolo, gheprent tAntwerpen, Willem Vorsterman, 1531, 300 folio‟s GOOSSENS (L). , ‘Mislukte Gentse overval op Dendermonde, of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.’ In: GODK , Vierde reeks, deel 25, (2006), p.193

MAESTERTIUS (J.) , Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius: anastatische herdruk naar de editie Leiden 1646 aangevuld met de tekeningen uit het Hultemexemplaar/ heruitgegeven en toegelicht door Jozef Dauwe. Dendermonde, Koninklijke Bibliotheek, 1994,

Pagina | 118

Uitgegeven bronnen

ASHLEY (K.) & HÜSKEN (W.) eds. Moving Subjects: processional performance in the Middle Ages

and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, 257 p.

ARNADE (P.). “ City, state and public ritual in the Late- Medieval Burgundian Netherlands. “

In: Comparative Studies in Society and History, Vol. 39, Nr. 2 (1997), p. 300-318

ARNADE (P.). Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent.

London/Ithaca (NY), Cornell university press, 1996, XIII, p. 298

ARNADE (P.). “Crowds, banners, and the marketplace: symbols of defiance and defeat during

the Ghent War of 1452-1453”. In: Journal of Medieval and Renaissance Studies, Vol. 24, Nr. 3

(1994), p. 471-497

ARNADE (P. ) , Beggars, iconoclasts, and civic patriots : the political culture of the Dutch Revolt ,

Ithaca (N.Y.) : Cornell university press, 2008, 352

BELL (C.). Ritual theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, 270 p.

BLOCKMANS (W.). « Le dialogue imaginaire entre princes et sujets: les joyeuses entrées en

Brabant en 1494 et 1496. » In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes

(XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, pp. 37-53

BLOCKMANS (W.). Eeuwen des onderscheids : een geschiedenis van middeleeuws Europa.

Amsterdam, Prometheus, 2002. 476 p.

BLOCKMANS, (W.P). & DONCKERS (E.). ”Self-Representation of Court and City in Flanders and

Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, in: W.P. Blockmans en A. Janse

(eds.), Showing Status: Representations of Social Positions in the Late Middle Ages. Turnhout,

Brepols, 1999, pp. 81-111.

BLOKCKMANS (W.P) & PREVENIER (W.). Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse

samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998,

414 p.

BOONE (M.) “Urban Space and Political Conflict in Late Medieval Flanders.” In: Journal of

Interdisciplinary History, Vol. 32, No. 4, The Productivity of Urban Spacein Northern Europe

(Spring, 2002), pp. 621-640

Pagina | 119

BOONE (M) “De Sint-Lievensbedevaart: bouwsteen van de stedelijke identiteit van Gent (late

middeleeuwen en vroege 16de eeuw)” In: Handelingen der maatschappij voor geschiedenis

en oudheidkunde te Gent. 2007, p. 105-122

BOONE (M.). Inleiding tot de locale geschiedenis van de 12e -18e eeuw. Gent, Mens en cultuur,

2004, 290 p.

BOONE (M) EN LECUPPRE-DESJARDIN (E.), « Grains de blé, grains du chapelet. Economie et

dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age », in : L. Nys, D. Van Wijnsberghe

(éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l’Escaut à l’époque de Robert

Campin (vers 1375-1445). Actes du colloque international organisé par l’Université de

Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L’Institut royal du Patrimoine artistique, et

l’association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars,1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-

Tournai, 2007, p.193-204

BOVYN (M.) , “De rechtspleging in het Land van Dendermonde.” In: GOKD, 4e reeks, deel 4, Jaarboek 1978-1979, pp. 43-65

BROWN (A.). “ Bruges and the Burgundian ‘Theatre-state”: Charles the Bold and Our Lady of

the Snow.” In: History, Vol. 84, Nr. 276 (1999), pp. 573-589

BROWN (A.). “Civic ritual: Bruges and the count of Flanders in the later Middle Ages.” In:

English Historical Review, Vol. 112, Nr. 44 (1997), pp. 277-299

BRUYNINCX (L.). Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en

Roose, 1965, 419 p.

BUC (PH.). “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.” In: GOETZ (H.), Die

Aktualität des Mittelalters. Bochum, Winkler, 2000, pp. 255-272

BUC (PH.). The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory.

Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, 272 p.

BUC (PH.). “The monsters and the critics: a ritual reply.” In: Early Medieval Europe, Blackwell

Publishing 2007, 15 (4), pp. 441-452

BUC (PH.). “Ritual and interpretation: the early medieval case.” In: Early Medieval Europe,

2000, 9 (2), pp. 184-210

BURKE (P.). What is cultural history? Cambridge, Polity Press, 2008 (2e druk), 179 p.

Pagina | 120

BUSSELS (S.) & VAN OOSTVELDT (B.). “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten

in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 115

(2002), pp. 166-180

CASPERS (C.M.A.). De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentdag in de

Nederlanden tijdens de late middeleeuwen, Leuven, Peeters, 1992, 320 p

CAUCHIES (J.M.). « La signification Politique des entrées princières dans les Pays-Bas:

Maximilien D’Autriche et Philippe Le Beau ». In : Publication du Centre européen d'études

bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, pp. 19-35.

CLARK (P.). European cities and towns: 400-2000, New York (N.Y.), Oxford university press,

2009, 412 p.

DAMBROISE (C.) en JORGE (A.M.). “La procession, miroir des mentalities.” In: DUMOULIN

(C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse,

urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise

Cathédrale de Tournai, 1992, 127 p. DAUWE (J.). De kruisboogschutters van St.-Joris te

Lebbeke (1377-1796) : bijdrage tot de studie van de schuttersgilden in Oost-Vlaanderen. Gent:

Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundige, 1983, 185 p.

DAMBRUYNE (J.). Mensen en Centen: het 16de eeuwse Gent in demografische en economische perspectief, Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2001, 446 p.

DARNTON (R.). The great cat massacre and other episodes in French cultural history, New

York, Basic Books, 1984, 284 p.

DEHANENS (E.). Dendermonde. Gent : Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad van Oost-

Vlaanderen, 1961, p. 255

DE VLAMINCK (A.). Inventaire des archives de la ville de Termonde. Termonde : Ducaju fils,

1866, 122 p.

DE VLAMINCK (A.)(1868). “Les Ancien chambre de rethorique”. In: GOKD, II, 1, 1976, PP. 45-49

DE VLAMINCK (A.). Cartulaire de la ville de Termonde. Gand : Annoot-Braeckman, 1877, 188 p.

DELIGNE (C.) en BILLEN (C.). Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et

territoires urbains (Moyen Âge-16e siècle), Turnhout, Brepols, 2007, 297 p.

Pagina | 121

DUMOULIN (C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité

réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de

l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, 127 p.

GEERTZ (C.). Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, 295 p.

GEERTZ (C.). The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX,

470 p.

HAEMERS (J.). De Gentse opstand 1449-1453, Kortrijk, UGA, 2004, 503 p.

HAEMERS (J.). “A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts”, in:

LECUPPRE-DESJARDIN (E.), VAN BRUAENE (A.-L.). Emotions in the heart of the city (14th-

16th century), Turnhout, Brepols, 2005, 298 p.

HAEMERS (J.) en LECUPPRE-DESJARDIN (E.). “Conquérir et reconquérir l‟espace urbain; Le

triomphe de la collectivité sur l‟individu dans le cadre de la révolte brugeoise de 1488.” In:

DELIGNE (C.) en BILLEN (C.). Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et

territoires urbains (Moyen Âge-19e siècle), Turnhout, Brepols, 2007, 297 p.

HANAWALT (B.) & REYERSON (K.). City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis,

University of Minnesota press, 1994, XX, 331 p.

HINDLEY (A.). Drama and community : people and plays in medieval Europe. Turnhout,

Brepols, 1999, XI, 294 p.

HUIZINGA, (J.). Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der

veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Amsterdam, Olympus, 2004

(27e dr.), 534 p.

JAMES (M.). “ Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.” In: Past &

Present, Nr. 98 (1983), pp. 3-29

KERTZER (D.). Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, 235 p.

KNIGHT (A.E.). “Processional theatre and the rituals of social unity in Lille.” In: HINDLEY

(A.). Drama and Community: People and Plays in Medieval Europe, Turnhout, Brepols, 1999,

pp. 99-109

KOZIOL (G.).“ Review article: The dangers of polemic: Is ritual still an interesting topic of

historical study?.” In: Early Medieval Journal, Blackwell Publishing, (2002) XI (4), pp. 367-

388

Pagina | 122

KOZIOL (G.). Begging pardon and favor: ritual and political order in early medieval France,

New York, Cornell University Press, 1992, 459 p.

LECUPPRE-DESJARDIN (E.). La ville des cérémonies : essai sur la communication politique dans

les anciens Pays-Bas bourguignons. Turnhout, Brepols, 2004, XIX, 407 p.

LECUPPRE-DESJARDIN (E.). « Les lumières de la ville : recherche sur l’utilisation de la lumière

dans les cérémonies bourguignonnes (XIV-XVe siècle) » In : Revue historique, 301, (1999),

pp. 23-43

LINDENBAUM (S.). “Ceremony and Oligarchy: the London Midsummer Watch”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 171-188 Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25

MARKTSCHUKAT (J.) & PATZOLD (S.). Gechichtswissenschaft und Performative turn: Ritual,

Inszenierung und Performanz vom Mittelalter bis zur Neuzeit. Köln, Böhlau, 2003, 285 p.

MCRAE (G.). “Negara Ubud: The Theatre-state in Twenty-first-century Bali”, In: History and

Anthropology,Vol. 16, No. 4, December 2005, pp. 393–413

MCREE (B.). “The social meaning of Guild ceremony”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle

in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 189-207

MORREN (P.). Van Karel de Stoute tot Karel V (1477-1519), Antwerpen, Garant, 2004, 203 p.

MUIR (E.). Ritual in Early Modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1997,

291 p.

MEULEMANS (A.). “De Leuvense Rederijkerskamer”, In: Eigen schoon en de Brabander,

53(1970), pp. 87-111

NICHOLAS (D.). Town and Countryside: social, economic, and political tensions in fourteenth

century Flanders. Brugge : De Tempel, 1971, 373 p.

NICHOLAS (D.). “In the pit of the Burgundian Theater State: Urban Traditions and Princely

Ambitions in Ghent 1360-1420” In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe.

Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp.271-295.

Pagina | 123

PÉE (L.). “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane

elementen in de Dendermondse ommeganghen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige

kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1999), 18, pp. 7-154

PÉE (L.). “ De bevolkingsevolutie in het land van Dendermonde van 1469 tot 1620.” In:

Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, IV, 1975, pp.

129-159

PENNEMAN (TH.). “De Ros Beiaard-Ommegang te Dendermonde 1377-1789.” In: GODK, Reeks

IV, Deel 1, pp. 3-119

PHYTIAN-ADAMS (CH.). “Ceremony and the Citizen: The Ceremonial Year at Coventry, 1450–

1550.” In: Clark (P.) ed. Crisis and Order in English towns 1500-1700: Essays in Urban

History., London, Routledge & Kegan Paul, 1980, pp. 57-85

Prevenier W., « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » In:

Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XVIe siècle : colloque internationale .Brussel,

Pro Civitate, 1964, p. 138

PREVENIER (W.), BLOCKMANS (W.), De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen,

Mercatorfonds, 1983, 404 p.

RAMAKERS (B.A.M.). Spelen en figuren: toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen

middeleeuwen en Moderne tijd. Amsterdam : Amsterdam university press, 1996, 507 p.

RAO (U.). “Ritual als Performanz: Zur Charakterisierung eines Paradigmenwechsels..” In:

Zeitschrift für Religions- und Geistesgeschichte, Vol. 59, Nr. 4 (2007), pp. 351-370

RUBIN (M.). Corpus Christi: the eucharist in late medieval culture. Cambridge, Cambridge

university press, 1991, 432 p.

SOLY (H.). “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de

overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In:

Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-361

SPONSLER (C.). “The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval

Performances.” In: Theatre Journal, Vol. 44, No. 1 (Mar., 1992), pp. 15-29

STABEL (P). De kleine stad in Vlaanderen : bevolkingsdynamiek en economische functies van de

kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw). Brussel :

Paleis der Academiën, 1995, 320 p.

Pagina | 124

STABEL (P.) Dwarfs among giants: the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven

: Garant, 1997, p. 287

STAELENS (S.). De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en

het huis van Bourgondië (1384-1482). (Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent), 2005,

291 p. ( Promotor: J. Dumolyn)

THART (M.) & VAN DER HEIJDEN (M.). “Het geld van de stad. Recente historiografische trends in

het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden”, In: Tijdschrift voor Sociale en

Economische Geschiedenis, 3, 2006, pp. 3-35.

TOUSSAERT (J.). Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des laics; en flandre

maritime et au „West-Hoeck‟ aux XIVe, XVe et début du XVIe siècle, Parijs, Plon, 1963, 886 p.

TURNER (V.). The ritual process; structure and anti-structure, Londen, Routledge and Kegan Paul, 1969, 213 p. TWYCROSS (M.). “Worthy women of the old testament: the ambachtsvrouwen of the Leuven

ommegang.” In: STRIETMAN (E.), HAPPÉ (P.). Urban theatre in the Low Countries, 1400-

1625, Turnhout, Brepols, 2006, 317 p.

VAN ACKERE (V.). Gentse processies en het collectief gebruik van de publieke ruimte in de

periode 1477-1492. (Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling Gent) 2010, p. 199 (Promotor:

Prof. M. Boone)

VAN BRUANE (A-L.). Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke

Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, 376 p.

VAN SCHAFTINGEN (J.). “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-

1405 volgens de stadsrekeningen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het

land van Dendermonde, deel 4 (1998), 17, pp. 53-254

VAN UYTVEN (R.). Stadsfincanciën en stadsekonomie te Leuven; van de XIIe tot het einde der

XVIe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1961, 723 p.

VAN WERVEKE (H.). De Gentsche stadsfinanciën in de Middeleeuwen, Brussel, Hayez, 1934,

423 p.

ZIKA (C.). “Hosts, processions and pilgrimages: controlling the sacred in fifteenth-century

Germany”, In: Past and Present, 118(1988), pp. 25-64

Pagina | 125

Websites

Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 12. 04. 2012

Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden. In: < http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op 10 mei 2012, p.14

Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris archief van Onze- Lieve-Vrouwe Kerk, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012

Narrative sources. In: < http://www.narrative-sources.be/naso_detail_nl.php> geraadpleegd op 20 mei 2012