De Spaanse burgeroorlog

41
D D e e S S p p a a a a n n s s e e b b u u r r g g e e r r o o o o r r l l o o g g d d o o o o r r J J o o h h n n F F . . C C o o v v e e r r d d a a l l e e

description

De Amerikaanse historicus John F. Coverdale beschrijft in het boek Uncommon Faith (Scepter Publsihers, New York) de beginjaren van het Opus Dei. Van dit boek presenteren wij hier de vertaling van drie hoofdstukken die de politieke situatie in Spanje weergeven voor en tijdens de burgeroorlog.

Transcript of De Spaanse burgeroorlog

Page 1: De Spaanse burgeroorlog

DDDeee SSSpppaaaaaannnssseee

bbbuuurrrgggeeerrroooooorrrllloooggg

dddoooooorrr

JJJooohhhnnn FFF...

CCCooovvveeerrrdddaaallleee

Page 2: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 2

De Spaanse burgeroorlog door

John, F. Coverdale

hoofdstukken 5, 12 en 14

Uitzonderlijk geloof, (Uncommon Faith)

Scepter Publishers

P.O. Box 211

New York, NY 10018

Uitzonderlijk geloof vertelt hoe de stichter van het Opus

Dei, de heilige Josemaria Escrivá, de ontwikkeling en groei

van het Werk, vanaf het allereerste begin in 1928, krachtig

doorvoerde. Door gebruik te maken van zijn talloze relaties

met allerlei mensen, uiteenlopend van arme verschoppelin-

gen tot universiteitsstudenten, van fabrieksarbeiders tot

rijken, leerde Escrivá anderen om God te zoeken en bracht

velen ertoe Hem te vinden middels een roeping voor zijn

nieuwe en enigszins revolutionaire organisatie. Door dat te

doen baande hij een weg die meer dan 30 jaar vooruitliep

op de „theologie van de leken‟ van het Tweede Vaticaans

Concilie. Dit boek verklaart de groei en ontwikkeling van

het Opus Dei in de context van de toenmalige culturele en

politieke krachten en in de woorden van degenen die de

stichter als eersten ontmoetten.

John F. Coverdale werd geboren in Chicago in 1940 en

promoveerde in 1971 in de geschiedenis aan de Universiteit

van Winsconsin, nadat hij van 1961 tot 1968 in Rome had

samengewerkt met de stichter van het Opus Dei. Hij was

docent in Princeton en aan de Northwestern Universiteit en

hij heeft diverse boeken geschreven over de Spaanse

geschiedenis, waaronder De Italiaanse interventie in de

Spaanse burgeroorlog (1975) en De politieke transformatie

van Spanje na Franco (1979). Hij studeerde in 1984 aan de

rechtenfaculteit van Universiteit van Chicago af en assis-

teerde de Anthonin Scalia bij het Amerikaanse Hof van

Beroep voor het district Columbia, alvorens hij de advoca-

tuur inging en later docent werd aan de rechtenfaculteit van

de Universiteit van Seton Hall in Newark, NY.

Page 3: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 3

Hoofdstuk 5 (vertaling Adriaan van Rijn)

1931: De omgeving wordt vijandig

De opkomst van de Tweede Republiek

Toen koning Alfonso XIII in januari 1930 Primo de

Rivera dwong terug te treden, hoopte hij de politieke situatie

onder leiding van een constitutionele monarchie te

normaliseren. De overgangsregering van Berenguer trachtte

dat doel stapvoets te bereiken en startte met plaatselijke

verkiezingen in april 1931.

De Spaanse maatschappij was erg verdeeld en

gepolariseerd. De onmacht van de monarchie om tussen

1898-1923 een oplossing te vinden voor de problemen

waarin het land zich bevond en haar medeplichtigheid met de

verwerping van de grondwet door Primo de Rivera had vele

Spanjaarden kopschuw gemaakt voor een monarchale vorm

van bestuur. Zelfs onder de sociaal en economisch

conservatieve stemmers bevond zich slechts een klein

percentage dat de partijen steunde die de monarchale vorm

van bestuur tot belangrijk uitgangspunt van hun programma

hadden gemaakt. Veel andere conservatieven prefereerden

een monarchie boven een republiek, gedeeltelijk omdat de

Spaanse ervaring met de republikeinse vorm van bestuur

gedurende de korte periode van de Eerste Republiek (1873-

1874) hen kopschuw maakte voor republieken. Zij voelden

zich echter niet daadwerkelijk geroepen de monarchie te

verdedigen.

Een significant aantal stemmers gaf steun aan burgerlijke

partijen zoals de radicale republikeinen, die hun politieke

ideologie ontleenden aan de Verlichting uit de achttiende

eeuw. Voor hen was het omverwerpen van de monarchie en

de vestiging van een democratische republiek een principieel

politiek doel.

De grootste partij van de werkende klasse vormden de

socialisten. Hun voornaamste doel was een economische en

sociale verandering die stoelde op de doctrines van Marx,

maar zij gaven sterk de voorkeur aan een republiek. Veel

andere fabrieks - en landarbeiders, vooral in het verarmde

Zuiden, waren anarchisten. Zij waren gekant tegen de

monarchie, maar zouden uit politieke overwegingen niet

meedoen aan de verkiezingen. Slechts een kleine minderheid

van de arbeiders behoorde tot de communistische partij.

De in april 1931 gehouden verkiezingen waren slechts

voor de gemeenteraden, maar iedereen beschouwde ze als

een eerste peiling van de publieke opinie inzake het

onderwerp monarchie contra republiek. De eerste resultaten,

uit met name de grote steden, lieten een meerderheid van

republikeinse stemmers zien. Koning Alfonso XIII voelde

zich ontmoedigd door de afwijzing en het gebrek aan steun

vanuit het leger en de meest belangrijke politiemacht, de

Guardia Civil. Hij verliet het land op 14 april 1931 en er

Page 4: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 4

werd een republiek uitgeroepen. Grote aantallen katholieken,

in met name de grote steden, hadden gestemd op

republikeinse kandidaten en veel anderen wilden het nieuwe

regiem een kans geven.

Een voorlopige regering werd voorgezeten door Niceto

Alealá Zamora, een voormalig monarchist die bekeerd was

tot het republicanisme en wiens katholieke achtergrond een

garantie vormde voor een gematigde opstelling. Twee andere

katholieken maakten deel uit van de voorlopige regering: de

conservatieve Miguel Maura, minister van binnenlandse

zaken en Llui Nicolau, een Catalaanse regionalist, minister

van economische zaken. De meerderheid van de nieuwe

regering was echter meer of minder openlijk antikatholiek en

bestond uit drie socialisten, twee radicale socialisten, twee

radicalen en zowel een lid uit de kring van de linkse

republikeinen als een lid uit een Galicische regionale partij.

Een van de eerste maatregelen die de voorlopige

regering trof bestond uit een verklaring van

godsdienstvrijheid en de scheiding van Kerk en staat, maar

de katholieken kregen de verzekering dat geen enkele

godsdienst vervolgd zou worden. Weinig katholieken

juichten de afkondiging van de godsdienstvrijheid en het

voorstel om Kerk en staat te scheiden toe. De aanvankelijke

reactie van individuele katholieken en de katholieke

hiërarchie was in elk geval terughoudend. Misschien met een

angstig voorgevoel maar zonder openlijk verzet ging de

meerderheid het nieuwe regiem accepteren.

In een brief aan de nuntius benadrukte de Vaticaanse

staatssecretaris, kardinaal Pacelli, dat katholieken zich niet

druk moesten maken aan de vraagstelling monarchie contra

republiek, maar zich dienden te concentreren op de

verdediging van de sociale orde en de rechten van de Kerk.

De nuntius spoorde op zijn beurt de katholieken, en met

name de bisschoppen, aan om het nieuwe regiem te

accepteren en de Kerk gezamenlijk te blijven verdedigen. Het

eerste teken van openlijke vijandigheid van de kant van

enkele leden van de hiërarchie deed zich voor op 1 mei 1931,

toen de aartsbisschop van Toledo en primaat van Spanje,

kardinaal Segura, een pastorale brief uitgaf waarin hij de

koning prees.

Page 5: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 5

Het Spaanse antiklerikalisme

De situatie veranderde dramatisch op 10 mei 1931, als

gevolg van de gebeurtenissen die de historici aanduiden als

“het in brand steken van de kloosters.” Om deze

gebeurtenissen te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om de

wortels van het Spaanse antiklerikalisme in enige mate te

onderzoeken.

Bij de aanvang van de Tweede Republiek waren de

Spanjaarden niet alleen verdeeld, zoals zij al meer dan een

eeuw geweest waren, door vraagstellingen op het gebied van

de sociale en economische politiek, maar ook door enorme

verschillen in houding ten opzichte van de Kerk en haar rol in

de maatschappij. Door de houding van Spanjaarden ten

opzichte van de Kerk werden zij meestal als links, centraal of

rechts van het politieke spectrum gekwalificeerd.

De grote meerderheid van de Spanjaarden was katholiek

gedoopt. Velen namen hun geloof serieus en waren blij met

de invloed van de katholieke Kerk op de landelijke

wetgeving inzake het huwelijk en het onderwijs. Sommige

vrome katholieken konden antiklerikaal worden genoemd in

de betekenis dat zij kritisch waren over de tekortkomingen

van de geestelijkheid en wilden dat de Kerk zich op

verschillende manieren zou hervormen. Escrivá zou zichzelf

regelmatig omschrijven als antiklerikaal in de betekenis dat

hij niet wilde dat de geestelijken zich zouden inlaten met

politieke of economische vraagstellingen, maar zich veeleer

zouden toewijden aan het ambt.

In het Spaans politieke spraakgebruik was de term

„antiklerikaal‟ echter veelal voorbehouden aan groeperingen

die een vermindering of eliminering van de kerkelijke

invloed op het alledaagse leven wilden zien. Deze vorm van

antiklerikalisme was wijd verspreid onder burgerlijke

politieke liberalen, die hun ideologie ontleenden aan de

Verlichting. Ook bij socialisten, bij leden van Spanje‟s

grootste anarchistische partij en bij de vakvereniging was dit

gebruikelijk. Dit type antiklerikalisme had diepe wortels in

de Spaanse geschiedenis. Wat volgt is een onderzoek naar de

meest belangrijke aspecten van het antiklerikalisme in de

periode die volgde op de omwenteling die in Spanje en de

rest van Europa teweeg was gebracht door de Franse

Revolutie en de veroveringen van Napoleon.

In 1834 deden zich geruchten voor in Madrid dat

jezuïeten en groepen bedelmonniken een cholera epidemie

hadden veroorzaakt bij de armen door het vergiftigen van de

openbare watervoorziening, om daarmee de liberale

hoofdstad te straffen voor haar goddeloosheid. Tussen de

vijftig en honderd priesters en monniken verloren hun leven

in de rellen die daarop volgden. De propaganda die de

aanleiding vormde tot de rellen bevatte dezelfde toon en

psychologie als de grove antisemitische verhalen over rituele

Joodse kindermoorden die stelselmatig in diverse delen van

Europa circuleerden. De geruchten over het vergiftigen van

Page 6: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 6

waterbronnen kunnen worden toegeschreven aan de, tot de

middenklasse behorende, antiklerikale propagandisten die

voortkwamen uit loges van de vrijmetselarij en andere

geheime genootschappen, die een krachtige stem hadden bij

de Spaanse liberalen. Het feit dat het stadsgepeupel aan deze

geruchten geloof hechtte en zich erdoor liet opruien, doet

echter vermoeden dat in het begin van de negentiende eeuw

een groot aantal arbeiders reeds voldoende van de Kerk

vervreemd was dat zij openstonden voor een dergelijke grove

propaganda.

In de periode tussen 1830 en 1860 hadden liberale

regeringen grote hoeveelheden kerkelijke landerijen en

andere productieve bezittingen, die gebruikt werden voor het

levensonderhoud van de geestelijken en de leden van de

religieuze ordes, verbeurdverklaard. Het was in Spanje bij de

gemiddelde katholiek nauwelijks gebruikelijk om de

geestelijken en de religieuzen regelmatige geldelijke

bijdragen te geven. Door het verbeurdverklaren van de

kerkelijke bezittingen werd de geestelijkheid derhalve

afhankelijk van de ontoereikende stipendia waarmee de

regering, als gedeeltelijke vergoeding voor het

verbeurdverklaren van de bezittingen, akkoord ging.

Gedurende de periode van de conservatieve

wederopstanding, die begon in 1876 en voortduurde tot de

vernederende Spaanse nederlaag in de Spaans - Amerikaanse

oorlog van 1898, herwon de Kerk iets van haar sociale positie

en invloed, alhoewel niet haar bezittingen. Ook intern bloeide

de Kerk gedurende deze periode op en kreeg een nieuw elan

en het aantal roepingen voor het priesterschap en het

religieuze leven nam toe. Deze periode was echter ook

getuige van een verharding van de oppositie tegen de Kerk

van de kant van de liberalen en arbeiderspartijen.

Bij de nadering van de twintigste eeuw voelden beide

zijden zich in toenemende mate bedreigd en aangevallen.

Fervente katholieken waren van mening dat de maatschappij

en de religie in gevaar werden gebracht door de opkomst van

een seculiere golf vrijdenkers en vrijmetselaars, die

geïnspireerd werd door het liberalisme. Veel katholieken

beschouwden het liberalisme als ketterij en verwierpen de

grondwettelijke parlementaire monarchie helemaal. Anderen

beschouwden het grondwettelijk regiem als een beperkt

kwaad, maar verlangden naar een volledig confessionele staat

die de nadruk zou leggen op de katholieke eenheid. Voor

liberalen betekende de opleving van de Kerk dat Spanje werd

overgeleverd aan de vijand van de moderne gewoonten en dat

toegestaan werd dat krachten uit het verleden de

maatschappij weer zouden besturen. Tussen 1876 en 1898

werd de Kerk in toenemende mate geïdentificeerd met het

politieke establishment en de hogere klassen. Tegelijkertijd

ontwikkelde zich een groeiende kloof tussen de Kerk en de

lagere klassen uit de steden en de landloze boeren uit het

Zuiden. Religieus onderwijs bij deze groepen kwam bijna

niet voor en inspanningen om hen te bereiken hadden

nauwelijks succes. Gedurende het decennium dat volgde op

Page 7: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 7

de verschrikkingen van de Spaans-Amerikaanse oorlog en het

verlies van het Spaanse koloniale rijk, zochten Spanjaarden

van alle politieke richtingen manieren om het land te “doen

herleven.” Conservatieven concentreerden zich op een

hervorming van politieke instellingen. Ook liberalen en

radicalen onderkenden de noodzaak van politieke

hervorming, maar zij probeerden de hele maatschappij te

hervormen. Een belangrijk deel van hun agenda bestond uit

het reduceren of elimineren van de rol van de Kerk in het

Spaanse leven.

Republikeinen uit de middenklasse legden de nadruk op

politieke en culturele verandering, waarin vijandschap tegen

de Kerk bijna even belangrijk was als oppositie tegen de

monarchie. Bij de werkende klasse bestond er een duidelijk

verschil in houding tussen de socialisten en de anarchisten,

maar beide groeperingen waren antiklerikaal. Voor de

socialisten, die geïnspireerd werden door Marx, stond

economische verandering hoog in het vaandel. Zij zagen de

Kerk als steunpilaar van de bestaande economische orde die

uitgeroeid moest worden, maar economische revolutie was

voor hen veel belangrijker dan het rechtstreeks aanvallen van

de Kerk. De anarchisten wilden daarentegen allereerst een

nieuwe moraal en een nieuwe cultuur creëren. Het elimineren

van de godsdienst was een duidelijk kenmerk van de nieuwe

orde die zij tot stand wilden brengen. Voor hen was de

oppositie tegen de Kerk, en meer tegen godsdienst in het

algemeen, niet alleen maar iets dat de economische revolutie

zou vergemakkelijken, maar een vitale component van een

nieuwe levenswijze. In juli 1909 werd het antiklerikalisme in

Barcelona gewelddadig. Het geweld werd in gang gezet door

gebeurtenissen die geen duidelijke verband hielden met de

Kerk. Na een nederlaag in de kolonies in Spaans Noord-

Afrika mobiliseerde het leger reserve-eenheden en riep

troepen op uit Barcelona. Deze beslissingen leidden tot

massale dienstplichtrellen die weldra revolutionaire vormen

aannamen. Het voornaamste aandachtsveld van het geweld

was het in brand steken van de kloosters, conventen en

scholen en het schenden van graven en religieuze

afbeeldingen. Tegen de tijd dat de rellen tot rust kwamen,

waren er in Barcelona eenentwintig van de achtenvijftig

kerken, dertig van de vijfenzeventig conventen en kloosters

en ongeveer dertig andere aan de Kerk gerelateerde scholen

en gebouwen, die in gebruik waren voor maatschappelijke

dienstverlening, in vlammen opgegaan. Hoewel er twee

geestelijken werden vermoord en een andere geestelijke

omkwam in een door de relschoppers aangestoken brand, was

het geweld veeleer gericht tegen kerkelijke bezittingen dan

tegen personen.

Er zijn diverse verklaringen gegeven waarom de

dienstplichtrellen aanleiding zouden hebben gegeven tot het

wijdverspreide antiklerikale geweld. Mogelijk zagen de

relschoppers de Kerk als bondgenoot van de rijken en

machtigen die het besluit namen om de dienstplicht in te

voeren, terwijl zij zelf veilig buiten schot bleven. Ook kan de

Page 8: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 8

Kerk enigszins moreel verantwoordelijk zijn gehouden voor

de onrechtvaardigheden van een maatschappij, die de zonen

van arbeiders veroordeelde tot het sterven in zinloze

koloniale oorlogen. Geen van beide verklaringen maakt

echter volledige duidelijk waarom er graftombes en

religieuze symbolen werden geschonden. Wat de oorzaak

ook moge zijn, de rellen in Barcelona bevestigden het feit dat

grote aantallen stedelijke arbeiders niet alleen van de Kerk

vervreemd waren geraakt, maar er ook zeer vijandig

tegenover stonden door, althans gedeeltelijk, de heftige

antiklerikale propaganda die de radicale republikeinse partij

in Barcelona jarenlang had uitgedragen.

Gedurende de volgende twee decennia deden zich geen

grote uitbarstingen van antiklerikaal geweld voor, alhoewel

propaganda tegen de Kerk doorging. De steun die prominente

katholieken in de twintiger jaren aan het regiem van Primo de

Rivera gaven, deed het antiklerikalisme van veel

republikeinen en andere liberalen, die er meer dan ooit van

overtuigd raakten dat de Kerk een belangrijk struikelblok

vormde bij hun verlangen naar een meer liberale

maatschappij, toenemen. Gedurende de dictatuur van Primo

de Rivera en het intermezzo dat daarop volgde, werden de

antiklerikale krachten in de hand gehouden door de regering

die voorkwam dat zij ontaardden in een openlijk opstand

tegen de Kerk.

Het in brand steken van kloosters

De voorlopige regering van de Tweede Republiek had

weinig interesse in het beteugelen van antiklerikale

manifestaties, zoals kort na het uitroepen van de republiek

duidelijk werd. Het spelen van de monarchale hymne in een

koningsgezinde sociëteit in Madrid op 10 mei 1931

veroorzaakte een aanval door aanhangers van de republiek,

die snel ontaardde in een driedaagse geweldsperiode die

primair gericht was tegen kerken, kloosters en conventen.

Het oproer verspreidde zich snel vanuit Madrid naar Sevilla,

Malaga en vier andere steden. De regering deed aanvankelijk

niets om het groeiende geweld een halt toe te roepen.

Toen het gepeupel kerken en kloosters in Madrid begon

aan te vallen, vreesde Escrivá dat de kerk van de „Stichting

voor de Zieken‟ geplunderd en het Lichaam van Christus

ontheiligd zou worden. Gekleed in geleende lekenkleding en

vergezeld van zijn jongere broer glipte hij “als een dief” door

de zijingang van de kerk naar buiten, terwijl hij een ciborie

droeg die gevuld was met geconsacreerde hosties en die hij

gewikkeld had in een toog en krantenpapier. Terwijl hij zich

door de straten spoedde bad hij met tranen in zijn ogen

“Jezus, laat ieder heiligschennend vuur mijn liefdesvuur en

boetedoening doen toenemen!” Na het Lichaam van Christus

in een nabijgelegen huis van een vriend te hebben

ondergebracht, nam Escrivá vol afgrijzen waar dat de hemel

van Madrid zich gevuld had met rook doordat de kerken en

kloosters in vlammen opgingen.

Page 9: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 9

Op 13 mei hoorde hij geruchten dat de Stichting voor de

Zieken weldra zou worden aangevallen. Hij wist snel een

aantal kamers te huren in de Viriatostraat, waar hij zijn

familie en een aantal getrouwen onderbracht. Gedurende de

maanden die daarop volgden zat de familie opeengepakt in

een klein appartement, waarvan de ramen slechts uitkeken op

een luchtkoker. De kamer van Escrivá was zo klein dat hij er

niet eens een stoel in kon plaatsen en hij knielend moest

schrijven, waarbij hij zijn bed als bureau gebruikte.

De voorlopige regering lokte het in brand steken van de

kloosters niet uit, maar veel van haar leden stonden

sympathiek tegenover de oproerkraaiers. De links

republikeinse minister Manuel Azaña, die spoedig uitgroeide

tot de meest machtige politieke vertegenwoordiger in het

land, zei tot zijn collega‟s: “Alle kloosters van Madrid wegen

niet op tegen het leven van een enkele republikein.” Hij

dreigde met aftreden “wanneer een enkele persoon in Madrid

om deze dwaasheid gewond zou raken.” Verschillende dagen

deed de regering niets om de rellen tot staan te brengen.

Toen de regering uiteindelijk tussenbeide kwam,

eindigde het oproer snel, maar het kwaad was toen al

geschied. Bijna honderd kerken en kloosters waren in

vlammen opgegaan, waaronder eenenveertig in Malaga, een

middelgrote stad aan Middellandse kust. De laksheid van de

regering gedurende de eerste dagen van het oproer overtuigde

katholieken in het land ervan dat het nieuwe regiem een

onverzoenlijke tegenstander was van de Kerk. Azaña‟s

weigering om tegen de antiklerikale relschoppers geweld te

gebruiken zou de republiek en het land uiteindelijk duur te

komen staan.

Page 10: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 10

Antiklerikale wetgeving van de voorlopige regering

Het gevoel dat de republiek vijandig stond tegenover de

Kerk nam spoedig toe, omdat de voorlopige regering een

aantal decreten en regelingen uitvaardigde die veel

katholieken schokten. Deze besluiten behelsden een volledige

vrijheid van geweten en eredienst; het godsdienstonderwijs

op staatsscholen werd niet langer verplicht gesteld; het

aalmoezenierskorps bij het leger en de marine werd

opgeheven; de officiële ambtseed werd vervangen door een

belofte; de Kerk werd beroofd van haar vertegenwoordiging

in de Nationale Raad voor het Onderwijs; officiële

regeringsvertegenwoordigers mochten niet meer deelnemen

aan openbare religieuze activiteiten. In een tolerante,

religieus pluralistische maatschappij, zouden veel van deze

beslissingen acceptabel overkomen. De meeste Spaanse

katholieken, opgegroeid in een maatschappij waarin praktisch

iedereen minstens in naam katholiek was en waarin een

hechte samenwerking tussen Kerk en staat eeuwenlang de

norm was geweest, zagen deze daden als vijandig tegenover

de Kerk. Hun gevoel van vijandigheid nam toe doordat de

regering naliet met officiële vertegenwoordigers van de Kerk

te onderhandelen of hen zelfs alleen maar te consulteren over

veranderingen in hun religieuze beleid, ondanks een lang

bestaande traditie om religieuze zaken te regelen middels

onderhandelingen met de Heilige Stoel.

In mei 1931 stuurde de regering de bisschop van Vitoria

in ballingschap. In de daarop volgende maand werd kardinaal

Segura, de hoogste kerkelijke autoriteit in Spanje, wegens

zijn anti republikeinse uitlatingen en gedragingen uit het land

gezet. Hoewel beide bisschoppen aan republikeinse

functionarissen voldoende grond hadden gegeven om hen als

opponenten van het nieuwe regiem te beschouwen, sterkte

hun verbanning veel katholieken in de overtuiging dat de

nieuwe regering vijandig stond tegenover de Kerk.

Page 11: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 11

De constituerende vergadering en de grondwet

Bij de verkiezingen voor een constituerende vergadering

verkeerden katholieken en conservatieven in verwarring. De

kieswet, die de voorlopige regering had voorbereid, kende

alle zetels toe aan de partij die de districtsverkiezingen had

gewonnen, met als gevolg dat kleine verschillen in het aantal

stemmen tot een groot zetelverschil konden leiden.

Conservatieve of uitgesproken katholieke kandidaten

verwierven slechts een gering aantal zetels, hoewel zij een

aanzienlijk aantal stemmen hadden behaald.

Partijen die vijandig stonden tegenover de Kerk hadden

in de constituerende vergadering een overweldigende

meerderheid. Het grootste blok bestond uit socialisten.

Hoewel zij zich meer met economische vraagstukken

bezighielden dan met de religie, steunden zij met plezier

antiklerikale maatregelen. Een ander groot blok vormde de

radicale republikeinse partij, voor wie antiklerikalisme een

essentieel element van hun politieke overtuiging vormde.

De nieuw gekozen meerderheid van de constituerende

vergadering beoogde geen bloedige kerkvervolging, zoals de

godsdienstvervolging die Mexico en de Sovjet Unie in die

tijd doormaakten. De doelen van deze meerderheid gingen

echter veel verder dan het omvormen van Spanje tot een niet-

confessioneel land doordat de banden tussen Kerk en staat

werden verbroken en het verstrekken van overheidssubsidies

aan de Kerk werd stopgezet. Republikeinse leiders wilden

Spanje omvormen van een traditionele tot een moderne

maatschappij. In hun visie kon dit alleen maar gerealiseerd

worden door de invloed van de Kerk op het dagelijkse leven

te verminderen en door het vestigen van een wereldse cultuur

waarin religie slechts een zeer beperkte rol zou spelen.

Republikeinse leiders beschouwden de Kerk en met

name de religieuze ordes die zo‟n grote rol speelden in het

Spaanse onderwijs, het grootste struikelblok voor hun

plannen om van Spanje om te vormen tot een moderne

maatschappij. Om de invloed van de Kerk op de

maatschappij te verminderen stemden zij in met de opheffing

van de jezuïeten en het beperken van de activiteiten van

andere religieuze ordes. Bovenal waren zij vastbesloten de

katholieke invloed op het onderwijs te elimineren of op zijn

minst te beperken door priesters en religieuzen te verbieden

op scholen leiding te geven. Evenals de veranderingen die de

voorlopige regering reeds had ingevoerd werden al deze

doelen door de meeste katholieken, van wie er velen geen

onderscheid maakten tussen hun religieuze overtuiging en

hun sociale en culturele gehechtheid aan traditie, als

onrechtvaardige aanvallen op de religie beschouwd. De

Spaanse bisschoppen beperkten zich aanvankelijk tot het

aansporen van de Spaanse katholieken om de legitieme

regeringsbesluiten in kalmte te aanvaarden en de eenheid te

bewaren. In augustus bereidden zij echter een collectieve

pastorale brief voor waarin zij niet alleen de voorgestelde

Page 12: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 12

bepalingen uit de grondwet bekritiseerden, maar ook de

“zogenaamde „moderne‟ vrijheden, die als de meest kostbare

verovering van de Franse Revolutie en als het niet te

evenaren erfgoed van de democratieën die vijandig staan

tegenover de Kerk beschouwd worden”. De gematigde leden

van de hiërarchie en de pauselijke nuntius beschouwden het

document als niet opportuun, maar de onverzoenlijke factie

onder leiding van de kardinaal van Toledo, drong met succes

aan op de publicatie.

De conceptgrondwet, die de constituerende vergadering

in de zomer en het najaar van 1931 had voorbereid, bevatte

een aantal maatregelen die direct van invloed waren op de

Kerk. De eerste belangrijke maatregel die moest worden

goedgekeurd, artikel 3, maakte een einde aan de verbintenis

tussen Kerk en staat die Spanje eeuwenlang gekenmerkt had.

“De staat,” verklaarde artikel 3, “heeft geen officiële religie.”

Op 14 oktober 1931 stemde de volksvertegenwoordiging met

178 tegen 59 stemmen in met wat artikel 26 van de grondwet

zou worden, de voornaamste bepaling inzake kerkelijke

aangelegenheden. Het artikel verbood het aan centrale,

regionale en lokale besturen om de Kerk of daarmee

verbonden religieuze instellingen op enigerlei wijze te

begunstigen of te steunen. Bijna een eeuw eerder had de

regering de bezittingen, waarvan de Kerk de inkomsten tot

dat moment gebruikt had om de geestelijken te steunen,

verbeurdverklaard. Vervolgens had de regering subsidies

betaald aan de diocesane geestelijkheid. Artikel 26 vereiste

dat deze subsidies binnen twee jaar geëlimineerd zouden

worden.

De belangrijkste bepalingen uit artikel 26 raakten de

religieuze ordes. Een vroeg ontwerp had opheffing geëist van

alle religieuze ordes. De maatregel die door de

volksvertegenwoordiging werd goedgekeurd ging niet zover,

maar voorzag in de opheffing van de jezuïeten en

verbeurdverklaring van al hun bezittingen. Andere ordes

werden blootgesteld aan de dreiging met opheffing, zodra de

regering het gevoel kreeg dat hun activiteiten een gevaar

vormden voor de veiligheid van de staat. Bovendien kregen

de religieuze ordes het verbod om meer te bezitten dan wat

strikt noodzakelijk was voor het levensonderhoud van hun

leden en de vervulling van hun specifieke doelen.

De meest controversiële maatregel van artikel 26 legde

ordes, die in Spanje mochten blijven werken, het verbod op

om zich bezig te houden met het onderwijs. Deze sektarische

bepaling liet de vastbeslotenheid zien van de antiklerikale

meerderheid in de volksvertegenwoordiging om de Kerk

tegen elke prijs te ondermijnen. Spanje werd geteisterd door

een enorm gebrek aan scholen en de leden van de

volksvertegenwoordiging maakten onderwijs tot een van hun

topprioriteiten. Toch poogden zij scholen te laten sluiten,

waar ongeveer dertig procent van de middelbare scholieren

en ongeveer twintig procent van de basisscholieren onderwijs

volgden, omdat zij de hoop hadden dat daarmee de invloed

van de Kerk in het land zou verminderen.

Page 13: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 13

Salvador Dalí 1936: Voorgevoel van de

burgeroorlog; (Premonición sobre la guerra

civil)

Page 14: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 14

Hoofdstuk 12 (vertaling Corinna Gerlach)

Eerste fase van de Spaanse Burgeroorlog

Juli 1936 - maart 1937

Militaire opstand

De moord op Calvo Sotelo door overheidsagenten bevestigde de

mening van de samenzweerders uit het leger en hun civiele

aanhangers dat de regering niet bereid of niet in staat was om de

situatie onder controle te houden, en dat Spanje snel afgleed naar

chaos en revolutie. De definitieve plannen van de

samenzweerders waren gericht op een militaire opstand op 18 juli

1936, waarvan zij hoopten dat het hen al snel de controle over de

regering zou geven. Aanvankelijk hadden de rebellerende

militairen en hun civiele aanhangers geen naam voor hun

beweging, maar binnen een paar weken begonnen ze zichzelf

„Nationalisten‟ te noemen.

De burgeroorlog begon een dag eerder dan gepland, op 17 juli

1936, met een opstand van militaire eenheden in Spaans Marokko

en verspreidde zich al snel over de rest van het land. De leiders

waren voornamelijk jongere officieren, omdat de meeste

generaals hetzij tegen de opstand gekant waren of besluiteloos.

Aanzienlijke delen van de artillerie en een meerderheid van de

luchtmacht en de marine weigerden zich te voegen bij de

officieren die waren opgestaan tegen de regering. In veel gebieden

vocht de paramilitaire politie (de Guardia Civil en Guardia

Asalto) hevig tegen de legereenheden die zich bij de opstand

hadden aangesloten.

Aangeslagen door de militaire opstand tegen zijn regering trad

Casares Quiroga af als premier. Zijn vervanger, de gematigde

Republikein Martinez Barrios, probeerde tot een compromis met

de Nationalistische leiders te komen. Zijn pogingen mislukten en

binnen een paar uur werd hij vervangen als premier door José

Page 15: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 15

Giral, een relatief onbekende links-republikeinse professor die had

gediend als minister van de marine.

Giral vormde een nieuwe regering die geheel uit liberalen van

de middenklasse bestond, maar het had de uitdrukkelijke steun

van socialisten, anarchisten en communisten. Op 19 juli 1936 nam

Giral, aangespoord door zijn socialistische en anarchistische

achterban, de zwaarwegende beslissing tot „het bewapenen van de

bevolking‟ door de uitgifte van wapens aan de leden van de

socialistische en anarchistische militie-eenheden. Dit besluit dreef

vele besluiteloze legereenheden in de armen van de Nationalisten.

Op 20 juli 1936 was het land min of meer verdeeld in twee

duidelijk zones. De strijdkrachten die tegen de opstand waren en

in naam loyaal aan de Republikeinse regering, bezette ongeveer

twee derde van het grondgebied, waaronder het grootste deel van

de Atlantische kust en de gehele Middellandse Zeekust met

uitzondering van het gebied in de buurt van Cádiz. Ze

controleerden alle belangrijke steden en industriële centra, met

uitzondering van Zaragoza in het noorden en Sevilla en Cordoba

in het zuiden. De Nationalisten hadden de overhand gekregen in

een groot deel van de noordelijke helft van het land, met

uitzondering van de Catalaanse provincies in het noordoosten en

de strook langs de Atlantische kust, bestaande uit de Baskische

provincies, Santander en Oviedo. In het zuiden controleerden ze

slechts kleine enclaves in de buurt van Sevilla en Cordoba en een

strategisch belangrijke gebied rond Cádiz, waardoor hun troepen

zich vanuit de Noord-Afrikaanse bezittingen van Spanje, die zij

onder controle hadden, konden verplaatsen naar het schiereiland.

Internationaal aspect van de Burgeroorlog

De burgeroorlog had snel een internationaal effect. Van beide

zijden kwam al direct de vraag naar wapens en bijstand aan

landen waarvan zij dachten dat men sympathie voor hun zaak

zouden hebben. Gedurende het conflict ontving men aan beide

zijden aanzienlijke steun waardoor de oorlog vorm kreeg.

In het begin van de oorlog wendde Franco en de andere

rebellenleiders zich tot Duitsland en Italië voor wapens, terwijl de

Republiek Frankrijk om steun verzocht. Hitler voorzag

onmiddellijk in bommenwerpers - die zouden van onschatbare

waarde blijken voor transportvluchten van het leger vanuit Afrika

Page 16: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 16

over de Straat van Marokko naar Zuid-Spanje - en

gevechtsvliegtuigen om hen te beschermen. Hij stuurde ook

luchtafweergeschut, machinegeweren en pistolen. Een paar dagen

daarna voorzag ook Mussolini in vliegtuigen.

De socialistische premier van Frankrijk, Leon Blum, die aan het

hoofd stond van een volksfront regering had sympathie voor het

Spaanse Volksfront, maar was bezorgd de Franse katholieken te

provoceren en andere delen van Frans rechts. Hij was ook

vastbesloten geen verwijdering te laten ontstaan met de Britse

regering, die liever niet betrokken raakte bij het Spaanse conflict.

Hoewel hij besloten had geen officiële steun aan de Republiek te

bieden, liet Blum toe dat wapens en enkele vliegtuigen Spanje

bereikten via onofficiële geheime routes.

In 1936 was nazi-Duitsland voor de Sovjet-Unie de

belangrijkste zorg met betrekking tot het buitenland. Stalin nam

een verzoenende houding aan ten opzichte van Groot-Brittannië

en Frankrijk in de hoop hen te winnen voor steun in een mogelijk

conflict met Duitsland. Hij droeg ook de Komintern en de

communistische partijen in geheel Europa op om samen te

werken met socialisten en andere linkse partijen in West-Europa

om een eensgezind blok, bekend als het Volksfront, tegen het

nazisme te vormen. De Sovjet-Unie voorzag in wat financiële

steun en gebruikte haar wereldwijde propagandanetwerk om

support voor de Republiek te verzamelen. Men stuurde echter in

eerste instantie geen wapens naar Spanje.

Op 30 juli 1936 stortte een Italiaanse bommenwerper neer in

Frans Marokko die op weg was naar Spaans Marokko. Dit maakte

de wereld opmerkzaam van het feit dat Italië oorlogsmaterieel aan

de rebellen leverde. Parijs en Londen reageerden door op te

roepen tot internationale non-interventie ten aanzien van Spanje,

en al vlug hadden alle belangrijke Europese mogendheden zich

aangesloten bij een non-interventieverdrag. Ondanks de

overeenkomst bleven Italië en Duitsland in toenemende mate hulp

bieden aan de rebellen. In oktober 1936 begon de Sovjet-Unie

wapens te leveren aan de Republiek. Daarbij stimuleerde de

Komintern deelname van de Internationale Brigades aan de strijd.

Zij hebben dan ook effectief gestreden voor de Republiek.

In de loop van de oorlog kregen beide zijden veel buitenlandse

hulp, maar historici zijn het oneens over de hoeveelheden.

Ramingen van de ontvangen vliegtuigen door de Republiek

variëren van 1.200 tot 1.800, terwijl het aantal vliegtuigen

ontvangen door de Nationalisten uiteen loopt tussen de 1.250 en

1.500. Schattingen van de aantallen buitenlanders die de

Republiek gediend hebben in de Internationale Brigades variëren

van minimaal 30.000 tot maximaal 100.000.

Meer dan 75.000 Italianen en ongeveer 15.000 Duitsers vochten

voor de Nationalisten. Bepaalde soorten van steun door de

Sovjets, vooral tanks, waren zeer effectief. Over het algemeen

was de steun van Duitsland en Italië aan Franco echter iets groter

en veel effectiever dan de ontvangen steun aan de Republiek van

de Sovjet-Unie en van elders.

Page 17: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 17

Revolutie en antiklerikaal geweld in Republikeins Spanje

De Nationalistische opstand en de reactie van het kabinet erop

bracht de revolutie voort die de militaire leiders hadden gevreesd

en die de Nationalistische beweging bedoelde te voorkomen.

Concreet verhinderde Giral‟ s besluit om wapens uit te delen aan

socialistische en anarchistische militie-eenheden een snelle

Nationalistische overwinning, maar het leidde wel tot een bijna

volledige afbraak van het overheidsgezag.

Alleen in Madrid had de overheid de controle behouden over de

gebeurtenissen, maar zelfs daar werden orders vaker genegeerd

dan gehoorzaamd. Militie-eenheden en volkstribunalen namen

snel de controle over in steden, plaatsen en plattelandsdorpen in

de gebieden waar de Nationalistische beweging in eerste instantie

faalde. De rechtmatigheid van de Republiek stortte in ondanks een

omvangrijke sociale revolutie. Zoals de meest vooraanstaande

Spaanse communistische redenaar van die tijd, La Pasionaria, het

formuleerde: "Het hele staatsapparaat was verwoest en de

staatsmacht lag op straat." Hoewel de Giral-overheid er aanspraak

op maakte de wettige regering van Spanje te zijn en zijn

volgelingen presenteerde als “loyalisten”, was er weinig gelijkenis

met de liberale parlementaire regering waarin de Republikeinse

Grondwet zou voorzien. Niettemin werden de tegenstanders van

de Nationalisten meestal “Republikeinen” genoemd.

Het zou de centrale overheid maanden kosten om de controle te

herwinnen over de straten in Madrid en de andere delen van het

land waar de Nationalistische beweging mislukt was. In de eerste

maanden van de oorlog, hadden de revolutionaire comités,

waarvan de samenstelling van provincie tot provincie varieerde,

een veel grotere invloed en macht dan de centrale overheid.

Republikeins Spanje werd de facto door een confederatie van

regio's geregeerd, in zo verre ze geregeerd werd, bestaande uit

socialistische en anarchistische vakbonden en hun milities, die

door middel van junta's op verschillende wijze werkten.

De ineenstorting van het gezag van de overheid in de

Republikeinse zone ging gepaard met een uitbraak van terreur.

Het was vooral het werk van kleine groepen van de revolutionaire

partijen die zich voor dit doel hadden georganiseerd. In Madrid

werd echter een deel van de moordpartijen uitgevoerd door

politie-eenheden die in ieder geval in naam geleid werden door de

Republikeinse regering. Noch in Madrid noch elders heeft de

regering aanvankelijk serieuze pogingen ondernomen om het

geweld te stoppen.

Veel van het geweld bestond uit aanvallen op de katholieke

Kerk en haar bedienaars. Tussen 18 juli en 31 juli 1936 werden in

Madrid vijftig priesters vermoord en een derde van de

honderdvijftig kerken in de hoofdstad werden geplunderd of in

brand gezet. Antikatholiek geweld duurde in augustus

onverminderd voort in een groot deel van de Republikeinse zone.

Tijdens die maand werden meer dan tweeduizend priesters en

religieuzen gedood. Het geweld tegen priesters, religieuzen en

anderen die als katholieken bekend stonden, nam geleidelijk af na

augustus 1936, hoewel bepaalde moorden op priesters en

Page 18: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 18

religieuzen plaatsvonden tot het eind van de oorlog. Tegen het

einde van de oorlog waren er twaalf bisschoppen, meer dan 4000

diocesane priesters en meer dan 2900 religieuzen gedood. Eén op

de zeven diocesane priesters en één op de vijf mannelijke leden

van religieuze ordes overleden. In het bisdom van Escrivá, dat van

Barbastro, werden 123 van 140 priesters vermoord.

Het is onmogelijk om precies te zeggen hoeveel mannelijke en

vrouwelijke leken werden gedood alleen omdat ze bekend

stonden als katholieken, maar het aantal is groot. Veel van de

slachtoffers werden geëxecuteerd na snelrecht voor

“volksrechtbanken” die opgezet waren door anarchisten,

socialisten, communisten en leden van andere linkse partijen.

Anderen waren gewoon gelyncht.

Het geweld van de zomer van 1936 ging vergezeld van een

economische revolutie. Milities van werknemers en

vakbondsgroepen grepen de macht waar ze dat nuttig vonden. In

sommige gebieden, namen de vakbonden de feitelijke controle

over de fabrieken en andere economische middelen over. In

Madrid en omstreken, waar de overheid iets meer gezag had dan

elders, werd ongeveer één derde van alle industrie onder gezag

van de overheid geplaatst en ingezet voor de productie van

oorlogstuig. Op het platteland namen socialistische en

anarchistische vakbonden grote stukken land in bezit. Vaak

bleven de boeren het land bewerken onder ongeveer dezelfde

voorwaarden als voorheen, behalve dat de ultieme controle nu lag

bij een vakbond in plaats van bij een particulier grondbezitter. In

het oosten van Spanje werden honderden agrarische collectieven

gevormd, elk volgens een ander patroon.

Page 19: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 19

De Giral regering en de revolutie

De Giral overheid werd geconfronteerd met een dilemma. Het

moest het overheidsgezag herstellen, zowel in haar eigen belang

en om vervreemding van haar West-Europese geldschieters te

voorkomen. Maar het was ook nodig om de steun te behouden

van links van wie zij afhankelijk waren. In stilte waren veel leden

van de regering verontrust door het geweld in de gebieden die in

naam onder hun controle waren, maar ze misten de middelen om

het te stoppen en waren zelfs bang zich ertegen uit te spreken uit

angst de steun van de socialisten, anarchisten en communisten te

verliezen.

De Giral regering heeft niet alleen gefaald door zich niet uit te

spreken tegen het geweld dat plaats vond in de gebieden die het in

naam controleerde, maar sommige van haar officiële maatregelen

konden daadwerkelijk gezien worden als validatie van de

aanvallen op de Kerk. Op 27 juli 1936 bijvoorbeeld, beval de

overheid de onmiddellijke bezetting van alle gebouwen die voor

educatieve doeleinden waren gebruikt door religieuze ordes en

congregaties. Een decreet van 11 augustus 1936 beval de sluiting

van alle religieuze instellingen waarvan de eigenaren direct of

indirect de militaire opstand in enig opzicht hadden ondersteund.

Deze decreten sanctioneerden niet expliciet de moorden op

priesters en religieuzen of ander geweld tegen personen. Ze

konden echter gemakkelijk geïnterpreteerd worden als een

legalisatie van de aanslagen op kerkelijke eigendommen die

plaatsvonden in het gehele gebied van de Republikeinse zone, en

sommigen zagen ze als indirecte aanwijzingen dat de overheid

geweld tegen katholieken goedkeurde.

De Republikeinse regering had zelfs nauwelijks meer controle

over het leger dan over zijn burgers. Hoewel een groot deel van

het reguliere leger zich niet bij de opstand had aangesloten,

werden de eenheden die de Republiek ter beschikking stonden

spoedig opgenomen in de socialistische, anarchistische en

communistische milities die de militaire inspanningen van de

Republiek overheersten. Veel beroepsofficieren steunden de

Republiek en waren bereid om te dienen, maar politiek

wantrouwen weerhield de Republikeinse regering ervan om hen

effectief in te zetten. Bijgevolg misten de militie-eenheden de

vaardigheden, de organisatie en het leiderschap dat ze nodig

hadden. In het open veld waren zij niet in staat om de kleinere,

maar beter georganiseerde en beter geleide, Nationalistische

eenheden die steeds dichter Madrid naderden, te weerstaan.

Communistische milities waren beter georganiseerd en

gedisciplineerd dan socialistische of anarchistische, maar ook zij

misten de gevechtstraining van de reguliere legereenheden die

onder leiding stonden van beroepsofficieren. Erger nog dan deze

tekortkomingen van de individuele militie-eenheden was hun

gebrek aan samenwerking en het daaruit voortvloeiende

onvermogen om op grote schaal doelen te realiseren. De Giral

regering durfde echter niet de strijdkrachten op meer traditionele

wijze te reorganiseren, want militaire discipline was taboe voor de

anarchisten en voor vele socialisten.

De economische revolutie op het platteland liet een soortgelijk

dilemma zien. Veel van de aanhangers van de Republiek onder de

Page 20: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 20

boerenbevolking in Midden- en Noord-Spanje waren zeer gehecht

aan hun kleine stuk land, ook al waren deze economisch

inefficiënt. Aan de andere kant drongen landarbeiders zonder

grondbezit aan op radicale landhervorming. Zij maakten op het

platteland in het zuiden ook een groot deel van de ondersteuning

van de Republiek uit. Giral's legalisering van de inbeslaggenomen

eigendommen die “verlaten” waren door hun eigenaars en zijn

maatregelen die voorzagen in de verwerving van een juridische

titel voor lange termijn pachters, waren onvoldoende om zijn

meer radicale aanhangers voldoening te geven. Hij was bang om

meer maatregelen te nemen uit angst om kleinschalige

landeigenaren, maar ook Frankrijk en Engeland, van zich te

vervreemden.

De dood van een loyale militie man: Federico Borrell werd

dodelijk door een kogel geraakt in het ogenblik dat deze foto werd

genomen.

Datum: 5 september 1936; plaats: het front bij Cordoba;

fotograaf: Robert Capa

Page 21: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 21

De militaire strijd om Madrid

Nationalistische leiders hadden gehoopt dat het verzet tegen hun

opstand binnen twee of drie dagen zou bezwijken, maar ze

hadden zich vanaf het begin gerealiseerd dat ze gemakkelijk

konden falen in Madrid. In dat geval zouden ze de hoofdstad

moeten isoleren en inperken met aanvallen vanuit het noorden en

zuiden. Dit kon, dachten ze, enkele weken duren.

Plannen voor aanvallen vanuit het noorden werden snel

uitgevoerd. Tegen 22 juli 1936 had een legeronderdeel dat

afdaalde uit Burgos de Somosierra pas bereikt, veertig kilometer

ten noorden van Madrid, waar de weg de Guadarrama bergen

kruist. Een andere colonne kwam van Valladolid naar beneden en

had de Alto de León pas bereikt, tweeëndertig kilometer ten

noordoosten van Madrid. Beide colonnes werden echter tot staan

gebracht in zware gevechten.

Plannen voor de aanval op de hoofdstad vanuit het zuiden

werden verwacht van het elite leger van Afrika, bestaande uit

ongeveer 30.000 Spanjaarden en 10.000 Marokkanen, meestal

vrijwilligers. Zij waren de best getrainde en best uitgeruste

eenheden van het Spaanse leger. In eerste instantie zorgde echter

de Republikeinse controle over het Middellandse Zeegebied

ervoor dat zij vast zaten in Noord-Afrika. Slechts met behulp van

Italiaanse en Duitse vliegtuigen lukte het generaal Francisco

Franco, die het commando van het Leger van Afrika had

overgenomen, om zijn eenheden geleidelijk naar het zuiden van

Spanje over te brengen.

In augustus en september vochten de legertroepen uit Afrika,

samen met soldaten uit een aantal garnizoens uit het zuiden van

Spanje en aangevuld met Falangisten en andere rechtse

vrijwilligers, hun weg langs de Portugese grens naar het noorden

en vervolgens naar het noordoosten richting Madrid. Medio

augustus voegden zij zich samen met Nationalistische troepen die

uit het noorden via de Portugese grens afdaalden. Deze strategie

om het zuidwesten en west-centraal Spanje te veroveren en te

bezetten, nam de eerste zes weken van de oorlog in beslag.

Page 22: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 22

Bij het naderen van Madrid nam de Republikeinse weerstand

toe, geholpen door ondersteuning van de luchtmacht. Een andere

vertraging van de opmars van Franco kwam door een omweg die

de Nationalisten maakten om het garnizoen van Toledo te hulp te

schieten, dat al twee maanden onder beleg lag en stand probeerde

te houden. Toen de directe aanval op Madrid op 8 november 1936

eindelijk begon, ontmoette men vastberaden verzet van de

volksmilities, georganiseerde communistische Internationale

Brigades en eenheden van het nieuw gevormde Volksleger,

versterkt met tanks en vliegtuigen afkomstig uit de Sovjetunie. Op

21 november 1936 werd de Nationalistische aanval vanuit het

zuiden op de hoofdstad door de gecombineerde Republikeinse

troepen tot staan gebracht.

Na het mislukken van hun aanval op Madrid uit het zuiden,

probeerden de Nationalisten drie keer tussen eind november 1936

en begin januari 1937 om de hoofdstad in te nemen vanuit het

noorden. Ondanks de steun van de Duitse vliegtuigen en artillerie

en Italiaanse lichte tanks, mislukten deze aanvallen ook.

Vervolgens probeerden de Nationalisten de stad te isoleren met

een aanval in de Jarama Vallei ten zuidoosten van Madrid. Het

doel van het Jarama offensief dat begon op 6 februari 1937, was

niet de stad direct te bezetten, maar om de weg tussen Madrid en

Valencia te blokkeren en zodoende de hoofdstad te isoleren. De

strijd in de Jarama Vallei was de eerste grootschalige veldslag van

de oorlog. In twee weken van zware gevechten verloren de

Republikeinen 25.000 en de Nationalisten 20.000 manschappen.

De Nationalisten rukten bijna zestien kilometer op langs een

vierentwintig kilometer breed front, maar de snelweg Madrid-

Valencia konden ze niet afsnijden.

In maart 1937 volgde een zoveelste poging om de hoofdstad te

isoleren met een aanval vanuit het noorden in de richting van

Guadalajara door vier Italiaanse fascistische divisies gestuurd

door Mussolini om de Nationalisten te helpen. Na aanvankelijke

overwinningen werden de fascisten teruggedrongen door

Republikeinse troepen, samen met de Garibaldi Brigade,

bestaande uit antifascistische Italianen en ondersteund door

Russische tanks en vliegtuigen. De mislukking van de

Guadalajara offensief markeerde het einde van de pogingen van

de Nationalisten om Madrid te bezetten of te isoleren.

Page 23: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 23

De militaire opstand wordt de “Nationale

Beweging” Binnen een week na begin van de Nationalistische opstand zette

generaal Mola een zevenkoppige junta voor Nationale Defensie

op. Generaal Sanjurjo, de hoogste generaal onder de Nationalisten

en leider van de mislukte poging tot staatsgreep in 1932, stond op

de nominatie om de president van de junta en de algemene leider

van de opstand te worden, maar hij stierf in een vliegtuigongeluk

op weg naar Spanje. Het grotendeels erevoorzitterschap van de

junta viel vervolgens toe aan de een na hoogste officier bij de

rebellenleiders, generaal Cabanellas, een bejaarde Vrijmetselaar

en een bekende liberaal die in de Cortes had gediend als

waarnemer.

In het begin ontbrak er aan de militaire opstand enige vorm van

een duidelijk gedefinieerd politiek programma behalve herstel van

recht en orde onder een militair regime. Met uitzondering van

Navarra, waar de Carlisten sterk waren, hadden de Nationalisten

geen bijzondere intentie om de monarchie te herstellen. De semi-

fascistische Falange had weinig macht of invloed waar dan ook in

het land. In het begin eindigden veel Nationalistische

afkondigingen met „Viva la República‟, hoewel de republiek die

de rebellen in gedachten hadden meer autoritair was dan het

liberaal-parlementaire stelsel, vastgelegd in de grondwet van

1931.

Nationalistische leiders waren aanvankelijk zelfs nog verder

verwijderd van goed geformuleerde culturele doelen dan ze waren

van duidelijke politieke plannen. De aanhoudende revolutie in de

Republikeinse zone zorgde ervoor dat een culturele

contrarevolutie gestimuleerd werd. De verwerping van de liberale

waarden en ideeën van de Verlichting en het herstel van

traditionele waarden en mentaliteit, dienden om emotionele en

ideologische steun te verkrijgen voor de Nationalistische zaak

tijdens de lange burgeroorlog. Opleving van de godsdienst

speelde een prominente rol in de culturele contrarevolutie, hoewel

ook dit niet de intentie was in de aanvankelijke plannen van de

leiders van de militaire opstand. Hun eerste verklaringen zeiden

niets over het verdedigen van kerk of geloof. In een van zijn eerste

uitspraken, verklaarde generaal Mola dat “de Kerk moet worden

gescheiden van de staat ten dienste van beide instellingen”. Zelfs

nog op één oktober 1936 zei generaal Franco dat de staat niet

christelijk zou zijn. Aanhangers van de Falange verlangden

vriendschappelijke betrekkingen tussen Kerk en Staat, maar wilde

een duidelijke scheiding tussen deze twee. De leider van de junta

van Nationale Defensie, generaal Cabanellas, was een bekend lid

van de antiklerikale Radicale Partij.

Ondanks de aanvankelijke afwezigheid van religieuze

elementen in de plannen van Nationalistische militaire leiders,

zorgde de vervolging van de Kerk in de Republikeinse gebieden

ervoor dat een overgrote meerderheid van de praktiserende

katholieken gewonnen werden voor de Nationalistische zaak.

Aanvankelijk waren kerkleiders voorzichtig in hun uitspraken.

Paus Pius XI was degenen die de Kerk verdedigden tegen een van

Page 24: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 24

de meest bittere vervolgingen ooit, goed gezind, maar hij was

terughoudend om officieel partij te kiezen. In een privé-audiëntie

in september 1936, noemde hij de slachtoffers van religieuze

vervolging martelaren en gaf zijn zegen aan hen die zich inzetten

om de godsdienst te verdedigen. Hij concentreerde zich echter op

de religieuze aspecten van het conflict, “boven alle politieke en

wereldse overwegingen”, en waarschuwde tegen de gevaren van

onverantwoorde excessen en drong aan op mededogen en

barmhartigheid. Perscensuur in de Nationalistische zone hield

delen van de tekst achter, voordat deze gepubliceerd mochten

worden.

De Spaanse kerkhiërarchie gaf in het begin van de oorlog geen

uitgebreide gezamenlijke verklaringen af ten gunste van de

Nationalisten. In de herfst van 1936 echter hadden

vooraanstaande bisschoppen, in het bijzonder de primaat en de

aartsbisschop van Toledo, kardinaal Goma, openlijk de

Nationalistische zaak omarmd. In een pastorale brief afgegeven

aan het eind van november 1936 beschreef Goma het conflict als

“een strijd die gevoerd wordt tussen de christelijke en Spaanse

geest tegen een andere geest ....”

Hoewel de meeste Nationalistische leiders veel meer

geïnteresseerd waren in recht en orde dan in religie of cultuur,

waren ze er snel bij om te profiteren van deze bronnen van steun

onder de bevolking. Medio augustus 1936 gaf generaal Mola de

toezegging dat over de nieuwe staat “het kruis, dat het symbool

was en is van onze godsdienst en ons geloof,” zal worden

opgericht.

Baskenland was de enige opvallende uitzondering op de

algemene regel van de katholieke steun voor de Nationalisten.

Veel vrome katholiek Basken, met inbegrip van Baskische

priesters, steunden de Republiek. De meeste van hen waren

traditionalisten, van wie verwacht had kunnen worden dat zij aan

de Nationalisten steun zouden geven op zowel politieke als

religieuze gronden, maar hun wens voor Baskische autonomie

deed andere overwegingen teniet. In ruil voor een autonomie

verklaring voor Baskenland was de Baskische Nationalistische

Partij (PNV) in september 1936 toegetreden tot de Caballero

regering. In reactie daarop hebben de Nationalisten de bisschop

van Victoria verbannen. Ze beklaagden zich erover dat hij de pro-

Republikeinse geestelijkheid van zijn bisdom niet tot de orde had

geroepen, hoewel hij zelf eigenlijk de Nationalistische zaak

ondersteunde. In oktober 1936 werden twaalf Baskische priesters

door de Nationalisten geëxecuteerd voor politieke misdrijven.

Gedurende het gehele verloop van de oorlog, hebben de

Nationalisten veertien Baskische priesters geëxecuteerd. De

Republikeinen executeerden er achtenvijftig.

Niet later dan augustus 1936 waren de opstandelingen

begonnen hun beweging “Nationalistisch” te noemen, maar het

grootste deel van de prominente leiders van de beweging konden

weinig enthousiasme opbrengen voor de uitgangspunten van de

Falange, de nationaalsocialistische partij in Duitsland, of andere

radicale “Nationalistische” bewegingen in Europa. Zij waren

voornemens een geheel militaire regering te handhaven tot het

einde van de burgeroorlog, maar ze hadden geen duidelijke

Page 25: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 25

plannen voor de verdere toekomst behalve dan een vaag

conservatief autoritair gezag.

De Nationalisten hadden te kampen met aanzienlijke civiele

oppositie, zelfs in de noordelijke provincies waar de opstand

aanvankelijke succes boekte en waar ze waarschijnlijk de steun

genoot van de meerderheid van de bevolking. In de verarmde

gebieden van het zuiden en zuidwesten, die de Nationalisten

veroverden tijdens de eerste paar maanden van de oorlog, was een

groot deel van de bevolking fel tegen hen gekant.

Tegenstanders zagen zich geconfronteerd met brute repressie.

Historici hebben eindeloos gedebatteerd over de omvang van de

onderdrukking aan beide kanten. In een onlangs zorgvuldig

uitgevoerd onderzoek werd geconcludeerd dat tijdens de oorlog

70.000 executies in de Republikeinse zone en 40.000 in de

Nationalistische zone plaatsvonden, met nog eens 30.000

executies uitgevoerd door het Franco-regime tussen het einde van

de oorlog en 1950. Het is onwaarschijnlijk dat er een consensus

komt over de exacte getallen, maar het is duidelijk dat een groot

aantal burgers het leven liet, en dat verschrikkingen en

wreedheden aan beide zijden overvloedig plaatsvonden.

De bittere repressie door beide partijen was gedeeltelijk

gebaseerd op de noodzaak om de orde te handhaven in gebieden

waar volksverzet kon worden verwacht. Bovendien hadden de

intense ideologische conflicten van de voorgaande jaren geleid tot

demonisering van de tegenstanders wat in de hoofden van velen

tot rechtvaardiging van zelfs de meest extreme maatregelen

leidde. Dit in combinatie met de verschrikkingen veroorzaakt

door het geweld tegen kerken en geestelijken in de Republikeinse

gebieden, helpt de publieke stilte te verklaren van vele kerkelijke

leiders ten aanzien van de Nationalistische excessen. Bisschoppen

en priesters traden echter vaak op ten gunste van individuele

slachtoffers van de Nationalistische onderdrukking. In grote lijnen

sprak men zich echter niet in het openbaar uit, hoewel Bishop

Marcelino Olachea van Pamplona een gloedvol pleidooi hield

voor compassie en vergeving in november 1936: “Geen druppel

bloed uit wraak!”

Page 26: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 26

Franco grijpt de macht in Nationalistisch

Spanje

Tijdens de eerste twee maanden van de oorlog, deed de junta

van het Nationalistische verzet weinig moeite om een bestuurlijke

organisatievorm te ontwikkelen of zelfs om een gelijkvormig

werkwijze op te leggen in de verschillende delen van Spanje

onder haar controle. Bevelhebbers op de verschillende fronten

genoten een hoge mate van autonomie en verschilden met elkaar

vaak van mening.

De noodzaak voor een eenduidig commando werd steeds

noodzakelijker toen de Nationalistische strijdkrachten oprukten

naar Madrid in september 1936. Franco was geen lid van de junta,

maar zijn bevelvoering over de legereenheden in Afrika en zijn

succesvolle verzoeken om steun van Mussolini en Hitler gaven

hem aanzien onder de Nationalisten. Op 29 september 1936

benoemden de leden van de junta hem tot generalísimo en

staatshoofd, en bekleedde hem met “alle bevoegdheden van de

nieuwe staat”. Hij koos de titel Caudillo, een klassieke Spaanse

term voor leider die snel iets van de bijklank kreeg zoals bij het

Italiaanse Duce voor Mussolini en het Duitse Führer voor Hitler.

Onmiddellijk verving Franco de Nationale Defensie Raad, door

een Technische Raad waarvan slechts één voormalig lid van de

zojuist ontbonden Junta deel uitmaakte. De nieuwe organisatie

was niet opgezet als een oplossing voor de lange termijn, maar

veeleer als een hulpmiddel om overzicht te hebben in oorlogstijd.

Het zou echter bijna anderhalf jaar functioneren als regering van

de Nationalistische gebieden, totdat Franco uiteindelijk een

reguliere regering vormde.

Page 27: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 27

Largo Caballero vervangt Giral

Begin september 1936 trokken de socialisten hun steun aan

Giral terug wiens regering instortte. Zijn opvolger als premier,

Largo Caballero, was de leider van de meest revolutionaire tak

van het Spaanse socialisme: de „Unión General de Trabajadores‟.

Hij vormde een regering bestaat uit vijf socialisten (twee

revolutionairen en drie gematigden), vier links-republikeinen,

twee communisten, één Baskische nationalist, en één in naam

socialist die zich op dat moment verbonden had met de

communisten. Hij nodigde de anarchisten uit aan de regering

deelnemen, maar zij verkozen hun steun te verlenen zonder toe te

treden tot het kabinet.

In tegenstelling tot vele andere revolutionaire bewegingen, die

geleidelijk radicaliseren met het verstrijken van de tijd, was de

revolutie die in Spanje uitbrak juist de eerste zes weken van de

oorlog het meest extreem; een periode waarin de regering geheel

bestond uit leden afkomstig uit de linkse burgerpartijen. De

socialisten, communisten, anarchisten die deel uitmaakten van de

regering Caballero waren theoretisch radicaler dan de politici die

de Giral overheid hadden gevormd. Maar onder hun leiding,

kreeg de overheid geleidelijk aan controle over de terreur en de

sociale en economische revolutie die de eerste weken van de

burgeroorlog kenmerkte.

Caballero was vastbesloten om een succesvol leger te formeren.

Zijn inspanningen om de milities te vormen tot een Volksfront

stuitte op weerstand bij veel van zijn politieke bondgenoten,

vooral de anarchisten. Zij zagen een leger als de antithese van

alles waarvoor ze vochten. Caballero's reputatie als een

revolutionaire agitator maakte het echter mogelijk voor hem om

meer beroepsofficieren te gebruiken, althans in staffuncties, en om

de milities te reorganiseren tot brigades van het Volksfront. Deze

maatregelen zouden politiek gezien onmogelijk zijn geweest voor

Giral.

Caballero slaagde er ook in geleidelijk macht terug te winnen

op de revolutionaire comités die waren opgekomen in de eerste

maanden van de oorlog. Beetje bij beetje herstelde hij een centrale

Republikeinse overheid, vaak door de leiders van de comités in

overheidsposities aan te stellen. Hij voegde ze in bij organisaties

die weinig verschilde in opzet van de revolutionaire comités.

Hierdoor waren zij beslist minder beïnvloedbaar van onderaf en

tevens gemakkelijker door het centrale gezag te controleren.

Begin november 1936 toen de Nationalisten al de buitenwijken

van Madrid bezetten, offerden de anarchisten hun principes op in

een laatste wanhopige poging om een Nationalistische

overwinning te voorkomen. Vier van hen werden opgenomen in

de Caballero regering, die werd uitgebreid van dertien tot achttien

ministers. Een paar dagen later, op 6 november 1936, verhuisde

de regering naar Valencia omdat men zich geconfronteerd zag

met wat leek op de onontkoombare verovering van Madrid door

de Nationalisten. De leidende ambtenaren en politici van alle

partijen, met uitzondering van de communisten, verlieten Madrid

dat de deur opende voor een communistische overheersing na het

onverwachte succes van de Republikeinse strijdkrachten in het

Page 28: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 28

verzet tegen het Nationalistische offensief tegen de hoofdstad.

Picasso, Guernica

Hoofdstuk 14 (vertaling Adriaan van Rijn)

Latere stadia uit de burgeroorlog

maart 1937 - april 1939

De oorlog in het Noorden van maart tot november 1937

Toen hij moest erkennen dat hij Madrid niet kon

innemen, richtte Franco zijn aandacht op het Baskenland en

de provincies Santander en Asturië die hier ten westen van

lagen aan de Spaanse Atlantische kust. Het nationalistische

noordelijke offensief startte op 31 maart 1937, maar de

vorderingen in het bergachtige Baskenland gingen langzaam.

Het was midden juni voordat de nationalistische troepen de

hoofdstad Bilbao, een belangrijk industriecentrum, innamen.

Met de val van Bilbao eindigde het verzet in Baskenland,

maar Santander en Asturië bleven in republikeinse handen.

Voordat Franco zich op Santander kon richten zette de

republiek, aan de oostzijde van Madrid, een aanval in op het

kleine stadje Brunete. Ten behoeve van de aanval werden er

Page 29: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 29

150 vliegtuigen, 125 tanks en 140 artilleriestukken

bijeengebracht. De slag om Brunete woedde van 5 juli 1937

tot 26 juli 1937.

De 15e internationale brigade bij de slacht van Brunete

Na de strijd hadden de republikeinen, ten koste van

25000 slachtoffers en 100 vernietigde vliegtuigen, slechts vijf

kilometer vooruitgang geboekt over een front van vijftien

kilometer. De verliezen waren vooral zwaar bij de internatio-

nale brigades, die door de republiek werden ingezet als

aanvalstroepen. De verliezen aan de nationalistische kant

bedroegen minder dan de helft van die van de republikeinen.

Page 30: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 30

Nadat het front bij Madrid weer gestabiliseerd was, hervatte

Franco het offensief in het Noorden en rukte hij op 14

augustus 1937 op naar Santander. Tijdens deze veldtocht

hadden de nationalisten een overweldigend overwicht aan

artillerie en vliegtuigen en de republikeinse weerstand was

gering. Eind augustus 1937 was Santander door de

nationalisten ingenomen.

Voordat Franco Asturië, de laatst overblijvende

provincie in Noord Spanje, kon innemen, begon de

republikeinse strijdmacht een afleidingsaanval langs de rivier

de Ebro in Aragon, zowel ten noorden als ten zuiden van

Zaragoza. Het gevecht, dat begon op 24 augustus 1937, ging

sporadisch door tot eind september. Veel van de strijd vond

plaats rond het stadje Belchite, waaraan het gevecht zijn

naam ontleent. Ondanks een overweldigende numerieke

meerderheid mislukte de republikeinse schijnaanval. De

nationalisten behoefden slechts één belangrijke eenheid te

onttrekken aan het noordelijke front en verloren zeer weinig

terrein.

Op 1 september 1937 hervatten de troepen van Franco

hun noordelijke offensief. Het bergachtige terrein werkte in

het voordeel van de verdediging, maar op 21 oktober 1937

hadden de nationalisten heel Asturië bezet en hield het

noordelijke front op te bestaan.

Fusie tussen de falangisten en de carlisten

In de nationalistische zone waren alle links en liberaal

georiënteerde politieke partijen, vanaf het begin van de

oorlog, buiten de wet geplaatst. De twee belangrijkste

politieke groeperingen waren de conservatieve

monarchistische carlisten (die sterk vertegenwoordigd waren

in Navarra) en de fascistisch geïnspireerde partij van de

falangisten. In de door de burgeroorlog gecreëerde omgeving,

werden veel Spanjaarden uit de middenklasse aangesproken

door het nationalisme, de autoritaire geaardheid en de

militaire toon van de falangistische partij. Haar nationaal

syndicalistische, sociale en economische programma wist

enige steun te verwerven bij arbeiders in gebieden die

gecontroleerd werden door de nationalisten. Gedurende de

eerste maanden van de oorlog groeide de partij snel, ondanks

haar gebrek aan competente leiders.

Civiele politiek werd in de nationalistische zone echter

overschaduwd door militaire dominantie. In de maanden die

volgden op zijn benoeming tot generalísimo en staatshoofd,

concentreerde Franco zich op militaire aangelegenheden en

buitenlandse betrekkingen, waarbij hij weinig aandacht

schonk aan de binnenlandse politiek.

Naarmate de oorlog zich echter voortsleepte, werd

Franco zich in toenemende mate bewust van de noodzaak tot

een politieke organisatie om zijn bewind te legitimeren en het

Page 31: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 31

bloedbad van de oorlog te rechtvaardigen. Voor deze taak

wendde hij zich tot zijn zwager, Ramón Serrano Suñer, die

advocaat en voormalig gedeputeerde was in de Cortes en

sympathiek stond tegenover de syndicalistische doelen van

de falangisten. In april 1937 kondigde Franco de fusie aan

tussen de carlisten en de falangisten in een nieuwe verenigde

politieke groepering, die de Falange Española Tradicionalista

(FET) werd genoemd. Onder leiding van Franco zou de FET

de officiële staatspartij worden en de enige politieke

organisatie die in het nationalistische Spanje was toegestaan.

Een aantal falangistische leiders probeerden de fusie tegen te

houden, maar zij werden spoedig uitgerangeerd. Binnen

enkele dagen adopteerde het nationalistische regiem een

aantal leuzen en symbolen van de falangisten, inclusief de

met opgeheven arm gebrachte fascistische groet.

Het decreet van unificatie gaf aan dat de nieuwe partij

een georganiseerde politieke basis voor de nieuwe staat zou

vormen “zoals in andere landen met een totalitair regiem.”

Toen Franco zinspeelde op het nationalistische Spanje als een

totalitair regiem, schijnt hij veeleer een traditionele

unitaristische autoritaire staat voor ogen gehad te hebben dan

de volledige rigoureuze institutionele controle, waar in de

Sovjet Unie of Nazi Duitsland sprake van was. De statuten

van de FET, die pas gepubliceerd werden in augustus 1937,

weerspiegelden veel van de syndicalistische politiek van de

falangistische partij en benadrukten de rol van Franco die, als

“hoogste caudillo van de beweging, al haar waarden

personifieert.”

Door haar status als officiële staatspartij groeide de FET

snel. Iedereen die in het Spanje van Franco vooruit wenste te

komen of een links of liberaal georiënteerd verleden wilde

verbergen, sloot zich weldra aan. Maar de meeste nieuwe

leden schonken weinig aandacht aan de officiële

partijfilosofie. Toen Franco in oktober 1937 ten slotte de

eerste nationale vergadering van de FET installeerde, konden

niet meer dan twintig van haar vijftig leden als serieuze

falangisten worden beschouwd. Dertien leden waren

carlisten, vier leden waren niet-carlistische monarchisten en

zeven leden waren militaire commandanten. De nationale

vergadering kwam sporadisch bijeen en had geen echt gezag.

Haar samenstelling was echter een weerspiegeling van

Franco‟s politiek die eruit bestond om informele groepen die

zijn regiem steunden op te nemen, zonder een enkele groep in

de gelegenheid te stellen zich een dominante positie te

verwerven.

Page 32: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 32

Groeiende communistische invloed in de

republikeinse zone

De militaire crisis die de republiek tijdens haar val in

1936 bedreigde, had de socialisten, de anarchisten, de

communisten en de liberalen bij elkaar gebracht in de

regering van Caballero. Toen de onmiddellijke dreiging

eenmaal voorbij was, kwamen de spanningen in de

republikeinse coalitie spoedig weer boven water.

Voor het uitbreken van de burgeroorlog was de

communistische partij een kleine splintergroepering geweest

met weinig invloed aan de Spaanse linkerzijde. Naarmate de

oorlog echter vorderde nam haar grootte en invloed toe,

omdat de Sovjet Unie de voornaamste wapenleverancier van

de republiek was en de communistische eenheden de meest

gedisciplineerde en efficiënte onderdelen van het

republikeinse leger vormden.

Moskou dicteerde de politiek van de communistische

partij in Spanje. Stalin was doodsbang voor de dreiging die

Nazi Duitsland voor Rusland vormde en wilde dolgraag steun

krijgen van Frankrijk en Groot-Brittannië. Communistische

propagandamakers in zowel Spanje als de rest van Europa

kregen daarom instructie om de Spaanse burgeroorlog voor te

stellen als de verdediging van een liberaal democratisch

regiem tegen de aanval van het fascisme. De Spaanse

communisten beweerden dat de tijd voor proletarische

revolutie in Spanje nog niet gekomen was. Om de

republikeinse rechten te verdedigen was het beter dat de

werkende klasse alle dromen over de revolutie tijdelijk liet

varen en de krachten met de liberalen en democraten

bundelde. Evenzo moesten volksmilities plaats maken voor

gedisciplineerde legereenheden, hoewel dit niet betekende

dat het leger apolitiek zou worden, want politieke

commissarissen zouden hierin een belangrijke plaats blijven

innemen.

De groeiende invloed van de communistische partij en

haar aandringen op het voeren van oorlog in plaats van het

bewerkstelligen van revolutie, deed een grote vijandigheid en

oppositie ontstaan bij andere links georiënteerde partijen, met

name bij de anarchisten en de Partido Obrero de Unificación

Marxista (POUM). Deze vijandigheid kwam tot uitbarsting in

Barcelona, waar zowel de anarchisten als de POUM sterk

vertegenwoordigd waren. Op 2 mei 1937 braken in Barcelona

gevechten uit omdat de regering en communistische troepen

de anarchisten en de POUM bestreden om de controle van de

stad. Verschillende dagen woedde er in Barcelona een

burgeroorlog binnen een burgeroorlog. De regering zond

twee kruisers en een slagschip, die beide gevuld waren met

troepencontingenten, naar Barcelona. Vier duizend

ordebewakers arriveerden over land vanuit Valencia.

Gesteund door deze militaire inbreng van buiten de stad

herwon de republiek op 8 mei 1937 de controle over

Barcelona, maar niet voordat er ongeveer vierhonderd

Page 33: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 33

mensen gestorven waren en bijna duizend mensen gewond

waren geraakt.

De strijd in Barcelona verzwakte de extreem linkse zijde

en ondermijnde de Catalaanse autonomie, waarbij de invloed

van de centrale regering en de communistische partij werd

versterkt. Met de overplaatsing van de republikeinse regering

vanuit Valencia naar Barcelona nam de centrale controle over

Barcelona en Catalonië rond eind oktober 1937 verder toe.

De regering van Negrín

De communistische partij werd steeds vijandiger ten

opzichte van het leiderschap van Largo Caballero. Zij maakte

gebruik van de gebeurtenissen die in mei in Barcelona

hadden plaatsgevonden en haar zeggenschap over de

Russische militaire hulp uit de Sovjet Unie om aan te dringen

op verdere centralisatie van de macht, politieterreur,

vermindering van de anarchistische invloed in het kabinet en

een toename van Russische invloed bij militaire beslissingen.

Toen Caballero weigerde op hun eisen in te gaan bracht de

communistische partij hem ten val waarbij hij vervangen

werd door een nieuwe premier, Juan Negrín. Negrín, die in

mei 1937 in functie trad, was een socialist die sinds 1931 als

gedeputeerde in de Cortes had gediend en die door Caballero

in september 1936 tot minister van financiën was benoemd.

Hij had zich bewezen als succesvol bestuurder die geen

speciale politieke stokpaarden bereed of uit was op macht,

hetgeen hem acceptabel maakte voor de verschillende

politieke groeperingen in de republiek.

Als premier was Negrín een opportunistische realist, die

ieder politiek offer wilde brengen om de oorlog te winnen.

Zijn kabinet nam Prieto op als minister van oorlog en een

andere socialist uit Prieto‟s vleugel van de partij, maar geen

mensen die Largo Caballero steunden. De communisten

behielden twee zetels in het kabinet, waarin ook twee

republikeinen, een Baskische nationalist en een Catalaan

Page 34: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 34

zitting hadden. Negrín vroeg de anarchisten aan zijn regering

deel te nemen, maar zij weigerden.

Het feit dat Prieto, die in toenemende mate

anticommunistisch werd, de vitale positie van minister van

oorlog bezette, suggereert dat de communisten op korte

termijn weinig winst boekten bij de regeringswijziging. Op

lange termijn droegen echter de politieke gematigdheid van

de communistische partij, haar realisme ten opzichte van de

oorlog en het feit dat de republiek afhankelijk was van

wapens uit de USSR ertoe bij dat Negrín steeds meer steun

zocht bij de communistische partij. Zijn economische

programma beperkte de groei en de activiteit van de

agrarische collectieven, verminderde de inspraak van de

fabrieksarbeiders en vermeerderde de macht van de centrale

regering bij de meer belangrijke aspecten van de economie.

In maart 1938 startte de communistische partij een

alomvattende aanval op Prieto, die bekritiseerd werd om zijn

defaitisme. Toen de nationale troepen Aragon binnenvielen

en oprukten naar de Catalaanse hoofdstad, raakte Prieto

steeds meer ontmoedigd en op 5 april 1938, de dag waarop

de nationale troepen de Middellandse Zee bereikten, trok hij

zich terug uit de regering. Negrín nam de post van minister

van defensie over. Dit zou de laatste grote wijziging zijn in

de samenstelling van de republikeinse regering tot het einde

van de oorlog.

De oorlog sleept zich voort

Na een rustperiode van enkele maanden waarin beide

zijden hun troepen weer op sterkte brachten en nieuwe

posities lieten innemen, zette de republiek op 15 december

1937 een nieuwe aanval in bij Teruel, een provinciestad met

ongeveer twintigduizend inwoners, die 120 kilometer

noordwestelijk van Valencia en 200 kilometer ten oosten van

Madrid ligt. Aan het einde van de eerste gevechtsdag hadden

de republikeinen Teruel omsingeld en op de eerste kerstdag

hadden zij een deel van de stad bezet. Op 29 december

begonnen de nationalisten een tegenoffensief dat weldra

stukliep op de vrieskou en een sneeuwstorm die meer dan een

meter sneeuw op de wegen deponeerde. Op 8 januari 1938

gaven de laatste nationalistische verdedigers in de stad zich

over.

De inname van Teruel zou termijn weinig langdurige

militaire gevolgen hebben, maar vormde een overwinning die

de nodige propaganda opleverde voor de republiek. Teruel

was de eerste en enige belangrijke stad die gedurende de

oorlog door de republiek werd ingenomen en was een

welkome overwinning die volgde op een serie nederlagen.

Franco wilde niet dat Teruel onder controle bleef van de

republikeinen en weldra werden de republikeinse troepen, die

zich binnen de stadsmuren bevonden, belegerd. De strijd in

de omgeving van Teruel ging door tot eind februari, toen de

republikeinse troepen uiteindelijk gedwongen werden zich

terug te trekken.

Page 35: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 35

Teruel leidde dus uiteindelijk wederom tot een nederlaag

voor de republiek – 10.000 republikeinse soldaten werden

gedood en 14.000 werden er gevangen genomen. Het liet

nogmaals zien dat, hoewel het republikeinse leger de

nationalisten kon verrassen en zelfs een bepaalde periode

zware tegenstand kon bieden, in een langdurig gevecht

uiteindelijk toch het onderspit moest worden gedolven.

Op 9 maart 1938 openden de nationalisten een nieuw

offensief in Aragon, dat zich uitstrekte over een breed front

van ongeveer honderd kilometer. Ondanks toegenomen steun

van Frankrijk en de Sovjet Unie was het republikeinse leger

niet in staat de opmars van de nationalisten, die artillerie - en

luchtoverwicht hadden door steun van Duitsland en Italië, tot

staan te brengen. Op 15 april 1938 bereikten nationalistische

eenheden de Middellandse Zee, waardoor de republikeinse

zone in tweeën werd gesneden en waarbij Barcelona en de

rest van Catalonië werden afgescheiden van Valencia.

Binnen enkele dagen was de wig die de nationalisten tussen

de republikeinse troepen hadden gevormd, uitgegroeid tot

een breedte van vijfenzeventig kilometer. Gedurende een

ogenblik leek het erop dat de republiek op het punt van

instorten stond en dat de oorlog weldra voorbij zou zijn.

In plaats van naar het Noorden te keren om Barcelona in

te nemen en de Franse grens af te sluiten, besloot Franco

zuidwaarts naar Valencia te gaan. Zijn opmars naar het

Westen, over de nauwe kustweg en door de ruige heuvels,

bleek langzaam te verlopen. Eind juli 1938, voordat hij

Valencia kon bereiken, zetten de republikeinen een offensief

in aan de overzijde van de bocht in de rivier de Ebro ten

noorden van Tortosa, in het zuiden van Catalonië. Middels

grote wapenzendingen uit Frankrijk en de Sovjet Unie was de

republiek opmerkelijk succesvol geweest in het reorganiseren

van haar troepen. Het republikeinse leger aan de Ebro bezette

weldra een gebied van 20 kilometer bij 15 kilometer. Maar

Page 36: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 36

wederom bleek het niet in staat om het aanvankelijk voordeel

uit te buiten en spoedig werd het front door de nationalisten

gestabiliseerd.

Op dat kritieke ogenblik begonnen veel republikeinen na

te denken over vredesonderhandelingen, maar Franco wilde

alleen maar genoegen nemen met een onvoorwaardelijke

overgave. Met dit vooruitzicht voor ogen geloofden Negrín

en zijn communistische medestanders dat zij door moesten

gaan met de strijd, in de hoop dat een Europese crisis tot de

beëindiging van de Duitse en Italiaanse hulp aan de

nationalisten en mogelijk tot actieve steun van Frankrijk en

Groot Brittannië aan de republiek zou leiden.

Strategisch gezien had Franco, na stabilisatie van het

front aan de Ebro, mogelijk een tegenaanval moeten inzetten

in noord Catalonië. Maar zoals gewoonlijk wilde hij uit

politieke overwegingen niet dat gebieden, die hij ooit bezet

had, in handen bleven van de republiek. Daarom trok hij zijn

troepen samen langs de rivier de Ebro voor een tegenaanval

die begon op 3 september 1938. De nationalistische opmars

vorderde langzaam. Pas op 16 november 1938 hadden de

nationalisten het hele terrein ten westen van de Ebro, dat zij

in de zomer verloren hadden, heroverd. De strijd aan de Ebro

kostte de republiek ongeveer 70.000 slachtoffers waaronder

ongeveer 30.000 doden, 20.000 gewonden en 20.000

gevangenen. Aan nationalistische zijde vielen meer dan

30.000 slachtoffers.

Na een maand uitstel hervatte Franco het offensief in

Catalonië. De republikeinse verdediging, die ernstig

verzwakt was door de veldslag aan de Ebro, bezweek in het

zicht van de nieuwe aanval. Op 26 januari 1939 veroverden

nationalistische troepen Barcelona en de resterende eenheden

van het republikeinse leger in Catalonië sloegen op de vlucht.

Evenals Negrín en de meeste leden uit zijn regering

vluchtten, van 5 tot 10 februari 1939, ongeveer 250.000

republikeinse soldaten de grens over naar Frankrijk. Op 10

februari 1939 hadden de nationalisten heel Catalonië bezet.

Page 37: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 37

Franco vorm een wettige regering

Franco zou waarschijnlijk liever tot het einde van de

oorlog gewacht hebben met de vorming van een wettige

regering en het benoemen van een raad van ministers, maar

omdat deze zich voortsleepte zonder dat het einde in zicht

kwam, nam de druk om de regering een wettelijke basis te

geven toe. Op 30 januari 1938 kondigde hij een nieuwe wet

aan, die een wettelijke onderbouwing zou geven aan de

regering. In de nieuwe wet werd de dictatoriale macht van

Franco officieel gesanctioneerd: “het staatshoofd bezit de

absolute macht om wettelijke voorschriften van algemene

aard voor te schrijven.”

Op 31 januari 1938 benoemde Franco zijn eerste

ministers. Het kabinet, dat de Junta técnica verving,

vertegenwoordigde een evenwicht tussen de belangrijkste

politieke krachten in het nationalistische Spanje. De

vicepresident van het kabinet en minister van buitenlandse

zaken was generaal Gómez Jordana, een gematigde

monarchist en anglofiel, wiens benoeming de woede wekte

van veel falangisten. Twee andere posities werden toegekend

aan oudere generaals, die met Primo de Rivera hadden

samengewerkt. Twee kabinetszetels gingen naar

monarchisten; één naar een carlist; twee naar technici zonder

speciale politieke binding en drie naar falangisten, waarvan

er voor de oorlog slechts één tot de partij had behoord. De

enige gebieden waarop de FET daadwerkelijk macht bezat

waren propaganda en censuur.

Vanaf het begin van de oorlog hadden militaire leiders

populistische en nationalistische hervormingen beloofd met

de bedoeling om grote bedrijven te reguleren en het lot van

de lagere klassen, vooral in de landbouw, te verbeteren. Het

in 1938 benoemde kabinet kondigde aan spoedig een

arbeidshandvest te zullen uitgeven. Na aanzienlijke interne

strijd tussen de falangisten en de meer behoudende

aanhangers van het Franco-regiem, werd op 9 maart 1938 de

Fuero del trabajo uitgegeven.

Het document was louter een opsomming van principes

die later door wetgeving geïmplementeerd moesten worden.

Het verkondigde een compromis tussen liberaal kapitalisme

en Marxistisch socialisme, waarbij privébezit gerespecteerd

maar de rechten van de arbeiders beschermd zouden worden.

De Fuero del trabajo onderkende, op papier, een

indrukwekkend aantal rechten van arbeiders, waaronder een

minimumloon, een verzekering tegen ziekte en

werkeloosheid en een beperking van de arbeidsduur, maar het

werd arbeiders niet toegestaan onafhankelijke vakbonden op

te richten. In plaats daarvan zouden, binnen alle sectoren van

de economie, kapitaal en arbeid georganiseerd worden in

verticale syndicaten onder leiding van de staat. Stakingen en

buitensluitingen werden omschreven als misdaden tegen de

staat en speciale gerechtshoven die arbeidsconflicten moesten

oplossen werden overwogen. Gedurende het laatste jaar van

de oorlog werd een aantal keren getracht om op zowel

Page 38: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 38

nationaal als provinciaal niveau een syndicalistische

organisatie op te richten, maar daar kwam weinig van terecht. Het einde van de oorlog

Na de ondergang van Catalonië keerden Negrín en de

andere leden van zijn kabinet per lucht terug naar Spanje om

te onderhandelen over de vredesvoorwaarden, maar Franco

herhaalde dat hij alleen een onvoorwaardelijke overgave zou

accepteren. De capitulatie van Frankrijk en Groot Brittannië

voor Duitsland, eind 1938 in München, had de hoop van de

republiek op een gunstige wending in het internationale

klimaat ernstig ondermijnd. Niettemin gaf Negrín er, dankzij

de invloed van zijn communistische medestanders, de

voorkeur aan om zich te blijven verzetten tegen een

onvoorwaardelijke overgave.

Een groep officieren in Madrid, onder leiding van

kolonel Casado, kwam in opstand tegen de regering van

Negrín en vormde in de stad aanleiding tot een gewapend

conflict tussen de, door communisten gedomineerde,

eenheden van het leger en de eenheden die Casado steunden.

Halverwege maart had Casado Madrid vast in handen. Op 19

maart 1939 opende hij formele onderhandelingen met

Franco, die weldra werden afgebroken omdat Franco

nauwelijks wilde onderhandelen. De resterende eenheden van

het republikeinse leger begonnen zich te ontbinden en

nationalistische troepen trokken, zonder tegenstand, Madrid

binnen. Op 1 april 1939 kondigde Franco officieel het einde

van de oorlog aan.

Page 39: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 39

Madrid gedurende de burgeroorlog

Page 40: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 40

Appendix

John F. Coverdale spreekt over de burgeroorlog

(Engels gesproken)

http://www.youtube.com/user/josemariaescriva#p/a/u/1/oK1NANzzZ0M

Trailer van There will be Dragons,

de film van Ronald Joffé over de Spaanse

burgeroorlog

http://www.youtube.com/watch?v=z17OEqbrOOQ

Page 41: De Spaanse burgeroorlog

De Spaanse burgeroorlog, door John F. Coverdale 41

Over de heilige Josefmaria

http://www.nl.josemariaescriva.info/

over deze presentatie

de ptresentatie kan worden gevonden op:

CSR: Culture Science and Religion

http://www.slideshare.net/CSRsource

Group:

CSR: Dragon

http://www.slideshare.net/group/csr-dragons

Editor: Alfred Driessen

[email protected]