Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

281
Institut Saint- André Schooljaar 2014-2015 1050 Brussel Leraar: K. Lauwers Cursus Wereldoriëntatie Eerstejaars

Transcript of Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Page 1: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Institut Saint- André Schooljaar 2014-2015

1050 Brussel

Leraar: K. Lauwers

Cursus Wereldoriëntatie Eerstejaars

Naam:

Klas:

Page 2: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Doelstellingen Wereldorientatie

1Waarom het vak Wereldorientatie?

Gedurende deze vier uur per week bestuderen we de mens en zijn manier van leven in onze regio en, vertrekkend van het nu, doorheen de tijd. Het vak zal je helpen om de grote uitdagingen en problemen van deze tijd beter te leren begrijpen en wil ook “burgerzin” bijbrengen.

2 Wat ga ik leren?

De bedoeling is dat je feitenkennis i.v.m. de stedelijke en agrarische samenleving uitgebreid wordt, maar ook dat je weet hoe je iets moet doen. De leraar zal je dus leren hoe je schalen maakt, afstanden berekent, syntheses maakt, maar ook hoe je verbanden legt tussen verschillende veranderingen, hoe je oorzaak en gevolg van een gebeurtenis achterhaalt enz.

3 Hoe moet ik leren?

Doorheen het jaar zal de leraar je verschillende vaardigheden aanleren:

C1 Je zoekt de nodige informatie in verschillende documenten op om antwoorden te vinden op een probleem.

C2 Je gebruikt de gevonden informatie op zulk een manier dat je bevredigende antwoorden op de verschillende vragen vindt.

C3 Je communiceert op verschillende manieren de resultaten van je onderzoek.

Je zult ook leren hoe je onderzoeksvragen stelt en hoe je best reflecteert over de behaalde resultaten.

4 Hoe evalueert de leraar me?

Doorheen het schooljaar zal je kennen en kunnen zowel op formatieve als op certificatieve manier getest worden. Die proeven kunnen zowel mondeling als schriftelijk zijn, gepland of niet ( de leraar mag de leerstof van de eerst voorgaande les steeds ondervragen), individueel of in groep. Iedere schriftelijke test moet natuurlijk verzorgd afgegeven worden!

Page 3: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Formatieve test?

De leraar zal je werk op geregelde tijdstippen in de klas evalueren en zal ook op regelmatige tijdstippen doormiddel van korte testen je kennen en kunnen schriftelijk testen. Dit soort overhoringen kan je beschouwen als trainen, en is het dus logisch dat je al eens een fout maakt. Op die manier kun je jezelf dus verbeteren en vooruitgang maken.

Certificatieve test?

Bij Kerstmis, Pasen en juni word je certificatief getest. Als je nu fouten maakt, is dit veel erger. Je wordt verondersteld in het jaar geoefend te hebben wat de leraar je leerde, en zowel de feitenkennis als de vaardigheden te beheersen. Fouten worden hier dus eigenlijk niet meer toegestaan.

LET OP! Afwezig zijn tijdens een test betekent onverbiddelijk een nul tenzij je afwezigheid is gerechtvaardigd door een geldig medisch attest of een briefje van je ouders waar een andere geldige reden op vermeld staat. Als je gerechtvaardigd afwezig was, ga je de volgende vrijdag om 14u50 naar de studiezaal om een inhaaltest af te leggen.

Ben ik geslaagd ?

Je slaagt voor dit vak als je op de certificatieve proef in juni minstens 50% haalt. Niettemin moet je ook hebben aangetoond dat je tijdens het jaar vooruitgang hebt geboekt en je klaar bent voor de lessen WO in het tweede jaar.

Wel moet je op het einde van het jaar ook kunnen aantonen dat je 50% hebt.

VEEL SUCCES !

Handtekening ouders:

Handtekening leerling:

Page 4: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Acht tips om de cursus Wereldoriëntatie te studeren

1 In de eerste plaats moet je de woordenschat uit het lexicon goed kennen. Op het examen zal er geen woordenschattest zoals in het schooljaar zijn, dus als je thuis de woordenschat wil vertalen dan doe je dat maar. Wel moet je ook voor de examens de geleerde woordenschat goed kennen om de vragen te begrijpen en een gefundeerd antwoord op de vragen te kunnen geven.

2 Als je de cursus studeert en er zijn sommige woorden die je niet begrijpt is dat niet zo erg. Herlees de zin opnieuw en probeer of je hem zonder dat ene woord begrijpt. De laatste zinnen voor – en na die zin herlezen kan je helpen om de tekst globaal wel te begrijpen.

3 Denk er aan dat je een verschil maakt tussen belangrijke en onbelangrijke dingen. Je hebt geleerd hoe je een samenvatting maakt, gebruik dat als je je voorbereidt op het examen.

4 Lees aandachtig de titels en ondertitels als je begint te studeren. Zo weet je precies wat je eigenlijk aan het studeren bent.

5 Denk er aan dat je bepaalde perioden, evoluties in stadsplannen , architectuurstijlen enz . uit verschillende steden met elkaar moet kunnen vergelijken. Oefen dat ook als je studeert.

6 De tijdlijn kan je helpen om op basis van de sleutelwoorden die je per thema hebt alles nog eens te herhalen.

7 Je kunt voor jezelf een schema maken per onderdeel van wat je gestudeerd hebt. Dat doe je dan met sleutelwoorden.

8 Studeer geen onbelangrijke datums en straatnamen.

Page 5: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

A Kennismakingsinterview

Het nieuwe schooljaar begint, en niet zo maar één! Velen van jullie zitten nu in een klas waar jullie jullie klasgenoten nog moeten leren kennen. Dit gaan we deze les dan ook doen ……Hieronder zie je een aantal vragen die je aan je buurman of buurvrouw moet stellen. De antwoorden die hij of zij geeft mag je in de juiste vakjes noteren. Je buur doet natuurlijk hetzelfde met jou. Je moet niet alles in complete zinnen noteren, gebruik kernwoorden! Als jullie klaar zijn mogen jullie elkaar aan de rest van de klas voorstellen!

Naam leerling:

Leeftijd? ……………………………………………………………………………..

Hobby’s ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Woonplaats?

…………………………………………………………………………….

Zomervakantie? ………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

Vorige school?

…………………………………………………………………………….

Page 6: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Broers of zussen?

………………………………………………………………………………

Beroep ouders?

…………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………

Waarom immersie? ………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………

B Inleiding

B1 Wereldoriëntatie, wat is dat ?

Wereldoriëntatie = geschiedenis + aardrijkskunde in 1 cursus Opdracht: plaats de foto's en tekeningen onder de juiste term

Geschiedenis Aardrijkskunde

1 2 3 4

Page 7: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5 6 7 8

9 10 11

B2 Brainstormen: aan wat denk je bij het woordWereldoriëntatie?

We weten nu dat Wereldoriëntatie een combinatie van geschiedenis en aardrijkskunde is, maar over welke aspecten van onze samenleving zullen we tijdens die lessen nu praten?

Wereldoriëntatie

Page 8: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B3 Hoe moeten we het woord Wereldoriëntatie definiëren?

1 Zich oriënteren betekent letterlijk

..............................................................

..............................................................

....................….........................................

Zich oriënteren betekent figuurlijk

..............................................................

..............................................................

....................….........................................

2 De wereld betekent letterlijk

..............................................................

..............................................................

….............................................................

De wereld betekent figuurlijk

..............................................................

..............................................................

....................….........................................

Page 9: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B4 Wat betekent dit nu precies voor de lessen ?

Dit alles betekent dat we in het eerste jaar over drie thema's gaan leren. Die drie thema's hebben een directe relatie met de mensen:

-Wonen

–Zich verplaatsen

–Consumeren

B 4.1 Wonen

De verschillende types De inwoners= mensen Lokalisatie= waar? Klimaat, reliëf, risico's van het milieu

B 4.2 Zich verplaatsen

De verschillende types, manieren Wie verplaatst zich? Hoeveel keer doet men dat? Over welke afstand verplaatst men zich?

B 4.3 Consumeren De mensen hebben een salaris en gebruiken dit om dingen te kopen. Dit kopen en verkopen= handel doen.

Type werk Wat kopen en verkopen? Welke producten, artikels? Type winkels, bureaus, werkplaatsen Waar zijn de winkels, bureaus, werkplaatsen De klanten

Page 10: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B 5 Woordenschatlijst 1

De aardrijkskunde: een vak op school waarbij je leert over landen, plaatsen, zeeën enz.

De afstand: de ruimte tussen twee dingen of plaatsen. Bv de afstand tussen Antwerpen en Brussel is 40km

Figuurlijk: iemand die een woord figuurlijk gebruikt, bedoelt iets anders dan het woord eigenlijk betekent.

De geschiedenis: de historie, een vak op school waar er wordt geleerd over dingen die vroeger gebeurd zijn.

De inwoner: iemand die woont in een bepaald dorp, stad of land.

Letterlijk: als iemand een woord gebruikt precies zoals dat bedoeld is gebruikt die persoon dat woord letterlijk

De samenleving: de mensen die samen in een land wonen

Zich verplaatsen: circuleren

C Wonen

De leraar heeft je verteld dat we tijdens de lessen Wereldoriëntatie het zullen hebben over “wonen”. Om de lessen over “wonen” goed te begrijpen krijgen jullie eerst nog eens een inleiding in de Aardrijkskunde.

C1 De aarde

C 1.1 Werelddelen en oceanen Zie ook Exploraction 2.O K&K 16 p64-66

1/3 van de aarde= land ( continenten en eilanden) 2/3 van de aarde is water ( zee en oceanen )

Er zijn …..........werelddelen op aarde

Er zijn …..........oceanen op aarde

Page 11: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Geef de juiste naam voor de werelddelen en oceanen die je op de kaart hierboven ziet. De cijfers stemmen overeen met een werelddeel en de letters met een oceaan.

1………………………………………………………………………………………

6 ………………………………………………………………………………

2…………………………………………………………………………………….

A………………………………………………………………………………….

3………………………………………………………………………………………

B…………………………………………………………………………………

4…………………………………………………………………………………….

C………………………………………………………………………………….

5………………………………………………………………………………………

D…………………………………………………………………………………

5a ……………………………………………………………………………….

E…………………………………………………………………………………

5b ……………………………………………………………………………..

Op welk werelddeel wonen wij?

….......................................

Page 12: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Ken jij het verschil tussen een werelddeel en een continent?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………….

C 2 Europa en de Europese Unie Zie ook Exploraction 2.O K&K 17 p67-69

C 2.1 Europa

Europa is niet hetzelfde als de Europese Unie. Dat zal jullie deze en volgende lessen wel duidelijk worden. We hebben het in de eerste plaats over Europa in zijn geheel. Bekijk de kaart en schrijf bij elk cijfer de juiste naam van het land.

1……………………………………………………………………………………..

25…………………………………………………………………………….

2………………………………………………………………………………………

26……………………………………………………………………………

3…………………………………………………………………………………….

27……………………………………………………………………………

4…………………………………………………………………………………….

28………………………………………………………………………….

5…………………………………………………………………………………..

29…………………………………………………………………………..

6…………………………………………………………………………………….

30……………………………………………………………………………

7…………………………………………………………………………………..

31…………………………………………………………………………..

8……………………………………………………………………………………

32……………………………………………………………………………

Page 13: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

9………………………………………………………………………………….

33…………………………………………………………………………

10……………………………………………………………………………..

34………………………………………………………………………

11……………………………………………………………………………..

35………………………………………………………………………

12……………………………………………………………………………… 36……………………………………………………………………..

13…………………………………………………………………………… 37……………………………………………………………………….

14…………………………………………………………………………… 38……………………………………………………………………….

15……………………………………………………………………………. 39……………………………………………………………………….

16………………………………………………………………………….. 40………………………………………………………………………

17……………………………………………………………………………

41…………………………………………………………………………….

18………………………………………………………………………….

42…………………………………………………………………………….

19……………………………………………………………………….

20…………………………………………………………………….. 44…………………………………………………………………………..

21…………………………………………………………………….. 45…………………………………………………………………………….

22…………………………………………………..........

46…………………………………………………………………………….

23………………………………………………………………………….

47…………………………………………………………………………….

24………………………………………………………………………

Page 14: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 15: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C 2.2 De Europese Unie

De Europese Unie is een economische en politieke vereniging van 27 landen en staten. In totaal leven 486 miljoen mensen op 4,31 miljoen km.

Korte geschiedenis van de EU:

1952:.............................................................................................................................................

…...................................................................................................................................................

1973:..............................................................................................................................................

……………………………………………………………………………………………….......

1981:..............................................................................................................................................

……………………………………………………………………………………………….......

1986:..............................................................................................................................................

………………………………………………………………………………………………….

1990:..............................................................................................................................................

………………………………………………………………………………………………......

1995:..............................................................................................................................................

……………………………………………………………………………………………….......

2004:..............................................................................................................................................

…...................................................................................................................................................

2007:..............................................................................................................................................

……………………………………………………………………………………………….......

2013: ……………………………………………………………………………………………

Page 16: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Kandidaat- lidstaten: Turkije, Macedonië, Servië, Montenegro, Ijsland en Albanië. Ze willen ook in de EU, maar hun kandidatuur is nog niet aanvaard.

Let op! Om deel uit te maken van de EU zijn er voorwaarden. De belangrijkste zijn:

De rechten van de mens respecteren

Een democratie zijn

(=………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………)

C 2.3 De hoofdstad

Elk land heeft een hoofdstad. Dit is de belangrijkste stad van het land.Weet je ook waarom?

…..................................................................................................................................................

…..................................................................................................................................................

…..................................................................................................................................................

…..................................................................................................................................................

Neem nu een atlas, zoek en geschikte kaart en zoek de hoofdstad van elk land van de EU.

Land Hoofdstad

1 België

2 Bulgarije

3 Cyprus

4 Denemarken

5 Duitsland

6 Estland

7 Finland

8 Frankrijk

Page 17: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

9 Griekenland

10 Hongarije

11 Ierland

12 Italië

13 Letland

14 Litouwen

15 Luxemburg

16 Malta

17 Nederland

18 Oostenrijk

19 Polen

20 Portugal

21 Slovenië

22 Slowakije

23 Spanje

24 Roemenië

25 Tsjechië

26 Verenigd Koninkrijk

27 Zweden

28 Kroatië

Page 18: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C 3 België

C 3.1 Gewesten en gemeenschappenZie ook Exploraction 2.O K&K 18, p70-72, K&K19, p73-77

Definitie gewest:

…............................................................

.........................................................…....

..............................................................

..............................................................

Definitie gemeenschap:

….............................................................

.............................................….............

.............................................................

..........................................................

België is een federale staat. Wat betekent dit?

…...........................................................

.........…....................................................

..............................................................

......................….......................................

.............................................................

.............................................................

Page 19: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 1 : kleur het Vlaamse gewest rood, het Waalse gewest geel en het Brussels Hoofdstedelijke gewest oranje.

Page 20: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2:

-Kleur de Nederlandstalige gemeenschap rood. Taal=

-Kleur de Franstalige gemeenschap geel. Taal= -Kleur de Duitstalige gemeenschap oranje. Taal=

Page 21: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C 3.2 Provincies

In België zijn er ….....provincies. Elke provincie heeft een hoofdstad.

Opdracht 1

Combineer elke naam van een provincie met het juiste cijfer op de kaart.

Provincie Cijfer op de kaart

Antwerpen

Oost- Vlaanderen

Limburg

Henegouwen

Luik

West- Vlaanderen

Waals - Brabant

Namen

Vlaams- Brabant

Luxemburg

Page 22: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2

Gebruik in de atlas een goede kaart en zoek voor elke provincie de hoofdstad.

Provincie Hoofdstad

1 Henegouwen ………………………………………………………………………………………

2 West- Vlaanderen …………………………………………………………………………………….

3 Oost- Vlaanderen …………………………………………………………………………………….

4 Antwerpen …………………………………………………………………………………….

5 Limburg …………………………………………………………………………………….

6 Vlaams- Brabant …………………………………………………………………………………….

7 Waals- Brabant …………………………………………………………………………………….

8 Namen ……………………………………………………………………………………..

9 Luik ……………………………………………………………………………………..

10 Luxemburg ……………………………………………………………………………………..

Page 23: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

!!! Let op : Brussels Hoofdstedelijk Gewest is geen provincie !!!

C 3.3 Belangrijke rivieren van België

Opdracht: gebruik de juiste kaart in de atlas en zet bij elk cijfer de juiste naam van een rivier.

Page 24: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

1 …………………………………………………………………………………

17……………………………………………………………………….

2 ………………………………………………………………………………

18……………………………………………………........

3 …………………………………………………………………………..

19…………………………………………………………………………

4 …………………………………………………………………………….

20…………………………………………………………………………

5 …………………………………………………………………………..

21……………………………………………………………………….

6 …………………………………………………………………………… 22……………………………………………………………………….

7 …………………………………………………………………………… 23………………………………………………………………………

8 ……………………………………………………………………….. 24…………………………………………………………………………

9………………………………………………………………………….. 25…………………………………………………………………………

10………………………………………………………………………… 26…………………………………………………………………………

11………………………………………………………………………… 27……………………………………………………………………….

12………………………………………………….

13…………………………………………………

14…………………………………………………

15…………………………………………………

16………………………………………………….

Page 25: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C 3.4 België is een monarchie

België is een koninkrijk of monarchie. Dat wil zeggen dat er in België een koning is. De koning heeft een symbolische functie, maar ook een politieke functie. De koning is dus een belangrijk symbool van België voor de rest van de wereld. Voor zijn politieke functie, werkt de koning samen met de ministers.

Wie is nu onze koning? …...........................................................

Opdracht: Kijk naar de stamboom op de volgende bladzijde en schrijf de naam van de verschillende koningen van België in de goede volgorde.

In 1830 is België ontstaan.

1........................................

2........................................

3........................................

4........................................

5........................................

6........................................

Page 26: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 27: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C 3.5 Woordenschatlijst 2

Aanvaarden: accepteren

Het continent: stukken land die aan elkaar vastzitten

Deel uitmaken van: een stukje zijn van iets

Het eiland: een stuk land met water er rond

De inleiding: de introductie

Geschikt: juist; als je een geschikte kaart moet zoeken moet je een kaart zoeken die juist is om die opdracht te maken

De lidstaat: een land dat een deel van iets groter is. Bv. België is een land in de Europese Unie= België is een lidstaat van de Europese Unie

Overeenstemmen met: accorderen met

Het recht: iets dat je mag doen is een recht

De stamboom: een lijst van mensen die familie zijn van elkaar, een lijst die laat zien wat de familierelaties zijn en hoe de familie vroeger was.

De vereniging: een organisatie

De volgorde: de orde waarin mensen of dingen op elkaar volgen

De voorwaarden: de condities

Het werelddeel: elk van de zeven grote stukken land waarin de wereld verdeeld is.

Page 28: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Conclusie

België is een land van het continent …........................en is een land van de

EU=...............................

….....................Brussel is

de............................van België.

België heeft …..gewesten.

1............................................

2.............................................

3.............................................

België heeft …..gemeenschappen

1............................................

2.............................................

3.............................................

In België spreekt men …......... talen.

België heeft …......provincies.

….......in Vlaanderen ….......in Wallonië

In welke provincie woon jij?

……………………………………………………………………………………………………………

We hebben een koning. Ons land is dus een

…......................

Onze koning heet..........................................

Page 29: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Hoofdstuk 1: “ Wonen in een omgeving dichtbij de school en ver van de school”

I .I Wonen in een omgeving dichtbij de school

A Inleiding

1 Situering van onze school

Onze school is gesitueerd in ……………...in de stad ……………….

Het is een gemeente van Brussel. Er zijn in totaal……..gemeenten. De 19 gemeenten moeten samenwerken op het niveau van de politiek.

Het Vlaams en het Waalse gewest hebben ook gemeenten, respectievelijk 308 in het Vlaamse gewest en 262 in het Waalse gewest.

Page 30: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 1

We hebben al veel geleerd over België. Gebruik je kennis en antwoord op de vragen hieronder.

In welk gewest is Elsene gesitueerd?

……………………………………………………………………………………………………

In welke gemeenschap is Elsene gesitueerd? Dus welke taal spreekt men in Elsene?

……………………………………………………………………………………………………

In welke provincie is Elsene gesitueerd?

…………………………………………………………………………………………………..

Opdracht 2: de 19 gemeenten van Brussel

Kijk op de kaart hieronder en plaats het nummer van elke gemeente naast de juiste naam. Kleur Elsene dan in het rood. Kleur de gemeente waar jij woont in het geel. Als je niet in Brussel woont, kleur dan niets.

Gemeente Nummer op de kaart

Koekelberg …………

Schaarbeek …………

Etterbeek …………

Elsene …………

Sint- Gillis …………

Anderlecht …………

Sint- Jans- Molenbeek …………

Page 31: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Sint- Agatha- Berchem ………

Ganshoren …………

Jette ………

Sint-Pieters- Woluwe ……….

Oudergem ………

Watermaal- Bosvoorde ………

Ukkel ………

Sint- Lambrechts- Woluwe ………

Sint- Joost- ten- Noode …….

Vorst ………

Stad Brussel ………

Evere ………

Page 32: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 3:

Welke gemeenten grenzen aan Elsene? ( = gemeenten rond Elsene )

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

B Vaardigheidsoefeningen

B1 Zich oriënteren

Als we praten over “ wonen” is het natuurlijk belangrijk dat je je kunt oriënteren. Hoe je dat kan doen lees je op de vaardigheidsfiche achteraan de cursus. Nadat je dit samen met je leraar leest en begrijpt kun je de oefeningen hieronder maken.

Opdracht: zoek een goede kaart van Brussel en oriënteer je. Antwoord daarna op de volgende vragen

1 Hoe ligt St- Lambrechts- Wouwen ten opzichte van Kraainem?

….............................................................

2 Hoe ligt St- Pieters- Woluwe ten opzichte van Wezembeek- Opppem?

….............................................................

3 Hoe ligt Ukkel ten opzichte van Etterbeek?

….............................................................

4 Hoe ligt St- Gillis ten opzichte van Ganshoren?

….............................................................

5 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Vorst?

….............................................................

6 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Hoeilaart?

Page 33: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

….............................................................

7 Hoe ligt Elsene ten opzichte van St- Joost- Ten - Node?

….............................................................

8 Hoe ligt Elsene ten opzichte van Anderlecht?

….............................................................

B2 Afstanden berekenen met de numerieke schaal.

Nu weet je in welke richting je van de ene naar de andere plaats moet gaan. Het is ook interessant om te weten wat de afstand tussen die twee plaatsen is. Hoe je dat moet doen lees je op de vaardigheidsfiche achteraan de cursus. Als je de fiche begrijpt kan je de oefeningen hieronder maken.

Opdracht 1: gebruik kaart 24A in je atlas en bereken met de numerieke schaal de afstanden. Schrijf er ook bij hoe je die berekeningen hebt gemaakt!

a)Jette en Ukkel

..............................................................

Berekening:...................................................

..............................................................

............................….................................

..............................................................

.............................................................

Page 34: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b) Kraainem en Wemmel=

..............................................................

Berekening:...................................................

..............................................................

............................….................................

..............................................................

.............................................................

c)Oudergem en Machelen

..............................................................

Berekening:...................................................

..............................................................

............................….................................

..............................................................

............................................................

d)Tervuren en Dilbeek =

..............................................................

Berekening:...................................................

..............................................................

............................….................................

..............................................................

.............................................................

Page 35: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

e)Groot Bijgaarden en Linkebeek=

..............................................................

Berekening:...................................................

..............................................................

............................….................................

..............................................................

.............................................................

B3 Woordenschatlijst 3

De berekening: als je weet hoeveel iets is door te rekenen heb je een berekening gemaakt

De gemeente: een regio waar de burgemeester de baas is.

C Een korte geschiedenis van Elsene

Een aantal leerlingen uit de klas wonen in Elsene en jullie gaan er allemaal naar school. Leuk om dus te leren over deze gemeente. Lees aandachtig de volgende tekst, misschien weten jullie al veel van wat er in staat! Zoek daarna de moeilijke woorden op in de woordenschatlijst. Als je alles begrijpt moet je de vragen onder de tekst beantwoorden!

In het begin van de 13e eeuw is Elsene een moerassig gebied, buiten de eerste muur rond Brussel waar een beek is. Die beek heet “ Maalbeek”. In die vallei begint er een dorp te bestaan dat de naam “ Elsene” krijgt omdat er in de buurt veel elzen groeien. De horigen van de hertog Hendrik I wonen er, net als een aantal boeren die de gronden van de hertog bewerken. De boeren maken in dit gebied de moerassen droog en gaan in hutten rond de eerste van de vier vijvers wonen ( nu bestaan er nog maar twee van die vier vijvers). Er kopen snel meer en meer mensen rond de grote vijver wonen en de bewoners

Page 36: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

bouwen een eerste kerk. Dat is de Heilige Kruiskerk (de derde versie zie je nog altijd aan het Flageyplein staan). In 1581 wordt deze kerk kapot gemaakt en in 1596 opnieuw gebouwd. Verder worden er twee kastelen opgericht.

Heel belangrijk voor de vroege geschiedenis van Elsene is de abdij van Ter Kameren. De kloosterzuster Gisela sticht op een stuk grond naast de Maalbeek en aan de rand van het Zoniënwoud een klooster. De abdij kent succes en krijgt een goede reputatie. Koningen zoals Maximilien van Oostenrijk en hertogin Isabella brengen een bezoek.

Opvallend in het architecturale geheel is de gotische abdijkerk die dateert uit de 14e eeuw. Een bewijs dat in de 18e eeuw belangrijke mensen hun macht willen tonen in de architectuur zijn de tuinen die bestaan uit vijf terrassen en die men bereikt langs een monumentale ingang en trap. Een ander teken van architectuur als bewijs van prestige is het ereplein gebouwd in classicistische stijl.

De woningen op dat plein imponeren ook door de perfecte verhoudingen en de strenge symmetrie. Voor de rest blijft Elsene in de 17e en 18e eeuw een dorp buiten Brussel waar er in die tijd weinig prestigieuze woningen worden gebouwd.

Van in het begin van de 19e eeuw worden in de buurt van Elsene en Etterbeek comfortabele landhuizen gebouwd die de zomerverblijven zijn voor de rijke burgers uit Brussel ( = Brussel- stad). Op het einde van die eeuw wordt een deel van de grootste van de vier vijvers dichtgemaakt en zo begint het Heilig Kruisplein te bestaan. Er wordt een nieuwe kerk gebouwd, op dezelfde plaats waar ook die van nu staat. Verder worden er steeds meer nieuwe en rechte straten gemaakt waardoor het landelijke karakter van het oude dorp verdwijnt. De urbanisatie van Elsene is op het einde van de 19e eeuw een feit.

Na de Eerste Wereldoorlog krijgt het Heilige Kruisplein een andere naam, de naam die het nu nog altijd heeft: het Flageyplein. Dit is een eerbetoon aan de burgemeester van Elsene toen, Eugène Flagey. Een paar jaar daarvoor al worden veel eenvoudige burgerhuizen op het plein kapotgemaakt. In de plaats komt het nieuwe radio- omroepgebouw van het N.I.R.( …………………………………………………………………………………………).

De voorgevel van het gebouw, met zijn horizontale lijnen en zijn gele baksteen, wordt een voorbeeld voor andere gebouwen op het plein. Juist voor en juist na de Tweede Wereldoorlog worden op en rond het plein de eerste appartementsgebouwen gemaakt. Alle architecten respecteren ook in de jaren ’60 nog het reglement van het gemeentebestuur dat er op en rond het plein in ongeveer dezelfde stijl moet gebouwd worden( het N.I.R.- gebouw is dus het voorbeeld). Daardoor verliest Elsene definitief haar landelijk karakter. Elsene is vandaag een gemeente van ongeveer 630 hectare die bijna 80 000 inwoners heeft.

Page 37: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C1 Vragen

1)Wat weet je over Elsene in de 13e eeuw? Vertel kort.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

2) Hoe wordt Elsene in de volgende eeuwen snel groter?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

3) Welk gebouw is belangrijk voor de vroege geschiedenis van Elsene? Zeg kort wat je daarover weet.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

4) Een deel van dat gebouw dat later geconstrueerd wordt is een bewijs dat architectuur dikwijls ook een manier is om het prestige van een persoon te tonen. Leg uit!

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 38: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5) Wat weet je over de kenmerken van het Classicisme?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

6) Waarom is de urbanisatie van Elsene op het einde van de 19e eeuw een feit? Leg kort uit.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

7) Na de Eerste Wereldoorlog zijn twee tendenzen belangrijk voor de evolutie van Elsene. Welke zijn dat? Wat weet je daarover?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Page 39: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C2 Woordenschatlijst 4

De abdij: een oud gebouw waar religieuzen samenwonen

De beek: een smalle rivier die niet diep is. Er is weinig water in.

Bewerken: iets veranderen om het juist te maken voor iets

De buurt: een deel van een stad of een dorp

Dichtmaken: zorgen dat het gat of een opening er niet meer is

Het dorp: een kleine plaats waar mensen wonen, winkels zijn enz.

Het eerbetoon: een foto, feest, lied, sculptuur enz. die mensen maken om te tonen dat ze iemand appreciëren

De els: een soort boom

Het gebied: een regio

De hertog: een man in de hiërarchie van de adel. Eerst heb je de koning, de prins, dan de graaf en dan de hertog. Een vrouw is een hertogin

De horige: een slaaf uit de Middeleeuwen

De hut: een heel simpel huisje dat gemaakt is van bv. takken

De ingang: de plaats waar je een gebouw binnen gaat

Het kasteel: een groot en sterk gebouw uit de Middeleeuwen dat mensen beschermde als er conflicten waren

De kerk: een gebouw waar christenen samenkomen om te zingen, te bidden enz.

Het klooster: een gebouw waar religieuzen samenwonen

Landelijk: ruraal

Page 40: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Het landhuis: een groot huis op het platteland ( dikwijls in de natuur)

De macht: de kracht om iets te doen, de impact die je op mensen hebt. Als je zegt wat de mensen moeten doen en ze doen dat ook heb je macht.

Het moeras: een gebied waar de grond zo nat is dat je er in kunt wegzakken.

Moerassig: een regio waar veel moerassen zijn is moerassig

Het omroepgebouw: het bebouw waar een organisatie is die programma’s maakt voor radio en televisie

Oprichten: iets beginnen, iets creëren

De rand: de periferie, ver van het centrum

Streng: strikt

De tuin: een stuk grond, meestal bij een huis, waar mensen bloemen en planten laten groeien

De urbanisatie: als de rurale regio rond een stad ook een deel van de stad wordt en ook een urbaan karakter krijgt spreken we van urbanisatie. De stad wordt dus groter en groter.

De vallei: een stuk tussen twee bergen dat veel lager is dan de bergen noemt men een vallei. Een breed dal.

De verhouding: de manier waarop dingen met elkaar te maken hebben

De vijver: een kleine waterplas in de tuin of in een park

Het zomerverblijf: een huis dat mensen hebben om bv alleen in de zomer te wonen

Page 41: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

D Overzicht van de belangrijkste architectuur in Elsene sinds 1875

Lees aandachtig de tekst en leg de moeilijke woorden uit in de lijst op het. Lees daarna de tekst opnieuw, zoek de verschillende kenmerken van de architectuurstijlen en schrijf ze in de kolommen onder de tekst.

Op het einde van de 19e eeuw worden rond de vijvers van Elsene nieuwe woonwijken gebouwd. De Brusselse Bourgeoisie bouwt hier rijwoningen in de verschillende stijlen die in die periode in de mode zijn. De architectuur uit de 19e eeuw wordt gekenmerkt door haar liefde voor stijlen uit het verleden. Eén van die stijlen is het Neo- Classicisme. Een voorbeeld daarvan is de pastorie van de Heilige Kruiskerk in de Alfons de Wittestraat op nummer 24 ( zie afbeelding 1). Deze stijl is geïnspireerd door de Griekse en Romeinse kunst. Andere kenmerken zijn de “ puurheid” en het gebruik van zuilen zoals in de klassieke tempels. Een andere belangrijke stijl van de architectuur uit de 19e eeuw is de Neo- gotiek. Die wordt vooral gebruikt in religieuze gebouwen ( zie illustratie 2). Typische voor die Neogotiek is het gebruik van spitsbogen, hoge glasramen en roosvensters. Het dubbelhuis op de Renbaanlaan nr. 24-26 is daar een goed voorbeeld van ( zie afbeelding nr. 3). Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw wordt het Eclectisme belangrijk. Het combineert de kenmerken van verschillende architecturale stijlen uit het verleden, maar gebruikt ook nieuwe technieken zoals gietijzer. Typisch zijn de spitsbogen, de hoge ramen in lood, de zuilen, de overdreven decoratieve elementen, veel beweging in de gebouwen en het gebrek aan verfijning.

Typische voorbeelden hiervan vind je op de Renbaanlaan van nr. 28 tot 36 ( zie illustratie nr. 4). Vanaf het begin van de 20ste eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog worden de “ neo”- stijlen vervangen door de “ Beaux-Arts”-stijl ( zie afbeelding nr. 5). Die stijl lijkt opnieuw op het Classicisme. Conform de regels van die stijl wordt natuursteen gebruikt om de gebouwen te maken en wordt de monumentaliteit van de gebouwen benadrukt door de rotonde, waar dikwijls ook een koepel op staat. Andere kenmerken zijn brede trappen, de wijde bogen en de symmetrie. En voorbeeld daarvan is het huis “ La Tourelle” in de

Page 42: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Guillaume Macaustraat op nr. 4 ( zie illustratie 6). Daarnaast heb je natuurlijk ook de “Art- Nouveau”- stijl. Die stijl combineert geen kenmerken meer van architectuurstijlen uit het verleden maar probeert een volledig nieuwe vormentaal uit te vinden ( zie illustratie 7).

Typerend voor deze stijl zijn asymmetrie, veel beweging in het gebouw, sierlijk gebogen vormen en er wordt veel ijzer gebruikt. Een typisch huis in die stijl vind je in de Dalstraat op nr. 32 ( zie afbeelding nr. 8). Na de Eerste Wereldoorlog komt er opnieuw een verandering in de architectuur. De belangrijkste stijl is nu “ Art Deco”. Typisch zijn de onversierde, simpele vormen en de rechte, hoekige lijnen. Veel appartementsgebouwen rond de vijvers zijn in die stijl gemaakt. Zo is er het gebouw op de hoek van de Géo Bernierlaan en de Klauwaertslaan ( zie illustratie nr. 9). Ook het gebouw van het Nationale Instituut voor de Radio-omroep op het Flageyplein is typisch Art Déco( zie illustratie nr. 10). Na de Art Déco komt het Modernisme en die stijl stopt resoluut met het versieren van de gebouwen. Andere kenmerken van die stijl zijn de gladde afwerking en de simpele vormen. De “ Akarova- zaal” op de Renbaanlaan nr. 72 is daar een typisch voorbeeld van.

D1 Woordenschatlijst 5

De afwerking: iets dat zorgt dat iets helemaal klaar is heet de afwerking

De boog: een ronde opening in een gebouw langs waar je het gebouw in kunt gaan

Het gebrek: het mankement, als iets er niet is en dat is eigenlijk nodig dan is dat een gebrek

Glad: op iets dat glad is, is het gemakkelijk om te glijden. Niet ruw.

Het glasraam/ raam in lood: een raam waarbij het glas allerlei motieven en kleuren heeft.

Het gietijzer: ijzer dat zo warm gemaakt is dat er allerlei motieven,figuren in gemaakt zijn. Het wordt vaak gebruikt om balkons mee te decoreren.

Hoekig: niet rond, met een punt.

De koepel: een rond deel van een dak.

Page 43: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De natuursteen: een specifiek soort steen; vaak wordt het in grote stukken gebruikt en heeft het een blauwe of grijze kleur.

De pastorie: het huis waar de pastoor woont

Puurheid: alleen de het belangrijkste, de essentie. Zonder de decoratie.

De rijwoning: een huis in een rij van andere huizen. Ze staan direct tegen elkaar.

De rotonde: een ronde weg op een kruispunt ( de plaats waar verschillende wegen samenkomen en elkaar snijden)

De spitsboog: een boog die eindigt in een punt

De symmetrie: als iets aan de ene kant precies hetzelfde is als aan de andere kant spreekt men van symmetrie

De verfijning: als men iets beter maakt door ook de details beter te maken spreekt men van de verfijning

Het verleden: vroeger

Versieren: decoreren

De vormentaal: sentimenten exprimeren door een gebouw in specifieke vormen te maken

De woonwijk: een buurt van een stad of dorp met veel huizen om in te wonen.

De zuil: een dikke paal van steen waar een deel van het gebouw op steunt

Page 44: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

D2 Belangrijkste kenmerken van de architectuurstijlen

STIJL

Page 45: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

E Open ruimte – bebouwde ruimte

De leraar heeft met jullie over geschiedenis van Elsene en de verschillende architectuurstijlen in die gemeente gepraat. Er zijn veel gebouwen in Elsene, maar er zijn ook ‘ groene’ plaatsen. Er is dus bebouwde ruimte, maar ook open ruimte. Probeer de twee termen met je eigen woorden uit te leggen.

Bebouwde ruimte:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Open ruimte:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Opdracht Kleur de afbeeldingen: open ruimte in het groen en bebouwde ruimte in het rood. a

Page 46: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b

c

d

F Soorten bebouwing

Jullie zien natuurlijk allemaal dat je in een bebouwde ruimte verschillende soorten bebouwing hebt. Denk eens aan de huizen rond de school en gebouwen rond de school. Hoe zijn die woningen en andere gebouwen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Page 47: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Er zijn in totaal 3 soorten bebouwing:

1 Aaneengesloten bebouwing:

…………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………….

2 Gegroepeerde bebouwing:

…………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………….3 Verspreide bebouwing:

…………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………….

Welke soort bebouwing vinden we vooral rond onze school?

……………………………………………………………………………………………………………..

Welke soort bebouwing is onze school?

…………………………………………………………………………………………………………….

Opdracht

Schrijf onder elke foto de juiste soort bebouwing.

1

2

………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………….

Page 48: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

3 4

…………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………

5 6

…………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………

7 8

…………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………

Page 49: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

9

…………………………………………………………………………. 10 ………………………………………………………….

G Soort bewoning: onderzoeksmethode

De soort bebouwing is heel belangrijk. We kunnen de bebouwing, maar ook de oppervlakte en het centrum analyseren. Zo kunnen we weten in welke soort bewoning we wonen of naar school gaan. De soorten bewoning kan bijvoorbeeld een stad of een dorp zijn. Gebruik de tabel hieronder om je te helpen.

Page 50: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Oefeningen

Analyseer de foto’s hieronder en vul in aan de hand van de tabel.

Foto 1: soort bebouwing: ……………………………………….

oppervlak: ………………………………………………

centrum: ………………………………………………..

bewoning: ………………………………………………

Foto 2: soort bebouwing: ……………………………………….

oppervlak: ………………………………………………

centrum: ………………………………………………..

bewoning: ………………………………………………

Foto 3: soort bebouwing: ……………………………………….

oppervlak: ………………………………………………

centrum: ………………………………………………..

bewoning: ………………………………………………

Page 51: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Foto 4: soort bebouwing: ……………………………………….

oppervlak: ………………………………………………

centrum: ………………………………………………..

bewoning: ………………………………………………

Foto 5: soort bebouwing: ……………………………………….

oppervlak: ………………………………………………

centrum: ………………………………………………..

bewoning: ……………………………………………

1 2

34

Page 52: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5

We gaan nu dezelfde oefening toepassen op de gemeente Elsene.

soort bebouwing: …………………………………………………………………………………………………………………………………………

oppervlak: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

centrum: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

bewoning: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Conclusie: ………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………..

G Het stedelijk landschap: de verschillende delen van een stad.

Landschap: stuk land dat je in één blik kan zien

Stedelijk: van de stad

Page 53: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

We merken dus dat Elsene een deel is van de stad Brussel. Brussel, maar ook andere steden, bestaan uit verschillende delen. Deze verschillende delen samen vormen het “ Stedelijk leefcomplex”. Hieronder zie je een model van het Stedelijk leefcomplex en al de verschillende delen met elk een specifieke naam.

Nu vind je de definities van de verschillende delen ….

1 De stadskern:

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

2 De stadswijk:

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

De stadskern+ de stadswijk= ……………………………………………………………………………

3 De stadsrand:

……………………………………………………………………………………………………………..

Page 54: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

…………………………………………………………………………………………………………….

De kernstad + de stadsrand= ……………………………………………………………………………..

De agglomeratie vormt de ……………………………………………………………………………….

4 De banlieu:

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

Agglomeratie + banlieu= …………………………………………………………………………………

De banlieu vormt de ………………………………………………………………………………………

5 De forenzen woonzone:

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

Stadsgewest + forenzen woonzone= ………………………………………………………………………

In de forenzenzone zijn er veel……………………………………………………………………………

Elk deel van de stad heeft een aantal kenmerken ( karakteristieken). Denk eens na, welke gebouwen vind je in welke zone terug?

Page 55: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Stadskern Stadswijk Stadsrand Banlieue Forenzen-woonzone

In welk deel van de stad kunnen we Elsene plaatsen en waarom?

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

H Functies van gebouwen

H1 Functies van gebouwen

Gebouwen hebben een specifieke functie. Je kunt de functie van een gebouw zien aan de gevel. Verschillende gebouwen naast elkaar in 1 zone kunnen dezelfde functie hebben. Er zijn 6 verschillende functies:

Page 56: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

1 Handelsfunctie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

- Waar vooral?

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

2 Culturele en recreatieve functie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

- Waar?

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

3 Dienstenfunctie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

- Waar ?

……………………………………………………………………………………………………………..

4 Industriële functie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

Page 57: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

- Waar?

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

5 Verkeersfunctie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

- Waar?

……………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………….

6 Woonfunctie:

- Wat? Voorbeelden?

……………………………………………………………………………………………………………...

…………………………………………………………………………………………………………….

- Waar?

……………………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………………………

Oefening:

Schrijf de juiste functie onder de juiste foto.

Page 58: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

2

……………………………………………………………………. ………………………………………………………………………

Page 59: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

H2 Functies van gebouwen in Elsene

Opdracht: bekijk eerst het videofragment “ Vijvers van Elsene” en vertel wat je gezien hebt. Lees eerst aandachtig de woordenschatlijst hieronder zodat je het fragment goed begrijpt!

Woordenschatlijst 6

Aangenaam: leuk, plezierig

De heimwee: als je echt heel graag thuis wil zijn terwijl je ergens anders bent heb je heimwee

In het oog springen: opvallen, iets dat je tussen andere dingen snel zal zien

Kosmopolitisch: een kosmopolitische stad is een stad waar veel nationaliteiten wonen en waar veel gedaan wordt om dat multiculturele karakter te valideren

Ontdekken: de kwaliteiten van iets of iemand zien, iets vinden wat nog niet bekend was

Pal: pal in het centrum is midden in het centrum

Verpozen: rusten

De voorbijganger: mensen die ergens voorbij komen zijn voorbijgangers

De waterpartij: iets dat bestaat uit water

Page 60: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Elsene kan men verdelen in een aantal wijken. Hier zijn de wijken verdeeld op basis van de functies van de gebouwen, maar ook het sociaaleconomische aspect is belangrijk voor de indeling van de wijken. Elsene is een woongemeente, maar ook een handels- en dienstengemeente. Dat wil zeggen dat:

-veel mensen wonen in Elsene. Veel gebouwen hebben

een…………………functie

-er zijn ook veel winkels. De gebouwen hebben een ……………functie.

-er zijn ook de universiteiten ULB en VUB, de architectuurschool “ La Cambre” , bibliotheken, postkantoren. De gebouwen hebben een ………………………………..functie.

In Elsene zijn er 7 wijken:

a) Naamsepoort en Gulden- Vlieslaan: de grote reclamepanelen en luxueuze handelszaken tonen dat deze buurt één van de drukste handels- en uitgaanswijken is van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

b) Matonge: dit is een populair winkel- en uitgaanscentrum voor zwarte Afrikaanse immigranten. Toch is de wijk niet unicultureel want er zijn ook Indische en Pakistaanse winkeltjes.

c) Sint- Bonifatiuskerk en omgeving: de uitgaanswijk rond de kerk trekt vooral jongeren, studenten en mensen uit het artistieke milieu aan.

d) Flageyplein en vijvers van Elsene: rond 1900 en de periode tussen de twee wereldoorlogen was dit een rijke wijk. Het oude gebouw van het Nationale Instituut voor de Radio- omroep is veranderd in een modieus cultureel centrum. Op het Flageyplein is ook de architectuurschool “ La Cambre”. In deze wijk wonen erg veel Portugezen.

e) Fernand Cocqplein: ook deze buurt evolueert naar een modieuze wijk waar de jongeren uitgaan.

f) Kasteleinsplein en Baljuwstraat: de ambachtelijke winkeltjes, de kruidenierszaken, de boekhandels en de modieuze restaurants van de wijk worden vooral gefrequenteerd door een Franstalig publiek.

g) Quartier Latin: de wijk heeft een druk studentenleven. Dat zie je aan de photocopy shops, bars en restaurants en heeft haar naam omdat de ULB dichtbij is. De naam wijst naar het Latijn en dus ook de kennis van talen.

Page 61: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

In welke wijk is onze school gesitueerd?

……………………………………………………………………………………………………..

I Conclusie

a) Onze school is in Elsene. Elsene is één van de …… gemeenten van

……………………………………………………………………………………………

In Elsene is er open ruimte ( bv ………………………………………….) en bebouwde ruimte ( bv……………………………………….).

Er zijn ……..soorten bebouwing:

1…………………………………

2…………………………………

3…………………………………

Er is in Elsene vooral ………………………………bebouwing.

Het Stedelijk leefcomplex:

1………………………………………

2…………………………………….

1+2 = ……………………………...........................

3…………………………………….

1+2+3= ……………………………………………

4…………………………………….

1+2+3+4=…………………………………………

5………………………….

1+2+3+4+5= ……………………………………………………

Page 62: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Elsene is gesitueerd in een specifiek deel van de stad:

…………………………………………………………..

Gebouwen hebben een functie. Er zijn ……..functies:

1………………………………………………………

2………………………………………………………

3………………………………………………………

4………………………………………………………

5………………………………………………………

6………………………………………………………b) Woordenschatlijst 7

Het ambacht: een beroep (job) waarbij je iets alleen maar met je handen maakt

Het aspect: een stukje of één kant van een ding

De bebouwing: alles wat ergens gebouwd is

De dienst: een bibliotheek, ziekenhuis, de politie/ brandweer enz. zijn diensten

De handel: het kopen en verkopen van producten

De immigrant: een persoon die van een ander land naar hier komt om te wonen/ werken

De indeling: als je iets in stukken/ categorieën verdeelt is dat een in deling

De oppervlakte: een ruimte die een specifieke plaats inneemt. Wordt gemeten in m2

De ruimte: een plaats

Uitgaan: op café, naar een feest of een discotheek gaanHet verkeer: auto’s, vrachtwagens, schepen/boten, bussen, trams enz. samen is het verkeer

De wijk: een stuk van een dorp of stad

Page 63: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 1: zich oriënteren Zie ook Exploraction 2.O K&K 9 p 29-31

Jullie hebben geleerd dat Wereldoriëntatie een combinatie is van geschiedenis en aardrijkskunde. Essentieel bij aardrijkskunde is natuurlijk dat je je kunt oriënteren… dat kan je op verschillende manieren. A De windroos

De windroos heeft vier hoofdpunten: dat zijn de vier windstreken

N= ….....................................

De zon komt hier niet

O= ….....................................

De zon komt op in het O

Z=...........................................

De zon gaar onder in het W

W=..........................................

Daarnaast zijn er vier tussenwindrichtingen

NO=..........................................

ZO= …......................................

ZW=..........................................

NW=..........................................

Verder heeft een windroos ook acht secundaire tussenwindstreken: 1)noordnoordoosten 2)oostnoordoosten 3)oostzuidoosten 4)zuidzuidoosten 5)zuidzuidwesten 6)westzuidwesten 7)westnoordwesten 8)noordnoordwesten

Page 64: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B Het kompas

Je vindt de windroos ook terug op een kompas. Met een kompas kan je je gemakkelijk oriënteren in de natuur. De grote ( rode) pijl wijst altijd naar het N.

C De zon

De zon komt altijd op in het oosten, om 12u is de zon in het zuiden en de zon gaat altijd onder in het westen. De zon komt nooit in het noorden.

We onthouden de volgorde van de windstreken het best in wijzerzin:

NOORD- OOST- ZUID – WEST

Of zoals iemand ooit zei: Nooit Oorlog Zonder Wapens

Page 65: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 2: afstanden berekenenZie ook Exploraction 2.O K&K11 p 35-38

Om de afstand tussen twee plaatsen te berekenen hebben we natuurlijk een schaal nodig. Eerst zal de leraar daar wat meer uitleg over geven.

De schaal

Er zijn twee soorten schalen, de lineaire en de numerieke, maar wij zullen alleen met de numerieke schaal werken.

a)De numerieke schaal

1/10000 of 1: 10000

Wat wil dit zeggen?

….............................................................

..............................................................

….............................................................

..............................................................

1/25000 of 1:25000

Wat wil dit zeggen? ….............................................................

..............................................................

….............................................................

..............................................................

b) Als we de schaal van de kaart gevonden hebben, meten we de afstand tussen plaats a en b op de kaart

Page 66: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

c) Als we die afstand hebben gevonden, kunnen we een berekening zoals hieronder maken

Vb. De schaal is 1/100 000 en de afstand tussen a en b is 5cm

Berekening: De schaal is 1/100 000, dat wil zeggen dat 1cm op de kaart 100 000 cm in de werkelijkheid is of 1km

Op de kaart is de afstand 5cm dus:

5cm X 100 000 = 500 000 cm

500 000 cm in werkelijkheid is 5 km

b) Woordenschatlijst 8

De afstand: de ruimte tussen twee dingen of plaatsen. Uitgedrukt in mm, cm, m, km

Het kompas: een voorwerp met een wijzer die altijd naar het noorden wijst, zodat je kunt zien waar je bent en welke richting je uit moet gaan

De schaal: iets waarmee je een verhouding laat zien. Als een kaart een schaal van 1:100.000 heeft wil dat zeggen dat 1 centimeter op de kaart 100.000 cm in de realiteit heeft.

De werkelijkheid: de realiteit

De wijzer: een dun staafje op bv. een klok, dat zegt hoe laat het is.

Page 67: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Hoofdstuk II: “Wonen in een omgeving ver van de school”

A Wonen vroeger en nu

Vroeger woonden de mensen anders dan nu. De stad was anders, de straten waren anders en de huizen waren anders. Bekijk de foto’s hieronder goed en zeg welke woningen recent zijn en welke in de Middeleeuwen gemaakt zijn.

1 2

………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………….

3 4

……………………………………………………… ……………………………………………………………..

Page 68: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5 6

…………………………………………………………… …………………………………………………………………………………

7 8

……………………………………………………………. …………………………………………………………………………

B Situering van Beersel

We hebben gezien dat de woningen niet altijd zoals nu waren. We gaan nu kijken naar de manier van wonen in de Middeleeuwen. Om dat te doen kiest de leraar de gemeente Beersel.

Maar... weten jullie wel waar Beersel is? Om een gemeente te kunnen situeren moet je natuurlijk geografische kaarten kunnen begrijpen. Ook moet je op een goede manier kunnen werken met de atlas. Op de vaardigheidsfiches op het einde van dit hoofdstuk lees je hoe je dat moet doen. Als je die fiches begrijpt kan je de oefeningen hieronder maken.

Page 69: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B 1 Vaardigheidsoefeningen

B 1.1 Het gebruik van de atlas

Bekijk aandachtig het onderwerp dat je moet zoeken in je atlas. Vertel of je de inhoudstafel of het register hebt gebruikt en geef het nummer van de kaart waarop je de juiste informatie vindt.

Onderwerp Inhoudstafel-register

Kaartnummer

Brussel Hoofdstedelijk Gewest

Urbanisatie- hiërarchie Belgische Gemeenten

Sint-Genesius- Rode

Forensisme in België

Haren

Jaarlijkse neerslag in Europa

De plantengroei in de VS

Neerslag in België

B 1. 2 Een legende lezen

Bekijk kaarten 25A, 34B en 40A in jouw atlas aandachtig en teken de legendes voor de volgende:

Onderwerp Symbool

De bebouwing

De goed uitgeruste regionale stad

Page 70: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Het wegennet

De kleine stad

De groene ruimte

De kanaalzone

De afhankelijke regionale steden

De hoofdwaterweg

De rivier- en beekvallei

De zeehaven

Opdracht:

Nu je met de atlas kan werken en de verschillende kaarten begrijpt kan je de volgende opdracht maken. Analyseer de kaarten en antwoord op de vragen.

Beersel ligt ten ……………………………………………..van Elsene.

In welke provincie ligt Beersel ? ………………………………………

In welk gewest ligt Beersel ? ………………………………………….

In welke gemeenschap ligt Beersel ? …………………………………

Page 71: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Welke taal spreekt men in Beersel ? ………………………………….

C Geschiedenis van Beersel

Kijk naar deze foto’s . Wat zie je? Met welke periode kan je deze foto’s associëren?

……………………………………………………………………………………………………….

Page 72: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De kasteelfeesten van Beersel: show van ridders kasteel van Beersel

De Middeleeuwen ( ………..- …………) was een belangrijke periode voor de streek van Beersel.Een mooi souvenir uit deze periode is het mooie kasteel van Beersel. Het kasteel van Beersel is een waterburcht, een kasteel omgeven door water. Het is één van de best bewaarde kastelen van ons land. Het kasteel ziet eruit zoals in de 15e eeuw. Er zijn geen verbouwingen gebeurd. Als je dus het kasteel bezoekt, voel je onmiddellijk het leven uit de Middeleeuwen. Men bouwde het kasteel tussen 1300 en 1310 als verdedigingspost van Brussel. In 1489 verbouwde men het kasteel omdat Brusselaars het kapot maakten en er dingen stalen omdat ze tegen keizer Maximiliaan waren. Keizer Maximiliaan nam wraak en verplichtte de Brusselaars het kasteel te herstellen. De vijanden konden de burcht moeilijk aanvallen omdat er grachten rond waren en veel moerassen in de buurt. Verder heeft het kasteel hoge muren met schietgaten, 3 grote ronde torens en een ophaalbrug. Dit is een klassiek patroon voor kastelen uit deze periode.

In de 20e eeuw restaureerde de gemeente Beersel het kasteel een beetje. Vandaag is het een mooie bezoekplaats en een fantastisch voorbeeld van het leven van ridders en prinsessen uit de Middeleeuwen. Elk jaar worden in het kasteel zelf de Beerselse kasteelfeesten georganiseerd. Alle kinderen mogen zich verkleden in ridders, tovenaars, prinsen, prinsessen, heksen en andere personages uit de Middeleeuwen. Lokale ambachten ( met de handen werken)

Page 73: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

verkopen hun producten op standjes. Verder zijn er ook oude volksspelen en optredens.

C2 Woordenschatlijst 8

De afhankelijk regionale stad: een stad die alleen in de regio impact heeft op het economische, sociale, culturele leven en waar niet alles is. Ze heeft in een grotere stad in de regio nodig waar de mensen bepaalde dingen kunnen doen.

De burcht: een oud en sterk gebouw met dikke muren

De deelgemeente: een stukje van een gemeente

De goed uitgeruste regionale stad: een stad die alleen in de regio impact heeft op het economische, sociale, culturele leven waar het meeste dat de mensen nodig hebben wel is. Het is maar voor sommige dingen dat de inwoners naar een grotere stad in de regio moeten gaan.

De gracht: een smalle, door de mensen gemaakte rivier in of rond de stad.

De inhoudstafel: een lijst met thema’s die je in een boek vindt met de pagina erbij geschreven waar precies je er informatie over vindt.

De neerslag: alles wat uit de lucht valt: regen, sneeuw enz.

Omgeven zijn door: als er water rond alle kanten van de stad is, dan is de stad omgeven door water

De omgeving: de regio

Het optreden: de voorstelling van een theaterstuk, een concert

Het register: de lijst van plaatsen, namen enz. achteraan in een boek

De rivier: een brede stroom die door de natuur gemaakt is en die water naar de zee brengt.

Het schietgat: een heel smal gat in een kasteel waar soldaten alleen hun wapen kunnen doorsteken

De vallei: een lager deel tussen twee bergen, heuvels

Page 74: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De verdedigingspost: een sterke constructie die gemaakt is om een land, regio, stad enz. te verdedigen.

De waterburcht: een oud en sterk gebouw met dikke muren waar water rond is.

Opdracht:

Duid aan op de foto’s hieronder:

hoge muren- toren- schietgat- moeras en gracht- ophaalbrug

Page 75: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

D Het leven op het kasteel

De kastelen hebben niet dezelfde grootte. Hoe rijker de adel, hoe groter het kasteel. De koning heeft natuurlijk het mooiste en het grootste kasteel. Bekijk ook eerst eens de volgende video. Lees eerst wel de moeilijke woorden om het fragment volledig te begrijpen!

Woordenschatlijst 9

Beschuldigen: zeggen dat je iets fout gedaan hebt. Je wordt dan ook vaak gesanctioneerd

Handwerken: iets borduren, kleren, sjaals enz. maken met de handen

Recht spreken: beslissen of iemand schuldig is of niet en zeggen welke sanctie die persoon daarvoor krijgt

Opdracht 1

Analyseer de evolutie van de kastelen. Let op de materialen, bouw en structuur.

Page 76: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Kasteel 1Materiaal:

Bouw:

Kasteel 2 Materiaal:

Bouw:

Page 77: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2 Hieronder zie je een tekening van het dagelijkse leven en de activiteiten van koning en adel. Elke verdieping van de donjon heeft specifieke activiteiten of een specifieke functie. Welke? Schrijf ze naast elke verdieping!

Page 78: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

D2 Leven op het platteland

D2.1 De huizen

De huizen zijn rond de kerk verspreid of gegroepeerd. Ze vormen een dorp. Ze hebben een specifieke bouw en vorm. Ze zijn niet zoals in de stad.

Wie woont hier?

……………….

Opdracht

Analyseer de tekening. Wat kan je zeggen over de bouw en de materialen gebruikt voor huizen op het platteland?

Page 79: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Bouw:

………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………

Materialen: …………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………

D3 Leven in de stad

D3.1 Huizen

De grootte van het oppervlak van een stad en een dorp in de Middeleeuwen is ongeveer hetzelfde. Maar de huizen in de stad zijn totaal verschillend.

Wie woont hier ( in de stad)?

………………………………………………………..

Opdracht:

Page 80: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Kijk naar de foto’s van de steden in de Middeleeuwen en lees de documenten aandachtig. Zoek de moeilijke woorden uit die documenten op en verklaar ze in de lijst achteraan de het hoofdstuk. Vul daarna de comparatieve tabel onder de illustraties in.

Doc 1. Huizen van de armen uit de Middeleeuwen

Doc 2. Huizen van de rijken uit de Middeleeuwen

De huizen van de armen waren heel eenvoudige huizen. Ze waren gemaakt uit hout en torchis en ze hadden een rieten dak. Dat zorgde natuurlijk voor groot brandgevaar. In de ramen was er geen glas, maar er waren wel luiken. De huizen hadden vaak maar 1 of 2 kamers en een kleine zolder. Sommigen hadden een werkplaats op het gelijkvloers. Het toilet was buiten. Vaak stonden die huisjes aan de rand van de stad of op het einde van doodlopende straten. De mensen die er in woonden hadden geen geld om de huizen goed te onderhouden.

De huizen van de rijken waren veel groter en uit beter materiaal gemaakt. Na een tijdje gebruikten ze al veel steen voor de bouw van hun woning. Zij hadden glas in de ramen en het toilet was binnen. Die huizen hadden verschillende functies: een residentiële en een commerciële functie. Op het gelijkvloers was er vaak een ruimte waar de winkel was. De hogere verdiepingen waren alleen om in te wonen. Die huizen stonden vaak in het centrum van de stad.

Huizen van de armen Huizen van de rijken

Materiaal

………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………

………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………

Materiaal

………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………

……………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………

Bouw

…………………………………………………………………………

Bouw

………………………………………………………………………….

Page 81: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

……………………………………………………………………….

……………………………………………………………………..

……………………………………………………………………….

…………………………………………………………………….

………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………

……………………………………………………………………….

………………………………………………………………………..

Uitdaging 3: Woning in de Middeleeuwen

Lees aandachtig onderstaande tekst en probeer hem te begrijpen!

Page 82: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

E Het landschap analyseren

We hebben nu gepraat over wonen in een stad en in een dorp. Beiden zijn in een specifiek landschap. Er zijn verschillende soorten landschappen. Die hebben allemaal specifieke kenmerken. Bekijk nu de tabel hieronder aandachtig. Als je die begrijpt kan je de onderstaande opdracht maken.

Landschap

Elementen die door natuurlijke krachten(zon, aarde) gemaakt zijn. Stenen, rotsen, planten, rivieren.

Natuurlijke elementen

Geen impact van de mens. Alles is origineel. Woestijnen, oerwouden, poolijs.

1 Natuurlijk Landschap

Elementen die door de mens zijn gemaakt. Huizen, wegen, kanalen, akkers.

Menselijke elementen

De impact van de mens is heel groot. Niets is origineel. Geplante bossen, grasvlakten.

Een kleine impact van de mens. Je ziet nog duidelijk het originele landschap. De mens heeft het een beetje gemaakt of helpt om hetintact te houden. Duingebieden, heidegebieden.

3Cultuurlandschap

2 Half natuurlijk landschap

De ruimte wordt bezet door

Toeristische infrastructuur

Page 83: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Landelijk landschap

Opdracht 1: Bekijk aandachtig de illustraties hieronder en zeg welk soort landschap je ziet. 1

2………………………………………………………………………..

4

…………………………………………………… ………………………………………………………………………..

5

Bebouwing en verkeerswegen

Toeristisch landschap

Page 84: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

………………………………………………….

Opdracht 2:

D 1 Soorten landschap

We merken dus onmiddellijk dat het landschap van Beersel heel anders is dan het landschap van Elsene. In Elsene hebben we het over een “ stedelijk landschap “. Hoe heet het landschap hier in Beersel? Kijk goed naar de illustraties hieronder.

Centrum van Beersel

Alsemberg

Page 85: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Beersel

Dworp

Huizingen

Soort landschap:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

D2 Woordenschatlijst 10

De adel: de mensen die door hun geboorte tot een groep belangrijke en vaak rijke mensen in een samenleving behoren

De akker: een stuk grond dat een boer gebruikt om op te werken

De doodlopende straat: een straat die op een specifiek punt stopt

Page 86: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De duin: een kleine berg van zand bij de zee

Het duingebied: een regio waar veel duinen zijn

Het gelijkvloers: niveau 0

Het heidegebied: een regio met veel zand waar veel planten met roze of paarse bloemetjes groeien

Het oerwoud: een groot wild bos, vooral in Afrika en Zuid-Amerika, waarop de mens geen impact heeft=jungle

Onderhouden: zorgen dat iets intact en proper blijft

Het poolijs: het ijs op de Zuid- en Noordpool

Het riet: een plant die in het water groeit op plaatsen waar het niet diep is

De rots: een grote, dikke steen, meestal in een gebergte

Torchis: een mix van steentjes, modder en stro

De verdieping: de étage

De woestijn: een hele warme regio met alleen maar zand omdat er geen bomen en planten kunnen groeien

De zolder: een plaats in een huis juist onder het dak

Page 87: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 3: de kaart

Zie ook Exploraction 2.O K&K4 p 17-18, K&K11 p 35-38, K&K12 p39-40

A De topografische kaart

Een kaart is een verticale en verkleinde tekening van het

landschap.

Een topografische kaart geeft het landschap weer met heel veel

landschapselementen (= Alle elementen van een landschap, wat je

ziet als je door het raam kijkt.

Bij een kaart horen:

1) …………………………………………………………………………………………………………………..

2) ……………………………………………………………………………………………………………………

3) ………………………………………………………………………………………………………………….

De tekens van een kaart

Wat vinden we terug op een topografische kaart en wat betekent

dat?

Punten : kerken, huizen, torens, gebouwen, bomen,…

Page 88: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Lijnen: autowegen, spoorwegen, rivieren, …

Vlakken: Weiden, akkers, bossen, industrieterreinen,

vliegvelden…

De legende

De betekenis van de punten, lijnen en vlakken wordt duidelijk

in een legende.

Legende = lijst met de verklaring van de symbolen of kleuren

van een kaart of een figuur

In de legende is de kleur belangrijk.

Blauw: water

Groen: bossen, boomgaarden…

Rood: wegen

Het raster

Wat is de functie van een raster?

….............................................................

..........................................…...................

Page 89: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

..............................................................

..............................................................

.............…................................................

De schaal van de kaart

Definitie schaal: aan de hand van de schaal kunnen we de

werkelijke afstanden berekenen of lezen.

Op de meeste kaarten komt de schaal op twee manieren voor:

De breukschaal: bv 1/100 1 cm op de kaart is 100 cm in

de realiteit.

De breukschaal geeft aan hoeveel keer een kaart verkleind

is ten opzichte van de werkelijkheid. Een kaart met breukschaal

1/1000 is 1000 keer verkleind.

Hoe groter de noemer van de breuk, hoe meer de werkelijkheid

verkleind is, hoe kleiner de schaal.

Hoe kleiner de noemer van de breuk, hoe minder de werkelijkheid

verkleind is, hoe groter de schaal.

De lijnschaal: Meet de afstand op de kaart, en pas die

afstand af op de lijnschaal. Je leest nu onmiddellijk de

werkelijke afstand af.

Page 90: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B De thematische kaart

Definitie van een thematische kaart

..............................................................

..............................................................

….............................................................

..............................................................

Zoek drie thematische kaarten in je atlas:

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

C De synthetische kaart

Definitie van een thematische kaart

..............................................................

..............................................................

….............................................................

..............................................................

Zoek een synthetische kaart in je atlas:

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Page 91: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

D Oefening

Kaarten worden nog verder onderverdeeld op basis van de landschapselementen die we op de kaarten kunnen zien. Zo vind je in de atlas:

Soort kaart Onderwerp Kaartnummer

Natuurkundige kaart

Bevolkingskaart

Economische kaart

Administratieve kaart

Landbouwkaart

Staatkundige kaart

Page 92: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 4: het landschap analyserenZie ook Exploraction 2.O K&K 24 p92-99

Bekijk eerst goed het schema op de volgende bladzijde!

a) Gebieden met heel veel open ruimte: LANDELIJKE LANDSCHAPPEN.

1) Natuurlijke landschappen

Natuurlijke gebieden zijn alle gebieden waar er geen

duidelijke invloed van de mens is. Deze gebieden zijn

bijvoorbeeld woestijnen, moerassen, hoge gebergten, heel

koude zones, grote bossen, verlaten gebieden,…

2) Landbouwlandschappen (zie hoofdstuk produceren).

Landbouwgebieden zijn gebieden waar de mens invloed heeft op

de vegetatie: de mens gebruikt de vegetatie. Voorbeelden

zijn: bossen (de economische functie is bosbouw), het

Bocagelandschap (de economische functie is landbouw) en het

Openfield landschap (de economische functie is landbouw).

Page 93: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b) Gebieden met heel veel bebouwde ruimte: STEDELIJKE

LANDSCHAPPEN.

Om de kenmerken te onderzoeken van stedelijke landschappen

onderzoeken we de stad Leuven en omgeving.

Page 94: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C Woordenschalijst 11

De boomgaard: een tuin met fruitbomen

Natuurkundig: alles wat met de natuur te maken heeft

De onderneming: de firma

De staat: het land

Het vliegveld: een terrein waar vliegtuigen de lucht ingaan en weer op de grond kunnen komen

De weide: een veld met gras waar de boer bv koeien laat lopen

Page 95: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Hoofdstuk 3: “ Zich verplaatsen in de stad”

A Vaardigheidsoefeningen

Je hebt nu geleerd over wonen vroeger en nu. In de het derde hoofdstuk zullen we praten over hoe de mensen zich vroeger en nu verplaatsten in de stad. Om een evolutie in de tijd goed te visualiseren gebruiken we een tijdslijn. Lees eerst aandachtig de vaardigheidsfiche op het einde van het hoofdstuk en maak dan de volgende opdrachten.

Opdracht 1:

1 Plaats bij elke periode de juiste datum

2 Elke periode start en stopt met een belangrijk evenement. Plaats de evenementen bij de juiste foto of tekening.

PeriodenGrieken en Romeinen – Eigen Tijd- Prehistorie – Middeleeuwen – Klassieke Oudheid - De Nieuwste Tijd- De Nieuwe Tijd

Datums 3000 v Chr. - 800 v Chr – 476 – 1492 – 1789 – 1945Evenementen

Ontstaan van het schrijvenGeboorte van Jezus Christus Christoffel Columbus ontdekt Amerika Einde Tweede WereldoorlogFranse Revolutie Einde Duistere eeuwen voor GriekenlandVal van het West Romeinse Rijk

Page 96: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

……………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Page 97: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

…………………………………………………………………………………………………………………………

........................................................

………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 98: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2: maak op de volgende bladzijde nu een tijdslijn met de datums en evenementen van opdracht 1

Ta ak: bekijk onderstaande illustraties van verschillende voertuigen doorheen de tijd. Maak daarna een tijdslijn en zet de verschillende vervoersmiddelen met de datum op de juiste plaats.

Tweewielige fiets, 1870 Stoomwagen, 1771

Tram, 1873 Stoomtrein, 1804

Page 99: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Dieselmotorschip, 1906

Elektrische trein, 1935Klipper, 1812

Vlot, 3000 v. Chr.

Paard en kar, 3000 v. Chr.

Page 100: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Benzinewagen, 1894

Page 101: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2: tijdslijn

Page 102: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B Zich verplaatsen in de stad: Brussel

Jullie hebben nu geleerd over de evolutie en ontwikkeling van de vervoersmiddelen in de tijd. Om nu te begrijpen hoe de mensen zich verplaatsten in de stad bestuderen we eerst hoe Brussel is beginnen te bestaan en hoe die stad is geëvolueerd.

B1 Het ontstaan van Brussel

Lees eerst aandachtig de tekst hieronder. Bekijk daarna de moeilijke woorden in de woordenlijst hieronder. Beantwoord vervolgens de vragen. Volgens de sommige bronnen zou de bisschop Sint-Gorik rond 580 een kapel gebouwd hebben op een eiland in de Zenne. Op 11 maart 706 zou Vindicianus, de bisschop van Kamerrijk een bezoek hebben gebracht aan ' Bruocsella ' (= woonplaats in het moeras). Meer zekerheid is er over de stichting van een 'castrum' ( = versterkte burcht) in de buurt van het recente Sint- Goriksplein. Karel van Neder-Lotharingen, die hertog van West – Frankenland was geweest, liet in 977 ( of 979? ) een versterkte burcht bouwen in het moerassige gebied van de Zennevallei. Van hieruit controleerde hij militair en administratief de omgeving.Waarschijnlijk was de vallei van de Zenne in Brussel al bewoond voor de burcht werd gebouwd. Een eerste woonkern zou zich ontwikkeld hebben op een kruispunt van handelswegen. Enerzijds was er de handelsweg van Brugge naar Keulen en anderzijds was er de rivier de Zenne die vanaf de Brusselse kuip naar het Noorden toe bevaarbaar was. Beide wegen kruisten elkaar in de buurt van de Visverkopersstraat.Hier zouden een aanlegsteiger en een omslagbrug geweest zijn. Het tracé van de handelsweg Brugge- Keulen ging langs de huidige Vlaamse steenweg,over de Kiekenmarkt, de Grasmarkt, de Bergstraat en de Treurenberg verder naar Leuven en Keulen.

a) Woordenschatlijst 12

Bevaarbaar: als je er met een boot/schip op kan gaan is een rivier bevaarbaar

Enerzijds….anderzijds: aan de ene kant, aan de andere kant

De handelsweg: een belangrijke weg met in de eerste plaats een commerciële functie

Huidig: recent

De stichting: de oprichting, de creatie

De woonkern: de centrale plaats waar mensen wonen

Page 103: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b)Vragen

1 Verklaar de oorsprong van de naam van de stad Brussel

....................................................................

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

2 Wat is de eerste stap ( die men met zekerheid weet) in de geschiedenis van Brussel?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

3 Welke 2 opvallende elementen hebben bijgedragen tot het ontstaan van Brussel?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 104: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B2 De uitbreiding van Brussel

Lees eerst opnieuw aandachtig de tekst, lees de moeilijke woorden in de woordenlijst er onder en beantwoord dan de vragen.

Op het deel van de Zenne waarop je kon varen, ten noorden van het castrum, kwam er in de 11e eeuw een haven. Om de handelswaren te verkopen, ontstaat er op het oostelijke deel van de Zennevallei een markt, de 'Nedermerckt' ( op de plaats van de Grote Markt nu is). Brussel was op dat moment een grote en rijke stad geworden. Deze stad moest verdedigd worden tegen de mogelijke aanvallen van vijanden. Daarom werd in de 12e eeuw de eerste omwalling gebouwd, een muur van ongeveer 10 meter hoog en meer dan 4 km lang. In het begin was de muur gebouwd in aarde met daarrond een omheining in hout. Later werden aarde en hout vervangen door muren van steen. Op 7 plaatsen in de muur stonden poorten om de stad binnen en buiten te kunnen, en torens om de vijanden snel te kunnen zien aankomen. Economische en andere activiteiten die water nodig hadden werden gedaan in de lage stadsdelen, dicht bij het water.

De hoge stadsdelen, dus ver van het water kregen administratieve en residentiële functies. Zo zijn de sociale verschillen in de stad begonnen. Kort na de eerste muur evolueerde Brussel snel.

Tijdens de 14e eeuw kende Brussel een grote expansie als centrum van de lakennijverheid en ook als belangrijkste residentiestad van dehertogen van Brabant. De stad werd aantrekkelijk voor de mensen, zodat er steeds meer mensen in Brussel kwamen wonen. Binnen de eerste muur was er snel niet meer genoeg plaats, dus de mensen gingen buiten de stad wonen. Er was dus een tweede muur nodig. Die werd gemaakt in de 14e eeuw en was 8 km lang met ook weer stadspoorten. Daar rond werden diepe grachten gegraven. In de 18e eeuw werden die muur vernield en de grachten gedicht. In de plaats daar van kwamen de grote boulevards van de Brusselse kleine ring ( het pentagon = de vijfhoek). Van de 7 versterkte poorten bestaat alleen nog de Hallepoort.

Page 105: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

a) Woordenschatlijst 13

Het handelswaar: de producten die gekocht en verkocht worden

Het laken: een groet doek van stof

De omheining: een constructie van houten palen rond een tuin, dorp enz

De omwalling: de muur rond een stad

b)Vragen

1 Uit welke eeuw dateert de eerste muur?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

2 Wat was de functie van die muur?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3 Hoeveel poorten had de eerste muur?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

4 Wat was de functie van die poorten?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 106: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5 Waarom werd er een tweede muur gebouwd?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

6 Uit welke eeuw dateert die tweede muur?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

7 Hoeveel poorten telde de tweede muur?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

8 Hoe lang was die? Kan je ze vergelijken met de eerste muur?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Page 107: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B 3 Lokalisatie van het ontstaan en uitbreiding van Brussel op kaart

a) Observeer de waarschijnlijke situatie van Brussel rond het jaar 1000

a Kleur het castrum geel en de handelsweg rood b Geef de betekenis van castrum

….............................................................

.............................................. c Welk element is de grens van het castrum?

….............................................................

..............................................................

Page 108: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b) Kleur de volgende elementen op het kaartje hieronder a Het castrum geel b De commerciële handelsweg rood c De Zenne blauw d De omwalling groen e De Grote Markt bruin

Page 109: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

c) Kleur op onderstaande kaart de eerste omwalling groen en de tweede rood

Page 110: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

d) Duid nu op een kaart van het huidige Brussel aan waarmee de eerste en de tweede omwalling vandaag overeenkomen

Page 111: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

C Zich verplaatsen in Brussel: terug in de tijd!

Lees aandachtig de volgende documenten. Zoek de moeilijke woorden in de woordenlijst er onder. Selecteer daarna de belangrijkste informatie uit de teksten om de tijdsband over vervoersmiddelen onder de documenten compleet te maken.

Doc1 Zich verplaatsen in Brussel tijdens de vroege Middeleeuwen

De Brusselaars die in de jaren rond 900 aan de Zenne woonden, zouden verbaasd zijn als ze meerdan duizend jaar later zouden terugkeren naar die zelfde plaats. In hun tijd kon men eigenlijk niet van verkeer spreken, er waren zelfs geen straten. Toen hertog Karel van Neder-Lotharingen rond 979 op één van de eilanden in de moerassige Zennevallei een burcht liet bouwen, was er maar één echt belangrijke weg. Die vertrok vanuit Brugge en eindigde in Keulen.Vanaf 1100 nam, door de groei van de stad, ook de bevoorrading toe, wat als gevolg had dat er ook meer verkeer was. Maar echte wegen waren er nog altijd niet: feitelijk waren het paden waar het struikgewas vertrappeld werd door de voeten van de reizigers en door de paarden. Ook waren die wegen gevaarlijk; rovers wilden stelen van de reizigers die voorbijkwamen. De graven van Leuven en de eerste hertogen van Brabant wilden die wegen veiliger maken.Dat deden ze door de rovers met geweld proberen te bekeren tot het christelijke geloof....en ze deden dat met succes. Het gevolg was dat in de buurt van Brussel heel veel kloosters werden gebouwd en dat de eerste monniken eigenlijk de rovers waren waarvan de reizigers zo bang waren! Vanaf het moment dat de wegen veiliger werden gingen meer mensen gebruik maken van de handelsweg Brugge-Keulen. Handelaars waren mensen die steeds meer reisden om geld te verdienen. Zij zaten hoog op de berg producten waarmee ze hun krakende karren hadden volgestopt; comfortabel was dat zeker niet! Koningen en edellieden reisden iets comfortabeler: hun karren waren van betere kwaliteit en als ze met te weinig karren vertrokken eisten ze in de abdij het dichtstbij er meer!

Wanneer een hertog reisde, kwam een hele karavaan in beweging, waarbij ook meubels en wandtapijten van de heer mee verhuisden. De gewone Brusselaar kon zich zo een luxe niet permitteren. Wie geen paard en kar had, en dat was in de Middeleeuwen een hele grote meerderheid van de bevolking, moest te voet gaan. Een voorbeeld van mensen die te voet gingen waren de pelgrims: zij

Page 112: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

gingen vaak in groep te voet naar een bedevaartplaats zoals Santiago de Compostela in Spanje. Een Brusselaar die iets fout had gedaan, werd vaak veroordeeld tot een boetebedevaart. Het reizen over land bleef voor de meeste mensen tijdens de Middeleeuwen moeilijk. Reizen over water was, zeker als er ook producten moesten vervoerd worden, gemakkelijker. Ook was er minder gevaar om bestolen te worden. Daarom wilden de meeste mensen over water naar hun bestemming gaan. Het is dus geen toeval dat de Brusselaars bij de oevers van de Zenne zijn beginnen te wonen. De rivier kwam vanuit Halle, stroomde dwars door het stadscentrum en verliet Brussel via Laken. In het centrum voeren de schepen onder een brug waarin een opening was. De karren, zwaar geladen met graan uit de omgeving van Brussel, reden over de brug, tot vlak bij dit luik. Ze maakten het luik in de brug open en langs daar gleed het graan soepel de laadruimte van het schip binnen. Van daar voeren ze via de Rijn met hun goederen naar Keulen. Het was moeilijk varen op de Zenne, ze was heel kronkelig. Bovendien varieerde haar debiet sterk. Bij hevige regenval trad de rivier buiten haar oevers, maar tijdens de zonnige zomermaanden stond de rivier op sommige plaatsen praktisch droog, waardoor men er helemaal niet op kon varen. Deze problemen irriteerden steeds meer Brusselaars. Al in 1434 probeerden zij de rivier te kanaliseren door de scherpste bochten recht te trekken. Dat lukte echter niet. Maar er waren ook politieke problemen. Hertog Jan II van Brabant verleende aan de inwoners van Mechelen het recht gegeven om tol te heffen op goederen die vanuit Antwerpen naar Brussel werden vervoerd. Dit veroorzaakte een jarenlange ruzie tussen de twee steden. De Brusselaars waren nog het meest boos over de belemmering van de aanvoer van verse goederen zoals zeevis.

Doc 2 Zich verplaatsen in Brussel in de Nieuwe Tijd

Pas in de 17 ͤ eeuw begon men met het aanleggen van kasseien op de verbindingswegen tussen de verschillende steden. Dit was in de eerste plaats het geval bij belangrijke handelswegen die Brussel doorkruisten. De

Page 113: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Steenweg liep van de Schaarbeeksepoort naar de Vlaamsepoort. Hij was een deel van de route die Keulen met Brugge verbond. Daarnaast was er de Hoogstraat, die de stad doorkruiste van Hallepoort tot aan de Schaarbeeksepoort. Ten slotte was er ook nog de `hertogelijke ` weg die van de vesting van de hertog op de Coudenberg afdaalde naar de benedenstad. De weg liep verder in zuidoostelijke richting naar Waals- Brabant en naar Namen. Ondanks het plaveien van die wegen bleven de kooplui de voorkeur geven aan de waterwegen. De handelswegen over land werden in de 18 ͤ eeuw belangrijker. Omdat het hertogdom Brabant vlak was, kon men daar gemakkelijk nieuwe wegen bouwen. Zo had dit hertogdom, waartoe ook de provincie Antwerpen behoorde, snel een aantal goede wegen. Vanaf 1704 vormde Brussel het knooppunt van een net van steenwegen naar Gent, Mechelen, Leuven en Bergen. Rond 1750 kwamen daar nog verbindingen bij naar Charleroi ,Namen en Luik. Door de verbetering van het wegennet werden het reizen en transporteren van goederen sneller en goedkoper. Een oplossing voor de problemen van de Zenne kwam er pas in 1477 toen de Brusselaars de toestemming kregen om een kanaal te maken. Het duurde toch nog tot 1551 wanneer men begon met het graven van een kanaal naar Willebroek. De Brusselaars konden van daaruit via de Rupel gemakkelijk Antwerpen bereiken. In 1561 was het kanaal af. Het gebruik ervan betekende ook een commercieel succesvolle periode voor Brussel. Die stad kreeg nu immers een vlotte verbinding met Antwerpen en vandaar ook met de zee en dus de hele Europese handelsstromen. In de 17e en 18e eeuw veranderde ook het gezicht van de stad. Ze werd groots en grandioos: de stad kreeg een geordend en symmetrisch plan, de straten werden breed en recht en leidden naar majestueuze pleinen. De paleizen nemen een centrale plaats in. Op deze manier bevestigden de prinsen van die tijd hun politieke dominantie en hun culturele verfijning. Volgens de ideeën van die tijd moest het plein “gesloten” zijn om zich te distantiëren van de oude wijken met hun vieze kronkelende steegjes en oude huisjes...

De structuur van de Middeleeuwse stad was niet meer nuttig omdat de vestingwerken en de smalle straten het verkeer van bv kanonnen onmogelijk maakten. Maar de kleine steden hadden niet de financiële middelen en ook niet de motivatie om de stedelijke structuur te veranderen.

Doc 3 Zich verplaatsen in de Nieuwste Tijd

Bekijk eerst eens de volgende videofragmenten en vertel wat je ziet!

Vanaf 1900 reden de eerste auto's over de Brusselse straten, maar alleen de heel rijke mensen konden zich zo een voertuig veroorloven. In heel België waren er in 1901 maar 400 auto's. Vanaf 1902 werden auto's niet meer aangedreven door stoom maar door benzine en in 1913 waren er al 12000. Die eerste auto's oefenden ook een enorme aantrekkingskracht uit op het grote publiek; voor de gewone mens hadden die wagens iets magisch en onbereikbaars. Vanaf het moment dat er meer en meer auto's waren werden er ook initiatieven genomen om de kwaliteit van het wegennet te verbeteren. Men was er immers van overtuigd dat het wegverkeer niet bestand zou zijn tegen de concurrentie van het treinverkeer en dat meer en sneller verkeer onmogelijk was op de hobbelige kasseistenen. Er werd dan ook het idee gelanceerd om van nu af aan de wegen in “ Mac Adam” aan te leggen. Tot op het einde van de 19 ͤ eeuw verschilde de verkeersregels ook vaak van gemeente tot gemeente.

Page 114: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Dat zorgde natuurlijk voor heel wat verwarring. In het begin van de 20 ͤ eeuw werden die verkeersregels dan voor het hele land gereglementeerd....oef! Ver voor de komst van de trein en de auto sprak het reizen door de lucht tot de verbeelding. Het volk hoorde er al eens over spreken, maar zolang ze het niet met eigen ogen hadden gezien, leek dit voor de mens niet mogelijk. Groot was dan ook de opwinding na de uitvinding van de luchtballon door de Franse broers Jean en Jacques Montgolfier in de tweede helft van de 18 ͤ eeuw. ….....De evolutie van reizen door de lucht ging snel en in 1920 werd in Brussel Sabena opgericht, één van de pioniers op het vlak van de burgerluchtvaart.

Vanaf dat zelfde jaar werd er regelmatig tussen Brussel en Londen en Brussel en Parijs gevlogen. Maar alleen bij mooi weer durfden de vliegtuigen het Kanaal richting Londen oversteken en tijdens de winter werd er niet gevlogen. Een biljet kostte 150 frank!....Alleen de rijken konden zich dit dus permitteren! Na de tweede wereldoorlog (1940-1945) vloog het eerste vliegtuig van Sabena de Atlantische Oceaan over. In 1956 werden de eerste vliegtuigen aangedreven door straalmotoren het luchtruim ingestuurd!

1) Woordenschatlijst 14

Aandrijven: iets de kracht geven om te functioneren. Bv benzine drijft de automotor aan.

Aangedreven zijn door: als een machine van iets de kracht krijgt om te functioneren is het daardoor aangedreven. Bv een auto is aangedreven door benzine

Het aanleggen van: het installeren van een weg

Afdalen: naar beneden gaan

Bekeren: zorgen dat iemand hetzelfde geloof krijgt als jij. Bv de kruisvaarders probeerden iedereen tot de christelijke godsdienst te bekeren

De belemmering: iets dat er voor zorgt dat iemand niet verder kan gaan/ werken

Page 115: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Bestand zijn tegen/ niet bestand zijn tegen: ergens tegen kunnen, immuun tegen iets zijn, resistent tegen iets zijn.

De bestemming: de plaats waar je naar toe gaat. Bv we zitten op het vliegtuig met bestemming New York

De bevoorrading: zorgen dat op een specifieke plaats alles is wat er nodig is.

Het debiet: het aantal m3 water dat per seconde aan een specifiek punt voorbij komt

Doorkruisen: in verschillende richtingen door een gebied reizen

Het graan: specifieke planten zoals tarwe of rogge waarvan je bv. brood kunt maken

Het hertogdom: het domein, een regio waar de hertog de baas is

De kasseisteen: ronde stenen die vaak gebruikt werden om wegen of plaatsen te plaveien bv grote markten werden dikwijls gemaakt van kasseistenen

Het knooppunt: een punt waar verschillende wegen samenkomen

Kraken: het geluid maken van iets hards dat breekt bv een trap of ijs waar je op loopt

Kronkelig: niet recht, met veel bochten

Het luik: een kleine deur in een muur of plafond. Een plank voor een raam om een huis/ kamer te beschermen tegen het weer

Het meubelstuk: een kast, een tafel, stoel die in jouw huis staat

De monnik: een religieuze man die in een klooster leeft

De oever: een stuk land aan de rand van een rivier of een meer

Het pad: een smalle weg, meestal niet voor auto’s

De pelgrim: iemand die, meestal te voet, een reis maakt naar een heilige plaats

De regenval: regen die uit de lucht komt

De rover: een persoon, een crimineel die met agressie iets steelt van een iemand

Stelen: zonder toestemming (permissie) iets wegnemen van iemand

Page 116: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Het struikgewas: een verzameling(collectie)van lage planten en bomen op de grond

De toestemming: de permissie

De tol: een systeem waarbij je geld moet betalen om een weg te mogen gebruiken

Tol heffen: geld vragen aan iemand en in ruil daarvoor mag die persoon de weg gebruiken

Verbaasd zijn: als er iets gebeurt of iemand doet/ zegt iets waar je niet aan hebt gedacht ben je verbaasd

Vertrappelen: hard op iets/ iemand stappen zodat dat kapot/ die persoon geblesseerd of dood is

Het wandtapijt: groot tapijt aan de muur

Page 117: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

2) Tijdsband

Page 118: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Uitdaging 4:”Een Ronde van Vlaanderen”

Lees aandachtig de tekst hieronder en probeer hem te begrijpen

100 jaar Ronde van Vlaanderen: Onze Man reed het parcours van 1913humo-archief Dinsdag 26 maart 2013 - 05u59, door (tp)Op zondag 25 mei 1913, om kwart over zes 's ochtends, werd in Gent de allereerste editie van de Ronde van Vlaanderen op gang geschoten. Honderd jaar later is de Ronde uitgegroeid tot een haast religieuze celebratie van Vlaanderen en van de wielersport.

© Jelle VermeerschOnze Man hulde zich in fluorescent water- en windwerend neopreen, en legde het parcours van de allereerste editie opnieuw af. De missie: een portret van het Vlaanderen van toen, nu en straks, op het ritme van de forse pedaalslag van de ware flandrien.'Vlaanderen was een knoop van achterlijkheid, armoede en ongeletterheid'Toen: dat is dus 1913, het laatste jaar - luidens een hardnekkig cliché onder historici - van de negentiende eeuw. Geschiedenisboeken wijden slechts dunne hoofdstukken aan 1913, maar in de feiten was het één lange aaneenschakeling van

Page 119: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

belangwekkende gebeurtenissen. Een greep: in 1913 wordt het werkzame bestanddeel van xtc gepatenteerd, opent mama Albrecht in het Duitse Essen-Schonnebeck het prototype van de Aldi-winkel, en probeert de weinig getalenteerde kunstschilder Adolf Hitler in Wenen vruchteloos zijn aquarellen aan de man te brengen.En in België, vatten dat jaar 37 'kloeke kerels' voor de eerste keer de Ronde van Vlaanderen aan, na de fameuze woorden: 'Heeren, vertrekt!'

Of Karel Van Wijnendaele, hoofdredacteur van de organiserende krant Sportwereld, die retorisch galmende woorden écht heeft uitgesproken, valt niet te verifiëren, maar ze behoren intussen wel tot de canon van de sportverslaggeving, omhoog gewerveld in het zog van de gemystificeerde Ronde.Helemaal zoals Karel Van Wijnendaele het wilde: die flamingante intellectueel betrachtte met de koers niets minder dan de ontvoogding van zijn geliefde Vlaamsche volk, toen nog verstrikt in - citaat van een historicus - een knoop van achterlijkheid, armoede en ongeletterdheid.België was vanaf het begin van de twintigste eeuw wel uitgegroeid tot de vijfde economie ter wereld - het bnp was in 1913 met 220 procent gestegen ten opzichte van de helft van de vorige eeuw -, maar de industriële bedrijvigheid concentreerde zich hoofdzakelijk in Wallonië. Vlaanderen bleef achter, op Gent na.Het mag dan ook niet verwonderen dat uitgerekend Gent tijdens de eerste Ronde dienstdoet als start- en aankomstplaats van het parcours. Dat heeft de vorm van een kaduke cirkel en loopt langs de buitengrenzen van de provincies Oost- en West-Vlaanderen, met bovenaan een inkeping tot diep in het West-Vlaamse hartland.Syfilis en socialismeMaandag, 9 uur. De Rooigemlaan, een drukke verkeersader in het grauwe noordoosten van Gent. Hier hadden de organisatoren in 1913 een witte startlijn gekalkt. Ook mijn omzwerving zal er aanvatten, maar eerst heb ik er een afspraak met Erik Thoen, professor rurale geschiedenis en historische geografie aan de Universiteit Gent, en Ruben Mantels, verbonden aan het Instituut voor Publieksgeschiedenis van de UGent.Zij zullen antwoord geven op mijn allereerste vraag: wat zágen de 37 renners die dag in godsnaam, hier en in de rest van Vlaanderen? We treffen elkaar in een benzinestation, met een kartonnen bekertje wrange espresso in de hand. Over het eerste grote verschil tussen 2013 en 1913 mag geen twijfel bestaan: de totale afwezigheid van cafés waar men interviews kan laten plaatsvinden.

Page 120: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

'Dat ze hier vertrokken zijn, verbaast me een beetje,' zegt Mantels. 'Waarom niet in de grandeur van de binnenstad, om de koers meer luister bij te zetten?' Gent was in 1913 een moderne stad, onbetwistbaar pronkstuk van een Vlaanderen dat razendsnel werd geïndustrialiseerd. Met de wereldtentoonstelling van dat jaar wilde de Gentse handelselite de toekomst fêteren, maar ook het roemrijke verleden in de kijker zetten.Mantels «Het historische centrum was helemaal gerenoveerd, terwijl de Rooigemlaan een functionele verbindingsweg was, aangelegd op vraag van de grote textielfabrieken.

Dat was wellicht het eerste wat de renners zagen: mastodonten van fabrieken, met daartussen armtierige arbeiderswijken en beluiken. Het was een chaotisch geheel, ongeordend.»Ik staar naar buiten en monster het weinig idyllische schouwspel dat zich anno 2013 op de Rooigemlaan afspeelt: auto's zoeven met ontstoken koplampen over de betonnen baanvakken, tegen een achtergrond van oninteressante bebouwing.Erik Thoen: 'De Gentse burgerij was indertijd uitgesproken franskiljons, de stad werd zelfs beschouwd als de noordelijkste post van de francité. Het moet de renners - veelal eenvoudige jongens van op het Vlaamse platteland - zeker opgevallen zijn dat alle pancartes en opschriften op winkels en fabrieken in het Frans waren.'Mantels: 'Misschien was Van Wijnendaele wel te flamingant naar de zin van de burgerij, met burgemeester Emile Braun op kop, en hebben ze hem verplicht om naar de Rooigemlaan uit te wijken?'Terwijl het lichtjes begint te sneeuwen, haal ik een kaart boven waarop ik het parcours heb uitgetekend. Een reconstructie op basis van een summiere routebeschrijving uit Sportwereld, in feite niet meer dan een reeks steden en enkele straatnamen. Ik heb het fijnvertakte wegennet genegeerd en gekozen voor de grote verbindingswegen tussen de steden.Een veilige gok, aldus Thoen: 'Dat zijn ook de weinige verharde en goed berijdbare wegen die er in 1913 lagen. Meer nog: ze lagen er al in de jaren 1700, de Oostenrijkers hebben die kaarsrechte tracés tussen de steden getrokken.'Wat de renners in 1913 wellicht niet zagen, is de manifeste lelijkheid die zich straks voor mijn ogen zal ontrollen. Bestaat er een fenomeen dat het aanzicht van het Vlaanderen van 2013 beter typeert dan de lintbebouwing?Thoen: 'Van echte lintbebouwing was in 1913 nog geen sprake, maar de kiem was toen zeer zeker gelegd.' Dat België tot de laatste morzel grond is volgebouwd, heeft te maken met het failliet van de boerenmaatschappij, legt hij uit: na de aardappelcrises van de negentiende eeuw konden de keuterboeren het hoofd nog moeilijk boven water houden en wilden velen naar de stad uitwijken.

Page 121: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Verschenen in:HUMO van dinsdag 26 maart 2013

D Het ontstaan en evolutie van openbaar vervoer in België

Opdracht 3: bekijk volgend videofragment “Openbaar vervoer” en vat het samen.

D.1 Het begin van de tramlijnen

In het begin van de tweede helft van de 19\ eeuw was er een enorme groei van de nijverheid en handel in België. Om aan de groeiende nood aan vervoer te voldoen, breidde men het spoorwegnet, waarvan de aanleg in 1834 begon, uit. Maar vanaf 1873 was er in België een economische crisis. Wat waren de oorzaken van die crisis?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Om die problemen op te lossen, wilde men een tweede aanvullend spoornet bouwen. Dit nieuwe net moest de grote steden op een snelle manier verbinden met de dorpen in de omgeving. Op die manier verbeterde de bevoorrading van de grote steden en zouden de boeren uit de dorpen meer landbouwproducten kunnen verkopen. Dit betekende ook het begin van de stadstramlijnen in Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent, Luik en Verviers.

Links zie je een foto van de stoomtrams, rechts één van een elektrische tram

Page 122: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De trams werden op deze lijnen voornamelijk aangedreven door stoom, maar er waren ook enkele tramlijnen waarop de trams tot aan het begin van de 20\ eeuw werden voortgetrokken door paarden. Maar het gebruik van stoom als aandrijfkracht zorgde in de steden voor problemen.Welke waren dat?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Daarom onderzocht men al snel om de trams aangedreven op stoom te vervangen door elektrische trams. De eerste proeven daarmee werden in Brussel uitgevoerd. Dat elektrische tramnet groeide heel snel en wordt vandaag nog steeds gebruikt.

D.2 En daar is de bus

Tijdens de eerste wereldoorlog werden heel veel tramlijnen vernietigd. Daarom kon er na WOI maar een klein percentage opnieuw gebruikt worden. Vanaf 1918 kende de “automobiel” een snelle opkomst en dat betekende dat de tramlijnen forse concurrentie kregen van private busondernemingen .Om de positie van de NMVB ( Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen ) te beschermen gaf de Belgische regering de toestemming aan dit bedrijf om buslijnen uit te baten. Op die manier werd het een busmaatschappij die door iedereen kon gebruikt worden. Die bussen hadden een aantal voordelen. Welke?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 123: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Nu is de bus een transportmiddel dat iedereen wel eens gebruikt.

E Het stedelijke wegennet

We weten nu dat in de Middeleeuwen de straten smal en kronkelig waren. Echt goed gemaakte wegen om personen en producten te vervoeren waren er nog niet. Dat veranderde door de tijd natuurlijk…Nu hebben we verschillende soorten wegen.

Opdracht 4: Verbind de verschillende soorten wegen met de juiste definitie.

Opdracht 5: Kijk daarna aandachtig naar de illustraties en kleur de straten die je ziet rood, de lanen blauw, de steenwegen groen, de boulevards geel en de autosnelwegen paars. Zoals je kan zien veranderen die wegen ook doorheen de tijd.

1 De straat

Vb …………………………………………………………………………

2 De laan

Vb………………………………………………………………………….

3 De boulevard

Vb…………………………………………………………………………

4 De steenweg

Vb…………………………………………………………………………

5 De autosnelweg

Vb……………………………………………………………………..

A Publieke, harde weg tussen de rijen huizen in een stad of dorp

B Grote weg in de stad, vaak met rijen bomen er langs

C Lange, brede straat. Vaak met rijen bomen er langs. In het begin op de plaats van de oude stadsmuren en met aparte rijvakken.

D Belangrijke toegangsweg tot de stad, vooral voor het verkeer van voertuigen.

E Verkeersweg die alleen gebruikt wordt voor het snelle verkeer met aparte rijbanen

Page 124: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 125: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 6: Bekijk het stratenplan van de buurt van de school en van het historische centrum van Brussel en vergelijk. Wat is het grote verschil? Kan je dat ook verklaren?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 126: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Woordenschatlijst 15

Aanvullen: iets compleet maken

Aanvullend: iets dat iets anders compleet maakt is aanvullend

De nijverheid: de activiteiten waarbij iets wordt gemaakt, de industrie

Onderzoeken: via een systeem proberen te weten komen hoe iets is

De oorzaak: de reden waarom iets gebeurt

De opkomst: het aantal mensen dat verschijnt bij verkiezingen, het begin van een fenomeen/ tendens die groter wordt

De proef: een onderzoek om te kijken of iets functioneert, een experiment

De regering: een groep ministers

De rijbaan: een weg om op te rijden bv met de auto of vrachtwagen

Het rijvak: een deel van een weg waar je op kan rijden. Bv een autosnelweg heeft verschillende rijvakken

De stoom: het gas dat uit kokend water komt

Uitbaten: een hotel of een café uitbaten doe je als je ervoor zorgt dat alles er in orde is en als de klanten tevreden zijn

Uitvoeren: een opdracht in de praktijk zetten, theorie in de praktijk zetten

Voldoen aan: in orde zijn, zo zijn als je dacht dat het zou zijn

Voorttrekken: vooraan aan iets trekken zodat het beweegt

Page 127: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 7

In het kader van de lessen Wereldoriëntatie maken jullie een historische wandeling door het centrum van Brussel. Op jullie weg zullen jullie heel wat materiële bronnen ontmoeten die meer vertellen over de geschiedenis van Brussel.

De leraar zal jullie verdelen in groepjes van twee om één van de bronnen hieronder te bespreken: 1 De Sint – Gorikshallen2 Het Sint- Goriksplein3 Manneken Pis 4 De Villersmuur5 De Anneessenstoren6 Het Justitiepaleis7 Het Breughelplein8 Het Vossenplein9 De Berg van Barmhartigheid10 De Hallepoort11 De Zwarte Toren

Jullie moeten per twee documentatie over die bron zoeken ( foto’s, affiches, brochures, boeken, kaarten ) en tussen de 5 en 10 minuten over de bron praten.

Welke informatie moet je zeker geven? De afmetingen ( Hoogte, lengte, breedte) Het materiaal waarin de bron gemaakt is De architect/ de architectuurstijlBelangrijke decoratieve elementenDe geschiedenis van het plein, gebouw, monumentWaarom je bron belangrijk is voor de geschiedenis van Brussel De functie van je bron nu

Evaluatie Je zal geëvalueerd worden op 25 punten en er zal door de leraar rekening gehouden worden met de volgende criteria: De preciesheid van de informatie De grondigheid van de presentatieDe documentatie zelf en het gebruik ervanJouw houding tijdens de presentatie ( de evaluatiefiche achteraan de cursus wordt hiervoor weer gebruikt!)

Page 128: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Het taalgebruik

Vaardigheidsfiche 4: de tijdlijn

Zie ook Exploraction 2.O K&K 46 p 154-157Voor we bekijken hoe we een tijdlijn echt maken kijken we eerst naar de …

a)Jaartelling.

De Christelijke jaartelling wordt internationaal als standaard gebruikt. Deze tijdrekening geeft aan hoeveel jaren er voorbij zijn sinds de geboorte van Jezus. Het eerste jaar na de geboorte wordt aangeduid als jaar 1. Het jaar voor de geboorte van Jezus wordt aangeduid als het jaar -1. Je zult dus nooit op een tijdlijn het jaar 0 zien staan.Wat betekent v.C.? Wat betekent ca.?

Een eeuw is een periode van jaar. Een nieuwe eeuw begint bij het einde van een jaartal dat eindigt op 00. De 21 ste eeuw loopt dus van 2001 tot 2100.

We gaan hier enkele oefeningen op maken. Vul aan in welke eeuw de volgende gebeurtenissen zijn plaatsgevonden.1945: einde van wereldoorlog 2 1829: uitvinden van de stoomlocomotief 1999: invoering van de euro Ca 1100: hebban olla vogala

Korte voorstelling van de verschillende perioden in de geschiedenis

Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu?Dit is een Nederlandse zin, ook al is hij op het eerste gezicht nauwelijks meer te begrijpen. Het is dan ook zo ongeveer het vroegste Nederlands dat we kennen, zo’n duizend jaar oud. Letterlijk staat er: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij; wat wachten we nu? Het zijn waarschijnlijk twee regels uit een liefdesliedje; de oudste Nederlandstalige lovesong, zou je kunnen zeggen.

Page 129: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Oudste tijden: ( … - ca. 800 v.C.)-

Oudste tijden

-------- BIG BANG

- Dinosaurussen

- Eerste mens

- Van zwerver naar boer

- Jacht

- Werktuigen en wapens

Oudheid: (ca. 800 v.C – ca. 500 n.C.)- Grieken en de Romeinen

- Gewelddadige spelen

- Knappe bouwwerken

Middeleeuwen (ca. 500 – ca. 1500)- Burchten en steden

- Boeren, handelaars, ambachtslui

- Pest

Nieuwe Tijd: (ca.1500 – ca.1800)- Vorsten

- Ontdekkingen

- Amerika

Page 130: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Nieuwste Tijd: (ca.1800 – 1945)- Revolutie

- Wereldoorlogen

- Van kinderarbeid naar leerplicht

Eigen tijd: (1945 - …)- Welvaart

- Kloof rijk en arm

- Grote steden

- Milieu problemen

b) Hoe maak je nu een tijdslijn?

- Verzamel de belangrijkste datums en zet ze in chronologische volgorde.

- Zoek een goede titel en schrijf die bovenaan je horizontale A4-blad.

- Rond de eerste en de laatste datum op je tijdslijn af

Vb Als 476 n. Chr. je eerste datum is en 1945 is de laatste datum dan begin je jouw tijdslijn met 400 n Chr. en 2000 na Chr.

- Kijk hoeveel jaren je op jouw tijdslijn moet visualiseren

Vb. Als 400 n Chr. de begindatum van de tijdslijn is en 2000 n Chr. de einddatum moet je 1600 jaar op de tijdslijn visualiseren

- Neem een A4 blad horizontaal en trek zowel horizontaal als verticaal een marge

Vb. De lengte van een horizontaal A4- blad is 27cm. Neem dan aan beide kanten een marge van ongeveer 2cm. Zorg dat je boven en beneden ook genoeg marge hebt zodat de tijdlijn ongeveer in het midden van het blad is. Zorg wel dat je aan de onderkant van de tijdlijn meer plaats hebt dan aan de bovenkant.!De marge aan de linker- en rechterkant zijn wel afhankelijk van de gepaste lengte van de tijdlijn!

Page 131: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

- Trek de tijdlijn in potlood

- Bereken de schaal van je tijdlijnVb. Als je 1600 jaar moet visualiseren neem je een afstand die past. Hier nemen we het best 24cm. Als we die afstand nemen dan weten we dat: 24 cm = 1600 jaar6 cm = 400 jaar1,5cm = 100 jaar1cm = 66, 7 jaar

Deze schaal schrijf je onderaan het blad.

- Hoe zetten we een datum nu op de precieze plaats?

a)We doen de omgekeerde redenering.

1600 jaar = 24 cm400 jaar= 6cm 100 jaar = 1,5 cm= 15mm10 jaar= 0,15 cm = 1,5 mm1jaar = 0,15 mm

b) Dit is een heel precies en moeilijk werk en daarom werk je het best op volgende manier. Als je een tijdlijn van 400 n Chr. tot 2000 n Chr. moet maken zet je eerst referentiedatums op je tijdlijn. Vb. 400, 450, 500, 550, 600, 650, 700, 750, 800, 850, 900, 950, 1000, 1050, 1100, 1150, 1200, 1250, 1300, 1350, 1400, 1450, 1500, 1600, 1650, 1700, 1750, 1800, 1850, 1900, 1950, 2000. Als je die op de tijdlijn zet, wordt het veel gemakkelijker om de andere datums er op te zetten. Vb. 476= 400+ 76Van 400 ken je de plaats want 400 x 0,15 mm= 60mm= 6 cm van aan het begin van de tijdlijn. En: 76 x 0,15 mm = 11, 4 mm of 1, 1 cm van de datum 400 af. Zo doe je dat ook voor alle andere datums!

- Zet alle datums nu op de precieze plaats en in chronologische volgorde op de tijdlijn en werk van onder naar boven.

-Trek rond alle datums een kader en doe dit zo dat ze allemaal

Page 132: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

duidelijk en ordelijk zichtbaar zijn!

- Zet de tijdlijn in het net door over het potlood ze in fijne zwarte inkt te tekenen.

Opdracht 8: “Presentatie historische periode”

Zoals jullie hierboven hebben gelezen hebben zijn er in de geschiedenis vijf grote historische periodes. Per groep van vier leerlingen presenteren jullie nu een historische periode.

a)Jullie praten over : - De eetgewoonten- De kledij- Werk- De verhouding man-vrouw- De hiërarchie in de samenleving- De woning

b)De duur: 10 minuten per groep. Iedereen presenteert een stukje

c)De voorbereiding: Jullie geven per groep een schriftelijke voorbereiding af die voldoet aan de volgende criteria: - Jullie gebruiken bronnen en vermelden die op het einde van het schriftelijke werk. Er moeten drie geprinte bronnen geraadpleegd zijn en twee websites. Onder elk stukje wordt de naam vermeld van de leerling die dit geschreven heeft!

d)Schrijven: Het werk wordt verzorgd afgegeven en let op de taal en spelling. Zorg dat je de woordenschat die jullie geleerd hebben ook tijdens de presentatie gebruiken!

e)Presentatie: let op de tips die jullie achteraan in de cursus terugvinden!

f)Evaluatie: de criteria voor de mondelinge presentatie vinden jullie terug in de tips achteraan in de cursus en op de evaluatiefiches. Iedereen evalueert elke groep en doet op een positieve en constructieve manier! De puntenverdeling zien jullie op de fiche op de volgende bladzijde.

Page 133: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Evaluatie presentatie historische periode

Historische periode:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Naam:

Klas:

Inhoud: /15

Bronnen: /10

Taal: /5

Lay-out: /5

Page 134: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Totaal: /35

Vaardigheidsfiche 5 : Romeinse cijfers Zie ook Exploraction 2.O K&K 44 p152-153

Romeinse cijfers worden samengesteld uit de volgende letters als basissymbolen:

basissymbolen

letter I V X L CD of IƆ

M of CIƆ

V•M of IↃↃ

X•M of CCIↃↃ

L•M of IↃↃↃ

getal 1 5 10 50 100 500 1000 5000 10 000 50 000

Er is geen symbool voor het getal 0

De letters V, L en D komen van X, C en M door ze in twee delen door te snijden. De bovenhelft van een X is een V, de onderhelft van een C is een L en de rechterhelft van M is een D.

! De positie van een cijfer speelt een belangrijke rol voor de getalswaarde. Staat een cijfer met een lagere waarde vóór dat met een grotere waarde, dan betekent het dat de lagere waarde van de hogere waarde wordt afgetrokken. Daarom is bijvoorbeeld IV dus 4

Dat heeft tot gevolg dat er voor sommige getallen meer dan een mogelijkheid is. In de Middeleeuwen zijn echter enkele restricties ontstaan:

Schrijf niet vier of meer keren hetzelfde teken. 40 is dus niet XXXX maar XL.

Trek hoogstens één teken van een ander teken af. 80 is dus niet XXC maar LXXX.

Page 135: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Trek een teken uitsluitend af van een teken waarvan de waarde 5 of 10 keer zo groot is. 1999 is dus niet MIM (1000 + (1000-1)), maar MCMXCIX: 1000 + (1000-100) + (100-10) + (10-1).

De Romeinen hadden deze restricties niet. Zo werd 8 bijvoorbeeld wel geschreven als IIX en niet als VIII.

Vanaf 5000 kwamen er nog meer veranderingen. Naast optelling wordt er ook vermenigvuldigd. Zo is V•M vijfduizend (5 x 1000). Daarachter komt een spatie en de rest van het getal. Het getal 5555 wordt als volgt weergegeven: V•M DLV.

Een alternatief voor grote getallen is de schrijfwijze met een horizontale streep (in het Latijn Vinculum of Titulus genoemd) boven de letters: deze duidt dan een vermenigvuldiging met 1000 aan:

V voor 5000 X voor 10 000 L voor 50 000 C voor 100 000 D voor 500 000 M voor 1 000 000

Voor nog grotere getallen kan eventueel nog een tweede lijn geplaatst worden. Dan wordt 10 miljoen geschreven als X . Deze methode werd echter niet door de Romeinen gebruikt, maar kwam pas veel later.

! Deze methode met een horizontale streep boven de letters mag niet verward worden met de methode om Romeinse letters van Romeinse cijfers te onderscheiden. Op plaatsen waar dit niet meteen duidelijk was werden de "gewone" Romeinse cijfers ook wel eens van een horizontale streep voorzien om duidelijk te maken dat ze gelezen moesten worden als cijfers, niet als letters.

horloge met Romeinse cijfers

Page 136: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 9: Maak de oefeningen op de Romeinse cijfers die

je hier onder ziet.

Page 137: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 6: Het stratenpatroon van een stad bepalenZie ook Exploraction 2.0 K&k 27 p 106-107

Page 138: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Woordenschatlijst 16

Aanduiden: duidelijk maken, tonen

De geboorte: het moment dat het kind of dier uit de moeder komt

Het geweld: de agressie, de kracht waarmee je mensen pijn doet

Gewelddadig: mensen die geweld gebruiken zijn gewelddadig

De jaartelling: een systeem waarbij men de tijd rekent in jaren. In de meeste jaartellingen bestaat een jaar dan uit twaalf maanden

De kinderarbeid: als kinderen moeten werken in fabrieken of ergens anders in plaats van naar school te gaan spreekt men van kinderarbeid

Knap: mooi, goed, intelligent

De leerplicht: de verplichting dat je moet leren bv van 6 tot 18 jaar

De tijdrekening: een telsysteem om te kunnen werken met constante evenementen

Het wapen: een voorwerp, bv een geweer of een mes, waarmee je mensen aanvalt

De zwerver: iemand die geen huis heeft en op straat leeft

Page 139: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Hoofdstuk 4: “Consumeren in verschillende stedelijke milieus “

In het vorige hoofdstuk hadden we het over wonen en zich verplaatsen. Nu gaan we eens kijken naar hoe onze manier van consumeren geëvolueerd is en of onze consumptiepatronen verschillen als we op een andere plaats wonen. We beginnen met te bestuderen hoe de mensen tijdens de Middeleeuwen consumeerden.

A De Middeleeuwen ( 476- 1453)

De Middeleeuwen is een belangrijke en lange periode. Daarom gaan we deze periode eens wat meer analyseren.

A1 De Middeleeuwse maatschappij: hiërarchie

Zie ook Exploraction 2.0 K&k 36, p 127-129

In de Middeleeuwen was het leven niet zoals nu. Nu is iedereen gelijk. In de Middeleeuwen waren er verschillende klassen. De klassen zijn voorgesteld in de vorm van een piramide. Dit heet de standenmaatschappij. Er waren 5 klassen of standen.

Opdracht 1:Schrijf het nummer op de juiste plaats in de piramide

1 koning

2 lijfeigenen ( slaven)

3 adel

4 boeren

5 handelaars en ambachten

Page 140: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Wie is wie? Wat zijn hun rechten en plichten?

Elke groep heeft rechten en / of plichten.

Een recht = iets mogen doen en hebben

bv : Unicef vecht voor de rechten van de mensen.

Een plicht = iets dat je moet doen

bv : de plicht van elk kind is : naar school gaan

bv : de plicht van elke ouder is : eten en drinken geven aan zijn kind.

In de Middeleeuwen waren er mensen met alleen rechten of alleen plichten. Er waren ook mensen met rechten en plichten. Wie had alleen maar rechten? Wie had alleen maar plichten? Dat gaan we eens bekijken in de volgende oefening.

Opdracht 2: Er zijn definities van elke groep. Plaats de juiste term ( naam groep) bij de definitie. Omcirkel dan het woordje recht en/ of plicht.

1 Ze waren niet vrij

rechten plichten

= ………….........

2 Ze verkochten kleren, eten en andere producten of ze maakten dingen met hun handen.

= ……………………….

rechten plichten

Page 141: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

3 Ze leefden en werkten op het platteland. Ze waren arm. Ze moesten een deel van hun oogst ( granen, planten en groenten) aan de koning en adel geven.

= ………………………………………………………

rechten plichten

4 Hij dacht dat God hem gekozen had. De ridders beschermden hem en de slaven werkten voor hem op het platteland.

= ……………………………………….

rechten plichten

5 Ze waren rijk en hadden veel grond, veel personeel en ze woonden vaak in een kasteel. Ze moesten vechten tijdens de oorlog. Ze moesten de koning beschermen.

= ……………………………………..

rechten plichten

Opdracht 3 : Schrijf de juiste naam van elke groep onder de tekening.De adel- de ridder- de koning – de lijfeigenen- de boeren- de handelaars- de ambachten

…………………………………………………… ……………………………………………………………………

Page 142: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

.......................... ………………………………………………………

……………………………………………………………… ………………………………………………..

………………………………………………

Page 143: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Uitdaging 5:”De standenmaatschappij”

Lees aandachtig de tekst hieronder en probeer hem te begrijpen.

Page 144: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 145: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

A2 Het dagelijkse leven van boeren

Kledij: de kledij moest praktisch en warm zijn. Ze droegen altijd dezelfde kleren. Mooi zijn was niet belangrijk.

Voeding: het eten was een probleem. Ze aten weinig. Ze aten vooral granen, fruit uit de bossen, groenten uit de tuin. Ze aten producten in functie van de seizoenen.

A2.1 Activiteiten

Ze leefden volgens de seizoenen. In de zomer en de lente werkten ze heel hard en veel op het platteland. In de lente en de herfst plantten ze veel. In de zomer plukten ze het fruit en deden ze het graan af. In de winter waren de dagen korter, er was minder werk. Ze rustten dan meer.

A2.2 Opdracht 4: schrijf onder elke foto de verschillende activiteiten.

1 Wijn maken 2 Zaaien 3 De herder let op de schapen 4 Wol spinnen 5 Graan snijden met een sikkel 6 De aarde omdraaien met een ploeg 1 2

………………………………………………………………… …………………………………………………………

Page 146: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

3

4

……………………………………………………… …………………………………………………………..

5 6

……………………………………………………….. …………………………………………………………

Page 147: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

A3 Het dagelijks leven van de ambachten

A3.1 Activiteiten van de ambachten

Ambachten: een ambacht is een persoon die een object maakt met zijn handen. Hij gebruikt geen grote machines die alles voor hem maken= handwerk.

Om ambacht te worden moest een leerling het direct in de praktijk leren. De leerling heette dan een gezel. De ambacht heette de meester.

A3.2 Opdracht 5: plaats het ambacht onder de juiste tekening.

Schoenmaker- smid- slager- kleermaker- wever- molenaar- visser- bakker

……………………………………………… ………………………………………………………………….

Page 148: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

……………………………………………………………………………… …………………………………………………………………

………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………….

Page 149: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………

A4 Het dagelijkse leven van de handelaars

A4.1 Activiteiten van de handelaars en de manier van consumeren

Handelaars: een handelaar is een persoon die koopt en verkoopt

De handelaars reisden met hun kar naar verschillende steden en dorpen. Ze verkochten hun producten op het marktplein. Elke dag gingen ze naar een andere stad of dorp. In de steden werd dus elke week de weekmarkt georganiseerd.

Page 150: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Weekmarkt: een markt georganiseerd 1 keer per week, op een specifieke dag en op een specifieke plaats.

Ambachten en handelaars waren verspreid in verschillende straten volgens hun specialiteiten. Voeding in één straat / zone, kledij in een andere straat/ zone, ….De belangrijkste activiteit van de stad of dorp was dus werken.Maar er waren nog andere activiteiten. De mensen uit de Middeleeuwen feestten graag. Er was dus veel animatie in de straten , maar ook op de pleinen. De dorpsfeesten en stadsfeesten werden vooral op de pleinen georganiseerd. De inwoners van de stad gingen ook graag naar de taverne om een glaasje te drinken en plezier te maken.

A4.2 Het dagelijkse leven van de handelaars

De stad was heel vuil en vies. Er was geen hygiëne, er waren veel ziekten ( de pest) en epidemieën. ’s Nachts was de stad heel gevaarlijk want er waren geen lampen. Het was dus heel donker en er zijn veel gevaarlijke mensen; dieven en moordenaars. ’s Avonds en ’s nachts bleven de mensen dus in hun huizen. Niemand kon nog in of uit de stad, want de ophaalbrug was omhoog gehaald.

Page 151: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

A4.3 ·Opdracht 6: hieronder zie je een tekening/ cartoon van

een middeleeuwse stad. Kijk naar deze tekening. Wat zie je?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 152: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Uitdaging 6:”De Middeleeuwse stad gestript”

Lees aandachtig de tekst hieronder en probeer hem te begrijpen. Maak eventueel ook de andere opdrachten die je ziet!

Page 153: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 154: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

A5 Activiteiten van koning en adel

De koning had alleen maar leuke activiteiten: feesten, jagen en naar tornooien gaan. De adel had ook leuke activiteiten. De ridder moest wel vechten tijdens toernooien en de koning beschermen tijdens de oorlog.

A5.1 Het dagelijkse leven

Kledij: De kledij was heel belangrijk. Ze toonde hoe rijk je was. Kledij was op maat gemaakt door een kleermaker met veel stof en veel soorten stof, met mooie hoeden, lange schoenen en veel juwelen.De schoenen waren heel puntig. Hoe langer de punt, hoe rijker je was. De vrouwen hadden soms vals haar om heel lang haar te hebben. Dat was een teken van rijkdom.

A6 Middeleeuwen. Synthese

Platteland Stad ‘ kasteel’

Wie?

Plaats in de hiërarchie( kleur de juiste klasse)

Huizen

Leven

Activiteiten

Page 155: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 7: Rollenspel samenleving

Middeleeuwen

Lees aandachtig de uitleg over de verschillende standen in de Middeleeuwen. Daarna kiezen jullie per groep van zes leerlingen elk een rol en spelen jullie een rol volgens de criteria die jullie hier onder kunnen lezen.

Criteria:

-Per groep 10 minuten-Iedereen komt aan bod!- Gebruik de geleerde woordenschat en let op jullie taal!-Wees creatief! Maquettes, verkleden, foto’s, tekeningen…..- Let op de tips om te presenteren die jullie achteraan in de cursus vinden en jullie worden weer volgends dezelfde fiche geëvalueerd die tijdens de eerste presentatie gebruikt werd!

Page 156: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Welke verschillende standen waren er in de Middeleeuwen en wat waren de verhoudingen tussen de standen?

In de middeleeuwen waren er drie verschillende standen: de adel, de geestelijkheid en de boeren.

Adel

De adel was de rijkste stand van de drie. Ridders, prinsessen, baronnen, hertogen, graven, koningen en koninginnen behoren allemaal tot de adel. Van de 100 mensen waren misschien maar 2 van adel. Een heel klein percentage maar. Rijk zijn betekende niet dat je veel geld had, maar als jij rijk was dan had je veel grond. De mensen die van adel waren hadden dus veel stukken land.

De adel leende de grond die zij bezaten aan de armen. De arme mensen leefden dus op de grond van adel. In ruil daarvoor moesten de arme boeren werken op het land. De oogst die binnen werd gehaald ging dan naar de adel toe. Een klein deel van de oogst mochten de boeren zelf houden om van te leven. Als er gevaar was, dan kregen de boeren bescherming binnen de kasteelmuren. Ze waren dan veilig in het kasteel.

De adel had een goed leven. De rijken moesten zelf bijna niets doen. De kasteelheer hoefde alleen maar te controleren of de boeren hun werk goed deden. De adel had voldoende eten en amuseerde zich met allerlei dingen, ze liet bijvoorbeeld een muzikant langskomen.  

Als mensen van de adel nog rijker wilden worden probeerden ze te trouwen met een ander iemand van de adel of ze gingen vechten tegen een andere kasteelheer.  Kinderen van adel mochten tot hun 7e jaar lekker spelen. Meisjes speelden vaak met poppen en jongens met soldaatjes. Meisjes leerden vanaf hun 7e handwerken, zoals weven, naaien en spinnen. Jongens werden vanaf hun 7e jaar “page”. Ze moesten dan bij een andere “heer” wonen om daar allerlei dingen te leren. Ze moesten bv. paarden verzorgen en wapens leren gebruiken. Als een jongen 15 jaar was werd hij schildknaap of jonker.

Hij bediende dan de gasten en verzorgde de wapens van de kasteelheer. Pas op z’n 20e kreeg een jongen zelf wapens. Als een schildknaap iets heel dappers had gedaan kon hij ridder worden. Een adellijke heer legde dan een zwaard op zijn schouder en zei dat hij ridder was. De ridder moest dan beloven dat hij voor zijn heer zou vechten en de armen zou beschermen.

Page 157: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Als meisjes al les kregen, dan kregen ze les van een non. De non leerde meisjes wat ze wel en niet moesten doen en wat goed of slecht was. Meisjes leerden ook paardrijden, het was netjes om beide benen aan een kant van het paard te houden. Meisjes leerden ook het huis te verzorgen, te koken, kleren te maken en zieke mensen helpen. Meisjes deden ook wel wat zwaarder werk op het land.

De meeste rijke mensen leerden niet lezen. Meestal lieten ze een ander de brieven voor hen schrijven.

Alleen door heel veel grond te hebben zorgde je ervoor dat je bij de adel hoorde. De adel vocht vaak tegen elkaar om nog belangrijker te worden. Kinderen van een kasteelheer waren dus altijd van adel. Als de kasteelheer dood ging dan ging automatisch al het land naar de kinderen. Arme boeren hadden dus bijna geen kans om rijker te worden. Voor kasteelvrouwen was het dan ook erg belangrijk om voor een opvolger te zorgen, het liefst een zoon.

De kasteelvrouw controleerde of de maaltijden goed werden gemaakt. Eigenlijk was de kasteelvrouw de baas in het kasteel zelf. Haar man was de baas over de grond. Het eten van de adel was goed verzorgd. Bij het eten maakten sommige muzikanten muziek of deden kunstenaars een kunstje.

De mensen van de adel leefden in mooie huizen, meestal van steen gemaakt. Alleen de adel had huizen van steen, want anderen konden dat niet betalen. Vaak leefde de adel ook in kastelen, zo woonden ze beschermd voor als de vijand komt. Om het kasteel heen liep een gracht, als er vijanden kwamen haalden ze de poort op en kon er niemand meer het kasteel in.

Belangrijk voor een ridder was dapperheid, blijven proberen om iets te kunnen en trouw zijn aan de heer. Als een ridder heel goed was kon hij later zelfs land verdienen als hij voor zijn heer zou vechten. Zo kon een ridder een beter aanzien krijgen.

De religieuzen

Een klein gedeelte van de Middeleeuwse bevolking werkte voor de kerk. In de Middeleeuwen bestond alleen de katholieke kerk. Van de honderd mensen die in een dorp woonden werkten er ongeveer 8 voor de kerk. De kerk (en de godsdienst) was heel belangrijk in de Middeleeuwen. Iedereen ging bijna elke dag naar de kerk.

Als er in die tijd wat met je gebeurde was dat door God. Werd je ziek, straf van God. Was er niet genoeg eten, dan was dat een teken van God. De priester was heel erg belangrijk, je moest doen wat hij zei. Het ging erom dat je moest proberen in de Hemel te komen.

Page 158: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Het was ook erg goed voor je geloof om op bedevaart te gaan, je maakte dan een verre reis naar een plek waar een heilige geleefd had. Het werd ook wel pelgrimstocht genoemd. Pelgrims waren rondtrekkende gelovigen op weg naar een heilige plaats. Als je op die plaats aankwam ging je bidden.

Mensen die voor de kerk werkten waren vaak de enigen die konden lezen en schrijven. Ze deden dit in Latijn, dat was de taal van de Romeinen. Rijke kinderen konden les krijgen in lezen en schrijven, dit gebeurde in de kerk. Ze kregen dan les van de monniken. De kerk was dus eigenlijk vroeger ook een school. In de Middeleeuwen was de boekdrukkunst nog niet uitgevonden. Ieder boek moest dus met de hand worden overgeschreven. Het kostte soms wel een paar jaar tijd. Een boek was veel waard, want het was heel veel werk om het over te schijven. Boeken werden daarom vaak met een ketting vastgemaakt om ze niet te laten stelen. Als een monnik bij het schrijven van een boek een foutje maakte, dan kon hij de hele bladzijde weer overschrijven. Het boek werd pas aan elkaar gemaakt als alle bladzijdes af waren. Typerend voor middeleeuwse boeken was dat de eerste letter van de bladzijde altijd mooi versierd werd.

Page 159: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Pas rond 1400 ontdekte men hoe je boeken simpel kon drukken. Vanaf dat moment kon men een bladzijde 100 keer printen. Vanaf dat moment werden boeken goedkoper en gingen meer mensen leren lezen en schrijven.

De kerk was ook het centrum van kennis. Later in de Middeleeuwen kwamen er steeds meer universiteiten. Alle boeken werden toen centraal in een soort bibliotheek gezet. De Duitser Gutenberg had een apparaat uitgevonden dat gemakkelijk bladzijden kon namaken. Deze machine kon 100 bladzijdes per dag printen. Iedere letter moest wel eerst uit een soort letterbak gehaald worden.

De kerk zorgde voor veel mensen. Mensen die geen huis of eten hadden, invaliden, mensen die gevlucht waren. Iedereen kreeg hulp van de kerk. De kerk bood ook ziekenzorg aan. Nonnen en monniken maakten zelf hun geneeskrachtige kruiden om mensen beter te maken.

Het lijkt het dus heel leuk om non of monnik te zijn, maar dit was niet altijd zo. Ze mochten geen vlees eten en op sommige momenten mochten ze niet met elkaar praten. Ze moesten al hun bezittingen weggeven om in het klooster te kunnen wonen. Ze mochten niet trouwen en moesten leven volgens hele strenge regels van de kerk. Monniken bouwden vaak zelf hun klooster of kerk, geholpen door de boeren.

De twee hoofdtaken van de nonnen waren zorgen voor de zieken en bidden. Het was altijd vol in het ziekenhuis. Soms moesten twee of drie zieken in een bed delen, zo vol was het dan.

De nonnen en broeders gaven dan zelfgemaakte kruidendrankjes die de zieke weer beter moesten maken.

De vier dingen die de nonnen het meeste deden waren:1. invalide mensen helpen.2. kleding uitdelen.3. gevangenen bezoeken.4. zieke mensen helpen.

Monniken leerden de boeren ook hoe ze het land beter konden bewerken. De monniken veranderden bossen in landbouwgrond. Andere monniken timmerden meubels of waren metselaar. Ook in de bakkerij en de bierbrouwerij werkten monniken.

Page 160: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Boeren

De meeste mensen in de Middeleeuwen waren boer. Er waren boeren en horigen. Horigen waren boeren die bij de kasteelheer en het land hoorden. Horigen leenden dus eigenlijk een stukje land van een kasteelheer.

De schuren van boeren waren gemaakt van hout en klei en het dak van stro. Er zaten geen ramen in de schuur en er was maar 1 deur. Het vee sliep in de winter ook in de schuur, samen met de mensen dus.

Boeren droegen eenvoudige kleren die ze vaak zelf maakten. Had je een gat in je broek, dan maakte je er gewoon een lapje overheen.

In een woning stond alleen een tafel en een bed. Als er een vuurtje gestookt werd ontsnapte de rook door het dak, het gaf wel brandgevaar.

Wat deed een boer verdeelt over een jaar:Januari + februari: Ze moesten zorgen dat de dieren in de schuur zaten en dat ze zelf ook hout hadden om zichzelf warm te houden. Maart en april: Houthakken en wijnstokken snoeien, onkruid uit de grond halen.Mei, juni en juli: Honing zoeken, gras maaien en laten drogen voor stro en graan oogsten.Augustus, september en oktober: Druiven stuktrappen en graan zaaien.November en december: Waren moeilijke tijden, vaak werd vee geslacht.

Vrouwen hielden net zo hard mee als de mannen:- Ze maakten schoon.- Maakten vuurtje.- Gaven de kinderen te eten.- Gaven de dieren eten.- Haalden water.- Zorgde voor de kinderen. - Zorgde voor het tuinonderhoud.- Molk koeien.- Haalde water uit de put. - Maakte en repareerde kleren.- Spinde wol.

De maatschappij in de middeleeuwen was agrarisch. De boeren waren dus het belangrijkste. Als de oogst een keer slecht was dan was er ook gelijk hongersnood. Eten kon je toen der tijd niet lang bewaren.

Alles wat op het land verbouwd werd was van de heer. Een klein gedeelte van de opbrengst mochten ze houden en er moest belasting betaald worden. Er was bijna geen geld in de dorpen dus belasting werd betaald met eten of vee of voorwerpen.

Page 161: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B Consumeren in de huidige maatschappij

We weten ondertussen hoe de handelaars tijdens de Middeleeuwen hun producten in de stad verkochten. Natuurlijk evolueerde dit ook! Daarom kijken we eens naar hoe er nu wordt geconsumeerd in Antwerpen. We praten in dit hoofdstuk ook over het ontstaan van de supermarkt.

B1 De haven van Antwerpen nu

Page 162: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De haven van Antwerpen is de grootste zeehaven van België en de tweede haven van Europa, na Rotterdam. De haven is verbonden met de Noordzee via de Schelde. Hij ligt ver in het binnenland. Daardoor zijn de afstanden die men moet doen om met de producten andere steden en dorpen te bereiken kleiner. Niet alleen textiel en electronica, maar ook vruchten en auto’s worden nu per container getransporteerd.

Page 163: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B2 De Antwerpenaar leert in de 19Q eeuw het grootwarenhuis kennen .

Nadat er in 1852 al een aantal grootwarenhuizen in Parijs waren gebouwd, werd in Antwerpen op de Groenplaats “ Le Grand Bazar du Bon Marché geopend.

Het warenhuis was gebouwd op basis van het Parijse concept: een enorme centrale hal met balkons en galerijen die daar rond werden gebouwd. Verder een monumentale trap, heel grote ramen en een koepel in het dak waardoor er nog meer licht naar binnenkwam. Veel producten werden getoond op stands die in de ruimte waren geïnstalleerd.

In het begin was “Le Grand Bazar” elke dag open van 7 uur 's ochtends tot 22 uur 's avonds. Alleen op zon- en feestdagen opende men één uur later. Door het enorme succes van het warenhuis werd de oppervlakte waar stands konden staan nog voor de Eerste Wereldoorlog drie keer zo groot gemaakt. Op hetzelfde moment, dus rond het jaar 1910 werd “Le Grand Bazar” mooier gemaakt en gemoderniseerd: er kwamen elektrische liften, telefoons en kachels! Dit laatste was natuurlijk leuk voor het personeel, want van 7u 's ochtends tot 22u 's avonds in de koude werken stel je voor! Jammer genoeg werd een groot deel van de winkel tijdens WO I kapot gemaakt.In 192O werd het grootwarenhuis opnieuw geopend en was het imposanter dan ervoor: het had nu vijf verdiepingen en een oppervlakte van 11000 vierkante meter. Door een stijging van de koopkracht van de Belgische bevolking groeide het aantal klanten.

“Le Grand Bazar” was natuurlijk niet het enige grootwarenhuis. Al in 1886 werd er op de Groenplaats “ A la place verte” ( in de jaren '60 werd de naam veranderd in “ Vaxelaire”).” A la place verte” was geen echte concurrentie voor “Le Grand Bazar”: die eerste had vooral producten voor rijkere klanten.

Concurrentie kreeg “Le Grand Bazar “wel van “ Leonard Tietz”; een grootwarenhuis dat in 1902 op de Meir werd gebouwd. “Tietzke”, zoals de Antwerpenaars de winkel noemden, werd enorm populair, maar tijdens WOI werd de winkel kapot gemaakt. In de plaats ervan kwam “A l'innovation”, dat zich , net als “ A la place verte”, concentreerde op de rijkere klanten. Wat een geluk voor “ Le Grand Bazar”!

Een ander fenomeen in de 19\ eeuw waren de winkelgalerijen. Opgericht vanaf 1875, werden ze snel heel succesvol.

Page 164: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Ze hadden een prestigieus imago en door het feit dat er gespecialiseerde winkels waren konden ze concurreren met de chiquere grootwarenhuizen zoals “ A la place verte “ of “ A l'innovation”. De oudste winkelgalerij in Antwerpen heette “ Cité” en werd aan de Oudaen in 1850 gebouwd.

Het kledingswarenhuis was een andere variant op “ het grootwarenhuis”. In eerste instantie waren dit soort firma's grote werkruimtes waar op bestelling kleding op maat werd gemaakt. Later evolueerden ze naar warenhuizen waar een zelfde kledingstuk in grote aantallen verkocht werd. Voorbeelden van die kledingswarenhuizen waren “Vierge Noire” en het “Modepaleis”.

Dit soort warenhuizen had veel succes in de jaren'20 maar dat succes verdween in de jaren '30. Door de mondiale crisis werden ook de mensen in België armer. Ook de meerderheid van de Antwerpenaars kon het zich niet meer permitteren om in bijvoorbeeld “A la place verte” te gaan winkelen.

In de plaats daarvan kwamen er supermarkten die voor een veel lagere prijs veel minder goede producten verkocht. Snel kregen supermarktketens zoals SARMA het imago van “armoedig en producten van slechte kwaliteit”. Ze waren helemaal niet meer zo aantrekkelijk als de vroegere grootwarenhuizen en winkelgalerijen. Ook “ A l'innovation “ en “Le Grand Bazar “ fusioneerden in 1934. Het nieuwe bedrijf heette “Priba “ en werd een goedkope supermarkt zoals de SARMA.

1 Woordenschatlijst 17

Het balkon: een stukje vloer met een hek dat uitsteekt buiten het huis

Het grootwarenhuis: de supermarkt

De kachel: een apparaat dat een ruimte warm maakt

De lift: een cabine waarmee je in een gebouw naar beneden of naar boven mee kunt

De oogst: de producten op een akker die goed zijn om mee te nemen en te gebruiken ( meestal als eten voor mens of dier)

Plukken: bloemen, fruit van de bomen/planten trekken

Page 165: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De slaaf: iemand die van iemand anders is en niets zelf mag beslissen. Iemand die precies doet wat iemand anders zegt.

De stand: een plaats om producten te tonen tijdens een tentoonstelling of een beurs

2 Vragen.

1 Beschrijf het gebouw van “ Le Grand Bazar”. Waarom zou men voor zo een bouwstijl hebben gekozen?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

2 Van welke bedrijven kreeg “Le Grand Bazar” concurrentie?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3 Aan welk ander soort winkelcomplex kon je zien dat het in de jaren '20 economisch goed ging in de wereld?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

4 De economische crisis van de jaren '30 had een grote invloed op de grootwarenhuizen. Verklaar!

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 166: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Alles wat we vertellen over vroeger baseren we op bronnen die ons iets vertellen over het verleden. Om te weten of we die bronnen kunnen vertrouwen moeten we die onderzoeken. Dat onderzoek bestaat uit een identificatie en bronnenkritiek. In dit eerste jaar zullen we de bronnen alleen identificeren.

Zie ook Exploraction 2.0 K&K 44, p152

A IDENTIFICATIE VAN EEN BRON

Er zijn verschillende types bronnen. Daarom is het interessant bronnen te klasseren. Niet alle bronnen hebben dezelfde herkomst en niet alles bronnen zijn betrouwbaar.

De bron: op basis van bronnen maak je een werk. Een bron kan origineel zijn (een spoor). Een bron die niet origineel is, is een kopie of een verwijzing.

1. Is het een geschreven bron?

Officiële documenten Het zijn juridische, administratieve of wetteksten: notariële akten, wetten, facturen, akten van burgerlijke stand, paspoorten, enz.

Niet-officiële documenten

Verhalen, legenden, kranten, tijdschriften, romans, dagboeken, brieven, …

2. Is het een niet-geschreven bron?

Iconografisch Afgebeelde documenten: foto’s, schilderijen, aquarellen, etsen, postkaarten, enz.

Materieel Voorwerpen: skelet, juweel, aarden pot, een woning, een monument, enz.

Mondeling Mondelingen bronnen: interviews, speeches, liedjes, enz.Audiovisueel Audiovisuele bronnen: televisie, informatica, enz.

Opdracht: Als je dit begrijpt, maak dan de oefeningen op het einde van het hoofdstuk.

Page 167: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B3 Winkels en bedrijven in de verschillende stadsdelen van Antwerpen nuZie ook Exploraction 2.0 K&k 26, p103-105

B4.1 De stadskern

Zoals jullie al uit de vorige lessen weten, bestaat een stad uit verschillende stadsdelen. Eén van die stadsdelen is de stadskern. Weten jullie nog wat de typische bebouwing van een stadskern?

..............................................................

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Bekijk aandachtig de volgende foto’s en vertel ons op basis daarvan welke winkels er daar vooral zijn.

Page 168: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Typische winkels voor de stadskern:

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

B4.2 De stadsrand

Rond de stadskern is er de stadsrand. Wat weten jullie nog over de typische bebouwing van de stadsrand?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Omcirkel in het rood op kaart 4 de Antwerpse gemeenten die tot de stadsrand behoren.

Page 169: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Bekijk aandachtig de foto’s hieronder en vertel op basis daarvan welke winkels en bedrijven je in de stadsrand terugvindt.

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Page 170: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B4.3 De stadsperiferie

Nog verder van de stadskern vind je de periferie terug. Wat is de typische bebouwing die je in de periferie terugvindt?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 171: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Omcirkel op onderstaande kaart de gemeenten die behoren tot de Antwerpse periferie in het rood.

Page 172: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Kijk naar de foto’s hieronder. Welke winkels en bedrijven vind je vooral in de periferie terug?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 173: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 174: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B4 Consumeren in twee verschillende wijken

We hebben nu geleerd over het ontstaan van de supermarkten, een plaats waar de meesten onder ons ook nu nog voor een deel onze boodschappen doen. Laten we nu eens gaan kijken hoe mensen nu consumeren op plaatsen buiten Antwerpen. Een fragment uit het leven van Sofie.

“ Hallo, ik ben Sofie en ik ben 12 jaar oud. Ik woon sinds twee jaar in Louvain – La – Neuve , in Avenue Maurice Maeterlinck. Daarvoor woonde ik in de Verbiststraat in Sint- Joost- ten – Node, een Brusselse gemeente. Toen was mijn vader arbeider en mijn moeder was werkloos. Nu hebben ze een andere job; mijn vader is bediende en mijn moeder leerkracht. Na de verhuis, zijn onze leefgewoontes en onze consumptiepatronen veranderd.”

Onderzoek !

Hoe? Waarom die verandering? In een buurt wonen brengt gewoontes met zich mee. In dit hoofdstuk gaan we naar de consumptiepatronen kijken.

Voor we dit bestuderen situeren we beide gemeenten geografisch. Hieronder zie je ook een stratenplan van de twee gemeenten.

Page 175: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht

- Zoek in je atlas een kaart waar je beide gemeenten op terugvindt. Gebruik je het register of de inhoudstafel? Waarom? Kaartnummer

...............

...............

Register of inhoudstafel

.................

.................

Waarom inhoudstafel of register?

.........................

.........................

.........................

.........................

-Hoe ligt Louvain- La –Neuve ten opzichte van Sint- Joost-ten- Node? Ken je de regel nog om dit te weten?

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

- Kan je de afstand tussen die twee steden berekenen? Schrijf hieronder ook de berekening op.

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

Page 176: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B5.1. Twee buurten, twee boodschappenlijsten

Observeer de twee boodschappenlijsten. Let goed op het type winkels, het type boodschappen en de prijzen. De producten van de boodschappenlijstjes hebben we in Sint- Joost- ten – Node en in Louvain- La- Neuve gekocht. De dagelijkse boodschappen komen uit een buurtwinkel, de anderen uit een supermarkt. We vergelijken de prijzen van producten van hetzelfde merk en van dezelfde hoeveelheid. Wat besluit je? Vul ook de prijzen in van jouw buurt.

Sint- Joost-ten - Node

Louvain- La- Neuve

In jouw buurt

Alledaagse boodschappen

Brood

Croissant

Kip

Biefstuk

Tomaten ( 1kg)

1,60€

0,60€

3€/ kg

10€/ kg

1,45€/ kg

1,70€

0,75€

6€/kg

18€/kg

2,49€/kg

....................

..

....................

.

....................

.

....................

.

....................

.Wekelijkse boodschappen

Zeep

Melk

Olie

Kaas

Koffie ( 500 gr)

C – 3,25€A-0,49€

A – 1,39€

A- 1,49€

C – 4,57€

D- 3,55€

A – 0,49€A – 1,39€

A – 1,49€D – 4,92€

....................

...................

...................

...................

....................

Andere boodschappen

GPS ( luxeproduct)

Broeken ( = merken)

199€

Tussen 5€ en 40€

149€

Meer dan 25€

....................

..

....................

..

Page 177: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Totaal

Opmerking! Voor sommige producten wil mama “ merkproducten” kopen. Ze gaat dan naar de Delhaize, want er is geen Colruyt in Louvain- La – Neuve. De andere boodschappen doet ze in de Aldi.

Legende

A= Aldi

C= Colruyt

D= Delhaize

Wat constateer je?

- De goedkoopste producten vind ...............................................................................

.........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

- Voor eenzelfde product in twee vestigingen van eenzelfde winkel zijn de ..............

.......................................................................................................................................

......................................................................................................................................

- De mama van Sofie betaalt het meest in ...............................................................

.......................................................................................................................................

Page 178: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B5.2 Karakteristieken van beide buurten en haar inwoners.

Het is dus duidelijk dat de prijzen van producten verschillen van buurt tot buurt. Laten we nu eens over beide buurten lezen, dan komen we misschien ook te weten waarom de prijzen verschillen.

Sint- Joost- ten – Node

Sint- Joost- ten – Node is de kleinste gemeente van Brussel maar is ook het dichtst bevolkte ( 21.121 inwoners per km ). Het is een kleine gemeente maar ze heeft veel contrasten. Er zijn de grote internationaleluxehotels op het Rogierplein, de bedrijfstorens op het Madouplein of het kleine Manhattan van het “ Nieuwe Noordkwartier”. Er zijn ook woonwijken met vooral een Turkse bevolking. De mooie serres van de Kruidtuin zijn het Cultureel Centrum van de Franstalige Gemeenschap geworden. Je vindt er alle culturen. Alle functies van een stad zijn in Sint- Joost- ten – Node aanwezig: woningen, kantoren, cultuur en ontspanning. De oppervlakte van deze gemeente is 1,1 km.

Brussel heeft problemen met de kwaliteit van de woningen. Schaarbeek, Sint- Joost- ten- Node, Molenbeek, Anderlecht en St- Gillis zijn de arme gemeenten van Brussel.

Louvain- La- Neuve

De universitaire site van Louvain- La- Neuveis een project van de Katholieke Universiteit Leuven op het einde van de jaren ‘ 60. Het is een autovrije stad. Dit is een uniek concept voor een stad en de stad wordt steeds groter. Louvain- La- Neuve is de bron van de florerende economie van Waals- Brabant. De stad trekt veel mensen aan want de stad heeft een wetenschapspark, winkelcentra, woonwijken, scholen en culturele en sportieve activiteiten en gebouwen. De stad heeft 18799 vaste inwoners ( de studenten tellen niet mee). De bevolkingsdichtheid is 2043 inwoners per km.

Sinds 1999 heeft het stadsbestuur ook veel gedaan om mensen in de stad te doen wonen die niets met de universiteit te maken hebben. In de wijken Bruyère en in het stadscentrum werden er veel nieuwe aantrekkelijke woningen gebouwd.

Page 179: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De immigranten zijn hier komen wonen: ze hadden weinig geld. De crisis in de jaren’ 70 en de harde jaren tachtig zorgden voor minder werk maar de immigranten bleven in die gemeenten wonen. Deze immigranten “ overleefden” in deze gemeenten die steeds armer werden terwijl de rijkere Belgen naar de rand van Brussel verhuisden. Gevolg: je hebt een rijke en een arme buurt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De rijken wonen in de rijke wijken in de rand terwijl de imigranten in de arme wijken rond het centrum van de stad wonen waar de kwaliteit van de woningen vaak minder goed is.

Waarom is die nieuwe stad gebouwd?

De Vlamingen wilden op het einde van de jaren ‘ 60 geen Franstalige studenten meer in hun stad. De KUL werd volledig Vlaams en de Franstaligen moesten weggaan. Men bouwde dus een stad en een Franstalige stad op een nieuwe plaats. In 1972 kwamen de eerste studenten en er woonden in het begin dus vooral mensen die aan de universiteit werkten of studeerden.

Bekijk aandachtig de foto’s hieronder van beide wijken en beantwoord daarna de volgende vragen.

Page 180: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De hoofdfunctie in Sint- Joost- ten- Node is een ..............functie, want ...............................

..............................................................................................................................................

De hoofdfunctie van de wijk in Louvain- La- Neuve is een ..................................................

functie want..........................................................................................................................

.............................................................................................................................................

Noteer de karakteristieken van de bevolking van de twee gemeenten in de tabel. Gebruik de informatie uit de twee teksten.

Bevolking van Sint- Joost- ten - Node

Bevolking van Louvain- La- Neuve

Karakteristieken

................................

................................

...............................

...............................

................................

................................

......................................................

.....................................................

.....................................................

.....................................................

..............................

..............................Welke evolutie?

Wat is de koopkracht van de Inwoners van beide gemeenten?

................................

................................

................................

................................

................................

................................

................................

.....................................................

....................................................

....................................................

....................................................

...................................................

...................................................

...................................................

Page 181: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Is de koopkracht van de ouders van Sofie gestegen of gedaald?

................................

................................

................................

................................

................................

..................

................................

.................

................................

..................

................................

..................

...................................................

..................................................

..................................................

..................................................

B 5.3 Welk type handelszaken?

Sint- Joost- ten- Node

Er liggen 270 handelszaken dicht bij de kerk van het Sint- Joostplein en de Leuvense steenweg. De Leuvensesteenweg is een belangrijke straat om naar het centrum van de stad te gaan. Je vindt er buurtwinkels en gespecialiseerde winkels ( stoffen, voeding). Eén typisch kenmerk van de buurt: er zijn veel winkels met eindereekskleren van grote merken op de Leuvensesteenweg. Dit is een multiculturele buurt dicht bij de Europese instellingen, de ministeries en de ambassades.

Louvain- La- Neuve

L’ Esplanade is een groot stadsproject in LLN.L’ Esplanade is een winkelcentrum met 90 winkels binnen én een wandelstraat, rue Charlemagne, met meer dan 30 winkels buiten.

Page 182: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Voor die ambtenaren zijn er wel wat leuke restaurants en er zijn ook enkele hippe dancings.

Een getuigenis van een handelaar, gerant van een kledingzaak.

“ Ik heb het financieel heel moeilijk: ik werk om te kunnen leven. Ik moet mijn prijs verlagen en vaak verkoop ik met verlies. De mensen kopen alleen wat ze nodig hebben. De rest moet ik weggooien of dus met verlies verkopen. Ik moet mijn producten ook aanpassen aan mijn klanten: Turkse producten, Marokkaanse producten”

Getuigenis van een eigenaar van een snackbar dicht bij het station.

“ Ik werk hier al vijftien jaar. De bevolking is erg veranderd. In het begin waren er alleen studenten. Nu zie je ook andere, rijkere mensen. Daarom veranderen de winkels. L’ Esplanade en die nieuwe winkels zijn er voor een nieuw publiek. De producten zijn duurder. Ook mijn producten, durum, zijn hier duurder dan in Sint- Joost- ten- Node. Er zijn nog wel typische studentenwinkels, maar veel minder dan vroeger.

Bekijk ook de illustraties hieronder.

Page 183: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 184: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Welk type handelszaken vind je in Sint- Joost- ten- Node?

.......................................

......................................

.......................................

.......................................

.......................................

....................................

Hoe evolueert de handel in Sint- Joost- ten- Node? Waarom?

.......................................

.......................................

.......................................

.......................................

.......................................

.......................................

Welk type handelszaken vind je in Louvain- La – Neuve?

............................................................................

...........................................................................

...........................................................................

.........................................

……………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………

Hoe evolueert de handel in Louvain- La- Neuve? Waarom?

...........................................................................

...........................................................................

..........................................................................

.........................................

.........................................

………………………………………………………………………………………………………..

Conclusie!

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 185: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

B5.4 Oefeningen op het identificeren van bronnen

Bekijk de bronnen aandachtig en identificeer ze op de fiches die je op de bladzijden daarna terugvindt.

Page 186: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Identificatiefiches bronnenBron 1 Bron 4 Wie ? Wie?

Wat ? Wat?

Wanneer? Wanneer?

Waar? Waar?

Bron 2 Bron 5Wie? Wie ?

Wat ? Wat?

Wanneer?

Waar? Wanneer?

Bron 3Wie ?

Wat ?

Wanneer?

Waar?

Page 187: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 188: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Woordenschatlijst 18

Aanpassen: iets juist voor iets maken, doen wat anderen denken dat goed is ( ook al ga je zelf niet akkoord)

De ambtenaar: iemand die voor de regering, ministeries, publieke diensten werkt

De akte: een officieel papier voor een belangrijke gebeurtenis

De bediende: een ambtenaar in een lage functie

De biefstuk: een stuk zacht vlees uit de bil van een koe of een paard

De boodschap: een artikel dat je in de winkel koopt, een bericht

De burgerlijke stand: getrouwd, gescheiden, alleenstaand, weduwe/ weduwnaar….zijn voorbeelden van de burgerlijke stand.

De buurtwinkel: een kleine Delhaize, een mini-carrefour

Het dagboek: een boek waarin je iedere dag opschrijft wat je hebt gedaan

De ets: een tekening die is gedrukt met een metalen plaat die met een zure stof is behandeld

De instelling: een organisatie met een specifieke functie die geen geld wil verdienen

De krant: een dagblad zoals Le Soir, La Dernière Heure, De Morgen, De Standaard

De leefgewoonte: de manier waarop je leeft; de manier waarop je werkt, hoe lang je slaapt, enz.

De leerkracht: de leraar

Page 189: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De legende: een verhaal dat al lang wordt verteld en dat niet helemaal waar is

Overleven: niet sterven na een gevaarlijke gebeurtenis

De postkaart: een kaartje dat vanop vakantie naar jouw familie en vrienden stuurt

Het schilderij: een voorstelling die op een doek of hout is geschilderd

Het tijdschrift: het magazine

Verhuizen: in een ander huis gaan wonen

Het verlies: het bedrag dat je verliest; de keer dat je verliest

Werkloos: iemand die geen job heeft is werkloos

Page 190: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Hoofdstuk 5 : “ Wonen in een landelijke omgeving dichtbij en veraf ”

5.1 Wonen in een dorp vergelijken met wonen in een stad

We hebben al gesproken over de manier van leven in de stad en de verstedelijkte woonkern. We gaan nu eens kijken naar de manier van leven in een dorp. Hieronder zie je de stratenpatronen van een dorp.

Page 191: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 1: Lees aandachtig de definities en verbind die dan met de juiste illustratie. Zie ook Exploraction 2.0 K&K 27,p 106-1071 Het lijnpatroon: de woningen ontstaan aan de straat of aan een rivier.

Illustratie ………………

2 Het kruispatroon: het dorp heeft de vorm van een ster of een kruis. De straten lopen naar het centrum.

Illustratie ………………

3 Geen patroon: het dorp bestaat uit een ongeordend geheel van huizen. Er is geen structuur in de straten.

Illustratie ……………

4 Het radiaal- concentrisch patroon: het dorp ontwikkelt zich rond een markt of een vroegere burcht.

Illustratie ……………

Page 192: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 2 : vergelijk nu de plattegrond van een dorp hieronder met de plattegrond van een stad en beantwoord daarna de volgende vragen.

Page 193: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

1 Op welke manier verschilt de structuur van een dorp met die van een stad?

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

2 Wat zijn de verschillen op het niveau van gebouwen en openbaar vervoer?

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

Page 194: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Opdracht 3: In de dorpen domineert de woonfunctie. Bekijk aandachtig de foto’s hieronder. Welke andere functies kan een dorp nog hebben?

De bewoners kunnen in hun eigen dorp maar een beperkt aantal diensten en winkels gebruiken. Voor specifieke zaken moeten ze naar de stad gaan. Voor welke zijn dat?

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

Page 195: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

........................................................................................................................................

........................................................................................................................................

.

........................................................................................................................................

Conclusie leven in een dorp:

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

5.2. Landelijke woonvormen in Wallonië

We hebben in deze cursus vaak gepraat over Vlaanderen, maar laten we voor dit hoofdstuk eens gaan kijken in Wallonië!

5.2.1 De situering van de geografische streken

Opdracht: bekijk aandachtig de kaart hieronder en situeer elke geografische streek op de kaart. Gebruik voor elke streek een andere kleur.

De Henegouwse leemstreek: blauwDe Brabantse leemstreek: groenHaspengouw: geelHet Land van Herve: oranjeDe Condruzische Ardennen: paarsDe Ardennen: bruinFagne- Famenne: rozeBelgisch Lotharingen: rood

Page 196: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 197: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5.2.2 Het reliëf

Opdracht 1 : Noteer op de kaart op de juiste plaats: Laag-België, Midden-België, Hoog-België. Kleur de drie gebieden passend (kijk in de atlas) en vul de kleurenlegende in. Lees ook eens aandachtig de vaardigheidsfiche 1 “Het reliëf”

Er zijn 3 grote reliëfgebieden in België

Page 198: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Kleur Ligging Naam Hoogtes Belangrijkste reliëfvorm

Noorden

Centraal

Zuiden

Opdracht 2: de volgende figuur is een profiel door België van

Oostende tot Aarlen.

Schrijf eronder op de juiste plaats: Laag-België, Midden-

België, Hoog-België.

Noteer onder de scheidingslijnen welke hoogte de grens vormt

tussen de 3 delen.

Opdracht 3: maak nu onderstaande legende en duid de verschillende reliëfs aan op de kaart op de volgende bladzijde.Kleur Hoogtes Naam van het reliëf

Page 199: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015
Page 200: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Uitdaging 7:”Ook dit is wonen in België”

Lees aandachtig onderstaande artikel en probeer het te begrijpen

1)Uitgebreide wooninspectieklist meer huisjesmelkersmaart 20th, 2009 De Vlaamse Wooninspectie werd vorig jaar uitgebreid en was een pak actiever. Ze stelde 1.462 pv’s op voor gebreken in woningen en kliste 384 huisjesmelkers. Slechte elektriciteitsleidingen en afvoeren zijn de belangrijkste gebreken. Dreigende veroordeling doet huiseigenaars vaak tot opknapwerk overgaan

24 Leden telt de Vlaamse Wooninspectie. Dat is nog geen leger, maar toch al dubbel zoveel als voor 2008. Door die extra mankracht kan de dienst in zijn jongste jaarrapport (oktober 2007-september 2008) hogere cijfers voorleggen. De wooninspectie treedt op als een soort woonpolitie, die krotverhuur en huisjesmelkerij bestrijdt.De inspecteurs stelden pv’s op voor 1.462 wooneenheden, in 442 panden. Het werkjaar daarvoor waren die cijfers respectievelijk 757 en 264. De grootste toename tekende zich af in Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen.Slechte elektriciteitsleidingen met elektrocutie- en brandgevaar blijven het meest voorkomende gebrek (820 feiten, in 61 procent van de onderzochte wooneenheden) (zie ook grafiek). Soms is de elektrische installatie ontoereikend en te zwaar belast. Vocht is een probleem in 30 procent van de gevallen. Wat de inspecteurs ook geregeld vaststellen, is een slechte afvoer van kachels en geisers. Daardoor ontstaat gevaar voor CO-vergiftiging.De meeste inbreuken stellen de inspecteurs vast in de verhuur van kamers. ‘Logisch, het is de goedkoopste woonvorm. Er komen mensen op af die geen flat kunnen betalen en dus is er in die sector het meeste misbruik’, zegt Tom Vandromme, coördinator van de wooninspecteurs.

En zo komen we bij de huisjesmelkers terecht. Dat zijn eigenaars die op zo weinig mogelijk ruimte zoveel mogelijk huur willen innen. Mankementen herstellen ze niet, want dat kost geld. De inspecteurs klisten in de betrokken periode 384 huisjesmelkers – 136 meer dan een jaar voordien.

Page 201: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De slachtoffers zijn altijd mensen die sociaal zwak staan: mensen die in geldnood zitten, verslaafden, vreemdelingen die onze taal niet spreken en illegalen die niet durven te klagen bij de instanties. ‘Deze huurders wordt bij hun aankomst beloofd dat er snel iets aan de gebreken gedaan zal worden, maar dat gebeurt niet.’

Het belangrijkste doel van de wooninspectie is dat de situatie verbetert. Boetes en dreigende veroordelingen moeten huiseigenaars ertoe aanzetten de woningen op te knappen

‘Dat werkt als een stok achter de deur,’ zegt Vandromme. ‘Wij kunnen de rechter vragen de eigenaar te verplichten herstellingen uit te voeren. Als de eigenaars weten dat dit hun boven het hoofd hangt, brengen ze de woning gauw in orde.’Van de pv’s die de inspecteurs opstelden, leidden er 44 tot een gerechtelijke uitspraak. ‘Dat lijkt weinig, maar soms gaat het om één eigenaar die verschillende wooneenheden verhuurde’, legt Vandromme uit. Een andere verklaring voor dit lage aantal is dat sommige dossiers met een minnelijke schikking worden geregeld en dat andere worden geseponeerd. Voorts kent de inspectie niet alle vonnissen. ‘Maar wij hebben niet de indruk dat de parketten het probleem niet ernstig nemen’, zegt Vandromme.Als de straf een geldboete is, weegt dat soms niet op tegen de woekerwinst. ‘Het opgestreken huurgeld of de woning verbeurd verklaren, heeft dan meer effect’, besluit Vandromme.Bron: De standaard

Page 202: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

5.3. De landelijke woonvormen in de wereld

We hebben nu gepraat over het wonen op het platteland in onze streken. Maar meer dan de helft van de wereldbevolking woont in dorpen. De mensen leven er in traditionele huizen. Die huizen hebben vaak een woonfunctie en een werkfunctie. Een landelijke woning is vaak gemaakt van lokale materialen en is vaak aangepast aan het klimaat. Een landelijke woning vertelt iets over de organisatie van de maatschappij.

A De woonvorm

Opdracht 1: Bekijk de foto’s hieronder. Observeer ze om de hoofdkenmerken ervan te vinden.

Page 203: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De kenmerken van de woonvorm:

- ..............................................................

..........................................................

....

..........................................................

....

..........................................................

....

..........................................................

....

De kenmerken van de woonvorm:

................................................................

................................................................

...............................................................

................................................................

....................................................................

.........

De kenmerken van de woonvorm

.................................................................................

................................................................................

.................................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.............................................................................

.............................................................................

............................................................................

Page 204: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

................................................................................

................................................................................

.............................................................................

.............................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.................................................................................

................................................................................

.................................................................................

................................................................................

................................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.............................................................................

.............................................................................

............................................................................

.............................................................................

.............................................................................

Page 205: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De kenmerken van de woonvorm

.................................................................................

................................................................................

.................................................................................

................................................................................

................................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.............................................................................

.............................................................................

............................................................................

.............................................................................

.............................................................................

Page 206: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De kenmerken van de woonvorm

.................................................................................

................................................................................

.................................................................................

................................................................................

................................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.............................................................................

.............................................................................

............................................................................

.............................................................................

.............................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.................................................................................

................................................................................

De kenmerken van de woonvorm

.............................................................................

.............................................................................

Page 207: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

.................................................................................

................................................................................

................................................................................

............................................................................

.............................................................................

.............................................................................

Waarom hebben de mensen hun huizen op die manier gebouwd? Formuleer een hypothese.

........................................................................................................................................

................

........................................................................................................................................

................

........................................................................................................................................

................

........................................................................................................................................

................

Page 208: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Uitdaging 8:”Klimatologische rampen”

Lees de tekst hieronder aandachtig en probeer hem te begrijpen

Klimaatverandering

De sceptische top 10 of: waarom klimaatsceptici ongeloofwaardig zijn (Epiloog) Gastblogger Hans Custers behandelt “De 10 redenen waarom er geen klimaatcatastrofe komt” van Climategate.nl

Ik geef het toe, “Epiloog” is een nogal pretentieuze benaming voor wat losse eindjes die zijn blijven liggen na de top 10 serie. Maar het staat zo mooi. Over naar de losse eindjes.Het meest opvallend is voor mij wel hoe overbekend alle punten uit de top 10 zijn die ik de afgelopen maanden heb doorgenomen. In verhalen van klimaatsceptici lezen we om de haverklap dat de grote doorbraak er nu toch echt is, of anders wel dat hij er op korte termijn zit aan te komen. Maar een klimaatsceptische top 10 zou er 5 jaar geleden nauwelijks anders uitgezien hebben dan het huidige lijstje. Oude wijn in nieuwe zakken. De weerleggingen zijn ook al jaren bekend. Dag in dag uit zien we hoe sceptici die weerleggingen negeren. Op die manier weigeren ze systematisch de discussie een stap verder te brengen. Jarenlang dezelfde kreten herhalen is blijkbaar genoeg om twijfel te zaaien. Twijfel ondermijnt het gevoel van urgentie in de samenleving om het probleem aan te pakken. We kunnen alleen maar concluderen dat het daar allemaal om begonnen is.In elke wetenschappelijke discipline komen dwarsliggers voor: mensen die de gevestigde orde en opvattingen steeds weer uitdagen. Zo hoort het ook, om verder te komen heeft de wetenschap die permanente uitdaging nodig. Ook de klimaatwetenschap zou deze dwarsliggers moeten koesteren, hoe irritant ze soms ook kunnen zijn. Het vervelende is dat het

Page 209: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

onderscheid tussen deze dwarsliggers en politiek gemotiveerde wetenschapsbashers heel onduidelijk is geworden.

Ook in dit opzicht bewijst de klimaatsceptische campagne de wetenschap een slechte dienst.Het afgelopen jaar zijn er nogal wat extreme weerverschijnselen geweest: orkaan Sandy, langdurige droogte in de VS, de hittegolf in Australië, het kleinste oppervlak aan zeeijs op de Noordpool dat ooit is waargenomen om er maar enkele te noemen. De vraag die steeds weer wordt gesteld: komt dit door klimaatverandering? Klimaatsceptici schijnen nogal eens te denken dat die vraag pas bevestigend kan worden beantwoord als er geen enkele natuurlijke verklaring voor dit soort verschijnselen is. Dat is vanzelfsprekend onjuist. Klimaatverandering verzwaart de dobbelsteen, zoals engelstaligen dat uitdrukken: meer energie in het klimaatsysteem vergroot de kans op dit soort voorvallen en kan ze nog net wat extremer maken. Dat dit al aan het gebeuren is, is vrij waarschijnlijk. Dat statistisch significant aantonen is weer wat anders en dus zullen veel wetenschappers terughoudend zijn als ze hier iets over zeggen. Herverzekeraar Munich Re was eind 2012 minder terughoudend: zij constateerden een forse toename van het aantal weergerelateerde rampen in ruim 30 jaar.

Page 210: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vaardigheidsfiche 8: “Het reliëf”

Zie ook Exploraction 2.O K&K 28 p108-109

Wanneer we een landschap bekijken, bemerken we een afwisseling

van hoogten en laagten in het landoppervlak. Dat kan ook een

gevolg zijn van menselijke ingrepen, zoals steengroeven en

dijken. Dat geheel van oneffenheden noemen we het reliëf.

Als we het uitzicht van het reliëf willen beschrijven, houden

we rekening met vier elementen (de zgn. 4 h's):

1. ………………………………. kleur rood

2. ………………………………. kleur groen

3. ………………………………. kleur geel

4. ………………………………. Kleur blauw

Page 211: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Landschap uit de Ardennen (Semois) – standplaats van de

fotograaf (520 m)

1)De ……………………..… is het meest opvallende aan het reliëf. Die

leert ons iets over de vorm van de hoogste delen van het

reliëf. De horizon kan vlak, golvend of hoekig zijn.

Definitie ……………………..…:

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 212: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

2) De ……………………..… vormen de verbindingen tussen de hoge en de

lagere delen. Hellingen kunnen zacht of steil en zelfs

loodrecht of overhellend zijn, zoals een klimmuur.

Definitie ……………………..…:

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3) Het ……………………..… is het verschil in hoogte tussen het hoogste

en het laagste punt. Het hoogteverschil geeft een idee over hoe

'sterk' (grote hoogteverschillen) of 'zwak' (kleine

hoogteverschillen) een reliëf is.

Definitie ……………………..…:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 213: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

4) De ……………………..…wordt uitgedrukt in meter boven de zeespiegel.

Dat zien we niet in een landschap, noch op een foto. We lezen

het af op een kaart met hoogtelijnen of isohypsen.

Definitie ……………………..…:

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

!! Het type reliëf bepalen

a) Horizonlijn en hoogteverschil

Page 214: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

b) Type valleien

Benoem de valleien. Verbind het reliëf met de juiste vallei.

Vallei A is …………………………………………………

Vallei A is …………………………………………………………………………………..

Vallei A komt overeen met foto …………………

Vallei B is …………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Vallei B komt overeen met foto ………………….

Vallei C is ………………………………………………………………………………………………………………………………………….

BA C

Page 215: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Vallei C komt overeen met foto …………………

De valleien ………………… en …………… komen voor in België. De

vallei………….vinden we niet in België.

Schrijf op de juiste plaats: hoogplateau, laagplateau, vlakte , oud gebergte, jong gebergte(1 t.e.m.5)Beschrijf deze reliëfvormen (A, B en C)

1…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

2………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

1 2

5

43

CB

A

Page 216: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

4……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

5……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

A……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

B…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

C…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Page 217: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

Woordenschatlijst 19

De afwisseling: de variatie

Bemerken: iets zeggen, een opmerking maken, commentaar geven op iets

Golvend: op een neer gaand, als niet alle stukken van de grond op hetzelfde niveau zijn en de hellingen zijn niet sterk dan is een landschap golvend

Houwen: stukken uit een stuk steen kappen, een stuk steen in een bepaalde vorm kappen

De ingreep: de interventie

De kegel: een houten voorwerp in de vorm van een fles, dat je gebruikt bij een bepaald spel

De oneffenheid: als niet alle stukken grond op hetzelfde niveau zijn kan je spreken van een oneffenheid

Zich ontwikkelen: zich cultiveren, werken aan jezelf zodat je evolueert

De overstroming: de situatie dat er te veel water uit zeeën en rivieren op het land is gekomen

De paal: een stok die bedoeld is om rechtop in de grond te staan

De plaat: een foto of een tekening. Een dun, plat stuk van hard materiaal. Een zwarte schijf waarmee je op een grammofoon muziek kunt laten horen

De staaf: een lang en dun voorwerp

De steengroeve: plaats waar je natuursteen uit de grond haalt

De scheidingslijn: een lijn die een groot stuk in kleinere stukken verdeelt

Schommelen: heen en weer bewegen, variabel zijn, tussen een minimum en maximum bewegen

Page 218: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

De sloppenwijk: een deel van de stad met huizen van hele slechte kwaliteit en waar de mensen arm zijn

Steil: steile wegen, trappen enz. stijgen heel snel: bij iedere stap naar voren ga je ook een heel stuk omhoog

Het venster: een gat in de muur, meestal met glas erin= het raam

Vochtig: nat, als er ergens water is op geweest is dat vochtig

Algemene woordenschatlijst Zie ook Exploraction 2.O “ Woordenschatlijst” p235-240

1De aanlegsteiger: een constructie van hout waar de boten aan vast gemaakt worden om te parkeren

2Aantrekkelijk: als je iets of iemand leuk, interessant of mooi vindt is dat iets of iemand aantrekkelijk

3De aanvoer: het brengen van een product naar een bepaalde plaats noemt men de aanvoer van dat product

4Aanleggen: een boot in een rivier parkeren

5Afdalen: naar beneden gaan

6De aantrekkingskracht: iets heel mooi, leuk of interessant vinden zodat je daar ook wil zijn of dat ook wil doen

7Aangedreven zijn door: als een auto de kracht krijgt van benzine om voort te bewegen is ie daardoor aangedreven

8De aandrijfkracht: de kracht om iets te doen bewegen

9De abdij: een gebouw waar religieuzen leven in dialoog met god

10De afwerking: zorgen dat iets definitief klaar is

Page 219: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

11De akte: officieel document als bewijs van iets belangrijks

12De ambacht: beroep dat producten alleen met de handen maakt

13Ambachtelijk: alleen met de handen gemaakt

14Aantrekken: zorgen dat mensen er naartoe komen door het leuk of interessant te maken

15Aanvallen: op een agressieve manier een actie doen

16Afhankelijk regionale steden: kleinere steden waar niet alles is en daarom hebben ze grotere steden nodig

17De akker: een stuk grond dat de boer gebruikt voor landbouw

18De baksteen: een rode, simpele steen waar huizen mee gebouwd worden

19De bebouwing: alle gebouwen samen ergens

20Bekeren tot: zorgen dat iets of iemand hetzelfde geloof krijgt

21Berekenen: weten hoeveel iets is door te rekenen

22De beek : een rivier die smal en niet diep is

23De bedevaartplaats: een plaats waar de pelgrims een wandeling naar organiseren om te bidden tot god

24De bestemming: de plaats waar je naartoe wil gaan

Page 220: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

25Bewerken: iets zo maken dat het goed is om te gebruiken

26De bewoner: iemand die ergens woont

27Het bewijs: een papier dat toont dat het juist is wat je zegt

28De bocht: een plaats waar een weg of een lijn buigt

29De benzine: olie waarmee auto’s kunnen rijden

30Bevaarbaar: als er genoeg water in een rivier is en die rivier is breed genoeg dan is die rivier bevaarbaar

31Bijdragen tot: helpen

32Het balkon: stuk vloer boven de grond, dat uit een huis steekt, met een hek er omheen

33De bevoorrading: zorgen dat er alles is wat nodig is, provianderen

34De belemmering: iets dat zorgt dat iets of iemand niet verder kan

35De boog: een gebogen deel van een bouwwerk waar je onderdoor kunt

36Het brandgevaar: het risico dat iets gaat branden

37De burcht: een versterkt kasteel

38De buurt: een regio of een verzameling van een reeks straten en huizen

39De buurtwinkel: een winkel die in de wijk is waar je woont en waar je een beetje van alles kan kopen; shampoo maar ook drank en eten

40De burger: als een Belgische identiteitskaart hebt ben je een burger van België

41De burgerlijke stand: het feit of je getrouwd, gescheiden, weduw/weduwe, alleenstaand bent.

42Het dak: het bovenste deel van een huis

43De deelgemeente: een klein stukje van een gemeente

44Duister: zwart, donker

Page 221: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

45Dichten: iets toe doen, zorgen dat een gat of een put vol is

46Dichtmaken: idem dichten

47De dienst: bibliotheken, ziekenhuizen………

48De duin: een heuvel van zand dicht bij de zee

49Het duingebied: een regio met heel veel duinen

50Dwars: in een richting die een kruis vormt met de hoofdrichting

51Het debiet: de kwantiteit m water dat per seconde voorbij een specifiek punt komt

52Doorkruisen: in verschillende richtingen gaan door een bepaald gebied

53Het dagboek: een notitieboekje waar je elke dag in schrijft wat je gedaan hebt, hoe je je voelt.

54De dijk: een hoog stuk land langs de zee of langs een rivier

om de rest van het land droog te houden.

55De dorsvlegel: materiaal van hout dat de boeren gebruikten om de korrels van het graan uit de planten te doen. Die korrels gebruiken we om brood te maken.

Page 222: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

56Het eerbetoon: een monument, evenement, een feest om te laten zien dat je iets of iemand apprecieert

57Het eiland: een stuk land met water er rond

58Enerzijds………anderzijds: aan de ene kant, aan de andere kant

59De els : een soort boom

60De ets: print van een tekening die in een plaat is gegraveerd

61Het forensisme: het heen en terug gaan tussen thuis en werk

62Het gebied: een regio

63Het gelijkvloers: niveau 0

64Het gemeentebestuur: de groep van mensen die in een gemeente alles beslist

65Gekenmerkt worden door: de karakteristieken hebben van

66Het gietijzer: ijzer dat heel warm is gemaakt zodat je het in specifieke vormen kan zetten

67Het glasraam: gekleurd glas met motieven

Page 223: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

68Het gebrek: als er iets fout is of er ontbreekt iets dan is dat een gebrek

69De gevel: de facade

70De goed uitgeruste regionale stad: een regionale stad waar alles is en die economische, sociale en culturele impact heeft op een regio

71Grenzen aan: tegen iets zijn

72De graaf: een niveau in de adelKoningGraafHertog

73Graven: een put of een gat maken in de grond

74Het gevolg: de consequentie

75Het graan: bepaalde plantensoort. Van de granen tarwe en rogge wordt brood gemaakt.

76Golvend: een stuk land waarvan de grond niet allemaal op

hetzelfde niveau is is golvend

77Het grootwarenhuis: een synoniem voor supermarkt. Grote winkels zoals Delhaize, Carrefour enz.

78De gracht: een beek met water rond bv. een kasteel

79De grasvlakte: een grote regio met veel gras

Page 224: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

80De grootte: hoe groot iets is

81De handel: het kopen of verkopen van producten

82De handelsweg: een goede weg die vooral gebruikt werd oml producten langs te transporteren

83De handelszaak: een winkel

84Het heidegebied: een regio waar de grond van zand is en waar veel planten met kleine paarse planten groeien

85De hertog: een categorie binnen de adel

86Hevig: intens

87De hoofdwaterweg: een belangrijke rivier

88Hobbelig: niet plat, met veel putten en gaten in. Een kasseiweg is ook hobbelig

89De hark: materiaal om in de tuin te werken. Het heeft een lange stok en een serie ijzeren tanden onderaan.

90Hoekig: scherp, vierkant

91De horige: een slaaf. Iemand die altijd precies moet doen wat

de baas hem zegt

Page 225: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

92De hut: een heel simpel huisje dat gemaakt is van takken

93De ingang: langs waar je een gebouw naar binnengaat

94De indeling in: iets in categorieën zetten

95De ingreep: een actie om een fout of een probleem op te

lossen

96De kachel: een apparaat om een plaats te verwarmen.

97De kegel: een voorwerp in de vorm van een fles

98De koepel: een bol dak

99De koopkracht: hoeveel geld iemand heeft om iets te kopen is de koopkracht van die persoon

100De krant: De Morgen, De Standaard, La dernière Heure, Le Soir zijn kranten. Zij geven jou informatie over de actualiteit. Een synoniem= het dagblad.

101Het kruispunt: een plaats waar verschillende wegen elkaar snijden

102De kuip: een lager deel van de grond dan de rest van dat landschap

103Het klooster: een plaats waar religieuzen samenkomen om te bidden

Page 226: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

104Krakend: het geluid dat iets maakt als iets kapot is

105Kronkelig: in vele, bizarre lijnen zijn

106Het knooppunt: waar veel verschillende wegen samenkomen

107De kasseisteen: kleine, ronde, harde stenen

108De kachel: een apparaat om een plaats te verwarmen.

109De kegel: een voorwerp in de vorm van een fles

110De koopkracht: hoeveel geld iemand heeft om iets te kopen is de koopkracht van die persoon

111De krant: De Morgen, De Standaard, La dernière Heure, Le Soir zijn kranten. Zij geven jou informatie over de actualiteit. Een synoniem= het dagblad.

112Landelijk: ruraal

113Het landhuis: een groot huis op het platteland

114De molenaar: iemand die in een molen werkt

115Het luchtruim: de lucht

116Leem: grondsoort van een goede kwaliteit. Houdt goed het water en mineralen vast

Page 227: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

117Leisteen: klei dat onder grote druk, lange tijd wordt samengeperst kan na lange tijd leisteen worden.

118De lift: een cabine waarmee je in een gebouw van de ene verdieping naar de andere kan gaan.

119Het luik: een deur van hout om het raam te sluiten

120Moerassig: een gebied dat heel nat is waar je in kunt vallen en dan kan je er niet meer uit. Een gebied waar veel moerassen zijn is moerassig

121De molen: gebouw waar wind of water worden gebruikt als energie om andere machines in die molen te bewegen

122De monnik: een religieuze man die in een klooster woont

123De monumentaliteit: de grootte van iets

124De natuursteen: een specifiek soort blauwe steen dat in grote stukken gebruikt wordt om huizen te bouwen

125De neerslag: al het water dat uit de lucht kan vallen

126De nood: wat heel erg nodig is

127Het oerwoud: de jungle

128Omgeven zijn door: als er rond een kasteel helemaal water dan is dat kasteel omgeven door water

Page 228: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

129Omzetten in: iets veranderen in iets anders

130Onderhouden: zorgen dat iets proper is en dat het functioneert

131Het ontstaan: het begin

132De omgeving: de regio

133De omslagbrug: een brug die naar boven en beneden kan gedaan worden

134De oorsprong: het begin

135De omwalling: een sterke muur rond de stad

136De omheining: een hek dat rond een stuk grond staat

137De oogst: als de boer alle planten van de akkers gaat nemen dan is dat de oogst

138De ophaalbrug: een brug die naar boven en naar beneden kan gaan en die werd gebruikt om kastelen te verdedigen.

139Het optreden: een concert, een theaterstuk

140Oprichten: iets doen bestaan

141Opvallend: iets dat je direct ziet omdat het zo frappant is is opvallend

142De overstroming: de situatie dat er te veel water uit zeeën en rivieren op het land is gekomen.

143Het omroepgebouw: een gebouw waar radio- en televisiezenders programma’s maken

144De oneffenheid: als de grond niet op hetzelfde niveau is dan

op andere plaatsen is dat een oneffenheid

145Het onderwerp: het thema

De oppervlakte: de ruimte dat iets inneemt

Page 229: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

146Overeenkomen met: hetzelfde zijn als

147Onbereikbaar: iets waar je niet naartoe kan gaan is

onbereikbaar

148De oever: het stuk grond langs de rivier, zowel aan de

linker-als de rechterkant

149Er van overtuigd zijn dat: iets zeker weten

150De opkomst: de kwantiteit van mensen die ergens naartoe gaan

151De oorzaak: de oorzaak van iets is de reden waarom iets zo is

152De opwinding: de excitatie

153De paal: een stok die bedoeld is om recht in de grond te staan

154De ploeg: apparaat dat de boeren gebruiken om het bovenste deel van de grond om te draaien.

155Het poolijs: het ijs van de noord- en zuidpool

156De proef: de test

157Het puntdak: een dak dat eindigt in een punt

158De puurheid: als er alleen de essentie van iets iis dan is dat puur en dan spreken we van de puurheid van dat iets

159De rand: de kant van iets, de periferie van iets

160Het reclamepaneel: een paneel buiten aan de winkels waar reclame opstaat voor een product of een winkel

Page 230: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

161Het riet: een plant die in het water groeit op plaatsen waar het niet diep is

162Het rijvak: een deel van een grote weg

163De rijwoning: allemaal huizen in een zij en direct tegen elkaar zijn rijwoningen

164De rivier- en beekvallei: een vallei waar een rivier of een beek in is

165Het roosvenster: een venster in glasraam en met motieven erin

166De rots: een groot stuk steen in de natuur

167De rover: een crimineel die met agressie iets steelt

168Schiefer: gesteente, leisteen

169Schieten: een hard voorwerp met de hulp van een machine lanceren om iets te raken

170Het schietgat: een opening waardoor je kan schieten

171Sierlijk: elegant

172De sikkel: mes om te oogsten. Het heeft de vorm van een halve maan

Page 231: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

173De slager: de man die vlees verkoopt

174De smid: iemand die metalen heel warm maakt om daar dan andere producten van te maken

175Spinnen: draden maken door stoffen in elkaar te draaien

176De spitsboog: een opening in een gebouw waar je kunt doorgaan en die eindigt in een punt.

177De stand: op een braderie heb je tafeltjes met reclame waar mensen ook producten verkopen. Dat zijn stands

178De steengroeve: een plaats in de grond waar natuursteen naar

boven wordt gebracht

179De stichting: het instituut

180De stoom: het gas dat uit kokend water komt

181De straalmotor: een motor die een hete straal gas gebruikt

om de motor te doen voortbewegen

182De stand: de plaats die je in de maatschappij hebt

183De streek: de regio

Page 232: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

184Het struikgewas: een groep van lage planten met meer dan één

stam

185Ten opzichte van: in vergelijking met

186De tempel: een gebouw waar mensen bij elkaar komen om tot

god te bidden

187Het tijdschrift: een magazine dat op geregelde momenten verschijnt, bv één keer per week of per maand. Soms is de thematiek globaal, soms is die specifiek.

188Toenemen: vermeerderen

189De toestemming: de permissie

190Torchis: een mix van modder, steentjes en stro

191Toepassen: iets in de praktijk gebruiken

192De uitbreiding: het groter worden van iets

193De urbanisatie: als het rurale deel rond een stad ook alle karakteristieken van een stad krijgt en zelf ook een deel van de stad wordt

194Uitbaten: een café of winkel baat je uit

195Uitdrukken: iets op een specifieke manier zeggen

196Uitgaan: naar een discotheek gaan, op café gaan

197Uitvinden: als eerste iets maken

198De val van: als iets kapot gaat, als iets weg is of een conflict verliest spreken we over de val van

199De vallei: een brede, lage plaats tussen bergen of heuvels

Page 233: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

200De verbouwing: iets veranderen in een gebouw

201De verdedigingspost: een versterkt gebouw om zich te verdedigen tegen de vijanden

202De verdieping: de étage

203De verfijning: als iets gemaakt is met veel concentratie, met veel details dan is dat verfijnd of geraffineerd

204Het verkeer: de circulatie van auto’s, bussen, trams enz. op de wegen

205Het verleden: iets wat vroeger gebeurd is

206Verbaasd zijn: als er iets gebeurt waarvan je denkt dat het niet kan gebeuren ben je verbaasd

207Vertrappelen: kapot stappen, plat stappen

208Verbonden zijn met: gelieerd zijn met

209Veroordelen tot: condemneren tot

210Verhuizen: als je in een ander huis of een andere stad gaat wonen verhuis je

211Tot de verbeelding spreken: als je iets zo fascinerend vindt dat je erover gaat fantaseren spreekt dat tot jouw verbeelding

212De verwarring: de chaos

213Het vestingwerk: een toren of een burcht

214De verhouding: een relatie, de manier waarop dingen met elkaar te maken hebben

215Veroorloven: permitteren

216Verlenen: geven

217Het vervoersmiddel: een machine om iets of iemand mee te transporteren

218De vijver: een kleine plas water in een tuin of een park

219Voldoen aan: goed genoeg zijn

220De voorgevel: de facade aan de voorkant

Page 234: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

221Voornamelijk: voor het grootste deel

222Het voertuig: iets waarmee je mensen van de ene kant naar de andere kant kan brengen

223Vlak: plat

224De vormentaal: een sentiment of een idee dat geëvoceerd

wordt door de vormen en materiaal van een gebouw

225Het wandtapijt: een tapijt dat aan de muur hangt

226De waterburcht: een kasteel waar water rond is

227Het wegennet: het totaal van alle wegen

228Wijd: breed, groot

229De wol: de zachte haren van schapen waar kleding van wordt gemaakt

230De woonkern: het centrale deel waar mensen wonen

231De wijk: een buurt in de stad

232De woonwijk: een buurt in de stad waar mensen eigenlijk alleen maar wonen

233De wraak: iets negatief doen bij iemand omdat die dat ook bij jou heeft gedaan

234De woestijn: een hele warme regio met alleen maar zand omdat er geen bomen of planten kunnen groeien

235Het zaad: klein stukje van een plant waaruit een nieuwe plant kan groeien

236Zaaien: het vermeerderen van planten door zaad in de grond te stoppen.

237De zeespiegel: het niveau van het water van de zee

238De zeis: een lange stok met een mes om planten af te doen

Page 235: Definitieve cursus WO eerstejaars 2014-2015

239De zolder: een plaats in het huis direct onder het dak

240De zuil: een dikke paal van steen waarop een deel van het gebouw gebaseerd is.

241Het zomerverblijf: een huis waar je in de zomer vaak bent.

242De zuster: een religieuze vrouw