de Pseudoniemen van Hugo Vanvuchelen
-
Upload
guy-vanvuchelen -
Category
Documents
-
view
230 -
download
0
description
Transcript of de Pseudoniemen van Hugo Vanvuchelen
de
PSEUDONIEMEN
van
HUGO VANVUCHELEN
2
De pseudoniemen van Hugo Vanvuchelen Inhoud Na regen komt zonneschijn pseudoniem Jo Penno blz. 3 Speldeprikken pseudoniem Hug Vogel blz. 27 Mijn Sportvisserr pseudoniem Wivina blz. 57 Het land van Hagel pseudoniem Lut Creemers blz. 85
3
4
In deze bundel staan de gedichten door Jo Penno
geschreven tussen 1959 - 1961
5
Ideaal Edelweiss aan de top van de alpenreus Neen, geen herfst mag er komen, geen verslensende sleur aan de voet van de sombere berg. Maar een blikken naar om- hoog; de kreet ter overwinning gereed; het hoofd geheven, kalm in de realiteit. Verachting voor doffe blikken. Geen zoeklicht onder de korenmaat. Maar de vonk aan een zee van benzine. De edelweiss aan de top de alpinist op de flank van de reus die zal overwonnen liggen onder de trappelende voeten. En een jubelende juichkreet.
1960 - 1961
6
Ik zag ze liggen
in het vervagende uitstalraam
van een horlogemaker.
Edelstenen flonkerden midden het
matte goud.
Maar als een karbonkel op witte kalksteen
blonkt gij
blinkend te midden van anderen
in dichte duisternis een stoomfluit
in warme zwoele zomerdag een sirene
tussen visserssloepen een Titanic.
Eén grote gele ster
in de donkerblauwe hemel.
juni 1960
7
De bloem ging niet open.
Een film was het maar
een mooie lieflijk boeiende film
en toch maar komedie van onverschillige spelers
koud en naakt bedrog.
En toch blijft ieder beeld een bekoring
om zich in een fluwelen droomwereld
te begeven.
16 december 1959
8
9
Traag sijpelt
moe lost de druppel …
Dan stretsend… kletsend op ‘n platte steen
pletst verloren….weg, verdwenen???
september 1959
10
Het veld ligt wit
de bomen glanzen zwart.
Naakte armen trachten
de hemel te grijpen.
De maan spot
en zaait
fonkelende maar
koude sterren
op de aarde.
Daar ginder !
dan dicht
dan ver
blinkt en pinkt een lichtje
een licht
dat warmte en vriendschap spreidt.
18 januari 1960
11
12
Gij zijt een bloem in de tuin
van mijn buurman.
Mijn hart springt op
bij het bekijken van uw pracht
en juicht.
13
Verdrukt en verdrongen
door doornige distels
zijn mijn gedachten aan u.
juni 1960
14
15
Roerloze woestijn van verlatenheid:
mijn dorstig hart !
Een lokkende oase van vruchtbaarheid en vreugde
een fata morgana !
Een karavaan, k a m e l e n , DRIJVERS
R E D D I N G U I T D E Z E W O E S T I J N
Geroep verscheurt de stikkende stilte
als een huilende trein in de eenzame nacht.
VOORBIJ, v e r d w e n e n . . .
ruisende suizende eenzaamheid
mijn hart.
december 1960
16
De bloem is opengebloeid.
Schitterend en ruikend is ze opgedoken
uit donkere schaduw van het gras.
Nu lacht ze me toe en wuift
gedragen door het zoete windje
vriendelijk en zacht.
26 november 1959
17
Geen madeliefje
onbereikbaar
aan de verkeerde kant
van het spottende beekje.
Geen tulp
die kaal
pronkt in een
sombere arbeiderstuin.
Geen edelweiss
aan de top
van de onbereikbare
alpenreus.
maar een viooltje
zoet riekend weggedoken
in het lokkende gras.
Ge zult niet verslensen
in de voortsnellende tijd
want totdat de
atoombom de tijd vernietigt
zult ge prijken en heersen
boven andere dingen.
juni 1960
18
Ik ben dood als een
vijg na
Pasen
een verdroogd
blad in de
koude
herfstregen
een verroeste
bel in een
kille hall !
Zal ene lente
het nieuw
leven helpen ?
Zal de elektrische
scheller
anders klinken ?
mei 1961
19
Geroest en
verlaten
door een lange ruwe struggle for life !
Doorgeknakt in de
felle
kreunende
dreun
van de wenteling
van het aloude schouwtoneel !
Te grote schoenen
voor zijn klein pak !
Te lichte stappen
voor de lasten die hem kromden !
Van grote leeggebrande pijpen
STIKT
het oudemannenhuis.
mei 1961
20
De ganse eeuwigheid
werd een ogenblik
en een ogenblik
werd een ganse eeuwigheid.
Door U.
Ik zag ons
samen in uw ogen.
Ik voelde u
trillen van angst en vreugde.
O Heer !
Hoe dank ik U
voor D A T ogenblik.
juni 1961
21
Een mossel
die teert
op
gedoopte melk.
Vet
slurpt
ze zich
gulzig smakkend
aan de
malse zijde
van het leven.
Ze rust zich uit
vóór
een ruwe
muur
die in één ogenblik
kan beklommen worden
en dan….
keert ze terug
Ba !
?
22
De witte berk van mijn hoop is
uitgerukt en
neergesmakt in de
vuile modder door de
kille ruwe storm.
Maar jonge zaden
liggen kiemend klaar
voor nieuwe
frisse
hoop.
augustus 1961
23
Alle twijfel
is weggespoeld
door de zuivere bergbeek.
Haar minnelied
neuriënd
ruist ze omlaag
en ze zoekt
vrolijk haar weg
naar de vlakte
waar een bloeiende frisse lente
op haar wacht.
september 1961
24
Is de telefoondraad
stuk geroest
door mijn weekdier leven ?
Is de batterij
geleegd
in slemperijen ?
Slaapt Gij Heer
vermoeid door
mijn valse levensroes ?
Of weiger
ik
diep
in mijn binnenste
te luisteren naar
U !
juni 1961 - september 1961
25
26
27
28
29
Ballade van een heksenjong Een heksenjong dat was een aardig wezen dat trok zo maar met moeders bezem de wijde wereld in. Dat heksenjong wou veel, heel veel leren. Want heksenjongen moeten ook zeer veel studeren willen zij geschoolde heksen zijn. De eerste dag zag het een groot minister. Hij sprak heel lang, niet vlot en toch sinister. Dat was de eerste les. Het leerde Fransoos, Engels, Duits en Vloms. Beschouwde ‘t laatste als iets stoms en bracht het ver. Slechts éénmaal op zijn reis had ‘t jongske tegenslag toen een leeuw in hem een lekker stukje zag ‘t bleef gelukkig zonder erg. Maar na een reis door Vlaanderen, ‘t tot zijn moeke sprak: we gaan naar Vlaanderen, daar zijn de leeuwen mak en goedgelovig.
30
Een boer uit Rapenhoven Verkocht occasie bedalkoven Hij verkocht er één Sinds toen geen één Hij had geen premiebons gegoven.
31
32
Heb je geen lief treur er niet om want een lief is een dief en het zeurt je stom.
33
Zij en Hij
Zij was beroemd en gekend
om haar weelderige talent.
Hij was gedoemd en bekend
als haar onnozele vent.
34
Jij hebt me bedrogen en me de bons gegoven. Jij vrat je eigen op van nijd omdat ik mijn nichtje kuste en van dat lekker kusje lustte. Ik vind je echt een jaloerse meid. Kan ik het helpen dat zij zo lief is en ik daarentegen alle sterkte mis. Jij alleen kon me daarvan genezen maar jij hebt me de bons gegeven. Nou dan, adieu, jaloerse geit. Ik heb daarvan geen spijt. Jij had toch steeds een pruilemond. Nu kus ik kersenlipjes, dat is gezond.
35
Middeleeuwse biecht Ick heb mine laatste biechte gesprocen ende beleen int jaar onzes heren zoviel, maer ick heb tie keer teveel geliecht. Ick hep tevore en sinds toen bi U, meneer de pastor, genomen menig haantje, kiecken ende hoen. Si sin mi ende min wif wel becomen. Ick hep toen een slechte biecht beleen meneer de pastor, maar ick can het nu wel zeggen, schrik en heb ik geen daer gi nu manc sit ende lam.
36
37
Er was eens een juffrouw in ‘t lollige Waanmeerde die iedere dag op straat met haar hondjes pareerde maar die telkens bleek naar de andere kant keek als een van de beestjes zijn boodschapje placeerde.
38
Ode aan de melkbrigade Wie ziek wenst te zijn of lijken op azijn mag aan één ding niet denken: zich elke dag met melk te drenken. Melk is heerlijk lekker zoet en doet aan alle kindren goed of zij nu één of honderd jaren tellen of dat de lever of de melk hun kwellen. Will Tura en ‘t manneke (van de TV) Armand Pien, Corsari of Lia Lee zijn allen bij die heerlijke brigade en zeker niet tot hun aller-grote schade. De koeien fabriceren in hun fabrieken Dat lekkere drankje voor de zieken. Maar die melk drinken wij pas met plezier moest die koe zich laven met lekker bier.
39
Gedicht van een peterselie Een porie nam een selder eens mee in zijn sportkar voor een avondje uit naar een gezellige nachtbar waar jonge erwtjes ontdaan van hun pelletjes zomaar dansten in hun blote velletjes. Het orkest werd gevormd door mooie dikke salades die brachten de hele avond prachtige serenades pinkten af en toe eens naar een spruitje of naar een allerliefst tomatensnuitje. De ober was een dikke deftige rode kool die schonk veel glazen gin en alcohol aan een troepje luidruchtige radijsjes die zongen samen veel dubbelzinnige wijsjes. De porei was geschokt door al die lichte zeden daar vond de radijsjes en vooral de erwtjes naar en ijverde sinds toen voor veel, veel meer fatsoen.
40
41
Een sultan had last met zijn vrouwen niet dat hij dacht nog eens te trouwen of veel te veel weg was maar wat zij eisten was dat hij ook de schoonmoeders bij zich zou houwen.
42
Gebed van een zwijn. O Heer! kon ik als hondjes spelen of als kanaries liedjes kwelen ik zou heel erg gelukkig zijn. Of had ik manen als de stoere leeuw of witte veren als de mooie meeuw ‘t zou een beter leven zijn. O! Kon ik zwaaien met een leeuwenvaan of kraaien als de dappere haan gevierd zou ik zijn. Maar hélaas, O Heer! Ik ben een zwijn en kan alleen maar spek en koteletten zijn.
43
Op de tonen van: Ik ben zo eenzaam zonder jou meende ze hem misschien te kennen. Op de tonen van: Je liegt als je zegt, ik hou van jou weende ze, en wist hem zeker te kennen.
44
Een koe uit het land van Henegouwen sprak twee uur lang met een paar pauwen over ‘t verbond tussen kat en kater ingezegend door een bruine pater en verwierpen eenparig een motie van vertrouwen.
45
Grafschriften tony corsari Hier rust in vrede den Tony deerlijk gevallen van een Bonanza Pony denise maes Tot spijt van allen zijt gij dood gevallen gij die elke dag ons verheugde met uw lach. pol jacquemijns Ons sportweekend is bedorven Nu dat Pol is gestorven
46
Vraaggesprek met een gemotoriseerde rijkswachter.
Hij stopte met een tevreden grijns op het anders zo strenge gelaat naast zijn makker,
die zijn zwarte notaboekje ijverig volschreef.
- Mijnheer, mag ik u enkele vragen stellen? -
- Natuurlijk, natuurlijk, - gromde hij, - maar maak het niet te lang. -
- Wat denkt u over uw beroep? -
Beroep! beroep! Maar mijnheer wat denkt u wel! Dat is geen beroep! Het is een sport,
een sport die ik beschouw als de edelste onder alle sporten. Kijk! Er bestaat een gezon-
de wedijver tussen onze groepen. Je moet het beschouwen als een competitie mijn-
heer. Je behaalt elke dag een aantal punten. Op het einde van de maand tellen we die
punten samen en de overwinnaar ontvangt de ‘pot’.
Kijk mijnheer, de ‘pot’ daarin legt ieder kandidaat op de eindzege bij het begin van de
maand 50 f. Enne onder ons gezegd en gezwegen hé, van de 10 maanden van dit jaar
was ik negen maal de overwinnaar tezamen met mijn maat daar. Die andere keer verlo-
ren we wegens een kleine ziekte aan onze moto’s. ik denk dat ze toen gesaboteerd wa-
ren. -
Ik floot bewonderend. - Hoe speelt u dat klaar. -
Och - zei hij - we moeten natuurlijk elke dag een aantal kilometers afleggen om fit te
blijven en we vallen dan, om van de gelegenheid te profiteren, onze slachtoffers onver-
wachts op de rug, of we maken hen zenuwachtig door in hun kielzog te blijven, of we
verstoppen ons achter een grote wagen en verrassen dan zo de tegenliggers. Maar de
meeste pret beleven we, als we ons verstoppen achter een paar bomen, aan een u-
bocht bijvoorbeeld. Je zou versteld staan, moest je weten hoeveel onnozele halzen daar
de witte lijnen negeren. Ha! ha! daar ga je een gang mijnheer, de een na de ander
47
wordt er in ons net gevangen.
- Schrijft u werkelijk iedereen op die u betrapt. -
- Ha! ha! dat is een goede mop. - bulderde hij lachend - Maar mijnheer, we schrijven
iedereen op, betrapt of niet. Dat zijn immers gevallen die de mensen zich zelf niet meer
kunnen herinneren, wie weet nu in zo’n geval of hij over de witte lijn reed of niet. -
- Nee toch, we laten soms toch wel iemand passeren, maar met spijt mijnheer, met
spijt dat verzeker ik U. -
- Hmm - bromde ik nieuwsgierig.
- Ja ziet u - zei hij, alhoewel ik niets zag.
- Die auto’s met een nummerplaat C D - zoveel, die zijn zelfs voor ons gevaarlijk. Spijtig
mijnheer, echt spijtig, want zo verliezen we een rijke buit. Indien we durfden, we zou-
den nog veel, veel meer punten behalen.
- En wat doet u, indien een uiterst snelle wagen een fout maakt - vroeg ik belangstel-
lend. Opnieuw bulderde hij.
- Mijnheer, hier ga ik even een misverstand ophelderen. In uw fantasie ziet u ons hem
met gillende sirenen achtervolgen. Maar nee hoor, nee, dat bewaren we alleen voor de
feestdagen. Wij noteren zijn nummer, daarachter de overtreding, daarachter
‘overdreven snelheid’ daarachter ‘vluchtmisdrijf’ en daarachter dan nog het een en het
ander. -
Hij zag dat de andere klaar was.
- Hoeveel - vroeg hij.
- Vijf - zei de andere trots.
- Dan zoeken we nu onze driehonderd vijfenveertigste - vertelde hij me glunderend,
knikte eens vriendelijk tegen mij, en verdween in een wolk lawaai.
48
Els
Zouden jij en ik gelukkig kunnen zijn samen, Els? Ik weet het niet en ik zou
het jouw ook niet durven vragen. Zouden jou lippen me aan aardbeien of ker-
sen doen denken, of zou ik martini proeven? Zou ik je heerlijk kunnen omar-
men of zou je een strak korset dragen? Ik weet het niet maar dat zei die Sa-
ïdjah ook. Een aardige vent die Saïdjah. Nou zeg en een leuk meisje die Adin-
da. Die Adinda. A d i n d a, moet toch werkelijk heel erg leuk geweest zijn.
Maar triest, triest einde hé. Waarom moest Saïdjah ook weggaan van haar.
Dat ie haar meenam.
Maar...wat heeft die Adinda met ons te maken Els. Ik denk altijd aan jouw Els,
ook ‘s avonds. Dan slaap ik lekker gauw in. Ik begrijp niet dat die mensen,
waarvan je in de boeken kan lezen, uren lang wakker kunnen blijven liggen en
denken aan hun lief. Zouden dat allemaal van die psychologisch gefrustreer-
den zijn, waarvan je zoveel in de dagbladen leest.
Maar vertel me eens Elsie, denk je ook wel eens aan mij, ik zou het echt leuk
vinden hoor. Dan had ik misschien een kansje. Maar weet je wat ik niet leuk
vind? Waarom moet jij ook altijd zo lief zijn tegen, en zoveel dansen met die
kleerkast. Maar ja, ik heb je nog niets gevraagd hé. Maar ik durf niet Els, echt
ik durf niet. Zou jij eens niets vragen aan mij? Neen dat kan je niet doen, je
bent een meisje en meisjes doen dat niet.
Ik geloof echt Els dat jij een blode knul van mij gemaakt hebt. Vroeger durfde
ik alles, toen was ik niet zo schuchter. Nu durf ik je alleen maar via een spiegel
bekijken.
Zeg Els, mag ik je eens iets vragen? Stuur die kleerkast waarmee je flirt eens
weg, en dan durf ik weer alles. En ik beloof je dan ‘s nachts wakker te liggen
en aan jou te denken.
49
Een ouderavond.
Ik geloof werkelijk dat de directies van de scholen denken dat de ouders
van de kinderen, zelf ook kinderen zijn. U bent natuurlijk ook een van die
goede ouders, die einde juni samengeperst zitten in een of andere zaal,
toebehorend aan een of andere school. Dan bent u ook getuige geweest
van het feit dat men u als kinderen beschouwt. U hebt immers ook reeds
vele malen dezelfde woorden gehoord, van dezelfde goed gezette direc-
teur (goedgezet zijn ze bijna allemaal). Die van bij ons zegt altijd dat de
kindertjes vlijtig moeten leren, dat er daarom een goede verstandhou-
ding moet heersen tussen ouders en leraars en het draait er steeds op uit
dat de ouders de leraars moeten steunen.
Die directeur herhaalt dat jaar na jaar, alsof dat nou het ei van Columbus
zal wezen, alsof hij het er nu absoluut moet inpompen, alsof wij dat na
de eerste keer en na jaren herhaling nog niet wisten. Wij weten het an-
ders verdomd goed dat de leraars geen steun nodig hebben. Wij weten
dat nog uit onze goeie oude tijd. Het zou wel kunnen zijn dat de leraars
van tegenwoordig maar petiterigge broekventjes zijn, maar dat is zo niet,
geloof me.
Ik ben er een paar keer naartoe geweest, maar ik heb me vast voorgeno-
men noch volgend jaar, noch in een ander jaar der toekomende eeuwig-
heid, nog ooit zo een schoolfeest bij te wonen.
Men wordt uitgenodigd om 8 uur en ze beginnen juist om het ogenblik
dat we overwegen maar naar huis te gaan. De directeur verschijnt dan
met een zeemzoete glimlach, maar zonder zwaluwstaart, en met brom-
mende stem herhaalt hij de les van vorig jaar over de steun. Dan laat hij
50
het woord aan de kinderen, alsof we die thuis niet genoeg horen. Wat ze
die allemaal aangeleerd hebben om ons te vermaken is ongelooflijk. Men
tracht ons, volwassenen nota bene, te plezieren met zoiets dat klinkt als:
Jantje zag eens…, met ‘Gedicht van Vader’ van een bekend maar gelukkig
voor ons onbekend schrijver, (wij verdenken de directeur), met Haaansje
paansje keversen en dergelijke dingen meer.
Geplezierd hebben we ons maar eenmaal. Dat was toen dat ettertje uit de
buurt, midden in zijn dreun bleef, bleek werd en begon te wenen.
Geschandaliseerd werden we ook, onze eigen, onze bloedeigen spruit
deed ons de schande aan door over zijn benen te struikelen. Mijn hart
stond stil, iedereen gnuifde (of is het gnoof) en wees naar ons. Een welle-
vendheid die wijzelf nooit (met de hand op het hart, hier) zouden begaan.
Wij zijn verontwaardigd opgestaan en weggegaan (herlees dat eens hard-
op) en hebben onszelf beloofd, met nadruk beloofd: het was de leste
keer, en niet de beste, bijlange niet (niet zoals in het liedje, maar recht
naar huis).
51
Administratie Een ambtenaar is iemand die voor elke oplossing een moeilijkheid heeft, wist A.E.W. Thomas. Die man wist werkelijk wat hij zei. Wij zijn onlangs overtuigd geraakt van dat principe. We hadden een nieuwe fiets gekocht en we moesten ook daarop onze jaarlijkse belasting betalen. Wij noch onze fiets maken daarop een uitzondering. De ambtenaar moest onze naam weten. - Hug Vogel - zeiden wij. - Hoe - vroeg hij. - Hug Vogel! - herhaalden wij nadrukkelijk. - Hoe schrijf t u dat? - informeerde hij. - Nou ja, HUG VOGEL! - wij weer. - Wilt u me dat eens spellen? - Wij: - Hauugé Véoogédeeel - - Ik versta u niet - zei de man. - Dan wij weer: - Haring - Uil - Geit - Vos - Olifant - Geit - Ezel (met nadruk) - Leeuw. - Mijnheer - zei ie - dat neem ik niet -. - Maar het is toch werkelijk zo - - U bent onbeschoft mijnheer - zei hij. - Ja, maar wat wilt u dan - vroegen wij wanhopig. - Ik wil dat u mij niet beledigt - antwoordde hij fel. -- Ik ben geen uil, geen geit, geen ezel, en zeker geen leeuw - zei hij. - Ik ben een unitarist. Daar waren wij het niet mee eens, maar wij beweerden ook niet dat hij dat was. - Dat deed u wel - zei hij agressief.
52
Het duurde nogal lang voordat wij alles in het reine gebracht hadden, maar uitein-delijk prijkte onze naam toch in mooie blokletters op zijn vloeitje. Dan herbegon hij weer. - Adres ?- - Heuveleinde - wij. - Wat ? - - Heuvel….einde - - Hoe ? - - Haas, ezel, uil…. - - Stop - brulde hij - herbegin alstublieft niet. - Geef ons UW pen - zuchtten wij - wij zullen het voor u opschrijven. - Neen - Weigerde hij kordaat - dat geval is nergens voorzien in de voorschriften, dus mogen wij dat niet toestaan -. Badend in ons zweet, zijn wij thuis gekomen, wij hebben de ambtenaren beklaagd. Maar na een nachtje slaap waren wij toch van mening veranderd. Zij hebben het gemakkelijker dan wij. Zij hebben massa’s voorschriften die hun leven vergemakke-lijken, wij hebben die voorschriften niet. Het is ook daarom dat ons leven zo troos-teloos is. Van ‘s morgens tot ‘s avonds worden zij geruggensteund door voorschriften als: - Hoe slijpt u een botte potlood ? (vooral dat botte is diepzinnig). - Wanneer mag ik mijn bic gebruiken? - Hoe doop ik mijn pen in de inkt? (Niet met helder en natuurlijk water). - Hoe vind ik mijn gom als ik hem verloren ben? Hier vinden wij, mensen, met een vooruitstrevende geest, een uitstekend oefenter-rein voor verwaarloosde gaven. Wij kunnen immers ook hier nog talrijke vragen be-antwoorden zoals: - Wat doe ik met een verlegen jong meisje voor mijn loket? - Wat doe ik met een opdringerige madam? Voor een ding moeten we ons echter niet meer inspannen. De vragen zoals: - Hoe maak ik iets moeilijk? - Waar vind ik na de oplossing een fout? kunnen zij perfect beantwoorden. Het is trouwens in deze wetenschap dat zij gebo-ren zijn, leven en zullen sterven.
53
Herinnering We zullen ze nooit vergeten. Ze hebben ons jarenlang volgepropt. Zo vol (ons) en zo veel (wetenschap) dat op het einde van het jaar onze hersens zo murw waren, dat we een mengsel of helemaal niets opdienden. We herinneren ons nog zeer goed dat ze ons vertelden ‘goed begonnen is half gewonnen’ en ‘s anderendaags doodleuk verklaarden dat eerste gewin katten-gespin is. Dat was dan volkswijsheid. Ons kan die volkswijsheid gestolen wor-den. Ze vertelden ook dat twee evenwijdige lijnen elkaar snijden in het oneindige. De man die dat gezien heeft moesten ze ons eens tonen. We zouden er wel een trappist voor over hebben om hem eens aan het praten te krijgen. Zou die ons nogal interessante dingen kunnen vertellen. Maar gelukkig vergalde die wijsheid onze kinderlijke vreugde niet (het was in-derdaad een vreugd om jong te zijn). Wij stoorden er ons trouwens niet aan. We herinneren ons nog zeer goed dat we onze verhandeling op negenentwintig minuten aflapten om naar een of ander TV programma te kunnen kijken (met opzet niet: genieten). We werden belachelijk gemaakt, echt pedagogisch, in volle klaszitting negenentwintig minuten lang. En dan die heimelijke woede (van: we zullen het hem eens laten zien). We werkten twee weken lang. En dan gaven we fier ons volgende opstel af. We kregen het terug met de vernuftige opmerking: Alhoewel ge een machtige dissertatie schreef, kan de leraar die een njet is u niet meer dan zes geven (letterlijk citaat). (Er stak - o ramp - een briefje door onze eigen stylo geschreven in ons schrift: ‘ De leraar Nederlands is een zagevent, een njet’. en toppunt van schande: ‘ Een nul is in het Russisch een Nietscheboud’. Maar hier hebben we werkelijk iets geleerd mochten de Russen het ooit in hun hoofd halen onze stoere Vlaamse Leeuwen aan te vallen. Het woord zullen we in ieder geval kunnen voeren. Gelukkig stond ons instituut niet alleen. Slechts vijftig meter verder was er nog zo’n inrichting. Maar deze werd uitsluitend bezocht door wezens met een rokje aan, en met één of twee vlechten, of met een paardenstaart. In het begin ken-den we die wezens niet. We wisten wel dat het soortgenoten van onze zussen
54
waren, maar verder ging de belangstelling niet. Hier moet ik nog glimlachen met onze goedige leraars die zeiden: verstand komt niet voor de jaren. Zij hadden het kunnen weten, maar helaas, zij schenen het niet te weten. Ze wisten niet waarom de vensters zelfs bij de strengste vorst open bleven, ook niet waarom er soms een grote onrust in de klas heerste. Tot dat we op een dag, lomperiken dat we waren, onze lippen spitsten en een langgerekt gefluit door de klas en over de straat snerpte. We vlogen buiten en zelfs in de zomer (t° 30°) bleven voortaan de vensters potdicht. Wij vergeten nooit die oerkreet “D E R U I T potver-dekke’. Waar is de tijd dat de leraar ons gloedvol meesleepte naar de Slag der Gulden Sporen, waar de leeuw toch o zo dapper was, maar waar het verhaal van de boerenkrijg geen aandacht kreeg omdat een gerookte makreel, getooid met een strikje en een sigaret rokend, aan het bord zijn weldoende reuk hing te versprei-den, en de bijziende leraar achteraan in de klas vroeg wie er vis bij zijn boter-ham had. Waar is die tijd dat we naar het toneel mochten en vochten om achter de rij paardenstaarten te kunnen zitten. Waar is de tijd dat iemand zich opzettelijk liet buitenzwieren samen met een pakje kaarten, om zijn drie voorgangers te gaan opvrolijken. Waar is de tijd toen we leerden dat (a-b) x (a+b) gelijk was aan ...en (a-b)2 ge-lijk aan … Formules die we toen leerden en nu alle dagen gebruiken op te bere-kenen hoe mals onze zondagse biefstuk zal zijn. Waar is die tijd dat we transpireerden op moeilijke vraagstukken, waarvan de oplossing verloren is gegaan en waar men nu weer opnieuw op zweet, pardon transpireert. Wij weten het, het was geen slechte tijd. Dat weten we als we denken aan de vele avonden dat we hoofdpijn hadden van de vuile lucht uit het labo en we een aspirientje namen met een glas H2O. Onze lieve grootmoeder had het bestorven moest ze geweten hebben dat we H2O dronken. Proost.
55
Wivina
56
H ij is hengelaar geworden die schat van mij. En alhoewel hij van
nature zeer verdraagzaam is hadden we hierover onze eerste
ruzie. Ik was zo onvoorzichtig geweest om hem aan te moedigen samen met de
Charel eens een dagje uit vissen te gaan omdat mijn boekenwurm absoluut nood
heeft aan wat frisse lucht en beweging en zijn cholesterol onaanvaardbare hoog-
ten bereikt heeft. Het is een vergissing geweest die mij vermoedelijk nog dikwijls
zuur gaat opbreken.
Ik zei dus dat het onze eerste ruzie was. Over het vissen natuurlijk. Ik was zo on-
voorzichtig te vragen of het waar was dat hij visser ging worden. Heb toen vijf
minuten lang moeten luisteren naar een verontwaardigde echtgenoot die mij tot
in den treure uitlegde dat hij geen visser was maar een sportvisser. Dus meer
sport dan vissen en het woordgedeelte SPORT met een hoofdletter. En om er
geen misverstanden over te laten bestaan werd mij nadrukkelijk duidelijk ge-
maakt dat het de bedoeling is via allerlei verfijnde methoden massa’ 's vis te van-
gen om die dan onmiddellijk weer terug in het water te kieperen. Gelukkig maar,
ik zag het al gebeuren dat ventje lief 's avonds moe van het baggeren door de
modder thuis in zijn favoriete zetel neervalt, mij vraagt zijn beslijkte laarzen uit te
trekken en het helemaal aan mij overlaat om enkele gevangen minivisjes te kelen,
hun jasje uit te doen, ze te bakken in de hete boter en dan aan de poes te serve-
ren omdat het geheel naar de modder smaakt. Een sportvisser, werd mij uitge-
legd, is iemand die geen leefnet koopt maar een fotoapparaat, liefst eentje met
een groothoeklens omdat de vis daar voordeliger mee oogt. Hij stelde mij gerust,
een nieuw fotoapparaat is niet nodig, alleen die lens zou hij graag krijgen op zijn
verjaardag volgende maand.
Verder werd mij uitgelegd dat het sportiever is een roofvis of het nu snoek,
snoekbaars of baars is, te vangen met een lepel in plaats van met een levend vis-
57 Februari 1989
je. Volgde dan een lange uitleg over voor en tegen van levend aas en over voor
en tegen van kunstaas waar ik voorlopig alleen de conclusie uit getrokken heb om
onverwijld mijn soep- en dessertlepels te gaan tellen en mijn zilveren bestek ach-
ter slot en grendel weg te sluiten en de sleutel weg te gooien tot in betere tijden.
Want ik ken mijn pappenheimer, zelfs als het niet die lepels zijn die hij bedoelde
zal hij het toch niet kunnen laten om ze aan zijn behoeften aan te passen.
Tenslotte is hij zowel een economist als een hobbyist.
Het moeten ook niet altijd lepels zijn werd mij uitgelegd. Ook met de vliegenhen-
gel kunnen reuzensnoeken gevangen worden. In plaats van bromvliegen wordt
dan echter iets gebruikt dat blijkens de uitleg van mijn echtgenoot mij meer
schijnt te lijken op een scheerkwast. Gelukkig scheert hij zich al jaren met een
elektrisch apparaat zodat ik hier niet handelend hoef op te treden.
Sportvisser zegt hij, en hij maakt hier duidelijk dat er een reusachtig verschil is
tussen deze aanspreektitel en het verfoeilijke woord zoals gewoonlijk visser, of de
afschuwelijke woorden panvisser of meeneemvisser of broodvisser.
Het is mij ondertussen wel duidelijk geworden dat mijn lieve jongen besmet is
door de Charel. Ik had nooit kunnen vermoeden dat hengelen een ziekte was en
dan nog een ziekte die zo snel uitbreiding neemt. Ik vrees dat ik die bacil eerst-
daags met harde hand zal moeten uitroeien.
Tot zolang echter zal ik goed uit mijn doppen kijken, goed op mijn woorden letten
en het neutrale woordje hengelaar gebruiken. We zien dan later wel.
58
I k had al vermoed dat het een vergissing was om die schat van mij aan
te moedigen om met de Charel mee te gaan vissen. En nu blijkt dat
mijn vrees gegrond was. Die man van mij heeft mijn keuken in beslag genomen.
Ik had het moeten zien aankomen. Reeds dagen op voorhand snuffelde hij in
allerlei beduimelde boekjes vol ezelsoren die hij van Charel gekregen had. Ook de
krantenwinkel was niet veilig voor hem want dagelijks zocht hij er naar een nieuw
hengelsporttijdschrift. Hij was op zoek. Hij was op zoek naar HET geheim. Steeds
opnieuw stelde hij vast dat Charel meer voorn ving dan hijzelf. En dat krenkte zijn
eer. Ik begrijp dat. Hij wil steeds de eerste zijn. Hij wil altijd de beste zijn. En Charel
kan toch o zo toegeeflijk lachen. Ik zag zo dat de worm der jalousie in zijn bin-
nenste knaagde. En daarom nam hij mijn keuken in beslag.
Eerst dacht ik dat hij naast sportvisser, hij staat nog altijd op die uitdrukking, ook
nog vogelliefhebber geworden was. Hij pakte namelijk een hele verzameling zaden
uit. Tarwe, kempzaad, koolzaad, zonnebloempitten - witte en gevlekte -, rondzaad
en raapzaad. Genoeg om een overbevolkte volière meer dan een maand van een
goede echte ouderwetse orgie te laten genieten. En net toen ik mij opmaakte om
krachtdadig op te treden en een kordaat veto te stellen begon hij met al allerlei
pannen en potten te rammelen en werd ik zo nieuwsgierig over die onverwachte
werklust dat ik opnieuw mijn voorzichtigheid uit het oog verloor. Al die zaden
werden apart gewassen en gespoeld. Ik ben er zeker van dat hij ze ook nog zou ge-
schrobd hebben als dat technisch mogelijk zou geweest zijn. Tenslotte stonden er
drie grote potten op het vuur. Een pot met kempzaad, een met tarwe en zonne-
bloempitten en een met de rest. Na enig intensief gerammel in mijn keukenkasten
kwam hij tenslotte met mijn koffiemolen tevoorschijn. Met een nooit geziene ijver
begon hij de overschot van de zaden te malen nadat hij ze met mijn haardroger
droog geblazen had. ik wist zelfs niet dat hij wist dat er een elektrische koffiemolen
59 Maart april 1989
in huis was. Van wat er daarna gebeurde heb ik geen goed overzicht meer. Mijn
kleine jampotjes werden uitgewassen met veel zeep en veel ijver. Zij werden
uitgespoeld met liters koud water en dan gevuld met een uitgebreide verzameling
gekookte zaden, rijkelijk bestrooid met zout en overgoten met water dat minstens
een tiental minuten gekookt was en daarna in de diepvrieskast afgekoeld. Allerlei
flesjes werden op de keukentafel uitgesteld en hiervan werden enkele druppeltjes
in de jampotjes gedaan. Het rook na een tijdje precies alsof er franchipannekes
gebakken waren. Opnieuw werden mijn keukenkasten overhoop gezet totdat hij
met een triomfkreet, een onderdrukte dat wel, met mijn soepmixer terug opdook.
Al het overschot van de zaden werd hiermee gemixt, en opnieuw gemixt en na
een grondige controle nog maar eens gemixt. Tenslotte werd dit vermengd met
een geutje uit een flesje waarvan ik eerst dacht dat het pastis was maar dat
uiteindelijk alleen maar puur anijsextract bleek te zijn. Juist op het moment dat ik
vreesde dat hij die brei zou gaan bakken mengde hij het met wat fijn gewreven
brood, deed alles in een emmer en droeg het naar zijn wagen. Hij keek zo tri-
omfantelijk dat ik met de Charel al op voorhand medelijden had. Ik weet immers
hoe vervelend mijn schat kan zijn als hij zich zo ingespannen heeft om zijn te-
genstrever van de kaart te vegen. En het lijdt geen twijfel dat Charel morgen
fameus op zijn donder gaat krijgen. Ik heb alles nu afgewassen en drink nog een
kopje koffie voor ik mij naast mijn schat ga neervlijen. Maar waarom smaakt die
koffie nu zo sterk naar anijs?
60
A lle remmen zijn bij hem losgeslagen sedert hij zich sportvisser is gaan
noemen. Ge moet weten dat zijn sterrenbeeld steenbok is en die
steenbokken zijn gekend voor de grondigheid waarmee zij alles aanpakken. Dat
hengelen is als een verwoestende storm door ons leven getrokken. Een man die
vroeger 's morgens nooit uit bed raakte klopt nu de vroege vogeltjes met ruime
voorsprong. Ik geloof nooit dat de merel die naast de garage woont dit van harte
goedkeurt als hij samen met zijn kroost, nog voor het lichten van de dag, uit zijn
slaap gewekt wordt door een levenslustige kerel die zich de ziel uit zijn lijf haast
om naar een of ander viswater te vertrekken.
Een man die vroeger nooit in zijn bed raakte en altijd nog een uitzending over
voetbal of snooker of darts op het scherm toverde als het al ruim over bedtijd
was, gaat nu met de kippen op stok. En dat niet om die merel, ik vraag me trou-
wens af of hij die al opgemerkt heeft, maar wel om die vissen die voorn heten zo
vroeg mogelijk aan de vinnen te kunnen zitten. Ik betwijfel wel of die voorns het
zich erg aantrekken want tot nu toe is dat fotoapparaat met de nieuwe groot-
hoeklens werkloos gebleven. Technisch werkloos geloof ik dat dit heet. Zoals er
nog nooit een jager geweest is die zich heeft laten fotograferen met zijn voet op
een dood konijn geloof ik dat mijn lieve schat er iets op tegen heeft zich te laten
fotograferen met een voorntje van om en bij de 10 centimeter. En zoals Charel
mij gisteren toevertrouwd heeft moet dat zowat zijn persoonlijk record zijn. Ik kan
het dan ook niet laten mijn lieve schat te verdenken van enige listigheid als hij mij
nog eens ten overvloede uitlegt dat een sportvisser geen behoefte heeft aan een
rijke buit om zijn echtgenote, vrienden en magen ervan te overtuigen dat de dag
niet nutteloos is besteed. Vis hoort in het water zegt hij dan met overtuiging. En
ik durf dan ook niet vragen waarom hij dan zoveel moeite doet om die vis uit het
water te krijgen. Steenbok zei ik dus. Duitse grundlichkeit dus. Bij hem is dat zo-
61 mei 1989
veel als met fanatieke bezetenheid trachten achter het geheim van Charel te ko-
men. Hij heeft het al geprobeerd met listige vraaggesprekjes maar Charel liet
blijkbaar niet in zijn kaarten kijken, Toen was het de beurt aan Charels vrouw. Ik
heb hem nog nooit zo weerzinwekkend zien flikflooien als toen. Het was alsof
mijn bestaan op deze wereld een utopie was. En juist toen ik op het punt stond
mijn nog halfvol glas trappist over zijn uitgestreken facie leeg te storten zag ik
dat lachje van Charel en begreep ik wat hij probeerde, en begreep ik ook dat al
dat gestrijk en geflikflooi parels voor de zwijnen gooien was.
En gisteren moet het weeral zo ver geweest zijn. Om halfvier vannacht heeft
Charel hem hier afgeleverd. En als ik zeg afgeleverd bedoel ik afgeleverd. Pre-
cies gelijk een pakje van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
Of eigenlijk meer gelijk een zak bloem afgeleverd door een van die nijvere arbei-
ders van de Belgische Boerenbond. In feite en ontegensprekelijk een bezopen
vent die het slachtoffer geworden was van het onderschatten van het zuipver-
mogen van de Charel en het overschatten van zijn eigen kwaliteiten ter zake.
We hebben hem samen in bed gestopt. En de Charel vroeg of ik nu kwaad was
en om hem een plezier te doen heb ik ja gezegd. Maar ik ben het niet. Ik ben
woest. Woest op die triomfantelijke grijns op die snuit van Charel. Ik ga die vent
van mij helpen. Op zijn naamfeest ga ik hem een collectie hengelsportboeken
cadeau doen en ik ga een mooi briefje schrijven aan Jan Schreiner. Mijn lieve
schat heeft al vijftien boeken van hem gekocht en ik vind dat Schreiner hem nu
wel eens een echt geheimpje kan toevertrouwen.
62
I k moet toch gaan geloven dat mijn sportvisser er iets begint van te ken-
nen. Gisteren kwam hij fier aanzetten met een stuk of drie glarieogende
snoekbaarzen. Dat de Charel er vijf gevangen had kan, voorlopig althans, de pret
niet drukken.
Alleen ik heb er een beetje moeite mee. Ik heb nu al maanden geluisterd naar tira-
des over broodvissers, en panvissers en stropers. Ik heb ganse verhalen moeten
aanhoren over net-ten vol vis die in de vuilbak of in de voedertrog van varkens te-
rechtkwamen. Ik heb dat afgrijselijke verhaal gehoord over die Limburgse vissers
die in Nederland leefnetten vol vis vingen en die aan een Hasseltse traiteur verkoch-
ten om er viskroketten van te maken. En nu komt die sportvisser van mij aanzetten
met drie snoekbaarzen. Toen beging ik toch wel de stommiteit zeker om die echtge-
noot van mij op bepaalde tegenstrijdigheden te wijzen. Dat was er natuurlijk teveel
aan. Of ik niet wist dat snoekbaarzen eigenlijk uit Midden-Europa afkomstig waren,
uitgezet door een niet-verantwoordelijk persoon? Dat zij vreemd zijn aan het milieu?
Dat zij de leefruimte van de inheemse prachtvis, de snoek, in beslag nemen? Dat
zelfs de paus van de Nederlandse hengelsportjournalistiek (wie dat dan ook moge
wezen) er geen bezwaar tegen heeft om deze vreemde rovers uit het water te ver-
wijderen.
Natuurlijk wist ik dat allemaal niet. En ook weet ik niet hoe het komt dat inheemse
vis plots niet meer naar modder smaakt. En ook het verband tussen respect voor
het milieu en het terugzetten van vis ontgaat mij waarschijnlijk.
Tenslotte heeft hij, doodmoe van het vissen en geërgerd door mijn opmerkingen,
zich in zijn favoriete zetel neergevleid en het kuisen van de vis aan mij overgelaten.
Toen ik na een half uur schubbenschrappen stilaan mijn geduld begon te verliezen
vroeg hij ineens geërgerd of ik niet wist dat snoekbaars best gestroopt en gefileerd
kon worden. En toen ik dan uiteindelijk het werk, onder zijn leiding, tot zijn volle
63 juni 1989
tevredenheid had opgeknapt, en het aanrecht, de keukenkasten, de keukentafel en
drie keukenstoelen van de visschubben verlost had, toen kwam hij plots weer tot
leven. Hij wou weten of die snoekbaarzen het lekkerst zouden zijn als basis voor
een coquille St-Jaques, of gewoon gebakken in hete echte boerenboter of lichtjes
gesmoord in de pan met tomaat en fijn gesneden paprika's. En dan is hij in mijn
kookboeken gaan snuffelen. En wat heeft hij daar gevonden denkt U ? Baars in ui-
endamp, terrine van snoekbaarsfilets, forel op de wijze van de molenaarsvrouw, pa-
ling met salieboter, snoek met salie, zeelt met gekruide tomaat, blauw gekookte
karper, aal in het groen, karper op zijn Pools, waterzooi van vis.
En ik zie het aan het fronsen van zijn voorhoofd. Er zijn diepe denkrimpels in geko-
men. Er is verwarring in zijn geest. De Charel heeft hem altijd voorgehouden dat vis
in het water hoort.
Maar nu heeft hij vastgesteld dat snoekbaars, forel en paling in de ogen van Charel
niet in het water horen maar in de pan. En volgens mijn kookboeken, en vooral die
mooie geïllustreerde, zou ook baars en snoek en karper en zeelt niet misstaan op
een met zorg gedekte tafel. Er is verwarring in zijn geest.
Maar dat zal mij een zorg zijn ! Vanaf morgen ga ik die geest van hem infiltreren.
Vis, en mij kan het niet schelen welke, hoort in het water. Tenminste zolang er van
mij verwacht wordt dat ik hem kuis, dat ik hem fileer, dat ik via het toevoegen van
allerlei uitheemse kruiden en room en verse hoeveboter die vieze vettigheid in een
culinair genoegen omtover.
Vis hoort in het water.
64
H et is al een tijdje geleden dat hij met die drie snoekbaarzen thuis-
gekomen is die sportvisser van me. En wat ik toen al enigszins
gevreesd had is stilaan werkelijkheid geworden. In zijn eerste euforie had hij er
geen bezwaar tegen dat de Charel die dag vijf snoekbaarzen gevangen had. Maar
nu hij erachter gekomen is dat de Charel in de kroeg breedsprakerig uitgelegd heeft
dat hij altijd meer en dikkere vissen vangt dan mijn sportvisser en dan steevast met
die snoekbaarzen tevoorschijn komt schijnt de vriendschap wat te bekoelen. Vooral
omdat Charel hierbij gebruik maakt van foto's die mijn schat zelf gemaakt heeft met
zijn nieuwe groothoeklens. Ik heb U al verteld dat die van mij een steenbok is en
dat een van de kenmerken van de steenbok zijn grondigheid is. Dat blijkt nu na-
tuurlijk ook weer. Zijn bibliotheek is weer eens uitgebreid met allerlei boeken die
het specifiek hebben over het vangen van de snoekbaars. En het staat in mijn ogen
vast dat de hengelsportwinkelier die hem onlangs over de vloer gehad heeft hem na
zijn aankopen met veel strijkages en geflikflooi uitgeleide gedaan heeft. De man
heeft toen bijna zeker onmiddellijk zijn winkel gesloten en een veertiendaagse reis
naar Ierland geboekt. Eerst en vooral werd er een nieuwe hengel aangeschaft. U
duidt het mij zeker niet ten kwade wanneer ik hier niet precies kan herhalen wat
soort parabolische actie die hengel heeft maar U mag er zeker van zijn dat, gezien
de prijs, hier het allerlaatste snufje van de hengelsportmarkt op de kop getikt werd.
Een opluchting zat er voor mij ook in toen ik de ijzerwinkel zag die hij breedsprake-
rig «mijn lepels» noemt. Ik ben er nu zeker van dat hij iets dergelijks niet van mijn
soeplepels kan maken en ben daar nu ook wat geruster in. Behalve die lepels heeft
hij ook een grote collectie plastiek gekocht. Van die plastiek die glibberig aanvoelt
en aan een loden kogel met scherpe haak vastgemaakt is. En iets met veel geiten-
haar aan vastgebonden. En een potje ingemaakte vissen. En namaakinktvissen. En
namaakvissen met vlijm-scherpe driehaken die door het water moeten gesleept
worden. Ondanks zijn enthousiasme kan ik mij echter niet van de indruk ontdoen
65 juli augustus 1989
dat die winkelier na jaren van misaankopen en slordig beheer van zaken van de ge-
legenheid gebruik gemaakt heeft om al zijn onverkoopbare artikelen aan mijn sport-
visser te slijten. Niet dat ik hem dat kwalijk neem hoor. Daarvoor ken ik de ongeë-
venaarde naïviteit van mijn schat te goed. Ik heb er trouwens zelf ook af en toe
misbruik van gemaakt. Maar toch heb ik me voorgenomen om in de toekomst niet
meer zo passief te zijn en hem te vergezellen bij zijn aankopen. Met een beetje
meer voorgewende interesse moet dat best lukken.
Maar wat ik nu helemaal niet begrijp is dat hij staat te popelen om zijn nieuwe aan-
winsten aan de Charel te laten zien. Als hij ooit in staat zou zijn die de loef af te ste-
ken dan is het zeker nu. En Charel kennende laat die de uitdaging zeker niet zo-
maar over zich heengaan.
Ik denk trouwens dat ik hem een tip ga geven. Als hij nu eens de snoekbaarzen die
hijzelf vangt met zijn groothoeklens fotografeert en die van Charel met een gewone
lens als er al geen kleinhoeklens bestaat. Zo maar, zonder iets te zeggen. En de zij-
ne van kortbij, en die van Charel van veraf. Dan kan hij in de kroeg, zonder iets te
zeggen, die foto's uitstallen op de tapkast. Zo maar zonder iets te zeggen, alleen
maar met dat geheimzinnig lachje van hem.
En als het moet, en als het helpt, zal ik hem voor zijn Nieuwjaar wel een speciale
lens kopen. Want hij heeft nu toch alles om op snoekbaars te vissen.
66
I k ben weer eens te onvoorzichtig geweest. Als ik nadenk hoe dat moge-
lijk geweest is moet ik toegeven dat het mijn verdomde nieuwsgierig-
heid is die de oorzaak was van die onvoorzichtigheid. Ik had mij namelijk laten ont-
vallen dat het toch mooi moest zijn om 's morgens bij het eerste ochtendgloren aan
de waterkant te zitten. Om de vogels te zien ontwaken en hun eerste zang van de
dag te mogen horen. Om de libellen boven het riet te zien zweven. Om door de va-
ge mistflarden heen de vissen uit het water te horen springen. Het was de dichteres
in mij en dan ben ik altijd wat onvoorzichtig. En toen hij dan ook voorstelde om in
het weekend met hem mee vissen te gaan en Pien mooi weer voorspelde was het
hek van de dam. Ik zou meegaan.
Ik had het moeten geweten hebben. Hij maakte er onmiddellijk misbruik van om
mij voor de picknick te laten opdraaien. Boterhammen met spek en eieren waren
niet, zoals gewoonlijk, goed genoeg. Hij vond dat ik het zeker plezanter zou vinden
als er een gegrilde kip meeging en als er verse knapperige broodjes meegenomen
werden. En wat frisse sla met schijfjes tomaat erbij zou het culinaire peil zeker sterk
omhoogtrekken. Natuurlijk had hij om mij een genoegen te doen een visstek uitge-
zocht die minstens duizend meter van de berijdbare weg af lag en mocht ik hem
helpen om behalve de picknick ook nog zijn vismand en zijn emmer lokaas er naartoe
te slepen. Voor wat hoort immers ook wat. En toen ik dan die hele weg nog eens
retour had gedaan om mijn tuinzeteltje en mijn breimandje en een spannend boek
te halen was hij al ingespannen bezig met het turen naar een klein onooglijk penne-
tje. Voor ik mij degelijk geïnstalleerd had, en mij kon opmaken om van de natuur te
genieten had hij al een hele rij sarcastische opmerkingen geplaatst.
Of ik dacht dat ik voor een tuinfeestje uitgenodigd was. Of dat nu in 's hemelsnaam
niet wat stiller kon. Of ik niet besefte dat die rat een stukje natuur was in plaats van
een reden om te gaan gillen. En of ik a.u.b. in het vervolg eerst eens goed wou
67 september 1989
rondkijken naar de mieren en de netels vooraleer ik een plaatsje uitkoos zodat ik
van de eerste keer zou blijven zitten.
Toen ik dan eindelijk mijn plekje afgebakend had begon ik met volle teugen van de
natuur te genieten. Ik ontdekte het nest van een oeverzwaluw, zag groene en blau-
we libellen, observeerde een waterhennetje dat vruchteloos op zoek leek te zijn
naar iets dat onder water verborgen was en zag vanuit mijn ooghoeken de hengel
van mijn sportvisser met rukken omhoog gaan. Na een tijdje viel het zelfs mij op, al
ken ik niets van de sportvisserij, dat er iets mis was. Die hevige opwaartse rukken
van de hengel gevolgd door een stilaan minder onderdrukte vloek, dat voortduren-
de geplons in het water van dikke voerballen en het werkloos blijven van het klaar-
liggende schepnet. Het wees er allemaal op dat de zaken niet naar wens schenen te
verlopen. Toen hij tot overmaat van ramp zijn madendoosje omschopte en ik een
klaterend lachje niet meer kon onderdrukken was de maat vol en de tijd rijp voor
een stukje onderricht. Eerst en vooral was er teveel gerucht geweest waarvoor hij-
zelf zeker niet verantwoordelijk was. Ten tweede was het weliswaar mooi weer
maar zat de wind in het oosten en zelfs een beginneling weet dat dat voor de sport-
visserij een ramp is. Ten derde zou het hem niet verwonderen als later zou blijken
dat de luchtdruk plots gedaald was. En ten vierde kon hij niet verdragen dat men
hem op de vingers keek. En toen hij tenslotte met een onbeheerste ruk een visje
van 5 cm zo uit het water slingerde dat het in mijn gezicht terechtkwam heb ik in-
gepakt en ben in de auto op hem gaan wachten.
68
D e Charel heeft hem thuisgebracht. De sportvisser heeft zich gefor-
ceerd. Ineengedoken als een ventje van vijfennegentig jaar, steu-
nend op de arm van Charel werd hij binnengebracht. Als hij trachtte rechtop te
staan ontsnapte hem een kreun die uit zijn binnenste scheen geboren te worden.
Met vereende krachten hebben Charel en ik hem in zijn favoriete zetel gehesen.
Lumbago, stelde de bijgeroepen huisdokter vast. En nauwelijks was die diagnose
gesteld of mijnheer de sportvisser liet zich installeren op de sofa maar pas nadat ik
hem versleept had naar een plaats waar hij een beter uitzicht heeft op de tv en de
tuin. Het spit, stelde mijn moeder vast. Dat zal wel genezen als hij zich rustig houdt,
plat op de sofa blijft liggen en zich nergens mee bemoeit. Volgens haar is het niet
nodig om over zoiets veel misbaar te maken. Rust, geduld en liggen blijven was
vroeger de beste remedie en iets anders hebben ze er volgens haar nog niet op ge-
vonden. De sportvisser zelf geraakte maar niet uitgepraat over de oorzaak. Met een
licht hengeltje en een klein spinnertjes zat hij de baarsjes achter de vinnen. Hij had
er reeds een twaalftal gevangen, voorzichtig onthaakt en terug te water gelaten
toen hij bij een nieuwe inworp plots een reuzenvis vast leek te hebben.
Volgens de Charel had hij geen vis aangeslagen maar was zijn spinner aan iets blij-
ven vastzitten. Maar de sportvisser wist beter, hij had beweging gevoeld en die
stomme vis had zich in de modder vastgezet. En de sportvisser maar trekken. Van
links naar rechts, van rechts naar links. Tot er plots beweging in de zaak kwam en
iets aan de haak vastzat, naar links ging, en wel vijftig meter draad van de molen
aftrok. En toen ging hij naar rechts en nam nog meer draad mee. En dat ging zo-
maar op en af wel twintig minuten lang. Charel was er getuige van. En toen was
het gedaan. Het hengeltje dat zo mooi parabolisch gekromd had gestaan stond te-
rug mooi rechtop lijk toentertijd in de winkel. En de lijn was niet over. En het spin-
nertje hing onbeschadigd aan de lijn.
69 oktober 1989
Dat die vis weg was, kijk dat was nog niet zo erg. Maar dat hij de vis niet gezien
had, zelfs niet na twintig minuten zwoegen dat was erg. Was dat nu een reuze
snoek geweest? Of een reuze karper die toevallig gedregd was en daarom zo sterk
was? Of zou het een otter geweest zijn of misschien een grote snoekbaars. Het was
in ieder geval iets reusachtigs sterk. Zelfs de meest ervaren hengelaar zou tegen dit
beest machteloos geweest zijn. En vijf minuten later was het begonnen. Hij kon niet
meer rechtop staan. Zijn rug begon pijn te doen. Hij kon niet meer zitten. En toen
Charel hem vroeg die dikke baars te scheppen moest hij forfait geven. En tenslotte
heeft Charel alles moeten inpakken en hem naar huis brengen. Nu ligt die lieve
sportvisser daar te liggen. Maar hij laat het niet aan zijn hart komen. Hij is de theo-
retische kant van de visserij aan het uitdiepen. Hij herleest zijn hengelsportbiblio-
theek en zit voortdurend aantekeningen te maken. De Charel heeft hem een collec-
tie oude hengelsporttijdschriften gebracht en daaruit puurt hij lokvoerrecepten die
hij allemaal op steekkaarten noteert. Ik vermoed dat hij professor in de visologie of
zoiets zou willen worden. Gelukkig leest hij ook de krant en die bracht deze morgen
de oplossing voor zijn grootste probleem. Op het Kempische kanaal is een meerval
gevangen van vijfenzeventig centimeter. En in een naslagwerk heeft hij gevonden
dat een meerval gemakkelijk anderhalve meter lang kan worden. Het was een
meerval die hij aan de haak geslagen had.
70
M ijn sportvisser is zeevisser geworden. Ik heb nog niet kunnen
achterhalen of een zeevisser ook een sportvisser is. Indien wel
zou dat dan een sportzee-visser of een zeesportvisser zijn? Och, ik zal dat wel eens
aan mijn lieve schat vragen als hij terug goed op zijn positieven gekomen is. Wij
wonen in Limburg moet U weten en als Limburgers op zee willen gaan vissen dan is
een vroeg vertrek noodzakelijk. Want die boten in Oostende die vertrekken rond 8
uur in de morgen. En wil je een goede plaats op die boot dan moet je nog vroeger
daar zijn. En daarom vertrok mijn lieve schat samen met de Charel en nog een paar
sportzeevissers(?) al om halfvier naar zee. Hij was belast en beladen met een nieu-
we zware boothengel, een supersterke zeemolen, een verzameling makreelpater-
nosters, een flinke voorraad proviand en een flinke voorraad pillen en pleisters te-
gen de zeeziekte. Onderweg had de Charel reeds zijn vrees uitgesproken over het
feit dat er toch wel veel wind was. Dat de zee misschien wel heel ruw zou zijn en
dat hij hoopte dat de boten toch zouden uitvaren. Toen mijn sportzeevisser (?) zich
daarover ongerust maakte suste de Charel hem via de opsomming van harde feiten.
Eén had mijn man goed geslapen, twee was dat hij een licht ontbijt genomen had,
drie was dat hij geestelijk evenwichtig was en vier tenslotte was dat hij zowel pillen
als pleisters mee had. Hij zou dus gegarandeerd niet zeeziek worden. Om halfzeven
hadden de heren aan boord een visplaats ingepalmd. Om zeven uur werden ze in-
geschreven en werden de inschrijvingsgelden geïncasseerd. En om acht uur werd
hen laconiek medegedeeld dat het vertrek uitgesteld werd wegens te veel wind. Tot
tien uur was er verder geen nieuws maar dan werd hun verteld dat de afvaart uit-
gesteld werd tot elf uur. Werd er om twaalf uur nog niet gevaren dan zouden ze
hun geld terugkrijgen. Om tien voor twaalf werden de trossen losgemaakt en ver-
trok het gezelschap op makrelenvangst. De hengel was reeds lang klaar en de he-
ren vissers ondertussen verkleumd van de kou. In de kajuit zochten zij wat beschut-
ting samen met enige verfrissing. Ik heb nooit goed begrepen waarom mijn schat
71 november 1989
als hij kou heeft beschutting zoekt om dan ijskoud bier te drinken. Maar ja, daar zijn
meer dingen die ik niet schijn te begrijpen. Omstreeks half twee begonnen de heren
te vissen. Tenminste zij die ondertussen niet reeds half over boord hingen om hun
maag en ingewanden te ledigen. Wie was erbij denkt u ? Ja hoor, mijn halve trouw-
boek en gelukkig... ook de Charel. Vanaf dan hebben de heren blijkbaar een sterke
black-out gehad want tot 5 uur in de namiddag herinneren zij zich niets meer behal-
ve gekreun, groene gal, maagkrampen en een heel, heel vuile smaak in de mond.
Het is wel opvallend dat ze allebei, ook de Charel, op al deze punten erg discreet
bleven. Het ergst van al is, naar de normen van de twee heren tenminste, dat er
door de zeebonken onder het gezelschap massa's makrelen gevangen werden. En
mijn echtgenoot had gedurende de heenreis het zo uitgebreid gehad over zijn nieu-
we rookoven, die hij samen met de Charel ineengeknutseld had, dat die zeebonken
hem wel een honderdtal makrelen hebben meegegeven. En morgenavond komen ze
allemaal naar hier om gerookte makreel te proeven. En wat dacht U? Inderdaad! Ik
ben bezig met het maken van een reusachtige salade en gesnipperde ui en paprika-
s. En mijnheer wil ook nog een aardappelsla erbij en heeft zijn wijnkelder aan een
diepgaand onderzoek onderworpen.
Ik vraag me af of ik niet wat meer tabasco op die massa sla ga sprenkelen, kwestie
van ook eens lollig te doen.
72
E nkele maanden geleden had ik die symptomen nog eens gezien. Mijnheer
de sportvisser was rusteloos. Op alle gelegen en ongelegen momenten
haalde hij zijn vismand te voorschijn en onderwierp die aan een grondige inspectie.
Die pennetjes waren toch niet echt je dat. Die een beetje te log en die een beetje
te weinig antennetje. En die nylon was blijkbaar al weer versleten. En die spinner-
tjes die er nog van zijn vorige grote aankoop overbleven waren niet vangkrachtig
genoeg. Die, die hij ondertussen kwijtgespeeld was, dat waren de enige goede. En
die onthaker was te ruw en beschadigde de onderlijntjes. Die nieuwe chirurgische
pincetten dat was het ware aan de waterkant. Kortom hij vertoonde alle kenmerken
van een sportvisser die op het maandelijks huishoudelijk budget een aanslag wilde
plegen. Ik had het allemaal al eens meegemaakt. Voordat die hengelsportwinkelier
op vakantie naar Ierland vertrok nadat hij alles wat hij in de aanbieding wou zetten
aan mijn sportvisser verlapt had aan de volle prijs en omdat ik ten koste van alles
dat in de toekomst wil voorkomen ben ik meegegaan naar die winkel. Zo gauw de
winkelbel bij ons binnentreden gerinkeld had veranderde de sportvisser op slag. Hij
gedroeg zich als een kat die een grote kan verse slagroom met hoog vetgehalte
ontdekt had. Snorrend van genoegen schuifelde hij van rek naar rek. En niet alleen
hij veranderde. De man achter de toonbank transformeerde in een vos die dikke
vette ganzen de veren wil afplukken. En ik stond er bij als de ganzenboer die niet
weet welke gaten in de omheining als eerste moeten gedicht worden.
Het is duidelijk dat een ongeluk zelden alleen komt. Mijn ongeluk was dat wij de
enige klanten in de winkel waren en dat de vos dus volledig vrij was om zich met
alles en nog wat te bemoeien. Het was te zien en te horen dat hij daar zeer ervaren
in was en dat hij het zich kon veroorloven totaal geen aandacht aan de ganzenboer
te besteden. Hij kon dat want hij was een ervaren rot in het vak.
73 december 1989
Ik dacht dat ik er ondertussen wat van kende maar ik moet nu nederig toegeven
dat ik alles nog maar eens lelijk onderschat had. Ik wist niet dat een pennetje iets
was als een gedicht of tenminste een dichterlijk proza. De lyriek die er gewijd werd
aan een stom stuk balsahout, de vorm en de kwaliteit, de goede en de slechte ei-
genschappen, de geschiedenis ervan gekenmerkt door voortdurende veranderingen
en verbeteringen waarbij de evolutieleer in het niet verzinkt. Ik wist er niets van.
Daarbij had ik gedacht dat mijn sportvisser een autoriteit was op het gebied van
kunstaas. Hij gaf immers altijd de indruk dat hij klaar was om een leerstoel op dat
gebied in de hen-gelsportuniversiteit te gaan bekleden. Niks daarvan. Het is de vos
die die leerstoel, als hij er ooit komt, zal gaan bezetten. En de schriftelijke cursus
die de geleerde uiteenzettingen zal vergezellen zal uitpuilen van begrippen zoals
waggelend door het water kruipen, schommelend verleiden, de bodem afspeuren,
langs het riet snuffelen en de instinctieve roofzuchtige oerneigingen van esox prik-
kelen totdat hij ten prooi aan een onweerstaanbare drang ge-volg van zijn predesti-
natie aan zijn primitieve moordzuchtige neigingen tenslotte zal eindigen aan het
eind van een stuk blik gehanteerd door... nou ja een gans.
Ik herinnerde mij duidelijk hoe hij, als hij mij vergezelt als ik een nieuwe handtas wil
kopen, reageert. En ik heb al de trucs die hij dan toepast, en hij heeft een heel ar-
senaal ervan, gekopieerd. Maar ik moet toegeven dat hij, met de flair die hem ken-
merkt, al die trucs negeert. Hij deed precies of ik er niet was, zelfs geen fata mor-
gana, want daar moet je naar kijken om het te zien. En nu zit hij weer voor zijn vis-
mand met verheerli jkte blikken al zijn speelgoed te klasseren, op te poetsen en
opnieuw te klasseren. Hij weet nog niet dat hij de rest van de maand zal moeten
leven met siroop op de boterham en eieren met melksaus op zijn patatten. Ik zal
het hem wel inpeperen.
74
W ie ooit de volzin «Ge weet wel waar het begint maar ge weet niet
waar het eindigt» heeft uitgevonden weet ik niet. Ik weet ook
niet naar aanleiding van welke feiten deze uitspraak voor het eerst werd gedaan.
Maar het zou mij absoluut niet verwonderen als het iets met hengelen te maken
had. De Charel heeft mijn sportvisser nu al naar alle Limburgse kanalen gesleurd,
het meer van Schulen werd gekeurd en goed bevonden, zelfs de zee stond reeds op
het programma van deze illustere heren. Maar ondanks al deze korte en langere
verplaatsingen waren de resultaten meestal niet van die aard dat er in plaatselijke
kroegen omstandige aandacht kon aan gewijd worden want ze liepen wel altijd het
risico dat er een broeder in Petrus getuige was geweest van hun onverdroten in-
spanningen en de daarmee gepaard gaande magere resultaten. Daarom hebben de
heren beslist de zaken eens anders aan te pakken. Na een gewetensvol zelfonder-
zoek en na een diepgaande studie van het voorbije visseizoen zijn ze tot de vast-
stelling gekomen dat het Belgische viswater niet aan hun minimale eisen voldoet. Ze
hebben dus beslist uit te wijken naar het buitenland.
Mijn sportvisser is nu. met zijn bekende grondige aanpak, bezig zich te informeren
en te laten informeren. De ambassades van Ierland, Nederland. Zweden, Noorwe-
gen, Denemarken en nog veel meer werden aangeschreven. De heren ambassa-
deurs werden beleefd maar vriendelijk verzocht per kerende en alleszins binnen de
week de meest uitgebreide inlichtingen aan de geïnteresseerden over te maken. De
Charel heeft zich belast met het verzamelen van zoveel mogelijk jaargangen van
zoveel mogelijk tijdschriften en daaruit de verslagen over buitenlandse visaangele-
genheden te fotokopiëren. Mijn sportvisser zal die dan klasseren per land en per
soort visvangst die er verwezenlijkt werd door de illustere schrijvers van die artike-
len. Ik moet toegeven dat de heren het echt grondig aanpakken en mijn ervaringen
75 januari 1990
in die omstandigheden waarschuwen mij ervoor dat er voor mij sombere tijden aan-
breken. Zijn bureel ligt vol folders van reisagentschappen, de salontafel ligt vol met
gegevens van de ambassades, alle momenten brengt de Charel fotokopieën binnen.
Zelfs op de keukentafel ontdek ik regelmatig knipsels uit het een of ander en mijn
naaimachine kan ik voorlopig niet gebruiken omdat ook daarop de documentatie
opgestapeld ligt.
Ik zelf heb ook al eens geneusd in een stapeltje paperassen en de foto 's die wat
apart liggen op zijn bureau. Tenslotte moet ik toch een beetje weten wat mij nog
allemaal te wachten staat. En wat heb ik gevonden denkt U ? Een foto van de heren
Ooms, Moerenhout, Vanvuchelen en nog anderen die op een bootje in Ierland wel
lijken pootje te baden in de vissen. Een foto van die meneer Ooms met een prachti-
ge zalm in zijn armen. Een artikel van ene Schremer die beweert dat er in Ierland
snoeken aan de lopende band KUNNEN gevangen worden. Een foto van de een of
andere opschepper die beweert in vijf uur tijd honderdvijfentwintig kilo vis gevan-
gen te hebben in een Iers riviertje. Het zal me niks verwonderen als dat speciale
stapeltje binnenkort aangevuld wordt met reisfolders richting Ierland. Als ze maar
niet denken dat ze mij daar naartoe krijgen in de een of andere woonboot of bun-
galow. Ik ben het kuisen van lekkere verse vis kotsbeu en om te koken en te plas-
sen hoef ik ook niet naar het buitenland. Misschien is het wel verstandig om in deze
periode eens een opmerkingentje te plaatsen over die mooie bontmantel die we on-
langs in de etalage zagen. Misschien weegt mijn plannetje wel tegen het zijne op.
We zullen zien.
76
E r komt maar geen einde aan. Mijnheer de Sportvisser heeft zich altijd
diepgaand beziggehouden met de theoretische, esthetische en ethische
kant van de sportvisserij. Zelfs in zijn woordgebruik kwam dat tot uiting. Zo weiger-
de hij onlangs te spreken over het terugzetten van vis. Hij had het, zij het enigszins
plechtig, over weidelijk vissen. Eerst dacht ik dat hij in een wei ging vissen, in een
koeienstront, om maden te vangen. Maar uiteindelijk bleek het te gaan over een
wijze van hengelen waarbij niet meer vis aan het water onttrokken wordt dan dat-
gene wat er jaarlijks aan vis opgebracht wordt door dat water. Soms is dat veel en
soms is dat weinig. Een sportvisser schijnt daar rekening mee te moeten houden.
Het lijkt me dat die van mij altijd op slecht opbrengende watertjes vist.
Zijn vocabulaire is de laatste tijd erg uitgebreid. Zo heeft hij het regelmatig over een
geëutrofieerd water, over hoge concentraties van nitraten, over hoge en lage ph 's,
over voedselaanbod, over ecologische inventarisaties, over autochtone visfauna,
kwaliteitsdoelstelling van de oppervlaktewateren enz.. enz... Het zal u dan ook niet
verwonderen dat bleek dat zijn actieterrein verder uitgebreid is. Mijnheer de Sport-
visser is lid geworden van de Milieucel. Samen met een stuk of wat andere fervente
milieubeschermers vergadert hij nu regelmatig in een klein rokerig lokaaltje achter
een café. Plant acties, helpt ijverig lijvige studies opstellen, verspreidt mee moties,
hangt aan de alarmbel en belegt persconferenties.
Ook heeft hij zich op kosten van de visserijcommissie een doos aangeschaft met al-
lerhande flesjes, poedertjes, druppeltellertjes en trechtertjes. En daarmee speelt hij
scheikundige. Stel U voor zeg. Een man die wat overgieten betreft in heel zijn leven
lang niets anders gedaan heeft dan pinten bier en jeneverglazen in zijn kraag te
gieten moet nu heel secuur met een druppelteller druppeltjes in potjes doen, ermee
schudden en dan resultaten aflezen. Ik beklaag die mijnheer Coussement. Als die
op de resultaten moet afgaan die mijn sportvisser bekomt met zijn opzoekingen dan
77 februari 1990
gaat die brave man nog geloven dat er in de Velpe platvis kan leven, dat op de De-
mer forellen kunnen gekweekt worden en dat de Schelde kan zorgen voor de drink-
waterbevoorrading van de stad Antwerpen.
Eigenaardig is wel dat de Charel zich ietwat afzijdig houdt. Hij heeft wel het lidgeld
betaald maar hij heeft geen testkit en hij gaat niet meer naar de vergaderingen. En
terwijl mijn man langs de beken zeult op zoek naar verborgen en verboden lozings-
punten zit de Charel aan het meer te vissen. En als de sportvisser op zoek is naar
de beekprikken, grote en kleine modderkruipers, is de Charel op de weg naar de
Maas.
Ook de huiselijke bibliotheek is uitgebreid. Waar de oude boeken het hadden over
hoe vissen vangen, gaan de nieuwe over de levenswijze van de vis, zijn leefmilieu,
zijn voortplanting, de noodzakelijke flora, de micro-organismen, beheersmaatrege-
len en planmatig visbeheer.
Ik weet nog niet zeker wat ik er van denken moet. Zeker niet nadat hij gisteren
thuiskwam met een kilo waterslakken die hij ergens geschept had. Hij heeft die zit-
ten malen. De helft ligt in mijn diepvries en de andere helft heeft hij onder zijn vis-
voer gemengd en daar is hij mee gaan vissen. Hij heeft 5 palingen gevangen. Zou
dat iets met die slakken te maken hebben? Hij weet het niet en ik ook niet.
Hij vermoedt van wel want op de vergadering is gezegd, door de voorzitter en die
kan het weten, dat vissen verlekkerd zijn op slakken. Maar als dat waar is weet ik
één ding, die slakken komen niet meer in huis en hij gaat niet meer naar de Milieu-
cel. Want wie weet met wat hij anders weer naar huis komt. Van de andere kant is
het misschien toch wel goed. Hij heeft het water van de waterleiding onderzocht en
uit dat onderzoek bleek dat dat water te weinig zuurstof bevatte, dat de ph te hoog
was, kortom alle testen wezen uit dat het ondrinkbaar was. We hebben samen naar
de maatschappij geschreven, een afschrift naar de minister en de koningin gestuurd
en we maken nu onze koffie en de soep van Spa Reine. Misschien is dat lidmaat-
schap toch nog ergens goed voor.
78
H et is weer eens zover. Hij heeft mijn keuken voor de zoveelste keer over-
hoop gezet. En deze keer ben ik er niet van afgekomen met alle keuken-
gerei af te wassen en de hele keuken herhaaldelijk en met gebruik van Mister Proper te
schuren. Ondanks alle inspanningen blijft een deel van mijn potten en pannen aangekoekt
met vuil en ze stinken naar van alles en nog wat. Het is begonnen met een klein, vuil en
onooglijk boekje met de naam «LOKAAS EN GEHEIMEN - 100 Recepten en Tips» door Emile
Jacobs, Emiel Ooms en Jules Scholliers. Moet U eens letten op de hoofdletters in de titel.
Kent gij een onnozele hals die zich aan zoiets opzichtigs laat vangen? Nu, ik wel hoor! Het is
die sportvisser van mij.
Eerst is hij begonnen met het roosteren van kempzaad. Hij heeft daarvoor opnieuw, on-
danks alle vroegere waarschuwingen, mijn beste koekenpan gebruikt met als resultaat dat
zijn volgende pannenkoeken naar kemp zullen ruiken. Dat zal dus voor morgenavond zijn.
Daarna heeft hij dat geroosterde kempzaad gemalen met mijn nieuwe elektrische koffiemo-
len. Morgenvroeg zal hij koffie drinken met de indringende geur van, jawel kempzaad.
Daarna heeft hij het bekomen meel gezift met mijn theeziftje. Dat moet ik weggooien want
hij drinkt geen thee. Daarna werd dit meel gezeefd met het wit van ei en wat kempolie, ge-
kneed tot een stevig balletje deeg en daarvan wordt verwacht dat het onweerstaanbaar is
voor vis. Het eigeel heb ik verdroogd teruggevonden aan de buitenkant van de vuilbak. Dan
is de sportvisser begonnen met het bakken van een soortement pannenkoek. En wat ge-
bruikte hij daarvoor? Mijn koekenpan? Nee hoor! Mijn mooie vuurvaste schotel. Mijn huwe-
lijksgeschenk van tante Jozefine. Wat staat er in dat boekje? « Witte bloem wordt aange-
lengd met suiker of honingwater tot men een vloeibare brij bekomt zoals deze voor het bak-
ken van flensjes. Men bestrijkt de bodem van een vuurvaste schotel met boter en plaatst
(sic) ze op een zacht vuurtje. In deze verwarmde schotel wordt de brij uitgegoten en hierin
laat men ze opstijven, echter zonder het deeg echt te bakken. Hierom (resic) moet het ge-
beuren op een zeer zacht «vuurtje». En wat maakt mijn sportvisser daar van?
79 maart 1990
Hij neemt gemalen kandijsuiker en tracht dat op te lossen in volle melk. Omdat dat niet
snel genoeg gaat neemt hij een steelpannetje, vult dat met melk en de suiker en plaatst het
op mijn elektrisch fornuis. Terwijl hij de witte bloem zoekt kookt het hele zaakje over, stinkt
de keuken en karameliseert de suiker op mijn kookplaat. De bloem wordt gemengd met het
overschot van het gekookte mengsel tot er een vloeibare brij bekomen wordt. Dan wordt
mijn vuurvaste schotel ingeboterd, gevuld met brij en zomaar op een nog hete kookplaat
gezet zodat mijn geschenk van tante Jozefine prompt in drie stukken breekt, de brij over
het fornuis stroomt en een dikke stinkende walm zich door het huis verspreidt. Onder de
titel «Patchoulieextract» staat er, volgens mijn sportvisser al-thans nog wat, interessants in
dat boekje. Ik citeer: «Tarwe, bonen, granen. .. worden even in het aftreksel van de pat-
choulieplant gedoopt en men vermeldt dat dit het aas zeer goed doet waarderen (re resic).
Wat betreft geurtjes en smaakjes in het algemeen, deze vinden zowel hun voorstanders als
grote tegenstanders onder de hengelaars. Neem van mij echter aan dat ook niet hengelaars
grote, stevige en fanatieke tegenstanders kunnen zijn.
Zeker als er een concentraat van de patchoulieplant gemend wordt met tarwe, maïs. zon-
nebloempitten, raapzaad, haver, kempzaad en rondzaad en als dat mengsel in mijn keuken,
in mijn pannen en op mijn fornuis aan de kook gebracht wordt. Uit protest zal de soep van
morgenmiddag gekookt worden in de kookpot waarin vandaag het patchouliemengsel klaar-
gemaakt werd. En ik ben niet zinnens het hierbij te laten. Eerst en vooral ga ik een brief
naar VTM schrijven en dan naar de commissie die het toezicht heeft op de reclame om te
protesteren tegen het feit dat noch Mister Proper noch Dreft in staat is zijn beloften waar te
maken. Tenslotte wil ik een brief schrijven aan de heer Ooms (Wie kan mij diens adres be-
zorgen ?) om hem er beleefd maar kordaat op te wijzen dat het moet gedaan zijn geen re-
kening met ons vrouwen te houden bij het schrijven van zijn boekjes en artikels. Hij mag
voor mijn part Honderdduizend Tips en Geheimen verklappen zolang ze maar niet in mijn
keuken moeten klaargestoomd worden.
80
M ijnheer de Sportvisser heeft zijn actieterrein nog maar eens
uitgebreid. Hij is wedstrijdvisser geworden. Onlangs heeft hij,
zomaar voor de lol, deelgenomen aan het Koningsvissen in onze dorpsclub. Hij was,
houdt u vast, tweede geworden. Geklopt met ampertjes twintig punten. Volgens
hem een logisch maar onaanvaardbaar verschil. Want de kampioen had, dat zag
iedereen, minder en kleinere vis. Hij veronderstelt dat de winnaar die vissen lood
heeft doen slikken. Of dat het bestuur een beetje oneerlijk geweest is en mits wat
foefelen een oude veteraan wat bevoordeeld heeft. Maar wat veel erger is, in mijn
ogen althans, is dat mijn sportvisser een totaal overbodige bijkomende prikkel heeft
gekregen om zijn geldingsdrang naar buiten uit nog wat op te schroeven. Hij wil nu
dringend gaan bewijzen dat ook hij een kampioen is. Dat ook hij grote wedstrijden
kan winnen, dat het voor hem maar een klein kunstje zal zijn om de gouden hengel
te winnen en om via de C’s en de B's in drie jaar tijd naar de A-internationalen op te
klimmen. Kortom, hij droomt al van de wereldkampioenschappen. Marcel Van den
Eynde zal moeten oppassen. Voor de Charel en mij heeft hij alle punten in zijn voor-
deel eens op een rijtje gezet. Hij bezit een uitgebreide bibliotheek met bijna alle
boeken die over de hengelsport in het Nederlands en het Engels geschreven zijn. Hij
heeft die allemaal gelezen, bestudeerd en vergeleken. Als hij nu eens al die kennis
op steekkaarten zou zetten, ordelijk (?) klasseren en samenvatten dan is hij theore-
tisch gewapend om het tegen iedereen op te nemen. Hij is lid van de milieucel. Als
hij daarin nu eens wat actiever wordt, wat meer relaties aanknoopt met de weten-
schappers daarin, de theoretische kennis wat uitdiept dan lijdt het geen twijfel dat
vroeg of laat (door hem natuurlijk) een ontdekking gedaan wordt waarbij het eerste
gebruik van de vers de vase in het niet verzinkt. Hij heeft ook (vindt hijzelf) een
nogal sympathieke snuit. Als hij wat meer in contact komt met de huidige en dus
voorlopige kampioenen, hen wat charmeert, hen wat pintjes betaalt en hen wat
stroop rond de mond smeert dan komt hij zeker vroeg of laat achter hun geheimen.
81
Dit allemaal op steekkaart, uitschiften, sorteren en hop, een nieuwe kampioen is
geboren. Het waren natuurlijk niet allemaal voor-delen. Er waren ook ernstige nade-
len. Zijn huidige uitrusting namelijk. Hij heeft immers vastgesteld dat wedstrijdvis-
sers meer en langere en lichtere hengels hebben dan hijzelf. Zijn voorraad pennen,
lijnen en haken is wel voldoende voor de huidige hobbyvisserij maar totaal onge-
schikt voor de wedstrijdvisserij. Het moet allemaal nog lichter, nog fijner, nog uitge-
kiender. Hij moet zich nog een doos aanschaffen waarin op zijn minst achthonderd
onderlijntjes geklasseerd kunnen worden. En dan zal natuurlijk blijken dat ook zijn
vismand te klein geworden is om al dat materiaal ordelijk in te klasseren. Na zijn
uiteenzetting vroeg hij aan Charel en mij wat wij er van dachten. De Charel vond
natuurlijk dat er heel wat logica in zijn redenering zat. De techniek van Marcel Van
den Eynde gekoppeld aan wetenschappelijke kennis moet volgens de Charel uit-
monden in een «superbe» wed-strijdhengelaar. Ikzelf daarentegen heb toch wat
bedenkingen. Tot op heden heb ik, buiten die koningsvisserij, nog niet teveel resul-
taat gezien van al die visdagen. En die bibliotheek is wel rijk gevuld maar zelfs de
recepten uit het boekje «Lokaas en Geheimen - 100 Recepten en Tips» worden mo-
menteel in vraag gesteld. En tenslotte vrees ik dat zonder «zwart werk» en
«overuren» er niets in huis zal komen van de vernieuwing van het materiaal. En
daar is hij principieel tegenstander van. Altijd geweest!
juli augustus 1990
82
83
Het land van Hagel
Lut Creemers
84
De tijd dat veehoeder Hagel leefde, is reeds lang uit het geheugen van de meeste mensen verdwenen. Nochtans ligt die tijd lang niet zo veraf als de tijd waarin de dieren nog spraken, alhoewel de hond van Hagel wel nog kon spreken. Maar aan die hond was wel een eigenaardige geschiedenis verbonden. Er werd verteld dat Hagel hem had meegebracht van een verre reis, en sommigen beweerden zelfs dat Hagel hem als geschenk gekregen had van de boselfen in ruil voor een grote dienst die hij hen bewezen had. Maar Hagel zelf liet er zich niet over uit en bracht nooit klaarheid in de gissingen van de mensen. Veehoeder Hagel zelf had trouwens ook iets vreemds over zich. Hij kon soms ganse dagen zitten neuriën, weggedoken aan de rand van de wei, waar hij zijn schapen hoedde, en dat zonder zich te bekommeren om zijn schapen. En toch verloor hij er nooit een! Was dat misschien, omdat hij ze betoverde met de verzen die hij van de elfen ge-leerd had of was het aan de bekwaamheid van de elfenhond gelegen? Niemand zou het met zekerheid kunnen zeggen… Het was echter toch zo eigenaardig dat iedereen in het dorp erover fluisterde. En niemand durfde het aan Hagel zelf vragen, want dan konden zijn ogen zo glinste-rend in de verte kijken en Hagel leek dan totaal afwezig, terwijl een glimlach om zijn mondhoeken verscheen. Zonderling… De tijd van Hagel was ook de tijd van de grote dreiging. Van draken was er welis-waar geen sprake meer, noch van trollen of van woeste aardmannen. Maar toch roerde er iets! Er waren zekere tekens die erop wezen dat de “Boze” zou opstaan. De afstammelingen van de slechte wezens verzamelden zich in het Oosten. De wol-ven (afstammelingen van de aardmannen?) de zwarte haviken (afstammelingen van de draken?), de reuzenratten (afstammelingen van de trollen?) lieten zich aan de oostgrens steeds meer opmerken en werden met de dag brutaler. Regelmatig passeerde er een bode van een der grensdorpen langs het dorp van Ha-gel op weg naar het paleis van de koning. Deze boden kwamen met nare verhalen over de steeds sterker wordende zwarte dreiging en gingen de koning om hulp smeken, want de koning was groot en machtig. Doch nooit zag men op dezelfde weg naar het Oosten een ridder van het hof voor-bijkomen, een afstammeling van de vroegere drakendoders…
85
De ridders waren niet laf hoor, maar aan het hof was er zoveel honigbier en wijn dat het zeer moeilijk was om er, zelfs maar voor korte tijd, afstand van te doen. De beroemde zwaarden van eertijds zoals Vlammix en Wallix en zovele anderen hingen als sieraden aan de muur en de gekende dolken als Steek en Prik werden gebruikt om de gebraden fazanten, de gestoofde konijnen, de geroosterde patrijzen en zo-veel ander lekkers in stukken te snijden. Want de koning was een rijk en machtig man. Het was dan ook niet te verwonderen dat de mensen in de dorpen begonnen te mompelen en kwalijke grappen vertelden over de koning en zijn hovelingen. De meeste mensen gaven trouwens steeds minder en minder van de oogst aan de ko-ning en het kwam zelfs zover dat de koning de bijdragen moest verplicht maken en verhogen om toe te komen. De schatkist raakte immers stilaan leeg omdat al de overwinningen van vroeger nog moesten gevierd worden. De koning was immers een machtig man. Tussen de boden die van de grensdorpen naar het Westen trokken waren er enke-len die opvielen door hun mooie gelaatstrekken en hun fijne houding en de lichte gang waardoor zij zich voortbewogen. De mensen keken verwonderd naar hen, maar ze zouden nog meer verwonderd zijn, wanneer ze geweten hadden dat die mooie lieden niet naar de koning gingen, maar uitrustten bij Hagel, de herder. En dan, na een nacht van vertellen en beraadslagen, trokken ze terug in de richting van de grensdorpen. En opeens was het zover! De boden werden ijlboden en snelden door het dorp. Uit hun korte opmerkingen bleek dat de slechte wezens zich eindelijk, zoals te verwach-ten viel, in grote benden verzameld hadden en grote strooptochten langs de grens-dorpen hielden. De mensen zouden daar niet lang meer kunnen standhouden zon-der hulp. De koning beloofde hulp! Hij zou zijn ridders sturen! Maar eerst moest het Grote Overwinningsfeest voorbij zijn, en dat zou nog dagen duren... De boden za-gen er ongerust uit. Zij betwijfelden of de mensen aan de oostgrens wel zolang zouden kunnen standhouden. Het was of Hagel hierop gewacht had. Op zekere dag bracht hij zijn schapen bij zijn buur en verdween met zijn hond. Bij zijn terugkomst was zijn houding zeer ernstig. Hij vertelde over de dreiging, de moeilijkheden van de mensen in het oosten en riep de dorpsbewoners bij elkaar. Hij vertelde dat men zich moest verenigen en
86
wapenen en hij beloofde hulp van een onverwachte zijde. Van de hulp van de koning moest niets meer verwacht worden. Dat wisten de men-sen en daarom besloten zijn zich te wapenen en een gedeelte van deze macht naar het Oosten te sturen. Na deze beslissing verdween Hagel weer, maar hij beloofde terug te keren zodra alles klaar was. Terwijl de mensen zich wapenden, werd het in het Oosten steeds donkerder en donkerder. De “Boze” concentreerde zijn macht steeds meer en meer. Sommige ouderen herinnerden zich oude voorspellingen die de wederopstanding van de “Boze” beschreven. Deze voorspellingen spraken van een donkere dreiging, veroor-zaakt door de afstammelingen van de vroegere slechte wezens. Met angst keek men naar de voorbijsnellende boden die hoe langer hoe grimmiger keken en steeds minder en minder tijd hadden om iets te vertellen. Plots werden de vragen om hulp aan de koning wanhopig dringend. Maar het feest van de Grote Overwinning was nog steeds niet afgelopen en men moest toch nog op een maand rekenen om de hovelingen opnieuw te bewapenen en te oefenen, want de koning was een heel voorzichtig man… Maar de “Boze” was nu op het toppunt van zijn macht. De aanvallen van de slechte wezens op de grensdorpen werden steeds maar driester en driester. Voorbij de grens was het een woestenij als gevolg van de vernielzucht van de ratten en de vraatzucht van de wolven en de zwarte haviken. De mensen waren nu klaar. Zij verzamelden zich en trokken inderhaast naar het Oosten. Van Hagel was echter geen spoor. De stemming onder de gewapende men-sen was niet best. Zij vreesden het gevaar dat zij tegemoet gingen en hoopten op het verschijnen van Hagel, wiens stem kon rust brengen en waarvan men hoopte dat hij de macht bezat om het gevaar te keren. Tot plots de hond van Hagel verscheen. Hij leek groter en magerder geworden te zijn. Hij verzamelde de mensen om zich heen, sprak hen moed in en zei dat Hagel op komst was. Hij sprak van verre en vreemde dingen en wist ook te vertellen dat dank zij Hagel de goede wezens zich verenigd hadden. De mensen van de grens-dorpen ontvingen de versterkingen hartelijk. Het bleek dat Hagel regelmatig opdook in deze dorpen en er gingen verhalen over een machtig zwaard dat in zijn bezit was. Het was het elfenzwaard Kling. Het zwaard Kling kwam alleen voor in de oude vertellingen, waarin het gezwaaid werd door Kemp, de grote drakendoder, die later verstoten werd door de koning, omdat
87
hij kritiek had geuit op het leven aan het hof en de levenswijze van de koning en zijn ridders. Na zijn verbanning had niemand nog ooit wat gehoord van Kemp en daarmee verdween de eerlijkste en moedigste man uit de herinnering van de men-sen, want de koning kende het woord “amnestie” nog niet. Eindelijk verscheen Hagel bij de verzamelde legers. Hij was vergezeld van een groep mooie lieden en riep onmiddellijk zijn hond bij zich en liet zich volledig inlich-ten. Tegelijkertijd echter kwam ook de “Boze”opzetten met heel zijn leger van on-dieren en slechte wezens. Over de strijd die toen losbrak is weinig geweten. Wel is het zeker dat hij hevig was en ongenadig. Het aller-vreselijkste wordt immers snel in de vergetelheid gedom-peld. Alleen over het vlammende licht dat Kling verspreidde, opduikend overal waar er bressen in de gelederen ontstonden, en over Hagel, die iedereen hielp en op-beurde, gaan er nog vele verhalen; Bij het ondergaan van de zon was de strijd voorbij. De slechte wezens waren verspreid en nagejaagd in hun land, dat verwoest en verdord achterbleef. De strijd was voorbij toen de koning dan toch aankwam. Hij was vergezeld van zijn ridders en de hofdames en achter hen was een stoet knechten met talrijke huifkar-ren vol eten en drinken. De koning overzag het strijdtoneel. Hij schouwde de buit en eiste ze op ten bate van de schatkist. Aan de strijders zelf zou hij een lint van eer geven. De mensen wiens goed vernield werd zouden echter niets krijgen. Zij hadden hun goed maar wat dapperder moeten verdedigen, zo oordeelde de koning. Het getuigde immers van lafheid en zorgeloosheid, land en huis over te geven aan de vijand! Dit werd de mensen echter teveel. Zij verjoegen de vorst en riepen Hagel uit tot ko-ning. Hagel weigerde echter. Hij wilde echter wel voorzitter zijn van de raad der wij-zen, die gekozen zouden worden uit het volk. En zo gebeurde het dat Hagel regeer-de over het koninkrijk dat van lieverlede “Land van Hagel” genoemd werd. Regeren is echter veel gezegd. Hagel hoedde zijn kudde verder en had er iemand moeilijkheden of ruzie met zijn buur, dan stond Hagels huis open voor hen. Hij luisterde met zijn ganse hart naar de klachten en vond telkens de oplossing die iedereen bevredigde. Niemand streefde nog naar macht in Hagelland, want ieder-een was tevreden. De rust kwam weer en duurde nog vele, vele jaren.
88