Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

56
Connecting people? Een kwalitatief onderzoek naar de inzet van communicatietechnologie bij eenzaamheidsbestrijding onder ouderen Lennard Walterbos s4385985 [email protected] 29 juni 2015 Masterscriptie Opleiding Communicatiewetenschap Radboud Universiteit Nijmegen Begeleider: Dr. Paul E. Ketelaar

Transcript of Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

Page 1: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

Connecting people?

Een kwalitatief onderzoek naar de inzet van communicatietechnologie bij

eenzaamheidsbestrijding onder ouderen

Lennard Walterbos

s4385985

[email protected]

29 juni 2015

Masterscriptie

Opleiding Communicatiewetenschap

Radboud Universiteit Nijmegen

Begeleider: Dr. Paul E. Ketelaar

Page 2: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

2

Abstract

Dit onderzoek poogt een antwoord te geven op de vraag op welke manier

communicatietechnologie zou kunnen worden ingezet bij de bestrijding van eenzaamheid

onder ouderen. Middels drie focusgroepen met 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar is voor het

eerst inzicht verkregen over de inzet van communicatietechnologie vanuit de belevingswereld

van de ouderen zelf. De belangrijkste bevinding is dat ouderen denken dat

communicatietechnologie de faciliteiten kan bieden voor 1) snel contact, 2) het opdoen van

nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe activiteiten en 4) het genereren van nieuwe

interesses. Daarnaast blijkt dat gebruiksgemak, nuttigheid, zelfvertrouwen, angst, privacy

concerns en de sociale omgeving voor ouderen een rol spelen bij de adoptie van

communicatietechnologie. Dit biedt zowel zorginstellingen als softwareontwikkelaars

belangrijke inzichten bij de keuze om communicatietechnologie in te zetten bij de bestrijding

van eenzaamheid.

Page 3: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

3

Voorwoord

Voor u ligt de definitieve versie van mijn masterscriptie. Ik ben enorm trots op het traject dat

ik de afgelopen zes maanden heb afgelegd om een maatschappelijk gezien waardevol

onderzoek te doen naar de inzet van communicatietechnologie bij de bestrijding van

eenzaamheid onder ouderen. Ik schrijf dit voorwoord terwijl ik op de bank zit met mijn

rechterbeen hoog op een stoel. Het is nu een paar weken geleden dat ik ben geopereerd aan de

voorste kruisband in mijn knie. Ik had deze ingreep al veel eerder kunnen laten doen, maar ik

besefte mij dat dit het onderzoek er niet gemakkelijker op zou maken. Op krukken de

focusgroepen leiden en alles delegeren naar mijn compagnon Sjors Groeneveld (over wie later

meer) zag ik niet zitten. Ik koos ervoor de operatie tijdens de analyse te laten doen. Ik ben dan

ook enorm blij en ook opgelucht dat mijn scriptie geenszins heeft geleden onder mijn blessure

en dat ik het ingebonden boekwerk straks alweer op de fiets kan gaan inleveren.

Om eerlijk te zijn had ik voor het schrijven van deze scriptie nog niet zo vaak

stilgestaan bij de combinatie ouderen en technologie. Mijn gedachten bij een Ipad of

smartphone gaan meteen naar de jongste gebruikers, maar niet naar je opa of oma. Des te

uitdagender vond ik het dan ook dat mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar mij in contact bracht

met Sjors Groeneveld. Sjors had zojuist zijn baan opgezegd om zich volledig te storten op de

ontwikkeling van een app voor ouderen. Eentje die ouderen moest helpen zo lang mogelijk

zelfstandig te kunnen blijven. Sjors’ idee greep me meteen beet. Het gevoel een steentje te

kunnen bijdragen aan een groot maatschappelijk probleem was voor mij een mooie motivatie

me te storten op een onderzoek met senioren.

Dit onderzoek was uiteraard niet tot stand gekomen zonder de bijdrage van een aantal

zeer waardevolle personen. Ten eerste wil ik mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar bedanken.

Ondanks zijn volle agenda, is Paul gedurende het hele traject enorm betrokken geweest bij

mijn project en heeft hij veel tijd vrijgemaakt mij te helpen de juiste keuzes te maken. Zijn

ondersteunende berichtjes vlak na mijn operatie heb ik als zeer ‘warm’ ervaren. Daarnaast wil

ik Sjors Groeneveld bedanken. Behalve dat hij me heeft geholpen bij de keuze voor dit

onderwerp, is Sjors bij elke focusgroep aanwezig geweest om te notuleren en te helpen met

het klaarzetten van alle benodigdheden. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik me kon focussen op

het onderzoek. Ten slotte een woord van dank aan mijn vriendin en familie voor de mental

support, mijn medestudenten uit de Masterclass voor hun kritische blik tijdens de tussentijdse

besprekingen en aan de tva6-boys, voor het creëren van een inspirerend studielandschap.

Page 4: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

2. Theoretisch kader 9

2.1 Eenzaamheid 9

2.2 Ouderen & communicatietechnologie 10

2.3 Persoonskenmerken 12

2.4 Onderzoeksvragen 14

3. Methode 15

3.1 Doelstelling 16

3.2 Onderzoeksopzet 16

3.3 Procedures 17

3.4 Meetinstrument 18

3.5 Kwaliteitscriteria 19

3.5.1 Betrouwbaarheid 20

3.5.2 Geldigheid 21

4. Resultaten 21

4.1 Eenzaamheid 22

4.1.1 Omstandigheden 22

4.1.2 Karakter 23

4.2 Adoptie communicatietechnologie 24

4.2.1 Gebruiksgemak 25

4.2.2 Nuttigheid 25

4.2.3 Zelfvertrouwen 27

4.2.4 Angst 27

4.2.5 Sociale omgeving 28

4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel 28

5. Conclusie & discussie 31

5.1 Conclusie 31

5.2 Beperkingen 34

5.3 Vervolgonderzoek 35

5.4 Relevantie 36

6. Referenties 38

7. Bijlagen (checklist) 45

Page 5: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

5

1. Inleiding

We hebben te maken met een steeds ouder wordende bevolking in Nederland. Op dit moment

telt ons land ruim 2,5 miljoen 65-plussers. Dit betekent dat 15% van de Nederlanders 65 jaar

of ouder is (CBS, 2011). Het aandeel ouderen in de toekomst is aanzienlijk groter als gevolg

van de babyboomgeneratie, die de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Naar schatting zal het aantal 65-plussers tot 2040 stijgen tot 4,1 miljoen mensen. Dat is een

kwart van de Nederlandse bevolking. Bovendien hebben ouderen een steeds hogere

levensverwachting. Van de groep 65-plussers is in 2040 meer dan de helft ouder dan 75 jaar

(VROM-raad, 2005 in Pot, Kuin & Vink, 2007, p. 41). Dit wordt ook wel de dubbele

vergrijzing genoemd. Uit cijfers van het CBS (2014) blijkt dat de levensverwachting van een

60-jarige zal stijgen van 82,9 jaar in 2014 naar liefst 88,7 jaar in 2060.

In principe mag de vergrijzing en de verhoogde levensverwachting als een groot

maatschappelijk succes worden gezien en een compliment aan de gezondheidszorg.

Bovendien geven ouderen in grote getale aan nu gelukkiger te zijn dan ooit. De groep die is

geboren in de jaren ‘40 en ‘50 van de vorige eeuw - de ouderen tussen 65 en 75 jaar - scoort

ruim drie keer zo hoog op welzijn in vergelijking met ouderen geboren in het eerste

decennium van de 20e eeuw (Sutin et al., 2013).

Echter, in een sterk vergrijzende samenleving neemt ook de zorgbehoefte toe. Maar

door het huidige economische klimaat, de decentralisering en gestegen personeelskosten in de

gezondheidszorg, komen zorgbudgetten flink onder druk te staan. Bovendien hebben de

bezuinigingen van de overheid ertoe geleid dat ons land een transitie heeft gemaakt van een

klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, hetgeen inhoudt dat iedere

Nederlander steeds meer verantwoordelijk wordt voor zijn of haar leven en leefomgeving en

de overheid slechts een faciliterende rol vervult (Putters, 2014). Hierdoor rijst de vraag hoe de

ouderen in de Nederlandse samenleving zich zonder dit ‘vangnet’ zullen houden.

Deze studie focust zich op een tweede keerzijde van het ouder worden: eenzaamheid.

Want behalve een verhoging in het welzijn bij ouderen, wordt er ook een stijging in het aantal

ouderen met gevoelens van eenzaamheid geconstateerd. Uit cijfers van het Nationaal Kompas

Volksgezondheid [NKV] (2014) en de Eenzaamheidsmonitor (Coalitie Erbij, TNS Nipo,

RIVM, 2012, p.10) blijkt dat ongeveer de helft (49%) van de 50-plussers in Nederland zich

wel eens eenzaam voelt. Hiervan geeft 40% aan dit als gematigd eenzaam te ervaren en bij

9% is er sprake van sterke eenzame gevoelens. Deze cijfers zijn vastgesteld op basis van elf

stellingen, ontwikkeld door De Jong-Gierveld en Van Tilburg (1999).

Page 6: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

6

Diezelfde De Jong-Gierveld en Van Tilburg (2007) definiëren eenzaamheid als het

subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) sociale

relaties. Vaak zijn eenzame gevoelens bij ouderen het gevolg van het verlies van een partner,

een afnemend sociaal netwerk en een verslechterde gezondheid (Fokkema & De Jong-

Gierveld, 2003). Gescheiden mensen en weduwen of weduwnaars voelen zich vaker eenzaam

dan getrouwde mensen of ongehuwden (Bijna 60%, NKV, 2014). Ernstige eenzaamheid komt

vaker voor bij gescheiden mensen (20%) dan bij weduwen of weduwnaars (16%). Emotionele

eenzaamheid - het gebrek aan een emotionele, hechte band met anderen - komt het meest voor

bij weduwen/weduwnaars (53%), terwijl sociale eenzaamheid - het ervaren van minder

sociale contacten dan wenselijk - het meest voorkomt bij gescheiden mensen (55%).

Eenzaamheid is primair een individueel probleem. Echter, de gevolgen van het ervaren

van eenzame gevoelens bij ouderen, maken het tot een groter maatschappelijke probleem.

Aangetoond is dat eenzaamheid samenhangt met depressie, minder sociale en minder

emotionele steun en een verminderde levenskwaliteit (Theeke at al., 2012). Dit werd

bevestigd in onderzoek van Cacioppo & Hawkley (2009). Zij stelden bovendien dat

eenzaamheid kan bijdragen aan minder algemeen cognitief functioneren, slechtere executieve

functies en verhoogde gevoeligheid voor sociale bedreigingen.

In Nederland organiseren tal van maatschappelijke organisaties activiteiten met als

doel het verminderen of voorkomen van eenzaamheid bij ouderen. Het aanbod van deze

interventies varieert van dagjes uit tot boodschappendiensten, maatjesprojecten en psycho-

educatieve cursussen (Schoenmakers, Fokkema & Van Tilburg, 2014, p. 6). De geluiden na

afloop van deze activiteiten zijn vaak positief. Echter, een kritische blik toont aan dat het

daadwerkelijke effect op het reduceren van eenzaamheid niet heel groot is. Bij elf van de

dertien onderzochte activiteiten vond geen afname van eenzaamheid onder de deelnemers

plaats (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Schoenmakers et al., 2014).

Omdat gebleken is dat het bieden van uitjes en afleiding niet effectief is, samen met

een breed scala aan andere hulpmogelijkheden (Fokkema & Van Tongeren, 2008), is de

zoektocht naar alternatieve mogelijkheden om eenzaamheid te bestrijden in volle gang.

Communicatietechnologie zou hiervoor een platform kunnen bieden. In de loop van de jaren

zijn de mogelijkheden om technologie in te zetten ter ondersteuning van ouderen flink

toegenomen. Het meest bekende voorbeeld is Domotica. Dit zijn vormen van technologie in

huis die ouderen ondersteunen bij het dagelijks leven en helpen bij het bewaken van de

veiligheid (Niemeijer, Depla & Frederiks, 2012, p. 6). Voorbeelden hiervan zijn sensoren in

huis die ervoor zorgen dat de verwarming automatisch aangaat of automatische

Page 7: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

7

looprouteverlichting bij toiletbezoek in de nacht. Bij toezichthoudende technologie gaat het

om mobiele alarmeringsystemen waardoor ouderen in direct contact staan met zorgverleners,

maar ook om automatische deuren, camerabewaking, belmatten of bewegingsmelders. Mynatt

& Rogers (2002) en Cotten et al. (2013) onderzochten het effect van technologie in huis en

concludeerden dat het de kwaliteit van leven van ouderen sterk kan verbeteren, doordat ze met

behulp van deze technologische ondersteuning langer zelfstandig kunnen blijven leven.

Omdat technologie de kwaliteit van leven van ouderen kan verbeteren, wordt de laatste

jaren veel geld en energie gestoken in het ‘digitaliseren’ van de ouderen in Nederland.

Gemeenten bieden lokale initiatieven om ouderen kennis van de computer en het internet bij

te brengen. Hier kunnen ouderen cursussen volgen in buurthuizen, regionale opleidingscentra,

stichtingen welzijn ouderen en internetcafés (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Steyaert &

Linders, 2004). Deze belangrijke initiatieven om ouderen mee te kunnen laten profiteren van

de steeds verder groeiende technologische ontwikkelingen, lijken zijn vruchten af te werpen,

aangezien in 2014 al 76% van de ouderen tussen de 65 en 75 jaar het internet hadden omarmd

(CBS, 2014). Ter vergelijking: in 2005 was dit nog maar 43%.

Dat onderzoek naar de inzet van technologie bij ouderen in volle gang is en dat het als

een maatschappelijk belang wordt gezien dat ouderen gezond en zelfstandig ouder kunnen

worden, blijkt ook uit de thema’s die centraal zijn gesteld door het project Horizon 2020, het

financieringsprogramma van de Europese Commissie. Dit programma stelt tussen 2014 en

2020 tachtig miljard euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie. Investeringsconsortia

kunnen zich inschrijven op verschillende onderzoeksthema’s, waaronder ICT, dat zich richt

op onderzoek en innovaties rond het thema ‘healthy-ageing’, gezond ouder worden.

Een belangrijk onderdeel van ‘healthy-ageing’ is het zo lang mogelijk zelfstandig

wonen van ouderen. Het meeste onderzoek op het gebied van ondersteunende technologie

voor ouderen richt zich dan ook nog steeds op dit thema. Dit onderzoek focust zich op de

vraag hoe ouderen communicatietechnologie zouden willen inzetten om hun sociaal netwerk

op pijl te houden en op die manier minder eenzaam te zijn. Bovendien is er meer inzicht nodig

in de voorwaarden waaraan communicatietechnologie zou moeten voldoen, wil het door

ouderen echt gebruikt worden. Uit onderzoek van Denissen, Seydel, Ben Allouch & Dohmen

(2006) blijkt namelijk dat er nog een verschil is tussen acceptatie en adoptie van technologie

in huis door ouderen. Ouderen accepteren deze technologie wel, dat wil zeggen dat ze het bij

beschikbaarheid wel zouden gebruiken, maar willen het nog niet meteen aanschaffen.

Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen

denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van

Page 8: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

8

eenzaamheid. Om deze technologie van waarde te kunnen laten zijn, is daarnaast meer inzicht

nodig in de voorwaarden die bepalend zijn bij de adoptie van technologie door ouderen.

Page 9: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

9

2. Theoretisch kader

Communicatietechnologie biedt wellicht mogelijkheden voor ouderen om

eenzaamheidsgevoelens te bestrijden. Onduidelijk is alleen nog op welke manier en waar deze

technologie aan moet voldoen om de kans op adoptie te vergroten. In dit hoofdstuk zal eerst

het concept eenzaamheid worden besproken, vervolgens zal worden gekeken welke

voorwaarden bepalend kunnen zijn in de adoptie van technologie door ouderen, en ten slotte

wordt een aantal onderzoeksvragen geformuleerd.

§2.1 Eenzaamheid

In de literatuur zijn verschillende omschrijvingen van het begrip eenzaamheid te vinden. Er

zijn echter een aantal elementen die zij gemeen hebben. Een belangrijke daarvan is dat er een

verschil bestaat tussen eenzaamheid en sociale isolatie of sociaal isolement (Cotton, Anderson

& McCullough, 2013). Eenzaamheid is omschreven als een subjectief negatief ervaren van

een gemis aan (kwaliteit van) bepaalde relaties (De Jong-Gierveld, 1998; Wenger & Burholt,

2004; Perlman, 2004). Eenzaamheid gaat over het verschil dat mensen ervaren tussen de

wenselijke hoeveelheid sociale contacten en de beschikbare sociale contacten. Sociale isolatie

is de letterlijke afwezigheid van contact met anderen, met name met de mensen die sociale

support kunnen bieden (Machielse, 2011). Sociale isolatie betekent dus eigenlijk dat mensen

weinig tot geen betekenisvolle relaties hebben en zich daardoor eenzaam voelen.

Eenzaamheid wordt dus meer omschreven als een persoonlijk gevoel van gemis dat niet direct

gerelateerd is aan een klein sociaal netwerk, terwijl sociale isolatie ook echt duidt op een

eenzame situatie waarin sociale contacten ontbreken.

De Jong-Gierveld (1998) baseert haar definitie van eenzaamheid op het verschil dat

Weiss (1973) maakte tussen eenzaamheid als gevolg van emotionele isolatie en eenzaamheid

als gevolg van sociale isolatie. Weiss stelde dat sociale isolatie refereert naar de afwezigheid

van een ‘boeiend’ sociaal netwerk, terwijl emotionele isolatie meer gaat over de afwezigheid

of het verlies van een hechte relatie (bijvoorbeeld door het overlijden van de partner, een

familielid of een goede vriend/vriendin). Sociale isolatie kan worden opgelost door de

eenzame ouderen hernieuwde toegang tot een bepaald interessant sociaal netwerk te bieden,

emotionele isolatie kan slechts worden verlicht door een hechte band met een andere persoon.

Omdat emotionele isolatie lastig aan te pakken is, richten professionele hulpverleners zich

met name op de aanpak van sociale isolatie, door ouderen toegang proberen te bieden tot

nieuwe sociale netwerken.

Page 10: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

10

In het digitale werkboek ‘Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid’ (Van De

Maat & Van Xanten, 2013, p.8) worden drie oorzaken beschreven van eenzaamheid onder

ouderen op verschillende niveaus. Ten eerste zijn er individuele oorzaken te herkennen.

Hieronder worden verklaringen in de persoonlijke levenssfeer verstaan, zoals een gebrek aan

sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Daarnaast zijn er

oorzaken die ontstaan door een verandering in het sociale netwerk zichtbaar. Voorbeelden

hiervan zijn ziekte, het overlijden van de partner, een echtscheiding, ontslag op het werk of

een verhuizing. Ten slotte zijn er maatschappelijke oorzaken aan te wijzen. Het gaat hierbij

om maatschappelijke factoren, waar weinig invloed op kan worden uitgeoefend. Voorbeelden

zijn de individualisering en de participatiemaatschappij, maar ook de toegenomen welvaart,

waardoor mensen veel minder gebonden zijn aan (traditionele) sociale verbanden als de kerk,

het dorp en verenigingen.

Naast drie oorzaken, zijn er ook drie oplossingsrichtingen om eenzaamheid onder

ouderen te verminderen (Fokkema & Van Tilburg, 2006, p.12). Ten eerste kan het ervaren

verschil tussen gerealiseerde en gewenste relaties worden opgeheven of verminderd, door de

gerealiseerde relaties op het peil te brengen van de gewenste relaties. Fokkema & Van Tilburg

(2006) spreken hier van netwerkontwikkeling. Ten tweede kan de eenzaamheidssituatie

worden verminderd door de wensen en verwachtingen ten aanzien van de relaties te verlagen

in de richting van het niveau van de huidige relaties. Dit wordt ook wel standaardverlaging

genoemd. Ten slotte kan de persoon leren om te gaan met de eenzame gevoelens. Dit kan door

relativering, afleiding, ontkenning of berusting.

Toch hoeft een klein sociaal netwerk niet te betekenen dat ouderen eenzaam zijn. Zo

stelt de Socio Emotional Selectivity Theory (Carstensen, Isaacowitz & Charles, 2003) dat

sociale netwerken inderdaad kleiner worden naarmate mensen ouder worden, maar dit gebeurt

niet zozeer doordat ouderen vereenzamen, maar vooral doordat de wensen en behoeften van

ouderen met betrekking tot hun sociale netwerk veranderen. Ouderen hebben geen behoefte

aan een groot sociaal netwerk, maar meer aan een kwalitatief sociaal netwerk dat is

samengesteld uit nauwe emotionele en sociale partners. De minder hechte contacten worden

losgelaten, waardoor een emotioneel sterk geconcentreerd netwerk overblijft. Studies laten

niet alleen zien dat ouderen over het algemeen tevreden zijn met dit overgebleven netwerk, ze

zijn ook actief betrokken in het construeren van dit netwerk.

Page 11: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

11

§2.2 Ouderen & communicatietechnologie

Ouder worden betekent nog steeds een achteruitgang in de gezondheid, een toename van

zorgbehoefte, een vermindering van zelfredzaamheid en een verkleining van het sociale

netwerk (Fokkema & Van Tongeren, 2008, p. 15). Nimrod (2008) stelt echter dat het

stereotype beeld van de conservatieve oudere voorbarig is. In een sample (n=378) met pas

gepensioneerden bleek dat de helft van de ouderen juist wel innovatief is, doordat zij bij de

invulling van hun pensioen nieuwe activiteiten willen omarmen. Een belangrijke voorwaarde

voor deze innovators is de perceptie van de eigen gezondheid. Hoe meer overtuigd ouderen

zijn van hun fysieke gezondheid, hoe groter het aantal nieuwe activiteiten dat ze ontplooien

tijdens hun pensioen. Daarnaast bleek dat innovators veel meer tevreden waren met de

kwaliteit van hun leven dan non-innovators.

De adoptie van communicatietechnologie door mensen kan worden verklaard door het

Technology Acceptance Model (Davis, 1989). Volgens dit model zijn er twee belangrijke

factoren die de attitude van mensen ten opzichte van nieuwe technologie kunnen beïnvloeden:

1) perceived usefullness, de waargenomen nuttigheid van de technologie, en 2) perceived ease

of use, de waargenomen gebruiksvriendelijkheid. In de afgelopen decennia zijn er tal van

onderzoekers geweest die het model hebben getoetst en vervolgens hebben aangepast. De

variant van Van der Heijden (2004) en Dickinger, Arami & Meyer (2008) voegden perceived

enjoyment (waargenomen plezier) toe aan het model. Dus behalve dat (nieuwe) technologie

gemakkelijk en nuttig moet zijn, is het verwachte plezier dat de technologie oplevert een

belangrijke voorwaarde voor adoptie.

Een ander gemis in het model ontwikkeld door Davis (1989), is dat de rol van de

sociale omgeving bij de adoptie van technologie niet wordt meegenomen. Uit onderzoek van

Denissen et al. (2006) blijkt echter dat bij de adoptie van technologie in huis door ouderen, de

sociale norm de grootste invloed heeft. Venkatesh et al. (2003) hebben het TAM uitgebreid

met social influence en ontwikkelden een Unified Theory of Acceptance and Use of

Technology (UTAUT), waarmee de acceptatie van technologie in een bredere sociale context

kan worden verklaard. Cialdini (1987) stelt dat het principe van sociale bewijskracht een

belangrijke voorspeller is van bepaald instemmend gedrag (compliance). Mensen zijn sneller

geneigd bepaald gedrag te vertonen als ze zien dat anderen dit gedrag ook vertonen. De

gedachte hierbij is: als iedereen het doet, dan zal het wel zo horen te zijn. Dit kan ook van

toepassing zijn op de adoptie van communicatietechnologie door ouderen. Als zij zien dat

leeftijdsgenoten, familie of vrienden bepaalde nieuwe technologie gebruiken, is de kans

aanzienlijk groter dat zij het zelf ook gaan gebruiken.

Page 12: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

12

Bovendien zou onzekerheid een rol kunnen spelen bij dit proces. Juist omdat

communicatietechnologie relatief nieuw is voor ze en ze de adequate kennis om er efficiënt

mee om te gaan ontberen, kijken ouderen naar anderen. Savage, Melamed & Vincent (2014,

p. 112) stellen dat mensen zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze

onzekerheid bij weg te nemen. Hierbij spelen zowel de relatieve status in een groep als het

aantal beschikbare standpunten een rol. Dus afhankelijk van de positie van een individu in een

sociale groep en het aantal individuen dat het met hem of haar eens is, voelt iemand zich in

meer of mindere mate onzeker. Dit idee vindt zijn wortels in de sociale vergelijkingstheorie

van Festinger (1954), die stelt dat ieder individu een bepaalde innerlijke drive heeft om zijn of

haar opvattingen en capaciteiten te evalueren. Omdat een objectieve meetlat vaak ontbreekt,

doen we dit door onszelf continu te vergelijken met anderen. Het doel is om onzekerheden

met betrekking tot de eigen mening of capaciteiten zo veel mogelijk weg te nemen.

Ten slotte zouden eventuele kosten van communicatietechnologie een belemmering

kunnen vormen in de adoptie van technologie door ouderen. Vandebosch, Beullens & Bulck

(2005) schetsten een aantal toekomstscenario’s rond ouderen en technologie, en

concludeerden dat met name de pre-seniors (55-65 jaar) en de minder vermogende 70-90

jarigen moeite zullen hebben om nieuwe technologie aan te schaffen vanwege financiële

tekortkomingen.

§2.3 Persoonskenmerken

Behalve technologische kenmerken, zijn er ook een aantal persoonskenmerken van invloed op

het technologiegebruik door ouderen. Deze zijn onder te verdelen in: vertrouwen in de

technologie (trust), verwachtingen van de technologie en de verwachting of men in staat is om

te gaan met de technologie (self-efficacy) en de manier waarop ouderen een stimulus

verwerken (processing fluency).

Veel meer dan voor andere generaties, zijn vertrouwen en betrouwbaarheid voor

ouderen belangrijke waarden. McCloskey (2006) onderzocht het Technology Acceptance

Model (TAM) bij ouderen tussen de 52 en 87 jaar en kwam tot de conclusie dat trust een

belangrijke voorspeller is van het gebruik van technologie. Dus: hoe groter het vertrouwen

van ouderen dat zij succesvol kunnen werken met de technologie, hoe meer de technologie als

nuttig en gebruiksvriendelijk wordt ervaren, en hoe meer het door ouderen wordt gebruikt.

Dit idee sluit in grote lijnen aan bij de Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura

(1977). Deze theorie gaat ervan uit dat menselijk gedrag voor een groot deel bepaald wordt

door de verwachtingen van bepaald gedrag. Daarbij kunnen verschillende soorten

Page 13: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

13

verwachtingen een rol spelen: 1) situation-outcome expectancies; verwachtingen over de

consequenties van gebeurtenissen in de sociale en fysieke omgeving, 2) action-outcome

expectancies; verwachtingen over wat de consequenties zijn van persoonlijke actie, en 3) self-

efficacy; verwachtingen over of men in staat is een bepaalde actie uit te voeren.

Self-efficacy wordt omschreven als de inschatting van een individu van zijn of haar

vermogen om bepaalde acties of handelingen uit te voeren die vereist zijn bij een naderende

situatie (Bandura, 1977; Gist & Mitchell, 1992). Bovendien, zo stelt Bandura, zijn

verwachtingen van zelf-effectiviteit een krachtige voorspeller van gedragsverandering. Zo

blijkt uit onderzoek dat self-efficacy een belangrijke voorspeller van het gebruik van

technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013; Zheng et al., 2015). Met

andere woorden: als ouderen verwachten dat ze zonder problemen met nieuwe technologie

kunnen werken, dan is de kans groot dat ze het ook daadwerkelijk succesvol zullen gebruiken.

Een laatste persoonlijke eigenschap om rekening mee te houden is de processing

fluency van ouderen. Processing fluency gaat over het gemak waarmee een individu

informatie uit een stimulus verwerkt. Winkielman, Schwarz, Fazendeiro & Weber (2003)

stellen dat een hoge processing fluency een hogere en positievere affectieve reactie

teweegbrengt dan een lage processing fluency. Deze positieve affectieve reactie leidt

vervolgens tot een hogere en positievere waardering van de stimulus. Met andere woorden: in

de waardering van communicatietechnologie dient rekening gehouden te worden met de

processing fluency van ouderen. Als zij de informatie op het interface (bijvoorbeeld een

beeldscherm) gemakkelijk kunnen verwerken, zal de waardering ook hoger zijn. Er is ook nog

een andere vorm van fluency te onderscheiden, namelijk fluency met betrekking tot

technologie. Dit fenomeen, ook bekend als computer literacy, houdt in dat de gebruiker

bepaalde competenties of skills bezit waarmee hij of zij onafhankelijk van de hulp van

anderen, technologie kan inschakelen om nieuwe kennis te vergaren (Lin, 2000, p. 70). Hij

stelt bovendien dat om nieuwe technologie nu en in de toekomst succesvol en snel te kunnen

adopteren, deze fluency haast noodzakelijk aanwezig moet zijn. Vertalend naar ouderen zou

dit betekenen dat het de ouderen die geen ervaring met technologie meer tijd en moeite kost

nieuwe technologie te adopteren dan ouderen die deze ervaring al wel hebben.

Gericht op ouderen, lijkt het erop dat bovengenoemde factoren (technologische én

persoonlijke) tot een bepaalde attitude ten opzichte van communicatietechnologie leiden.

Deze attitude, samen met de sociale invloed en verwachtingen van self-efficacy, leiden

vervolgens tot een bepaalde gebruiksintentie, het algemeen geaccepteerde gedachtegoed van

de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991).

Page 14: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

14

§2.4 Onderzoeksvragen

Om inzicht te krijgen in de motieven die een rol spelen bij de adoptie van technologie door

(eenzame) ouderen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke manier zouden

ouderen communicatietechnologie willen gebruiken en hoe zou dit mogelijke gevoelens van

eenzaamheid kunnen verminderen of voorkomen?

Daarnaast zijn er een drietal deelvragen opgesteld die ten grondslag liggen aan de

probleemstelling.

1. Hoe omschrijven ouderen eenzaamheid en wat zijn hiervan de oorzaken?

2. Welke voorwaarden zijn belangrijk voor ouderen bij de adoptie van

communicatietechnologie?

3. Op welke manier zou communicatietechnologie in de ogen van ouderen kunnen

helpen bij het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens bij ouderen?

Page 15: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

15

3. Methode

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze vorm is gegeven aan de methode van

onderzoek die centraal staat in deze scriptie. Achtereenvolgens zullen de onderzoeksopzet, de

steekproef, het meetinstrument en de analyseprocedures worden behandeld. Tevens is er

aandacht voor de toegepaste kwaliteitscontroles, die de validiteit en betrouwbaarheid van het

onderzoek trachten te waarborgen.

§3.1 Doelstelling

Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken

dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van eenzaamheid.

Daarnaast wordt onderzocht aan welke voorwaarden deze technologie moet voldoen, wil de

kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Hoe betrokkenen een fenomeen ervaren en er

betekenis aan toekennen is bij uitstek geschikt om te onderzoeken aan de hand van een

kwalitatieve onderzoeksmethode. Het bestuderen van de aard van een sociaal verschijnsel

staat hierbij centraal (Wester & Peters, 2004). Omdat de theorie aanleiding geeft te

veronderstellen dat de omgang van ouderen met deze technologie ook voor een groot deel een

sociaal verschijnsel is, geniet de kwalitatieve onderzoeksbenadering bij dit onderzoek de

voorkeur boven de kwantitatieve benadering. Daarnaast is dit onderzoek in grote mate

exploratief van aard, omdat nog maar weinig bekend is over de motieven van ouderen om

communicatietechnologie te gebruiken om op die manier eenzaamheid te verminderen.

Daarbij komt nog dat bij een complex begrip als eenzaamheid bij ouderen belangrijke

informatie over de belevingswereld en sociale context vereist zijn.

§3.2 Onderzoeksopzet

Binnen het kwalitatieve paradigma is gekozen voor het focusgroeponderzoek. Waar het

kwalitatieve interview een één-op-één gesprek is tussen de onderzoeker/interviewer en

respondent, nemen er bij het focusgroeponderzoek juist meerdere mensen deel aan het

gesprek. Wat de focusgroep verder onderscheidt van kwantitatieve en andere kwalitatieve

onderzoeksmethodes, is de nadruk op focus, interactie, open structurering en persoonlijk

contact (Ketelaar et al., 2011, p. 18). Allereerst onderscheidt een focusgroep zich van een

vragenlijst (survey) door de focus op een enkelvoudig probleem; de topics die gedurende het

gesprek aan bod komen zijn allen gerelateerd aan het begrip eenzaamheid. Daarnaast zorgt de

groepsdynamiek en onderlinge interactie tussen deelnemers voor een dieper inzicht in

percepties, motieven en houdingen met betrekking tot het bestudeerde onderwerp. Het

Page 16: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

16

centraal stellen van persoonlijk contact tot slot legt de nadruk op een verdieping van

betekenissen en niet zozeer op oppervlakkige groepsmetingen.

Een doel van het onderzoek is om zoveel mogelijk voorwaarden van ouderen voor de

adoptie van (nieuwe) communicatietechnologie te achterhalen. Volgens Baarda, De Goede &

Teunissen (2005, p.35) is een focusgroep of groepsgesprek zeer geschikt als het doel is om te

achterhalen hoe een groep over een bepaald probleem denkt. Om valide en betrouwbare

informatie te verkrijgen, is het bovendien van groot belang dat deze doelgroep in hun ‘eigen

taal’ over deze thematiek kan praten. Een focusgroeponderzoek is hiervoor de aangewezen

methode, omdat deze in het bijzonder ontvankelijk is voor culturele en subculturele waarden.

Een focusgroep biedt de deelnemers zo de mogelijkheid tot interactie met elkaar in hun eigen

bewoordingen (Ketelaar et al., 2011; Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000; Wilkinson, 1998).

Een ander voordeel is dat je op deze manier ouderen die al ervaring hebben met

communicatietechnologie aan één tafel kunt zetten met ouderen die hier nog geen ervaring

mee hebben. Het is interessant en relevant om waar te nemen welke argumenten de gebruikers

aanreiken om de andere groep te overtuigen van het nut en plezier van

communicatietechnologie en wat de reactie van de niet-gebruikers vervolgens is.

Kwalitatief onderzoek verloopt altijd volgens een cyclisch proces is altijd vergelijkend

van aard. Dit geldt dan ook voor de analyse van dit onderzoek. Dit betekent dat momenten

van dataverzameling en data-analyse elkaar continu afwisselen, om zo constante vergelijking

mogelijk te maken. Dit is gestuurd door reflectie en de richting van de onderzoeksvragen. In

de Grounded Theory Approach (Strauss & Corbin, 1990) kunnen vier fases in de analyse

onderscheiden worden. Deze zijn de exploratiefase, de specificatiefase, de reductiefase en de

integratiefase (Wester & Peters, 2004). De doelen die in de fases centraal staan strekken zich

uit van het ontdekken en ontwikkelen van begrippen tot het bepalen van kernbegrippen en het

formuleren van een theorie. Om daadwerkelijk een theorie te ontwikkelen is meer tijd vereist

dan beschikbaar is. De GT-benadering wordt dan ook vaker toegepast bij

proefschriftonderzoek.

Dit onderzoek beperkt zich tot een thematische analyse en heeft betrekking op de

eerste twee analysefasen: de exploratiefase en de specificatiefase (Wester & Peters, 2004).

Een thematische analyse houdt in dat de onderzoeker het onderzoeksmateriaal grondig

bestudeert en verschillende thema’s – die belangrijk zijn met het oog op de onderzoeksvraag –

identificeert, analyseert en rapporteert (Braun & Clarke, 2008). Het ontwikkelen van

theorieformulering behoort niet tot deze analysevorm. Begrippen daarentegen kunnen wel

Page 17: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

17

worden ontwikkeld, omdat op een deductieve wijze wordt achterhaald hoe eenzaamheid er bij

deze groep ouderen uitziet. De thema’s die hieruit ontstaan kunnen verwijzen naar begrippen.

§3.3 Onderzoekspopulatie en steekproef

Bij de selectie van de onderzoekseenheden voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een

gerichte steekproef, ook wel purposive sampling genoemd (Chambliss & Schut, 2006).

Hierbij wordt van tevoren vastgesteld aan welke kenmerken de eenheden moeten voldoen om

in de steekproef te worden opgenomen. Welke kenmerken dit zijn, hangt sterk af van de

doelstelling van het onderzoek. In dit onderzoek zijn twee kenmerken meegenomen in de

sampling, namelijk ‘leeftijd’ en ‘ervaring met technologie’. De ouderen die zijn geselecteerd

voor de steekproef zijn allemaal tussen de 65 en 85 jaar oud en wonen zelfstandig. Er is

gekozen voor de leeftijd 65 tot en met 85 jaar, omdat deze groep minimaal de komende tien

jaar de grote groep van vergrijzende ouderen vormt in Nederland.

Een tweede kenmerk is de ervaring met de technologie. Omdat het belangrijk is

ouderen over een ingewikkeld onderwerp als communicatietechnologie en eenzaamheid in

hun eigen taal te laten praten, is het van belang dat er naast ouderen die nog geen ervaring

hebben met technologie, eveneens ouderen deelnemen aan het onderzoek die deze ervaring

wel hebben. Zij kunnen zodoende in hun eigen bewoordingen aan de andere ouderen vertellen

met welk doel ze deze technologie gebruiken en uitleggen waarom de niet-gebruikers juist

deze technologie zouden moeten gebruiken (Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000). De

moderator zal bij behandeling van dit blok interactie en groepsdiscussie moeten bevorderen

(Ketelaar et al., 2011).

Van de ouderen die zijn geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek woont het

grootste deel zelfstandig in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) in Nijmegen. De andere

deelnemers zijn bekenden van bewoners of komen in hun vrije tijd graag in het OBG. De

jongste deelnemer was 65 jaar, de oudste 85 jaar. Tijdens één van de ‘weekmarkten’ op

donderdagochtend zijn de ouderen persoonlijk geïnformeerd over het onderzoek door de

onderzoeker. De ouderen werd gevraagd deel te nemen aan een groepsgesprek met

leeftijdsgenoten over hun internetgebruik. Daarnaast werd verteld dat de sessie zou gaan over

hoe de ouderen de huidige tijdgeest beleven, waarin communicatietechnologie veelvuldig

wordt ingezet om ouderen zelfstandig te kunnen laten wonen. Om dit van extra kracht te

voorzien, is een poster ontworpen met daarop de gespreksonderwerpen en de boodschap: ‘De

Radboud Universiteit is benieuwd naar uw mening’.

Page 18: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

18

Tijdens de werving op de weekmarkt is meteen geselecteerd op de twee kenmerken

leeftijd en ervaring met technologie. Er is vervolgens een inschrijflijst rondgegaan, waarna 26

ouderen aangaven interesse te hebben in deelname aan de focusgroepen. De incentive die de

ouderen tegemoet konden zien bestond uit: een gezellig groepsgesprek met leeftijdsgenoten,

‘zelfgemaakte appeltaart’ en desgewenst inzicht in de uiteindelijke resultaten van het

onderzoek.

§3.4 Meetinstrument

Er is gebruik gemaakt van een semigestructureerde checklist (zie bijlage 1). Deze checklist is

flexibel van aard en kan tussen de focusgroepen door aangepast worden door de onderzoeker.

Na elke focusgroep zal de onderzoeker met behulp van de audio, video en papieren

hulpmiddelen een uitgebreid transcript maken van de sessie. Dit transcript zal dienen als

onderzoeksmateriaal voor de thematische analyse.

De checklist bestaat uit zeven blokken, waarvan vier inhoudelijk en in lijn met het

theoretisch kader. In chronologische volgorde: Blok 1: inleiding door de moderator, Blok 2:

de kennismaking, Blok 3: internet- en technologiegebruik deelnemers, Blok 4: in dit blok

wordt communicatietechnologie verduidelijkt door het geven van een voorbeeld op de

beamer, Blok 5: voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen, Blok 6:

technologie als hulpmiddel bij onderhouden sociale contacten, Blok 7: afsluiting.

Het onderzoek is begonnen met een aantal sensitizing concepts, afkomstig uit de

theorie. Eenzaamheid geldt als een overkoepelend begrip. Verder zijn netwerkontwikkeling,

gebruiksvriendelijkheid en zelfvertrouwen begrippen die het onderzoek in de beginfase

richting hebben gegeven. Uit de literatuur (Fokkema & De Jong-Gierveld, 2003) blijkt dat

netwerkontwikkeling een mogelijke oplossingsrichting voor eenzaamheid zou kunnen zijn.

Dit wil zeggen dat het sociale netwerk van ouderen op een bepaalde manier een impuls krijgt.

Communicatietechnologie zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Uit de theorie komt

eveneens naar voren dat de gebruiksvriendelijkheid een belangrijke voorwaarde is voor

ouderen om nieuwe technologie te adopteren (Davis, 1989). Daarnaast blijkt dat het

vertrouwen dat de ouderen hebben in omgaan met de technologie een belangrijke voorspeller

is van het gebruik van de technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013;

Zheng et al., 2015).

Ten slotte is constante vergelijking toegepast. Nieuwe data zijn telkens met de oude

vergeleken. Dit wil zeggen dat er een belangrijk evaluatiemoment heeft gezeten tussen de

eerste en de tweede focusgroep en tussen de tweede en de derde focusgroep. De checklist is

Page 19: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

19

zodoende ook semigestructureerd in de zin dat de vraagstelling of de volgorde van blokken in

de loop van het onderzoek kunnen veranderen.

§3.5 Kwaliteitscriteria

Kwaliteitscontroles zijn een basisprincipe van wetenschappelijk onderzoek, zowel bij

kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek is het van groot belang dat

wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en validiteit (Wester & Peters, 2004).

§3.5.1 Betrouwbaarheid

Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of de toepassing van procedures door anderen

dezelfde resultaten oplevert. Het gaat met andere woorden om de repliceerbaarheid van het

onderzoeksresultaat (Wester & Peters, 2004, p. 192). Omdat de omstandigheden in kwalitatief

onderzoek sterk aan verandering onderhevig zijn, geldt dat het onderzoeksresultaat in theorie

herhaalbaar moet zijn. In dit onderzoek zijn een aantal procedures toegepast om de

betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten.

Ten eerste is gebruik gemaakt van triangulatie in het meetinstrument, waarbij

meerdere invalshoeken hetzelfde pogen te meten. Dit is gedaan omdat het belangrijk is dat

hetgeen door de deelnemers gezegd wordt, verbonden kan worden met de alledaagse

werkelijkheid waarover men iets wil zeggen (Wester & Peters, 2004). Bij een complex begrip

als eenzaamheid is het belangrijk dat wat er gezegd wordt ook aansluit bij de belevingswereld.

Daarom is het begrip eenzaamheid zowel direct (zie checklist, bijlage 1, blok 4) als indirect

aan de deelnemers voorgelegd (zie checklist, bijlage 1, blok 6). Bovendien is er triangulatie

toegepast op het onderwerp ‘factoren voor adoptie van technologie’. In blok 4 is er indirect

(door het bespreken van een voorbeeld op de beamer) gevraagd welke factoren voor ouderen

belangrijk zijn bij nieuwe technologie. In blok 5 is dit nogmaals gevraagd, maar dan door de

deelnemers te laten vertellen over bestaande vormen van communicatietechnologie en te

vragen waarom ze met het ene apparaat wel, maar met het andere niet konden werken.

Daarnaast is het voor de navolgbaarheid van het onderzoek belangrijk te vermelden

wat de gevolgde onderzoeksprocedures zijn. Na het houden van elke focusgroep is een

transcript gemaakt van de sessie. Daarna is gestart met het open coderen van het ruwe

materiaal. Vervolgens is gezocht naar thema’s door hetzelfde materiaal (inclusief codes)

thematisch te coderen. De thema’s en begrippen die na het analyseren van de drie sessies zijn

overgebleven, zijn met elkaar vergeleken, waarbij is gekeken naar de overeenkomsten en

verschillen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een hiërarchisch model (zie bijlage 5).

Page 20: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

20

Tot slot zijn er verschillende hulpmiddelen gebruikt die eveneens de herhaalbaarheid

van het onderzoek bevorderen. Denk hierbij aan het schrijven van de memo’s tijdens het

onderzoek, het gebruik van opnameapparatuur (video én audio) en het gebruik van Microsoft

Word om de focusgroepsessies te transcriberen en te coderen. Maar ook papieren

hulpmiddelen als het kladpapier voor de deelnemers tijdens de sessies, het flip-over bord dat

werd gebruikt om zaken klassikaal te bespreken en het diascherm om de PowerPoint

presentatie te laten zien, dragen bij aan de navolgbaarheid van het onderzoek.

§3.5.2 Geldigheid

Bij geldigheid (of validiteit) gaat het om de vraag of de gehanteerde procedures het onderzoek

in staat stellen om terechte uitspraken te doen (Wester & Peters, 2004, p. 192). Er zijn een

aantal maatregelen genomen om de geldigheid van de verzamelde data te waarborgen. Ten

eerste is bij het verzamelen van onderzoekseenheden gekozen voor een gerichte steekproef;

de respondenten in de focusgroepen zijn bewust geselecteerd op leeftijd en ervaring met

communicatietechnologie, zodat het onderzoek representatief is voor het onderzochte thema.

Om de kwaliteit van de checklist te bevorderen is de checklist voorgelegd aan één lid uit de

doelgroep (vrouw, 79 jaar). Deze pretest (think aloud) zorgt ervoor dat de vragen door de

doelgroep worden begrepen en dat de onderzoeker door het oefenen met de checklist, deze

beheerst voordat hij het echte onderzoek begint.

Het veelvuldig gebruik van citaten in de resultatenparagraaf komt ten goede aan de

geloofwaardigheid van de resultaten. Deze ‘thick description’ (Lucassen & Olde-Hartman,

2007) maakt het mogelijk op beeldende en gedetailleerde wijze de resultaten te omschrijven,

en laat tevens zien dat de gegevens waar de resultaten op gebaseerd zijn er ‘echt zijn’.

Bovendien zullen naast de citaten in het eindverslag, quotes met videomateriaal de

eindpresentatie van extra kracht voorzien.

Ten slotte is gekozen om een membercheck en peer debriefing toe te passen. Bij de

deelnemers is gecontroleerd of bepaalde belangrijke bevindingen correct aansluiten bij hun

leefwereld (Wester & Peters, 2004). Peer debriefing betekent dat bepaalde interpretaties van

de onderzoeker van het materiaal tijdens de analyse worden voorgelegd aan collega-

onderzoekers (p. 195). Gedurende het hele onderzoek zijn er ‘masterclasses’ geweest, waarbij

verschillende collega-onderzoekers bepaalde knelpunten met elkaar bespraken en ideeën aan

elkaar voorlegden. Met name tijdens de analyse is dit een waardevolle controlepost gebleken.

Page 21: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

21

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het onderzoek dat is uitgevoerd naar de

rol die communicatietechnologie zou kunnen spelen bij het bestrijden van eenzaamheid onder

ouderen.

Voor de resultaten besproken worden, is een korte terugblik op de dataverzameling wenselijk.

In totaal hebben 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar deelgenomen aan de drie

focusgroepsessies, die plaatsvonden op 10 april, 17 april en 8 mei 2015 (Figuur 4.1, zie voor

een uitgebreid overzicht bijlage 6). De groepsgesprekken zijn uiterst bevredigend verlopen; de

opkomst was groot, de deelnemers waren enthousiast en het onderzoek heeft veel nieuwe en

bruikbare inzichten opgeleverd over het technologiegebruik van ouderen enerzijds, en hun

perceptie van de mogelijkheden van communicatietechnologie bij de bestrijding van

eenzaamheid anderzijds. Het aandeel van vrouwen in het onderzoek was aanzienlijk groter,

dit mede door de werving tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG). Hier

kwamen nauwelijks heren op af. Het is ook om die reden dat er veel quotes afkomstig zijn van

deelnemende vrouwen.

Figuur 4.1

Overzicht deelnemers focusgroepen

Sessie Aantal deelnemers Man/vrouw ratio Jongste/oudste deelnemer

1 (10-4) 9 2m - 7v 67-81 jaar

2 (17-4) 10 3m - 7v 65-82 jaar

3 (8-5) 7 1m - 6v 73-85 jaar

Het hoofdstuk is opgedeeld in de beantwoording van de drie vooraf geformuleerde

deelvragen. Allereerst zal het begrip eenzaamheid worden ontleed aan de hand van

beschrijvingen en ervaringen van de ouderen. Vervolgens zullen de verschillende factoren die

voor ouderen van belang zijn bij het gebruiken en accepteren van nieuwe technologie worden

besproken. Ten slotte zal de link tussen technologie en eenzaamheid worden gelegd middels

concrete handvatten die de ouderen geven om technologie voor de eenzame oudere van dienst

te laten zijn. De gevonden thema’s uit de thematische analyse vormen subparagrafen. Quotes

Page 22: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

22

zijn gecursiveerd evenals belangrijke termen in het licht van de onderzoeksvraag die voor het

eerst aan bod komen.

§4.1 Eenzaamheid

Veel minder dan verwacht werd, is eenzaamheid een pijnlijk en gevoelig gespreksonderwerp

voor ouderen. Eenzaamheid is zo aan de orde van de dag, dat niemand er nog voor wegloopt.

Het is onderdeel van het leven geworden. Deelnemers zien gevoelens van eenzaamheid als

een logisch gevolg van het feit dat ouderdom nu eenmaal gepaard gaat met de achteruitgang

van gezondheid en mobiliteit, en het verliezen van vrienden en familie. Eén van de

deelnemers (vrouw, 84 jaar) omschreef eenzaamheid in de context van het ouder worden als

volgt: “Je moet je voorbereiden op dat je straks eenzaam bent. Het hoort erbij. En accepteer

het ook. En wat je dan nog wel kunt, dat is mooi leuk. Dat zit allemaal in het leven.”

Behalve dat de deelnemers vinden dat je het moet accepteren, ligt het initiatief volgens

hen ook hoofdzakelijk bij jezelf om er iets aan te doen. “Je moet tijdig beginnen met ouder

worden. En tijdig beginnen met activiteiten ondernemen. Niet pas als je het niet meer kunt. Je

moet daar wel rekening mee houden. Hoe ga ik tijd invullen, nu ik nog kan.” (vrouw, 77 jaar).

En: “Als je ‘s ochtends wakker wordt en je hebt over je man gedroomd, dan kun je makkelijk

gaan lopen janken. Maar je kunt ook verdergaan. Je moet jezelf aanpakken en moet je ook

niet te eenzaam voelen. Als je dat gaat zeggen, krijg je ook die lichaamshouding.” (vrouw, 84

jaar). De deelnemers geven dus aan dat eenzaamheid iets is waar veel ouderen mee te maken

krijgen, maar je kunt er zelf voor kiezen hoe je hiermee omgaat.

Een belangrijk doel van dit onderzoek was bovendien om inzicht te krijgen in hoe

ouderen eenzaamheid omschrijven en wat mogelijke oorzaken zijn. Eenzaamheid is een

vervelend gevoel, daar zijn alle deelnemers het wel over eens. Eén respondent (vrouw, 75

jaar) omschreef eenzaamheid heel treffend: “Het is een gevoel dat je behoefte hebt aan

gezelschap, maar dat je toch niemand gaat bellen. En hoe langer dat duurt, hoe meer je erin

blijft zitten.” Eenzaamheid wordt omschreven als een gevoel waarin je verzeild raakt. Het

gaat heel geleidelijk en op een gegeven moment kun je niet meer terug, zo vindt ook een

andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) “Dan denk je: nu ben ik moe, ik bel morgen wel. En

morgen ben je weer moe en daarna weer. Dan verzand je erin en kom je er niet zo makkelijk

meer uit.” Ouderen zien eenzaamheid dus veel meer als een gevoel dan een situatie.

Oorzaken voor eenzame gevoelens zijn er op verschillende niveaus. Zo kan enerzijds

gesteld worden dat eenzaamheid het gevolg is van bepaalde omstandigheden waar ouderen

weinig tot niets aan kunnen veranderen. Anderzijds is eenzaamheid ook iets dat in de mens

Page 23: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

23

zit. Een vervelende situatie als gevolg van bepaalde karaktereigenschappen, die ervoor zorgen

dat er niet zo gemakkelijk contact wordt gelegd met anderen of wordt deelgenomen aan

sociale activiteiten. De twee oorzaken voor eenzaamheid worden hieronder nader toegelicht.

§4.1.1 Omstandigheden

Ouder worden betekent een achteruitgang van zowel je cognitieve als fysieke gesteldheid. Dit

zijn omstandigheden waar je als oudere weinig tot niets aan kunt doen. Volgens de

respondenten zijn met name de achteruitgang in mobiliteit en gezondheid als gevolg hiervan

belangrijke oorzaken van eenzaamheid. Slijtage, een handicap, chronische ziekte, maar ook

slecht zien of slecht horen zijn hier voorbeelden van. “Een vriendin van mij is heel eenzaam,

omdat ze doof is. Dus is praten gewoon moeilijk en als je doof bent wordt je ook nog eens

argwanend. Ze komt eigenlijk het huis niet meer uit”, aldus een deelnemer (vrouw, 82 jaar).

Het toont meteen de onmacht van een persoon als hij of zij getroffen wordt door ziekte

of andere gezondheidskwalen. Het is daarom ook dat je nooit je ogen moet sluiten voor

eenzaamheid, vindt één van de deelnemers (man, 70 jaar): “Ik ben niet eenzaam nee, daar heb

ik het nog veel te druk voor. Maar het kan natuurlijk wel komen, op het moment dat er wat

dan ook gebeurt in je leven. Dat je in eens een beroerte krijgt bijvoorbeeld. Ja en wat dan?”

Eenzaamheid is dus iets dat op elk moment in het leven kan optreden, bijvoorbeeld door

bepaalde niet voorziene gezondheidsklachten.

§4.1.2 Karakter

Naast dat eenzaamheid kan worden veroorzaakt door omstandigheden waar je als oudere

weinig invloed op hebt, is het in grote mate afhankelijk van bepaalde karaktereigenschappen;

een houding van de mensen zelf. Voor veel ouderen is een dag nog steeds te kort. Bridgen

hier, koersballen daar, en dan ook nog elke dag op bezoek bij vrienden en familie. Echter, er

zijn ook ouderen die het lastig vinden er op uit te gaan op zoek naar vermaak of sociaal

contact. Zij komen nauwelijks van hun kamer af en verzwelgen in eenzaamheid.

Enerzijds is dit het gevolg van verlegenheid of het gebrek aan sociale vaardigheden.

Maar er zijn ook ouderen die zich bepaalde tegenslagen in het leven zo hebben aangetrokken,

dat ze koppig en bang zijn geworden, en niet meer openstaan voor de ‘leuke’ dingen in het

leven. Een oudere (vrouw, 81 jaar) vertelde bijvoorbeeld: “Ik heb een zus die tien jaar jonger

is. Oh heb je dat gezien, die foto’s op Facebook, zeg ik dan. Dat interesseert me niet zegt ze

dan. Maar dat is het niet, ze kan het niet. Daar heb ik geen tijd voor zegt ze dan. Dat is

allemaal flauwekul. Ze wil het gewoon niet.” Het is een bepaalde houding. Deze ouderen

Page 24: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

24

geven het gevoel dat ze nergens meer voor open staan: “Mensen moet er ook voor in zijn, het

zit in je karakter. Sommige mensen wijzen alles af, uit principe. Van een nieuwe bewoonster

bij ons weet ik, die voelt zich alleen. En als je dan zegt, ga mee om kopje thee te drinken, dan

doet ze dat toch niet. Die moet je dan maar laten.” (Vrouw, 70 jaar). Deze uitspraak duidt op

een soort koppigheid of negatieve spiraal waar sommige eenzame ouderen in zitten. Het is een

houding die veel ouderen frustreert: “Volgens mij wil je dan ook eenzaam zijn, als je zelf niks

oppakt.” (Vrouw, 84 jaar).

Angst is een andere karaktereigenschap die kan bijdragen aan eenzaamheid. Ouderen

die eenzaam op hun kamer zitten, zijn behalve koppig ook vaak bang voor contact. Bang voor

face-to-face contact en bang om niet aan verwachtingen te kunnen voldoen: faalangst.

Hierover vertelde een respondent (man, 85 jaar): “Het contact dat je hebt kun je ook online

face-to-face doen, via een beeldverbinding. Dat is veel laagdrempeliger dan als je echt met

iemand praat. Er zijn veel mensen die vrees hebben om face-to-face met iemand af te

spreken.” Het is een vorm van verlegenheid, zo stelt ook een deelnemer (vrouw, 74), als het

gaat over de verschillende sociale activiteiten die het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) biedt om

de ouderen uit hun isolement te halen: “Al die activiteiten hier, het zijn er zoveel. Dat is ook

verlegenheid denk ik. Ze durven gewoon niet.”

§4.2 Adoptie communicatietechnologie

De kloof tussen ouderen met ervaring met communicatietechnologie en ouderen zonder

ervaring is nog steeds groot. In zijn algemeenheid hangt ervaring met technologie nauw

samen met de moeilijkheidsgraad van het apparaat. Voor iemand die nauwelijks ervaring

heeft met communicatietechnologie, moet de technologie vooral heel eenvoudig zijn en

gemakkelijk te bedienen. De voorwaarden waaraan communicatietechnologie in de ogen van

ouderen moet voldoen, zijn grofweg op te delen in eigenschappen van de technologie en

persoonlijke eigenschappen.

Technologische eigenschappen blijken in dit onderzoek nauw verbonden met gemak.

Gemak is dan weer onder te verdelen in gebruiksgemak en nuttigheid. Ouderen willen nieuwe

technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en nuttig zijn. Omdat

nuttigheid zowel te maken heeft met eigenschappen van de technologie als met persoonlijke

eigenschappen, is dit een centraal begrip. Persoonlijke eigenschappen zijn onder te verdelen

in zelfvertrouwen en angst. Zelfvertrouwen gaat om het vertrouwen dat ouderen hebben om

succesvol met nieuwe technologie overweg te kunnen. Angst zijn zaken die ouderen ervan

weerhouden om nieuwe technologie te gebruiken.

Page 25: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

25

§4.2.1 Gebruiksgemak

Gemak blijkt voor ouderen van onschatbare waarde als het gaat om het werken met nieuwe

communicatietechnologie. Als ze bereid zijn een nieuw apparaat te proberen, dan zijn

laagdrempeligheid, eenvoud en snelheid absolute vereisten. Snelheid gaat hier over de snelle

informatietoegang, de snelheid waarmee je met iemand contact kunt maken en de efficiëntie

van technologie; het is gemakkelijk in één keer een hele groep te benaderen en het is, in

tegenstelling tot de telefoon, niet tijdgebonden.

De besturing van een apparaat of programma zijn eveneens belangrijk in de keuze om

technologie te gebruiken. Er zijn voor ouderen drie vereisten als het gaat om hoe je

technologie bedient: het moet eenvoudig zijn, logisch zijn opgebouwd, en er moet een

duidelijke onderverdeling zijn. Eenvoud zit hem vooral in zaken als grote duidelijke knoppen,

het gebruik van touchscreen, en een keuzemogelijkheid. Met name dat laatste punt is voor

ouderen een belangrijke voorwaarde. Wat ze ook doen, welk apparaat of programma ze ook

gebruiken, er moet altijd een keuzemogelijkheid zijn. Logica en een duidelijke onderverdeling

gaan hand in hand. Ouderen geven aan bang te zijn om fouten te maken als ze bezig zijn met

een apparaat. Men zou in dat geval terug moeten kunnen vinden welke fout er is gemaakt, zo

geeft één van de deelnemers aan: “Daar hebben techneuten nooit over nagedacht. Je zou

naast het programma waar je mee bezig bent, je stapjes moeten kunnen volgen. Als je dan een

foutje maakt, weet je waar je moet zoeken. Heel behulpzaam.” (man, 70 jaar). De

gebruiksvriendelijkheid blijkt voor ouderen dus nog wel iets waar verbetering mogelijk is. Als

een programma inzicht zou kunnen bieden in waar er fouten gemaakt zijn, dan zou dit

ouderen mogelijk meer vertrouwen geven in het kunnen omgaan met de technologie.

Behalve een gemakkelijke besturing pleiten ouderen voor een gemakkelijk interface,

het uiterlijk van de nieuwe technologie. Dit moet in grote lijnen aan twee voorwaarden

voldoen. Het moet overzichtelijk zijn, wat inhoudt dat het programma waar de ouderen mee

werken goed leesbaar moet zijn. Daarnaast zouden ouderen graag hun online activiteiten meer

centraal willen hebben. In één programma bijvoorbeeld, zodat ze niet telkens moeten zoeken.

Naast een overzichtelijk uiterlijk, moet het ook aantrekkelijk zijn. Hoewel dat voor veel

ouderen gepaard gaat met overzichtelijkheid, geven veel ouderen aan dat ze beeld prefereren

boven tekst. Een keuzemenu met beeldicoontjes spreekt meer aan dan een lijst met namen

waar ze uit kunnen kiezen.

Page 26: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

26

§4.2.2 Nuttigheid

Behalve dat technologie voor ouderen gemakkelijk en laagdrempelig moet zijn, moet het een

bepaalde toegevoegde waarde hebben. Nuttigheid zit daarom op het snijvlak tussen

technologische en persoonlijke eigenschappen. Enerzijds gaat nuttigheid over eigenschappen

van technologie door de functies die het te bieden heeft, maar anderzijds is nuttigheid ook

persoonlijk. Zo weigert een deelnemer consequent om nieuwe technologie te gebruiken en

haalt het gebrek aan nut aan als belangrijkste argument: “Jongens, we hebben pen en papier.

Er komt steeds van alles bij en het houdt niet op, het word je gewoon opgedrongen. De

overbodigheid van een heleboel dingen en het ‘moeten’ houden mij tegen.” (vrouw, 75 jaar).

Uit de reacties van de ouderen blijkt dat een belangrijk onderdeel van nuttigheid draait

om autonomie. Autonomie kan een karaktereigenschap zijn, maar communicatietechnologie

kan er ook voor zorgen dat ouderen een groter gevoel van autonomie ervaren. Dit uit zich met

name in de toegenomen zelfstandigheid en de toegenomen bereikbaarheid die ontstaat door

het gebruik van communicatietechnologie. Een groot praktisch voordeel, denkt een van de

deelnemers (vrouw, 69 jaar) over een iPad: “Dat apparaat maakt je onafhankelijk; je hoeft

niet steeds een beroep te doen op anderen.” Het laat zien dat autonomie een belangrijke

waarde is in het leven van ouderen.

Een tweede aspect van het thema nuttigheid gaat over de toegevoegde waarde van

technologie aan het dagelijks leven. In de reacties van de ouderen zijn er drie variaties te

ontdekken. Ten eerste kan communicatietechnologie contact met anderen faciliteren. Veel

ouderen geven aan dat kinderen en kleinkinderen op behoorlijke afstand wonen. Met

technologie is contact niet alleen snel, een beeldverbinding kan het ook nog een extra

dimensie geven. In de tweede plaats kan technologie zorgen voor plezier. Een deelnemer

(vrouw, 84 jaar) vertelt enthousiast over haar iPad: “Ik heb een dagprogramma en dat ding

hoort daar in. Ik begin met memory. Dan krijg ik een notitie over hoe ik het heb gedaan, dan

denk ik: nou je was goed wakker vanochtend.”

De derde manier waarop technologie iets kan toevoegen is misschien wel de meest

belangrijke. Technologie kan hulp bieden, en dan met name in de zorgbehoevendheid van

ouderen. Aangezien veel zorgverleners al werken met tablets, kan een apparaat ervoor zorgen

dat ouderen makkelijk in contact kunnen komen met hulpverleners. Daarnaast is het een

aanvulling voor ouderen die minder mobiel zijn, denkt een deelnemer (vrouw, 65 jaar): “Er

zijn hier mensen die niet meer zelf naar een activiteit kunnen. Wat zou er mooier zijn dan dat

er een cameraverbinding is met de grote zaal, zodat ouderen op die manier er toch bij zijn,

Page 27: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

27

met hun tablet of laptop thuis?” Technologie kan er op die manier voor zorgen dat ouderen

toch gewoon deel kunnen nemen aan bepaalde sociale activiteiten.

§4.2.3 Zelfvertrouwen

Een apparaat kan gemakkelijk in gebruik zijn en zelfs iets toevoegen aan het leven, maar als

ouderen er geen vertrouwen in hebben dat ze ermee kunnen werken, is adoptie nog steeds ver

weg. Het vertrouwen van ouderen in het eigen kunnen openbaarde zich tijdens de sessies op

vier manieren: controle, kennis en ervaring, nieuwsgierigheid en leergierigheid. Ten eerste

hebben ouderen vertrouwen als ze het gevoel hebben controle te hebben over de manier

waarop ze werken met technologie. Kennis en ervaring is ook een belangrijke voedingsbron

voor vertrouwen. Hoe groter de kennis van technologie, hoe meer vertrouwen ouderen hebben

succesvol met nieuwe technologie te kunnen werken. Dit bleek uit het feit dat de deelnemers

met veel ervaring ook veel verschillende apparaten kennen en gebruiken. Ten slotte blijken

zaken als nieuwsgierigheid en leergierigheid (“je bent nooit te oud om te leren”) motivaties

voor ouderen om nieuwe technologie te ontdekken. Niet bang voor het nieuwe, maar juist

geïnteresseerd in wat het allemaal te bieden heeft. “Ik probeer gewoon alles uit, als iets

vreemds zie loop ik niet weg, maar ga ik gewoon doen. Ook als het niet lukt.” (vrouw. 81

jaar).

§4.2.4 Angst

Gepaard met zelfvertrouwen gaat angst. Angst voor het nieuwe apparaat, angst om zelf iets

niet te begrijpen of angst om jezelf ‘bloot’ te geven op het internet. Deze angsten zijn daarom

onderverdeeld in cognitieve angst, angst voor technologie en angst rondom privacy.

Cognitieve angsten zitten in de ouderen zelf. Ouderen geven in grote getale aan bang

te zijn om fouten te maken, om iets niet te begrijpen, iets niet te onthouden of zich te

vergissen. Oftewel, ouderen zijn bang dat hun cognitieve staat niet toereikend genoeg is om

nieuwe technologie succesvol te adopteren. Angst voor technologie gaat over de angst van

ouderen dat het apparaat waarmee ze werken een niet naar behoren functioneert en ze in de

steek laat. Daarnaast geven ouderen aan het niet prettig te vinden om te werken met

programma’s waar een wachtwoord vereist is. Alleen dat invulscherm al schrikt af.

Privacy heeft te maken met de angst van ouderen dat ze gevoelige gegevens op het

internet zetten en dat dit vervolgens verspreid wordt. Eén deelnemer (man, 70 jaar), die

computers en internet gebruikte voor zijn beroep, omschrijft het als volgt: “Ik doe bankzaken

alleen thuis met kabelinternet. Veiligheid moet prioriteit hebben. Zeker voor ouderen, die zijn

Page 28: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

28

nu eenmaal extra kwetsbaar”. Privacy concerns blijkt een thema dat veel deelnemers gemeen

hebben, maar met name de ouderen die begrijpen hoe het internet met jouw persoonlijke

gegevens kan omgaan. Het is mede daarom dat voor sociaal contact email nog altijd de

voorkeur geniet bij ouderen.

§4.2.5 Sociale omgeving

Ouderen drinken het liefst een kopje koffie en praten over van alles en nog wat. Waar dat

vroeger nog ging over een leuke televisieserie die eens in de week werd uitgezonden, gaat het

steeds meer over de huidige tijdsgeest, die volgens ouderen in verregaande mate wordt

bepaald door laptops, iPads en mobieltjes. Tijdens de eerste focusgroep werd er onderling

uitgebreid over tablets gesproken. “Uiteraard ga je praten met je omgeving. In de gesprekken

die wij hebben heb je het over deze dingen”, vertelde een deelnemer (vrouw, 70 jaar) over het

gebruik van een iPad. “Je hebt een iPad en een Samsung, dat is niet dezelfde bediening,

volgens mij”, vulde een andere deelnemer (vrouw, 80 jaar) aan. “Maar welke zou jij dan

adviseren?”, werd gevraagd door weer een andere deelnemer (vrouw, 78 jaar). Opeens begon

iedereen vragen te stellen. Heeft zo’n tablet wel voldoende geheugen? Kan het de laptop

vervangen? Deze vragen laten zien dat veel ouderen onzeker zijn over het gebruik van

technologie. Ieder advies is daarom welkom. Het helpen van elkaar gebeurt dan ook veel,

vertelde een van de deelnemers (vrouw, 78 jaar): “Dat is het leuke van de iPad, dat we elkaar

kunnen helpen. Gewoon ernaast zitten en samen ermee aan de slag.” Hoewel er bij ouderen

dus nog veel vragen over bestaan, is technologie dus ook bij ouderen onderdeel van het

gesprek van de dag. Niet zozeer omdat ze de Ipad het leukste vinden om over te praten, maar

wel omdat ze vol vragen zitten en die graag beantwoord zien.

Behalve dat de ouderen elkaar helpen, blijkt dat kinderen en kleinkinderen een

belangrijke rol spelen in de beslissing van ouderen om communicatietechnologie aan te

schaffen. Met name de kleinkinderen zijn vaak verantwoordelijk voor de keuze van ouderen

om een iPad aan te schaffen. Zij zijn in de ogen van de ouderen het meest bekwaam met de

nieuwste technologie en zien zo een leuke manier om met opa of oma te communiceren.

§4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel

Als het gaat om de rol van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid, zijn

de deelnemers het over één ding eens: technologie zal nooit in staat zijn om eenzaamheid te

doorbreken. Daar is menselijk contact voor nodig; de warmte van een echte ontmoeting en de

mogelijkheid elkaar een knuffel te geven. Een deelnemer (vrouw, 77 jaar) verwoorde het

Page 29: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

29

treffend: “Mensen zeggen: je moet zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, schaf een iPad

aan. Maar eenzaamheid is daar niet mee opgelost. Een beetje helpt het wel, maar als je dan

daarna geen mensen meer ziet is het geen oplossing.”

Toch kan technologie wel een hulpmiddel zijn, zo denken de ouderen. In de eerste

plaats, doordat je met behulp van technologie veel sneller en gemakkelijker sociaal contact

maakt. Even de laptop aan om een berichtje naar een vriend of vriendin te sturen, of snel de

iPad erbij om te skypen met de kleinkinderen in Australië. De sociale controle is er ook beter

door, zo stelt een deelnemer (vrouw, 80 jaar): “Als de kinderen dan een paar dagen niks van

me gehoord hebben, komt er altijd een appje. Hoe gaat het?” Bovendien biedt het

mogelijkheden om op een laagdrempelige manier je gevoelens onder woorden te brengen. En

dat is essentieel als je eenzaam bent, zo denken de ouderen. “Als je die mail af hebt, voel je je

vaak al een stuk beter.” (vrouw, 70 jaar).

Snel contact leggen is een eerste uitkomst, het maken van nieuw contact is een andere

optie. Hoewel veel ouderen aangeven niet direct behoefte te hebben aan compleet nieuwe

contacten, herkennen ze de rol die technologie op dit gebied kan vervullen. Een programma

waar je een profiel kan aanmaken en je op basis van hobby’s, interesses of de buurt waarin je

woont aan nieuwe mensen kunt worden gekoppeld, zien ze als een efficiënte oplossing. “Als

ik op de markt moet gaan staan en aan iedereen moet vragen: houdt u ook van wandelen. Dat

is toch niet handig?” (vrouw, 65 jaar).

Behalve dat het contact bevordert, kan technologie ook simpelweg de faciliteiten

bieden voor een nieuwe activiteit. Een nieuwe hobby of gewoon even een spelletje, het kan

heel snel voor een nieuwe impuls zorgen, zo geeft één van de deelnemers aan (vrouw, 65

jaar): “Mijn vader is op zijn 83e begonnen op de computer met een complete

levensgeschiedenis op te schrijven. Daar heeft hij tien boeken van gemaakt.” Een nieuwe

impuls kan zorgen voor compleet nieuwe interesses, die ouderen weer kunnen helpen om uit

die vervelende eenzame situatie te geraken. Het kan ze in een bepaalde flow brengen, zo is de

gedachte. Die afleiding is belangrijk. “Als ik me zo voel ben ik blij dat ik die iPad heb, kan ik

even memory spelen.” (Vrouw, 84 jaar). Een andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) vertelt over

haar tante, die ze maar wat graag een iPad zou willen geven. “Mijn tante had dit heel fijn

gevonden. Die zit daar maar in dat tehuis. Je bent toch een keer uitgepuzzeld. Als je dan leuk

contact kan leggen met iemand en zo kan praten of even leuke film kijken, dat is toch het

einde?” Eenzaamheid is dus niet alleen een gemis aan bepaalde sociale contacten, het is

vooral ook een heel vervelend en moeilijk te vangen gevoel en een gebrek aan bezigheden om

de dag door te komen. Het effect van een leuke ‘nieuwe’ activiteit kan daarom groot zijn.

Page 30: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

30

Toch is eenzaamheid voor iedereen anders, menen de ouderen. Aan de technologie de

taak juist die diversiteit op te vangen, door eenvoudige, laagdrempelige handvatten te bieden

om uit de negatieve spiraal te geraken. Want, zo is de conclusie van bijna alle ouderen:

eenzaamheid is iets waar je zelf uit moet komen. De samenleving heeft echter wel de taak en

verantwoordelijkheid om bepaalde zwakkeren te stimuleren en te activeren. Om hun

nieuwsgierigheid te prikkelen en ze het gevoel te geven: wij horen er ook bij. Een taak

waarbij communicatietechnologie, naast het bieden van uitjes en bijeenkomsten, een mooie

rol kan vervullen.

Page 31: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

31

5. Conclusie & discussie

De doelstelling van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen

denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van

eenzaamheid. Een belangrijk doel was eveneens om erachter te komen waar deze technologie

aan moet voldoen wil de kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Op deze manier kan

een gefundeerd advies gegeven worden over de inzet van communicatietechnologie bij

eenzaamheidsbestrijding onder ouderen.

§5.1 Conclusie

De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat communicatietechnologie in de ogen van

ouderen op vier verschillende manieren zou kunnen bijdragen aan het verminderen van

eenzaamheid. Communicatietechnologie kan de faciliteiten bieden voor 1) snel en

gemakkelijk contact, 2) het opdoen van nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe

activiteiten en 4) het genereren van nieuwe interesses. Daarnaast is gevonden dat

gebruiksgemak, nuttigheid, plezier, zelfvertrouwen, de sociale omgeving, angst en privacy

concerns voor ouderen een belangrijke rol spelen bij de adoptie van deze technologie.

Vooralsnog lijkt communicatietechnologie dus hoofdzakelijk een faciliterende rol te

kunnen vervullen bij de bestrijding van eenzaamheid. Een directe oplossing is het in de ogen

van de ouderen niet. Daar is meer voor nodig dan een apparaat of programma dat ouderen met

elkaar in contact kan brengen. Eenzaamheid is een gevoel, zo menen de ouderen, veel meer

dan dat het een situatie is waar je door omstandigheden niet aan kunt ontkomen. De ouderen

denken daarom ook dat alleen een ‘echte’ ontmoeting, die menselijkheid en warmte met zich

meebrengt, mogelijk de negatieve eenzame gevoelens een echte halt toe kan roepen.

Wat de ouderen wel zien, is dat communicatietechnologie een belangrijk hulpmiddel

zou kunnen zijn om een ‘echte’ ontmoeting tussen ouderen te bevorderen. Kijkend naar de

bevindingen uit dit onderzoek, kan gesteld worden dat communicatietechnologie aan kan

sluiten bij twee van de drie oplossingsrichtingen, bedacht door Fokkema & Van Tilburg

(2006). In de eerste plaats biedt communicatietechnologie een platform voor

netwerkontwikkeling. Zeker als je om gezondheidsredenen niet in staat bent om een ander te

bezoeken, kan technologie op een zeer efficiënte manier contact tot stand brengen. Een

beeldverbinding of snel een berichtje via email of chat, het zijn gemakkelijke oplossingen die

veel impact kunnen hebben op de gemoedstoestand van ouderen. Zeker als er sprake is van

angst voor een face-to-face contact bij de eerste ontmoeting, iets dat volgens de ouderen bij

veel eenzame mensen aanwezig is.

Page 32: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

32

In de tweede plaats kan technologie nieuw contact faciliteren. Zoals een van de

deelnemers al aangaf, is het niet praktisch om de markt op te moeten en rond te vragen of er

iemand is die toevallig ook van wandelen houdt. Technologie zou een programma kunnen

aanbieden waar mensen een eigen profiel kunnen aanmaken. Vervolgens zouden mensen met

dezelfde interesse en uit dezelfde woonplaats met elkaar in contact gebracht kunnen worden.

Op deze manier wordt het voor ouderen haalbaar om door communicatietechnologie ook

nieuwe contacten op te doen. Deze bevindingen, dat communicatietechnologie kan zorgen

voor snel en gemakkelijk contact en faciliteiten kan bieden voor nieuw contact, werden ook al

gevonden door Cotten et al. (2013), die de mogelijkheden van het internet onderzocht bij

eenzaamheidsbestrijding.

Naast een ‘upgrade’ van het sociale netwerk, kan communicatietechnologie zorgen

voor een bepaalde afleiding door de faciliteiten te bieden voor nieuwe activiteiten en nieuwe

interesses. Hierdoor kunnen ouderen gemakkelijker omgaan met hun eenzame gevoelens. Dit

kan afleiding zijn in de vorm van amusement of het faciliteren van compleet nieuwe hobby’s.

Een voorbeeld werd gegeven door een van de deelnemers, wiens vader een beetje uit de

eenzaamheid was geraakt, doordat hij met behulp van zijn computer een levensgeschiedenis

was gaan maken van zijn familie. Andere voorbeelden van afleiding zijn laagdrempeliger,

zoals het spelen van spelletjes of het terugkijken van gemiste televisieprogramma’s, maar

kunnen eveneens een groot effect hebben op de gemoedstoestand van ouderen.

Kijkend naar de gevonden inzichten op het gebied van technologieadoptie, blijkt dat

veel van de voorwaarden inderdaad kunnen worden verklaard vanuit het Technology

Acceptance Model (Davis, 1989). Dit model stelt dat het gebruik van technologie verklaard

kan worden door enerzijds de ervaren gebruiksvriendelijkheid en anderzijds de ervaren

nuttigheid. In dit onderzoek komt eveneens naar voren dat gebruiksgemak en nuttigheid twee

belangrijke voorwaarden zijn bij het gebruik van communicatietechnologie door ouderen.

Ouderen willen nieuwe technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en

laagdrempelig zijn én het moet iets toevoegen aan het dagelijks leven. Gebruiksgemak uit

zich enerzijds in een eenvoudige besturing en anderzijds in een overzichtelijk en eenvoudig

interface. Dit laatste sluit aan bij het idee van processing fluency (Winkielman et al., 2003).

Ouderen waarderen nieuwe communicatietechnologie hoger, als zij de stimulus gemakkelijk

kunnen verwerken.

Aan het model van Davis (1989) zijn een aantal toevoegingen gedaan, toegepast op

ouderen. Eén van die toevoegingen komt van Van der Heijden (2004) en Dickinger et al.

(2008). Zij breidden het model uit met perceived enjoyment, het waargenomen plezier. Plezier

Page 33: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

33

blijkt inderdaad een belangrijke voorwaarde om technologie te gebruiken. Zo kan technologie

volgens de ouderen op bepaalde momenten van de dag zorgen voor ontspanning en vermaak,

door het doen van een spelletje of het terugkijken van een televisie programma, maar biedt het

ook een platform voor geheel nieuwe hobby’s. Omdat deze hobby’s vaak van langere duur

zijn, is de impact op de gemoedstoestand van eenzame ouderen in potentie nog groter.

Een tweede toevoeging, de sociale omgeving, komt van Venkatesh et al. (2003).

Vanzelfsprekend speelt ook bij ouderen de sociale omgeving een rol bij de adoptie van

nieuwe technologie. Veel ouderen zijn onzeker als het gaat om het gebruik van apparaten als

iPads, laptops en smartphones. Savage, Melamed & Vincent (2014) stellen dat mensen

zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze onzekerheid te verminderen.

In de discussie over het gebruik van de verschillende apparaten en de verschillende

beschikbare merken werd dit goed zichtbaar. Zo gaven de ouderen aan veel te kijken naar

leeftijdsgenoten of (klein)kinderen bij de keuze voor bepaalde communicatietechnologie

waarmee ze niet of nauwelijks bekend zijn.

Ten slotte is het zelfvertrouwen van ouderen een belangrijke voorwaarde. Theorieën

uit de sociale psychologie, zoals de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1977), stellen dat

iemands gedrag in verregaande mate wordt verklaard door de verwachtingen van dat gedrag.

Bovendien, zo stelt Bandura, is de verwachting van zelf-effectiviteit (self-efficacy) een zeer

krachtige voorspeller van bepaald gedrag. Datzelfde kwam naar voren uit de gesprekken met

de ouderen. De uiteindelijke beantwoording van de vraag of ouderen bepaalde nieuwe

technologie denken te gebruiken, was vooral gebaseerd op het vertrouwen dat de ouderen

hebben in de eigen omgang met communicatietechnologie. Controle, kennis en ervaring,

nieuwsgierigheid en leergierigheid blijken hier in dit onderzoek aan ten grondslag te liggen.

Bovenstaande bevindingen zijn in meer of mindere mate voorspeld door de theorie. Er

zijn eveneens een aantal inzichten uit de focusgroepen gekomen die niet direct zijn voorspeld

door de theorie. De belangrijkste daarvan is de zorg van ouderen omtrent de privacy en de

invloed daarvan op de keuze voor communicatietechnologie. Een bewaakte privacy blijkt

voor een aantal ouderen een belangrijke voorwaarde om met technologie aan de slag te gaan.

De angst om in ‘het systeem’ te komen is daarbij een zorg, evenals de angst om financiële

gegevens openbaar te maken. Eastman & Iyer (2004) stellen dat privacy concerns bij ouderen

ontstaan doordat zij zijn opgegroeid in een tijd waarin het normaal en gemakkelijk was om

bepaalde zaken privé te houden. Dat is in het elektronische tijdperk waarin we leven heel

anders. Onderzoek op het gebied van ouderen en privacy laat verder zien dat de zorg om

privacy sterk samenhangt met de kennis van de werking van technologie en internet (Park,

Page 34: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

34

2013). Zij die deze kennis en ervaring bezitten, dragen de zorg het meest. Dat kwam in dit

onderzoek ook aan het licht, met name als het gaat om het prijsgeven van financieel gevoelige

informatie, zoals internetbankieren. Dit sluit aan bij het onderzoek van Garg et al. (2014), dat

stelt dat ouderen het liefst geen gevoelige informatie delen met commerciële instanties, omdat

ze bang zijn dat dit financieel nadelige gevolgen kan hebben. Als het gaat om het delen van

deze informatie met bijvoorbeeld zorgverleners of onderzoekers, blijken ouderen hier veel

minder moeite mee te hebben.

§5.2 Beperkingen

Bij dit onderzoek kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste vallen er

een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het gebruikte sample. Een opkomst van 26 senioren

in drie focusgroepen is conform de richtlijnen opgesteld door Ketelaar et al. (2011). Hierbij

dient echter wel vermeld te worden dat alle deelnemers in Nijmegen wonen en het overgrote

deel vrouw was. Behalve dat er nu eenmaal meer oudere vrouwen zijn, is dit een gevolg van

de werving. De ouderen zijn geworven tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis in

Nijmegen. Achteraf kan geconcludeerd worden dat de markt nauwelijks wordt bezocht door

mannen. Het gebrek aan mannen maakt dat er weinig inzichten zijn verkregen over een

mogelijke gendercomponent, die er gezien het onderwerp technologie wellicht wel is. Een

vrouwelijke overwicht zou daarnaast ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de

aanwezigheid van relatief veel emotionele voorwaarden (angst) in de resultaten. In

vervolgonderzoek is een gelijke man/vrouw verhouding wenselijk.

Een tweede punt betreft de vraag of er inderdaad voldoende spreiding is geweest in het

aantal eenzame deelnemers. Het is enorm lastig gebleken om in contact te komen met echt

eenzame ouderen. Op de weekmarkt in het OBG verschenen deze ouderen nauwelijks en

bovendien is het onbeleefd om in een eerste ontmoeting te vragen of iemand eenzaam is. Om

alleen eenzame ouderen in de focusgroepen te krijgen, bleek daarom onhaalbaar. Een aantal

ouderen gaf aan zo nu en dan echt last te hebben van eenzaamheid, maar over het algemeen

waren de deelnemers (nog) niet eenzaam en woonden nog zelfstandig. Een gevolg hiervan is

dat een aantal ouderen in de derde persoon over eenzaamheid spraken, vaak over een broer of

zus. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de geldigheid van de inzichten die gevonden zijn

bij de rol van technologie bij eenzaamheid.

Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de ouderen die aangaven niet eenzaam te zijn

het onderwerp als te persoonlijk en te gevoelig hebben ervaren, waardoor ze er liever niet

over praatten of vertelden dat ze geen last van eenzaamheid hebben, terwijl dit wel zo is. Deze

Page 35: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

35

vorm van sociale wenselijkheid is een aspect waar altijd rekening mee gehouden moet worden

bij het houden van een focusgroep en het evalueren van de gevonden inzichten.

Een derde punt gaat over de abstractheid van de term communicatie die door een

aantal ouderen werd ervaren. Tijdens het blok over de eigenschappen van technologie die

voor ouderen belangrijk zijn bij de adoptie ervan, zorgde de term communicatietechnologie

bij sommige ouderen voor vragende blikken. In een aantal pogingen dit begrip vervolgens te

concretiseren, stuitten we op een kennisverschil tussen de ouderen en de onderzoeker.

Uiteindelijk werd het discussiepunt begrepen en werd de vraag juist geïnterpreteerd. Voor een

eventueel volgend onderzoek is het echter wel zaak wat langer stil te staan bij het

operationaliseren van communicatietechnologie en vooraf het begrip duidelijk af te bakenen.

§5.3 Vervolgonderzoek

In de vorige passage werd al besproken dat het aantal echt eenzame ouderen in de

focusgroepen niet groot was. Wel is het zo dat de verscheidenheid in opvattingen over

eenzaamheid juist enorm nieuwsgierig maakt naar hoe ouderen die dagelijks last hebben van

eenzaamheid hierover denken. Toekomstig onderzoek zou zich meer moeten focussen op de

echt eenzame oudere, om waardevolle inzichten te krijgen in de belevingswereld van die

selecte groep ouderen. Kanttekening daarbij is dat eenzame mensen moeilijk te bereiken zijn

en waarschijnlijk moeite zullen hebben zich in een groep te uiten. Wellicht zou daarom

survey-onderzoek meer geschikt zijn, aangezien eenzame ouderen daarvoor niet onder ogen

van onderzoeker en/of andere deelnemers hoeven te komen.

Met het oog op de toekomst zou het interessant kunnen zijn om de ouderen van de

toekomst aan eenzelfde soort onderzoek bloot te stellen. In dit onderzoek is gekozen voor

ouderen tussen de 65 en 85 jaar, de ouderen van de toekomst bevinden zich in de

leeftijdscategorie van 55 tot 70 jaar. Verwacht mag worden dat zij in hun leven veel

frequenter gebruik hebben gemaakt van technologie, waardoor met name de resultaten over de

voorwaarden voor adoptie van technologie anders zullen zijn. Minder laagdrempelig

waarschijnlijk. Ook zou het mogelijk kunnen zijn dat de ouderen van de toekomst hele andere

eenzaamheidsgevoelens hebben, aangezien zij communicatietechnologie veel beter beheersen

en daardoor meer mogelijkheden hebben tot sociaal contact.

Een laatste punt dat in toekomstig onderzoek kan worden uitgediept is het fenomeen

angst. In dit onderzoek komt de angst die ouderen hebben voor het omgaan met

communicatietechnologie naar voren als een persoonlijke eigenschap van ouderen. Men kan

zich afvragen of angst wel echt een karaktereigenschap is, of dat het meer betiteld kan worden

Page 36: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

36

als een emotie, of mogelijk als allebei. Vervolgonderzoek kan zich buigen over de vraag of

angst een reactie is op het zien van iets ingewikkelds als technologie, of dat bepaalde ouderen

van nature bang zijn voor nieuwe ontwikkelingen. In dat geval is het een vorm van faalangst.

En welke rol speelt de sociale omgeving bij deze groep? Bestaat er daarin een verschil tussen

ouderen die onzeker zijn en ouderen die minder onzeker zijn? Over het algemeen mag

verondersteld worden dat hoe onzekerder iemand is, hoe meer er wordt gekeken naar anderen.

§5.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Dat technologie een rol zou kunnen spelen in het leven van ouderen is geen nieuwe

bevinding. Denissen et al. (2006) vonden al dat ouderen positief tegenover nieuwe

technologie staan, mits het ervoor zorgt dat ze op die manier langer zelfstandig kunnen blijven

wonen. Maar op welke manier communicatietechnologie van waarde kan zijn bij de

bestrijding van eenzaamheid - vanuit het oogpunt van (eenzame) ouderen zelf - is nog

nauwelijks onderzocht. Daarnaast is de koppeling van technologie aan eenzaamheid niet

eerder middels kwalitatief onderzoek getoetst.

In dat licht mag de bevinding dat communicatietechnologie een faciliterende rol kan

vervullen bij snel contact, nieuw contact, nieuwe activiteiten en nieuwe interesses, als nieuw

worden beschouwd en een toevoeging aan de wetenschappelijke kennis op het gebied van

eenzaamheidsbestrijding. Bovendien is het belangrijk dat ouderen denken dat

communicatietechnologie een heel mooi hulpmiddel is, mits het wordt ingezet naast

eenzaamheidsbestrijding in de vorm van activiteiten in ‘real life’. De combinatie van

gemakkelijk en snel contact middels communicatietechnologie met daarop volgend een

‘echte’ ontmoeting, is in de ogen van ouderen een waardevolle toevoeging aan het brede

spectrum aan eenzaamheidsinterventies.

De resultaten uit dit onderzoek geven daarnaast concrete handvatten voor

ontwikkelaars om communicatietechnologie voor ouderen nog beter af te stemmen op de

wensen van de doelgroep. Want daar schuilt nog steeds een probleem. Er wordt wel

communicatietechnologie voor ouderen aangeboden, maar deze is nog onvoldoende

afgestemd op het cognitieve niveau van de bejaarden van nu. Uit dit onderzoek blijkt dat deze

groep ouderen nog steeds de meeste waarde hecht aan menselijk contact en moeite heeft om

puur en alleen te communiceren met behulp van een apparaat. In dat opzicht is het waardevol

dat de ouderen inzien dat technologie wél een hulpmiddel kan zijn om gemakkelijker en

sneller tot menselijk contact te komen.

Page 37: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

37

Al met al is de bevinding dat ouderen inzien dat communicatietechnologie ze kan

helpen belangrijk. In de klassieke verzorgingsstaat die we voorheen waren, hoefden ouderen

zich niet of nauwelijks druk te maken of er iemand te hulp kwam als dat nodig was. In de

huidige participatiemaatschappij, waar de verantwoordelijkheid voor je eigen welzijn

grotendeels bij jezelf ligt, is dat nog maar de vraag. Van veel ouderen wordt verwacht dat ze

zichzelf wel redden. Een grote groep kan dat, ook zonder de hulp van technologie. Voor die

andere groep laat dit onderzoek zien dat communicatietechnologie in de meest eenvoudige

vorm een welkome toevoeging aan het leven van eenzame ouderen kan zijn.

Page 38: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

38

Referenties:

Achterberg, P., Hilderink, H., & Hoeymans, N. (2014). Een gezonde toekomst? Ouderen in

2030. Geron, 16(3), 41-45. DOI: 10.1007/s40718-014-0068-x

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human

decision processes, 50(2), 179-211. DOI: 10.1016/0749-5978(91)90020-T

Baarda, D. B., de Goede, M. P., & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek:

praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.

Stenfert Kroese. Groningen.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change.

Psychological Review, 84(2), 191-215. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/0033-

295X.84.2.191

Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research

in psychology, 3(2), 77-101. DOI: 10.1191/1478088706qp063oa

Cacioppo, J.T., & Hawkley, L.C. (2009). Perceived social isolation and cognition. Trends

Cognitive Science, 13(10), pp. 447-454. DOI: 10.1016/j.tics.2009.06.005

Carstensen, L. L., Fung, H. H., & Charles, S. T. (2003). Socioemotional selectivity theory and

the regulation of emotion in the second half of life. Motivation and emotion, 27(2),

103-123. DOI: 10.1023/A:1024569803230

CBS Nederland, 2014. Tablet verdringt bord van schoot. Geraadpleegd op 27 februari 2015:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-

cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/tablet-verdringt-bord-van-schoot.htm

CBS Sociale Monitor; 1999-2011. (27-12-2012). Geraadpleegd op 9 februari 2015:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70115ned&D1=

0,3-4&D2=a&D3=a&HD=081106-1151&HDR=T,G1&STB=G2

Chambliss, D. F., & Schutt, R. K. (2006). Making sense of the social world: Methods of

Page 39: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

39

investigation. Thousand Oaks: Pine Forge Press.

Cotten, S. R., Anderson, W. A., & McCullough, B. M. (2013). Impact of internet use on

loneliness and contact with others among older adults: cross-sectional analysis.

Journal of medical Internet research, 15(2). DOI: 10.2196/jmir.2306

Czaja, S. J., Charness, N., Fisk, A. D., Hertzog, C., Nair, S. N., Rogers, W. A., & Sharit, J.

(2006). Factors predicting the use of technology: findings from the Center for

Research and Education on Aging and Technology Enhancement

(CREATE). Psychology and aging, 21(2), 333-352. DOI:

http://dx.doi.org/10.1037/0882-7974.21.2.333

Davis, F. D. (1989). Perceived usefulness, perceived ease of use, and user acceptance of

information technology. MIS quarterly, 319-340. DOI: 10.2307/249008

De Jong Gierveld, J., & Van Tilburg, T. (1999). Manual of the Loneliness Scale 1999.

Department of Social Research Methodology, Vrije Universiteit Amsterdam,

Amsterdam (updated version 18.01.02). Stable URL:

http://home.fsw.vu.nl/TG.van.Tilburg/manual_loneliness_scale_1999.html

Gierveld, J. D. J. (1998). A review of loneliness: concept and definitions, determinants and

consequences. Reviews in Clinical Gerontology, 8(01), 73-80. DOI: http://dx.doi.org/

Denissen, E. G. J. M., Seydel, E. R., Ben Allouch, S., Dohmen, D.A.J. (2006). Ouderen en

nieuwe technologie in huis: bondgenoten of vijanden? Enschede, Nederland.

University of Twente, Faculty of Behavioral Science. Stable URL:

http://essay.utwente.nl/57397/

Dickinger, A., Arami, M., & Meyer, D. (2008). The role of perceived enjoyment and social

norm in the adoption of technology with network externalities. European Journal of

Information Systems, 17(1), 4-11. DOI:10.1057/palgrave.ejis.3000726

Eastman, J. K., & Iyer, R. (2004). The elderly's uses and attitudes towards the

Page 40: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

40

Internet. Journal of Consumer Marketing, 21(3), 208-220. DOI:

http://dx.doi.org/10.1108/07363760410534759

Fazeli, P. L., Ross, L. A., Vance, D. E., & Ball, K. (2013). The relationship between computer

experience and computerized cognitive test performance among older adults. The

Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 68(3),

337-346. DOI: 10.1093/geronb/gbs071

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117-

140. DOI: 10.1177/001872675400700202

Fokkema, T., & van Tongeren, L. (2008). How to esc@ pe loneliness? Kwalitatieve evaluatie

van een experiment om met ICT uit eenzaamheid te geraken. Journal of Social

Intervention: Theory and Practice, 14(4), 15-28. Stable URL:

http://www.journalsi.org/index.php/si/article/viewArticle/10

Fokkema, T. & T. van Tilburg (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend

effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering

van eenzaamheid onder ouderen. NIDI report nr. 69. Den Haag: NIDI. 168 p.

Garg, V., Camp, L. J., Lorenzen-Huber, L., Shankar, K., & Connelly, K. (2014). Privacy

concerns in assisted living technologies. annals of telecommunications-annales des

télécommunications, 69(1-2), 75-88. DOI: 10.1007/s12243-013-0397-0

Gist, M. E., & Mitchell, T. R. (1992). Self-efficacy: A theoretical analysis of its determinants

and malleability. Academy of Management review, 17(2), 183-211. DOI:

10.5465/AMR.1992.4279530

Heijden, H. van der. (2004). User acceptance of hedonic information systems. MIS quarterly,

695-704. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/25148660

Ketelaar, P. E., Hentenaar, F. P. A. M., & Kooter, M. F. C. (2011). Groepen in focus. In vier

stappen naar toegepast focusgroeponderzoek. Den Haag: Boom Lemma.

Page 41: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

41

Lin, H. (2000). Fluency with information technology. Government Information Quarterly,

17(1), 69-76. DOI:10.1016/S0740-624X(99)00024-6

Lucassen, P. L. B. J., Olde-Hartman, T. C., St Radboud, U. M. C., & Genootschap, N. H.

(2007). Kwalitatief onderzoek/druk 1/ING. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Maat, J. van de., & Xanten, H. van. (2013). Sleutels voor de lokale aanpak van

eenzaamheid. Coalitie Erbij. Geraadpleegd op 24 maart 2015, via:

http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenza

amheid_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf

Machielse, A. (2011). Sociaal isolement bij ouderen: een typologie als richtlijn voor

effectieve interventies. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(4), 40-

61. Stable URL: http://www.journalsi.org/index.php/si/article/view/287/247

McCloskey, D. W. (2006). The importance of ease of use, usefulness, and trust to online

consumers: An examination of the technology acceptance model with older customers.

Journal of Organizational and End User Computing (JOEUC),18(3), 47-65.

DOI: 10.4018/978-1-59904-943-4.ch112

Mynatt, E. D., & Rogers, W. A. (2002). Developing technology to support the

functional independence of older adults. Ageing International, 27(1), 24–41. DOI:

10.1007/s12126-001-1014-5

Niemeijer, A., Depla, M., & Frederiks, B. (2012). Toezichthoudende domotica. Een

handreiking voor zorginstellingen. Amsterdam: VUmc.

Nimrod, G. 2008. In support of innovation theory: innovation in activity patterns and life

satisfaction among recently retired individuals. Ageing & Society, 28, 6, 831–46.

DOI: http://dx.doi.org/10.1017/S0144686X0800706X

Park, Y. J. (2013). Digital literacy and privacy behavior online. Communication Research, 40

(2), 215-236. DOI:10.1177/0093650211418338

Page 42: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

42

Perlman, D. (2004). European and Canadian studies of loneliness among seniors. Canadian

Journal on Aging/La Revue canadienne du vieillissement, 23(02), 181-188.

DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0025

Pot, A. M., Kuin, Y., & Vink, M. (2007). Handboek ouderenpsychologie. De Tijdstroom.

Utrecht.

Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd: op weg naar de participatiesamenleving. Sociaal en

Cultureel Planbureau. Verkregen op 26 maart, via:

http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/Rijk_geschakeerd

RIVM (2014). Nationaal compas volksgezondheid. Verkregen op 20 februari, 2015, via:

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-

leven/eenzaamheid/hoeveel-mensen-zijn-eenzaam/

Savage, S. V., Melamed, D., & Vincent, A. (2014). The Role of Uncertainty in Social

Influence☆☆ Portions of this paper were presented at the 2013 Annual Meeting of

the Southern Sociological Society. Advances in Group Processes (Advances in Group

Processes, Volume 30) Emerald Group Publishing Limited, 30, 109-129. DOI:

10.1108/S0882-6145(2013)0000030008

Schoenmakers, E. C. (2013, 30 oktober). Coping with loneliness. Vrije Universiteit

Amsterdam. Verkregen op 16 maart, 2015, via:

http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/48354/dissertation.pdf?sequence=1

Schoenmakers, E. C., Fokkema, T., & van Tilburg, T. G. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op

te lossen en treft niet alleen ouderen. Demos, 30(8), 5-7. Stable URL:

http://hdl.handle.net/1871/51726

Snel, N., & Plantinga, S. (2012, juli). Eenzaamheid in Nederland. Coalitie Erbij, TNS NIPO.

Geraadpleegd op 12 maart 2015, via:

http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in

_nederland.pdf

Page 43: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

43

Steyaert, J., & Linders, L. (2004). Digistein, kroniek van een sociaal experiment in uitvoering.

Geraadpleegd op 17-2-2015 via Narcis:

http://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:hbokennisbank.nl:fontys_didlmods%3

Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A22972

Strauss, A., & Corbin, J. M. (1990). Basics of qualitative research: Grounded theory

procedures and techniques. Sage Publications, Inc. Newbury Park, (Cal.).

Sutin, A. R., Terracciano, A., Milaneschi, Y., An, Y., Ferrucci, L., & Zonderman, A. B.

(2013). The effect of birth cohort on well-being The legacy of economic hard times.

Psychological science, 0956797612459658. DOI:10.1177/0956797612459658

Theeke, L. A., Goins, R. T., Moore, J., & Campbell, H. (2012). Loneliness, depression, social

support, and quality of life in older chronically ill Appalachians. The Journal of

psychology, 146(1-2), 155-171. DOI:10.1080/00223980.2011.609571

Tiggemann, M., Gardiner, M., & Slater, A. (2000). “I would rather be size 10 than have

straight A's”: A focus group study of adolescent girls' wish to be thinner. Journal of

Adolescence, 23(6), 645-659. DOI:10.1006/jado.2000.0350

Vandebosch, H., Beullens, K., & Bulck, J. V. D. (2005). Elderly and ICT: Scenarios for the

future. Digital Utopia in the Media: From Discourses to Facts, 951-962.

Vanhalst, J., Klimstra, T. A., Luyckx, K., Scholte, R. H., Engels, R. C., & Goossens, L.

(2012). The interplay of loneliness and depressive symptoms across adolescence:

Exploring the role of personality traits. Journal of youth and adolescence, 41(6), 776-

787. DOI 10.1007/s10964-011-9726-7

Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. (2003). User acceptance of

information technology: Toward a unified view. MIS quarterly, 425-478. Stable URL:

http://www.jstor.org/stable/30036540

Vilans (2006). Eenzaamheid ouderen; een digitaal werkboek. Geraadpleegd op 23 februari

Page 44: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

44

2015 via:

http://www.platformouderenzorg.nl/uploads/files/downloads/toolkit_eenzaamheid.pdf

Wenger, G. C., & Burholt, V. (2004). Changes in Levels of Social Isolation and Loneliness

among Older People in a Rural Area: A Twenty–Year Longitudinal Study. Canadian

Journal on Aging/la revue canadienne du vieillissement,23(02), 115-127.

DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0028

Wester, F. P. J., & Peters, V. A. M. (2004). Kwalitatieve analyse: Uitgangspunten en

procedures (pp. 75-103). Bussum: Coutinho.

Wilkinson, S. (1998). Focus group methodology: A review. International Journal of Social

Research Methodology, 1(3), 181-203. DOI: 10.1080/13645579.1998.10846874

Winkielman, P., Schwarz, N., Fazendeiro, T., & Reber, R. (2003). The hedonic marking of

processing fluency: Implications for evaluative judgment. The psychology of

evaluation: Affective processes in cognition and emotion, 189-217.

Zheng, R., Spears, J., Luptak, M., & Wilby, F. (2015). Understanding Older Adults’

Perceptions of Internet Use: An Exploratory Factor Analysis. Educational

Gerontology, 41(7), 504-518. DOI: 10.1080/03601277.2014.1003495

*Coverafbeelding via: http://vorige.nrc.nl/article2630271.ece

Page 45: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

45

Bijlage 1: De Checklist

Checklist

Abstract: Offline eenzaamheidsinterventies bij ouderen zijn tot nog toe weinig succesvol

gebleken (Fokkema & Van Tilburg, 2006). Omdat ouderen steeds meer gebruik maken van

computers en het internet, is het interessant en relevant te onderzoeken of ouderen denken dat

communicatietechnologie zou kunnen helpen bij het bestrijden van eenzaamheid. Bovendien

is nog onduidelijk waar deze communicatietechnologie aan moet voldoen, willen ouderen het

ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In dit onderzoek zijn drie focusgroepen gehouden met

ouderen tussen de 65 en 85 jaar en is gekeken naar hoe ouderen denken dat

communicatietechnologie van waarde zou kunnen zijn bij eenzaamheidsbestrijding. Daarnaast

is onderzocht welke voorwaarden belangrijk zijn voor ouderen bij de keuze (nieuwe)

technologie te adopteren.

1.1 Overzicht verloop sessies

Blok 1 Inleiding

5 minuten

Blok 2 Kennismaking

10 minuten

Blok 3 Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet

20 minuten

Pauze 10 minuten

Blok 4 Wensen en behoeften ouderen nieuwe applicatie door inbrengen app.

20 minuten

Blok 5 Factoren acceptatie en gebruik technologie door ouderen

15 minuten

Pauze 10 minuten

Blok 6 Technologie als hulpmiddel bestrijding eenzaamheid

20 minuten

Blok 7 Afsluiting

5 minuten

Totaal ingeschatte tijd: ongeveer 120 minuten.

Page 46: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

46

1.2 Materialen

De benodigde materialen voor deze sessie zijn:

- Naambordjes

- Flip-over board

- Pennen/stiften

- Notitieblokken

- 4/6 Tablets

- Een audiorecorder

- Een camera

- Thee/koffie

- Frisdrank

- Koekjes/chocolade

- Bekers/glazen

Page 47: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

47

2. Vragen Blok 1: Inleiding

Tijdsduur: 5-10 minuten

- Doel: De deelnemers kennis te laten maken met de moderator, het doel van het

focusgroeponderzoek en de spelregels.

- Materiaal: Eten en drinken en een geschikte onderzoeksopstelling.

- Literatuur: De student-onderzoekers moeten zich realiseren dat de kenmerken van de

deelnemers en de onderzoeksetting effecten kunnen hebben op de onderlinge interactie

in de focusgroep (Ketelaar, Hentenaar & Kooter, 2011).

- Praktische implicaties: De onderzoeksetting moet verwelkomend aanvoelen voor de

deelnemers, zeker omdat het ouderen zijn. De moderator moet zijn/haar best doen om

de deelnemers direct op hun gemak te stellen door een informele sfeer te creëren en hen

wat te drinken/eten aan te bieden. De opstelling van de focusgroep is belangrijk om de

interactie tussen de deelnemers onderling en de interactie tussen de deelnemers en de

moderator optimaal te laten verlopen.

Introductietekst

Hartelijk welkom allemaal. Fijn dat jullie hier allemaal aanwezig zijn om deel te nemen aan

deze bijeenkomst. Ik zal mijzelf eerst even kort introduceren en daarna zal ik jullie iets meer

vertellen over het verdere verloop van deze focusgroep. Ik ben Lennard Walterbos en ik

studeer aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. De focusgroep zal ongeveer twee uur gaan

duren, met halverwege een korte pauze. Als er tijdens de sessie behoefte is aan een extra

pauze, dan moeten jullie dat gewoon zeggen. Geen enkel probleem.

Gang van zaken

- Zoals jullie vast al hebben gezien is er ook een notulist aanwezig, dat is Sjors

Groeneveld. Hij/zij zal aantekeningen maken van wat wij hier allemaal bespreken.

- Dit gesprek zal worden opgenomen. Uw deelname aan deze focusgroep blijft echter

anoniem; de opnames zullen alleen gebruikt worden voor het maken van een verslag

van dit onderzoek.

- Er staat voldoende eten en drinken op tafel, pak daar gerust van tijdens de

focusgroepsessie en de pauze, daar is het voor.

Page 48: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

48

Spelregels:

Tijdens deze focusgroepsessie gelden een aantal zogenaamde spelregels, ik zal ze even kort

uitleggen.

- Uitpraten: Ten eerste vind ik het belangrijk dat er één persoon tegelijk aan het woord

is en dat we elkaar laten uitpraten. Ik zal er voor zorgen dat jullie allemaal aan de

beurt komen om iets te zeggen. Jullie mogen natuurlijk altijd op elkaar antwoorden

reageren of elkaar aanvullen als er iets in de opkomt.

- Respecteren elkaar mening: Daarnaast dient u van iedere andere deelnemers zijn/haar

mening te respecteren ook al is deze niet hetzelfde als die van u. Elke mening is voor

ons namelijk even waardevol. Het kan ook zijn dat u het ergens helemaal niet mee

eens bent, dit mag uiteraard en dit willen wij ook graag horen. Dit is voor ons

belangrijke informatie.

- Mening van deelnemers: Het gaat in deze focusgroep om de meningen, gedachtes en

ideeën van jullie en niet die van mij als gespreksleider.

- Geen ‘verkeerde’ antwoorden: Er zijn geen goede of foute antwoorden, ieders mening

hier aan tafel telt en is een eigen mening die duidelijk kenbaar mag worden gemaakt.

Nogmaals het verzoek om ieders antwoord te respecteren.

- Vertrouwen: We gaan in vertrouwen met elkaar om, alles wat hier gezegd wordt blijft

ook hier binnenskamers. Wees zo eerlijk mogelijk in geven antwoorden.

- Discussie: Tijdens de sessie kan er discussie ontstaan. Dit mag en hebben wij heel

graag zodat we weten wat jullie verschillende meningen zijn. Wel graag één voor één

anders wordt het voor mij, de notulist en de andere aanwezigen moeilijk om te volgen.

- Herhaling: Nogmaals het gaat om jullie ideeën, visies en mening en er zijn geen goede

of foute antwoorden.

Blok 2: Kennismaking

Tijdsduur: 10 minuten

- Doel: De deelnemers maken kennis met elkaar, zodat ze weten met wie ze aan tafel

zitten.

- Materiaal: Stiften en kaartjes waar deelnemers hun naam op kunnen schrijven. Een

bord of flip-over waar de trefwoorden op staan waarmee de deelnemers zich kunnen

voorstellen (bijvoorbeeld: naam, leeftijd, hobby’s, technologieervaring ja/nee etc.)

- Literatuur:

Page 49: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

49

1. Het is relevant dat deelnemers iets over zichzelf vertellen, bijvoorbeeld over hun gezin

of hobby’s. Hiermee ontwikkelen zij enig begrip en gevoel voor elkaar. (Ketelaar,

Hentenaar & Kooter, 2011)

2. In het stadium van kennismaken/oriëntatie ligt de nadruk onder andere op het

voorstellen om elkaar wat beter te leren kennen en op vermindering van spanning

(Tuckman, 1965).

We beginnen met een voorstelrondje om elkaar wat te leren kennen voordat we beginnen met

de focusgroep. Wellicht kent u elkaar al goed, maar ik zou u ook graag willen leren kennen.

Allereerst wil ik u vragen jullie naam op het naambordje te schrijven met zwarte stift. Zouden

jullie mij nu iets over uzelf kunnen vertellen. Wat is uw naam? Hoe oud bent u? Wat zijn uw

hobbies? Met wie aan tafel bent u al bekend?

Moderator schrijf belangrijke punten die voortkomen uit de voorstelronde op in het hoefijzer

bij de deelnemer, zodat hier later op teruggekomen kan worden.

Blok 3: Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet

Tijdsduur: 20 minuten

- Doel: Achterhalen op welke manier de ouderen nu al gebruik maken van internet en

andere communicatietechnologie en met wie ze vooral contact hebben.

- Materiaal: Pen en papier voor de deelnemers, flip-over bord voor de moderator.

- Literatuur: Het is erg belangrijk dat de vragen voor alle participanten van het

focusgroeponderzoek te begrijpen zijn. Bovendien is het handig om een blok te

beginnen met wat eenvoudigere vragen die de participanten gereed maken voor de wat

ingewikkeldere vragen (Krueger & Casey, 2001).

Uit het uitgebreide Technology Acceptance Model (Venkatesh, 2003) komt naar voren

dat sociale invloed bij ouderen een belangrijke voorwaarde is voor ouderen bij het

gebruik van technologie.

- Praktische implicatie: Door eerst met de respondenten te praten over hun

internetgebruik en ze aan elkaar te laten vertellen wat er allemaal mogelijk is, krijgen

ze meteen een helder beeld van de communicatietechnologie waarover dit onderzoek

gaat.

Page 50: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

50

Introductietekst:

Dan wil ik het nu graag met jullie hebben of en hoe jullie gebruik maken van het internet en

met wie jullie zoal contact hebben.

*Moderator gaat in dit blok op zoek naar huidige ervaringen van de deelnemers en zoekt naar

voorbeelden in het sociale netwerk van de deelnemers.

Initiële vraag 1: Jullie mogen je pen en papier er weer even bij pakken. Ik ben heel benieuwd

wat jullie allemaal doen als jullie op het internet zitten. Als jullie nooit gebruik maken van het

internet hoef je natuurlijk niks op te schrijven. Probeer zo veel mogelijk zaken op te schrijven.

Denk er maar even over na, neem de tijd.

Moderator schrijft op flip-over bord op wat de deelnemers noteren.

Doorvraagpunten:

- Bespreken bevindingen op flip-over bord. Met name ‘sociaal gedrag’ op

internet bespreken.

Initiële vraag 2: Nu wil ik het graag hebben over of u wel eens contact heeft met anderen via

het internet en met wie u dan contact heeft. Jullie mogen alle namen opschrijven met wie u

wel eens contact heeft. ‘Kinderen’, ‘kleinkinderen’, ‘buurvrouw’ of ‘vriend/vriendin’ mag

natuurlijk ook.

Doorvraagpunten:

- Waarom heeft u dan contact via het internet? (Gemakkelijk, afstand etc.)

- Hoe ervaart u dit contact? (Beleving)

- Welk programma gebruiken jullie daarvoor?

- Hoe hebt u dit programma leren kennen? (via wie?)

Korte pauze (10 minuten)

Page 51: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

51

Blok 4: Wensen en behoeften ouderen met betrekking tot communicatietechnologie;

visualisatie door inbrengen voorbeeld-applicatie

Tijdsduur: 20 minuten

- Doel: Achterhalen welke wensen en behoeften ouderen hebben met betrekking tot

technologie.

- Materiaal: Pen en papier en twee tablets met het voorbeeld van de applicatie.

- Literatuur: Uit een rapport van het American Association of Retired Persons (Barrett,

2008, p1.) blijkt dat ouderen bereid zijn technologie in huis te nemen om sociale

contacten te onderhouden (1), informatie te vergaren (2), een veiliger gevoel te hebben

thuis (3) en om hun eigen gezondheid en fitheid te ondersteunen (4), mits het ervoor

kan zorgen dat ze langer zelfstandig kunnen blijven wonen.

- Praktische implicatie: We maken in de eerste initiële vraag gebruik van de vrije-

associatie techniek (Ketelaar, Hentenaar & Kooter, 2011). Een eenvoudige techniek

die voor alle deelnemers te begrijpen zal zijn. Ook is het belangrijk om de focus van

het onderzoek (eenzaamheid) hier terug te laten komen (zie initiële vraag 3). Bij vraag

1 willen we weten wat nu echt ‘top-of-mind’ is.

Introductietekst:

Was het fijn even een korte pauze? Dan gaan we weer verder. We hebben het voor de pauze

gehad over internet en communicatietechnologie, hoe jullie dit gebruiken en met wie jullie

vooral contact hebben. We willen communicatietechnologie nu voor jullie iets tastbaarder en

duidelijker maken. Daarom hebben we een paar tablets meegenomen en zullen we een idee

voor een applicatie (een programma op bijvoorbeeld een tablet, begrijpt iedereen dat?) dat is

bedacht samen met jullie gaan bespreken.

Initiële vraag 1: Jullie zien hier op het grote scherm de startpagina van de applicatie. Op dat

scherm zien jullie vier blokken. Dit is zou het startscherm van een nieuw programma voor

bijvoorbeeld senioren kunnen zijn. Wat zouden jullie dan graag zien achter die blokken. Waar

heeft u nu echt iets aan? Dus als u met uw vinger op een van die blokken drukt, welke functie

zou de app voor jullie wel mogen hebben? Dit programma zou op elk apparaat kunnen

werken. Probeer zo breed mogelijk te denken en de eerste twee ideeën die u te binnen schieten

op te schrijven. Denk er maar even rustig over na.

Page 52: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

52

Moderator bespreekt de antwoorden (naar verwachting: spelletjes, familie, internetbankieren,

nieuws) van de deelnemers en schrijft ze op op het flip-over bord dat naast de tafel staat.

Doorvraagpunten:

- Opvallende functies: foto’s delen, skypen, chatten, spelletjes, activiteitenkalender in

dorp, agenda kerk, agenda OBG, etc, etc.

- Kunnen jullie iets meer vertellen over de functies die jullie zojuist hebben

opgenoemd?

- Dieper ingaan op functies die sociale contact met anderen bevordert.

Initiele vraag 2: Dan gaan we de app nu samen invullen. Welke vier functies gaan we erin

zetten? Overleg met elkaar, dan gaan we het zo op het bord bespreken.

Moderator geeft deelnemers even de tijd om met elkaar te overleggen en te discussiëren.

Vervolgens tekent hij het interface op het bord met de vier vakjes en vult hem samen in.

Daarna zal elk vakje (functie) uitgediept worden.

Doorvraagpunt:

- Hoe zullen we de app noemen? Iemand een leuk idee? (Zelf suggesties:

Twinkle, Babbeltje, Talkie)

Initiele vraag 3: Zou u deze app ook gebruiken?

Doorvraagpunten:

- Waarom wel? Waarom niet?

- Zou u meteen aan de slag gaan? Of wachten op hulp? En van wie?

- Zou u anderen erover vertellen?

Initiele vraag 4: Zouden jullie je nu kunnen bedenken dat de functies die jullie zojuist hebben

opgenoemd mensen zouden kunnen helpen die wat minder vaak de deur uit gaan of kunnen

voor een babbeltje of van wie de kinderen/kleinkinderen wat verder weg wonen, mensen die

wat vaker eenzaam zijn?

Blok 5: Voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen

Page 53: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

53

Tijdsduur: 15 minuten

- Doel: Achterhalen wat belangrijke voorwaarden zijn voor ouderen om technologie wel

of niet te gebruiken.

- Materiaal: Pen en papier voor de deelnemers.

- Literatuur: Volgens literatuur (Technology Acceptance Model, Davis 1989; Van der

Heijden, 2004; Venkatesh, 2003), zijn de begrippen gebruiksvriendelijkheid, nut van de

technologie, plezier en sociale invloed belangrijke voorwaarden bij de acceptatie en

adoptie van technologie. Bovendien, zo stelt sociaal cognitieve theorie (Bandura, 1977)

dat het vertrouwen dat ouderen hebben in het omgaan met technologie (self-efficacy)

een goede voorspeller is van het daadwerkelijke gebruik van technologie.

- Praktische implicatie: Het is een belangrijke vraag voor zowel wetenschap als praktijk.

Waar moet het te ontwikkelen apparaat aan voldoen willen ouderen er niet door

afgeschrikt worden, maar juist bereid zijn het te gaan gebruiken?

Introductietekst:

We hebben de app zojuist ingevuld en ook beargumenteerd waarom. We willen nu weer even

terug naar uw huidige gebruik van het internet of uw tablet. Kunt u voorbeelden geven van

momenten dat u zich ergerde aan uw computer of tablet of dat er problemen waren waar u

tegen aanliep terwijl u het gebruikte?

Initiële vraag 1: Kunt u voorbeelden geven van momenten dat u zich ergerde aan uw

computer of tablet of dat er problemen waren waar u tegen aanliep terwijl u het gebruikte?

(laten beschrijven).

Doorvraagpunten:

- Waar lag dat aan?

Initiële vraag 2: Heeft u wel eens nagedacht over uw veiligheid bij het gebruiken van

technologie?

Doorvraagpunten:

− Laten beschrijven.

− Privacy?

Page 54: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

54

Initiële vraag 3: We hebben in het vorige blok de app besproken en ingevuld. Waar moet de

app nu aan voldoen wil u niet tegen dezelfde problemen aanlopen als u zojuist heeft

benoemd?

Initiële vraag 4: Is er een probleem dat dit programma voor u zou kunnen oplossen? Kleine

praktische problemen bijvoorbeeld. (Voorbeeld geven: het herinneren van verjaardagen van

neefjes en nichtjes bijvoorbeeld).

Korte pauze (10 minuten)

Blok 6: Communicatietechnologie als hulpmiddel bij bestrijding eenzaamheid

Tijdsduur: 20 minuten

- Doel: Achterhalen in hoeverre communicatietechnologie ouderen zou kunnen helpen in

het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens. Belangrijk is het dus te weten

hoe ouderen eenzame gevoelens ervaren en wat de technologie hier in hun ogen tegen

kan doen.

- Materiaal: -

- Literatuur: Volgens Fokkema & De Jong-Gierveld (2003) zijn er drie oplossingen voor

eenzaamheid. 1. Netwerkontwikkeling, 2. Standaardverlaging, 3. Leren omgaan met

eenzame gevoelens. Communicatietechnologie richt zich hoofzakelijk op

netwerkontwikkeling, aangezien het een belangrijk hulpmiddel zou kunnen zijn om de

sociale contacten te onderhouden en eventueel te vergroten.

- Praktische implicaties: Het is belangrijk dat de deelnemers zich echt inleven in het

scenario. Daarnaast vragen we eerst of ze zoiets wel eens hebben meegemaakt bij een

ander. Zo ‘gooi’ je een gevoelig onderwerp als eenzaamheid meteen van hun af.

Daarnaast geven we aan zelf ook wel eens last van eenzaamheid te hebben.

Zelfonthulling leidt namelijk tot meer informatie van de respondenten (Young et al.,

2005).

Introductietekst:

We hebben het voor de pauze gehad over welke functies de ‘app’ zou kunnen krijgen en waar

de ‘app’ voor jullie aan zou moeten voldoen willen jullie het gebruiken. Dat vond ik erg

Page 55: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

55

interessant, jullie vertelden veel. Ga zo door! Ik wil het nu graag met jullie hebben over een

iets ander onderwerp, namelijk over sociale contacten in het algemeen en over hoe het ook

kan gebeuren dat deze contacten minder worden, eventueel doordat mensen minder mobiel

worden of dat de afstand tussen de woonplekken van vrienden en familie groter wordt.

Sommigen van jullie hebben er wellicht helemaal niet mee te maken, anders misschien iets

meer. Direct of indirect binnen familie of vrienden. We hopen door dit gesprek juist

informatie te krijgen over hoe in dergelijke situaties de technologie zoals internet en de app

die we hiervoor hebben laten zien zou kunnen helpen.

Initiële vraag 1: (Indien actieve, open groep) Iedereen ervaart wel eens momenten van

eenzaamheid, Sjors en ik ook. Kent u iemand in uw omgeving die hier mee te maken heeft of

heeft gehad? (laten beschrijven, eventueel voorbeeld deelnemer, vrouw 84 jaar, laten

vertellen, afkomstig uit voorgesprek waarin ze vertelde dat de iPad haar vaak helpt uit

isolement te geraken).

Doorvraagpunten:

- Ervaart u zelf wel eens momenten van eenzaamheid? (Laten beschrijven..)

- Wat doet u op zulke momenten?

Initiële vraag 2 (Focus onderzoek) Hier lang bij stilstaan, ook als andere blokken hier

mogelijk onder zullen lijden: Is het denkbaar dat het internet en communicatietechnologie

zoals hiervoor uitgebreid besproken, zou kunnen helpen uw sociale netwerk te onderhouden

of te vergroten?

Doorvraagpunten:

- Op welke manier zou het kunnen helpen? (goed doorvragen)

- Welke tips kunnen jullie elkaar geven voor als u zich eenzaam voelt?

Initiële vraag 3: Ziet u ook mogelijkheden om met behulp van deze technologie nieuwe

mensen te leren kennen? Zou u dat willen?

Doorvraagpunten:

- Op basis waarvan?

- Wat is dan het voordeel van deze technologie?

Page 56: Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

56

Blok 7: Afsluiting

Tijdsduur: 10 minuten

- Doel: Zorgen dat alles wat behandeld moest worden is behandeld.

- Materiaal: -

- Literatuur: Chrzanowska (2002) ziet het als taak van de moderator om in deze fase van

de focusgroepsessie een signaal te geven dat het einde van de sessie in zicht is en te

vragen of er nog iets anders is wat de deelnemers graag hadden willen zeggen. Het is

volgens Chrzanowska (2002) belangrijk om de sessie samen te vatten om de

deelnemers een gevoel te geven van wat er bereikt is en hen bedanken.

- Praktische implicaties: Het is belangrijk dat alle deelnemers hun mening hebben

gegeven. De afronding moet ervoor zorgen dat elke deelnemer heeft kunnen zeggen

wat hij/zij wilde zeggen en dat de deelnemers met een goed gevoel uit elkaar gaan.

Uiteraard worden de deelnemers door de moderator hartelijk bedankt voor hun

deelname.

Verloop afsluiting:

We zijn nu bijna aan het einde gekomen van deze focusgroepsessie. Mijn collega-onderzoeker

en ik hebben geprobeerd jullie allemaal zoveel mogelijk aan het woord te laten om jullie

ideeën en belevingen te achterhalen. Is er echter nog iets wat wij gemist hebben? Iets wat

jullie nog graag zouden willen toevoegen? Als verder alles is gezegd hoop ik dat jullie het een

leuk groepsgesprek vonden en er ook echt iets aan zullen hebben. Als jullie graag op de

hoogte willen blijven van ons onderzoek en bijvoorbeeld een klein overzicht willen met de

resultaten, is dat natuurlijk mogelijk. Wie heeft hier behoefte aan? (Vinkjes zetten achter

naam). Dan wil ik jullie nogmaals ontzettend bedanken voor jullie komst en jullie deelname.