De Middenweg

20
138 1 150 DE MIDDENWEG EN HET MIDDEN REDE bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de godgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam en dat aan de Kweekschool der Algemeene Doops- gezinde Sociëteit den ll en Februari 1946 uitgesproken DOOR Dr W. LEENDERTZ HAARLEM DE ERVEN F. BOHN N.V. 1946

description

De Middenweg

Transcript of De Middenweg

  • 1381

    150 D E M I D D E N W E G E N

    H E T M I D D E N

    R E D E

    bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de godgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam en dat aan de Kweekschool der Algemeene Doopsgezinde Sociteit den llen Februari 1946 uitgesproken

    DOOR

    Dr W. LEENDERTZ

    HAARLEM DE ERVEN F. BOHN N.V.

    1946

  • D E M I D D E N W E G EN

    H E T M I D D E N

    R E D E

    bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de godgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam en dat aan de Kweekschool der Algemeene Doopsgezinde Sociteit den llen Februari 1946 uitgesproken

    DOOR

    Dr W. LEENDERTZ

    HAARLEM DE ERVEN F. BOHN N.V.

    1946

  • Dames en Heeren Bestuurders van Stad en Universiteit, Mijne Heeren Bestuurders der Algemeene Doopsgezinde

    Sociteit, Mijne Heeren Curatoren van het Doopsgezind Seminarie, Dames en Heeren Professoren, Lectoren, Privaatdocenten

    en Studenten, en Gij allen, die deze plechtigheid met Uw tegenwoordigheid vereert,

    Hooggeachte toehoorders.

    Op drie vragen moet volgens Kant de philosophie een antwoord geven, n.1.,: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen?

    In zijn Logik voegt hij er nog een vierde vraag aan toe, die achter deze drie ligt en alles beheerschend is en wel deze: wat is de mensch? Want, zoo zegt Kant, de drie eerste vragen kan men in het wezen der zaak tot de anthropologie rekenen, daar zij met de laatste in verband staan.

    Hoe men den mensch opvat, waarin men zijn wezen ziet, bepaalt ons denken, handelen en verwachten. In onze dagen wordt de menschopvatting weder als centraal gevoeld en overal komt de anthropologie naar voren. In een van de wijsgeerige richtingen, waarin het moderne bewustzijn typisch tot uiting komt, al wordt ze door velen bestreden, en die ook op het theologisch denken veel invloed heeft, ziet men als een van de voornaamste karakteristica van den mensen: dat hij een verantwoordelijk wezen is, dat van hem een beslissing geischt wordt. Hij moet zich-zelf kiezen om zoo een zelf" te worden. Hierin herleven gedachten, die ruim een eeuw geleden door Kierke-gaard werden verkondigd, zoowel in zijn tegenstelling van het aesthetische' tegenover het ethische", als in zijn opkomen voor het existentieele.

    In het aesthetische" leeft de mensch in zijn onmiddellijkheid, hier is de mensch, die hij is; hij laat zich gaan, leeft zich uit. Daartegenover staat het ethische stadium", waarin men iets worden moet, waar de keuze, de persoonlijke beslissing centiaal zijn. Men moet zich-zelf kiezen. Dit is een wijze van existeeren, immers bij het existeeren komt het aan op de bewuste houding van het subject, de beslissing van den totalen mensch, de verantwoordelijke keuze.

    Zoowel in de fransche existentie-philosophie (Marcel en

    3

  • Lavelle), als in de duitsche (Heidegger en Jaspers) wordt op de beslissing, de keuze zeer de nadruk gelegd en eveneens door de zwitsersche theologen (Barth en Brunner), die hierin van Kierkegaard afhankelijk zijn. Bij alle onderlinge verschillen staat hier overal de mensch en zijn zijn" in het middelpunt en deze als verantwoordelijk wezen, dat een beslissing moet nemen.

    Als nu het mensch-zijn, dat wat de mensch is, voor heel het denken, handelen en hopen van zoo'n beteekenis is, en als n van de belangrijkste momenten van het mensch-zijn hierin gelegen is, dat hij niet enkel kiezen kan, maar steeds in verantwoordelijkheid kiezen mt, dan is de richting van deze keuze stellig van het grootste gewicht en de vraag naar de richting in onzen chaotischen tijd voor ons van actueel belang.

    Reeds Kierkegaard zei, dat die zelf-keuze niet iets vaags is, maar steeds concreet. Hij wilde slechts weten van dat ne plekje vlak voor zijn voet, waar hij den eersten stap moest doen en wilde de richting daarvan bepalen. Het ethische" was voor hem noch wazig, nch speculatief, maar zeer concreet. In welke richting moest hij kiezen? Hij voelde zich staan voor een of-f, het n f het ander, hij moest naar rechts of naar links en dan tot het uiterste. Maar is er geen middenweg, geen zoowel-alsook, waar de extremen vermeden worden en de tegenstellingen verzoend? Ligt hier niet de rechte weg", dien de wijze bewandelt, de gulden middenweg, le juste milieu"?

    Reeds in de oudheid, beide in Oost en West, heeft de middenweg de geesten bezig gehouden en bekoord. Men zag in hem het teeken van hoogste wijsheid. Heel lang is zijn geschiedenis. Meestal zag men er een probleem van praktisch moreelen, soms soms ook van wetenschappelijk ethischen aard in. Ik geloof, dat de vraag van den middenweg ook nog veel wijder strekking heeft en van belang is n voor onze algemeen geestelijke n vr onze religieuze houding, alsook voor ons theologisch denken, dat met beide zoo nauw in verband staat.

    Met het oog op deze verschillende terreinen vraag ik thans uw aandacht voor enkele gedachten betreffende den middenweg en het midden.

    Deze twee liggen soms dicht bij elkaar, soms hooren ze bijeen. Het midden als het niet-te-veel en niet-te-weinig, als de plaats even ver verwijderd van de beide uitersten zou de middenweg hier niet doorheen loopen? Stellig, maar ik hoop U te laten zien, dat het midden" ook iets heel anders kan zijn.

    Reeds een paar eeuwen voordat Plato en Aristoteles over het midden philosopheerden, werd er in China over gepeinsd.

    Ook Boeddha predikte bij zijn eerste optreden in zijn beroemde rede te Benares, dat hij, die uit het wereldleven is uitgetreden, de twee uitersten moet vermijden, n.1. de overgave aan de lusten en de overgave aan de zelfkwelling. Want," zoo zeide hij, de voleindigde heeft den middenweg gevonden zonder in deze uitersten te vervallen, een middenweg, die de oogen en

    4

  • het verstand opent, en die tot rust, tot kennis, tot verlichting, tot het Nirvana voert."

    Dat in China over den middenweg werd nagedacht is geen wonder, want de chineesche philosophie is vr alles levensleer; het gedrag van den mensch, speciaal zijn plaats in de maatschappij, staat hier in het centrum. Algemeene oordeelen over de chineesche zedenleer" zijn gevaarlijk, ook zegge men niet dit of dat is chineesch", want de verschillende chineesche denkers zijn niet zoo maar over n kam te scheren, maar wijken vaak op kardinale punten van elkaar af. Onbillijk worden zulke oordeelen zeker, wanneer zij verklaren, dat deze zedenleer wegens haar praktisch karakter te zeer het verhevene, groot-sche, heroeke missen en alles daarin bij het alledaagsche blijft, doorgaans nederkomt op een vrij platte berekening van het eigenbelang" (S. Hoekstra). Bij de twee strijders voor moraal en karakter", Mencius en Liu Hiang, komt juist het verhevene en heroeke sterk uit, o.a. in de gelijkenis van Mencius, waarin zijn levensregel het sterkst spreekt. Hij zegt: van lekkernijen houd ik van visch en houd ik van beerenklauwen. Kan ik niet beide tezamen hebben, dan doe ik afstand van visch en kies ik beerenklauwen. Ik heb het leven lief en ik heb de gerechtigheid lief. Kan ik niet beide tezamen hebben, dan zou ik van het leven afstand willen doen en de gerechtigheid kiezen."

    Even onbillijk is 't, wat het midden" betreft, te zeggen, dat deze chineesche regel de dood van alle geestdrift, gloed en verheffing is; dat hij dor is, afgepast en gereglementeerd" (de Bussy).

    De leer van den Tchoeng-Yoeng of de onveranderlijkheid van het midden werd door Tseu-Sse, den kleinzoon van Confucius, bijeenverzameld. Het midden, zoo heet 't in deze leer, is wat naar geen zijde afwijkt, de rechte weg, die evenver van de uitersten verwijderd is". Confucius leerde dan ook: de man, die de uitstekende deugd bezit, volhardt zonder twijfel onveranderlijk in het midden", maar de gewone man of hij, die geen grondbeginselen bezit, is aanhoudend met dit onveranderlijke midden in strijd. Mencius verkondigde eveneens: het midden houden is de rechte rede zeer nabij komen".

    Voor uitersten zijn zij bevreesd. De wijze man, die zich met de zedelijke wet heeft vereenzelvigd door aanhoudend de middellijn te volgen, die even ver van de uitersten verwijderd is", deze wijze wordt niet door hartstochten tot uitersten gedreven. Hij is in een toestand waarin men zich bevindt, vrdat de vreugde, de voldoening, de toorn en de droefheid in de ziel (overmatig) zijn opgekomen". Bereiken deze gevoelens in de ziel een zekere grens, dan is er harmonie. De wijze zoekt evenwicht en harmonie. De hoogste deugden zijn i", dikwijls vertaald als rechtvaardigheid en gerechtigheid, misschien beter als de juiste verhouding", en jen" humaniteit. Blijft hier alles bij het alledaagsche, is hier alles dor en gereglementeerd? 't Zal

    5

  • wel zijn als overal: bij de massa wl, maar niet bij de diepere naturen en zeker niet bij de groote geesten. Daar heerschen idealen van harmonie en evenwicht. Die Edlen", zoo interpreteert Haenisch Mencius, haben fr ihr Leben in der Welt von sich aus das Tao der erhabenen Mitte und der aussersten Grad-heit. Sie sind streng aber nicht beleidigend, konziliant aber nicht fr das Ueble zu haben und knnen daher Fhrer sein fr alle Menschen".

    Achter deze idealen blijkt een sterk redelijk element te liggen. De Onveranderlijkheid in het midden", zegt de geleerde Tching-Tseu bevat de regelen van het verstand, welke door de leerlingen van Confucius aan hun eigen leerlingen zijn overgeleverd". Zij moeten veel studeeren om tot de kennis te geraken van wat goed is". De beide volmakingen zijn deugden der natuur of van het zuiver redelijke vermogen". Het zedelijke en het redelijke vallen samen. Het verband", zegt Duyvendak, tusschen intellectueele kennis en zedelijke volmaaktheid, dat vooral door Sjuun-Tze zoo sterk en duidelijk wordt gelegd, maakt de studie van het Confuciasnisme tot zulk een ernstige bezigheid. Het is volstrekt niet de bevrediging van verstandelijke kennisdrang, maar het is de worsteling om het zedelijk ideaal, het summum bonum". Het zedelijke is het redelijke. Der vollkommene Mensch meidet das Uebermass, meidet die Ueppig-keit, meidet den Stolz". De begeerten en gevoelens brengen hem van den rechten weg af. Es giebt keine schwerere Schuld als zgellose Begierden", aldus citeert Hackmann.

    Hoe belangrijk het midden ook voor China was, wij Westerlingen denken daarbij toch in de eerste plaats aan een andere cultuur. De zin van het midden is," volgens Karl Jol, wel het zeldzaamste aan het zeldzame wezen van Hellas". Hier leeft gevoel voor maat en proportie. Men zoekt evenwicht, begeert de harmonie des levens, /iij Sh uyav, niets te veel, niets te weinig. Dit was natuurlijk niet altijd en overal de toon in Hellas. Het heeft tijden van hartstocht gekend en deze verheerlijkt, maar als in zulke tijden de rede ontwaakt, zoekt men temidden van de schommelende gevoelens het ptaov, waar het onbeheerschte gevoel door de rede beteugeld is. Deugd wordt dan matiging, bestuur der begeerten door de rede.

    Bij Plato vinden we m uinov en TO utrgnr, de juiste maat tusschen teveel en teweinig. In zijn Symposion (202 A) en in Philebos (16c) gebruikt hij ucraiv voor het midden of liever het tusschen-beide-in. In de Politeia (X 619) heet het: laat hij het

    weten te kiezen en de uitersten naar beide zijden vermijden zoo wordt de mensch het gelukkigst". In de Nomoi wordt gezegd, dat de groote wetgevers die het ahonv kennen op hun hoede zijn voor het gevaar" (III 691). Geen despotisme, geen vrijheid is het ideaal voor de regeering, maar een sooit midden tusschen beide" (U.CTQ'IOTI]TU rivet Nomoi III 701). Het fikov is voor Plato het ptTqov.

    6

  • Dit grieksche ideaal, deze levensbeschouwing heeft in Aristo-teles niet enkel zijn vertolking, maar vooral zijn beschrijving en ontleding gevonden. Ten onrechte wordt hij vaak de vader van den gulden middenweg, van de leer van het juiste midden genoemd. Stellig, ook hij heeft gevoel voor maat, voor het midden en niet voor extremen. In zijn philosophie van de samenleving (Pol. 1295 b. 1) blijkt dit: in alle maatschappijen zijn er volstrekt voorspoedigen, volstrekt niet-bezittenden en men-schen tusschen deze twee uitersten in. Indien nu", zegt hij, toegegeven wordt, dat de maat en het midden het beste is, dan is het duidelijk, dat ook ten aanzien van grooten voorspoed het middelmatig bezit het beste is van alle."

    Maar als men Aristoteles den verdediger van de leer van het juiste midden noemt, denkt men aan zijn theorie der (awn,y; doch daarmede is iets anders bedoeld. De mesotes is niet precies het midden. Bij dingen ligt het midden, het niet-te-veel en niet-te-weinig, evenver van beide uitersten af. Betreft 't het zedelijke, dan is de deugd het ware midden, de mesotes, het niet-te-veel en niet-te-weinig. De deugd is altijd betrokken op iets. Ten opzichte van dat iets zijn er vele houdingen mogelijk en ieder keer is de deugd een speciale houding, n.1. die van het midden. Drie houdingen zijn er mogelijk; twee daarvan zijn fout, het zijn uitersten, daarin is een teveel of een te weinig, dit zijn de ondeugden. De derde houding is de juiste, n.1. de deugd, welke het ware midden is tusschen die twee uitersten, waar de ondeugden liggen. Bijvoorbeeld: de deugd der mildheid of vrijgevigheid ligt in het midden tusschen de ondeugden gierigheid en verkwisting.

    Aristoteles geeft hiermee een formeel kenmerk der deugd aan. Immers het midden is niet voor alleri hetzelfde. Voor een zwak mensch kan 6 pond eten te veel en voor den athleet Milo te weinig zijn; toch ligt 6 in het midden van 2 en 10 en is 2 pond eten te weinig en 10 pond te veel voor den mensch. Ook in het zedelijke gaat het om het midden in betrekking tot ons. Naar het wezen en het begrip is de deugd een verkeeren in de vraagt men naar de waarde en het goede in het algemeen, dan is zij een uiterste. Ook voor Aristoteles kan dus de deugd niet overdreven worden; mildheid kan niet overdreven worden, maar mildheid ligt tusschen gierigheid en verkwisting. Als waarde is de deugd een hoogtepunt.

    Hij predikt den middenweg niet. Hij analyseert, maar geeft zelf toe, dat niet iedere houding en niet ieder affect een mesotes toelaat, dat het dus niet een formeel kenmerk is, waarin alle deugden overeenstemmen. Vaak, zegt hij, heeft de taal geen uitdrukking voor de houding van hem, die het juiste midden houdt en er zijn ook gevallen, waarin tusschen de uitersten en het juiste midden geen tegenstelling, maar veeleer verwantschap bestaat. Terecht is door Nic. Hartmann opgemerkt, dat de Aristotelische mesotes dikwijls geen echte mesotes is, al heeft

    7

  • Hartmann hierbij wel eens uit het oog verloren, dat het niet-te-veel en niet-te-weinig niet precies in het meetkundige midden hoeft te liggen. Belangrijker is de vraag, die hij opwerpt: staat tegenover de twee onwaarden of Aristotelische ondeugden" werkelijk n enkele waarde, n.1. de Aristotelische deugd", f ligt achter deze deugden" ten slotte ieder keer een tweeheid van antithetisch gestelde waarden, welker synthese de gezochte deugd" is? (Ethik. 517). Zoo ziet hij de mesotes als een synthese van waarden. Straks hoop ik hierop terug te komen.

    In de populaire philosophie der oudheid en dan is niet de rede, maar het gezond verstand aan 't woord wordt het midden tot middenweg, tot de aurea mediocritas. Zoo bij Hora-tius en Cicero. Het wordt de triviale middelmaat, waar de door-sneemensch zich gaarne op beroept.

    Het gevoel voor evenwicht en harmonie, voor het gematigde hoort tot de erfenis, welke de scholastiek van de klassieke oudheid aanvaardde. Het is Roomsch Katholiek den middenweg te willen betreden, niet typisch bijbelsch. Wat den Bijbel betreft zou men zich alleen kunnen beroepen op den Prediker (7 :16 en 17) : wees niet al te rechtvaardig, wees niet al te goddeloos", waarop dan volgens de vertaling van Obbink volgt: waarom zoudt gij sterven vr uw tijd? Het beste is het juiste midden te houden". De andere vertalingen noemen hier echter het midden niet. Maar Roomsch is: fides catholica media via incedit"; dit is de methode wijsgeerig voor de kwestie van potentia en actus; theologisch voor die van Gods genade en de menschelijke vrijheid en die van de verhouding van God en mensch in Christus. Deze lijn loopt van Thomas tot op heden toe en we hooren Newman weer spreken van de via media. Het roomsche synergisme, de medewerking van den mensch tot zijn verlossing, is een soort middenweg, en ook de Anglikanen betreden dezen, coperatie tusschen God en mensch leerend, terwijl zij tevens een middenweg tusschen Rome en Genve begeeren.

    Daarnaast zoekt de Roomsche moraal vaak den middenweg, het veilige, het aannemelijke; het probabilisme is meest een compromis. Zoo stond Pascal tegenover de Jezuieten, die den middenweg kozen. De kerk is voorzichtig; zij wil de zwakken n de sterken bevredigen daar is zij de moederkerk voor. Voorzichtig was ook Erasmus, van wien Vondel zong: om pais is al zijn bidden, voorzichtig houdt hij 't midden". Typisch Roomsch Katholiek ziet dan ook de jezuiet Delp het geheim van de tragische zelfvernietiging van ons staatkundig, maatschappelijk en geestelijk leven. Het is", zegt hij, het geheim (n.1. van die zelfvernietiging) van Luther, van Kant, van Nietzsche en evenzeer van Hegel en Heidegger, het is het geheim van het ontbrekende midden. Want het midden draagt en heelt, het ver-eenigt de tegenstellingen".

    Het redelijke is het zedelijke in het Confucianisme; in Hellas overwoog eveneens het rationeele zoowel in wiskunde als dialectiek, terwijl in de Scholastiek en in het Roomsch Katholieke

    8

  • denken het redelijke beslissend is. Bij alle drie bekleedt de middenweg een belangrijke plaats, zij is dan ook nauw met het redelijke verbonden. Het midden berekent men; het niet-te-veel en niet-te-weinig moet nauwkeurig nagegaan worden, er is overleg bij noodig. Theoretisch zoekt de rede het midden, zij wil als bij Hegel medieeren; zij vraagt naar proportie, waarbij alles die plaats ontvangt, waar het in het geheel recht op heeft. De rede is volgens Sjestow een verpersoonlijking van het midden". Praktisch zoekt ze het compromis, dat slechts iets voorloopigs is; geen van beiden is voldaan, men zoekt een tusschenweg, die liefst geheel in het midden ligt. Is 't niet redelijk dat beide partijen iets toegeven?

    Waar het logische, rationeele prevaleert als bij het fransche volk, is het hun eigen de prfrer 1'ordre et la mesure aux lans indisciplins de 1'instinct et de la passion" (Louis La-velle). De rede houdt niet van uitersten; in zedelijk opzicht zei reeds Molire la parfaite raison fuit toute extrmit" en geheel daarmee in overeenstemming is Montaigne: tenez vous dans la route commune".

    Walter Schubart gaat zelfs zoover dat hij tegenover het Oosten de heele Westersche cultuur een cultuur van het midden" noemt: Sociaal berust zij op den stand van het midden, psychologisch op den zielstoestand van het midden. Haar deugden zijn zelfbeheersching, tucht, zakelijkheid, vermijding van excessen". Maar Rusland is, volgens hem, naar zijn ziel vreemd aan het midden, het kent niet het verbindende tusschen de uitersten, daar wisselen de uitersten elkander af.

    Het is gevaarlijk heele volken, zelfs groepen van volken te willen karakteriseeren. Algemeene uitspraken zijn hier als op het geheele geestelijk gebied altijd hachelijk; maar verwantschap tusschen het rationeele en den middenweg mogen we toch zeker constateeren, en als dit rationeele het verstandelijke is, ook verwantschap van beide met het burgerlijke, al willen we nog niet met Thomas Mann beweren: Wie midden zegt, zegt burgerlijkheid". Beroept men zich voor den middenweg niet op het gezonde, normale, natuurlijke? Zoo komt men via het gezonde verstand tot den trivialen middenweg, welke het gemiddelde, het midelmatige is, dus burgerlijkheid, waar men niet wil afwijken van wat iedereen doet en denkt: to be different is indecent". In de terminologie van Heidegger is het ein Verfallen an das Man", is hier de Alltaglichkeit". Wanneer het mensche-lijk bestaan tusschen dragelijke grenzen mogelijk blijft, wanneer alles burgerlijk gewoon verloopt, is de mensch vr den middenweg en tegen alle uitersten maar komt hij in, wat Jaspers genoemd heeft, grenssituaties, waarin hij staat voor de onvermijdelijkheid van strijd, lijden, schuld en dood, dan gaat 't om een erop of eronder, dan laat het gezond verstand en ook de ratio hem in den steek, dan staat hij voor uitersten, voor een f-of, een alles of niets.

    Hebben harmonie, maat en evenwicht een groote bekoring

    9

  • voor velen gehad, heftig is de opstand ertegen geweest, welke zich tegelijk tegen het redelijke en burgerlijke van den middenweg keerde. Ik denk aan figuren als Nietzsche en Kierkegaard, die beiden in de vorige eeuw het moderne denken van velen hebben voorbereid. Nu eens is 't het aristocratische, de enkele, dan weer het emotioneele, het gevoel en de driften of de phan-tasie, die zich verzetten tegen den verstandelijken of redelijken middenweg. In beiden uit zich de mensch, die niet enkel een redelijk wezen is, in zijn totale zijn. Zij leven en strijden in en met uitersten. Niet dat het midden voor hen geen bekoring gehad zou hebben. Vooral Nietzsche heeft deze gekend. Reeds vroeg in zijn Menschliches-allzu-Menschliches" weet hij ,,von zwei ganz hohen Dinge: Mass und Mitte" en nog in Ecce Homo" schrijft hij: ich fand den schnsten Tag vor mir.... durchsichtig, glhend in den Farben alle Gegensatze, alle Mit-ten zwischen Eis und Sden in sich schliessend". En tusschen deze twee perioden in: welk een beteekenis hebben niet voortdurend de middag en de middernacht, der grosse Mittag, des Lebens Mittag" voor hem gehad. Der Grosse Mittag ist da der Mensch auf der Mitte seiner Bahn steht zwischen Mensch und Uebermensch" (Zarathustra). Hier echter naderen we een midden, dat geen middenweg en geen maat meer beteekent. Das Mass", zegt hij later, ist uns fremd gestehen wir es uns; unser Kitzel ist gerade der Kitzel des Unendlichen, Ungemessenen". Nietzsche is onder de bekoring van die Magie des Extrems, die Verfhrung, die alles Aeusserste bt". Het midden is voor hem de middelmatigheid, door de zwakken gezocht. Dit is het wat liem steeds meer verwijderde van Burckhardt, in wien de humanistisch klassieke idealen leefden: diese ganze mittlere brgerliche" Zone, diejenige Burckhardts also".

    Ook Kierkegaard, die met het probleem van de existentie worstelde en hier geen redelijke of logische oplossingen wil, heeft voor den middenweg geen achting. Hij strijdt tegen de mediatie, tegen het zoowel-alsook en het tot-op-zekere-hoogte". Met hartstocht zocht hij het absolute, alle compromis verwerpend. Het gaat steeds om een of-of; scherp staan de reele tegenstellingen tegenover elkander: geloof f ergernis, christendom of wereld. Verzoening is niet mogelijk; 't n of het ander. Die gulden regel of misschien beter dat verzilverde nequid nimis (het niets te veel) bederft alles". Want dat woord is het summa summarum van alle eindige levenswijsheid; zal dit het hoogste zijn, dan is het christendom oogenblikkelijk teruggebracht tot een jongensachtigen en onrijpen inval". Pas 't maar eens toe op den Gekruisigde, zegt hij, en het is een bespotting der religie. In menige levenshouding kan die levensregel nequid nimis zijn geldigheid hebben, maar toegepast op de absolute, hartstochtelijke verhouding tot het absolute doel is ze Galimathias" of te wel onzin.

    Naast hen zouden we menigen Rus kunnen noemen van Dos-tojevski tot Sjestow. Overal valt op, dat bij deze bestrijders van

    10

  • den middenweg het redelijke voor gevoel en wil moet wijken. Maar zijn dit niet allen kunstenaars, die evenals Wagner aan Liszt schreef zouden verklaren: ik kan slechts in uitersten leven"? Het zijn kunstenaars, maar denkers tevens, die met het reele leven worstelen, die daar tot een existentieele levenskeuze willen komen. Zij verkeeren in een grenssituatie, midden tus-schen de onverzoenlijke uitersten. Zij kiezen geen midden, dat zou de middenweg zijn; doch in het midden is men. Dat zijn zij zich bewust. Bij dat midden gaat 't niet om het logische, maar om het existentieele. Ook de middag door Nietzsche zoo dithyrambisch bezongen, is hieraan verwant.

    De middenweg is een gemiddelde tusschen de onvereenigbare uitersten, waarbij van beide iets af moet; doch het midden waarin men is, beteekent geen harmonie. Hier betwijfelt men 't of harmonie existentieel voor een mensch wel mogelijk is.

    Aan den eenen kant dus de middenweg, het gematigde, verzoenende, irenische, conciliante, het compromis; aan den anderen kant het midden, of wilt ge, het middenin met al zijn spanningen tusschen de uitersten, tusschen het onverzoenlijke.

    Wij willen deze tegenstelling van den middenweg en het midden nu eerst religieus en theologisch en tenslotte als probleem van zedelijken en zedekundigen aard aanduiden.

    Religieus staan hier twee typen tegenover elkander. Tot het eerste behooren de harmonische naturen, vooral wanneer bij hen het rationeele overweegt; van het tweede type zijn de disharmonische, die juist onder de godsdienstige menschen zoo veelvuldig voorkomen. Bij de centrale vraag van het christendom omtrent de verhouding van God en mensch zoeken de eersten den middenweg van het synergisme, waarbij er samenwerking is van God en mensch. Religieus wordt beseft: God is 't, die den mensch genade schenkt, alles hangt van God af en toch ook van ons wordt inspanning en strijd gevraagd. Tracht men deze twee momenten tot een eenheid te verbinden, dan komt men tot synergisme. Maar als God alles doet, wat blijft er dan voor den mensch te doen over? Doet de mensch iets, dan is aan het eigenlijke werk Gods te kort gedaan, dan is de genade geen genade meer. Een Beihilfe" Gods, waar Kant van gewaagde, bevredigt het godsdienstig gemoed zeker niet. Hier is een spanning, welke men niet moet willen opheffen; men moet in- het midden daarvan durven verkeeren. In volle eenzijdigheid staan tegenover elkander: Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg op staat, laat opblijft; eet brood der smarten; het is alzoo dat Hij het Zijnen beminde als in den slaap geeft" (Ps. 127 : 2) n zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ij del is in den Heer" (I Cor. 15 : 58). Elk van beide is eenzijdig, ja, een uiterste, het n moet het ander niet temperen; neen, men moet verkeeren midden in de spanning van beide. Onverzoend staan dan ook de twee naast elkaar in: Werkt uws zelfs zaligheid met vreezen en beven, want het is God, die in U werkt beide het willen en

    11

  • het werken naar Zijn welbehagen" (Fil. 2 : 12, 18). Zoo is het goed, dat naast Luther met zijn vrijheid der kinderen Gods" Calvijn en Zwingli staan met den ernstigen wil wat te don. Aan de twee tegenovergestelde punten van het heiligdom houden zij de wacht" (Brunner). De wereldsche wijsheid van het nequid nimis, zou Kierkegaard zeggen, hoort in het religieuze volstrekt niet thuis.

    Wat elkaar logisch uitsluit, gaat in het leven, speciaal in het godsdienstige leven, wl samen. In de vroomheid liggen liefde tot God en vrees voor God wonderlijk verbonden. Zoo kent de vrome beide momenten van vrijheid n voorbeschikking, van verantwoordelijkheid n de opheffing daarvan door goddelijke overmacht. Was im Gebiete des religisen Bewusstseins mg-lich ist", zegt Grnbaum, ist fiir die logische Schicht eine Un-mglichkeit. Die hhere Strukturierung des religisen Bewusstseins ist somit ein Faktum".

    Het spreekt vanzelf, dat dit alles in de theologie, speciaal de dogmatiek, zijn neerslag zal vinden. Is het dogma eem middenweg of verkeert men hierbij in het midden? Ik doe een enkelen greep en denk aan de tweenaturenleer, die men wel als middenweg heeft gekarakteriseerd. Het gaat bij dit dogma om de verhouding van het goddelijke en het menschelijke in Christus. Onverkort moeten Godheid en menschheid worden beleden, want daarvan hangt de zekerheid af, dat God zelf in de incarnatie tot ons gekomen is en dat deze komst ons menschelijk bestaan in zijn geheel ten goede komt. Godheid en menschheid worden in Christus niet ten koste, maar ten goede van elkaar naast elkander gesteld.

    Het concilie van Chalcedon moet hier uitspraak over doen. Heeft het een middenweg vastgesteld? Het spreekt van twee naturen en n persoon en die naturen zijn onvermengd, onveranderd, ongedeeld en ongescheiden. Het positieve hierin klinkt wonderspreukig, het negatieve scherp en duidelijk; het geheel is meer negatief dan positief. De middenweg nu tracht een gemiddelde te vinden; dat is hier niet het geval. Degeen, die dit wl zocht, werd als ketter veroordeeld, n.1. Apollinaris van Laodicea, die de twee naturen in Christus trachtte te verbinden. De logos, zegt Harnack, was voor hem steeds de middelaar sliiimri tusschen Godheid en menschheid.

    Het midden" doet aan geen der uitersten te kort. Dogmatisch is de middenweg steeds positief; in het midden" drukt men zich meer negatief uit, laat men vr alles het mysterie gelden. Dogmatisch moet men m.i. in het midden willen zijn en blijven; hier moet men ook niet tot-het-einde-door willen denken en zijn consequenties uit den booze. Het dogma is geen uitgangspunt, maar een eindpunt" (Korff), men moet hier niet logisch door willen redeneeren en conclusies trekken; men moet halt kunnen houden. Dogmatisch moet men het besluit van het einde kunnen nemen, d.i. eindigen vr het einde, d.i. in het midden blijven staan, midden tusschen de tegenstrijdige moraen-

    12

  • ten. Want doorredeneerend eindigt men of in een aporie, zooals b.v. sterk uitkomt bij de leer der uitverkiezing, f men komt tot ketterij, want ook de ketter redeneert door. Tous les er-reurs et peut-tre mme toutes les hrsies provenaient d'une interprtation troite et unilatrale de certaines thses". (Lavelle).

    De ketter verabsoluteert n waarde ten koste van andere. Hij doet dit mogelijk onbewust, omdat n bepaalde zijde niet voldoende tot haar recht kwam; maar hij ziet niet het geheel, niet hoe alles samenhangt. De kerk zag de verschillende zijden. Zij vereenigt", volgens Gregorius van Nyssa, het goede van de tegenovergestelde ketterijen, terwijl zij dit beurtelings tegenover beide stelt". De Roomsch Katholieke kerk heeft menigmaal een middenweg bewandeld, maar wat Gregorius hier bedoelt hoeft geen middenweg te zijn. Bij de groote dogmenvorming stond men vaak in het midden". Dogmatisch is in ieder geval het midden te verkiezen boven den middenweg. In het midden vibreert het leven, ligt het jagen-of-men-'t-ook-grij pen-mocht van het geloof, dat een beweeglijk ding is.

    Tenslotte keeren wij terug tot het zedelijke, op welk terrein de middenweg zijn oorsprong had. In het bewandelen van dien weg kan de beheerschtheid van het maathouden liggen. Hellas kende de sereniteit van het harmonische evenwicht van geest. Maar voor de meesten is die weg niet verheven. Het verlangen van kleine zielen is:

    Wollest mit Freuden Und wollest mit Leiden Mich nich berschtteln!

    doch in der Mitte Liegt holdes bescheiden. (Mricke).

    Dit is allerminst grootsch, want de hoogste vreugden ontbreken hier, waarheen de weg slechts door het diepste lijden voert. Wat een leven waard is wordt niet bepaald door het gemiddelde, maar door de hoogtepunten, die bereikt werden, door de topprestaties, waartoe iemand in staat was, beide zoowel positief als negatief. Voor den kunstenaar geldt dit geheel; ook voor de zedelijke boordeeling is dit van groot gewicht.

    Men kan den middenweg loven en laken. De gematigdheid, de beheerschtheid, het evenwichtige en het conciliante, dit alles is in zijn voordeel; maar is hij niet ook de veilige weg voor de velen. Als 't op het diepiste aankomt is hij vlak; dan blijkt dat hij slechts weinig liefheeft, die de maat bemint" (Bothius) ; dan is hij niet de hoorn des overvloeds van de schenkende deugd" (Nietzsche) ; niet de hoogte van de zelfopoffering; dan is hier geen plaats voor het Kruis. Dan is het de wereldsche wijsheid, die in het horizontale vlak blijft en niet vertikaal daarboven uitstijgt.

    We spraken er reeds over: verwant met den middenweg maar toch iets anders is de mesotes, de zedekundige theorie en analyse van Aristoteles. Hij gaf toe, dat deze niet het kenmerk van

    13

  • alle deugden is. Zij geldt niet", zoo heeft de Bussy terecht opgemerkt, van grootmoedigheid, edelmoedigheid, barmhartigheid, van trouw, van waarheidsliefde of reinheid des harten. Zij geit wl van die deugden of hoedanigheden, althans voor een deel hunner, welke op een bepaald oogenblik en in bepaalde omstandigheden tot handelen leiden, maar nit van al die hoedanigheden en eigenschappen, die de grondtrekken van iemands zedelijk zijn uitmaken".

    Deze laatste zijn toch zedelijk het belangrijkst en het zijn m.i. de zedelijk lagere waarden, waarbij de regel van Aristoteles opgaat.

    Heeft nu de theorie der mesotes slechts op zoo'n klein terrein betrekking, of ligt er misschien meer achter? Nic. Hartmann heeft haar een nieuwen zin gegeven door in haar een synthese van waarden te zien. De mesotetes zijn volgens hem complexe waarden, die nooit in de eenzijdige verhooging van een enkel waarde-element bestaan, maar in de innerlijke organische verbinding van twee materieel tegenover elkaar staande waarde-elementen. Zij vormen een eenheid van zulke waarde-elementen, die de tendentie hebben uitersten te worden en elkander uit te sluiten. Steeds wordt van den mensch het tegenstrijdige verlangd; slechts als hij aan dien dubbelen eisch voldoet is er sprake van deugd. Met een voorbeeld wil ik dit verduidelijken. Volgens Aristoteles is dapperheid de mesotes tusschen lafhartigheid en overmoed, een deugd dus tusschen twee ondeugden. Maar, zegt Hartmann, dapperheid is noch enkel stoutmoedigheid noch enkel koele voorzichtigheid want de voorzichtigheid der lafhartigen is even waardeloos als de stoutmoedigheid van den waaghals maar de synthese van beide." Tegenover de twee onwaarden lafhartigheid en overmoed, een te-weinig en een teveel, staan twee waarden: koele voorzichtigheid en stoutmoedigheid; de deugd nu is de synthese van deze laatste twee. De mesotes verheft zich dus niet enkel, zooals Aristoteles meende, boven een antithese van onwaarden, maar tevens boven een antithese van waarden. Ze veronderstelt een synthese van waarden; in haar huizen immers steeds twee waarden. Nu blijkt 't ook waarom de theorie der mesotes zoo vaak niet opging. Voor de elementaire waarden deed zij dat wl, maar als het op de hoogere, die van ons zedelijk zijn, aankomt, zooals bij naastenliefde, waarachtigheid, trouw, enz., dan laat zij ons in den steek. Deze waarden hebben niet het karakter van synthese en hier komen we dikwijls voor antinomien te staan zooals tusschen naastenliefde en Fernstenliebe, tusschen naastenliefde en gerechtigheid, tusschen trots en deemoed. Zulke waarden hebben de neiging om eenzij dig het geheel te willen beheerschen, tyran-niek te worden ten koste van andere waarden. Juist dan voelen we, dat deze waarden haar grens hebben. Consequente gerechtigheid alleen is onmeedoogend: fiat justitia pereat mundus en summum jus summa injuria. Zoo is 't met medelijden, met deemoed, met naastenliefde en Fernstenliebe. Er moet een halt ge-

    14

  • roepen worden door een waarde, die tegenover haar staat en eveneens tot haar recht moet komen.

    Wij staan er tusschen in, een gulden middenweg is er niet; bij dezen wordt stellig naar beide kanten iets geschaad. Wij hebben ons leven in de spanning. Wie heeft dat niet schrijnend doorleefd in de pijnlijke conflicten der laatste jaren. Christen-zijn en in-oorlog-zijn, was het niet de antinomie, waar we middenin stonden? Denk aan de zedelijke conflicten tijdens de bezetting, die nu vaak zoo goedkoop simplistisch worden beoordeeld, maar die bijzonder ingewikkeld waren, waardoor men niet zoo-maar naar n zijde kon kiezen, omdat aan beide zijden waarden lagen, die niet geschonden mochten worden. Dit is de tragedie van ons maar-menschelijk zijn. De goede wil", zegt Jaspers, kan niet handelen zonder te schenden. Hij is overgeleverd aan de grenssituatie der onvermijdelijke schuld".

    Zoo willen wij dan geen middenweg kiezen, maar wij beseffen, dat wij verkeeren in het midden".

    Dames en Heeren Bestuurders van Stad en Universiteit. Voor de benoeming tot hoogleeraar ben ik U erkentelijk. Gij

    hebt hierdoor den band met het Doopsgezind Seminarie bevestigd, hetgeen van het grootste belang is. Maar ook wat mij persoonlijk betreft vind ik het aangenaam niet meer een aanhangsel Uwer Universiteit te zijn. De werkzaamheden van het ambt zijn mij niet vreemd en ik beloof U thans mijn beste krachten te geven aan Uwe Universiteit.

    Mijne Heeren Curatoren en Bestuurders der Algemeene Doopgsgezinde Sociteit.

    Sinds lang ben ik U geen vreemde meer; toen Gij mij voor meer dan een jaar tot hoogleeraar aan Uw Seminarie benoemd hebt, wist Gij dus wat Gij van mij verwachten kondt. Schoonklinkende beloften zal ik U dus niet doen, want mijn werk wordt, zij 't ook uitgebreid, voortgezet. Maar nu ik hier in 't openbaar ook dit ambt aanvaard, wil ik U niet enkel danken voor het in mij gestelde vertrouwen, maar de hoop uitspreken, dat God onzen gemeenschappelijken arbeid voor de Broederschap moge zegenen.

    Dames en Heeren Hoogleeraren. In Uw rij mij voortaan te mogen scharen acht ik een eer. Gij

    hebt op dezen leerstoel reeds verscheidenen zien komen en gaan en zult 't dus niet vreemd vinden wederom iemand van ruim 60 jaren als jongsten collega te begroeten. Misschien dat levenservaring en levensrijpheid niet ondienstig zijn voor de vakken, die ik hier te doceeren krijg. Gij hebt gehoord, dat ik het midden" verkies boven den voorzichtigen en bedachtzamen middenweg. Moge bewaarheid worden, dat ik werkelijk nog sta midden in de spanningen van het hedendaagsche leven en denken.

    Mijne Heeren Hoogleeraren in de Theologie. Het is zeker een unicum, dat een faculteit ineens totaal ver-

    15

  • nieuwd wordt. Ik kom dus niet in een bepaalden kring met eigen sfeer. Maar U die heengingt en mij hebt voorgedragen breng ik mijn dank daarvoor. Met twee van U had ik al jarenlang nader contact. Van U, Westendorp Boerma, was ik aan het Seminarie de naaste collega. Dertig jaar geleden was er tusschen de pastorien van Blija en Nes een vertrouwelijken omgang. Thans bij Uw heengaan breng ik U mijn groet en wensch U een gezegen-den levensavond toe. Het verheugt mij, dat de samenwerking met U, collega Khler, nog eenigen tijd zal duren, nu aan U een leeropdracht voor een jaar gegeven is, zoodat ik niet ineens alleen voor het werk aan het Seminarie kom te staan, maar nog kan profiteeren van Uw rijke ervaring en hulp. De a.s. leden der nieuwe theologische faculteit ken ik nauwelijks, maar ik verwacht niet anders dan goede samenwerking, want wij staan allen in dienst van denzelfden Meester en willen allen medearbeiders zijn aan Zijn Koninkrijk.

    De aanwezigheid van den Senaat en vrienden uit Rotterdam doet mij goed. Meer dan 20 jaar heb ik aan de Ned. Economische Hoogeschool in verschillende functies gewerkt en altijd met vreugde. In Uw Senaat heb ik mij thuis gevoeld en ik dank U recht hartelijk voor alles wat Gij voor mij geweest zijt. Dat ik enkelen van U hier als collega wedervind verheugt mij.

    De vlotte wijze, waarop door de verschillende Besturende colleges alle zaken behandeld werden, heeft mij het groote voordeel doen gevoelen van een particuliere Hoogeschool. Maar 't lag niet enkel hieraan, dat het werk mij aangenaam werd gemaakt. Mijn vrouw en ik zullen steeds de herinnering aan gelukkige jaren in Rotterdam en den kring der Hoogeschool bewaren, vooral ook door de vriendschappelijke verhouding, die er steeds met Curatoren en den Raad van Beheer is geweest. Mijn dank voor dit alles kan ik het best vertolken door de Ned. Economische Hoogeschool gelukkig te prijzen met haar besturende colleges en den wensch uit te spreken, dat het hun en den Senaat gegeven moge zijn de Hoogeschool tot steeds grooter bloei te brengen.

    Tenslotte Dames en Heeren Studenten, in het bijzonder de Theologen onder U.

    Voor zoover Gij mij kent verwacht ge van mij geen roerende beloften. Toch wil ik niet eindigen zonder een woord tot U, die voor mij hier in het centrum staat. Voor U en mij is het allerbelangrijkste: het Evangelie van Jezus Christus. Gij moet het straks prediken aan menschen, die misschien andere dingen belangrijker vinden, maar er toch niet buiten kunnen. Aan mij is de taak: met U na te denken over de vele vragen, die het ons stelt en over onze houding als christenen tegenover de zoo moeilijke problemen van dezen chaotischen tijd. Mogen U en ik ons dat Evangelie nooit schamen. Daartoe helpe ons God.

    Ik heb gezegd.

    16

  • 1.2.3.4.5.6.7.8.9.10.11.12.13.14.15.16.17.18.19.20.