De waarde van de eed Assyriërs – garantie en vervloeking In archaïsche tijden heeft de eed...

42
De waarde van de eed

Transcript of De waarde van de eed Assyriërs – garantie en vervloeking In archaïsche tijden heeft de eed...

De waarde van de eed

De waarde van de eed

Rede

uitgesproken bij de aanvaarding van het ambtvan hoogleraar Rechtspleging in rechtsfilosofisch perspectief

aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheidvan de Universiteit van Amsterdam

op woensdag mei

door

Jonathan E. Soeharno

Dit is oratie , verschenen in de oratiereeks van de Universiteit van Amsterdam.

Opmaak: JAPES, AmsterdamFoto auteur: Jeroen Oerlemans

© Universiteit van Amsterdam,

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in eengeautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzijelektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel B Auteurs-wet j° het Besluit van juni , St.b. , zoals gewijzigd bij het Besluit van augustus ,St.b. en artikel Auteurswet , dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingente voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus , AW Amstelveen). Voor het overnemenvan gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel Auteurswet ) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Mevrouw de Rector Magnificus,Mijnheer de Decaan,Zeer gewaardeerde toehoorders,

Aan de eed dicht men welhaast magische krachten toe. Zo vindt De JongeAkademie van de KNAW dat iedere wetenschapper een eed moet afleggen. Deeed zou een ‘leidraad en ruggensteun’ moeten bieden in het competitieve we-tenschapsklimaat. De Minister van Onderwijs pleit voor een eed voor school-bestuurders die zou moeten ‘markeren’ dat schoolbestuurders weer ‘dienst-baarheid moeten betonen’ aan het onderwijs. En voor het einde van dit jaarmoeten om en nabij . leidinggevende bankiers de zogenaamde bankiers-eed hebben afgelegd, die zou moeten bijdragen aan herstel van vertrouwen inde financiële sector.

Ook bij de bestaande eedplichtige professies – denk onder meer aan de ko-ning, politici, artsen, rechters, advocaten en politieagenten – bestaat her-nieuwde aandacht voor de eed. Men ziet nauwelijks meer dat de eed tussenneus en lippen door wordt afgelegd: zo nam (toen nog) koningin Beatrix in

politici voor het eerst op televisie de eed af; en op april heeft natuurlijkheel Nederland gekeken naar de eed die werd afgelegd door koning Willem-Alexander.

Welke magie mogen we nu verwachten van de eed? Eén wens die uitdrukkelijkwordt uitgesproken, is dat verkeerd gedrag kan worden tegengegaan door in-voering van een eed, die gesanctioneerd kan worden. De Jonge Akademie vande KNAW vindt bijvoorbeeld dat wetenschappers die ‘tegen de eed zondigen’,hun doctorstitel moeten kwijtraken. En de Minister van Financiën heeft aan-gegeven dat wat hem betreft, bankiers die de bankierseed niet naleven, ontsla-gen zouden moeten worden.

Deze wens tot sanctionering is echter opmerkelijk. Want als we kijken naarde denkgeschiedenis, dan zien we dat de eed zich in essentie helemaal nietleent voor sancties. Vrijwel alle filosofen – van Cicero tot Hobbes tot Scho-penhauer – zijn immers van mening dat de eed geen zelfstandige verbintenisbetreft, maar slechts een bestaande verbintenis bekrachtigt. Op zichzelf grondtde eed niets: de wetenschapper is ook zonder eed gehouden tot waarheidsvin-ding, de schoolbestuurder ook zonder eed tot dienstbaarheid aan het onderwijsen de bankier ook zonder eed tot zorgvuldige dienstverlening aan de klant.Hetzelfde geldt voor de waarheidsplicht van een getuige in de rechtszaal.

Sancties ten aanzien van het schenden van de eed zien dus in essentie niet op

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

schending van de eed als zodanig, maar op schending van de onderliggendeverplichtingen.

Vanwaar dan toch de hoop op een te sanctioneren eed? De aandacht voorde eed heeft wellicht juist te maken met onzekerheid over die onderliggendeverplichtingen. Door allerlei ontwikkelingen weten we eigenlijk niet meer zogoed op grond van welke overtuigingen – zeg waarden en normen – we ie-mand mogen aanspreken in het publieke domein. Deze ontwikkelingen wor-den meestal met grote woorden aangeduid: denk aan secularisering, merito-cratisering, ontzuiling of pluriformisering van de samenleving. In de kerngenomen, markeren deze ontwikkelingen een gebrek aan gedeelde overtuigin-gen in de publieke sfeer. Op grond van welke normen of waarden mogen weimmers wetenschappers aanspreken, schoolbestuurders, of bankiers? We ver-keren in onzekerheid over hun overtuigingen, terwijl we wel van hen afhanke-lijk zijn. De eed lijkt een middel om deze onzekerheid te adresseren.

In dit opzicht doet de aandacht voor de eed denken aan het enthousiasmerond het begrip integriteit. In weerwil van de onzekerheid over overtuigingenin het publieke domein benadrukken we maar al te graag dat iedereen integermoet zijn. Opvallend is dat men heel goed lijkt te weten wanneer integriteitgeschonden wordt, maar niet wat integriteit is. Zo lijkt het ook te zijn met deeed. De eed creëert de schijn van moraal, zonder dat duidelijk wordt wat dezemoraal inhoudt. En men lijkt enthousiast om allerlei misstappen onder denoemer van schending van de eed te brengen. Maar wat de eed is en betekent,dat is een ander verhaal.

Dat is het verhaal waar ik met u naar wil kijken. Waarin ligt vandaag de dagde waarde van de eed? Kan de eed helpen vertrouwen terug te winnen in eentijd, die – ook recent door de vorst – wordt gekenmerkt als een tijd van onze-kerheid?

Om de waarde van de eed te peilen voor vandaag, zal ik eerst met u eengang door de denkgeschiedenis maken. Van het Oude Assyrië tot aan de ver-lichting zullen wij zien dat de waarde van de eed steeds wordt bepaald dooreen paar kernmotieven, die in iedere tijd een andere betekenis krijgen. In hetkader van deze denkgeschiedenis zal ik kort met u stilstaan bij het Nederlandseedgebaar. Daarna keer ik terug naar de hoofdvraag. Welke betekenis hebbende kernmotieven van de eed vandaag de dag?

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Oude Assyriërs – garantie en vervloeking

In archaïsche tijden heeft de eed doorgaans het karakter van een garantie,meestal gekoppeld aan vervloekingsformules. Zo zwoeren de oude Assyriërseden om de nakoming van verdragen en contracten te garanderen.

Ik geef een voorbeeld. Medio achtste eeuw voor Christus sloot Ahsurnirari V,de toenmalige koning van Assyrië, een verdrag met Mati’ilu, heerser van hetdeelgebied Bit-Agusi. In de verdragstekst werden uiteraard de standaardbe-palingen opgenomen over de te zweren eed. Daarbij hoorden ook vervloekin-gen van goden bij schending van de eed. De relevante verdragsclausule luidtals volgt:

‘(…) Indien Mati’ilu deze eed schendt, zal Mati’ilu, net als dit lam datwordt weggenomen van zijn kudde om nooit meer terug te keren en nooitmeer aan het hoofd ervan te staan, met zijn zonen en dochteren en demensen van zijn land worden weggenomen van zijn land, om er nooitmeer terug te keren en nooit meer aan het hoofd ervan te staan. De kopvan het lam is niet dat van het lam, maar is het hoofd van Mati’ilu, en zoalshet hoofd zal worden afgehakt en de tanden uit de mond worden gebroken,zo zal het hoofd van Mati’ilu worden afgehakt (…).’

De waarde van de eed bestond hier in de invocatie van goden bij het sluitenvan het verdrag, gekoppeld aan de angst voor – de grafisch beschreven – ver-

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

vloeking bij een eventuele schending. Want schond Mati’ilu hierna zijn ver-plichtingen, dan beschouwde zich de koning van Assyrië – tijden veranderenniet – het geëigende instrument van de goden om de vervloekingen te effec-tueren.

Oude Grieken – van wraakgodinnen toteerbiedwaardigen

Ook bij de oude Grieken zien we aanvankelijk deze motieven van garantie enangst voor de vervloeking. Als er één volk is in de oudheid dat van de eed geengenoeg kon krijgen, dan zijn het trouwens wel de oude Grieken: uit de filoso-fie, poëzie, drama en redevoeringen kennen we eden van rechters, bestuurders,Olympiërs, individuen, heersers en zelfs goden.

Bij de Griekse filosoof Anaximenes treffen we de eerst bekende definitie vande eed aan. Deze luidt als volgt:

‘de eed is een onbewezen bewering onder aanroeping van goden’

Laten we aan de hand van deze omschrijving nader kijken naar de eed. Heteerste element, ‘een onbewezen bewering’, omschrijft de eed als een beweringover onzekere gebeurtenissen. Dit kan gebeurtenissen betreffen uit het verle-den, men spreekt dan van een assertoire eed, of toekomstige gebeurtenissen:men spreekt dan van een promissoire eed. In beide gevallen, of een getuige nunaar waarheid zweert dat een gebeurtenis in het verleden heeft plaatsgehad, ofeen vorst zweert zijn ambt in de toekomst trouw te zullen vervullen, betreft ditimmers onbewezen beweringen.

Met de eed wil iemand dus iets ten overstaan van een ander bewaarheiden,waarvan de ander de waarheid niet zelf kan inzien. Die ander heeft wat betreftde waarheid van de bewering dus te vertrouwen op de eed.

Niet voor niets is het antieke symbool voor de eed de rivier de Styx: de rivierdie de bovenwereld scheidt van Hades, het rijk van schimmen. De eed is dusgelegen tussen de wereld van het kenbare en verifieerbare aan de ene kant ende wereld van het onkenbare en onverifieerbare aan de andere kant. Voor dewaarheid die men niet kan kennen, is de eed een laatste toevlucht voordat mendaadwerkelijk in het schimmenrijk terechtkomt. De eed markeert dus degrens van het menselijk kunnen en weten.

Het tweede element, ‘onder aanroeping van goden’, heeft iets van een garan-tie, een motief dat we al kenden van de oude Assyriërs. Hiermee verkrijgt de

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

eed iets sacraals. Het inroepen van hogere machten doet men immers nietlichtvaardig. Deze invocatie moest de onbewezen bewering extra gewicht ge-ven. Overigens hoeven de hogere machten niet per se goden te zijn. Zo merktAristoteles op dat men kan zweren bij al wat in de ogen van de zwerende vanwaarde is. Zo zien we reeds in de antieke tijd eden die niet op de godenwerden gezworen, maar op de ouders, de vorst, de kinderen, de echtgenotenof de wapenen.

Het sacrale karakter van de eed kan dus ook in andere zaken gelegen zijndan goden. Sterker nog, de etymologie van het begrip ‘sacraal’ brengt ons bijeen oud Romeins gebruik. Door beide partijen in een geding werd een geld-bedrag – een sacer – gestort bij de praetor, zeg de rechter. Dit sacer diende alsborg voor de juistheid van de gezworen eden en werd bij schending verbeurdaan de staatskas. Er bestond ook een oudere variant, waarbij aan de praetor veewerd gegeven dat bij schending werd geslacht. Iets sacraals is dus iets vanwaarde dat kan worden verloren, geofferd of gedood. Bij de eed moet er dusiets op het spel staan.

Dit tweede element maakt ook duidelijk dat het afleggen van de eed eenhandeling is. De eed is in al zijn geschiedenis vrijwel steeds afgelegd door eenmondeling uitspreken van een eedformule, veelal onder begeleiding van een

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

eedgebaar. Wellicht om te benadrukken dat de eed niet slechts een zaak is vanwoord, maar vooral van daad.

De onbewezen inhoud van de eed mag dan aan gene zijde van de rivier deStyx liggen, de eedformule en het eedgebaar zijn wel kenbaar en wel verifieer-baar voor anderen. Aan de precieze uitspraak van de eedformule en de pre-cieze uitoefening van het eedgebaar wordt dan ook vaak veel waarde gehecht.

Die nadruk op de precisie van het gebaar en de formule maskeert echter deschimmen aan de andere kant van de Styx.

Want deze maskerade is pretentieus. Met het afleggen van de eed preten-deert iemand immers de voor anderen onkenbare waarheid. De Griekse trage-dies wijzen in dit opzicht dan ook steeds op het gevaar van de ‘hubris’ – dehoogmoed. Met het zweren van een eed over toekomstige gebeurtenissen pre-tendeert de mens bijvoorbeeld te beschikken over zijn lot – iets dat exclusiefaan de goden is toevertrouwd. Het zijn in de Griekse mythologie dan ook deFuriën, de vloekgodinnen, die waken over gestanddoening en misbruik van deeed.

Maar in de ontwikkeling van de tragedies zien we echter een opmerkelijke ver-schuiving. Ik verwijs naar de Oresteia van Aeschylos. Het verhaal gaat, kortgezegd, als volgt. Koning Agamemnon had zojuist Troje verwoest. Na zijn te-rugkeer uit Troje werd hij – om verscheidene redenen – vermoord door zijnvrouw, Klytaimnestra, en haar minnaar Aigisthos. Orestes, de zoon van Aga-memnon, zwoer vervolgens een eed onder aanroeping van de god Apollo dathij zijn moeder, Klytaimnestra, en Aigisthos, haar minnaar, zou doden om zijnvermoorde vader te wreken.

Nadat Orestes zijn eed had vervuld, werd hij echter achtervolgd door deFuriën. De Furiën wilden zijn vermoorde moeder wreken, omdat zij meendendat het doden van een bloedverwant – zijn moeder – zwaarder zou wegen danhet gewraakte doden van een echtgenoot – de moord van zijn moeder op zijnvader. Orestes had de eed in hun ogen niet mogen zweren en al helemaal nietmogen vervullen.

Maar dan komen Apollo en de godin Athena tussenbeide: de eed, zo bena-drukken zij, mag inderdaad niet bestaan zonder gerechtigheid en er dus ookniet voor zorgen dat onrecht wint. Maar juist in het opzicht van gerechtigheidhebben de Furiën het mis. De huwelijkse band heeft juist een hogere status dande bloedband. Hiervan getuigen, onder meer, de huwelijkse eden van hethoogste godenpaar, de echtelieden Hera en Zeus.

Athena en Apollo oordelen niet zelf. Athena wijst het volksgericht aan omover de zaak te beslissen: niet goden, maar mensen waken over de eed. Iedererechter zweert vervolgens een eed om zonder eigenbelang en zonder angst en

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

met het oog op gerechtigheid het juiste oordeel te vellen. Orestes wordt vrijge-sproken.

De verschuiving die we hier zien, is dat de eed van een vrees voor vervloe-king en angst voor de Furiën nu wordt vervlochten met een idee van gerechtig-heid. Helemaal aan het slot van de Oresteia geeft Athena de Furiën dan ookeen nieuwe naam. Voortaan heten zij: de Eerbiedwaardigen. De eed wordt nietmeer met angst verbonden, maar met eerbied voor dat wat rechtvaardig is.

Nu de eed is verbonden met een algemene idee van gerechtigheid, kan desprong worden gemaakt naar de publieke betekenis van de eed. In een be-roemde redevoering uit de vierde eeuw voor Christus sprak koning Lycurgusde volgende woorden:

‘De eed is dat, wat de democratie bijeenhoudt. Want het politieke leven be-staat uit drie elementen: de heersers, de rechters en de massa. En ieder vanhen is gehouden aan dezelfde eed.’

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

In dit citaat zien we, tot slot, dat een ander motief van de eed aan de opper-vlakte komt, namelijk dat van de eed als een fundamenteel bindmiddel voor desamenleving. De eed markeert cohesie en gedeelde identiteit.

Romeinen – eden jegens vijanden

Later, bij de Romeinen, worden de motieven van de eed – gerechtigheid, eer-biedwaardigheid en cohesie – definitief doorgetrokken. Ik verwijs naar de epi-sode van Marcus Atilius Regulus.

Regulus, een Romeinse generaal, bevocht Rome’s oude aartsvijand Cartha-go, maar werd gevangengenomen. Daarna besloten de Carthagers om hemnaar Rome te sturen, zodat hij met de Romeinse Senaat kon onderhandelenover de Carthaagse voorwaarden. Voordat hij naar Rome vertrok, moest Regu-lus echter wel een eed zweren – bij Jupiter – dat hij ook weer zou terugkerennaar Carthago. Eenmaal aangekomen in Rome liet Regulus de Senaat wetenwat de termen van Carthago waren. Maar hij adviseerde de Senaat óók omgeen van deze voorwaarden in te willigen. Regulus wist – logischerwijs – dathij niet zonder gevaar voor eigen leven kon terugkeren naar Carthago. Hoewelzijn familie en vrienden hem smeekten om te blijven, koos hij er toch voor zijneed gestand te doen. Volgens de overlevering hebben de Carthagers hem bijterugkomst doodgemarteld.

De beslissing van Regulus om zijn eed jegens de vijand gestand te doen, heeftbij de Romeinen tot veel discussie geleid. Was dit geen naïeve beslissing? Menweet toch dat de goden niet straffen? En als de goden al zouden straffen, zou-den ze dan ook de schending van eden gedaan aan de vijand straffen?

De filosoof en staatsman Cicero antwoordt geheel in lijn met de Oresteia:

‘Men dient niet zozeer in te zien welke vrees gelegen is in zulk een eed,maar welk een kracht. Want een gezworen eed is een religieuze bevestiging(affirmatio religiosa). En als men iets heeft beloofd met de bevestiging vangod als getuige, dan moet men dat doen. Relevant in dit opzicht is niet detoorn van de goden, die niet bestaat, maar gerechtigheid en geloofwaardig-heid.’

In deze woorden van Cicero zien we de klassieke motieven krachtig samenge-vat. De eed, een religieuze bevestiging, vindt zijn kracht niet in vrees, maar ingerechtigheid en geloofwaardigheid. Deze verbinding met gerechtigheid,waarvoor de goden staan bij welke gezworen wordt, geeft de eed nu niet alleen

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

publieke, maar zelfs universele betekenis: eden die de Romeinse waarden –Rome’s identiteit – bevestigen, moeten zelfs gestand worden gedaan jegensvijanden.

Joods-Christelijke traditie – een nieuwe sacraliteit

Met de opkomst van het christendom verschieten de motieven van de eed op-nieuw van kleur.

In de Joodse traditie, waaraan de christelijke schatplichtig is, staat het zwe-ren van de eed op spanning. In de Torah wordt gewaarschuwd alleen bij deNaam des Heren te zweren, maar aan de andere kant de Naam Gods niet ijdelte gebruiken.

Jezus van Nazareth gaat nog een stap verder. Hij zegt over de eed:

‘ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want datis de troon van God, noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, (…).

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voortuit het kwaad.’

Er zijn talloze pogingen gedaan om deze woorden af te zwakken, maar ze blij-ven radicaal. De kerkvaders waren daarom sterk verdeeld over de vraag of eenchristen de eed wel mocht zweren. Deze aarzeling duurt tot op heden voort bijsommige puriteinse stromingen en kloosterorden. Uiteindelijk komt de kerk-vader Augustinus met de gevleugelde uitspraak die het standpunt van de kerkzal gaan bepalen:

‘falsa iuratio exitiosa est, vera iuratio periculosa est, nulla iuratio secura est’(een valse eed is fataal, een ware eed gevaarlijk en geen eed veilig).

Deze scherp geformuleerde voorzichtigheid had als onvermijdbaar gevolg datde eed aanvankelijk verdween van het dagelijks toneel – en beperkt bleef tot desfeer van het recht. Tegelijk werd ruimte geschapen voor hen die de eed nietwilden zweren in navolging van de woorden van Jezus. Voor hen werden erafgezwakte varianten van de eed bedacht, die we vandaag nog kennen als debelofte of de bevestiging.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Aan de andere kant wordt, met name vanuit de kerk, gewerkt aan een nieuwsacramenteel karakter van de eed. De idee is om de eed te omkleden met sa-crale waarborgen. De oude motieven: gerechtigheid, geloofwaardigheid en co-hesie worden hernomen, maar nu op christelijke wijze. Het motief gerechtig-heid wordt nu ingevuld met de christelijke geloofsleer. Het motiefgeloofwaardigheid duidt op het geloven – en hieronder moet nu ook wordenbegrepen: de vreze Gods. Daarmee zijn de Furiën teruggekeerd, maar in nieu-we gedaante. En vanuit de kerk wordt goed begrepen dat de eed opnieuw alsmiddel tot cohesie kan dienen: zo wordt de eed een teken dat de Christen vande niet-Christen onderscheidt.

In deze christelijke vorm begint de eed langzaam aan een comeback: we ziende eed in de Middeleeuwen terugkeren bij de toetreding tot gilden, huwelijken,kloosterorden, universiteiten en bij de bevestiging van feodale verhoudingentussen onderdanen en koningen. In alles resoneert de sacrale betekenis. Er isooit zelfs – overigens zonder succes – geprobeerd om de eed tot het achtstesacrament te verheffen. Het is daarom niet verwonderlijk dat denkers uit demiddeleeuwen en de vroegmoderne tijd in de eed een voorwaarde zagen voorde maatschappelijke orde.

Zo is – zelfs – Machiavelli van mening dat waar godvrezendheid ontbreektbij het breken van een eed, een rijk ten onder gaat. Ook de filosoof ThomasHobbes ziet in de vrees voor goddelijke toorn bij schending van de eed eenwaarborg voor maatschappelijke orde. En was de filosoof John Locke nietvermaard om zijn gedachte dat tolerantie zich – alleen – niet kon uitstrekkentot atheïsten, omdat atheïsten de eed niet zinvol konden afleggen omdat zijgeen god vreesden?

Verlichting – van religieuze bekentenis naar eengewetensfenomeen

Deze denkbeelden kunnen ons – als kinderen van de verlichting – als ar-chaïsch in de oren klinken. Om met de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant tespreken, zijn wij immers opgevoed met de verlichtingsidealen om zelf te dur-ven denken en autonoom te zijn. In Kants woorden, om uit te treden uit deonmondigheid waaraan alleen wijzelf schuldig zijn.

Het kan dus niet zo zijn dat publieke instituties dwingen tot de afname van deeed. Want de eed is in essentie een religieuze bekentenis – en het afdwingenvan een religieuze bekentenis staat in tegenspraak met de hoog te achten vrij-heid van het religieuze geweten. Kant noemt de eedafname in het publieke

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

domein daarom ‘im Grunde unrecht’. Maar omdat er soms – in het bijzonderin de rechtspleging – geen andere toegang bestaat tot de waarheid, noemt Kantde eed niet alleen ‘im Grunde unrecht’, maar tegelijk ook ‘praktisch unentbehr-lich’. Kant typeert de eed dan ook letterlijk als een tortura spiritualis: ‘eendwang- en drukmiddel van de waarachtigheid’.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

De filosoof Hegel brengt hierop een subtiele nuance aan, die essentieel is voorhet verlichtingsdenken. De eed is volgens Hegel niet zozeer een religieuze be-kentenis maar een gewetensfenomeen. Het is een subtiele overgang, maarhiermee trekt Hegel de eed uit de strikt religieuze sfeer en in de sfeer van degewetensvolle bevestiging.

Hegel is dan ook niet zozeer geïnteresseerd in de religie van de eedaflegger,maar veeleer in het feit dat iemand gewetensvol de eed aflegt. Langs deze lijnkan de staat dus best van mensen vragen om de eed af te leggen, zonder zichschuldig te maken aan inmenging in religieuze zaken. De staat vraagt immersniet naar religie, maar naar het geweten. Overigens vindt Hegel dat groepen diewel vasthouden aan het religieuze karakter van de eed en op die grond weige-ren de publieke eed af te leggen – zoals Quakers, Wederdopers, maar ook Jo-den – getolereerd moeten worden.

De betekenisverschuiving van de eed als religieuze bekentenis naar de eed alsgewetensfenomeen wordt onderstreept door de filosoof Schopenhauer. Hij steltzich deze vraag:

‘Als de religie ooit eens in verval mocht komen en alle geloven zouden op-houden te bestaan, hoe zou het er dan voor staan met de eed?’

Schopenhauer antwoordt dat het doel van de eed is om mensen op morelegronden te bewegen de waarheid te zeggen, door deze waarheidsplicht op een

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

levendige manier voor het bewustzijn te brengen. Daarvoor is in de kern geenreligie nodig. Sterker nog, alle parafernalia rond de eed zijn bijzaak. VolgensSchopenhauer kan de formulering van de eed dan ook eenvoudigweg luiden:

‘Ik zweer het.’

Door de verlichtingsfilosofen Kant, Hegel en Schopenhauer wordt de eed dusherijkt langs de lijn van de verlichtingsidealen. De klassieke eedmotieven vangerechtigheid en geloofwaardigheid worden nu losgeweekt van religie en geëntop het geweten van het autonome individu.

Ook het motief van cohesie wordt herijkt door de verlichtingswaarden. Deverlichte en moderne staat kan niet functioneren zonder mensen die innerlijkbetrokken zijn op het algemeen belang. Deze innerlijke betrokkenheid kanechter niet door de staat zelf bewerkstelligd worden. De grondslag voor dezebetrokkenheid ligt vanaf de verlichting niet meer in bijvoorbeeld een gedeeldechristelijke identiteit of de vreze gods, maar in de vrije, autonome wil van men-sen. Die autonome betrokkenheid wordt bevestigd in de eed.

Ons eedgebaar

Voordat we overgaan op de waarde van de eed voor vandaag de dag, maak ikeen korte opmerking over ons eedgebaar. Want de verlichting ten spijt, ver-raadt het Nederlands eedgebaar nog de oude religieuze herkomst.

Eedgebaren en eedformules zijn aan voortdurende verandering onderhevig.Als Koning Willem-Alexander in Assyrische tijden de eed zou hebben afgelegdzonder het slachten van een offerdier, zouden de aanwezige regeringsleiders envolksvertegenwoordigers daaraan weinig waarde hebben gehecht. De ge-schiedenis kent vele voorbeelden van eedgebaren, zoals het leggen van dehand op vlaggen, wapenen, de Ka’ba, iemands baard, vuur, de genitaliën vande eedafnemer, de schaamstreek of de borst van de moeder van de eedafleggeren andere voorbeelden waaruit blijkt dat men een eed niet zomaar zweert.

In Nederland wordt al eeuwen het zogenaamde eedgebaar ‘te lucht’ gehan-teerd. Dit sobere eedgebaar werd al bij de vrede van Münster door de Neder-landse delegatie gebruikt. Ter vergelijking, de katholieke Spaanse delegatielegde eerst de hand op een zilveren kruis dat weer op de Evangeliën was ge-legd, om na het zweren het kruis te kussen.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Over de precieze historische redenen waarom wij – ook thans – ons sobereeedgebaar hanteren, bestaat wat onduidelijkheid, maar de interpretatielijnenvan het gebaar zelf komen in de kern op het volgende neer. De vorm van onseedgebaar is onmiskenbaar de zogenaamde Latijnse zegen (benedictio lati-na). In vrijwel alle bronnen heeft dit de volgende betekenis. Het getal van dedrie opgestoken vingers (duim, wijsvinger en middelvinger – het lijken er twee,maar de duim is ook min of meer opgestoken) symboliseert het vroegchriste-lijke kernleerstuk van de heilige Drie-eenheid – van de Vader, Zoon en HeiligeGeest. De twee gesloten vingers (ringvinger en pink) duiden op het christe-lijke leerstuk van de tweenaturenleer – een menselijke en een goddelijke na-tuur – van Christus.

Van meet af aan komt het zegengebaar – getuige vele religieuze afbeeldingenen kunstwerken – ook buiten de context van het zegenen voor, zoals bij hetoordeel, bij verbondsluitingen, bij beloften, bij aankondigingen of bij de schep-ping – en dus ook bij de eedaflegging. De kerkelijke sacralisering van onseedgebaar is hierin duidelijk zichtbaar.

Dit betekent echter dat iedereen die in Nederland de eed aflegt, dit doet naarde twee kernleerstukken van het christelijk geloof: de Drie-eenheid van God ende tweenaturenleer van Christus – van welke religieuze achtergrond men ookis. Dat is een curieuze situatie. Beter zou het zijn om, nu de eed toch alleendoor gelovigen wordt afgelegd, te laten zweren bij het relevante heilige boek:

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

de Bijbel, de Torah, de Koran of de Bhaghadvadgita – zoals de praktijk is bijveel Angelsaksische rechtbanken. Men zou ook kunnen kiezen voor een neu-traler eedgebaar, dat aansluit bij het gewetenskarakter, zoals bijvoorbeeld hetleggen van de hand op het hart. Dan kan eventueel ook de formule (‘zo waar-lijk helpe mij God almachtig’) worden aangepast, zodat de eed ook in gebaar enformule verschuift van een religieuze bekentenis naar een volwaardig gewe-tensfenomeen.

Herijking van de waarde van de eed

Ik keer terug naar de hoofdvraag: wat is vandaag de dag de waarde van de eed?Hiervoor hebben we gezien dat de motieven van de eed – gerechtigheid, ge-

loofwaardigheid en cohesie – steeds worden herijkt. Het motief van gerechtig-heid evolueerde – van de oude Assyriërs tot de Romeinen – van vloekgodinnentot hogere waarden. Het motief van geloofwaardigheid evolueerde mee: vreesdeMati’ilu vooral de vloek, Regulus was het toonbeeld van eerbiedwaardigheid.En langzaamaan kwam het motief van cohesie tot ontwikkeling: zo bestempel-den de Grieken de eed als het bindmiddel van de samenleving en vonden deRomeinen dat een eed bij Jupiter – ofwel bij Rome’s kernwaarden – ook jegens

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

vijanden gestand moest worden gedaan. En van het christendom tot de ver-lichting evolueert gerechtigheid van christelijke kernsymboliek tot verlichtings-waarden. Acht het christendom de eed vooral geloofwaardig vanwege de god-vrezendheid, Hegel en Schopenhauer leggen de nadruk op het geweten. Enwaar cohesie aanvankelijk de gedeelde christelijke identiteit betreft, verwijst deeed in de verlichting naar de grondslag van iedere moderne samenleving: deautonome betrokkenheid van mensen.

Maar hoe kunnen deze drie eedmotieven, gerechtigheid, geloofwaardigheiden cohesie, worden herijkt naar de eisen van vandaag?

Ik begin met de eedmotieven van gerechtigheid en geloofwaardigheid, omdaarna te komen bij het motief van cohesie.

Gerechtigheid en geloofwaardigheid

Met de verlichting is de idee van gerechtigheid problematisch geworden. Daar-door zijn immers abstracte waarden centraal komen te staan in de publiekesfeer, zoals gelijkheid, autonomie, redelijkheid en vrijheid. Waarden die te al-gemeen zijn om duidelijk te maken welke moraal steeds concreet te geldenheeft. Maar aan de andere kant kunnen we ook niet meer terug naar moraalals besloten in religie, zuil of afkomst. Wat het motief van gerechtigheid be-treft, verkeren we dus in een vacuüm. Moraal is ofwel te abstract, ofwel voor-behouden aan de privésfeer. Maar dit wreekt zich: bij de bouwfraude werdbijvoorbeeld steeds het argument gebruikt dat dit simpelweg de praktijk was.Ook wielrenners beriepen zich op gewoonte – iedereen deed het! En het finan-ciële beleid bij banken, dat was market practice. Maar waar zijn dan de over-tuigingen? Waarop mag men vertrouwen?

Hieronder lijdt ook de geloofwaardigheid van de eed. De verlichting heeft deeed getransformeerd tot een louter gewetensfenomeen. Het gaat ons er nietmeer om welke religie of (zelfs) moraal iemand aanhangt, maar om het blotefeit dat iemand gewetensvol de eed aflegt. Maar over de inhoud van iemandsgeweten weten we dus niets. Waardoor wordt een bankier tegenwoordig ge-dreven? Waardoor een rechter? Een advocaat? Een wetenschapper? Zit eenbankier erin om mij goed te adviseren, of denkt hij aan zijn bonus? En waarommochten we de getuige niet horen van de rechter? Is dat omdat de rechter hetonnodig vindt voor de zaak, of denkt hij aan de doorlooptijden en de outputfi-nanciering? Waarom adviseert de advocaat om zekerheidshalve een tweedeprocedure te beginnen – om meer uren te schrijven? En de wetenschapper diewel heel duidelijke stellingnamen heeft: wie financiert zijn onderzoek?

Kortom, men kijkt uit over de Styx – in een schimmenrijk.

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Het probleem is dat de verlichting professies in de kern heeft veranderd. Wantmet de verlichting zijn óók de professies een uitingsvorm geworden van indi-viduele autonomie. Om met de treffende woorden van de socioloog Max We-ber te spreken: leefde men eerst vóór de wetenschap, vóór het rechterschap,vóór de advocatuur of vóór de politiek, nu leeft men er ook vàn. Het zijncarrièrepaden geworden naast andere carrièrepaden, manieren om je geld teverdienen en jezelf te ontplooien. Het ereaspect van deze professies – aldusWeber – namelijk dat men niet alleen innerlijk gedreven is door een eigen be-lang, maar ook door een groter belang, dreigt daardoor naar de achtergrond teverdwijnen.

Maar waarin ligt vandaag de dag dit ereaspect? Zoals Max Weber zegt inzijn rede Wetenschap als beroep, die hij uitsprak aan het eind van zijn leven:

‘Niets is voor de mens van waarde wat hij niet met gedrevenheid doenkan’.

Het gaat dus om volledige toewijding aan de zaak, of – zoals Weber in navol-ging van de filosoof Socrates zegt – het gaat om de ‘godheid’ of de ‘daimon’ dieover een zaak heerst.

Socrates, de vader van de westerse denkgeschiedenis, vertelde immers deAtheners dat hij zich door een ‘godheid’ of een ‘daimon’ gedreven voelde omte zoeken naar waarheid. Deze innerlijke drang was zo sterk dat hij zijn eigenbelangen opzijzette en, zoals hij zelf zei, in armoede verviel. Sinds Socrateswerd die ‘godheid’ of ‘daimon’ hét klassieke symbool voor de innerlijke gedre-venheid voor een hoger ideaal, waaraan men zijn eigen belangen onderge-schikt maakt. Maar door welke waarden – welke ‘godheid’ – voelt men zichnog innerlijk gedreven? Waarvoor wil men de eigen belangen nog opzijzetten?

Het antwoord kan – mijns inziens – gelegen zijn in de eigen, kenmerkende,waarden van iedere professie.

– Neem een arts. Met welke arts men ook te maken heeft, men moet eropkunnen vertrouwen dat hij de kernwaarden van zijn professie centraalstelt: dat hij zijn patiënt eerbiedigt, vertrouwelijkheid in acht neemt en des-kundig is.

– Met welke wetenschapper men ook te maken heeft, men moet erop kun-nen vertrouwen dat hij handelt overeenkomstig de wetenschappelijkekernwaarde van zorgvuldige en controleerbare waarheidsvinding.

– Met welke rechter men ook te maken heeft, men moet erop kunnen ver-trouwen dat hij de magistratelijke waarden van onpartijdigheid en onaf-hankelijkheid hoog houdt.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

– Met welke advocaat ook – of het nu een eenpitter of Zuidasser is – dat hijhandelt overeenkomstig de waarden van de advocatuur: partijdigheid enonafhankelijkheid.

De eed markeert dus de voorrang van deze professionele waarden boven deeigen belangen van de professional. Hiermee verkrijgt de professional ook eensoort professioneel geweten. Wanneer hij verantwoording aflegt, dan dient datte gebeuren met het oog op deze professionele waarden – onverschillig vanwelke religie, levensbeschouwing of afkomst hij is. Het ereaspect – oftewelhet motief van gerechtigheid – is dus niet meer gelegen in religie, niet in ab-stracte verlichtingswaarden, maar kan nu gelegen zijn in de specifieke waardenvan de professies.

De waarde die vandaag de dag aanduidt dat het ereaspect steeds vooropdient te staan – en dit is in essentie de structuur van iedere eed – is integriteit.Dit wordt al gesuggereerd door de letterlijke betekenis van integriteit: non-tan-gere, onaantastbaarheid. De waarde integriteit signaleert dus dat steeds dekernwaarden – of hoe je die ook wilt noemen: het ereaspect, de ‘godheid’ vande professie – ‘onaangetast’ dienen te blijven. Iedere eed komt dus in essentieneer op deze formulering:

‘Ik zweer dat ik integer zal zijn.’

Dat wat betreft gerechtigheid, het eerste motief. Wil de eed ook geloofwaardigzijn, het tweede motief, dan moeten we een stap verder gaan. Want veel pro-fessionele waarden – neem onafhankelijkheid, eerbiediging van de patiënt ofdeskundigheid – zijn op zichzelf genomen nog een open deur.

Wat betekent bijvoorbeeld de waarde van onafhankelijkheid voor rechters?In hoeverre kan een rechter actief zijn binnen een politieke partij? Kan hij be-stuurslid zijn van een ideële organisatie, zoals Greenpeace of Sea Shepherd? Enwat betekent eerbiediging van de patiënt vandaag de dag voor de arts? Betekentdit tien minuten per consult? Zo min mogelijk doorverwijzen naar specialis-ten? Rekening houden met iemands verzekeringspakket? En de waarde vandeskundigheid voor de advocaat? Voldoet hij hier al aan als hij zijn opleidings-punten haalt? En is hij niet deskundig wanneer hij deze niet haalt?

Geloofwaardigheid draait dus steeds om prudentie, namelijk het steeds ac-tief en zorgvuldig afwegen wat die professionele waarden in concreto beteke-nen en deze vervolgens te stellen vóór het eigenbelang.

Als we nu terugdenken aan de woorden van Cicero dat de kracht van de eedgelegen is in gerechtigheid en geloofwaardigheid, en als deze motieven nu zou-den worden begrepen langs de lijn van professionele waarden, dan ligt hier

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

ook de zwakte van de eed. Want de eed zelf grondt immers niets. Het invoerenvan een eed zorgt er niet voor dat mensen zich ineens bewust worden vanprofessionele waarden. Net zo min als het louter benadrukken van ‘integriteit’dat doet. Het zal erom gaan de professionele waarden zelf levendig voor hetbewustzijn te brengen. Dat is wat de eed signaleert. Signaleert de eed dat niet,dan is deze letterlijk waardenloos. Of zoals Aeschylos, de schrijver van deOresteia, het uitdrukte:

‘De eed maakt mensen niet geloofwaardig, mensen maken de eed geloof-waardig.’

Cohesie

Ik kom bij het derde motief van de eed: de cohesie. De eed markeert een mo-ment van toetreding tot een gemeenschap. De filosoof Jean-Paul Sartre ken-merkt de eed in dit opzicht als een gemedieerde wederkerigheid. Wie de eedzweert, zegt hij, treedt toe tot een groep, praktijk, professie of instituut – toteen eedgemeenschap. Dit is geen eenzijdig gebeuren. Want de eed zet op datmoment de gemeenschap stil. Iedereen – de eedaflegger, de eedafnemer en detoeschouwers – beseft op dat moment dat niet alleen de eedaflegger, maar ookde gemeenschap door bepaalde waarden wordt beheerst.

In de, vooral recente, empirische psychologie spreekt men in dit verbandvan resetting. Onderzoek van – onder meer – de psycholoog Dan Ariely wijstuit dat resetting – of dit nu gebeurt via een geloofsbelijdenis, de opleiding, eengedragscode, een corporate story, een eed of anderszins – een gunstige uitwer-king kan hebben op het morele gedrag van mensen.

In de kern markeert resetting immers de gedeelde waarden – het ‘ereaspect’– van de eedgemeenschap: dat wat de gemeenschap samenbindt. En het bena-drukt dat het vervolgens aan de gehele eedgemeenschap is om deze waarden teactualiseren naar de eisen van de tijd. Het geloofwaardig maken van de eed isdus niet alleen aan de bankier, maar ook aan de bank. Niet alleen aan de advo-caat, maar ook de balie. Niet alleen aan de arts, maar ook het ziekenhuis – nietalleen aan de wetenschapper, ook de universiteit.

Toetreding tot een eedgemeenschap heeft echter ook een negatieve zijde.Wie de eed aflegt, beperkt zijn lot. Met het zweren van de eed bepaalt de af-legger dat hij niet buiten de waarden van de gemeenschap zal treden. Doethij dat daarna toch, dan zal hij – in de zware woorden van Sartre – als eenverrader, dissonant, vluchtende, schandvlek of verschoppeling worden aange-duid.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Want hier staat een sacer op het spel. Wie de eed schendt, zet namelijk nietalleen zijn eigen eer, maar ook de kernwaarden van de eedgemeenschap op hetspel. Neem de politieagent die zijn ambtseed schond door het vervalsen vaneen proces-verbaal. Deze agent tastte niet alleen zijn eigen integriteit aan,maar ook de waarden van de strafrechtspleging. Want als het vertrouwen inde juistheid van ambtsedige processen-verbaal is geschonden, kan men dannog vertrouwen op het OM, dat op grond hiervan vervolgt? En op het rechter-lijk oordeel, dat uitgaat van de feiten in het proces-verbaal? Deze agent zette dekernwaarden op het spel – en daarmee het vertrouwen.

En hier liggen de wraakgodinnen op de loer. Want de hedendaagse Furiënvan de media, van Pownews tot NRC Handelsblad, leggen genadeloos iederevermeende schending bloot op straffe van het verlies van eer en vertrouwen.De eed zweert men, ook in deze context, niet lichtvaardig.

Conclusie

Ik begon deze rede met een verwijzing naar de onzekerheid die onze tijd ken-merkt. Een onzekerheid die zich ook uitstrekt tot de overtuigingen van mensenvan wie we afhankelijk zijn. De magie van de eed reikt niet zover dat hij dezeonzekerheid weg kan nemen: de eed is geen surrogaat voor niet-bestaandeovertuigingen, geen verplichting die op zichzelf gesanctioneerd kan worden engeen wondermiddel tegen wangedrag.

De aandacht voor de eed markeert veeleer dat de eedmotieven in het gedingzijn. Dat er in deze tijd iets aan de hand is met gerechtigheid, geloofwaardig-heid en cohesie – dat deze herijking behoeven.

Zoals we hebben gezien, ligt de herijking thans niet meer in levensbeschou-wing, die behoort tot de privésfeer, maar ook niet in de abstracte verlichtings-waarden. We zullen bijvoorbeeld moeten kijken naar de eigen, specifieke waar-den van de professies. Die kunnen invulling geven aan de eedmotieven. Aangerechtigheid, omdat deze waarden het ereaspect bepalen. Aan geloofwaardig-heid, omdat de aflegger afweegt wat deze waarden in concreto betekenen enzijn eigen belangen daaraan ondergeschikt maakt. En aan cohesie, omdat dezewaarden markeren tot welke eedgemeenschap iemand toetreedt. Kort gezegd,is de waarde van de eed dus gelegen in de waarden van de eed.

Door de denkgeschiedenis heen hebben we gezien dat de waarde van de eedgelegen is in de voortdurende herijking van zijn motieven. Telkens weer kande eed markeren en verscherpen wat onze gedeelde overtuigingen zijn, mits dewaarde van de eed steeds opnieuw wordt gepeild. Om met de filosoof Heracli-tus te spreken: panta rhei – alles stroomt.

Zo ook de Styx.

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Besluit

Ik kom tot een besluit.Tegenover Heraclitus, de filosoof van de veranderlijkheid, staat Parmenides,

de filosoof van de eenvoud. Want door de denkgeschiedenis heen hebben wenaast de veranderlijke motieven van de eed, ook een eenvoudiger waarde ge-zien.

De eed gaat namelijk steeds over iets dat wij niet bezitten – over waarheid.

En al onze zekerheden – waaronder de wetenschappelijke wereld, de financiëlemarkten en de rechtsstaat – hebben te maken met een fundamentele begrensd-heid: er is altijd iets dat wij niet kunnen weten.

De eed gaat over die grens.Reeds Plato berouwde zijn tijd, waarin door alle aandacht voor de eed zulk

een inflatie aan eden was ontstaan dat het vertrouwen in de eed niet veel meervoorstelde. Hij verlangde terug naar een oudere tijd, waarin een eenvoudige,maar waarachtige eed volstond. Laten wij daarom, met iedere aandacht voorde eed, voor ogen houden dat de diepste waarde van de eed hierin schuilt:

een eenvoudig verlangen naar waarachtigheid.

Dankwoord

Aan het einde van mijn rede gekomen zou ik graag een aantal personen be-danken.

Ik ben het College van Bestuur van deze universiteit, in het bijzonder derector magnificus, Dymph van den Boom, en het bestuur van deze faculteit, inhet bijzonder de decaan, Edgar du Perron, dankbaar dat zij mij deze leerstoelhebben willen toevertrouwen.

In de personen van Martijn Snoep, Marc Ynzonides en Ruud Hermans be-dank ik De Brauw voor de geboden ruimte en het vertrouwen om deze leer-stoel te vervullen.

In de personen van Cees Cappon en Marc de Wilde bedank ik de vakgroepAlgemene Rechtsleer aan deze faculteit. Ik zie erg uit naar onze verdere samen-werking.

Mijn ouders, pa en ma, jullie heb ik voor veel te danken, maar vooral voorjullie geduld. Toen ik jullie in het laatste jaar van het Gymnasium vertelde datik niet van plan was om te gaan studeren – en dat ook niet deed – en jarenlater alsnog ging studeren, maar theologie en daarna wijsbegeerte, hebben jul-

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

lie mij telkens in de ogen gekeken om te zien of ik dit echt wilde, en mij ver-volgens jullie volledige steun gegeven. Dank.

En Christiaan, mijn broer. Bedankt dat je hiervoor helemaal uit Johannes-burg bent gekomen.

Er zijn nog vele anderen die ik zou willen bedanken voor hun vriendschap,wijsheid, humor, steun en liefde in cruciale en alledaagse momenten. Tijd ont-breekt om jullie bij naam te noemen.

Tot slot wil ik de studenten bedanken, in het bijzonder de studenten van dehonours bachelor. Dat wil ik graag doen op een speciale manier.

Helemaal aan het begin van deze rede verwees ik naar een eed voor weten-schappers. Nu, als er ooit zo’n eed zou worden ingevoerd, dan zou deze opjullie moeten zijn toegesneden. Ik geef een korte toelichting en doe een voor-stel.

Zoals jullie weten, werd Socrates, de beste leermeester uit de geschiedenis,aangeklaagd en veroordeeld tot de gifbeker. De aanklacht luidde, beknopt ge-zegd, dat hij de jeugd bedierf. Socrates stelde echter dat hij innerlijk werd ge-dreven door ‘de godheid’ om jeugd een kritische geest bij te brengen.

Een eed voor wetenschappers kan daarom luiden:

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Ik zweer dat ik steeds voor ogen zal houden – en zal onderwijzen – watacademische integriteit is, namelijk dat het altijd beter is om te weten ietsniet te weten, dan te menen iets te weten. Zo waarlijk helpe mij ‘de god-heid’.

Ik heb gezegd.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Afbeeldingen

Afbeelding . Begin dit jaar zwoeren in de Grote Kerk in Den Haag ruim financiëleintermediairs ten overstaan van de minister van financiën dat zij hun klanten altijdgoed en onafhankelijk zouden adviseren. Bron: ‘Na de eed en een korte bezinningwacht harde test van echte wereld.’ Financieele Dagblad januari .

Afbeelding . Inhuldigingseed Koning Willem-Alexander. Bron: www.koninklijkhuis.nl/foto-en-video/portretfotos/troonswisseling/koning-willem-alexander-legt-de-eed-af-

Afbeelding . Shalmaneser III schudt handen met Marduk-Zakir-Sumi van Babylon (ca.- voor Christus). Bron: http://digitool.haifa.ac.il/R/KRCREGNJGVJTIXTTFFBJEYANIELQLRETVG-?func=results-jump-full&set_entry=&set_number=&base=GEN

Afbeelding . Overgang van de Styx door Gustave Doré (). Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Doré_-_Styx.jpg

Afbeelding . Orestes wordt gekweld door de Erinyen, door William-Adolphe Bougue-reau (). Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/File:William-Adolphe_Bouguereau_(-)_-_The_Remorse_of_Orestes_().jpg

Afbeelding . De terugkeer van Regulus naar Carthago, door Cornelis Lens (). Bron:http://en.wikipedia.org/wiki/File:Lens,_Cornelis_-_Regulus_Returning_to_Carthage_-_.jpg

Afbeelding . Afbeelding van Christus Pantocrator. Icoon van het Sint Catharinakloos-ter op de berg Sinaï, e eeuw. Hier is sprake van een zogenaamd Grieks (oosters,Byzantijns) eedgebaar (zie voetnoten). Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Pantocratorsinai.jpg

Afbeelding . Portret van Immanuel Kant. Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Immanuel_Kant_(painted_portrait).jpg

Afbeelding . Portret van G.W.F. Hegel door Jakob Schlesinger (). Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Hegel_portrait_by_Schlesinger_.jpg

Afbeelding . Portret van Arthur Schopenhauer door Jules Lunteschütz (). Bron:http://en.wikipedia.org/wiki/File:Schopenhauer.jpg

Afbeelding . Eed van de Horatii door Jacques-Louis David (). Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:David-Oath_of_the_Horatii-.jpg

Afbeelding . Vrede van Münster door Gerard ter Borch (). Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Westfaelischer_Friede_in_Muenster_(Gerard_Terborch_).jpg

Afbeelding . De dood van Socrates door Jacques-Louis David (). Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/File:David_-_The_Death_of_Socrates.jpg

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Literatuur

Aeschylus, Oresteia. Translated by Robert Fagles. Londen Agamben, Giorgio, The sacrament of language. An archeology of the oath. Stanford:

Stanford University Press Anaximenes (pseudo-Aristoteles), De Rhetorica ad Alexandrum. E.S. Forster (red.). Ox-

ford: Clarendon Press Ariely, Dan, The (honest) truth about dishonesty. New York: HarperCollins Aristoteles, Metafysica. Bywater, I. (red.). Oxford: Oxford University Press Aristoteles, Retorica. Huys, M. (vert. & ann.). Groningen: Historische Uitgeverij Bannier, F.A.W. & Fanoy, N.A.M.E.C., Beroep: advocaat. In de ban van de balie. Deven-

ter: Kluwer Bannier, F.A.W., ‘Over historie en functie van de advocateneed; “Die ik in gemoede niet

gelove rechtvaardig te zijn”’, Advocatenblad (), -Becker, Hans-Jürgen, ‘Pacta conventa (Wahlkapitulationen) in den weltlichen und gei-

stlichen Staaten Europas,’ in P. Prodi (red.), Glaube und Eid. Schriften des Histori-schen Kollegs Kolloquien . München: Oldenbourg , -.

Benner, E., Machiavelli’s ethics. Princeton/Oxford: Princeton University Press Bentham, Jeremy, Swear not at all: Containing an exposure of the needlessness and mis-

chievousness as well as antichristianity of the ceremony of an oath. London: Hunter

Brauw, W.M. de, ‘De advocateneed’, in Nederlands Juristenblad , -Buruma, Y., ‘Betrouwbaar bewijs’, in Delikt en Delinkwent (), Christopoulos N., De advocateneed, Den Haag: Boom Cicero, Marcus Tullius, De Officiis (Gesamtausgabe für die Kollegstufe, erläutert von

Otto Schönberger). Bamberg: Bayerische Verlagsanstalt Derrida, Jacques, Poétique et politique du témoignage. Paris: l’Herne Driessen G.R.G. & I.M. Lems, ‘De betekenis en oorsprong van ‘ons eedsgebaar’; enkele

pennenstreken’, in Rechtsgeleerd Magazijn Themis (), -.Driessen G.R.G. & I.M. Lems, ‘Naschrift op ‘Reactie en aanvulling’ van J.S.L.A.W.B.

Roes in RMThemis -, p. -’, in Rechtsgeleerd Magazijn Themis (), .Ferguson, E., Backgrounds of early Christianity. Grand Rapids: Eerdmans Fletcher, Judith, Performing oaths in classical Greek drama. Cambridge: Cambridge

University Press Frese, J., ‘Eid I’, in J. Ritter, Historisches Wörterbuch der Philosophie (Bd ). Basel/Stutt-

gart: Schwabe & Co , -Friesenhahn, Ernst, Der politische Eid. Bonn: L. Röhrscheid Gawronkski, S.A. & A.J.P. Tillema, ‘De Bankierseed: panacee of symboolpolitiek?’ in

Tijdschrift voor Financieel Recht (), -Gochnauer, M., ‘Oaths’, in C. Berry Gray (red.), The Philosophy of Law. An Encyclope-

dia. Vol. II. New York/London: Garland , p. -Graf, F., ‘Eid’, Thesaurus Cultus et Rituum Antiquorum Vol. III. Oxford: Oxford Uni-

versity Press , -Grotius, Hugo, De iure belli ac pacis (). Leiden: Brill

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Hegel, G.W.F., ‘Grundlinien der Philosophie des Rechts (Naturrecht und Staatswissen-schaft im Grundrissen) ()’, in Johannes Hoffmeister (red.), Philosophische Bi-bliothek Band . Hamburg: Felix Meiner

Hermesdorf, B.H.D., Licht en schaduw in de advocatuur der lage landen. Leiden: Brill

Hirzel, R., Der Eid. Ein Beitrag zu seiner Geschichte. Leipzig: Hirzel Verlag Hobbes, Thomas, Leviathan. Cambridge: Cambridge University Press Hobbes, Thomas, The elements of law. Natural and politic. London: Frank Cass & Co

Ltd Jongh, Th.M. de, ‘Eedsgebaar en eedsformulier I en II’, respectievelijk WPNR

(), - en WPNR (), -Jongh, Th.M. de, ‘Eedsgebaar en eedsformulier’, Getuigenis van de zevende hand’ en

‘Zeventuig’, in Notariële opstellen, Deventer: Kluwer , -Kant, Immanuel, Metaphysische Anfangsgründe der Rechtslehre (). Hamburg: Felix

Meiner Kant, Immanuel, ‘Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? ()’, in Kants Werke

VIII. Berlin: Walter de Gruyter Kant, Immanuel, ‘Über das Mißlingen aller philosophischen Versuche in der Theodizee

()’, in Kants Werke VIII. Berlin: Walter de Gruyter Kelder, Thijs, ‘Ambtsedig opgemaakte onzin’, in Proces (), -Künszberg, Freiherr E. von, Schwurgebärde und Schwurfingerdeutung. Freiburg im

Breisgau: Herder Locke, John, Epistola de Tolerantia. A Letter on Toleration. Oxford: Clarendon Press

Lok, M.M., ‘Een rite de passage’, in Windvanen: Napoleontische bestuurders in de Ne-

derlandse en Franse restauratie (-). Diss Universiteit van Amsterdam ,-

Lübbe, H., ‘Zur Dialektik des Gewissens nach Hegel’, in Hegel-Studien. Beiheift: Heidel-berger Hegel-Tage . Hamburg: Felix Meiner , -

Lycurgus, Rede gegen Leokrates, Münster i.W.: Aschendorff Machiavelli, Nicolò, Discorsi. Amsterdam: Ambo Mendenhall, G.E. and Herion, G.A., ‘Covenant’, in D.N. Freedman (red.), Anchor Bible

Dictonary. Vol , New York: Doubleday , -Mercer, S.A.B., The Oath in Babylonian and Assyrian Literature. Paris: Paul Geuthner

Mietkhe, Jürgen, ‘Der Eid an der mittelalterlichen Universität. Formen seines Ge-

brauchs, Funktionen einer Institution’, in P. Prodi (red.), Glaube und Eid. Schriftendes Historischen Kollegs Kolloquien . München: Oldenbourg , -

Mirhady, D.C., ‘The dikasts’ oath and the question of fact’, in A.H. Sommerstein &Fletcher, J. (red.), Horkos: the oath in Greek society. Exeter: University of ExeterPress , -

Morenz, S. F. Horst, O. Bauernfeid & G. Wendt, ‘Eid’ in W. Werbeck (red.), Religion inGeschichte und Gegenwart II D-G. Stuttgart: Mohr Siebeck , -

Overdiep G., Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint Peters, K., ‘Eid II’, in J. Ritter, Historisches Wörterbuch der Philosophie (Bd ). Basel/

Stuttgart: Schwabe & Co , -

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Plato, Apologie. Verzameld werk. Amsterdam: Bert Bakker Plato, Wetten. Verzameld werk. Amsterdam: Bert Bakker Plescia, Joseph, The Oath and Perjury in Ancient Greece. Tallahassee: Florida State Uni-

versity Press Prodi, Paolo, ‘Der Eid in der europaïschen Verfassungsgeschichte’, in P. Prodi (red.),

Glaube und Eid. Schriften des Historischen Kollegs Kolloquien . München: Olden-bourg , VII-XXIX

Pufendorf, Samuel von, De iure naturae et gentium libri octo (). Oxford: ClarendonPress

Sartre, Jean-Paul, Critique of dialectical reason. Norfolk: Thetford Schlesinger, Herbert J., Promises, Oaths and Vows. On the Psychology of Promising. New

York/London: Analytic Press Scholten, P., Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk

recht. Algemeen deel.* Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink Schopenhauer, Arthur, Parerga und Paralipomena II. Zürich: Diogenes Sjöcrona, J. ‘Eerlijkheid in het geding. Over recht en fatsoen in strafzaken’, in Trema

(), -Soeharno, J.E., Tolerance and the personality of the state. The possibilities and conditions

for multiculturalism in the modern state according to Hegel’s Grundlinien der Phi-losophie des Rechts. Scriptie theologie. Münster .

Soeharno, J.E., ‘Over rechterlijke intuïtie. Paul Scholtens intuïtieleer en een alternatiefmodel van Aristoteles’, in: Tijdschrift voor Rechtsfilosofie & Rechtstheorie (),-

Soeharno, J.E., The integrity of the judge. A philosophical inquiry. Aldershot: Ashgate

Soeharno, J.E., ‘Blind vertrouwen: de norm van rechterlijke integriteit.’ Rechtstreeks ()

Soeharno, J.E., ‘Rechtspraak als doelwit van (on)redelijke rancune’, in R. Rouw, P. Vos& J. Roeland (red.), Op rancuneuze gronden. Onbehagen en populisme in de LageLanden. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn , -

Sommerstein, A.H. & Fletcher, J. (red.), Horkos: the oath in Greek society. Exeter: Uni-versity of Exeter Press

Schreiner, Agnes, Roem van het recht (diss UvA). Amsterdam: Duizend & Een Thudichum, F., Geschichte des Eides. Tübingen: H. Laupp Thür, Gerhard, ‘Oaths and dispute settlement in ancient Greek law’, in L. Foxhall &

A.D.E. Lewis, Greek law in its political setting. Justifications not justice. Oxford:Clarendon Press , -

Twellmann, M., Über die Eide. Zucht und Kritik im Preussen der Aufklärung. Pader-born: Konstanz University Press

Verpaalen O.A.C., ‘Advocatus est miles togatus zeien ze vroeger. Een beschouwing overde verstoring van de rechtspleging door advocaten’, in Nederlands Juristenblad, -

Waldron, Jeremy, God, Locke and equality. Christian foundations of John Locke’s politi-cal thought. Cambridge: Cambridge University Press

Weber, Max,Wetenschap als beroep. Politiek als beroep. Nijmegen: Vantilt

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

Weidner, E.F., ‘Der Staatsvertrag Assurniraris VI von Assyrien mit Mati’ilu von Bit-Agusi’, in: Archiv für Orientforschung. Bd. VIII (/), -

Wetzel, Andreas, Eid und Gelöbnis im demokratischen, weltanschaulich neutralen Staat.Berlin: Wissenschaftlicher Verlag Berlin

Wilde, Marc de, ‘Fides publica in Ancient Rome and its reception by Grotius and Loc-ke’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis (), -

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

Noten

. ‘Professoren: laat alle promovendi eed zweren’ en ‘Hoogleraren willen met eedwetenschapsfraude voorkomen.’ NRC Handelsblad februari . De betreffendehoogleraren zijn neurofysioloog Huib Mansvelder, filosofe Ingrid Robeyns enaardwetenschapper Maarten Kleinhans. Op woensdag januari heeft eengroep van ongeveer PhD en Research Master studenten aan de Erasmus Uni-versiteit Rotterdam de eed afgelegd in het kader van een nieuwe cursus ‘ScientificIntegrity’. Deze eedaflegging is een pilot (zie http://www.eur.nl/nieuws/detail/arti-cle/-eedaflegging-scientific-integrity).

. Zulks in navolging van de commissie-Halsema inzake Amarantis, Commissie on-derzoek financiële problematiek Amarantis, Niet onwettig, wel onwenselijk. Rap-port vervolgonderzoek Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis,Den Haag februari , p. . ‘Minister zet justitie op Amarantis en wil eedvoor onderwijsbestuurders’; NRC Handelsblad februari .

. Zie Regeling van de Minister van Financiën van december , kenmerk: FM// M, houdende regels met betrekking tot de door personen als bedoeld inde artikelen :, eerste lid, en :, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht(Regeling eed of belofte financiële sector), Toelichting, par. (Staatscourant ,nr. ).

. Met de inwerkingtreding van de Wet van december tot wijziging van deWet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiëlemarkten ) per (grotendeels) januari wordt mogelijk dat bij ministeriëleregeling regels worden gesteld met betrekking tot een door bepaalde personen af teleggen eed of belofte. Zie voorts de in de vorige voetnoot genoemde regeling, dieeveneens per januari in werking is getreden. Zie ook Gawronski & Tillema.

. Bij deze professies moeten we ook denken aan buitengewoon opsporingsambtena-ren (BOA’s), zoals treinconducteurs, marktmeesters, leerplichtambtenaren, brug-wachters en jachtopzieners. BOA’s zijn immers bevoegd tot het opmaken vanambtsedige processen-verbaal.

. Artikel Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning.. Artikelen en Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal.. De laatste versie van de artseneed stamt uit . Zie NFU, KNMG & VSNU, Ne-

derlandse artseneed, .. Artikel g Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (en Bijlage ).. Artikel Advocatenwet. Zie uitgebreid Christopoulos, ; Verpaalen, ; De

Brauw .. Artikel Besluit algemene rechtspositie politie.. Zie de verwijzingen in de eerste voetnoot.. Brief aan de kamer van juni . Zie ook Gawronski & Tillema, , p. . Het

ontslag is uiteraard aan de onderneming zelf.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

. Bijv. Hirzel, , par. -; Agamben, , p. ; Wetzel, , p. ; Peters, ;Frese, . De eed wordt in de literatuur daarom ook wel een surrogaat-sanctiegenoemd.

. Hobbes, , p. : ‘the oath addeth nothing to the obligation’; Hobbes, ,deel I, hoofdstuk , par. -, e.g. : ‘And by the definition of an oath, it appareththat it addeth not a greater obligation to perform a covenant sworn, than the cove-nant carrieth in itself, but it putteth a man into greater danger, and of greaterpunishment’ (Cicero en Schopenhauer komen nog aan bod).

. Wijsgerig gesproken. Juridisch gesproken ligt de kwestie iets anders, omdat dedoor de eed bekrachtigde waarheidsplicht (mede) vanuit de optiek van de bewijs-kracht wordt bezien en het recht daarom andere rechtsgevolgen verbindt (of kanverbinden) aan een onder ede afgelegde verklaring.

. Relevant in dit opzicht is het onderscheid tussen assertoire en promissoire eden.Dit onderscheid gaat terug tot Servius (Aen. .), zie Agamben, , p. . Zieook Hirzel, , p. -, onder verwijzing naar Grotius (De jure belli ac pac. III,), Pufendorf (De iure naturae IV , par. ) en Kant (Rechtslehre I D, par.). Waar de assertoire eed ziet op gebeurtenissen uit het verleden, ziet de promis-soire eed op toekomstige gebeurtenissen. Bij schending van de assertoire eed spreektmen doorgaans van meineed. Bij schending van de promissoire eed van eedbreuk.Het taalgebruik is overigens niet altijd zuiver, mede omdat er ook mengvormenzijn. Opmerkelijk is tevens dat al sinds de oudheid sancties vrijwel exclusief zijnvoorbehouden aan schending (van onderliggende verplichtingen) van de assertoireeed (Graf, , p. ), terwijl de aandacht nu vooral uitgaat naar de zogehetenpromissoire eed. Een promissoire eed bevat in de regel algemene verplichtingen methet oog op toekomstige – nog plaats te hebben – gebeurtenissen en is daarom perdefinitie moeilijk te sanctioneren. Zo wees in de Britse jurist en filosoof JeremyBentham op de verradelijke eenvoud van de promissoire eed in een pamflet ge-naamd de ‘onnodigheid, schadelijkheid en onchristelijkheid van de eed’ (Bentham,). Bentham verwijst naar de Universiteit van Oxford, waar de kanselier maar alte graag sancties oplegde vanwege allerlei vermeende schendingen van de promis-soire toetredingseed. De algemene formulering speelde hem daarbij in de kaart. Zokan – aldus Bentham – sanctionering van een promissoire eed leiden tot willekeuren onzekerheid.

. Uitgebreid hierover Soeharno, , en . Secularisering, ontzuiling enpluriformisering maken dat (religieuze) moraal grotendeels uit de publieke sfeerverdwijnt en (veelal) wordt teruggebracht naar de privésfeer. Wat daarvoor in deplaats komt, is (onder meer) een meritocratisch discours. De meritocratisering vande eedberoepen bracht weliswaar (onder meer) de invoering van interne beoorde-lingssystemen, intervisietechnieken, mediabeleid, prestatiemetingen, specialisatie-modules, verslaglegging, compliance-regels en geschiktheidstoetsen – maar neemtde black box ten aanzien van (morele) overtuigingen niet weg.

. Morenz, Horst, Bauernfeid & Wendt, . Opvallend is dat de eed in alle (oude)beschavingen voorkomt: van de Azteken tot de oude Egyptenaren, en van de Per-zen tot de Chinese dynastiën.

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

. In de oudheid hebben eden altijd al een basale rol vervuld in het politieke, socialeen religieuze leven. Zij werden afgelegd door – onder meer – magistraten, rechters,burgers en militairen. Ferguson, , p. f.

. Weidner, /; Schlesinger, , p. .. ANET, ; Weidner, /, p.f. Voor de transcriptie zie http://oracc.museu-

m.upenn.edu/saao/saa/corpus.. De rechtsfilosoof Jeremy Bentham acht het een absurditeit dat iemand God als

garant kan inroepen voor zijn verplichtingen. God mag immers niet tot handlan-ger van een door mensen opgelegde plicht worden – alsof God een slaafse uitvoer-der zou zijn van de garanties van onze eden (Bentham, , p. ). Het tegenargu-ment is dat het doorgaans mensen zijn die de vloek uitvoeren, maar ‘goddelijkgelegitimeerd’.

. Zie uitgebreid Mendenhall & Herion, , p. -; Mercer, .. Sommerstein & Fletcher, ; Mirhady, ; Thür, ; Plescia, , p. -;

Thudichum, ; Hirzel, .. Anaximenes, Rhet. ad Alex. . Lang werd gedacht dat dit werk van Aristoteles was.

Het is daarom nog terug te vinden in het corpus Aristotelicum: a (Cf. Goch-nauer , p. -).

. Het klassieke voorbeeld van een assertoire eed is het zweren door getuigen in derechtszaal dat zij ten aanzien van gebeurtenissen uit het verleden de gehele waar-heid en niets dan de waarheid zullen vertellen (zie de verwijzingen in voetnoot ).Ten onrechte zien sommige juristen in dit voorbeeld een promissoire eed, omdatde eed zou zien op het doen van een toekomstige verklaring. De assertoire eed zoudan zien op bevestigingen van reeds gedane verklaringen, zoals bij boedelbeschrij-vingen (e.g. Noyon/Langemeijer/Remmelink (A.J. Machielse), Wetboek van Straf-recht, artikel , aantekening ; Cleiren/Geelhoed, T&C Strafrecht bijgewerkt tot juli , artikel ). Zuiverder – in het licht van de filosofiegeschiedenis – is hetniet het moment van de verklaringen maar van de gebeurtenissen ten aanzienwaarvan onder ede wordt verklaard als uitgangspunt te nemen. Overigens is hetonder de huidige regels van burgerlijke rechtsvordering niet meer mogelijk eenpartij te dwingen tot het doen van een verklaring onder ede, bij weigering waarvanzijn stelling onbewezen moet worden geacht (een gebruik dat we al vinden bij deoude Grieken: zie Aristoteles, Retorica I.II.:a-b). Dit lijdt – mutatis mutan-dis – uitzondering in het faillissementsrecht, dat een schuldeiser de mogelijkheidbiedt zijn vordering door middel van de eed te verifiëren (art. lid , art. Faillissementswet).

. Een goed voorbeeld van de promissoire eed is de toetredingseed tot bepaalde amb-ten, zoals onlangs bij onze nieuwe vorst. Hij zwoer toekomstige trouw aan deGrondwet en toekomstige getrouwe vervulling van zijn ambt. Ook de (beantwoor-dende) loyaliteitseed is een voorbeeld van de promissoire eed. Zie voor de histori-sche achtergrond van de loyaliteitseed Lok, , p. -. Zie Wet beëdiging eninhuldiging van de Koning.

. Aristoteles, Metaphysica I., b (ff). Ook Hirzel, , hoofdstuk .. En niet voor niets houden de Grieken ons in een oud gedicht voor dat het de wijze

centaur Cheiron was, die aan stervelingen de eed leerde. Een centaur: half mens,half beest. Naar het gedicht Titanomachie. Zie Hirzel, , p. ; Fletcher, , p. .

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

. We vinden al bij Plato de opmerking dat mensen die zich niets aan de goden ge-legen laten liggen, ook lichtvaardig zullen doen over eden. Wetten X, c-e.

. Aristoteles, Metaphysica I., b.. Hirzel, , p. -.. Agamben, , p. , .. Agamben, , p. -; Fletcher, , p... Schreiner, , p. .. Schlesinger, , p. .. Aeschylos, . Ook Fletcher, , p. -. Apollo verwijst naar Zeus en roept

dat de eed niet meer kracht heeft dan Zeus. Zeus, ook wel Zeus Horkios (Zeus vande eed) genoemd, wordt altijd nauw verbonden met de eed.

. Ook Fletcher, , p. -.. Lycurgus, .. Uitgebreid hierover Wetzel, , p. -.. Cicero, , III.f (cursivering JS).. Het begrip geloofwaardigheid, oftewel fides, betekent, volgens Cicero, dat iemand

zijn beloften ‘goedmaakt’ of ‘gestand doet’ (‘fiat’). Cicero, , I.; Agamben,, p. . Voor een boeiende beschouwing over het begrip fides – mede naar aan-leiding van het verhaal van Regulus – zie De Wilde, .

. Het klassieke voorbeeld is dat van de richter Jefta (Richt. :-). Jefta voerde hetleger aan van Israël, dat werd aangevallen door de Ammonieten. Jefta deed God debelofte dat als God Jefta zou helpen de Ammonieten te verslaan, Jefta hetgeen hemuit de deur van zijn huis tegemoet zou komen na een behouden terugkeer als eenbrandoffer zou brengen. Naar de overlevering was het zijn dochter, zijn enige kind,die hem tegemoetkwam.

. Ex. :; Lev. :; Deut. :.. Matth. :-.. Prodi, , VII-XXIX.. Augustinus, Sermo ,, (zie www.sant-agostino.it/latino/discorsi/discorso__-

testo.htm).. Zo bleef de zogenaamde eed van calumnia tot aan de zestiende eeuw bestaan. Met

deze eed moest de advocaat aan het begin van de procedure zweren dat de zaakwas zoals hij deze voorstelde. Deze eed, die teruggrijpt op het oud-Romeinse recht,moest lichtzinnig procederen tegengaan. Inst. ,; Codex , ,; Hermesdorf, ,p. -. In plaats daarvan is nu het privilege gekomen dat de advocaat door derechter op zijn woord wordt geloofd: zie Bannier & Fanoy, , p. -; Ban-nier, , p. -.

. De strekking van deze varianten is dat er geen invocatie van God in de formulevoorkomt (denk maar aan de Nederlandse eedformule ‘zo waarlijk helpe mij Godalmachtig’). Tegenwoordig worden deze varianten van de belofte en de bevestigingmeestal gebruikt door mensen die niet geloven – maar deze hebben dus religieuzewortels.

. Ook Prodi, ; Becker, . Zie Mietkhe, , over universiteitseden (in hetmiddeleeuwse Duitsland bestond de traditie om trouw te zweren aan de rector,iets dat sommige wetenschappers weigerden te doen. , p. ).

. De poging strandde op het concilie van Trente. Prodi, , XVII.

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

. Machiavelli, , p. (I.:,): ‘Hoeveel handelingen men ook bekijkt, van hetRomeinse volk als geheel of van allerlei Romeinse burgers afzonderlijk, steeds zalblijken dat zij veel bevreesder waren om een eed te breken dan om wetten te over-treden, omdat hun ontzag voor God groter was dan voor de macht van mensen.(…) Waar godvrezendheid ontbreekt, gaat een rijk ten onder (…).’ Zie ook Ben-ner, , p. -.

. Hobbes, , p. - (hoofdstuk ). Deze gedachte vinden we zelfs nog in eenpublieke verordening ten aanzien van de inrichting van de eedafname in het (beginvan het) e eeuwse Pruisen. Zie Twellmann, , p. .

. Locke, , p. : ‘Promises, covenants and oaths, which are the bonds of humansociety, can have no hold upon or sanctity for an atheist; for the taking away ofGod, even only in thought, dissolves all.’ Cf. Waldron, . Traditioneel wordtnog wel eens gedacht dat Locke katholieken uitsloot van tolerantie omdat zij zou-den zweren op de paus, een andere mogendheid. Deze stelling wordt door Wal-dron overtuigend weerlegd.

. Kant, (), p. . Dit enthousiasme voor de rede is mede ingegeven door degodsdienstoorlogen die Europa eeuwenlang teisterden. De hoop was dat vrede mo-gelijk zou zijn door de rede voorop te stellen. Immers, door de moderne staat tegrondvesten op de abstracte idealen van de rede (zoals gelijkheid en vrijheid) heeftniet meer een religie als zodanig het laatste woord, maar algemene en abstracterechten, zoals het recht op religie, dat voor iedereen gelijkelijk geldt, ongeacht zijnreligie.

. Lübbe, , p. . Over de historische achtergrond van Kants standpunten overde eed zie Twellmann, , p. -.

. Kant, (), par. .. Kant, (), par. ; Kant, (), , Anmerkung zur Schluß-

anmerkung.. Kant merkt op dat eigenlijk de achting voor publieke gerechtigheid alleen al vol-

doende zou moeten zijn en betreurt dat dit niet het geval is.. Hegel, (), par. . Hegel omschrijft de eed als een subjectieve garantie,

die als zodanig in de publieke sfeer kan worden erkend.. Lübbe, , p. .. ‘Gegen solche Sekten ist es im eigentlichen Sinne der Fall daß der Staat Toleranz

ausübt; denn da sie die Pflichten gegen ihn nicht anerkennen, können sie auf dasRecht, Mitglieder desselben zu sein, nicht Anspruch machen’, § A, Hegel, (). Aan het vermogen te tolereren kan men de kracht van de staat aflezen. Hetvermogen te tolereren illustreert immers de kracht van de instituties (zie bij analo-gie § , Zusatz, Hegel, () en uitvoerig beargumenteerd: Soeharno,).

. Schopenhauer, , p. - (par. ).. Wetzel, , p. merkt op dat in de moeilijkheid om de eed te sanctioneren

naar voren komt dat het tot de menselijke autonomie en waardigheid behoort datmensen te beschouwen zijn als vrije, sociale en verantwoordelijke personen.

. Over totemisme en exemplarische slachting bij het zweren van de eed zie Schlesin-ger , p. -.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

. Overdiep, , p. ; De Jongh, , p. -, . Er zijn ook sprekende voorbeel-den in negatieve zin. In het e-eeuwse Pruisen werd van Joden verlangd dat zijeen bijzondere eed aflegden (de more judaico), waarbij zij de rechterhand hievenen met de linkerhand het hoofd dienden te bedekken (waarschijnlijk zodat zij metdie hand dan niet de vingers op de rug konden kruisen – er bestond namelijk devrees dat Joden de publieke eed ‘ongedaan’ konden maken, bijvoorbeeld voor eenrabbi). Zie Twellmann, , p. -; De Jongh, , p. . Zie De Jongh, ,p. voor een Nederlandse Jodeneed uit die tot gehandhaafd is gebleven.Ook bleef in Pruisen de traditie bestaan dat het leger geen trouw zwoer aan degrondwet, maar aan de figuur van de vorst of leider zelf: de zogenaamde Fahnen-eid) – een traditie die dankbaar werd voortgezet door het Nationaalsocialisme: zieTwellmann, , p. -.

. Overdiep, , p. -.. Artikel a Wet vorm van de eed (Wet van juli , Stb. , houdende voorzie-

ning in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eeden, belof-ten en bevestigingen moeten worden afgelegd), schrijft alleen voor dat de tweevoorste vingers van de rechterhand worden opgestoken (wijsvinger en middelvin-ger). Hoe iemand de duim houdt, maakt – juridisch gesproken – dus niets uit.Deze wettelijke nadruk op twee vingers heeft in de literatuur – begrijpelijkerwijs –nog wel eens tot verwarring geleid (zie bijvoorbeeld De Jongh ; Overdiep ;Driessen & Lems en ), mede omdat de wetsgeschiedenis weinig uitlegbiedt. De achtergrond van de verminderde nadruk op de duim kan op meerderemanieren verklaard worden: () Freiherr E. von Künszberg merkt nuchter op datde duim nu eenmaal makkelijk over het hoofd wordt gezien, () het gebaar metopgestoken duim is – fysiek – niet voor iedereen even makkelijk te maken (deduim wordt dan gebruikt om de ringvinger en pink naar beneden te houden) en() bij meineed bestond een oud gebruik dat de twee voorste vingers werden afge-houwen (zie Driessen & Lems en literatuurverwijzingen). () De verklaringkan (mede) gelegen zijn in het feit dat het opsteken van de twee voorste vingers degemene deler is van het Latijns (westers) en Grieks (oosters, Byzantijns) zegenge-baar. Bij het Grieks zegengebaar raken de toppen van de duim en ringvinger elkaaren zijn alle overige vingers gestrekt (Overdiep, , p. ). De duim en ringvingerstaan dan voor het gesloten leerstuk van de tweenaturenleer, de andere vingersvoor de Drie-eenheid. De pink liet men evenwel ‘hangen’ waardoor het lijkt alsofalleen de voorste vingers zijn opgestoken. Het Latijns en Grieks eedgebaar hebbendaarmee de opgestoken twee voorste vingers gemeen. Als men dus op zoek is naareen – vanuit christelijke optiek – ‘universeel’ eedgebaar (na het grote schisma tus-sen oost en west van ), dan ligt begrijpelijkerwijs de nadruk op de twee voorstevingers. Dit gebaar is daarmee ook het best in lijn te brengen met gangbare afbeel-dingen van het zegengebaar, westers of oosters.

. De Jongh, , p. , . Dit in contrast met het oosters (Byzantijns of Grieks)eedgebaar, waar de toppen van de duim en ringvinger elkaar raken en alle anderevingers gestrekt zijn. Overdiep, , p. .

. In het eerste oecumenisch concilie van Nicea uit werd uitgesproken dat Vader,Zoon en Heilige Geest zowel drie als een zijn (cf. De Jongh, , p. ).

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

. In het oecumenisch concilie van Chalcedon uit werd uitgesproken dat Jezustwee naturen heeft, in één persoon verenigd. De naturen zijn onvermengd en on-veranderd, ongedeeld en ongescheiden. Dit leerstuk wordt als ‘gesloten’ be-schouwd, omdat het niet direct (voor de kerk) inzichtelijk was (vandaar de geslo-ten vingers).

. Overdiep, , p. -.. De Hoge Raad verklaarde bij arrest van mei , W de verplichting tot

het afleggen van de eed niet van toepassing op degene die niet tot een kerk of eenkerkgenootschap behoort of wiens kerk of kerkgenootschap geen door voorschriftof gebruik vastgestelde vorm van eedsaflegging kent, waarna aanpassing van deeedwet volgde tot opname van de mogelijkheid van de belofte, ‘tenzij hij aan zijngodsdienstige gezindheid den plicht ontleent den eed, de belofte of de bevestigingop andere wijze te doen’: artikel sub b Wet vorm van de eed (zie hierover de noothierna). Overigens kan niet van een wederpartij gevorderd worden dat iemand deeed aflegt conform deze (andere) religieuze plicht, zie Hoge Raad november, NJ , .

. Artikel Wet vorm van de eed laat wat ruimte (zie voor de tekst vorige noot), maarformuleert nogal strikt (men kan alleen afwijken indien de plicht ontleent aan eenandere godsdienstige gezindheid). Beter zou het zijn te bepalen of te interpreterendat de aflegging van de eed kan worden gedaan op een wijze die recht doet aan hetgeloof van de betrokkene. Zie bijvoorbeeld ten aanzien van ambtenaren van ge-meenten en provincies de brief van Minister Donner aan de Tweede Kamer, TKVergaderjaar -, , nr. (pagina ). Zie de kamerdiscussie hieroverten aanzien van de politie: TK Vergaderjaar -, Aanhangsel van de Han-delingen (pagina ).

. Hoe het eedgebaar tot verwarring kan leiden, blijkt wel uit het volgende voorbeeld.In besliste een rechter in de staat North Carolina nog dat een eed gezworenop de Koran niet geldig was, in tegenstelling tot een eed gezworen op de Bijbel. Cf.de zaak ACLU of N.C. & Syidah Mateen v. State of North Carolina. In eerste aanlegwerd geoordeeld dat omdat naast het zweren op de Bijbel ook de mogelijkheid be-stond om de belofte af te leggen, er geen noodzaak bestond voor de mogelijkheidom de eed af te leggen op de Koran. In hoger beroep sneuvelde deze beslissing enwerd geoordeeld dat mensen die een niet-christelijk geloof aanhangen, ook in staatmoeten worden gesteld om religieuze teksten anders dan de bijbel te kunnen ge-bruiken wanneer zij ingezworen worden als juryleden of getuige in rechtszaken.

. Weber, , p. -.. Weber, , p. . Weber schetst vervolgens hoe de wetenschapper de waarde niet

moet willen halen uit het vinden van de briljante ingeving alleen – immers, dezeingevingen vallen ook de dilettanten toe, het zijn van een populaire wetenschappe-lijke persoonlijkheid of het zoeken naar de wetenschappelijke belevenis. Weber:‘Persoonlijkheid op wetenschappelijk gebied heeft alleen diegene die louter indienst staat van de zaak. En trouwens, niet alleen op het gebied van de wetenschapis dit zo’ (Weber, , p. ).

. Cf. Weber, , p. -.. Plato, Apologie a-eind.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO

. In deze oratie ligt de nadruk op professies. De analyse kan echter breder getrokkenworden naar ‘praktijken’ – zoals de ‘praktijk’ van de rechtspleging.

. NFU, KNMG & VSNU, Nederlandse artseneed, .. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU (, herzien

) kent de volgende ‘principes van goed wetenschappelijk onderwijs en onder-zoek’: zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid enonafhankelijkheid. Zie ook Weber, , ; zie ook noot .

. Volgens de internationaal vermaarde canon Bangalore Principles of Judicial Con-duct kent de rechtspraak de volgende kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartij-digheid, integriteit, (bewerkstelligen van) gelijkheid, correctheid (propriety) en (alséén waarde) kundigheid en zorgvuldigheid. In Nederland geldt sinds mei een Gedragscode Rechtspraak voor alle medewerkers van de Rechtspraak, waarinexpliciet de volgende kernwaarden worden vermeld: onpartijdigheid, onafhanke-lijkheid, onkreukbaarheid en professionaliteit. Op september werd ook deNVvR-Rechterscode vastgesteld, die – de naam zegt het al – alleen voor rechtersgeldt. Deze neemt de volgende kernwaarden tot uitgangspunt: onafhankelijkheid,autonomie, onpartijdigheid, integriteit, deskundigheid en professionaliteit.

. Zie voorstel Wijziging Advocatenwet ter implementatie van aanbevelingen van deCommissie advocatuur en enkele andere wijzigingen. Zie ook Bannier & Fanoy,.

. Dit markeert een fundamenteel verschil met de verankering van het geweten inreligie. Zo kon Paul Scholten – een van Nederlands belangrijkste juristen – aan hetbegin van de twintigste eeuw nog vrijwel onproblematisch stellen dat rechters nietalleen een externe verantwoordingsplicht hebben (jegens de samenleving), maarook een interne, namelijk aan hun eigen geweten, dat zelf ook weer gebonden zouzijn door het christelijk geloof (dan wel een verintellectualiseerde variant daarvan).Scholten, :, ‘Zulk een woord kan alleen hij uitspreken, die in eigen gewetenervan overtuigd is. Het rechtsoordeel wortelt in het zedelijk deel van ons geestesle-ven; ieder goed rechter streeft er altijd weer naar dat op te leggen, wat hij in eigengeweten verantwoorden kan.’ Zie ook Soeharno, .

. Uitgebreid over de verhouding tussen waarden en prudentie zie Soeharno, .. Dit betreft een citaat uit een – verder – verloren gegaan stuk, zie Fletcher, , p.

.. Sartre (, p. -) denkt vooral aan de eed als toetreding tot een gemeen-

schap. Voor, tijdens en na de Franse revolutie werden eden steeds gebruikt om de(wisselende) loyaliteiten te betonen. Zie voor dezelfde functie van de eed in Neder-land na de Franse overheersing Lok, , p. -. Zie uitgebreid over de inte-gratiefunctie Wetzel, , p. -.

. Zoals eerder opgemerkt, geldt dit niet alleen voor professies, maar evenzeer voorpraktijken. Wanneer de getuige bijvoorbeeld zweert de waarheid te spreken, treedthij toe tot de praktijk – en de waarden – van de rechtspleging.

. Met name Ariely, , p. f.. Met de eed zweert de eedaflegger immers niet alleen trouw aan de ‘godheid’ van de

professie of de eedgemeenschap. Hij zweert ook de afgoden af. Om met Weber tespreken: de afgoden van ijdelheid, van onzakelijkheid en onverantwoordelijkheid.Weber, , p. -.

DDEE WWAAAARRDDEE VVAANN DDEE EEEEDD

. Sartre, , p. -.. Rechtbank Noord-Holland maart LJN BZ; Rechtbank Amsterdam

maart , LJN BV; Rechtbank Arnhem mei LJN BA; Cf. Rechtermoet blind kunnen varen op politie. NRC Handelsblad maart . Zie ookBuruma, ; Kelder, ; Sjöcrona, .

. Twellmann ziet hierin een blijvend ‘religieus’ moment. Twellmann, , p. -. Zie ook Derrida, , p. .

. Plato, Wetten XII:a-c jo X:a-e (zie ook III:a-b) over de inflatie(het terugverlangen naar een oudere eed is een allusie).

. Plato, Apologie a-eind.

JJOONNAATTHHAANN EE .. SSOOEEHHAARRNNOO