DE UIL VAN MINERVA - Ghent University...
Transcript of DE UIL VAN MINERVA - Ghent University...
-
Academiejaar 2007-2008
DE UIL VAN MINERVA
EEN VERGELIJKENDE STUDIE VAN HET AUTOBIOGRAFISCH SCHRIJVEN VAN BOB DYLAN (CHRONICLES VOLUME ONE)
EN WOODY GUTHRIE (BOUND FOR GLORY)
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de vergelijkende moderne letterkunde, door Jonas
Vandroemme
Promotor: Prof. Dr. Jürgen Pieters
-
2
-
3
Academiejaar 2007-2008
DE UIL VAN MINERVA
EEN VERGELIJKENDE STUDIE VAN HET AUTOBIOGRAFISCH SCHRIJVEN VAN BOB DYLAN (CHRONICLES VOLUME ONE)
EN WOODY GUTHRIE (BOUND FOR GLORY)
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de vergelijkende moderne letterkunde, door Jonas
Vandroemme
Promotor: Prof. Dr. Jürgen Pieters
-
4
Woord vooraf
Deze scriptie heb ik niet volledig op eigen kracht gemaakt. Daarom wil ik van dit woord vooraf
gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. In de eerste plaats Prof. Dr. Jürgen
Pieters, voor de uitstekende begeleiding, het herlezen van de teksten en de tips die hielpen bij
het tot stand komen van deze scriptie. Medestudente Karen Van Den Borre voor het herlezen,
corrigeren en de steun. Mijn ouders, familie en vrienden voor hun belangstelling en steun.
Verder zou ik ook Woody Guthrie en Bob Dylan, die me met hun muziek vergezelden in de
lange schrijfuren, kunnen bedanken.
-
5
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .........................................................................................................................5
Inleiding ....................................................................................................................................7
1. Hoofdstuk 1: De autobiografie als genre ....................................................................... 12
1.1. Inleiding ..................................................................................................................... 12
1.2. Theoretische afbakening ............................................................................................ 12
1.2.1. Definitie ............................................................................................................. 12
1.2.2. Identiteit van verteller en personage ................................................................. 14
1.2.3. Identiteit van auteur en verteller-personage ...................................................... 15
1.2.4. Het autobiografische pact ................................................................................. 17
1.2.4.1. De naam van het personage is niet gelijk aan de naam van de auteur ..... 19
1.2.4.2. De naam van het personage is niet bekend ............................................ 20
1.2.4.3. De naam van het personage is dezelfde als de naam van de auteur ....... 20
1.2.4.4. Lege velden in de tabel ............................................................................ 21
1.2.4.5. Anonieme auteur ...................................................................................... 22
1.3. De autobiografie en andere vormen van autobiografisch schrijven ............................. 22
1.3.1. De klassieke autobiografie ................................................................................ 24
1.3.2. Memoires .......................................................................................................... 25
1.3.3. Dagboek ........................................................................................................... 26
1.3.4. Zelfportret ......................................................................................................... 27
1.3.5. Pseudo-autobiografie ........................................................................................ 27
1.3.6. De autobiografische roman ............................................................................... 30
1.4. Besluit ........................................................................................................................ 31
2. Hoofdstuk twee: Bound For Glory (Woody Guthrie) .................................................... 32
2.1. Inleiding: Woody Guthrie, mens en mythe .................................................................. 32
2.2. Bound For Glory: stilistische en inhoudelijke kenmerken ............................................ 35
2.2.1. Algemeen ......................................................................................................... 35
2.2.2. Inhoudelijk ........................................................................................................ 36
2.2.2.1. Jeugdjaren ............................................................................................... 36
2.2.2.2. Ramblin‟man ............................................................................................ 39
2.2.3. Stilistisch ........................................................................................................... 40
2.3. Woody Guthries autobiografische pact ....................................................................... 44
2.3.1. De definitie van Philippe Lejeune ...................................................................... 44
2.3.2. Het pact ............................................................................................................ 45
2.3.3. Bound For Glory: een autobiografische roman .................................................. 48
2.3.4. Guthrie en de uil van Minerva ........................................................................... 49
2.4. Besluit ........................................................................................................................ 51
-
6
3. Hoofdstuk drie: Chronicles, Volume One (Bob Dylan) ................................................. 53
3.1. Inleiding: van Robert Zimmerman tot Bob Dylan ........................................................ 53
3.2. Chronicles, Volume One: stilistische en inhoudelijke kenmerken ............................... 54
3.2.1. Algemeen ......................................................................................................... 54
3.2.2. Inhoudelijk ........................................................................................................ 56
3.2.2.1. Markin‟ up the score ................................................................................. 56
3.2.2.2. The Lost Land .......................................................................................... 58
3.2.2.3. New Morning ............................................................................................ 60
3.2.2.4. Oh Mercy ................................................................................................. 62
3.2.2.5. River of Ice ............................................................................................... 64
3.2.3. Stilistisch ........................................................................................................... 66
3.3. Bob Dylans autobiografische pact .............................................................................. 68
3.3.1. De definitie van Philippe Lejeune ...................................................................... 68
3.3.2. Het pact ............................................................................................................ 69
3.3.3. Autobiografie of memoire? ................................................................................ 71
3.3.4. De kronieken ..................................................................................................... 73
3.3.5. Chronicles, Volume one: een autobiografische roman ...................................... 75
3.3.6. Dylan en de uil van Minerva .............................................................................. 76
3.4. Besluit ........................................................................................................................ 77
4. Conclusie ......................................................................................................................... 79
5. Bibliografie ...................................................................................................................... 83
-
7
Inleiding
Op zondag 29 januari 1961 slaagt Bob Dylan er voor het eerst in Woody Guthrie te ontmoeten
in East Orange, New Jersey. Guthrie lijdt op dit moment al aan de ziekte van Huntington, een
erfelijke spastische hersenaandoening, waar ook zijn moeder Nora Guthrie aan is overleden. Hij
kan niet meer gitaarspelen of schrijven, en wat hij zegt is vaak onsamenhangend. Toch is Dylan
zo onder de indruk van deze ontmoeting, dat hij enkele dagen later zijn eerste belangrijke
compositie aan Guthrie opdraagt: Song to Woody is een variatie op 1913 Massacre van Woody
Guthrie zelf, en werd een eerbetoon aan zijn muzikale peetvader1:
Hey, Woody Guthrie, but I know that you know All the things that I'm a-sayin' an' a-many times more. I'm a-singin' you the song, but I can't sing enough, 'Cause there's not many men that done the things that you've done.2
Al voor hij Guthrie ontmoette, keek Bob Dylan erg op naar deze dust bowl poet. Hij
identificeerde zich met Woody, en ging daar erg ver in: hij speelde gitaar als Woody, kleedde
zich als Woody, praatte en zong als Woody. 3 Hij was dan ook speciaal van Minneapolis naar
New Jersey gereisd om de man in levende lijve te zien. Vanuit New Jersey schreef hij een
kaartje naar zijn vrienden in Minneapolis: "I know Woody. I know Woody … I know him and met
him and saw him and sang to him. I know Woody – Goddamn."4
Bob Dylan werd op 24 mei 1941 geboren in Duluth, Minnesota als Robert Allen Zimmerman.
Woodrow Wilson Guthrie werd geboren op 14 juli 1912 in Okemah, Oklahoma. Het is
opmerkelijk hoe de levenslopen van beide folkzangers met elkaar verweven zijn. Een
belangrijke rol wordt hierbij gespeeld door de autobiografie van Woody Guthrie, die in 1943
verscheen onder de titel Bound For Glory. In dit boek zou de jonge Dylan immers een rolmodel
vinden, waarmee hij zich zou identificeren aan het begin van zijn carrière.
De jonge Dylan studeerde in 1959 korte tijd aan de universiteit van Minnesota in Minneapolis-
St. Paul. In deze periode kwam er van studeren echter weinig in huis. Dylan hing vooral rond op
het kruispunt van 4th street SE en 14th Avenue, beter bekend als "Dinkytown", dé
bohémienbuurt van Minneapolis-St.-Paul. Dinkytown kende een bloeiende muzikale scène,
maar ook de literatuur werd er op de voet gevolgd. Zoals de meeste jongeren toen las Dylan
1 Howard Sounes, Down the highway. Het leven van Bob Dylan. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2001,
p. 65-80. 2 Bob Dylan, "Song To Woody", in: Don Giller & Ed Lozano (red.), The Definitive Bob Dylan Songbook,
Amsco Publications, New York, 2001, p. 623. 3 Howard Sounes, Down the highway. Het leven van Bob Dylan. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2001,
p. 65-80. 4 Joe Klein, Woody Guthrie. A Life. Faber and Faber, London, 1980, p. 425.
-
8
beatschrijvers als Jack Kerouac, Allen Ginsberg en Lawrence Ferlinghetti. Op een zekere dag
echter gaf een medestudent een exemplaar van Guthrie's Bound For Glory aan Bob Dylan.
Volgens de Dinkytown-legende las Dylan het boek in één ruk uit.5 Zelf schrijft Dylan:
Dave Whittaker, one of the Svengali-type Beats on the scene happened to have Woody's autobiography, Bound For Glory, and he lent it to me. I went trough it from cover to cover like a hurricane, totally focussed on every word, and the book sang out to me like the radio. Guthrie writes like the whirlwind and you get tripped out on the sound of the words alone. Pick up the book anywhere, turn to any page, and he hits the ground running.6
Bob Dylan raakt meteen geïntrigeerd door de Woody Guthrie die in Bound For Glory wordt
geschetst:
He's a singing cowboy, but he's more than a singing cowboy. Woody's got a fierce poetic soul – the poet of hard crust sod and gumbo mud. Guthrie divides the world between those who work and those who don't and is interested in the liberation of the human race and wants to create a world worth living in.7
In Guthries autobiografie vindt Dylan het beeld van de hobo, de rondreizende zwerver zonder
vaste woonplaats, de rambler die met een gitaar zingt voor een betere wereld. Hij laat zich
inspireren door Woodys omzwervingen op goederentreinen en identificeert zich met zijn held.
Hij eigent zich zelfs het leven van Woody Guthrie toe en begint verhalen te verzinnen over hoe
hij zelf als beginnende folkzanger door het land had getrokken in goederenwagons:
"Bob Dylan," he volunteered to his early interviewers, was raised in Gallup, New Mexico – he often said, "I don't have a family, I'm all alone" – and was a child of the open road. […] His peregrinations took him to North and South Dakota, Kansas, Texas, California, and even Mexico, thumbing rides and riding freight trains.8
Dylan was zich dus zeer bewust van de romantische held die was gecreëerd in Bound For
Glory, en maakte zich die eigen. Men zou kunnen zeggen dat Robert Allen Zimmerman in
Bound For Glory de Bob Dylan vond die hij wilde worden. Hij beschouwde zichzelf als Guthries
voornaamste leerling en zelfs als zijn rechtmatige opvolger. Woody Guthrie zelf zag ook een
opvolger in Dylan. Toen hij verzorgd werd in Greystone Park Hospital in New Jersey, vonden er
rond het bed van Guthrie zogenaamde “Sunday-afternoon sessions” plaats. Jonge muzikanten
en bewonderaars verzamelden zich op deze middagen rond het bed van Guthrie, hun grote
voorbeeld. Het was echter Dylan die de voorkeur van Guthrie genoot:
Over the course of several months, a real rapport seemed to develop between Woody and Dylan, with Woody often asking the Gleasons if “the boy” was going to be there on Sunday. “That boy‟s got a voice,” he told them. […] And when it came time for Dylan to
5 Howard Sounes, Down the highway. Het leven van Bob Dylan. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2001,
p. 65-80. 6 Bob Dylan, Chronicles, Volume One, Simon & Schuster, London, 2004, p. 245.
7 Bob Dylan, Chronicles, Volume One, Simon & Schuster, London, 2004, p. 245.
8 Jonathan Cott (red.), Bob Dylan, The Essential Interviews, Wenner Books, New York, 2006, p. ix.
-
9
make his New York debut at Gerde‟s Folk City, Sid Gleason gave him one of Woody‟s suits to wear for the occasion. It was an investiture whose symbolism was lost on no one.9
Deze begindagen in New York vormen een belangrijk thema in Chronicles, Volume One, het
autobiografische werk van Bob Dylan, dat ruim 60 jaar na Bound For Glory verscheen. Het
langverwachte boek werd bij Simon & Schuster aangekondigd als een trilogie. Het is tot op
vandaag wachten op het tweede deel, al liet Dylan in een interview met Rolling Stone weten dat
hij Chronicles, Volume Two al aan het plannen is:
While my private guess would have been that Dylan had satisfied the scribbling impulse (or as he says on Modern Times, "I've already confessed/No need to confess again"), in fact he seems to be deep into planning for a Chronicles, Volume Two: "I think I can go back to the Blonde on Blonde album - that's probably about as far back as I can go on the next book."10
Chronicles Volume One behaalde alvast duizelingwekkende verkoopcijfers en kreeg lovende
kriktieken vanuit verschillende hoeken. Toch oogstte het boek ook heel wat kritiek. Zo
verscheen er in 2005 in het bekende Britse fanzine “Judas!” het artikel “I don‟t believe you-
Chronicles, thru the eyes of a critic” (zowel de titel van het magazine als het artikel verwijzen
naar het beroemde incident tijdens Dylans optreden in Free Trade Hall, Manchester in 1966). In
het artikel heeft Clinton Heylin, een bekende naam in het veld van de zogenaamde
“Dylanology”, het over grove fouten tegen de chronologie en beschuldigt hij Dylan ervan een
flatterend beeld van zichzelf op te hangen:
[Heylin] notes the book‟s „gasping chasms in chronology, even within the corset-tight remit [Dylan] imposes‟, coming from „a self-conscious artist painting a flattering, self-serving portrait‟, in which „its 300 pages contain not a single accurate date. I mean, not one.‟11
Critici die Chronicles, Volume One trachten te verdedigen, zoals Michael Gray, wijzen op het
feit dat het boek eigenlijk geen autobiografie is, maar eerder moet gezien worden als de
memoires van Dylan.12
Deze inleiding maakt twee zaken duidelijk: ten eerste is het zo dat de keuze voor het bespreken
van Chronicles, volume One en Bound For Glory niet toevallig is. Woody Guthrie en Bob Dylan
zijn twee toonaangevende artiesten, wier levenslopen onlosmakelijk verbonden zijn. Beiden
hebben een enorme invloed gehad op de hedendaagse muziek. Beiden schreven ook een
9 Joe Klein, Woody Guthrie. A Life. Faber and Faber, London, 1980, p. 427.
10 Jonathan Lethem, "The Genius of Bob Dylan. The legend comes to grip with his iconic status; an
intimate conversation prior to the release of the new Modern Times", In: Rolling Stone, 21 augustus 2006. (9/7/08). 11
Michael Gray, The Bob Dylan Encyclopedia, Continuum, New York, 2006, 137. 12
Michael Gray, The Bob Dylan Encyclopedia, Continuum, New York, 2006, 137.
-
10
autobiografisch werk dat wordt geprezen omwille van de vlijmscherpe taal en de lyrische manier
waarop ze een beeld geven van het Amerika waarin ze leefden. Dit jaar nog ontving Bob Dylan
de Pulitzer prijs, de belangrijkste Amerikaanse literaire onderscheiding, voor zijn "onmiskenbare
bijdrage aan de Amerikaanse cultuur".
Ten tweede is het zo dat autobiografische werken heel wat vragen kunnen oproepen bij de
lezer. Heeft Woody Guthrie zijn eigen leven geromantiseerd in Bound For Glory? Kan men het
boek dan nog een autobiografie noemen? Is Chronicles, volume One een autobiografisch werk,
of gaat het hier eerder om memoires?
Deze vervaging van de grenzen tussen feit en fictie is volgens A.M. Musschoot een
karakteristiek en zelfs een cruciaal kenmerk van het moderne autobiografische schrijven: “de
grensvervaging schept inderdaad verwarring alom en misschien is dat uiteindelijk ook wel zo
bedoeld en maakt het juist de charme én de aantrekkingskracht uit van het genre.”13 Toch is het
volgens mij nodig om bij een bespreking van autobiografische werken een theoretisch kader te
schetsen, om de werken correct te kunnen situeren binnen het enorme aanbod aan literaire
ego-documenten.
Het opzet van deze scriptie is dus het bespreken van Woody Guthries Bound For Glory en Bob
Dylans Chronicles, Volume One, twee autobiografieën die onlosmakelijk met elkaar zijn
verbonden. Het is mijn bedoeling om een grondige analyse te presenteren van de autobiografie
van zowel "de meester" als "de leerling". Naast een inhoudelijke en stilistische analyse, zal ik de
werken situeren binnen de verschillende vormen van autobiografisch schrijven. Dit zal ik
voornamelijk doen aan de hand van Philippe Lejeunes toonaangevende werk Le Pacte
Autobiographique (1975). In een theoretische inleiding zal ik de autobiografie als genre
proberen af te bakenen. Vervolgens zal ik Chronicles, Volume One en Bound For Glory
bestuderen in het licht van dit theoretische kader.
Daarnaast zal ik ook nagaan hoe Bob Dylan en Woody Guthrie betekenis geven aan hun
levensverhaal en wat de gevolgen daarvan zijn voor de tekst. De werken situeren aan de hand
van Lejeunes Pacte Autobiographique lost immers niet alle vragen op: het zegt ons niets over
de intentie van de auteur en hoe die auteur het eigen leven interpreteert. Bernd Neumann wijst
in zijn essay De autobiografie als literair genre op een citaat van W. F. Hegel: "De uil van
Minerva begint zijn vlucht pas in de avondschemer".14 Daarmee bedoelde Hegel dat reflectie op
de geschiedenis altijd achteraf plaatsvindt. Zo is het ook met de besproken autobiografieën:
vanuit hun standpunt proberen Dylan en Guthrie betekenis te geven aan het leven dat geleid
13
A.M. Musschoot, "Het gekoesterde ego. Autobiografisch schrijven en het einde van het millennium", In: Ons Erfdeel, jg. 42, nr. 1, 1999, p. 68. 14
B. Neuman, "De autobiografie als literair genre", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 27.
-
11
werd tot aan het moment van schrijven. Ze nemen daarvoor afstand van het geleide leven en
gaan over tot zelfreflectie. Vervolgens worden feiten geordend in een bepaalde
ontwikkelingsgeschiedenis en aan de feiten wordt een betekenis gehecht. Dit heeft duidelijke
gevolgen voor de teksten. Dit zal ik verduidelijken om zo tot een beter begrip van beide
autobiografieën te komen.
Het is dus mijn bedoeling om Bound For Glory en Chronicles, Volume One te bespreken aan de
hand van een theoretisch kader. De vragen die na deze bespreking overblijven zal ik proberen
op te lossen door na te gaan hoe beide auteurs betekenis geven aan hun leven. Het is daarbij
ook mijn bedoeling om beide werken met elkaar te vergelijken.
-
12
Hoofdstuk één: de autobiografie als genre
1.1. Inleiding
In dit hoofdstuk zal ik de autobiografie trachten te beschrijven als literair genre. Ik zal het genre
theoretisch proberen af te bakenen, voornamelijk aan de hand van Le Pacte Autobiographique
van Philippe Lejeune. Ik zal ook een overzicht geven van verwante literaire genres en hun
kenmerken.
1.2. Theoretische afbakening
1.2.1. Definitie
Mineke Schipper geeft de volgende definitie van de autobiografie: “”iemands door hem of haar
zelf geschreven levensverhaal.”15 Het wordt al snel duidelijk dat deze definitie ontoereikend is
en meteen heel wat vragen oproept. Philippe Lejeune probeerde deze vragen te behandelen :
“est-il possible de définir l‟autobiographie?”16 is de vraag die hij zich stelt in Le Pacte
autobiographique. Om een antwoord op deze vraag te zoeken, vertrekt Lejeune vanuit de
positie van de lezer. De teksten zijn immers geschreven voor een lezer, die de tekst doet
functioneren. Het vertrekpunt van Lejeunes betoog is de definitie die hij geeft voor de
autobiografie:
Een retrospectief verhaal, geschreven in proza, verteld door een bestaande persoon over zijn of haar eigen bestaan, wanneer deze persoon de nadruk legt op zijn of haar eigen leven en in het bijzonder op de geschiedenis van de eigen persoonlijkheid. (mijn vertaling, J.V.)17
Deze definitie stelt meteen de vier belangrijke categorieën van de autobiografie voorop:
a) De vorm: het gaat om een verhaal, dat geschreven is in proza.
b) Het onderwerp: het verhaal van een individueel leven, de geschiedenis van een
persoonlijkheid.
c) De positie van de auteur: de auteur en de verteller zijn identiek en bestaan echt.
15
Mineke Schipper & Peter Schmitz (red.), Ik is anders. Autobiografie in verschillende culturen, Baarn, Ambo, 1991, p.9. 16
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 13. 17
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 14.
-
13
d) De positie van de verteller: de verteller en het hoofdpersonage zijn identiek, en het
verhaal wordt retrospectief verteld.
Lejeune stelt dat een tekst aan deze criteria moet voldoen om als autobiografie te kunnen
worden geklasseerd. Verschillende genres die nauw verwant zijn aan de autobiografie voldoen
niet aan alle eisen. Memoires voldoen bijvoorbeeld niet aan voorwaarde (b), een biografie
voldoet niet aan (c), terwijl een autiobiografisch gedicht dan weer voorbijgaat aan voorwaarde
(a). Ook het autobiografische gedicht My life in a stolen moment, dat Bob Dylan schreef en in
1963 liet drukken in het programmaboekje voor een concert in New York, valt dus per definitie
buiten het genre van de autobiografie.
Toch nuanceert Lejeune zijn eigen strikte definitie enigszins. Aan sommige voorwaarden kan
immers ook deels worden voldaan. Zo moet de autobiografische tekst wel hoofdzakelijk een
verhaal zijn, maar vaak neemt ook het discours (hoe de auteur de werkelijkheid en de waarheid
vorm geeft) een belangrijke plaats in bij het autobiografisch vertellen. Het verhaal van het
verleden kan dus afgewisseld worden met beschouwingen in het heden. De tekst moet
bijvoorbeeld ook hoofdzakelijk restrospectief zijn, al is het denkbaar dat de auteur een portret
van zichzelf in het heden schetst of dagboekfragmenten opneemt. Het is een kwestie van
proportie, zoals Lejeune stelt:
c‟est la question de proportion ou plutôt de hiérarchie : des transitions s‟établissent naturellement avec les autres genres de la littérature intime (mémoires, journal, essai), et une certaine latitude est laissée au classificateur dans l‟examen des cas particuliers.18
Lejeune nuanceert ook de strikte afbakening van het onderwerp van de autobiografie. De
definitie stelt dat het onderwerp de geschiedenis van het leven en de persoonlijkheidsvorming
van de auteur moet zijn. Toch is het in vele gevallen zo dat deze geschiedenis pas vorm kan
krijgen als ook een bepaalde sociale en politieke context wordt geschetst waarin de
levensgeschiedenis van de auteur kan kaderen. De categorieën (c) en (d) zijn echter sluitend:
”Une identité est, ou n‟est pas. Il n‟y a pas de degré possible, et tout doute entraîne une
conclusion negative.”19
Binnen de autobiografie onderscheidt Lejeune de identiteit van auteur, narrateur en
personnage. Deze ”identiteit” zorgt voor enkele vragen. Hij vertrekt vanuit twee
overeenkomsten. Ten eerste vraagt hij zich af hoe de overeenkomst tussen verteller en
hoofdpersonage wordt uitgedrukt in de tekst. Men kan die identiteit immers uitdrukken in de drie
enkelvoudige persoonsvormen: ik, jij, hij. Vervolgens bekijkt hij de overeenkomst tussen de
auteur en de verteller.
18
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 15. 19
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 15.
-
14
1.2.2. Identiteit van verteller en personage
Een overeenkomst tussen verteller en personage wordt meestal uitgedrukt door het gebruik van
de eerste persoon enkelvoud om het verhaal te vertellen. Lejeune verwijst hierbij naar de term
“autodiëgetisch” van Gérard Genette, die wijst op het feit dat verteller en hoofdpersonage gelijk
zijn in het verhaal. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen deze term en wat Genette
“homodiëgetisch” noemt, een bredere term die ook wijst op het gebruik van de eerste persoon
enkelvoud, maar in dit geval vallen verteller en hoofdpersonage niet samen. Dit hoeft niet te
betekenen dat de verteller niet voorkomt in het verhaal.
Volgens Lejeune zijn alle enkelvoudige persoonsvormen (ik, jij, hij) geschikt voor het schrijven
van een autobiografie. Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen het grammaticale
personage en de identiteit van de persoon waar de kenmerken van dit grammaticaal personage
naar verwijzen. Dit onderscheid wordt volgens Lejeune vaak over het hoofd gezien door het
polysemische karakter van het woord persoon: “en effet, en faisant intervenir le problème de
l’auteur, l‟autobiographie met en lumière des phenomènes que la fiction laisse dans
l‟indécision.”20
Als voorbeeld geeft Lejeune het relaas van Julius Caesar over zijn tijd in Gallië. Het voldoet aan
alle voorwaarden van de autobiografie, maar door het gebruik van de derde persoon enkelvoud
is het geschreven als een biografie. Ook in de tweede persoon enkelvoud kan een autobiografie
geschreven worden, al geeft Lejeune toe dat dit minder evident is. Hij vindt dan ook enkel
voorbeelden bij fictionele verhalen, zoals la Modification van Georges Perec, maar beschouwt
het wel als een theoretische mogelijkheid.
Lejeune schematiseert de verschillende vertelinstanties en mogelijke combinaties in de
onderstaande tabel, waar de volgende opmerkingen bijhoren:
a) Met het grammaticaal personage bedoelt Lejeune de persoon die in het verhaal het
meest wordt gebruikt. Hij wijst erop dat een “ik” niet bestaat zonder een “jij”, en dat een
“jij” een “ik” veronderstelt, ook al blijft die laatste meestal impliciet. Hoewel er dus
verschillende personages in de autobiografie kunnen voorkomen, is het grammaticaal
personage de persoon die het meest gebruikt wordt.
b) De voorbeelden die Lejeune geeft zijn enkel aan de biografie en de autobiografie
ontleend, al is het mogelijk om een gelijkaardige tabel op te stellen voor fictionele
teksten.
20
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 16.
-
15
c) De zogenaamde “biographie adressée au modèle” is een buitenbeentje. In deze vorm
richt de verteller zich tot de persoon van wie het leven verteld wordt. Dit gebeurt wel
voor een publiek, tot wie de auteur zich in feite richt.
Personne grammaticale identité
JE TU IL
Narrateur = personnage principal
Autobiographie classique (autodiégétique)
Autobiographie à la 2e personne
Autobiographie à la 3e personne
Narrateur ≠ personnage principal
Biographie à la 1e personne (récit du temoin) (homodiégétique)
Biographie adressée au modèle
Biographie classique (hétérodiégétique)
Nu Lejeune de uitzonderingen op het gebruik van de eerste persoon enkelvoud heeft belicht,
gaat hij over naar het meest voorkomende geval : de autobiografie in de ik-vorm of het
autodiëgetische vertellen, wat nieuwe vragen oplevert.
1.2.3. Identiteit van auteur en verteller-personage
“Qui est-ce qui dit : qui suis-je?”21 is een vraag die Lejeune formuleert vanuit het perspectief van
de lezer. Hij maakt daarmee meteen duidelijk dat het ik-concept een complex gegeven is, en
dat verhalen in de eerste persoon enkelvoud meteen enkele vragen doen rijzen.
Lejeune gaat uit van de veronderstellingen van Benveniste22 die beweert dat het ik-concept niet
bestaat. Volgens Benveniste verwijst geen enkel persoonlijk, aanwijzend of bezittelijk
voornaamwoord naar een concept, maar enkel naar een naam, of een entiteit die kan worden
aangeduid met een naam. Benveniste vertrekt hierbij vanuit de situatie van een oraal discours:
in dit geval vormt het identificeren van de referent bij het gebruik van “ik” geen enkel probleem.
“Ik” is degene die op dat moment aan het woord is en de luisteraar kan die persoon
probleemloos identificeren als de entiteit waar “ik” naar verwijst. Bij de bevindingen van
Benveniste maakt Lejeune twee kanttekeningen:
a) Het persoonlijk voornaamwoord “ik” verwijst naar de persoon die de discoursinstantie
uitdrukt waarin de “ik” voorkomt. Deze persoon moet echter zelf geschikt zijn om
aangeduid te worden met een naam (soortnaam of eigennaam).
21
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 19. 22
Émile Benveniste, Problèmes de linguistique générale, Gallimard, 1966, section V „L‟homme dans la langue, p. 260-261.
-
16
b) De tegenstelling concept/afwezigheid van concept krijgt betekenis in de tegenstelling
tussen soortnaam en eigennaam, maar niet in de tegenstelling tussen een soortnaam en
een persoonlijk voornaamwoord.
Volgens Lejeune ontstaan de moeilijkheden omtrent de relatie tussen de identiteit van de
verteller en de identiteit van de auteur vooral op het vlak van de eigennaam. Het spreekt voor
zich dat eigennamen een belangrijke rol spelen bij het bestuderen van autobiografieën: de
naam op de kaft van het boek (vaak vergezeld door een foto van de persoon) is immers het
enige extratekstuele element dat rechtstreeks verwijst naar de persoon die de
verantwoordelijkheid voor de geschreven tekst opeist:
C‟est dans ce nom que se résume toute l‟existence de ce qu‟on appelle l’auteur. (...) Dans beaucoup de cas, la présence de l‟auteur dans le texte se réduit à ce seul nom. Mais la place assignée à ce nom est capitale : elle est liée, par une convention sociale, à l‟engagement de responsabilité d‟une personne réelle.23
Lejeune wijst dus op een sociale conventie, op grond waarvan de naam op de kaft naar een
reële persoon verwijst. Zo is het voor de lezer mogelijk om te achterhalen of de naam ook
verwijst naar een bestaand persoon, want het gaat om “une personne dont l‟existence est
attestée par l‟état civil et vérifiable.”24
Lejeune stelt echter ook : “un auteur, ce n‟est pas une personne. C‟est une personne qui écrit et
qui publie.”25 Deze zin kan paradoxaal klinken, maar Lejeune wil aantonen dat men de auteur
van een zekere tekst niet mag reduceren tot de auteur van enkel die tekst. De auteur, die in de
eerste plaats een schrijver van teksten is, heeft waarschijnlijk nog andere teksten geschreven
en zal dat ook nog doen in de toekomst. Op deze manier wordt de auteur immers ook de
producent van een eigen discours, dus is het belangrijk de auteur niet te herleiden tot één werk.
Dit impliceert ook dat, als een autobiografie het eerste werk is van een bepaalde auteur, deze
auteur een onbekende is voor de lezer, zelfs al vertelt hij over zichzelf in de tekst. Hij heeft
immers nog geen andere, niet-autobiografische teksten gepubliceerd, die volgens Lejeune
onmisbaar zijn voor wat hij de “autobiografische ruimte” noemt. De auteur ontleent zijn realiteit
dus met andere woorden aan zijn oeuvre: “il tire sa réalité de la liste de ses autres ouvrages qui
figurent souvent en tête du livre: “du même auteur“.26
Als men het over eigennamen heeft, is er uiteraard nog een bijkomend probleem : wat met
pseudoniemen? Volgens Lejeune is deze hindernis echter makkelijk te omzeilen, omdat het
woord “pseudoniem” gedefinieerd is en te onderscheiden is van de naam van een fictief
23
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 23. 24
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 23. 25
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 23 26
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 23.
-
17
personage. Een pseudoniem is een andere naam die een bestaand persoon zich toe-eigent,
maar die anders is dan deze die erkend wordt door l’état civil. Deze naam heeft echter dezelfde
functie: het is een naam die de auteur gebruikt om een deel zijn teksten of al zijn teksten te
publiceren. Het pseudoniem is met andere woorden een schrijversnaam die niets verandert aan
de identiteit van de auteur.
De autobiografieën die in dit werk zullen besproken worden, vormen hiervan een goed
voorbeeld. Op de kaft van Chronicles, Volume One vinden we de naam Bob Dylan, wat een
pseudoniem is, gehanteerd door Robert Allen Zimmerman om zijn artistieke creaties, zowel
muziek als teksten (denken we bijvoorbeeld ook aan Dylan‟s Rimbaud-achtige dichtbundel
Tarantula), uit te brengen. Het gebruik van de naam Bob Dylan verandert echter niets aan de
identiteit van de persoon Robert Allen Zimmerman.
Op de kaft van Bound For Glory lezen we de naam Woody Guthrie. De persoon Woodrow
Wilson Guthrie werd door iedereen Woody genoemd, en het is dan ook deze naam die met zijn
muzikale en literaire werk in verband wordt gebracht. Men zal niet zeggen dat Talking Dust
Bowl Blues een song is van Woodrow Wilson Guthrie, al verandert dit niets aan de identiteit van
Guthrie en het feit dat hij het daadwerkelijk geschreven heeft.
Voor Lejeune zijn pseudoniemen enkel van toepassing op auteurs: “le héros peut ressembler
autant qu‟il veut à l‟auteur. Tant qu‟il ne porte pas son nom, il n‟y a rien de fait.“27
1.2.4. Het autiobiografische pact
Het is duidelijk dat Lejeune strikte grenzen wil stellen als hij het over de autobiografie heeft :
“L‟autobiographie n‟est pas un jeu de dévinette, c‟est même exactement le contraire. “28 De
autobiografie hoort volgens Lejeune niet opgevat te worden als een raadselspelletje, en wel
integendeel. Hij gaat zelfs verder en spreekt over een autobiografisch pact. Dit pact vormt de
hoeksteen van Lejeunes opvattingen over de autobiografie. Het autobiografische pact omschrijft
Lejeune als volgt:
Le pacte autobiographique, c‟est l‟affirmation dans le texte de cette identité [de gelijke identiteit van auteur, verteller en hoofdpersonage], renvoyant en dernier ressort au nom de l‟auteur sur la couverture. Les formes du pacte autobiographique sont très diverses : mais, toutes, elles manifestent l‟intention d‟honorer sa signature. Le lecteur pourra chicaner sur la ressemblance, mais jamais sur l‟identité.29
Het autobiografische pact komt vormelijk dus neer op een identiteitsrelatie tussen auteur,
verteller en hoofdpersonage. In ruimere zin wijst het autobiografische pact op een soort contract
27
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 25. 28
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 26. 29
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 26.
-
18
tussen de auteur en de lezer, dat de auteur zijn leven waarheidsgetrouw vertelt. Ook de lezer
krijgt dus een belangrijke rol toebedeeld in dit pact. Hij wordt immers door de auteur uitgenodigd
tot een zekere vertrouwensrelatie.
De identiteitsrelatie kan op twee manieren tot stand worden gebracht:
a) Impliciet: als het autobiografische pact impliciet ontstaat, dan kan het twee vormen
aannemen op het niveau van de identiteitsrelatie tussen auteur en verteller:
i. Het gebruik van bepaalde titels laat geen enkele twijfel bestaan over het
feit dat de eerste persoon naar de auteur verwijst, bv. Autobiografie van…
of Geschiedenis van mijn leven.
ii. De auteur of de verteller kan in de beginsectie een verbintenis aangaan
met de lezer, zodat de lezer geen enkele twijfel heeft over het feit dat de
“ik” verwijst naar de naam die op de kaft staat, zelfs al wordt deze naam
niet herhaald in de tekst.
b) Expliciet: het autobiografische pact kan ook expliciet tot stand komen op het niveau van
het verteller-personage. De verteller is ook het hoofdpersonage en heeft dezelfde naam
als de naam van de auteur op de kaft.
Volgens Lejeune is het noodzakelijk dat de identiteitsrelatie tussen auteur, verteller en
hoofdpersonage op één van beide manieren tot stand wordt gebracht. Het is goed mogelijk dat
dit zowel impliciet als expliciet wordt gedaan om bij de lezer geen enkele twijfel te laten
bestaan.
Als tegenhanger van het autobiografische pact geldt het roman-pact of "le pacte romanesque"30,
waarbij sprake is van een non-identiteit tussen de auteur en het hoofdpersonage. Ze dragen
immers niet dezelfde naam. Nog explicieter is het toevoegen van Roman op de kaft. In het
geval van een roman-pact gaat de auteur dus geen vertrouwensrelatie aan met de lezer. Hij
heeft niet de intentie om zijn leven waarheidsgetrouw te beschrijven en verwacht ook niet dat de
lezer dit veronderstelt. Het spreekt voor zich dat men een roman hierdoor anders leest dan een
autobiografie, bepaald door de relatie die de lezer aangaat met de auteur.
Lejeune plaatst ook deze definities in een tabel volgens twee criteria: de naam van het
personage en de aard van het pact dat de auteur sluit met de lezer. Bij elk criterium horen drie
mogelijkheden:
30
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 27.
-
19
a) Het hoofdpersonage:
i. heeft een naam die niet gelijk is aan de naam van de auteur
ii. heeft geen naam
iii. heeft dezelfde naam als de auteur
b) Het pact:
i. is romanesk
ii. is onbestaande
iii. is autobiografisch
Hierbij bekomt men de volgende tabel, die overigens enkel van toepassing is op
autodiëgetische verhalen:
Nom du personnage
pacte
≠ nom de l‟auteur = 0 = nom de l‟auteur
romanesque 1 a ROMAN 2 a ROMAN
= 0 1 b ROMAN 2 b Indéterminé 3 a
AUTOBIOGRAPHIE
autobiographique 2 c
AUTOBIOGRAPHIE
3 b
AUTOBIOGRAPHIE
Volgens de tabel zijn er in theorie negen mogelijkheden, maar daarvan zijn er slechts zeven
ingevuld. De twee lege velden zijn combinaties die volgens Lejeune onmogelijk zijn. Hij sluit de
combinatie van een romanesk pact en overeenkomst van naam van auteur en personage per
definitie uit. Hetzelfde geldt voor de combinatie van een autobiografisch pact en een verschil
tussen de auteursnaam en de naam van het hoofdpersonage.
1.2.4.1. De naam van het personage is niet gelijk aan de naam van de auteur
Bij deze combinatie sluit Lejeune de autobiografie meteen uit omdat er geen identiteitsrelatie is
tussen auteur, verteller en hoofdpersonage. Daarom is het ook minder belangrijk of het verhaal
wordt voorgesteld als fictioneel of waargebeurd (1a of 1b).
-
20
1.2.4.2. De naam van het personage is niet bekend
Dit is volgens Lejeune de meest complexe combinatie omdat het resultaat afhankelijk is van de
aard van het pact dat de auteur heeft gesloten met de lezer. Er zijn bijgevolg drie
mogelijkheden:
a) Romanesk pact: het fictionele karakter van de tekst is aangegeven door de auteur. Het
autodiëgetische verhaal wordt dus toegekend aan een fictionele verteller. Volgens
Lejeune zou men geneigd kunnen zijn om A La Recherche Du Temps Perdu van Marcel
Proust aan te halen als voorbeeld, maar dit zou incorrect zijn omwille van het feit dat het
romanske pact nergens impliciet of expliciet wordt aangegeven door Proust, en het feit
dat Proust een enkele keer aangeeft dat het verteller-personage dezelfde naam zou
kunnen dragen als de auteur: Marcel.
b) Onbepaald pact: het hoofdpersonage heeft geen naam en de auteur sluit geen enkel
pact met de lezer, noch autobiografisch, noch romanesk. Als voorbeeld hierbij geeft
Lejeune La Mère Et l’Enfant van Charles Louis-Philippe.
c) Autobiografisch pact: het hoofdpersonage heeft geen naam in het verhaal maar de
auteur verklaart expliciet dat de auteur gelijk is aan de verteller en dus ook aan het
personage aangezien het om een autodiëgetisch verhaal gaat. Als voorbeeld geeft
Lejeune Histoire de mes idées van de Franse historicus Edgar Quinet: het
autiobiografische pact wordt hier al aangegeven door de titel en wordt bovendien
expliciet gemaakt in een voorwoord, dat ondertekend wordt door Edgar Quinet zelf.
1.2.4.3. De naam van het personage is dezelfde als de naam van de auteur
Deze combinatie sluit volgens Lejeune fictionele verhalen uit. Zelfs al zou het verhaal historisch
gezien compleet fout zijn dan zou het gaan om een leugen, wat Lejeune beschouwt als een
autobiografische categorie, en niet om fictie. In dit geval is er dus sprake van een
autobiografisch pact: de auteur geeft in het begin van het verhaal aan dat hij de verteller én het
hoofdpersonage is. Vaak wordt dit in de loop van het verhaal nog verschillende keren duidelijk
gemaakt. Als de auteur echter geen duidelijk pact sluit, dan moet het voor de lezer wel mogelijk
zijn om te achterhalen dat verteller en hoofdpersonage identiek zijn. In dit geval zijn er dus twee
mogelijkheden:
a) Geen duidelijk pact: de lezer ontdekt zelf de identiteitsrelatie tussen auteur, verteller en
hoofdpersonage, zonder dat de auteur deze relatie expliciet heeft verwoord. Als
voorbeeld geeft Lejeune Les Mots van Jean-Paul Sartre: het autiobiografische pact
-
21
wordt in dit geval niet verduidelijkt door de titel en ook uit het begin van de tekst blijkt
niet dat de auteur een pact sluit met de lezer. Toch kan de lezer uit het voorkomen van
de naam Jean-Paul Sartre afleiden dat het gaat om de auteur zelf en dat de naam geen
homoniem is.
b) Duidelijk autobiografisch pact: dit is het meest voorkomende geval. Het
autobiografische pact wordt aangegeven in de titel, in een begintekst of beide. Een
duidelijk voorbeeld hiervan is Les Confessions de Jean-Jacques Rousseau.
1.2.4.4. Lege velden in de tabel
De lege velden in de tabel zijn twee combinaties die volgens Lejeune onbestaande zijn.
a) Er is een autobiografisch pact, maar de naam van de auteur is niet gelijk aan de naam
van het hoofdpersonage. In dit geval is er volgens Lejeune niet echt sprake van een
autobiografie, maar veeleer van een roman: “Si, par un effet d‟art, un autobiographe
choisissait cette formule, il resterait toujours des doutes au lecteur: ne lit-il pas un
roman, tout simplement?"31
Lejeune ziet dus niet in waarom een auteur een autobiografie zou schrijven onder een
valse naam. Het gebruik van een valse naam mag echter niet gelijk gesteld worden aan
het gebruik van een pseudoniem. In het geval van een pseudoniem wordt de auteur
immers ook geïdentificeerd als de drager van het pseudoniem. Bovendien zijn
pseudoniemen volgens Lejeune enkel van toepassing op de auteur en niet op
personages.
b) Er is een romanesk pact, maar er is een overeenkomst tussen de naam van de auteur
en het hoofdpersonage:
Le héros d‟un roman déclaré tel, peut-il avoir le même nom que l‟auteur? Rien n‟empêcherait la chose d‟exister, et c‟est peut-être une contradiction interne dont on pourrait tirer des effets intéressants.32
Deze combina tie lijkt Lejeune dus minder onmogelijk. Het is goed mogelijk dat een
auteur een fictief verhaal wil vertellen met zichzelf in de hoofdrol, maar in de Franse
literatuur vindt hij geen voorbeelden. Jan Herregods wijst er in zijn
31
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 32. 32
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 31.
-
22
licentiaatsverhandeling33 terecht op dat er tegenwoordig wel voorbeelden vindbaar zijn
voor deze combinatie. Zo haalt hij de romans van Herman Brusselmans aan: in vele
romans is Herman Brusselmans zowel auteur, verteller als hoofdpersonage. De
gebeurtenissen zijn echter vaak verzonnen en onwaarschijnlijk, maar Brusselmans
verwacht ook niet dat de lezer ze als waargebeurd beschouwt. Hierbij maakt Herregods
nog de opmerking dat Le Pacte Autobiographique werd geschreven in 1975, en dat er
toen nog geen sprake was van het genre “postmoderne autobiografie”. Het spreekt voor
zich dat Lejeune geen genres kon bespreken die nog niet bestonden. Toch heeft hij
gelijk gekregen: in 1975 geeft hij immers al aan dat de combinatie van een romanesk
pact met een overeenkomst tussen de naam van de auteur en het hoofdpersonage een
theoretische mogelijkheid is.
1.2.4.5. Anonieme auteur
De tabel van Lejeune veronderstelt dat de auteur een naam heeft. Daarom stelt hij dat ook een
tiende mogelijkheid in overweging moet worden genomen, namelijk het geval waarin de auteur
geen naam heeft. Deze mogelijkheid is volgens Lejeune per definitie uitgesloten, omdat de
auteur van een autobiografie volgens hem niet anoniem kan zijn. Hij wijst er wel op dat de naam
van de auteur kan ontbreken door ongelukkig toeval. Zo is het goed mogelijk dat een
manuscript wordt gevonden dat niet ondertekend is. In dit geval is het mogelijk dat de auteur
zijn naam ergens vermeld heeft, en dat men door historisch onderzoek kan vaststellen dat het
om een bestaand persoon gaat. Een autobiografie is immers per definitie situeerbaar in tijd en
ruimte. Als de auteur zichzelf bewust geen naam geeft, dan is de tekst onbepaald of fictioneel.
Lejeune begon zijn betoog vanuit de positie van de lezer, dus het klasseren van teksten hangt
uiteindelijk af van het perspectief van de lezer. Toch zegt hij:
Pour n‟importe quel lecteur, un texte à allure autobiographique, qui n‟est assumé par personne, ressemble comme deux gouttes d‟eau à une fiction. [...] Ce qui définit l‟autobiographie pour celui qui la lit, c‟est avant tout un contrat d‟identité qui est scellé par le nom propre.34
1.3. De autobiografie en andere vormen van autobiografisch schrijven
Zoals Lejeune al aangaf zijn er nog verschillende andere vormen van autobiografisch schrijven,
die volgens hem niet onder de noemer van “dé autobiografie" vallen. Het is de bedoeling om
hieronder te verduidelijken wat deze verschillende vormen inhouden en hoe ze zich tot elkaar
verhouden. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen autobiografische egodocumenten 33
Jan Herregods, De herinnering als bondgenoot van de vergetelheid. Een studie van Het Verkoolde Alfabet (P. de Wispelaere), Uitgesteld Paradijs (B. Barnard), en Liefde Is Een Zwaar Beroep (R.Wieg), 2006-2007, p. 15. 34
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 33.
-
23
zoals dagboeken, brieven en memoires enerzijds, en pseudo-autobiografische genres zoals de
briefroman, de dagboekroman en de herinneringsroman anderzijds. Nog een geval apart is de
autobiografische roman.
Als we vertrekken vanuit Lejeune, dan zijn de autobiografische genres die genres waarin sprake
is van een autobiografisch pact, zoals het beschreven werd in Le Pacte Autobiographique : een
identiteitsrelatie tussen auteur, verteller en hoofdpersonage. Het verschil tussen
autobiografische en pseudo-autobiografische genres kunnen we volgens Lejeune ook gaan
zoeken op structureel en stilistisch vlak : de stijl van de autobiografie is immers meer
doorzichtig en minder uitgewerkt dan de stijl van de pseudo-autobiografie, aldus Lejeune.35
Volgens Karl Weintraub bestaan de verschillende vormen van autobiografisch schrijven naast
elkaar, zolang het enkel gaat om een "geschreven leven" dat op één of andere manier
overeenkomt met het "geleefde leven".36
Is men echter op zoek naar het verslag van een innerlijk bewust doorleefde ervaring van een persoonlijk leven, en naar een begrip van innerlijke samenhang en betekenis van de ervaring, gepresenteerd in het kader van een levensbeschouwing, dan kunnen deze autobiografische subgenres niet meer worden beschouwd als gelijkwaardige vormen.37
Volgens Weintraub is er dus pas sprake van een echte autobiografie als het innerlijk leven van
de auteur een belangrijke rol speelt. De autobiografie is meer dan een opsomming van
omstandigheden, het is een beschouwing van de relatie tussen een beschouwer en de
omstandigheden waarin die beschouwer zich heeft bevonden en bevindt. De autobiografie krijgt
vorm nét door reflecties over het eigen ik, die blijk geven van een zeker karakter en een
bepaalde persoonlijkheid. De autobiografische activiteit wordt volgens Weintraub immers
gestuurd door een zekere behoefte aan zelfontdekking, zelfpresentatie, zelfinzicht en
zelfinterpretatie.
Ook Ulla Musarra-Schroeder wijst erop dat men in de studie van de autobiografie een groot
aantal verschillende termen aantreft die vaak niet gelijkwaardig zijn. Om de verschillende
genres af te bakenen, vertrekt zij vanuit een omschrijving van "autobiografisch schrijven":
Autobiografisch schrijven beschouw ik als een algemene, overkoepelende term. Ik versta hieronder de strategieën, die het subject gebruikt om door zelfbespiegeling zich
35
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique (bis), Paris, Seuil, Paris, 1986, p. 26. 36
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneels, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 10. 37
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneel, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 11.
-
24
een idee van eigen persoonlijkheid te vormen en door middel van het schrijven ervan een beeld te geven.38
Ook Schroeder legt dus de nadruk op zelfbespiegeling en een beschouwing van de eigen
persoonlijkheid. Onder autobiografisch schrijven vallen volgens haar ook genres als het
dagboek, het essay, het zelfportret, de memoires of de brief. Voor haar vormen de pseudo-
autobiografische genres een bijzondere moeilijkheid: de herinneringsroman, de dagboekroman,
de briefroman en het moderne ik-verhaal kunnen volgens haar moeilijk als vormen van
autobiografisch schrijven worden gezien.39
In wat volgt zal ik proberen een overzicht te geven van de verschillende genres van
autobiografisch schrijven, hun kenmerken en hoe ze zich tot elkaar verhouden.
1.3.1. De klassieke autobiografie
De klassieke autobiografie werd door Lejeune omschreven als "een retrospectief verhaal,
geschreven in proza, verteld door een bestaande persoon over zijn of haar eigen bestaan,
wanneer deze persoon de nadruk legt op zijn of haar eigen leven en in het bijzonder op de
geschiedenis van de eigen persoonlijkheid."40
Karl Weintraub legt vooral de nadruk op de aandacht voor de geschiedenis van de
persoonlijkheid. Het innerlijke leven moet in de klassieke autobiografie centraal staan: "voor een
werkelijke autobiografie moet het innerlijk leven van de beschouwer zwaarder gaan wegen dan
opsomming van zaken die een bestaan hebben geraakt."41 De auteur van de autobiografie moet
zijn leven met andere woorden opvatten als een samenspel tussen "ik en mijn
omstandigheden": "de onvervalste autobiografische inspanning komt voort uit het verlangen
betekenis te vinden in en toe te kennen aan een leven."42
Schroeder wijst erop dat volgens de definitie van Lejeune ook het dagboek, het zelfportret, de
brief, de kroniek en de memoires tot de categorie van het autiobiografisch schrijven behoren. In
wat volgt zal duidelijk worden dat ook binnen de categorie van het autobiografisch schrijven,
38
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 41. 39
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 41-42. 40
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 14 41
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneels, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 11. 42
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneels, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 14.
-
25
waarvan de klassieke autobiografie de belangrijkste vorm is, onderverdelingen kunnen worden
aangebracht.
1.3.2. Memoires
Bernd Neumann wijst in De autobiografie als literair genre op de verschillen tussen
autobiografieën en memoires. Het zijn volgens hem twee verschillende manieren om over het
eigen leven te schrijven. Hij wijst op het onderscheid dat Wayne Schumaker maakt in English
Autobiography (1954): er is een verschil tussen de subjectieve autobiografie enerzijds en de
objectieve res gestae en memoires anderzijds. Memoires vormen volgens Schumaker veeleer
een ééndimensionale opsomming van daden, kenmerkend voor de pre-moderne res gestae. De
autobiografie wordt dus beschouwd als een meer moderne vorm van levensbeschrijving, die
deels de middelen van de roman hanteert.43
Neumann geeft De Bello Gallico als voorbeeld van de zogenaamde res gestae. Ook Lejeune
gaf de autobiografie van Caesar als voorbeeld, maar Neumann voegt hieraan toe dat dit geen
autobiografie is in de moderne betekenis van het woord omdat er een element van zelfreflectie
ontbreekt:
Het kenmerkende verschil tussen deze res gestae van Caesar, deze opsomming van daden, en de moderne autobiografie, is hetzelfde als tussen het epos en de moderne roman: zowel in de roman als in de autobiografie hebben de personages een persoonlijkheid, waarvan de ontwikkeling getoond wordt in een verhaal over hun jeugd. Deze „bildungsgeschichte‟ is een typisch product van de moderne tijd.44
Neumann wijst erop dat de term “memoires” beduidend ouder is dan de term “autobiografie”.
Het woord “memoires” verwees volgens hem aanvankelijk naar zakelijke notities,
berichtgevingen van bijvoorbeeld geleerden, maar ook naar autobiografische geschriften.
Daarom spreekt men ook vandaag nog over “persoonlijke memoires”. Volgens Neumann is het
echter zo dat memoires vooral het genre is van de handelende mens: geleerden, ontdekkers,
veroveraars. Hij ziet memoires dus eerder als een persoonlijke vorm van geschiedschrijving die
pragmatisch moeten worden gelezen: niet om inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van de
auteur, maar louter om informatie te winnen over bepaalde feiten. Het is dan ook zo dat het
subjectieve element in memoires tot een minimum wordt beperkt:
[de schrijver van memoires] streeft naar betrouwbaarheid en precisie door iedere symbolisch-metaforische interpretatie zoveel mogelijk van tevoren uit te sluiten. De schrijver van memoires veronachtzaamt in het algemeen het verhaal van de
43
B. Neumann, "De autobiografie als literair genre", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 29. 44
B. Neuman,"De autobiografie als literair genre", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 28.
-
26
ontwikkeling van zijn persoonlijkheid ten gunste van de geschiedenis van zijn tijd. Hij beschrijft niet eigen vorming en ondervindingen, maar zijn handelingen als drager van een sociale rol, en de beoordeling daarvan door anderen. Het betreft hier niet een „vormingsgeschiedenis‟, maar een opsomming van daden.45
Een schrijver van memoires beperkt zich met andere woorden tot het beschrijven van
gebeurtenissen die een zekere historische dimensie hebben. Dit heeft volgens Neumann als
gevolg dat de auteur volledig verdwijnt achter zijn sociale rol. Het is dan ook vaak zo dat
memoires eindigen bij het opgeven van een bepaalde maatschappelijke rol. Wat dus
kenmerkend is voor memoires, is de eenheid van persoon en sociale rol. De eigen
persoonlijkheid is hierbij van ondergeschikt belang, in tegenstelling tot de moderne
autobiografie.
1.3.3. Dagboek
Ook het dagboek verschilt van de klassieke autobiografie:
De dagelijkse optekeningen door de dagboekschrijver worden bepaald door het zeer fundamentele gegeven dat het autobiografisch moment voor hem de dag is – en dat iedere dag een einde heeft. Zelfs wanneer het rijpe verstand van de dagboekschrijver besef van heden en verleden vermengt, blijft het relaas de afgeronde neerslag van de verstreken dag.46
In een dagboek worden dus dagelijks ervaringen neergeschreven. Het werk wordt dag na dag
aangevuld. Dit heeft een belangrijk gevolg: omdat er tussen twee aanvullingen slechts één dag
verloopt, heeft de auteur niet de kans om de feiten te laten kleuren door zijn herinnering. Hij kan
zijn aantekeningen niet later aanpassen door het verkrijgen van nieuwe inzichten. Als de auteur
dit toch doet, stelt Weintraub, dan zondigt hij tegen het genre. Hier ligt volgens Weintraub
immers de waarde van het dagboek: de heiligheid van elk moment. Volgens hem geldt dit ook
voor brieven, kronieken en annalen.47
Aangezien de autobiografie geen samenstelling is van dagboekfragmenten, kunnen we zeggen
dat het grootste verschil tussen het dagboek en de autobiografie neerkomt op de interpretatie
van het verleden. In de autobiografie is er sprake van retrospectief vertellen, terwijl het dagboek
veeleer een vorm van gelijktijdig vertellen is. Dagboeken, brieven en kronieken zijn tijdelijke
interpraties van een leven, terwijl de autobiografie een betekenisvolle interpretatie van een
leven bevat. 45
B. Neuman, "De autobiografie als literair genre", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 30-31. 46
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneels, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 13. 47
Karl Weintraub, "Autobiografie en fictie. Ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording." In: Jongeneels, Els (red.): Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 13.
-
27
1.3.4. Zelfportret
Een zelfportret is een beschrijving van een bepaald punt in het leven, door de auteur van
buitenaf beschreven. De auteur staat als het ware stil om naar zichzelf te kijken en een beeld
van zichzelf te schetsen op een specifiek moment:
In alle genoemde gevallen heeft het zelfportret de functie het niet-fixeerbare te fixeren. […] Het is waarschijnlijk in overeenstemming met deze fixerende functie van het zelfportret dat de autobiograaf het vaak als procédé gebruikt wanneer een fase van zijn leven (of zijn levensbeschrijving) afgelopen lijkt te zijn, of wanneer hij het nodig vindt afstand te nemen van zichzelf. 48
Waar er in de klassieke autobiografie, het dagboek en de brief nog sprake is van tijdsverloop,
wordt bij het zelfportret elke chronologie doorbroken. Er is sprake van de meest complete
gelijktijdigheid. Vaak gaat het om een korte tekst of een fragment dat opgenomen is in een
meer omvattende autobiografische tekst, zoals een klassieke autobiografie of een dagboek.
Volgens Schroeder is er een belangrijk verschil tussen het dagboek en het zelfportret. Het
zelfportret geeft namelijk een beschrijving van het „ik‟ van buitenaf, terwijl een dagboek het „ik‟
beschrijft van binnenuit:
Om die beschrijving van buitenaf tot stand te laten komen, heeft de autobiograaf net zoals de schilder een spiegel nodig. Staande voor de spiegel gaat de autobiograaf op zoek naar zichzelf, maakt zichzelf tot object van observatie, of gaat zijn ik ontleden.49
1.3.5. Pseudo-autobiografie
Zoals al werd aangegeven is de pseudo-autobiografie geen genre op zich, maar een
verzamelnaam voor genres die niet voldoen aan Lejeunes criteria van het autobiografisch
schrijven. Ik verwees ook al naar de omschrijving die Ulla Musarra Schroeder geeft aan het
autobiografische schrijven: strategieën, die het subject gebruikt om door zelfbespiegeling zich
een idee van eigen persoonlijkheid te vormen en door middel van het schrijven ervan een beeld
te geven. Schroeder beschouwt het autobiografisch schrijven (in tegenstelling tot de
„autobiografische ruimte‟) als een taalcategorie die op twee manieren kan gedefinieerd worden:
contextueel-pragmatisch enerzijds en discours-typologisch anderzijds.50
48
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 46. 49
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 47. 50
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 42.
-
28
a) De contextueel-pragmatische definitie maakt een duidelijk onderscheid tussen
autobiografisch schrijven en niet-autobiografisch schrijven mogelijk:
Het autobiografisch schrijven wordt gemarkeerd door tekens die verwijzen naar de relatie van identiteit tussen de schrijver, de ik-verteller en de ik-figuur van de tekst en naar de oorspronkelijke „autobiografische intentie‟ van de schrijver.51
Schroeder verwijst dus naar het autobiografische pact, zoals het werd gedefinieerd door
Philippe Lejeune. Als men deze contextueel-pragmatische definitie hanteert, dan
behoren volgens haar het dagboek, de brief, het zelfportret, de kroniek en de memoires
tot het autobiografische schrijven in de strikte zin. Tot het gebied van het niet-
autobiografisch schrijven behoren dan de roman (in de derde persoon) en de biografie,
alsook verschillende pseudo-autobiografische genres en verschillende types van het ik-
verhaal. In deze niet-autobiografische genres is er geen sprake van een heersende
drieledige identiteitsrelatie. Het is echter wel zo dat de illusie van een dergelijke
identiteitsrelatie door de auteur kan opgewekt worden, hoewel de meest expliciete
bevestiging van het pact ontbreekt, namelijk de overeenkomst tussen de auteursnaam
op de kaft en de naam van verteller en hoofdpersonage.52
b) De discours-typologische definitie maakt het, in tegenstelling tot de contextueel-
pragmatische definitie, nauwelijks mogelijk om een duidelijke grens te trekken tussen de
autobiografie en de pseudo-autobiografie. Hier wordt immers uitgegaan van de
gebruikte verteltechniek en dit maakt het in theorie niet mogelijk om verschillende
genres van elkaar te onderscheiden. Er is verteltechnisch immers geen verschil tussen
een autobiografie en een pseudo-autobiografie. Toch kan men verschillen aanwijzen,
maar die zijn eerder stilistisch en structureel.
Schroeder belicht de ik-vertelsituatie, die voor zowel autobiografische als pseudo-
autobiografische teksten wordt gehanteerd, aan de hand van de door Benveniste
geïntroduceerde termen discours en histoire.
i. Discours: Schroeder vat het autobiografisch schrijven op als een vorm
van schrijven waarin de elementen van het discours vaak voorkomen:
persoonlijke voornaamwoorden (ik-jij), werkwoorden in de onvoltooide tijd
en de voltooid tegenwoordige en toekomende tijd, aanwijzende tijds- en
plaatsaanduidingen, performatieve en modale werkwoorden en
uitdrukkingen die betrekking hebben op persoonlijke gevoelens, of een
51
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 42. 52
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 43.
-
29
mening weergeven: “elementen dus, die terug verwijzen naar de situatie
van het schrijvend subject.”53
ii. Histoire: Minder voorkomend in het autobiografisch schrijven zijn de
elementen van de histoire: persoonlijke voornaamwoorden in de derde
persoon (in de autobiografische en de pseudo-autobiografische genres
wordt dit vervangen door het „ik‟ van het personage of van de ik-figuur),
werkwoorden in de onvoltooid en de voltooid verleden tijd, niet
aanwijzende plaats- en tijdsaanduidingen (bijwoorden die verwijzen naar
een andere situatie dan die van het schrijvend subject). Deze elementen
zullen veeleer overheersen in gevallen van niet-autobiografisch schrijven.
Het spreekt voor zich dat het aantal discours-elementen kan verschillen van autobiografie tot
autobiografie. Een autobiografie met veel histoire-elementen is dus zeker geen “slechtere”
autobiografie. Toch kan men stellen dat de discours-elementen in de brief, het dagboek en het
zelfportret duidelijk meer aanwezig zijn dan in de memoires en kronieken, de genres bij uitstek
waarin de histoire centraal staat omdat het autobiografische „ik‟ hier niet zichzelf maar wel zijn
tijd en tijdgenoten centraal stelt.54
Vervolgens behandelt Schroeder de verschillen op structureel en stilistisch vlak. De
mogelijkheid om stilistische en structurele verschillen te onderscheiden, troffen we al bij Lejeune
aan: de stijl van de autobiografie is doorgaans "meer doorzichtig, minder uitgewerkt" en in
zekere zin ook “minder poëtisch” dan de stijl van de pseudo-autobiografie.55 Anderzijds stelt
Schroeder dat de uitspraak van Lejeune enkel geldig kan zijn voor autobiografieën die geen
artistieke of literaire kwaliteiten pretenderen te hebben, en die niet veel meer willen zijn dan een
betrouwbaar en waarheidsgetrouw “curriculum vitae”.56
Schroeder stelt tenslotte zelf nog drie andere onderscheidingscriteria voor. Ze wijst erop dat
deze criteria niet minder arbitrair zijn, maar desalniettemin nuttig kunnen zijn.
a) Een dagboek en een dagboekroman kunnen van elkaar verschillen door het feit dat een
dagboekroman meer gestructureerd is en dat een dagboek- of brievenroman doorgaans
naar een climax toewerkt en, in tegenstelling tot een normaal dagboek, een “einde”
heeft.
53
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 43. 54
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 44-45. 55
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique (bis), Paris, Seuil, Paris, 1986, p. 26. 56
Ulla Musarra Schroeder, "Vormen van autobiografisch schrijven", In: Jongeneel, Els (red.), Over de autobiografie, HES Uitgevers, Utrecht, 1989, p. 50.
-
30
b) Een verschil in de verhouding tussen de auteur en de vertelinstantie: bij een
autobiografie is er volgens Schroeder sprake van een solidariteit tussen de auteur en de
vertelinstantie omdat ze dezelfde boodschap willen brengen en ook dezelfde waarden
en normen onderschrijven. In het geval van een pseudo-autobiografie is er meestal
sprake van een onbetrouwbare verteller die tussen de auteur en de werkelijkheid staat.
c) De ingewikkelde structuur van hedendaagse pseudo-autobiografieën: de auteur van een
pseudo-autobiografie gebruikt immers vaak verschillende autobiografische genres door
elkaar. De nadruk ligt voor deze auteur dan ook vaak meer op constructie dan op
reconstructie.
1.3.6. De autobiografische roman
De autobiografische roman wordt op verschillende manieren gedefinieerd en neemt dan ook
een onduidelijke plaats in binnen het autobiografische schrijven. Bovendien is het zo dat er in
de vakliteratuur nog niet veel over dit fenomeen is verschenen.
Volgens Philippe Lejeune kan men spreken over een autobiografische roman als de lezer kan
vermoeden dat het om een authentiek verhaal gaat, zonder dat er een expliciete drieledige
identiteitsrelatie is tussen auteur, verteller en hoofdpersonage. De autiobiografische roman
bevindt zich dus in een zekere tussenpositie, op een continuüm tussen de autobiografie en de
roman, afhankelijk van de nadruk die in de tekst wordt gelegd:
Ainsi défini, le roman autobiographique englobe aussi bien des récits personnels (identité du narrateur et du personnage) que des récits „impersonnels‟ (personnages désignés à la troisième personne); il se définit au niveau de son contenu. A la différence de l‟autobiographie, il comporte des degrés.57
Naargelang de auteur meer nadruk legt op de reconstructie van feiten, sluit het werk meer aan
bij de autobiografie. Als de auteur echter de nadruk legt op de constructie van het verhaal, dan
leunt het werk dichter aan bij de roman. De auteur kan immers bepaalde stijlmiddelen gebruiken
om het verhaal op te smukken, maar daarbij afwijken van de autobiografische basis. Hoewel
Lejeune meent dat een ”onzuivere” autiobiografie meer of minder autobiografisch kan zijn, is het
volgens hem wel zo dat een werk autobiografisch is, of het niet is. De lezer hoort zich volgens
hem geen vragen stellen over het al dan niet authentiek zijn van het verhaal dat hij leest.
Lejeune ziet de tussenpositie van de autobiografische roman dus als een continuüm tussen
roman en autobiografie, maar de roman kan nooit als een zuivere autobiografie worden gezien
57
Philippe Lejeune, Le Pacte Autobiographique, Seuil, Paris, 1975, p. 25.
-
31
aangezien er geen sprake is van een expliciete drieledige identiteitsrelatie is tussen auteur,
verteller en hoofdpersonage.
In het vervolg op Le Pacte Autobiographique, Signes de Vie (Le Pacte Autobiographique 2), dat
30 jaar later verscheen, kijkt Lejeune positiever aan tegen de autobiografische roman: hij ziet in
dat het genre veel mogelijkheden heeft en dat het de lezer plezier kan opleveren:
Cette zone 'mixte' est très frequentée, très vivante, et sans doute, comme tous les lieux de métissage, très proprice à la creation. Capter les benefices du pacte autobiographique sans en payer le prix peut être une conduite de facilité, mais aussi donner lieu à des exercices ironiques pleins de virtuosité, ou ouvrir la voie à des recherches don‟t l'autobiographie 'authentique' pourra ensuite faire son profit.58
1.4. Besluit
In dit hoofdstuk heb ik geprobeerd om de autobiografie af te bakenen als genre. Dit heb ik
vooral gedaan aan de hand van Philippe Lejeunes Le Pacte Autiobiographique. In dit werk
wordt aangetoond hoe een werk autobiografisch wordt door een pact dat de auteur sluit met de
lezer. Hierbij is vooral de identiteitsrelatie tussen auteur, verteller en hoofdpersonage belangrijk.
Ook andere auteurs binnen dit vakgebied werden geraadpleegd om de andere vormen van
autobiografisch schrijven verder toe te lichten. Ik heb aangetoond dat er binnen het
autobiografische schrijven verschillende subgenres bestaan die aan elkaar verwant zijn, en dat
er ook verschillende pseudo-autobiografische genres bestaan, die niet als autobiografisch
kunnen worden geklasseerd.
De bevindingen uit dit hoofdstuk zullen belangrijk zijn bij het onderzoeken van de twee
autobiografische werken die ik zal bestuderen, Chronicles vol.1 en Bound For Glory. Ik zal
nagaan hoe Bob Dylan en Woody Guthrie zijn omgegaan met hun autobiografische praktijk, hoe
ze hun levenslopen verwerkt en geordend hebben. Daarvoor zal ik telkens een inhoudelijke en
stilistische analyse van beide werken koppelen aan dit theoretische kader. Ik zal met andere
woorden de aard van Guthrie en Dylans autobiografische pact bepalen en de verwantschap van
hun werk met andere genres verduidelijken. De vragen die hierbij zullen rijzen zal ik behandelen
door na te gaan hoe zowel Dylan als Guthrie betekenis geven aan hun levensloop vanuit een
bepaald standpunt. Dit zal een beter begrip van hun intentie opleveren en zo ook een beter
begrip van hun autobiografische praktijk. Het is ook mijn bedoeling om de beide werken met
elkaar te vergelijken.
58
Philippe Lejeune, , Signes de Vie (Le Pacte Autobiographie 2), Paris, Seuil, 2005, p. 44.
-
32
Hoofdstuk twee: Bound For Glory (Woody Guthrie)
2.1. Inleiding: Woody Guthrie, mens en mythe
Woodrow Wilson Guthrie werd op 14 juli 1912 geboren in
Okemah, Oklahoma en genoemd naar de democratische
presidentskandidaat die in dat jaar verkozen werd. In zijn
jeugdjaren maakte Woody een reeks tragische
gebeurtenissen mee. Zijn oudste zus Clara overleed aan de
brandwonden die ze opliep in een mysterieus ongeval, de
familie kende voortdurende financiële problemen en zijn
moeder Nora werd opgenomen in een instelling, nadat ze
Woodys vader Charles ernstig had verbrand door een
petroleumlamp naar hem te gooien. Woodys moeder leed
aan de ziekte van Huntington, wat dergelijke uitbarstingen
veroorzaakte.59
Afbeelding uit Bound For Glory60
In 1931 trok Woody van Okemah naar Pampa in Texas, waar zijn vader van zijn brandwonden
was hersteld. De voorgaande jaren had Woody bij verschillende gezinnen in Okemah
verbleven. In Pampa leerde Woody Mary Jennings kennen, die in 1933 zijn eerste vrouw werd.
Ze kregen samen drie kinderen. Het was ook in Pampa dat Woody gitaar leerde spelen.61
De economische depressie, de langdurige droogte en de zogenaamde dust storms die daar het
gevolg van waren, dwongen vele landbouwers en werklozen uit Oklahoma ertoe werk te gaan
zoeken in het Westen. Ook Woody volgde de bekende route 66 naar California, in de hoop daar
werk te vinden. Hij verplaatste zich door te liften of op goederentreinen te rijden. Om aan
slaapplaatsen en eten te geraken speelde hij op zijn gitaar. In 1937 kwam Woody aan in
California, waar hij getuige was van de minachting voor de "okies" die leefden in
migrantenkampen en uitgebuit werden als fruitplukkers.62 Deze migratie naar Californië en de
sociale gevolgen ervan, vormen het onderwerp van The Grapes of Wrath van John Steinbeck,
een boek dat Guthrie samenvatte in zijn ballade Tom Joad.
Guthrie zelf kon in Los Angeles aan de slag bij KFVD radio, waar hij samen met Maxine
Crissman of “Lefty Lou” een radioprogramma presenteerde. In deze periode werd Woody
59
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 1-31. 60
Woody Guthrie, Bound For Glory, Plume, New York, 1983, p.v. 61
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 33-53. 62
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 53-67.
-
33
geassocieerd met de Amerikaanse communistische partij. Hij zong immers op
vakbondsbijeenkomsten en liet in zijn muziek steeds vaker een sociaalkritische stem horen.63
In 1940 trok Woody naar New York, waar hij met open armen werd ontvangen door linkse
organisaties, artiesten en schrijvers. Hij nam er zijn eerste album op, getiteld Dust Bowl Ballads.
Hij raakte er bevriend met andere folklegendes als Leadbelly, Cisco Houston, Pete Seeger en
Sonny Terry. Ze vormden samen een folkgroep genaamd The Almanac Singers, en lieten een
sterk antifascistische stem horen. De foto's van Woody Guthrie met de gitaar waarop "This
machine kills fascists" staat geschreven, zijn dan ook erg bekend geworden. Woody kon echter
niet gedijen in het commerciële milieu van New York en trok terug naar het Zuiden: "I got
disgusted with the whole sissified and nervous rules of censorship on all my songs and ballads,
and drove off down the road across the southern states again."64
Woody trok met zijn gezin terug naar California, waar hij in het kleine stadje Columbia begon te
schrijven aan zijn autobiografie. Woody kon echter niet op één plaats blijven en raakte steeds
meer geïnteresseerd in links radicalisme. Voor Mary Jennings was deze situatie niet langer
houdbaar (Woody verplichtte haar bijvoorbeeld lessen over het communisme te volgen) en ze
maakte een einde aan haar huwelijk met Woody, die intussen terug naar New York was
getrokken. In New York leerde Woody de danseres Marjorie Mazia kennen, die zijn tweede
vrouw werd in 1945. Ze kregen samen vier kinderen. De relatie met Marjorie zorgde voor enige
stabiliteit in Woodys leven. Ze stimuleerde hem ook en zorgde er door haar steun mede voor
dat Woodys Bound For Glory in 1943 werd gepubliceerd.65
Tijdens Wereldoorlog II diende Woody korte tijd in het leger, nog steeds overtuigd van zijn
fanatieke antifascisme. Na de oorlog ging hij in Coney Island, New York wonen met zijn vrouw
Marjorie en hun kinderen. In de late jaren '40 werd het gedrag van Woody echter steeds
vreemder. Hij kreeg gewelddadige uitbarstingen ten gevolge van de neurologische,
degeneratieve ziekte van Huntington die hij van zijn moeder had geërfd, en begon steeds meer
te drinken. Het werd ondraaglijk voor Marjorie.66
Woody verliet zijn gezin en trok naar California, waar hij Anneke Van Kirk leerde kennen. Deze
jonge vrouw werd zijn derde echtgenote, en ook bij haar kreeg Woody een kind. Woody keerde
terug naar New York met Anneke, waar hij verschillende keren werd gehospitaliseerd.
Uiteindelijk belandde hij in de psychiatrische instelling Greystone. Doorheen deze jaren bleef
Marjorie zorgen voor Woody, die in het ziekenhuis ook door jonge folkartiesten als Joan Baez,
63
Joe Klein, Woody Guthrie. A Life. Faber and Faber, London, 1980, p. 109-137. 64
Onbekend, Woody Guthrie Biography, The Woody Guthrie Foundation, 2008. (12/7/08) 65
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 101-134. 66
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 149-177.
-
34
Phil Ochs en Bob Dylan werd bezocht. Op 3 oktober 1967 overleed Woody Guthrie in New
York.67
Woody Guthrie kon tijdens zijn leven nooit lang op dezelfde plaats blijven wonen. Hij reisde
door Amerika in de jaren '30, '40 en '50 en schiep een beeld van dit Amerika in zijn songs en
zijn autobiografie Bound For Glory. Lang na zijn dood blijft Woody Guthrie nog inspireren. Een
haast mythisch beeld van de dust bowl poet is immers blijven hangen na al die jaren: het beeld
van een goedlachse hard travelin' hobo die het opneemt voor de zwakkeren in de samenleving,
een ramblin' man die op goederentreinen doorheen het land zwerft en met zijn gitaar en zijn
stem de strijd aangaat met allerlei vormen van onrecht. Joe Klein beschrijft het als volgt:
There was a distinct image in my mind: a little man who wandered the country as a hobo, riding the boxcars, occasionally stopping in a town to take an odd job and write a ballad of social significance, before drifting off into the sunset.68
Joe Klein voegt hier iets later ironisch aan toe: "there was little that I subsequently read in his
modestly titled autobiography Bound For Glory […] that did much to alter or deepen my
impression of the man." 69 Ook in Guthries songteksten vormt dit romantische beeld een vast
thema:
I ain't got no home, I'm just a-roamin' 'round, Just a wandrin' worker, I go from town to town. And the police make it hard wherever I may go And I ain't got no home in this world anymore.70
Het publieke beeld van Woody Guthrie is dus een erg beperkt, haast simplistisch beeld van een
rondzwervende wereldverbeteraar geworden. In This Machine Kills Fascists, de documentaire
over Woody Guthrie van Stephen Gammong, wordt dit beeld echter grotendeels ontkracht.
"There is a temptation when discussing Woody Guthrie," zegt Billy Bragg in het begin van de
documentaire, "to paint the picture of some godlike figure, a hobo poet waltzing trough America,
but this picture of Woody is far from the truth."71 Biograaf Ed Cray vat het later als volgt samen:
"Woody Guthrie was not a saint."72
In dit hoofdstuk over Woody Guthries Bound For Glory wil ik nagaan in hoeverre Guthrie zelf
heeft bijgedragen aan de creatie van deze mythe. Net zoals bij de behandeling van Dylans
Chronicles, Volume One die later volgt, zal ik Bound For Glory eerst inhoudelijk en stilistisch
bespreken, om vervolgens over te gaan naar een analyse van het werk aan de hand van het
67
Elizabeth Partridge, This Land Was Made for You and Me. The Life and Songs of Woody Guthrie, Viking, New York, 2002, p. 177-198. 68
Joe Klein, Woody Guthrie. A Life. Faber and Faber, London, 1980, p. xi. 69
Joe Klein, Woody Guthrie. A Life. Faber and Faber, London, 1980, p. xi. 70
Woody Guthrie, I Ain't Got No Home, The Woody Guthrie Foundation, internet: www.woodyguthrie.org/lyrics (laatst geraadpleegd op 15/7/08) 71
Stephen Gammond, Woody Guthrie. This Machine Kills Fascists, Snapper Music, 2005. (2: 09) 72
Stephen Gammond, Woody Guthrie. This Machine Kills Fascists, Snapper Music, 2005. (2: 30)