Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
-
Upload
lennard-walterbos -
Category
Documents
-
view
318 -
download
0
Transcript of Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Connecting people?
Een kwalitatief onderzoek naar de inzet van communicatietechnologie bij
eenzaamheidsbestrijding onder ouderen
Lennard Walterbos
s4385985
29 juni 2015
Masterscriptie
Opleiding Communicatiewetenschap
Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleider: Dr. Paul E. Ketelaar
2
Abstract
Dit onderzoek poogt een antwoord te geven op de vraag op welke manier
communicatietechnologie zou kunnen worden ingezet bij de bestrijding van eenzaamheid
onder ouderen. Middels drie focusgroepen met 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar is voor het
eerst inzicht verkregen over de inzet van communicatietechnologie vanuit de belevingswereld
van de ouderen zelf. De belangrijkste bevinding is dat ouderen denken dat
communicatietechnologie de faciliteiten kan bieden voor 1) snel contact, 2) het opdoen van
nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe activiteiten en 4) het genereren van nieuwe
interesses. Daarnaast blijkt dat gebruiksgemak, nuttigheid, zelfvertrouwen, angst, privacy
concerns en de sociale omgeving voor ouderen een rol spelen bij de adoptie van
communicatietechnologie. Dit biedt zowel zorginstellingen als softwareontwikkelaars
belangrijke inzichten bij de keuze om communicatietechnologie in te zetten bij de bestrijding
van eenzaamheid.
3
Voorwoord
Voor u ligt de definitieve versie van mijn masterscriptie. Ik ben enorm trots op het traject dat
ik de afgelopen zes maanden heb afgelegd om een maatschappelijk gezien waardevol
onderzoek te doen naar de inzet van communicatietechnologie bij de bestrijding van
eenzaamheid onder ouderen. Ik schrijf dit voorwoord terwijl ik op de bank zit met mijn
rechterbeen hoog op een stoel. Het is nu een paar weken geleden dat ik ben geopereerd aan de
voorste kruisband in mijn knie. Ik had deze ingreep al veel eerder kunnen laten doen, maar ik
besefte mij dat dit het onderzoek er niet gemakkelijker op zou maken. Op krukken de
focusgroepen leiden en alles delegeren naar mijn compagnon Sjors Groeneveld (over wie later
meer) zag ik niet zitten. Ik koos ervoor de operatie tijdens de analyse te laten doen. Ik ben dan
ook enorm blij en ook opgelucht dat mijn scriptie geenszins heeft geleden onder mijn blessure
en dat ik het ingebonden boekwerk straks alweer op de fiets kan gaan inleveren.
Om eerlijk te zijn had ik voor het schrijven van deze scriptie nog niet zo vaak
stilgestaan bij de combinatie ouderen en technologie. Mijn gedachten bij een Ipad of
smartphone gaan meteen naar de jongste gebruikers, maar niet naar je opa of oma. Des te
uitdagender vond ik het dan ook dat mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar mij in contact bracht
met Sjors Groeneveld. Sjors had zojuist zijn baan opgezegd om zich volledig te storten op de
ontwikkeling van een app voor ouderen. Eentje die ouderen moest helpen zo lang mogelijk
zelfstandig te kunnen blijven. Sjors’ idee greep me meteen beet. Het gevoel een steentje te
kunnen bijdragen aan een groot maatschappelijk probleem was voor mij een mooie motivatie
me te storten op een onderzoek met senioren.
Dit onderzoek was uiteraard niet tot stand gekomen zonder de bijdrage van een aantal
zeer waardevolle personen. Ten eerste wil ik mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar bedanken.
Ondanks zijn volle agenda, is Paul gedurende het hele traject enorm betrokken geweest bij
mijn project en heeft hij veel tijd vrijgemaakt mij te helpen de juiste keuzes te maken. Zijn
ondersteunende berichtjes vlak na mijn operatie heb ik als zeer ‘warm’ ervaren. Daarnaast wil
ik Sjors Groeneveld bedanken. Behalve dat hij me heeft geholpen bij de keuze voor dit
onderwerp, is Sjors bij elke focusgroep aanwezig geweest om te notuleren en te helpen met
het klaarzetten van alle benodigdheden. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik me kon focussen op
het onderzoek. Ten slotte een woord van dank aan mijn vriendin en familie voor de mental
support, mijn medestudenten uit de Masterclass voor hun kritische blik tijdens de tussentijdse
besprekingen en aan de tva6-boys, voor het creëren van een inspirerend studielandschap.
4
Inhoudsopgave
1. Inleiding 5
2. Theoretisch kader 9
2.1 Eenzaamheid 9
2.2 Ouderen & communicatietechnologie 10
2.3 Persoonskenmerken 12
2.4 Onderzoeksvragen 14
3. Methode 15
3.1 Doelstelling 16
3.2 Onderzoeksopzet 16
3.3 Procedures 17
3.4 Meetinstrument 18
3.5 Kwaliteitscriteria 19
3.5.1 Betrouwbaarheid 20
3.5.2 Geldigheid 21
4. Resultaten 21
4.1 Eenzaamheid 22
4.1.1 Omstandigheden 22
4.1.2 Karakter 23
4.2 Adoptie communicatietechnologie 24
4.2.1 Gebruiksgemak 25
4.2.2 Nuttigheid 25
4.2.3 Zelfvertrouwen 27
4.2.4 Angst 27
4.2.5 Sociale omgeving 28
4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel 28
5. Conclusie & discussie 31
5.1 Conclusie 31
5.2 Beperkingen 34
5.3 Vervolgonderzoek 35
5.4 Relevantie 36
6. Referenties 38
7. Bijlagen (checklist) 45
5
1. Inleiding
We hebben te maken met een steeds ouder wordende bevolking in Nederland. Op dit moment
telt ons land ruim 2,5 miljoen 65-plussers. Dit betekent dat 15% van de Nederlanders 65 jaar
of ouder is (CBS, 2011). Het aandeel ouderen in de toekomst is aanzienlijk groter als gevolg
van de babyboomgeneratie, die de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Naar schatting zal het aantal 65-plussers tot 2040 stijgen tot 4,1 miljoen mensen. Dat is een
kwart van de Nederlandse bevolking. Bovendien hebben ouderen een steeds hogere
levensverwachting. Van de groep 65-plussers is in 2040 meer dan de helft ouder dan 75 jaar
(VROM-raad, 2005 in Pot, Kuin & Vink, 2007, p. 41). Dit wordt ook wel de dubbele
vergrijzing genoemd. Uit cijfers van het CBS (2014) blijkt dat de levensverwachting van een
60-jarige zal stijgen van 82,9 jaar in 2014 naar liefst 88,7 jaar in 2060.
In principe mag de vergrijzing en de verhoogde levensverwachting als een groot
maatschappelijk succes worden gezien en een compliment aan de gezondheidszorg.
Bovendien geven ouderen in grote getale aan nu gelukkiger te zijn dan ooit. De groep die is
geboren in de jaren ‘40 en ‘50 van de vorige eeuw - de ouderen tussen 65 en 75 jaar - scoort
ruim drie keer zo hoog op welzijn in vergelijking met ouderen geboren in het eerste
decennium van de 20e eeuw (Sutin et al., 2013).
Echter, in een sterk vergrijzende samenleving neemt ook de zorgbehoefte toe. Maar
door het huidige economische klimaat, de decentralisering en gestegen personeelskosten in de
gezondheidszorg, komen zorgbudgetten flink onder druk te staan. Bovendien hebben de
bezuinigingen van de overheid ertoe geleid dat ons land een transitie heeft gemaakt van een
klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, hetgeen inhoudt dat iedere
Nederlander steeds meer verantwoordelijk wordt voor zijn of haar leven en leefomgeving en
de overheid slechts een faciliterende rol vervult (Putters, 2014). Hierdoor rijst de vraag hoe de
ouderen in de Nederlandse samenleving zich zonder dit ‘vangnet’ zullen houden.
Deze studie focust zich op een tweede keerzijde van het ouder worden: eenzaamheid.
Want behalve een verhoging in het welzijn bij ouderen, wordt er ook een stijging in het aantal
ouderen met gevoelens van eenzaamheid geconstateerd. Uit cijfers van het Nationaal Kompas
Volksgezondheid [NKV] (2014) en de Eenzaamheidsmonitor (Coalitie Erbij, TNS Nipo,
RIVM, 2012, p.10) blijkt dat ongeveer de helft (49%) van de 50-plussers in Nederland zich
wel eens eenzaam voelt. Hiervan geeft 40% aan dit als gematigd eenzaam te ervaren en bij
9% is er sprake van sterke eenzame gevoelens. Deze cijfers zijn vastgesteld op basis van elf
stellingen, ontwikkeld door De Jong-Gierveld en Van Tilburg (1999).
6
Diezelfde De Jong-Gierveld en Van Tilburg (2007) definiëren eenzaamheid als het
subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) sociale
relaties. Vaak zijn eenzame gevoelens bij ouderen het gevolg van het verlies van een partner,
een afnemend sociaal netwerk en een verslechterde gezondheid (Fokkema & De Jong-
Gierveld, 2003). Gescheiden mensen en weduwen of weduwnaars voelen zich vaker eenzaam
dan getrouwde mensen of ongehuwden (Bijna 60%, NKV, 2014). Ernstige eenzaamheid komt
vaker voor bij gescheiden mensen (20%) dan bij weduwen of weduwnaars (16%). Emotionele
eenzaamheid - het gebrek aan een emotionele, hechte band met anderen - komt het meest voor
bij weduwen/weduwnaars (53%), terwijl sociale eenzaamheid - het ervaren van minder
sociale contacten dan wenselijk - het meest voorkomt bij gescheiden mensen (55%).
Eenzaamheid is primair een individueel probleem. Echter, de gevolgen van het ervaren
van eenzame gevoelens bij ouderen, maken het tot een groter maatschappelijke probleem.
Aangetoond is dat eenzaamheid samenhangt met depressie, minder sociale en minder
emotionele steun en een verminderde levenskwaliteit (Theeke at al., 2012). Dit werd
bevestigd in onderzoek van Cacioppo & Hawkley (2009). Zij stelden bovendien dat
eenzaamheid kan bijdragen aan minder algemeen cognitief functioneren, slechtere executieve
functies en verhoogde gevoeligheid voor sociale bedreigingen.
In Nederland organiseren tal van maatschappelijke organisaties activiteiten met als
doel het verminderen of voorkomen van eenzaamheid bij ouderen. Het aanbod van deze
interventies varieert van dagjes uit tot boodschappendiensten, maatjesprojecten en psycho-
educatieve cursussen (Schoenmakers, Fokkema & Van Tilburg, 2014, p. 6). De geluiden na
afloop van deze activiteiten zijn vaak positief. Echter, een kritische blik toont aan dat het
daadwerkelijke effect op het reduceren van eenzaamheid niet heel groot is. Bij elf van de
dertien onderzochte activiteiten vond geen afname van eenzaamheid onder de deelnemers
plaats (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Schoenmakers et al., 2014).
Omdat gebleken is dat het bieden van uitjes en afleiding niet effectief is, samen met
een breed scala aan andere hulpmogelijkheden (Fokkema & Van Tongeren, 2008), is de
zoektocht naar alternatieve mogelijkheden om eenzaamheid te bestrijden in volle gang.
Communicatietechnologie zou hiervoor een platform kunnen bieden. In de loop van de jaren
zijn de mogelijkheden om technologie in te zetten ter ondersteuning van ouderen flink
toegenomen. Het meest bekende voorbeeld is Domotica. Dit zijn vormen van technologie in
huis die ouderen ondersteunen bij het dagelijks leven en helpen bij het bewaken van de
veiligheid (Niemeijer, Depla & Frederiks, 2012, p. 6). Voorbeelden hiervan zijn sensoren in
huis die ervoor zorgen dat de verwarming automatisch aangaat of automatische
7
looprouteverlichting bij toiletbezoek in de nacht. Bij toezichthoudende technologie gaat het
om mobiele alarmeringsystemen waardoor ouderen in direct contact staan met zorgverleners,
maar ook om automatische deuren, camerabewaking, belmatten of bewegingsmelders. Mynatt
& Rogers (2002) en Cotten et al. (2013) onderzochten het effect van technologie in huis en
concludeerden dat het de kwaliteit van leven van ouderen sterk kan verbeteren, doordat ze met
behulp van deze technologische ondersteuning langer zelfstandig kunnen blijven leven.
Omdat technologie de kwaliteit van leven van ouderen kan verbeteren, wordt de laatste
jaren veel geld en energie gestoken in het ‘digitaliseren’ van de ouderen in Nederland.
Gemeenten bieden lokale initiatieven om ouderen kennis van de computer en het internet bij
te brengen. Hier kunnen ouderen cursussen volgen in buurthuizen, regionale opleidingscentra,
stichtingen welzijn ouderen en internetcafés (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Steyaert &
Linders, 2004). Deze belangrijke initiatieven om ouderen mee te kunnen laten profiteren van
de steeds verder groeiende technologische ontwikkelingen, lijken zijn vruchten af te werpen,
aangezien in 2014 al 76% van de ouderen tussen de 65 en 75 jaar het internet hadden omarmd
(CBS, 2014). Ter vergelijking: in 2005 was dit nog maar 43%.
Dat onderzoek naar de inzet van technologie bij ouderen in volle gang is en dat het als
een maatschappelijk belang wordt gezien dat ouderen gezond en zelfstandig ouder kunnen
worden, blijkt ook uit de thema’s die centraal zijn gesteld door het project Horizon 2020, het
financieringsprogramma van de Europese Commissie. Dit programma stelt tussen 2014 en
2020 tachtig miljard euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie. Investeringsconsortia
kunnen zich inschrijven op verschillende onderzoeksthema’s, waaronder ICT, dat zich richt
op onderzoek en innovaties rond het thema ‘healthy-ageing’, gezond ouder worden.
Een belangrijk onderdeel van ‘healthy-ageing’ is het zo lang mogelijk zelfstandig
wonen van ouderen. Het meeste onderzoek op het gebied van ondersteunende technologie
voor ouderen richt zich dan ook nog steeds op dit thema. Dit onderzoek focust zich op de
vraag hoe ouderen communicatietechnologie zouden willen inzetten om hun sociaal netwerk
op pijl te houden en op die manier minder eenzaam te zijn. Bovendien is er meer inzicht nodig
in de voorwaarden waaraan communicatietechnologie zou moeten voldoen, wil het door
ouderen echt gebruikt worden. Uit onderzoek van Denissen, Seydel, Ben Allouch & Dohmen
(2006) blijkt namelijk dat er nog een verschil is tussen acceptatie en adoptie van technologie
in huis door ouderen. Ouderen accepteren deze technologie wel, dat wil zeggen dat ze het bij
beschikbaarheid wel zouden gebruiken, maar willen het nog niet meteen aanschaffen.
Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen
denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van
8
eenzaamheid. Om deze technologie van waarde te kunnen laten zijn, is daarnaast meer inzicht
nodig in de voorwaarden die bepalend zijn bij de adoptie van technologie door ouderen.
9
2. Theoretisch kader
Communicatietechnologie biedt wellicht mogelijkheden voor ouderen om
eenzaamheidsgevoelens te bestrijden. Onduidelijk is alleen nog op welke manier en waar deze
technologie aan moet voldoen om de kans op adoptie te vergroten. In dit hoofdstuk zal eerst
het concept eenzaamheid worden besproken, vervolgens zal worden gekeken welke
voorwaarden bepalend kunnen zijn in de adoptie van technologie door ouderen, en ten slotte
wordt een aantal onderzoeksvragen geformuleerd.
§2.1 Eenzaamheid
In de literatuur zijn verschillende omschrijvingen van het begrip eenzaamheid te vinden. Er
zijn echter een aantal elementen die zij gemeen hebben. Een belangrijke daarvan is dat er een
verschil bestaat tussen eenzaamheid en sociale isolatie of sociaal isolement (Cotton, Anderson
& McCullough, 2013). Eenzaamheid is omschreven als een subjectief negatief ervaren van
een gemis aan (kwaliteit van) bepaalde relaties (De Jong-Gierveld, 1998; Wenger & Burholt,
2004; Perlman, 2004). Eenzaamheid gaat over het verschil dat mensen ervaren tussen de
wenselijke hoeveelheid sociale contacten en de beschikbare sociale contacten. Sociale isolatie
is de letterlijke afwezigheid van contact met anderen, met name met de mensen die sociale
support kunnen bieden (Machielse, 2011). Sociale isolatie betekent dus eigenlijk dat mensen
weinig tot geen betekenisvolle relaties hebben en zich daardoor eenzaam voelen.
Eenzaamheid wordt dus meer omschreven als een persoonlijk gevoel van gemis dat niet direct
gerelateerd is aan een klein sociaal netwerk, terwijl sociale isolatie ook echt duidt op een
eenzame situatie waarin sociale contacten ontbreken.
De Jong-Gierveld (1998) baseert haar definitie van eenzaamheid op het verschil dat
Weiss (1973) maakte tussen eenzaamheid als gevolg van emotionele isolatie en eenzaamheid
als gevolg van sociale isolatie. Weiss stelde dat sociale isolatie refereert naar de afwezigheid
van een ‘boeiend’ sociaal netwerk, terwijl emotionele isolatie meer gaat over de afwezigheid
of het verlies van een hechte relatie (bijvoorbeeld door het overlijden van de partner, een
familielid of een goede vriend/vriendin). Sociale isolatie kan worden opgelost door de
eenzame ouderen hernieuwde toegang tot een bepaald interessant sociaal netwerk te bieden,
emotionele isolatie kan slechts worden verlicht door een hechte band met een andere persoon.
Omdat emotionele isolatie lastig aan te pakken is, richten professionele hulpverleners zich
met name op de aanpak van sociale isolatie, door ouderen toegang proberen te bieden tot
nieuwe sociale netwerken.
10
In het digitale werkboek ‘Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid’ (Van De
Maat & Van Xanten, 2013, p.8) worden drie oorzaken beschreven van eenzaamheid onder
ouderen op verschillende niveaus. Ten eerste zijn er individuele oorzaken te herkennen.
Hieronder worden verklaringen in de persoonlijke levenssfeer verstaan, zoals een gebrek aan
sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Daarnaast zijn er
oorzaken die ontstaan door een verandering in het sociale netwerk zichtbaar. Voorbeelden
hiervan zijn ziekte, het overlijden van de partner, een echtscheiding, ontslag op het werk of
een verhuizing. Ten slotte zijn er maatschappelijke oorzaken aan te wijzen. Het gaat hierbij
om maatschappelijke factoren, waar weinig invloed op kan worden uitgeoefend. Voorbeelden
zijn de individualisering en de participatiemaatschappij, maar ook de toegenomen welvaart,
waardoor mensen veel minder gebonden zijn aan (traditionele) sociale verbanden als de kerk,
het dorp en verenigingen.
Naast drie oorzaken, zijn er ook drie oplossingsrichtingen om eenzaamheid onder
ouderen te verminderen (Fokkema & Van Tilburg, 2006, p.12). Ten eerste kan het ervaren
verschil tussen gerealiseerde en gewenste relaties worden opgeheven of verminderd, door de
gerealiseerde relaties op het peil te brengen van de gewenste relaties. Fokkema & Van Tilburg
(2006) spreken hier van netwerkontwikkeling. Ten tweede kan de eenzaamheidssituatie
worden verminderd door de wensen en verwachtingen ten aanzien van de relaties te verlagen
in de richting van het niveau van de huidige relaties. Dit wordt ook wel standaardverlaging
genoemd. Ten slotte kan de persoon leren om te gaan met de eenzame gevoelens. Dit kan door
relativering, afleiding, ontkenning of berusting.
Toch hoeft een klein sociaal netwerk niet te betekenen dat ouderen eenzaam zijn. Zo
stelt de Socio Emotional Selectivity Theory (Carstensen, Isaacowitz & Charles, 2003) dat
sociale netwerken inderdaad kleiner worden naarmate mensen ouder worden, maar dit gebeurt
niet zozeer doordat ouderen vereenzamen, maar vooral doordat de wensen en behoeften van
ouderen met betrekking tot hun sociale netwerk veranderen. Ouderen hebben geen behoefte
aan een groot sociaal netwerk, maar meer aan een kwalitatief sociaal netwerk dat is
samengesteld uit nauwe emotionele en sociale partners. De minder hechte contacten worden
losgelaten, waardoor een emotioneel sterk geconcentreerd netwerk overblijft. Studies laten
niet alleen zien dat ouderen over het algemeen tevreden zijn met dit overgebleven netwerk, ze
zijn ook actief betrokken in het construeren van dit netwerk.
11
§2.2 Ouderen & communicatietechnologie
Ouder worden betekent nog steeds een achteruitgang in de gezondheid, een toename van
zorgbehoefte, een vermindering van zelfredzaamheid en een verkleining van het sociale
netwerk (Fokkema & Van Tongeren, 2008, p. 15). Nimrod (2008) stelt echter dat het
stereotype beeld van de conservatieve oudere voorbarig is. In een sample (n=378) met pas
gepensioneerden bleek dat de helft van de ouderen juist wel innovatief is, doordat zij bij de
invulling van hun pensioen nieuwe activiteiten willen omarmen. Een belangrijke voorwaarde
voor deze innovators is de perceptie van de eigen gezondheid. Hoe meer overtuigd ouderen
zijn van hun fysieke gezondheid, hoe groter het aantal nieuwe activiteiten dat ze ontplooien
tijdens hun pensioen. Daarnaast bleek dat innovators veel meer tevreden waren met de
kwaliteit van hun leven dan non-innovators.
De adoptie van communicatietechnologie door mensen kan worden verklaard door het
Technology Acceptance Model (Davis, 1989). Volgens dit model zijn er twee belangrijke
factoren die de attitude van mensen ten opzichte van nieuwe technologie kunnen beïnvloeden:
1) perceived usefullness, de waargenomen nuttigheid van de technologie, en 2) perceived ease
of use, de waargenomen gebruiksvriendelijkheid. In de afgelopen decennia zijn er tal van
onderzoekers geweest die het model hebben getoetst en vervolgens hebben aangepast. De
variant van Van der Heijden (2004) en Dickinger, Arami & Meyer (2008) voegden perceived
enjoyment (waargenomen plezier) toe aan het model. Dus behalve dat (nieuwe) technologie
gemakkelijk en nuttig moet zijn, is het verwachte plezier dat de technologie oplevert een
belangrijke voorwaarde voor adoptie.
Een ander gemis in het model ontwikkeld door Davis (1989), is dat de rol van de
sociale omgeving bij de adoptie van technologie niet wordt meegenomen. Uit onderzoek van
Denissen et al. (2006) blijkt echter dat bij de adoptie van technologie in huis door ouderen, de
sociale norm de grootste invloed heeft. Venkatesh et al. (2003) hebben het TAM uitgebreid
met social influence en ontwikkelden een Unified Theory of Acceptance and Use of
Technology (UTAUT), waarmee de acceptatie van technologie in een bredere sociale context
kan worden verklaard. Cialdini (1987) stelt dat het principe van sociale bewijskracht een
belangrijke voorspeller is van bepaald instemmend gedrag (compliance). Mensen zijn sneller
geneigd bepaald gedrag te vertonen als ze zien dat anderen dit gedrag ook vertonen. De
gedachte hierbij is: als iedereen het doet, dan zal het wel zo horen te zijn. Dit kan ook van
toepassing zijn op de adoptie van communicatietechnologie door ouderen. Als zij zien dat
leeftijdsgenoten, familie of vrienden bepaalde nieuwe technologie gebruiken, is de kans
aanzienlijk groter dat zij het zelf ook gaan gebruiken.
12
Bovendien zou onzekerheid een rol kunnen spelen bij dit proces. Juist omdat
communicatietechnologie relatief nieuw is voor ze en ze de adequate kennis om er efficiënt
mee om te gaan ontberen, kijken ouderen naar anderen. Savage, Melamed & Vincent (2014,
p. 112) stellen dat mensen zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze
onzekerheid bij weg te nemen. Hierbij spelen zowel de relatieve status in een groep als het
aantal beschikbare standpunten een rol. Dus afhankelijk van de positie van een individu in een
sociale groep en het aantal individuen dat het met hem of haar eens is, voelt iemand zich in
meer of mindere mate onzeker. Dit idee vindt zijn wortels in de sociale vergelijkingstheorie
van Festinger (1954), die stelt dat ieder individu een bepaalde innerlijke drive heeft om zijn of
haar opvattingen en capaciteiten te evalueren. Omdat een objectieve meetlat vaak ontbreekt,
doen we dit door onszelf continu te vergelijken met anderen. Het doel is om onzekerheden
met betrekking tot de eigen mening of capaciteiten zo veel mogelijk weg te nemen.
Ten slotte zouden eventuele kosten van communicatietechnologie een belemmering
kunnen vormen in de adoptie van technologie door ouderen. Vandebosch, Beullens & Bulck
(2005) schetsten een aantal toekomstscenario’s rond ouderen en technologie, en
concludeerden dat met name de pre-seniors (55-65 jaar) en de minder vermogende 70-90
jarigen moeite zullen hebben om nieuwe technologie aan te schaffen vanwege financiële
tekortkomingen.
§2.3 Persoonskenmerken
Behalve technologische kenmerken, zijn er ook een aantal persoonskenmerken van invloed op
het technologiegebruik door ouderen. Deze zijn onder te verdelen in: vertrouwen in de
technologie (trust), verwachtingen van de technologie en de verwachting of men in staat is om
te gaan met de technologie (self-efficacy) en de manier waarop ouderen een stimulus
verwerken (processing fluency).
Veel meer dan voor andere generaties, zijn vertrouwen en betrouwbaarheid voor
ouderen belangrijke waarden. McCloskey (2006) onderzocht het Technology Acceptance
Model (TAM) bij ouderen tussen de 52 en 87 jaar en kwam tot de conclusie dat trust een
belangrijke voorspeller is van het gebruik van technologie. Dus: hoe groter het vertrouwen
van ouderen dat zij succesvol kunnen werken met de technologie, hoe meer de technologie als
nuttig en gebruiksvriendelijk wordt ervaren, en hoe meer het door ouderen wordt gebruikt.
Dit idee sluit in grote lijnen aan bij de Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura
(1977). Deze theorie gaat ervan uit dat menselijk gedrag voor een groot deel bepaald wordt
door de verwachtingen van bepaald gedrag. Daarbij kunnen verschillende soorten
13
verwachtingen een rol spelen: 1) situation-outcome expectancies; verwachtingen over de
consequenties van gebeurtenissen in de sociale en fysieke omgeving, 2) action-outcome
expectancies; verwachtingen over wat de consequenties zijn van persoonlijke actie, en 3) self-
efficacy; verwachtingen over of men in staat is een bepaalde actie uit te voeren.
Self-efficacy wordt omschreven als de inschatting van een individu van zijn of haar
vermogen om bepaalde acties of handelingen uit te voeren die vereist zijn bij een naderende
situatie (Bandura, 1977; Gist & Mitchell, 1992). Bovendien, zo stelt Bandura, zijn
verwachtingen van zelf-effectiviteit een krachtige voorspeller van gedragsverandering. Zo
blijkt uit onderzoek dat self-efficacy een belangrijke voorspeller van het gebruik van
technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013; Zheng et al., 2015). Met
andere woorden: als ouderen verwachten dat ze zonder problemen met nieuwe technologie
kunnen werken, dan is de kans groot dat ze het ook daadwerkelijk succesvol zullen gebruiken.
Een laatste persoonlijke eigenschap om rekening mee te houden is de processing
fluency van ouderen. Processing fluency gaat over het gemak waarmee een individu
informatie uit een stimulus verwerkt. Winkielman, Schwarz, Fazendeiro & Weber (2003)
stellen dat een hoge processing fluency een hogere en positievere affectieve reactie
teweegbrengt dan een lage processing fluency. Deze positieve affectieve reactie leidt
vervolgens tot een hogere en positievere waardering van de stimulus. Met andere woorden: in
de waardering van communicatietechnologie dient rekening gehouden te worden met de
processing fluency van ouderen. Als zij de informatie op het interface (bijvoorbeeld een
beeldscherm) gemakkelijk kunnen verwerken, zal de waardering ook hoger zijn. Er is ook nog
een andere vorm van fluency te onderscheiden, namelijk fluency met betrekking tot
technologie. Dit fenomeen, ook bekend als computer literacy, houdt in dat de gebruiker
bepaalde competenties of skills bezit waarmee hij of zij onafhankelijk van de hulp van
anderen, technologie kan inschakelen om nieuwe kennis te vergaren (Lin, 2000, p. 70). Hij
stelt bovendien dat om nieuwe technologie nu en in de toekomst succesvol en snel te kunnen
adopteren, deze fluency haast noodzakelijk aanwezig moet zijn. Vertalend naar ouderen zou
dit betekenen dat het de ouderen die geen ervaring met technologie meer tijd en moeite kost
nieuwe technologie te adopteren dan ouderen die deze ervaring al wel hebben.
Gericht op ouderen, lijkt het erop dat bovengenoemde factoren (technologische én
persoonlijke) tot een bepaalde attitude ten opzichte van communicatietechnologie leiden.
Deze attitude, samen met de sociale invloed en verwachtingen van self-efficacy, leiden
vervolgens tot een bepaalde gebruiksintentie, het algemeen geaccepteerde gedachtegoed van
de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991).
14
§2.4 Onderzoeksvragen
Om inzicht te krijgen in de motieven die een rol spelen bij de adoptie van technologie door
(eenzame) ouderen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke manier zouden
ouderen communicatietechnologie willen gebruiken en hoe zou dit mogelijke gevoelens van
eenzaamheid kunnen verminderen of voorkomen?
Daarnaast zijn er een drietal deelvragen opgesteld die ten grondslag liggen aan de
probleemstelling.
1. Hoe omschrijven ouderen eenzaamheid en wat zijn hiervan de oorzaken?
2. Welke voorwaarden zijn belangrijk voor ouderen bij de adoptie van
communicatietechnologie?
3. Op welke manier zou communicatietechnologie in de ogen van ouderen kunnen
helpen bij het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens bij ouderen?
15
3. Methode
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze vorm is gegeven aan de methode van
onderzoek die centraal staat in deze scriptie. Achtereenvolgens zullen de onderzoeksopzet, de
steekproef, het meetinstrument en de analyseprocedures worden behandeld. Tevens is er
aandacht voor de toegepaste kwaliteitscontroles, die de validiteit en betrouwbaarheid van het
onderzoek trachten te waarborgen.
§3.1 Doelstelling
Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken
dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van eenzaamheid.
Daarnaast wordt onderzocht aan welke voorwaarden deze technologie moet voldoen, wil de
kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Hoe betrokkenen een fenomeen ervaren en er
betekenis aan toekennen is bij uitstek geschikt om te onderzoeken aan de hand van een
kwalitatieve onderzoeksmethode. Het bestuderen van de aard van een sociaal verschijnsel
staat hierbij centraal (Wester & Peters, 2004). Omdat de theorie aanleiding geeft te
veronderstellen dat de omgang van ouderen met deze technologie ook voor een groot deel een
sociaal verschijnsel is, geniet de kwalitatieve onderzoeksbenadering bij dit onderzoek de
voorkeur boven de kwantitatieve benadering. Daarnaast is dit onderzoek in grote mate
exploratief van aard, omdat nog maar weinig bekend is over de motieven van ouderen om
communicatietechnologie te gebruiken om op die manier eenzaamheid te verminderen.
Daarbij komt nog dat bij een complex begrip als eenzaamheid bij ouderen belangrijke
informatie over de belevingswereld en sociale context vereist zijn.
§3.2 Onderzoeksopzet
Binnen het kwalitatieve paradigma is gekozen voor het focusgroeponderzoek. Waar het
kwalitatieve interview een één-op-één gesprek is tussen de onderzoeker/interviewer en
respondent, nemen er bij het focusgroeponderzoek juist meerdere mensen deel aan het
gesprek. Wat de focusgroep verder onderscheidt van kwantitatieve en andere kwalitatieve
onderzoeksmethodes, is de nadruk op focus, interactie, open structurering en persoonlijk
contact (Ketelaar et al., 2011, p. 18). Allereerst onderscheidt een focusgroep zich van een
vragenlijst (survey) door de focus op een enkelvoudig probleem; de topics die gedurende het
gesprek aan bod komen zijn allen gerelateerd aan het begrip eenzaamheid. Daarnaast zorgt de
groepsdynamiek en onderlinge interactie tussen deelnemers voor een dieper inzicht in
percepties, motieven en houdingen met betrekking tot het bestudeerde onderwerp. Het
16
centraal stellen van persoonlijk contact tot slot legt de nadruk op een verdieping van
betekenissen en niet zozeer op oppervlakkige groepsmetingen.
Een doel van het onderzoek is om zoveel mogelijk voorwaarden van ouderen voor de
adoptie van (nieuwe) communicatietechnologie te achterhalen. Volgens Baarda, De Goede &
Teunissen (2005, p.35) is een focusgroep of groepsgesprek zeer geschikt als het doel is om te
achterhalen hoe een groep over een bepaald probleem denkt. Om valide en betrouwbare
informatie te verkrijgen, is het bovendien van groot belang dat deze doelgroep in hun ‘eigen
taal’ over deze thematiek kan praten. Een focusgroeponderzoek is hiervoor de aangewezen
methode, omdat deze in het bijzonder ontvankelijk is voor culturele en subculturele waarden.
Een focusgroep biedt de deelnemers zo de mogelijkheid tot interactie met elkaar in hun eigen
bewoordingen (Ketelaar et al., 2011; Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000; Wilkinson, 1998).
Een ander voordeel is dat je op deze manier ouderen die al ervaring hebben met
communicatietechnologie aan één tafel kunt zetten met ouderen die hier nog geen ervaring
mee hebben. Het is interessant en relevant om waar te nemen welke argumenten de gebruikers
aanreiken om de andere groep te overtuigen van het nut en plezier van
communicatietechnologie en wat de reactie van de niet-gebruikers vervolgens is.
Kwalitatief onderzoek verloopt altijd volgens een cyclisch proces is altijd vergelijkend
van aard. Dit geldt dan ook voor de analyse van dit onderzoek. Dit betekent dat momenten
van dataverzameling en data-analyse elkaar continu afwisselen, om zo constante vergelijking
mogelijk te maken. Dit is gestuurd door reflectie en de richting van de onderzoeksvragen. In
de Grounded Theory Approach (Strauss & Corbin, 1990) kunnen vier fases in de analyse
onderscheiden worden. Deze zijn de exploratiefase, de specificatiefase, de reductiefase en de
integratiefase (Wester & Peters, 2004). De doelen die in de fases centraal staan strekken zich
uit van het ontdekken en ontwikkelen van begrippen tot het bepalen van kernbegrippen en het
formuleren van een theorie. Om daadwerkelijk een theorie te ontwikkelen is meer tijd vereist
dan beschikbaar is. De GT-benadering wordt dan ook vaker toegepast bij
proefschriftonderzoek.
Dit onderzoek beperkt zich tot een thematische analyse en heeft betrekking op de
eerste twee analysefasen: de exploratiefase en de specificatiefase (Wester & Peters, 2004).
Een thematische analyse houdt in dat de onderzoeker het onderzoeksmateriaal grondig
bestudeert en verschillende thema’s – die belangrijk zijn met het oog op de onderzoeksvraag –
identificeert, analyseert en rapporteert (Braun & Clarke, 2008). Het ontwikkelen van
theorieformulering behoort niet tot deze analysevorm. Begrippen daarentegen kunnen wel
17
worden ontwikkeld, omdat op een deductieve wijze wordt achterhaald hoe eenzaamheid er bij
deze groep ouderen uitziet. De thema’s die hieruit ontstaan kunnen verwijzen naar begrippen.
§3.3 Onderzoekspopulatie en steekproef
Bij de selectie van de onderzoekseenheden voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een
gerichte steekproef, ook wel purposive sampling genoemd (Chambliss & Schut, 2006).
Hierbij wordt van tevoren vastgesteld aan welke kenmerken de eenheden moeten voldoen om
in de steekproef te worden opgenomen. Welke kenmerken dit zijn, hangt sterk af van de
doelstelling van het onderzoek. In dit onderzoek zijn twee kenmerken meegenomen in de
sampling, namelijk ‘leeftijd’ en ‘ervaring met technologie’. De ouderen die zijn geselecteerd
voor de steekproef zijn allemaal tussen de 65 en 85 jaar oud en wonen zelfstandig. Er is
gekozen voor de leeftijd 65 tot en met 85 jaar, omdat deze groep minimaal de komende tien
jaar de grote groep van vergrijzende ouderen vormt in Nederland.
Een tweede kenmerk is de ervaring met de technologie. Omdat het belangrijk is
ouderen over een ingewikkeld onderwerp als communicatietechnologie en eenzaamheid in
hun eigen taal te laten praten, is het van belang dat er naast ouderen die nog geen ervaring
hebben met technologie, eveneens ouderen deelnemen aan het onderzoek die deze ervaring
wel hebben. Zij kunnen zodoende in hun eigen bewoordingen aan de andere ouderen vertellen
met welk doel ze deze technologie gebruiken en uitleggen waarom de niet-gebruikers juist
deze technologie zouden moeten gebruiken (Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000). De
moderator zal bij behandeling van dit blok interactie en groepsdiscussie moeten bevorderen
(Ketelaar et al., 2011).
Van de ouderen die zijn geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek woont het
grootste deel zelfstandig in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) in Nijmegen. De andere
deelnemers zijn bekenden van bewoners of komen in hun vrije tijd graag in het OBG. De
jongste deelnemer was 65 jaar, de oudste 85 jaar. Tijdens één van de ‘weekmarkten’ op
donderdagochtend zijn de ouderen persoonlijk geïnformeerd over het onderzoek door de
onderzoeker. De ouderen werd gevraagd deel te nemen aan een groepsgesprek met
leeftijdsgenoten over hun internetgebruik. Daarnaast werd verteld dat de sessie zou gaan over
hoe de ouderen de huidige tijdgeest beleven, waarin communicatietechnologie veelvuldig
wordt ingezet om ouderen zelfstandig te kunnen laten wonen. Om dit van extra kracht te
voorzien, is een poster ontworpen met daarop de gespreksonderwerpen en de boodschap: ‘De
Radboud Universiteit is benieuwd naar uw mening’.
18
Tijdens de werving op de weekmarkt is meteen geselecteerd op de twee kenmerken
leeftijd en ervaring met technologie. Er is vervolgens een inschrijflijst rondgegaan, waarna 26
ouderen aangaven interesse te hebben in deelname aan de focusgroepen. De incentive die de
ouderen tegemoet konden zien bestond uit: een gezellig groepsgesprek met leeftijdsgenoten,
‘zelfgemaakte appeltaart’ en desgewenst inzicht in de uiteindelijke resultaten van het
onderzoek.
§3.4 Meetinstrument
Er is gebruik gemaakt van een semigestructureerde checklist (zie bijlage 1). Deze checklist is
flexibel van aard en kan tussen de focusgroepen door aangepast worden door de onderzoeker.
Na elke focusgroep zal de onderzoeker met behulp van de audio, video en papieren
hulpmiddelen een uitgebreid transcript maken van de sessie. Dit transcript zal dienen als
onderzoeksmateriaal voor de thematische analyse.
De checklist bestaat uit zeven blokken, waarvan vier inhoudelijk en in lijn met het
theoretisch kader. In chronologische volgorde: Blok 1: inleiding door de moderator, Blok 2:
de kennismaking, Blok 3: internet- en technologiegebruik deelnemers, Blok 4: in dit blok
wordt communicatietechnologie verduidelijkt door het geven van een voorbeeld op de
beamer, Blok 5: voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen, Blok 6:
technologie als hulpmiddel bij onderhouden sociale contacten, Blok 7: afsluiting.
Het onderzoek is begonnen met een aantal sensitizing concepts, afkomstig uit de
theorie. Eenzaamheid geldt als een overkoepelend begrip. Verder zijn netwerkontwikkeling,
gebruiksvriendelijkheid en zelfvertrouwen begrippen die het onderzoek in de beginfase
richting hebben gegeven. Uit de literatuur (Fokkema & De Jong-Gierveld, 2003) blijkt dat
netwerkontwikkeling een mogelijke oplossingsrichting voor eenzaamheid zou kunnen zijn.
Dit wil zeggen dat het sociale netwerk van ouderen op een bepaalde manier een impuls krijgt.
Communicatietechnologie zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Uit de theorie komt
eveneens naar voren dat de gebruiksvriendelijkheid een belangrijke voorwaarde is voor
ouderen om nieuwe technologie te adopteren (Davis, 1989). Daarnaast blijkt dat het
vertrouwen dat de ouderen hebben in omgaan met de technologie een belangrijke voorspeller
is van het gebruik van de technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013;
Zheng et al., 2015).
Ten slotte is constante vergelijking toegepast. Nieuwe data zijn telkens met de oude
vergeleken. Dit wil zeggen dat er een belangrijk evaluatiemoment heeft gezeten tussen de
eerste en de tweede focusgroep en tussen de tweede en de derde focusgroep. De checklist is
19
zodoende ook semigestructureerd in de zin dat de vraagstelling of de volgorde van blokken in
de loop van het onderzoek kunnen veranderen.
§3.5 Kwaliteitscriteria
Kwaliteitscontroles zijn een basisprincipe van wetenschappelijk onderzoek, zowel bij
kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek is het van groot belang dat
wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en validiteit (Wester & Peters, 2004).
§3.5.1 Betrouwbaarheid
Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of de toepassing van procedures door anderen
dezelfde resultaten oplevert. Het gaat met andere woorden om de repliceerbaarheid van het
onderzoeksresultaat (Wester & Peters, 2004, p. 192). Omdat de omstandigheden in kwalitatief
onderzoek sterk aan verandering onderhevig zijn, geldt dat het onderzoeksresultaat in theorie
herhaalbaar moet zijn. In dit onderzoek zijn een aantal procedures toegepast om de
betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten.
Ten eerste is gebruik gemaakt van triangulatie in het meetinstrument, waarbij
meerdere invalshoeken hetzelfde pogen te meten. Dit is gedaan omdat het belangrijk is dat
hetgeen door de deelnemers gezegd wordt, verbonden kan worden met de alledaagse
werkelijkheid waarover men iets wil zeggen (Wester & Peters, 2004). Bij een complex begrip
als eenzaamheid is het belangrijk dat wat er gezegd wordt ook aansluit bij de belevingswereld.
Daarom is het begrip eenzaamheid zowel direct (zie checklist, bijlage 1, blok 4) als indirect
aan de deelnemers voorgelegd (zie checklist, bijlage 1, blok 6). Bovendien is er triangulatie
toegepast op het onderwerp ‘factoren voor adoptie van technologie’. In blok 4 is er indirect
(door het bespreken van een voorbeeld op de beamer) gevraagd welke factoren voor ouderen
belangrijk zijn bij nieuwe technologie. In blok 5 is dit nogmaals gevraagd, maar dan door de
deelnemers te laten vertellen over bestaande vormen van communicatietechnologie en te
vragen waarom ze met het ene apparaat wel, maar met het andere niet konden werken.
Daarnaast is het voor de navolgbaarheid van het onderzoek belangrijk te vermelden
wat de gevolgde onderzoeksprocedures zijn. Na het houden van elke focusgroep is een
transcript gemaakt van de sessie. Daarna is gestart met het open coderen van het ruwe
materiaal. Vervolgens is gezocht naar thema’s door hetzelfde materiaal (inclusief codes)
thematisch te coderen. De thema’s en begrippen die na het analyseren van de drie sessies zijn
overgebleven, zijn met elkaar vergeleken, waarbij is gekeken naar de overeenkomsten en
verschillen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een hiërarchisch model (zie bijlage 5).
20
Tot slot zijn er verschillende hulpmiddelen gebruikt die eveneens de herhaalbaarheid
van het onderzoek bevorderen. Denk hierbij aan het schrijven van de memo’s tijdens het
onderzoek, het gebruik van opnameapparatuur (video én audio) en het gebruik van Microsoft
Word om de focusgroepsessies te transcriberen en te coderen. Maar ook papieren
hulpmiddelen als het kladpapier voor de deelnemers tijdens de sessies, het flip-over bord dat
werd gebruikt om zaken klassikaal te bespreken en het diascherm om de PowerPoint
presentatie te laten zien, dragen bij aan de navolgbaarheid van het onderzoek.
§3.5.2 Geldigheid
Bij geldigheid (of validiteit) gaat het om de vraag of de gehanteerde procedures het onderzoek
in staat stellen om terechte uitspraken te doen (Wester & Peters, 2004, p. 192). Er zijn een
aantal maatregelen genomen om de geldigheid van de verzamelde data te waarborgen. Ten
eerste is bij het verzamelen van onderzoekseenheden gekozen voor een gerichte steekproef;
de respondenten in de focusgroepen zijn bewust geselecteerd op leeftijd en ervaring met
communicatietechnologie, zodat het onderzoek representatief is voor het onderzochte thema.
Om de kwaliteit van de checklist te bevorderen is de checklist voorgelegd aan één lid uit de
doelgroep (vrouw, 79 jaar). Deze pretest (think aloud) zorgt ervoor dat de vragen door de
doelgroep worden begrepen en dat de onderzoeker door het oefenen met de checklist, deze
beheerst voordat hij het echte onderzoek begint.
Het veelvuldig gebruik van citaten in de resultatenparagraaf komt ten goede aan de
geloofwaardigheid van de resultaten. Deze ‘thick description’ (Lucassen & Olde-Hartman,
2007) maakt het mogelijk op beeldende en gedetailleerde wijze de resultaten te omschrijven,
en laat tevens zien dat de gegevens waar de resultaten op gebaseerd zijn er ‘echt zijn’.
Bovendien zullen naast de citaten in het eindverslag, quotes met videomateriaal de
eindpresentatie van extra kracht voorzien.
Ten slotte is gekozen om een membercheck en peer debriefing toe te passen. Bij de
deelnemers is gecontroleerd of bepaalde belangrijke bevindingen correct aansluiten bij hun
leefwereld (Wester & Peters, 2004). Peer debriefing betekent dat bepaalde interpretaties van
de onderzoeker van het materiaal tijdens de analyse worden voorgelegd aan collega-
onderzoekers (p. 195). Gedurende het hele onderzoek zijn er ‘masterclasses’ geweest, waarbij
verschillende collega-onderzoekers bepaalde knelpunten met elkaar bespraken en ideeën aan
elkaar voorlegden. Met name tijdens de analyse is dit een waardevolle controlepost gebleken.
21
4. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het onderzoek dat is uitgevoerd naar de
rol die communicatietechnologie zou kunnen spelen bij het bestrijden van eenzaamheid onder
ouderen.
Voor de resultaten besproken worden, is een korte terugblik op de dataverzameling wenselijk.
In totaal hebben 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar deelgenomen aan de drie
focusgroepsessies, die plaatsvonden op 10 april, 17 april en 8 mei 2015 (Figuur 4.1, zie voor
een uitgebreid overzicht bijlage 6). De groepsgesprekken zijn uiterst bevredigend verlopen; de
opkomst was groot, de deelnemers waren enthousiast en het onderzoek heeft veel nieuwe en
bruikbare inzichten opgeleverd over het technologiegebruik van ouderen enerzijds, en hun
perceptie van de mogelijkheden van communicatietechnologie bij de bestrijding van
eenzaamheid anderzijds. Het aandeel van vrouwen in het onderzoek was aanzienlijk groter,
dit mede door de werving tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG). Hier
kwamen nauwelijks heren op af. Het is ook om die reden dat er veel quotes afkomstig zijn van
deelnemende vrouwen.
Figuur 4.1
Overzicht deelnemers focusgroepen
Sessie Aantal deelnemers Man/vrouw ratio Jongste/oudste deelnemer
1 (10-4) 9 2m - 7v 67-81 jaar
2 (17-4) 10 3m - 7v 65-82 jaar
3 (8-5) 7 1m - 6v 73-85 jaar
Het hoofdstuk is opgedeeld in de beantwoording van de drie vooraf geformuleerde
deelvragen. Allereerst zal het begrip eenzaamheid worden ontleed aan de hand van
beschrijvingen en ervaringen van de ouderen. Vervolgens zullen de verschillende factoren die
voor ouderen van belang zijn bij het gebruiken en accepteren van nieuwe technologie worden
besproken. Ten slotte zal de link tussen technologie en eenzaamheid worden gelegd middels
concrete handvatten die de ouderen geven om technologie voor de eenzame oudere van dienst
te laten zijn. De gevonden thema’s uit de thematische analyse vormen subparagrafen. Quotes
22
zijn gecursiveerd evenals belangrijke termen in het licht van de onderzoeksvraag die voor het
eerst aan bod komen.
§4.1 Eenzaamheid
Veel minder dan verwacht werd, is eenzaamheid een pijnlijk en gevoelig gespreksonderwerp
voor ouderen. Eenzaamheid is zo aan de orde van de dag, dat niemand er nog voor wegloopt.
Het is onderdeel van het leven geworden. Deelnemers zien gevoelens van eenzaamheid als
een logisch gevolg van het feit dat ouderdom nu eenmaal gepaard gaat met de achteruitgang
van gezondheid en mobiliteit, en het verliezen van vrienden en familie. Eén van de
deelnemers (vrouw, 84 jaar) omschreef eenzaamheid in de context van het ouder worden als
volgt: “Je moet je voorbereiden op dat je straks eenzaam bent. Het hoort erbij. En accepteer
het ook. En wat je dan nog wel kunt, dat is mooi leuk. Dat zit allemaal in het leven.”
Behalve dat de deelnemers vinden dat je het moet accepteren, ligt het initiatief volgens
hen ook hoofdzakelijk bij jezelf om er iets aan te doen. “Je moet tijdig beginnen met ouder
worden. En tijdig beginnen met activiteiten ondernemen. Niet pas als je het niet meer kunt. Je
moet daar wel rekening mee houden. Hoe ga ik tijd invullen, nu ik nog kan.” (vrouw, 77 jaar).
En: “Als je ‘s ochtends wakker wordt en je hebt over je man gedroomd, dan kun je makkelijk
gaan lopen janken. Maar je kunt ook verdergaan. Je moet jezelf aanpakken en moet je ook
niet te eenzaam voelen. Als je dat gaat zeggen, krijg je ook die lichaamshouding.” (vrouw, 84
jaar). De deelnemers geven dus aan dat eenzaamheid iets is waar veel ouderen mee te maken
krijgen, maar je kunt er zelf voor kiezen hoe je hiermee omgaat.
Een belangrijk doel van dit onderzoek was bovendien om inzicht te krijgen in hoe
ouderen eenzaamheid omschrijven en wat mogelijke oorzaken zijn. Eenzaamheid is een
vervelend gevoel, daar zijn alle deelnemers het wel over eens. Eén respondent (vrouw, 75
jaar) omschreef eenzaamheid heel treffend: “Het is een gevoel dat je behoefte hebt aan
gezelschap, maar dat je toch niemand gaat bellen. En hoe langer dat duurt, hoe meer je erin
blijft zitten.” Eenzaamheid wordt omschreven als een gevoel waarin je verzeild raakt. Het
gaat heel geleidelijk en op een gegeven moment kun je niet meer terug, zo vindt ook een
andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) “Dan denk je: nu ben ik moe, ik bel morgen wel. En
morgen ben je weer moe en daarna weer. Dan verzand je erin en kom je er niet zo makkelijk
meer uit.” Ouderen zien eenzaamheid dus veel meer als een gevoel dan een situatie.
Oorzaken voor eenzame gevoelens zijn er op verschillende niveaus. Zo kan enerzijds
gesteld worden dat eenzaamheid het gevolg is van bepaalde omstandigheden waar ouderen
weinig tot niets aan kunnen veranderen. Anderzijds is eenzaamheid ook iets dat in de mens
23
zit. Een vervelende situatie als gevolg van bepaalde karaktereigenschappen, die ervoor zorgen
dat er niet zo gemakkelijk contact wordt gelegd met anderen of wordt deelgenomen aan
sociale activiteiten. De twee oorzaken voor eenzaamheid worden hieronder nader toegelicht.
§4.1.1 Omstandigheden
Ouder worden betekent een achteruitgang van zowel je cognitieve als fysieke gesteldheid. Dit
zijn omstandigheden waar je als oudere weinig tot niets aan kunt doen. Volgens de
respondenten zijn met name de achteruitgang in mobiliteit en gezondheid als gevolg hiervan
belangrijke oorzaken van eenzaamheid. Slijtage, een handicap, chronische ziekte, maar ook
slecht zien of slecht horen zijn hier voorbeelden van. “Een vriendin van mij is heel eenzaam,
omdat ze doof is. Dus is praten gewoon moeilijk en als je doof bent wordt je ook nog eens
argwanend. Ze komt eigenlijk het huis niet meer uit”, aldus een deelnemer (vrouw, 82 jaar).
Het toont meteen de onmacht van een persoon als hij of zij getroffen wordt door ziekte
of andere gezondheidskwalen. Het is daarom ook dat je nooit je ogen moet sluiten voor
eenzaamheid, vindt één van de deelnemers (man, 70 jaar): “Ik ben niet eenzaam nee, daar heb
ik het nog veel te druk voor. Maar het kan natuurlijk wel komen, op het moment dat er wat
dan ook gebeurt in je leven. Dat je in eens een beroerte krijgt bijvoorbeeld. Ja en wat dan?”
Eenzaamheid is dus iets dat op elk moment in het leven kan optreden, bijvoorbeeld door
bepaalde niet voorziene gezondheidsklachten.
§4.1.2 Karakter
Naast dat eenzaamheid kan worden veroorzaakt door omstandigheden waar je als oudere
weinig invloed op hebt, is het in grote mate afhankelijk van bepaalde karaktereigenschappen;
een houding van de mensen zelf. Voor veel ouderen is een dag nog steeds te kort. Bridgen
hier, koersballen daar, en dan ook nog elke dag op bezoek bij vrienden en familie. Echter, er
zijn ook ouderen die het lastig vinden er op uit te gaan op zoek naar vermaak of sociaal
contact. Zij komen nauwelijks van hun kamer af en verzwelgen in eenzaamheid.
Enerzijds is dit het gevolg van verlegenheid of het gebrek aan sociale vaardigheden.
Maar er zijn ook ouderen die zich bepaalde tegenslagen in het leven zo hebben aangetrokken,
dat ze koppig en bang zijn geworden, en niet meer openstaan voor de ‘leuke’ dingen in het
leven. Een oudere (vrouw, 81 jaar) vertelde bijvoorbeeld: “Ik heb een zus die tien jaar jonger
is. Oh heb je dat gezien, die foto’s op Facebook, zeg ik dan. Dat interesseert me niet zegt ze
dan. Maar dat is het niet, ze kan het niet. Daar heb ik geen tijd voor zegt ze dan. Dat is
allemaal flauwekul. Ze wil het gewoon niet.” Het is een bepaalde houding. Deze ouderen
24
geven het gevoel dat ze nergens meer voor open staan: “Mensen moet er ook voor in zijn, het
zit in je karakter. Sommige mensen wijzen alles af, uit principe. Van een nieuwe bewoonster
bij ons weet ik, die voelt zich alleen. En als je dan zegt, ga mee om kopje thee te drinken, dan
doet ze dat toch niet. Die moet je dan maar laten.” (Vrouw, 70 jaar). Deze uitspraak duidt op
een soort koppigheid of negatieve spiraal waar sommige eenzame ouderen in zitten. Het is een
houding die veel ouderen frustreert: “Volgens mij wil je dan ook eenzaam zijn, als je zelf niks
oppakt.” (Vrouw, 84 jaar).
Angst is een andere karaktereigenschap die kan bijdragen aan eenzaamheid. Ouderen
die eenzaam op hun kamer zitten, zijn behalve koppig ook vaak bang voor contact. Bang voor
face-to-face contact en bang om niet aan verwachtingen te kunnen voldoen: faalangst.
Hierover vertelde een respondent (man, 85 jaar): “Het contact dat je hebt kun je ook online
face-to-face doen, via een beeldverbinding. Dat is veel laagdrempeliger dan als je echt met
iemand praat. Er zijn veel mensen die vrees hebben om face-to-face met iemand af te
spreken.” Het is een vorm van verlegenheid, zo stelt ook een deelnemer (vrouw, 74), als het
gaat over de verschillende sociale activiteiten die het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) biedt om
de ouderen uit hun isolement te halen: “Al die activiteiten hier, het zijn er zoveel. Dat is ook
verlegenheid denk ik. Ze durven gewoon niet.”
§4.2 Adoptie communicatietechnologie
De kloof tussen ouderen met ervaring met communicatietechnologie en ouderen zonder
ervaring is nog steeds groot. In zijn algemeenheid hangt ervaring met technologie nauw
samen met de moeilijkheidsgraad van het apparaat. Voor iemand die nauwelijks ervaring
heeft met communicatietechnologie, moet de technologie vooral heel eenvoudig zijn en
gemakkelijk te bedienen. De voorwaarden waaraan communicatietechnologie in de ogen van
ouderen moet voldoen, zijn grofweg op te delen in eigenschappen van de technologie en
persoonlijke eigenschappen.
Technologische eigenschappen blijken in dit onderzoek nauw verbonden met gemak.
Gemak is dan weer onder te verdelen in gebruiksgemak en nuttigheid. Ouderen willen nieuwe
technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en nuttig zijn. Omdat
nuttigheid zowel te maken heeft met eigenschappen van de technologie als met persoonlijke
eigenschappen, is dit een centraal begrip. Persoonlijke eigenschappen zijn onder te verdelen
in zelfvertrouwen en angst. Zelfvertrouwen gaat om het vertrouwen dat ouderen hebben om
succesvol met nieuwe technologie overweg te kunnen. Angst zijn zaken die ouderen ervan
weerhouden om nieuwe technologie te gebruiken.
25
§4.2.1 Gebruiksgemak
Gemak blijkt voor ouderen van onschatbare waarde als het gaat om het werken met nieuwe
communicatietechnologie. Als ze bereid zijn een nieuw apparaat te proberen, dan zijn
laagdrempeligheid, eenvoud en snelheid absolute vereisten. Snelheid gaat hier over de snelle
informatietoegang, de snelheid waarmee je met iemand contact kunt maken en de efficiëntie
van technologie; het is gemakkelijk in één keer een hele groep te benaderen en het is, in
tegenstelling tot de telefoon, niet tijdgebonden.
De besturing van een apparaat of programma zijn eveneens belangrijk in de keuze om
technologie te gebruiken. Er zijn voor ouderen drie vereisten als het gaat om hoe je
technologie bedient: het moet eenvoudig zijn, logisch zijn opgebouwd, en er moet een
duidelijke onderverdeling zijn. Eenvoud zit hem vooral in zaken als grote duidelijke knoppen,
het gebruik van touchscreen, en een keuzemogelijkheid. Met name dat laatste punt is voor
ouderen een belangrijke voorwaarde. Wat ze ook doen, welk apparaat of programma ze ook
gebruiken, er moet altijd een keuzemogelijkheid zijn. Logica en een duidelijke onderverdeling
gaan hand in hand. Ouderen geven aan bang te zijn om fouten te maken als ze bezig zijn met
een apparaat. Men zou in dat geval terug moeten kunnen vinden welke fout er is gemaakt, zo
geeft één van de deelnemers aan: “Daar hebben techneuten nooit over nagedacht. Je zou
naast het programma waar je mee bezig bent, je stapjes moeten kunnen volgen. Als je dan een
foutje maakt, weet je waar je moet zoeken. Heel behulpzaam.” (man, 70 jaar). De
gebruiksvriendelijkheid blijkt voor ouderen dus nog wel iets waar verbetering mogelijk is. Als
een programma inzicht zou kunnen bieden in waar er fouten gemaakt zijn, dan zou dit
ouderen mogelijk meer vertrouwen geven in het kunnen omgaan met de technologie.
Behalve een gemakkelijke besturing pleiten ouderen voor een gemakkelijk interface,
het uiterlijk van de nieuwe technologie. Dit moet in grote lijnen aan twee voorwaarden
voldoen. Het moet overzichtelijk zijn, wat inhoudt dat het programma waar de ouderen mee
werken goed leesbaar moet zijn. Daarnaast zouden ouderen graag hun online activiteiten meer
centraal willen hebben. In één programma bijvoorbeeld, zodat ze niet telkens moeten zoeken.
Naast een overzichtelijk uiterlijk, moet het ook aantrekkelijk zijn. Hoewel dat voor veel
ouderen gepaard gaat met overzichtelijkheid, geven veel ouderen aan dat ze beeld prefereren
boven tekst. Een keuzemenu met beeldicoontjes spreekt meer aan dan een lijst met namen
waar ze uit kunnen kiezen.
26
§4.2.2 Nuttigheid
Behalve dat technologie voor ouderen gemakkelijk en laagdrempelig moet zijn, moet het een
bepaalde toegevoegde waarde hebben. Nuttigheid zit daarom op het snijvlak tussen
technologische en persoonlijke eigenschappen. Enerzijds gaat nuttigheid over eigenschappen
van technologie door de functies die het te bieden heeft, maar anderzijds is nuttigheid ook
persoonlijk. Zo weigert een deelnemer consequent om nieuwe technologie te gebruiken en
haalt het gebrek aan nut aan als belangrijkste argument: “Jongens, we hebben pen en papier.
Er komt steeds van alles bij en het houdt niet op, het word je gewoon opgedrongen. De
overbodigheid van een heleboel dingen en het ‘moeten’ houden mij tegen.” (vrouw, 75 jaar).
Uit de reacties van de ouderen blijkt dat een belangrijk onderdeel van nuttigheid draait
om autonomie. Autonomie kan een karaktereigenschap zijn, maar communicatietechnologie
kan er ook voor zorgen dat ouderen een groter gevoel van autonomie ervaren. Dit uit zich met
name in de toegenomen zelfstandigheid en de toegenomen bereikbaarheid die ontstaat door
het gebruik van communicatietechnologie. Een groot praktisch voordeel, denkt een van de
deelnemers (vrouw, 69 jaar) over een iPad: “Dat apparaat maakt je onafhankelijk; je hoeft
niet steeds een beroep te doen op anderen.” Het laat zien dat autonomie een belangrijke
waarde is in het leven van ouderen.
Een tweede aspect van het thema nuttigheid gaat over de toegevoegde waarde van
technologie aan het dagelijks leven. In de reacties van de ouderen zijn er drie variaties te
ontdekken. Ten eerste kan communicatietechnologie contact met anderen faciliteren. Veel
ouderen geven aan dat kinderen en kleinkinderen op behoorlijke afstand wonen. Met
technologie is contact niet alleen snel, een beeldverbinding kan het ook nog een extra
dimensie geven. In de tweede plaats kan technologie zorgen voor plezier. Een deelnemer
(vrouw, 84 jaar) vertelt enthousiast over haar iPad: “Ik heb een dagprogramma en dat ding
hoort daar in. Ik begin met memory. Dan krijg ik een notitie over hoe ik het heb gedaan, dan
denk ik: nou je was goed wakker vanochtend.”
De derde manier waarop technologie iets kan toevoegen is misschien wel de meest
belangrijke. Technologie kan hulp bieden, en dan met name in de zorgbehoevendheid van
ouderen. Aangezien veel zorgverleners al werken met tablets, kan een apparaat ervoor zorgen
dat ouderen makkelijk in contact kunnen komen met hulpverleners. Daarnaast is het een
aanvulling voor ouderen die minder mobiel zijn, denkt een deelnemer (vrouw, 65 jaar): “Er
zijn hier mensen die niet meer zelf naar een activiteit kunnen. Wat zou er mooier zijn dan dat
er een cameraverbinding is met de grote zaal, zodat ouderen op die manier er toch bij zijn,
27
met hun tablet of laptop thuis?” Technologie kan er op die manier voor zorgen dat ouderen
toch gewoon deel kunnen nemen aan bepaalde sociale activiteiten.
§4.2.3 Zelfvertrouwen
Een apparaat kan gemakkelijk in gebruik zijn en zelfs iets toevoegen aan het leven, maar als
ouderen er geen vertrouwen in hebben dat ze ermee kunnen werken, is adoptie nog steeds ver
weg. Het vertrouwen van ouderen in het eigen kunnen openbaarde zich tijdens de sessies op
vier manieren: controle, kennis en ervaring, nieuwsgierigheid en leergierigheid. Ten eerste
hebben ouderen vertrouwen als ze het gevoel hebben controle te hebben over de manier
waarop ze werken met technologie. Kennis en ervaring is ook een belangrijke voedingsbron
voor vertrouwen. Hoe groter de kennis van technologie, hoe meer vertrouwen ouderen hebben
succesvol met nieuwe technologie te kunnen werken. Dit bleek uit het feit dat de deelnemers
met veel ervaring ook veel verschillende apparaten kennen en gebruiken. Ten slotte blijken
zaken als nieuwsgierigheid en leergierigheid (“je bent nooit te oud om te leren”) motivaties
voor ouderen om nieuwe technologie te ontdekken. Niet bang voor het nieuwe, maar juist
geïnteresseerd in wat het allemaal te bieden heeft. “Ik probeer gewoon alles uit, als iets
vreemds zie loop ik niet weg, maar ga ik gewoon doen. Ook als het niet lukt.” (vrouw. 81
jaar).
§4.2.4 Angst
Gepaard met zelfvertrouwen gaat angst. Angst voor het nieuwe apparaat, angst om zelf iets
niet te begrijpen of angst om jezelf ‘bloot’ te geven op het internet. Deze angsten zijn daarom
onderverdeeld in cognitieve angst, angst voor technologie en angst rondom privacy.
Cognitieve angsten zitten in de ouderen zelf. Ouderen geven in grote getale aan bang
te zijn om fouten te maken, om iets niet te begrijpen, iets niet te onthouden of zich te
vergissen. Oftewel, ouderen zijn bang dat hun cognitieve staat niet toereikend genoeg is om
nieuwe technologie succesvol te adopteren. Angst voor technologie gaat over de angst van
ouderen dat het apparaat waarmee ze werken een niet naar behoren functioneert en ze in de
steek laat. Daarnaast geven ouderen aan het niet prettig te vinden om te werken met
programma’s waar een wachtwoord vereist is. Alleen dat invulscherm al schrikt af.
Privacy heeft te maken met de angst van ouderen dat ze gevoelige gegevens op het
internet zetten en dat dit vervolgens verspreid wordt. Eén deelnemer (man, 70 jaar), die
computers en internet gebruikte voor zijn beroep, omschrijft het als volgt: “Ik doe bankzaken
alleen thuis met kabelinternet. Veiligheid moet prioriteit hebben. Zeker voor ouderen, die zijn
28
nu eenmaal extra kwetsbaar”. Privacy concerns blijkt een thema dat veel deelnemers gemeen
hebben, maar met name de ouderen die begrijpen hoe het internet met jouw persoonlijke
gegevens kan omgaan. Het is mede daarom dat voor sociaal contact email nog altijd de
voorkeur geniet bij ouderen.
§4.2.5 Sociale omgeving
Ouderen drinken het liefst een kopje koffie en praten over van alles en nog wat. Waar dat
vroeger nog ging over een leuke televisieserie die eens in de week werd uitgezonden, gaat het
steeds meer over de huidige tijdsgeest, die volgens ouderen in verregaande mate wordt
bepaald door laptops, iPads en mobieltjes. Tijdens de eerste focusgroep werd er onderling
uitgebreid over tablets gesproken. “Uiteraard ga je praten met je omgeving. In de gesprekken
die wij hebben heb je het over deze dingen”, vertelde een deelnemer (vrouw, 70 jaar) over het
gebruik van een iPad. “Je hebt een iPad en een Samsung, dat is niet dezelfde bediening,
volgens mij”, vulde een andere deelnemer (vrouw, 80 jaar) aan. “Maar welke zou jij dan
adviseren?”, werd gevraagd door weer een andere deelnemer (vrouw, 78 jaar). Opeens begon
iedereen vragen te stellen. Heeft zo’n tablet wel voldoende geheugen? Kan het de laptop
vervangen? Deze vragen laten zien dat veel ouderen onzeker zijn over het gebruik van
technologie. Ieder advies is daarom welkom. Het helpen van elkaar gebeurt dan ook veel,
vertelde een van de deelnemers (vrouw, 78 jaar): “Dat is het leuke van de iPad, dat we elkaar
kunnen helpen. Gewoon ernaast zitten en samen ermee aan de slag.” Hoewel er bij ouderen
dus nog veel vragen over bestaan, is technologie dus ook bij ouderen onderdeel van het
gesprek van de dag. Niet zozeer omdat ze de Ipad het leukste vinden om over te praten, maar
wel omdat ze vol vragen zitten en die graag beantwoord zien.
Behalve dat de ouderen elkaar helpen, blijkt dat kinderen en kleinkinderen een
belangrijke rol spelen in de beslissing van ouderen om communicatietechnologie aan te
schaffen. Met name de kleinkinderen zijn vaak verantwoordelijk voor de keuze van ouderen
om een iPad aan te schaffen. Zij zijn in de ogen van de ouderen het meest bekwaam met de
nieuwste technologie en zien zo een leuke manier om met opa of oma te communiceren.
§4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel
Als het gaat om de rol van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid, zijn
de deelnemers het over één ding eens: technologie zal nooit in staat zijn om eenzaamheid te
doorbreken. Daar is menselijk contact voor nodig; de warmte van een echte ontmoeting en de
mogelijkheid elkaar een knuffel te geven. Een deelnemer (vrouw, 77 jaar) verwoorde het
29
treffend: “Mensen zeggen: je moet zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, schaf een iPad
aan. Maar eenzaamheid is daar niet mee opgelost. Een beetje helpt het wel, maar als je dan
daarna geen mensen meer ziet is het geen oplossing.”
Toch kan technologie wel een hulpmiddel zijn, zo denken de ouderen. In de eerste
plaats, doordat je met behulp van technologie veel sneller en gemakkelijker sociaal contact
maakt. Even de laptop aan om een berichtje naar een vriend of vriendin te sturen, of snel de
iPad erbij om te skypen met de kleinkinderen in Australië. De sociale controle is er ook beter
door, zo stelt een deelnemer (vrouw, 80 jaar): “Als de kinderen dan een paar dagen niks van
me gehoord hebben, komt er altijd een appje. Hoe gaat het?” Bovendien biedt het
mogelijkheden om op een laagdrempelige manier je gevoelens onder woorden te brengen. En
dat is essentieel als je eenzaam bent, zo denken de ouderen. “Als je die mail af hebt, voel je je
vaak al een stuk beter.” (vrouw, 70 jaar).
Snel contact leggen is een eerste uitkomst, het maken van nieuw contact is een andere
optie. Hoewel veel ouderen aangeven niet direct behoefte te hebben aan compleet nieuwe
contacten, herkennen ze de rol die technologie op dit gebied kan vervullen. Een programma
waar je een profiel kan aanmaken en je op basis van hobby’s, interesses of de buurt waarin je
woont aan nieuwe mensen kunt worden gekoppeld, zien ze als een efficiënte oplossing. “Als
ik op de markt moet gaan staan en aan iedereen moet vragen: houdt u ook van wandelen. Dat
is toch niet handig?” (vrouw, 65 jaar).
Behalve dat het contact bevordert, kan technologie ook simpelweg de faciliteiten
bieden voor een nieuwe activiteit. Een nieuwe hobby of gewoon even een spelletje, het kan
heel snel voor een nieuwe impuls zorgen, zo geeft één van de deelnemers aan (vrouw, 65
jaar): “Mijn vader is op zijn 83e begonnen op de computer met een complete
levensgeschiedenis op te schrijven. Daar heeft hij tien boeken van gemaakt.” Een nieuwe
impuls kan zorgen voor compleet nieuwe interesses, die ouderen weer kunnen helpen om uit
die vervelende eenzame situatie te geraken. Het kan ze in een bepaalde flow brengen, zo is de
gedachte. Die afleiding is belangrijk. “Als ik me zo voel ben ik blij dat ik die iPad heb, kan ik
even memory spelen.” (Vrouw, 84 jaar). Een andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) vertelt over
haar tante, die ze maar wat graag een iPad zou willen geven. “Mijn tante had dit heel fijn
gevonden. Die zit daar maar in dat tehuis. Je bent toch een keer uitgepuzzeld. Als je dan leuk
contact kan leggen met iemand en zo kan praten of even leuke film kijken, dat is toch het
einde?” Eenzaamheid is dus niet alleen een gemis aan bepaalde sociale contacten, het is
vooral ook een heel vervelend en moeilijk te vangen gevoel en een gebrek aan bezigheden om
de dag door te komen. Het effect van een leuke ‘nieuwe’ activiteit kan daarom groot zijn.
30
Toch is eenzaamheid voor iedereen anders, menen de ouderen. Aan de technologie de
taak juist die diversiteit op te vangen, door eenvoudige, laagdrempelige handvatten te bieden
om uit de negatieve spiraal te geraken. Want, zo is de conclusie van bijna alle ouderen:
eenzaamheid is iets waar je zelf uit moet komen. De samenleving heeft echter wel de taak en
verantwoordelijkheid om bepaalde zwakkeren te stimuleren en te activeren. Om hun
nieuwsgierigheid te prikkelen en ze het gevoel te geven: wij horen er ook bij. Een taak
waarbij communicatietechnologie, naast het bieden van uitjes en bijeenkomsten, een mooie
rol kan vervullen.
31
5. Conclusie & discussie
De doelstelling van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen
denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van
eenzaamheid. Een belangrijk doel was eveneens om erachter te komen waar deze technologie
aan moet voldoen wil de kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Op deze manier kan
een gefundeerd advies gegeven worden over de inzet van communicatietechnologie bij
eenzaamheidsbestrijding onder ouderen.
§5.1 Conclusie
De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat communicatietechnologie in de ogen van
ouderen op vier verschillende manieren zou kunnen bijdragen aan het verminderen van
eenzaamheid. Communicatietechnologie kan de faciliteiten bieden voor 1) snel en
gemakkelijk contact, 2) het opdoen van nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe
activiteiten en 4) het genereren van nieuwe interesses. Daarnaast is gevonden dat
gebruiksgemak, nuttigheid, plezier, zelfvertrouwen, de sociale omgeving, angst en privacy
concerns voor ouderen een belangrijke rol spelen bij de adoptie van deze technologie.
Vooralsnog lijkt communicatietechnologie dus hoofdzakelijk een faciliterende rol te
kunnen vervullen bij de bestrijding van eenzaamheid. Een directe oplossing is het in de ogen
van de ouderen niet. Daar is meer voor nodig dan een apparaat of programma dat ouderen met
elkaar in contact kan brengen. Eenzaamheid is een gevoel, zo menen de ouderen, veel meer
dan dat het een situatie is waar je door omstandigheden niet aan kunt ontkomen. De ouderen
denken daarom ook dat alleen een ‘echte’ ontmoeting, die menselijkheid en warmte met zich
meebrengt, mogelijk de negatieve eenzame gevoelens een echte halt toe kan roepen.
Wat de ouderen wel zien, is dat communicatietechnologie een belangrijk hulpmiddel
zou kunnen zijn om een ‘echte’ ontmoeting tussen ouderen te bevorderen. Kijkend naar de
bevindingen uit dit onderzoek, kan gesteld worden dat communicatietechnologie aan kan
sluiten bij twee van de drie oplossingsrichtingen, bedacht door Fokkema & Van Tilburg
(2006). In de eerste plaats biedt communicatietechnologie een platform voor
netwerkontwikkeling. Zeker als je om gezondheidsredenen niet in staat bent om een ander te
bezoeken, kan technologie op een zeer efficiënte manier contact tot stand brengen. Een
beeldverbinding of snel een berichtje via email of chat, het zijn gemakkelijke oplossingen die
veel impact kunnen hebben op de gemoedstoestand van ouderen. Zeker als er sprake is van
angst voor een face-to-face contact bij de eerste ontmoeting, iets dat volgens de ouderen bij
veel eenzame mensen aanwezig is.
32
In de tweede plaats kan technologie nieuw contact faciliteren. Zoals een van de
deelnemers al aangaf, is het niet praktisch om de markt op te moeten en rond te vragen of er
iemand is die toevallig ook van wandelen houdt. Technologie zou een programma kunnen
aanbieden waar mensen een eigen profiel kunnen aanmaken. Vervolgens zouden mensen met
dezelfde interesse en uit dezelfde woonplaats met elkaar in contact gebracht kunnen worden.
Op deze manier wordt het voor ouderen haalbaar om door communicatietechnologie ook
nieuwe contacten op te doen. Deze bevindingen, dat communicatietechnologie kan zorgen
voor snel en gemakkelijk contact en faciliteiten kan bieden voor nieuw contact, werden ook al
gevonden door Cotten et al. (2013), die de mogelijkheden van het internet onderzocht bij
eenzaamheidsbestrijding.
Naast een ‘upgrade’ van het sociale netwerk, kan communicatietechnologie zorgen
voor een bepaalde afleiding door de faciliteiten te bieden voor nieuwe activiteiten en nieuwe
interesses. Hierdoor kunnen ouderen gemakkelijker omgaan met hun eenzame gevoelens. Dit
kan afleiding zijn in de vorm van amusement of het faciliteren van compleet nieuwe hobby’s.
Een voorbeeld werd gegeven door een van de deelnemers, wiens vader een beetje uit de
eenzaamheid was geraakt, doordat hij met behulp van zijn computer een levensgeschiedenis
was gaan maken van zijn familie. Andere voorbeelden van afleiding zijn laagdrempeliger,
zoals het spelen van spelletjes of het terugkijken van gemiste televisieprogramma’s, maar
kunnen eveneens een groot effect hebben op de gemoedstoestand van ouderen.
Kijkend naar de gevonden inzichten op het gebied van technologieadoptie, blijkt dat
veel van de voorwaarden inderdaad kunnen worden verklaard vanuit het Technology
Acceptance Model (Davis, 1989). Dit model stelt dat het gebruik van technologie verklaard
kan worden door enerzijds de ervaren gebruiksvriendelijkheid en anderzijds de ervaren
nuttigheid. In dit onderzoek komt eveneens naar voren dat gebruiksgemak en nuttigheid twee
belangrijke voorwaarden zijn bij het gebruik van communicatietechnologie door ouderen.
Ouderen willen nieuwe technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en
laagdrempelig zijn én het moet iets toevoegen aan het dagelijks leven. Gebruiksgemak uit
zich enerzijds in een eenvoudige besturing en anderzijds in een overzichtelijk en eenvoudig
interface. Dit laatste sluit aan bij het idee van processing fluency (Winkielman et al., 2003).
Ouderen waarderen nieuwe communicatietechnologie hoger, als zij de stimulus gemakkelijk
kunnen verwerken.
Aan het model van Davis (1989) zijn een aantal toevoegingen gedaan, toegepast op
ouderen. Eén van die toevoegingen komt van Van der Heijden (2004) en Dickinger et al.
(2008). Zij breidden het model uit met perceived enjoyment, het waargenomen plezier. Plezier
33
blijkt inderdaad een belangrijke voorwaarde om technologie te gebruiken. Zo kan technologie
volgens de ouderen op bepaalde momenten van de dag zorgen voor ontspanning en vermaak,
door het doen van een spelletje of het terugkijken van een televisie programma, maar biedt het
ook een platform voor geheel nieuwe hobby’s. Omdat deze hobby’s vaak van langere duur
zijn, is de impact op de gemoedstoestand van eenzame ouderen in potentie nog groter.
Een tweede toevoeging, de sociale omgeving, komt van Venkatesh et al. (2003).
Vanzelfsprekend speelt ook bij ouderen de sociale omgeving een rol bij de adoptie van
nieuwe technologie. Veel ouderen zijn onzeker als het gaat om het gebruik van apparaten als
iPads, laptops en smartphones. Savage, Melamed & Vincent (2014) stellen dat mensen
zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze onzekerheid te verminderen.
In de discussie over het gebruik van de verschillende apparaten en de verschillende
beschikbare merken werd dit goed zichtbaar. Zo gaven de ouderen aan veel te kijken naar
leeftijdsgenoten of (klein)kinderen bij de keuze voor bepaalde communicatietechnologie
waarmee ze niet of nauwelijks bekend zijn.
Ten slotte is het zelfvertrouwen van ouderen een belangrijke voorwaarde. Theorieën
uit de sociale psychologie, zoals de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1977), stellen dat
iemands gedrag in verregaande mate wordt verklaard door de verwachtingen van dat gedrag.
Bovendien, zo stelt Bandura, is de verwachting van zelf-effectiviteit (self-efficacy) een zeer
krachtige voorspeller van bepaald gedrag. Datzelfde kwam naar voren uit de gesprekken met
de ouderen. De uiteindelijke beantwoording van de vraag of ouderen bepaalde nieuwe
technologie denken te gebruiken, was vooral gebaseerd op het vertrouwen dat de ouderen
hebben in de eigen omgang met communicatietechnologie. Controle, kennis en ervaring,
nieuwsgierigheid en leergierigheid blijken hier in dit onderzoek aan ten grondslag te liggen.
Bovenstaande bevindingen zijn in meer of mindere mate voorspeld door de theorie. Er
zijn eveneens een aantal inzichten uit de focusgroepen gekomen die niet direct zijn voorspeld
door de theorie. De belangrijkste daarvan is de zorg van ouderen omtrent de privacy en de
invloed daarvan op de keuze voor communicatietechnologie. Een bewaakte privacy blijkt
voor een aantal ouderen een belangrijke voorwaarde om met technologie aan de slag te gaan.
De angst om in ‘het systeem’ te komen is daarbij een zorg, evenals de angst om financiële
gegevens openbaar te maken. Eastman & Iyer (2004) stellen dat privacy concerns bij ouderen
ontstaan doordat zij zijn opgegroeid in een tijd waarin het normaal en gemakkelijk was om
bepaalde zaken privé te houden. Dat is in het elektronische tijdperk waarin we leven heel
anders. Onderzoek op het gebied van ouderen en privacy laat verder zien dat de zorg om
privacy sterk samenhangt met de kennis van de werking van technologie en internet (Park,
34
2013). Zij die deze kennis en ervaring bezitten, dragen de zorg het meest. Dat kwam in dit
onderzoek ook aan het licht, met name als het gaat om het prijsgeven van financieel gevoelige
informatie, zoals internetbankieren. Dit sluit aan bij het onderzoek van Garg et al. (2014), dat
stelt dat ouderen het liefst geen gevoelige informatie delen met commerciële instanties, omdat
ze bang zijn dat dit financieel nadelige gevolgen kan hebben. Als het gaat om het delen van
deze informatie met bijvoorbeeld zorgverleners of onderzoekers, blijken ouderen hier veel
minder moeite mee te hebben.
§5.2 Beperkingen
Bij dit onderzoek kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste vallen er
een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het gebruikte sample. Een opkomst van 26 senioren
in drie focusgroepen is conform de richtlijnen opgesteld door Ketelaar et al. (2011). Hierbij
dient echter wel vermeld te worden dat alle deelnemers in Nijmegen wonen en het overgrote
deel vrouw was. Behalve dat er nu eenmaal meer oudere vrouwen zijn, is dit een gevolg van
de werving. De ouderen zijn geworven tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis in
Nijmegen. Achteraf kan geconcludeerd worden dat de markt nauwelijks wordt bezocht door
mannen. Het gebrek aan mannen maakt dat er weinig inzichten zijn verkregen over een
mogelijke gendercomponent, die er gezien het onderwerp technologie wellicht wel is. Een
vrouwelijke overwicht zou daarnaast ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de
aanwezigheid van relatief veel emotionele voorwaarden (angst) in de resultaten. In
vervolgonderzoek is een gelijke man/vrouw verhouding wenselijk.
Een tweede punt betreft de vraag of er inderdaad voldoende spreiding is geweest in het
aantal eenzame deelnemers. Het is enorm lastig gebleken om in contact te komen met echt
eenzame ouderen. Op de weekmarkt in het OBG verschenen deze ouderen nauwelijks en
bovendien is het onbeleefd om in een eerste ontmoeting te vragen of iemand eenzaam is. Om
alleen eenzame ouderen in de focusgroepen te krijgen, bleek daarom onhaalbaar. Een aantal
ouderen gaf aan zo nu en dan echt last te hebben van eenzaamheid, maar over het algemeen
waren de deelnemers (nog) niet eenzaam en woonden nog zelfstandig. Een gevolg hiervan is
dat een aantal ouderen in de derde persoon over eenzaamheid spraken, vaak over een broer of
zus. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de geldigheid van de inzichten die gevonden zijn
bij de rol van technologie bij eenzaamheid.
Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de ouderen die aangaven niet eenzaam te zijn
het onderwerp als te persoonlijk en te gevoelig hebben ervaren, waardoor ze er liever niet
over praatten of vertelden dat ze geen last van eenzaamheid hebben, terwijl dit wel zo is. Deze
35
vorm van sociale wenselijkheid is een aspect waar altijd rekening mee gehouden moet worden
bij het houden van een focusgroep en het evalueren van de gevonden inzichten.
Een derde punt gaat over de abstractheid van de term communicatie die door een
aantal ouderen werd ervaren. Tijdens het blok over de eigenschappen van technologie die
voor ouderen belangrijk zijn bij de adoptie ervan, zorgde de term communicatietechnologie
bij sommige ouderen voor vragende blikken. In een aantal pogingen dit begrip vervolgens te
concretiseren, stuitten we op een kennisverschil tussen de ouderen en de onderzoeker.
Uiteindelijk werd het discussiepunt begrepen en werd de vraag juist geïnterpreteerd. Voor een
eventueel volgend onderzoek is het echter wel zaak wat langer stil te staan bij het
operationaliseren van communicatietechnologie en vooraf het begrip duidelijk af te bakenen.
§5.3 Vervolgonderzoek
In de vorige passage werd al besproken dat het aantal echt eenzame ouderen in de
focusgroepen niet groot was. Wel is het zo dat de verscheidenheid in opvattingen over
eenzaamheid juist enorm nieuwsgierig maakt naar hoe ouderen die dagelijks last hebben van
eenzaamheid hierover denken. Toekomstig onderzoek zou zich meer moeten focussen op de
echt eenzame oudere, om waardevolle inzichten te krijgen in de belevingswereld van die
selecte groep ouderen. Kanttekening daarbij is dat eenzame mensen moeilijk te bereiken zijn
en waarschijnlijk moeite zullen hebben zich in een groep te uiten. Wellicht zou daarom
survey-onderzoek meer geschikt zijn, aangezien eenzame ouderen daarvoor niet onder ogen
van onderzoeker en/of andere deelnemers hoeven te komen.
Met het oog op de toekomst zou het interessant kunnen zijn om de ouderen van de
toekomst aan eenzelfde soort onderzoek bloot te stellen. In dit onderzoek is gekozen voor
ouderen tussen de 65 en 85 jaar, de ouderen van de toekomst bevinden zich in de
leeftijdscategorie van 55 tot 70 jaar. Verwacht mag worden dat zij in hun leven veel
frequenter gebruik hebben gemaakt van technologie, waardoor met name de resultaten over de
voorwaarden voor adoptie van technologie anders zullen zijn. Minder laagdrempelig
waarschijnlijk. Ook zou het mogelijk kunnen zijn dat de ouderen van de toekomst hele andere
eenzaamheidsgevoelens hebben, aangezien zij communicatietechnologie veel beter beheersen
en daardoor meer mogelijkheden hebben tot sociaal contact.
Een laatste punt dat in toekomstig onderzoek kan worden uitgediept is het fenomeen
angst. In dit onderzoek komt de angst die ouderen hebben voor het omgaan met
communicatietechnologie naar voren als een persoonlijke eigenschap van ouderen. Men kan
zich afvragen of angst wel echt een karaktereigenschap is, of dat het meer betiteld kan worden
36
als een emotie, of mogelijk als allebei. Vervolgonderzoek kan zich buigen over de vraag of
angst een reactie is op het zien van iets ingewikkelds als technologie, of dat bepaalde ouderen
van nature bang zijn voor nieuwe ontwikkelingen. In dat geval is het een vorm van faalangst.
En welke rol speelt de sociale omgeving bij deze groep? Bestaat er daarin een verschil tussen
ouderen die onzeker zijn en ouderen die minder onzeker zijn? Over het algemeen mag
verondersteld worden dat hoe onzekerder iemand is, hoe meer er wordt gekeken naar anderen.
§5.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Dat technologie een rol zou kunnen spelen in het leven van ouderen is geen nieuwe
bevinding. Denissen et al. (2006) vonden al dat ouderen positief tegenover nieuwe
technologie staan, mits het ervoor zorgt dat ze op die manier langer zelfstandig kunnen blijven
wonen. Maar op welke manier communicatietechnologie van waarde kan zijn bij de
bestrijding van eenzaamheid - vanuit het oogpunt van (eenzame) ouderen zelf - is nog
nauwelijks onderzocht. Daarnaast is de koppeling van technologie aan eenzaamheid niet
eerder middels kwalitatief onderzoek getoetst.
In dat licht mag de bevinding dat communicatietechnologie een faciliterende rol kan
vervullen bij snel contact, nieuw contact, nieuwe activiteiten en nieuwe interesses, als nieuw
worden beschouwd en een toevoeging aan de wetenschappelijke kennis op het gebied van
eenzaamheidsbestrijding. Bovendien is het belangrijk dat ouderen denken dat
communicatietechnologie een heel mooi hulpmiddel is, mits het wordt ingezet naast
eenzaamheidsbestrijding in de vorm van activiteiten in ‘real life’. De combinatie van
gemakkelijk en snel contact middels communicatietechnologie met daarop volgend een
‘echte’ ontmoeting, is in de ogen van ouderen een waardevolle toevoeging aan het brede
spectrum aan eenzaamheidsinterventies.
De resultaten uit dit onderzoek geven daarnaast concrete handvatten voor
ontwikkelaars om communicatietechnologie voor ouderen nog beter af te stemmen op de
wensen van de doelgroep. Want daar schuilt nog steeds een probleem. Er wordt wel
communicatietechnologie voor ouderen aangeboden, maar deze is nog onvoldoende
afgestemd op het cognitieve niveau van de bejaarden van nu. Uit dit onderzoek blijkt dat deze
groep ouderen nog steeds de meeste waarde hecht aan menselijk contact en moeite heeft om
puur en alleen te communiceren met behulp van een apparaat. In dat opzicht is het waardevol
dat de ouderen inzien dat technologie wél een hulpmiddel kan zijn om gemakkelijker en
sneller tot menselijk contact te komen.
37
Al met al is de bevinding dat ouderen inzien dat communicatietechnologie ze kan
helpen belangrijk. In de klassieke verzorgingsstaat die we voorheen waren, hoefden ouderen
zich niet of nauwelijks druk te maken of er iemand te hulp kwam als dat nodig was. In de
huidige participatiemaatschappij, waar de verantwoordelijkheid voor je eigen welzijn
grotendeels bij jezelf ligt, is dat nog maar de vraag. Van veel ouderen wordt verwacht dat ze
zichzelf wel redden. Een grote groep kan dat, ook zonder de hulp van technologie. Voor die
andere groep laat dit onderzoek zien dat communicatietechnologie in de meest eenvoudige
vorm een welkome toevoeging aan het leven van eenzame ouderen kan zijn.
38
Referenties:
Achterberg, P., Hilderink, H., & Hoeymans, N. (2014). Een gezonde toekomst? Ouderen in
2030. Geron, 16(3), 41-45. DOI: 10.1007/s40718-014-0068-x
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human
decision processes, 50(2), 179-211. DOI: 10.1016/0749-5978(91)90020-T
Baarda, D. B., de Goede, M. P., & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek:
praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.
Stenfert Kroese. Groningen.
Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change.
Psychological Review, 84(2), 191-215. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/0033-
295X.84.2.191
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research
in psychology, 3(2), 77-101. DOI: 10.1191/1478088706qp063oa
Cacioppo, J.T., & Hawkley, L.C. (2009). Perceived social isolation and cognition. Trends
Cognitive Science, 13(10), pp. 447-454. DOI: 10.1016/j.tics.2009.06.005
Carstensen, L. L., Fung, H. H., & Charles, S. T. (2003). Socioemotional selectivity theory and
the regulation of emotion in the second half of life. Motivation and emotion, 27(2),
103-123. DOI: 10.1023/A:1024569803230
CBS Nederland, 2014. Tablet verdringt bord van schoot. Geraadpleegd op 27 februari 2015:
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-
cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/tablet-verdringt-bord-van-schoot.htm
CBS Sociale Monitor; 1999-2011. (27-12-2012). Geraadpleegd op 9 februari 2015:
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70115ned&D1=
0,3-4&D2=a&D3=a&HD=081106-1151&HDR=T,G1&STB=G2
Chambliss, D. F., & Schutt, R. K. (2006). Making sense of the social world: Methods of
39
investigation. Thousand Oaks: Pine Forge Press.
Cotten, S. R., Anderson, W. A., & McCullough, B. M. (2013). Impact of internet use on
loneliness and contact with others among older adults: cross-sectional analysis.
Journal of medical Internet research, 15(2). DOI: 10.2196/jmir.2306
Czaja, S. J., Charness, N., Fisk, A. D., Hertzog, C., Nair, S. N., Rogers, W. A., & Sharit, J.
(2006). Factors predicting the use of technology: findings from the Center for
Research and Education on Aging and Technology Enhancement
(CREATE). Psychology and aging, 21(2), 333-352. DOI:
http://dx.doi.org/10.1037/0882-7974.21.2.333
Davis, F. D. (1989). Perceived usefulness, perceived ease of use, and user acceptance of
information technology. MIS quarterly, 319-340. DOI: 10.2307/249008
De Jong Gierveld, J., & Van Tilburg, T. (1999). Manual of the Loneliness Scale 1999.
Department of Social Research Methodology, Vrije Universiteit Amsterdam,
Amsterdam (updated version 18.01.02). Stable URL:
http://home.fsw.vu.nl/TG.van.Tilburg/manual_loneliness_scale_1999.html
Gierveld, J. D. J. (1998). A review of loneliness: concept and definitions, determinants and
consequences. Reviews in Clinical Gerontology, 8(01), 73-80. DOI: http://dx.doi.org/
Denissen, E. G. J. M., Seydel, E. R., Ben Allouch, S., Dohmen, D.A.J. (2006). Ouderen en
nieuwe technologie in huis: bondgenoten of vijanden? Enschede, Nederland.
University of Twente, Faculty of Behavioral Science. Stable URL:
http://essay.utwente.nl/57397/
Dickinger, A., Arami, M., & Meyer, D. (2008). The role of perceived enjoyment and social
norm in the adoption of technology with network externalities. European Journal of
Information Systems, 17(1), 4-11. DOI:10.1057/palgrave.ejis.3000726
Eastman, J. K., & Iyer, R. (2004). The elderly's uses and attitudes towards the
40
Internet. Journal of Consumer Marketing, 21(3), 208-220. DOI:
http://dx.doi.org/10.1108/07363760410534759
Fazeli, P. L., Ross, L. A., Vance, D. E., & Ball, K. (2013). The relationship between computer
experience and computerized cognitive test performance among older adults. The
Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 68(3),
337-346. DOI: 10.1093/geronb/gbs071
Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117-
140. DOI: 10.1177/001872675400700202
Fokkema, T., & van Tongeren, L. (2008). How to esc@ pe loneliness? Kwalitatieve evaluatie
van een experiment om met ICT uit eenzaamheid te geraken. Journal of Social
Intervention: Theory and Practice, 14(4), 15-28. Stable URL:
http://www.journalsi.org/index.php/si/article/viewArticle/10
Fokkema, T. & T. van Tilburg (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend
effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering
van eenzaamheid onder ouderen. NIDI report nr. 69. Den Haag: NIDI. 168 p.
Garg, V., Camp, L. J., Lorenzen-Huber, L., Shankar, K., & Connelly, K. (2014). Privacy
concerns in assisted living technologies. annals of telecommunications-annales des
télécommunications, 69(1-2), 75-88. DOI: 10.1007/s12243-013-0397-0
Gist, M. E., & Mitchell, T. R. (1992). Self-efficacy: A theoretical analysis of its determinants
and malleability. Academy of Management review, 17(2), 183-211. DOI:
10.5465/AMR.1992.4279530
Heijden, H. van der. (2004). User acceptance of hedonic information systems. MIS quarterly,
695-704. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/25148660
Ketelaar, P. E., Hentenaar, F. P. A. M., & Kooter, M. F. C. (2011). Groepen in focus. In vier
stappen naar toegepast focusgroeponderzoek. Den Haag: Boom Lemma.
41
Lin, H. (2000). Fluency with information technology. Government Information Quarterly,
17(1), 69-76. DOI:10.1016/S0740-624X(99)00024-6
Lucassen, P. L. B. J., Olde-Hartman, T. C., St Radboud, U. M. C., & Genootschap, N. H.
(2007). Kwalitatief onderzoek/druk 1/ING. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Maat, J. van de., & Xanten, H. van. (2013). Sleutels voor de lokale aanpak van
eenzaamheid. Coalitie Erbij. Geraadpleegd op 24 maart 2015, via:
http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenza
amheid_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf
Machielse, A. (2011). Sociaal isolement bij ouderen: een typologie als richtlijn voor
effectieve interventies. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(4), 40-
61. Stable URL: http://www.journalsi.org/index.php/si/article/view/287/247
McCloskey, D. W. (2006). The importance of ease of use, usefulness, and trust to online
consumers: An examination of the technology acceptance model with older customers.
Journal of Organizational and End User Computing (JOEUC),18(3), 47-65.
DOI: 10.4018/978-1-59904-943-4.ch112
Mynatt, E. D., & Rogers, W. A. (2002). Developing technology to support the
functional independence of older adults. Ageing International, 27(1), 24–41. DOI:
10.1007/s12126-001-1014-5
Niemeijer, A., Depla, M., & Frederiks, B. (2012). Toezichthoudende domotica. Een
handreiking voor zorginstellingen. Amsterdam: VUmc.
Nimrod, G. 2008. In support of innovation theory: innovation in activity patterns and life
satisfaction among recently retired individuals. Ageing & Society, 28, 6, 831–46.
DOI: http://dx.doi.org/10.1017/S0144686X0800706X
Park, Y. J. (2013). Digital literacy and privacy behavior online. Communication Research, 40
(2), 215-236. DOI:10.1177/0093650211418338
42
Perlman, D. (2004). European and Canadian studies of loneliness among seniors. Canadian
Journal on Aging/La Revue canadienne du vieillissement, 23(02), 181-188.
DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0025
Pot, A. M., Kuin, Y., & Vink, M. (2007). Handboek ouderenpsychologie. De Tijdstroom.
Utrecht.
Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd: op weg naar de participatiesamenleving. Sociaal en
Cultureel Planbureau. Verkregen op 26 maart, via:
http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/Rijk_geschakeerd
RIVM (2014). Nationaal compas volksgezondheid. Verkregen op 20 februari, 2015, via:
http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-
leven/eenzaamheid/hoeveel-mensen-zijn-eenzaam/
Savage, S. V., Melamed, D., & Vincent, A. (2014). The Role of Uncertainty in Social
Influence☆☆ Portions of this paper were presented at the 2013 Annual Meeting of
the Southern Sociological Society. Advances in Group Processes (Advances in Group
Processes, Volume 30) Emerald Group Publishing Limited, 30, 109-129. DOI:
10.1108/S0882-6145(2013)0000030008
Schoenmakers, E. C. (2013, 30 oktober). Coping with loneliness. Vrije Universiteit
Amsterdam. Verkregen op 16 maart, 2015, via:
http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/48354/dissertation.pdf?sequence=1
Schoenmakers, E. C., Fokkema, T., & van Tilburg, T. G. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op
te lossen en treft niet alleen ouderen. Demos, 30(8), 5-7. Stable URL:
http://hdl.handle.net/1871/51726
Snel, N., & Plantinga, S. (2012, juli). Eenzaamheid in Nederland. Coalitie Erbij, TNS NIPO.
Geraadpleegd op 12 maart 2015, via:
http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in
_nederland.pdf
43
Steyaert, J., & Linders, L. (2004). Digistein, kroniek van een sociaal experiment in uitvoering.
Geraadpleegd op 17-2-2015 via Narcis:
http://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:hbokennisbank.nl:fontys_didlmods%3
Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A22972
Strauss, A., & Corbin, J. M. (1990). Basics of qualitative research: Grounded theory
procedures and techniques. Sage Publications, Inc. Newbury Park, (Cal.).
Sutin, A. R., Terracciano, A., Milaneschi, Y., An, Y., Ferrucci, L., & Zonderman, A. B.
(2013). The effect of birth cohort on well-being The legacy of economic hard times.
Psychological science, 0956797612459658. DOI:10.1177/0956797612459658
Theeke, L. A., Goins, R. T., Moore, J., & Campbell, H. (2012). Loneliness, depression, social
support, and quality of life in older chronically ill Appalachians. The Journal of
psychology, 146(1-2), 155-171. DOI:10.1080/00223980.2011.609571
Tiggemann, M., Gardiner, M., & Slater, A. (2000). “I would rather be size 10 than have
straight A's”: A focus group study of adolescent girls' wish to be thinner. Journal of
Adolescence, 23(6), 645-659. DOI:10.1006/jado.2000.0350
Vandebosch, H., Beullens, K., & Bulck, J. V. D. (2005). Elderly and ICT: Scenarios for the
future. Digital Utopia in the Media: From Discourses to Facts, 951-962.
Vanhalst, J., Klimstra, T. A., Luyckx, K., Scholte, R. H., Engels, R. C., & Goossens, L.
(2012). The interplay of loneliness and depressive symptoms across adolescence:
Exploring the role of personality traits. Journal of youth and adolescence, 41(6), 776-
787. DOI 10.1007/s10964-011-9726-7
Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. (2003). User acceptance of
information technology: Toward a unified view. MIS quarterly, 425-478. Stable URL:
http://www.jstor.org/stable/30036540
Vilans (2006). Eenzaamheid ouderen; een digitaal werkboek. Geraadpleegd op 23 februari
44
2015 via:
http://www.platformouderenzorg.nl/uploads/files/downloads/toolkit_eenzaamheid.pdf
Wenger, G. C., & Burholt, V. (2004). Changes in Levels of Social Isolation and Loneliness
among Older People in a Rural Area: A Twenty–Year Longitudinal Study. Canadian
Journal on Aging/la revue canadienne du vieillissement,23(02), 115-127.
DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0028
Wester, F. P. J., & Peters, V. A. M. (2004). Kwalitatieve analyse: Uitgangspunten en
procedures (pp. 75-103). Bussum: Coutinho.
Wilkinson, S. (1998). Focus group methodology: A review. International Journal of Social
Research Methodology, 1(3), 181-203. DOI: 10.1080/13645579.1998.10846874
Winkielman, P., Schwarz, N., Fazendeiro, T., & Reber, R. (2003). The hedonic marking of
processing fluency: Implications for evaluative judgment. The psychology of
evaluation: Affective processes in cognition and emotion, 189-217.
Zheng, R., Spears, J., Luptak, M., & Wilby, F. (2015). Understanding Older Adults’
Perceptions of Internet Use: An Exploratory Factor Analysis. Educational
Gerontology, 41(7), 504-518. DOI: 10.1080/03601277.2014.1003495
*Coverafbeelding via: http://vorige.nrc.nl/article2630271.ece
45
Bijlage 1: De Checklist
Checklist
Abstract: Offline eenzaamheidsinterventies bij ouderen zijn tot nog toe weinig succesvol
gebleken (Fokkema & Van Tilburg, 2006). Omdat ouderen steeds meer gebruik maken van
computers en het internet, is het interessant en relevant te onderzoeken of ouderen denken dat
communicatietechnologie zou kunnen helpen bij het bestrijden van eenzaamheid. Bovendien
is nog onduidelijk waar deze communicatietechnologie aan moet voldoen, willen ouderen het
ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In dit onderzoek zijn drie focusgroepen gehouden met
ouderen tussen de 65 en 85 jaar en is gekeken naar hoe ouderen denken dat
communicatietechnologie van waarde zou kunnen zijn bij eenzaamheidsbestrijding. Daarnaast
is onderzocht welke voorwaarden belangrijk zijn voor ouderen bij de keuze (nieuwe)
technologie te adopteren.
1.1 Overzicht verloop sessies
Blok 1 Inleiding
5 minuten
Blok 2 Kennismaking
10 minuten
Blok 3 Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet
20 minuten
Pauze 10 minuten
Blok 4 Wensen en behoeften ouderen nieuwe applicatie door inbrengen app.
20 minuten
Blok 5 Factoren acceptatie en gebruik technologie door ouderen
15 minuten
Pauze 10 minuten
Blok 6 Technologie als hulpmiddel bestrijding eenzaamheid
20 minuten
Blok 7 Afsluiting
5 minuten
Totaal ingeschatte tijd: ongeveer 120 minuten.
46
1.2 Materialen
De benodigde materialen voor deze sessie zijn:
- Naambordjes
- Flip-over board
- Pennen/stiften
- Notitieblokken
- 4/6 Tablets
- Een audiorecorder
- Een camera
- Thee/koffie
- Frisdrank
- Koekjes/chocolade
- Bekers/glazen
47
2. Vragen Blok 1: Inleiding
Tijdsduur: 5-10 minuten
- Doel: De deelnemers kennis te laten maken met de moderator, het doel van het
focusgroeponderzoek en de spelregels.
- Materiaal: Eten en drinken en een geschikte onderzoeksopstelling.
- Literatuur: De student-onderzoekers moeten zich realiseren dat de kenmerken van de
deelnemers en de onderzoeksetting effecten kunnen hebben op de onderlinge interactie
in de focusgroep (Ketelaar, Hentenaar & Kooter, 2011).
- Praktische implicaties: De onderzoeksetting moet verwelkomend aanvoelen voor de
deelnemers, zeker omdat het ouderen zijn. De moderator moet zijn/haar best doen om
de deelnemers direct op hun gemak te stellen door een informele sfeer te creëren en hen
wat te drinken/eten aan te bieden. De opstelling van de focusgroep is belangrijk om de
interactie tussen de deelnemers onderling en de interactie tussen de deelnemers en de
moderator optimaal te laten verlopen.
Introductietekst
Hartelijk welkom allemaal. Fijn dat jullie hier allemaal aanwezig zijn om deel te nemen aan
deze bijeenkomst. Ik zal mijzelf eerst even kort introduceren en daarna zal ik jullie iets meer
vertellen over het verdere verloop van deze focusgroep. Ik ben Lennard Walterbos en ik
studeer aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. De focusgroep zal ongeveer twee uur gaan
duren, met halverwege een korte pauze. Als er tijdens de sessie behoefte is aan een extra
pauze, dan moeten jullie dat gewoon zeggen. Geen enkel probleem.
Gang van zaken
- Zoals jullie vast al hebben gezien is er ook een notulist aanwezig, dat is Sjors
Groeneveld. Hij/zij zal aantekeningen maken van wat wij hier allemaal bespreken.
- Dit gesprek zal worden opgenomen. Uw deelname aan deze focusgroep blijft echter
anoniem; de opnames zullen alleen gebruikt worden voor het maken van een verslag
van dit onderzoek.
- Er staat voldoende eten en drinken op tafel, pak daar gerust van tijdens de
focusgroepsessie en de pauze, daar is het voor.
48
Spelregels:
Tijdens deze focusgroepsessie gelden een aantal zogenaamde spelregels, ik zal ze even kort
uitleggen.
- Uitpraten: Ten eerste vind ik het belangrijk dat er één persoon tegelijk aan het woord
is en dat we elkaar laten uitpraten. Ik zal er voor zorgen dat jullie allemaal aan de
beurt komen om iets te zeggen. Jullie mogen natuurlijk altijd op elkaar antwoorden
reageren of elkaar aanvullen als er iets in de opkomt.
- Respecteren elkaar mening: Daarnaast dient u van iedere andere deelnemers zijn/haar
mening te respecteren ook al is deze niet hetzelfde als die van u. Elke mening is voor
ons namelijk even waardevol. Het kan ook zijn dat u het ergens helemaal niet mee
eens bent, dit mag uiteraard en dit willen wij ook graag horen. Dit is voor ons
belangrijke informatie.
- Mening van deelnemers: Het gaat in deze focusgroep om de meningen, gedachtes en
ideeën van jullie en niet die van mij als gespreksleider.
- Geen ‘verkeerde’ antwoorden: Er zijn geen goede of foute antwoorden, ieders mening
hier aan tafel telt en is een eigen mening die duidelijk kenbaar mag worden gemaakt.
Nogmaals het verzoek om ieders antwoord te respecteren.
- Vertrouwen: We gaan in vertrouwen met elkaar om, alles wat hier gezegd wordt blijft
ook hier binnenskamers. Wees zo eerlijk mogelijk in geven antwoorden.
- Discussie: Tijdens de sessie kan er discussie ontstaan. Dit mag en hebben wij heel
graag zodat we weten wat jullie verschillende meningen zijn. Wel graag één voor één
anders wordt het voor mij, de notulist en de andere aanwezigen moeilijk om te volgen.
- Herhaling: Nogmaals het gaat om jullie ideeën, visies en mening en er zijn geen goede
of foute antwoorden.
Blok 2: Kennismaking
Tijdsduur: 10 minuten
- Doel: De deelnemers maken kennis met elkaar, zodat ze weten met wie ze aan tafel
zitten.
- Materiaal: Stiften en kaartjes waar deelnemers hun naam op kunnen schrijven. Een
bord of flip-over waar de trefwoorden op staan waarmee de deelnemers zich kunnen
voorstellen (bijvoorbeeld: naam, leeftijd, hobby’s, technologieervaring ja/nee etc.)
- Literatuur:
49
1. Het is relevant dat deelnemers iets over zichzelf vertellen, bijvoorbeeld over hun gezin
of hobby’s. Hiermee ontwikkelen zij enig begrip en gevoel voor elkaar. (Ketelaar,
Hentenaar & Kooter, 2011)
2. In het stadium van kennismaken/oriëntatie ligt de nadruk onder andere op het
voorstellen om elkaar wat beter te leren kennen en op vermindering van spanning
(Tuckman, 1965).
We beginnen met een voorstelrondje om elkaar wat te leren kennen voordat we beginnen met
de focusgroep. Wellicht kent u elkaar al goed, maar ik zou u ook graag willen leren kennen.
Allereerst wil ik u vragen jullie naam op het naambordje te schrijven met zwarte stift. Zouden
jullie mij nu iets over uzelf kunnen vertellen. Wat is uw naam? Hoe oud bent u? Wat zijn uw
hobbies? Met wie aan tafel bent u al bekend?
Moderator schrijf belangrijke punten die voortkomen uit de voorstelronde op in het hoefijzer
bij de deelnemer, zodat hier later op teruggekomen kan worden.
Blok 3: Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet
Tijdsduur: 20 minuten
- Doel: Achterhalen op welke manier de ouderen nu al gebruik maken van internet en
andere communicatietechnologie en met wie ze vooral contact hebben.
- Materiaal: Pen en papier voor de deelnemers, flip-over bord voor de moderator.
- Literatuur: Het is erg belangrijk dat de vragen voor alle participanten van het
focusgroeponderzoek te begrijpen zijn. Bovendien is het handig om een blok te
beginnen met wat eenvoudigere vragen die de participanten gereed maken voor de wat
ingewikkeldere vragen (Krueger & Casey, 2001).
Uit het uitgebreide Technology Acceptance Model (Venkatesh, 2003) komt naar voren
dat sociale invloed bij ouderen een belangrijke voorwaarde is voor ouderen bij het
gebruik van technologie.
- Praktische implicatie: Door eerst met de respondenten te praten over hun
internetgebruik en ze aan elkaar te laten vertellen wat er allemaal mogelijk is, krijgen
ze meteen een helder beeld van de communicatietechnologie waarover dit onderzoek
gaat.
50
Introductietekst:
Dan wil ik het nu graag met jullie hebben of en hoe jullie gebruik maken van het internet en
met wie jullie zoal contact hebben.
*Moderator gaat in dit blok op zoek naar huidige ervaringen van de deelnemers en zoekt naar
voorbeelden in het sociale netwerk van de deelnemers.
Initiële vraag 1: Jullie mogen je pen en papier er weer even bij pakken. Ik ben heel benieuwd
wat jullie allemaal doen als jullie op het internet zitten. Als jullie nooit gebruik maken van het
internet hoef je natuurlijk niks op te schrijven. Probeer zo veel mogelijk zaken op te schrijven.
Denk er maar even over na, neem de tijd.
Moderator schrijft op flip-over bord op wat de deelnemers noteren.
Doorvraagpunten:
- Bespreken bevindingen op flip-over bord. Met name ‘sociaal gedrag’ op
internet bespreken.
Initiële vraag 2: Nu wil ik het graag hebben over of u wel eens contact heeft met anderen via
het internet en met wie u dan contact heeft. Jullie mogen alle namen opschrijven met wie u
wel eens contact heeft. ‘Kinderen’, ‘kleinkinderen’, ‘buurvrouw’ of ‘vriend/vriendin’ mag
natuurlijk ook.
Doorvraagpunten:
- Waarom heeft u dan contact via het internet? (Gemakkelijk, afstand etc.)
- Hoe ervaart u dit contact? (Beleving)
- Welk programma gebruiken jullie daarvoor?
- Hoe hebt u dit programma leren kennen? (via wie?)
Korte pauze (10 minuten)
51
Blok 4: Wensen en behoeften ouderen met betrekking tot communicatietechnologie;
visualisatie door inbrengen voorbeeld-applicatie
Tijdsduur: 20 minuten
- Doel: Achterhalen welke wensen en behoeften ouderen hebben met betrekking tot
technologie.
- Materiaal: Pen en papier en twee tablets met het voorbeeld van de applicatie.
- Literatuur: Uit een rapport van het American Association of Retired Persons (Barrett,
2008, p1.) blijkt dat ouderen bereid zijn technologie in huis te nemen om sociale
contacten te onderhouden (1), informatie te vergaren (2), een veiliger gevoel te hebben
thuis (3) en om hun eigen gezondheid en fitheid te ondersteunen (4), mits het ervoor
kan zorgen dat ze langer zelfstandig kunnen blijven wonen.
- Praktische implicatie: We maken in de eerste initiële vraag gebruik van de vrije-
associatie techniek (Ketelaar, Hentenaar & Kooter, 2011). Een eenvoudige techniek
die voor alle deelnemers te begrijpen zal zijn. Ook is het belangrijk om de focus van
het onderzoek (eenzaamheid) hier terug te laten komen (zie initiële vraag 3). Bij vraag
1 willen we weten wat nu echt ‘top-of-mind’ is.
Introductietekst:
Was het fijn even een korte pauze? Dan gaan we weer verder. We hebben het voor de pauze
gehad over internet en communicatietechnologie, hoe jullie dit gebruiken en met wie jullie
vooral contact hebben. We willen communicatietechnologie nu voor jullie iets tastbaarder en
duidelijker maken. Daarom hebben we een paar tablets meegenomen en zullen we een idee
voor een applicatie (een programma op bijvoorbeeld een tablet, begrijpt iedereen dat?) dat is
bedacht samen met jullie gaan bespreken.
Initiële vraag 1: Jullie zien hier op het grote scherm de startpagina van de applicatie. Op dat
scherm zien jullie vier blokken. Dit is zou het startscherm van een nieuw programma voor
bijvoorbeeld senioren kunnen zijn. Wat zouden jullie dan graag zien achter die blokken. Waar
heeft u nu echt iets aan? Dus als u met uw vinger op een van die blokken drukt, welke functie
zou de app voor jullie wel mogen hebben? Dit programma zou op elk apparaat kunnen
werken. Probeer zo breed mogelijk te denken en de eerste twee ideeën die u te binnen schieten
op te schrijven. Denk er maar even rustig over na.
52
Moderator bespreekt de antwoorden (naar verwachting: spelletjes, familie, internetbankieren,
nieuws) van de deelnemers en schrijft ze op op het flip-over bord dat naast de tafel staat.
Doorvraagpunten:
- Opvallende functies: foto’s delen, skypen, chatten, spelletjes, activiteitenkalender in
dorp, agenda kerk, agenda OBG, etc, etc.
- Kunnen jullie iets meer vertellen over de functies die jullie zojuist hebben
opgenoemd?
- Dieper ingaan op functies die sociale contact met anderen bevordert.
Initiele vraag 2: Dan gaan we de app nu samen invullen. Welke vier functies gaan we erin
zetten? Overleg met elkaar, dan gaan we het zo op het bord bespreken.
Moderator geeft deelnemers even de tijd om met elkaar te overleggen en te discussiëren.
Vervolgens tekent hij het interface op het bord met de vier vakjes en vult hem samen in.
Daarna zal elk vakje (functie) uitgediept worden.
Doorvraagpunt:
- Hoe zullen we de app noemen? Iemand een leuk idee? (Zelf suggesties:
Twinkle, Babbeltje, Talkie)
Initiele vraag 3: Zou u deze app ook gebruiken?
Doorvraagpunten:
- Waarom wel? Waarom niet?
- Zou u meteen aan de slag gaan? Of wachten op hulp? En van wie?
- Zou u anderen erover vertellen?
Initiele vraag 4: Zouden jullie je nu kunnen bedenken dat de functies die jullie zojuist hebben
opgenoemd mensen zouden kunnen helpen die wat minder vaak de deur uit gaan of kunnen
voor een babbeltje of van wie de kinderen/kleinkinderen wat verder weg wonen, mensen die
wat vaker eenzaam zijn?
Blok 5: Voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen
53
Tijdsduur: 15 minuten
- Doel: Achterhalen wat belangrijke voorwaarden zijn voor ouderen om technologie wel
of niet te gebruiken.
- Materiaal: Pen en papier voor de deelnemers.
- Literatuur: Volgens literatuur (Technology Acceptance Model, Davis 1989; Van der
Heijden, 2004; Venkatesh, 2003), zijn de begrippen gebruiksvriendelijkheid, nut van de
technologie, plezier en sociale invloed belangrijke voorwaarden bij de acceptatie en
adoptie van technologie. Bovendien, zo stelt sociaal cognitieve theorie (Bandura, 1977)
dat het vertrouwen dat ouderen hebben in het omgaan met technologie (self-efficacy)
een goede voorspeller is van het daadwerkelijke gebruik van technologie.
- Praktische implicatie: Het is een belangrijke vraag voor zowel wetenschap als praktijk.
Waar moet het te ontwikkelen apparaat aan voldoen willen ouderen er niet door
afgeschrikt worden, maar juist bereid zijn het te gaan gebruiken?
Introductietekst:
We hebben de app zojuist ingevuld en ook beargumenteerd waarom. We willen nu weer even
terug naar uw huidige gebruik van het internet of uw tablet. Kunt u voorbeelden geven van
momenten dat u zich ergerde aan uw computer of tablet of dat er problemen waren waar u
tegen aanliep terwijl u het gebruikte?
Initiële vraag 1: Kunt u voorbeelden geven van momenten dat u zich ergerde aan uw
computer of tablet of dat er problemen waren waar u tegen aanliep terwijl u het gebruikte?
(laten beschrijven).
Doorvraagpunten:
- Waar lag dat aan?
Initiële vraag 2: Heeft u wel eens nagedacht over uw veiligheid bij het gebruiken van
technologie?
Doorvraagpunten:
− Laten beschrijven.
− Privacy?
54
Initiële vraag 3: We hebben in het vorige blok de app besproken en ingevuld. Waar moet de
app nu aan voldoen wil u niet tegen dezelfde problemen aanlopen als u zojuist heeft
benoemd?
Initiële vraag 4: Is er een probleem dat dit programma voor u zou kunnen oplossen? Kleine
praktische problemen bijvoorbeeld. (Voorbeeld geven: het herinneren van verjaardagen van
neefjes en nichtjes bijvoorbeeld).
Korte pauze (10 minuten)
Blok 6: Communicatietechnologie als hulpmiddel bij bestrijding eenzaamheid
Tijdsduur: 20 minuten
- Doel: Achterhalen in hoeverre communicatietechnologie ouderen zou kunnen helpen in
het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens. Belangrijk is het dus te weten
hoe ouderen eenzame gevoelens ervaren en wat de technologie hier in hun ogen tegen
kan doen.
- Materiaal: -
- Literatuur: Volgens Fokkema & De Jong-Gierveld (2003) zijn er drie oplossingen voor
eenzaamheid. 1. Netwerkontwikkeling, 2. Standaardverlaging, 3. Leren omgaan met
eenzame gevoelens. Communicatietechnologie richt zich hoofzakelijk op
netwerkontwikkeling, aangezien het een belangrijk hulpmiddel zou kunnen zijn om de
sociale contacten te onderhouden en eventueel te vergroten.
- Praktische implicaties: Het is belangrijk dat de deelnemers zich echt inleven in het
scenario. Daarnaast vragen we eerst of ze zoiets wel eens hebben meegemaakt bij een
ander. Zo ‘gooi’ je een gevoelig onderwerp als eenzaamheid meteen van hun af.
Daarnaast geven we aan zelf ook wel eens last van eenzaamheid te hebben.
Zelfonthulling leidt namelijk tot meer informatie van de respondenten (Young et al.,
2005).
Introductietekst:
We hebben het voor de pauze gehad over welke functies de ‘app’ zou kunnen krijgen en waar
de ‘app’ voor jullie aan zou moeten voldoen willen jullie het gebruiken. Dat vond ik erg
55
interessant, jullie vertelden veel. Ga zo door! Ik wil het nu graag met jullie hebben over een
iets ander onderwerp, namelijk over sociale contacten in het algemeen en over hoe het ook
kan gebeuren dat deze contacten minder worden, eventueel doordat mensen minder mobiel
worden of dat de afstand tussen de woonplekken van vrienden en familie groter wordt.
Sommigen van jullie hebben er wellicht helemaal niet mee te maken, anders misschien iets
meer. Direct of indirect binnen familie of vrienden. We hopen door dit gesprek juist
informatie te krijgen over hoe in dergelijke situaties de technologie zoals internet en de app
die we hiervoor hebben laten zien zou kunnen helpen.
Initiële vraag 1: (Indien actieve, open groep) Iedereen ervaart wel eens momenten van
eenzaamheid, Sjors en ik ook. Kent u iemand in uw omgeving die hier mee te maken heeft of
heeft gehad? (laten beschrijven, eventueel voorbeeld deelnemer, vrouw 84 jaar, laten
vertellen, afkomstig uit voorgesprek waarin ze vertelde dat de iPad haar vaak helpt uit
isolement te geraken).
Doorvraagpunten:
- Ervaart u zelf wel eens momenten van eenzaamheid? (Laten beschrijven..)
- Wat doet u op zulke momenten?
Initiële vraag 2 (Focus onderzoek) Hier lang bij stilstaan, ook als andere blokken hier
mogelijk onder zullen lijden: Is het denkbaar dat het internet en communicatietechnologie
zoals hiervoor uitgebreid besproken, zou kunnen helpen uw sociale netwerk te onderhouden
of te vergroten?
Doorvraagpunten:
- Op welke manier zou het kunnen helpen? (goed doorvragen)
- Welke tips kunnen jullie elkaar geven voor als u zich eenzaam voelt?
Initiële vraag 3: Ziet u ook mogelijkheden om met behulp van deze technologie nieuwe
mensen te leren kennen? Zou u dat willen?
Doorvraagpunten:
- Op basis waarvan?
- Wat is dan het voordeel van deze technologie?
56
Blok 7: Afsluiting
Tijdsduur: 10 minuten
- Doel: Zorgen dat alles wat behandeld moest worden is behandeld.
- Materiaal: -
- Literatuur: Chrzanowska (2002) ziet het als taak van de moderator om in deze fase van
de focusgroepsessie een signaal te geven dat het einde van de sessie in zicht is en te
vragen of er nog iets anders is wat de deelnemers graag hadden willen zeggen. Het is
volgens Chrzanowska (2002) belangrijk om de sessie samen te vatten om de
deelnemers een gevoel te geven van wat er bereikt is en hen bedanken.
- Praktische implicaties: Het is belangrijk dat alle deelnemers hun mening hebben
gegeven. De afronding moet ervoor zorgen dat elke deelnemer heeft kunnen zeggen
wat hij/zij wilde zeggen en dat de deelnemers met een goed gevoel uit elkaar gaan.
Uiteraard worden de deelnemers door de moderator hartelijk bedankt voor hun
deelname.
Verloop afsluiting:
We zijn nu bijna aan het einde gekomen van deze focusgroepsessie. Mijn collega-onderzoeker
en ik hebben geprobeerd jullie allemaal zoveel mogelijk aan het woord te laten om jullie
ideeën en belevingen te achterhalen. Is er echter nog iets wat wij gemist hebben? Iets wat
jullie nog graag zouden willen toevoegen? Als verder alles is gezegd hoop ik dat jullie het een
leuk groepsgesprek vonden en er ook echt iets aan zullen hebben. Als jullie graag op de
hoogte willen blijven van ons onderzoek en bijvoorbeeld een klein overzicht willen met de
resultaten, is dat natuurlijk mogelijk. Wie heeft hier behoefte aan? (Vinkjes zetten achter
naam). Dan wil ik jullie nogmaals ontzettend bedanken voor jullie komst en jullie deelname.