De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

131
BAIRD T. SPALDING HET LEVEN EN DE LEER VAN DE MEESTERS VAN. HET VERRE OOSTEN VERTAALD DOOR A. N.-K. UITGAVE HOLLANDIA-DRUKKERIJ N.V. BAARN VOORWOORD Nu „Het leven en de leer van de Meesters in het Verre Oosten" aan het publiek wordt voorgelegd, wil ik vooraf zeggen, dat ik deel uitgemaakt heb van een onderzoekingsexpeditie, die in 1894 het verre Oosten bezocht. Gedurende ons verblijf in die landen - 3,5 jaar lang - zijn we in aanraking gekomen met de grote Meesters van het Himalayagebergte, die ons geholpen hebben bij de vertaling der optekeningen, wat ons onderzoekingswerk aanzienlijk vergemakkelijkt heeft. Zij stonden ons toe hun dagelijks leven van zeer nabij gade te slaan en zoo zijn wij in staat geweest de grote Wet te zien werken, zoals zij die naleven. Alle aantekeningen en manuscripten, die onze wederwaardigheden bij de Meesters beschrijven, zijn bewaard gebleven. Ik voor mij, achtte in dien tijd de wereld nog niet rijp voor deze boodschap. Ik was een onafhankelijk lid van de expeditie en nu publiceer ik mijn aantekeningen onder den titel „Het leven en de leer van de Meesters in het verre Oosten", terwijl ik het aan den lezer overlaat, de waarheid ervan naar eigen verkiezing aan te nemen of te verwerpen. Dit boek, dat nog door anderen gevolgd zal worden, geeft de ervaringen van onze expeditie in het verre Oosten, in verband met de Meesters weer gedurende het eerste jaar en bevat hun lessen, die met hun toestemming stenografisch door ons werden op, genomen.

Transcript of De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Page 1: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

BAIRD T. SPALDING

HET LEVEN EN DE LEER VAN DE MEESTERS VAN. HET VERRE OOSTENVERTAALD DOOR

A. N.-K.

UITGAVE HOLLANDIA-DRUKKERIJ N.V. BAARN

VOORWOORD

Nu „Het leven en de leer van de Meesters in het Verre Oosten" aan het publiek wordt voorgelegd, wil ik vooraf zeggen, dat ik deel uitgemaakt heb van een onderzoekingsexpeditie, die in 1894 het verre Oosten bezocht.

Gedurende ons verblijf in die landen - 3,5 jaar lang - zijn we in aanraking gekomen met de grote Meesters van het Himalayagebergte, die ons geholpen hebben bij de vertaling der optekeningen, wat ons onderzoekingswerk aanzienlijk vergemakkelijkt heeft. Zij stonden ons toe hun dagelijks leven van zeer nabij gade te slaan en zoo zijn wij in staat geweest de grote Wet te zien werken, zoals zij die naleven.

Alle aantekeningen en manuscripten, die onze wederwaardigheden bij de Meesters beschrijven, zijn bewaard gebleven. Ik voor mij, achtte in dien tijd de wereld nog niet rijp voor deze boodschap. Ik was een onafhankelijk lid van de expeditie en nu publiceer ik mijn aantekeningen onder den titel „Het leven en de leer van de Meesters in het verre Oosten", terwijl ik het aan den lezer overlaat, de waarheid ervan naar eigen verkiezing aan te nemen of te verwerpen.

Dit boek, dat nog door anderen gevolgd zal worden, geeft de ervaringen van onze expeditie in het verre Oosten, in verband met de Meesters weer gedurende het eerste jaar en bevat hun lessen, die met hun toestemming stenografisch door ons werden op, genomen.

De Meesters nemen aan, dat Boeddha den weg naar het Licht wijst, maar zij stellen duidelijk op den voorgrond, dat Christus het Licht is, of wel een staat van bewustzijn, waarnaar wij allen streven - n.l. het Christus-bewustzijn.

(Getekend) BAIRD T. SPALDING

Page 2: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK I

Er worden in dezen tijd zoveel boeken gedrukt over geestelijke onderwerpen en er is overal zo'n ontwaken merkbaar en een zoeken naar de waarheid ten opzichte van de grote leermeesters van de we' reld, dat ik me gedrongen voel om mijn ervaringen met de Meesters van het verre Oosten te boek te stellen.

Het is geenszins de bedoeling van dit werk om een nieuwe leer of godsdienst te verbreiden. Ik wil alleen een resumé geven van onze ervaringen met de Mees, ters, waarin ik trachten zal de grote waarheden, die aan hun leer ten grondslag liggen, weer te geven.

Om de juistheid van deze mededelingen te bewijzen, zou er bijna evenveel tijd nodig zijn als wij gebruikten om ons werk uit te voeren, want deze Meesters zijn verspreid over een groot gebied en onze metafysische onderzoekingen strekten zich uit over een groot deel van Indië, Tibet, China en Perzië.

Ons gezelschap bestond uit elf praktische, weten' schappelijk onderlegde mannen. Het grootste deel van ons leven hadden we aan onderzoekingen gewijd. We waren gewoon alleen dat te geloven, wat ten volle als waar bewezen was en we namen nooit iets als vanzelfsprekend aan. Wij gingen er als volslagen sceptici naar toe en kwamen geheel en al overtuigd en bekeerd terug, zozeer zelfs, dat drie leden van ons troepje teruggekeerd zijn met het besluit daar te blijven, tot zij in staat zijn dezelfde werken te volbrengen en het leven te leiden, dat deze Meesters heden ten dage leiden.

Met voorbedachte rade heb ik de namen veranderd, daar zij, die ons zoo enorm geholpen hebben bij ons werk, ons altijd gevraagd hebben dat te doen, in het geval, dat we het plan zouden opvatten om de memoires van deze expeditie uit te geven. In deze mededelingen zal ik niets anders vertellen dan de feiten, zoals zij hebben plaats gehad en ik zal zoveel mogelijk de woorden en uitdrukkingen gebruiken van de mensen, die ik ontmoet heb en met wie ik op deze expeditie dagelijks in aanraking ben gekomen.

Eer wij het werk opnamen waren we overeengekomen, dat we alles, waarvan we getuigen waren, eerst als feit zouden aannemen en dat we geen uitleg' gingen zouden vragen, voor we dieper op het werk ingegaan waren, hun lessen gehoord, met hen geleefd en hun dagelijks leven waargenomen hadden. Wij zouden deze Meesters vergezellen, hun leven delen en ons met eigen ogen overtuigen. Het stond ons vrij, zoveel wij wilden bij hen te zijn, alle vragen te stellen, die wij wensten, zoo diep op alles, wat we zagen, in te gaan, als het ons lustte, onze eigen conclusies te trekken om tot resultaten te komen en ten slotte dat, wat we zagen als waarheid of bedrog aan te nemen, al naar het ons goeddacht. Geen enkele maal werd er een poging gedaan ons oordeel op eenigerlei wijze te beïnvloeden; steeds stond de gedachte op den voorgrond, dat zij niet van ons verlangden, dat wij iets geloven zouden, waarvan wij niet volkomen overtuigd waren. Daarom wil ik mijn lezers deze gebeurtenissen voorzetten en hun vragen ze naar goeddunken aan te nemen of af te wijzen.

Wij waren ongeveer twee jaren in Britsch-Indië geweest en hadden dien tijd doorgebracht met het geregelde onderzoekingswerk, dat we gewend waren te doen, toen ik den Meester ontmoette, die hier Emil genoemd zal worden. Toen ik eens door een straat liep in de stad, waar we ons ophielden, werd mijn aandacht getrokken door een volksmenigte. Ik zag, dat het middelpunt der belangstelling een van die tovenaars of fakirs was, zoals men er in dat land zoveel aantreft. Terwijl ik daar stond, bemerkte ik naast me een ouderen man, die niet tot dezelfde kaste behoorde als de omstanders. Hij keek me aan en vroeg of ik al lang in Indië was. Ik antwoordde: „Ongeveer twee jaar." Hij vroeg: „Bent U Engelsman?" Ik antwoordde: „Amerikaan." Ik vroeg hem, wat hij dacht van de voorstelling, die gegeven werd. Hij antwoordde: „O, dat komt in Indië

Page 3: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

zoo dikwijls voor. Deze mensen worden fakirs, tovenaars en hypnotiseurs genoemd. Zij dragen deze namen met recht, maar achter dit alles ligt een diepe geestelijke betekenis, die slechts weinigen vermogen te onderkennen en ongetwijfeld zal daar eens iets goeds uit voortkomen. Het is nu niets dan een schaduw van dat, waaruit het geboren is. Er is veel commentaar op deze vertoningen gegeven, maar zij, die denken, er een verklaring voor gevonden te hebben, schijnen nog nooit tot de ware betekenis doorgedrongen te zijn, want dat er een waarheid aan ten grondslag ligt, is zeker."

Hier gingen we uit elkaar en daarna zag ik hem in de eerstvolgende vier maanden slechts zoo nu en dan. Toen deed zich een probleem voor, dat ons grote moeite veroorzaakte. Enige dagen daarop ontmoette ik Emil. Hij vroeg me, wat me op het hart lag en begon te spreken over het probleem, dat ons bezig, hield. Dit verwonderde me, want ik was zeker, dat geen van ons troepje over de moeilijkheid gesproken had buiten onze kring. Hij scheen zoo op de hoogte te zijn van de aangelegenheden, dat ik voelde, dat het geen kwaad kon om den toestand vrijuit met hem te bespreken. Hij zei een zeker inzicht te hebben en te willen proberen, mij de zaak op te helderen. Binnen enkele dagen was hem dit gelukt en bestond er geen probleem meer. Wij verwonderden ons hierover, maar al gauw dachten we er niet verder over na en vergaten het voorval. Andere problemen deden zich voor en het werd mijn gewoonte om naar Emil te gaan en ze met hem te bespreken. Onze moeilijkheden schenen te verdwijnen, zodra ik er met hem over gepraat had.

Mijn metgezellen hadden Emil ook ontmoet, maar ik had met hen weinig over hem gesproken. Gedurende dien tijd las ik verscheidene boeken over de Hindoeleer, die Emil voor mij uitkoos en ik was ervan overtuigd, dat hij een aanhanger van die leer was. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik voelde me bij den dag meer geïnteresseerd.

Op een Zondagmiddag wandelden hij en ik in een veld, toen hij me opmerkzaam maakte op een duif, die boven ons hoofd vloog; hij zei, dat de vogel hem zocht. Hij bleef doodstil staan en in enkele ogen, blikken streek de vogel neer op zijn uitgestrekte arm. Emil zei, dat de duif hem een boodschap bracht van zijn broer in het Noorden. Deze bleek eveneens een leeraar te zijn, die echter nog niet zoo ver gevorderd was, dat hij op directe wijze mededelingen kon over, brengen, dus gebruikte hij dit middel. Later merkten we, dat de Meesters in staat zijn direct met elkaar in verbinding te komen door het overbrengen van ge, dachten of, zoals zij het noemen, door middel van een kracht, die veel subtieler is dan elektriciteit of radio.

Toen begon ik vragen te stellen en Emil liet me zien, dat hij in staat was de vogels tot zich te roepen en hun vlucht te wijzigen, dat bloemen en bomen hem toeknikten, dat wilde dieren zonder vrees bij hem kwamen. Hij scheidde twee jakhalzen, die aan het vechten waren over het lichaam van een klein dier, dat zij gedood hadden en bezig waren te ver, slinden. Toen hij naderbij kwam, hielden ze op met vechten en legden met volmaakt vertrouwen hun koppen in zijn uitgestrekte handen en gingen dan rustig door met hun maal. Hij gaf mij zelfs een van de wilde dieren in handen. Daarna legde hij uit: „Niet het sterfelijke wezen, het wezen, dat wij zien kunnen, is in staat deze dingen te doen. Het is een werkelijker, dieper wezen. Het is dat, wat u kent als God, God in mij, God, de Almachtige, die door mij als kanaal zulke dingen doen kan. Uit mijzelf kan ik niets doen. Slechts wanneer ik het uiterlijke geheel laat varen en het ware, de Ikheid, laat spreken en handelen, en de grote liefde Gods door mij werken laat, slechts dan kan ik de dingen, die u me hebt zien doen, volbrengen. Wanneer we de liefde Gods door ons laten stromen naar alle dingen, dan zal er niets zijn, dat angst voor ons heeft en geen kwaad kan ons overkomen."

In dien tijd kreeg ik dagelijks lessen van Emil. Hij had de gewoonte om plotseling in mijn kamer te verschijnen, zelfs als ik met extra zorg de deur op slot gedaan had, voor ik naar bed ging. Eerst hinderde me zijn willekeurig verschijnen in mijn kamer, maar weldra zag ik in, dat hij het als vanzelfsprekend aannam, dat ik begreep. Ik raakte gewend aan zijn manier van doen en

Page 4: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

liet de deur open, zodat hij naar eigen believen kon komen en gaan. Dit vertrouwen scheen hem genoegen te doen. Ik kon niet alles begrijpen, van wat hij me leerde en ik kon het niet geheel aannemen; ook was ik, ondanks alles, wat ik zag gedurende mijn verblijf in het Oosten, niet in staat er in dien tijd volledig geloof aan te schenken. Er waren jaren van nadenken nodig, om mij het besef te geven van de diepe geestelijke betekenis van het leven dezer mensen.

Zij volbrengen hun werk zonder er ophef van te maken en met een volmaakt kinderlijken eenvoud. Zij weten, dat de macht van de liefde hun bescherming

is en zij kweken deze kracht zozeer aan, dat de gehele natuur hen liefheeft en hen als vrienden beschouwt. Duizenden uit het gewone volk worden in dat land elk jaar gedood door slangen en wilde dieren, maar deze Meesters hebben de macht der liefde zoo in zich ontwikkeld, dat slangen en wilde dieren hun niets doen. Soms leven zij in de wildste jungle en dikwijls leggen zij hun lichaam voor een dorp neer om het te beschermen tegen de aanvallen van wilde dieren en niets kwaads overkomt dan het dorp noch henzelf. Wanneer het nodig is, wandelen ze op het water, gaan door vuur, zweven door het onzichtbare en doen vele andere dingen, die wij gewend zijn als wonderen te beschouwen, welke alleen verricht kunnen worden door iemand, van wie we veronderstellen, dat hij over bovennatuurlijke krachten beschikt.

Er is een opvallende gelijkenis tussen het leven van Jezus van Nazareth en dat van deze Meesters, zoals zij in hun dagelijks leven bewijzen. Men heeft het voor den mens als onmogelijk beschouwd, dat hij zich zijn levensbehoeften direct uit het Universele zou kunnen verschaffen, dat hij den dood zou overwinnen en de verschillende z.g.. wonderen doen, die Jezus deed, toen hij op aarde wandelde. De Meesters bewijzen, dat al deze dingen tot hun dagelijks leven behoren. Zij betrekken alles, wat zij voor hun dagelijkse behoeften nodig hebben, direct uit het Universele, zowel voedsel, als kleren, als geld. Zij hebben den dood zover overwonnen, dat velen van hen nu al over de 500 jaar leven, zoals hun optekeningen onweerlegbaar uitwijzen.

Er zijn betrekkelijk weinig Meesters in Indië en alle andere godsdiensten schijnen uitspruitsels van hun leer te wezen. Hun aantal is zoo beperkt, dat zij inzien, dat slechts weinigen tot hen kunnen komen, zij kunnen echter in het onzichtbare een bijna onbe, grensd aantal mensen bereiken en het grootste deel van hun levenswerk schijnen zij eraan te wijden om zich in het onzichtbare te begeven en allen te helpen, die ontvankelijk zijn voor hun lessen.

De lessen van Emil legden den grondslag voor het werk, dat we jaren later zouden opnemen op onze derde expeditie naar deze landen, gedurende welken tijd we 31/2 jaar lang onafgebroken bij de Meesters leefden, met hen reisden en hun dagelijks leven en werk waarnamen in heel Indië, Tibet, China en Perzië.

Page 5: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK II

Toen we met onze derde expeditie begonnen, die gewijd was aan metafysisch onderzoekingswerk, kwam ons troepje te Potal samen, een klein dorp in een afgelegen deel van Indië. Ik had aan Emil geschreven, dat wij kwamen, had echter noch het doel van den tocht, noch ons aantal genoemd. Tot onze grote verrassing zagen we, dat in elk opzicht toebereidselen gemaakt waren voor ons hele gezelschap en dat Emil en zijn metgezellen volkomen op de hoogte van onze plannen waren. Emil had ons, terwijl we in Zuid-Indië waren, belangrijke diensten be, wezen, maar de diensten, die hij ons van dien tijd af bewees, gaan alle beschrijving te boven. Aan hem en aan de prachtige mensen, die we ontmoetten, wil ik het gehele succes van onze onderneming toeschrijven.

Wij kwamen in den laten namiddag van den 22sten December 1894 in Potal, het dorp, vanwaar onze expeditie zou beginnen, aan en besloten, dat we op Kerstochtend een aanvang zouden maken met de expeditie, die de merkwaardigste van ons hele leven zou wezen. Ik zal nooit de weinige woorden vergeten, die Emil dien morgen tot ons richtte. Deze woorden werden in vloeiend Engels gesproken, ofschoon de spreker zich niet op een Engelsen opvoeding beroemde en hij nooit het verre Oosten verlaten had. Hij begon als volgt: „Het is Kerstmorgen. Voor u is het, naar ik veronderstel de dag, waarop Jezus van Nazareth, de Christus, geboren is; gij moet er zeker aan denken, dat Hij gezonden was om zonden kwijt te schelden ;voor u is hij de grote Bemiddelaar tusschen u en uw God. Gij schijnt u immers tot Jezus te richten als tot een bemiddelaar tussen u en uw God, dien gij schijnt te beschouwen als een strengen, soms toornigen God, die ergens ver weg in een plaats, die hemel genoemd wordt, troont. Waar dat zou moeten zijn, weet ik niet, behalve dan in het bewustzijn van den mens. Ge denkt God alleen te kunnen bereiken door middel van zijn minder strengen en meer liefdevollen Zoon, den groten, edelen Ene, dien wij allen den Gezegende noemen en wiens komst op aarde op dezen dag herdacht wordt. Voor ons betekent deze dag meer; voor ons betekent deze dag niet al, leen de komst van Jezus, den Christus in deze wereld, maar deze geboorte staat ook voor de geboorte van den Christus in ieder menselijk bewustzijn. Deze Kerstdag betekent de geboorte van den groten Meester en Leeraar, den groten Verlosser, die de mensheid van de boeien en beperkingen der materie bevrijd heeft. Volgens onze opvatting is deze verheven ziel op aarde gekomen om ons duidelijker den weg te wijzen naar den waren God, den Almachtige,

Alomtegenwoordige, Alwetende; om ons bij te brengen, dat God alle Goedheid, alle Wijsheid, alle Waarheid, alles in alles is. Deze grote Meester, die op dezen dag op aarde kwam, was gezonden om ons duidelijker te laten begrijpen, dat God niet alleen buiten ons, maar in ons is; dat Hij nooit van ons, noch van enig andere van Zijn scheppingen gescheiden kan zijn, dat Hij altijd een rechtvaardig en liefderijk God is, dat Hij alle dingen is, alle dingen kent, alles weet en alle Waarheid Zelve is. Al bezat ik het inzicht van alle mensen, dan zou ik nog niet in staat wezen om ook maar enigermate in woorden uit te drukken, wat deze Heilige Geboorte voor ons betekent.

Wij zijn er ten volle van overtuigd en hopen, dat gij het met ons zult inzien, dat deze grote Meester en Leeraar tot ons gekomen is, opdat wij een duidelijker begrip van het leven hier op aarde zouden krijgen, opdat we zouden leren beseffen, dat alle sterfelijke begrenzingen door mensen gemaakt zijn en dat ze op geen andere wijze uit te leggen zijn. Wij geloven, dat deze grootste aller leeraren gekomen is om aan te tonen, dat de Christus in Hem, door welke Hij zijn machtige werken volbracht, dezelfde Christus is, die in u, in mij en in het hele menschdom leeft en dat we door zijn lessen in toepassing te brengen, alle werken, die Hij deed en nog grootere kunnen doen. Wij geloven, dat Jezus op aarde kwam om ons duidelijker te laten zien, dat God de grote en enige Oorzaak aller dingen is, dat God alles is.

Page 6: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Misschien hebt ge horen vertellen, dat wij geloven, dat Jezus zijn eerste lessen bij ons heeft ontvangen. Misschien geloven sommigen van ons dat werkelijk, we zullen dat in het midden laten. Doet het er iets toe, of het tot hem gekomen is door ons of als een directe openbaring van God, de enige bron, waar alle dingen in werkelijkheid bestaan? Want wanneer een idee, aan den goddelijken Geest ontsproten, door een mensch ontvangen is en uitgezonden wordt door het gesproken woord, kan dan niet iemand anders, ja iedereen, ook met die gedachte in het Univer-seele in aanraking komen? Omdat een mensch die idee opgevangen en uitgezonden heeft, volgt daaruit nog niet, dat zij zijn speciaal bezit is. Als hij haar tot zijn eigendom maken en voor zich behouden zou, hoe zou hij dan kunnen hopen meer te ontvangen? Om meer te kunnen ontvangen, moeten wij weggeven, wat wij al ontvangen hebben. Als we dat, wat we ontvangen hebben voor ons zelf houden, zal een stilstand daarvan het gevolg wezen en wij zullen zijn als het rad, dat uit het water kracht te voorschijn roept en dat plotseling willekeurig het water, dat het gebruikt, begint achter te houden. Door dit onbenutte water zal het al gauw tot stilstand gedwongen wor-den. Slechts wanneer het water vrij er doorheen stroomen kan, geeft het het rad de mogelijkheid om electrische kracht te doen ontstaan. Zoo gaat het ook met den mensch. Wanneer hij met de ideeën Gods in aanraking komt, moet hij ze verder geven om er zelf profijt van te hebben. En hij moet allen anderen toestaan hetzelfde te doen, opdat zij kunnen groeien en zich ontwikkelen zooals hij.

Ik voor mij ben van opvatting, dat Jezus alles als directe openbaring van God ontvangen heeft, zooals het ongetwijfeld ook het geval was met onze groote leeraren. Want zijn alle dingen niet waarlijk van God en kunnen niet alle menschelijke wezens dat volbrengen, waartoe één van hen in staat is? Wij gelooven, dat gij tot de overtuiging komen zult, dat God ten allen tijde bereid is zich aan ieder mensch te openbaren, zooals Hij zich aan Jezus en anderen geopenbaard heeft. Al, wat wij daarvoor te doen hebben, is bereid te zijn het Hem te laten doen. Wij gelooven in alle oprechtheid, dat wij allen gelijk geschapen zijn, dat alle menschen één zijn en dat de groote werken, die Jezus deed, door een ieder gedaan kunnen en zullen worden. Ge zult zien, dat er niets geheimzinnigs is aan deze werken, de geheimzinnigheid is alleen gelegen in de menschelijke opvatting ervan.Wij beseffen ten volle, dat ge met min of meer sceptische gedachten tot ons gekomen zijt. Wij vertrouwen echter, dat ge bij ons zult blijven, tot ge ons ziet, zooals wij in werkelijkheid zijn. Wat ons werk en de bereikte resultaten betreft, we laten het geheel aan u over om ze naar goeddunken aan te nemen of af te wijzen.

Page 7: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK III

Wij verlieten dit dorp om naar Asmah, een kleinere plaats, die ongeveer 90 mijlen verwijderd ligt, te gaan. Emil wees twee jongere mannen aan om ons te vergezellen. Het waren prachtige, goedgebouwde typen van het Hindoe-ras. Zij werden belast met de regeling van de gehele expeditie en het volkomen gemak en de evenwichtigheid, waarmee zij zich van deze taak kweten, overtrof al, wat we ooit op dit gebied meegemaakt hadden. Om hen gemakkelijker te kunnen aanduiden, zal ik deze twee jast en Neprow noemen. Het was Emil, die ons welkom heette en voor ons welzijn zorgde in het dorp, waar onze expeditie begon. Hij was veel ouder dan de anderen. Jast was de uitvoerende leider van de expeditie, terwijl Neprow zijn assistent was en erop toezag, dat alle bevelen ten uitvoer gebracht werden.

Emil sprak eenige afscheidswoorden, waarin hij zei: „Ge staat op het punt uw expeditie te beginnen met deze twee mannen, jast en Neprow als begeleiders. Ik zal hier nog eenigen tijd blijven, want bij uw wijze van reizen, zal het ongeveer 5 dagen duren, eerge het volgende belangrijke station, circa 90 mijlen hiervandaan, bereikt. Ik zal niet zooveel tijd noodig hebben om dien afstand te overbruggen, maar ik zal daar bij uw aankomst zijn om u te verwelkomen. Ik zou u willen vragen, een uwer hier achter te laten om toe te zien en te bevestigen, wat hier gebeurt. Op deze wijze winnen we tijd en hij zal zich over niet meer dan tien dagen weer bij de expeditie kunnen voegen. Wij vragen hem alleen om op te letten en dat, wat hij ziet, later na te vertellen." Wij vertrokken met jast en Neprow aan het hoofd der expeditie en ik kan wel zeggen, dat men zich geen zaakkundiger regeling denken kan. Ieder detail was verzorgd en alles rijde zich aaneen met een rhythme en een nauw, keurigheid als in de muziek en dit hield stand gedurende de gehele expeditie, die 31/2 jaar duurde.

Ik wil hier den indruk, dien ik van jast en Neprow kreeg, aan toevoegen. Jast had een prachtig, oprecht Hindoe-karakter, was vriendelijk, daadkrachtig, zon' der grootspraak of drukte. Ieder zijner bevelen was kort en krachtig en werd uitgevoerd met een nauwkeurigheid en snelheid, die ons groote bewondering afdwongen. Van het eerste begin af aan zagen we in hem een karakter uit één stuk, dat ons veel stof tot gesprekken gaf. Neprow, ook een man van karakter, was altijd overal tegelijk, steeds kalm, zichzelf meester en van een bewonderenswaardige zaakkundigheid. In hem heerschte ten allen tijde dezelfde rust, vergezeld van een kalme nauwkeurigheid van beweging en een zeldzame denk- en daadkracht. Deze eigenschappen vielen zoo op, dat ieder lid van de expeditie erover sprak. Onze leider merkte op: „Bewonderenswaardige menschen zijn het. Het is een verlichting, eens menschen te treffen, die kunnen nadenken en handelen."Wij kwamen den vijfden dag om ongeveer vier uur in het bewuste dorp aan en daar was, zijn belofte getrouw, Emil om ons te begroeten. Kunt ge u onze verbazing voorstellen? Wij waren absoluut zeker, dat wij langs den eenigen begaanbaren weg gekomen waren op de snelste wijze van vervoer, mogelijk in dat land, uitgezonderd dan die der koeriers, welke dag en nacht doorreizen en overal versche paarden vinden. Hier zagen we een man voor ons van, naar het ons toescheen, gevorderden leeftijd, die volgens ons onmogelijk een reis van 90 mijlen in minder tijd zou kunnen afleggen, dan wij ervoor noodig hadden - toch, hier was hij. Natuurlijk begonnen we allemaal door elkaar vragen te stellen, nieuwsgierig als we waren om de juiste toedracht te hooren. Hij vertelde ons: „Bij uw vertrek zei ik, dat ik hier zou zijn om u te begroeten - welnu, hier ben ik. Ik wil uw aandacht vestigen op het feit, dat het ware gebied van den mensch onbegrensd is, dat hij geen beperking van tijd of afstand kent. Wanneer de mensch zichzelven kent, 'hoeft hij geen 5 dagen lang moeizaam voort te zwoegen om 90 mijlen af te leggen. De mensch in zijn waren toestand, kan iederen afstand, groot of klein, ogenblikkelijk overbruggen. Een oogenblik geleden was ik nog in het dorp, waaruit gij voor 5 dagen vertrokken zijt. Wat gij

Page 8: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

als mijn lichaam gezien hebt, ligt daar nog. Uw tochtgenoot, dien ge in dat dorphebt achtergelaten, zal u vertellen, dat ik tot een paar minuten voor 4 met hem in gesprek ben geweest en tegen hem gezegd heb, dat ik u nu zou gaan begroeten, daar ge ongeveer om dezen tijd zoudt arriveeren. Wat ge als mijn lichaam gezien hebt, is daar nog en uw vriend heeft het nog voor oogen, ofschoon het non-actief is. Ik heb dit alleen gedaan om u te toonen, dat wij in staat zijn onze lichamen te verlaten en u op elke afgesproken plaats op elk vastgesteld oogenblik te ontmoeten. De twee, die u vergezeld hebben, zouden de reis op dezelfde wijze als ik, hebben kunnen maken. Op deze manier zult ge makkelijker kunnen inzien, dat wij gewone menschelijke wezens zijn van denzelfden oorsprong als gij en dat er niets geheimzinnigs bij te pas komt, dat wij alleen de krachten, die de Vader, de groote Almachtige, aan allen gegeven heeft, vollediger ontwikkeld hebben dan gij. Mijn lichaam zal tot vanavond blijven, waar het is, dan zal ik het hier brengen en uw makker zal op weg hierheen gaan op de wijze, waarop gij gereisd hebt en hier op tijd arriveeren. Na een dag rusten zullen we naar een klein dorpje gaan, een dagreis van hier verwijderd, waar we zullen overnachten, dan komen we hier weer terug om uw vriend te ontmoe-ten en te zien, wat hij te vertellen heeft. Vanavond zullen we allemaal samenkomen. Tot zoolang vaarwel."

Toen we 's avonds bijeengekomen waren, verscheen plotseling Emil in ons midden, zonder de deur geopend te hebben en zei: „Ge hebt me in deze kamer zien verschijnen als bij tooverslag. Laat mij u zeggen, dat er helemaal geen toverij bij te pas komt. Ik zal u een eenvoudig experiment laten zien, dat u met eigen ogen volgen kunt. U kunt het zien gebeuren en daarom zult u het geloven. Wilt u allen dichter om me heen komen staan, opdat u goed kunt zien. We hebben hier een klein glas water, dat een uwer zo-even van de bron gehaald heeft. U ziet, dat zich in het midden van het water een klein stukje ijs vormt. U ziet, dat het meer ijs tot zich trekt, deeltje bij deeltje, tot nu al het water in het glas bevroren is. Wat is er gebeurd? Ik heb de centrale atomen in het Universele vastgehouden, tot zij vorm aannamen of met andere woorden, ik heb de trillingen ervan verminderd, tot zij ijs werden en alle andere deeltjes vormden zich om het eerste heen, tot het geheel ijs geworden was. U kunt dit toepassen op dit kleine glas, op een emmer water, een vijver, een meer, op de zee, op al het water op aarde. Wat zou er dan gebeuren? Alles zou bevroren zijn, nietwaar? Wat zou het nut daarvan zijn? Niets. U vraagt, door welk gezag dit geschieden kan? Door het aanwenden van een volmaakte wet. Maar in het laatste geval zou het geen doel hebben, daar er niets mee tot stand gebracht wordt of zou kunnen worden. Als ik doorgegaan was met de bedoeling om het tot het einde door te voeren, wat zou er dan gebeurd zijn? De reactie zou zijn ingetreden. Wien zou die getroffen hebben? Mijzelf. Ik ken de wet en wat ik uitdruk, keert zoo zeker als ik het uitdruk, tot mij terug. Dientengevolge breng ik alleen het goede tot uitdrukking en het goede kan slechts als iets goeds tot mij terugkeren. U kunt gemakkelijk begrijpen, dat, als ik het bevriezingsproces had laten doorwerken, de koude op mij teruggewerkt zou hebben, lang voordat ik aan het eind gekomen was en ik zou, de vruchten van mijn wensch plukkende, zelf bevroren zijn. Terwijl ik, _als ik het goede tot uitdrukking breng, eeuwig het goede oogsten zal.

Mijn verschijnen vanavond in deze kamer kan op dezelfde wijze uitgelegd worden. In het kleine ver, trek, waarin u me verlaten had, hield ik mijn lichaam vast in het Universele, waar, zoals wij het uitdrukken, alle substantie haar bestaan vindt. Dan door middel van mijn Ik-heid, mijn Christusbewustzijn, houd ik mijn lichaam met mijn gedachten vast, totdat zijn trillingen verminderd zijn en het hier in deze kamer vorm aanneemt, zodat u het zien kunt. Is daarbij van enige geheimzinnigheid sprake? Maak ik niet gebruik van de macht of de wet, die de Vader mij door zijn geliefden Zoon gegeven heeft? Zijn niet u en ik deze zoon en de gehele mensheid? Dat is toch niet geheimzinnig, wel? Denkt eens aan het geloof, dat het mosterdzaadje tot zinnebeeld

Page 9: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

heeft. Het komt tot ons uit het Universele door middel van den Christus, die nu al in ieder van ons geboren is. Als een heel klein deeltje komt het binnen door den Christus of bovenbewuste geest, het ontvangstation in ons binnenste. Dan moet het opgeheven worden naar den berg, het hoogste punt in ons, het hoofd. Daar wordt het vastgehouden. Dan moeten we ons openstellen voor den Heiligen Geest en de vermaning toepassen: Gij zult den Heer, uw God, liefhebben met uw gehele hart, uw gehele ziel, met al uw kracht en uw geheelen geest. Denkt eens na, begrijpt u het? Hart, ziel, kracht, geest. Blijft er, als ge op dit punt aangeland zijt, iets anders over, dan alles over te laten aan God, den Heiligen Geest, den zuiveren Ik-Geest, die werken wil? Deze Heilige Geest komt op velerlei manieren, misschien als heel kleine wezens, die aankloppen en binnengelaten willen worden. Wij moeten dezen Heiligen Geest aannemen en binnenlaten en één laten worden met dat kleine deeltje of zaadje des geloofs, dan zal het andere deeltjes tot zich trekken en om zich heen groepeeren en het zal groeien en vorm aannemen, deeltje voor deeltje, kring voor kring, precies zooals met het ijs gebeurde. Wat volgt dan? Het moet zich in het zichtbare uitdrukken. Ge komt steeds verder en ge vermeerdert dit geloofszaadje en geeft er uitdrukking aan, totdat ge in staat zijt tot den berg van uw moeilijkheden te zeggen: „hef u op en stort u in de zee" en het geschieden zal. Noem dit de vierde dimensie of wat ge maar wilt, wij noemen het God tot uitdrukking brengen door den Christus in ons.

Op deze wijze is de Christus geboren. Maria, de verheven Moeder, had het ideaal voor ogen en hield het vast, dan ontving zij het in den schoot van haar ziel, daar bleef het een tijdlang, tot het te voorschijn kwam of geboren werd als het volmaakte Christuskind, de Eerstgeborene, de Eenige, de Zoon Gods. Hij werd gevoed en beschermd en het beste, wat de moeder had, werd hem gegeven, hij werd verzorgd en gekoesterd, tot hij van kind tot man opgroeide.Zoo komt de Christus tot ieder van ons, eerst als een ideaal, dat geplant wordt in den schoot van onze ziel - het middelpunt van ons wezen, waar God woont -, daar wordt het vastgehouden als het volmaakte ideaal, dan komt het te voorschijn of wordt geboren als het volmaakte Kind, het Jezuskind.

Gij, die gezien hebt, wat zich hier heeft afgespeeld, vertrouwt uw eigen ogen niet. Ik neem u dat niet kwalijk. Ik merk, dat sommigen van u aan hypnose denken. Broeders, is er een onder u, die voelt, dat hij niet de macht heeft om iedere, hem door God gegeven mogelijkheid aan te wenden, zooals ge het mij van avond hebt zien doen? Denkt ge ook maar voor een oogenblik, dat ik op eenigerlei wijze uw gedachten of uw waarnemingsvermogen beïnvloed? Denkt ge, dat ik, als ik dat wilde, een hypnotische begoocheling zou kunnen brengen over een van u of over u allen, want ge hebt het toch allemaal gezien? Staat er niet in uw eigen groote Boek geschreven, dat Jezus in een vertrek, waarvan de deuren gesloten waren, binnenkwam? Hij kwam binnen op dezelfde wijze, als ik het gedaan heb. Denkt ge ook maar voor een oogenblik, dat het voor Jezus, den grooten Meester en Leeraar, noodig was om hypnose uit te oefenen? Hij maakte gebruik van zijn eigen, hem door God gegeven, macht, evenals ik het vanavond gedaan heb. Laat mij u zeggen, dat ik niets gedaan heb, dat niet ieder van u evengoed kan doen. En niet alleen gij, maar ieder kind, dat in deze wereld of dit heelal geboren wordt of is, heeft dezelfde macht om dat te doen, wat ge vanavond hebt zien volbrengen. Ik zou willen, dat dit u duidelijk voor den geest staat. Laat mij u ook zeggen, dat ge individualiteiten zijt, dat ge een vrijen wil hebt en geen automaten zijt. Jezus had geen hypnose noodig, wij evenmin. Wantrouwt ons, zooveel ge wilt, tot ge volkomen overtuigd zijt van onze eerlijkheid of van onze schijnheiligheid. Zet de gedachte aan hypnose voor het ogenblik opzij of laat haar tenminste buiten werking, tot ge dieper in ons werk zijt doorgedrongen. Wij vragen niets anders dan dat ge uw geest voor ons openstelt."

Page 10: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK IV

Daar het nu volgende deel van onzen tocht het karakter van een uitstapje droeg, lieten we het grootste deel van onze bagage achter en gingen den volgenden ochtend op weg naar een klein dorp, dat ongeveer 20 mijlen verwijderd lag en waarheen alleen jast ons vergezelde. De weg was niet al te goed en af en toe zeer moeilijk te volgen, daar hij door dichte wouden slingerde, die men in die streken veel vindt. Daar we dien heelen dag doortrokken, met alleen een korte rust op het midden van den dag voor het noenmaal, bereikten we dien avond moe en hongerig het doel van onzen tocht, juist voor zonsondergang. De streek was over het algemeen wild en onbegaanbaar en het pad scheen zoo goed als nooit gebruikt te worden. Nu en dan moesten we ons een weg banen door dichte bossen van afhangende slingerplanten. Jast toonde ongeduld bij ieder oponthoud. Dit verwonderde ons, daar hij anders zoo evenwichtig was. Dit was de eerste en eenige maal gedurende de 31/2 jaar, die hij met ons doorbracht, dat hij niet dezelfde kalme, beheerschte Jast was, zooals we hem kenden. Later waren we niet meer verbaasd over zijn onrust, omdat zijn houding de daaropvolgende gebeurtenissen verklaarden. Wij trokken het kleine dorp van ongeveer 200 inwoners een half uur voor zonsondergang binnen en noodra het bekend werd, dat Jast bij ons was, bleef er, geloof ik, geen enkele dorpeling, jong of oud, en geen enkel huisdier achter om ons te begroeten. Terwijl wij het middelpunt waren van meerdere of mindere nieuwsgierigheid, kon men onmiddellijk zien, dat Jast het centrum van aller interesse was en allen begroetten hem met den grootsten eerbied. Na eenige oogenblikken sprak hij een paar woorden tot de dorpelingen, waarop allen met enkele uitzonderingen tot hun arbeid terugkeerden. Jast wendde zich nu tot ons en vroeg of wij met hem mee wilden gaan, terwijl het kamp gereed gemaakt werd voor den nacht. Vijf leden van ons troepje verklaarden, dat zij te moe waren na den tocht van dien dag en wilden rusten. De rest volgde Jast en het handjevol dorpelingen naar het verste einde van het opengekapte boschterrein, dat het dorp omgaf. Na dit terrein overgestoken te zijn, drongen we nog een eindje in de jungle door, tot we op het lichaam van een man stieten, die als dood op den grond lag, dat was tenminsten de indruk, dien we bij den eersten aanblik kregen. Een tweede blik was echter genoeg om op te merken, dat dit veeleer de rust van een kalmen slaap was dan van den dood. Als aan den grond genageld bleven we staan staren, toen we zagen, dat de liggende gestalte Jast was. Plotseling begon de gestalte, terwijl Jast er op toe trad, te leven en richtte zich op. Toen de gestalte en Jast voor een oogenblik van aangezicht tot aangezicht tegenover elkaar stonden, was er geen vergissing meer mogelijk - het was Jast. Wij zagen allen, dat hij het was. Dan, in een oogwenk, was de Jast, dien we gekend hadden, verdwenen en er stond slechts één gestalte voor ons. Natuurlijk geschiedde dit alles in veel korteren tijd dan er noodig is om het te vertellen en het verwonderlijke was, dat geen van ons iets vroeg. De vijf, die in het kamp achtergebleven waren, kwamen op ons toegesneld, zonder dat een van ons hun een teeken gegeven had. Later vroegen we hun, waarom zij gekomen waren. De verschillende antwoorden luidden: „we weten het niet", „voordat we wisten, wat er gebeurde, waren we plot-seling allen op de been en liepen op jullie toe", „geen van ons kan zich herinneren een teeken gekregen te hebben", „we werden ons er plotseling van bewust, dat we in jullie richting liepen en we waren aan het hollen geslagen, voor we beseften, wat we deden".

Een van ons merkte op: „Eigenaardig, mijn oogen zijn zoo wijd geopend, dat ik ver over het dal des doods heenzie en zulke wonderen openbaren zich aan me, dat ik niet meer denken kan." Een ander zei: „Ik zie de heele wereld den dood overwinnen. Hoe duidelijk staan de woorden me voor den geest: De laatste vijand, die overwonnen wordt, is de dood. Is dit niet de vervulling van deze woorden? Wat is ons verstand klein in vergelijking met dit geweldige en toch zoo simpele begrijpen en wij hebben het gewaagd onszelf als wonderen van intellect te beschouwen. We zijn

Page 11: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

niet meer dan onmondige zuigelingen. Ik begin eindelijk de beteekenis te begrijpen van: „Ge moet opnieuw geboren worden", wat een ware woorden zijn dat!"

Ik laat het aan den lezer over zich onze verwondering en verbijstering voor te stellen. Hier hadden we een man, met wien we dagelijks in aanraking gekomen waren en die ons iederen dag van dienst geweest was, die nu in staat bleek te zijn, zijn lichaam neer te leggen om anderen te beschermen, terwijl hij doorging ons zoo voortreffelijk te dienen. Kon het wel anders dan dat de herinnering bij ons opkwam aan de woorden : „De grootste onder u worde als de dienaar?" Ik geloof, dat er geen enkele onder ons was, die niet van dat ogenblik af alle vrees voor den dood verloor.

Het is voor deze menschen niets ongewoons om hun lichaam buiten een dorp in de jungle neer te leggen in een streek, die te lijden heeft van de aanvallen van roovers en wilde dieren; dan is dat dorp net zoo veilig voor plunderingen van menschen en dieren, alsof het in een geciviliseerde streek lag. Het was duidelijk zichtbaar, dat Jast's lichaam daar langen tijd gelegen had. Het haar was lang en verwilderd geworden en er hadden zich kleine vogels in genesteld van een soort, die veel in deze streek voorkomt. Deze vogels hadden er hun nesten in gebouwd, hun jongen groot-gebracht en de jongen waren uitgevlogen. Uit dit alles bleek onweerlegbaar, hoe lang het lichaam daar onbeweeglijk in die houding gelegen had. Deze vo, geltjes zijn zeer schuw en laten hun nesten bij de minste stoornis in den steek. Hieruit kon men zien,hoe groot de liefde en het vertrouwen van de vogels geweest moest zijn.

Het komt voor, dat menschen-verslindende tijgers de dorpelingen zoozeer terroriseeren, dat deze geen weerstand meer bieden, daar zij dan gelooven, dat het hun voorbeschikking is om door deze dieren verscheurd te worden. Soms komen de dieren de dorpen binnen en grijpen, wie ze maar uitzoeken. Het was voor een van deze dorpen, midden in een dichte jungle, dat we het lichaam van een man zagen liggen ter bescherming. Dit dorp had zoo lang van de aanvallen van tijgers te lijden gehad, dat er bijna 200 inwoners gedood waren. Een van die verscheurende dieren zagen we over de voeten van den man, die op den grond lag, heenstappen en hij scheen dat met de grootste voorzichtigheid te doen. Twee leden van ons gezelschap zagen deze gestalte drie maanden lang, eiken dag. Toen zij het dorp verlieten, lag zij daar nog, ongedeerd, en geen der dorpelingen was iets kwaads overkomen. De man zelf voegde zich later in Tibet bij ons gezelschap.

De opgewondenheid was zoo groot, dat niemand in ons kamp dien nacht slapen kon, behalve Jast. Hij sliep als een kind. Van tijd tot tijd ging de een of de ander van ons troepje in bed overeind zitten, keek in de richting, waar Jast lag te slapen en legde zich dan weer neer met de woorden: „Knijp me eens, zoodat ik zeker weet, dat ik wakker ben." Af en toe werden er ook krachtiger uitdrukkingen gebruikt.

Page 12: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK V

Den volgenden morgen waren we in de kleeren, toen de zon opkwam en dien dag keerden we terug naar het dorp, waar we onze bagage hadden achtergelaten. Wij kwamen daar juist voor donker aan en sloegen ons kamp op onder een grooten waringinboom. Den volgenden ochtend kwam Emil ons begroeten en we begonnen allemaal tegelijk hem vragen te stellen. Hij zei: „Uw vragen verbazen me niet en gaarne wil ik u zooveel vertellen als ge nu in staat zijt te begrijpen om met de beantwoording van de rest te wachten tot ge meer van ons werk gezien hebt. Ge zijt u er wel van bewust, dat ik, zooals ik nu tot u spreek, me van uw taal bedien om u het groote principe bij te brengen, dat den grondslag vormt van ons geloof.

Wanneer allen de Waarheid kennen en zij op de juiste wijze wordt uitgelegd, blijkt dan niet, dat alles en allen uit dezelfde bron zijn voortgekomen? Zijn wij niet allen een met de universeele, geestelijke substantie, God? Vormen wij niet allen tezamen één groote familie? Is niet elk kind, een ieder, die geboren wordt, tot welke kaste of geloof hijook moge behooren, een lid van deze groote familie?

Ge vraagt, of wij gelooven, dat de dood te vermijden is. Laat mij u antwoorden met de woorden van de Siddha: „Het menschelijk lichaam is opgebouwd uit één individueele cel, evenals de lichamen van planten en dieren, die wij graag onze jongere en minder ontwikkelde broeders noemen. Deze individueele cel is een microscopisch kleine eenheid van het lichaam. Door een proces van groei en deeling, dat zich vele malen herhaalt, ontstaat ten slotte uit deze kleine celkern een volkomen menschelijk wezen, dat opgebouwd is uit bijna ontelbare millioenen van cellen. Elk van deze cellen heeft haar eigen bepaalde functie, maar behoudt in hoofdzaak de eigenschappen van de individueele cel, waaruit zij gesproten is. Deze individueele cel kan beschouwd worden als de lichtdrager van het bezielde leven. Van de eene generatie op de andere draagt zij het verborgen vuur Gods over - de levenskracht van alle levende wezens - in een ongebroken lijn, die teruggaat tot den tijd, toen er voor het eerst leven op deze planeet verscheen. Deze individueele cel bezit de eigenschap van onbegrensde jeugd. Maar hoe staat het nu met de celgroepen, die samen het lichaam vormen? Deze cellen ontstonden uit de zich vele malen herhaalde vermenigvuldiging van de individueele cel en behielden haar individueele eigenschappen en één daarvan is het verborgen levensvuur of de eeuwige jeugd. De celgroepen of het lichaam treden op als bewakers van de individueele cel, slechts voor den korten duur van een leven, zooals gij het nu kent.

Onze alleroudste leeraren kwamen door inspiratie tot de waarheid, dat de levensreacties van plant en dier in den grond dezelfde zijn. Wij kunnen ons indenken, hoe die leeraren, gezeten onder de zich wijd uitspreidende takken van een waringin, hun leerlingen als volgt toespraken: „Kijkt eens naar dezen geweldigen boom. Het levensproces, dat zich voltrekt in onzen broeder, dezen boom, is in principe hetzelfde als bij ons. Ziet de bladen en de knoppen aan de twijgen van den oudsten waringin, - hoe jong zijn ze - zoo jong als het zaad, waaruit deze reus gesproten is. Daar de levensreacties bij planten en menschen gelijk zijn, kan de mensch zeker zijn voordeel doen met de ervaringen van de plant. Evenals de bladen en de knoppen aan de twijgen van den oudsten waringin even jong zijn als het zaad, waaruit de boom gesproten is, hoeven de celgroepen, die het menschelijk lichaam vormen, evenmin langzamerhand hun levenskracht te verliezen en te sterven, maar kunnen ze steeds jong blijven als het ovum of de individueele cel zelf. Werkelijk, er is geen enkele reden, waarom uw lichaam niet zoo jong en vitaal zou blijven als het levenszaad, waaruit het voortgekomen is. De zich wijd uitspreidende waringin, steeds een symbool van eeuwigdurend leven, sterft niet, tenzij door een ongeval. Geen natuurlijke wet van verval, geen ouderdomsproces schijnt de vitale energie van zijn cellen aan te tasten. Hetzelfde

Page 13: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

geldt voor het goddelijk-menschelijk lichaam. Er bestaat geen natuurlijke wet, die den mensch tot verval en dood dwingt, alleen een ongeval kan dat veroorzaken. Er bestaat geen onvermijdelijkouderdomsproces in zijn lichaam of in de celgroepen - niets, dat de individu langzaam kan verlammen. Dus is de dood afwendbaar; ziekte is in de eerste plaats niet-welzijn, afwezigheid van welzijn of Santi, wat beteekent: een aangename, vreugdevolle geestesrust, die door den geest op het lichaam teruggespiegeld wordt. Seniele aftakeling, de algemeene ervaring van den mensch, is niets dan een uitdrukking, die zijn onwetendheid ten opzichte van de oorzaak van be-paalde verkeerde toestanden in lichaam en geest verbergt. Zelfs ongelukken zijn te voorkomen door een juiste geestelijke houding. De Siddha zeggen: „De levenskracht van het lichaam kan zoo in stand gehouden worden, dat zonder moeite op natuurlijke wijze besmettelijke en andere ziekten, als pest en influenza, weerstaan kunnen worden." De Siddha kunnen bacillen tot zich nemen zonder er ziek van te worden.

Denkt eraan, dat jeugd het zaad van Gods liefde is, dat is geplant in den goddelijk-menschelijken vorm. In waarheid is de jeugd het goddelijke in den mensch; jeugd is het geestelijke leven - het leven in al zijn schoonheid. Het is het eenige leven, dat leeft en liefheeft - het eenige leven, dat eeuwig is. De ouderdom is ongeestelijk, sterfelijk, leelijk en onwerkelijk. Vreesgedachten, gedachten aan pijn en verdriet zijn de oorzaak van het euvel, dat we „oud worden" noemen. Gedachten aan vreugde, liefde en idealen scheppen de schoonheid, die we jeugd noemen. Ouderdom is slechts een omhulsel, waarbinnen het juweel van de werkelijkheid - het juweel van de jeugd - verborgen ligt.

Oefent u erin het bewustzijn van het kind te herkrijgen. Houdt het goddelijke Kind, dat in u is, voor oogen. Zegt, voordat ge in slaap valt, tot uw bewustzijn: „Op dit ogenblik besef ik, dat er in mij een geestelijk lichaam is, dat slechts vreugde kent en steeds jong en schoon is. Ik heb de schoone, geestelijke gedachten, de oogen, den neus, den mond, de huid, het lichaam van het goddelijke Kind dat nu, vannacht, volmaakt is." Herhaalt deze woorden en denkt er rustig over na, terwijl ge in slaap valt. En 's ochtends bij het opstaan zegt ge hardop tegen uzelf : „Mijn beste Zoo-en-zoo (noem uzelf bij den naam), er woont een goddelijke alchemist in je." Door de geestelijke macht van deze verzekeringen heeft er gedurende de nacht een verandering plaats en de ontplooiing van binnen uit, de Geest, heeft dit geestelijke lichaam, dezen geestelijken tempel doordrongen. De alchemist, die in ons woont, heeft doode en afgeleefde cellen verwijderd en het goud van een nieuwe huid met onvergankelijke gezondheid en liefelijkheid te voorschijn ge-roepen. Waarlijk, waar de goddelijke liefde zich manifesteert, heerscht eeuwige jeugd. De goddelijke alchemist woont in mijn tempel en is voortdurend bezig nieuwe en schoone jonge cellen te scheppen. De geest der jeugd woont in mijn tempel - dit goddelijk-menschelijk lichaam - en alles is goed. Om Santi! Santi! Santi! (Vrede, vrede, vrede!)

Leert zoo vriendelijk te glimlachen als een kind. Een glimlach, die vanuit de ziel komt, is een geestelijke ontspanning. Een waarachtige glimlach is iets zeer schoons, hij is het kunstwerk van den onsterfelijken Heerscher, die in ons woont. Het is goed om met overtuiging te zeggen: „Ik zend een liefdevolle gedachte uit aan de heele wereld. Moge iedereen gelukkig en gezegend zijn." Zegt, voor ge aan uw dagtaak begint, tegen uzelf: „In mij is een volmaakte vorm, de goddelijke vorm. Ik ben nu alles, wat ik wensch te zijn. Dagelijks heb ik de schoonheid van mijn ware wezen voor oogen, zoolang tot zij tot uiting komt. Ik ben een kind Gods, alles, wat ik noodig heb, zal mij nu en altijd gegeven worden!"

Leert uzelf met vreugde te doordringen. Zegt: „Oneindige Liefde vervult mijn ziel en doorstroomt mijn lichaam met haar volmaakte leven." Maakt alles om u heen vroolijk en mooi. Kweekt uw gevoel voor humor aan. Verheugt u over den zonneschijn.

Page 14: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Ge zult wel begrijpen, dat ik dit alles aanhaal uit de leer der Siddha. Zij zijn de oudste leeraren, voor zoover men weet en hun leer is duizenden jaren ouder dan de oudste geschiedenis. Zij trokken onder de menschen rond en wezen hun den weg tot een beter leven, al voordat de mensch de eerste hulpmiddelen der beschaving kende. Uit hun leer ontstond het systeem der wetgevers. Maar deze wetgevers dwaal, den al spoedig af van het besef, dat het God was, die Zich door middel van hen uitdrukte. Door te denken, dat zij zelf, individueel, het werk deden, ver, loren zij het spiritueele uit het oog en riepen daardoor het persoonlijke of materieele te voor-schijn, vergetende, dat allen voortgekomen zijn uit dezelfde Bron - God. De persoonlijke opvattingen van deze wetgevers veroorzaakten de diepe kloof in het geloof en de groote verscheidenheid van denkwijzen. Dit is onze opvatting van den toren van Babel. De Siddha hebben door de eeuwen heen vastgehouden aan de langs inspiratieven weg verkregen waarheid, dat God zich in alle menschen en in al zijn scheppingen uitdrukt, daar zij beseften, dat God Alles is en dat Hij Zich door allen openbaart. Van deze leer zijn zij nooit afgeweken. En zoo hebben zij de groote fundamenteels Waarheid bewaard."

Page 15: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK VI

Daar we aanzienlijk veel werk te doen hadden, voor we over de Himalaya konden trekken, besloten we ons hoofdkwartier op te slaan in dit dorp als zijnde de meest geschikte plaats. De man, dien we achtergelaten hadden om Emil te observeeren, voegde zich hier weer bij ons en vertelde, dat hij met Emil had zitten praten tot even voor vieren op den dag, waarop hij met ons afgesproken had. Toen zei Emil, dat hij vertrekken moest om zijn afspraak te houden. Zijn lichaam hield onmiddellijk op zich te bewegen en lag op den divan als in diepen slaap. Het bleef in deze houding tot ongeveer 7 uur 's avonds, toen werd het langzamerhand onduidelijker en verdween ten slotte. Het was om dezen tijd geweest, dat Emil bij ons gekomen was in de vergaderzaal in het kleine dorp.

Het jaargetijde was nog niet ver genoeg gevorderd om een poging te wagen de bergpassen over te trekken. Dat is te zeggen: voor ons. Hiermee bedoel ik de leden van ons troepje, want wij begonnen onszelf langzamerhand als een blok aan het been van de anderen te beschouwen. Wij zagen in, dat onze drie groote vrienden - let wel, ik noem ze allen groot, want dat waren ze - den afstand, dien we aflegden, in veel korter tijd dan wij, konden hebben volbracht, maar zij klaagden niet.

We maakten verschillende korte uitstapjes vanuit ons hoofdkwartier, waarbij nu eens Jast, dan weer Neprow, ons vergezelde en bij elke gelegenheid toonden zij hun onvolprezen eigenschappen en hun groote waarde. Op een van deze tochten vergezelden Emil, Jast en Neprow ons naar een dorp, waar een tempel lag, die de tempel van het zwijgen genoemd wordt of de tempel, die niet door menschenhand gemaakt is. In dit dorp bevinden zich de tempel en de huizen van de tempeldienaren en het is gelegen op de plaats, waar vroeger een dorp lag, dat bijna geheel ontvolkt was door de aanvallen van wilde dieren en van de pest. Men vertelde ons, dat de Meesters deze plek bezocht hadden en er van de ongeveer 3000 inwoners slechts enkelen overgebleven vonden. Zij brachten hulp aan de overlevenden en de aanvallen van wilde dieren en pest hielden op. De weinige overgebleven dorpelingen legden een gelofte af, dat zij, als zij ge-spaard bleven, van dien tijd af werktuigen Gods zouden zijn en Hem zouden dienen op elke wijze, die Hem welgevallig was. De Meesters vertrokken en bij hun terugkeer vonden zij den tempel opgericht en de dienaren in actie.

De tempel is zeer schoon en gelegen op een verhooging, die uitzicht biedt over een groot gedeelte van het land. Hij is van witte steen gemaakt, en ongeveer 600 jaar oud. In al dien tijd is er nog nooit een restauratie noodig geweest, daar elk stuk, dat er afgehouwen wordt, zich vanzelf weer aanvult, zooals eenige leden van ons troepje bewezen.

Emil zei: „Dit wordt de tempel van het zwijgen genoemd, het oord van de Macht. Zwijgen is macht, want wanneer we in ons binnenste het oord des zwijgens bereiken, dan hebben we het oord van de macht bereikt, de plaats, waar alles één is, de eenige macht - God. „Wees stil en weet, dat Ik God ben." (Jez.) Verspreide macht is lawaai, geconcentreerde macht is stilte. Wanneer wij door concentratie (door alles naar één middelpunt samen te trekken) al onze kracht op één punt gebracht hebben, dan komen wij in de stilte met God in aanraking, dan zijn we één met Hem en dus één met alle macht. Dit is 's menschen erfdeel. „Ik en de Vader zijn een." Er is slechts één weg om een te worden met de macht Gods en dat is: bewust met God in aanraking komen. Dit kan niet bereikt worden van buitenaf, want God openbaart zich binnenin. „De Heer is in Zijn heiligen tempel, laat alles stil zijn voor Hem." Slechts wanneer wij ons afwenden van het uiterlijke naar de stilte in ons, kunnen we hopen een bewuste verbinding met God te vinden. Wij moeten beseffen, dat Zijn macht ons gegeven is om er gebruik van te maken, dan zullen we haar ten allen tijde aanwenden. Dan zullen we weten, dat we een zijn met Zijn macht. Dan zal het

Page 16: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

mensch-zijn begrepen worden. De mensch zal leeren zelfbedrog en ijdelheid op te geven. Hij zal zich bewust worden van zijn onwetendheid en kleinheid. Dan zal hij bereid wezen te leeren. Hij zal inzien, dat trots zich niets laat leeren. Hij zal begrijpen, dat alleen de nederigen de Waarheid kunnen ontdekken. Zijn voeten zullen vasten bodem voelen, hij zal niet langer struikelen, maar evenwicht en beslistheid vinden.

Het inzicht, dat God de eenige macht, de eenige substantie en intelligentie is, kan in het begin verwarrend werken. Maar wanneer de mensch eenmaal Gods ware wezen doorgrond heeft en Hem in zijn leven tot uitdrukking brengt, dan zal hij ten allen tijde van deze macht gebruik maken. Hij zal weten, dat hij voortdurend bewust met deze macht in aanraking is, wanneer hij eet, loopt, ademt of wanneer hij arbeidt aan het groote levenswerk, dat voor hem ligt. De mensch heeft nog niet geleerd de grootere werken Gods te doen, omdat hij den omvang van Gods macht niet beseft en niet weet, dat Gods macht voor 's menschen gebruik gereed ligt.

God hoort niet onze luide en steeds herhaalde verzekeringen of onze vele woorden. Wij moeten God zoeken door middel van den Christus in ons, de onzichtbare verbinding, die binnenin ons ligt. Wanneer de Vader in ons naar Geest en naar Waarheid aanbeden wordt, dan hoort Hij de roep van de ziel, die zich met oprechtheid voor Hem opent. Wie in de stilte zich met den Vader in verbinding stelt, zal de kracht door zich voelen stroomen als de vervulling van iederen wensch. Want wie den Vader zoekt in het diepste van zijn eigen ziel en daar afwacht, zal door den Vader openlijk beloond worden. Hoe dikwijls wees Jezus niet op dit individueele contact metden Vader. Ziet, hoe Hij steeds in bewuste verbinding bleef met God in Zijn binnenste. Ziet, hoe Hij met Hem sprak, alsof Hij persoonlijk aanwezig ware. Ziet, hoe machtig deze heimelijke, innerlijke verbintenis Hem maakte. Hij zag in, dat God niet spreekt in het vuur, niet in de aardbeving of in den storm, maar in het stille, zachte suizen (Kon.) - de stille, zachte stem, diep in onze ziel.

Wanneer de mensch dit begrijpt, zal hij evenwicht vinden. Hij zal leeren over de dingen na te denken. Oude ideeën zullen wegvallen, nieuwe ideeën zullen tot hem komen. Spoedig zal hij dan het gemak en de doelmatigheid van het systeem inzien. Dan zal hij eindelijk leeren alle vragen, die hem verbijsteren te bewaren voor dit stille uur. Misschien kan hij ze dan nog niet oplossen, maar hij zal vertrouwd met ze geraken. Dan zal hij niet langer genoodzaakt zijn zijn dagen met haasten en tobben door te brengen en daarbij toch te voelen, dat hij zijn doel niet bereikt heeft.

Als de mensch den grooten onbekende - zichzelf - wil leeren kennen, laat hij dan in zijn binnenkamer gaan en de deur sluiten. Daar zal hij zijn gevaarlijksten vijand vinden en daar zal hij leeren hem de baas te worden. Hij zal zijn ware zelf vinden. Daar zal hij zijn waarachtigsten vriend, zijn verstandigsten leeraar, zijn betrouwbaarsten raadgever - zichzelf - vinden. Daar zal hij het altaar vinden - zichzelf -, waar God het onuitbluschbaar vuur is, de bron van alle goedheid, alle kracht en alle macht. Hij zal weten, dat God in het diepste der stilte is. Hij zal merken, dat het Heilige der Heiligen in hemzelf ligt. Hij zal voelen en weten, dat elk zijner wenschen in Gods geest ligt en daarom Gods wensch is. Hij zal voelen en weten, hoe innig God en mensch verbonden zijn, verbonden als Vader en Zoon (geest en lichaam). Hij zal beseffen, dat er alleen maar in zijn bewustzijn een scheiding heeft bestaan tusschen deze twee, die twee schijnen, maar in werkelijkheid een zijn.

God vervult hemel en aarde. Dit was de groote openbaring, die in de stilte tot Jacob kwam. Hij had geslapen op den steen der materie. In een plotselingen flits van goddelijk inzicht begreep hij, dat het uiterlijke niets anders is dan het te voorschijn breken of de uitdrukking van het beeld, dat binnenin vastgehouden wordt. Zoo'n indruk maakte dit op hem, dat hij uitriep: „Voorwaar, de Heer (of de wet) is op deze plaats (de aarde of het lichaam) en ik wist het niet. Dit is niets minder dan het huis Gods, dit is de hemel' poort." De mensch zal als Jacob leeren inzien, dat de ware

Page 17: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

hemelpoort zijn eigen bewustzijn is.Deze ladder des bewustzijns, die Jacob in een visioen geopenbaard werd, moet ieder van ons

bestijgen, voor we dat stille, geheime oord van den Allerhoogste kunnen binnentreden, waar we merken, dat we in het middelpunt van ieder geschapen ding zijn, een met alle dingen, zichtbare en onzichtbare, in en deel uitmakend van den Alomtegenwoordige. Jacob zag in zijn visioen de ladder, die van de aarde tot den hemel reikte. Hij zag Gods engelen daarlangs op- en afstijgen - Gods ideeën, die afdalen van Geest tot vorm en weer opstijgen. Het was dezelfde openbaring, die tot Jezus kwam, toen de hemelen zich voor hem openden en hij de prachtige wet der uitdrukking begreep, volgens welke ideeën, ontstaan in den Godde' lijken Geest, tot uitdrukking komen en zich als vorm openbaren. Zoo volmaakt openbaarde zich deze wet der uitdrukking aan den Meester, dat Hij oogenblikkelijk inzag, dat alle vorm kan worden veranderd door een veranderde bewustzijnshouding ten opzichte ervan. Zijn eerste verzoeking was om den vorm van steenen in die van brood te veranderen, om zijn per, soonlijken honger ermee te stillen, maar tegelijk met de openbaring van de wet der uitdrukking kwam het ware inzicht tot Hem, dat steenen, evenals alle andere zichtbare vormen, voortgekomen zijn uit de universeele geestessubstantie - God -, dat zij in zichzelf een waarachtige uitdrukking van den goddelijken geest zijn en dat alle dingen, die de mensch zich wenscht (die dus nog niet gevormd zijn), in deze universeele geestessubstantie liggen, erop wachtend om geschapen of voortgebracht te worden om iederen wensch te vervullen. Zoo bewees de behoefte aan brood niets anders dan dat de substantie, waaruit brood of welk ander ding ook, geschapen wordt, zonder beperking gereed ligt en uit deze substantie kan brood zoowel als steenen te voorschijn geroepen worden. Iedere goede wensch, die in den mensch opkomt, is Gods wensch, daarom is er een onbegrensde voorraad in de universeele Godssubstantie, die overal om ons heen is, om iederen wensch te vervullen en het eenige, dat wij te doen hebben, is te leeren, gebruik te maken van datgene, wat God al voor ons geschapen heeft. Het is Zijn wil, dat wij dat doen, opdat wij vrij zullen zijn van iedere begrenzing en op deze wijze vrij zullen zijn „in overvloed".

Toen Jezus zeide: „Ik ben de deur", bedoelde Hij, dat de Ikheid in iedere ziel de deur is, waardoor het leven, de macht en de substantie van de groote Ikheid, die God is, tot uitdrukking geroepen worden in het individu. Deze Ikheid kent slechts één weg om zich uit te drukken en dat is door middel van de idee, de gedachte, het woord en de daad. Aan deze Ikheid, het wezen Gods, dat macht, substantie en intelligentie is, wordt vorm gegeven in het bewustzijn en daarom zei de Meester: „U geschiede naar uw geloof" en „alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft."

Nu zien wij dus, dat God in de ziel woont als macht, substantie en intelligentie of in geestelijke termen uitgedrukt, als wijsheid, liefde en waarheid en door het bewustzijn tot vorm of uitdrukking gebracht wordt. Het bewustzijn, mensch, dat leeft in den onbegrensden geest Gods, wordt bepaald door het geloof of de opvatting, die het denken ervan heeft. Het is het geloof aan een gescheiden zijn van den Geest, dat het oudworden en sterven van ons lichaam veroorzaakt. Wanneer we inzien, dat de Geest alles is en dat Hij zich voortdurend in vorm uitdrukt, dan zul, len we begrijpen, dat datgene, wat uit Geest geboren wordt of voortkomt, Geest is.

De volgende groote waarheid, die door dit bewustzijn geopenbaard wordt, is, dat ieder individu, daar het in den Goddelijken Geest ontstaan is, in dien Geest blijft bestaan als een volmaakte idee. Niemand van ons hoeft zichzelve te verwekken. Wij zijn volmaaktgeschapen en worden altijd in den volmaakten Geest Gods vastgehouden als volmaakte wezens. Wanneer dit inzicht aan ons bewustzijn bijgebracht is, kunnen wij in contact komen met den Goddelijken Geest en dan opnieuw scheppen, wat God al voor ons geschapen heeft. Dit is, wat Jezus noemde „opnieuw geboren worden". Dit is het groote geschenk, dat de stilte ons bieden kan, want door het contact met Gods geest kunnen wij denken met Gods gedachten en onszelf

Page 18: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

leeren kennen, zooals we in werkelijkheid zijn in plaats van zooals we dachten te zijn. Wij komen met den Goddelijken Geest in aanraking door waarachtige gedachten en brengen daarmee een waarachtige uitdrukking te voorschijn, terwijl we nu door onjuist denken een onware uitdrukking in het leven geroepen hebben. Maar de vorm mag volmaakt of onvolmaakt zijn, in wezen is hij toch volmaakte goddelijke macht, substantie en intelligentie. Niet het Wezen van den vorm wenschen we te veranderen, maar den vorm, dien het Wezen aangenomen heeft. Dit kan geschieden door de hernieuwing van het denken oftewel de verandering van de onvolmaakte idee in de volmaakte, van het denken van den mensch in het denken Gods. Hoe belangrijk is het dus het contact met God te vinden, om een met Hem te zijn en Hem tot uitdrukking te brengen. Even belangrijk is de stilte of het tot zwijgen brengen van het persoonlijke denken, opdat het Goddelijk denken in al zijn glorie het bewustzijn kan verlichten. Wanneer dit geschiedt, zullen we begrijpen, hoe „de zon der gerechtigheid zal opgaan en op haar vleugelen het heil zal dragen". De geest Gods stroomt het bewustzijn binnen, zooals het zonlicht een donker vertrek binnenstroomt. Het binnenstroomen van den universeelen Geest in het persoonlijke denken, is te vergelijken met het binnenstroomen van de frissche buitenlucht in een vertrek, waar de atmosfeer bedompt is, doordat het langen tijd gesloten is geweest. Het is de vermenging van het groote met het kleine,waarbij het kleine één wordt met het groote. De onreinheid was veroorzaakt, doordat het kleine van het groote gescheiden was. Door hun vereeniging ontstaat zuiverheid, zoodat er niet langer iets groots en iets kleins is, maar slechts goede, gezonde, zuivere lucht. Zoo moeten wij ook weten, dat God Een is en dat alle dingen, zichtbaar zoowel als onzichtbaar, een zijn met Hem. Het is het gescheiden zijn van Hem, dat zonde, ziekte, armoede en dood veroorzaakt heeft; het is de vereeniging met Hem, die ons een laat worden met het wezen van het Geheel of ons bewust laat worden, van ons geheel- of volkomen-zijn.

De afscheiding van de eenheid is het afdalen van de engelen langs de ladder van het bewustzijn. De terugkeer tot de eenheid is het opstijgen van de engelen langs de ladder. De afdaling is goed, want daardoor drukt de eenheid zich uit in verscheidenheid, maar verscheidenheid hoeft geen scheiding in te houden. Dat, wat verscheidenheid is, werd van het persoonlijke of uiterlijke standpunt uit verkeerd opgevat als scheiding. De groote taak van iedere ziel is om het persoonlijke standpunt zoo hoog op te heffen in het bewustzijn, dat het een wordt met het geheel. Wanneer „allen eensgezind op een plaats kunnen samenkomen" - die plaats in het bewustzijn, waar begrepen wordt, dat alle zichtbare en onzichtbare dingen hun oorsprong hebben in den eenigen God - dan staan wij op den berg der gedaanteverwisseling. (Matth. 17). Daar zien wij eerst Jezus en met Hem Mozes en Elias, of de Wet, de Profeten en den Christus (de in den mensch gelegen macht om God te kennen) en eerst denken we erover drie tempels te bouwen, maar dan wordt de diepere beteekenis ons duidelijk. Wij beginnen ons bewust te worden van de onsterfelijkheid van den mensch en weten, dat de identiteit nooit verloren gaat, dat de Goddelijke Mensch niet aan den dood onderhevig is, dat hij eeuwig leeft. Dan verdwijnen Mozes, de Wet, en Elias, de Profetie, en de Christus staat alleen, oppermachtig, en wij zien in, dat we slechts één tempel te bouwen hebben, den tempel van den levenden God in ons eigen binnenste. Dan vervult de Heilige Geest het bewustzijn en het zinsbedrog, dat we zonde, ziekte, armoede en dood noe-men, valt weg. Dit is het groote doel van de stilte.

Deze tempel, waarvan ge een stuk kunt afhakken, waarop er onmiddellijk een nieuw stuk voor in de plaats komt, staat slechts als symbool voor den tempel van ons lichaam, waarvan Jezus sprak, de tempel, die niet met menschenhanden gemaakt is, die in den hemel eeuwig is en die we hier op aarde op te bouwen hebben."

Page 19: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK VII

Toen wij van onzen tocht terugkeerden, vonden we in het dorp een aantal vreemdelingen verzameld. Wij hoorden, dat zij uit de omstreken gekomen waren, en dat meerderen van de Meesters hier samenkwamen om met hen een pelgrimstocht te maken naar een dorp, dat ongeveer 225 mijlen verwijderd lag. Wij verbaasden ons hierover, want wij waren die richting uit geweest en hadden gemerkt, dat de weg voor ongeveer 70 mijlen liep door wat wij een zandige woestijn noemden. In werkelijkheid was het een hoog plateau, bedekt met zandheuvels, die de wind heen en weer schoof en waar slechts weinig plantengroei was. Na deze woestijn liep het pad over een kleine bergketen, die een uitlooper van het Himalayagebergte is. Dien avond werden we uitgenoodigd deel te nemen aan de expeditie en men zei ons, dat we het zwaarste deel van onze uitrusting niet hoefden mee te nemen, daar we hier zouden terugkeeren, voor we begonnen met de eigenlijke bestijging van het Himalayagebergte. De expeditie zou den volgenden Maandag vertrekken.

Natuurlijk hadden Jast en Neprow alles voorbereid en vroeg dien Maandagochtend sloten we ons aan bij de circa 300 anderen. Voor het meerendeel leden deze aan ziekten en gebreken, waarvoor zij genezing zochten. Alles ging goed tot den daaropvol-. genden Zaterdag, toen het zwaarste onweer, dat we ooit hadden meegemaakt, losbrak en van dat oogenblik af stroomde de regen ononderbroken drie dagen en drie nachten lang - een voorbode van den zomer, zooals zij het noemden. Ons kamp lag op een zeer geschikte plaats, zoodat we heelemaal geen last on-dervonden van den storm. We maakten ons echter zeer ongerust over den mondvoorraad, want we waren overtuigd, dat dit lange oponthoud ons allen ernstig ongerief zou bezorgen, daar we slechts voldoende meegenomen hadden voor den duur van den tocht, zonder rekening te houden met mogelijk oponthoud. Deze vertraging scheen ons dubbel ernstig, daar er, voor zoover wij het konden beoordeelen, geen plaats was, waar we onze voorraden konden aanvullen, behalve ons uitgangspunt, dat waarschijnlijk 120 mijlen ver weg lag, terwijl het grootste deel daarvan liep door de bovengenoemde zandwoestijn.

Donderdagsochtends ging de zon stralend op, maar in plaats van verder te trekken, zooals we verwacht hadden, vertelde men ons, dat we op die plaats zouden blijven wachten, tot de wegen opgedroogd en de rivieren minder gezwollen zouden zijn, zoodat de tocht gemakkelijk te volbrengen zou wezen. Wij vreesden allen, dat onze voorraden te kort zouden schieten en een van ons troepje sprak deze vrees uit. Emil, die het opzicht had over de heele uitrusting, kwam bij ons en zei : „Ge hoeft geen angst te hebben. Zorgt God niet voor al Zijn schepselen, groote zoowel als kleine en zijn wij niet Zijn schepping? Ge ziet, dat ik hier een paar graankorrels heb. Ik zal ze planten. Door deze handeling geef ik duidelijk te kennen, dat ik koren wensch. Ik heb koren gevormd in mijn geest. Ik heb de wet vervuld en te zijner tijd zal het te voorschijn komen. Is het echter noodig om te wachten op het lange, moeizame proces, dat de natuur voor wasdom en ontplooiing gebruikt? Als dat zoo was, zouden we genoodzaakt zijn langen tijd te wachten, eer we koren hadden. Waarom zouden we niet gebruik maken van een hoogere en volmaaktere wet, die de Vader ons gegeven heeft om het te voorschijn te roepen? Al, wat we te doen hebben, is rustig te worden en ons koren voor den geest te roepen of als ideaal vast te houden, dan zullen we gedorscht koren, klaar voor het gebruik, hebben. Als ge het betwijfelt, kunt ge het bijeenzamelen, malen en er brood van bakken." Daar lag voor onze oogen koren, gerijpt en gedorscht, zoodat we het dan ook bijeengaarden, maalden en er later brood van bakten.

Emil ging voort: „Dit hebt ge nu gezien en ge gelooft het, maar waarom zouden we niet gebruik maken van een nog volmaaktere wet en daarmee iets voortbrengen, dat nog volmaakter is, juist dat, wat we noodig hebben... brood. Ge zult zien, dat ik door deze volmaaktere, of zooals

Page 20: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

gij het zoudt uitdrukken, subtielere wet toe te passen, in staat benjuist datgene te voorschijn te roepen, wat ik noodig heb, in dit geval, brood." Terwijl wij als onder een betoovering stonden toe te zien, had hij plotseling een groot brood in zijn handen en er kwamen er steeds meer bij, tot er 40 brooden voor ons op tafel lagen, die we Emil zelf daar hadden zien neerleggen. Hij merkte op: „Ge ziet, dat er voldoende voor allen is en mocht er niet genoeg zijn, dan kunnen we ons meer verschaffen, tot er genoeg is en meer dan dat." Wij aten allen van het brood en ver, klaarden, dat het lekker was.

„Toen Jezus in Galilea aan Philippus vroeg: „Waar zullen wij brood koopen?", wilde Hij hem op de proef stellen, want voor zichzelf wist Hij heel goed, dat het brood, dat noodig was om de verzamelde menigte te spijzigen, niet gekocht of van de toenmalige markten gehaald behoefde te worden. Hij zag er een gelegenheid in om aan Zijn discipelen de macht van den Geest om brood te bereiden of te vermeerderen, aan te toonen. Hoe dikwijls denkt de mensch in zijn sterfelijke opvatting als Philippus! Hij hield, zooals het menschelijk bewustzijn nog heden ten dage doet, alleen rekening met de zichtbare voorraden om uit te putten... overleggende, dat er slechts zooveel brood was of zooveel voorraad of zooveel geld om mee te koopen. Jezus zag in, dat hij, die in het Christusbewustzijn leeft geen beperking kent. Dus wendde Hij zich in het Christusbe-wustzijn tot God als de bron en den schepper aller dingen en dankte voor de macht en de substantie, die klaar liggen om in iedere behoefte te voorzien. Daarna brak Hij het brood en liet het door zijn discipelen onder hen verdeelen, die er behoefte aan hadden, totdat er in die behoefte voorzien was en er nog 12 manden vol overbleven. Jezus was nooit afhankelijk van het teveel van een ander om in zijn eigen of anderer behoeften te voorzien. Hij leerde den men, schen, dat alles, wat we noodig hebben, voorhanden is in de Universeele Substantie en dat we niets anders te doen hebben, dan het te scheppen of te voorschijn te roepen. Zoo was het ook met de olie van de weduwe, die Elia vermeerderde. Hij wendde zich niet tot iemand, die een overvloed van olie bezat, want als hij dat gedaan had, zou de voorraad beperkt geweest zijn. Hij stelde zich in verbinding met het Universeele en de eenige begrenzing van den voorraad was, dat alle vaten vol waren. Er had steeds meer olie kunnen toevloeien, tot op dezen dag, als er maar vaten geweest waren om haar te bevatten."

Emil ging verder: „Dit is geen hypnose. Geen van u voelt zich op eenigerlei wijze onder een hypnotische betoovering. Laat mij u dit zeggen, de eenige hypnose bestaat hierin, dat men zichzelf hypnotiseert tot het geloof, dat niet iedereen de volmaakte werken Gods zou kunnen doen of niet in staat zou zijn een gewenschten toestand of zaak te scheppen. Want is de behoefte aan iets niet de wensch om te scheppen? In plaats van u te ontplooien en te leeren scheppen, zooals God het van ons verlangt, kruipt ge in uw schulp en zegt: „ik kan niet", terwijl ge uzelf net zoo lang hypnotiseert, tot ge werkelijk gelooft, dat ge een van God gescheiden eenheid zijt. Ge ziet eenvoudig niet in, dat ge een volmaakte schepping of uitdrukking Gods zijt. Ge belet God Zich op volmaakte wijze door u uit te drukken, zooals Hij het wenscht te doen. Zei niet de groote Meester Jezus: „De werken, die Ik doe, zult gij ook doen en nog grootere"? Was het niet Jezus' eigenlijke missie hier op aarde om aan te toonen, dat wij als Zonen Gods of als menschen in hun waren toestand even volmaakt en even harmonieus kunnen scheppen als God het doet? Toen Jezus den blinden man beval zijn oogen te wasschen in den vijver van Silas, was het toen niet Zijn bedoeling om allen de oogen te openen, zoodat zij zouden zien, dat Jezus door den Vader gezonden was om ons te bewijzen, dat het de wil des Vaders is, dat wij zullen scheppen evenals Hij schept of de volmaakte werken zullen volbrengen, die Jezus volbracht door den Christus in zichzelf en in alle anderen te erkennen.

Ik kan nog een stap verder gaan. Dit brood, dat ik zoojuist ontvangen heb en in mijn hand hield, wordt verteerd alsof het vuur het verbrandt. Wat is er gebeurd? Ik heb een verkeerd gebruik

Page 21: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

gemaakt van de volmaakte wet, die mijn schepping te voorschijn had gebracht en verbrandde dat, wat ik had voortgebracht door mijn onjuiste of ongerechtvaardigde toepassing van de volmaakte wet, die even precies werkt als de wetten in de muziek of de wiskunde of als elke andere z.g. natuurlijke wet. Als ik door, ging deze volmaakte wet te misbruiken, dan zou niet alleen dat, wat ik schep, verbranden, maar ook ik, de schepper, zou verteerd worden.

Is het brood werkelijk vernietigd? We willen toegeven, dat de vorm zich veranderd heeft, want in plaats van het brood hebben we nu een hoopje stof of asch. Is het in werkelijkheid niet teruggekeerd tot de universeele Substantie, waaruit het voortgekomen is? Bestaat het nu niet in ongeopenbaarden vorm, wachtend tot het weer te voorschijn geroepen zal worden? Is dat niet het geval met al de vormen, die uit onzen gezichtskring verdwijnen, hetzij door vuur, hetzij door bederf of op andere wijze? Keeren zij niet terug tot de universeele Substantie - God -, waaruit zij voortgekomen zijn? Is dat niet de beteekenis van: „Wat uit den hemel komt, moet naar den hemel terugkeeren"?

Kort geleden hebt ge gezien, hoe ijs zich vormde, schijnbaar zonder eenige oorzaak, tenminste volgens uw meening. Ik zeg u, dat geschiedde op dezelfde wijze als het scheppen van het brood. Ik kan de wet evengoed gebruiken om ijs als om brood te verkrijgen, tenminste, zoolang ik zoowel het een als het ander benut tot het welzijn der menschheid, of werk in liefdevolle harmonie met de wet, of God tot uitdrukking breng, zooals Hij wenscht, dat allen het doen. Voor allen is het goed om brood of ijs of wat ze ook wenschen, te maken en allen moeten' hun best doen om zoo ver te komen, dat zij deze dingen kunnen doen. Ziet ge niet in, dat ge, door gebruik te maken van de hoogste wet, Gods absolute wet, alles wat ge noodig hebt of als uw hoogste ideaal beschouwt, te voorschijn kunt roepen en op deze wijze God welgevallig zijt door het volmaakte te openbaren,terwijl ge u er, evenals Jezus, van bewust zijt, dat wij volmaakte Zonen Gods zijn?

Beteekent dit niet een bevrijding van alle banden, die de handel oplegt, zoowel als van alle andere knechtschap? Zooals ik het zie, zullen in enkele jaren de boeien, waarmee de handel ons bindt, de zwaarste van alle zijn. Als de dingen op dezelfde wijze blijven voortgaan, zooals zij het nu doen, dan zullen lichaam en ziel der menschen erdoor beheerscht worden en het kan niet anders dan dat de handel zichzelf en allen, die er aandeel aan hebben, verteren zal. Ongetwijfeld stond het eerste begin van handel op een hoog geestelijk plan, maar men liet het materialisme binnensluipen, zoo lang, tot juist de macht, die gebruikt was om te scheppen, de macht is geworden, die verteert, zooals de scheppende macht altijd verteert, wanneer zij niet op juiste wijze aangewend wordt. Dwingt aan den anderen kant de druk van den handel en de daaruit voortvloeiende begrenzingen ons niet, om in te zien, dat wij deze toestanden te boven komen en overwinnen moeten? En kan dit niet gebeuren door het eenvoudige inzicht, dat wij de volmaakte werken Gods moeten volbrengen en ons bewustzijn tot het Christusbewustzijn moeten op, heffen? Is dat niet, wat Jezus ons hier op aarde leerde? Is Zijn geheele leven daar geen voorbeeld van?

Waarom, mijn broeders, ziet ge toch niet in, dat in den beginne het Woord was en het Woord bij God was en dat het Woord God was? Toentertijd bestond alles, wat later gevormd werd, nog in ongeopenbaarde vorm in de universeele Geestessubstantie, of zooals sommigen het uitdrukken, in den chaos. Oorspronkelijk beteekende dit woord... werkelijkheid. Dit woord, chaos, is verkeerd uitgelegd, als zou het beteekenen, een onstuimige of strijdige toestand, in plaats van de diepe geestelijke staat van werkelijkheid, die steeds wachtende is op een positief, scheppend, gesproken woord, door middel waarvan zij zich in vorm kan openbaren.

Toen God de wereld wilde scheppen, uit de universeele Geestessubstantie, was Hij rustig en beschouwend, met andere woorden, Hij zag een ideale wereld. Hij hield de substantie, waaruit de

Page 22: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

wereld gevormd is, vast in den geest gedurende den tijd, die noodig was om haar trillingen te doen verminderen, sprak dan het Woord en de wereld was geschapen; of, we zouden kunnen zeggen, Hij maakte een geestelijken vorm, waarin de substantie kon vloeien, die noodig was om de wereld te maken en zoo nam zij den volmaakten vorm aan, die God voor haar in het bewustzijn vasthield.

Aan al deze dingen had God, de Oneindige Macht, tot aan het laatste oordeel kunnen denken. Hij had eeuwig kunnen blijven wenschen, dat zij vorm zouden aannemen en zichtbaar zouden worden. Ware het gesproken woord niet uitgezonden in den vormloozen eether, er zou niets geschapen of tot zichtbaren vorm geroepen zijn. Zelfs om de gedachten en wenschen van een Oneindiger, Almachtigen Schepper in zichtbare resultaten om te zetten en geordende vormen uit den chaos voort te brengen, was het definitieve en positieve „er zij" noodig. Zoo moeten ook wij den definitieven stap doen.

God houdt de ideale, volmaakte wereld tot in de kleinste kleinigheid in Zijn geest vast en zij moet te voorschijn komen als een hemel of een volmaakt vaderhuis, waar al Zijn kinderen, al Zijn schepselen en scheppingen kunnen wonen in vrede en harmonie. Dit is de volmaakte wereld, die God in den beginne zag en de wereld, waaraan Hij ook op dit oogenblik als geopenbaard denkt; de tijd van haar openbaring hangt alleen of van onze bereidheid om haar aan te nemen. Zoodra wij het punt kunnen bereiken, waar we weten, dat wij allen één zijn, één mensch - waar wij weten, dat we allen evenzeer deelen van Gods lichaam zijn als een lid van ons lichaam een deel is van het heele lichaam, dan zijn wij in en behooren tot Gods koninkrijk, den hemel hier op aarde, nu in dit oogenblik.

Om dit te manifesteeren, moet ge beseffen, dat in den hemel niets materieel is, alles is geestelijk. Beseft, dat de hemel een volmaakte staat van bewust, zijn is, een volmaakte wereld hier op aarde, nu in dit oogenblik, en dat het eenige, wat wij te doen hebben, is haar aan te nemen. Overal om mij heen ligt die wereld, slechts wachtend tot ik mijn innerlijke oogen open en door die oogen zal mijn lichaam verlicht worden, met het licht, dat noch van de zon, noch van de maan is, maar van den Vader en de Vader is hier in mij, in het diepste deel van mijn wezen. Ik moet mij slechts voldoende realiseeren, dat niets materieel is, maar alles geestelijk. En dan moet ik denken aan die heerlijke, door God gegeven, geestelijke wereld, die altijd om mij heen is, als ik haar slechts erkennen wil.

Ziet ge niet in, dat God alles op deze wijze geschapen heeft? Eerst werd God rustig en beschouwend en zag het licht, toen sprak Hij: „Er zij lichten er was licht. Op dezelfde wijze sprak Hij: „Er zij een uitspansel" en het geschiedde en zoo verder, ter, wijl Hij iederen vorm of ideaal in Zijn bewustzijn vasthield en dan het woord sprak, waarop het ideaal verscheen. Zoo ging het ook met den mensch. God sprak: „Laten wij menschen maken naar ons beeld, gelijk aan onszelve en hun macht geven over alles. God, het Algoede, schiep alle dingen goed, den mensch als het grootste en laatste, met macht over alles. Toen zag de mensch alleen het goede en alles was goed, totdat de mensch zich van God afscheidde en een tweeheid of twee zag. Toen schiep hij door zijn gedachten twee begrippen, dat eene goed, het andere het tegendeel, want als er twee waren, moesten zij aan elkander tegenovergesteld zijn - goed en kwaad. Zoo ontstond het kwade door 's menschen volmaakte macht om dat, waarop hij den blik richtte, tot uitdrukking of verschijning te brengen. Als de mensch het kwade niet voor zijn geestesoog gezien had, dan zou het niet de macht gehad hebben om tot uitdrukking te komen. Alleen het goede zou uitgedrukt zijn en wij zouden zoo volmaakt wezen als God ons nu nog ziet. Zou dan de hemel niet altijd op aarde ge-weest zijn, zooals God het ziet en zooals wij allen het moeten zien om dien hemel tot openbaring te brengen? Jezus had het volste recht te zeggen, dat Hij uit den hemel kwam, want zijn niet allen uit den hemel, de groote, universeele Geestessubstantie, gekomen?

Page 23: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Heeft God den mensch niet, door hem naar Zijn beeld en gelijkenis te scheppen, de macht gegeven om te scheppen, gelijk Hij het doet en verwacht God niet van den mensch, dat hij van die macht even vrijelijk gebruik maakt als Hijzelve en op precies dezelfde wijze? En wel, door eerst de noodzakelijkheid in te zien, dan zich het goede voor te stellen, het ideaal, dat den vorm zal vullen, die in het bewustzijn vastgehouden wordt om gevuld te worden uit de universeele Geestessubstantie, dan het woord uit te zenden, opdat de vorm gevuld worde en zoo geschiedt het en het is goed.

Toen Jezus gekruisigd werd, offerde Hij zijn vleesch, het uiterlijke omhulsel, het lichaam, dat wij zien, om te bewijzen, dat er in werkelijkheid een dieper of geestelijk lichaam is en het was dit geestelijke lichaam, dat Hij openbaarde, toen Hij uit het graf opstond. Dit was het lichaam, waarvan Hij sprak, toen Hij zei: „Vernietig dezen tempel en in drie dagen zal ik hem weer opbouwen." Hij deed dit om aan te toonen, dat wij hetzelfde geestelijke lichaam hebben en dat wij allen de werken kunnen doen, die Hij deed. Het staat vast, dat Jezus zichzelf had kunnen redden, als Hij dat gewild had. Ongetwijfeld zag Hij, dat er een groote verandering plaats greep in zijn lichaam. Hij zag ook in, dat de menschen om Hem heen niet in staat waren te begrijpen, dat zij, evenals Hij, het geestelijke lichaam te voorschijn konden roepen, al poogde Hij het hen te laten inzien. Zij keken nog naar het persoonlijke en Hij begreep, dat zij, als Hij het geestelijke lichaam te voorschijn riep zonder een bepaalde verandering, niet in staat zouden zijn het onderscheid tusschen het materieele en het geestelijke te zien, dus greep Hij naar het middel der kruisiging om deze verandering te weeg te brengen.

Waarlijk, is het niet om ons den Christus in den mensch te verkondigen, dat onze groote Meester Jezus, dien wij allen liefhebben en vereeren, op aarde is gekomen? Heeft Hij niet den volmaakten weg tot God ontdekt en Zijn leven hier op aarde tot voor, beeld gemaakt om ons dien te wijzen? Kunnen wij anders dan dezen volmaakten, idealen weg met liefde volgen, wanneer wij hem eenmaal begrepen hebben, hetzij wij hem bewandelen om zaad te zaaien, brood te maken of de duizend en een dingen te doen, die noodig zijn voor het menschelijk bestaan? Zijn dat niet slechts lessen, die ons nader brengen tot onze ontplooiing, totdat wij dan op een goeden dag realiseeren, dat wij waarlijk zonen Gods zijn, niet Zijn dienaren en dat wij als zonen alles hebben, wat de Vader heeft en dat wij er een even vrij gebruik van kunnen maken als onze Vader Zelve.

Ik geef toe, dat hiervoor in het begin een ontzaglijk groot geloof noodig is, een geloof, waartoe men gewoonlijk slechts stap voor stap komt en dat even trouw geoefend moet worden als muziek of wiskunde, totdat men het punt bereikt heeft, waar men tot volle overtuiging gekomen is. Dan zijn we op grootsche, schoone wijze vrij. Zou men een beter, waarachtiger voorbeeld van dit leven kunnen wenschen dan Jezus ons gaf? Voelt ge niet de macht, die in Zijn naam gelegen is, Jezus, de geopenbaarde Christus of God, die Zich openbaarde door den vleeschelijken mensch? Jezus bereikte het punt, waar Hij geheel en al vertrouwde op Zijn diepe kennis en innig begrijpen van God en zoo volbracht Hij zijn groote werken. Hij ver, liet zich niet op de kracht van zijn eigen wil of op sterke concentratie van zijn gedachten. Zoo moeten ook wij niet vertrouwen op onze wilskracht of op gedachtenconcentratie, maar op Gods wil. „Niet mijn wil, maar de Uwe, o God, geschiede." Brengt uw wil in overeenstemming met Gods wil. Denkt ge niet, dat Jezus in alles bereid was, Gods wil te doen of te doen, wat God wilde, dat Hij deed?

Het zal u opgevallen zijn, dat er dikwijls van Jezus verteld wordt, dat Hij een hoogen berg besteeg. Ik weet niet, of Hij werkelijk een berg bestegen heeft. Maar dit weet ik, dat wij allen hoog moeten stijgen, tot den hoogsten top van het bewustzijn, opdat onze geest verlicht worde. Onder dezen hoogsten top wordt het bovenste deel van het hoofd verstaan en als het vermogen om ons bewustzijn op te heffen niet ontwikkeld is, dan moeten we het ontwikkelen door gees-telijk te denken. Dan moeten we uit ons hart, het middelpunt der liefde, de liefde laten stroomen

Page 24: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

om alles in evenwicht te brengen en als dit geschied is, dan is de Christus geopenbaard. Dan ziet de menschenzoon in, dat hij Gods Zoon is, de eeniggeboren Zoon, in wien de Vader welgevallen heeft. Dan moeten wij dit met nooit-eindigende liefde voor allen realiseeren.

Denkt eens een oogenblik diep na en realiseert u, hoe 'n oneindig aantal zandkorrels het strand der zee heeft, hoe 'n oneindig aantal waterdroppels tezamen al het water der aarde vormen, hoe oneindig veel levensvormen er in de wateren der aarde zijn. Denkt eens aan de tallooze rotsdeeltjes, die de aarde bevat, aan de tallooze boomen, planten, bloemen en struiken op aarde, aan de tallooze vormen van dierlijk leven. Bedenkt eens, dat zij allen de uitbeelding zijn van het ideaal, dat vastgehouden wordt in den grooten, universeelen Geest Gods, dat zij allen het eene leven, het leven Gods bevatten. Stelt u dan eens het oneindige aantal zielen voor, dat op aarde geboren wordt. Realiseert u, dat iedere ziel een volmaakt, ideaal beeld van God is, zooals God Zichzelven ziet, dat aan iedere ziel dezelfde macht, dezelfde kracht en dezelfde uitdruk-kingsmogelijkheid gegeven is, die God Zelve heeft. Denkt ge ook niet, dat God wil of verlangt, dat de mensch deze goddelijke of God-gegeven eigenschappen ontwikkelt en de werken doet, die God doet, door middel van het erfgoed, dat de Vader den mensch gegeven heeft, n.l. door den eenen grooten, universeelen Geest, die in allen, door allen en om allen is? Beseft dan, dat een ieder een uitdrukking van het Ongeziene, den Geest, in zichtbaren vorm is, een vorm, waardoor Gods liefde tot uitdrukking komt. Wanneer wij dit kunnen beseffen en aannemen, dan kunnen wij waar, lijk zeggen, zooals Jezus het deed: Ziet, hier is een Christus. Dit was de wijze, waarop Hij het wereld, sche of vleeschelijke zelf meester werd. Hij erkende zijn goddelijkheid, maakte er aanspraak op en aanvaardde haar en leefde toen het leven, dat wij ook moeten leven."

Page 25: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK VIII

Na een oponthoud van acht dagen braken we 's Maandagsochtends ons kamp op en trokken verder. In den namiddag van den derden dag kwamen we aan den oever van een rivier, die zeer breed scheen. De stroom was ongeveer 2000 voet breed, terwijl het water aan beide kanten tot den oever reikte en een snelheid had van minstens 10 mijlen per uur. Men vertelde ons, dat deze rivier in gewone tijden op deze plaats zonder eenige moeite overgestoken kon worden.

We besloten tot den ochtend ons kamp daar op te slaan en het stijgen of dalen van het water gade te slaan. Men deelde ons mee, dat er verder stroomopwaarts een brug was, maar dat we, om deze brug te bereiken een moeilijken omweg van minstens vier dagen zouden moeten maken. We zagen in, dat het, als het water daalde, beter zou zijn een paar dagen te wachten dan dien langen omweg te nemen. Het bewijs was ons geleverd, dat we ons niet bezorgd behoefden te maken over onze voorraden, want van de dag af, waarop onze provisie uitgeput was, totdat we ons hoofdkwartier weer bereikten, werd het heelegezelschap, dat uit meer dan 300 menschen bestond, voorzien van een overvloed van levensmiddelen uit het onzichtbare, zooals wij het uitdrukten. Op deze wijze werden wij 64 dagen van voedsel voorzien, totdat we terugkeerden in het dorp, vanwaar we den tocht begonnen waren. Tot nog toe had geen van ons eenig begrip van de ware beteekenis of den zin der dingen, die wij meemaakten. Ook waren we niet in staat in te zien, dat deze dingen geschiedden volgens een vaste wet, een wet, waarvan iedereen zich kan bedienen.

Toen we den volgenden morgen voor het ontbijt samenkwamen, vonden we vijf onbekenden in het kamp. Zij werden aan ons voorgesteld en men vertelde, dat zij tot een gezelschap behoorden, dat aan den overkant van de rivier zijn kamp had opgeslagen en dat zij op den terugtocht waren van het dorp, dat onze bestemming was. Wij dachten hier niet verder over na, daar de natuurlijke veronderstelling bij ons opkwam, dat zij een boot gevonden hadden en daarin overgestoken waren. Een van ons troepje merkte toen zelfs op: „Als deze menschen een boot hebben, kunnen wij die dan niet gebruiken om de rivier over te steken?" Ik geloof, dat we allen hierin een oplossing van onze moeilijkheden zagen, maar men zei ons, dat er geen boot was, aangezien men op die plaats niet vaak genoeg de rivier overstak om er een boot op na te houden.

Nadat dien ochtend het ontbijt was afgeloopen, kwamen we allen samen aan den oever van de rivier. We merkten op, dat Emil, Jast en Neprow en vier van onze tochtgenooten in gesprek waren met de vijf vreemdelingen. Jast kwam bij ons en zei, dat zij met de anderen naar het kamp aan den overkant wilden gaan, daar zij besloten hadden tot den volgenden morgen te wachten om te zien of het water zou dalen of niet. Natuurlijk wekte dit onze nieuwsgierigheid en het leek ons nogal roekeloos om over een zoo snelstroomende rivier te willen zwemmen, alleen om een vriendschappelijk bezoek aan een buurman te gaan brengen. Want dat was volgens ons de eenige manier om den overkant te bereiken.

Toen Jast zich weer bij de anderen gevoegd had, wandelden zij alle 12 volledig gekleed op den oever toe en stapten met de grootste zekerheid óp het water, niet erin. Ik zal nooit vergeten, wat ik voelde, toen ik elk van deze 12 mannen van den vasten grond op het stroomende water zag stappen. Ik hield mijn adem in, natuurlijk verwachtende hen te zien zinken en verdwijnen. Achteraf hoorde ik, dat ons heele gezelschap hetzelfde gedacht had. Ik geloof, dat ieder van ons zijn adem inhield, tot zij allen over de helft van de rivier waren, zoo verbaasd waren we, deze 12 mannen doodkalm over de oppervlakte van die rivier te zien wandelen zonder de geringste moeite en zonder dieper te zinken dan de zolen van hun sandalen. Toen zij van het water af op den anderen oever stapten, had ik het gevoel alsof er tonnen van mijn schouders gelicht werden en dat was, geloof ik, het gevoelen van alle leden van ons gezelschap, te oordeelen naar den zucht

Page 26: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

van verlichting, die er opsteeg, toen de laatste man aan land stapte. Het was eenbelevenis, die niet met woorden te beschrijven is. De zeven mannen uit ons kamp keerden voor het middagmaal terug. Hoewel bij dezen tweeden overtocht de opwinding niet zoo groot was, slaakten we toch allen een zucht van verlichting, toen het zevental weer veilig voet aan wal gezet had. Niet een van ons had dien geheelen ochtend den oever van de rivier verlaten. We spraken weinig over hetgeen we hadden zien gebeuren, zoozeer waren we met onze eigen gedachten bezig.

Dien middag werd er uitgemaakt, dat we genoodzaakt waren den omweg over de brug te maken om de rivier over te steken. Den volgenden ochtend waren we vroeg op, gereed den langen tocht te ondernemen. Voor we vertrokken, gingen 52 leden van ons gezelschap kalm op den stroom toe en wandelden er overheen, net als den dag tevoren de 12 anderen het gedaan hadden. Men zei ons, dat we in staat waren met hen mee over te steken, maar geen van ons had genoeg geloof om de poging te wagen. Jast en Neprow stonden erop, dat ze ons zouden begeleiden. Wij trachten hen daarvan af te brengen door te zeggen, dat we de anderen konden volgen en zij zich dus de moeite konden besparen. Zij waren echter niet van hun stuk te brengen en bleven bij ons, zeggende, dat het absoluut geen moeite voor hen was. Gedurende de vier dagen, die er noodig waren om hen, die over de rivier gewandeld waren, te bereiken, spraken en dachten we over niets anders dan over de wonderbaarlijke dingen, die we hadden zien volbrengen gedurende den korten tijd, dien we bij deze merkwaardige menschen hadden doorgebracht. Den tweeden dag, toen we met zijn allen een steilen berg beklommen onder de heete stralen van de zon, merkte onze leider, die de laatste twee dagen slechts weinig gesproken had, plotseling op: „Vrienden, waarom is de mensch toch genoodzaakt over deze aarde te kruipen en te zwoegen?" In koor antwoordden we, dat hij precies onze gedachten had uitgedrukt. Hij vervolgde: „Als en-kelen in staat zijn de dingen te doen, die we hebben zien volbrengen, hoe komt het dan, dat niet alle menschen ze kunnen doen? Hoe komt het, dat de mensch zich ermee tevreden stelt te kruipen en niet alleen zich ermee tevreden stelt, maar zelfs gedwongen is het te doen? Als den mensch de heerschappij over alle dingen gegeven is, dan heeft hij toch zeker de macht gekregen om hooger dan de vogels te vliegen? Als dit in zijn macht ligt, waarom heeft hij dan niet allang zijn heerschappij doen gelden? Zeker moet de fout gelegen zijn in het menschelijk denken. Dit alles moet de schuld zijn van 's menschen sterfelijke visie van zichzelf. Hij heeft met zijn verstand zichzelf niet anders kunnen zien dan kruipend, dus kan hij alleen maar kruipen." Jast ging door op deze gedachte met de woorden: „Ge hebt groot gelijk, het ligt geheel aan het bewustzijn van den mensch. Hij is begrensd of onbegrensd, gebonden of vrij, al naar zijn gedachten. Denkt ge, dat de mannen, die ge gisteren over de rivier hebt zien wandelen om zich de moeite van dezen tocht te besparen, in eenig opzicht anders zijn dan gij? Neen, zij verschillen in geen enkel opzicht van u. Zij zijn met geen atoom meer macht geschapen dan gij. Door het juiste gebruik van hun gedachtekracht hebben zij de macht, hun door God gegeven, ontwikkeld. De dingen, die ge hebt zien volbrengen, terwijl ge bij ons waart, kunt gij even volledig en gemakkelijk doen. De dingen, die ge gezien hebt, zijn volbracht in overeenstemming met een vaststaande wet en ieder menschelijk wezen kan van die wet gebruik maken, als hij dat wil."

Hier eindigde het gesprek en wij gingen verder, tot we de 52 anderen, die de rivier waren overgestoken, bereikten en trokken met hen door naar het dorp.

Page 27: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK IX

In dit dorp was de Tempel met Geneeskracht gelegen. Men vertelt, dat in dezen tempel van de tijd af, dat hij gebouwd werd, slechts woorden van Leven, Liefde en Vrede gesproken zijn en de daardoor ontstane trillingen zijn zoo krachtig, dat bijna allen, die door den tempel gaan, oogenblikkelijk genezen zijn. Ook wordt er beweerd, dat er zoo lang woorden van Leven, Liefde en Vrede in dezen tempel gebruikt en van hem uitgezonden zijn en dat de trillingen, die van deze woorden uitgaan, zoo sterk zijn, dat, mochten er ooit woorden van disharmonie en onvolmaakt-heid geuit worden, deze geheel machteloos zouden zijn. Er werd ons verteld, dat dit een beeld is van wat er in den mensch plaats vindt. Zou hij zich erin oefenen, woorden van leven, liefde, harmonie, vrede en volmaaktheid uit te zenden, dan zou het hem na korten tijd onmogelijk zijn een disharmonisch woord uit te spreken. Wij probeerden onaangename woorden te gebruiken en merkten telkens weer, dat we ze niet over onze lippen konden krijgen. Deze tempel was het doel van diegenen van ons gezelschap, die genezing zochten.

Het is de gewoonte der Meesters, die zich in de buurt bevinden, om op gezette tijden in dit dorp samen te komen, om er hun godsdienst uit te oefenen en om degenen, die van deze gelegenheid gebruik willen maken, te onderrichten. Deze tempel is geheel gewijd aan het genezen van zieken en staat ten allen tijde voor het volk open. Daar het voor het volk niet altijd mogelijk is de Meesters te bereiken, moedigen deze de menschen aan om ten allen tijde in den tempel genezing te zoeken. Dit was de reden, waarom zij hen, die samengekomen waren voor den pelgrimstocht, niet eerder genezen hadden. Zij begeleiden hen om den menschen te toonen, dat zij in geen enkel opzicht van hen verschilden, dat allen dezelfde, door God gegeven macht in zich hadden. Ik denk, dat zij dien ochtend over de rivier gewandeld waren, om hun landgenooten, zoowel als ons, te laten zien, dat zij zich boven elke moeilijkheid verheffen konden en dat wij dat ook moesten doen.

Op plaatsen, van waaruit deze tempel niet bereikbaar is, vinden allen, die zich tot de Meesters wenden, hulp en bijstand. Natuurlijk zijn er nieuwsgierigen zonder echte belangstelling onder en ongeloovigen, die geen baat schijnen te kunnen vinden. Wij zagen een aantal groepen, varieerend van 200 tot 2000 menschen, en waren getuigen ervan, dat allen, die genezing wenschten, genezing vonden. Verscheidenen van hen vertelden ons, dat ze al gezond werden door bij zichzelve in stilte den wensch te uiten, genezen te mogen worden. Wij waren in de gelegenheid een groot aantal menschen, die op verschillende tijdstippen waren genezen, gade te slaan en we merkten op, dat ongeveer 90% van deze genezingen blijvend was, terwijl de genezingen, die in den tempel tot stand kwamen, alle duurzaam waren. Men legde ons uit, dat de tempel iets concreets is, dat zich op een bepaalde plaats bevindt en zoo het centrum Gods, den Christus in het individu voorstelt - evenals alle kerken dit goddelijke of Christus-centrum in den mensch moeten weergeven - en dat hij altijd voor ieder, die de wensch koestert er heen te gaan, bereikbaar is. Zij konden naar den tempel gaan, zoo vaak zij wilden en er zoo lang blijven, als zij dat wenschten. Zoo vormt zich het ideaal in den geest van hen, die hem bezoeken en dat ideaal zet zich vast in den geest. Emil zeide ons: „Hier hebt ge nu de gedachte, die geleid heeft tot de afgoderij van vroeger tijden. De mensch trachtte in hout of steen, in goud, zilver of koper het beeld te graveeren van datgene, wat hij idealiseerde. Nauwelijks echter heeft het beeld vorm aangenomen, of het ideaal heeft het idool overtroffen en er wordt ons getoond, dat we den blik gericht moeten houden op datgene, wat we te voorschijn wenschen te roepen uit ons binnenste, dat we het moeten liefhebben en tot ons ideaal maken in plaats van een afgodsbeeld te snijden van het ideaal, dat we willen uitdrukken. Een latere vorm van afgoderij is, om de persoonlijkheid van hem, die ons ideaal uitdrukt, te idealiseeren. Wij mogen alleen het ideaal, dat hij uitdrukt,

Page 28: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

idealiseeren, niet de persoonlijkheid, die het uitdrukt. Om die reden besloot Jezus heen te gaan, daar Hij inzag, dat men Zijn persoonlijkheid idealiseerde in plaats van het ideaal, waaraan Hij uit-drukking gaf. De menschen wilden Hem tot hun koning maken, daar zij alleen beseften, dat Hij al hun uiterlijke behoeften bevredigen kon, maar niet begrepen, dat zij in zichzelve de macht hadden om zich alles te verschaffen, wat zij noodig hadden en dat zij die kracht gebruiken moesten, zooals Hij het gedaan had. Hij sprak: „Nu is het tijd, dat ik heenga, want als ik niet heenga, kan de Vertrooster niet komen," bedoelende, dat zij, zoolang ze opzagen naar Zijn persoonlijkheid, zich niet van hun eigen macht bewust zouden worden. Want dat is het, wat we doen moeten, we moeten in ons zelf zoeken, in ons eigen binnenste. Iemand anders kan u raad geven of den weg wijzen, maar zelf moet ge het werk doen, want als ge op een ander vertrouwt, dan schept ge u een afgodsbeeld; in plaats dat ge het ideaal tot uitdrukking brengt."

Wij waren getuigen van wonderbaarlijke genezingen. Sommige menschen hadden slechts door den tempel te loopen en zij waren al gezond. Anderen hielden zich langen tijd in den tempel op. Geen enkele keer zagen we een godsdienstoefening houden. Men ver, telde ons, dat dat onnoodig was, daar de vibraties van het gesproken woord zoo sterk waren, dat allen, die den invloedskring ervan betraden, zijn genezende kracht ondervonden. Wij zagen, hoe een man, die aan beenverharding leed, den tempel binnengedragen werd en volkomen genas. Binnen een uur kon hij loopen, geheel en al gezond. Later werkte hij vier maanden lang voor ons gezelschap. Een andere man, die de vingers van zijn hand verloren had, kreeg ze allemaal terug. Een klein kind met verdorde lede' maten en een vergroeid lichaam werd oogenblikkelijk genezen en liep alleen den tempel uit. Gevallen van lepra, blindheid, doofheid en vele andere ziekten werden onmiddellijk genezen. Ja, ieder, die den tempel binnenging werd genezen. We waren in de gelegenheid om met tusschenpoozen van twee tot drie jaren daarna een aantal van degenen, die gezond geworden waren, gade te slaan en de genezing bleek duurzaam te zijn. Men vertelde ons, dat, als de genezing niet van blijvenden aard was en de ziekte terugkeerde, dat te wijten was aan een gebrek aan geestelijk inzicht bij de betreffende.

Page 29: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK X

Toen wij teruggekeerd waren in ons hoofdkwartier, vonden we daar alles in gereedheid voor den tocht over de bergen. Na een dag gerust en van dragers en lastdieren verwisseld te hebben, maakten we ons op voor het tweede gedeelte van onze reis om ditmaal werkelijk den Himalaya over te trekken. De gebeurtenissen van de eerstvolgende 20 dagen waren slechts van voorbijgaande beteekenis.Emil sprak met ons over het beseffen van het Christus-bewustzijn. Hij zei: „Het is door de macht van ons eigen, denken, dat we in staat zijn het Christusbewustzijn tot uitdrukking te brengen of te verwerkelijken. Door de macht van onze gedachten of het denkproces, waarmee we dit Christusbewustzijn in onszelf erkennen, kunnen we ons lichaam of onze uiterlijke omstandigheden en omgeving zoo veranderen en ontwikkelen, dat wij nooit den dood of beter gezegd, de verandering, die dood genoemd wordt, hoeven te ondergaan. Dit wordt geheel bereikt door 's menschen macht om zich datgene, waar hij in den geest zijn blik op gericht houdt, voor te stellen en tot ideaal te maken, het in zich op te nemen en voort te brengen. Om te beginnen moet men daarvoor weten of inzien of gelooven, dat de Christus binnenin ons woont, verder de ware beteekenis van Jezus' leer begrijpen, de eenheid beseffen van ons eigen lichaam met God, naar wiens beeld en gelijkenis het geschapen is, om het dan te laten opgaan in het vol, maakte Godslichaam, zooals God Zelve ons ziet. Dan hebben we het volmaakte Godslichaam tot ideaal gemaakt, ontvangen en te voorschijn gebracht. Dan zijn we waarlijk „opnieuw geboren" uit het geestelijke Rijk Gods en erin teruggekeerd.

Op deze wijze kunnen we alle dingen terugbrengen tot de universeele Geestessubstantie, waaruit zij zijn voortgekomen, om hen dan volmaakt terug te roepen in hun uiterlijken vorm of openbaring. Door ze vast te houden in hun zuiveren, geestelijken, volmaakten toe, stand worden hun trillingen verminderd en verschijnen ze voor ons oog in volmaakten vorm. Op deze wijze kunnen we ieder bijgeloof, iederen verouderden toestand, iedere zonde, ons geheele verleden, het doet er niet toe, hoe goed of schijnbaar slecht het geweest is, behandelen. Het doet er niet toe, wat voor een berg van verkeerde inzichten, twijfel, ongeloof of vrees gijzelt of anderen om u heen of op uw pad hebben opgericht, ge kunt tot hen allen zeggen: „Nu geef ik je terug aan den grooten oceaan van universeele geestessubstantie, waaruit alle dingen voortgekomen zijn, waar alles volmaakt is en waaruit jezelf ook ontstaan bent, om daar weer opgelost te worden in de ele-menten, waaruit je geschapen bent. Nu neem ik je weer terug uit die reine substantie zoo volmaakt en zoo zuiver, als God je ziet, en ik houd je voortaan altijd vast in die absolute volmaaktheid." Ge kunt tot uzelf zeggen: „Ik zie nu in, dat ik je vroeger onvolkomen geschapen heb en dat je je daarom onvolkomen hebt geopenbaard. De Waarheid beseffend, schep ik je nu zoo volmaakt, als God je ziet. Je bent in volkomen staat wedergeboren, zoo zij het." Realiseert u, dat de groote alchemist, God in ons, dit ter hand genomen heeft en dat wat onvolmaakt scheen, veranderd, verfijnd en vervolmaakt heeft, dat, wat gij geschapen had en wat ge nu aan Hem teruggeeft. Realiseert, dat het verfijnd, vervolmaakt en veranderd is, evenals uw eigen lichaam verfijnd en vervolmaakt aan u terug' gegeven wordt als Gods lichaam, verheugend volmaakt en schoon in zijn vrijheid. Beseft dan, dat dit het volmaakte Christus-bewustzijn is, in allen en voor allen. Dit is: met Christus in God geborgen zijn."

De ochtend van den vierden Juli vond ons op het hoogste punt van den pas. Den avond tevoren had Emil ons gezegd, dat hij vond, dat we een feestdag verdiend hadden en dat hij zich daarvoor geen geschikteren dag dan den vierden kon denken. Aan het ontbijt begon Emil: „Dit is de vierde Juli, de dag, waarop gij de geboorte van uw onafhankelijkheid viert. Wat een gelukkig toeval, dat we dezen dag juist hier meemaken! Ik voel, dat u allen meer of minder vertrouwen in ons hebt en

Page 30: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

ik zal nu vrijuit met u spreken, want over een paar dagen zullen we u de waarheid van mijn woorden afdoende kunnen bewijzen.

Wij vinden het prettig uw land Amerika te noemen en al zijn bewoners Amerikanen. Ge kunt u niet voorstellen, hoe 'n groote vreugde het voor me is, op zulk een gewichtigen dag als deze te kunnen spreken en van aangezicht tot aangezicht te staan met een kleine groep Amerikanen, die allen, op één uitzondering na, in dat groote land geboren zijn. Laat mij u zeggen, dat enkelen van ons het voorrecht hebben gehad uw land te zien, lang voordat Columbus zijn gedenkwaardige expeditie ondernam. Er waren al eerder pogingen aangewend om het te ontdekken, maar die waren op niets uitgeloopen. Waarom? Eenvoudig bij gebrek aan dat eene godsgeschenk - geloof. Hij, die den moed en het geloof had te zien en aan zijn visie gevolg te geven, was nog niet ontwaakt. Op het oogenblik, dat deze ziel ontwaakte tot het besef, dat de aarde rond was en dat er aan den anderen kant van de reeds bekende wereld eveneens land moest zijn, wisten wij, dat er een grootsch, nieuw historisch tijdperk aangebroken was.

Wie anders dan de groote Almachtige, die alle dingen ziet, kon dat kleine geloofszaadje in de ziel van Columbus gewekt hebben? Wat waren zijn eerste woorden dien dag, waarop hij voor de koningin stond, hoewel hij nog niet begreep, dat hij door hoogere macht geleid werd? „Geëerbiedigde koningin, ik ben er vast van overtuigd, dat de aarde rond is en ik wil uitzeilen en het bewijzen." Ik weet niet, of gij het inziet, maar die woorden waren hem door God ingegeven en Columbus stond bekend als een man, die het doorzettingsvermogen had om dat, wat hij ondernam, ten einde te brengen. Toen begon de lange reeks van gebeurtenissen zich te ontwikkelen, die ons al jaren tevoren aangekondigd was, niet in al hun bijzonderheden, maar toch genoeg ervan om ze te kunnen volgen. Natuurlijk hadden we geen idee van de bijna ongeloofelijke wonderen, die volvoerd en tot historie gemaakt zouden worden in het betrekkelijk korte aantal jaren, dat nu achter ons ligt, maar diegenen van ons, die het voorrecht hebben gehad dat alles mee te maken, zijn ten volle overtuigd, dat uw groote natie nog veel grootere wonderen wachten. Wij weten, dat voor uw volk de tijd gekomen is om te ontwaken tot zijn ware geestelijke beteekenis en wij willen alles doen, wat in onze macht ligt om u te helpen bij de verwerkelijking daarvan." (Het schijnt, dat de belangstelling van deze menschen voor ons zijn oorsprong vond in hun vurigen wensch, dat Amerika het Christus-bewustzijn zou leeren kennen en de mogelijkheden ervan zou beseffen. Zij gelooven, dat Amerika zijn ontstaan dankt aan een zuiver geestelijke oorzaak en dat het hierdoor bestemd is een leider te zijn in de geestelijke ontwikkeling van de wereld.) „Bedenkt eens, dat dit mogelijk gemaakt is door het kleine zaadje des geloofs, geplant in het bewustzijn van één mensch en dan in staat gesteld om te groeien. Wat is er gebeurd? Begrijpt ge het? Hij werd in zijn tijd beschouwd als een onpractische droomer. Komen we niet allen eenmaal op het punt, waar we gelooven en weten, dat de droomen van gis, teren niets anders zijn dan de werkelijkheden van vandaag? Want wie heeft ooit iets volbracht, die niet een z.g. droomer was? Waren het in werkelijk' heid droomen? Waren het niet idealen in den grooten Universeelen Geest, God, ontvangen in de ziel van dengene, die ze als een groote waarheid aan de wereld toonde? Voer hij niet uit op een onbekende zee met een duidelijk beeld in zijn bewustzijn van een land, dat aan den anderen kant lag? Of hij de belofte zag en de vooraanstaande plaats, die dat land zou innemen, of zelfs maar den naam Amerika, die eraan gegeven zou worden, weet ik niet. Naar alle waarschijnlijkheid werd dat overgelaten aan hen, die zijn werk voortzetten. Het belangrijkste is dit - was het niet eerst een droom of een visioen? Wij zien reeds enkele van de wonderen geopenbaard, maar we kunnen ons slechts een vage voorstelling maken van de wonderen, die nog komen zullen als gevolg van dat eene visioen. Zoo kunnen we nog veel meer visioenen opnoemen, die de wereld vooruitgeholpen hebben. Is dit niet de wijze, waarop God zich openbaart of uitdrukt? Is niet steeds hij, die iets tot stand gebracht

Page 31: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

heeft, degene, die een grooter vertrouwen op God had, hetzij bewust of onbewust? Stelt u zich de ziel eens voor van den man, die uitvoer op een toentertijd onbekende zee, welk een ontberingen, moeilijkheden en ontmoedigingen moest hij doorstaan, terwijl die eene gedachte bleef overheerschen in zijn brein - het doel.

Toen volgden de gebeurtenissen elkaar op en het ging steeds in opwaartsche richting, tot den dag, waarop dat handjevol menschen zich inscheepte op de „Mayflower", op zoek naar vrijheid om God op hun eigen wijze te dienen. Bedenkt eens - op hun eigenwijze! Begint, wanneer u dit alles beziet in het licht van den Geest en van de daaropvolgende gebeurtenis' sen, de eigenlijke waarheid niet tot u door te dringen? Hebben zij niet iets grooters opgebouwd dan zij verwachtten? Kunt u over dat alles niet de hand zien van den grooten Almachtige? Daarna kwamen de donkere dagen, toen het scheen alsof de eerste koloniën verdelgd zouden worden, maar dat, waaraan God de hand heeft gelegd, moet zegevieren. Toen kwam de groote dag, waarop de Onafhankelijkheidsverklaring geteekend werd, waarbij gekozen moest worden tusschen God en den verdrukker. Wie overwon, wie moet altijd overwinnen? Of ge het beseft of niet de strijd van die kleine groep menschen in die gedenkwaardige dagen en het feit, dat zij hun namen onder dat document zetten, is een van de belangrijkste punten in de geschiedenis geweest sinds de komst van Jezus op aarde.

Toen luidde de Onafhankelijkheidsklok. Ge moogt het gelooven of niet, de eerste klanken van die klok hebben wij zoo duidelijk gehoord, alsof we er onder stonden. Die klok versterkte de vibratie's, die uit' gingen van dat kleine centrum en zond ze uit, totdat zij eens in de diepste en donkerste hoeken van de heele aarde zullen doordringen en zoo ook het meest verduisterde bewustzijn zullen verlichten.

Bedenkt eens, wat een beproevingen en wisselvalligheden er lagen op den weg, die leidde naar deze gebeurtenis. Werd op dien dag niet een kind geboren, dat een grootsche toekomst voor zich had? Wat een groote zielen waren het, die het waagden naar voren te treden en zich als peetvaders voor het kind op te werpen. Wat zou er gebeurd zijn, als zij den moed verloren hadden? Zij aarzelden niet en verloren den moed niet. Wat geschiedde? De grootste natie van de aarde werd geboren. Waarvan getuigen haar moeilijkheden en tegenspoeden? Hangen zij niet nauw tezamen met de ontplooiing van die groote ziel, Jezus van Nazareth? Kunnen zij, die op dien dag de Onafhankelijkheidsverklaring teekenden, niet vergeleken worden met de Wijzen uit het Oosten, die de ster zagen, welke de geboorte verkondigde van den zuige, ling in de kribbe, het Christus-bewustzijn in den mensch? Zagen zij niet evenals die Wijzen uit de oudheid de Ster?

Wanneer ge u de woorden van dat document in herinnering roept, kunt ge er dan aan twijfelen, dat ieder woord door God geïnspireerd was? Denkt eens een oogenblik na. Heeft het zijn evenbeeld in de geschiedenis? Is er ooit een dergelijk document geweest, waarvan het gecopieerd had kunnen worden? Bestaat er eenige twijfel, dat het direct is voortgekomen uit de universeele Geestessubstantie? Bestaat er eenige twijfel, dat het een in manifestatie getreden deel is van het groote scheppingsplan? Bestaat er eenige twijfel, dat het een van de stadia is in de uitvoering van dat groote plan?

Zou het wachtwoord „E pluribus unum" (uit velen een), dat aangenomen werd gedurende de achtereenvolgende ontwikkelingsstadia in die roerige tijden, niet een direct beeld zijn van de geest der Waarheid? Zeker is het niet op mechanische wijze uit 's menschen sterfelijk brein voortgekomen. En dan de woorden, die zij tot hun leuze maakten - Op God vertrouwen wij -, toonen die niet het meest hoopvolle geloof in God, den Schepper aller dingen? Ook de keus van den adelaar, den mannelijken en vrouwelijken vogel, vereenigd in een, als embleem. Hieruit blijkt óf dat deze menschen een diep geestelijk leven hadden óf dat zij betere bouwmeesters waren dan zij zelf wisten. Kunt gij er ook maar een moment aan twijfelen, dat zij geleid werden

Page 32: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

door den Geest Gods, die een scheppingsdaad volvoerde? Volgt hieruit niet, dat Amerika voorbestemd is om een lei, der voor de heele wereld te zijn?

Denkt aan de geschiedenis van uw volk. Er is geen parallel te vinden in de geschiedenis van de naties der geheele aarde. Ziet ge, hoe iedere volgende schrede de vervulling dichterbij bracht? Kunt ge gelooven, dat die ontplooiing door iets anders dan door het werken van een Oppersten Geest tot stand gekomen is? Twijfelt ge eraan, dat het de Groote Almachtige God is, die het lot van Amerika bestuurde?

Evenals het mosterdzaadje, hoewel het tot het kleinste van alle zaden behoort, gelooft in zijn macht om de mosterdplant tot uitdrukking te brengen, de grootste van alle kruiden, dat, wanneer het opgroeit, een boom wordt, in welks takken de vogelen des hemels nestelen, zoo moeten ook wij weten, dat we de macht hebben om het grootste uit te drukken. Toen Jezus deze gelijkenis gaf, doelde Hij op de kwaliteit in plaats van op de kwantiteit des geloofs. „Als ge geloof hadt als een mosterdzaadje, ge zoudt tot dezen berg zeggen: ga heen van hier naar daar en hij zou heengaan en niets zou u onmogelijk zijn." (Matth. 17 : 20). Evenzoo gaat het met het kleinste klap, rozenzaad en het sterkste baniaanzaad, met den bol, de plant, het zaadje van een boom, alle hebben zij het geloof, dat de zekerheid geeft, dat zij het hoogste tot uitdrukking kunnen brengen. Elk heeft een nauwkeurig beeld of juiste voorstelling in zich van datgene, wat hij moet uitdrukken. Zoo moeten ook wij een nauwkeurig beeld in ons hebben van dat, wat wij tot uitdrukking wenschen te brengen. Dan moet de innerlijke vervolmaking verkregen worden door ons van uur tot uur voor te bereiden en dan zal het zich volmaakt openbaren. Geen bloem is ooit tot vollen bloei gekomen zonder dezen innerlijken drang tot volmaaktheid. Een oogenblik tevoren was de knop nog verborgen in den kelk - een zinnebeeld voor de begrenzing van het wezen - maar wanneer de innerlijke vervolmaking voltooid is, komt de bloem te voorschijn in al haar schoonheid. Evenals het zaad, dat in de aarde valt, eerst het individueele opgeven moet om te kunnen groeien, zich te kunnen ontwikkelen en vermeerderen, zoo moeten ook wij het individueele opgeven om tot ontplooiing te kunnen komen. Evenals het zaad eerst door den dop moet heenbreken om te kunnen groeien, moeten ook wij door het omhulsel onzer begrenzingen heenbreken om tot wasdom te kunnen komen. Wanneer deze innerlijke vervolmaking voltooid is, moeten we in alle schoonheid te voorschijn komen, net als de bloem. En zooals het met den individu gaat, zoo gaat het met een volk.Kunt ge inzien, dat, wanneer in zulk een natie het Christus-bewustzijn ten volle ontwikkeld is, alles, wat door haar ondernomen wordt, voor allen ten goede moet werken, daar de wortel of het hart van elke regeering het bewustzijn van haar onderdanen is.

Groote fouten zijn door uw volk gemaakt in den loop zijner ontwikkeling, omdat ge u niet bewust geweest zijt van uw geestelijke beteekenis en de groote meerderheid nog diep in het materialisme steekt. Ik besef ten volle, dat groote zielen het lot van uw natie geleid hebben. Ik besef ook, hoe weinig die groote zielen naar waarde geschat zijn, totdat zij heengegaan waren. De weg is vol doornen en struikgewas geweest, een zware weg, omdat de mensch met zijn begrensde opvattingen tot nu toe zich alleen door die sterfelijke opvattingen heeft laten leiden. Ge ziet, wat een wonderen hij tot stand gebracht heeft. Maar hoeveel grootere wonderen hadden er tot stand kunnen komen, had hij de volle diepere, geestelijke beteekenis begrepen en daarvan gebruik gemaakt. Met andere woorden, had men den Christus het roer van uw schip van staat in handen gegeven en hadden allen de waarheid kunnen leeren kennen, zooals Jezus, dat de Christus in ieder mensch leeft en dat allen één zijn, welk een wonderen zouden we dan nu voor ons onthuld zien! Ik voorzie echter, dat die heerlijkheid u nog te wachten staat, noodra de diepe geestelijke beteekenis van „E pluribus unum" begrepen wordt. Ziet ge niet in, dat het een der eerste groote wetten Gods is: de eene uitgedrukt door velen, een uit allen en voor allen?

Page 33: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Neemt iedere natie, die ooit ontstaan is. Zij, die opgebouwd zijn op een waarlijk geestelijken grondslag, hebben het het langste uitgehouden en zouden eeuwig stand gehouden hebben, als het materialisme geen gelegenheid had gehad om binnen te sluipen en langzamerhand de geheele structuur te ondermijnen, totdat zulk een natie in elkaar viel door haar abnormaal gewicht of ten onder ging door het misbruiken van de wet, die haar het leven gegeven had. Wat gebeurt er bij een dergelijken val? Het Principe of het Goddelijke deel blijft bewaard, tot er in elk van deze elkaar opvolgende mislukkingen een langzame verheffing, een lijn, die door ieder volgend stadium heen stijgt, te bespeuren is, totdat ten slotte alles opgaat in God, den Eene uit velen. Broeders, er is waarlijk geen profeet noodig om u tot dit inzicht te brengen.

Ziet, wat een groote natie Spanje was in den tijd, toen Columbus zijn ontdekkingsreis ondernam en nog korten tijd daarna, en ziet wat er nu gebeurt. Binnenkort zal het in oorlog zijn met zijn eigen kind. Dan zult ge zien, wat voor een hulpelooze, onmachtige natie het is, nauwelijks in staat een goeden strijd aan te binden of zich uit een slechten terug te trekken. Waaraan moeten wij die impotentie toeschrijven? Aan verlies van alle vitaliteit? Gaat het niet altijd zoo, zoowel met een volk als met een in, dividu, wanneer de lichamelijke vorm of structuur door begeerten of hartstocht oververzadigd is? Er kan weer een tijd komen van schijnbare welvaart of succes, maar die duurt nooit lang en daarna bewijst de afgeleefde, uitgemergelde en uitgeteerde vorm hetzelfde als de aarzelende, onzekere schreden van een ouden man. Hadden mensch en staat daarentegen hun geestelijke kracht behouden en ontwikkeld, dan zou, den zij 500, 5000 of 10.000 jaar oud en in alle eeuwigheid, even veerkrachtig en levensblij zijn, als zij op het hoogtepunt van hun leven waren.

Hoe verheugen we ons op het tijdperk, dat gaat aanbreken, de Kristallen Eeuw, de eeuw van het reine, witte licht des Geestes. De ochtend daarvan gloort reeds. Wij kunnen de zon langzaam zien opgaan en in korten tijd zullen allen de volle glorie van dezen aanbrekenden dag zien. Dan zal er geen duisternis en geen begrenzing meer zijn. Wijst dit niet op eeuwigen vooruitgang? Ware dit niet zoo, dan zou alles terug moeten gaan naar de bron, waaruit het voortgekomen is, de Universeele Substantie. Alles moet voortschrijden of teruggaan, niets kan halverwegen blijven stilstaan. Wanneer gij, Amerikanen, uw ware roeping of zending inziet en u met den Geest in verbinding stelt en datgene tot uitdrukking brengt, wat God wil, dat ge zult uitdrukken of met andere woorden, wan, neer ge den Geest in u tot ontwikkeling laat komen, dan zien we voor uw groote natie een wonder zich voltrekken, dat geen mensch zou kunnen beschrijven.

Ongetwijfeld zijn de sterke snavel en de klauwen van den adelaar noodig geweest om uw volk tezamen te houden gedurende zijn ontwikkelingsperiode, maar eens zal het ware geestelijke licht doorbreken en dan zal men inzien, dat de duif machtiger is dan de arend en dat de duif zal beschermen, wat de adelaar nu bewaakt. Denkt eens aan de woorden op het muntstuk, dat ge uitzendt op iederen handelsweg van de wereld: „Op God vertrouwen we, E pluribus unum", een uit velen samengesteld, woorden, door den Geest geinspireerd, die geheel en al passen voor den tijd, wannaar de duif de plaats van den adelaar zal innemen bij de hartader van uw volk."

Hier eindigde het gesprek en Emil deelde ons mee, dat hij ons voor korten tijd verlaten moest, daar hij met enkele anderen wilde spreken, die samenkwamen in een dorp, dat ongeveer 200 mijl verwijderd lag. Hij zei, dat hij weer bij ons zou komen in een dorpje, 60 mijlen verder gelegen, waar wij over circa vier dagen zouden aankomen. Toen verdween hij om zich vier dagen later weer bij ons te voegen, tezamen met vier anderen, in een klein grensplaatsje.

Page 34: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XI

De dag, waarop we dit dorp bereikten, was zeer regenachtig en wij waren allen tot op de huid toe nat. Men wees ons een zeer aangename logeergelegenheid aan met een ruim, comfortabel gemeubileerd vertrek, dat we als eet- en zitkamer konden gebruiken. Deze kamer was buitengewoon goed verwarmd en gezellig en een van ons vroeg, waar die warmte wel vandaan kwam. We keken allen rond, maar konden geen kachel of ander verwarmingsmiddel ontdekken, ofschoon er een warme, aangename temperatuur in de kamer heerschte. We verwonderden ons hierover een beetje, maar spendeerden er weinig woorden aan, daar we langzamerhand gewend raakten aan verrassingen en er zeker van waren, dat alles ons later wel uitgelegd zou worden. We hadden ons juist aan tafel gezet, toen Emil en de vier anderen binnenkwamen. Wij wisten niet, waar zij vandaan kwamen. Zij verschenen allen tegelijk in het eene eind van de kamer en wel daar, waar geen ramen of deuren waren. Zij versche, nen zonder eenig geluid of vertoon en wandelden rustig naar de tafel, waarop Emil de vier vreemdelingen aan ons voorstelde. Toen zetten zij zich aan tafel, alsof ze zich geheel thuis voelden. Voor we tijd had, den om er over na te denken, stond de tafel ineens vol met lekkere dingen, alleen vleesch was er niet bij. Deze menschen eten geen vleesch noch iets anders, dat bewust leven heeft. Na den maaltijd bleven we aan tafel zitten en een van ons vroeg, hoe de kamer verwarmd werd. Emil antwoordde: „De warmte, die ge in dit vertrek voelt, wordt veroorzaakt door een kracht, waarmee we allen in aanraking kunnen komen. Deze kracht of macht is sterker dan eenige mechanische kracht of macht; de mensch kan haar tot zich trekken en gebruiken als licht, warmte en zelfs als kracht om alle mogelijke mechanische toestellen in beweging te brengen. Het is wat we een universeele kracht noemen. Wanneer gij u met deze kracht in verbinding zoudt stellen en van haar gebruik zoudt maken, dan zoudt ge haar perpetuum mobile noemen. Wij noemen haar universeele kracht, Goddelijke Kracht, die de Vader al zijn kinderen ter beschikking stelt. Zij kan iedere machine in beweging brengen, kan alles van de eene plaats naar de andere transporteeren zonder het gebruik van eenige brandstof en kan in elke behoefte aan licht en warmte voorzien. Zij is overal aanwezig zonder iets te kosten en allen kunnen van haar gebruik maken." Een van ons vroeg of de maaltijd door deze kracht bereid was. Men antwoordde ons, dat het voedsel geheel en al bereid, zooals we het gegeten hadden, tot hen kwam, direct uit de Universeele Substantie, evenals het brood en de andere levensmiddelen, waarvan we al eerder voorzien waren. Daarna noodigde Emil ons uit om hen vijven naar hun woonplaats te vergezellen, die ongeveer 200 mijl verwijderd lag, waar we Emil's moeder zouden leeren kennen. Hij vertelde: „Mijn moeder heeft haar lichaam zoozeer weten te vervolmaken, dat zij in staat geweest is, het met zich mee te nemen bij den overgang en de hoogste lessen te ontvangen. Daarom leeft zij altijd in het onzichtbare. Dit is haar eigen vrije keuze, daar zij het hoogste wil bereiken en doordat zij de hoogste leering ontvangt, is zij in staat ons krachtige hulp te verleenen. Om u dit duidelijk te maken, zou ik kunnen zeggen, dat zij steeds verder voortgegaan is, tot zij het hemelsche rijk, zooals gij het noemen zoudt, bereikt heeft, de plaats, waar Jezus is. Deze plaats wordt soms de zevende Hemel genoemd. Voor u beteekent dit het opperste mysterie, naar ik veronderstel. Laat mij u zeggen, dat er geen mysterie aan verbonden is. Het is een plaats in het bewustzijn, waar juist ieder mysterie onthuld wordt. Zij, die dezen staat van bewustzijn bereikt hebben, zijn aan de menschelijke visie onttrokken, maar zij kunnen daarin terugkeeren en spreken met hen, die daarvoor ontvankelijk zijn en dezen les geven. Zij kunnen met hun eigen lichaam terugkeeren, want zij hebben hun lichaam zoo vervolmaakt, dat zij ermee kunnen gaan, waarheen zij willen. Zij zijn in staat op aarde terug te keeren zonder wedergeboorte. Zij, die door den dood gegaan zijn, moeten opnieuw geboren worden om op aarde weer een lichaam te hebben. Ons lichaam is ons gegeven als een geestelijk,

Page 35: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

volmaakt lichaam en zoo moeten wij het zien en daaraan vasthouden om het volmaakt te doen blijven. Zij, die het lichaam verlaten hebben en in den geest zijn voortgeschreden, zien nu in, dat zij opnieuw een lichaam moeten aan' nemen en dat dan moeten trachten te vervolmaken."

Voor we dien avond van tafel opstonden, werd er afgesproken, dat het gezelschap zich in vijf groepen zou verdeelen, waarvan iedere groep onder de leiding zou staan van een van de 5 mannen, die in de kamer verschenen waren en den maaltijd met ons gebruikt hadden. Dit zou ons in staat stellen om een groot arbeidsveld te bestrijken en zou ons werk in hooge mate vergemakkelijken en tegelijkertijd zouden we dan in de gelegenheid zijn de waarheid vast te stellen van zulke dingen als reizen in het onzichtbare en gedachtenoverbrenging. Volgens dit plan zou elke groep bestaan uit minstens twee leden van onze expeditie met een van de vijf als leider. Wij zouden zeer ver uit elkaar gaan, maar toch zouden we met elkander in verbinding blijven door middel van hen, die ons zoo'n groote vriendschap bewezen en ons alle mogelijke gelegenheid gaven om hun werk aan de werkelijkheid te toetsen.

Page 36: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XII

Den volgenden dag werden alle details uitgewerkt en drie van ons, waaronder ik, zouden Emil en jast vergezellen. Den ochtend daarop stond iedere groep met haar leider en dienaren geheel gereed om in ver' schillende richtingen te trekken, terwijl er afgesproken was, dat allen nauwkeurig al, wat er gebeurde, zou' den gadeslaan en opteekenen en dat allen na verloop van 60 dagen zouden samenkomen in Emil's woning in het bovengenoemde dorp, dat 200 mijlen verwij-derd lag van ons uitgangspunt. We zouden met elkaar in verbinding blijven door onze vrienden. Dit werd bereikt, doordat dezen zich iederen avond met elkaar onderhielden of heen en weer reisden van groep naar groep. Als wij ons in verbinding wenschten te stellen met onzen aanvoerder of met eenig ander lid van de expeditie, dan hadden we slechts onze vrienden de boodschap mee te deelen en binnen ongeloofelijk korten tijd hadden we dan het antwoord. Bij het opgeven van deze boodschappen schreef ieder ze voluit op en noteerde den tijd tot op de minuut nauwkeurig; wanneer dan het antwoord kwam, deden we weer hetzelfde en toen we later weer allemaal bij elkaar waren, vergeleken we de aanteekeningen en bevonden, dat zij alle klopten. Bovendien waren onze vrienden gewoon van het eene kamp naar het andere te gaan en zich met ons te onderhouden. Wij hielden nauwkeurig aanteekening van hun verschijnen en weer verdwijnen, evenals van het uur, de plaats en de gesprekken, en toen we later het genoteerde ver-geleken, kwam alles overeen.

Korten tijd na ons vertrek waren we wijd en zijd verspreid, één groep bevond zich in Perzië, een in China, een in Tibet, een in Mongolië en een in Indië, steeds vergezeld van onze vrienden. Soms legden zij wel afstanden af van 1000 mijlen in het onzichtbare, zooals wij het noemden, en hielden ons zoo op de hoogte van de gebeurtenissen en vorderingen in ieder kamp.

De bestemming van de groep, waaraan ik toegewezen was, bleek een dorpje te zijn, dat in Zuid-Westelijke richting lag op een verhoogd plateau, hoog in de eerste bergketenen van het Himalayagebergte, ongeveer 80 mijl van ons uitgangspunt verwijderd. Wij namen voor den tocht in het geheel geen levensmiddelen mee en toch hadden we steeds ruim voldoende te eten en vonden overal geschikte nachtkwartieren. Wij bereikten in den vroegen namiddag van den vijf-den dag onze bestemming, waar we door eenige afgevaardigden van de dorpsbewoners werden begroet, die ons een comfortabele logeergelegenheid aanwezen. Wij merkten op, dat Emil en jast uiterst eerbiedig behandeld werden door de dorpelingen. Men vertelde ons, dat Emil het dorp nog nooit bezocht had, maar dat jast er al een keer eerder geweest was. Zijn eerste bezoek had hij er gemaakt, toen men zijn hulp inriep om drie dorpelingen te bevrijden, uit de handen van de woeste sneeuwmannen, die in enkele der meest onherbergzame oorden van het Himalayagebergte wo-nen. Dit keer was de oorzaak van hun bezoek een kreet om hulp voor een zelfde geval en ook waren zij gekomen om de zieken te helpen, die het dorp niet konden verlaten. Het schijnt, dat deze z.g. sneeuwmannen verworpelingen of vluchtelingen zijn, die zoo lang in de sneeuw- en ijsoorden van het gebergte geleefd hebben, dat zij zich tot een stam hebben ontwikkeld, die in staat is in de wildernis der bergen te leven zonder contact met eenigen vorm van beschaving. Dit volk, ofschoon niet talrijk, schijnt woest en oorlogszuchtig te zijn en soms nemen zij menschen gevangen en martelen de ongelukkigen, die in hun handen vallen. Het bleek, dat vier van de dorpelingen door deze wilde sneeuwmannen gegrepen waren. De bewoners van het dorp, die ten einde raad waren, hadden een bode uitgezonden om jast te zoeken en hij was te hulp gesneld met Emil en ons als metgezellen. We hadden van deze wilde menschen reeds gehoord, maar aan hun bestaan getwijfeld, zoodat het bericht van hun aanwezigheid ons zeer opgewonden maakte, daar we verwachtten hen thans te zien te krijgen. Eerst meenden we, dat er een reddingsexpeditie op touw gezet zou worden, waarvan wij deel zouden mogen uitmaken, maar onze hoop vervloog,

Page 37: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

toen Emil aankondigde, dat hij en jast alleen wilden gaan en dat wel onmiddellijk. Binnen enkele oogenblikken waren zij verdwenen en keerden niet terug voor den avond van den tweeden dag, tezamen met de vier gevangenen, die griezelige verhalen deden van hun avonturen en van de vreemde menschen, welke hen gevangen genomen hadden. Deze zonderlinge sneeuwmannen schijnen geheel naakt rond te loopen, hun lichaam heeft zich in den loop der tijden bedekt met haar als bij een wild dier, zoodat zij de intense kou van het hooggebergte verdragen kunnen. Men zegt, dat deze menschen zich zeer snel voortbewegen, er wordt zelfs beweerd, dat zij in staat zijn de wilde dieren, die in hun omgeving leven, te vervolgen en te vangen. Deze wilden schijnen de Meesters „de menschen, die afkomstig zijn van de zon" te noemen en wanneer de Meesters tot hen komen om gevangenen te bevrijden, bieden zij geen weerstand. Men vertelde ons ook, dat de Meesters verschillende pogingen hadden gedaan om dezen men, schen nader te komen, maar die pogingen waren zonder succes gebleven ten gevolge van de vrees, die het wilde volk voor hen koestert. Het verhaal gaat, dat zij, als de Meesters tot hen komen, willen eten noch slapen en dag en nacht onder den blooten hemel doorbrengen, zoo groot is hun angst voor de Meesters. Deze menschen hebben elk contact met de beschaafde wereld verloren en zijn zelfs vergeten, dat zij ooit in aanraking geweest zijn met andere rassen of dat zij daarvan afstammen, zoozeer hebben zij zich afgescheiden van de buitenwereld. Wij konden slechts heel weinig uit Emil en Jast krijgen over dit vreemde volkje en zij waren niet te bewegen om ons naar hen toe te brengen. Op onze vragen was hun eenig antwoord: „Zij zijn Gods kinderen precies als wij, alleen hebben zij zoo lang in haat en vrees geleefd ten opzichte van hun medemenschen, en het vermogen om te haten en te vreezen zoo sterk ontwikkeld, dat zij zich in zulk een mate van hun medemenschen hebben geïsoleerd, dat zij hun afstamming van het menschenras totaal vergeten zijn en zichzelf houden voor de wilde wezens, die zij zijn. Op deze wijze zijn zij verder gegaan, tot zij zelfs het instinct der wilde dieren hebben verloren, want het dier weet uit instinct, wanneer een menschelijk wezen het liefheeft en het reageert op die liefde. We kunnen slechts zeggen, dat de mensch datgene voortbrengt, waarop hij zijn geestesoog gericht houdt en wanneer hij zich van God en mensch afkeert, kan hij lager zinken dan het dier: Het zou geen doel hebben u onder deze menschen te brengen en het zou hun maar kwaad doen. We leven in de hoop, dat we op een goeden dag onder hen iemand vinden zullen, die toegankelijk is voor onze leer en dat we op deze wijzee hen allen zullen benaderen." Men zei ons, dat wij geheel vrij waren om, als wij dat wenschten, een poging te doen op eigen gelegenheid dit vreemde volk te zien te krijgen, dat de Meesters ons zonder twijfel konden beschermen voor eventueel letsel en dat zij, als wij gevangen genomen mochten worden, ons naar alle waarschijnlijkheid zouden kun, nen bevrijden. Dien avond hoorden we, dat we volgens het plan den volgenden dag zouden vertrekken naar een heel ouden tempel, die ongeveer 35 mijl verwijderd lag van het dorp, waarin we ons ophielden. Mijn twee metgezellen besloten echter het bezoek aan den tempel eraan te geven en te trachten die wilden eens van naderbij te bekijken. Zij probeerden twee van de dorpelingen te bewegen met hen mee te gaan., maar hier stieten zij op een besliste weigering, daar geen der bewoners het dorp wilde verlaten, zoo lang zij dachten, dat de sneeuwmannen in de buurt waren. Hierop besloten mijn makkers alleen te gaan. Na van Emil en jast inlichtingen gekregen te hebben over het spoor en de richting, gordden zij hun wapenen aan en maakten zich gereed te vertrekken. Voor zij op weg gingen, hadden Emil en Jast hun de belofte afgenomen, dat zij slechts in het uiterste geval zouden dooden. Om schrik aan te jagen mochten zij zooveel schieten als zij wilden, maar zij moesten hun woord geven, dat zij niemand zouden dooden dan in het uiterste geval van nood. Ik was verbaasd te zien, dat wij zooiets als een pistool van groot kaliber bij ons hadden, daar we in het geheel geen vuurwapenen bij ons gedragen hadden. Ik had de mijne allang weggelegd en wist niet eens, waar ze gebleven waren. Het toeval wilde echter, dat een van de koelies, die voor ons

Page 38: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

zorgden, twee pistolen bij de bagage gepakt had en daar werden zij nu gevonden.

Page 39: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XIII

Emil, Jast en ik gingen later op den dag op weg naar den tempel, waar we den volgenden dag om half 6 in den middag aankwamen. We vonden er twee tempelbewaarders van middelbaren leeftijd, die een aangename slaapplaats voor mij in orde brachten. De tempel is gelegen op een hoogen bergtop, is opgetrokken uit ruwe steen en naar men zegt, meer dan 12000 jaar oud. Hij is uitstekend bewaard gebleven en steeds keurig gerestaureerd, wanneer dat noodig was. Er wordt van verteld, dat het een van de eerste tempels is, die werden opgericht door de leeraren van de Siddha en dat deze haar gebouwd hebben als een plaats, waar zij volmaakte stilte konden vinden. De ligging had niet beter gekozen kunnen zijn, n.l. op den hoogsten top in dat gedeelte van het bergland, 10.900 voet boven den zeespiegel en meer dan 5000 voet boven de vallei. De laatste zeven mijlen scheen het mij toe, dat het pad loodrecht naar boven liep. Soms ging het langs palen, die vastgehouden werden door touwen, welke hoogerop om groote steenen geslagen waren en dan over den rotswand neergelaten waren en de palen vasthielden, die voor ongeveer 600 voet, als het ware tusschen hemel en aarde als pad dienst deden. Dan weer waren we genoodzaakt ladders van palen te beklimmen, die boven door touwen opgehouden werden. De laatste klim ging voor ongeveer 300 voet loodrecht naar boven, geheel en al langs touwladders. Toen we eindelijk onze bestemming bereikten, had ik het gevoel, dat we op het hoogste punt van de wereld stonden.

Den volgenden ochtend waren we eerder op dan de zon en toen ik het dak van den tempel betrad, vergat ik de heele moeilijke klimpartij van den vorigen dag. De tempel was zoo gelegen aan den rand van een steilen afgrond, dat men, naar beneden kijkend in een diepte van 3000 voet, niets kon zien, zoodat het scheen, alsof het geheel zoo maar los in de lucht hing. Het kostte me de grootste moeite om mezelf te overtuigen, dat dit niet zoo was. In de verte konden we drie bergen zien, waarop, zoo vertelde men mij, dergelijke tempels als deze gelegen waren, maar zij waren zoo ver verwijderd, dat ik ze zelfs met mijn veldkijker niet kon onderscheiden. Emil zei, dat een van de andere groepen om ongeveer denzelfden tijd, als wij hier den vorigen avond aangekomen waren, den tempel op den verstverwijderden berg bereikt had, en dat wel de groep, waarvan onze leider deel uitmaakte. Als ik hem iets te zeggen had, zei Emil, kon ik dat nu doen, daar ook zij nu op het dak van dien tempel stonden in een soortgelijke situatie als wij. Ik nam mijn notitieboekje en schreef erin, dat ik me op het dak bevond van een tempel, 10.900 voet boven den zeespiegel en dat het me toescheen alsof de tempel los in het luchtruim hing, dat het precies 4.55 v.m. was volgens mijn horloge en dat het Zaterdag 2 Augustus was. Emil las deze boodschap en stond een oogenblik doodstil, toen kwam het antwoord: „Tijd: 5.01 volgens mijn horloge, plaats: ergens in het luchtruim, 8400 voet boven den zeespiegel, datum: Zaterdag 2 Augustus. Prachtig uitzicht, maar hoogst merkwaardige situatie." Hierop zei Emil: „Als je wilt, zal ik deze aanteekening meenemen en het antwoord terugbrengen. Ik wil n.l. naar dien anderen tempel toegaan en met onze vrienden spreken, als je er niets op tegen hebt." Ik gaf hem gaarne mijn aanteekening, waarop hij verdween. In een uur en drie kwartier was hij terug met een briefje van den leider, dat vaststelde, dat Emil daar om 5.16 gekomen was en dat zij vol verwachting waren van de dingen, die komen zouden. (Het tijdsverschil vond steeds zijn oorzaak in het verschil in lengtegraad.) We bleven drie dagen in dezen tempel en gedurende dien tijd bezocht Emil alle groepen, notities van mij meenemend en steeds van allen een antwoord terugbrengend.

Den ochtend van den vierden dag maakten we ons gereed om terug te keeren naar het dorp, waar we mijn makkers hadden achtergelaten. Ik merkte, dat Emil en Jast nog een ander dorpje wilden bezoeken, dat in de vallei lag, ongeveer 30 mijlen van het punt, waar ons pad en het pad door de vallei uiteengingen; ik stelde voor, dat zij erheen zouden gaan en mij zouden meenemen.

Page 40: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Dien nacht brachten we door in de hut van een schaapherder. Den volgenden morgen gingen we in alle vroegte op weg om onze bestemming nog den dag daarop voor donker te bereiken. We gingen n.l. te voet. Op onzen tocht naar den tempel was het onmogelijk geweest van paarden ge-bruik te maken, dus hadden we de dieren achtergelaten in het dorp bij onze makkers.

Om ongeveer 10 uur dien ochtend kwam er een hevig onweer opzetten en het zag er uit alsof er een geweldige regenbui op komst was, maar die bleef uit. De streek, waar we doortrokken, was zeer boschachtig en de grond was bedekt met dik, dicht, droog gras. Het land scheen buitengewoon droog te zijn. Op tal van plaatsen zette het weerlicht het gras in vlammen en eer we het wisten, waren we feitelijk ingesloten door een boschbrand. In enkele oogenblikken was het een fel woedend vuur geworden, dat ons van drie kanten omringde met de snelheid van een expres-trein. De rook sloeg in dichte wolken neer en ik voelde me radeloos van angst en werd door een paniek bevangen. Emil en jast schenen kalm en onbewogen en dat stelde me wel eenigszins gerust. Zij zeiden: .,Er zijn twee mogelijkheden om te ontkomen. De eene is om te probeeren het dichtstbijzijnde riviertje te bereiken, dat door een diepe bergkloof stroomt. Als we deze kloof, die ongeveer vijf mijl van hier ligt, kunnen bereiken, dan zullen we daar naar alle waarschijnlijkheid in veiligheid kunnen wachten, tot de brand ophoudt. De andere manier is om door het vuur heen te gaan, wanneer je genoeg vertrouwen in ons hebt, om ons te volgen." Oogenblikkelijk verdween bij mij alle vrees, daar ik realiseerde, dat deze menschen tot nu toe in alle noodgevallen een uitweg hadden geweten. Ik gaf mij als het ware geheel en al in hun handen en ging tusschen hen in staan. Zoo gingen we verder op onzen weg, die scheen te loopen in de richting, waar de vuurgloed het felst laaide. Onmiddellijk scheen zich een groot gewelf voor ons te openen en wij gingen recht door het vuur heen, zonder den minsten last te ondervinden noch van de rook, noch van de hitte of de brandende stukken hout, waarmee de grond onder onze voeten bezaaid was. Wij liepen minstens zes mijlen door het in vlammen staande gebied. Het scheen mij toe, dat we zoo kalm langs dat pad wandelden alsof er geen vuur woedde. Dit duurde tot we een klein riviertje overstaken, waarna we uit den brand waren. Toen we later langs denzelfden weg terugkeerden, had ik ruimschoots gelegenheid om het pad door die kaalgebrande streek nog eens nader te beschouwen. Terwijl we door het vuur gingen, zei Emil tot me: „Zie je niet hoe gemakkelijk het is om gebruik te maken van Gods hoogste wet in plaats van een lagere wet, wanneer je de hoogere werkelijk noodig hebt? Wij hebben de trillingen van ons lichaam nu verhoogd tot een vibratie, hooger dan die van het vuur en zoo kan het vuur ons geen kwaad doen. Wanneer wij nu in den gezichtskring van sterfelijke menschen waren, zouden zij denken, dat we verdwenen waren, terwijl in werkelijkheid onze identiteit dezelfde gebleven is, die zij altijd geweest is. In werkelijkheid zien wij geen onderscheid. Het is de levensbeschouwing, door de sterfelijke zinnen ingegeven, die ons niet volgen kan. Konden sterfelijke menschen ons zien, zij zouden ongetwijfeld denken, dat wij waren opgestaan. In werkelijkheid is dat ook juist, wat er gebeurt. Wij staan op, verheffen ons tot een plan van bewustzijn, waar de sterfelijke geest het contact met ons verliest. Iedereen kan hetzelfde doen als wij. Wij maken gebruik van een wet, ons door den Vader gegeven om te gebruiken. Wij zijn in staat deze wet te gebruiken om ons lichaam door de ruimte eiken afstand te laten afleggen. Dit is de wet, waarvan wij gebruik maken, wanneer je ons ziet verdwijnen en verschijnen, of zooals jullie het noemen, afstand te niet doen. Wij overwinnen alle moeilijkheden door eenvoudig ons bewustzijn erboven te verheffen en op deze wijze zijn we in staat alle begrenzingen, die de mensch in zijn sterfelijk bewustzijn zichzelf heeft opgelegd, te boven te komen." Het scheen mij toe, dat onze voeten onder het voortgaan maar nauwelijks den grond aanraakten. Toen we veilig aan den anderen kant van het riviertje uit den boschbrand waren, was mijn eerste indruk, dat ik uit een diepen slaap ontwaakt was en dit alles gedroomd had, maar langzamerhand drong de werkelijkheid van het gebeurde tot mij door

Page 41: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

en begon de ware beteekenis ervan mijn bewustzijn te vervullen. Wij vonden een schaduwrijk plekje aan den oever van den stroom, aten daar ons middagmaal, rustten een uurtje en gingen toen door naar het dorp.

Page 42: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XIV

Dit dorp bleek zeer interessant te zijn, daar er zekere, in goeden staat verkeerende opteekeningen bewaard worden, welke na vertaling het doorslaand bewijs bleken te leveren, dat Johannes de Dooper ongeveer vijf jaar lang daar gewoond had. Later zouden wij aanteekeningen te zien krijgen, die afdoende schenen te bewijzen, dat hij ongeveer 12 jaren in dit land geleefd had. Nog later liet men ons aanteekeningen zien, die schenen te bewijzen, dat Johannes de Dooper wel 20 jaren verblijf gehouden heeft onder deze menschen in Tibet, China, Perzië en Indië. Ja, we merkten, dat we door middel van die nagelaten en goedbewaarde opteekeningen bijna dezelfde route konden volgen, die hij genomen had. Deze documenten waren zoo belangwekkend, dat we naar de verschillende dorpen terugkeerden en na een uitgebreid onderzoek bevonden, dat we door de aldus verkregen data samen te voegen, een vrij nauwkeurige kaart konden opstellen van zijn reizen in den tijd, dien hij onder deze menschen had doorgebracht. Soms stonden deze gebeurtenissen ons zoo levendig voor den geest, dat we ons konden verbeelden, over denzelfden bodem te reizen en dezelfde route te volgen als Johannes zoo langen tijd geleden.

In dit dorp bleven we drie dagen. Gedurende dezedagen ontplooide zich voor mij een wijd panorama van het verleden. Ik kon zien, hoe deze leer terugging door het schemerig verleden heen tot aan het allereerste begin, toen alles voortkwam uit de eenige Bron of Substantie, God. Verder kon ik zien, hoe verscheidene uitspruitsels van deze leerstellingen door verschillende menschen te berde werden gebracht en hoe ieder individu er zijn eigen opvatting aan toevoegde, denkend, dat deze hem persoonlijk toebehoorde en hem alleen door God geopenbaard was. dan kwam de overtuiging, dat hij de eenig ware boodschap ontvangen had en dat hij de eenige was, die deze boodschap aan de wereld kon meedeelen. Op deze wijze mengden zich sterfelijke opvattingen met die der ware openbaring en van dat oogenblik af begonnen mee, ningsverschillen en disharmonie hun intrede te doen. Ik zag in, dat deze menschen, de Meesters, vast waren blijven staan op de rots der ware spiritualiteit, in het besef, dat de mensch waarlijk onsterfelijk is, zonder zonde, niet onderhevig aan den dood, onveranderlijk en eeuwig, het beeld en de gelijkenis Gods. Volgens mij konden verdere onderzoekingen slechts bewijzen, dat deze groote menschen de waarheid door de eeuwen heen hebben bewaard en verder gegeven in haar onvertroebelden staat. Zij beweren niet, dat zij :dies bezitten, wat er te geven is, ook vragen zij niemand iets van hen aan te nemen, tenzij hij overtuigd is van de echtheid hunner werken en hetzelfde kan doen als de Meesters zelf. Zij maken geen aanspraak op eenige autoriteit, behalve dan die van de werken die zij doen.

Na drie dagen vond ik Emil en Jast bereid om terug te keeren naar het dorp, waar we mijn makkers hadden achtergelaten. Zij hadden het dorp, waar we ons bevonden, bezocht, alleen om genezing te brengen en ongetwijfeld hadden zij den tocht naar den tempel en dit dorp in veel minder tijd kunnen maken, dan wij ervoor noodig gehad hadden. Ik was echter niet in staat te reizen op hun manier en daarom hadden zij mijn wijze van reizen tot de hunne gemaakt.

Toen wij in het dorp terugkwamen, vonden we mijn makkers daar op ons wachten. We hoorden, dat hun onderzoek naar de sneeuwmannen op niets was uitgeloopen. Zij waren 5 dagen op zoek geweest, hadden er toen meer dan genoeg van gehad en hadden hun pogingen opgegeven. Op den terugweg naar het dorp werd hun aandacht getrokken door iets, dat op de gestalte van een man leek, die zich afteekende tegen den hemel op een bergkam, ongeveer een mijl van hen verwijderd. Voor zij echter hun veldkijkers op hem konden richten, was hij al zoo ver verdwenen, dat ze slechts een glimp van hem te zien kregen. Deze vluchtige aanblik gaf hun den indruk van een aapachtige gestalte, bedekt met haar. Zij haastten zich naar de plaats, waar zij hem gezien hadden, maar vonden geen verdere sporen. Ofschoon zij de rest van dien dag

Page 43: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

doorbrachten met het afzoeken van de omgeving, vonden zij verder niets en gaven het toen maar op.

Nadat zij mijn wederwaardigheden vernomen hadden, wilden mijn makkers ook naar den tempel gaan, maar Emil zei, dat we in de eerstvolgende dagen een dergelijken tempel zouden bezoeken en dus zagen zij van hun plan af.

We hoorden, dat een groot aantal menschen uit de omgeving in het dorp waren samengekomen om genezing te zoeken, daar men koeriers had uitgezonden om het bericht van de redding der vier dorpelingen, die door de sneeuwmannen gevangen genomen waren, te verspreiden. We bleven nog een dag in het dorp en maakten eenige merkwaardige genezingen mee. Een jonge vrouw van ongeveer 20 jaar, wier voeten den vorigen winter bevroren waren, kreeg het gebruik ervan terug. We konden letterlijk het vleesch zien groeien, totdat de voeten weer normaal waren en zij zonder eenige moeite kon loopen. Aan twee blinden werd het gezicht teruggegeven. Een van hen was blind geboren, vertelde men ons. Verder werden er een aantal lichtere gevallen genezen. Allen schenen diep onder den indruk van de woorden, die tot hen gesproken werden. Na de bijeenkomst vroegen wij Emil of zij velen bekeerd hadden. Hij antwoordde, dat verscheidene menschen daadwerkelijk geholpen waren, waardoor hun belangstelling gewekt was en dat zij een tijdlang zouden meewerken, maar de groote meerderheid van hen zou spoedig terugkeeren tot hun oude levenswijze, oordeelende dat het te veel inspan-ning kostte om het werk in ernst op te nemen. Die menschen lijden bijna allen een gemakzuchtig en zorgeloos leven en slechts 117o van hen, die beweren tegelooven, neemt het werk werkelijk in ernst op. De rest is geheel en al op de hulp van anderen aangewezen, wanneer zij in moeilijkheden geraken. En dit is het juist, wat het werk voor de Meesters zoo zwaar maakt. Zij zeggen, dat zij iedereen, die werkelijk hulp verlangt, kunnen helpen, maar het eigenlijke werk kunnen zij niet voor de menschen doen. Zij kunnen hun vertellen van den overvloed, die voor hen gereed ligt, maar om een te worden met dien overvloed moet een ieder voor zichzelf erin gelooven en het bewijs ervan leveren door de werken zelf te begrijpen en te doen.

Page 44: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XV

Wij verlieten het dorp den volgenden ochtend en twee van de dorpelingen, die het werk schenen te hebben opgenomen, vergezelden ons. Tegen den avond van den derden dag kwamen wij in een dorp aan, dat ongeveer 12 mijlen verwijderd lag van dat, waar ik geweest was en de opteekeningen over Johannes den Dooper gezien had. Ik was zeer verlangend, dat mijn makkers de aanteekeningen ook zouden zien en daarom besloten we daar wat te blijven, terwijl jast ons naar het dorp vergezelde. Mijn makkers waren zeer geïnteresseerd na het lezen van de opteekeningen en we maakten een plan op om de reizen, zooals ze in de notities vermeld stonden, in kaart te brengen en zelf die routes te volgen. Dien avond verscheen de Meester, die aan het hoofd stond van de vierde groep en bracht den nacht bij ons door. Hij bracht ook boodschappen mee van de eerste en de derde groep. Hij was in dit dorp geboren en grootgebracht, zijn voor-vaderen waren het, die de opteekeningen hadden ge' maakt, welke van dien tijd af in de familie bewaard gebleven waren. Er werd verteld, dat hij behoorde tot de vijfde generatie na die van den opteekenaar en dat geen enkel lid van die familie den dood ondergaan had. Allen hadden zij hun lichaam meegenomen en konden ten allen tijde terugkomen. Wij vroegen of het mogelijk zou zijn, dat de opsteller van de aanteekeningen bij ons kwam om ons het een en ander te vertellen. Hij zei, dat dat geen bezwaar opleverde en we stelden het onderhoud voor dien zelfden avond vast.

We waren nog maar enkele oogenblikken gezeten, toen er plotseling een man in de kamer verscheen. die we op een jaar of 35 schatten. Hij werd aan on,3 voorgesteld en we drukten hem allen de hand. We waren zeer verrast over zijn uiterlijk, want we hadden verwacht, dat hij stokoud zou zijn. Hij was van meer dan gemiddelde lengte en had hoekige gelaatstrekken, maar het vriendelijkste gezicht, dat ik ooit gezien had. Uit al zijn bewegingen sprak een sterk karakter. Uit zijn heele wezen straalde een licht, dat ons begrip te boven ging. Voor we ons neerzetten gingen Emil, Jast en de twee anderen in het midden van de kamer staan, hand in hand een kring vormend en bleven zoo enkele minuten in diep stilzwijgen verzonken. Daarna gingen allen zitten en de man, die zoo plotseling in de kamer was verschenen, begon „Ge hebt dit onderhoud gewenscht om een beter begrip te krijgen van de documenten, die u voorgelezen en uitgelegd zijn. Ik kan u zeggen, dat deze documenten door mij opgesteld en bewaard zijn en die, welke handelen over dien grooten geest, Johannes den Dooper en zoo'n verbazing bij u schijnen te wekken, bevatten de werkelijke gebeurtenissen gedurende den tijd, dien hij bij ons doorbracht. Zooals deze opteekeningen aantoonen, was hij een man, die verstrekkende kennis en een wonderbaarlijk intellect bezat. Hij zag in, dat onze leer de ware was, maar blijkbaar is hij toch niet tot de eigenlijke verwerkelijking ervan gekomen, anders zou hij den dood nooit gezien hebben. Ik heb in deze kamer zitten luisteren naar de gesprekken tusschen Johannes en mijn vader en hier is het geweest, waar hij een groot deel van zijn lessen ontvangen heeft. Vanhier is mijn vader voortgeschreden en Johannes heeft dien overgang meegemaakt. Er is geen lid van mijn familie, noch van vaders-, noch van moederszijde, dat niet zijn lichaam heeft meegenomen bij den overgang. Deze overgang beteekent de geel, telijke vervolmaking van het lichaam in die mate, dat men zich zoozeer bewust wordt van de diepe geestelijke beteekenis van het Leven of God, dat men het leven ziet, zooals God het ziet; dan heeft men het voorrecht om het hoogste onderricht te ontvangen en vanuit dat rijk is men in staat om allen te helpen. Wij dalen nooit meer uit dit rijk af, want zij, die deze plaats bereikt hebben, voelen nooit meer den wensch om terug te gaan tot een lageren bewustzijnstoestand. Zij weten allen, dat het leven voortgang en opgang is, er is geen terugkeer mogelijk en niemand heeft het verlangen daarnaar. Allen spannen zich in, om hen te helpen, die naar meer licht streven en de boodschappen, die wij voortdurend uitzenden in

Page 45: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

het Universeele, worden heden ten dage in alle deelen der aarde vertolkt door diegene van Gods kinderen,die er ontvankelijk voor zijn. Dit is ons voornaamste doel bij het bereiken van dit rijk of dezen staat van bewustzijn, want dan zijn we in staat allen eenigermate te helpen. Wij kunnen spreken met en lessen geven aan hen, die ervoor openstaan en kunnen hun bewustzijn verheffen, hetzij rechtstreeks door henzelf, hetzij met behulp van een ander. Iemand anders kan het werk niet voor u doen, noch u ten eeuwigen dage voorthelpen. Ge moet het besluit nemen zelf het werk te doen en het dan aanpakken. Dan wordt ge vrij en kunt op eigen kracht vertrouwen. Wanneer allen, zooals Jezus, tot het bewustzijn komen, dat het lichaam geestelijk is en onvernietigbaar en vasthouden aan dit bewustzijn, dan zullen wij in staat zijn ons met allen in verbinding te stellen en de lessen, die wij ontvangen hebben, in wijderen kring verder te geven. Wij hebben het voorrecht te weten, dat allen kunnen bereiken, wat wij bereikt hebben en daarmee ieder levensprobleem kunnen oplossen en dat alles, wat men totnutoe als moeilijk en geheimzinnig be-schouwde, zeer eenvoudig zal blijken te zijn.

Ik kom u heelemaal niet verschillend voor van ieder ander mensch, dien ge lederen dag tegenkomt en ook ik zie u niet anders." Wij zeiden, dat we dachten in hem iets veel fijners te zien. Hij antwoordde: „Dat is alleen het sterfelijke in den mensch, dat een vergelijking maakt met het onsterfelijke. Als ge alleen maar wilde kijken naar de goddelijke eigenschappen zonder een vergelijking te maken, dan zoudt ge ieder menschelijk wezen zien, zooals ge mij ziet of met andere woorden, door den Christus te zoeken in ieder gezicht zoudt ge dien Christus of het Goddelijke in allen te voorschijn brengen. Wij maken geen vergelijkingen, wij zien alleen ten allen tijde den Christus of het Goddelijke in allen en op die wijze zijn wij buiten uw gezichtskring. Wij zien volmaaktheid, hebben de volmaakte visie, gij ziet onvolmaaktheid, hebt onvolmaakte visie. Totdat ge in aanraking komt met iemand, die in staat is u zoo ver te helpen, dat ge uw bewustzijn kunt opheffen tot waar ge ons kunt zien en met ons kunt spreken, zooals ge het nu doet, schijnen onze lessen alleen in den vorm van inspiratie tot u te komen. Het is echter geen inspiratie, wanneer wij met iemand spreken of probeeren met hem te spreken. Dat is slechts een vorm van onderricht, die leidt naar het punt, waar de ware inspiratie ontvangen kan worden. Men kan alleen van inspiratie spreken, wanneer zij rechtstreeks van God komt en ge God toestaat Zich door u uit te drukken en dan zijt ge een van ons.

Het ideale beeld van de bloem, tot in het kleinste detail nauwkeurig, ligt in het zaad besloten en moet zich ontwikkelen, vermenigvuldigen en ontplooien door voorbereiding van uur tot uur om tot de volmaakte bloem te groeien. Wanneer dit innerlijke beeld tot in de kleinste kleinigheid volkomen is, dan komt de bloem te voorschijn in al haar schoonheid. Op dezelfde wijze houdt God het ideale beeld van elk Zijner kinderen in den geest vast, het ideale beeld, waardoor Hij Zich wenscht uit te drukken. Wij kunnen deze ideale uitdrukkingswijze nog beter benutten dan de bloem het doet, als we slechts toelaten, dat God Zich door ons uitdrukt op de ideale wijze, die Hij voor ons bestemd heeft. Alleen wanneer we zelf de leiding willen nemen, beginnen zich problemen en moeilijkheden voor te doen. Dit geldt niet voor een of voor enkelen, maar voor allen. Er is ons getoond, dat wij niet anders zijn dan gij. Er bestaat alleen een verschil in inzicht, dat is alles.

Alle verschillende „ismen", geloofsbelijdenissen en eerediensten, alle verschillende gezichtspunten van geloof zijn goed, want zij zullen hun aanhangers uiteindelijk brengen tot het besef, dat diep begraven onder alles een essentieele factor ligt, dien zij gemist hebben, een verborgen iets, waarmee zij nog niet in aanraking zijn geweest, iets, dat zij niet hebben kunnen vinden, hoewel het hun toch toekwam en zij het met het volste recht kunnen en moeten bezitten. En wij zien, dat juist dat het is, wat den mensch er ten slotte toe zal brengen om alles te bezitten.

Page 46: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Juist het feit, dat de mensch weet, dat er iets is, dat in bezit genomen kan worden en dat hij nog niet heeft, zal hem voortdrijven tot hij het bezit. Dit is de wijze, waarop iedere vooruitgang tot stand komt in alle dingen. Eerst stroomt de idee van God over in het menschelijk bewustzijn, zoodat de mensch inziet, dat er iets te bereiken valt, als hij er zich slechts toe zetten wil. Hier begaat de mensch gewoonlijk de fout, dat hij de bron, waaruit de idee voortkwam, voorbijziet en denkt, dat het geheel uit hemzelf is voortgekomen. Hij wijkt af van God en in plaats, dat hij God toestaat door hem de volmaaktheid uit te drukken, die God voor hem ziet, gaat hij zijn eigen weg en brengt op onvolmaakte wijze te voorschijn, wat volmaakt geschapen of geopenbaard behoorde te worden.

Indien hij slechts wilde realiseeren, dat iedere idee een rechtstreeksche volmaakte uitdrukking van God is, en als hij, zoodra die idee tot hem komt, haar onmiddellijk tot zijn ideaal wilde maken, dat God door hem uitdrukt, en dan zijn sterfelijke handen ervan af zou houden en God door zich zou laten werken op de volmaakte wijze, dan zou dit ideaal volmaakt te voorschijn komen. Want wij moeten beseffen, dat God boven het sterfelijke staat en dat het sterfelijke op geen enkele wijze van nut kan zijn. Op deze manier zou de mensch in korten tijd leeren vol, maaktheid uit te drukken. Het voornaamste, dat de mensch te leeren heeft, is om voorgoed af te rekenen met psychische of gedachtenkrachten en God rechtstreeks tot uitdrukking te laten komen, want alle psychische krachten zijn geschapen door den mensch en brengen hem licht op het verkeerde spoor."

Page 47: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XVI

Het gesprek eindigde met de afspraak, dat we allen aan het ontbijt weer zouden samenkomen. Den volgenden ochtend waren we vroeg op en al om half zeven klaar voor het ontbijt. Toen we onze nachtkwartieren verlieten om naar den overkant van de straat te gaan naar de plaats, waar we onze maaltijden gebruikten, troffen we onze vrienden, die in dezelfde richting gingen, wandelend en pratend precies als gewone stervelingen. Zij begroeten ons en wij spraken onze verwondering uit over het feit, dat wij hen op deze wijze ontmoetten. Het antwoord luidde: „Wij zijn niets anders dan menschen als gij. Waarom staat ge er toch op ons in het een of ander opzicht van u verschillend te zien? Wij zijn in geen enkel opzicht anders. Wij hebben alleen de krachten, ons door God gegeven, in grootere mate ontwikkeld dan gij." Hierop vroegen we: „Waarom kunnen wij niet de werken doen, die we u hebben zien doen?" Zij antwoordden: „Waarom treden niet allen met wie we in aanraking komen in onze voetstappen en doen dezelfde werken? Wij kunnen en willen onze levenswijze aan niemand opdringen, want iedereen is vrij om naar eigen verkiezing te leven en den weg te kiezen, dien hij wil gaan. Wij probeeren allen den gemakkelijken en eenvoudigen weg te wijzen, den weg, dien wij beproefd en als zeer bevredigend bevonden hebben."

Wij gingen het huis binnen, waar we ons aan het ontbijt zetten en het gesprek ging over op gewone, alledaagsche gebeurtenissen. Verwondering greep me aan. Hier zaten vier mannen tegenover ons aan tafel, waarvan er een ongeveer 1000 jaren op deze aarde geleefd had. Hij had zijn lichaam zoo vervolmaakt, dat hij in staat was het met zich mee te nemen, waarheen hij maar wilde en dat lichaam had de veerkracht en de jeugd behouden van een man van 35 jaar en deze volmaaktheid was ongeveer 2000 jaar geleden tot stand gekomen. Naast hem zat een man, die een regelrechte afstammeling in den vijfden graad was van de eerstgenoemde familie. Deze tweede had meer dan 700 jaren op aarde geleefd, terwijl zijn lichaam geen dag ouder dan 40 scheen. Zij waren in staat met elkaar te spreken en spraken dan ook samen en met ons, net als alle andere menschen het doen. Dan was Emil er, die al meer dan 500 jaar geleefd had en ongeveer 60 leek en Jast, die ongeveer 40 was en er ook zoo uitzag. Zij praten allemaal samen als broeders zonder een spoor van superioriteit, allen even vriendelijk en eenvoudig en toch was ieder woord, dat zij uitten, weldoordacht en logisch, terwijl er niets mystieks of geheimzinnigs aan hen was; men zou zeggeen, heel gewone stervelingen, die dagelijks met elkaar verkeerden. Ik kon nauwelijks gelooven, dat ik niet droomde.

Toen we na het ontbijt van tafel opstonden, wilde een van mijn makkers den maaltijd voor allen betalen. Emil zei : „Jullie zijn hier gasten," en stak de bedienende vrouw een schijnbaar leege hand toe, maar toen we beter toekeken, lag er precies het bedrag in, dat noodig was om de rekening te betalen. We merkten, dat zij geen geld bij zich droegen en toch waren zij niet van anderen afhankelijk. Wanneer er geld nodig was, hadden zij het maar voor het nemen uit het Universeele.

Wij gingen het huis uit en de man, die de vijfde groep leidde, reikte ons, daar hij naar zijn gezelschap moest terugkeeren, de hand ten afscheid en verdween. Wij noteerden het uur van zijn vertrek en hoorden later, dat hij in minder dan tien minuten, nadat hij ons verlaten had, bij zijn groep verschenen was.

Wij brachten den dag door met Emil, Jast en onzen vriend van de opteekeningen, zooals we hem noem, den, al wandelende door het dorp en de omgeving, terwijl onze vriend tot in bijzonderheden vele voorvallen verhaalde, die plaats gevonden hadden tijdens het 12-jarig verblijf van Johannes in het dorp. Ja, zoo levendig werden ons deze gebeurtenissen voor den geest gebracht, dat het ons toescheen, alsof wij zelf in dat verre verleden leefden, omgaande en

Page 48: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

sprekende met deze groote ziel, die wij tevoren slechts beschouwd hadden als een legendarische figuur, te voorschijn geroepen door de fantasie van eenige sprookjesvertellers. Van dien dag af is Johannes de Dooper voor ons een werkelijk levende figuur geweest, voor mij zelfs zoo werkelijk, dat het me toeschijnt, alsof ik hem nu in levenden lijve zie loopen in de straten van dat dorp en door de omgeving, terwijl hij lessen ontving van deze groote zielen, net als wij dien dag door de straten en omgeving van het dorp wandelden, ofschoon wij niet in staat waren de waarheid, die aan dit alles ten grondslag lag, te vatten.

Na dien heelen dag doorgebracht te hebben met wandelen en luisteren naar de meest interessante historische gebeurtenissen en naar de vertaling van de opteekeningen, die ons werd voorgelezen op de plek zelf, waar de gebeurtenissen zich duizenden jaren geleden hadden afgespeeld, kwamen we juist voor donker, doodmoe, in het dorp terug. De drie vrienden, die bij ons waren en precies zooveel geloopen hadden als wij, toonden niet het minste spoor van vermoeienis of afmatting. Terwijl wij vuil, stoffig en bezweet waren, voelden zij zich koel en prettig en waren hun kleeren even wit, frisch en vlekkeloos, als toen we 's ochtends op weg gingen. Wij hadden gedurende al ons reizen en trekken met deze menschen opgemerkt, dat hun kleeren nooit vuil werden. Wij hadden hier al dikwijls iets over gezegd, maar nooit een antwoord gekregen, totdat dezen avond op een opmerking van een onzer, onze vriend van de opteekeningen zei: „Dit mag u merkwaardig voorkomen, ons komt het veel merkwaardiger voor, dat een deeltje van Gods geschapen substantie zich vasthecht aan een andere schepping Gods, waar het niet gewenscht is en niet behoort. Met het juiste inzicht zou dat niet mogelijk zijn, want geen deel van Gods Substantie kan verkeerd geplaatst of daar geplaatst worden, waar het niet gewenscht is. Toen realiseerden we plotseling, dat onze kleeren en lichamen even schoon als de hunne waren. De gedaanteverwisseling, want dat was het voor ons, had in een oogenblik plaats gegrepen bij ons alle drie, terwijl we daar stonden. Alle vermoeidheid was verdwenen en wij voelden ons zoo frisch, alsof we juist waren opgestaan en ons ochtendbad genomen hadden. Dit was het antwoord op al ons vragen. Ik geloof, dat we dien avond ter taste gingen met het diepste gevoel van vrede, dat we tot nog toe gedurende ons verblijf bij deze menschen er, varen hadden en onze gevoelens van eerbied maakten met rassche schreden plaats voor een diepgevoelde liefde voor deze eenvoudige, vriendelijke zielen, die zooveel deden om het menschdom of hun broeders, zooals zij zich uitdrukken, van dienst te zijn en wij begonnen ook hen als broeders te beschouwen. Zij gaven zichzelf nooit eenige eer, maar zeiden, dat het God was, die Zich door hen uitdrukte: „Uit mijzelf kan ik niets doen, de Vader, die in mij woont, doet de werken."

Page 49: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XVII

Den volgenden morgen stonden we op, ons heele wezen vervuld van belangstelling en nieuwsgierigheid voor wat deze nieuwe dag ons brengen zou. We waren iederen dag gaan beschouwen als een openbaring van nieuwe wonderen en we voelden, dat we de diepe beteekenis van de dingen, die we meemaakten, nu pas begonnen te beseffen.

Dien ochtend aan het ontbijt vertelde men ons, dat we naar een dorp, dat hoogerop in de bergen lag, zouden gaan om vanuit die plaats den tempel te bezoeken, die lag op een van de bergen, welken ik gezien had vanaf het dak van den reeds beschreven tempel. Men zei ons ook, dat we onze paarden niet meer zouden kunnen gebruiken na ongeveer 15 mijl van den tocht te hebben afgelegd en dat twee van de dorpelingen zoover met ons mee zouden gaan om de paarden dan naar een verderop gelegen dorp te brengen, en voor hen te zorgen, tot wij terugkwamen. Wij lieten onze paarden in de hoede van de twee dorpelingen achter op de vastgestelde plaats en begonnen naar het dorp te klimmen langs het smalle bergpad, dat af en toe bleek te bestaan uit in de rotsen uitgehouwen treden. We brachten den nacht door in een herberg, die lag op een top, ongeveer halfweg tusschen de plaats, waar we onze paarden hadden achtergelaten en het dorp van onze bestemming. De waard van de herberg was dik en oud en jolig, ja, hij was zoo vet en rond, dat zijn wijze van voortbewegen deed denken aan het rollen van een bal en zijn oogen waren nauwelijks zichtbaar. Zoodra hij Emil herkend had, begon hij om genezing te vragen, betoogende, zooals we later hoorden, dat hij, als hij geen hulp kreeg, zeker sterven zou. Men vertelde ons, dat hij en zijn voorvaderen al honderden jaren deze herberg gehouden en de bezoekers ervan bediend hadden en dat hij ongeveer 70 jaar lang dit ambt bekleed had. Omstreeks den tijd, dat hij de leiding van de herberg op zich nam, was hij genezen van een z.g. erfelijke ziekte, die als ongeneeslijk beschouwd werd. Hij was toen twee jaar lang een zeer actief volgeling geworden, maar langzamerhand was zijn belangstelling verflauwd en was hij op anderen gaan vertrouwen om hem uit zijn moeilijkheden te helpen. Dit duurde zoo 20 jaren voort en het scheen hem goed te gaan, terwijl hij een uitstekende gezondheid genoot, tot hij plotseling weer terugviel in zijn oude levenswijze en niet de noodige inspanning wilde aanwenden om zijn z.g. lethargie te overwinnen. Wij hoorden, dat zijn geval slechts een voorbeeld was van duizenden anderen. Deze menschen leven gedachteloos en gemakzuchtig, zoodat alles, wat maar eenige inspanning kost, hun al heel gauw tot last wordt. Hun belangstelling begint snel te tanen en hun beden om hulp schijnen mechanisch geuite klanken te worden zonder eenige beteekenis in plaats van voort te spruiten uit een diepgevoeld verlangen.

Den volgenden ochtend waren wij al vroeg op het pad en om vier uur in den namiddag bereikten wij het dorp, waar de tempel, die onze bestemming was, bijna loodrecht boven lag op een rotspunt. Ja, zoo steil was de rotswand, dat de eenig mogelijke wijze van benadering een mand was, die aan een touw hing en neergelaten werd door middel van een katrol, die met een houten balk aan de rots was bevestigd. Het eene einde van het touw zat vast aan een windas en het andere liep door de katrol en was vastgemaakt aan de mand, die op deze wijze op- en neergetrokken werd. De windas stond in een kamertje, dat was uitgehouwen in de rotssteen van een overstekenden rand, zoodat het touw den lager gelegen rotswand niet raakte. De houten kraan, waaraan de katrol bevestigd was, sprong naar voren, zoodat het touw en de mand ook vrij hingen van den uitstekenden rand, waardoor het mogelijk was den last van beneden op te hijschen tot hij vrij in de lucht hing, dan mand en inhoud naar binnen te trekken en veilig bovenop de richel en in het rotskamertje te doen belanden, dat voor dit doel uitgehouwen was. Deze richel stak zoo ver uit over de rotswanden eronder, dat de mand wel 50 à 60 voet van den wand hing, zoodat zij vrij in het luchtruim zweefde bij de reis naar boven of beneden. Op een

Page 50: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

gegeven teeken werd de mand naar beneden gelaten, waarop wij een voor een instaptenen naar boven geheschen werden naar de richel 400 voet hooger. Op dezen rotsrand aangeland, keken we om ons heen om een pad te vinden, dat zou voeren naar den tempel, waarvan we de muren konden zien in één lijn met den rotswand, die nog 500 voet boven ons oprees. Men vertelde ons, dat we op dezelfde manier, als we hier gekomen waren, het laatste stuk zouden afleggen. Terwijl we stonden te kijken, werd er een houten kraan, gelijk aan die op den rotswand, waar we ons bevonden, uitgestoken, een touw werd neergelaten en vastgemaakt aan dezelfde mand en weer werden we stuk voor stuk opgeheschen om tenslotte op het dak van den tempel, 500 voet hooger te belanden. Weer had ik het gevoel alsof we op het hoogste punt van de wereld stonden. De tempel lag op een rotsigen bergtop, die 900 voet hoog boven alle bergen in den omtrek uitstak. Het dorp, dat we 900 voet beneden ons hadden gelaten, was gelegen op het hoogste punt van een bergpas, die gebruikt werd om het Himalayagebergte over te steken. We hoorden, dat deze tempel ongeveer 1000 voet lager gelegen was dan die, welken ik met Emil en Jast bezocht had, maar hier had men een veel wijder uitzicht. Van de plaats, waar we stonden, leek het alsof we in het oneindige konden zien.

Men richtte ons op comfortabele wijze voor den nacht in, waarop onze drie vrienden ons meedeelden, dat zij eenige makkers gingen opzoeken en bereid waren eventueele boodschappen mee te nemen. Wij schreven briefjes aan al onze makkers, die we nauwkeurig dateerden en waarin we den tijd opgaven en de plaats, waar we ons bevonden. Daarna teekenden we voor ons zelf nauwkeurig op, wat we geschreven hadden met den tijd erbij en later bevonden we, dat de boodschappen binnen 20 minuten, nadat wij ze uit handen gegeven hadden, hun bestemming hadden bereikt. Toen de brieven geschreven waren, gaven we ze aan onze vrienden, die ons de hand drukten, met de belofte ons den volgenden morgen te zullen weerzien, waarop zij een voor een verdwenen.

Na een stevig avondmaal, dat door de tempelwachters werd opgediend, trokken wij ons in onze vertrekken terug, maar niet om te slapen, want al, wat we beleefd hadden, liet niet na een diepen indruk op ons te maken. Hier zaten we, bijna 9000 voet hoog, zonder een menschelijk wezen in onze nabijheid behalve de wachters, zonder een enkel geluid te hooren behalve dat van onze eigen stemmen. Zelfs geen windzuchtje was er te bekennen. Een van mijn makkers zei: „Het is niet te verwonderen, dat zij deze ligging gekozen hebben voor de tempels als meditatieoorden. De stilte is zoo intens, dat ie haar letterlijk voelen kunt. Dit is zeker een geschikte plaats om te mediteeren." Toen kondigde hij aan, dat hij naar buiten ging om nog eens naar het uitzicht te kijken. Hij kwam echter in een paar minuten terug, zeggende, dat er buiten een dichte mist hing, zoodat er niets te zien was. Mijn twee makkers sliepen al gauw, maar ik kon den slaap niet vatten, daarom stond ik op, kleedde me aan en ging naar buiten naar het dak van den tempel, waar ikging zitten met mijn voeten over den muur hangend. Er drong juist genoeg maanlicht door den mist heen om de inktzwarte duisternis te verdrijven, die er zonder maan geheerscht zou hebben. Er was tiet genoeg licht om de groote, wolkige mistbanken voorbij te zien drijven, net genoeg om me er aan te herinneren, dat ik niet zoomaar in het luchtruim hing, maar dat ergens in de diepte de aarde was, zooals zij altijd geweest was en dat de plaats, waar ik zat, op de een of andere wijze met haar verbonden was. Toen scheen het me plotseling toe, alsof ik een groote baan van licht zag, waarvan de stralen zich uitspreidden als een waaier met het breedste gedeelte naar mij toe gericht en de plaats, waar ik zat, scheen ongeveer in het midden van de steeds wijder wordende lichtbaan te liggen, terwijl de middelste straat het meest van alle schitterde. Iedere straal scheen steeds verder uit te schieten, totdat hij een deel van de aarde verlichtte. Ieder verlichtte zijn eigen bepaalde deel van de aarde, totdat alle opgingen in één grooten, witten straal. En ver vooruitziende, kon ik alle stralen langzamerhand naar elkaar toe zien buigen, totdat zij alle

Page 51: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

samenkwamen in één centraal punt van intens wit licht, zoo wit dat het even doorschijnend leek als kristal. Toen ineens scheen het me toe, alsof ik dit alles vanuit de ruimte, vrij van de aarde, bezag. Heel ver in den witten straal kijkende, kon ik vormen zien bewegen, die beelden uit het ver verleden schenen te zijn, voorwaarts marcheerend in steeds grooter wordend getal en in gesloten rijen, tot zij een zeker punt bereikten, vanwaar zij zich wijder en wijder uitbreidden, totdat zij den geheelen lichtstraal vulden en de geheele aarde bedekten. Zij schenen alle voort te komen uit het eene centrale lichtpunt. Zij kwamen in een wig te voorschijn uit dit punt, eerst één, vlak daarvoor twee, dan vlak voor deze vier en zoo verder, tot er, als zij de plaats bereikten, waar alle uit elkaar gingen, ongeveer honderd naast elkaar liepen in een dichte, waaiervormige opstelling. Wanneer zij aan het punt kwamen, waar zij zich verspreidden, gingen zij plotseling ver uit elkander en besloegen alle lichtpaden, waar de meeste alleen verder gingen, totdat zij de heele aarde schenen te bedekken. Dan hadden de stralen hun wijdste baan bereikt. Daarna werd de baan weer langzamerhand smaller en smaller, totdat de stralen weer samenkwamen in het eene punt, waaruit zij voortgekomen waren, zoodat de kring gesloten was en hier gingen de vormen weer een voor een binnen. Voor zij binnengingen, vormden zij weer een dichte rij van honderd naast elkaar, die langzaam kleiner werd, tot er een overbleef en die eene ging alleen het licht binnen. Plotseling schudde ik mezelf wakker uit mijn overpeinzingen, terwijl ik bedacht, dat dit geen erg veilige plaats was om te zitten droomen. Ik ging naar binnen, naar bed en sliep in.

Page 52: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XVIII

We hadden een der wachters gevraagd ons bij het eerste ochtendkrieken te wekken en eer ik wist, wat er gebeurde, werd er al op de deur geklopt. Met één sprong waren we allen het bed uit, zoo verlangend waren we om den eersten dageraad van onze verheven standplaats af te aanschouwen. In een minimum van tijd waren we aangekleed en we holden naar het dak als drie ongeduldige schooljongens. We maakten zelfs zoo'n lawaai, dat de wachters verschrikt kwamen toeloopen om te zien of we wel goed bij ons verstand waren. Ik denk, dat de vredige stilte van dien ouden tempel nog nooit door een lawaai, zooals wij met ons drieën maakten, verstoord is geweest vanaf de dagen, dat hij gebouwd werd en we hoorden, dat dat meer dan 10.000 jaar geleden was. Hij was dan ook zoo oud, dat hij er uitzag als een deel van de rots, waarop hij rustte.

Toen we op het dak aankwamen, was het niet nodig om ons tot stilte te manen. Eén blik in het rond was voldoende om mijn twee makkers met open mond en oogen te doen stilstaan. Was er een toeschouwer geweest, hij zou mij net zoo gezien heb• ben, denk ik. Ik wachtte, tot zij zouden spreken en bijna tegelijkertijd riepen zij uit: „We hangen zoo maar los in de lucht!" Zij zeiden, dat ze precies de' zelfde sensatie hadden, die ik in den anderen tempel beleefd had. Een oogenblik lang hadden zij vergeten, dat ze vasten grond onder de voeten hadden en ver beeldden zij zich in het luchtruim te zweven. Een van ons merkte op: „Nu ik dit meegemaakt heb, verwondert het me niet meer, dat deze menschen kunnen vliegen." We werden uit onze droomerijen opgeschrikt door een lach en ons omdraaiend vonden we Emil, Jast en onzen vriend van de opteekeningen vlak achter ons staan. Een van mijn makkers liep snel op hen toe en trachtte hun allen tegelijk de hand te schudden met de woorden: „Wat is dit prachtig! We verwonderen ons er nu niet meer over, dat gij in staat zift te vliegen, na hier een tijdje geweest te zijn." Zij lachten en zeiden: „Het staat u even vrij te vliegen als ons. Ge hoeft slechts te weten, dat ge de macht om het te doen in u hebt en dan moet ge van die macht gebruik maken." Toen wendden we ons weer naar het uitzicht. De mist was gedaald en dreef in groote golvende massa's juist hoog genoeg om elk stukje land zichtbaar te maken en de beweging van de mistbanken aan alle kanten om ons heen gaf ons de sensatie dat we op geluidlooze wieken met den mist werden meegevoerd. Terwijl we daar stonden te kijken, verloren we alle gevoel van vasten grond en het was heel moeilijk om niet te gelooven, dat we in de ruimte zweefden. Het scheen mij toe, alsof mijn lichaam geen gewicht meer had en alsof ik werkelijk boven het dak zweefde. Zoozeer had ik mezelf vergeten, dat, toen een van het gezelschap begon te spreken, mijn voeten met zoo'n kracht op het dak neerkwamen, dat ik dagen later nog de uitwerking van dien stoot voelde.

Dien ochtend aan het ontbijt besloten we daar drie dagen te blijven, omdat we nog maar één ander belangrijk punt dachten te bezoeken, eer we ons naar de vastgestelde plaats van samenkomst zouden begeven. Uit de brieven, die Emil had meegebracht, lazen we, dat de groep van onzen aanvoerder niet meer dan drie dagen geleden dezen tempel bezocht had. Na het ontbijt gingen we naar buiten en zagen, dat de mist aan het optrekken was. We bleven kijken tot het heelemail helder geworden was en de zon opkwam. Nu konden we het dorpje, dat zich onder den vooruitspringenden bergrand dicht tegen de rotsen nestelde en de vallei diep beneden ons zien liggen.

Onze vrienden besloten een bezoek aan het dorp te brengen en wij vroegen, of we mee mochten. Lachend antwoordden zij, dat we wel mochten mee' gaan, maar dat we maar liever gebruik moesten maken van de mand, daar ons dat beter zou afgaan dan een poging om hun wijze van reizen na te volgen. Dus werden we een voor een op de rotsrichel neergelaten en daarna op het kleine plateau, dat recht boven het dorp lag. Nauwelijks was de laatste van ons uit de mand gestapt, of onze vrienden stonden naast ons. Wij gingen naar het dorp, waar we het grootste deel

Page 53: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

van den dag doorbrachten. Het was een typisch oud dorpje, karakteristiek voor deze bergoorden, met huizen, die niets anders waren dan uithollingen in den rotswand, waarvan de opening met rotsblokken gesloten werd. Er waren in het geheel ongeveer 20 van deze huizen. Men vertelde ons, dat zij op deze wijze gebouwd werden om te verhinderen, dat ze 's winters door den hevigen sneeuwval verpletterd werden. De dorpelingen liepen al gauw te hoop en Emil sprak hen eenige oogenblikken toe. Men sprak af, dat er den middag daar' op een samenkomst gehouden zou worden en men zond koeriers uit om het bericht daarvan te brengen aan die menschen uit den omtrek, die eraan wenschten deel te nemen.

We hoorden, dat Johannes de Dooper in dit dorp gewoond had en in den tempel lessen had ontvangen en dat de tempel onveranderd was gebleven sinds den tijd van Johannes. Men wees ons de plaats aan, waar het huis gestaan had, waarin hij had gewoond; het huis zelf was gesloopt. Toen we dien middag naar den tempel terugkeerden, was het weer opgeklaard, zoodat we het land over een groote uitgestrektheid konden zien en men wees ons het pad, dat Johannes gebruikte om van en naar den tempel te gaan en de verschillende dorpen, waar hij gewoond had. De tempel en het dorp werden geacht meer dan 6000 jaar oud te zijn geweest, toen Johannes dit oord bezocht. Men wees ons het pad, dat we bij ons vertrek zouden inslaan en dat naar men zei, in gebruik was geweest sinds het bouwen van den tempel. Om ongeveer 5 uur zei onze vriend van de opteekeningen, dat hij ons voor korten tijd ging verlaten; hij gaf ons de hand, zei, dat hij ons spoedig zou weerzien en verdween.

Dien avond waren we van het dak van den tempel af getuigen van den meest merkwaardigen zonsondergang, dien ik ooit gezien heb, terwijl ik toch het voorrecht heb gehad om het ondergaan van de zon in bijna alle landen gade te slaan. Bij het vallen van den avond trok zich een lichte nevel samen boven een lage bergketen, die de grens vormde van een wijde uitgestrektheid van tafellanden, waarop wij neerkeken. Toen de zon dezen rand bereikte, leek het, alsof wij zooveel honger stonden, dat het was alsof we recht neerkeken op een zee van gesmolten goud. Toen kwam het nagloeien, waardoor iedere bergtop in vlammen werd gezet. De toppen in de verte, die met sneeuw bedekt waren, schenen in vuur gehuld te zijn en waar gletschers de ravijnen vulden, leek het alsof groote vuurtongen opstegen en deze vlammen vermengden zich en versmolten met de verschillende kleuren aan den hemel. De meren, waarmee de vlakte onder ons bespikkeld was, schenen plotseling veranderd te zijn in vulkanen, die vuur uitspuwden, dat ten hemel opsteeg om zich daar te vermengen met de gloeiende tinten. Eén oogenblik leek het, of we aan den rand van een zwijgend inferno stonden, dan vloeide alles samen tot een harmonie van kleuren en een zachte, vredige avondstemming daalde neer over het landschap, waarvan een rust uitging, die niet te beschrijven is. We bleven tot over twaalven op het dak zitten, in gesprek met Emil en Jast, waarde vastgestelde samenkomst en al gauw gingen zij naar beneden. Nadat zij zich teruggetrokken hadden, maakten wij eenige vleiende opmerkingen over den zoon en de dochter. De moeder wendde zich tot ons met de woorden : „Ieder kind, dat geboren wordt, is goed en volmaakt, er zijn geen slechte kinderen. Het doet er niet toe of zij op volmaakte, z.g. onbevlekte wijze ontvangen worden of langs zinnelijken of materieelen weg. Het kind, dat ontvangen is op de volmaakte wijze, zal spoedig zijn goddelijk Zoonschap erkennen, zal inzien, dat hij de Christus of Gods zoon is en zich daarna snel ontwikkelen en ontvouwen en hij zal niets dan volmaaktheid zijn. Ook wie langs zinnelijken weg ontvangen is, kan onmiddellijk zijn Zoonschap erkennen, kan inzien, dat de Christus ook in hem is en kan zijn volmaaktheid verwezen' lijken door den Christus tot ideaal te maken. Hij houdt den blik gericht op dat ideaal, heeft het lief en koestert het, totdat hij datgene, waaraan hij vastgehoor den heeft, den Christus, openbaart of voortbrengt. Dan is hij opnieuw geboren en volmaakt. Hij heeft van binnen uit de volmaaktheid voortgebracht, de volmaaktheid, die daar altijd aanwezig was. De eene hield zich aan het ideaal

Page 54: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

en was zoo volmaakt, de ander erkende het ideaal en ontwikkelde het; zoo zijn beiden volmaakt. Geen enkel kind is dus slecht, alle zijn goed en uit God." Op dit punt stelde een van het gezelschap voor om naar bed te gaan, daar het over twaalven was.

Page 55: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XIX

Om vijf uur den volgenden morgen waren we allen weer verzameld op het dak van den tempel. Na de gewone ochtendbegroeting vormden we een kring en werd er, zooals gebruikelijk was, iets voorgelezen. Dezen morgen was er een stuk gekozen uit de opteekeningen van den tempel. Jast vertaalde het en tot onze verbazing merkten we, dat de vertaling zeer veel overeenkomst had met het eerste hoofdstuk van Johannes uit onzen bijbel en het tweede gedeelte van het voorgelezene met het eerste hoofdstuk van Lucas. Na de voorlezing vroegen we, of we onzen bijbel mochten halen om een vergelijking te maken. Onmiddellijk werd dit toegestaan en met behulp van Jast vergeleken we de geschriften en waren verwonderd over de groote overeenkomst. Nauwelijks waren we hiermee klaar, of de gong voor het ontbijt luidde, waarop we allen naar binnen gingen. Na het ontbijt maakten we ons gereed om naar het dorp af te dalen en voor het oogenblik dachten we niet meer aan de gelijkluidendheid der geschriften. In het dorp gekomen, vonden we daar een vrij groot aantal menschen, die samengekomen waren uit den omtrek, bijna allen schaapherders, zooals jast ons vertelde, die in den zomer hun kudden weidden in het hooggebergte, maar nu naderde met rassche schreden de tijd om naar lagere regionen af te dalen. We hoorden, dat een samenkomst, als er dien middag zou zijn, altijd gehouden werd vlak voor de menschen naar het lage land vertrokken. Door het dorp wandelend, ontmoetten we Emil's neef, die ons voorstelde een loopje te maken voor het middagmaal. Wij namen de uitnoodiging met graagte aan, daar we iets van de omstreken wilden zien. Op deze wandeling wees hij ons verschillende plaatsen aan in de vallei, die van bijzonder belang waren. De namen leken, als ze vertaald waren, opvallend veel op namen uit onzen bijbel, maar de ware beteekenis van dat alles drong niet tot ons door, eer we naar het dorp waren teruggekeerd en na de lunch ons onder de verzamelde menigte hadden neergezet. Er waren ongeveer 200 menschen bij elkaar, toen onze andere vrienden van den tempel verschenen. Emil's neef stond op en begaf zich naar de plaats, waar twee mannen stonden, die iets vasthielden, dat op een groot boek leek. Toen het opengemaakt werd, bleek het een doos te zijn in den vorm van een boek. Hij nam er een pakje uit, dat bestond uit bladen als van een boek en plaatste de doos daarna op den grond. Het pakje werd aan een van de mannen overhandigd, die het opende en aan Emil's neef het eerste blad overreikte. Na het voorlezen van het blad werd het aan den anderen man overhandigd, die ieder blad weer in de doos legde. Jast trad op als tolk. Het duurde niet lang of we merkten, dat het voorgelezene een opvallende overeenkomst vertoonde met het boek van Johannes, alleen was het veel uitgebreider opgesteld. Dan volgde er een geschrift, dat gelijkenis vertoonde met het boek Lucas, dan een, dat overeenkwam met het boek Marcus en tenslotte een, dat veel deed denken aan Mattheus. Na de voorlezing verzamelden de menschen zich in groepjes en wij zochten, samen met Jast, Emil op, daar we benieuwd waren te hooren, wat dit alles te beteekenen had. Hij vertelde ons, dat deze opteekeningen elk jaar op de samenkomst werden voorgelezen en dat deze plaats het middelpunt was van het land, waar deze gebeurtenissen lange jaren geleden zich hadden afgespeeld. Wij wezen op de sterke gelijkenis, die er was, tusschen deze voorvallen en die, welke in onzen bijbel vermeld werden, waarop Emil ons zei, dat er niet aan te twijfelen viel, dat sommige van de vroegere gebeurtenissen, die in onzen bijbel beschreven werden, waren overgenomen uit deze opteekeningen, terwijl de voorvallen van lateren datum, zooals de kruisiging b.v., ergens anders plaats gegrepen hadden, maar het geheel scheen zijn hoogtepunt te bereiken in de geboorte en het leven van Christus. De op den voorgrond staande gedachte was het zoeken naar den Christus in den mensch en om hun, die van het ideaal waren afgedwaald aan te toonen, dat de Christus in hen leefde zooals Hij het altijd had gedaan. Emil vervolgde: „Het komt er niet op aan, waar de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, het is de fundamenteele

Page 56: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

geestelijke beteekenis, die wij wenschen te doen voortleven." De rest van den middag en den heelen volgenden dag brachten we door met het maken van vergelijkingen en aanteekeningen. Er is hier geen ruimte voor de weergave daarvan. De geestelijke beteekenis ervan kan begrepen worden door het lezen van de bovengenoemde evangeliën. We hoorden, dat de vader van Emil's neef, die de opteekeningen had voorgelezen, in het dorp geboren was en een directe afstammeling was van Johannes en dat het gebruikelijk was, dat een lid van deze familie om dezen tijd van het jaar naar het dorp kwam om de opteekeningen voor te lezen. In den tempel boven ons hadden zoowel Zacharias als Johannes hun godsdienst uitgeoefend. We merkten, dat onze vrienden naar elders wilden vertrekken en dus werd er afgesproken, dat Jast bij ons zou blijven, terwijl de anderen weggingen. Den volgenden dag waren we klaar met het doorlezen van de opteekeningen en den ochtend daarop verlieten we al vroeg den tempel. Hoe vroeg het ook was, bijna al de dorpelingen waren op om ons „goede reis" te wenschen.

Page 57: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XX

Gedurende de eerstvolgende vijf dagen voerde ons pad door de streek, die Johannes bereisd had. De vijfde dag bracht ons in het dorp, waar onze paarden op ons wachtten. Hier voegde Emil zich bij ons en van toen af was het een betrekkelijk gemakkelijke reis naar het dorp, waar Emil woonde. Bij het naderen van dat dorp zagen we, dat die streek dichter bevolkt was en de paden en wegen veel beter onderhouden waren dan die, waar we tot nu toe langs getrokken waren. Onze weg voerde ons door een vruchtbare vallei naar een punt, dat een vlak plateau scheen te zijn. We merkten op, dat de vallei steeds smaller werd, naarmate we voorttrokken, totdat ten slotte de wanden zoo dicht bij elkaar kwamen aan iederen kant van den stroom, dat zij een diepe kloof vormden. Om ongeveer vier uur op den dag, dat wij het dorp bereikten, kwamen we plotseling aan een loodrechten rotswand, waarover de stroom ongeveer 300 voet naar beneden stortte. De weg voerde naar een vlak stuk grond aan den voet van den rotswand in de nabijheid van de watervallen en daar vonden we een opening, gemaakt in den zandsteenen wand, die toegang gaf tot een hellend vlak, uitgehouwen in de zandsteen, dat met een hoek van 45' naar het plateau erboven liep, terwijl er treden in de helling waren gehakt, zoodat men gemakkelijk naar boven kon stijgen. Er waren groote steenen deuren, zoo opgesteld, dat zij de opening aan den voet van den rotswand konden afsluiten, waardoor een geweldige barrière werd gevormd tegen een binnendringenden vijand. Toen we het hooger gelegen plateau bereikten, zagen we, dat de trap langs de helling de eenige in- en uitgang was van beneden af. Eens was er een tijd geweest, dat er drie toegangen waren, maar de muren, die het dorp omgaven, waren zoo gebouwd, dat nu elke andere toegang afgesloten was. Een groot aantal huizen in het dorp was zoo gebouwd. dat een van hun wanden een deel uitmaakte van den muur, die het dorp omringde. Wij merkten op, dat de huizen, die een deel van den muur vormden, gewoonlijk drie verdiepingen hoog waren en geen vensteropeningen in dien muur hadden, vóór de derde verdieping bereikt was. Daar was bij iedere opening een balkon gebouwd, groot genoeg, dat er twee of drie menschen gemakkelijk konden staan. Deze balkons waren bedoeld als uitkijkpost, dachten we. Men vertelde ons, dat het district eens bewoond was geweest door een inlandschen volksstam, die zich van de anderen had afgezonderd, totdat hij als stam verdwenen was, terwijl enkele overgebleven leden ervan in de andere stammen opgegaan waren. Hier hoorde Emil thuis en dit was de plaats, waar alle leden van onze expeditie, die zich in kleinere groepen verdeeld hadden om meer terrein te kunnen afwerken, weer zouden samenkomen. Bij navraag bleken wij de eersten te zijn, die aankwamen, de anderen zouden den volgenden dag arriveeren. Er werd ons een van de huizen toegewezen, die in den muur van het dorp waren ingebouwd; de vensters op de derde verdieping ervan zagen uit over het ruige berg-land, dat zich naar het Zuiden uitstrekte. Men zorgde voor ons comfort en vertelde ons, dat het avondeten in de benedenverdieping zou worden opgediend. Beneden gekomen, vonden we Emil, zijn zuster, haar man en den zoon en dochter, die we eenige dagen tevoren in den tempel ontmoet hadden, reeds aan tafel zitten. Nauwelijks was het avondmaal afgeloopen, of we hoorden een gerucht op het pleintje, waaraan het huis gelegen was en een der dorpelingen kwam binnen met het bericht, dat een van de andere groepen was aangekomen. Wij begaven ons naar buiten en vonden daar onzen leider met zijn groep. Nadat ook zij het avondmaal gebruikt hadden en voor den nacht bij ons geïnstalleerd waren, gingen we met zijn allen naar het dak. De zon was ondergegaan, maar de hemel gloeide nog na. Wij hadden het uitzicht op wat een groot bekken leek, waarin een aantal stroomen samenvloeiden, die door diepe bergkloven naar beneden kwamen vanaf de hooger gelegen bergen. Deze stroomen vloeiden allemaal in de

Page 58: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

breedere rivier tezamen, voor deze over den steilen rotswand in de vallei eronder stortte, waardoor de waterval gevormd werd. Deze breedere rivier kwam te voorschijn uit een bergkloof en stroomde slechts enkele honderden voeten over het vlakke plateau, alvorens in den afgrond te storten. Een aantal kleinere stroomen vloeide langs de loodrechte wanden van de bergkloof, die door den breederen stroom uitgesneden was, en vormden zoo loodrechte watervallen en in sommige gevallen razende stortvloeden. Sommige vielen over een honderd of 200 voet kaars-recht naar beneden, terwijl andere hun weg hadden uitgegraven in den rotswand en een opeenvolging van kleine watervallen vormden. Hoog in de bergen waren de kloven gevuld met gletschers en deze gletschers strekten zich als reuzenvingers uit vanaf de wijde sneeuwvelden, die den top van den heelen bergkam bedekten. De muur, die het dorp moest beschermen, liep tot aan den wand van de grootste bergkloof, waar deze uitstak boven het vlakke plateau om dan door te loopen tot waar het water in de vallei naar beneden viel. Waar de dorpsmuur den bergwand raakte, rezen de bergen voor 2000 voet steil omhoog, op deze wijze een natuurlijke afsluiting vormend, voor zoover het oog reikte. Men vertelde ons, dat het vlakke plateau zich voor 60 mijlen naar het Oosten en het Westen uitstrekte en op sommige plaatsen naar het Noorden en het Zuiden toe 30 mijlen breed was. De eenige andere toegang bevond zich, waar het plateau het breedst was; daar voerde een pad over een bergpas en deze pas was afgesloten door een zelfde soort muur als die, welke het dorp omgaf. Terwijl we de voordeelen van deze ligging als afweermiddel bespraken, voegde Emil's zuster met haar dochter zich bij ons en even later verschenen ook Emil zelf met haar man en haar zoon. Wij merkten, dat er een moeilijk bedwongen opgewondenheid onder hen heerschte en het duurde niet lang of Emil's zuster vertelde ons, dat zij dien avond een bezoek van hun moeder verwachtten. Zij zei: „Wij zijn zoo blij, dat we ons bijna niet kunnen inhouden, want we houden allemaal zooveel van haar. Allen, die de hoogere idealen verwezenlijkt hebben, zijn ons zeer dierbaar, want zij zijn zoo fijn en edel en hulpvaardig, maar onze eigen moeder is zoo lief en beminnelijk, zoo behulpzaam en liefdevol, dat we van haar nog wel duizendmaal meer moeten houden. Bovendien zijn wij haar vleesch en bloed. Wij zijn er zeker van, dat u ook van haar zult houden." We vroegen, of zij dikwijls kwam. Het antwoord luidde: „O ja, zij komt altijd, wanneer we haar noodig hebben, maar haar werk op de plaats, waar zij is, neemt haar zoozeer in beslag, dat zij niet meer dan twee keer per jaar uit eigen beweging komt en dit is een van haar halfjaarlijksche bezoeken. Dezen keer zal zij een week blijven en daarover zijn we allemaal buiten onszelf van vreugde." Nu kwam het gesprek op wat we meegemaakt hadden, sinds we uit elkaar gegaan waren en we waren geheel verdiept in het bespreken van onze ervaringen, toen er plotseling een stilte viel en voor we het wisten, waren we allen in een volkomen stilzwijgen vervallen, zonder dat iemand er ons om gevraagd had. De avondschaduwen waren steeds dieper geworden, totdat de besneeuwde bergkam in de verte leek op een groot, wit monster, dat op het punt stond zijn ijzige vingers los te maken en over de vallei uit te strekken. Toen kwam er door de stilte een zacht geruisch, alsof een vogel neerstreek en het leek alsof er zich een lichte mist samentrok op de Oostelijke borstwering. Plotseling nam de mist gestalte aan en daar stond een vrouw, verwonderlijk schoon van gelaat en gestalte, met zoo'n intens stralend licht om haar heen, dat we er nauwelijks naar konden kijken. De heele familie sprong op en snelde met uitgestrekte armen op haar toe, onder den uitroep: „Moeder". Zij stapte met lichten tred van de borstwering op het dak en omhelsde allen, zooals iedere liefhebbende moeder het gedaan zou hebben; daarna werden wij aan haar voorgesteld. „O," zeide zij, „gij zijt de dierbare broeders uit het verre Amerika, die ons hier zijt komen bezoeken. Het is mij werkelijk een overgroote vreugde om u in ons land te verwelkomen, want ons hart gaat uit naar allen en we voelen, dat we, als zij het slechts zouden toelaten, onze armen naar allen zouden willen uitstrekken en hen omhelzen, zooals ik hen, die ik de mijnen noem, zooeven omhelsd heb. Want

Page 59: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

in werkelijkheid zijn we immers één familie, kinderen van den Vader-Moeder-God. Waarom kunnen we dan niet allemaal als broeders met elkaar omgaan?" Wij hadden juist tevoren opgemerkt, dat de avonden al kil werden, maar toen deze vrouw verscheen, leek de avond, die haar omgaf, veranderd in een zomernacht. De lucht scheen bezwangerd met bloemengeuren, een lichtschijn als van de volle maan doordrong alles en er lag een warmte en een gloed om ons heen, die ik onmogelijk beschrijven kan. Toch was hierbij geen sprake van eenig vertoon, niets anders dan die hartelijke, eenvoudige, kinderlijke wijze van optreden. Er werd voorgesteld, dat we naar beneden zouden gaan, waarop de moeder met de andere dames vooropging, dan kwam ons gezelschap en de heeren des huizes kwamen achteraan. Toen viel het ons op, dat onze voeten, ofschoon we gewoon schenen te loopen, geluidloos gingen, zoowel over het dak als op de trap. We deden niet ons best om zacht te loopen, ja, een van ons zei zelfs, dat hij met opzet geprobeerd had lawaai te maken, maar dat het hem onmogelijk was. Onze voeten schenen niet in aanraking te komen met het dak of met de trap. Wij traden een fraai gemeubeld vertrek binnen op de verdieping, waar onze kamers lagen. Zoodra wij binnentraden en gingen zitten, werden wij ons bewust van een aangename warmte en gloed, terwijl de kamer vervuld was van een zacht licht, dat geen van ons kon verklaren. Een tijdlang bewaarden allen een diep stilzwijgen, toen vroeg de moeder ons of we prettige kamers hadden en er goed voor ons gezorgd werd en of onze tocht ons voldoening gaf. Het gesprek liep over algemeene, alledaagsche onderwerpen, waarvan zij geheel op de hoogte bleek te zijn. Daarna kwam het gesprek o ons leven in Amerika en de moeder noemde de voor, namen van onze ouders en broers en zusters en verraste ons met haar beschrijving tot in bijzonderheden van den levensloop van elk onzer, zonder ons ook maar een vraag te stellen. Zij noemde de landen op, die wij bezocht hadden, in welk werk wij geslaagd en waarin wij te kort geschoten waren. Zij vertelde dit alles niet op een vage manier, waaruit we hier en daar iets konden opmaken - nee, iedere bijzonderheid werd zoo duidelijk naar voren gebracht, dat het ons was, alsof we de gebeurtenissen nogmaals doorleefden. Nadat onze vrienden ons goedennacht gewenscht hadden, konden we ons slechts verbazen, toen we ons realiseerden, dat geen van hen onder de honderd was en dat de moeder meer dan 700 jaar oud was, waarvan zij 600 jaar op aarde geleefd had in haar lichaam van vleesch en bloed. Toch waren allen even opgewekt en zorgeloos, alsof zij 20 jaar oud waren en hun houding was volkomen natuurlijk. Wij voelden ons als onder jonge menschen. Voor zij zich dien avond terugtrokken, vertelden zij ons, dat er den volgenden avond een groote bijeenkomst zou zijn in de vergaderzaal en wij werden allen uitgenoodigd om te komen.

Page 60: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XXI

Vóór het midden van den volgenden dag waren alle groepen gearriveerd en we brachten den namiddag door met het vergelijken van onze aanteekeningen, die tot op de letter nauwkeurig bleken te kloppen. Er is geen ruimte om deze aanteekeningen hier in te voegen. 's Avonds, nadat we klaar waren met het vergelijken, werden we uitgenoodigd om naar de vergaderzaal te gaan en daar het avondmaal te gebruiken. Bij onze aankomst vonden we daar ongeveer 300 menschen verzameld, mannen, vrouwen en kinderen, die allen gezeten waren aan lange tafels. Er waren plaatsen voor ons gereserveerd aan een der tafels aan het eene einde van het vertrek, zoodat we een overzicht hadden over de geheele zaal. De tafels waren alle gedekt met mooi, wit linnen en met porselein en zilver als voor een werkelijk groot feestmaal, toch brandde er maar één flauw licht in de heele zaal. Nadat wij misschien 20 minuten gezeten waren en alle plaatsen op een paar hier en daar verspreide na waren ingenomen, viel er een diepe stilte over de zaal, terwijl na een oogenblik het vertrek vervuld werd van een zacht licht. Het licht werd sterker en sterker, totdat de zaal een en al gloed was en alles glinsterde, alsof duizenden gloeilampen, die op ingenieuze wijze verborgen waren, langzamerhand aan, gedraaid waren, totdat alle op volle sterkte brandden. Later zouden we hooren, dat er geen electrisch licht in het dorp was. Nadat het licht gekomen was, duurde de stilte nog ongeveer een kwartier voort, tot er zich plotseling een mist scheen samen te trekken en hetzelfde zachte geruisch als van vleugelen vernomen werd, dat we den avond tevoren gehoord hadden bij het verschijnen van Emil's moeder. De mist trok op en toen zagen we Emil's moeder en elf anderen op verschillende punten in het vertrek staan, 9 mannen en 3 vrouwen. Geen woorden kunnen de stralende schoonheid van dit tooneel beschrijven. Wanneer ik zeg, dat zij verschenen als een groep engelen, dan overdrijf ik niet, alleen hadden zij geen vleugels. Een oogenblik lang stonden zij als aan den grond genageld, terwijl allen het hoofd bogen en wachtten. Na een oogenblik ruischte het schoonste gezang van onaardsche stemmen door de zaal. Ik had wel eens van hemelsch gezang gehoord, maar niet geweten, hoe schoon dit was tot dien avond. Wij werden als het ware van onze stoelen omhooggelicht. Tegen het einde traden zij, die verschenen waren, op hun zetels toe en weer viel het ons op, dat, ofschoon zij niet hun best deden om zacht te loopen, hun voet, stappen niet het minste geluid veroorzaakten. Toen de twaalf zich ieder op hun plaats hadden neergezet, verscheen er weer een soortgelijke mist en toen die opgetrokken was, stonden er 12 anderen. Dit keer waren het 11 mannen en 1 vrouw en onder hen was onze vriend van de opteekeningen. Terwijl zij een oogenblik bleven staan, klonk er weer gezang door de zaal. Toen het gezang bijna ten einde was, wandelden ook deze twaalf geluidloos op hun plaatsen toe. Nauwelijks waren zij gezeten of weer vulde een mist het vertrek en toen ook deze opgetrokken was, stonden er 13 menschen, dit keer aan het verste einde van de zaal, 6 mannen en 7 vrouwen. Zij waren zoo opgesteld, dat er aan lederen kant van de vrouwelijke gestalte in het midden drie mannen en drie vrouwen stonden en de vrouw in het midden leek een jong meisje onder de 20 te zijn. Wij hadden alle vrouwen, die verschenen, mooi gevonden, maar deze overtrof hen allen. Zij bleven een oogenblik met gebogen hoofden staan en weer schalde de muziek los. Dit keer klonk er even alleen muziek, eer het koor van stemmen inzette. Wij stonden allen op. Onder het voortruischen van de tonen scheen het ons toe, dat wij duizenden mystische gestalten zagen voortbewegen, die als met één stem zongen en er weerklonk geen enkele treurige melodie, niet één toon in mineur. Het was één vrij en vreugdevol gejubel, dat uit de ziel kwam en de ziel beroerde, haar hooger en hooger heffend, totdat wij ons voelden alsof we de aarde ontstegen. Toen het zingen ophield, wandelden de dertien laatstverschenenen naar hun plaatsen en gingen zitten, maar wij hadden slechts oog voor de gestalte in het midden, die op onze tafel toekwam met een andere vrouw aan iedere zij. Zij zetten zichmet hun drieën aan het hoofd van

Page 61: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

onze tafel. Toen de middelste gast ging zitten, verscheen er geluidloos een stapel borden aan haar linkerhand. Voor een oogenblik verflauwden de lichten en om ieder van de 36 laatstgekomenen verscheen dat zelfde licht, dat ons zoo verbaasde, maar de schoonste lichtglans straalde om het hoofd van onze eeregast. Wij waren de eenigen onder de aanwezigen, die zeer aangegrepen waren; de anderen schenen het allen als iets vanzelfsprekends te beschouwen. Nadat allen gezeten waren, werd er een tijdlang stilte bewaard, toen barstte bijna iedere stem in de zaal los in een vroolijk, blij gezang, dat geleid werd door de 36 laatstgekomenen. Toen dit ten einde gezongen was, stond de dame aan het hoofd van de tafel op, strekte de handen uit en daar ver-scheen een klein brood, ongeveer 5 c.m. hoog en breed en 35 c.m. lang. Hierna stonden alle 36 anderen op, kwamen naar haar toe en ontvingen net zoo'n brood uit haar handen. Zij gingen al de tafels rond en gaven iedere gast een portie brood. Onze gastvrouw ging ook rond en gaf ieder een deel van haar brood. Terwijl zij aan ieder van ons zijn portie overreikte, zeide zij: „Weet ge niet, dat Christus in u en in iedereen woont? Weet ge niet, dat uw lichaam rein, volmaakt, eeuwig jong en schoon, in één woord goddelijk is? Weet ge niet, dat God u heeft geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis en u macht over alle dingen gegeven heeft? Gij zijt in uzelven altijd de Christus, de volmaakte Zoon Gods, de eeniggeboren Zoon Gods, in wien de Vader-Moeder welgevallen heeft. Ge zijt rein, volmaakt, heilig, goddelijk, één met God, het Al-goede, en ieder kind heeft het recht om op dit Zoonschap, deze Goddelijkheid, aanspraak te maken.' Nadat zij ieder een deel gegeven had, keerde zij naar haar plaats terug en het brood had nog dezelfde lengte en vorm, als toen zij er het eerste stuk van afbrak. Nadat deze ceremonie was afgeloopen, begonnen de spijzen te verschijnen. Zij kwamen in groote, dichtgedekte schalen en deze schalen verschenen op de tafel, vóór de dames, precies alsof ze daar door ongeziene handen werden neergezet. De schoone vrouw lichtte de deksels van de schalen en begon op te dienen. Om beurten werd er een bord, dat van alles voorzien was, aan de dame rechts en aan de dame links overgereikt, die ze doorgaven, totdat een ieder rijkelijk bediend was. Daarna begonnen allen te eten en lieten het zich goed smaken. Het maal was nog niet ver gevorderd, toen onze leider de dame vroeg, wat zij als Gods voornaamste eigenschap beschouwde. Zonder een oogenblik te aarzelen, antwoordde zij: „De liefde". Daarna vervolgde zij: „De boom des Levens staat geplant in het midden van Gods paradijs, dat is in het diepst van onze ziel en de vrucht, die in den rijksten overvloed groeit en tot de grootste volmaaktheid rijpt, gaaf en leven-gevend, is de Lliefde. De liefde is door hen, die haar ware karakter begrijpen, het grootste in de wereld genoemd. Ik kan er aan toevoegen, dat zij de grootste, genezende kracht in de wereld is. De liefde schiet nooit tekort om ieder verlangen van het menschelijk hart te vervullen. Het goddelijke Principe der Liefde kan aangewend worden omieder verdriet, iedere zwakheid, iederen onharmonischen toestand en elk gebrek, waaronder de menschheid gebukt gaat, te doen verdwijnen. Met het juiste begrip en de juiste aanwending van den subtielen en onbegrensden invloed der liefde kan de wereld genezen van haar wonden en de liefderijke mantel van haar hemelsch medelijden kan alle disharmonie, alle onwetendheid en alle misstappen van de menschheid bedekken. Op uitgespreide wieken zoekt de liefde de dorre plaatsen in het menschenhart op, de braakliggende gronden van het leven en als bij tooverslag verlost zij met haar aanraking de menschheid en verandert de wereld. De Liefde is God, eeuwig, onbegrensd, onveranderlijk, zich uitstrekkend tot in de oneindigheid, buiten het bereik van elken blik. Van het einde kunnen wij slechts een visionnaire voorstelling hebben. De liefde vervult de wet van haar eigen geest, en zet de kroon op haar volmaakte werk door den Christus in de menschenziel te onthullen. De liefde zoekt steeds naar een weg om de ziel van den mensch binnen te stroomen en zich aan hem te openbaren als het goede in alle opzichten. Wanneer Gods eeuwige, onveranderlijke stroom van liefde niet gekeerd wordt door de slechtheid en het

Page 62: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

onharmonische denken van den mensch dan vloeit hij steeds voort, iederen uiterlijken schijn van disharmonie en leelijkheid die den vrede der menschheid verstoort, voor zich uitdrijvend naar den grooten universeelen oceaan van vergetelheid. De liefde is de volmaakte vrucht des Geestes, zij schrijdt voort, de wonden der menschheid verbindend, grootere toenadering brengend tusschenverschillende volkeren en de wereld vrede en voorspoed schenkend. Zij is de polsslag zelve van de wereld, de harteklop van het heelal. De menschheid moet vervuld worden van dezen stroom van liefde, voortkomend uit het alomtegenwoordige Leven, wil zij de werken doen, die Jezus deed. Drukt het leven zwaar op u? Hebt ge behoefte aan moed en kracht, om den problemen, die op uw weg komen, het hoofd te bieden? Zijt ge ziek of bevreesd? Heft dan uw hart omhoog en bidt tot Hem, die den weg wijst. De onbluschbare liefde Gods omringt u aan alle kanten, ge hebt niets te vreezen. Sprak Hij niet: „Voor zij roepen, zal Ik antwoorden en terwijl zij nog spreken, verhoor Ik reeds?" Ge kunt dezen genadetroon vrijmoedig naderen, niet, zooals ge vroeger dacht, met smeekbeden en in gekromde houding, maar met het gebed van een begrijpend geloof, overtuigd, dat de hulp, die ge noodig hebt, u reeds is toegestaan. Twijfelt nooit, en wat meer is... vraagt. Maakt aanspraak op uw geboorterecht als het kind van den levenden God, zooals Jezus het deed. Weet, dat in de onzichtbare, Universeele Substantie, waarin wij allen leven, ons bewegen en zijn, al het goede en volmaakte, dat de mensch zich maar wen, schen kan, gereed ligt, wachtende om door geloof tot zichtbaren vorm of manifestatie geroepen te worden. Leest in uw eigen groote Boek, wat Paulus zegt van de liefde in 1 Corinthe 13. Bedenkt eens, hoe het van liefde stralende wezen van Salomo hem in den nacht van zijn droomgezicht ophief tot zulk een hoog plan van bewustzijn, dat hij vroeg om zijn volk van dienst te mogen zijn in plaats van zelfzuchtige wenschen te doen. Dit bracht hem onmetelijke rijkdommen en bovendien een lang leven en een eer, zooals hij niet had kunnen vragen. Hij erkende de wijsheid van de Liefde en de Liefde opende haar onbegrensden rijkdom voor hem. „Zilver werd voor niets geacht in de dagen van Salomo". Zelfs de drinkbekers van dezen machtigen koning der liefde waren van puur goud. Door liefde te hebben zetten wij Gods onbegrensde schatkamers wijd open. Wanneer we liefhebben, kunnen we niet anders dan geven en geven beteekent altijd winst en zoo wordt de wet der liefde vervuld. Want door te geven zetten wij de onwankelbare wet van „maat om maat" in werking en zonder dat we aan ontvangen denken, kunnen we niet anders dan ontvangen, want de overvloed, dien ge geschonken hebt, wordt u terugbetaald om de wet te vervullen : „Geef en u zal gegeven worden : een goedgevulde, aangestampte, geschudde, overvolle maat zal men in uw schoot uitstorten, want met welke maat gij meet, zal u weer toegemeten worden." Wanneer wij in den geest der liefde handelen, hebben wij God in ons bewustzijn. Eén te zijn met Leven, Liefde en Wijsheid, beteekent bewust met God in contact te staan. Bewust met God in verbinding te staan, beteekent overvloed om ons heen te zien, zooals we vanavond allemaal overvloed van voedsel om ons heen gezien hebben. Ge ziet, dat er voor iedereen overvloedig genoeg is en niemand hoeft gebrek te lijden bij Gods overvloed. Deze gedachte aan overvloedmoet ons denken verheffen boven alle begrenzingen en beperkingen. Om overvloed te kunnen begrijpen, moet men alle gedachten aan een bepaald ding opgeven. Het begrip is zoo ruim, dat het geen gedachte aan details kan toelaten. Om het begrip in den geest vast te houden, moet het bewustzijn uitvliegen in het Universeele en zich geheel overgeven aan de vreugde van volmaakte vrijheid. Deze vrijheid moet echter niet verward worden met losbandigheid, want wij zijn aansprakelijk voor elk woord en voor elke daad. Ons bewustzijn kan deze vrijheid niet in een oogwenk bereiken. De doorbraak van het laatste restje van ons begrenzingsidee kan in één oogenblik tot stand komen, maar er moet een voorbereiding voor deze heerlijke gebeurtenis aan

Page 63: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

vooraf zijn gegaan en die voorbereiding tot in de kleinste bijzonderheden, heeft zich binnenin ons voltrokken, evenals ieder blaadje van een bloem eerst tot in de kleinste bijzonderheden binnen in den knop tot volmaaktheid is gekomen. Eerst wanneer dit bereikt is, breekt de knop door het kelkblad heen en verschijnt de bloem in al haar schoonheid. Zoo moet ook de mensch de boeien van zijn ik verbreken, eer hij te voorschijn kan komen. Gods wetten zijn onveranderlijk, hetzelfde als zij altijd geweest zijn. In hun onveranderlijkheid zijn zij weldadig, omdat zij goed zijn. Wanneer wij in harmonie met hen leven, worden zij de grondslagen, waarop we onze gezondheid, ons geluk, onzen vrede en ons evenwicht, ons succes en ons bezit bouwen. Wanneer we ons geheel en al aan Gods wet houden, kan ons geen kwaad overkomen. Genezing hebben we dan niet noodig, we zijn in alle opzichten gezond. Ten volle beseffen wij, dat er in het groote hart der menschheid een diep heimwee ligt, dat nooit bevredigd kan worden dan door een klaar bewustzijn of begrip van God, onzen Vader. Wij weten, dat deze honger het zielsverlangen naar God is. Er is niets, waar de menschelijke ziel zoo naar verlangt als God te kennen, „wiep te kennen het eeuwige leven beteekent." Wij zien de menschen steeds van het eene naar het andere grijpen in de hoop, dat zij bevrediging of rust zullen vinden in het een of ander streven of in de vervulling van een begrensden, sterfelijken wensch. Wij zien hen deze dingen najagen en verkrijgen, om dan slechts te merken, dat zij nog onbevredigd zijn. Sommigen wenschen zich huizen en grondbezit, anderen grooten rijkdom en weer anderen groote kennis. Wij hebben het voorrecht te weten, dat de mensch al deze dingen in zichtelven heeft. De groote Meester Jezus trachtte dit allen te doen in, zien. Hoe lief hebben we Hem! Hij treedt zoo prachtig zegevierend op den voorgrond, door wat Hij bereikte en wij hebben allen lief, die dezelfde bewust, zijnshoogten hebben bereikt als Jezus. Wij hebben hen niet alleen lief om wat zij bereikt hebben, maar om wat zij in werkelijkheid zijn. Jezus stond zichzelf, nadat Zijn geest verlicht was, nooit meer toe te verblijven op het uiterlijke bewustzijnsplan. Hij hield zijn gedachten steeds gericht op het middelpunt van Zijn wezen, den Christus. In Jezus werd de Christus of de centrale vonk, die God is en tot op den huidigen dag in ons allen leeft, te voorschijn geroepen om zich op volmaakte wijze meester te toonen over het stoffelijke lichaam of den materieelen mensch. Het was op deze wijze, dat Hij al Zijn groote werken deed, niet, omdat Hij in eenigerlei opzicht anders was dan gij. Hij had geen grootere macht dan ieder mensch op dit oogenblik heeft. Het was niet zoo, dat Hij alleen Gods Zoon was en wij slechts dienaren van God. Hij deed deze werken, omdat deze zelfde goddelijke vonk, die de Vader legt in ieder kind, dat geboren wordt, door Zijn eigen krachten tot een heldere vlam werd aangewakkerd, doordat Hij zich in bewuste verbinding hield met God in Hem, de bron van alle Leven, Liefde en Kracht. Jezus was precies zoon mensch als alle menschen op dit oogenblik zijn. Hij leed, werd in verzoeking gebracht en beproefd, net als gij lijdt ten gevolge van verzoekingen en beproevingen. Wij weten, dat Jezus gedurende zijn verblijf op aarde in het zichtbare lichaam dagelijks urenlang alleen met God doorbracht en wij weten, dat Hij als jongeling hetzelfde had door te maken, als wat wij hebben door te maken gehad en wat gij nu nog doormaakt. Wij weten, dat allen het sterfelijke, de vleeschelijke begeerten, twijfel en angst moeten overwinnen, totdat zij komen tot het volmaakte bewustzijn of de erkenning van „den Vader in mij", wien Jezus altijd de eer gaf van de machtige werken, die Hij deed. Hij moest leeren, zooals wij hebben moeten leeren en zooals gij nu nog leert. Hij was net als gij gedwongen steeds weer van voren af aan te beginnen. Evenals gij was Hij gedwongen vol te houden met gebalde vuisten en opeengeklemde tanden, zeggende: „Ik wil slagen, ik weet, dat de Christus in mij leeft." Wij zien in, dat het de Christus in hem was, die Jezus maakte tot, wat Hij was en nog is en dat allen op deze wijze hetzelfde bereiken kunnen. Met dit alles willen we niet in het minste afbreuk doen aan Jezus' waarde, want

Page 64: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

wij hebben Hem lief met een onuitsprekelijk groote liefde. Wij weten, dat Hij de volmaakte kruisiging van Zijn persoon onderging, om Zijn volk tot God te kunnen leiden; om hun de uitweg te kunnen toonen uit zonde, ziekte en moeilijkheden, opdat zij den Vader in zich tot uiting konden brengen; om hun te leeren, dat dezelfde Vader in allen leeft en allen liefheeft. Een ieder, die Jezus' leven en leer nauwkeurig bestudeert, moet Hem wel liefhebben. Hij is onze volmaakte oudere broeder. Maar als wij ons geboorterecht verkoopen, als wij ons niet storen aan de weldadige wetten Gods of hen met voeten treden en zoodoende het Vaderhuis den rug toekeeren en naar een ver land trekken, zooals de verloren zoon deed, wat helpen ons dan de rust en de overvloed, de warmte en de vroolijkheid, die in het huis zijn? Wanneer ge genoeg hebt van de zwijnendraf van het leven, wanneer ge vermoeid zijt en heimwee hebt, dan kan het zijn, dat ge met aarzelende schreden den weg terug naar het Vaderhuis zoekt. Dit kan geschieden langs den weg van bittere ervaring of door een vreugdevol loslaten van alle ma, terieele dingen. Het doet er niet toe op welke wijze ge tot begrip en kennis komt, ten slotte gaat ge af op het doelwit van uw roeping. Met iedere schrede zult ge sterker en moediger worden, totdat ge niet langer aarzelt of weifelt. Ge zult binnenin u verlichting voor uw geest zoeken en dan zult ge met uw tot ontwaken gekomen bewustzijn beseffen, dat het Vaderhuis hier is. Het is de goddelijke Alomtegenwoordigheid, waarin wij allen leven, ons bewegen en zijn. Met eiken ademtocht ademen wij haar in. Met iederen harteklop beleven wij haar. Denkt niet, dat ge tot ons moet komen. Gaat alleen in uw eigen huis, uw kerk, uw gebedshuis, waar ge maar wilt. Jezus, de groote Meester der liefde kan u helpen, allen, die voortgeschreden zijn en nu de hoogste wijsheid ontvangen, kunnen u helpen en probeeren u te helpen, daar, waar ge nu zijt en ten allen tijde. Hoe duidelijk zien wij Jezus en al de anderen steeds bereid om hen te helpen, die er om vragen. Ge hebt slechts te roepen en zij antwoorden, voordat ge zelfs uitgesproken hebt. Elk oogenblik gaan en staan zij naast u. Wat gij te doen hebt, is uw bewustzijn te verheffen, zoodat ge weet en ziet, dat zij met u gaan, dan zult ge niet aarzelen. Zij strekken de hand naar u uit en zeggen: „Kom tot mij en ik zal u rust geven." Dit beteekent niet: kom na den dood, het beteekent: kom nu, precies zooals ge zijt op dit oogen• blik, hef uw bewustzijn op tot het onze en zie uzelf staan, waar wij vanavond staan, boven alle menschelijke begrenzingen verheven, vrij in elk opzicht. Vrede, gezondheid, liefde, vreugde en voorspoed zijn hier. Zij zijn de vruchten des geestes, de gaven Gods. Als wij den blik op God gericht houden, kan ons niets slechts overkomen, geen kwaad kan ons genaken. Als we ons geheel tot Hem wenden, g neten wij van onze ziekten en zwakheden in den allee te boven gaanden naam van de Wet of Jezus Christus. God is binnenin u, kind van den oneindigen, onsterfelijken Geest. Er is niets, dat u zou kunnen doen beven of wanhopen, niets om u bevreesd te maken. Gij' zijt voortgekomen uit den schoot van den Vader, d D adem van den Almachtigen God heeft u geschapen als een levende ziel. „Voor Abraham was, waart gij. Geliefden, nu zijn wij de Zonen Gods, medeërfgenamer met Christus." Dezelfde kracht, die in Jezus was, is in u. Dit wordt de mantel van den Geest genoemd. Wig een juist begrip hiervan heeft, zal vinden, dat er geel. bederf bestaat, geen ziekte, geen ongelukken, geen dood, niets, dat op eenigerlei wijze uw leven zou kunnen wegnemen. Ge kunt dezen mantel zoo dicht om u heenslaan, dat niets hem kan doordringen, niets u beroeren kan. Alle vernietigende middelen of krachten, die ooit door den mensch geschapen zijn, kunnen op u gericht worden, toch zult ge ongedeerd te voorschijn komen. Als de uiterlijke vorm door het een of ander toeval vernietigd zou worden, dan zou hij onmiddellijk in dezelfde gestalte, even geestelijk, terugkeeren. Dit is een harnas, dat beter beschermt dato eenige wapenrusting, ooit door menschenhand ge' maakt en ge kunt het ten allen tijde gebruiken zonder eenig betaalmiddel

Page 65: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

noodig te hebben. Ge kunt te voorschijn treden als dat, wat ge zijt, het kind van. den levenden God. Jezus zag dit in en Hij had zichzelf de ervaring van den Calvarieberg kunnen besparen. Had Hij gebruik willen maken van zijn macht, dan hadden zij Hem niet kunnen aanraken. Hij zag, dat er een groote geestelijke verandering aan het plaatsgrijpen was in Zijn lichaam en Hij zag in, dat, wanneer dit temidden van hen, die Hij kende en liefhad, geschiedde zonder een uiterlijke verandering, heel velen niet de geestelijke beteekenis ervan zouden begrijpen en zouden blijven hangen aan het persoonlijke. Hij wist, dat Hij de macht bezat om den dood te overwinnen en Hij wilde hun, die Hij liefhad, toonen, dat zij dezelfden macht bezaten, daarom koos Hij den weg van de kruisiging, den weg, dien zij konden zien, opdat zij, ziende, zouden gelooven. Ook wilde Hij aantoonen, dat Hij zijn lichaam zoo vervolmaakt had, dat, als zij Hem het leven benamen - of wat zij als leven beschouwden -- en zijn lichaam in het graf zouden leggen en daarop een grooten steen zouden rollen als uiterste begrenzing, die de mensch zich denken kan, Hij dan toch den steen kon wegrollen en zijn ware of geestelijke lichaam kon verheffen boven alle sterfelijke begrenzingen. Jezus had met zijn lichaam kunnen verdwijnen, maar Hij gaf er de voorkeur aan te bewijzen, dat, wanneer het geestelijke lichaam ontwikkeld is, geen ongeluk of physieke conditie het kan vernietigen, zelfs niet, wanneer het door een ander van het leven beroofd wordt. Na de kruisiging en opstanding was zijn lichaam geestelijk zoo ontwikkeld, dat Jezus genoodzaakt was het bewustzijn van hen, die Hem lief waren, op te heffen tot een plan, waar zij in staat waren Hem te zien, evenals wij genoodzaakt zijn het bewustzijn van bijna allen, die hier vanavond met ons zijn, op te heffen. Toen de vrouwen dien morgen bij het graf kwamen en den steen weggewenteld en de lijkwade terzijde geworpen vonden, herkenden zelfs zij Hem niet, voordat Hij hun bewustzijn opgeheven had tot het plan, waar zij Hem konden aanschouwen. Later, toen twee van zijn volgelingen op weg waren naar Emmaus, naderde Jezus hun en sprak met hen, toch herkenden zij Hem niet, totdat Hij het brood met hen brak. Evenzoo ging het, toen Hij aan anderen verscheen, zelfs wanneer Hij met hen wandelde en sprak, herkenden zij Hem niet, omdat hun bewustzijn niet werkzaam was op het plan, waar zij Hem konden zien. In het oogenblik, waarop hun bewustzijn zich verhief tot of werkte op hetzelfde plan als het Zijne, zagen zij Hem. Sommigen zagen dan de geestelijke belangrijkheid en de werkelijkheid van dit alles in. Zij erkenden de diepe beteekenis, die eraan ten grondslag lag. Dan begrepen zij. Toch waren er met dit al een groot aantal menschen, die niet in Hem geloofden, omdat zij nog niet het bewustzijnsplan bereikt hadden, waar zij de geestelijke basis konden zien of begrijpen. Toen werd de sluier van het mysterie, die geweven was door de sterfelijke opvattingen der menschen, verwijderd. „De voorhang van den tempel scheurde in tweeën van boven tot beneden." Men ontwaakte tot het bewustzijn, dat de dood overwonnen was en niet alleen de dood, maar dat alle, door menschen gemaakte, sterfelijke beperkingen konden en zouden overwonnen worden, doordat de mensch zich boven hen zou stellen of zijn bewustzijn zou opheffen tot het plan, waar hij inziet, dat zij niet bestaan. Wanneer dit bewustzijn met liefde gekoesterd wordt, komt het te voorschijn. Dit was de openbaring, die Jacob kreeg, toen hij op den harden steen der materie lag. Hem werd geopenbaard, dat datgene, waarop men den blik gericht houdt, te voorschijn komt. Dit bracht hem ertoe streepsgewijze afgeschilde takken in het drinkwater van het vee te leggen, zoodat het gevlekte jongen voortbracht, wat hem bevrijdde van zijn materieele gebondenheid. Zoo kunnen wij met zekerheid ons ideaal uitzenden in het vormlooze, zoodat het vorm aanneemt direct uit de ongevormde substantie, die voor het sterfelijk bewustzijn onzichtbaar schijnt. Het drinkwater van het vee is op te vatten als de spiegel, waardoor het beeld, dat in het denken wordt vastgehouden, weerspiegeld wordt in de ziel, ons innerlijkste wezen, waarna het ontvangen wordt

Page 66: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

en zichtbaren vorm aanneemt. Zoo gaat het ook met onze vrienden, die hier vanavond tezamen gekomen zijn, slechts weinigen van hen nemen het ernstig op en zien de waarheid in, gaan verder en ontwikkelen zich, tot zij het ware werk Gods kunnen doen. Anderen beginnen vol moed, maar al gauw blijkt het hun te veel moeite te kosten om over den eersten muur der materie heen te komen. Zij vinden het dan veel gemakkelijker om zich met het getij mee te laten drijven en zoo vallen zij uit. Wij hebben allen op het zichtbare, sterfelijke plan van deze aarde geleefd, ja, eigen-lijk hebben we de aarde nooit verlaten. Wij zijn nu alleen onzichtbaar voor hen, die in het sterfelijke bewustzijn leven. Voor degenen, die op een hooger plan van bewustzijn staan, zijn we altijd zichtbaar. Het zaad van iedere idee, dat in de ziel gezaaid wordt, ontkiemt en neemt vorm aan in het gedachtenleven, om later in physieken vorm uitgedrukt te worden. Ideeën van volmaaktheid, brengen volmaaktheid voort. Even waar is het omgekeerde. Evenals de zon en de aarde met dezelfde bereidwilligheid den machtigsten boom of de teerste bloem voortbrengen, wanneer de respectievelijke zaden geplant worden, zoo richten geest en ziel zich naar den mensch en dat, wat hij verlangt of waarom hij, geloovend, gevraagd heeft, heeft hij reeds ontvangen. Zij, die vanuit de zichtbare wereld den dood ondergaan hebben, openbaren zich op hetzelfde psychische plan als dat, waarop zij op het moment van hun sterven stonden, want het menschelijk denken werkt op het psychische plan. Dit is de oorzaak van het bestaan van het groote psychische rijk, dat ligt tusschen het materieele of zichtbare en het waarachtig geestelijke rijk en allen, wier aspiraties uitgaan naar geestelijke waarheid, moeten zich door het psychische rijk een weg banen, eer zij tot het geestelijke kunnen komen. Om het geestelijke te kunnen begrijpen, moeten we door het psychische rijk heendringen, regelrecht naar God. De dood brengt den geest niet verder dan tot het psychische plan en de mensch openbaart zich dan op dezelfde geestelijke hoogte als toen het lichaam den geest losliet. Wie zoo overgaat, heeft nog niet ingezien. dat er slechts één Geest, één Ziel en éen Lichaam is en dat allen uit deze Eene zijn voortgekomen en ertoe moeten terugkeeren. De geest, die uit deze Eene is uitgezonden en wien een volmaakt lichaam gegeven is, blijft evenzeer een deel van den Eenigen geest uitmaken als de arm een deel is van ons lichaam en wordt er evenmin ooit van gescheiden als eenig lichaamsdeel op zichzelf zou kunnen staan; het is één met het heele lichaam en moet op de juiste wijze ermee verbonden zijn om een geheel te vormen. Zoo moet ook alle geest of alle levensuitingen op de juiste wijze onderling verbonden zijn, opdat alles volmaakt kan zijn. „Zij zullen allen op één plaats vereenigd worden", beteekent, dat wij allen ons ervan bewust zullen zijn, dat we uit een en dezelfde bron - God - ontstaan zijn. Dit is de verzoening, de eenheid, voortkomend uit de wetenschap, dat wij allen geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, een beeld, waardoor Hij het ideaal kan uitdrukken, dat Hij voor ons bestemd heeft. Bereid te zijn, God op volmaakte wijze het hoogste ideaal door ons te laten uitdrukken, dat Hij voor Ons bestemd heeft, dat is de beteekenis van „Niet mijn wil, maar de Uwe, o God, geschiede". Niemand kan zich verheffen boven het menschelijk denken, die niet bereid is Gods wil te doen, of hij zich ervan bewust s of niet." Hier zweeg zij een oogenblik, waarop een van ons een vraag stelde over de relativiteit der materie. Het antwoord luidde: „Het juiste woord is substantie, de relativiteit der substantie. Laten we eens de vijf koninkrijken bekijken, dat der mineralen, dat der planten, dat der dieren, het rijk der menschen en het rijk Gods. We zullen beginnen met het laagste, het mineralenrijk. We vinden, dat ieder deeltje van het mineralenrijk het eene leven, het leven van God, tot uitdrukking brengt. De ontbinding of verdeeling van de mineralendeeltjes heeft, tezamen met de elementen lucht en water, den aardbodem gevormd, terwijl ieder deeltje het oorspronkelijke leven, het leven Gods, behield. Daaruit is het plantenrijk ontstaan, de daaropvolgende, hoogerstaande uitdrukking

Page 67: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

van God. Ook in het plantenrijk bevat ieder deeltje dit eene leven, waarvan het een deel uit het mineralenrijk opgezogen en daarna vergroot en vermenigvuldigd heeft, zoodat het een schrede dichter bij het Koninkrijk Gods staat. Dit maakt plaats voor het dierenrijk, de daaropvolgende uitdrukkingswijze van God. Ieder deel van het dier bevat weer het eene leven, waarvan het een deel overgenomen heeft uit het plantenrijk, waarna het vergroot en vermenigvuldigd is, zoodat het weer een stap dichter bij het Godsrijk staat. Dit maakt plaats voor het rijk der menschen, de daaropvolgende uitdrukkingswijze van God. Het rijk der menschen, waarvan ieder deel het eene leven bevat, heeft een deel van dit leven overgenomen uit het dierenrijk en terwijl het een schrede dichter bij het Godsrijk staat, maakt het plaats voor dit rijk, de hoogste uitdrukking door den mensch. Wanneer de mensch dit koninkrijk bereikt heeft, is hij op het punt gekomen, waar hij inziet, dat alles uit de eene bron is voortgekomen, dat alles het eene leven, het leven Gods bevat en dan is hij meester geworden over alle materieele dingen. Maar op dat punt behoeft hij niet te blijven staan, want alles is vooruitgang. Wanneer hij zoover gekomen is, zal hij merken, dat er nog nieuwe werel, den te veroveren zijn. Dan komen wij tot het inzicht, dat alle ruimte, het heelal, dit eene leven, het leven Gods, bevat, dat alles is voortgekomen uit deze eene Bron en Substantie. Dan wordt alle substantie relatief of onderling verbonden. Niet waar?"Hiermee eindigde het gesprek en stonden we van tafel op, waarna tafels en stoelen werden weggeruimd. Nu begonnen uren van vroolijkheid en feestvreugde met dans en zang, waarbij het onzichtbare koor voor de muziek zorgde. Iedereen amuseerde zich. Ten slotte eindigde de avond in een vroolijk feestgeschal van muziek en gezang, het onzichtbare koor werd zichtbaar, mengde zich onder de gasten en zweefde dan weer boven hun hoofden. Het einde was een uitgelaten vroolijkheid, waaraan allen deelnamen. Alles bij elkaar genomen was het het meest indrukwek-kende tooneel, dat we ooit hadden meegemaakt. Men vertelde ons, dat, voor wie heel stil kan zijn, de muziek ten allen tijde hoorbaar is, maar dat alleen bij een gelegenheid als deze het koor de muziek begeleidt. Wij namen hiermee later eenige malen een proef en bevonden, dat we de muziek konden hooren. Zij was altijd zacht en teer, maar had nooit den blijden, vrijen klank van dien avond, tenzij een aantal van de Meesters tezamen waren. Deze muziek, zoo werd ons verteld, wordt wel het engelenkoor genoemd; zij noemen het de symphonie van gelijkgestemde zielen. In dit dorp bleven we drie dagen en zagen onze vrienden zeer veel gedurende dien tijd. Op den avond van den derden dag namen zij afscheid van ons en verdwenen met de belofte, dat wij hen in onze winterkwartieren zouden weerzien.

Page 68: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XXII

Den volgenden ochtend verlieten wij het dorp, terwijl slechts Emil en jast ons vergezelden. Wij gingen op weg naar een verder noordelijk gelegen dorp, dat we besloten hadden tot ons hoofdkwartier te maken.De winter is streng in dit deel van het land en wij achtten het noodzakelijk ons van goede kwartieren te voorzien voor het begin van den winter. Evenals bij zeer vele andere dingen was ook hier onze vrees ongegrond, want bij onze aankomst vonden we prettige verblijfplaatsen, kant en klaar, op ons wachten. We konden er zoo intrekken. Ons pad voerde van het dorp, dat we juist verlieten, over het plateau, dan omhoog door een lange, kronkelende rotskloof naar den uitgang, waar het tweede versterkte dorp, dat het plateau bewaakte, gelegen was. De wanden van de rotskloof stegen van 200 tot 500 voet loodrecht omhoog en verbreedden zich dan tot aan den top, waar zij overgingen in de bergen, die tot een hoogte van 2000 voet opstegen boven de plaats, waar het pad de uitgang kruiste. Op het hoogste punt van den uitgang sprongen twee groote rotsketens vooruit, ieder aan een kant van een plateau, dat ongeveer 5 acres groot was (± 20.000 M2). Deze twee ketens lagen ongeveer 600 voet uit elkaar. Over deze open ruimte was een muur van 40 voet hoog gebouwd, die op deze wijze de twee ketens verbond en een doeltreffende barrière vormde. Deze muur was beneden 60 voet en boven 30 voet breed en was zoo gemaakt, dat over den bovenkant de geweldige rotsblokken gerold konden worden, die dan aan den buitenkant van den muur op den grond vielen, waar de bodem zeer schuin afliep. Dan volgde weer een steile helling, waar het pad langs voerde, dat naar den anderen wand van de bergkloof leidde. Met tusschenruimten van 100 voet waren er in den muur glijbanen gemaakt voor de rotsblokken, opdat deze de voet van den muur niet zouden raken, eer zij den bodem bereikten. Wanneer zij den grond bereikten, rolden zij verder naar beneden langs de schuinte, dan langs de steile helling en zoo in de bergkloof, wel vier mijlen, eer zij tot stilstand kwamen, zoo ze al niet in stukken vlogen door hun eigen gewicht. Dit alles tezamen vormde een zeer doelmatige verdediging, daar de bergkloof op geen enkele plaats van die vier mijlen meer dan 50 voet breed was en de rots steil genoeg was om den rotsblokken groote vaart te verleenen. Ook waren er in den rotswand aan iederen kant twee plaatsen, waar rotsblokken konden worden losgemaakt, die dan naar beneden rolden. Deze plaatsen waren verbonden door paden, in den rotswand uitgehouwen van elk uiteinde van den muur af. Er lagen een aantal rotsblokken, die elk ongeveer een doorsnee van 12 voet hadden, bovenop den muur gereed voor het geval, dat ze noodig mochten blijken. Men vertelde ons, dat het nog nooit noodig geweest was ze te gebruiken, daar slechts één vijandige volksstam ooit getracht had zich ongevraagd toegang te verschaffen tot het dorp en deze stam was al zoo goed als vernietigd door de rotsblokken, die van de vier bovenbeschreven plaatsen in de wanden van de rotskloof naar beneden geworpen waren. De eerste neerploffende rotsblokken hadden in hun vaart andere losgemaakt en zoo was er een ware lawine in de vallei neergestort, die alles, wat haar in den weg kwam, had meegesleurd. De rotsblokken bovenop den muur hadden daar meer dan 2000 jaren gelegen, daar er gedurende dien tijd geen oorlog in het land geweest was. We zagen, dat de zes huizen, waaruit het dorp bestond, in den muur gebouwd waren, drie verdiepingen hoog, zoodat de daken gevormd werden door den bovenkant van den muur. Men bereikte den bovenkant van den muur, langs trappen, die door alle verdiepingen heen naar het dak van elk huis voerden. Alleen de derde verdieping bevatte vensteropeningen in den muur. Deze vensters gaven een uitzicht op de bergkloof eronder. Vanuit deze vensters en van den bovenkant van den muur af was het pad, dat zich langs den bergwand kronkelde, voor mijlen met het oog te volgen.

Page 69: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

Men wees ons aangename logeerverblijven aan op de derde verdieping van een dezer huizen en na vroeg het avondmaal gebruikt te hebben, begaven allen zich naar het dak om de zon te zien ondergaan. Wij waren daar nog maar enkele minuten, toen een man. die een jaar of 50 leek, de trap opkwam naar het dak. Hij werd ons door Jast voorgesteld en nat n dadelijk deel aan de conversatie. Al gauw bleek, dat hij woonde in het dorp, dat we voor on,3 winterkwartier hadden uitgekozen en dat hij op weg daar naar toe was. Wij veronderstelden, dat hij op dezelfde wijze reisde als wij en nodigden hem uit zich bij ons gezelschap te voegen. Hij dankte ons, maar zei, dat hij in staat was den afstand veel sneller af te leggen dan wij, dat hij in dit dorp gekomen was om een familielid te bezoeken en dat hi dien zelfden avond thuis zou zijn. Het gesprek kwam toen op den tempel, dien mijn twee kameraden en ik met Emil en Jast bezocht hadden. Rustig zei deze man tegen mij : „Ik heb u dien nacht zien zitten op de borstwering van den tempel." Daarna beschreef hij den droom of het visioen, precies, zooals het tot mij gekomen was en zooals het in een dezer hoofdstukken verteld is. Dit verwonderde mij evenzeer als mijn makkers, met wie ik niet over het voorval gesproken had. Deze man was ons allen volslagen onbekend en toch beschreef hij den droom even levendig als hij mij verschenen was. Hij vervolgde: „U werd hetzelfde getoond, wat ons getoond wordt, n.l. dat de mensch voortkomt uit de eenige Substantie, God, en zoolang in hechte eenheid is voortgegaan, als hij zich hiervan bewust was en van zijn macht en recht op de juiste wijze gebruik maakte. Op het oogenblik echter, waarop hij in zijn sterfelijke wezen twee machten ontdekte, begon hij op tweeërlei wijze te zien, maakte misbruik van zijn macht en schiep een tweeheid, want de mensch heeft een vrijen wil en schept datgene, waarop hij zijn blik gericht houdt. Het gevolg was verscheidenheid en verstrekkende scheiding, die hem overal bijbleven over de heele wereld. Maar er is een verandering op til, de verscheiden-heid heeft ongeveer haar grenzen bereikt en de mensch begint in te zien, dat hij uit dezelfde bron is voortgekomen als alle anderen en dat brengt hem steeds nader tot die anderen. Hij begint in te zien, dat ieder ander mensch zijn broeder is in plaats van zijn vijand. Wanneer de mensch dit ten volle beseft, dan zal hij begrijpen, dat allen uit dezelfde bron zijn voortgekomen en tot die bron moeten terugkeeren of met andere woorden, in werkelijkheid broeders moeten worden. Dan zal hij den hemel gevonden hebben en inzien, dat de hemel beteekent: innerlijke vrede en harmonie, overal, geschapen door den mensch hier op aarde. Dan zal hij begrijpen, dat hij naar eigen ver-kiezing hemel of hel voor zichzelf kan scheppen. Deze hemel is op de juiste wijze begrepen, maar alleen geographisch op de verkeerde plaats gezet. De mensch zal leeren, dat God in hem woont en niet alleen in hem, maar in ieder ding om hem heen, in iederen steen, in iederen boom, in elke plant, elke bloem en in al, wat geschapen is; dat God zelfs in de lucht is, die hij inademt, in het water, dat hij drinkt, in het geld, dat hij uitgeeft; dat God de substantie is van alle dingen. Bij iedere ademhaling ademt hij evenzeer God in, als hij lucht inademt, bij iederen maaltijd neemt hij evenzeer God tot zich als hij voedsel tot zich neemt. Wij wenschen geen nieuwe godsdiensten of sekten te stichten. Wij zijn van meening, dat de op het oogenblik bestaande kerken voldoende zijn en dat zij de aangewezen centra zijn om de menschen _ tot het besef van God door den Christus in allen, te helpen brengen. Degenen, die aan de kerken verbonden zijn, moeten leeren inzien, dat de kerk alleen het symbool is van het Christus-bewustzijn in de geheele mensch• heid. Wanneer zij dit begrijpen, waar kunnen de ver-schilpunten dan anders liggen, dan in de opvatting van het sterfelijk denken? Niet in de kerken. Waarin is het onderscheid tusschen de verschillende kerken en vereenigingen gelegen? De verscheidenheid, die we heden ten dage zien, moet geheel en al liggen in het menschelijk denken. Ziet, waartoe dit geleid heeft: tot groote oorlogen, tot intense haat tusschen volkeren en families en individuen en dat alleen, omdat de een of andere kerkorganisatie gedacht heeft, dat haar geloofsbelijdenis of dogma beter was, dan die van een andere. Toch zijn zij in wezen alle

Page 70: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

hetzelfde, want zij voeren allen naar dezelfde plaats. Het zou niet mogelijk zijn, dat ieder zijn eigen hemel had, want als dat zoo was, zou een lidmaat van een bepaalde kerk, die haar trouw had aangehangen en verwachtte zijn belooning te ontvangen, genoodzaakt zijn de rest van zijn bestaan door te brengen met zoeken tusschen al die hemels naar den bepaalden hemel, die voor hem bestemd was. Deze kerkgenootschappen met hun lidmaten komen dagelijks dichter tot elkaar en de dag zal aanbreken, waarop zij allen een zullen zijn. Dan zal er geen organisatie meer noodig zijn. Toch ligt de fout niet geheel en al bij de kerkelijke organisaties. Slechts weinig menschen zijn nog tot het besef gekomen van wat het leven werkelijk voor hen inhoudt. Het grootste deel der menschheid zien we onbevredigd, versuft, verslagen of onzeker door het leven tasten. Iedere ziel moet leeren het leven aan te pakken en zich uit te drukken, beginnende vanuit zijn eigen levenscentrum de gaven, die God hem gegeven heeft, met doelbewuste daadkracht tot uitdrukking te brengen. Ieder moet zijn eigen leven tot ontwikkeling brengen. Niemand kan voor een ander leven. Niemand kan uw leven voor u tot uitdrukking brengen en niemand kan u zeggen, hoe ge het moet doen. „Zooals de Vader leven in Zich draagt, zoo heeft Hij het den Zoon gegeven leven in Zich te dragen." Een ziel kan niet dit inzien en zich toch maar laten voort-drijven, want het heele doel van het leven bestaat in het voorrecht en de gelegenheid om den God, die in ons woont tot uitdrukking te brengen. Gods doel voor den mensch is, dat hij zich bewust zal worden het beeld en de gelijkenis Gods te zijn. Datgene uit te drukken, wat God voor hem bestemd heeft, moet het groote levensdoel van den mensch zijn. Ziet, wat een woorden van wijsheid Jezus sprak, toen Hij op den berg was en Zijn volgelingen tot Hem kwamen. Zijn bewustzijn was ontwaakt tot het besef hiervan en Hij stond vast in de overtuiging, dat de mensch zich alleen dan tot zijn volle kracht kan ontplooien, wanneer hij een waarachtig ideaal, een werkelijk levensdoel heeft. Een zaadje kan alleen dan beginnen te groeien, wanneer het stevig in den grond geplant is. De Goddelijke kracht in ons kan alleen dan een waarachtig verlangen vervullen wanneer zij vast in de menschelijke ziel geplant is. Wij moeten allen weten, zooals Jezus wist, dat de vaste wensch om zich uit te drukken de eerste geestelijke drijfveer is, die tot uitdrukking leidt. Jezus zeide: „Zalig zijn de armen", daar Hij inzag, dat elke beperking in het leven, die in het individu den wensch kan doen ontwaken om zich boven die beperking te stellen en zich ervan te bevrijden., goed is. Hij begreep, dat gebrek aan iets de voorspelling van de vervulling in zich draagt. Hij beschouwde ieder verlangen als vruchtbaren grond voor een zaadje. Wanneer het zaad geplant en in de gelegenheid gesteld werd om te groeien en te voorschijn te komen, dan zou het verlangen erdoor vervuld worden. De plaats, die gebrek en liet daaruit voortvloeiend verlangen bij de ontwikkeling van het leven innemen, is geheel verkeerd begrepen. Sommige groote leeraren zeggen, dat verlangen uit het hart verdreven moet worden. Jezus zeide: „Wee hun, die verzadigd zijn.— Wanneer men verzadigd is, staat men op een dood punt. Om volledig met het leven in verbinding te staan, moeten we ieder oogenblik trachten het leven volkomen tot uitdrukking te brengen. Het verlangen om dit te doen, is de drang, die ons ertoe brengt. Genoeg als de mensch ervan heeft om in het stof der aarde rond te kruipen, verlangt hij te kunnen vliegen en deze wensch brengt hem ertoe de wet te vinden, die hem in staat zal stellen zich boven de be-grenzingen van zijn leven te verheffen en dan zal hij kunnen gaan, waar hij wil, zonder zich om tijd of afstand te bekommeren. Men zegt wel, dat de mensch wikt en God beschikt. Het omgekeerde is echter waar, n.l. God wikt en de mensch beschikt, want wanneer de mensch zich daarvoor openstelt, kan hij alles doen, wat God doet. Kan de Zoon niet doen, wat de Vader gedaan heeft? De ervaring, dat uiterlijke dingen geen bevrediging kunnen geven, dringt de ziel ertoe om te zoeken naar de kracht in haarzelve. Dan kan de mensch de Ikheid ontdekken, dan kan hij te weten

Page 71: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

komen, dat binnenin hem alle macht ligt om zijn hart te bevredigen, om iedere behoefte en elk verlangen te vervullen. Meestal komt hij niet tot deze kennis, eer hij door de slagen van de wereld ertoe gedreven wordt dit innerlijke plan van vrede en rust te zoeken. Weet hij, dat de Ikheid de vervulling van zijn wensch is, dan is de wensch vervuld. Het is dwaasheid voor zijn wenschen ergens anders vervulling te zoeken dan in het goddelijke Zelf. Om tot ontplooiing te komen moet het zelf deze ontplooiing tot stand brengen. Welk een verwerkelijking, wat een ontwaken brengt dan deze kennis van de Ikheid, de weten-schap, dat binnenin ons alle macht, alle substantie en intelligentie liggen, waaruit alle vormen hun vorm ontvangen en dat, noodra een duidelijke en waarachtige wenschgedachte zich op intelligente wijze gevormd heeft, de kracht, de intelligentie en de substantie des geestes daarheen stroomen en haar in vervulling doen gaan. Is dit niet de schat in den hemel, die onze oogen nog niet aanschouwd hebben? In ons binnenste liggen, nog ongevormd, oneindige schatten verborgen. Hoe duidelijk wordt dit hem, die de parel gevonden heeft. Dan begrijpt hij het: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, dan zullen alle andere dingen u vanzelf toevallen." De reden, waarom zij ons dan toevallen, is, dat zij ge, maakt zijn uit het wezen des geestes zelf. Het bewustzijn moet eerst den Geest vinden, eer het vorm kan geven aan het gewenschte. Hij, die ontwaakt is, ontdekt het scheppende principe in zijn binnenste, dan begint hij te begrijpen en dit is de groote kans van zijn leven. Hij krijgt een overzicht of wordt zich bewust van de mogelijkheden, die voor hem zijn weggelegd. Wetende, dat de scheppende macht in hemzelf ligt, roept hij zich zijn hartewensch voor den geest, deze wordt tot een ideaal of tot een vorm, die kracht en substantie tot zich trekt, tot hij vervuld is. Ik zie, dat is de ontvangenis van de ziel, het beloofde land, een droom, die verwezenlijkt wordt, waarnaar de ziel vol vertrouwen kan uit, zien. Al hebben we de vervulling nog niet bewust in ons bezit, zij zal zichtbaren vorm aannemen, daar wij de wet gehoorzamen. Misschien moeten daarbij ervaringen in den woestijn doorgemaakt en overwonnen worden. Maar dit maakt de ziel der vervulling waardig. De ziel, die haar visioen opvat als het beloofde land of als een ideaal, dat werkelijkheid zal worden, ziet dan alleen het goede, het voorwerp van haar verlangen. Dan moet er ook geen twijfelen, geen wankelen en geen aarzelen meer bestaan, want dat zou noodlottig zijn. De mensch moet zijn visioen trouw blijven en voorwaarts gaan. Dit visioen is karakteristiek voor hem en even noodzakelijk als de plannen en specificaties voor een gebouw. Hij moet zijn visioen even trouw blijven als de aannemer zich moet houden aan de plannen en specificaties, die de architect hem gegeven heeft. Alles, behalve de waarheid, moet opzij gezet worden. Alle groote zielen blijven hun visioen trouw. Al wat ooit geschapen is, was eerst een visioen, het zaad van een idee, geplant in de ziel, waar het gelegenheid had te ontkiemen en tot wasdom te komen. Nooit laten groote zielen zich beïnvloeden door het ongeloof van anderen. Zij getroosten zich opofferingen voor hun visioen, zij blijven het trouw, gelooven erin en hun geschiedt naar hun geloof. Jezus bleef trouw vasthouden aan Zijn visioen, Hij volgde standvastig Zijn richtlijn, zelfs wanneer zij, die Hem het naast stonden en het liefst waren, zich ongeloovig en trouweloos betoonden. Hem geschiedde naar Zijn geloof en zoo gaat het allen. Wanneer iemand zich opmaakt om naar het beloofde land te gaan, dan moet hij het land der duisternis achter zich laten en vergeten. Hij moet de duisternis verlaten en op het licht toegaan. Het is niet mogelijk tegelijkertijd voorwaarts te gaan en stil te staan. Het oude moet losgelaten en het nieuwe aangehangen worden. Onaangename dingen moeten we vergeten en alleen datgene moeten we ons herinneren, wat we wenschen te behouden. Het vergeten is even belangrijk als het onthouden. Het visioen alleen moet in de herinnering vastgehouden worden, willen we het vervuld zien. We moeten het visioen, dat we in vervulling willen zien gaan, in den geest vasthouden en weigeren herinnerd te worden aan dingen, die we niet willen zien gebeuren. Al

Page 72: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

onze ideeën, gedachten, woorden en daden moeten in overeenstemming zijn met het visioen, wil het vorm kunnen aannemen. Dit is waarachtige concentratie, een alles uitsluitende concentratie, het samentrekken van alle krachten op het essentieele. Dat is liefde voor het ideaal en alleen door liefde kan een ideaal tot uitdrukking komen. De liefde maakt een idee tot een ideaal. Mag de mensch in het begin ook falen, hij moet vastbesloten blijven en voortgaan. Dit is een oefenen van den wil, een stalen van het zelfvertrouwen, een bewijs van het geloof, waardoor alle kracht op het ideaal gericht wordt. Het ideaal zou nooit bereikt kunnen worden, zonder dit bewust richting geven aan de kracht, zonder deze wilsoefening, maar het zou voor het ideaal noodlottig wezen, als de wil zelf niet ideaal was. De ideale wil moet de eigenschap bezitten te willen dienen. Heeft de wil niet den wensch te dienen, dan kan de kracht, die de wil op het ideaal wenscht te richten, zich niet vrijmaken van de ziel. De wil gediend te worden, keert de levensstroom tegen het zelf, de wil om te dienen laat de levensstroom door het zelf heenvloeien en straalt kracht op het zelf af. Te dienen geeft doel aan het visioen, het stelt den weg open voor de liefde. Hoe kan de liefde zich anders uitdrukken dan door te stroomen door den mensch, die het leven tot uitdrukking brengt? Wanneer zij door het bewustzijn stroomt, antwoordt het heele organisme en iedere cel van het lichaam leeft mee. Dan wordt het lichaam harmonisch, de ziel stralend en het denken helder. De gedachte wordt scherp, geestig, levendig en zeker, het woord wordt positief, waar en opbouwend, het vleesch wordt vernieuwd, gereinigd en bezield, problemen worden opgelost en alle dingen worden tot hun juiste verhouding teruggebracht. De Ikheid komt door het ik tot uitdrukking en dan kan het ik de Ikheid niet langer aan banden leggen. Wanneer het lichaam den Geest niet gehoorzaamt, hoe kan het dan den Geest tot uitdrukking brengen? Het menschelijk denken moet bewust den Geest zoeken en ernaar verlangen, wil het de macht van den Geest leeren kennen. Op deze wijze leert de mensch begrijpen, dat de Geest de vervulling is van iedere behoefte. De hoogste uitdrukking, die eraan gegeven kan worden, is, wanneer de Geest gebruikt wordt om er de nood van anderen mee te stillen. Het is de liefde, welke we aan anderen geven, die de voorraadschuur des Geestes opent. „Ik ben bereid te dienen" is het tooverwoord, dat den onbegrensden overvloed van God vrijmaakt voor allen en dat de ziel tot haar vervulling brengt. De ziel is teruggekeerd tot het Vaderhuis, zoodra zij den wil heeft om te dienen. De verdwaalde, die dienstbaar was, wordt de gevierde zoon; de knecht, die zich met zwijnendraf voedde, wordt de prins van een koninklijk huis, het huis van zijn eigen mogelijkheden. Hij kent Gods liefde, begrijpt de gave van zijn Vader en neemt er bezit van. Niemand anders dan een zoon kan deze gave ontvangen. Geen dienstknecht, geen huurling is de vreugde waardig, die het erfdeel van den zoon geeft. De knecht tracht altijd iets te verkrijgen, de zoon heeft reeds alles geërfd, wat de Vader bezit. Wanneer we weten, dat we deel uitmaken van het huis des Vaders en dat we erfgenamen zijn van al, wat de Vader bezit, dan kunnen we beginnen te leven, zooals de Vader wenscht, dat we leven zullen. „Ziet, nu zijn wij de Zonen Gods." Het bewustzijn Zoon te zijn, houdt alle vervulling in zich, het bewustzijn van knechtschap veroorzaakt gebrek. Wij zullen zien, dat al, wat ons hart begeert, vervuld wordt door den Vader, zoodra wij ons in gedachte, woord en daad als Zonen gedragen. Dan zien we dat de Zonen Gods vrij zijn." Hierna stond de spreker op, wenschte ons goedennacht en vertrok, na de hoop uitgesproken te hebben, dat hij ons vaker zou zien, wanneer wij in onze winterkwartieren waren aangekomen.

Page 73: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XXIII

Den volgenden ochtend verlieten we het dorp en drie dagen lang voerde ons pad door een woeste bergstreek, die zoo schaars bevolkt was, dat we genoodzaakt waren elken nacht onze tenten op te slaan. Er waren voor dezen tocht geen levensmiddelen meegenomen, maar wanneer er voedsel noodig was, was het voorhanden. Nauwelijks waren er toebereidselen voor een maaltijd gemaakt of een overvloed van voedsel verscheen, gereed om genuttigd te worden en geen enkele maal werd alles opgebruikt, altijd bleef er iets over. Den avond van den derden dag kwamen we aan een breede vallei, waar we doorheen moesten trekken om onze bestemming te bereiken. Van dat tijdstip af voerde onze weg door een vruchtbare, goedbevolkte streek. Het dorp, waar we onze winterkwartieren wilden opslaan, was door ons gekozen, omdat het gelegen was in het hartje van het land, dat we bezochten en we oordeelden, dat we daardoor in de gelegenheid zouden zijn, om, zooals we dat wenschten, voor langeren tijd in dagelijksche aanraking te zijn met deze menschen. Een groot aantal van de menschen, die we ontmoet hadden in de verschillende plaatsen, waar we al geweest waren, woonden in dit dorp en zij hadden allen ons op hartelijke wijze uit, genoodigd hen te bezoeken. We waren zeker, dat we, door den winter in dit dorp door te brengen, ruimschoots gelegenheid zouden hebben om het dagelijksche leven van deze menschen van dichtbij te observeeren. Wij bereikten het dorp den 20sten November en maakten van daaruit verschillende korte tochten, totdat de sneeuw begon te vallen, waardoor het trekken bemoeilijkt werd. Wij waren heel aangenaam gehuisvest, de menschen waren zeer vriendelijk voor ons en we voelden ons opgenomen worden in het dorpsleven. Alle huizen stonden voor ons open; hun bewoners zeiden ons, dat we altijd welkom waren en dat zij alle menschen als broeders beschouwden. In dezen tijd werden we uitgenoodigd door een van de merkwaardige vrouwen, die in dit dorp woonden om bij haar te komen logeeren. Wij hadden haar aan de grens ontmoet. Daar we het echter in ons verblijf naar onzen zin hadden, vonden we het onnoodig haar last te veroorzaken. Zij hield evenwel vol, dat er geen sprake was van last veroorzaken, dus verhuisden we met pak en zak en maakten voor de rest van ons verblijf haar huis tot het onze. Ik zal nooit den eersten keer vergeten, dat we haar ontmoetten. Dat was in een stadje dicht bij de grens. Toen zij aan ons werd voorgesteld, schatten we haar op geen dag ouder dan 18 en we vonden haar allemaal even mooi. Hoe groot was onzeverbazing, toen we hoorden, dat zij meer dan 400 jaar oud was en een van de meest geliefde voorlichtsters. Haar heele leven gaf zij aan het werk. Toen we in haar huis woonden en dagelijks met haar in contact kwamen, werd het ons volkomen duidelijk, waarom het volk zooveel van haar hield. Bij onze eerste ontmoeting kwamen we bijna twee weken lang dagelijks met haar in aanraking, maar in haar ware gedaante leerden we haar pas kennen, toen we haar in haar eigen huis meemaakten. Niemand kon anders dan van haar houden en haar respecteeren. Hoe meer wij van deze menschen zagen, des te meer liefde en eerbied gevoelden wij voor hen. Wij hadden gelegenheid te over om al, wat zij ons over hun leeftijd vertelden, bevestigd te vinden in opteekeningen, waaraan we evenmin konden twijfelen als aan onze eigen aanteekeningen. Wij woonden in het huis van deze vrouw en aten aan haar tafel van den laatsten December af tot aan April van het volgend jaar. Wij waren voortdurend in de gelegenheid om haar huiselijk leven en dat van verschillende andere bewoners van het dorp gade te slaan en we vonden hun leven eenvoudig ideaal.

Page 74: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

HOOFDSTUK XXIV

De tijd verging, totdat de laatste dagen van December aanbraken en het jaar ten einde liep. Wij hadden opgemerkt, dat een aantal menschen samenkwamen voor de eenige ceremonie, waaraan practisch gesproken alleen Meesters deelnemen. Lederen dag werden we aan nieuw aangekomenen voorgesteld. Allen spraken zij Engelsch en we begonnen ons heelemaal thuis te voelen in het dorp. Op een goeden dag deelde men ons mede, dat het feest zou plaats vinden op Oudejaarsavond en men noodigde ons uit eraan deel te nemen. We hoorden verder, dat dit feest, al was het niet voor buitenstaanders, in geen enkel opzicht een geheime bijeenkomst was, zooals geen van hun samenkomsten privé was. Het was een feest voor hen, die met het werk begonnen waren, het in allen ernst hadden opgenomen en ver genoeg gevorderd waren om zeker te zijn, dat zij dit leven wilden leven. Zij waren op het punt gekomen, waar zij het hoogere bewustzijn hadden aangenomen en beseften, wat dit in hun leven beteekende. Door sommigen werd dit „het feest van den Overgang" genoemd. Deze samenkomsten werden gewoonlijk om dezen tijd van het jaar gehouden op een vastgestelde plaats, om het feit te herdenken en dit jaar was het dorp, waar we ver, bleven, de uitgekozen plaats. De ochtend van den voor de samenkomst vastgestelden dag brak aan, helder en zonnig, terwijl de thermometer een eind beneden het nulpunt stond. Wij waren allen verlangend naar den avond, want we voelden, dat hij ons weer een interessante ervaring zou brengen bij de vele, die deze tocht ons al gegeven had. We kwamen om 8 uur 's avonds op de vastgestelde plaats en vonden daar al ongeveer 200 aanwezigen. De zaal werd verlicht op dezelfde wijze, als ik vroeger al beschreven heb en maakte een prachtigen indruk op ons. We hoorden, dat onze gastvrouw op zich genomen had den dienst te leiden. Eenige oogenblikken nadat we plaats genomen hadden, trad zij de zaal binnen en wij waren allen verrast van haar jeugd en schoonheid. Zij droeg een mooie, witte japon, zonder evenwel in het minst opvallend gekleed te zijn. Rustig schreed zij naar het kleine spreekgestoelte en begon haar toespraak. Zij sprak als volgt: „Wij zijn hier vanavond bijeengekomen met den wensch om tot een juister begrip te komen van den overgang van een lager tot een hooger bewustzijn en wij heeten diegenen onder u welkom, die hiertoe bereid zijn. Ge zijt begonnen met ons te volgen, geleid door uw belangstelling voor de dingen, die ge ons hadt zien doen en die ge eerst met eerbied en bewondering aanschouwde, terwijl ge ze ongetwij-feld voor wonderbaarlijk hield. Wij weten, dat ge nu geleerd hebt deze dingen te beschouwen als de iederen dag voorkomende gebeurtenissen van een leven, dat geleefd wordt zooals het behoort, een natuurlijk leven, zooals God wenscht, dat we ten allen tijde leven. Nu zijt ge zoo ver, dat ge inziet, dat we geen wonderen verrichten. Ge begrijpt de ware geestelijke beteekenis van wat ge doet. Het bewustzijn, dat op het waarachtig geestelijke plan werkt, verklaart steeds alle vormen in de termen van het ideaal, dat aan hen ten grondslag ligt. Daardoor wordt de groote, innerlijke beteekenis geopenbaard en dan is het geen wonder meer. Deze overgang van een lager naar een hooger bewustzijn beteekent een op zij zetten van het materieele plan, waar slechts oneenigheid en disharmonie heerschen en een aannemen van het Christusbewustzijn, waar alles schoonheid, harmonie en volmaaktheid is. Dit is de natuurlijke wijze om te leven, de wijze, waarop God ons ziet leven en de wijze, waarvan Jezus ons hier op aarde zoo'n schoon voorbeeld gaf. De andere levenswijze is onnatuurlijk, zelfzuchtig en moeilijk. Wanneer we het begrijpen, is het zoo gemakkelijk en zoo natuurlijk om te leven, zooals Christus aangaf. Dan zijn we in het Christus-bewustzijn gekomen. De gedekte tafels staan klaar. Dit is de eenige gelegenheid, waarbij we samenkomen tot een feestmaal. Het is geen feest, zooals zij, die nog in het sterfelijk bewustzijn leven, zich een feest voorstellen. Het is een feest van inzicht en vervolmaking, dat herinnert aan het Pascha uit Jezus'

Page 75: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

tijd, een tijd, die het symbool was van den overgang van het sterfelijke naar het Christus-bewustzijn, wat heden ten dage over de geheele wereld zoo verkeerd begrepen wordt. Wij gelooven, dat er een tijdstip zal komen, waarop al Gods kinderen zich aan zulk een feestdisch zullen scharen met het juiste begrip voor de beteekenis ervan. Vanavond zullen wij enkelen van hen in ons midden zien, die hun lichaam zoo vervolmaakt hebben, dat zij in staat zijn het mee te nemen in alle hemelsche rijken, waar zij de hoogste leer deelachtig worden. Allen hebben zij een bepaalden tijd hier in zichtbaren vorm geleefd, daarna zijn zij overgegaan en hebben hun lichaam meegenomen naar een plaats in het be, wustzijn, waar zij voor sterfelijke oogen onzichtbaar zijn; wij moeten ons bewustzijn opheffen tot het Christus-bewustzijn om niet hen te kunnen spreken. Zij, die hun lichaam zoo vervolmaakt hebben, dat zij het kunnen meenemen naar het Hemelsche rijk, kunnen naar eigen verkiezing tot ons terugkeeren en weer weggaan. Zij zijn in staat te komen en allen, die ontvankelijk zijn voor hun lessen, te onderwijzen, zij kunnen verschijnen en verdwijnen, zooals zij dat zelf willen. Zij zijn het, die, wanneer we bereid zijn hun lessen aan te nemen, ons komen onderwijzen, soms door middel van onze intuïtie, soms door persoonlijk contact. Vijf van hen zullen vanavond het brood met ons breken. Onder hen is er een, van wie we bijzonder veel houden, daar zij de moeder is van een onzer en in ons midden geleefd heeft. (Dit bleek Emil's moeder te zijn.) Nu zullen we ons aan tafel zetten." De lichten verflauwden een oogenblik, terwijl allen heel stil zaten met gebogen hoofd. Toen werd het licht weer helder en de vijf verwachten stonden in de zaal, drie mannen en twee vrouwen. Allen waren in het wit gekleed en straalden van schoonheid, ter' wijl ieder van hen door een zachten lichtglans omgeven was. Rustig kwamen zij naar voren en elk van hen ging zitten aan het hoofd van een tafel, welke plaatsen voor hen opengehouden waren. De moeder van Emil nam plaats aan het hoofd van onze tafel, met onzen leider aan haar rechter- en Emil aan haar lin-kerhand. Nadat zij gezeten waren, begonnen de spijzen te verschijnen. Het was een eenvoudig, maar zeer smakelijk maal, bestaande uit groenten, brood, vruchten en noten. De toespraken, die er gehouden werden, bestonden voornamelijk uit raadgevingen aan hen, die voor deze gelegenheid waren samengekomen. Zij werden gehouden in de landstaal en door jast vertaald. Ik zal deze toespraken overslaan, daar hun inhoud voor het grootste deel reeds eerder gegeven is. Emil's moeder, als de laatste spreekster, sprak vloeiend Engelsch, met een heldere en duidelijke stem. Dit waren haar woorden: ,,Wij maken dagelijks gebruik van krachten, waar menschen met sterfelijke opvat' tingen om lachen. Wij, die het voorrecht hebben, ze te begrijpen en te gebruiken, doen wat we kunnen om den menschen bij te brengen, wat zij in hun leven missen door de verkeerde voorstellingen, die ze hebben van de volmaakte dingen, die voor het grijpen liggen en er slechts op wachten om in bezit genomen te worden. Zoodra de mensch bezit neemt van deze krachten en ze zich eigen maakt, zullen ze veel werkelijker en meer levend voor hem zijn dan die dingen, waaraan hij met zijn sterfelijke opvattingen zoo krampachtig vasthoudt, omdat hij ze door middel van zijn begrensde zinnen kan zien, voelen en aanraken. Het zal u opgevallen zijn, dat alle geriefelijkheden in deze zaal en in de vertrekken, die gij bewoont, zooals licht, warmte en zelfs de spijzen, die we gegeten hebben, voortkomen uit de hitte, ontstaan door deze kracht. Ge kunt het lichtstralen noemen of wat ge maar wilt. Wij zien het als een groote, universeele kracht of macht, die, wanneer de mensch zich ermee in verbinding stelt, veel doeltreffender voor hem werkt dan stoom, electriciteit, benzine of steenkool. Toch is dit voor ons nog maar een van de geringste wetten van deze kracht of macht. Deze macht verschaft den mensch niet alleen alle kracht, die hij noodig heeft, maar ook de warmte om in al zijn behoeften te voorzien, ten allen tijde en overal, zonder dat er eenige brandstof mee verbruikt wordt. Deze kracht werkt volmaakt geruischloos en wanneer de mensch

Page 76: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

haar zal leeren gebruiken, zal dat een eind maken aan veel lawaai en verwarring, die nu onvermijdelijk schijnen. Deze kracht omgeeft iedereen en wacht er slechts op, dat de mensch zich met haar in verbinding stelt en haar gebruikt. Wanneer hij eenmaal zoover gekomen is, zal het gebruik ervan veel eenvoudiger blijken dan stoom of electriciteit. Wanneer de mensch hiertoe in staat is, zal hij inzien, dat alle wijzen van voortbeweging en andere toepassing van kracht, die hij uitgevonden heeft, slechts kinderlijke hulpmiddelen zijn, die hij heeft voortgebracht door zijn eigen menschelijke inzichten te volgen. Hij heeft gedacht, dat hij ze zelf geschapen had, maar op deze wijze heeft hij alleen dat geschapen, waartoe zijn menschelijke zinnen hem in staat stelden. Hij heeft onvolmaaktheden geschapen, terwijl daarentegen alle dingen, die hij voortbrengt volmaakt zouden zijn, als hij maar wilde inzien, dat alle dingen uit God zijn en ontstaan, doordat God Zich door den mensch uitdrukt. De mensch heeft echter met zijn vrijen wil den moeilijken weg verkozen en in plaats van te beseffen.. dat hij Gods Zoon is en gebruik te maken van al, wat God heeft, gaat hij maar voort op den ingeslagen weg, totdat hij gedwongen wordt tot het inzicht, dat er een betere weg moet zijn en er ook werkelijk is. Eens zal hij weten, dat Gods weg de eenige weg is. Dan zal hij de volmaaktheid tot uitdrukking brengen, die God hem altijd ziet uitdrukken. Ziet ge niet in, hoe ge u overgeven moet aan den Vader in uw binnenste en van Hem al het goede ontvangen moet, terwijl iedere kracht van uw wezen moet werken vanuit dit goddelijke Zelf? God, de Vader in uw binnenste, is het begin van iedere uitdrukking, want anders zou God niet tot uitdrukking of openbaring kunnen komen." Hierop vroeg een van ons gezelschap, welken in, invloed onze gedachten en woorden op ons leven hadden. Zij strekte haar hand uit en na een oogenblik lag er een klein voorwerp in. „Deze kiezelsteen laat ik in een kom met water vallen," zei zij. „Ge ziet, dat de trillingen, die de kiezelsteen veroorzaakt, wanneer hij in aanraking met het water komt, vanuit dat middelpunt cirkels vormen, die steeds grooter worden, totdat zij den wand van de kom of den buitensten rand van het water bereiken, waar zij voor het oog hun kracht schijnen te verliezen en ophouden. In werkelijkheid gebeurt er echter het volgende: noodra de trillingen de grens van het water bereikt hebben, beginnen zij terug te keeren tot de plaats, waar de kiezelsteen in aanraking kwam met het water en zij houden niet op, voor zij dat middelpunt weer bereikt hebben. Precies hetzelfde is het geval bij iedere gedachte, die bij ons opkomt en elk woord, dat wij spreken. De gedachte en het woord zenden bepaalde trillingen uit, die zich voorwaarts bewegen in steeds wijder wordende cirkels, totdat zij het heelal omvatten. Dan keeren zij op dezelfde wijze terug naar dengene, die hen uitgezonden heeft. Iedere gedachte en ieder woord keert zoo zeker tot ons terug als wij het uitgezonden hebben. Deze terugkeer is „de dag des oordeels", waarvan de Bijbel spreekt. „Iedere dag zal een dag des oordeels zijn." Het oordeel zal goed of slecht zijn al naar het uitgezonden woord of de gedachte goed of slecht was. Iedere idee (gedachte of woord) wordt een zaadje, dit zaadje wordt uitgezonden en schiet wortel in de ziel (wordt vastgehouden in het denken) en wordt dan tot een voorstelling, welke later in physieken vorm wordt voortgebracht of uitgedrukt. Gedachten en ideeën van volmaaktheid brengen volmaaktheid voort, gedachten en ideeën van onvolmaaktheid brengen onvolmaaktheid voort. De zon en de aarde tezamen brengen met dezelfde bereidwilligheid den machtigen waringin of de kleinste bloem voort, wanneer het zaad geplant is. Op de zelfde wijze vereenigen zich Ziel en Geest, om wat de mensch zaait, voort te brengen en dat, waarom hij met woord of gedachte gevraagd heeft, heeft hij ontvangen (is tot hem teruggekeerd). Het eenige, wat een scheiding veroorzaakt heeft tusschen mensch en hemel, is een nevel van materieele gedachten, die de mensch om den hemel gesponnen heeft en hieruit is de mystiek ontstaan, waarin hij zich alle goddelijke dingen gehuld voorstelt. Deze sluier van mysterie wordt langzamerhand op zij geschoven en dan bemerkt men, dat er geen mysterie is. De stichters van de verschillende

Page 77: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

kerkorganisaties hebben het dienstig geacht de dingen van God met een waas van geheimzinnig-heid te omhullen, daar zij dachten op deze wijze het volk meer in hun macht te krijgen. Maar allen beginnen nu in te zien, dat de diepten Gods in werkelijkheid de eenvoudige dingen des levens zijn. Indien dit niet zoo was, wat voor nut zou het goddelijke dan voor ons hebben? Langzamerhand komen allen tot de ontdekking, dat de kerk een symbool is voor het Christus-bewustzijn in den mensch, het goddelijke centrum der menschheid. Hun oogen gaan open voor het ideaal en dan aanbidden zij niet langer het idool' dat het sterfelijk denken heeft opgericht. Kijkt eens naar het geweldige aantal heterodoxe organisaties, die er aan alle kanten ontstaan. Ofschoon zij nu nog zeer verschillend denken, moeten zij eens allemaal tot het eene doel leiden. Moet dit feit de kerken niet tot het ware inzicht brengen? Wij, die ons lichaam zoo vervolmaakt hebben, dat we in staat zijn het overal mee te nemen, hebben het voorrecht dat, wat het Hemelrijk genoemd wordt, te zien en erin te verblijven. Velen noemen dit rijk den zevenden hemel en het wordt beschouwd als het grootste van alle mysteriën. Ook dit is een dwaling van het sterfelijk denken. Er is geen mysterie; wij hebben slechts de plaats in ons bewustzijn bereikt, waar we de hoogste leer ontvangen, de plaats, waar Jezus zich bevindt. Het is een plaats in ons bewustzijn, waar we inzien, dat we door de sterfelijkheid op te geven, onsterfelijkheid verkrijgen, waar wij weten, dat de mensch onsterfelijk is, niet aan zonde of dood onderhevig. onveranderlijk en eeuwig, juist zooals God is en zooals God den mensch ziet. Een plaats, waar wij de ware beteekenis kennen van „de gedaanteverwisseling", waar wij in staat zijn gemeenschap te hebben met God en Hem van aangezicht tot aangezicht te zien. Een plaats, waarvan wij weten, dat allen er kunnen komen en er hetzelfde kunnen ontvangen en hetzelfde kunnen zijn als wij. We weten, dat de tijd niet ver meer is, dat het bewustzijn van allen zich opheffen zal tot het plan, waar wij persounlijk met hen kunnen spreken en zij ons van aangezicht tot aangezicht kunnen zien. Wij zijn alleen aan hun gezichtskring onttrokken, doordat we ons bewustzijn boven het sterfelijke plan verheffen, hierdoor worden we onzichtbaar voor degenen, die nog in het sterfelijk bewustzijn leven. Er zijn drie gebeurtenissen, die wij ons graag voor den geest roepen. De eene, die lang geleden plaats greep, is de geboorte van het Jezuskind, welk feit voor u het symbool is voor de geboorte van het Christus-bewustzijn in den mensch. Dan de gebeurtenis, die wij zien aankomen, wanneer uw groote natie het Christus-bewustzijn zal aannemen en verwerkelijken. En tenslotte vinden we het heerlijk om te denken aan de derde en laatste gebeurtenis, de grootste en stralendste van alle, de tweede en laatste komst van den Christus, wanneer allen de Christus in hun binnenste kennen en aannemen en in dit bewustzijn leven en zich ontplooien en „groeien zooals de leliën op het veld." Dat zal de vereeniging van allen zijn.'" Toen zij uitgesproken had, begon het onzichtbare koor te zingen. Eerst werd de zaal vervuld van muziek, die eindigde in een plechtig koraal. Daarop heerschte een oogenblik stilte, waarop het koor losbarstte in vroolijk juichende muziek, waarvan iedere maat eindigde in galmend gebeier als van een groote klok. Dit ging door, tot het twaalf uur geslagen had en we ons plotseling bewust werden, dat het middernacht was en het Nieuwe jaar was aangebroken. Zoo eindigde ons eerste jaar bij deze prachtige menschen.

Page 78: De Meesters Van Het Verre Oosten Deel 1

ADDENDUM

Nu ik deze aanteekeningen van onze ervaringen met de Meesters aan het publiek voorleg, wil ik even den nadruk leggen op het feit, dat ik persoonlijk geloof in de macht van deze Meesters en in hun openbaring van een groote Wet - een wet, die de geheele menschheid een diepzinnige boodschap brengt. Zij hebben onomstootelijk bewezen, dat er een wet is, die boven den dood staat en dat de heele menschheid in haar ontwikkeling langzaam het punt nadert, waarop zij deze wet zal begrijpen en gebruiken. De Meesters zeggen, dat deze wet het eerst in Amerika bekend zal worden en vandaar aan de heele wereld gegeven zal worden, zoodat allen den weg naar het eeuwige leven zullen leeren kennen. Dit zal volgens hen het begin zijn van een nieuw tijdperk.Geen van de manifestaties, die in deze aanteekeningen vermeld worden, was van de soort, zooals men die in seances meemaakt - verre van dien. Het was een hoogere uitdrukkingswijze van het lichaam, die het naar eigen verkiezing der Meesters zichtbaar en onzichtbaar maakte -- een verheerlijken en vergeestelijken van het vleesch. Het is een wet Gods en eerlang zullen de menschen hun erfdeel in bezit nemen, hun geest zal verlicht worden en zij zullev het volle meesterschap over hun lichaam hebben. Er bestaat geen twijfel, dat deze menschen h&Licht door de eeuwen heen hebben meegedragen en. door hun dagelijksch leven en hun werken bewijzen zij, dat dit Licht nog bestaat, zooals het voor dus zenden jaren bestond. Photo's die we in dien tijd genomen hebben, leveren het bewijs van de macht van deze Meesters.

B. T. S.