DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN EXTERNE AUDIT IN...
Transcript of DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN EXTERNE AUDIT IN...
Academiejaar 2016-2017
DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN EXTERNE AUDIT IN
VLAAMSE WOONZORGCENTRA
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in het Management en Beleid van de Gezondheidszorg
Door Gerrie De Haes
Promotor: Prof. Dr. Johan Christiaens
Begeleidster: Mevr. Melanie De Backer
Academiejaar 2016-2017
DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN EXTERNE AUDIT IN
VLAAMSE WOONZORGCENTRA
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in het Management en Beleid van de Gezondheidszorg
Door Gerrie De Haes
Promotor: Prof. Dr. Johan Christiaens
Begeleidster: Mevr. Melanie De Backer
IV
Abstract
Inleiding: Woonzorgcentra in Vlaanderen kunnen verschillende juridische vormen aannemen.
Elke voorziening moet de auditbepalingen naleven volgens de eigen beheersvorm en zijn
onder bepaalde voorwaarden wettelijk verplicht een externe auditor aan te stellen.
Wetenschappelijk onderzoek naar de meerwaarde van de externe auditor in woonzorgcentra is
schaars. Deze masterproef wil bijdragen aan de kennisontwikkeling op dit vlak.
Doelstelling: Het doel van deze studie is na te gaan of de externe financiële audit in
woonzorgcentra een toegevoegde waarde inhoudt en welke audit(or) kenmerken een effect
hebben op de toegevoegde waarde van de externe financiële audit.
Methode: Voor het verzamelen van de kwantitatieve data werd gebruik gemaakt van een
online vragenlijst. Om te onderzoeken welke audit(or) kenmerken een significante invloed
hebben op de toegevoegde waarde van de externe financiële audit in woonzorgcentra, is een
meervoudige regressieanalyse uitgevoerd.
Bevindingen: Bijna 74 % van de respondent-woonzorgcentra is van mening dat de externe
audit een toegevoegde waarde heeft. De meervoudige regressieanalyse toont aan dat de
controleopdracht een positief effect heeft op de toegevoegde waarde (p = 0,020). Credibiliteit
naar derden heeft het meeste effect (p = 0,007). Bruikbaar advies blijkt geen significante
voorspeller (p = 0,089), maar vertoont wel een trend tot statistische significantie.
Conclusies: Een overgrote meerderheid van de respondent-woonzorgcentra is van mening dat
de externe financiële audit waarde toevoegt. Credibiliteit naar derden en de controleopdracht
van de externe auditor dragen significant bij aan de gepercipieerde toegevoegde waarde. Het
geven van bruikbaar advies vertoont een trend tot een significante predictor.
Aantal woorden masterproef: 17.723 (exclusief bijlagen en bibliografie)
V
Inhoudstafel
Abstract .................................................................................................................................... IV
Inhoudstafel ............................................................................................................................... V
Lijst met afkortingen ............................................................................................................... VII
Woord vooraf ........................................................................................................................ VIII
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
Deel I Literatuurstudie ............................................................................................................... 4
1 Theoretisch kader .................................................................................................................... 4
1.1 Agency-theorie ................................................................................................................. 4
1.2 Signaaltheorie ................................................................................................................... 6
1.1 Verzekeringstheorie .......................................................................................................... 7
2 Begripsafbakening ................................................................................................................... 8
2.1 Externe auditor .................................................................................................................. 8
2.1.1 Bedrijfsrevisor ........................................................................................................... 9
2.1.2 Commissaris ............................................................................................................. 10
2.2 Externe financiële audit .................................................................................................. 10
3 Toegevoegde waarde van de externe financiële audit ........................................................... 11
3.1 Controlerende functie ..................................................................................................... 11
3.1.1 Effect op kwaliteit van de financiële staten ............................................................. 11
3.1.2 Effect op schuldfinanciering, kapitaalkost en credibiliteit naar derden ................... 14
3.1.3 Effect op ondernemingscontinuïteit ......................................................................... 16
3.2 Adviserende functie ........................................................................................................ 16
3.3 Auditor competentie ....................................................................................................... 18
3.3.1 Kennis ...................................................................................................................... 18
3.3.2 Onafhankelijkheid en integriteit .............................................................................. 20
3.4 Klantoriëntatie ................................................................................................................ 23
3.5 Niet-auditdiensten ........................................................................................................... 24
4 Woonzorgcentra in Vlaanderen ............................................................................................. 26
Deel II Empirisch onderzoek .................................................................................................... 29
5 Methodologie ........................................................................................................................ 29
5.1 Onderzoekspopulatie ...................................................................................................... 29
VI
5.2 Bespreking vragenlijst .................................................................................................... 29
5.3 Dataverzameling en respons ........................................................................................... 32
5.4 Ethische overwegingen ................................................................................................... 34
6 Variabelen ............................................................................................................................. 35
7 Resultaten .............................................................................................................................. 39
7.1 Profiel van de respondenten............................................................................................ 39
7.2 Data-analyse ................................................................................................................... 41
7.2.1 Factoranalyse ........................................................................................................... 41
7.2.2 Voorafgaande statistische testen .............................................................................. 43
7.2.3 Regressieanalyse ...................................................................................................... 44
8 Discussie ................................................................................................................................ 48
8.1 Heeft de externe financiële audit in woonzorgcentra een toegevoegde waarde? ........... 48
8.2 Welke audit(or) kenmerken bepalen mee de toegevoegde waarde? ............................... 49
8.2.1 Resultaten van vragenlijst ........................................................................................ 49
8.2.2 Resultaten van regressieanalyse ............................................................................... 50
9 Beperkingen en aanbevelingen .............................................................................................. 52
10 Conclusie ............................................................................................................................. 54
Literatuurlijst ............................................................................................................................... I
Bijlagen ................................................................................................................................... VII
Lijst van tabellen ............................................................................................................. XXXIV
VII
Lijst met afkortingen
BHG: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Bvba: Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fte: Fulltime-equivalent
GAAP: Generally Accepted Accounting Principles
IBR: Instituut van de Bedrijfsrevisoren
ISA: International Standards on Auditing, internationale auditstandaarden
KB: Koninklijk Besluit
Kmo: Kleine of middelgrote onderneming
NPM: New Public Management
Nv: Naamloze vennootschap
OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
Or: Ondernemingsraad
Rvb: Raad van bestuur
RVT: Rust- en Verzorgingstehuis
VAZG: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Vzw: Vereniging zonder winstoogmerk
W. Venn.: Wetboek van Vennootschappen
VIII
Woord vooraf
Deze masterproef vormt de afronding van mijn opleiding Master of Science in het
Management en Beleid van de Gezondheidszorg. De combinatie van werken en het schrijven
van deze masterproef vroeg meer discipline dan ik me vooraf had kunnen voorstellen. Het
was een langdurig proces, dat tot stand kwam dankzij de hulp van vele mensen. Ik wil dan
ook graag van dit voorwoord gebruik maken om iedereen te bedanken die heeft bijgedragen
aan het eindresultaat dat nu voor u ligt.
Prof. dr. Johan Christiaens, mijn promotor, voor het aanreiken van het onderwerp van deze
masterproef. Tijdens het eerste verkennend gesprek motiveerde hij mij de eerste stappen te
zetten in het onderzoeksproces. Maar ook voor de bijzonder fijne herinneringen die ik heb aan
de lessen Non-profit accounting, waardoor ik me aangetrokken voelde tot het vakgebied. Ook
mijn begeleidster, mevrouw Melanie De Backer, wil ik van harte bedanken voor haar hulp en
constructieve feedback tijdens het lange schrijfproces van dit werk. De deskundigen die
betrokken waren bij de ontwikkeling van de vragenlijst en de respondenten die de data hebben
aangeleverd voor mijn onderzoek, bedankt! Een bijzonder woord van dank aan mijn familie
en vrienden die een lange tijd weinig op mij hebben kunnen rekenen. Maar de meeste dank
gaat naar mijn echtgenoot Gert, die me gedurende mijn studies aan de Universiteit Gent altijd
heeft bijgestaan. Hij motiveerde me mijn droom te blijven najagen. Zonder zijn hulp was dit
allemaal niet mogelijk geweest.
Tot slot, deze opleiding bracht me in contact met heel wat inspirerende mensen die mij ertoe
hebben aangezet – sommige bewust, andere onbewust – terug een carrière uit te bouwen in de
zorgsector. Ik wil ook hen daarvoor uitdrukkelijk danken.
Gerrie De Haes
Lokeren, 2 januari 2017
1
Inleiding
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw kwam een nieuwe managementfilosofie in de
publieke en non-profitsector op gang, het “New Public Management” genoemd (Andrews &
Van de Walle, 2013; Christiaens, 2002). Deze mondiale evolutie op het vlak van accountancy,
management en audit wordt gekenmerkt door een overname van bedrijfseconomische
inzichten (Christiaens & Vanhee, 2011; Christiaens & Vanhee, 2012; Hood, 1991, 1995).
Christopher Hood introduceerde het concept als een reeks theorieën die voorschrijven hoe de
publieke sector effectiever, efficiënter en transparanter te maken (Hood, 1991). Op basis van
De Vries & Van Dam (1998) en Hood (1991, 1995), omschrijft Korsten (z.d.) het NPM als:
“Het geheel van analyses, ideeën en aanbevolen werkwijzen van bestuurskundigen en andere
wetenschappers over vernieuwing van de overheid in termen van een meer (zakelijke en)
bedrijfsmatig werken (…)” (De Vries & Van Dam, 1998; Hood, 1991, 1995 uit Korsten, z.d.,
p. 6). Oorspronkelijk bedoeld voor de overheidssector, heeft het NPM in de loop der jaren ook
ingang gevonden in de non-profitsector (Paulsen, 2006). Uitgangspunt van het gedachtengoed
was de financiële rapportering transparanter te maken en het management van de non-
profitorganisaties te moderniseren en te professionaliseren (Reheul, Van Caneghem &
Verbruggen, 2011; Verbruggen et al., 2011b). Onder invloed van het NPM gaan de
zogenoemde “3 E’s”: efficiency (doelmatigheid), effectiveness (doeltreffendheid) en economy
(zuinigheid) een belangrijke rol spelen in de non-profitsector (Christiaens & Vanhee, 2011).
Ook in de Belgische non-profitsector was deze evolutie voelbaar. Met het oog op meer
transparantie en modernisering wordt de wet van 27 juni 1921 zeer grondig hervormd door de
wet van 2 mei 2002 die de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen
zonder winstoogmerk en de stichtingen regelt (Verbruggen et al., 2011b), hierna “vzw-wet”
genoemd. Vóór de wetswijziging waren de boekhoud-, rapporterings- en auditverplichtingen
zeer beperkt. De modernisering van de vzw-wetgeving brengt hier verandering in (Christiaens
& Vanhee, 2011; Christiaens & Vanhee, 2012; Gryspeerdt & Schoonjans, 2009).
Vermogensboekhouding, managementtechnieken en interne en externe audit worden
overgenomen uit de ondernemingswereld (Verbruggen et al., 2011b). In die zin sluit de
nieuwe vzw-wet nauw aan bij de NPM-hervormingen.
Bij een financiële audit controleert een externe auditor de jaarrekening van een organisatie.
De externe audit moet zekerheid (assurance) geven over de betrouwbaarheid van de
2
financiële rapportering, met andere woorden dat de informatie voldoet aan de kwaliteitseisen
van accuraatheid, juistheid en volledigheid. In het geval van de jaarrekening spreekt men over
getrouwheid of getrouw beeld (Acke et al., 2010; Christiaens & Vanhee, 2011). Verenigingen
en stichtingen zijn een belangrijke speler in de Belgische economie. Ze vertegenwoordigen
een aandeel van meer dan 5 % aan het BBP en staan in voor 11,9 % van de totale
gesalarieerde tewerkstelling in België (Vander Donckt & Rigo, 2013). Dat maakt dat er ook in
deze sector nood is aan een financiële controle om zekerheid te verschaffen over de
betrouwbaarheid van de jaarrekening (Christiaens & Vanhee, 2011). Maar, non-
profitorganisaties hebben, anders dan for-profitorganisaties, geen commerciële doelstellingen.
Voor ondernemingen zijn winstgevendheid (“profitability”) en “shareholder value” het
belangrijkste, zij hebben immers de aandeelhouders als belangrijkste belanghebbenden. In de
non-profitsector ligt de klemtoon niet op de financiële resultaten, maar op de sociaal-
maatschappelijke waarde. Deze belanghebbenden (e.g. overheid, leden, sponsoren, patiënten,
residenten) zijn minder geïnteresseerd in de financiële rapportering, wel in de dienstverlening
en de prestaties van de non-profitorganisatie. Voor hen staat “accountability”
(verantwoording) centraal (Christiaens & Vanhee, 2011). Overheden bijvoorbeeld willen dat
non-profitorganisaties rekenschap geven voor ontvangen subsidies en sponsoren willen weten
of de verstrekte middelen efficiënt, effectief en zuinig aangewend zijn. Omwille van het
verschil in benadering tussen een profit- en een non-profitjaarrekening, is het dan ook van
belang dat een externe auditor hierover voldoende kennis heeft (cf. infra, Kennis).
Sinds de jaren negentig zijn auditkantoren meer nadruk gaan leggen op het creëren van
toegevoegde waarde voor de auditklant. Dit betekent dat auditkantoren er moeten voor zorgen
dat een externe financiële audit (zinvol voor alle belanghebbenden zoals investeerders,
banken en overheden) ook zinvol (useful) is voor de auditklant zelf (Hellman, 2006). Volgens
Cosserat (2004) wordt van een externe auditor, naast een wettelijke controleopdracht van de
jaarrekening, ook verwacht diensten te leveren met een toegevoegde waarde, zoals advies op
het vlak van organisatiebeheersing, het identificeren van bedrijfsrisico’s en algemeen advies
ten behoeve van het (financieel) management. Een externe auditor die responsief is voor de
noden van de klant, en in staat is een hoogwaardige dienstverlening te leveren, draagt in
belangrijke mate bij aan klanttevredenheid (Behn, Carcello, Hermanson & Hermanson, 1997).
Een externe financiële audit die geen toegevoegde waarde oplevert, is met andere woorden
verloren tijd.
3
Naar de perceptie van de externe financiële audit in de for-profitsector werd al heel wat
onderzoek gedaan (Verbruggen et al., 2011b) en ook onderzoek over de financiële
rapportering en audit in de non-profitsector komt recent in een stroomversnelling (Reheul,
Van Caneghem & Verbruggen, 2013), met name in de ziekenhuissector. Wetenschappelijk
onderzoek naar de meerwaarde van de externe financiële audit in woonzorgcentra is echter
nog schaars. Ook in België is er nog weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp. Met mijn
onderzoek wil ik dan ook bijdragen aan de kennisontwikkeling op dit vlak. Deze masterproef
is in zekere mate gerelateerd aan het onderzoek van Verbruggen et al. (2011b). In de studie
van Verbruggen et al. (2011b) bestaat de onderzoekspopulatie uit verenigingen en stichtingen
die actief zijn in diverse sectoren, waaronder onderwijs, maatschappelijke dienstverlening en
gezondheidszorg. Daarnaast leunt mijn onderzoek ook sterk aan bij de masterproef van Kindt
(2015), die specifiek gericht is naar de toegevoegde waarde van externe audit in de
ziekenhuissector. De huidige studie geeft een unieke kijk op de toegevoegde waarde van de
externe financiële audit in woonzorgcentra, en is in die zin vernieuwend. De doelgroep bestaat
uit de bestuurders en de directieleden van woonzorgcentra en de medewerkers met
verantwoordelijkheid op het vlak van accountancy en fiscaliteit (accountant/boekhouder).
De onderzoeksvragen waarop deze masterproef zal trachten een antwoord te vinden zijn:
1. Heeft de externe financiële audit in woonzorgcentra een toegevoegde waarde?
2. Welke audit(or) kenmerken bepalen mee de toegevoegde waarde?
De structuur van deze masterproef ziet er als volgt uit: In deel I komt de literatuurstudie,
omtrent de toegevoegde waarde van de externe financiële audit, uitgebreid aan bod. Het
theoretisch kader wordt vormgegeven en enkele relevante begrippen worden toegelicht.
Tegelijkertijd worden een aantal hypothesen ontwikkeld, met betrekking tot audit(or)
kenmerken, die mogelijks een effect hebben op de toegevoegde waarde van de externe
financiële audit. In deel II van deze masterproef, wordt het empirisch onderzoek uitgebreid
toegelicht. De hypothesen worden geoperationaliseerd, de onderzoeksmethodiek nauwkeurig
omschreven en de onderzoeksbevindingen weergegeven. Ten slotte volgt een algemene
conclusie.
4
Deel I Literatuurstudie
Een groot deel van de studies die zijn opgenomen in het literatuuronderzoek, zijn
internationale for-profit studies. Alhoewel deze niet direct betrekking hebben op de Belgische
context en de non-profitsector, geven ze wel boeiende en opmerkelijke inzichten, die een
meerwaarde vormen voor dit onderzoek.
1 Theoretisch kader
In dit onderdeel wordt het kader gevormd over de theorieën die de (vrijwillige) vraag naar een
externe financiële audit verklaren. Hierna worden de agent-principaaltheorie (of agency-
theory), signaaltheorie (of information-signalling theory) en verzekeringstheorie (of deep-
pocket theory) toegelicht, omdat deze in de internationale, wetenschappelijke literatuur het
sterkst aanwezig zijn (e.g. Breesch, Hardies & De Muylder, 2012; Collis, Jarvis & Skerratt,
2004; Sarens, Reheul, Van Caneghem, De Vlaminck & Dierick, 2012; Willekens, 2008).
1.1 Agency-theorie
In de agency-theorie staat de economische relatie tussen een principaal (opdrachtgever) en
een agent (opdrachtnemer) centraal, ook agency-relatie of principaal-agentrelatie genoemd
(Jensen & Meckling, 1976; Olson, 2000). Jensen en Meckling (1976) beschrijven een agency-
relatie als: “(…) a contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another
person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some
decision making authority to the agent.” (p. 308). Stiglitz (1987) omschrijft het als volgt: “The
principal-agent literature is concerned with how one individual, the principal (say an
employer), can design a compensation system (a contract) which motivates another
individual, his agent (say the employee), to act in the principal’s interests.” (p. 241). Anders
gezegd, in een agency-relatie krijgt een agent, aangesteld door een principaal, een mandaat
om diens belangen te behartigen en beslissingen te nemen in het belang van de principaal
(Cosserat, 2004; Eisenhardt, 1989; Jensen & Meckling, 1976; Olson, 2000; Willekens, 2008).
Om zijn opdracht te kunnen uitvoeren krijgt de agent van de principaal gezagsbevoegdheid en
gaan beide partijen een “contract” aan (Jensen & Meckling, 1976). Een voorbeeld van een
agency-relatie is een eigenaar die het dagelijks bestuur van de organisatie overlaat aan een
5
manager. De manager krijgt een mandaat van de eigenaar en wordt dus verondersteld
handelingen te stellen en beslissingen te nemen in het belang van de eigenaar.
Een agency-relatie wordt gekenmerkt door moral hazard en adverse selection (Eisenhardt,
1989). Aan de basis ligt een belangentegenstelling. Zowel principaal als agent trachten hun
nut zo groot mogelijk te maken, maar het handelen van de agent zal niet noodzakelijk leiden
tot het maximale nut van de principaal (doelstellingenincongruentie). De opdrachtnemer zal
niet steeds handelen in het beste belang van de opdrachtgever, maar in eigenbelang
(Eisenhardt, 1989; Jensen & Meckling, 1976; Olson, 2000; Sarens et al., 2012; Van Puyvelde,
Caers, Du Bois & Jegers, 2012). In de wetenschappelijke literatuur wordt dit fenomeen met de
benaming agency-probleem of principaal-agentprobleem aangeduid (Eisenhardt, 1989). Als
“expert” heeft de agent immers een kennis- en informatievoorsprong (informatieasymmetrie)
waardoor het voor de opdrachtgever moeilijk of onmogelijk is om de handelingen van de
agent voldoende te controleren en dus na te gaan of de agent tegen het belang van de
principaal handelt (Eisenhardt, 1989; Olson, 2000; Stiglitz, 1987; Van Puyvelde et al., 2012;
Weets, 1999). Een agency-probleem zou dus niet bestaan, mochten alle betrokken partijen
perfect geïnformeerd zijn. Traditioneel doet een agency-relatie zich voor in relaties van
ondergeschiktheid waarbij er een scheiding is tussen ownership en control (Eeckloo, Van
Herck, Van Hulle & Vleugels, 2004; Jensen & Meckling, 1976). Het is deze scheiding die
leidt tot het principaal-agentprobleem.
Net als in for-profitorganisaties worden de meeste non-profitorganisaties gekenmerkt door
een scheiding van eigenaarschap en controle (Van Puyvelde et al., 2012). Volgens Olson
(2000) is de agency-theorie dan ook van toepassing op principaal-agentrelaties in non-
profitorganisaties. Slivinski (2002) zegt dat: “Moral hazard, opportunism, adverse selection
and other problems of asymmetric information are presumed to be common in profit-making
firms (…). There is no reason to take a different view regarding nonprofit firms (…).” (p.
186).
Het agency-probleem maakt controlemechanismen noodzakelijk (Jensen & Meckling, 1976).
De controle van de jaarrekening bijvoorbeeld, door een onafhankelijke auditor, zal de
informatieasymmetrie verkleinen en de agency-problemen beperken. Een externe financiële
audit beperkt zo het risico op resultaatsturing. De externe auditor zal bijvoorbeeld nakijken of
de voorraden die de organisatie in de jaarrekening opneemt, ook echt in de organisatie
6
bestaan. Het management zou er belang bij kunnen hebben de jaarrekening op te smukken,
waardoor ze niet meer de werkelijkheid weerspiegelt (cosmetic accounting of earnings
management). Ook in de non-profitsector kan dit het geval zijn (Kilesse & Vanstapel, 2004).
1.2 Signaaltheorie
De signaaltheorie (ook informatietheorie) kan gezien worden als een onderdeel van de
agency-theorie omdat ze ook gebaseerd is op de informatiekloof die aan de basis ligt van het
agency-probleem. Stiglitz (2002) beschrijft informatieasymmetrie als volgt: “(…) different
people know different things.” (p. 469). Wanneer twee partijen (personen of organisaties)
geconfronteerd worden met verschillende informatie en onzekerheid, gaan ze de informatie
waarover ze beschikken gebruiken om conclusies te trekken over de ontbrekende informatie
(Connelly, Certo, Ireland & Reutzel, 2011). In essentie gaat de signaaltheorie om het
reduceren van de informatieasymmetrie tussen alle betrokken partijen (Spence, 2002).
In zijn artikel “The Market for “Lemons”: Quality Uncertainty and the Market Mechanism”
beschrijft Akerlof (1970) een aantal fundamentele problemen in een economische markt
waarbij kopers en verkopers niet over dezelfde informatie beschikken. Hij gebruikt de
metafoor van "lemons", waarmee hij tweedehandswagens bedoelt van bedenkelijke kwaliteit;
het zijn auto’s die na aankoop (verborgen) gebreken vertonen. Doordat de verkoper van de
tweedehandswagen over meer informatie beschikt dan de koper, zal deze laatste mogelijks
meer betalen dan de “lemon” waard is. Asymmetrische informatie is nefast voor een markt
omdat een koper niet kan oordelen over de kwaliteit van een product, met andere woorden of
een product “goed” of “slecht” is. Daardoor zal een koper alle producten op de markt als
“gemiddeld” waarderen. Door adverse selection ontstaat er marktfalen omdat de “slechte”
producten de “goede” uit de markt zullen drijven. Door het uitsturen van “signalen” kan een
verkoper ervoor zorgen dat een koper de kwaliteit, en dus de waarde, van een product juist
kan inschatten (Akerlof, 1970).
Sarens et al. (2012) passen deze theorie toe op de aandelenmarkt en spreken van
informatieasymmetrie als het management over meer bedrijfsinformatie beschikt dan
(potentiële) aandeelhouders. Door de informatiekloof zijn de kopers van aandelen
(investeerders) niet altijd op de hoogte van de kwaliteit ervan. De koper zal deze als
“gemiddeld” waarderen, wat kan resulteren in een onderwaardering van de aandelenprijs
7
(Sarens et al., 2012). Ondernemingen hebben er dan ook belang bij een positief signaal te
sturen naar de buitenwereld. Het komt er dus op neer zekerheid te verschaffen aan de
aandeelhouders, zodat ze zich bij de besluitvorming kunnen baseren op juiste informatie en
een rationele keuze kunnen maken (Willekens, 2008). De financiële rapportering (waaronder
de jaarrekening) kan deze zekerheid verschaffen. Deze moet dan wel een waarheidsgetrouw
beeld geven. Een externe financiële audit (signaal) geeft deze garantie door de financiële
informatie te toetsen op kwaliteit, dus betrouwbaarheid (Connelly et al., 2011; Sarens et al.,
2012). Hoe geloofwaardiger de auditor, hoe groter de informatiezekerheid bij de investeerders
over de kwaliteit van de jaarrekening (Menon & Williams, 1991).
Informatieasymmetrie komt ook voor tussen non-profitorganisaties en hun verschillende
stakeholders die belang hebben in de organisatie, waaronder werknemers, donoren,
vrijwilligers, subsidiërende overheden, klanten, enz. Dat maakt dat er ook nood is aan
auditing in non-profitorganisaties (Gugerty, 2009). Ook in de non-profitsector is de
(vrijwillige) externe audit van de financiële rapportering een goed signaal om de goede
werking van de organisatie te benadrukken tegenover de diverse belanghebbenden (Sarens et
al., 2012).
1.3 Verzekeringstheorie
Een externe auditor heeft de verantwoordelijkheid om, bij de beoordeling van de jaarrekening,
een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat de financiële rapportering vrij is van een
afwijking van “materieel belang” en dus een volledig en getrouw beeld geeft van het
vermogen, de financiële toestand en de resultaten van een organisatie. Gebruikers van de
jaarrekening moeten de garantie hebben dat ze zich bij de besluitvorming baseren op correcte
en volledige financiële informatie (Van Loocke & Van Vlaenderen, 2014). De
boekhoudfraude van Lernout & Hauspie heeft aangetoond dat het ook anders kan lopen toen
bleek dat er bij de uitvoering van de auditwerkzaamheden sprake was van onzorgvuldigheid
en bedrieglijk opzet (Van den Berghe, 2010). Het aanstellen van een externe auditor geeft
derden een vorm van zekerheid omdat ze, in geval van verliezen opgelopen door een foutief
oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening, “beschermd” zijn door de
verantwoordelijkheid van de externe auditor. Het is deze auditor aansprakelijkheid tegenover
derden die centraal staat in de deep-pocket theorie (Menon & Williams, 1991; Menon &
Williams, 1994; Sarens et al., 2012). Anders gezegd, gebruikers van de jaarrekening nemen
8
investeringsbeslissingen op basis van de informatie beschikbaar in de financiële staten. Als de
onderneming doelbewust gemanipuleerde informatie rapporteert en de externe auditor na zijn
controleactiviteiten van oordeel is dat de gecontroleerde jaarrekening betrouwbaar en volledig
is, nemen investeerders beslissingen op basis van informatie die wezenlijke fouten bevat. De
gedupeerden zullen de geleden verliezen op de controlerende auditor trachten te verhalen. Op
die manier heeft de externe auditor in wezen een functie van “verzekeraar”.
2 Begripsafbakening
Om de context waarover deze masterproef handelt goed te kunnen begrijpen, volgt in dit deel
een toelichting van de belangrijkste begrippen. Eerst wordt aangegeven wat verstaan wordt
onder een externe auditor en wordt er een onderscheid gemaakt tussen een bedrijfsrevisor en
een commissaris. Vervolgens wordt ingegaan op de externe financiële audit.
2.1 Externe auditor
Een externe auditor is een onafhankelijke en onpartijdige deskundige. Hij heeft de opdracht
de jaarrekening en andere financiële overzichten van de organisatie te controleren, en een
oordeel te vormen over de getrouwheid ervan, met het doel de kwaliteit van de financiële
informatie te waarborgen (IBR, z.d.-c). Om te vermijden dat een externe auditor zijn
toegevoegde waarde verliest, zal hij zijn positie als onafhankelijke en onpartijdige
scheidsrechter moeten verzekeren (Sarens et al., 2012). Een externe auditor zal de controle
van de financiële rapportering uitvoeren volgens de International Standards on Auditing.
Volgens de ISA is de doelstelling van een externe auditor als volgt:
To obtain reasonable assurance about whether the financial statements as a whole are
free from material misstatement, whether due to fraud or error, thereby enabling the
auditor to express an opinion on whether the financial statements are prepared, in all
material respects, in accordance with an applicable financial reporting framework (…).
(Handbook of International Quality Control, Auditing, Review, Other Assurance, and
Related Services Pronouncements, 2014, p. 77)
Het is met andere woorden de verantwoordelijkheid van een externe auditor om, op basis van
de beoordeling van de jaarrekening, een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat de
9
financiële rapportering vrij is van een afwijking van “materieel belang” en dus een volledig en
getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de
organisatie (Van Loocke & Van Vlaenderen, 2014). Het begrip “materieel belang” werd door
ISA 320 (2006) als volgt gedefinieerd: “Informatie is materieel indien het weglaten of het
onjuist weergeven daarvan een invloed zou kunnen hebben op de economische beslissingen
die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen (…).” (p. 2). Gebruikers van de
jaarrekening moeten de garantie hebben dat ze zich bij de besluitvorming baseren op correcte
en volledige informatie. Dat kan alleen als een jaarrekening een correcte weergave is van de
realiteit. Het aanstellen van een externe auditor moet derden (investeerders, leveranciers,
banken, enz.) dus meer zekerheid geven over de juistheid en betrouwbaarheid van de
financiële informatie (IBR, z.d.-c). De externe auditor heeft dan ook een opdracht van
algemeen belang. Door een betere kwaliteit van de informatie beschikbaar in de
gecontroleerde publieke jaarrekening kunnen de verschillende stakeholders erop vertrouwen
en gefundeerde beslissingen nemen (Willekens, 2008).
Volgens Kilesse & Vanstapel (2004) is het takenpakket van een externe auditor in drie grote
categorieën onder te verdelen, namelijk de wettelijke permanente opdrachten (waaronder de
wettelijke controle van de jaarrekening), de wettelijke niet-permanente opdrachten
(waaronder de opstelling van een controleverslag bij fusie of splitsing) en de contractuele
opdrachten (waaronder de adviesverstrekking, zoals advies bij herstructureringen en
reorganisaties, waarderingsproblemen en fiscaal advies).
Met betrekking tot de auditwerkzaamheden kan er een onderscheid worden gemaakt tussen
een bedrijfsrevisor en een commissaris. Een korte toelichting van deze begrippen volgt
hieronder.
2.1.1 Bedrijfsrevisor
In België is het beroep en de titel van bedrijfsrevisor wettelijk beschermd. Wie dus als
bedrijfsrevisor wil werken moet eerst erkend worden door de betrokken beroepsorganisatie,
het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, opgericht op grond van de wet van 22 juli 19531.
Alleen personen ingeschreven in het openbaar register van het IBR mogen de titel dragen.
1 Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het
publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007.
10
Niet elke bedrijfsrevisor vervult de functie van commissaris. Terwijl een bedrijfsrevisor een
functie of beroep uitoefent, is de rol van commissaris een mandaat in een individuele
onderneming of vzw. Naast de controleopdracht kan een bedrijfsrevisor nog andere
activiteiten uitoefenen, zolang deze activiteiten verenigbaar zijn met de revisorfunctie (o.a.
geen commerciële activiteiten uitoefenen). Het IBR heeft de belangrijke opdracht te waken
over de professionele deskundigheid, het ethisch handelen en de deontologische
verplichtingen van de bedrijfsrevisoren (IBR, z.d.-b).
2.1.2 Commissaris
Een commissaris is een bedrijfsrevisor (natuurlijke persoon of rechtspersoon) die belast is met
de wettelijke controle van de jaarrekening. Deze functie kan in België dus enkel worden
uitgeoefend door een bedrijfsrevisor. De rvb of de zaakvoerder stelt een kandidaat-
commissaris voor, maar het is de algemene vergadering die uiteindelijk de commissaris
benoemt, eventueel na advies van de or (indien van toepassing). Alleen een bedrijfsrevisor die
ingeschreven is in het openbaar register, en dus lid is van het IBR, kan als commissaris
aangesteld worden. Hij wordt benoemd voor een periode van drie jaar. Het mandaat van de
commissaris is hernieuwbaar. Zowel ondernemingen als vzw’s zijn verplicht, afhankelijk van
de groottecriteria, een commissaris te benoemen. De commissaris brengt over zijn
jaarrekeningcontrole verslag uit op de algemene vergadering (IBR, z.d.-a).
2.2 Externe financiële audit
Een externe financiële audit is een systematisch proces waarbij op een objectieve manier en
zonder beïnvloeding door enige druk, wordt nagegaan in hoeverre de financiële informatie
een getrouw beeld geeft van de organisatie, in overeenstemming met de algemeen aanvaarde
boekhoudprincipes (Christiaens & Vanhee, 2011). Het woord "audit" komt van het Latijnse
woord audire, wat “luisteren, horen” betekent (Lee & Azham, 2008). Flint (1988) omschrijft
audit als: “(…) a social control mechanism for securing accountability (…).” (Flint, 1988 uit
Higson, 2003, p. 96). Auditing is een ongewone opdracht; in die zin dat de mensen met
wie een externe auditor het meeste contact heeft gedurende het auditproces niet de primaire
begunstigden zijn. Want alhoewel de jaarrekening bestemd is voor bestuurders en
aandeelhouders werkt een externe auditor niet voor een organisatie, maar voor alle
belanghebbenden zoals investeerders, leveranciers, banken, overheden, enz. (Berger, 2009).
11
3 Toegevoegde waarde van de externe financiële audit
In dit onderdeel komen de bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur over de
toegevoegde waarde van de externe financiële audit aan bod. De rol van een externe auditor
bestaat enerzijds uit een controlerende functie, de wettelijke controleopdracht vanuit
algemene vzw- of vennootschapswetgeving, en anderzijds uit een adviserende functie, naar
het management van de organisatie. Dit deel van de masterproef is volgens deze structuur
opgebouwd. Daarnaast zal dieper ingegaan worden op een aantal belangrijke audit(or)
kenmerken.
3.1 Controlerende functie
3.1.1 Effect op kwaliteit van de financiële staten
3.1.1.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Naar aanleiding van de wijzigingen op het vlak van boekhouding, rapportering en audit (cf.
supra, Inleiding), voerden Verbruggen, Christiaens & Milis (2011a) een onderzoek bij
Belgische vzw’s, naar de kwaliteit van deze eerste neergelegde non-profitjaarrekeningen naar
nieuwe wetgeving (boekjaar 2006). Een compliance-index meet de naleving van de nieuwe
boekhoudkundige regelgeving en auditstandaarden, waarin ook de GAAP-principes vervat
zitten. De index bestaat uit 19 tests die samen negen categorieën beoordelen, waaronder de
mate van betrouwbaarheid, tijdigheid, relevantie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de
financiële informatie. De jaarrekeningen van 895 (zeer) grote vzw’s, opgesteld volgens
volledig model, werden geanalyseerd. Uit de kwantitatieve resultaten bleek dat de gemiddelde
kwaliteit van de neergelegde jaarrekeningen hoog ligt. Gekeken naar de determinanten die de
kwaliteit van de jaarrekening bepalen, is de aanstelling van een externe auditor de meest
belangrijke. Het onderzoek toonde dus duidelijk het effect van een externe audit op de
kwaliteit van de jaarrekening, namelijk dat de kwaliteit van de beschikbare financiële
informatie hoger is als ze gecontroleerd wordt door een externe financiële auditor. Het
onderzoek van Verbruggen et al. (2011b) bevestigde deze resultaten. In deze studie, bij
12
Belgische vzw’s, werden de controleverslagen2 van het boekjaar 2006 tot en met 2008
geanalyseerd; om na te gaan of de verplichte externe financiële audit een positief effect had
op de kwaliteit van de jaarrekening. Volgende conclusies werden getrokken. (1) Het aantal
beschikbare controleverslagen nam toe met 21,91 %. (2) Het aantal controleverslagen zonder
voorbehoud3 nam toe met 5,21 %. (3) Uit het onderzoek bleek dat een grote meerderheid van
de ondervraagden (i.e. 85,71 %) van mening was dat een externe financiële audit de kwaliteit
van de jaarrekening verbeterde.
3.1.1.2 Bevindingen uit de for-profitsector
In het licht van de Mededeling van 10 juli 2007, waarbij de Europese Commissie voorziet in
administratieve en boekhoudkundige vereenvoudigingsmaatregelen, met betrekking tot het
opstellen en publiceren van de jaarrekening voor de zogenoemde micro-ondernemingen, deed
Willekens (2008) een onderzoek naar de toegevoegde waarde van de externe financiële audit
in private ondernemingen in België. Het onderzoek richtte zich op twee steekproeven.
Enerzijds een ruime steekproef van kleine ondernemingen die zijn vrijgesteld van de
wettelijke verplichting om een jaarlijkse financiële audit te laten uitvoeren. De helft van deze
ondernemingen koos er voor een externe financiële audit te laten uitvoeren op vrijwillige
basis. Anderzijds een zeer grote steekproef van grote beurs- en niet-beursgenoteerde
ondernemingen, die wel een wettelijke auditverplichting hadden. Willekens (2008) kwam tot
de volgende conclusies. (1) Geauditeerde ondernemingen deden significant minder aan
earnings management, vergeleken met ondernemingen zonder audit van de jaarrekening.
Bovendien deden ondernemingen minder aan resultaatsturing, naarmate de audithoeveelheid
toenam. (2) Hetzelfde effect werd gevonden voor belastingregularisaties. Bedrijven waarbij
een externe auditor de jaarrekening controleerde, gingen eventuele belastingregularisaties
sneller rapporteren in de jaarrekening, vergeleken met ondernemingen zonder audit van de
financiële gegevens. Verder nam de rapporteringsintentie toe met de audithoeveelheid. Hoe
meer audit, hoe beter eventuele belastingregularisaties werden gerapporteerd. Beide aspecten
zijn gerelateerd aan de kwaliteit en betrouwbaarheid van de financiële rapportering. Audit en
auditintensiteit hadden dus een positief effect op de kwaliteit en betrouwbaarheid van de
2 Een controleverslag is een verslag waarin een auditor het resulaat van zijn controlewerkzaamheden noteert en
onder meer zijn oordeel over de jaarrekening geeft. 3 Een controleverslag zonder voorbehoud, geeft aan dat bij de controle van de jaarrekening door een externe
auditor, geen afwijkingen van materieel belang zijn vastgesteld en de jaarrekening een getrouw beeld geeft van
de financiële positie van de organisatie.
13
jaarrekening. Ook uit het perceptieonderzoek van Sarens et al. (2012) bij Belgische kmo’s,
naar de voordelen van een externe financiële audit, bleek dat een (vrijwillige) audit de
kwaliteit van de jaarrekeninginformatie in belangrijke mate verhoogde (gemiddelde score
4,26 voor vrijwillige gebruikers op een vijfpunt-Likertschaal). Breesch et al. (2012) richtten
zich in hun studie tot (zeer) grote ondernemingen in België, die wettelijk verplicht waren een
externe auditor aan te stellen, en onderzochten wat deze zouden doen als dit niet langer een
verplichting was. Een e-survey werd verzonden naar 7.890 ondernemingen die in 2010 een
jaarrekening volgens volledig model hadden neergelegd bij de Balanscentrale van de NBB.
Met een responsgraad van 4,46 % (288 respondenten) vonden de onderzoekers aanwijzingen
dat een meerderheid (65 %) van de ondernemingen nog steeds vrijwillig een externe auditor
zou aanstellen. De belangrijkste voordelen van een externe financiële audit (en dus
onderliggende drivers voor de vrijwillige aanstelling) waren volgens de respondenten (1) een
verbetering van de geloofwaardigheid van de jaarrekening (61 %) en (2) een verbetering van
de kwaliteit van de financiële informatie (45 %).
Collis et al. (2004) hebben de vraag naar auditing onderzocht bij Britse kmo’s. De Vierde
Richtlijn (78/660/EEG) van de Europese Raad, maakt het voor Europese lidstaten mogelijk
kleine ondernemingen te ontheffen van de verplichte externe financiële audit. Het Verenigd
Koninkrijk introduceerde deze mogelijkheid in 1994. Deze achtergrond vormt de
voedingsbodem voor het survey-onderzoek bij 385 kleine ondernemingen in het Verenigd
Koninkrijk, wat overeenkwam met een responsgraad van 17 %. 63 % van de bestuurders
zouden kiezen voor een externe financiële audit op vrijwillige basis mocht de onderneming in
de toekomst vrijgesteld zijn van de verplichting. Wat aangaf dat de meerderheid van mening
was dat de voordelen van een externe financiële audit opwogen tegen de kosten. Het
standpunt van de bestuurders was onder meer gebaseerd op de overtuiging dat een
onafhankelijke financiële audit een positief effect had op de kwaliteit van de informatie in de
jaarrekening. Gebaseerd op bovenstaande bevindingen is de eerste hypothese geformuleerd:
H1: De controleopdracht van de externe auditor is een positieve predictor van de toegevoegde
waarde.
14
3.1.2 Effect op schuldfinanciering, kapitaalkost en credibiliteit naar derden
3.1.2.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Het perceptieonderzoek van Verbruggen et al. (2011b) naar het bedrijfsrevisoraat in de
Belgische non-profitsector, peilde (via een grootschalige survey) onder meer naar hoe de
audit(or) werd gepercipieerd. Op een aselecte steekproef van 1.000 verenigingen en
stichtingen namen 289 organisaties deel (responsgraad 28,9 %). Volgende resultaten met
betrekking tot de gepercipieerde voordelen werden gevonden. (1) Een meerderheid (i.e. 55,10
%) van de respondenten was van mening dat de externe financiële audit een gunstig effect had
op het verantwoorden van subsidies. (2) Daartegenover, een minderheid (i.e. 23,81 %) zag
een effect wat betreft het verwerven van donaties en schenkingen. (3) Ook wat betreft het nut
van een externe financiële audit op het vlak van het aantrekken van financieringsmiddelen bij
kredietinstellingen ging slechts 43,12 % van de respondenten akkoord. De non-profit
respondenten zagen dus eerder beperkte voordelen van de externe financiële audit op het vlak
van het aantrekken en het verantwoorden van financiële middelen. De respondenten
rapporteerden nog andere vormen van toegevoegde waarde. Grotendeels ging het om het
verschaffen van meer transparantie en geloofwaardigheid ten aanzien van derden. Zo
verwezen ze onder meer naar de signaalfunctie die een externe financiële audit heeft op het
vlak van credibiliteit en als controlemiddel (transparantie) voor interne (e.g. rvb, or) en
externe (e.g. leden, schenkers, banken, subsidiërende overheden) stakeholders.
3.1.2.2 Bevindingen uit de for-profitsector
In de agency-relatie tussen onderneming en schuldeisers komt informatieasymmetrie voor,
waardoor agency-kosten ontstaan. Kredietverstrekkers rekenen deze agency-kosten door in de
rentetarieven, zodat de onderneming een hogere prijs betaalt voor de schuldfinanciering. Een
auditor reduceert deze informatieasymmetrie. Voor ondernemingen met een hoge schuldgraad
is de externe audit van de financiële rapportering een kostenefficiënte manier om de agency-
kosten te verminderen (Sarens et al., 2012). Ook de auditkwaliteit is van belang. Een audit
van hoge kwaliteit zal de informatieasymmetrie tussen onderneming en schuldeisers sterk
verminderen (Piot, 2001). Van Caneghem & Van Campenhout (2012) stelden in hun
onderzoek bij Belgische kmo’s vast, dat de hoeveelheid en de kwaliteit van de gepubliceerde
15
jaarrekeninginformatie4 een invloed hadden op de financiële structuur. Een onderneming die
meer informatie publiek beschikbaar stelde, die de jaarrekening (vrijwillig) neerlegde volgens
het volledig model, had gemakkelijker toegang tot vreemd vermogen. Dit verband was nog
sterker aanwezig voor geauditeerde jaarrekeningen. Bovendien vonden de onderzoekers dat
ondernemingen die meer uitgebreide informatie publiceerden en informatie van hogere
kwaliteit verschaften, een lagere interestkost betaalden. Ze suggereerden dan ook dat
Belgische kmo’s de kosten van externe financiering aanzienlijk konden reduceren door meer
en kwaliteitsvolle (i.e. geauditeerde) financiële informatie te publiceren. Soortgelijke
bevindingen bij Sarens et al. (2012). Voornamelijk de vrijwillige gebruikers waren van
mening dat een externe financiële audit de toegang tot leningen vereenvoudigde (gemiddelde
score 3,91 op een vijfpunt-Likertschaal) en het verkrijgen van een lagere interestkost bij
banken vergemakkelijkte (3,17). Ook Blackwell, Noland & Winters (1998) vonden bij
Amerikaanse kmo’s dat de interestkosten significant lager lagen bij geauditeerde
ondernemingen. De interestkost bij een subgroep van 70 bedrijven, gegroepeerd naar grootte,
die er vrijwillig voor kozen een externe financiële audit te laten uitvoeren, lag gemiddeld 25
basispunten5 (i.e. 0,25 %) lager dan bij niet-geauditeerde kmo’s. Deze bedrijven betaalden dus
een aanzienlijk lagere kapitaalkost. Naast bovenstaande bewijzen voor het verband tussen de
aanwezigheid van een auditor en een lagere gemiddelde interestkost, zijn er ook studies die
geen effect zien (e.g. Kim, Simunic, Stein & Yi, 2011; Willekens, 2008). Over het verband
tussen audit(kwaliteit) en de kapitaalkost van een onderneming, bestaat er in de internationale
literatuur duidelijk geen overeenstemming.
Het onderzoek van Lennox & Pittman (2011) ten slotte, bij Britse kmo’s, brengt interessante
vaststellingen aan het licht met betrekking tot de signaalfunctie van een externe financiële
audit. Het al dan niet uitvoeren van een externe audit stuurde belangrijke signalen uit naar
kredietverstrekkers. Ondernemingen die afzagen van een externe financiële audit stuurden een
negatief signaal uit, waardoor de credit rating daalde. Het tegenovergestelde was van
toepassing voor ondernemingen die er (vrijwillig) voor kozen de jaarrekening te laten
controleren door een externe auditor. Het aanstellen van een auditor wees er ook op dat de
4 De hoeveelheid aan informatie is gemeten door een vergelijking te maken tussen ondernemingen die
rapporteren volgens het volledig jaarrekeningschema en ondernemingen die rapporteren volgens het verkort
jaarrekeningschema, dus met beperkte informatie. De kwaliteit van de informatie is gemeten door een
onderscheid te maken tussen geauditeerde en niet-geauditeerde jaarrekeningen (Van Caneghem & Van
Campenhout, 2012). 5 Een basispunt is één honderdste procentpunt (= 0,01 %).
16
onderneming een laag risicoprofiel had. Dit benadrukt mijns inziens het belang van de externe
financiële audit, omdat kredietverstrekker meer geneigd zullen zijn leningen te verstrekken en
een lage rente toe te staan aan ondernemingen met een hoge kredietscore en een laag
risicoprofiel. Op basis van bovenstaande bevindingen, luidt de tweede hypothese:
H2: Credibiliteit van de externe audit naar derden is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde.
3.1.3 Effect op ondernemingscontinuïteit
Ondernemingen die de jaarrekening laten controleren door een externe auditor hebben een
lager faillisementsrisico. Tot die bevinding kwam Willekens (2008). Kleine, niet-
beursgenoteerde ondernemingen zijn financieel gezonder en hebben een grotere
overlevingskans, als ze een externe auditor aanstellen voor de wettelijke controleopdracht.
Betrouwbare financiële informatie laat een betere opsporing van ondernemingen in
moeilijkheden toe.
3.2 Adviserende functie
De externe auditor heeft een adviserende rol naar het management van de organisatie. Dit kan
gaan om het verstrekken van informatie als onderdeel van een externe financiële audit (geen
aparte opdracht en facturatie) of als een bijkomende dienstverlening (consultancy opdracht),
dus adviesverlening apart van de externe audit van de jaarrekening (Sarens et al., 2012).
Voor de controle van de jaarrekening verricht de externe auditor een analyse van het intern
risicobeheersings- en controlesysteem en de administratieve en boekhoudkundige organisatie.
Een risicobeheersings- en controlesysteem geeft inzicht in de mate waarin de operationele en
financiële doelstellingen gerealiseerd worden, de financiële overzichten betrouwbaar zijn en
de van toepassing zijnde regelgeving wordt nageleefd. Door deze analyse kan de externe
auditor bruikbaar advies geven om het intern risicobeheersings- en controlesysteem te
verbeteren. Het aanstellen van een externe auditor verbetert dus de kwaliteit van de interne
controles (Sarens et al., 2012; Verbruggen et al., 2011b). Door hun ruime kennis op het vlak
van fiscaliteit, waardering, herstructurering en reorganisatie, enz. is het inzetten van een
externe auditor een meerwaarde (Sarens et al., 2012).
17
3.2.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Verbruggen et al. (2011b) stelden vast dat (1) 73,87 % van de respondenten de management
letter een belangrijk werkinstrument vonden (gemiddelde score 3,94 op een vijfpunt-
Likertschaal) en (2) 72,65 % van de respondenten veel belang hechtten aan bruikbare
suggesties (3,98). (3) 17,49 % van de respondenten was ontevreden over het gegeven advies
in de vorm van een management letter (3,74) en (4) 12 % van de respondenten was van
mening dat de externe auditor onvoldoende aanbevelingen deed die een toegevoegde waarde
waren voor de organisatie (3,78). (5) Een voorname reden voor het switchen van auditor bleek
een gebrek aan nuttige informatie in de vorm van een management letter te zijn (3,29). De
onderzoekers suggereerden dan ook dat de externe auditor hier meer aandacht aan moest
geven. Tot slot, (6) in een open vraag vermelden 24 respondenten dat het aanreiken van
boekhoudkundig advies een meerwaarde is van een externe financiële audit.
3.2.2 Bevindingen uit de for-profitsector
Uit de studie van Sarens et al. (2012) bleek dat het verstrekken van praktisch advies
(waaronder fiscale optimalisatie, verbetering van het interne controlesysteem, interpretatie
van de jaarrekening), als onderdeel van de externe financiële audit, vaak werd gezien als een
meerwaarde. Deze dienstverlening kwam bij 55 % van de respondenten voor. Een minderheid
van de respondenten (18 %) deed beroep op een externe auditor in het kader van consultancy
opdrachten, waaronder advies bij herstructureringen en reorganisaties, waarderingsproblemen,
fiscaal advies, enz. Algemeen genomen waren de respondenten zeer tevreden over deze
dienstverlening. De onderzoekers vonden ook dat bruikbare suggesties voor het management
een toegevoegde waarde waren van de externe financiële audit. De respondenten gaven dit
item een gemiddelde score van 4,21 op een vijfpunt-Likertschaal. Hetzelfde werd gevonden in
het onderzoek van Breesch et al. (2012). Het geven van nuttig advies over de activiteiten van
de onderneming was één van de belangrijkste onderliggende drivers voor de vrijwillige
aanstelling van een externe auditor (30 %).
De management letter speelt een belangrijke rol in de algemene tevredenheid van de auditee.
Joy (2010) deed onderzoek naar de tevredenheid van de auditee over de verschillende
onderscheidende aspecten van de dienstverlening van het auditkantoor dat de laatste controle
18
had uitgevoerd. Het auditkantoor met de beste algemene tevredenheidsscore was gemakkelijk
toegankelijk, goed georganiseerd en responsief op de noden van de auditee. Hoge scores ook
voor kantoren met een goede communicatie en een management letter met nuttige informatie.
Op basis van deze bevindingen wordt de derde hypothese geformuleerd:
H3: Het geven van bruikbaar advies is een positieve predictor van de toegevoegde waarde.
3.3 Auditor competentie
Met auditor competentie wordt hier bedoeld dat de auditoren met voldoende kennis van
zaken, zowel wat betreft de sector van de klant, specifieke klantkennis, als de technieken
nodig om de audit uit te voeren (vakkennis), in staat zijn onafhankelijk te handelen, volgens
algemeen aanvaarde sociale en ethische normen. Lee & Stone (1995) definieerden het begrip
“auditor competentie” als: “(…) a state of expertise sufficient to achieve explicit audit
objectives (…) based on education, training and experience.” (pp. 1171-1172). Ervaring
draagt bij aan de auditor competentie (Lee & Stone, 1995). Ervaren auditoren voeren
audittaken beter uit, hebben veel meer vakkennis en zijn bekwamer in het zelfstandig
uitvoeren van de auditopdracht. De kennis die de auditor heeft over de specifieke klant en de
sector waarin de klant actief is, alsook de technische vaardigheden van de auditor bepalen in
sterke mate de uiteindelijke kwaliteit van de uitgevoerde auditopdracht (Bonner & Lewis,
1990). Auditor competentie is de belangrijkste factor in de keuze van een externe auditor
(Addams & Allred, 2002).
3.3.1 Kennis
3.3.1.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Gevraagd naar de motieven aangaande de auditorkeuze haalden de Belgische non-
profitrespondenten in het onderzoek van Verbruggen et al. (2011b) het belang aan van
technische- en sectorexpertise. Competentie (gemiddelde score 4,61 op een vijfpunt-
Likertschaal), nauwgezetheid (4,56) en sectorkennis (4,19) waren factoren die een prominente
rol speelden bij de auditorkeuze. Dezelfde auditorkenmerken waren belangrijk in het kader
van de tevredenheid van de geauditeerde verenigingen en stichtingen. De respondenten waren
bijzonder tevreden over de competentie (4,54) en de nauwgezetheid (4,50) van de externe
19
auditor. Sectorkennis (4,25) scoorde wat minder goed, maar was een ook iets minder
belangrijk keuzecriterium. Gekeken naar de determinanten die belangrijk waren in de
beslissing om van auditkantoor te veranderen, bleek vooral een gebrek aan klantgerichtheid,
maar ook een gebrekkige sectorkennis, onvoldoende competentie en nauwgezetheid als
belangrijkste motieven naar voren te komen. De conclusies die uit het onderzoek
voortvloeien, zijn dat competentie, nauwgezetheid en sectorkennis belangrijke
aandachtspunten zijn voor een hogere klanttevredenheid en dus een toegevoegde waarde voor
de auditklant. De studie van Reheul et al. (2011) onderzocht de determinanten van
auditkantoorkeuze bij Belgische non-profitorganisaties. Kiezen ze voor een
sectorgespecialiseerd auditkantoor of een niet-sectorgespecialiseerd auditkantoor? De
belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn dat (1) non-profitorganisaties die belang
hechten aan sectorkennis voor een sectorgespecialiseerd auditkantoor kiezen, (2) non-
profitorganisaties weten welke externe auditoren sectorspecialisten zijn en welke niet, (3)
sectorspecialisten moeten investeren in sector-specifieke trainingen.
De uitgebreide kennis dat een sectorgespecialiseerd auditkantoor heeft over de professionele
omgeving van de klant en de problemen en uitdagingen waarmee de auditklant
geconfronteerd wordt, de specifieke sectorale boekhoudregels en de potentiële
misbruiksituaties, zijn een voordeel omdat ze de informatieasymmetrie tussen de organisatie
en de gebruikers van de jaarrekening reduceren. Daarom zullen organisaties met meer agency-
problemen eerder een sectorgespecialiseerd auditkantoor kiezen (Reheul et al., 2011). De aard
en de context van de non-profitsector verschilt op heel wat vlakken van deze van de for-
profitsector (Christiaens & Vanhee, 2011). Het is dan ook begrijpelijk dat non-profitklanten
de voorkeur geven aan een auditor die hun bedrijfssector begrijpt en zich wil verdiepen in hun
specifieke domein.
3.3.1.2 Bevindingen uit de for-profitsector
Stanny, Anderson & Nowak (2000) voerden een studie uit bij de klanten van een Amerikaans
auditkantoor. De persoonlijke integriteit van de externe auditor en zijn technische kennis en
sectorkennis, bleken de belangrijkste factoren te zijn in de keuze van een externe auditor
(respectievelijk een score van 4,70 en 4,40 op een vijfpunt-Likertschaal). Ook wat betreft het
behoud van de samenwerking met het huidige auditkantoor, stond technische kennis en
sectorkennis in de top vijf van de belangrijkste retentiefactoren (4,26). Het survey-onderzoek
20
van Addams & Allred (2002) naar de factoren die een rol spelen bij de auditorkeuze, bij
private ondernemingen in de Verenigde Staten, sluit hierbij aan. De onderzoekers
concludeerden ook dat een gebrekkige klantkennis als één van de belangrijkste factoren geldt
in de beslissing om van auditkantoor te veranderen. Ook Beattie & Fearnley (1995)
rapporteerden in hun studie naar het belang van de kenmerken van een auditkantoor in de
auditorkeuze, gebaseerd op de antwoorden van 210 beursgenoteerde Britse bedrijven
(responsgraad 70 %), dat technische bekwaamheid van het auditkantoor en een goede kennis
van de sector de meest belangrijke keuzecriteria waren.
Een belangrijke studie naar de relatie tussen kennis en klanttevredenheid is het
perceptieonderzoek van Behn et al. (1997), bij Amerikaanse ondernemingen. Ze vonden een
sterke positieve relatie tussen klanttevredenheid en de mate waarin de auditor in een industrie
was gespecialiseerd. Ook tussen technische competentie en klanttevredenheid vonden de
onderzoekers een positieve associatie. Klanttevredenheid kan veel informatie geven over de
toegevoegde waarde van de externe audit. Om de klanttevredenheid te verbeteren, moet de
externe auditor zich verdiepen in de specifieke kenmerken van de sector (Behn et al., 1997).
Het onderzoek van Joy (2010) richtte zich naar de tevredenheid van de auditklant over de
onderscheidende kenmerken van de auditdienstverlening. Verschillende auditkantoren werden
beoordeeld. Ervaring, continuïteit in kennis, technische expertise en kennis van de industrie
van de klant dragen in belangrijke mate bij tot de klanttevredenheid. Door inzicht te
verwerven in de activiteiten van de auditklant en de sector waarin de onderneming actief is
echt te begrijpen, zal de externe auditor waarde toevoegen aan de audit. Door dus telkens
nieuwe inzichten te verkrijgen, zal de auditor steeds meer waarde toevoegen aan de audit.
3.3.2 Onafhankelijkheid en integriteit
Auditor onafhankelijkheid is een noodzakelijk element voor een geslaagde audit en wordt
door Lee & Stone (1995) gedefinieerd als: “(…) a state of mind in which the auditor conducts
the audit with integrity and honesty.” (p. 1173). Meer nog, “(…) the auditor's decision to be
dependent or independent can be made only if he is competent (…).” (p. 1171). Auditor
onafhankelijkheid is van cruciaal belang, omdat het een impact heeft op de kwaliteit van de
controleopdracht (Tepalagul & Lin, 2015). Een bekende omschrijving van “auditkwaliteit”,
waarin het aspect van auditor onafhankelijkheid sterk naar voren komt, werd gegeven door
DeAngelo (1981b):
21
The quality of audit services is defined to be the market-assessed joint probability that
a given auditor will both (a) discover a breach in the client's accounting system, and
(b) report the breach. (…) The conditional probability of reporting a discovered breach
is a measure of an auditor's independence from a given client. (p. 186)
Auditkwaliteit is dus de voorwaardelijke kans dat een auditor, die fouten of inbreuken ontdekt
in het boekhoudsysteem van de auditklant, deze onregelmatigheden ook effectief zal melden.
Naarmate de economische band tussen de auditor en de geauditeerde klant groter wordt, zal
ook de afhankelijkheid van de auditor tegenover de auditklant vergroten. Als een externe
auditor niet onafhankelijk is, zal deze eventuele manipulaties in het boekhoudsysteem van de
auditklant niet rapporteren waardoor de informatieasymmetrie blijft bestaan, wat een
negatieve impact heeft op de auditkwaliteit (DeAngelo, 1981b). Binnen de context van de
externe audit wordt met audit onafhankelijkheid dus bedoeld, de mate waarin de externe
auditor in staat is onafhankelijk te handelen van de auditklant (i.e. het management van de
onderneming). Toch moeten we ook realistisch zijn. Een absolute onafhankelijkheid van de
auditklant is onmogelijk. Dit neemt niet weg dat de auditor al het mogelijke moet doen om de
onafhankelijkheid tussen auditor en auditee maximaal te maken. De Belgische wetgever helpt
de auditor daarbij en legt in het Wetboek van vennootschappen (art. 183ter, KB W. Venn.6)
een limitatieve lijst van niet-auditdiensten vast, die de onafhankelijkheidspositie van de
commissaris aantasten. De Belgische “wet corporate governance” van 2 augustus 20027 heeft
de deontologische regels in verband met de onafhankelijkheid van de commissaris strenger en
duidelijker gemaakt; en legt een aantal bepalingen op, waaronder de “cooling-off”-periode8 en
de ”one-to-one”-regel9. Ook het IBR neemt een duidelijk standpunt in over de
onafhankelijkheid van de commissaris belast met de wettelijke controleopdracht. De
commissaris moet zelf nagaan “(...) of er een financiële, zakelijke, werkrelatie of relatie van
6 Art. 183ter van het KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. 7 Wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2
maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en
tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, Belgisch Staatsblad, 22 augustus 2002, pp. 36555-
36565. 8 De “cooling-off”-periode behelst een wachttijd van twee jaar die de commissaris na afloop van zijn mandaat
moet respecteren, voordat hij een functie kan aanvaarden in een onderneming die voordien aan zijn controle was
onderworpen. 9 De “one-to-one”-regel beperkt de niet-auditdiensten die wel verenigbaar zijn met de commissarisfunctie. Deze
bepaling stelt dat de honoraria voor niet-auditdiensten niet hoger mogen zijn dan voor auditdiensten (i.e. de
wettelijke controleopdracht).
22
enige andere aard bestaat tussen hemzelf, het bedrijfsrevisorenkantoor of het netwerk en de
gecontroleerde entiteit die vatbaar is voor een inbreuk op de onafhankelijkheid.” (IBR, 2007,
p. 3). Indien zijn onafhankelijkheid in het gedrang kan komen door “(...) risico’s zoals
zelfcontrole, eigenbelang, belangenbehartiging, te grote familiariteit, te verregaand
vertrouwen, of intimidatie (...)” (IBR, 2007, p. 4) dan “(...) zal hij er over waken dat er
veiligheidsmaatregelen worden toegepast om deze risico’s te beperken.” (IBR, 2007, p. 3).
Als de door de auditor ingestelde veiligheidsmaatregelen niet volstaan, “(...) mag de
bedrijfsrevisor (...) de wettelijke controle niet uitvoeren.” (IBR, 2007, p. 3).
3.3.2.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Aspecten die verband houden met de deontologische verplichtingen en het ethisch handelen
van de externe auditor worden als erg belangrijk ervaren door de respondenten in het
onderzoek van Verbruggen et al. (2011b). Onafhankelijkheid, integriteit en objectiviteit zijn
bijzonder belangrijke criteria die de keuze voor een externe auditor bepalen.
3.3.2.2 Bevindingen uit de for-profitsector
Een externe auditor moet de principes van onafhankelijkheid en onpartijdigheid respecteren.
Ze vormen de toegevoegde waarde van de externe auditor. Om te vermijden dat de auditor
zijn toegevoegde waarde verliest, zal hij zijn positie als onafhankelijke scheidsrechter moeten
verzekeren (Sarens et al., 2012). De resultaten uit het non-profitonderzoek van Verbruggen et
al. (2011b) sluiten aan bij eerder for-profitonderzoek van Stanny et al. (2000). De
persoonlijke integriteit van de externe auditor bleek het meest belangrijke criterium te zijn in
de keuze voor een externe auditor. Behn et al. (1997) vonden dat elementen gerelateerd met
beroepsethiek, zoals auditor onafhankelijk en het naleven van ethische normen, allemaal
positief geassocieerd waren met klanttevredenheid. Elementen die een hogere
klanttevredenheid gaven, hielden een toegevoegde waarde in voor de auditklant. Een recent
onderzoek van Tepalagul & Lin (2015) geeft een overzicht van het wetenschappelijk
onderzoek met betrekking tot auditor onafhankelijkheid en auditkwaliteit. Op basis van
gepubliceerde artikelen in de periode 1976-2013 in negen toonaangevende tijdschriften met
betrekking tot auditing, identificeerden de onderzoekers vier belangrijke bedreigingen voor de
onafhankelijkheid van de externe auditor, namelijk: (1) het belang van de auditklant voor de
23
externe auditor (portfoliogewicht), (2) niet-auditdiensten, (3) de lengte van het auditmandaat
en (4) de auditor-klantrelatie. De vierde hypothese luidt als volgt:
H4: Auditor competentie is een positieve predictor van de toegevoegde waarde.
3.4 Klantoriëntatie
3.4.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Tal van non-profitstudies (e.g. Gryspeerdt & Schoonjans, 2009; Verbruggen et al., 2011b)
verwijzen naar het belang van klantgerichtheid in relatie tot klanttevredenheid. Door de focus
te leggen op de noden van de klant groeit de klanttevredenheid, want Gryspeerdt &
Schoonjans (2009) vonden bij Belgische non-profitrespondenten, dat een gebrek aan
klantgerichtheid, waaronder een gebrekkige professionele relatie en een gebrek aan
persoonlijke betrokkenheid met de auditklant, één van de belangrijkste drijfveren is om van
auditor te veranderen. Ook in het onderzoek van Verbruggen et al. (2011b) kwam het belang
van klantoriëntatie in relatie tot klanttevredenheid sterk naar voren. Een eenvoudige
bereikbaarheid (gemiddelde score 4,36 op een vijfpunt-Likertschaal) en een oprechte interesse
in de belangen van de organisatie (4,31), waren audit(or) kenmerken waarover de
respondenten bijzonder tevreden waren. Met betrekking tot de motieven die de auditorkeuze
bepaalden, waren het op tijd afleveren van auditrapporten (4,47), een stabiel auditteam (4,29)
en een eenvoudige bereikbaarheid (4,29) de belangrijkste. Net als Gryspeerdt & Schoonjans
(2009) vonden ook Verbruggen et al. (2011b) dat een gebrek aan klantgerichtheid één van de
belangrijkste redenen was om de samenwerking met een extern auditkantoor stop te zetten.
Vooral desinteresse om zich te verdiepen in de organisatie van de auditklant (4,20), de klant
niet actief betrekken bij het auditproces (3,89) en een moeilijke bereikbaarheid (3,70)
kwamen als belangrijkste motieven naar voren. Verbruggen et al. (2011b) concludeerden dan
ook dat een meer klantgerichte aanpak en het actief betrekken van de klant bij het auditproces,
de tevredenheid van de auditklant sterk verhoogden.
3.4.2 Bevindingen uit de for-profitsector
Ook in de for-profitliteratuur (e.g. Behn et al., 1997; Joy, 2010; Sands & McPhail, 2003;
Stanny et al., 2000) vinden we de relatie tussen klantgerichtheid en klanttevredenheid terug.
24
Behn et al. (1997) toonden de relevantie aan van een goede auditor-klantrelatie. Een goede
communicatie en persoonlijke interactie tussen auditor en auditklant droegen in belangrijke
mate bij tot de klanttevredenheid. De onderzoekers deden ook enkele suggesties om de
klanttevredenheid te verhogen. Een proactieve en persoonlijke klantbenadering geeft
vertrouwen bij de auditklant en zorgt ervoor dat de kwaliteit van de auditdienstverlening zal
toenemen. Hetzelfde geldt voor continuïteit en stabiliteit in de samenstelling van het
auditteam. Stanny et al. (2000) en Sands & McPhail (2003) stelden dat klantoriëntatie en de
auditor-klantrelatie belangrijke keuzecriteria waren bij het aanstellen van een externe auditor.
Responsief zijn voor de noden van de auditklant, een gemakkelijk toegankelijk auditteam en
een goede communicatie tussen auditor en auditee bevorderen de klanttevredenheid (Joy,
2010). Gebaseerd op bovenstaande bevindingen is de vijfde hypothese geformuleerd:
H5: Klantoriëntatie is een positieve predictor van de toegevoegde waarde.
3.5 Niet-auditdiensten
Een auditkantoor kan, naast de auditdiensten (controleopdracht), ook een aantal andere
diensten aanbieden, de zogenoemde niet-auditdiensten. Het aanbieden van deze diensten is
veelvuldig onderzocht in de wetenschappelijke literatuur. Auditors hebben een financiële
stimulans om niet-auditdiensten aan te bieden aan hun auditklanten, omdat deze
dienstverlening meer rendabel is (Tepalagul & Lin, 2015). Uit het onderzoek van DeAngelo
(1981a) blijkt dat een toenemende economische band tussen de externe auditor en de
auditklant, de auditor onafhankelijkheid in het gedrang kan brengen. Want, als de niet-
auditvergoedingen een zeer groot deel uitmaken van de totale honoraria betaald aan de
externe auditor, kan aangenomen worden dat de economische afhankelijkheid van de externe
auditor tegenover de auditklant zal vergroten (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003;
Tepalagul & Lin, 2015). Het auditkantoor wil immers deze inkomsten niet verliezen. Om die
reden legt de Belgische wetgever (art. 183ter, KB W. Venn.) zoals eerder aangehaald (cf.
supra, Onafhankelijkheid en integriteit) een limitatieve lijst van niet-auditdiensten10 vast die
onverenigbaar zijn met het mandaat van de commissaris en beperkt de “one-to-one”-regel (cf.
10 Feitelijk gaat het om de volgende onverenigbare prestaties: beslissingen nemen in de gecontroleerde
vennootschap, bijstand verlenen/deelnemen aan het opmaken van de boekhouding of jaarrekening, prestaties
omtrent financiële informatiesystemen, waardering van de jaarrekening, interne adviesverlening, verrichtingen
omtrent geschillen, deelnemen aan het recruteren van leidinggevenden.
25
supra, Onafhankelijkheid en integriteit) de niet-auditdiensten die wel verenigbaar zijn met de
commissarisfunctie.
3.5.1 Bevindingen uit de non-profitsector
Bij de keuze van een auditkantoor is het voor Belgische non-profitorganisaties geen
meerwaarde indien ze bij het auditkantoor ook terecht kunnen voor niet-auditdiensten (Reheul
et al., 2011). Deze bevinding kwam ook terug in het onderzoek van Verbruggen et al.
(2011b). De Belgische non-profitrespondenten vonden deze dienstverlening weinig
belangrijk. Een mogelijke verklaring hiervoor is de perceptie dat deze prestaties de
onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang brengen. Verbruggen et al. (2011b)
deden ook onderzoeken naar de mate waarin verenigingen en stichtingen van deze
dienstverlening gebruik maakten. De meest voorkomende niet-auditdiensten waren fiscale
dienstverlening (belastingen, btw) (i.e. 7,32 %), boekhoudkundig advies (i.e. 6,97 %) en
sociaal-juridische dienstverlening (sociaal recht, vrijwilligersstatuut) (i.e. 4,88 %). Financieel
fraudeonderzoek (i.e. 0,35 %), dienstverlening op gebied van budgettering en planning (i.e.
1,39 %) en HR-dienstverlening (i.e. 2,44 %) kwamen zelden voor (Verbruggen et al., 2011b).
3.5.2 Bevindingen uit de for-profitsector
Of het samen aanbieden van audit- en niet-auditdiensten door dezelfde auditor leidt tot
verminderde auditor onafhankelijkheid, daarover bestaat in de for-profitliteratuur geen
eensgezindheid. Ashbaugh et al. (2003) en Svanström (2013) vonden hiervoor geen bewijs,
Svanström & Sundgren (2012) wel. Ook Sarens et al. (2012) vonden evidentie dat gebruikers
van de jaarrekening dit zo ervaarden. Svanström & Sundgren (2012) deden onderzoek in
Zweden naar de keuze van ondernemingen om gebruik te maken van de niet-auditdiensten
van de huidige auditor of een ander auditkantoor. Hieruit bleek dat ongeveer 79 % van de
kmo’s in de steekproef, die gebruik maakten van niet-auditdiensten, dit deden via de huidige
auditor en dat ze deze vorm van dienstverlening als zeer nuttig beschouwden. Kennis-
spillovers verlaagden immers de auditkosten en een grotere kennis over de klant versterkte de
band tussen de externe auditor en de auditklant, waardoor de auditor in staat was beter advies
te verlenen. Ook Svanström (2013) vond dat het samen aanbieden van audit- en niet-
auditdiensten door dezelfde auditor leidde tot kennis-spillovers. Grote ondernemingen, waar
traditioneel meer agency-problemen aanwezig zijn, deden voor niet-auditdiensten eerder
26
beroep op een consultant of een ander auditkantoor. Het tegenovergestelde was waar voor
kleine ondernemingen. Ze deden voor niet-auditdiensten eerder beroep op de huidige auditor
(Sarens et al., 2012). De duur van de auditor-klantrelatie bleek positief gerelateerd aan het
aankopen van niet-auditdiensten bij de huidige auditor (Svanström & Sundgren, 2012). Op
basis van bovenstaande bevindingen, luidt de zesde hypothese:
H6: De bijkomende dienstverlening van de externe auditor is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde.
4 Woonzorgcentra in Vlaanderen
Dit deel legt de focus op de ouderenzorgsector in Vlaanderen, in het bijzonder de
economische en wettelijke context waarin de woonzorgcentra (vroeger rusthuizen) actief zijn.
Met de zesde staatshervorming zijn heel wat bevoegdheden van de federale overheid naar de
deelstaten (gewesten en gemeenschappen) verschoven. Sinds 1 juli 2014 is het
ouderenzorgbeleid in Vlaanderen, waaronder de erkenning van de woonzorgcentra, een
bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap (VAZG). De woonzorgcentra (met of zonder
erkenning als RVT) maken deel uit van de residentiële ouderenzorg, waar ook de
dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf, assistentiewoningen (vroeger serviceflats),
centra voor herstelverblijf en dagcentra voor palliatieve verzorging, onderdeel van zijn.
Volgens cijfers van het VAZG waren er op 1 november 2016, 792 erkende
woonzorgvoorzieningen in het Vlaams Gewest (Tabel 1). Goed voor een totale erkende
capaciteit van 76.854 woongelegenheden (eenheden) in woonzorgcentra. Op basis van de
demografische kenmerken van de bevolking voorziet het VAZG een stijging in de
programmatie van het aantal woongelegenheden met ruim 30 % naar 100.281, over een
periode van vijf jaar. De vergrijzingsproblematiek, waarbij het aantal bejaarden en
hoogbejaarden sterk toeneemt, maakt dus dat deze sector, zelfs al op korte termijn,
substantieel zal groeien. Dit onderstreept het economische belang ervan.
27
Tabel 1. Verdeling van het aantal erkende woonzorgcentra in het Vlaams Gewest
(exclusief BHG) per provincie op 1/11/2016
Provincie Aantal erkende woonzorgcentra %
Antwerpen 206 26,0
Limburg 94 11,9
Oost-Vlaanderen 197 24,9
Vlaams-Brabant 133 16,8
West-Vlaanderen 162 20,4
Totaal 792 100
Bron: VAZG
De Vlaamse woonzorgcentra kennen drie verschillende juridische vormen: vzw’s, openbare
besturen (OCMW’s) en private for-profit spelers. Volgens cijfers van het VAZG, zijn in het
Vlaams Gewest de vzw-woonzorgcentra de grootste spelers (i.e. 55,9 %), gevolgd door de
OCMW-woonzorgcentra (i.e. 27,8 %) en ten slotte de commerciële woonzorgcentra (i.e. 16,3
%) (Tabel 2). Het overgrote deel van de woonzorgcentra in Vlaanderen zijn dus non-
profitorganisaties, alhoewel het aantal for-profit voorzieningen toeneemt.
Tabel 2. Verdeling van het aantal erkende woonzorgcentra in het Vlaams Gewest naar
beheersvorm op 1/11/2016
Beheersvorm Aantal erkende woonzorgcentra %
Vzw 443 55,9
OCMW 220 27,8
Private for-profit 129 16,3
Totaal 792 100
Bron: VAZG
Elke organisatie moet de boekhoud-, rapporterings- en auditbepalingen naleven volgens de
eigen beheersvorm, wat maakt dat er op dit vlak heel wat verschillen zijn tussen verenigingen
28
en stichtingen, openbare besturen en vennootschappen. Omdat deze masterproef handelt over
de externe financiële audit, leg ik hierna uitsluitend de focus op de auditverplichtingen.
Verenigingen en stichtingen volgen de voorschriften van de vzw-wet. Op basis van de
groottecriteria onderscheidt de vzw-wet drie groepen, ingedeeld in kleine, grote en zeer grote
vzw’s, die elk aan andere verplichtingen op het vlak van audit moeten voldoen. Art. 17, § 5
van de vzw-wet bepaalt dat zeer grote vzw’s11 verplicht zijn een externe auditor, in de functie
van commissaris, aan te stellen voor de wettelijke controle van de jaarrekening. Zeer grote
vzw’s kunnen ook beroep doen op een externe auditor niet in de functie van commissaris,
voor een bepaalde opdracht; het betreft dan een contractuele opdracht. Kleine en grote vzw’s
zijn, tenzij statutair of sectoraal verplicht, niet verplicht een commissaris te benoemen. Wel
kan door de algemene vergadering beslist worden een commissaris op vrijwillige basis aan te
stellen. Een aantal vzw’s zijn altijd verplicht, ongeacht de grootte, een externe auditor aan te
stellen (e.g. ziekenhuizen) (Christiaens & Vanhee, 2011). Sinds 1 januari 2014 is bij lokale
besturen de beleids- en beheercyclus in voege. De OCMW-jaarrekening, die bestaat uit een
beleidsnota, een financiële nota, een samenvatting van de algemene rekeningen en een
toelichting, heeft een beleidsfunctie, een evaluatiefunctie en een financiële functie. Controle
van de jaarrekening is een taak die voorbehouden is voor het Agentschap voor Binnenlands
Bestuur. De verplichting om een commissaris aan te stellen is ook van toepassing voor
vennootschappen. Het Wetboek van vennootschappen stelt dat een commissaris belast wordt
met de jaarlijkse controle van de jaarrekening en de financiële toestand van de onderneming
(art. 142, W. Venn.) en op basis van zijn controle een commissarisverslag opmaakt ten
behoeve van de algemene vergadering (art. 143, W. Venn.). De verplichting om een
commissaris te benoemen is van toepassing voor grote ondernemingen12, voor kleine
beursgenoteerde ondernemingen en kleine niet-beursgenoteerde ondernemingen die deel
uitmaken van een groep en een geconsolideerde jaarrekening opmaken (art. 141, 2° W.
Venn.). Ondernemingen die niet wettelijk verplicht zijn, kunnen toch vrijwillig een
commissaris benoemen.
11 Een vereniging is zeer groot als ze gemiddeld meer dan 100 fte werknemers in dienst heeft op jaarbasis, of als
de vereniging op het einde van het boekjaar meer dan één van de volgende criteria overschrijdt: (1) gemiddeld
50 fte werknemers in dienst; (2) balanstotaal van €3.650.000; (3) netto-omzet (exclusief btw) van €7.300.000. 12 Een onderneming is “groot” als ze op de balansdatum meer dan één van de volgende criteria overschrijdt: (1)
gemiddeld 50 fte werknemers in dienst; (2) balanstotaal van €4.500.000; (3) netto-omzet (exclusief btw) van
€9.000.000.
29
Deel II Empirisch onderzoek
5 Methodologie
In dit deel wordt de onderzoeksmethodologie uitgebreid besproken en toegelicht waarom
bepaalde keuzes gemaakt zijn. Er volgt een bespreking van de onderzoekspopulatie, de
opbouw van de vragenlijst en de dataverzameling. Ten slotte volgen er enkele ethische
overwegingen.
5.1 Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie bestaat uit alle Vlaamse (inclusief het BHG) woonzorgcentra die, al
dan niet vrijwillig, minstens gedurende één jaar een beroep hebben gedaan op een externe
auditor voor het uitvoeren van de financiële audit. Een actueel overzicht van alle erkende
woonzorgcentra in Vlaanderen werd bekomen via het VAZG. Na een schriftelijke vraag
ontving ik op 9 september 2016 een Excel-bestand dat de e-mailadressen bevat van 795
woonzorgcentra in het Vlaams Gewest (inclusief het BHG). Het bestand, bijgewerkt tot op 1
september 2016, bevat naast de contactgegevens (waaronder het e-mailadres) van de
verschillende woonzorgcentra onder meer ook het type beheersinstantie (juridische vorm).
Van de 795 woonzorgcentra in de lijst hebben er 220 een openbare beheersvorm
(hoofdzakelijk OCMW-woonzorgcentra, i.e. 190) en 133 een particuliere beheersvorm
(waaronder woonzorgcentra met een bvba- of nv-beheersvorm). Ten slotte komen er 442 vzw-
woonzorgcentra op de lijst voor. Na het verwijderen van dubbele e-mailadressen (i.e. 69)
werden uiteindelijk 726 e-mailadressen weerhouden in het databestand. De uiteindelijke
onderzoekspopulatie bestaat dus uit 726 woonzorgcentra. Voorzieningen in het Franstalige
landsgedeelte zijn niet opgenomen, dit om verschillen in de interpretatie van vragen en
antwoorden te voorkomen. Nadeel is dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn voor geheel
België.
5.2 Bespreking vragenlijst
Het meetinstrument dat voor dit onderzoek werd gebruikt, is een zelfrapportage vragenlijst.
De vragenlijst werd aangemaakt via de enquêtesoftware SurveyMonkey® in september 2016.
30
Een online vragenlijst maakt het mogelijk de volledige onderzoekspopulatie te bevragen.
Vertekeningen door steekproefname worden zo vermeden, wat de generaliseerbaarheid van de
onderzoeksbevindingen ten goede komt (Verbruggen et al., 2011b). Volgens Polit & Beck
(2010) hebben andere belangrijke voordelen te maken met het antwoordgedrag van de
respondenten. Het anonieme karakter van een zelfrapportage vragenlijst vermijdt bias door
sociaal wenselijke antwoorden en interviewer bias. Een gestructureerde vragenlijst verhoogt
de betrouwbaarheid van het onderzoek. Naast voordelen zijn er ook nadelen verbonden aan
een zelfrapportage vragenlijst. Een belangrijk nadeel is die van de non‐respons. Ze leveren
doorgaans de laagste responsgraad op. Onvoldoende respons maakt het moeilijk om
conclusies te trekken over de doelpopulatie door non‐respons bias (Hager, Wilson, Pollak &
Rooney, 2003). Dit probleem hangt samen met de zelfselectie van respondenten.
Respondenten kunnen immers niet gedwongen worden om deel te nemen. Meer nog, als
respondenten het gevoel hebben verplicht te moeten meewerken, kan dit leiden tot vertekende
antwoorden (Polit & Beck, 2010).
Het opbouwen van de vragenlijst was een systematisch proces dat in verschillende stappen
verliep. In een laatste fase werd de vragenlijst geëvalueerd onder de vorm van een pretest. Dit
vooronderzoek is belangrijk om de validiteit en de betrouwbaarheid te verhogen. Drie
deskundigen met diverse achtergronden beoordeelden de vragenlijst: een beheerder, een
financieel directeur en een accountant met enkele jaren ervaring in financiële audit. De
testpersonen zijn allen werkzaam voor een woonzorgcentrum en dus representatief voor het
onderzoek. Er werd gevraagd de vragenlijst te beoordelen op: (1) tijdsduur voor het invullen;
(2) begrijpbaarheid en leesbaarheid; (3) structuur en logica; en (4) volledigheid van de vragen
en antwoordcategorieën. Het testpanel suggereerde onder meer het aantal
achtergrondkenmerken beperkt te houden om de invultijd te reduceren en geen open vragen
toe te voegen, teneinde het verwerken van de gegevens te vereenvoudigen. Ook werd
aangegeven de volgorde van de vragen aan te passen voor een logische opbouw van de
vragenlijst en bepaalde vragen neutraler te formuleren om de respondenten niet te
beïnvloeden. Naar aanleiding van deze feedback zijn enkele aanpassingen aangebracht aan de
uiteindelijke vragenlijst.
De gestructureerde vragenlijst is opgebouwd rond vijf delen. Elk deel gaat over een specifiek
thema: (1) begripsafbakening en inleidende vraag; (2) vragen met betrekking tot de externe
auditor; (3) vragen met betrekking tot de financiële audit; (4) vragen met betrekking tot de
31
additionele dienstverlening en (5) algemene vragen. De inleidende pagina bevat, naast de
toestemmingsverklaring, een korte uitleg over het doel en de inhoud van de vragenlijst en
algemene invulinstructies. De tweede pagina van de vragenlijst bevat de begripsafbakening en
een inleidende vraag. De begripsafbakening heeft tot doel de centrale begrippen waarrond de
vragenlijst en het onderzoek zijn opgebouwd te definiëren, zodat alle respondenten de
concepten op dezelfde manier bekijken en de inhoud voor iedereen duidelijk en
ontegensprekelijk is. De inleidende vraag gaat na of er al dan niet een financiële audit wordt
uitgevoerd door een externe auditor. Indien niet, worden de respondenten afgeleid naar de
diskwalificatiepagina. Om de invultijd beperkt te houden zijn maar vijf algemene vragen
opgenomen: leeftijd, geslacht en functie van de respondent, aangevuld met enkele kenmerken
van de zorginstelling (beheersvorm van de zorginstelling en aantal erkende
woongelegenheden). Deze variabelen hebben een louter beschrijvende functie. Elk onderdeel
start met een kort voorwoord en specifieke invulinstructies om het invullen te
vereenvoudigen. Voor een duidelijke structuur en samenhang start elk deel op een nieuwe
pagina. De vragenlijst bestaat voor het overgrote deel uit gesloten vragen. Hiervoor is
gekozen omdat gesloten vragen gemakkelijker te analyseren zijn en om de vergelijkbaarheid
van de resultaten te verzekeren. Naast dichotome vragen komen ook schaalvragen en
meerkeuzevragen voor, waaronder multiple-responsvragen. De schaalvragen bevatten
stellingen die de respondenten kunnen beantwoorden door middel van een vijfpunt-
Likertschaal, met verbale labels om de interpreteerbaarheid te verhogen, gaande van
“helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens” en een “neutraal” middelpunt. Volgens Polit
& Beck (2010) maakt een Likertschaal het mogelijk om moeilijk te kwantificeren gegevens te
bevragen en een nuancering in de perceptie te bekomen. De vijfpunt-Likertschaal is de meest
voorkomende antwoordschaal. Deze schaal heeft, in vergelijking met een zevenpunt-
Likertschaal, als voordeel dat respondenten minder geneigd zijn om uitersten in te vullen en is
voor respondenten eenvoudiger te begrijpen (Polit & Beck, 2010). Voor een logische opbouw
van de vragenlijst werd rekening gehouden met de volgorde van de vragen. Om de
responsgraad te verhogen heb ik ervoor gekozen de meest belangrijke vragen aan het begin
van de vragenlijst te plaatsen. De socio-demografische vragen hebben een louter descriptieve
functie en komen daarom aan het einde van de vragenlijst voor. Het risico bestaat immers dat
de respondenten naarmate de vragenlijst vordert de interesse verliezen en dan alsnog afhaken.
De inhoud en de opmaak van een vragenlijst zijn belangrijk om de responsgraad te verhogen
(Dillman, 2000). Een hoge respons is van groot belang voor een representatief beeld (Hager et
al., 2003). Daarom is ook met de volgende, door Dillman (2000) geformuleerde,
32
responsverhogende maatregelen rekening gehouden: (1) de vragenlijst is zo kort mogelijk
gehouden door alleen relevante vragen te stellen; (2) er zijn geen open vragen opgenomen; (3)
de vragen zijn duidelijk geformuleerd en eenvoudig te beantwoorden; (4) er wordt eenvoudig
doorverwezen als respondenten bepaalde vragen moeten overslaan; (5) invulinstructies zijn
voorzien; (6) de lay-out is sober, overzichtelijk en zakelijk; (7) het belang van het onderzoek
voor de respondenten is aangegeven; (8) een voortgangsbalk is toegevoegd; en (9) aan de
respondenten wordt de mogelijkheid geboden een samenvatting van de
onderzoeksbevindingen te bekomen (vier respondenten geven aan een samenvatting te willen
ontvangen). Respondenten kunnen de vragenlijst eenmalig invullen zodat ook hierdoor geen
vertekening van de resultaten mogelijk is. De vragenlijst is terug te vinden als Bijlage 1.
5.3 Dataverzameling en respons
Gezien de grootte van de onderzoekspopulatie werden de respondenten gerekruteerd door
middel van een e-mail. De dataverzameling nam ongeveer vier weken in beslag en vond
plaats in oktober en november 2016. Op 8 oktober 2016 werden de 726 woonzorgcentra via e-
mail gecontacteerd met de vraag om deel te nemen aan het onderzoek. De e-mails werden
voornamelijk verzonden naar de algemene e-mailadressen van de woonzorgcentra, maar
gericht aan de directieleden en bestuurders. De rekruteringsmail vermelde dat de
geadresseerde, zo nodig, de vragenlijst kon doorsturen naar een andere persoon in de
organisatie die beter op de hoogte is van de financiële audit en bevatte een rechtstreekse link
naar de online vragenlijst. Omdat een hoge respons belangrijk is, werd veel aandacht besteed
aan een goede introductie. De e-mail bevatte een wervende onderwerpregel en het
onderzoeksopzet, alsook het belang ervan voor de respondent, werd kort omschreven. De
inhoud had een academisch karakter om de ernst van het onderzoek te benadrukken. Er werd
vermeld hoeveel tijd het invullen van de vragenlijst in beslag zou nemen. Vanuit de pretest
was duidelijk dat dit maximaal 10 minuten zou duren. Ten slotte werd de anonimiteit van de
respondent benadrukt. Van de 726 woonzorgcentra vielen er 27 af omwille van een onjuist of
verouderd e-mailadres. De initiële e-mail leverde 67 antwoorden op binnen de eerste twee
weken, waarvan 28 bruikbare (i.e. 4,0 %). Wegens deze lage respons werd op 20 oktober
2016 een eerste herinneringsmail verzonden. Deze e-mail was bedoeld als een vriendelijke
herinnering, maar doet een sterker beroep op de respondent, volgens Dillman (2000) is dit
cruciaal om de respons te verhogen. Deze herinneringsmail leverde 48 bijkomende
antwoorden op, waarvan 19 bruikbare (i.e. 2,8 %). Omdat nog geen enkel privé-
33
woonzorgcentrum de vragenlijst had ingevuld, werd ook telefonisch contact genomen met de
vraag alsnog deel te nemen aan het onderzoek. Dit initiatief leverde nagenoeg geen enkel
resultaat op (cf. infra, Profiel van de respondenten). Volgens Kervin (1992) en Kittleson
(1997) zijn twee herinneringen de meest effectieve manier om de responsgraad te verhogen.
Daarom werd op 2 november 2016 een tweede herinneringsmail verzonden. Deze e-mail
kreeg een nieuw onderwerp en de inhoud leek wel op de initiële, maar dan krachtiger
geformuleerd. Deze tweede herinnering leverde 37 bijkomende antwoorden op, waarvan 14
antwoorden bruikbaar zijn (i.e. 2,0 %) (Tabel 3). De bevraging werd afgesloten op 9
november 2016, vier weken na de eerste rekruteringsmail. In lijn met de voorspelling van
Kittleson (1997) zien we dat het aantal respondenten na de herinneringen meer dan verdubbelt
(i.e. 117,8 %). De rekruteringsmails zijn terug te vinden in de bijlagen (Bijlage 2, 3 en 4).
Tabel 3. Effect van de rekruteringsmails op de bruikbare respons
Rekruteringsmail Bruikbaar %
Initiële e-mail 28 4,0
1ste herinneringsmail 19 2,8
2de herinneringsmail 14 2,0
Totaal 61 8,8
De online bevraging leverde 152 reacties op (Tabel 4). 23 respondenten hadden de vragenlijst
bekeken maar niet ingevuld (i.e. 3,3 %) en 19 respondenten hadden de vragenlijst niet
volledig ingevuld (i.e. 2,7 %). 49 respondenten (i.e. 7,0 %) werden gediskwalificeerd, ofwel
omdat ze niet akkoord waren met de toestemmingsverklaring (i.e. 0,4 %), ofwel omdat er
geen financiële audit wordt uitgevoerd door een externe auditor (i.e. 6,6 %). In totaal werden
61 bruikbare antwoorden ontvangen. De responsgraad bedraagt 21,8 %, maar de bruikbare
vragenlijsten vertegenwoordigen 8,8 % van de volledige populatie. Dit is laag maar wel in lijn
met de studie van Breesch et al. (2012) (i.e. 4,5 %).
34
Tabel 4. Responsgraad van de online bevraging op 9 november 2016
Reactie Aantal %
Bekeken 23 3,3
Gediskwalificeerd 49 7,0
Onvolledig 19 2,7
Volledig 61 8,8
Totaal 152 21,8
Ondanks alle responsverhogende maatregelen, twee herinneringen via e-mail en het initiatief
om de privé-woonzorgcentra telefonisch te contacteren, bleef de repsons laag. De e-
mailadressen die werden bekomen bij het VAZG waren meestal zeer algemeen (e.g. info@...),
wat gedeeltelijk deze hoge non-respons kan verklaren. Een andere verklaring is de recente
overbevraging van de woonzorgcentra. Deze feedback ontving ik meermaals, zowel
schriftelijke als mondeling. Gezien de beperkte representativiteit door deze lage respons,
moeten de resultaten met voorbehoud geïnterpreteerd worden.
5.4 Ethische overwegingen
Het onderzoeksdossier, inclusief vragenlijst en informatieformulier voor deelnemers aan
onderzoek, werd ter goedkeuring voorgelegd aan het Ethisch Comité van het UZ Gent. Het
Comité gaf een positief advies voor de uitvoering van het onderzoeksproject en kende het
registratienummer B670201628923 toe. Zowel aan de initiële rekruteringsmail als aan beide
herinneringsmails werd het informatieformulier als bijlage toegevoegd. Alle respondenten
zijn vooraf aan hun deelname goed geïnformeerd over het doel en de inhoud van het
onderzoek. Een toestemmingsverklaring werd opgenomen in de online vragenlijst. De
respondenten dienden akkoord te gaan met deze verklaring. Pas dan konden de respondenten
de vragenlijst opstarten. De klemtoon lag vooral op het informatieformulier en op een
vrijwillige deelname. Aan de respondenten werd gevraagd of ze het informatieformulier
ontvangen, gelezen en begrepen hadden en of ze akkoord gingen met de inhoud ervan. Ook
stond vermeld dat het invullen van de online vragenlijst beschouwd werd als een bevestiging
van de vrijwillige deelname aan deze studie. Ook de anonimiteit van de respondenten en de
35
vertrouwelijkheid van de gegevens kwamen aan bod. Respondenten die niet akkoord waren
met de toestemmingsverklaring werden omgeleid naar een diskwalificatiepagina.
6 Variabelen
In deze masterproef wordt onderzocht of de externe financiële audit in woonzorgcentra een
toegevoegde waarde inhoudt en welke audit(or) kenmerken de toegevoegde waarde mee
bepalen. De afhankelijke variabele, toegevoegde waarde (TOEG_WAARDE), werd direct
gemeten via de stelling: “Ik vind, algemeen genomen, dat de financiële audit een toegevoegde
waarde inhoudt voor mijn zorginstelling.”. Aan de respondenten werd gevraagd de mate van
instemming aan te geven op een vijfpunt-Likertschaal. De verklarende variabelen houden
verband met belangrijke audit(or) kenmerken, geïdentificeerd uit de studies van Breesch et al.
(2012), Reheul et al. (2011) en Verbruggen et al. (2011b), die werden bevraagd via een
vragenlijst. Wetenschappelijke evidentie voor deze eigenschappen werd in de literatuurstudie
toegelicht. Op basis van factoranalyse werden de verschillende items in de vragenlijst
samengebracht tot vijf constructen: de controlefunctie van de externe auditopdracht (CONTR),
credibiliteit van de externe audit naar derden (CRED), bruikbaar advies (ADV), auditor
competentie (COMP) en klantoriëntatie (KO). Per samengestelde onafhankelijke variabele
volgt in Tabel 5 de wijze van operationalisering. Naast de vijf samengestelde predictoren
werd nog een zesde voorspellende variabele meegenomen in de regressie, namelijk de
additionele dienstverlening (ADD) van een externe auditor. Deze variabele, rechtstreeks
bevraagd in de vragenlijst door de stelling: “Ik vind het, algemeen genomen, een meerwaarde
indien mijn zorginstelling bij een auditkantoor ook terecht kan voor niet-auditdiensten.”, kon
beantwoord worden met een vijfpunt-Likertschaal en geeft een antwoord op hypothese 6.
36
Tabel 5. Operationalisering samengestelde onafhankelijke variabelen
Variabele Item Cronbach’s
Alpha
Hypothese Itemschaal Verwachte
relatie AV
Controle
(CONTR)
1. Een financiële audit heeft een positief effect op de kwaliteit
van de informatie in de jaarrekening. (KWALITEIT)
2. De externe auditor en zijn medewerkers besteden veel
aandacht aan de financiële gezondheid en continuïteit van de
zorginstelling. (FIN_GEZ_CONT)
3. De externe auditor en zijn medewerkers maken de
zorginstelling transparant. (TRANSP)
0,839 H1 Vijfpunt-
Likertschaal
+
Credibiliteit
(CRED)
1. De externe auditor en zijn medewerkers versterken het
vertrouwen tussen de zorginstelling en belanghebbende derden.
(SIGNAAL)
2. Een financiële audit heeft een positief effect op het aantrekken
van financiële middelen bij een kredietinstelling.
(AANTR_FIN_MID)
3. Een financiële audit heeft een positief effect op het aantrekken
van donaties en schenkingen. (AANTR_DON_SCH)
4. Een financiële audit heeft een positief effect op het
verantwoorden van subsidies. (AANTR_SUBS)
0,818 H2 Vijfpunt-
Likertschaal
+
Advies 1. Na afloop van de financiële audit evalueert het auditkantoor 0,794 H3 Vijfpunt- +
37
(ADV) het auditproces samen met de zorginstelling. (PROCES)
2. De externe auditor en zijn medewerkers doen regelmatig
suggesties die een meerwaarde betekenen voor de zorginstelling.
(SUGGEST)
3. De externe auditor en zijn medewerkers zijn bereid om
sectorspecifieke vragen te beantwoorden. (BEREID_SECT)
4. Het auditkantoor beantwoordt eventuele additionele vragen
binnen de auditcontractprijs. (ADD_VR)
5. De externe auditor en zijn medewerkers zijn responsief voor
additionele vragen. (RESP_ADD_VR)
6. De externe auditor en zijn medewerkers stellen een
management letter op met nuttige suggesties voor de
zorginstelling. (MANA_LET)
Likertschaal
Competentie
(COMP)
1. De externe auditor en zijn medewerkers zijn deskundig.
(DESK)
2. De externe auditor en zijn medewerkers zijn voldoende
onafhankelijk. (ONAFH)
3. De externe auditor en zijn medewerkers zijn bekwaam om
sectorspecifieke vragen te beantwoorden. (BEKW_SECT)
4. De externe auditor en zijn medewerkers zijn bereid zich te
verdiepen in het reilen en zeilen van de zorginstelling.
0,835 H4 Vijfpunt-
Likertschaal
+
38
(BETROK)
5. Er is sprake van continuïteit in de samenstelling van het
auditteam. (CONTINU)
Klantoriëntatie
(KO)
1. De externe auditor en zijn medewerkers houden de belangen
van de zorginstelling voor ogen. (BEL_ZI)
2. Er is voldoende persoonlijk contact tussen de externe auditor
en (de leidinggevenden van) de zorginstelling. (CONTACT)
3. Het auditteam beperkt de overlast tijdens de uitvoering van de
financiële audit in de mate van het mogelijke. (OVERLAST)
4. Het auditkantoor levert rapporten tijdig af. (TIJDIG)
5. Het auditkantoor beantwoordt vragen binnen een voor mij
aanvaardbare termijn. (BESCHIK)
6. Het auditkantoor stelt zich flexibel op bij de timing en de
planning van de auditwerkzaamheden. (FLEXIBEL)
0,838 H5 Vijfpunt-
Likertschaal
+
39
7 Resultaten
Dit deel bevat een uitgebreide analyse van de bekomen resultaten uit het kwantitatief survey-
onderzoek, maar start met een profielschets van de respondenten.
7.1 Profiel van de respondenten
Een overzicht van de vragen in de vragenlijst, de namen van de variabelen en de codering in
SPSS is terug te vinden in Bijlage 5. Van de 61 woonzorgcentra in het databestand hebben er
52 de vorm van een vzw (85,3 %), acht zijn OCMW-woonzorgcentra (13,1 %) en slechts één
woonzorgcentrum is een commerciële speler (1,6 %). Een grote meerderheid (i.e. 65,6 %) van
de deelnemende woonzorgcentra heeft een erkende capaciteit van meer dan 120
woongelegenheden, vier (6,6 %) woonzorgcentra hebben minder dan 60 erkende
woongelegenheden. De respondenten waren vooral mannen (72,1 %) uit de leeftijdscategorie
tussen 41 en 60 jaar (82 %). Tabel 6 geeft een overzicht van de functies van de respondenten.
Op deze vraag waren meerdere antwoorden mogelijk.
Tabel 6. Overzicht van de functies van de respondenten
Functie Aantal antwoorden %
Algemeen directeur 26 40
Financieel directeur 25 38,5
Voorzitter rvb 1 1,5
Lid rvb 5 7,7
Accountant 1 1,5
Boekhouder 3 4,6
Andere 4 6,2
Totaal 65 100
De antwoordcategorie “andere” werd vier keer aangeduid. Het betreft de functies van
gedelegeerd bestuurder (3 antwoorden) en administratief verantwoordelijke (1 antwoord). Ik
concludeer hieruit dat de vragenlijst duidelijk de beoogde doelgroep heeft bereikt, wat
40
belangrijk is in verband met de betrouwbaarheid van de verzamelde gegevens. Als reden om
de jaarrekening te laten controleren, werd vooral verwezen naar de vzw-wet van 2 mei 2002
die aan zeer grote vzw’s deze verplichting oplegt. Dit resultaat valt te verklaren door het
profiel van de respondenten naar beheersvorm en capaciteit (cf. supra). Het is ook
vermeldenswaard dat meer dan 22 % van de respondenten aangeeft te opteren voor een
vrijwillige audit. Deze resultaten zijn in lijn met het onderzoek van Verbruggen et al. (2011b).
Tabel 7 geeft een overzicht van de redenen voor de aanstelling van een externe auditor. Op
deze vraag waren meerdere antwoorden mogelijk.
Tabel 7. Overzicht van de redenen voor de aanstelling van een externe auditor
Reden Aantal antwoorden %
Verplichting vzw-wet 49 52,1
Decretale of sectoriële verplichting 10 10,6
Verplichting toezichthoudende of
subsidiërende overheid 11 11,7
Verplichting andere instantie 3 3,2
Vrijwillige keuze 21 22,4
Andere 0 0
Totaal 94 100
Een kleine minderheid (i.e. 44,3 %) van de zorginstellingen doet ook voor niet-auditdiensten
beroep op een auditkantoor. De woonzorgcentra die gebruik maken van niet-auditdiensten,
doen dit vooral via hetzelfde auditkantoor dat ook de financiële audit uitvoert (63 %) en
maken hoofdzakelijk gebruik van de niet-auditdienstverlening op het vlak van belastingen
(26,2 %) en juridisch advies (21,3 %). Aan dienstverlening op het vlak van human resource
management (6,6 %) en contacten met overheden (1,6 %) en financiële instellingen (1,6 %),
hechten de woonzorgcentra duidelijk minder belang. Een grote meerderheid (i.e. 63,9 %) is
van mening dat de onafhankelijkheid van de externe auditor niet in het gedrang komt door het
samen aanbieden van audit- en niet-auditdiensten door hetzelfde auditkantoor.
41
7.2 Data-analyse
De onderzoeksgegevens werden statistisch geanalyseerd aan de hand van het
statistiekprogramma IBM SPSS Statistics 24.
7.2.1 Factoranalyse
Om orde en structuur in de data te krijgen zodat de verschillende statistische analyses vlotter
kunnen worden uitgevoerd en om de dimensionaliteit van de vragenlijst te beoordelen, werd
een principale componentenanalyse uitgevoerd met 29 variabelen. De Bartlett sphericity test
is zeer significant (p < 0,001), wat aantoont dat er correlaties aanwezig zijn tussen de
verschillende items in de vragenlijst. De waarde van de Kaiser-Meyer-Olkin test is 0,756.
Deze maat is best groter dan 0,70 (Van Maele, Deschepper, Buysse & Coorevits, z.d.), wat
hier het geval is. Beide toetsen geven aan dat de data geschikt zijn voor het uitvoeren van
factoranalyse. Vanwege een betere interpreteerbaarheid werd voor een Varimax rotatie
gekozen en dit leverde vijf factoren op met een eigenwaarde per factor groter dan één (Tabel
8). De screeplot gaf een bevestiging van de geselecteerde componenten. De vijf componenten
dragen substantieel bij en verklaren samen meer dan 66 % van de totale variantie in de items.
Items werden toegewezen aan de component waarvoor ze de hoogste factorlading hadden.
Een aantal items hadden een vergelijkbare factorlading op twee componenten. Toewijzing aan
een component gebeurde dan op basis van de inhoud van het item, dus gebaseerd op
literatuur. Er werd voldaan aan de minimumeis van drie items per component (Van Maele et
al., z.d.). Sommige items hadden voor geen enkele component een hoge lading of konden op
basis van de inhoud absoluut niet worden toegewezen aan de door de factoranalyse
geselecteerde component. Vier van de 29 stellingen werden daarom niet opgenomen in de
verdere analyses. Het gaat om volgende stellingen:
- De externe auditor en zijn medewerkers houden de belangen van de
jaarrekeninggebruikers voor ogen.
- De leden van het auditteam communiceren in een duidelijk verstaanbare taal.
- De externe auditor en zijn medewerkers hebben een positief effect op het eenvoudiger
aantrekken van medewerkers.
- De externe auditor en zijn medewerkers heffen het belangenconflict op tussen de
verschillende leidinggevenden van de zorginstelling.
42
Ten slotte werden de componenten gelabeld op basis van de inhoud van de hoogst ladende
items en aan de hand van de inzichten uit de literatuur (i.e. “Controle”, “Advies”,
“Competentie”, “Credibiliteit” en “Klantoriëntatie”). Bijlage 6 geeft een overzicht van de
toewijzing van de items aan de nieuwe variabelen.
Tabel 8. Eigenwaarden en percentages verklaarde variantie voor elke component in de
factoranalyse
Component Eigenwaarde Geroteerde factoren
% Variantie % Cumulatief
1 (“CONTR”) 9,938 16,899 16,899
2 (“ADV”) 2,418 16,002 32,900
3 (“COMP”) 1,661 15,419 48,319
4 (“CRED”) 1,390 11,290 59,610
5 (“KO”) 1,142 6,586 66,195
Vervolgens werd de Cronbach’s Alpha (α) berekend voor de verschillende componenten, om
de interne consistentie (betrouwbaarheid) van de constructen na te gaan en te testen of de
verzamelde data niet verstoord zijn door “toevallige fouten” (random error). Voor een goede
betrouwbaarheid is de α-coëfficiënt best groter dan 0,70. Een waarde van 0,80 is hoog (Van
Maele et al., z.d.). De betrouwbaarheidsanalyse toont aan dat de items binnen de verschillende
componenten onderling goed samenhangen. Uit één component werd een item (DEELN_AV)
verwijderd, waardoor de α-coëfficiënt boven 0,80 uitkwam. Tabel 9 toont dat deze waarden
zeker aanvaardbaar zijn. De samenstelling van de verschillende variabelen is dus
betrouwbaar. Via het Compute commando in SPSS werden de verschillende items per
component opgeteld en naar het gemiddelde herleid. Op die manier kwam ik tot nieuwe
(onafhankelijke) variabelen (CONTR, ADV, COMP, CRED, KO). De overgebleven factoren
vertonen een goede vergelijkbaarheid met de auditor kenmerken in de voorgaande literatuur
(e.g. Breesch et al., 2012; Reheul et al., 2011; Verbruggen et al., 2011b).
43
Tabel 9. Cronbach’s Alpha coëfficiënt per component
Component # Items α-coëfficiënt
1 (CONTR) 3 0,839
2 (ADV) 6 0,794
3 (COMP) 5 0,835
4 (CRED) 4 0,818
5 (KO) 6 0,838
7.2.2 Voorafgaande statistische testen
Gezien de lage respons in mijn onderzoek, stelt zich het probleem van non-respons bias. In de
literatuur wordt aangenomen dat non-respondenten zich gedragen als late-respondenten.
Daarom werd voor de afhankelijke variabele nagegaan, door middel van de Independent-
Samples t-test (Bijlage 7), of er een verschil is tussen de respondentengroep vóór en ná de
herinneringsmail. De test toont dat de gemiddelden van de twee groepen dicht bij elkaar
liggen (3,61 versus 3,64). De Levene’s test is niet significant (p = 0,748). Met andere
woorden, de varianties in beide groepen zijn voldoende gelijk. Ook op basis van de
standaarddeviaties was dit zichtbaar (0,916 versus 0,929). De t-waarde van de procedure
Equal variances assumed heeft een niet significante p-waarde (0,902). Ik concludeer dat de t-
test geen significant verschil aantoont tussen respondenten en niet-respondenten ten aanzien
van de toegevoegde waarde. De resultaten van deze studie kunnen worden gegeneraliseerd
naar de populatie, zij het nog steeds met de nodige voorzichtigheid en nuance.
Vooraf aan de regressieanalyse werd getest of de afhankelijke variabele normaal verdeeld
was, door middel van de Shapiro-Wilk test (Bijlage 8), in combinatie met een histogram en
een QQ-plot. Vooral bij kleinere steekproefaantallen is de Shapiro-Wilk test het meest
geschikt (De Moor & Van Maele, 2009). De significantie van deze test is p < 0,001, wat er op
wijst dat er kan worden getwijfeld aan de normaliteit van de data. Er is echter ook enig bewijs
van normaliteit. De W-waarde van de Shapiro-Wilk test is > 0,90. Een waarde van één
betekent een volkomen normale verdeling, de ondergrens is 0,90. Om die reden ga ik toch uit
van een normale verdeling. Grafisch wordt dit bevestigd, met behulp van een histogram en
een QQ-plot. Ook bij een kleiner aantal respondenten is een QQ-plot erg interessant. De
44
punten op het QQ-plot vallen vrijwel samen op een rechte lijn. Er zijn dus ook aanwijzingen
dat de afhankelijke variabele redelijk normaal verdeeld is. Daarnaast komt mijn data niet van
een steekproef, maar van de populatie, die op zich ook niet normaal verdeeld is. Het
histogram toont geen outliers aan.
7.2.3 Regressieanalyse
Om te onderzoeken welke audit(or) kenmerken (onafhankelijke variabelen “X”) een
significante invloed hebben op de toegevoegde waarde van de externe financiële audit in
woonzorgcentra (afhankelijke variabele “Y”) werd een meervoudige regressieanalyse
uitgevoerd. Het meetniveau van mijn variabelen is ordinaal (Likertschaal), wat kan gebruikt
worden in een meervoudige lineaire regressie (De Moor & Van Maele, 2009). De Moor &
Van Maele (2009) zijn van mening dat voor een betrouwbare schatting van de
regressievergelijking, het aantal onafhankelijke variabelen in de regressie het aantal
respondenten gedeeld door 10 niet mag overschrijden. Aan deze vuistregel werd voldaan.
7.2.3.1 Regressiemodel
Het regressiemodel kan als volgt worden geschreven:
TOEG_WAARDE = α + β₁CONTR + β₂CRED + β₃ADV + β₄COMP + β₅KO + β₆ADD + ε
Waarbij:
- TOEG_WAARDE = uitkomstvariabele, namelijk Toegevoegde Waarde
- α = het intercept (constante term), de waarde van de afhankelijke variabele als er geen
voorspellende variabelen zijn opgenomen (of waarde nul)
- β = (gestandaardiseerde) regressiecoëfficiënten
- CONTR, CRED, ADV, COMP, KO, ADD = voorspellers (predictoren)
- ε = toevalsfactor (foutenterm) in de vergelijking
Op basis van deze formule, wil ik in deze masterproef, een uitspraak doen over de mate
waarin de verschillende predictoren (Controle, Credibiliteit, Advies, Competentie,
Klantoriëntatie, Additionele Dienstverlening) de uitkomstvariabele (Toegevoegde Waarde)
voorspellen.
45
7.2.3.2 Voorwaarden voor regressieanalyse
Om een meervoudige regressieanalyse te kunnen uitvoeren moet aan een aantal voorwaarden
voldaan zijn. Voor de interpreteerbaarheid van de resultaten is het belangrijk dat deze
voorwaarden worden beoordeeld. Vooreerst werd door middel van de frequenties de
descriptieve statistiek van elke afzonderlijke variabele opgevraagd (Bijlage 9), die geen
outliers vertoonde. Er komen geen missing values voor.
De meervoudige regressieanalyse is een lineair model waarbij wordt aangenomen dat de
relatie tussen elke X en Y lineair is en de waarde van Y kan voorspeld worden door X. Het is
daarom noodzakelijk de relatie tussen de predictoren en de afhankelijke variabele grafisch te
bekijken door middel van een scatterplot (spreidingsdiagram). De variabelen CONTR, ADV,
COMP, CRED en KO hebben allen een rechtlijnige positieve samenhang met
TOEG_WAARDE, maar de variabele ADD (Additionele Dienstverlening) vertoont geen
lineair verband. Het verband is eerder curvilineair. Om die reden besliste ik de onafhankelijke
variabele ADD niet mee te nemen in het regressiemodel.
Ten slotte werd getest of de verschillende onafhankelijke variabelen wel voldoende
onafhankelijk zijn. De Y-variabele voorspellen op basis van predictoren die onderling sterk
correleren heeft immers geen zin omdat ze de betrouwbaarheid van de regressieanalyse
negatief beïnvloeden. Ik testte de onafhankelijke variabelen op de aanwezigheid van
multicollineariteit via de correlatiematrix en de Variance Inflation Factor. De Pearson
correlatiecoëfficiënten zijn voorgesteld in Tabel 10. Alle correlaties zijn significant op het 1
% niveau (p < 0,01).
Tabel 10. Pearson correlatiecoëfficiënten
TOEG_WAARDE CONTR ADV COMP CRED KO
CONTR 0,62 1
ADV 0,57 0,64 1
COMP 0,38 0,48 0,59 1
CRED 0,59 0,54 0,49 0,41 1
KO 0,51 0,73 0,59 0,76 0,50 1
46
Een correlatiecoëfficiënt van 0,60 of hoger toont een sterke samenhang aan (Van Maele et al.,
z.d.). Deze is vooral aanwezig tussen Controle en Klantoriëntatie en tussen Competentie en
Klantoriëntatie. De variabelen die het minst met de afhankelijke variabele correleerden
werden niet meegenomen in de regressieanalyse. Daarom werden Competentie en
Klantoriëntatie uit de regressie gehaald. Ik besliste Controle en Advies te behouden omdat de
multicollineariteit tussen beide variabelen minder sterk aanwezig is (i.e. 0,64). Om zeker te
zijn dat dit een juiste keuze is werden de VIF-waarden opgevraagd. Een waarde hoger dan 10
is problematisch, een waarde lager dan drie is goed (Van Maele et al., z.d.). De hoogste VIF-
waarde is 1,94. Ook de tolerance-waarden zijn goed. Een waarde van 0,40 of lager wijst op
multicollineariteit. De laagste tolerance-waarde is 0,52. Ik besluit dat er geen probleem meer
is met multicollineariteit.
Rekening houdend met het bovenstaande ziet het definitieve regressiemodel er als volgt uit:
TOEG_WAARDE = α + β₁CONTR + β₂CRED + β₃ADV + ε
Op basis van deze regressievergelijking zijn de onderliggende voorwaarden voor een geldige
regressieanalyse vervult.
Nog drie hypothesen kunnen getest worden:
- H1: De controleopdracht (X₁) van de externe auditor is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde.
- H2: Credibiliteit van de externe audit naar derden (X₂) is een positieve predictor van
de toegevoegde waarde.
- H3: Het geven van bruikbaar advies (X₃) is een positieve predictor van de toegevoegde
waarde.
7.2.3.3 Resultaten van regressieanalyse
Voor het invoeren van de variabelen in de multivariate regressie werd de Enter methode
gekozen, waarbij de verklarende variabelen in één keer aan de analyse werden toegevoegd.
De resultaten van de regressieanalyse zijn gepresenteerd in Tabel 11. De modeltoets toont dat
het regressiemodel significant is op het 1 % niveau (F = 19,431; p < 0,001). Het model
verklaart dus een significante proportie variantie. Minstens één van de X-variabelen heeft een
significante bijdrage tot Y. H₀ van de modeltoets (het resultaat van de regressievergelijking is
47
AV
nul) kan bijgevolg verworpen worden. De adjusted R² geeft aan hoeveel van de variantie in Y
verklaard kan worden door de X-variabelen en bedraagt 0,48. Dit betekent dat 48 % van de
variantie in Toegevoegde Waarde wordt verklaard door verschillen in Controle, Credibiliteit
en Advies. De t-test laat zien dat twee audit(or) kenmerken een significant positieve bijdrage
leveren aan de toegevoegde waarde. Gekeken naar de gestandaardiseerde
regressiecoëfficiënten (β) blijkt vooral credibiliteit van de externe audit naar derden de
belangrijkste voorspeller te zijn van de toegevoegde waarde. Maar ook Controle verklaart veel
van de toegevoegde waarde van de externe auditor in woonzorgcentra. De β-coëfficiënten zijn
kleiner dan één wat nogmaals aantoont dat er geen multicollineariteit aanwezig is. De
geschatte regressiecoëfficiënten zijn dus betrouwbaar en elke predictor verklaart een uniek
stukje variantie in Y. De drie onafhankelijke variabelen worden hieronder (cf. infra,
Discussie) verder besproken.
De regressielijn ziet er nu als volgt uit:
TOEG_WAARDE = -0,634 + 0,396CONTR + 0,359CRED + 0,276ADV + ε
De variabelen waarvoor een significant verband werd gevonden, staan in het vet.
Tabel 11. Regressieresultaten
OV
TOEG_WAARDE
B Beta Sig. Tolerance VIF
(Constant) -0,634 0,229
CONTR 0,396 0,310 0,020 ** 0,515 1,943
ADV 0,276 0,216 0,089 *** 0,553 1,808
CRED 0,359 0,318 0,007 * 0,670 1,492
N
Adj. R²
p-waarde
F-waarde
61
0,48
< 0,001
19,431
* Significant op het 1 % niveau (p < 0,01)
** Significant op het 5 % niveau (p < 0,05)
*** Trend tot significantie (p < 0,1)
48
8 Discussie
In dit deel worden de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd en becommentarieerd. Vervolgens
bespreek ik in deel 9 de (methodologische) beperkingen van het empirisch onderzoek en
formuleer ik aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
8.1 Heeft de externe financiële audit in woonzorgcentra een toegevoegde waarde?
Deze masterproef tracht onder meer een antwoord te vinden op de vraag of de externe
financiële audit in woonzorgcentra een toegevoegde waarde heeft. Om dit te onderzoeken
werden de respondenten rechtstreeks bevraagd via de stelling “Ik vind, algemeen genomen,
dat de financiële audit een toegevoegde waarde inhoudt voor mijn zorginstelling.”. Tabel 12
toont de antwoorden op deze vraag. Een overgrote meerderheid van de respondent-
woonzorgcentra is van mening dat de externe financiële audit inderdaad een meerwaarde
vormt. Bijna 74 % van de respondenten (45) gaat immers akkoord met deze stelling. Acht
respondenten (13,1 %) zijn het oneens met de stelling en nog eens acht respondenten (13,1 %)
beantwoorden de vraag op een neutrale manier. De gemiddelde score is 3,6 op een vijfpunt-
Likertschaal. Dit betekent dat de respondenten het gemiddeld eens zijn met deze stelling.
Bovendien kiest 22 % van de respondenten ervoor een externe financiële audit te laten
uitvoeren op vrijwillige basis (cf. supra, Profiel van de respondenten). Op basis van deze
resultaten concludeer ik dat, algemeen genomen, de respondenten overtuigd zijn van het nut
van de financiële audit in woonzorgcentra en dat de externe auditopdracht wel degelijk
waarde toevoegt.
Tabel 12. Toegevoegde waarde externe financiële audit
#
Oneens
(%)
Neutraal
(%)
Eens
(%) Gemiddelde
Toegevoegde waarde
voor de zorginstelling 61 13,1 13,1 73,8 3,6
Oneens = respondenten die “Helemaal mee oneens” of “Enigszins mee oneens” scoorden; Neutraal
= respondenten die “Neutraal” scoorden; Eens = respondenten die “Enigszins mee eens” of
“Helemaal mee eens” scoorden.
49
8.2 Welke audit(or) kenmerken bepalen mee de toegevoegde waarde?
8.2.1 Resultaten van vragenlijst
Bijlage 10 geeft een overzicht van de (gepercipieerde) voordelen verbonden aan de financiële
auditwerkzaamheden in woonzorgcentra. Hieruit blijkt dat de kwaliteitsverbetering van de
jaarrekening door de respondent-woonzorgcentra als meest belangrijke toegevoegde waarde
wordt gezien (gemiddelde score 4,3). Meer dan 83 % van de respondenten is het eens met
deze stelling, een minderheid (i.e. 3,3 %) is het oneens. De overige respondenten (i.e. 13,1 %)
nemen een neutrale houding aan. Deze resultaten zijn volledig in lijn met het
perceptieonderzoek van Verbruggen et al. (2011b). Een hoge gemiddelde score ook voor
financiële gezondheid en continuïteit van de zorginstelling (i.e. 4,2), responsiviteit voor
additionele vragen (i.e. 4,1), signaalfunctie naar derden (i.e. 4,0) en transparantie van de
zorginstelling (i.e. 3,9). De respondenten zijn het gemiddeld eens met deze stellingen. Ik
besluit dat deze variabelen bijdragen aan de toegevoegde waarde van de externe financiële
audit in woonzorgcentra.
De respondent-woonzorgcentra zijn echter niet helemaal overtuigd van de andere mogelijke
voordelen vermeld in de vragenlijst. Meer bepaald dat een externe financiële audit een
positief effect heeft op het aantrekken van financiële middelen (gemiddelde score 3,4); het
verantwoorden van subsidies (3,0); en het aantrekken van donaties en schenkingen (2,5). 46
% van de respondenten is het eens met de stelling dat de externe auditfunctie een gunstig
effect heeft op het aantrekken van financiële middelen. Dit resultaat werd ook gevonden in de
studie van Verbruggen et al. (2011b). Voor het aantrekken van donaties en schenkingen is dit
slechts 6,5 %. De meerderheid (i.e. 50,9 %) van de respondenten staat neutraal tegenover deze
stelling en meer dan 42 % is het niet eens. Verbruggen et al. (2011b) vonden een
vergelijkbare gemiddelde score voor dit potentieel voordeel (i.e. 2,5). Daar waar in het
onderzoek van Verbruggen et al. (2011b) een meerderheid akkoord was met de stelling dat
een externe financiële audit een positief effect heeft op het verantwoorden van subsidies, is dit
in het huidige onderzoek niet het geval. Slechts 31,1 % van de respondenten zijn het eens,
42,6 % neemt een neutrale houding aan en 26,3 % is het oneens. In lijn met de conclusie van
Verbruggen et al. (2011b) zijn ook deze respondenten niet overtuigd van het voordeel van de
externe financiële audit in verband met het eenvoudiger aantrekken van financiële middelen.
50
Enigszins verrassend is de lage gemiddelde score (i.e. 3,0) voor nuttig advies voor de
zorginstelling onder de vorm van een management letter. Temeer omdat omzendbrief 2014/04
(2014) van het IBR stelt dat het opmaken van een management letter verplicht is, jaarlijks
dient te gebeuren en nuttige suggesties moet bevatten aangaande tekortkomingen,
inefficiënties en inbreuken. Slechts 34,4 % van de respondenten is het eens met deze stelling,
terwijl bijna 28 % het oneens is. Een groot aantal respondenten scoort neutraal (37,7 %). Ook
de stelling “De externe auditor en zijn medewerkers heffen het belangenconflict op tussen de
verschillende leidinggevenden van de zorginstelling.” kreeg een lage gemiddelde score (i.e.
2,2). De meerderheid van de respondent-woonzorgcentra (i.e. 59,1 %) zien duidelijk niet de
meerwaarde van de externe financiële audit met het oog op het reduceren van het
belangenconflict. Slechts 9,8 % van de respondenten zien hierin wel een voordeel. Dit
resultaat valt enigszins te verklaren door het profiel van de respondenten naar beheersvorm.
Meer dan 85 % van de respondent-woonzorgcentra hebben de vorm van een vzw (cf. supra,
Profiel van de respondenten). Agency-problemen spelen minder bij vzw’s omdat er geen
aandeelhouders zijn en omwille van het lager commercieel risico. Bovendien kennen
woonzorgcentra doorgaans een horizontale organisatiestructuur met weinig hiërarchische
niveaus. De laagste gemiddelde score (i.e. 1,9) is gegeven aan het potentieel voordeel van de
externe financiële audit omtrent het aantrekken van werknemers. Geen enkele respondent is
het eens met deze stelling. Ook deze uitkomst sluit aan bij het statuut en de kenmerken van de
respondent-woonzorgcentra.
8.2.2 Resultaten van regressieanalyse
H1: De controleopdracht (X₁) van de externe auditor is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde: aanvaard.
Deze eerste hypothese (H1), de controleopdracht van de externe auditor is een positieve
predictor van de toegevoegde waarde, veronderstelt een positief verband tussen de financiële
controleopdracht van de externe auditor en de gepercipieerde toegevoegde waarde. Met
andere woorden: de controleopdracht verhoogt de toegevoegde waarde voor de auditklant. De
controleopdracht van de externe auditor is significant op het 5 % niveau (p = 0,020) en heeft
een positieve β-waarde (0,310), waaruit volgt dat er meer dan 95 % zekerheid is (i.e. 98 %)
dat de controleopdracht een positief effect heeft op de toegevoegde waarde. Deze bevinding
bevestigt hypothese H1. Controle van de jaarrekening door een externe auditor verhoogt
51
immers de kwaliteit van de jaarrekening. Volledig in lijn met de resultaten van voorgaande
studies (e.g. Verbruggen et al., 2011a; Verbruggen et al., 2011b) blijkt in het huidige
onderzoek dat een grote meerderheid van de ondervraagden (i.e. 83,6 %) van mening is dan
een externe financiële audit de kwaliteit van de jaarrekening verbetert. Deze vaststelling lijkt
misschien evident, maar door de specifieke sectorkenmerken moet de externe auditor over een
goede kennis van de sector beschikken. Ook de verscheidenheid aan sectorale
controleregelgeving maakt het er niet eenvoudiger op. Deze onduidelijkheid staat de beoogde
transparantie in de weg. Harmonisatie van deze reglementering zal de toegevoegde waarde
van de externe audit ten goede komen (Christiaens & Vanhee, 2011).
H2: Credibiliteit van de externe audit naar derden (X₂) is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde: aanvaard.
Deze tweede hypothese (H2) test het effect van CRED op TOEG_WAARDE. De credibiliteit
van de externe audit naar derden is significant op het 1 % niveau (p = 0,007) en heeft een
positieve β-waarde (0,318), waardoor het positief effect van credibiliteit naar derden op de
toegevoegde waarde meer dan 99 % zeker is (i.e. 99,3 %). Deze predictor (CRED) heeft de
hoogste β-coëfficiënt in het regressiemodel en heeft, anders gezegd, het meeste invloed op de
afhankelijke variabele (TOEG_WAARDE). Credibiliteit naar belanghebbende derden draagt
met andere woorden zeer significant bij aan de gepercipieerde toegevoegde waarde van de
externe financiële audit. Deze bevinding bevestigt hypothese H2. De toegevoegde waarde
neemt toe als de geloofwaardigheid naar derden (signaalfunctie) wordt versterkt door de
externe financiële audit. Bevestiging voor deze uitkomst werd ook gevonden in voorgaande
studies (e.g. Breesch et al., 2012; Verbruggen et al., 2011b). De respondenten in deze studies
rapporteerden meer transparantie en geloofwaardigheid ten aanzien van derden
(signaalfunctie) als belangrijke voordelen (en dus toegevoegde waarde) van een externe
financiële audit.
H3: Het geven van bruikbaar advies (X₃) is een positieve predictor van de toegevoegde
waarde: niet aanvaard.
De derde hypothese (H3), het geven van bruikbaar advies is een positieve predictor van de
toegevoegde waarde, kan niet bevestigd worden. In het huidige onderzoek is bruikbaar advies
geen significante voorspeller van de toegevoegde waarde (p = 0,089). De kans dat een
52
dergelijk effect, louter op basis van toeval, wel gevonden zou worden is te groot. Bijgevolg
kan de nulhypothese (H0), er is geen verband tussen ADV en TOEG_WAARDE, niet
verworpen worden (H0 is correct). Enigszins genuanceerd kan ik stellen dat de relatie tussen
Advies en Toegevoegde Waarde een trend tot significant effect vertoont (p < 0,1), wat
aangeeft dat deze verklarende variabele minder effect heeft, maar zeker niet genegeerd kan
worden. De β-waarde is 0,216 dus het effect op de toegevoegde waarde is positief. Op basis
van de niet significante p-waarde moet ik H3 verwerpen, maar ik besluit deze neiging tot
statistische significantie met de nodige voorzichtigheid en nuance te interpreteren als: Het
geven van bruikbaar advies vertoont een trend tot een significante predictor van de
toegevoegde waarde. Dit resultaat is enigszins verrassend. De verwachting is immers dat door
het verstrekken van nuttig advies het auditkantoor een duidelijke toegevoegde waarde levert
en als dusdanig gepercipieerd wordt door de auditklant. Hiermee samenhangend, ook in de
vragenlijst wordt door de respondent-woonzorgcentra een lage gemiddelde score (i.e. 3,0)
gegeven voor nuttig advies onder de vorm van een management letter (cf. supra). Deze
uitkomst staat in contrast met de bekomen resultaten in het onderzoek van Breesch et al.
(2012) en Verbruggen et al. (2011b). Bruikbare suggesties voor het management en de
management letter werden gerapporteerd als een meerwaarde van een externe financiële
audit. Een mogelijke verklaring voor het huidige resultaat is een type-II-fout (H0 ten onrechte
aanvaard), als gevolg van het kleine aantal respondenten. De kans op een type-II-fout hangt
immers samen met de steekproefomvang (te weinig informatie) (De Moor & Van Maele,
2009).
9 Beperkingen en aanbevelingen
Deze studie kent enkele beperkingen, waarmee dient rekening gehouden te worden bij de
interpretatie van de onderzoeksgegevens. Een eerste beperking hangt samen met de
zelfrapportage vragenlijst die voor dit onderzoek als meetinstrument werd gebruikt. De
responsgraad is vrij laag. Non‐respons bias maakt het moeilijk om conclusies te trekken over
de doelpopulatie, ook al toont de Independent-Samples t-test geen significant verschil aan
tussen respondenten en niet-respondenten. Gezien de beperkte representativiteit door deze
lage respons, moeten de resultaten met de nodige voorzichtigheid en nuance geïnterpreteerd
worden, maar ze geven wel een tendens aan. Ten tweede, als gevolg van de selectie, zijn de
resultaten niet generaliseerbaar voor geheel België. Voorzieningen in het Franstalige
landsgedeelte zijn immers niet meegenomen in het onderzoek. Ten derde valt op dat grotere
53
woonzorgcentra (> 120 erkende woongelegenheden) in de respondentengroep in zekere mate
oververtegenwoordigd zijn. Mogelijks beschikken ze over meer middelen om deel te nemen
aan onderzoek en zijn ze beter bereikbaar via e-mail. Hetzelfde geldt voor vzw-
woonzorgcentra, meer dan 85 % van de respondent-woonzorgcentra hebben de vorm van een
vzw. Een mogelijke verklaring is dat private initiatiefnemers vaker deel uitmaken van een
(commerciële) groep en daardoor minder geneigd zijn deel te nemen aan onderzoek. Een
andere verklaring is de hoge werkdruk. De algemeen directeur van een commercieel
woonzorgcentrum formuleerde het als volgt: “We krijgen enorm veel vragen binnen (extra
werk) en moeten alles steeds met minder volk doen.”. Nog een beperking is dat in de
literatuurstudie veel studies zijn opgenomen die uitgevoerd werden in het buitenland en in de
for-profitsector. Dit omdat wetenschappelijk onderzoek naar de meerwaarde van de externe
financiële audit in de non-profitsector eerder beperkt is, ook in België. Dit neemt niet weg dat
de inhoud ervan relevant en interessant is en een brede kijk geeft op de context van dit
onderzoek. Gezien de schaarse wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp in
woonzorgcentra, is verder onderzoek sterk aanbevolen. Het is raadzaam deze studie te
herhalen met meer participanten, zodat meer informatie wordt verkregen en met meer
zekerheid uitspraken gedaan kunnen worden over de toegevoegde waard van de externe
financiële audit in woonzorgcentra. Dit zal de gevonden resultaten in het huidige onderzoek
niet alleen bevestigen of weerleggen, maar ook bijdragen aan de verdere kennisontwikkeling
op dit vlak. Gezien de duur van de auditor-klantrelatie in belangrijke mate bijdraagt tot
klanttevredenheid (Behn et al., 1997) en dus ook van belang is voor de perceptie van
toegevoegde waarde, strekt het tot aanbeveling om ook deze variabele mee te nemen in
toekomstig onderzoek. In de huidige studie is enkel gebruik gemaakt van een zelfrapportage
vragenlijst. Toekomstig onderzoek kan dit verbeteren door de kwantitatieve data te
combineren met kwalitatieve diepte-interviews. Dit kan meer diepgang, nieuwe inzichten en
een vollediger en betrouwbaarder beeld opleveren.
54
10 Conclusie
Dit deel bevat de algemene conclusie van deze masterproef en beantwoordt de eerder
geformuleerde onderzoeksvragen.
1. Heeft de externe financiële audit in woonzorgcentra een toegevoegde waarde?
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde survey-onderzoek, bij bestuurders en
directieleden van woonzorgcentra en bij medewerkers met verantwoordelijkheid op het vlak
van accountancy en fiscaliteit, kan ik concluderen dat de respondenten, algemeen genomen,
van mening zijn dat de externe financiële audit in woonzorgcentra waarde toevoegt. 73,8 %
van de respondenten gaan akkoord met deze stelling en zijn dus overtuigd van het nut van de
externe financiële audit in woonzorgcentra. 22 % van de respondenten kiest ervoor een
externe financiële audit te laten uitvoeren op vrijwillige basis. Volgens de respondenten in het
huidige onderzoek heeft de externe financiële audit in woonzorgcentra dus wel degelijk een
toegevoegde waarde.
2. Welke audit(or) kenmerken bepalen mee de toegevoegde waarde?
Op basis van de antwoorden uit de vragenlijst zijn de belangrijkste gepercipieerde voordelen:
(1) de kwaliteitsverbetering van de jaarrekening (gemiddelde score 4,3 op een vijfpunt-
Likertschaal); (2) financiële gezondheid en continuïteit van de zorginstelling (4,2); (3)
responsiviteit voor additionele vragen (4,1); (4) signaalfunctie naar derden (4,0) en (5)
transparantie van de zorginstelling (3,9). Deze variabelen dragen dus bij aan de toegevoegde
waarde van de externe financiële audit in woonzorgcentra.
Om te onderzoeken welke audit(or) kenmerken een significante invloed hebben op de
toegevoegde waarde van de externe financiële audit in woonzorgcentra, werd een
meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Drie hypothesen werden getest. Twee audit(or)
kenmerken leveren een significant positieve bijdrage. Credibiliteit van de externe audit naar
derden draagt zeer significant bij aan de gepercipieerde toegevoegde waarde van de externe
financiële audit en is de belangrijkste predictor. De toegevoegde waarde neemt toe als de
geloofwaardigheid naar derden (signaalfunctie) wordt versterkt door de externe audit. Ook de
controleopdracht van de externe auditor is een significant positieve predictor en verklaart veel
55
van de toegevoegde waarde van de externe financiële audit. Met andere woorden: als de
externe financiële audit de kwaliteit van de jaarrekeninginformatie verhoogt, neemt ook de
gepercipieerde toegevoegde waarde voor de auditklant toe. In het huidige onderzoek is het
geven van bruikbaar advies, enigszins verrassend, geen significante voorspeller van de
toegevoegde waarde. Vanuit de literatuur zou verwacht kunnen worden dat het auditkantoor
met het verstrekken van nuttig advies een duidelijke toegevoegde waarde levert en als
dusdanig gepercipieerd wordt door de auditklant. Het geven van bruikbaar advies vertoont
wel een trend tot een significant positieve predictor van de toegevoegde waarde, wat aangeeft
dat deze variabele minder effect heeft, maar zeker niet genegeerd kan worden.
I
Literatuurlijst
Acke, L., Admiraal, M. J. P., Cleymans, D., Comhaire, P., Daelman, M., Degrave, R.,
Everaerts, H., Houyoux, N., Kindt, P., Lindemans, M., Moens, I., Nuttens, A.,
Stevens, B., Trosch, A., Van Impe, A., Kroes, D., & Willekens, M. (2010). De
bedrijfsrevisor en de niet-financiële informatie. Antwerpen: Maklu.
Addams, H. L., & Allred, A. (2002). Why the fastest-growing companies hire and fire their
auditors. The CPA Journal, 72(5), 62-63.
Agentschap Zorg en Gezondheid (z.d.). Voorzieningen per gemeente voor WZC [online
publicatie]. Opgehaald van https://www.zorg-en-
gezondheid.be/sites/default/files/external/Rapport_03_Voorzieningen_per_gemeente_
voor_WZC.pdf
Akerlof, G. A. (1970). The Market for “Lemons”: Quality Uncertainty and the Market
Mechanism. The Quarterly Journal of Economics, 84(3), 488-500.
Andrews, R., & Van de Walle, S. (2013). New Public Management and Citizens' Perceptions
of Local Service Efficiency, Responsiveness, Equity and Effectiveness. Public
Management Review, 15(5), 762-783.
Art. 183, KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen,
Belgisch Staatsblad, 6 februari 2001.
Ashbaugh, H., LaFond, R., & Mayhew, B. W. (2003). Do Nonaudit Services Compromise
Auditor Independence? Further Evidence. The Accounting Review, 78(3), 611-639.
Beattie, V., & Fearnley, S. (1995). The Importance of Audit Firm Characteristics and the
Drivers of Auditor Change in UK Listed Companies. Accounting and Business
Research, 25(100), 227-239.
Behn, B. K., Carcello, J. V., Hermanson, D. R., & Hermanson, R. H. (1997). The
determinants of audit client satisfaction among clients of Big 6 firms. Accounting
Horizons, 11(1), 7-24.
Berger, P. P. (IBR Berichten 17/2009). Economische en financiële crisis: de bedrijfsrevisor
heeft een rol te spelen. Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/publicaties/afgesloten_reeksen/ibr_berichten_en_periodieke_berichten/Docu
ments/IBR%20Berichten/17-2009.pdf
Blackwell, D., Noland, T., & Winters, D. (1998). The Value of Auditor Assurance: Evidence
from Loan Pricing. Journal of Accounting Research, 36(1), 57-70.
II
Bonner, S. E., & Lewis, B. L. (1990). Determinants of Auditor Expertise. Journal of
Accounting Research, 28, 1-20.
Breesch, D., Hardies, K., & De Muylder, J. (2012). The Added Value of Auditing in Belgium:
Does audit remain if no longer mandatory?. Accountancy & Bedrijfskunde, 32(9), 9-
20.
Christiaens, J. (2002). Symposium on local government accounting reforms in Europe:
introduction. Journal of Public Budgeting, Accounting & Financial Management,
14(4), 560-564.
Christiaens, J., & Vanhee, C. (2011). Handboek non-profitsector accounting. Brugge: die
Keure.
Christiaens, J., & Vanhee, C. (2012). Handboek accountancy in de publieke en non-
profitsector: accounting, financieel management en auditing. (2de druk). Brugge: die
Keure.
Collis, J., Jarvis, R., & Skerratt, L. (2004). The demand for the audit in small companies in
the UK. Accounting and Business Research, 34(2), 87-100.
Connelly, B. L., Certo, S. T., Ireland, R. D., & Reutzel, C. R. (2011). Signaling Theory: A
Review and Assessment. Journal of Management, 37(1), 39-67.
Cosserat, G. W. (2004). Modern auditing. (2nd ed.). Chichester: John Wiley & Sons.
DeAngelo, L. E. (1981a). Auditor independence, ‘low balling’, and disclosure regulation.
Journal of Accounting and Economics, 3(2), 113-127.
DeAngelo, L. E. (1981b). Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and
Economics, 3(3), 183-199.
De Moor, G., & Van Maele, G. (2009). Inleiding tot de biomedische statistiek. Leuven: Acco.
De Vries, J., & Van Dam, M. (1998). Politiek-bestuurlijk management; een blik achter de
gouden muur. Alphen aan den Rijn: Samson.
Dillman, D. (2000). Mail and Internet Surveys. The tailored Design Method. (second edition).
New York: Wiley.
Eeckloo, K., Van Herck, G., Van Hulle, C., & Vleugels, A. (2004). From corporate
governance to hospital governance. Authority, transparency and accountability of
Belgian non-profit hospitals' board and management. Health Policy, 68(1), 1-15.
Eisenhardt, K. M. (1989). Agency theory: An assessment and review. Academy of
Management Review, 14(1), 57-74.
Flint, D. (1988). Philosophy and Principles of Auditing: An Introduction. Basingstoke:
Macmillan Education.
III
Gryspeerdt, E., & Schoonjans, B. (2009). Samenwerking non-profitsector en
bedrijfsrevisoren: een comparatieve analyse [masterproef]. Gent: Universiteit Gent,
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen, Faculteit Economie en
Bedrijfskunde.
Gugerty, M. K. (2009). Signaling Virtue: Voluntary Accountability Programs among
Nonprofit Organizations. Policy Sciences, 42(3), 243-273.
Hager, M. A., Wilson, S., Pollak, T. H., & Rooney, P. M. (2003). Response rates for mail
surveys of nonprofit organizations: A review and empirical test. Nonprofit and
Voluntary Sector Quarterly, 32(2), 252-267.
Handbook of International Quality Control, Auditing, Review, Other Assurance, and Related
Services Pronouncements. (2014, Volume I). New York: International Federation of
Accountants. Opgehaald van
https://www.ifac.org/system/files/publications/files/2014-IAASB-HANDBOOK-
VOLUME-1_0.pdf
Hellman, N. (2006). Auditor-client Interaction and Client Usefulness - A Swedish Case
Study. International Journal of Auditing, 10(2), 99-124.
Higson, A. (2003). Corporate Financial Reporting: Theory and Practice. London: Sage
Publications.
Hood, C. (1991). A Public Management for All Seasons?. Public Administration, 69(1), 3-19.
Hood, C. (1995). The “New Public Management” in the 1980s: Variations on a Theme.
Accounting, Organizations and Society, 20(2/3), 93-109.
IBR (2007, 30 augustus). Normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren inzake bepaalde
aspecten verbonden met de onafhankelijkheid van de commissaris. Opgehaald van
https://www.ibr-
ire.be/nl/regelgeving/normen_en_aanbevelingen/normen/Documents/7357_Normen-
inzake-bepaalde-aspecten-die-verband-houden-met-de-onafhankelijkheid-van-de-
commissaris.pdf
IBR (2014, 4 september). Omzendbrief 2014/04 van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/regelgeving/rechtsleer/omzendbrieven/Documents/2014_04_2014_09_04_o
mzendbrief_rekendecreet_en_single_audit.pdf
IBR (z.d.-a). Audit van de jaarrekening. Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/audit_van_de_jaarrekening/Pages/default.aspx
IV
IBR (z.d.-b). Opdracht van het IBR. Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/het_instituut/over_het_ibr/opdracht_van_het_ibr/Pages/default.aspx
IBR (z.d.-c). Wat is een bedrijfsrevisor?. Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/wat_is_een_bedrijfsrevisor/Pages/default.aspx
Internationale Controlestandaard (International Standaard on Auditing, ISA) 320 “Materieel
belang voor controles” (versie 29 juni 2006). Opgehaald van https://www.ibr-
ire.be/nl/regelgeving/normen_en_aanbevelingen/isas/Documents/ISA/ISA320-NL-
29juni2006.pdf
Jensen, M. C., & Meckling, W. H. (1976). Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency
Costs and Ownership Structure. Journal of Financial Economics, 3(4), 305-360.
Joy, P. (2010, February 25). Audit services: top to bottom. Opgehaald van
https://www.accountancyage.com/aa/feature/1809503/audit-services
Kervin, J. B. (1992). Methods for Business Research. New York: HarperCollins.
Kilesse, A., & Vanstapel, F. (2004). Externe audit in de publieke sector. Brugge: die Keure.
Kim, J.-B., Simunic, D., Stein, M., & Yi, C. (2011). Voluntary Audits and the Cost of Debt
Capital for Privately Held Firms: Korean Evidence. Contemporary Accounting
Research, 28(2), 585-615.
Kindt, L. (2015). The added value of the external audit in health care organisations
[masterproef]. Gent: Universiteit Gent, Master in het Management en beleid van de
gezondheidszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen.
Kittleson, M. J. (1997). Determining Effective Follow-up of E-Mail Surveys. American
Journal of Health Behavior, 21(3), 193-196.
Korsten, A.F.A. (z.d.). New Public Management. Opgehaald van
http://www.arnokorsten.nl/PDF/Organiseren%20en%20mgmt/Nieuw%20overheidsma
nagement.pdf
Lee, T., & Stone, M. (1995). Competence and independence: the congenial twins of auditing.
Journal of Business Finance & Accounting, 1169-1177.
Lee, T.-H., & Azham, M. A. (2008). The evolution of auditing: An analysis of the historical
development. Journal of Modern Accounting and Auditing, 4(12), 1-8.
Lennox, C. S., & Pittman, J. A. (2011). Voluntary Audits versus Mandatory Audits. The
Accounting Review, 86(5), 1655-1678.
Menon, K., & Williams, D. D. (1991). Auditor Credibility and Initial Public Offerings. The
Accounting Review, 66(2), 313-332.
V
Menon, K., & Williams, D. D. (1994). The Insurance Hypothesis and Market Prices. The
Accounting Review, 69(2), 327-342.
Olson, D. E. (2000). Agency Theory in the Not-for-Profit Sector: Its Role at Independent
Colleges. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 29(2), 280-296.
Paulsen, N. (2006). New public management, innovation, and the non-profit domain: New
forms of organizing and professional identity. In M. Veenswijk (Ed.), Organizing
Innovation: New Approaches to Cultural Change and Intervention in Public Sector
Organizations (pp. 15-28). Amsterdam: IOS Press.
Piot, C. (2001). Agency Costs and Audit Quality: Evidence from France. European
Accounting Review, 10(3), 461-499.
Polit, D. F., & Beck, C. T. (2010). Nursing Research: Appraising Evidence for Nursing
Practice. (seventh edition). Wolters Kluwer.
Reheul, A., Van Caneghem, T., & Verbruggen, S. (2011). Auditor Choice in the Belgian
Nonprofit Sector: a Behavioral Perspective. Proceedings of the 13CIGAR, Ghent:
Economics and Management: Conference Papers.
Reheul, A., Van Caneghem, T., & Verbruggen, S. (2013). Audit Report Lags in the Belgian
Non-Profit Sector: An Empirical Analysis. Accounting and Business Research, 43 (2),
138-158.
Sands, J., & McPhail, J. (2003). Choice criteria of listed Australian public companies for
selecting an auditor: an exploratory study. International Journal of Business Studies,
11 (1), 109-133.
Sarens, G., Reheul, A.-M., Van Caneghem, T., De Vlaminck, N., & Dierick, J. (2012). De rol
van de bedrijfsrevisor in bedrijven die niet verplicht zijn een bedrijfsrevisor aan te
stellen. Antwerpen: Maklu.
Slivinski, A. (2002). Team Incentives and Organizational Form. Journal of Public Economic
Theory, 4(2), 185-206.
Spence, M. (2002). Signaling in Retrospect and the Informational Structure of Markets.
American Economic Review, 92(3), 434-459.
Stanny, E., Anderson, S., & Nowak, L. (2000). Contributing factors in the selection and
retention of local accounting firms. The National Public Accountant, 45(4), 19-21.
Stiglitz, J. E. (1987). Principal and Agent. In J. Eatwell, M. Milgate, & P. Newman (Eds.),
The New Palgrave: A Dictionary of Economics (pp. 966-971). New York: Stockton
Press.
VI
Stiglitz, J. E. (2002). Information and the Change in the Paradigm in Economics. American
Economic Review, 92(3), 460-501.
Svanström, T. (2013). Non-audit Services and Audit Quality: Evidence from Private Firms.
European Accounting Review, 22(2), 337-366.
Svanström, T., & Sundgren, S. (2012). The Demand for Non-Audit Services and Auditor-
Client Relationships: Evidence from Swedish Small and Medium-Sized Enterprises.
International Journal of Auditing, 16(1), 54-78.
Tepalagul, N., & Lin, L. (2015). Auditor Independence and Audit Quality: A Literature
Review. Journal of Accounting, Auditing & Finance, 30(1), 101–121.
Van Caneghem, T., & Van Campenhout, G. (2012). Quantity and quality of information and
SME financial structure. Small Business Economics, 39(2), 341-358.
Van den Berghe, C. (2010). Doek valt over zaak-Lernout & Hauspie. Opgehaald van
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.867158
Vander Donckt, M., & Rigo, C. (2013). Het economische gewicht van instellingen zonder
winstoogmerk in België. Koning Boudewijnstichting, NBB: Brussel
Van Loocke, T., & Van Vlaenderen, D. (2014). Praktijkgids externe controle 2014. Brussel:
Larcier.
Van Maele, G., Deschepper, E., Buysse, H. & Coorevits, P. (z.d.). Statistische
Gegevensverwerking met behulp van IBM SPSS Statistics 20. Zelzate: University
Press.
Van Puyvelde, S., Caers, R., Du Bois, C., & Jegers, M. (2012). The Governance of Nonprofit
Organizations: Integrating Agency Theory With Stakeholder and Stewardship
Theories. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 41(3), 431-451.
Verbruggen, S., Christiaens, J., & Milis, K. (2011a). Can Resource Dependence and Coercive
Isomorphism Explain Nonprofit Organizations' Compliance With Reporting
Standards?. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 40(1), 15-32.
Verbruggen, S., Reheul, A.-M., Van Caneghem, T., Dierick, J., Christiaens, J., & Vanhee, C.
(2011b). Het bedrijfsrevisoraat in de verenigingssector. Antwerpen: Maklu.
Weets, V. (1999). Who will be the new auditor?. Working paper, University of Ghent, Ghent.
Willekens, M. (2008). De toegevoegde waarde van de audit. Brugge: die Keure.
VII
Bijlagen
Bijlage 1. Vragenlijst ............................................................................................................. VIII
Bijlage 2. Begeleidende mail ................................................................................................ XIX
Bijlage 3. Herinneringsmail 1 ................................................................................................ XX
Bijlage 4. Herinneringsmail 2 ............................................................................................... XXI
Bijlage 5. Vragen in vragenlijst, namen van variabelen en codering in SPSS ..................... XXII
Bijlage 6. Toewijzing van items uit vragenlijst aan nieuwe variabelen ............................. XXIX
Bijlage 7. Independent-Samples t-test ................................................................................. XXX
Bijlage 8. Shapiro-Wilk test ............................................................................................... XXXI
Bijlage 9. Descriptieve statistiek van afhankelijke en onafhankelijke variabelen ............ XXXII
Bijlage 10. Gepercipieerde voordelen externe financiële audit ...................................... XXXIII
VIII
Bijlage 1. Vragenlijst
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
XV
XVI
XVII
XVIII
XIX
Bijlage 2. Begeleidende mail
Onderwerp: Aan de directieleden en bestuurders, wetenschappelijk onderzoek, Universiteit Gent
Aan de directieleden en bestuurders
Betreft: Empirische studie over de toegevoegde waarde van de externe financiële audit in
woonzorgcentra (Universiteit Gent)
Geachte heer
Geachte mevrouw
Graag nodig ik u uit om deel te nemen aan een onderzoek naar de toegevoegde waarde van de
externe financiële audit in woonzorgcentra. Aan alle woonzorgcentra in Vlaanderen wordt
gevraagd een online vragenlijst in te vullen. De vragenlijst kan best ingevuld worden door de
bestuurders of de directieleden of door de persoon die hier het best van op de hoogte is (bv.
accountant/boekhouder). Het onderzoek staat onder de leiding van prof. dr. Johan Christiaens
(hoofddocent, Universiteit Gent), met medewerking van Gerrie De Haes (student Master in het
management en het beleid van de gezondheidszorg).
Uw deelname zal bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek rond een thema dat tot op heden nog te
weinig is bestudeerd. Wij hopen op een hoge respons zodat we de doelstellingen van het onderzoek
kunnen realiseren. Indien u van mening bent dat een andere persoon in uw organisatie beter op de
hoogte is van deze materie, dan mag u de vragenlijst doorsturen naar deze persoon.
Het invullen van deze vragenlijst zal maximum 10 minuten van uw tijd in beslag nemen. De door u
verstrekte antwoorden worden anoniem verzameld en worden uitsluitend voor dit onderzoek
gebruikt. We verzekeren u dat er vertrouwelijk met uw gegevens zal worden omgegaan. Invullen
van de vragenlijst kan tot 28 oktober 2016. Om naar de vragenlijst te gaan, klik hier, of u kunt de
link naar de vragenlijst kopiëren en plakken in de adresbalk van uw browser:
https://nl.surveymonkey.com/r/online_vragenlijst_financiele_audit_auditee_2016
Wij danken u alvast van harte voor uw medewerking.
Als u aanvullende informatie wenst over het onderzoek, kunt u contact opnemen met Gerrie De Haes
via e-mail: [email protected].
Met vriendelijke groet
Gerrie De Haes
Student Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, Universiteit Gent
XX
Bijlage 3. Herinneringsmail 1
Herinnering: Aan de directieleden en bestuurders, wetenschappelijk onderzoek, Universiteit Gent Aan de directieleden en bestuurders Betreft: Empirische studie over de externe financiële audit in woonzorgcentra Geachte heer Geachte mevrouw Kortgeleden is de Universiteit Gent een onderzoek gestart naar de rol van de bedrijfsrevisor en de externe financiële audit in woonzorgcentra. Ook aan uw organisatie werd een mail verzonden met vraag tot deelname aan het onderzoek. Op heden hebben wij nog onvoldoende (volledig ingevulde) vragenlijsten ontvangen.
Met deze herinnering verzoeken wij u vriendelijk om mee te doen aan het onderzoek. De online vragenlijst bestaat uit 15 meerkeuzevragen. Het invullen ervan neemt maximaal 10 minuten van uw tijd in beslag en kan nog tot 28 oktober 2016. Om naar de vragenlijst te gaan, klik hier, of u kunt de link naar de vragenlijst kopiëren en plakken in de adresbalk van uw browser: https://nl.surveymonkey.com/r/online_vragenlijst_financiele_audit_auditee_2016 Mocht u de vragenlijst ondertussen al volledig hebben ingevuld: dank u wel! De verstrekte antwoorden worden anoniem verzameld. Wij weten dus niet wie de vragenlijst reeds volledig heeft afgerond. U kunt deze
herinnering dan als niet verzonden beschouwen. Indien u de vragenlijst slechts gedeeltelijk heeft ingevuld, verzoeken wij u vriendelijk deze alsnog verder aan te vullen. Uw deelname zal interessante gegevens opleveren over de rol van de bedrijfsrevisor in woonzorgcentra en de onderzoeksbevindingen kunnen een belangrijke rol spelen in de verdere uitbouw van een efficiënte, effectieve,
integere en kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Alvast dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groet Gerrie De Haes Student Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, Universiteit Gent
XXI
Bijlage 4. Herinneringsmail 2
Laatste oproep: Participatie wetenschappelijk onderzoek, Universiteit Gent Aan de directieleden en bestuurders
Betreft: vragenlijst externe financiële audit in woonzorgcentra Geachte mevrouw, geachte heer Indien u nog niet de kans hebt gehad de vragenlijst (volledig) in te vullen, hoop ik u hierbij alsnog te kunnen overtuigen dit wel te doen. Uw deelname levert immers bijzonder waardevolle informatie op over de rol van de bedrijfsrevisor en de externe financiële audit in woonzorgcentra.
Mocht u de vragenlijst ondertussen al volledig hebben ingevuld: dank u wel! De verstrekte antwoorden worden anoniem verzameld. Wij weten dus niet wie de vragenlijst reeds (volledig) heeft afgerond. U kunt deze herinnering dan als niet verzonden beschouwen. Indien u de vragenlijst slechts gedeeltelijk heeft ingevuld, verzoeken wij u vriendelijk deze alsnog verder aan te vullen. Invullen kan nog tot en met 8 november 2016. Op basis van reeds volledig ingevulde vragenlijsten kan ik u garanderen dat het invullen ervan maximaal 10 minuten van uw tijd in beslag zal nemen. Om naar de vragenlijst te gaan, klik hier, of u kunt de link naar de vragenlijst kopiëren en plakken in de adresbalk van uw browser: https://nl.surveymonkey.com/r/online_vragenlijst_financiele_audit_auditee_2016 Nogmaals dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groet
Gerrie De Haes Student Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Universiteit Gent
XXII
Bijlage 5. Vragen in vragenlijst, namen van variabelen en codering in SPSS
Vraag in vragenlijst Naam van variabele Codering in SPSS
Afhankelijke variabele
Stelling toegevoegde waarde
1. Ik vind, algemeen genomen, dat
de financiële audit een
toegevoegde waarde inhoudt voor
mijn zorginstelling.
TOEG_WAARDE
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Onafhankelijke variabelen
Stellingen controle (CONTR)
1. Een financiële audit heeft een
positief effect op de kwaliteit van
de informatie in de jaarrekening.
KWALITEIT
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
2. De externe auditor en zijn
medewerkers besteden veel
aandacht aan de financiële
gezondheid en continuïteit van de
zorginstelling.
FIN_GEZ_CONT
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
3. De externe auditor en zijn
medewerkers maken de
zorginstelling transparant.
TRANSP
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
4. De externe auditor en zijn
medewerkers heffen het
belangenconflict op tussen de
verschillende leidinggevenden van
de zorginstelling.
AGENCY_CONF *
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Stellingen advies (ADV)
1. Na afloop van de financiële PROCES 1 = helemaal mee oneens
XXIII
audit evalueert het auditkantoor
het auditproces samen met de
zorginstelling.
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
2. De externe auditor en zijn
medewerkers doen regelmatig
suggesties die een meerwaarde
betekenen voor de zorginstelling.
SUGGEST
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
3. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn bereid om
sectorspecifieke vragen te
beantwoorden.
BEREID_SECT
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
4. Het auditkantoor beantwoordt
eventuele additionele vragen
binnen de auditcontractprijs.
ADD_VR
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
5. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn responsief voor
additionele vragen.
RESP_ADD_VR
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
6. De externe auditor en zijn
medewerkers stellen een
management letter op met nuttige
suggesties voor de zorginstelling.
MANA_LET
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Stellingen competentie (COMP)
1. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn deskundig. DESK
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
XXIV
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
2. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn voldoende
onafhankelijk.
ONAFH
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
3. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn bekwaam om
sectorspecifieke vragen te
beantwoorden.
BEKW_SECT
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
4. De externe auditor en zijn
medewerkers zijn bereid zich te
verdiepen in het reilen en zeilen
van de zorginstelling.
BETROK
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
5. Er is sprake van continuïteit in
de samenstelling van het
auditteam.
CONTINU
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Stellingen credibiliteit (CRED)
1. De externe auditor en zijn
medewerkers versterken het
vertrouwen tussen de
zorginstelling en belanghebbende
derden.
SIGNAAL
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
2. Een financiële audit heeft een
positief effect op het aantrekken
van financiële middelen bij een
kredietinstelling.
AANTR_FIN_MID
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
XXV
3. Een financiële audit heeft een
positief effect op het aantrekken
van donaties en schenkingen.
AANTR_DON_SCH
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
4. Een financiële audit heeft een
positief effect op het
verantwoorden van subsidies.
AANTR_SUBS
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
5. De externe auditor en zijn
medewerkers hebben een positief
effect op het eenvoudiger
aantrekken van medewerkers.
AANTR_WERKN *
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Stellingen klantoriëntatie (KO)
1. De externe auditor en zijn
medewerkers houden de belangen
van de zorginstelling voor ogen.
BEL_ZI
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
2. Er is voldoende persoonlijk
contact tussen de externe auditor
en (de leidinggevenden van) de
zorginstelling.
CONTACT
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
3. Het auditteam beperkt de
overlast tijdens de uitvoering van
de financiële audit in de mate van
het mogelijke.
OVERLAST
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
4. Het auditkantoor levert
rapporten tijdig af. TIJDIG
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
XXVI
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
5. Het auditkantoor beantwoordt
vragen binnen een voor mij
aanvaardbare termijn.
BESCHIK
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
6. Het auditkantoor stelt zich
flexibel op bij de timing en de
planning van de
auditwerkzaamheden.
FLEXIBEL
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
7. De externe auditor en zijn
medewerkers houden de belangen
van de jaarrekeninggebruikers
voor ogen.
BEL_GEBR *
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
8. De leden van het auditteam
communiceren in een duidelijk
verstaanbare taal.
COMMUN *
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
9. De externe auditor neemt deel
aan de algemene vergadering
waarop de jaarrekening van de
zorginstelling wordt voorgesteld.
DEELN_AV **
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
5 = helemaal mee eens
Stelling niet-auditdiensten
31. Ik vind het, algemeen
genomen, een meerwaarde indien
mijn zorginstelling bij een
auditkantoor ook terecht kan voor
ADD
1 = helemaal mee oneens
2 = enigszins mee oneens
3 = neutraal
4 = enigszins mee eens
XXVII
niet-auditdiensten. 5 = helemaal mee eens
Achtergrondvariabelen
1. Om welke reden(en) wordt de
jaarrekening van uw zorginstelling
onderworpen aan een financiële
audit?
Multiple-responsvraag:
MR_VERPL_VZW
MR_VERPL_DEC_SEC
MR_VERPL_OVERH
MR_VERPL_AND
MR_VRIJW
MR_AND_REDEN
0 = nee
1 = ja
2. Doet uw zorginstelling ook
voor niet-auditdiensten beroep op
een auditkantoor?
GEBR_NAD 0 = nee
1 = ja
3. Voor welke niet-auditdiensten
doet uw zorginstelling beroep op
een auditkantoor?
Multiple-responsvraag:
MR_BELAST
MR_JUR_ADV
MR_HRM
MR_INT_ORG
MR_CONT_FIN
MR_CONT_OVERH
MR_BUDG_PL
MR_FOR_ACC
MR_AND_NAD
0 = nee
1 = ja
MR_AND_NAD:
0 = nee
1 = IT
2 = overname thuisverpleging
3 = toekomst mbt aangelegde
provisies
4 = planetree, belevingsaudit,
kwaliteitsaudit
5 = due diligence nieuwe
overnames
6 = bepalen
afschrijvingsperiodes
specifieke/boekhoudkundige
info
4. Doet uw zorginstelling voor
bovenstaande niet-auditdiensten
beroep op hetzelfde auditkantoor
dat ook de financiële audit
HETZ_KANT 0 = nee
1 = ja
XXVIII
uitvoert?
5. Vindt u dat de
onafhankelijkheid van de externe
auditor in het gedrang komt door
het samen aanbieden van audit- en
niet-auditdiensten door hetzelfde
auditkantoor?
ONAFH_PROBL 0 = nee
1 = ja
6. Wat is uw huidige leeftijd? LEEFTIJD
1 = < 20 jaar
2 = 20-30 jaar
3 = 31-40 jaar
4 = 41-50 jaar
5 = 51-60 jaar
6 = > 60 jaar
7. Wat is uw geslacht? GESLACHT 1 = man
2 = vrouw
8. Wat is uw huidige functie in de
zorginstelling waarvoor u werkt?
Multiple-responsvraag:
MR_ALG_DIR
MR_FIN_DIR
MR_VOORZ_RVB
MR_LID_RVB
MR_ACCOUNT
MR_BOEKH
MR_AND_FUNC
0 = nee
1 = ja
MR_AND_FUNC:
0 = nee
1 = gedelegeerd bestuurder
2 = administratief
verantwoordelijke
9. Welke is de beheersvorm van
de zorginstelling waarvoor u
werkt?
BEHEERSVORM
1 = vzw
2 = privé-bestuur
3 = OCMW
10. Hoeveel erkende
woongelegenheden zijn er op dit
moment in de zorginstelling
waarvoor u werkt?
CAPACITEIT
1 = < 60
2 = 60-120
3 = > 120
* Na factoranalyse niet opgenomen in samengestelde variabele
** Na berekening Cronbach’s Alpha niet opgenomen in samengestelde variabele
XXIX
Component
Item
Bijlage 6. Toewijzing van items uit vragenlijst aan nieuwe variabelen
1 2 3 4 5
“CONTR” “ADV” “COMP” “CRED” “KO”
KWALITEIT X
FIN_GEZ_CONT X
TRANSP X
PROCES X
SUGGEST X
BEREID_SECT X
ADD_VR X
RESP_ADD_VR X
MANA_LET X
DESK X
ONAFH X
BEKW_SECT X
CONTINU X
BETROK X
SIGNAAL X
AANTR_FIN_MID X
AANTR_DON_SCH X
AANTR_SUBS X
BEL_ZI X
CONTACT X
OVERLAST X
TIJDIG X
BESCHIK X
DEELN_AV X
FLEXIBEL X
XXX
Bijlage 7. Independent-Samples t-test
TOEG_WAARDE N Gemiddelde SD
Groep 1 28 3,61 0,916
Groep 2 33 3,64 0,929
Levene’s test F = 0,104 p = 0,748
t-test for Equality of Means:
Equal variances assumed
t = -0,123
df = 59
p = 0,902
XXXI
Bijlage 8. Shapiro-Wilk test
Statistic Df Sig.
0,904 61 < 0,001
XXXII
Bijlage 9. Descriptieve statistiek van afhankelijke en onafhankelijke variabelen
N Min. Max. Gem. SD
TOEG_WAARDE 61 1 5 3,62 0,916
CONTR 61 2,3 5 4,13 0,756
ADV 61 1,5 5 3,59 0,756
COMP 61 2,6 5 4,24 0,689
CRED 61 1 5 3,23 0,852
KO 61 2,4 5 4,15 0,662
ADD 61 1 5 3,36 1,081
XXXIII
Bijlage 10. Gepercipieerde voordelen externe financiële audit
#
Oneens
(%)
Neutraal
(%)
Eens
(%) Gemiddelde
Positief effect op
kwaliteit jaarrekening 61 3,3 13,1 83,6 4,3
Financiële gezondheid
en continuïteit 61 3,3 14,8 81,9 4,2
Responsief voor
additionele vragen 61 3,3 16,4 80,3 4,1
Signaalfunctie naar
derden 61 9,8 13,1 77,1 4,0
Transparantie 61 11,5 16,4 72,1 3,9
Positief effect op
aantrekken financiële
middelen
61 14,7 39,3 46,0 3,4
Positief effect op
verantwoorden van
subsidies
61 26,3 42,6 31,1 3,0
Management letter 61 27,9 37,7 34,4 3,0
Positief effect op
aantrekken donaties
en schenkingen
61 42,6 50,9 6,5 2,5
Wegvallen
belangenconflict 61 59,1 31,1 9,8 2,2
Positief effect op
aantrekken
werknemers
61 73,8 26,2 0 1,9
Oneens = respondenten die “Helemaal mee oneens” of “Enigszins mee oneens” scoorden; Neutraal
= respondenten die “Neutraal” scoorden; Eens = respondenten die “Enigszins mee eens” of
“Helemaal mee eens” scoorden.
XXXIV
Lijst van tabellen
Tabel 1. Verdeling van het aantal erkende woonzorgcentra in het Vlaams Gewest (exclusief
BHG) per provincie op 1/11/2016 ............................................................................................ 27
Tabel 2. Verdeling van het aantal erkende woonzorgcentra in het Vlaams Gewest naar
beheersvorm op 1/11/2016 ....................................................................................................... 27
Tabel 3. Effect van de rekruteringsmails op de bruikbare respons .......................................... 33
Tabel 4. Responsgraad van de online bevraging op 9 november 2016 .................................... 34
Tabel 5. Operationalisering samengestelde onafhankelijke variabele ..................................... 36
Tabel 6. Overzicht van de functies van de respondenten ......................................................... 39
Tabel 7. Overzicht van de redenen voor de aanstelling van een externe auditor ..................... 40
Tabel 8. Eigenwaarden en percentages verklaarde variantie voor elke component in de
factoranalyse ............................................................................................................................. 42
Tabel 9. Cronbach’s Alpha coëfficiënt per component ............................................................ 43
Tabel 10. Pearson correlatiecoëfficiënten ................................................................................ 45
Tabel 11. Regressieresultaten ................................................................................................... 47
Tabel 12. Toegevoegde waarde externe financiële audit ......................................................... 48