De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie · 5 II -1 Kern -----van de roltheorie p. 5 II...

24
De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie Citation for published version (APA): Houben, G. J. P. M. (1969). De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie. (TH Eindhoven. Vakgr. organisatiekunde : rapport; Vol. 13). Eindhoven: Technische Hogeschool Eindhoven. Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1969 Document Version: Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication: • A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website. • The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review. • The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers. Link to publication General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal. If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement: www.tue.nl/taverne Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us at: [email protected] providing details and we will investigate your claim. Download date: 26. Feb. 2019

Transcript of De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie · 5 II -1 Kern -----van de roltheorie p. 5 II...

De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie

Citation for published version (APA):Houben, G. J. P. M. (1969). De roltheorie : voorbeeld van een integrale theorie. (TH Eindhoven. Vakgr.organisatiekunde : rapport; Vol. 13). Eindhoven: Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date:Gepubliceerd: 01/01/1969

Document Version:Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can beimportant differences between the submitted version and the official published version of record. Peopleinterested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit theDOI to the publisher's website.• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and pagenumbers.Link to publication

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, pleasefollow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us at:

[email protected]

providing details and we will investigate your claim.

Download date: 26. Feb. 2019

I A R rJ ,'0 4

f Tr H" E > < ,.

, , ,

13 oktober 1969

University of Technology Eindhoven

t-~etherland s

Department of I ndustrial Engineering

DE ROLTHEORIE

VOORBEELD VAN EEN INTEGRALE THEORIE

Drs. G.J. Houben

rapport nr, 13

INHOUD:

Inleiding p. 1

I Evolutie, plaats en betekenis van de roltheorie p. 2

I - 1 Evolutie van de roltheorie p. 2 --------------------------I - 2 Plaats en betekenis van de roltheorie p. 3 -------------------------------------

II Inhoud van de roltheorie p. 5

II - 1 Kern van de roltheorie p. 5 ----------------------II - 2 Relatie roltheorie - struktuUr ------------------------------ p. 9

a theorema van de institutionele integratie p. 10

b struktuurtijpologieen p. 11

c referentiegroeptheorie p. 11

II - 3 g~!~!!~_~~!!~~~~!~_:_E~~!~~~!!J!~~!~ p. 13

a altercasting p. 13

b role centrism p. 15

III Roltheorie en organisatietheorie p. 17

Literatuur p. 19

- 1 -

INLEIDING

Het doel van dit rapport is te pogen een beknopt inzicht te geven in

de roltheorie. Dit is een complex van theorieen gericht op 'het veI'­

klaren van menselijk gedrag op basis van het rolbegrip.

Inzicht krijgen in deze materie is niet zo eenvoudig. Er is een

bijzonder grote hoeveelheid literatuur en een grote chaos in de ge­

bruikte begrippen. Er bestaan nog geen min of meer systematische over­

zichten. WeI is er een redelijk volledige opgave van de literatuur be­

kend 1).

In dit verhaal wordt weinig aandacht besteed aan sociaal-filosofische

beschouwingen.

Gestreefd werd die gegevens te verwerken waarin operationalisatie van

het begri.fpenkader als doel wordt gezien of die een "redeli,ik" empirische

basis hebben. Uiteraard vraagt zoln selektie nogal wat intuItie van de

schrijver.

Het bleek dat de literatuuropgaven van de meer empirisch georienteerde

rol theore tici nogal in eJ.kaar geworteld zijn.

In dit verhaal wordt geprobeerd zo weinig mogelijk met "enge" begrippen

te werken. Bepaalde theoretici beperken zich nl. aIleen tot de invloed

van formele strukturen op s~drag of tot een puur gedragswetenschappelijke

benadering. Het begripsapparaat dat "gekozen" werd, is zo open mogelijk

gehouden.

Aanleiding tot dit rapport is het feit dat in de organisatieliteratuur

van de laatste jaren nogal van de roltheorie gebruik wordt gemaakt.

Als hoofdoorzaak hiervoor kan men aangeven het interdisciplinaire karakter

van dit theorieencomplex.

De indeling van het rapport is zodanig dat eerst zal worden ingegaan op

de evolutie, plaats en betekenis van de roltheorie (hoofdstuk I); waarna

een beknopt inzicht zal worden gegeven in de inhoud van de roltheorie

(hoofdstuk II). Omdat de koppeling met struktuur- en persoonlijkheids­

theorieen zeer van belang is bij een behandeling van de roltheorie, zal

hierop nader ingegaan worden. Tenslotte zal in hoofdstuk III het thema

roltheorie en organisatietheorie aan de orde komen. Het ligt in de be­

doeling hieraan later een apart rapport te wijden.

- 2 -.

1 EVOLUTIE, PLAATS EN BETEKENIS VAN DE ROLTHEORIE.

Als men spreekt over de roltheorie, dan moet men zich geen "grand

theorie" voorstellen. Ze bestaat uit een complex van uitspraken in de

vorm van - loase hypothesen

logisch, dikwijls weinig met elkaar verbonden hypothesen

met betrekking tot een zelfde topic

- sets van hypothesen die logisch en qua topic met elkaar

verbonden zijn.

Dit min of meer samenhangend hypothesencomplex blijkt binnen het

studiegebied van verschillende wetenschappen te vallen 2). Hoewel

dit primair de gedragswetenschappen: cuturele antropologie, sociologie,

sociale psychologie en psychologie zijn, is er een duidelijk waarneembaar

streven om ook andere wetenschappen mee te doen sprekene In de ver­

klaring van het menselijk gedrag zijn nl. ook zgn. "impersonal factors"

dikwijls zeer belangrijk.

I - 1: EVOLUTIE VAN DE ROLTHEORIE.

Van een puur sociologische struktuurtheorie ontwikkelt zich dittheorieen­

complex naar een integrale theorie ter verklaring van hat menselijk

gedrag. Van de cultureel antropoloog R. Linton stamt (uit 1936) het

onderscheid tussen status en rol. De rol was volgens hem het gedrag

horend bij een bepaalde status.

"it includes the attitudes, values and behavior ascribed by the society

to any and all persons occupying this status."

Individueel rolgedrag is hier een eenvoudige afspiegeling van de groeps­

normen (vergelijk M. Weber: de collectieve matrix bepaalt hoofdzakelijk

het individuele gedrag 3)).

Onder invloed van het empirisch onderzoek krijgt de roltheorie na

de tweede wereldoorlog een steeds meer pluriform karakter. De klemtoon

komt langzamerhand meer op de per soon te liggen (pluralistic motivation).

Belangrijk is de "anexatie" van de "referentiegroep-theorie". Dit is

een theorieencomplex ontstaan binnen de sociologie uit het onvermogen

van de "normale" struktuurtheorieenom het menselijk gedrag te ver­

klaren 4). Speciaal de sterk empirisch georienteerde en weinig ge­

institutionaliseerde sociale psychologie blijkt sterke b±jdragen aan

de roltheorie te leveren.

- 3 -

Om van een steriele een vruchtbare theorie te krijgen moesten een

aantal ideologische barrieres doorbroken worden. Zo moest bijvoorbeeld:

- de mens binnen de organisatie meer centraal worden gezien.

- het onderscheid tussen de formele en informele struktuur verworpen

worden ..

- het "theorema van de institutionele integratie" meer genuanceerd

worden gezien 5)0

- 'iiet verschijnsel conflict niet "zo maar" als moreel verwerpelijk

worden ervaren ..

Verschillende theoretici hebben min of meer onafhankelijk van elkaar

hun eigen roltheorie ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld: T. Parsensc 6), \

Eo Goffman 7), To Newcomb 8) en F .. Znaniecki 9). Hun ideeen werden

door de researchers dikwijls in het onderzoek gebruikt .. Speciaal het

i;enomenologisch(~werk van E .. Goffman bleek zeer vruchtbaar te werken ..

Andere pioniers zijn J. Moren, en T .. Sarbin 10). J. Moreno paste rollen­

spel toe als middel in de psycho-analyse terwijlAf. Sarbin hypnotisch

gedrag alsrolgedrag analyseerde .. De werken van N .. Gross etal en van

R .. Kahn etal waren belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van de

roltheorie 11) 12)0 Er openbaart zich een steeds sterker streven naar

eenheid in het begrippenapparaat, speciaal onder de sterk empirisch

georienteerde theoretici. Het werk van Bo Biddle and E .. Thomas staat

helemaal in het teken van dit stre'lren naar eenheid1.3)o

I - 2: PLAATS EN BETEKENIS VAN DE ROLTHEORIE.

Volgens Ko Opp leven binnen de gedragswetenschappen vier opvattingen

over het begrip theories Elk van deze vormen houden ook een weten­

schapsprogramma in .. Zo komt men de volgende vormen tegen:

- theorie is een meer of minder complexe samenhang van empirisch

intersubjectief verifieerbare als - dan of hoe - hoe uitspraken,

waarbij de komponenten of uitspraken niet op eigenschappen van indi­

viduele doch op klassen van gebeurtenisaen betrekking hebben ..

- theorie als kategorieensysteem dat de voor de schepper van dit

systeem relevant geachte feiten omvat o

- theorie als complex van uitspraken die wetten over de historische

ontwikkeling omvatten (deze zijn beschrijvend en empirisch niet te

verifieren) ..

~ 4 -

- theorie als complex van empirisch niet te verifieren uitspraken,

waarde-oordelen en uitspraken met vage begrippen en onduidelijke be­

trekkingen hiertussen 14).

Het eerste theoriebegrip dat gebaseerd is op de moderne wetenschaps­

theorie is duidelijk het theoriebegrip dat binnen de roltheorie over­

he erst 15). Men wil komen tot verifieerbare uitspraken die niet aIleen

een beschrijvende doch ook een analytische funktie hebben. Men kan

bovenvermelde definities zien als een reeks waarin de eisen aan de

theorie gesteld steeds minder worden (van boven naar beneden).

De uitspraken in de roltheorie liggen speciaal binnen de eerste twee

theoriebeschrijvingen.

Volgens M. Deutsch en R. Kraus hoort een goede theorie te bestaan uit

konstrukti,s die:

- logisch vruchtbaar zijn.

sterk onderling met elkaar verbonden z1Jn (veel relaties).

- een optimale band hebben met de empirie (veel operationele definities)

16).

De roltheorie kent een overweldigende begrippenchaos, van de andere kant

blijkt zij "exceptionally rich in their empirical referents" 17) en in

een korte tijd een zeer snelle ontwikkeling te hebben meegemaakt.

Haar analytisch karakter, haar doorbreken van de tt~ditionele grenzen

tussen de wetenschappen en haar snelle groei maken haar tot een veel­

belovende theorie 18).

Buiten het angelsaksische gebied blijkt de roltheorie nog weinig bekend

te zijn 19).

Binnen de wereld van de organisatie-theoretici blijkt de roltheorie in

toenemende mate populair te worden. Speciaal binnen de gedragsweten­

schappen bestaan verschillende stromingen die de intuitie uitspreken

dat deze theorie een centrale plaats zal gaan spelen bij de analyse

van het organisatiefenomeen 20).

- 5 -

II INHOUD VAN DE ROLTHEORIE.

Zoals reeds in de inleiding van dit rapport naar voren kwam zullen hier

bepaalde beperkingen nagestreefd worden. AIleen de meer "open" be­

naderingen die daarnaast ook nog gericht moeten zijn op operationali­

satie van het begrippensysteem en op empirisch onderzoek zullen serieus

genomen worden. Ook zal het verschijnsel rolconflict slechts zijdelings

aan de orde komen.

Na een beknopte weergave van de kern van de roltheorie zal aandacht

worden geschonken aan de relatie roltheorie - struktuurtheorieen en

roltheorie - persoonlijkheidstheorieen.

II - 1: KERN VAN DE ROLTHEORIE.

centrale begrippen

- rol

centrale begrippen in "subtheorieen"

'.rolereciprocity

- rolset - rolestrain

- rolzender (+ (counterposition) - rolconfliot

- roldrager (+ (position) - rolebargaining

- rolverwachtingen - role conception

- uitgezonden rol - rolcentrisme

- ontvangen rol

- sancties en beloningen

- rolrelatie

- rolgedrag

Wat betreft het begrip rol zelf bestaat er emgrotere chaos van

meningen dan over welk begrip binnen de roltheorie dan ook 21).

B. Biddle en E. Thomas kiezen in verband !termee voor een persoon-gedrag

matrix. Er ontstaat zo een genuanceerd beeld van het verschijnsel role

en C ~ 1-3 1

~ C2 l2:

Gl C3 gJ ~ Gl en ttl >-1-3 ~

Ci I

SET VAN SUBJECTEN P1 P2 P3 P4

~11 B12 persoons-

B21 B22 segment

B31

per soon-gedrags-segment

Bi1

Pm

B1j

gedrags-segment

Bnm

- 6 -

In de bijgaande matrix is een set van gedragspatronen weergegeven naast

een set van subjecten (personen of verzamelingen van patronen).

Gedrag moet hier zeer breed opgevat worden; het omvat a.a. rolver­

wachtingen~ rolgedrag, beloningen en sancties (zowel openlijk als be­

dekt van aard) enz. Binnen de matrix worden de gedragingen van de

sUbjecten weergegeven. Het persoonssegment (de vertikale doorsnede)

omvat alle gedragingen van een bepaalde set van subjecteno Het gedrags­

segment (een horizontale doorsnede) omvat alle gedragingen voor een

gekozen set van gedragspatroneno Het persoon-gedragssegment is een set

van gedragingen voor een bepaalde groep van subjecten voor een gekozen

set van gedragspatronen 22).

De rolzender is een subject (persoon of verzameling van personen) dat

bepaalde rolverwachtingen (een geheel van voorschriften en verboden)

heeft ten aanzien van de roldrager. De roldrager is het subject wiens

gedrag men wil bestuderen. Rolzender en roldrager bevinden zich in een

bepaalde positie ten opzichte van elkaar. Onder positie wordt verstaan

een plaats in een denkbeeldige struktuur op basis van gemeenschappelijke

attributen, gedrag of zelfde reacties van de omgeving ten aanzien van

de betrokken subjecten 23).

Het gehele complex van bij elkaar horende rollen op basis van

workflow, techniek of gezagsstruktuur wordt rolset genoemd 24).

Voor~arde voor rolgedrag is dat rolverwachtingen gecommuniceerd worden

en door de roldrager ontvangen worden. Men spreekt in de roltheorie

dan ook van uitgezonden en van ontvangen role Maar al is een geslaagde

communicatie voorwaarde, een garantie dat rolgedrag ook inderdaad tot

stand komt is zij niet. Het uiteindelijk rolgedrag is namelijk het

gezamenlijk resultaat van de volgende krachtenvelden 25).

- 1. De gedragspressie van de ontvang~n rollen. Pas het waarnemen en

interpreteren van de rol zet de roldrager onder druk om aan de

verwachtingen van z1Jn omgeving (o.a. de zenders binnen een

bepaalde rolset) te voldoen. Bij deze gedragspressie horen ook

interpersoonlijke factoren: positieve of versterkende stimuli

zoals beloning en negatieve of verzwakkende stimuli zoals

straf (sancties).

- 2. Gedragspressie van de egorol van. de roldrager. De roldrager is

tevens een van zijn rolzenders. Onder de egorol wordt verstaan:

het geheel van normatieve verwachtingen dat de roldrager heeft

vanuit zijn visie op eigen positie en persoon van zichzelf.

- 7 -

- 3. Invloed van de persoonlijkheid van de roldrager 26). De roldrager

zal gemotiveerd moeten zijn om in overeenstemming met de ver­

wachtingen te functioneren o

- 4. De per soon moet de vaardigheden nodig voor een bepaalde rol op­

gedaan hebbeno To Sarbin gebruikt in verband hiermee de term

"role taking aptitude". Hieronder verstaat hij "het gemak waarmee

een subject een bepaalde rol speelt op basis van een beperkte

informatie (cognitief, perceptueel en motorisch) 27).

- 5. De tlreInforcement" impulsen die komen van subjecten die niet horen

bij de rolset zijn ook van belang. (T. Darbin: "'reInforcement

properties of the audience") 28).

- 6. Tot slot spelen de eisen mee die vanuit de situatie komen die niet

"persoonlijktl van aard zijno Hieronder verstaat men: impulsen

die komen vanuit ooa. de aard van de taken, de techniek, het

formele beleid en de meer formele beloningen en sancties.

Ter illustratie van het voorgaande een schematisch voorbeeld:

RET ROLGEDRAG VAN EEN CHEF

CHEF

\ \

A - audience (niet bij de rolset horende verwachtingen)

o - ondergeschikten

K - kollega's

S - superieuren

I - eisen van niet persoonlijke aard

E - egorol

- 8 -

In bijgaand schema'ziet men hoe bij de verschillende rollen

(multiple rolese R. Merton) die de roldragerspeelt rolverwachtingen

(komen van rolzenders) en waargenomen rollen horen. Dit geldt uiter­

aard niet voor de egorol. In de roltheorie is ook plaats voor rollen

die hun oorsprong yinden in "niet persoonlijke" factoren.

De interaktie (relatie) tussen rolzender en roldrager is uiteraard

een belangrijk thema in de rol theori,e. J)e economische benaderingen van

het interaktie~enom~en van G. Homans 29) en van J. Thibaut en

H. Kelley 30) worden binnen de roltheorie uitgewerkt door A. Gouldner

31) en door W. Goode 32).

Het ruilbegrip door de "reciprocity theory" ingevoerd wordt door W. Goode

theoretisch doordacht. Deze theoreticus ziet rolrelaties als een opeen­

volging van "rolebargains" (rolruilhandel). Het subject in onze

industriele maatschappij zit voortdurend in situaties met "overdemanding"

rolverwachtingen. (Veel rolrelaties, veel aktiviteiten per relatie, veel

konflikten enz. 33).) Dit veroorzaakt veel'rolestrain". Hij zal pro-

beren deze te minimaliseren, met andere woorden zijn probleem is

"how to make his whole role system manageable".

Een centraal begrip wordt in zijn benadering het begrip "roledecision".

Hij spreekt van rolkosten (rolestrain), rolprijs en rolhandel

(rolebargain). Het niveau van het rolgedrag is de resultante van vraag

en aanbod factoren:

- zijn wens om het rolgedrag uit te voeren (basis: bestaande norm).

- zijn schatting van beloning en straf van de rolzender.

- zJ.Jn schatting van beloning en straf van "thirdparties".

Een theorie die nog niet geintegreerd is in bovenvermelde theorie, is

die over het rolkonflikt. Het verschijnjtl konflikt vindt namelijk

een gemakkelijke plaats binnen de roltheorie; dit in tegenstelling

tot veel sociologische theorieen die met het konflikt geen raad weten.

Men kent verschillen~e vormen van rolkonflikt:

intra. sender - binnen het verwachtingenkomplex van een zender zijn

verwachtingen die niet met elkaar tevereb'~,g.en:~zijn.

- inter sender - de verwachtingen van verschillende zenders t.o.v. een

roldrager zijn onverenigbaar.

inter role de verwachtingen ten aanzien van een rol van zijn rol-

drager botsen met die ten aanzien van een andere rol.

- 9 -

- person-roleconflict~- de verwachtingen van de rol doen te kort aan

de behoeften, waarden en capaciteiten van de roldrager.

- role-overload - dit is een komplexe vorm van konflict, de roldrager

kan binnen bepaalde tijd en kwaliteitsgrenzen'niet voldoen aan de

verwachtingen gesteld t.a.v. hem 34).

Behalve de bovenvermelde zogenaamde differentie- en overload konflikten

kent men nog de ambiguiteitskonflikten (de verwachtingen zijn dan

onduidelijk of dubbelzinnig). Het :&11. eerder vermelde werk van R. Kahn •

etal: Organizational stress: studies in role conflict and ambiguity

(1964) is een leidend werk op het gebied van rolkonflikt 35).

In verband met de rolrelatie zijn de theorie van D. Levinson

(roleconception) en die van B. Kay (rolecentrism) van belang. Deze

zullen onder hoofdstuk II nader besproken worden (II - 3b).

Tot slot worden nu nog enkele klassifikaties vermeld die bij de rol­

theorie horen. Men kent soorten van:

- rollen (5. Nadel 36) en R. Cattell 37»).

- rolverwachtingen (E. v~d. Vliert 38) en J. Israel 39»).

- roledefiners (M. cain 40».

- rolelementen (5. Weinstock 41».

- roletaking (M. Cain 42), R. Turner 43), R. Merton 44».

II - 2: RELATIE ROLTHEORIE f STRUKTUURTHEORIEEN.

Elke analyse van sociale struktuur brengt minstens twee taken met

zich mee: a. het isoleren van de struktuurelementen en b. het bepalen

.van'lde ;r'elatie tussen deze delen. De roltheorie kan aan beide taken

een bijdrage leveren. Inpotentie is ze echter meer dan een struktuut­

theorie, ze is nl. een integrale theorie die het menselijk gedrag

wil verklaren.

Ten aanzien van de ma~ostruktuurtheorieen blijven de roltheoretici

in een kritische houding steken. Bij meso en mikrostruktuurtheorieen

ziet men een duidelijk streven naar verdieping van deze theorieen

m.b.v. de roltheorie en naar integratie.

Wanneer men sociale strulturenziet als opgebouwd uit sociale rollen t

dan is sociale stabiliteit niet verklaarbaar als een functie van

het normatief gezamenlijk "eens zijn" van de individuen of van een

normatieve integratie.

- 10 -

In plaats daarvan lijkt juist het "oneens zijn" en rolestrain, d.w.z.

het problematisch zijn van de te vervullen rolverwachtingen, normaal te

zijn.

II - 2a: RET THEORIMA VAN DE INSTITUTIONELE INTEGRATIE.

w. Goode levert op basis van de roltheorie kritiek op wat hij noemt

het theor~a van de "institutionele integratie" 45). Beter dan aan te

nemen dat de mens zich bij zijn gedrag tcht naar "normen hem voor­

geschreven door de groep" kan men stellen: de ~ens in een bepaalde

situatie kan meestal kiezen uit een normenpakket. Rij kan zich richten

naar die normen die het beste passen bij de behoeften van de situatie

waarin hij verkeert. In plaats van het "zichconformeren aan een be­

paalde norm" wil W. Goode de rolrelatie centraal plaatsen.

In schema:

Struktuurtheorieen:

normen ~ socialisatie

Roltheorie:

(het individu internaliseert de

opgelegde normen)

dynamisch normvormend,

rolrelatie ~ socialisatie en resocialisatie

proces. Basis: onderhandeling

(conflict, nonconformisme en

areativiteit zijn ingebouwd

in de relatie).

gedrag

(conform de normen)

~ begrippenals afwijkend

gedrag en nonconformisme

zijn nodig

----+ rolgedrag

D. Pugh' noemt tw~e beperkingen van de sociologische struktuur­

theorieen:

- de zogenaamde "Rebb's fallacy". Hebb wilde als psycholoog door middel

van fysiologische tussenvariabelen psychologisch gedrag verklaren.

Het bleek echter dat zijn fysiolQgie zuiver speculatief was. Als

struktuur-theoretici psychologische variabelen gebruiken, dan blijken

deze meestal speculatief te zijn (common sense psychologie).

- 11 -

- men gaat uit van een "oversocialited conception of man" 46).· Het zich conformer en aan sociale verwachtingen is de enige effectieve

bron van motivatie 47). D. Levinson noemt hier nog een tweede

motivatiefactor bij nl. "status seeking". Ook hij is een van de

rol theoretici die de grenzen van de !!heerserid~'-'· struktuurbenaderingen

aftasten 48). Hij wijst op de foute opvatting binnen de traditionele

sociologische theorie dat de rol van het individu bijna helemaal

door de sociale struktuur bepaald wordt.

II -2b: STRUKTUURTIJPOLOGIEEN.

D. Hickson bestudeert in z1Jn artikel "A convergence in organization

theory" 49) de in de organisatie theorie gebruikte strtktuurtijPOIOgieen.

Op basis van de roltheorie concludeert hij dat deze:pr1mair discrimineren

tussen "hoge en lage graad wat betreft de precisie van.de rolverwachtingen

(roleprescriptions).

Hij zet de struktuuranalytici (Weber/Burns and Stalker/Barnes/Whyte/

Hage/Crozier/Gordon and Becker/Thompson/Litwak/Janowitz/Frank/Simon/

Presthus en Bennis) naast de struktuurontwerpers (Taylor/Fayol/Urwick!

Brech en Brown) en de struktuurkritici (Likert/Mc Gregor en Argyris).

AIle bovenvermelde personen gaan uit (impliciet of expliciet) van de

hypothese dat er een lineaire relatie bestaat tussen de "precisie van

de roleprescription" en de gedragsvariabelen die hen boeien (bijv.:

innovation of ideas, volume of output, jobsatisfaction etc.).

D. Hickson wijst er op dat een curvelineaire relatiewaarschijnlijker

is. Zo onder scheidt bijvoorbeeld A. Frank ook tussen: "underdefined

administrative roles", "well-defined administrative roles ll en "overdefined

. roles" 50).

Een sociologisch theorieenkomplex dat een bijna volledige integratie in

de roltheorie meemaakt is dat van de "referentiegroeptheorie ll •

II - 2c: REFERENTIEGROEPTHEORIE.

Sociologen, sociaalpsychologen en cultureel-antropologen hebben altijd

gewerkt met de fundamentele principes dat de attitudes en het gedrag , ,.

van hetindividu gevormd worden door de groep waarvan het lid is en dat

de zelfwaardering en de daarbij horende gevoelens en gedrag afhangen van

de plaats van het individu in de hierarchie binnen deze groep.

~ 12 -

De noodzaak empirisch geconstateerde afwijkingen van deze principes

te verklaren deed binnen de sociologie de referentiegroep theorie ont­

staan 51)0 Kort samengevat zegt dit theorieen komplex: In de vorming

van attitudes kan men zich ook orienteren op andere groepen (individuen:

of sociale kategorieen) dan de groepen waarvan men lid is.

Enkele centrale begrippen:

- Vergelijkende referentiegroep: groep (individu of sociale kategorie)

die dient ter vergelijking met het doel te komen tot waardering

van zichzel:t(~ (comparison for selfappraisaI.).

- Normatieve referentiegroep: groep (individu of sociale kategorie)

die dient als bron voor normen, attitudes en waarden voor het individu.

-.Positieve referentiegroep: men vc~t z~Jn attitudes in overeenstemming

met de normen van de groep (individu of sociale kategorie).

- Negatieve referentiegroep: men vormt zijn attitudes tegengesteld aan

de normen van de groep (individu of sociale kategorie).

- Referentpower: macht die de referentiegroep (individu of sociale

kategorie) heeft over het individu dat er zich aan refereert/52).

- Anticipatory socialization (R. Merton): men richt zich wat b~treft attitudes en gedrag naar de groep waarvan men lid zou willen z1jn.

Om de referentiegroep theorie uit zijn "posthoc" verklaring ge end

stadium te helpen is speciaal de studie van het thema "keuze v n referentie­

groepen" nog sterk van belang 53).

De macht van de groep over het ego werd speciaal bestudeerd do r B. Merton

54), R. Kahn etal 55) en H. Ehrlich 56).

Uiteraard ontbreken binnen de referentiegroep theorie de klassi ikaties

in soorten van referentiegroepen niet 57). De integratie van de referentiegroep theoxie in de roltheorie

zo belangrijk omdat de begrippen counterposition en rolzender z

daarom

weinig ui tge-werkt waren.Jl.· Belangrijke bijdragen aall deze integra ie

werden geleverd door R. Turner 58), R. Merton 59) en M. Cain 601.

Roltheorie en referentiegroep theorie samen bleke lib~tba8.r_.Y!r het

verklaren van verschijnselen als roldistantie en oCiologische ~biva­

lentie 61). Bij roldistantie wijkt het gedrag v n het i~-ividu a l .van ,

het op basis van geinstitutionaliseerde (forme e) 62) normen ver achte

gedrag (zie ook: deviant behavior, en nonconfo)misme). '\ \

Sociologische ambivalentie ontstaat wanneer no matieve verYf~".,C,I""hti \ gen strijdig met elkaar zijn (zio ook: rolkonflik ). l

- 14 -

~ (de actor die een bepaalde reaktie van de ander als doel nastreeft)

alter (de ander)

lines,niaction (gedrag van ego gericht op de ander)

interpersonal task (gedrag van de ander opgewekt door de "lines of

action") kan gericht zijn op ego of op een derde "groep".

De centrale vraag is: Hoe handelt ego zodanig dat de ander gaat voelen

of doen zoals hij dit wil. Belangrijk is de "definition of the

situation" van de actor (als tussenvariabele). Dus: Hoe belnvloedt

ego alters "definition of the situation"? Op basis van de analyse van

rollenspelsituaties kQmen ze tot de volgende dimensies van het

Ilaltercastingproces":

- strukturele afstand - relatie/gezag van ego over alter

- evaluerende afstand - ontstaat doordat men het gezag van de positie

- emotionele afstand

van de ander relativeert, men maakt duidelijk

dat dit kleiner is dan zijn positie zou doen

vermoeden.

- ondersteunend vs steunzoekend

- interdependentie vs autonomie (wat betreft "commonfate", perspectief

of belangen)

- graad van vrijheid toegestaan aan alter.

In het artikel "Role and interpersonal style as components of social

interactionll ;68) bouwen E. Weinstein, M. Wiley en W. De Vaughn verder

op het voorgaande. Zij zien altercasting als een basisfaktor in het

ruilhandelproces tijdens de interactie. (aansluitend aan de ideeen

van P. Blau, G. Homans en J. Thibaut and H. Kelley: zie ~gi,-.a).~ ... )

De identiteit die de ander hem geeft; of die de ander toelaat is

een belangrijke inzet in het ruilproces. Het gebruik van "alter casting"

gedragspatronen is een kwestie van "interpersonalstyle".

De schrijvers doan verder verslag van ,een onderzoek gericht op een

scheiding van die komponenten van sociaal gedrag die gekoppeld' zijn

aan de rol van de komponenten gebonden aan de "interpersonalstyle".

Een tweede manier waarop de rolzender de roldrager kan belnvloeden is

die der selfpresentation. Deze term van E. Goffman wordt door B. Kay

vervangen door:

- 15 -

II - 3b: ROLCENTRISME.

De theoreticus B. Kay geeft in zijn artikel: "A map for explorations

in rolecentrism" 69) een theoretisch model dat men voor de analyse van

het fenomeen kan gebruiken.

Centrale begrippen:

self

door het self voorgeschreven rol

door het self waargenomen rol

reInforoement (beloningen en sancties)

ouemanagement (= selfpresentation) 70)

verdedigingsmeohanismen (v. Freud)

rolcentrisme

De term rolcentrisme is waarschijnlijk ontstaan in navolging van de

term etnooentrisme in de sooiologie of psychologie 71). Er wordt onder

verstaan: Het bezig zijn met de eigen rol zodanig dat rolgedrag van

anderen waargenomen en geevalueerd wordt voor wat betreft zijn effect

op de door het self voorgeschreven rol.

Rolcentrisme ontstaat wanneer het gedrag van de ander ervaren wordt als

afbreuk doen aan, inbreuk makend op of als expansief van aard.

Schema: rolcentrisme theorie van B. Kay:·.

ositive~ reInforcement

verde- 2=.==t=== digings- .----.-.... meoha­nisme

1 t'

CUEMANAGEMENT

(manipuleren met stimuli)

I ~ega ~ve

I reinforcement

I ROLDRAG~

WEE TAND

I

ROLZE~ER

- 16 -

Het individu wil zowel het self als de door hetself voorgeschreven rol

behouden en versterken. Gedrag in overeenstemming met de door het self

voorgeschreven rol wordt bewust of onbewust beinvloed door cuemanagement.

Dit hou.dtin: het nastreven van bepaalde indrukken bij anderen door

een selektief gebruik van prikkels (bijvoorbeeld: gebaren, rangschikking

van situaties enz., populair: "zich verkopen aan anderen"). Wordt het

gedrag van de roldrager door de rolzender ervaren als niet relevant

voor de door zijn eigen "self" voorgeschreven rol; dan wordt het ge­

drag van de roldrager niet betwist. Wordt het gedrag wel als relevant

ervaren dan ontstaat bij hem het "rolcentrisme".

De rolzender gaat dan weerstand leveren (negatieve reinforcement voor

de roldrager).

Wordt rolcentrisch gedrag van de roldrager door de rolzender geaccepteerd

dan ervaart hij dit gedrag (de door het self waargenomen rol) als

legitiem. Deze impressie wordt teruggevoerd naar het "self".

Leidt dit tot een bevestiging van relevante overtuigingen dan is de

waarschijnlijkheid vergroot dat de door het "self" voorgeschreven

rol wordt gehandhaafd. Reageert de rolzender negatief (negative

reinforcement) dan ontstaat er een verzwakking van de relevante over­

tuigingen; er moe ten dan echter eerst de verdedigingsmechanismen door­

broken worden.

Uit bovenvermelde weergave van de theorie blijkt dat juist het "self"

begrip, een goede aansluiting vormt aan de roltheorieen.

In het laatste hoofdstuk zal nog even ingegaan worden op de relatie

roltheorie - organisatietheorie. Dit is een thema dat i.v.m. zijn

komplexiteit in een apart rapport nog eens aan de orde zal komen.

- 17 -

III: ROLTHEORIE EN ORGANISATIETHEORIE:

Men kan momenteel weI drie gecoordineerde pogingen aanwijzen om te

komen tot een wetensohappelijke organisatietheorie waarin de rol­

theorie moet zorgen veor een min of meer centraal begrippenkader.

1. De "Industrial Administration Research Unit" van de University of

Aston in Birmingham (represent: .... D. Pugh en D. Hickson). Voor een

lijst van publikaties van deze unit, zie nSome developments in the

study of organizations" 72) van D. Pugh and D. Pheysey.

Onder andere: het artikel "Modern organizationtheory", "a psychological

and sociological study" 73) van D. Pugh, het artikel van D. Hickson

dat besproken werd onder hoofdstuk II - 2b en het artikel van

D. Pugh, D. Hiokson, C. Hinings and C. Turner: "Dimensions of

organization structure" 74). 2. De groep rond R .. Kahn van het "Survey Research Center" van de

universiteit van Michigan. Als belangrijkste publikaties kan men ver­

melden: R. Kahn, D. Wolfe t R. Quinn, J. Sneek and R. Rosenthal:

Organizational Stress; studies in roleconflict and ambiguity (1964) en D. Katz and R. Kahn: The socialpsychology of organizations 1966.

3. De groep van het "Human Relations Center" van Boston University.

Publikaties: W. Bennis, K. Benne and R. Chin: The planning of

ohange 1966 en W. Bennis: Changing Organizations 1966. Deze studies

houden zioh speciaal bezig met "planned ,ohange". Hun centrale thema

is het ontwikkelen van een diagnostisohe theorie, die hiervoor

nodig is. Een centrale plaats wil men hier cen' inruimen voor de

roltheorie.

Hoewel de roltheorie in 1957 nog praktisch helemaal in haar tlsociologisch"

stadium was, werd toen toch al door H. Simon opgemerkt dat hij de rol­

theorie een meer centrale plaats zou hebben gegeven in zijn boek

"Administrative Behavior" (1957) 75) als hij meer sociologisch ge-

vormd zou zijn geweest. Hij wil het versohijnsel rol beperken tot

"invloed op beslissingspremissen". Het blijkt dat de roltheorie meer

aandacht besteed aan "rationele berekening" in het gedrag.

H. Kreikebaum merkt in zijn artikel,"Neuere Entwicklungstendel121en auf

dem Gebiet der Organisationstheorie tl 76) dpcdat deCOl'.ganisatietheorie

gekenmerkt wordt door "die Verketting van organisatorische und ent­

soheidungstheoretischen Elementen 77)".

- 18 -

Juist de roltheorie lijkt voorlopig een geschikte theorie om de

rationeel beslissende mens aan de struktu~ te koppelen.

Sindskort wordt door roltheoretici het taakbegrip meer eentraal ge­

steld. O. Oeser en G.O'BrlL.an proberen te komen tot een "taakanalyse

in structural tole theory 78). Bovenvermelde "aanget:hpte" ontwikkelingen

kan men voorlopig karakteriseren als veelbelovende ontwikkelingen

i.v.m. de studie van het organisatiefenomeen.

Zoals reeds eerder vermeld werd ligt het in de bedoeling om in een

volgend rapport aandacht te besteden aan de bijdragen die de roltheorie

levert (kan leveren) aan de organisatie theorie.

Deel I zal handelen over het verschijnsel rolkonflikt binnen de

organisatie.

Speciaal die roltheoretische studies die een inzicht geven in de

positie van topmanagement, in die van de voorman en van de research­

of ontwikkelingsman binnen de organisatie .z.11}·l-.~~ .. d:~.l?: . .J~.9.~.~.,,:J?"~p..~ndeld worden. Er zal aan de hand van deze konkrete studies gestreefd worden

naar een scherpere afbakening van bepaalde begrippen.

In deel II zullen die pogingen die gedaan zijn om op basis van de rol­

theorie te komen tot een model van de organisatie aan de orde komen.

- 19 -

Literatuur: 1) B. Biddle and E. Thomas: Roletheorli concepts and research 1966.

2) JdeaH p,. 15.,

,) D. Levinson: Role, p.ersonality and"social structure in the

organizational setting'. 'Journ. of abnor •• andscc. p.s. 58 (1959) ,

p. 172-·v. W.Catton: -The development-ot sociological thought in:

:.~ R. Faris: Handbook of modern sociology 1964 p. 940 vv.

4) Zie hootdstuk II - 2c.

,) lie hoofdstuk II - 2a. 6) T. Parsons and E. Shils: Toward a general theorl of action 1951.

Zie H. Johnson: Sociologl 1968 p. 16 vv.

7) E. Goftman: The presentation of self in everl dal life 1959.

Zie ook: M. Deutsch and R. Kraus' Theories in Social PSlcholoq

1,66 p. 20, Tv. 8) T. Newcomb: Social PSlohologY 1950.

9) F. Znaniecld: Sooial relations and sooial .,oles 1965.

10) Zie: H. Strotzka: Einfuhrung in die sozialpslchiatrie 1965 p. ,1

en E. Anthony en S. Foulkes: Groepstherapie 1968 p. 278.

T. Sarbin in: Intern. Enclolopedia of the sooial soiences dl 13 p. 546.

11) N. Gross. W. Mason and A. Mc.Eaohern: Explorations in role anallsis 195

12) R. Kahn. D,. Wolfe. R. QuilUl and J. Snoek: Organizational stress:

studies in roleconflict and ambiguitl 1964.

1') B. Biddle and E. Thomas: opoit.

14) K. Opp: "Theoriebegriffe und Wiaaenachaftsprogramm" in W. Bensdor!:

Worterbuoh der Soziologie 1959 p. 1080. 15) Speoiaal bij die theorieen die door de aohrijver uitgeselekteerd

werden.',:',

16) M. Deutsch and R. Kraus: opcit p. 6 v.

17) Idem p. 173. 18) lie ook: B. Biddle and E. Thomas, opcit p. 13.

19) In Duitsland blijkt de ontwikkeling van de laatate 10 jaar praktisch

onbekend te zijn. De reltheorie is er nog een puur sociologische

theorie. De ethiach getinte kritiek van R. Dahrendorf (v: R. Dabrendorf

Homo Socio~ogicua. Verauch zur Geschichte. Bedeutungfund Kritiek der Sozialen Rolle 1958) leeft nog steeds: v: R. Dahrendorf: Rolle und

Rollentheorie in W. Benadorf opcit 1969 p. 902 TV en: F. Jones:

Deutsche und Amerikanische Soziolegie in: Geschiohte der Soziololie

1969 dl IV. Voor Frankrijk v: G. Grurvitch: Trait' de So01010lie 1963.

20) Zie hoofdatuk III.

- 20 -

21) Be> Biddle and Eo Thomas: opcit po 29 vo

22)

23)

24)

Auteurs van artikelen en boeken vermeld elders in dit rapport

verstaan onder rol ooa .. :

verwachtingen t.a.vo gedrag (T .. Sarbin, Eo van de Vliert)

gedragspa.:tronen (R .. Turner, Do Katz and R. Kahn)

rechten en plichten (Ro Coser)

eisen van de maatschappij (Ro Dahrendorf)

Voor de "andere" opvatting van To Parsons v: D. Martindale:

The nature and types of sociological theory 1964 p. 486 v.

B .. Biddle and Eo Thomas: opcit p. 30 vVo

Be Biddle and E. Thomas, opcit ..

R .. Merton: The role-set: problems in sociological theory in

B.J.S. 8 (1957) p .. 106 vv/po 110.

25) Eo van de Vliert: Rolkonflikten in de organisatie: in Intermediair 4

(1968) po 21 vv ..

26) Rolgedrag beInvloedt ook de persoonlijkheid:

zie II - 3b ..

D. Katz and R. Kahn: The social psychology of organizations 1966,

p. 195 v en S" Lieberman: The effects of changt~ roles on the

attitudes of role occupants in: Human Relations 9 (1956) p. 385 v.

27) T. Sarbin: Role; psychological aspects in:

Intern. Encyclopedia of the social sciences dl 13 p. 549.

28) Idem p. 551 .. . 29) v. G. Homans: The Human Group 1951 en Wo Bensdorf opcit po 486 vv.

30) J. Thibaut and H. Kelley: The social psychology of grouEs (1959)

zie ook M. Deutsch and R. Kraus, opeit p. 116 vv en J. March:

Handbook of Organizations 1965 p. 590 vv ..

31) A .. Gouldner: The norm of reciprocity in A.S.R. (25) (1960) p. 161 v

en E. Faris e.d.: Handbook of modern sociology 1964 p. 628 vv.

32) W. Goode: A theory of rolestrain in: A.S.R. 25 (1960) p. 483 vv.

33) W. Goode: opcit p. 4830

34) v. De Katz and R" Kahn opcit p. 184 vv ..

35) Opcit po 55vv en E. van de Vliert opcit.

36) VO M .. Banton: Roles, an introduction in the study of social

relations. 1965 p. 31.

37) R. Cattell: Personality, role, mood and situationperception in

Psych. Review 70 (1963) p. 2 v.

- 21 -

38) Eo van de Vliert opcit.

39) J. Israel: problems of role learning in J. Berger, M. Zeldith and

Bo Anderson: Sociological theories in progress dl I 1966 p. 201 v.

40) M. CaIn: Some suggested developments for role and referencegroup­

analyses in BoJ.S. 19 (1968) po 191 v.

41) S. Weinstock: Role elements~ a link between acculturation and

occupational status in B.J.S o 14 (1963). 42) M. CaIn: opcito

43) R. Turner: Roletaking, rolestandpoint and reference group behavior

in: A.JoS. 61 61 (1955/56) po 316. 44) R. Merton: opcit (1957) p.

45) w. Goode: opcit p. 483 Vo

46) D. Wrong: The oversocialized conception of man in modern sooiology

in ASR 26 (1961) p. 183 vv.

47) D. Pugh: Modern Organization Theory in Psych Bull 66 (1966) p. 240 v.

48) D. Levinson opcit p. 170 v.

49) D. Hickson: A convergence in organization theory: in: Adm. Soience

Quaterly 11 (1966/67) po 224 vv.

50) Ao Frank: Administrative roledefinition and social change: in:

Human Organization 22 (1963/64) po 238 vv.

51) H. Hyman: Reference groups: in Intern. Encyclopedia of the social

sciences 1968 po 3530 H. Hyman and E. Singer: Readings in referencegroup theory and research

1968. R. Merton: Contributions:; to the theory of referencegroup behavior in:

Social theory and social structure 1957. 52) Zie: B. Cohen: The proces of choosing a reference group, in:

J. Criswell, M. Solomon and P. Suppes: Mathematical Methodes in

small group processes 1962, p. 104. 53) H. Hyman opcit p. 356 Vo

54) R. Merton: The roleset (1957) opcit p. 106 v.

55) R. Kahn etal: Organizational stress (1964) opcit.

56) H. Ehrlich: Roletheory and the study of roleconflict, 1962. 57) Zie Ro Turner; R. Merton en M. CaIn opcit.

58) - 59) - 60) Idemo

61) R. Coser: Roledistance, sociological ambivalence and transitorial

statussystems: in A.J.S., 72 (1966/67) p. 173 v en:

W. Goode: Norm Commitment and conformity to role-status obligations:

in A.J.S. 66 (1961) p. 246 vVo

:;,.

- 22 -

62) Institutionalisering: Het fundamenteel antropologisch proces waarin

de individuele menselijke handelingen worden geobjectiveerd tot

,63)

64)

65)

66)

67)

.6.8)

69)

70)

71)

vaste, min of meer normatieve handelingspatronen, die als kollektieve

vormen onafhankelijk van de handelende individ~en kunnen blijven

voortbestaan en als zodanig de individuele mens enerzijds dwingen

bepaalde handelingen op bepaalde wijzen te verrichten (bep. soc.

rollen te spelen), hem anderzijds de voor zijn handelen onmisbare

sociale stabiliteit en zekerheid verschaffen.

A. Zijderveld: Institutionalisering 1966 p. 29 vv.

B. Kay: A map for exploration in role centrism: in: The journal

of soc. Es;y:cholo~e 70 (1966) p .. 39 vv.

W. Bennis: Chan~ing Or~anizations 1966 p. 107.

v: W. Evan: Rolestrain and the norm of reciprocity in research

organizations: in: ~ 68 (1963) p. 346.

D. Levinson: opcit p. 176 v.

E. Weinstein, P. Deutschberger: Some dimensions of altercasting in

Sociometry 26 (1963).

Sooial forces: 45 (1966/67) p. 210 vv.

B. Kay: A map for explorations in rolecentrism: in: The journal of

social Es;y:cholog;y: 70 (1966) p. 39 VVe

Volgens E. Weinstein and P e Deutschberger. opcit.

Etn9~entrisme is een attitude die inhoudt dat het individu de

"neiging heeft leden van andere groepen te verwerpent terwijl het

overtuigd is van de superiositeit van zijn eigen groep (speciaal

zijn etnische of nationale groep).

Definitie volgens:

D. Krech, R. Crutchfield and E. Ballachey: Individual in societl

1962t p. 213.

72) In: Manageme Intern. Review 8 - (1968).

73) In: Ps;y:ch. Bulletin 4 - (1966) p. 235 vv.

74) In: Admin .. Science Quaterly 13 - (1968/69) p. 65 vv.

75) H. Simon; De besluitvorming in de organisatie 1966 p. 38

(Administrative Behavior 1957).

76) In: Zeitschrift fur Betriebswirtschaft 35 (1965).

77) Idem p. 681.

78) o. Oeser and G. O'Brien: A mathematical model for structural

roletheory III in: Human Relations 20 (1967) p. 83 vv.