De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en...

59
De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij jonge competitiegymnasten Talentidentificatie Aantal woorden: 17666 Lore Nevejans Studentennummer: 01205312 Promotor: Prof. dr. Frederik Deconinck Copromotor: Prof. dr. Matthieu Lenoir Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Lichamelijke opvoeding en de Bewegingswetenschappen Academiejaar: 2016 2017

Transcript of De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en...

Page 1: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

De link tussen motorische coördinatie

en executieve functies bij jonge

competitiegymnasten

Talentidentificatie

Aantal woorden: 17666

Lore Nevejans Studentennummer: 01205312

Promotor: Prof. dr. Frederik Deconinck

Copromotor: Prof. dr. Matthieu Lenoir

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Lichamelijke

opvoeding en de Bewegingswetenschappen

Academiejaar: 2016 – 2017

Page 2: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

1

Voorwoord

Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken die

bijgedragen hebben tot het realiseren van deze masterproef.

Allereerst wil ik in het bijzonder alle gymnasten, coaches en ouders bedanken voor het

enthousiast meewerken aan de testafnames. Tijd vrijmaken doorheen het harde

trainingsprogramma midden in het competitieseizoen is zeker niet van zelfsprekend. Ik ben

enorm trots met jullie te hebben samengewerkt.

Wat betreft de testafname kan ik mijn collega student Felien Laureys zeker niet vergeten.

Dankzij haar hulp verliepen alle testdagen nauwkeurig en vlot en kwam ik tot een relatief grote

sample voor dit onderzoek.

Ook wil ik mijn promotor Prof. dr. Matthieu Lenoir bedanken voor het aanbieden van een

thesisonderwerp die volledig binnen mijn interesses lag en mijn copromotor dr. Frederik

Deconinck voor de aangename samenwerking en duidelijke feedback die me naar een betere

versie van mijn werk stuurde.

Als laatste wil ik graag mijn ouders en vrienden bedanken voor hun niet aflatende steun

doorheen mijn studie en hun geloof in mijn welslagen.

Page 3: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ................................................................................................................................. 0

Abstract ...................................................................................................................................... 4

Literatuurstudie

1. Inleiding .............................................................................................................................. 6

1.1 Probleemstelling ............................................................................................................... 7

2. Wetenschappelijke kijk op talentidentificatie ..................................................................... 8

2.1. Motorische coördinatie .................................................................................................... 9

2.1.1. Testen van motorische coördinatie ........................................................................... 9

2.1.2. Link motorische coördinatie met leervermogen ..................................................... 11

2.2. Cognitieve functies ........................................................................................................ 12

2.2.1. Executieve functies en link met aandacht, snelheid en inhibitie............................. 14

2.2.2. Link executieve functies met motorische coördinatie............................................. 15

2.2.3. Link executieve functies en excellentie binnen de sport ........................................ 16

2.2.4. Categorisatie van soorten sporten ........................................................................... 17

3. Associatie tussen sport en motorische en cognitieve vaardigheden ................................. 19

4. Belang van ontwikkeling binnen talentidentificatie.......................................................... 21

5. Onderzoeksvragen en hypothesen ..................................................................................... 22

Onderzoek

1. Methodologie .................................................................................................................... 24

1.1. Deelnemers ................................................................................................................ 24

1.2. Instrumenten .............................................................................................................. 25

1.2.1. Motorische coördinatie ....................................................................................... 25

1.2.2. Executieve functies ............................................................................................ 26

1.3. Procedure ................................................................................................................... 30

1.4. Statistische analyse .................................................................................................... 31

2. Resultaten .......................................................................................................................... 32

2.2. Motorische coördinatie samplegroep vs. referentiegroep .......................................... 32

2.3. Verband motorische coördinatie met cognitief functioneren .................................... 33

2.3.1. Resultaten correlatieanalyse KTK met SOC ...................................................... 34

2.3.2. Resultaten correlatieanalyse KTK met RVP ...................................................... 34

2.3.3. Resultaten correlatieanalyse KTK met IED ....................................................... 37

Page 4: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

3

2.4. Verschillen in functie van verschillende leeftijdsgroepen ......................................... 38

2.4.1. Multivariate test .................................................................................................. 38

2.4.2. Univariate test .................................................................................................... 38

2.4.3. Post hoc analyse ................................................................................................. 39

3. Discussie ........................................................................................................................... 42

3.1. Algemeen ................................................................................................................... 42

3.2. Bespreking resultaten ................................................................................................ 42

3.2.1. Onderzoeksvraag 1: Verband motorische coördinatie en executieve functie .... 43

3.2.2. Onderzoeksvraag 2: Motorische coördinatie gymnasten vs. Referentiegroep ... 45

3.2.3. Onderzoeksvraag 3: Verschil in functie van verschillende leeftijdsgroepen ..... 47

3.3. Beperkingen van het onderzoek ................................................................................ 49

3.3.1. Testafname ......................................................................................................... 49

3.3.2. Resultaten ........................................................................................................... 50

3.4. Praktische implicaties ................................................................................................ 50

4. Conclusie ........................................................................................................................... 51

5. Bijlagen ............................................................................................................................. 52

5.1. Scoreformulier KTK-testafname ............................................................................... 52

5.2. Tabel: RVP en KTK .................................................................................................. 53

5.3. Grafieken: verschil resultaten in functie van verschillende leeftijdsgroepen ............ 53

6. Referentielijst .................................................................................................................... 55

Page 5: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

4

Abstract

Doelstelling

Het doel van deze studie is een verband aantonen tussen de motorische coördinatie en het

executief functioneren bij jonge competitiegymnasten in het kader van talenidentificatie. Uit

onderzoek blijkt motorische coördinatie binnen de gymnastiek een doorslaggevende factor te

zijn naar toekomstige prestaties toe. Een correlatie tussen de cognitieve functies en de

motorische coördinatie biedt een bredere kijk op het talentidentificatieprogramma binnen een

gesloten sport als gymnastiek, met executieve functies als potentieel nieuwe parameter in het

proces naar meten van talent in de artistieke gymnastiek.

Methodiek

Uit cross-sectioneel onderzoek met 64 competitiegymnasten verdeeld in drie

leeftijdscategorieën (2008, 2007 en 2006-2005) blijkt de motorische coördinatie in verband te

staan met de executieve functies. De motorische coördinatie werd aan de hand van de KTK-

testbatterij gemeten en om de executieve functies te bepalen werd een selectie van specifieke

testen van de Cantab gebruikt (SOC, RVP en IED).

Resultaten

Correlaties zijn gevonden tussen de moving sideways van de KTK en het aantal juiste

cijfercodeaanduiding van de RVP, tussen de moving sideways en het aantal foute

cijfercodeaanduidingen van de RVP, tussen de jumping sideways en het aantal juiste

cijfercodeaanduidingen van de RVP en tussen de moving sideways en het aantal gemaakte foute

op de IED test. De vier verbanden stuurden allemaal in dezelfde richting waaruit geconcludeerd

werd dat gymnasten die hoger scoorden op de motorische testen ook betere resultaten behaalden

op de cognitieve testen en omgekeerd. Waarbij de moving sideways en jumping sideways van

de KTK en de RVP en IED test van de Cantab de meest effectieve testen zijn om dit verband

binnen deze specifieke sport aan te tonen.

In een tweede deel van de studie werd gezocht naar een verschil in motorische coördinatie van

de geteste gymnasten en hun leeftijdsgenoten uit een referentiegroep. Hieruit bleek dat

gymnasten beduidend hoger scoorden op de drie subtesten van de KTK-testbatterij in

vergelijking met een doorsnee Vlaams kind.

Page 6: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

5

Als derde en laatste luik haalt dit onderzoek het verschil aan tussen de resultaten van de

verschillende leeftijdsgroepen. De resultaten van de drie leeftijdsgroepen werden met elkaar

vergeleken, waaruit bleek dat de jongste leeftijdsgroep op de KTK-testen, de RVP- en de IED-

test significant minder goed scoorden in vergelijking met de oudste leeftijdsgroep. Bij de KTK-

testen werden tussen alle drie de leeftijdsgroepen stijgende resultaten waargenomen bij een

stijging in leeftijd. Het betere resultaten van de oudere leeftijdsgroepen in vergelijking met de

jongere toont het belang aan van ontwikkeling in het proces van talentidentificatie. Tijdens de

selectieprocedure wordt beter niet afgegaan op een momentopname van prestatie.

Herhaaldelijke screening van de atleten over een langere tijd lijkt een beter idee, zo worden

diegene die later in hun ontwikkeling zijn niet uitgesloten en zal minder talent verloren gaan.

Longitudinaal onderzoek binnen de gymnastiek in het kader van ontwikkeling en prestatie is

hierbij aan te raden.

Conclusie

Uit de resultaten wordt een duidelijk verband aangetoond tussen de motorische coördinatie en

het executief functioneren van jonge competitiegymnasten. Het lijkt daarom interessant om

verder onderzoek in een specifieke sportcontext te voeren omtrent executieve functies, om het

cognitief functioneren effectief op te nemen als nieuwe parameter in de talentidentificatie.

Verder is er een verschil aangetoond tussen de motorische coördinatie van de gymnasten in

vergelijking met een referentiegroep, waaruit bleek dat de gymnasten significant hoger

scoorden en dus motorisch sterker zijn dan hun leeftijdsgenoten.

Als laatste werden stijgende resultaten waargenomen, zowel motorisch als cognitief, bij een

stijging in leeftijd tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Dit toont het belang aan van

ontwikkeling binnen de context van talentidentificatie.

Page 7: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

6

Literatuurstudie

1. Inleiding

Talent… potentieel om succesrijk te zijn in een specifiek domein. Een vaak besproken en

beschreven term in de sportwereld. Om talent de definiëren kunnen twee benaderingen belicht

worden. (1) Nature: talent is het aangeboren vermogen om tot excellentie te komen in een

bepaald sportdomein. Het bezitten van talent is genetisch bepaald en weinig of niet

beïnvloedbaar door ontwikkeling. (2) Nurture: talent wordt verworven doorheen de tijd en

wordt beïnvloed door omgeving, oefening, ontwikkeling, educatie, … (Simonton, 2001). Mijn

opinie sluit aan bij volgende opvatting over talent. Talent is van kleins af aanwezig, maar is

moeilijk waarneembaar, het wordt steeds beter detecteerbaar en identificeerbaar naarmate de

persoon in kwestie zich verder ontwikkelt en onderhevig is aan omgevingsfactoren (Howe et

al. 1998). Deze opvatting bevat de basis van de nature-benadering, het gaat uit van de genetische

factor van talent, maar neigt over het algemeen eerder naar de nurture-benadering, door de grote

invloed van omgeving in rekening te brengen die talent nodig heeft om optimaal te ontwikkelen.

Het bezitten en ontwikkelen van talent

onderscheidt een atleet van zijn minder

talentvolle leeftijdsgenoten. Het spreekt voor

zich dat sportclubs liever investeren in atleten

die potentieel bezitten om op eliteniveau te

presteren, dan in atleten die dat potentieel niet

bezitten. Met dat doel voor ogen wordt er door

federaties en clubs maximaal ingezet op

talentdetectie, -identificatie, -ontwikkeling, -

selectie en -confirmatie om talentvolle atleten

op jonge leeftijd op te sporen. Volgens

onderzoekers Russel, 1989; Borms, 1996; Williams & Reilly, 2000 en Vaeyens et al., 2008,

zijn de dit vijf sleutelmomenten die deel uitmaken van het talentidentificatie- en

talentontwikkelingsproces (figuur 1). Hoe beter elk stadium onderbouwd is door bijvoorbeeld

wetenschappelijk onderzoek, hoe meer efficiënt het proces doorlopen kan worden, hoe meer

talent effectief vroegtijdig opgespoord kan worden en zo met een specifieke opleiding kan

starten, gericht naar succesvolle prestaties in het eliteniveau.

Fig. 1. Hoofdstadia in talentidentificatie & -

ontwikkeling (Williams & Reilly, 2000, later een

vijfde stadium ‘conformatie’ bijgevoegd door

Vaeyens et al., 2008)

Page 8: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

7

Deze studie spitst zich toe op het tweede stadium uit bovenstaand basismodel: het identificeren

van talent. Talentidentificatie (TID) kan gedefinieerd worden als ‘het proces waarbij men

atleten gaat kwalificeren, die het potentieel bezitten om uit te blinken in een bepaalde sport’

(Williams en Reilly, 2000). Het meten van algemene talentkarakteristieken is noodzakelijk om

het potentieel van een individu te kunnen inschatten. Cruciaal bij talentidentificatie is het inzicht

verwerven in de sportspecifieke karakteristieken, deze bepalen samen met de algemene

karakteristieken of een atleet al dan niet talentvol is binnen een specifiek sportdomein.

1.1 Probleemstelling

Naast het herkennen en meten van antropometrie, fysieke, fysiologische, psychologische,

sociologische, perceptuele en technische vaardigheden die Vaeyens et al. (2008) beschrijft als

potentiële talentkenmerken, zijn er gegarandeerd nog kenmerken die een belangrijke rol spelen

in talentidentificatie. Eén daarvan zou de motorische coördinatie zijn. Er is een vermoeden dat

deze factor een invloed zal hebben op het leervermogen van atleten en zo het potentieel om te

excelleren in een bepaalde sporttak mee zal bepalen. Sluitend bewijs is hier echter nog niet

over. Mocht blijken dat motorische coördinatie een voorspellende factor is voor het excelleren

in een sport, kan deze opgenomen worden in het proces van talentidentificatie en streven we

naar een nog specifiekere herkenning van talent. Zou er aan de factor motorische coördinatie

nog een andere factor gelinkt kunnen zijn, die zo ook invloed heeft op het leervermogen en mee

kan opgenomen worden bij de talentidentificatie?

Wanneer antropometrische, fysiologische, psychologische & motorische componenten

benoemd worden als talentindicatoren, wordt toch een belangrijk onderdeel van het menselijke

lichaam niet vernoemd. De functie van de hersenen. Het cognitieve vermogen van sporters zou

ongetwijfeld invloed moeten hebben op het leervermogen. Wanneer nieuwe vaardigheden

aangeleerd en uitgevoerd worden, is er naast motorische coördinatie ook een goed ontwikkelt

cognitief vermogen nodig. In welke mate het cognitief functioneren gelinkt is met de

motorische coördinatie van een individu, is nog niet bekend.

Hoe denkt een atleet bij het uitvoeren van bewegingen, welke beslissingen nemen ze op welk

moment, waar is hun aandacht op gericht, hoe snel nemen ze beslissingen, …? Elk van deze

vragen heeft betrekking op de cognitieve werking van onze hersenen bij het uitvoeren van

bewegingen. Om snel beslissingen te nemen, aandachtig te blijven, te kunnen anticiperen op

verandering, … tijdens het uitvoeren van bewegingen worden de executieve functies in de

hersenen aangesproken. Een ander soort vraag en meteen ook de vraag waarop dit onderzoek

Page 9: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

8

gebaseerd zal zijn, kan geformuleerd worden: hoe kan het belang van de executieve functies

gekoppeld worden aan de motorische coördinatie van een atleet binnen het concept van de

talentidentificatie? Bestaat er een link tussen de executieve functies en de motorische

coördinatie?

Op bovenstaande vraag wordt een antwoord geformuleerd verder in deze literatuurstudie.

2. Wetenschappelijke kijk op talentidentificatie

Talentidentificatie is meer dan scouting, waar atleten in een sportspecifieke context al dan niet

worden geselecteerd door coaches op basis van een subjectieve beoordeling. Het proces van

talentidentificatie is gebaseerd op uitvoerig wetenschappelijk onderzoek naar de verschillende

parameters die mee invloed hebben op het al dan niet excelleren van een atleet in een bepaalde

sporttak.

In vele sporten is talentidentificatie al een gekende procedure. Jonge sporters worden

onderworpen aan specifieke testbatterijen en geselecteerd op basis van hun resultaten. Een

voorbeeld van een huidige testbatterij over talentidentificatie is het ‘Vlaams Sportkompas’,

ontwikkeld door Pion et al. (2014). Sporters worden op basis van hun antropometrische, fysieke

en motorische eigenschappen in de sport geplaatst waar zij het meest potentieel voor hebben.

Kan het leervermogen gelinkt worden met talentidentificatie? Het leervermogen wijst op de

vaardigheid van een atleet om een nieuwe taak die hij/zij aangeleerd krijgt, uit te voeren. Op

basis van snelheid en precisie van uitvoering wordt het leervermogen van de atleet bepaald.

Hoe sneller een persoon een nieuwe vaardigheid zo correct mogelijk kan uitvoeren, hoe beter

het leervermogen ontwikkeld is voor deze soort vaardigheid. Door variatie te brengen in de ‘te

leren vaardigheden’, kan de discipline of sport bepaald worden waarin de atleet het best zal

excelleren. Methodes omtrent het leervermogen worden vaak gebruikt als predictiemethodes.

Is deze atleet goed genoeg om in de toekomst op eliteniveau te presteren?

De focus in deze studie ligt op twee componenten die volgens ons dat leervermogen bepalen,

dat zijn de motorische coördinatie en de executieve functies van atleten. Om de studie

eenduidiger te maken wordt er toegespitst op één specifieke sport, gymnastiek, waarbij jonge

gymnasten getest worden om zo de link tussen de twee componenten, motorische coördinatie

en executieve functies te gaan bepalen. Dit alles met als hoofddoel te streven naar een nog

efficiënter en nauwkeuriger talentidentificatieproces binnen de gymnastiek.

Page 10: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

9

2.1. Motorische coördinatie

Motorische coördinatie is het vermogen van een persoon om de bewegingsmogelijkheden van

verschillende lichaamsdelen op een zo efficiënt mogelijke manier te controleren. Het is een

basiseigenschap die samen met kracht, lenigheid, snelheid en uithouding bepaalt of iemand een

specifieke vaardigheid kan uitvoeren. Volgens Kiphard (1970) is coördinatie het vermogen van

het zenuwstelsel om motorische prikkels met een aangepaste intensiteit en timing aan de juiste

spiergroepen door te geven, zodat daaruit een aan de omstandigheden aangepaste ruimtelijk en

tijdelijk precieze, doelmatige en economische bewegingsuitvoering volgt. Een goede

coördinatie omvat een aantal componenten: reactievermogen, koppelingsvermogen,

oriëntatievermogen, differentiatievermogen, evenwichtsvermogen, wendbaarheid en

ritmegevoel. Deze eigenschappen staan echter niet los van elkaar, maar tonen eerder een zekere

mate van overlapping. Zij zullen in belangrijke mate bepalen welke technische uitvoeringen

een individu aankan of ooit aan zal kunnen en vormen daardoor een goede maatstaf voor talent.

Vandorpe et al. heeft de effectiviteit van een multidimensionale testbatterij in combinatie met

antropometrische, fysieke, coördinatieve en technische veldtesten onderzocht om het

prestatieniveau van de gymnast te voorspellen twee jaar later. Uit zijn onderzoek bleek dat dat

coördinatie, antropometrie en het fysieke aspect van de gymnast het meest doorwegen op het

niveau van de gymnast twee jaar later, waarbij motorische coördinatie toch de grootste rol

speelde in de voorspelling.

In een studie van Pion et al. (2015) wordt het verschil in gestalte, spronghoogte en motorische

coördinatie vergeleken tussen het Belgische elite volleybalteam en een sub-elite volleybalteam.

Algemeen geweten is dat de antropometrische factoren en fysieke prestaties bepalende factoren

zijn voor talentidentificatie. In deze studie hadden de onderzoekers graag meer zekerheid over

motorische coördinatie als bepalende factor. Uit het onderzoek bleek dat naast gestalte en

spronghoogte ook de motorische coördinatie een sleutel tot succes is in het eliteniveau

volleybal.

2.1.1. Testen van motorische coördinatie

Om de motorische coördinatie te kunnen linken met talentidentificatie moeten we eerst weten

welke mogelijkheden er zijn om het coördinatievermogen van de testpersonen nauwkeurig te

meten.

Page 11: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

10

De meest bekende testbatterij bij ons is de ‘Körperkoordinationtest für Kinder’ (KTK),

uitgebracht in 1974 door Kiphard & Schilling. Deze Duitstalige testbatterij meet de algemene

lichaamscoördinatie van zowel typisch ontwikkelende kinderen als van kinderen met

motorische en /of verstandelijke problemen. De testbatterij bestaat uit vier subtests:

- Rugwaarts balanceren over balkjes van verschillende breedte

- Zich zo vaak mogelijk zijwaarts verplaatsen met behulp van twee plankjes

- Zo vaak mogelijk heen en weer springen over een lat

- Op één been over een steeds hoger wordende stapel kussens hinken

De test duurt gemiddeld 15 min per kind en de scores worden omgezet naar een leeftijds- en

geslachtsgerelateerde motorische quotiënt. Het is een eenvoudige maar betrouwbare methode

en is terug met een opmars bezig in allerhande onderzoeken met betrekking tot motoriek. In

een retrospectieve studie van Pion et al. (2015) omtrent talentidentificatie en predictie van drop-

out van jonge vrouwelijke competitiegymnasten (6-9 jaar) werd de KTK-testbatterij gebruikt

om de motorische karakteristieken te meten en deze te linken met een eventuele drop-out. De

resultaten van deze multidisciplinaire testbatterij werden bestudeerd en vergeleken met de

drempelscores en gemiddelde waarden die in verband staan met het volhouden van

competitiegymnastiek 3, 4 en 5 jaar na de eerste test. Daarna werd de doorslaggevende factor

van de drop-out onderzocht na 3, 4 en 5 jaar van training. Uit deze studie werd besloten dat

multidimensionale testbatterijen, waarbij naast de motorische basisvaardigheden en de

krachttesten ook de groot motorische coördinatie in rekening worden gebracht bij de

selectieprocessen van de jonge gymnasten, een grote voorspellende waarde hebben om de drop-

out van de gymnasten te bepalen.

Naast de KTK-testbatterij bestaan er nog tal van andere batterijen voor het meten van

motorische coördinatie. De Agility-test (Alesi et al, 2014) meet net zoals de KTK-testbatterij

de motorische coördinatievaardigheden. De testpersonen leggen een parcours af, waarbij ze

rond kegels moeten lopen en over en onder hordes moeten springen en dit in vier verschillende

richtingen in een zo kort mogelijke tijd, zonder fouten te maken. Een goede Agility-test vereist

een combinatie van snelheid, balans, kracht en coördinatie.

De M-ABC 2 testbatterij (Movement Assessment Battery for Children, Petermann 2008) bestaat

uit twee onderdelen, een checklist en een motorische test. De onderzoekers gebruikten de M-

ABC 2 test om de motorische prestaties van de kinderen te meten. De testbatterij heeft als

specifieke doelgroep kinderen van 3-16 jaar met een mogelijke afwijking in de motoriek. In de

Page 12: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

11

test worden er drie verschillende aspecten van de motoriek gemeten: handvaardigheid,

balvaardigheid (vangen en gooien) en statisch en dynamisch evenwicht. De score wordt bepaald

met behulp van scoreformulieren. De scores per onderdeel worden opgeteld tot een totaalscore.

De checklist van de M-ABC 2 testbatterij wordt gebruikt om bewegingsmoeilijkheden te

detecteren bij schoolkinderen. De vragenlijst bestaat uit dertig vragen onderverdeeld in drie

verschillende secties. (1) Bewegen in een statische en/ of voorspelbare omgeving (2) Bewegen

in een dynamische en/of onvoorspelbare omgeving en (3) Niet motorische factoren die

mogelijks invloed hebben op de beweging (bv. te weinig zelfvertrouwen of impulsiviteit). De

totale motorische score (TMS) is de som van de 30 items, hoe hoger de TMS-score hoe zwakker

de prestatie.

De Test of Gross Motor Development-2 (TGMD-2, Ulrich 2000) meet 12 groot motorische

vaardigheden die noodzakelijk zijn bij kinderen van die leeftijd. De testen zijn onderverdeeld

in twee categorieën. Locomotorisch (LC: lopen, galopperen, springen, draaien, horizontaal

springen en schuiven) en object controle (OC: stuiteren, vangen, raken, werpen en rollen). Elke

vaardigheid wordt twee keer uitgevoerd en de uitvoeringen worden gefilmd en geanalyseerd.

De hoogste score is 48 en een hoge score duidt een betere kwaliteit van bewegingspatroon.

Er zijn enorm veel manieren om motorische coördinatie te gaan meten bij atleten. Het meest

wenselijk is om die taak te kiezen welke het beste aansluit bij de bewegingsvormen van de sport

waarin de atleet actief is.

2.1.2. Link motorische coördinatie met leervermogen

Di Cagno et al. (2014) onderzochten het verband tussen motorische coördinatie en het

leervermogen bij jonge gymnasten. Drie niet sportspecifieke motorische coördinatietesten

werden afgenomen met de testbatterij van Hirtz. ‘The low jump test’, ‘the orientation shuttle

run test’, the backwards ball rol test. De testen werden gebruikt om de kinesthesie van de

ledematen te meten. Daarnaast werden er vier sportspecifieke testen afgenomen. Bij deze testen

werd naast de motorische coördinatie het motorisch leervermogen getest. De gymnasten kregen

een nieuwe vaardigheid aangeleerd en moesten die zo snel en precies mogelijk simuleren. Een

vlotte en nauwkeurige uitvoering van de nieuwe vaardigheid eist optimale motorische

coördinatie die invloed zal hebben op het leervermogen van de gymnasten. De evaluatie was

gebaseerd op de precisie van uitvoering en werd gequoteerd via een specifieke ‘code of points’

van de ritmische gymnastiek. Deze testbatterij werd elk jaar afgenomen over een periode van

drie jaar. Telkens werd een ranking opgemaakt aan de hand van de scores, om uiteindelijk te

Page 13: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

12

kunnen zien of de score op de testbatterij een significante voorspeller is voor toekomstige

prestaties van de gymnasten. Het hoofdresultaat van de studie is dat de motorische coördinatie

en de precisie in het proces van motorisch leren toekomstige voorspellers zijn van succes in

competitie. Omdat deze studie een driejarig verloop kent en er positieve resultaten bekomen

zijn, wordt er geconcludeerd dat bij talentidentificatie en selectieprocedures het beter is om een

evaluatie te maken van de coördinatie en het leervermogen van de atleet met betrekking tot de

prestatieverbetering en -ontwikkeling, in plaats van uit te gaan van de huidige prestatie van de

atleet.

Op de studie van Di Cagno et al. (2014) na zijn er verder geen studies die de link onderzocht

hebben tussen de motorische coördinatie en het leervermogen van atleten. Natuurlijk mag men

er niet zomaar vanuit gaan dat motorische coördinatie de enige factor is die gaat inwerken op

het leervermogen en daarom de enige bepalende factor is voor talent.

2.2. Cognitieve functies

Met zekerheid kan gesteld worden dat motorische coördinatie een bepalend karakter heeft met

betrekking tot talentidentificatie en het bereiken van excellentie binnen een sportdomein. Zoals

hierboven vermeld, mogen we er niet zomaar vanuit gaan dat naast de antropometrische,

fysiologische, psychologische, sociologische, technische & motorische vaardigheden er geen

andere factoren bestaan die bepalend kunnen zijn bij het identificeren van talent.

Een model die een extra parameter in rekening brengt is het ‘Differentiated Model of Giftedness

and Talent’ of ‘DMGT’, ontwikkeld door Gagné in 1993 (figuur 2). De term begaafdheid

(giftedness) wordt geïntroduceerd in de wereld van de talentidentificatie. Het bezitten van

uitzonderlijke, natuurlijke mogelijkheden/capaciteiten in ten minste één vaardigheidsdomein

dat het individu tot een niveau brengt waarbij hij/zij minstens tot de beste tien percent van zijn

leeftijdsgenoten behoort. De mogelijkheden/capaciteiten zijn onderverdeeld in vier

subcategorieën: intellectueel, creatief, socio-affectief en sensomotorisch (Gagné, 2004). De

vier componenten zijn nieuw en kunnen gerelateerd worden aan het cognitief functioneren van

een individu in een bepaalde situatie.

Page 14: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

13

Fig. 2. ‘Differentiated Model of Giftedness and Talent’ of ‘DMGT’, ontwikkeld door Gagné in 1993

Bovenstaand model deed andere wetenschappers stilstaan bij het in rekening brengen van

nieuwe parameters. De wetenschapper Simonton ontwikkelde in 1999 het emergenic-epigenetic

model. Volgens dit model is talent niet bepaald door één eigenschap. Het belicht het

multidimensionale karakter van talent en herkent de psychologische en cognitieve

componenten die essentieel zijn voor talentrealisatie. Onderzoek binnen de sport toont aan dat

getalenteerde individuen vaardigheden sneller aanleren dan minder talentvolle individuen.

Deze stijging van leervermogen kan verklaard worden door het aangeboren intellectuele

vermogen.

Zeker nu het belang van de fysieke vaardigheden en de motorisch coördinatie niet meer betwist

wordt bij het identificeren van talent kan men meer focus leggen op de cognitieve processen

die erachter schuilgaan. Door de introductie van het intellectuele aspect binnen de

talentidentificatie lijkt het interessant om hierop verder te bouwen en het bepalend vermogen

van deze nieuwe factor via onderzoek te achterhalen. Het cognitieve vermogen van individuen

lijkt een grote invloed te hebben op het al dan niet excelleren in een sportdomein.

Page 15: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

14

In een studie van Huijgen et al. (2015) wilden de onderzoekers aantonen of er een link was

tussen het cognitief functioneren van de voetbalspelers en hun prestatieniveau. Uit de resultaten

bleek dat de spelers uit het eliteniveau hogere scores haalden op de cognitieve tests dan hun

sub-elite collega’s. Deze studie toont aan dat het cognitieve functioneren ook een bepalend

karakter heeft met betrekking talent, waardoor het interessant is deze ook op te nemen in de

talentidentificatie.

2.2.1. Executieve functies en link met aandacht, snelheid en inhibitie

De rol van aandacht, selectie, betekenistoekenning, anticipatie en reflectie bij de verwerking

van prikkels hebben invloed op het cognitief leren. Deze cognitieve vaardigheden kunnen een

grote rol spelen bij het ontstaan van gedragsveranderingen. Om het cognitief leren te bestuderen

brengt men de executieve functies of hogere controlefuncties van de hersenen in rekening.

Het begrip ‘executieve functies’ is een neuropsychologisch concept dat verwijst naar een reeks

hogere cognitieve processen die betrokken zijn bij de zelfregulatie van gedachten, acties en

emoties. Executieve functies zorgen ervoor dat je kan denken vooraleer je acties onderneemt

en doelgericht, efficiënt en sociaal aangepast gedrag kan vertonen. De executieve processen

kunnen irrelevante informatie inhiberen, belangrijke informatie selecteren en tijdelijk op slaan,

out-side the box/creatief/flexibel denken, … Deze functies zijn vooral belangrijk bij het

uitvoeren van een nieuwe of moeilijke taak en minder aan de orde bij taken die een individu

vaak uitvoert en daarbij geen bewuste aandacht aan moet spenderen. (Davidson et al. 2006,

Garon et al. 2008, Gioia, Isquith, Guy en Kenworthy, 2000). Het bezitten van zoveel mogelijk

van deze executieve functies kan het leervermogen enkel maar optimaliseren, wat deze factor

zeker een potentiele maatstaf voor talent maakt.

In het wetenschappelijk onderzoek van Best, Miller en Jones in 2009 waarin men de

veranderingen en correlaties van de executieve functies vanaf vijfjarige leeftijd nagaat, worden

de executieve functies opgedeeld in vier categorieën: Inhibitie, werkgeheugen, plannen en

taakverandering of flexibiliteit. (1) Inhibitie: het vermogen om een dominante, automatische

impuls te onderdrukken. (2) Werkgeheugen: het biedt de mogelijkheid om informatie tijdelijk

vast te houden. Zeer gerelateerd aan het werkgeheugen en het vermogen tot inhiberen is

‘aandacht’. Aandacht vraagt actieve sturing van prikkels die individuen ondervinden om zo

afleiding te voorkomen en gefocust te kunnen blijven op een taak. Aandacht speelt bij kinderen

een belangrijke rol in de ontwikkeling van de executieve functies. Aandacht helpt kinderen

meer controle te krijgen over welke informatie zij verwerken. (3) Flexibiliteit: het vermogen te

Page 16: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

15

kunnen switchen tussen taken wanneer situaties veranderen. Flexibiliteit is vooral van

toepassing bij open-vaardigheidssporten. De sporters dienen constant te anticiperen op de

reactie van hun tegenspeler. (4) Plannen: de mogelijkheid om van tevoren acties te formuleren

en taken georganiseerd te benaderen op een strategische en efficiënte manier. Volgens

Anderson, 2000 is dit laatste onderdeel het hoogtepunt van de executieve functies.

2.2.2. Link executieve functies met motorische coördinatie

Sinds Piaget (1898-1980) stelde dat de motorische en de cognitieve ontwikkeling

samenhangend waren kreeg deze opvatting enorm veel appreciatie. Enkele onderzoeken

toonden een correlatie aan tussen de prestatie op cognitieve en motorische taken bij doorsnee

kinderen. Meer specifiek was de hypothese die Diamond (2013) deed over de betrokkenheid

van executieve functies bij motorische coördinatie, waarbij gesteld werd dat motorische

ontwikkeling geassocieerd is met de groei van de hersenen en de neurale netwerken. Het

onderzoek van Rigoli et al. (2012) focuste op deze hypothese en kwam tot specifieke resultaten

over de correlatie tussen motorische coördinatie (manuele behendigheid, balvaardigheid en

evenwicht) en executieve functies (werkgeheugen, inhibitie en taakverandering). De resultaten

van de studie waren heel opmerkelijk. Alle drie de componenten van de executieve functies

houden verband met motorische coördinatie. Dit zou er eventueel op kunnen wijzen dat er

gedeelde controleprocessen betrokken zijn bij het uitvoeren van de cognitieve en motorische

taken. Specifiek werd er een correlatie gevonden tussen de motorische coördinatie en de

tijdsdruk voor het uitoefenen van de taken. Individuen met lagere motorische coördinatie

zouden hierdoor meer moeilijkheden hebben met het snel en nauwkeurig uitvoeren van

complexe taken.

Omgekeerd stellen onderzoekers Kwan et al. (2013) en Leonard et al. (2015) ook vast dat

tekorten in de verwerving en automatisering van nieuwe motorische vaardigheden kunnen

voortkomen uit een vertraagde ontwikkeling van het cognitieve functies van een individu.

Kinderen met of met het een risico op, het ‘Developmental Coordination Disorder’ (DCD)

tonen minder goede resultaten in het domein van werkgeheugen, inhibitie en ook in taken die

planning, monitoring, adaptie en sequentie vergen. Deze resultaten tonen duidelijk de link aan

tussen executieve functies en motorische coördinatie.

Beide componenten motorische coördinatie en executieve functies beïnvloeden elkaar en

ontwikkelen samen het individu. Wanneer er zich bij één component een

ontwikkelingsachterstand of -stoornis voordoet, heeft dit effect op de andere component. Dit

Page 17: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

16

toont ook het belang aan van de link tussen de twee componenten met betrekking tot het

leervermogen. Er moet naast de focus op ontwikkeling van de motorische coördinatie ook

ingezet worden cognitieve vaardigheidstrainingen en de ontwikkeling van de executieve

functies.

2.2.3. Link executieve functies en excellentie binnen de sport

Nadat het belang van de cognitieve functies bewezen is binnen het domein van de

talentidentificatie, wordt nu de focus gelegd op de relatie tussen de cognitieve functies en het

niveau van presteren binnen een sportdomein.

Over welke invloed executieve functies hebben op het potentieel om te excelleren in een

specifieke sporttak is meer onderzoek gedaan en heeft duidelijke resultaten opgeleverd voor

een aantal sporten. Een bekende strategie om de invloed van de executieve functies op het

presteren te onderzoeken, is het vergelijken van succesbepalende factoren tussen de elite-

sporters met de sub-elite binnen een sporttak.

In open vaardigheidssporten zoals voetbal, volleybal, basketbal, tennis, … komt het gebruik

van executieve functies constant aan bod. De sporten eisen van de beoefenaars een snel

beslissingsvermogen, flexibele verdeling van aandacht, inhiberen van irrelevante informatie,

… door de veranderlijke omgeving. Bij voetbal bijvoorbeeld verandert de positionering van

ploegmaats en tegenstanders voortdurend tijdens een wedstrijd. Terwijl een speler de bal heeft,

kan hij/zij een pas geven, een dribbel starten of wachten om een beweging te uit te voeren.

Verder moet de balbezitter zijn pass op tijd kunnen inhiberen wanneer zijn ploegmaat net

verdedigd wordt. Daarom is het van belang voor voetballers om hun motorische responses

tijdig te kunnen onderdrukken en snel een nieuwe beslissing te kunnen maken. Een speler moet

capabel zijn om zijn plannen aan te passen, zodat hij een goede en snelle beslissing neemt in de

steeds veranderlijk omgeving. In het onderzoek van Huijgen et al. (2015) die eerder in deze

literatuurstudie reeds aangehaald werd, behaalden de elite jeugd voetbalspelers betere resultaten

op de inhibitie, cognitieve flexibiliteits- en metacognitie taak in vergelijking met hun sub-elite

collega’s. Dit bewijst dat specifieke executieve tests de toekomstige prestaties van een atleet

zou kunnen voorspellen.

In een soortgelijke studie van Vestberg et al. (2012) werden de executieve functies van hoge

divisiespelers en lage divisiespelers vergeleken met een controlegroep en werd er ook gekeken

naar de voorspellende waarde van executieve functies op de prestaties van de hoge

Page 18: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

17

divisiespelers. Testen uit de D-KEFS testbatterij werden gebruikt om het executieve vermogen

van de spelers te meten. Hierin werd de creativiteit, respons inhibitie en cognitieve flexibiliteit

gemeten om zo het beslissingsvermogen te simuleren zoals in een echte sportsituatie. Het is een

non-verbale psychomotorische test waarbij de testpersonen met een pen alle punten in een

vierkant moeten verbinden met één lijn. De taak bestaat eruit om zoveel mogelijk combinaties

te vinden onder een tijdslimiet van 60 seconden. De testpersonen moeten hun gemaakte

combinaties onthouden, want ze mogen geen twee keer dezelfde oplossing geven. Inhibitie

vaardigheden zijn vereist om niet opnieuw dezelfde oplossing te geven en creativiteit en

cognitieve flexibiliteit zijn nodig om telkens nieuwe mogelijke oplossingen op te sporen. De

resultaten van deze studie toonden aan dat spelers uit de hoge en lage divisie beiden significant

hoger scoorden dan deze uit de controlegroep, daarbij overklast de hogere divisie de lagere

divisie. In een tweede prospectief deel van deze studie wordt een correlatie aangetoond tussen

de resultaten van de executieve tests en het aantal keer dat er gescoord werd en het aantal assists

dat er gegeven werden twee seizoenen later. Deze bevindingen bewijzen dat de resultaten van

de cognitieve tests een voorspellende waarde zijn voor het succes in balsporten.

De link van executieve functies met het excelleren in een sport is nu duidelijk aangetoond. Dat

executieve functies een invloed hebben op toekomstige prestaties en het al dan niet bekomen

van een elitesporter is weergegeven. Wat nog ontbreekt is de veranderlijkheid in executief

functioneren aantonen binnen verschillende soorten sporten.

2.2.4. Categorisatie van soorten sporten

Bij elke vaardigheid in de sportwereld is er zowel een motorische als cognitieve component

aanwezig en hebben deze betrekking op de snelheid beslissingen nemen of op de keuze van

bewegingsuitvoering. Het is zo dat het evenwicht tussen de motorisch component en de

cognitieve component binnen verschillende sporten wel anders is. Het is daarom aan te raden

om de soorten sporten te categoriseren. Zo wordt onderscheid gemaakt tussen de self-paced of

gesloten sporten en de externally-paced of de open sporten.

Een studie die de eerste stap zette naar het vergelijken van executieve functies tussen

verschillende soorten sporten is die van Jacobson en Matthaeus (2013). Het doel van de studie

is het onderzoeken van de link tussen fysieke activiteit en executieve functies en de relatie te

achterhalen tussen het type en niveau van sport en het executief functioneren van de

sportbeoefenaars. Uit de resultaten bleek dat atleten hoger scoorden op de executieve tests dan

niet-atleten en dat de scores van de verschillende sporten (self-paced of externally-paced)

Page 19: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

18

varieerden naar gelang het soort executieve test er werd afgenomen. De self-paced atleten

scoorden hoger op de inhibitie taken en de externally-paced atleten scoorden beter op de

probleemoplossende taken (tabel 1).

Tab. 1. Verschillen in resultaten tussen de externally-paced, self-paced en niet-atleten op de executieve

testen. (Jacobson en Matthaeus 2013)

Bij externally-paced sporten zoals voetbal en tennis moeten de atleten voortdurend beslissingen

maken onder tijdsdruk, als respons op de externe factoren die steeds veranderen in de omgeving

(Singer, 2001), hierdoor scoren ze hoger op probleemoplossende taken en op

beslissingsnauwkeurigheid en -snelheid. Er kan gespeculeerd worden dat de resultaten die

verkregen werden, kunnen verklaard worden door de brede transfer van sport gerelateerde

executieve functie training binnen deze sport (Anzeneder & Bosel, 1998). Het is

vanzelfsprekend dat de atleten uit externally-paced sporten hoger zullen scoren op testen met

betrekking tot het beslissingsvermogen in vergelijking met self-paced atleten die weinig in

soortgelijke de situaties terecht komen.

In de self-paced sporten zoals lopen, zwemmen en gymnastiek staan de atleten niet onder

tijdsdruk en hebben ze genoeg tijd om hun bewegingen te plannen, dit vergt wel een hoger

niveau van focus en discipline (Singer, 2001). Deze atleten moeten in hun trainings- en

wedstrijdomgeving de externe en interne afleiders weten te onderdrukken om een maximale

prestatie neer te zetten (Singer, 1988), wat de hogere score op inhibitietaken verklaard.

Page 20: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

19

Hieruit kan er geconcludeerd worden dat in deze studie best onderscheid gemaakt wordt tussen

de twee verschillende soorten sporten. De resultaten van de executieve en motorische testen

zouden kunnen verschillen tussen de soorten sporten onderling. Het zou daarom interessant zijn

de resultaten van twee onderzoeken, één binnen de self-paced sport en een andere binnen de

externally-paced sport met elkaar te vergelijken en een verband proberen te vinden. Deze studie

zal de self-paced sporten weerleggen, waarbij er binnen de gymnastiek testen werden

afgenomen, terwijl de studie van Spaas J. de externally-paced sporten zal onderzoeken. Naar

de toekomst toe zouden beide resultaten vergeleken kunnen worden om zo een nauwkeuriger

beeld te scheppen omtrent de veranderlijkheid van executief functioneren tussen verschillende

soorten sporten.

3. Associatie tussen sport en motorische en cognitieve vaardigheden

Na de invloed van motorische en cognitieve vaardigheden op talentidentificatie te achterhalen,

wordt er nu stilgestaan bij de invloed van sport zelf op deze vaardigheden. Om hierover een

beter beeld te krijgen hebben veel studies een gelijkaardige strategie toegepast. Het vergelijken

van de resultaten van motorische en cognitieve vaardigheidstesten van een groep getrainde

atleten en een groep ongetrainde atleten, zou een duidelijker beeld scheppen over de invloed

van sport op deze vaardigheden. In een studie van Ladreev et al. (2015) wordt een groep

judoka’s en een groep volleyballers vergeleken met hun leeftijdsgenoten die niet aan sport doen

(12-14 jaar). Het doel van de studie was het verschil tussen de judoka’s, volleyballers en

ongetrainde kinderen te achterhalen in hun cognitieve en motorische vaardigheden en hun

antropometrische kenmerken. De motorische vaardigheidstest bestond uit acht motorische

testen: achteruit een parcours doorlopen, slalommen met drie ballen, arm plate tapping, de

standing broad jump, 20m-sprint, sit-ups met gekruiste armen & hangen met geplooide armen.

Deze testen zijn bedoeld om de motorische functies te reflecteren. De Raven’s Standard

Progressive Matrices (RSPM) meet de cognitieve vaardigheden van de individuen. Het zijn

meervoudige test waarin de testpersonen gevraagd worden om het missende item uit een

patroon te herkennen. De moeilijkheid verhoogd waardoor er telkens een verhoogde cognitieve

capaciteit nodig is om de test uit te voeren. De resultaten toonden aan dat de getrainde groepen

(zowel judo en volleybal) over het algemeen beter scoorden op zowel de motorische als de

cognitieve tests dan de ongetrainde groep.

Page 21: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

20

Om op een andere manier te achterhalen welke invloed fysieke training heeft op de motorische

en cognitieve vaardigheden kan de strategie uit de studie: ‘Motor and cognitive growth

following a football training program’ van Alesi et al. (2015) gebruikt worden. Hierbij was de

opzet dat er één groep (9-10 jaar) een voetbaltrainingsprogramma volgde gedurende zes

maanden en er een controlegroep was van sedentaire kinderen. Het voetbaltrainingsprogramma

resulteerde in een vooruitgang van lopen, coördinatie, explosieve beenkracht en zorgde voor

betere visuele discriminatie bij de kinderen die op regelmatige basis de voetbaltrainingen

volgenden in vergelijking met de sedentaire groep die lager scoorden. Over het algemeen kan

gesteld worden dat er een verbetering is in motorische en cognitieve vaardigheden bij de actieve

groep, waarbij dit niet alleen tot stand is gekomen door de algemene fysieke activiteit maar ook

door specifieke vaardigheden met de bal.

De onderzoekers Tseng et al. (2013) kwamen na hun studie: ‘Master Athletes Exhibit Larger

Regional Brain Volume and Better Cognitive Performance Than Sedentary Older Adults’ tot

de conclusie dat levenslang sporten voordelen heeft op sommige aspecten van het executief

functioneren en het leeftijdsgebonden hersenweefselverlies in de regio’s van visospatiale

functie, motorische controle en werkgeheugen kan vertragen.

Voor motorische coördinatie kunnen we een gelijkaardige conclusie maken gebaseerd op een

studie van Smith et al. (2015) waarin aangetoond werd dat de motorische coördinatie bij

kinderen beter is wanneer men aan sport doet dan wanneer men een sedentair leven lijdt.

Alle bovenstaande studies tonen een verschil aan tussen de motorische competentie, coördinatie

en het cognitief functioneren van individuen in vergelijking met hun niet sportende of minder

actieve medemens. Een associatie tussen sport en betere resultaten op motorische coördinatie

en executieve functies kunnen uit de bevindingen geconcludeerd worden. Een volgende

onderzoeksvraag kan op basis van deze conclusie worden opgemaakt. Is er een verschil in

presteren op motorische en executieve testen tussen een sportpopulatie op competitieniveau in

de gymnastiek en een doorsnee populatie? Met andere woorden, zouden gymnasten hoger

scoren motorisch en/of cognitief in vergelijking met een doorsnee Vlaams kind van dezelfde

leeftijd?

Page 22: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

21

4. Belang van ontwikkeling binnen talentidentificatie

Talent manifesteert zich vaak op jonge leeftijd. Gezien het epigenetische karakter van talent,

wat maakt dat het kan ontwikkelen, maar evengoed kan verdwijnen (Simonton, 1999), is het

dus van belang om indicatoren van talent al op jonge leeftijd vast te stellen. Omdat talent zich

nu juist kenmerkt door hoog leerpotentieel is het van groot belang al vroeg de juiste stimulering

van dat talent aan te bieden. Stimulering betekent niet enkel gestructureerd onderwijs of trainen,

maar ook het aanbieden van een omgeving en een interactie met anderen waarin dat talent

optimaal kan groeien.

Om een aangepaste leeromgeving zo vroeg mogelijk te ontwikkelen is het inderdaad aan te

raden om zo vroeg mogelijk in de ontwikkeling talent bij kinderen te identificeren. Zo kan er

sportspecifiek gericht gewerkt worden en maakt het kind meer kans om te excelleren. Aan elke

medaille is een keerzijde natuurlijk. Volgens Williams en Reilly (2000) moet er bij

talentidentificatie leeftijdsspecifiek gewerkt worden. Er moet vanuit gegaan worden dat de

factoren die talent het best voorspellen, veranderen met de leeftijd. Vaeyens et al. (2008) sluiten

zich hierbij aan en vinden dat de focus moet liggen bij de maturiteitsstatus en de invloed ervan

op de talentidentificatie en -ontwikkeling.

In het emergenic-epigenetic model van Simonton (1999) wordt de moeilijkheid van het

voorspellen van talent benadrukt ook via het dynamisch karakter ervan. De moeilijkheid bestaat

erin de vroegtijdige determinanten van talent te identificeren bij jonge kinderen. Als er

talentidentificatie uitgevoerd wordt op zeer jonge kinderen, kan het zijn dat bepaalde

componenten van talent niet zichtbaar zijn. Dit wil niet zeggen dat de persoon in kwestie niet

over deze componenten zal beschikken, maar dat deze nog tijd nodig hebben om te ontwikkelen.

Door het later opduiken van sommige componenten van talent, stijgt het aantal individuen die

geïdentificeerd zijn als potentieel talent met stijging van de leeftijd. Hoe vroeger de

talentidentificatieprocedure gebeurt in de ontwikkeling van kinderen, hoe meer potentiele

getalenteerde individuen zullen worden geëlimineerd. Ook groeit elk kind niet gelijk op, er zijn

vroege en late bloeiers. De vroege bloeier zal diegene zijn die de nodige componenten van talent

al snel bezit. Terwijl de laatbloeier de volledige reeks van componenten van talent in zich heeft

maar een of meerdere van die componenten nog niet is beginnen te ontwikkelen. Dit maakt

talentidentificatie zo’n complex proces.

Page 23: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

22

‘Just because a trait claims a genetic foundation does not automatically mean that the trait

appears all at once. On the contrary, many characteristics, even if under demonstrably genetic

control, take many yaers, even decades, to emerge.’ – Simonton (1999)

Het beste zou zijn om een longitudinaal model te hanteren, waarbij het atleten herhaaldelijk

getest worden tijdens hun ontwikkeling en de beoordeling laten afhangen van één prestatie. Op

die manier kan men nagaan hoe de verschillende eigenschappen evolueren door ontwikkeling

en training en hoe deze factoren een invloed hebben op de prestatie. Zo kan men ook tegengaan

dat spelers te vroeg worden afgeschreven. Volgens Vaeyens et al. (2008) en Abbott en Collins

(2002) is het namelijk belangrijker om de progressie van speler te meten dan hun onmiddellijke

prestatie. We mogen ons dus niet blindstaren op de fysieke prestaties van jonge atleten als we

potentieel tot excelleren willen blootleggen.

Hierbij zal er in deze studie ook zeker stilgestaan worden. In plaats van één specifieke

leeftijdsgroep aan bod te laten komen tijdens de testafname, worden een aantal leeftijdsgroepen

aangesproken om zo een eventuele evolutie waar te nemen in de resultaten. De ontwikkeling

van die kinderen zou aan de oorzaak kunnen liggen van deze evolutie.

5. Onderzoeksvragen en hypothesen

In bovenstaande literatuurstudie werd het belang van zowel de motorische coördinatie als de

executieve functies binnen de talentidentificatie beschreven. Één studie toont zelf het verband

aan tussen de motorische coördinatie en het leervermogen van jonge atleten. Vanuit de

ontwikkelingstheorieën wordt gesteld dat motorische ontwikkeling gecorreleerd is met de

cognitieve functies van jongeren. Er zijn echter nog weinig of geen sluitende bewijzen voor de

link tussen de motorische coördinatie en de executieve functies binnen een specifieke

sportcontext als gymnastiek. Wanneer er een correlatie kan vastgesteld worden, zou dit een stap

dichter zijn naar een meer specifieker talentidentificatieproces. Gezien de grote diversiteit van

eigenschappen die nodig zijn om in één specifieke sport uit te blinken is het aangewezen om

dit onderzoek toe te spitsen op één bepaalde sport. In deze studie wordt voor gymnastiek

gekozen als self-paced sport, omdat deze sport qua motorische coördinatie toch zeker één van

de meest complexe sporten is. Ook het feit dat er op zeer vroege leeftijd al sport specifiek dient

getraind te worden en daarom een vroeg en specifiek talentidentificatieproces wenselijk is,

waren bepalende factoren om het onderzoek te verrichten binnen de gymnastiek.

Page 24: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

23

Op basis van bovenstaande bevindingen luidt de hoofdonderzoeksvraag uit deze studie als

volgt. Wat is de correlatie tussen de motorische coördinatie en de executieve functies binnen

een self-paced sport als gymnastiek?

Hypothese: Er is een link tussen de motorische coördinatie en de executieve functies van

gymnasten. Wat wil zeggen dat er een samenhang zou zijn tussen de resultaten op de

coördinatieve en de executieve tests. Hoe beter de resultaten op de motorische test hoe beter

deze zullen zijn op de executieve test en omgekeerd.

In volgende onderzoeksvraag wordt het verschil nagegaan tussen de motorische coördinatie van

een competitiegymnast en een doorsnee Vlaams kind uit een referentiegroep. Op basis van

wetenschappelijk onderzoek werd in bovenstaande literatuurstudie de positieve invloed van

sport op de motorische coördinatie aangetoond. Aan de hand daarvan kan een eenzijdige

hypothese worden gekozen passend bij volgende onderzoeksvraag: Scoren de

competitiegymnasten beter dan de referentiegroep met betrekking tot de motorische

coördinatie?

Hypothese: De competitiegymnasten zullen hoger resultaten behalen op de motorische

coördinatietesten in vergelijking met het doorsnee Vlaams kind uit de referentiegroep.

In de laatste onderzoeksvraag wordt stil gestaan bij de factor ontwikkeling. Door verschillende

leeftijdsgroepen te laten deelnemen in het onderzoek kunnen we nagaan of er veranderingen

plaatsvinden tussen de leeftijdscategorieën onderling. Er zullen drie leeftijdscategorieën in het

onderzoek aanbod komen tussen 8-11 jaar onderverdeeld in leeftijdsgroepen 2008, 2007 en

2006-2005. Dit lijdt tot volgende onderzoeksvraag: Is er een verschil in testresultaten waar te

nemen tussen de verschillende leeftijdsgroepen voor zowel motorische coördinatie als

cognitief functioneren?

Hypothese: Zowel voor motorische coördinatie als cognitief functioneren zullen de resultaten

een positief verloop kennen. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe hoger ze zullen scoren op zowel

de motorische als cognitieve

Page 25: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

24

Onderzoek

1. Methodologie

Om een duidelijke kijk te krijgen op de link tussen de motorische coördinatie en de executieve

functies van jonge gymnasten werd er gebruik gemaakt van reeds bestaande testbatterijen. Van

deze testbatterijen werden de meest relevante testen geselecteerd en verwerkt tot een specifieke

testbatterij enkel op maat van dit cross-sectionele onderzoek. Om de motorische coördinatie

van de gymnasten te kunnen vergelijken met hun leeftijdsgenoten, werd in deze studie gebruikt

gemaakt van een referentiegroep die bestaat uit meer dan 5000 Vlaamse kinderen tussen 7 en

11 jaar. Deze grote steekproefdata is verzameld overheen een aantal jaar door de

onderzoeksgroep Sport en Bewegingswetenschappen van de Universiteit Gent.

1.1. Deelnemers

Deze studie richt zich op jonge vrouwelijke atleten deelnemend in de gesloten sport,

gymnastiek. Gymnastiek wordt in Vlaanderen op alle niveaus en in verschillende disciplines

uitvoerig beoefend. Alle proefpersonen moesten lid zijn van de Gymnastiekfederatie en actief

zijn in de discipline AGD (= artistieke gymnastiek dames). De meisjes dienden op

competitieniveau te turnen en minstens drie keer per week te trainen. De proefpersonen werden

onderverdeeld in drie leeftijdscategorieën, 2008, 2007 en 2006-2005. Per onderverdeling zullen

minstens 20 gymnasten deelnemen aan de testafname. In totaal zou dit een sample minimum

60 proefpersonen opleveren. Na goedkeuring van Gymfed, werden de proefpersonen

gecontacteerd via een elektronische uitnodiging naar hun trainers en dit bij verschillende clubs

over heel Vlaanderen.

Aan de hand van lijsten van Gymfed werd nagegaan wie in aanmerking kam voor dit onderzoek.

De clubs met het grootste aantal gymnasten met het juiste profiel werden geselecteerd, om zo

het transport te minimaliseren. Wanneer er veel verschillende clubs dicht bij elkaar

gelokaliseerd waren, werd een gezamenlijk testmoment afgesproken voor de testafname te

organiseren. Een uitnodiging voor testafname werd naar de contactpersoon van de clubs

gestuurd. In de uitnodiging stond alle nodige informatie omtrent de verschillende testen en het

verloop van de testafname. Wanneer de clubs positief antwoordden, werden de desbetreffende

coaches gecontacteerd voor het concreter regelen van het verloop van de testafname.

Page 26: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

25

Het waren de coaches zelf die de gymnasten en hun ouders contacteerden. De ouders dienden

hun mondelinge toestemming te geven aan de coach alvorens hun kinderen ingeschakeld

werden in het programma.

In totaal zijn 64 vrouwelijke gymnasten getest uit clubs verspreid over heel Vlaanderen. 24 van

de proefpersonen zijn geboren in 2008, 23 ervan in 2007, 7 in 2006 en 10 in 2005. Omdat deze

laatste twee leeftijdscategorieën minder personen bevatten, zijn deze samengenomen als één

leeftijdsgroep in de statistische analyse. Alle proefpersonen vervolledigden zowel de cognitieve

als de motorische testafnames en worden daarom allemaal opgenomen in dit onderzoek.

1.2. Instrumenten

Alle gymnasten werden onderworpen aan zowel een testbatterij voor motorische coördinatie

als een testset voor executieve functies.

1.2.1. Motorische coördinatie

De motorische coördinatie werd bij de gymnasten getest met een vaak gebruikte test, namelijk

de KTK-test, deze werd in de literatuurstudie al uitvoerig besproken. De resultaten werden

nauwkeurig genoteerd op scoreformulieren (bijlage 5.1.).

1.2.1.1. Köperkoordinations Test für Kinder (CO)

Aan de hand van deze test werd de groot motorische coördinatie van de proefpersonen getest.

De KTK-testbatterij is reeds bewezen als een betrouwbare en valide testbatterij. De testbatterij

bestaat uit vier afzonderlijke testen die elk een ander aspect van de motorische coördinatie

meet. In een recente studie van Novak et al. (2017) werd aangetoond dat de validiteit van de

KTK-testbatterij niet verminderde door de vierde en laatste test, verticale sprong test over

kussens, uit de batterij te laten en enkel de eerste drie subtests, hieronder opgesomd, erin op

te nemen. Op basis daarvan de keuze om enkel de eerste drie testen af te nemen, om in deze

studie de motorische coördinatie bij de gymnasten te meten. Dit kwam ook het

tijdsmanagement van testafname ten goede.

1) Achterwaarts balanceren op drie balkjes van verschillende breedtes, steeds drie

uitvoeringen per balkje. (3m lengte; 6, 4.5 en 3 cm breedte; 5 cm hoogte). De maximale

score op deze test is 72. Acht stappen per balkje per poging, wat betekent dat er per

balkje een maximum score van 24 is. Wanneer de proefpersoon het balkje volledig

overschrijdt in minder dan 8, krijgt hij/zij ook het maximum van de punten.

Page 27: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

26

2) Zijwaarts verplaatsen met twee plankjes (25 cm - 25 cm - 5.7 cm). Het eerste plankje

wordt over het tweede plankje geplaats en neergelegd op de grond dicht bij het tweede

plankje waar de proefpersoon op staat. Vervolgens verspringt de proefpersoon op het

‘eerste’ plankje en beweegt hij/zij zich voort doormiddel van herhaling van deze

procedure. Dit gebeurt in een tijdspanne van 20 seconden. Iedere verplaatsing, zowel

van plankje als van overstappen telt voor een punt. De totale score is de som van de

twee pogingen.

3) Lateraal springen over een balkje (60 cm - 4 cm - 2 cm), zoveel als mogelijk in een

tijdspanne van 15 seconden. Waarbij iedere overschrijding van het balkje voor een punt

telt. De totaalscore is de som van twee pogingen.

De effectieve scores op de drie testen werden afzonderlijk vergeleken met de scores van de

referentiegroep. Er werd niet gewerkt met een motorische quotiënt zoals in andere studies met

betrekking de KTK-testbatterij vaak het geval is, net omdat slechts drie testen in dit onderzoek

werden opgenomen. Vervolgens werden de resultaten van de gymnasten op de motorische

testen elk apart gecorreleerd met de scores op de cognitieve testen om een verband tussen beide

parameters te achterhalen.

1.2.2. Executieve functies

De cognitieve testen werden afgenomen aan de hand van de Cambridge Neuropsychological

Test Automated Battery (Cantab). Deze valide testbatterij is ontworpen door de Universiteit

van Cambridge en biedt hoog sensitieve, precieze en objectieve metingen van het cognitief

functioneren in verband met neurale netwerken. De touchscreen testen zijn snel en gemakkelijk

op te stellen en erg accuraat in het opslaan en verwerken van data. Voor dit onderzoek werden

drie executieve testen geselecteerd als referentie voor het cognitief functioneren van de

proefpersoon. De testafname nam in totaal dertig minuten per persoon in beslag nemen en werd

indien mogelijk afgenomen in een stille ruimte zodat de proefpersoon zich optimaal kon

focussen.

Voor het aanvangen van de test overliep de testafnemer samen met de proefpersoon het doel en

het verloop van de cognitieve test. Hierbij werd zeker vermeld dat de test uit drie afzonderlijke

cognitieve testen is opgebouwd met elk hun eigen specifieke functie en dat volledige

concentratie van de proefpersoon vereist is om de testen zou goed mogelijk te doorlopen.

Page 28: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

27

Bij elke afzonderlijke test werd een duidelijke uitleg gegeven over de specifieke taak. Heel

belangrijk hierbij is dat de testafnemer telkens bij elke proefpersoon dezelfde uitleg gaf. Op die

manier krijgt iedere proefpersoon evenveel informatie over de uit te voeren taak en blijft de

betrouwbaarheid van de testresultaten zo goed mogelijk behouden.

Als eerste test was de Stockings of Cambridge aan de beurt, gevolgd door de Rapid Visual

Information Processing test, de volledige cognitieve test werd afgesloten met de Intra-Extra

Dimensional Set Shift test.

1.2.2.1. Stockings Of Cambridge (SOC)

De Stockings Of Cambridge test is ontworpen om de ruimte-ordening, planmatigheid en het

probleem-oplossend gedrag van de testpersonen te meten en de functie van de frontale

hersenkwab na te gaan (CantabEcplise: Test Administration Guide). Een gymnast moet enorm

veel lichaamsbesef bezitten, waarvoor ruimte-ordening en anticiperend gedrag op plotse

bewegingen noodzakelijk zijn. De gymnast zal ook voor elke complexe bewegingsuitvoering

een plan doorlopen om een optimale uitvoering na te streven. De test duurt tien minuten en gaat

als volgt.

Het scherm is onderverdeelt in twee helften. Op de bovenste helft staat een patroon gevormd

uit drie gekleurde bollen, in de onderste helft van het scherm bevinden zich diezelfde gekleurde

bollen zoals bovenaan maar in een ander patroon. De taak bestaat eruit de onderste gekleurde

bollen in hetzelfde patroon te plaatsen zoals op het bovenste deel van het scherm waar te nemen

is. De bollen kunnen verplaatst worden door ze simpelweg eenmaal aan te tikken en de plaats

aan te duiden waar ze naar verplaatst moeten worden.

De test bestaat uit twee onderdelen. Het kopiëren van het bollenpatroon en het volgen van het

bollenpatroon. Het kopiëren en volgen van de bollen wordt gedurende de eerste test tweemaal

afgewisseld. Bij het kopiëren blijven de bovenste gekleurde bollen in hun positie staan en dient

de proefpersoon dit patroon over te nemen met de onderste bollen. De testpersoon probeert de

taak het patroon te kopiëren in zo weinig mogelijk verplaatsingen. Dit deel van de test is een

duidelijk voorbeeld van een probleemoplossende taak. Bij het volgen, bewegen de bovenste

bollen van plaats en moet de proefpersoon het bewegende patroon zo snel mogelijk volgen met

de onderste bollen, zonder fouten te maken. In dit deel van de test wordt de reactietijd en de

accuraatheid van de testpersoon gemeten.

Page 29: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

28

Het aantal opgeloste problemen, het aantal opgeloste problemen in minimaal aantal

verplaatsingen en een omgerekende score van de opgeloste problemen werden in deze studie

gebruikt als afhankelijke variabelen die de Stockings of Cambridge test gaan representeren.

1.2.2.2. Rapid Visual Information Processing (RVP)

De Rapid Visual Information Processing test duurt ongeveer tien minuten en meet de

volgehouden aandacht van de proefpersoon. De resultaten van deze test houden onder meer

patroonherkenning, reactietijd en reactienauwkeurigheid in en ook een deel inhibitievermogen

(CantabEcplise: Test Administration Guide). Om een optimale focus te bekomen en behouden

in gymnastiek is het noodzakelijk de externe en interne storende factoren te negeren of te

onderdrukken, waardoor het inhibitievermogen dient te worden aangesproken. De snelheid en

nauwkeurigheid van reacties kunnen van cruciaal belang zijn wanneer een fout opduikt in de

vaak gevaarlijke bewegingsuitvoeringen.

In het midden van het scherm verschijnt een kader. In het kader komen een voor een cijfers

tevoorschijn. De proefpersoon dient een cijfercode te herkennen en zo snel mogelijk door met

de hand op een knop te drukken voor de computer. De eerste cijfercode is 3-5-7. In het begin

van de test verschijnt deze code in een rode kleur en krijgt de proefpersoon een auditief signaal

bij het correct aanduiden van de code, dit maakt het voor de proefpersoon gemakkelijker de

code te herkennen en zo de test onder de knie te krijgen. Naarmate de test vordert blijven de

cijfers wit en verdwijnt ook het auditief signaal. In het tweede deel van de test, komen er naast

de 3-5-7 code nog twee cijfercodes bij. 2-4-6 en 4-6-8 dienen nu ook herkent te worden tussen

alle opspringende cijfers op het scherm. Naar het einde van de test toe verschijnen de cijfers

ook alsmaar sneller op het scherm, waardoor het voor de proefpersoon steeds moeilijker wordt

om een van de drie cijfercodes te herkennen. Het moeilijke van de taak is de code herkennen

en daarop zo snel mogelijk te reageren, hiervoor dient de proefpersoon in opperste concentratie

te zijn gedurende de volledige test. Omdat de test tien minuten duurt, wordt hierbij ook het

volhouden van de aandacht van testpersoon op de proef gesteld.

De gekozen afhankelijke variabelen voor deze test zijn, het aantal juiste cijfercodeaanduidingen

ook wel ‘Hits’ genoemd, het aantal foute aanduidingen ofwel ‘Miss’ genaamd en de A’-waarde.

Deze laatste is een afgewogen waarde die op basis van de verhouding ‘hits’ en ‘miss’ wordt

ontwikkeld.

Page 30: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

29

1.2.2.3. Intra-Extra Dimensional Set Shift (IED)

De Intra-Extra Dimensional Set Shift test gaat over regelverwerving en omkering en is gevoelig

voor veranderingen van de fronto-stratiale gebieden van de hersenen (CantabEcplise: Test

Administration Guide). Het vergt visuele discriminatie, verschuiving en flexibiliteit van

aandacht van de proefpersoon. De test duurt ongeveer zeven minuten. Aandacht is speelt een

belangrijke rol in de wereld van de gymnastiek. Een gymnast moet in volledige focus zijn, om

optimale prestaties te boeken.

Twee soorten figuren worden gebruikt tijdens de test, witte lijnen en gekleurde vlakken. De

proefpersoon ziet in het begin van de test twee verschillende gekleurde vlakken. Hij/zij dient

een van de twee figuren aan te tikken. Na het aantikken van een van de figuren krijgt de

proefpersoon een visueel en auditief signaal voor juist of fout. Aan de hand van die feedback

probeer de testpersoon zoveel mogelijk juiste figuren aan te tikken. Na zes herhalingen wordt

een andere figuur ‘juist’ en zullen de figuren telkens complexer worden. Na dit intra-

dimensionele deel wordt een shift gemaakt naar het extra-dimensionele deel van de test. De

witte lijnen bevinden zich bovenop de gekleurde vlakken. De proefpersoon dient de gekleurde

vlakken te negeren en enkel de aandacht te vestigen op de witte lijn. Op dezelfde manier als in

het eerste deel van de test, moeten zoveel mogelijk juiste witte lijnen worden aangeduid.

De proefpersonen vorderen in de test door per fase aan leercriteria te voldoen. Zo dienen ze zes

opeenvolgde figuren juist aan te duiden. Wanneer ze hiertoe niet in staat zijn na vijftig

herhalingen wordt de test beëindigt.

Op het einde van de test werden het aantal foute aanduidingen en een omgerekende score van

het aantal gemaakte foute aanduidingen gebruikt in de analyse als afhankelijke variabelen.

1.2.2.4. Verwerking resultaten executieve functie testen

De resultaten van de drie executieve testen werden afzonderlijk bekeken, waarbij telkens de

hierboven geselecteerde afhankelijke variabelen gebruikt werden om verdere analyses op uit te

voeren.

De cognitieve testresultaten van de gymnasten werden vergeleken met hun testscores op de

motorisch coördinatieve testen, om zo eventueel een verband te vinden tussen de twee

parameters binnen de talentidentificatie en een antwoord te kunnen formuleren op de

hoofdonderzoeksvraag.

Page 31: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

30

In een tweede luik van dit onderzoek werden de resultaten van de gymnasten uit drie

verschillende leeftijdsgroepen (2008, 2007 en 2006-2005) vergeleken met elkaar om een

ontwikkelingspatroon in cognitief functioneren waar te nemen.

1.3. Procedure

Voor een deel van de I9-gymnasten (leeftijdscategorie 2008-2007 jaar) werden de KTK en de

fysieke testen afgenomen op een selectietraining, georganiseerd door Gymfed op 4 februari

2017. De cognitieve testen dienden in de clubs zelf afgenomen te worden, omdat deze per

gymnast toch een twintigtal minuten in beslag neemt. Voor het andere deel van de I9-

gymnasten, diegene die niet in aanmerking kwamen voor de selectietraining, werd er in de clubs

zelf getest.

De tweede groep gymnasten van leeftijdscategorieën 2007 en 2006-2005 werden getest tijdens

hun vakantiestage in Brugge de tweede week van de paasvakantie. Gedurende vier dagen zullen

de gymnasten van 10 tot 11 jaar tussen hun trainingen door de verschillende testen (KTK,

fysieke en cognitieve testen) doorlopen.

De testen werden zoveel mogelijk op gelijkaardige basis afgenomen en dit door dezelfde

testafnemers. De cognitieve testen werden afgenomen onder leiding van Nevejans L. Een

medestudent, Laureys F. onderzocht het verschil in motorische en fysieke testen tussen

geselecteerde gymnasten voor topsport en de niet geselecteerden. Door deze overlapping werd

er samen gewerkt om de motorische en fysieke testresultaten van de gymnasten te verzamelen.

Deze testen werden onder elkaar verdeeld, zodat de ene testafnemer telkens dezelfde testen

afnam en op die manier de betrouwbaarheid van de testresultaten zo veel mogelijk bewaard

bleef. De testen werden in willekeurige volgorde en individueel uitgevoerd. Ouders werden

gevraagd het sportveld niet te betreden om externe factoren (extra motivatie, hulp, ...) uit te

sluiten.

Op het einde van de testdag werden alle formulieren ingediend bij de testleider. De jongeren

kregen de laatste informatie mee omtrent de werking van de studie en zullen de testresultaten

na verwerking opgestuurd krijgen.

Voor deze studie lag het aantal uur testafname op 34 uur cognitieve testafname en 10 uur

motorische testafname. Omdat de verschillende clubs op een grote afstand van elkaar lagen en

verspreid waren over heel Vlaanderen is er ook veel tijd gekropen in het transport.

Page 32: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

31

1.4. Statistische analyse

Voor de statistische analyse wordt in dit onderzoek gebruikt gemaakt van SPSS 24, Statistical

Package for the Social Sciences.

Om een uitgebreid antwoord te kunnen geven op de hoofdonderzoeksvraag: ‘Is er een verband

tussen de motorische coördinatie en de executieve functies binnen een self-paced sport als

gymnastiek?’, werd een relatief eenvoudige statistische analyse gebruikt. Met de

correlatiefunctie in SPSS werd aan de hand van de Pearson correlatie nagegaan in welke mate

er een verband is tussen de resultaten van beide parameters. De correlatie kan als significant

worden aanzien wanneer die een p-waarde kleiner dan 0.05 bedraagt. Hierbij werd beroep

gedaan ook de functie ‘two-tailed’, omdat de hypothese die gesteld werd een ongerichte

hypothese is. Een correlatiecoëfficiënt hoger dan 0.70 refereert naar een sterk verband tussen

de twee gemeten variabelen, tussen 0.30 en 0.69 is er een zwak verband en bij een coëfficiënt

lager dan 0.30 is er geen verband gevonden. Achteraf werd ook een scatterplot ontwikkeld, dit

spreidingsdiagram zal de resultaten eenvoudiger en visueel interpreteerbaar te maken.

Tweede onderzoeksvraag omtrent de resultaten van de KTK-testbatterij van de gymnasten in

vergelijking met een referentiegroep werd onderzocht aan de hand van een independent sample

T-test. De significante waarden die al dan niet gevonden worden bespreken een tweezijdige

hypothese, waarbij een verschil tussen beide groepen aangetoond wordt. Bij een p-waarde lager

of gelijk aan 0.05 kan aan de hand van het gemiddelde verschil een duidelijk beeld geschept

worden over welke van de twee groepen, op elke KTK subtest afzonderlijk, het hoogste scoort.

In de laatste onderzoeksvraag werd nagaan of de resultaten op de motorische en cognitieve

testen van de sporters al dan niet stijgen naarmate de leeftijd van de proefpersonen stijgt. De

meerdere afhankelijke variabelen (de resultaten op de verschillende variabelen van de tests) en

één onafhankelijke variabele met drie levels, namelijk de drie leeftijdscategorieën waarin de

testpersonen verdeeld zijn (2008, 2007 & 2006-2005), werden in een Manova verwerkt in

SPSS. Deze multivariate analyse van variantie toetst de onafhankelijke variabelen met zijn 3

leeftijdsgroepen met de meerdere afhankelijke variabalen, de resultaten van de motorische en

de cognitieve testen. Verschillen de scores per afhankelijke variabelen in functie van het level

van de onafhankelijke variabele, de leeftijdsgroep?

Page 33: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

32

Het voordeel van deze analyse is dat de scores van de afhankelijke variabelen kunnen

gecombineerd worden, zodat een beter beeld gevormd kan worden van wat de invloed van de

onafhankelijke variabelen is.

In de analyse moest eerst gekeken worden naar de samenhang van de 11 afhankelijke variabelen

(SOC1, 2 &3 ; RVP1, 2 & 3 ; IED1, 2 ; KTK1, 2 & 3), deze werden gecombineerd in de

Manova. Wanneer dit een significant effect opleverde, die waargenomen kan worden onder de

term Wilks’ Lamba, werden verdere statistische analyse uitgevoerd, waarbij One-way Anova’s

gebruikt werden en later T-testen om de precieze effecten tussen de variabelen bloot te leggen.

2. Resultaten

De resultaten uit bovenstaande testen werden in een Excel-formulier gezet en gesorteerd per

leeftijdsgroep, om zo een overzichtelijker beeld gecreëerd van de data. Vanuit Excel zijn de

waarden gekopieerd naar SPSS waar de statistische analyses zijn uitgevoerd.

2.2. Motorische coördinatie samplegroep vs. referentiegroep

Voor er gefocust wordt op het beantwoorden van de onderzoeksvragen aan de hand van de

gevonden resultaten, werden de resultaten van de motorische coördinatie vergeleken met een

referentiegroep en kan er aan de hand van deze resultaten antwoord gegeven worden op de

tweede onderzoeksvraag. Dit om een beter beeld te krijgen op de effectieve prestaties van de

gymnasten op de KTK-testen. De referentiegroep is een grote sample, waarin Vlaamse kinderen

de volledige testbatterij doorlopen hebben. In deze random selectie zitten sportende en niet

sportende kinderen met een leeftijd tussen de 7-11 jaar ligt. Welk verschil is waar te nemen

tussen de resultaten op de KTK-testbatterij van de samplegroep uit deze studie in vergelijking

met de referentiegroep?

Omdat bij de gymnasten de balance beam, moving sideways en de jumping sideways van de

KTK-testbatterij werden afgenomen, zullen vanuit de data van de referentiegroep ook enkel de

resultaten op deze drie tests geselecteerd en ingevoerd worden in SPSS.

De resultaten tonen aan dat de gymnasten uit de samplegroep hoger scoren op de KTK 1, 2 en

3 in vergelijking met de referentiegroep (tabel 2). In de analyse zijn significante verschillen

gevonden waarbij de scores van de gymnasten tussen de 20 tot 30 punten hoger liggen dat deze

van de referentiegroep (figuur 3).

Page 34: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

33

Tab. 2. Significante verschillen tussen referentiegroep en samplegroep op alle KTK-testen

(***p ≤ 0.001)

Fig. 3. Verschil motorische coördinatie gymnast vs. Referentiegroep (***p ≤ 0.001)

2.3. Verband motorische coördinatie met cognitief functioneren

Om antwoord te bieden op de hoofdonderzoeksvraag in deze studie wordt gekozen om alle

verschillende variabelen apart met elkaar te correleren. De score op een motorische test worden

per score van een cognitieve variabele afzonderlijk bekeken en gecorreleerd. Zo komt iedere

motorische variabele en cognitieve variabele aan bod en kunnen zo eventuele verbanden

gevonden worden. Elke cognitieve paramater (SOC, RVP & IED) wordt apart uitgeschreven in

onderstaande opsomming van de resultaten.

Bij het lopen van de frequenties in het begin van de statistische analyse werden een aantal

uitschieters opgemerkt. De waarden bevonden zich in de tweede variabele van de cognitieve

IED-test en werden bij de missing values gezet om meetfouten te vermijden in verdere analyses.

Test Sample Gemiddelde score Sig. (2-tailed) Gemiddeld verschil

KTK 1: BB Referentie 40.11 ± 14.80 0.000 -28.54***

Gymnasten 68.65 ± 6.29

KTK 2: MS Referentie 40.69 ± 8.57 0.000 -19.42***

Gymnasten 60.09 ±10.18

KTK 3: JS Referentie 56.38 ± 14.59 0.000 -24.85***

Gymnasten 81.23 ± 12.11

0

20

40

60

80

100

Balance beam Moving sideways Jumping sideways

40,11 ± 14,80 40,69 ± 8,5756,38 ± 14,59

68,65 ± 6,29

60,09 ± 10,18

81,23 ± 12,11

Score

KT

K-t

est

KTK-test

Motorische Coördinatie gymnast vs doorsnee Vlaams kind

Referentie Gymnast

*** ***

***

Page 35: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

34

2.3.1. Resultaten correlatieanalyse KTK met SOC

In de resultaten van de correlatieanalyse tussen de scores op de testen van de KTK en de scores

op de testen van de Stockings Of Cambridge (SOC) test zijn geen significante verbanden

gevonden (Tabel 3). Geen enkele motorische coördinatie test staat in verband met een van

variabelen van de probleemoplossende cognitieve test van de Cantab en omgekeerd.

Tab. 3. Correlatieanalyse KTK en SOC: geen significante verbanden gevonden tussen scores KTK en

SOC.

2.3.2. Resultaten correlatieanalyse KTK met RVP

Drie zwakke verbanden worden waargenomen door Pearson correlatiecoëfficiënten die tussen

de 0.3 en de 0.7 liggen (tabel 4: bijlage 5.2.). Bij deze waarden horen telkens p-waarden kleiner

dan 0.05, waardoor deze significant genoemd mogen worden. In volgende paragrafen wordt elk

significant verband apart besproken.

2.3.2.1. Correlatie KTK 2 en RVP1

Een eerste significant verband tussen de motorische coördinatie en het cognitief functioneren

wordt aangetoond door de correlatie van de score van de moving sidesways test in de KTK

testbatterij en het aantal juiste aanduidingen van de cijfercombinaties in de Rapid Visual

Information Processing test. Het positieve karakter van het verband stelt dat wanneer er

hoog/laag gescoord wordt op de moving sideways, er ook hoog/laag gescoord zal worden op

het aantal juiste aanduidingen bij de RVP test en omgekeerd.

Test SOC1: # SOC2: # in min. SOC3: Adj. #

KTK1: BB

Pearson Correlatiecoëfficiënt ,037 ,035 ,100

Significatie (p-waarde) ,772 ,785 ,430

KTK2: MS

Pearson Correlatiecoëfficiënt ,190 ,195 ,207

Significatie (p-waarde) ,133 ,122 ,100

KTK3: JS Pearson Correlatiecoëfficiënt

,183 ,096 ,115

Significatie (p-waarde) ,148 ,448 ,367

Page 36: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

35

Het spreidingsdiagram met regressielijn (figuur 4) biedt visuele duiding omtrent het positieve

verband tussen de twee variabelen.

Fig.4. Spreidingsdiagram met regressielijn toont een zwak positief verband tussen de scores op de

moving sideways van de KTK (KTK2) en het aantal juiste aanduidingen/hits bij de RVP (RVP1).

2.3.2.2. Correlatie KTK 2 en RVP2

Een tweede correlatie werd gevonden tussen de motorische coördinatie en het cognitieve

functioneren van de proefpersonen tussen de moving sideways van de KTK en de tweede

variabele van Rapid Visual Information test, waarbij gekeken werd naar het aantal foutieve

aanduidingen van de cijfercodes (tabel 2). Het zwakke negatieve verband stelt dat wanneer een

hoge score op de moving sideways behaald wordt, dit in verband staat met een lagere score op

het aantal foute cijfercode aanduidingen en omgekeerd. Wanneer iemand veel herhalingen

uitvoert tijdens de moving sideways test zal die minder foute cijfercombinaties aanduiden

tijdens de Rapid Visual Information Processing test en omgekeerd, wanneer iemand weinig

herhalingen uitvoert bij de movings sidesways test en dus laag scoort zal die persoon meer foute

aanduidingen doen tijdens de RVP en daar dus hoog scoren. Het negatieve verband is waar te

nemen in het spreidingdiagram aan de hand van de dalende regressielijn (figuur 5).

R² = 0,1445

10

15

20

25

30

35

40

45

35 45 55 65 75 85

#HIT

S

Moving sideways

Correlatie RVP1 en KTK2

Page 37: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

36

Fig. 5. Spreidingsdiagram met regressielijn toont een zwak negatief verband tussen de scores op de

moving sideways van de KTK (KTK2) en het aantal foute aanduidingen/miss bij de RVP (RVP1).

2.3.2.3. Correlatie KTK 3 en RVP1

Het laatste en opnieuw zwakke verband dat tussen de Rapid Visual Information Processing test

en de KTK-testen gevonden is positief en toont de correlatie tussen de jumping sideways en het

aantal juiste aanduidingen van de cijfercombinaties aan. Een hoge/lage score op de jumping

sideways van de KTK is gelinkt aan een hoge/lage score op het aantal juiste aanduidingen in de

RVP en omgekeerd. Hoe hoger/lager het aantal herhalingen bij het zijwaarts over en weer

springen, hoe meer/minder juiste cijfercombinaties de proefpersoon kan herkennen en

aanduiden en omgekeerd (figuur 6).

Fig. 6. Spreidingsdiagram met regressielijn toont een zwak positief verband tussen de scores op de

jumping sideways van de KTK (KTK3) en het aantal juiste aanduidingen/miss bij de RVP (RVP1).

R² = 0,1072

0

5

10

15

20

25

30

35

35 45 55 65 75 85

#MIS

S

Moving sideways

Correlatie RVP2 en KTK2

R² = 0,1557

10

15

20

25

30

35

40

45

45 55 65 75 85 95 105 115

#HIT

S

Jumping sideways

Correlatie RVP1 en KTK3

Page 38: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

37

2.3.3. Resultaten correlatieanalyse KTK met IED

Bij de correlatieanalyse van de motorische testen en de laatste test van de cognitieve testen,

namelijk de Intra-Extra Dimensional Set Shift test, is er één significant verband waargenomen

tussen de KTK2 en de IED2. De statistische waarden tonen een significant negatief zwak

verband aan tussen het aantal herhalingen bij de moving sideways test van de KTK en de

adjusted error score van de Intra-Extra Dimensional Set Shift test (tabel 5).

Een hoge score op de moving sideways hangt samen met een lage aangepaste score van het

aantal errors tijdens de Intra-Extra Dimensional Set Shift test en omgekeerd. Het

spreidingsdiagram toont een duidelijk neerwaartse regressielijn, wat wijst op het negatief

verband tussen de twee variabelen (figuur 7).

Test IED1: #Error IED2: Adj. Error

KTK1: BB

Pearson Correlatiecoëfficiënt ,070 -,224

Significatie (p-waarde) ,585 ,082

KTK2: MS

Pearson Correlatiecoëfficiënt -,228 -,327*

Significatie (p-waarde) ,070 ,010

KTK3: JS

Pearson Correlatiecoëfficiënt -,137 -,195

Significatie (p-waarde) ,280 ,133

Tab. 5. Correlatieanalyse KTK en RVP: één significant zwak verband gevonden tussen KTK 2 en IED2.

(*p ≤ 0.05)

Fig. 7. Spreidingsdiagram met regressielijn toont een zwak negatief verband tussen de scores op de

moving sideways van de KTK (KTK2) en de aangepaste error score bij de IED (IED2).

R² = 0,10680

5

10

15

20

25

30

35

35 45 55 65 75 85

Ad

just

ed E

rro

r sc

ore

Moving sideways

Correlatie IED2 en KTK2

Page 39: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

38

2.4. Verschillen in functie van verschillende leeftijdsgroepen

2.4.1. Multivariate test

Bij de multivariate test wordt er naar de Wilks Lambda waarde gekeken of de Manova al dan

niet significant is. Deze test vertelt of er een significant verschil is tussen minstens 1 groep van

de afhankelijke variabelen. Deze Manova is sterk significant, waardoor geconcludeerd kan

worden dat de scores op de motorisch en cognitieve testen afhankelijk zullen zijn van de leeftijd

(tabel 6).

Effect Waarde F-waarde Sign.

Leeftijd Wilk’s Lambda 0.315 3.416b 0.000***

Tab. 6. Multivariate test. Er is een statistisch significant verschil tussen de verschillende

leeftijdsgroepen voor de scores op de motorische en cognitieve testen.

(F=3.416 ; p<0.001 ; Wilks’ Lambda = 0.315 : Partial eta squared= 0.439) (***p ≤ 0.001)

Op basis van de resultaten kan er verder gekeken worden naar de resultaten van de univariate

Anova’s om de verschillen tussen de groepen duidelijk te bekijken. Eerst werd gekeken naar

het effect van leeftijd op de verschillende motorische en cognitieve testen en de exacte locatie

ervan.

2.4.2. Univariate test

De Anova’s geven voor elk van de afhankelijke variabelen weer of de levels van leeftijd

significant van elkaar verschillen. Wanneer een significante waarde gevonden wordt bij een

afhankelijke variabelen, kan er gesteld worden dat minstens bij één groep van de onafhankelijke

variabele de gemiddelde score significant zal verschillen met de anderen.

RVP1, IED2, KTK1, 2 & 3 verschillen significant tussen de drie levels van leeftijd (tabel 7).

Bij de andere variabelen waar geen significante waarden vastgesteld zijn, kan niet gesteld

worden dat deze significant zullen verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen. Daarom worden

deze variabelen in volgende analyse niet verder besproken.

Om het precieze effect van de leeftijdsgroepen te kunnen achterhalen wordt er verder gekeken

naar de Post-hoc test. Deze test toont aan welke verschillen er tussen de verschillende

leeftijdsgroepen aanwezig zijn per afhankelijke variabele.

Page 40: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

39

Tab. 7. Test of between-subjects effects. 4 significante afhankelijke variabelen zijn gevonden (RVP1,

IEDé, KTK2 & 3) en 1 trend tot significantie bij de KTK1. (***p ≤ 0.001, *p ≤ 0.05)

2.4.3. Post hoc analyse

Om exact na te gaan waar de verschillen tussen de afhankelijke variabelen precies liggen

afhankelijk van de leeftijd, wordt er gebruik gemaakt van een Post hoc analyse aan de hand van

de Tukey test, waarbij er voor elke variabele een t-test werd uitgevoerd. Uit bovenstaande

Anova werden de vijf significante afhankelijke variabelen geselecteerd. De niet significante

resultaten zullen in onderstaande bespreking niet aangehaald worden.

Een aantal interessante verschillen konden geconstateerd worden bij het analyseren van de

resultaten van de post-hoc test, zowel bij de cognitieve als de motorische testen (Tabel 8).

Bij de Rapid Visual Information Processing test zijn er significante verschillen gevonden bij de

eerste variabele, namelijk het aantal juiste cijfercodeaanduidingen = aantal HITS. De meisjes

uit 2008 scoren significant lager dan de meisjes uit 2007. Ook gaat de leeftijdsgroep 2008

significant lager scoren van de leeftijdsgroep 2006-2005. Omgekeerd geldt dat de

leeftijdsgroepen 2007 & 2006-2005 significant hoger zullen scoren dan de gymnasten geboren

in 2008, met respectievelijk hetzelfde verschil. Tussen de meisjes van 2007 en 2006-2005 is

geen significant verschil gevonden bij het aantal HITS (Figuur 8: bijlage 5.3.).

Mean Square F-waarde Sign.

Leeftijd SOC1: # 1,991 1,477 ,237

SOC2: # in min. 6,068 1,684 ,195

SOC3: Adj. score 2,932 ,969 ,385

RVP1: #Hits 148,200 7,479 ,001***

RVP2: #Miss 68,951 2,303 ,109

RVP3: A’ 1973,504 ,893 ,415

IED1: #Error ,622 ,414 ,663

IED2: Adj. Error 92,923 4,567 ,014*

KTK1: BB 43,710 3,010 ,057

KTK2: MS 1194,064 22,725 ,000***

KTK3: JS 1489,283 14,469 ,000***

Page 41: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

40

Hetzelfde fenomeen is waar te nemen bij de scores op Adjusted Error score van de Intra-Extra

Dimensional Set Shift. De jongste leeftijdsgroep scoort wel hoger op deze variabele in

vergelijking met hun oudere sportgenoten, maar belangrijk is dat het hier gaat over het aantal

gemaakte Errors. Wat wil zeggen dat de kinderen uit 2008 significant meer fouten maken dan

deze uit 2007 en 2006-2005 en daarom dus minder goed scoren op deze test dan hun oudere

sportgenoten. Omgekeerd wil dit zeggen dat de gymnasten geboren in 2007 en 2006-2005

minder hoog zullen scoren op deze Adjusted Error score van de IED test en daarom betere

resultaten bekomen dan de jongste leeftijdsgroep. Opnieuw is er geen significant verschil

gevonden tussen de twee oudste leeftijdsgroepen (2007 en 2006-2005) (Figuur 8: bijlage 5.3.).

De KTK-testen geven de meeste significante waarden weer, waarbij de KTK2 en KTK3 het

sterkst significant zijn. De KTK1 toont lichte significantie aan, wat te verklaren is door zijn

trend tot significantie bij de Anova test. Toch wordt de variabele opgenomen in de analyse voor

verdere bespreking van de onderliggende verschillen. De scores van de Balance beam (KTK1)

zijn niet significant verschillend tussen de leeftijdsgroep 2008 en 2007. Wel stellen we een

duidelijk verschil vast tussen 2008 en 2006-2005. Aan de hand van het gemiddelde verschil kan

gesteld worden dat de jongste leeftijdsgroep gemiddeld drie keer extra van de balken vallen

gedurende de test in vergelijking met de oudste leeftijdsgroep (figuur 9: bijlage 5.3.).

Voor de laatste twee KTK-testen, de moving sideways en de jumping sideways kan een

gelijkaardige vaststelling gedaan worden. De gemiddelde scores liggen hoger bij de oudere

leeftijdsgroepen. Hierbij scoort de leeftijdsgroep 2008 significante lager dan die uit 2007 en

2006-2005 en scoren de meisjes uit 2007 ook significant lager dan die uit 2006-2005 (Figuur

9: bijlage 5.3.)

Page 42: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

41

Afh. Var. Leeftijd Leeftijd Gem. verschil Sign.

RVP1: #Hits 2008 2007 -4,56 ± 1,34 **

-4,65 ± 1,44**

,004

,006 2006-2005

2007 2008 4,55 ± 1,34**

-,10 ± 1.44

,004

,997 2006-2005

2006-2005 2008 4,65 ± 1.44**

,10 ± 1.44

,006

,997 2007

IED2:

Adj. Error- score

2008 2007 3,45 ± 1.36*

3,84 ± 1.46*

,036

,029 2006-2005

2007 2008 -3,45 ± 1.36*

,38 ± 1.46

,036

,963 2006-2005

2006-2005 2008 -3,84 ± 1.46*

-,38 ± 1.46

,029

,963 2007

KTK1: BB 2008 2007 -1,36 ± 1.15

-3,02 ± 1.23*

,466

,045 2006-2005

2007 2008 1,36 ± 1.15

-1,66 ± 1.23

,466

,376 2006-2005

2006-2005 2008 3,02 ± 1.23*

1,66 ± 1.23

,045

,376 2007

KTK2: MS 2008 2007 -8,36 ± 2.19***

-15,67 ± 2.34***

,001

,000 2006-2005

2007 2008 8,36 ± 2.19***

-7,31 ± 2.34**

,001

,008 2006-2005

2006-2005 2008 15,67 ± 2.34***

7,31 ± 2.34**

,000

,008 2007

KTK3: JS 2008 2007 -8,77 ± 3.06*

-17,57 ± 3.28***

,016

,000 2006-2005

2007 2008 8,77 ± 3.06*

-8,80 ± 3.28*

,016

,025 2006-2005

2006-2005 2008 17,57 ± 3.28***

8,80 ± 3.28*

,000

,025 2007

Tab. 8. Multiple Comparisons. (***p ≤ 0.001, **p ≤ 0.01, *p ≤ 0.05)

Page 43: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

42

3. Discussie

3.1. Algemeen

In dit onderzoek werd hoofdzakelijk opzoek gegaan naar een verband tussen het presteren van

jonge competitiegymnasten op motorische coördinatie en executief functioneren. Beide

parameters werden aan de hand van gevalideerde testen afgenomen, waaruit bleek dat

correlaties tussen beide factoren bestaan. De verbanden werden gevonden tussen de Rapid

Visual Information Processing test en de Intra- Extra Dimensional set shift test van de

cognitieve test en de moving sideways en de jumping sideways van de KTK-testbatterij. De

waargenomen correlaties tussen deze variabelen bevestigen het verband tussen motorische

coördinatie en executieve functies binnen de gymnastiek.

Daarnaast werd ook duidelijk het verschil in motorische coördinatie tussen de

gymnastensample en de referentiegroep aangetoond. De gymnasten scoorden op alle drie de

KTK-testen hoger dan hun leeftijdsgenoten uit de referentiegroep.

Het laatste doel van deze studie was het verschil achterhalen in de resultaten zowel motorisch

als cognitief tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Hieruit bleek voor de cognitieve testen

telkens de oudste leeftijdsgroep hoger te scoren in vergelijking met hun jongere sportgenoten

bij opnieuw de Rapid Visual Information Processing test en de Intra- Extra Dimensionele set

shift test. De resultaten van de KTK-testen bleken allemaal te stijgen naarmate de leeftijd van

de gymnasten steeg.

3.2. Bespreking resultaten

In het eerste deel van het onderzoek werd de motorische coördinatie en de executieve functie

testen bij alle 64 gymnasten afgenomen. In de resultaten werden enkele uitschieters gevonden

waardoor niet alle waarden bruikbaar waren. In totaal vielen drie resultaten weg, die

onmogelijke waardes aangaven. In deze studie zijn alle drie de uitschieters te vinden bij de

Intra-Extra Dimensionele set shift test. Deze kinderen anticipeerden niet op de feedback die hen

voordien werd gegeven. Ze bleven herhaaldelijk de foute figuren aanduiden en leerden weinig

of niet uit de feedback. Door het steeds opnieuw maken van fouten en het niet aanpassen van

strategie, sloot de test zich automatisch af en werden niet alle negen stadia van de test bereikt,

wat bij alle andere gymnasten wel het geval was. Ondanks de drie waarden die niet in de

statistische analyse werden opgenomen en als missing values werden ingegeven in SPSS, was

de samplegroep groot genoeg om relevante informatie uit de overblijvende resultaten te halen.

Page 44: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

43

3.2.1. Onderzoeksvraag 1: Verband motorische coördinatie en executieve functie

3.2.1.1. KTK en Stockings of Cambridge test (SOC)

Bij de KTK en de Stockings of Cambridge test zijn tussen geen enkele van de afhankelijke

variabelen correlaties gevonden. De resultaten van de Stocking of Cambridge verschilden

daarom te weinig van elkaar. De resultaten op de test lagen bij alle proefpersonen behoorlijk

dicht bij elkaar, waardoor in de relatief beperkte sample geen significante verbanden te vinden

waren . De hoogste correlatiecoëfficiënt werd gevonden tussen de moving sideways en de

adjusted score van de SOC, die een eerder zwak positief verband aangeeft. Hieruit kan besloten

worden dat er geen verband is tussen de scores op de KTK testen en de scores op de

probleemoplossende test van de Cantab. Wie hoog scoort op de KTK-test zal niet noodzakelijk

hoog scoren op de SOC-test. Gymnasten die motorisch sterk zijn, zijn daarom niet noodzakelijk

sterk in ruimteordening en probleemoplossende taken en omgekeerd.

3.2.1.2. KTK en Rapid Visual information Processing test

De drie verbanden die gevonden zijn tussen de resultaten van de KTK en deze van de Rapid

Visual information Processing test zijn significant maar eerder laag. De correlatiecoëfficiënten

schommelen allemaal tussen de 0.3 en de 0.4. De sterke significantie maakt de verbanden zeker

de moeite waard om verder te analyseren en een conclusie uit te trekken.

Het zwakke positieve verband tussen de KTK 2 en RVP 1 kunnen als volgt geïnterpreteerd

worden. Een gymnast die coördinatief sterk is door een hoge score op de moving sideways en

dus heel behendig en snel zijwaarts kan verplaatsen met de plakjes, zal ook hoog scoren op het

aantal juiste cijfercode aanduidingen en dus een beter ontwikkeld vermogen heeft omtrent

patroonherkenning, reactietijd, reactienauwkeurigheid en inhibitie en omgekeerd.

Het volgende zwakke negatieve verband tussen KTK 2 en RVP 2 beschrijft dat wanneer een

persoon opnieuw hoog scoort op het zijwaarts verplaatsen van de plankjes, laag zal scoren op

het aantal foute cijfercodeaanduidingen en dus opnieuw een goed ontwikkeld vermogen hebben

omtrent patroonherkenning, reactietijd, reactienauwkeurigheid en inhibitie en omgekeerd

Als laatste bij de Rapid Visual information Processing test is er een zwak positief verband

gevonden tussen de KTK 3 en RVP 1. Wanneer de proefpersoon hoog scoorde op het zijwaarts

heen en weer over het balkje springen, zal deze ook meer juiste cijfercode aanduiden en

omgekeerd. Deze laatste geeft opnieuw het verband tussen de motorische coördinatie en het

cognitief functioneren met betrekking de RVP-test weer.

Page 45: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

44

3.2.1.3. KTK en Intra-Extra Dimensionele set shift test

De correlatiecoëfficiënt en de significantiewaarde tonen een zwak negatief verband aan tussen

de KTK2 en IED2. Wanneer een gymnast hoger scoort op het zijwaarts verplaatsen met de

plankjes zal de aangepaste error score lager zijn bij de Intra-Extra Dimensionele set shift test.

Hieruit blijkt dat een motorisch sterke gymnast cognitief ook goed zal presteren op de IED-test

en omgekeerd.

De relatief zwakke correlaties in bovenstaande bevindingen kunnen verklaard worden aan de

hand van de DMGT-model (Gagné 1993). In dit model worden meerdere aspecten

verantwoordelijk gesteld als invloedbare factoren op het leren van een vaardigheid. Niet enkel

begaafdheid of enkel motorische coördinatie zijn hiervoor verantwoordelijk, veel andere

componenten, zoals geluk, omgeving, persoonlijkheid, fysieke karakteristieken, motivatie, …

spelen hierin een rol. Het model verklaard waarom er geen correlatie van 0.90 is tussen

coördinatie en executief functioneren, omdat nog veel andere componenten met beide

parameters verband houden. De verbanden die gevonden werden zijn wel degelijk belangrijk

genoeg om conclusies uit te trekken en een wetenschappelijk antwoord te vormen op de

onderzoeksvragen in deze studie.

Opvallend is dat uit de vier verbanden die gevonden zijn, drie verbanden betrekking hebben op

de moving sideways van de KTK. In een onderzoek van Lenoir M. en Vandorpe B. (2013)

waarin de KTK-testbatterij geëvalueerd werd en de KTK-handleiding herwerkt werd voor het

Nederlandstalige taalgebied, blijkt de dat de moving sideways het hoogste correleert met de

volledige KTK-testbatterij. Er werd in het onderzoek ook aangeraden om bij tijdsgebrek zeker

de moving sideways af te nemen, primair boven de andere subtests. Juist omdat de moving

sideways zo’n relevante test is omtrent de motorische coördinatie is dit voor deze studie enkel

maar voordelig wanneer er verbanden gevonden worden met deze specifieke subtest van de

KTK.

De gevonden correlaties bieden een antwoord op de hoofdonderzoeksvraag van deze studie. Is

er een verband tussen de motorische coördinatie en de executieve functies bij jonge atleten in

gymnastiek binnen het kader van talentidentificatie? Het is weldegelijk zo dat de parameters

verband houden met elkaar aangezien er vier significante correlaties gevonden zijn tussen

motorische en executieve variabelen, waardoor beide parameters relevante informatie bieden

omtrent de skills van de betrokken gymnast. Door de correlatie tussen motoriek en cognitief

functioneren en hun voorspellende factor op succes in de sport die aangetoond zijn in meerdere

Page 46: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

45

artikels in de literatuurstudie, zou het een meerwaarde zijn om een parameter als executieve

functies, naast motorische coördinatie op te nemen in een testbatterij in functie van het

selecteren van potentieel succesvolle gymnasten. Wel zou het aan te raden zijn nog verder

onderzoek te gaan uitvoeren omtrent het verband tussen resultaten op executieve testen en de

toekomstige prestaties in een sport. Zoals de studie van Vestberg et al. (2012) aangaf dat hoe

hoger voetballer cognitief scoorden hoe meer doelpunten ze maakten twee seizoenen later.

Verdere onderzoeken zouden onderscheid moeten maken tussen de verschillende sporten,

waarin andere aspecten van het cognitief functioneren primair zijn en daarop een executieve

testbatterij ontwerpen in functie van specifieke sporten. Uit de studie van Jacobson J. &

Matthaeus L. (2013) werd geconcludeerd dat de veranderlijkheid van de sporten meespeelt in

het bepalen van welke cognitieve functies verantwoordelijk zijn om te excelleren. In een self-

paced sport als gymnastiek is vooral een hoger niveau van focus en discipline vereist. De

gymnasten moet externe en interne afleidende stimuli kunnen inhiberen om zich optimaal te

kunnen concentreren op hun bewegingsuitvoering zodat een topprestatie neergezet kan worden

(Singer, 2001). Dit kan ook verklaren waarom een testen zoals de Rapid Visual information

Processing test en de Intra-Extra dimensionele set shift test correleren met de hoge resultaten

op de KTK. Beide executieve testen meten het inhibitievermogen van de proefpersonen, welke

hoger schijnt te zijn bij deze self-paced sporters. De RVP test geeft een beeld over de

aangehouden aandacht gedurende de test, welke ook een belangrijke component is als

topgymnast.

3.2.2. Onderzoeksvraag 2: Motorische coördinatie gymnasten vs. Referentiegroep

Uit de resultaten blijkt de groep geteste gymnasten beter te scores op de testen die motorische

coördinatie meten in vergelijking met een doorsnee Vlaams kind. Deze bevinding is een

aanleiding om te stellen dat gymnasten over een beter ontwikkeling motorisch coördinatief

vermogen beschikken in vergelijking met hun leeftijdsgenoten uit een random gekozen

populatie.

De gevonden resultaten kunnen eerst en vooral aan de hand van de aard van de sport en de

sporter verklaard worden. Het grote verschil tussen beide samples is de sportieve achtergrond.

In de referentiegroep zitten zowel sportende als niet sportende kinderen. De samplegroep uit

dit onderzoek bevat enkel maar sportende kinderen en zijn daarbovenop gymnasten die op een

erg hoog niveau trainen. In de literatuurstudie werd gesteld dat sport op zich al een positieve

invloed heeft op de ontwikkeling van de motorische coördinatie. Smith et al. (2015) toonde aan

Page 47: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

46

dat de motorische coördinatie bij kinderen beter is wanneer men aan sport doet dan wanneer

men een sedentair leven lijdt. Omdat de sample een behoorlijk groot trainingsvolume heeft, zal

dit zeker positief zijn naar motorische coördinatie toe. Gymnastiek is een sport waar motorische

coördinatie een groot verschil kan maken tussen het al dan niet kunnen uitvoeren van een

technisch complexe oefening. De afwezigheid van een sterk ontwikkeld motorisch coördinatief

vermogen maakt het onmogelijk voor een kind om op zo’n hoog niveau in een sport zoals

gymnastiek mee te draaien.

Een tweede aspect, vroegtijdige selectie, kan ook een verklarende factor zijn voor het verschil

in motorische coördinatie tussen gymnasten en het doorsnee Vlaamse kinde. De leeftijd voor

sport specifiek te beginnen trainen ligt ongeveer op zesjarige leeftijd, wat een stuk vroeger is in

vergelijking met andere sporten. De vroege specialisatie heeft alles te maken met de piekleeftijd

in de sport, deze ligt bij dames tussen de 19-21 jaar in de artistieke gymnastiek (Longo A et al.

2016). Omdat de genetische variantie ervoor zorgt dat niet elk kind over evenveel motorische

coördinatie beschikt, worden in de vroegtijdige specialisatieprogramma’s gymnasten

geselecteerd uit basisgroepen of uit andere clubs die het hoogst scoort op de verschillende tests,

waar motorische coördinatie zeker deel van uitmaakt. Genetische variantie zorgt ervoor dat niet

elk kind over evenveel motorische coördinatie beschikt. Di Cango et al. (2014) bevestigen in

hun studie dat motorische coördinatie en precisie in het proces van motorisch leren een goede

voorspeller is voor het toekomstig succes in competitie bij gymnasten. Gymnasten met een

betere motorische coördinatie zullen meer kans maken om te excelleren in de sport en ook om

vroeger geselecteerd te worden. In een studie van Karachle N. et al. (2017) werd een 6 maanden

durend gymnastiekprogramma uitgevoerd bij 21 jonge kinderen, uit de resultaten bleek dat de

experimentele groep na de interventie duidelijk hoger scoort op motorische competentie dan

voordien. Dit bewijst ook de positieve invloed gymnastiek uitoefent op de motorische

ontwikkeling bij kinderen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gymnasten uit de

steekproef op voorhand al geselecteerd werden op vlak van hoge motorische coördinatie en

daarom logischerwijs hoger zullen scoren op de motorische testen in vergelijking met hun

leeftijdsgenoten uit de referentiegroep.

Uit bovenstaande bevindingen kan gesteld worden dat de motorische coördinatie beter is bij

sportende kinderen, beter is in sporten zoals gymnastiek waarin complexe technische

vaardigheden nodig zijn en dat gymnasten geselecteerd worden in functie van de resultaten op

testen zoals motorische coördinatie, omdat deze parameter een goede voorspeller blijkt te zijn

voor succes in de sport. Deze stellingen verklaren het verschil tussen de resultaten in

Page 48: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

47

motorische coördinatie bij de samplegroep en de referentiegroep, waarbij de gymnasten betere

resultaten behalen op de KTK-testen dan de referentiegroep.

3.2.3. Onderzoeksvraag 3: Verschil in functie van verschillende leeftijdsgroepen

In het kader van de derde onderzoeksvraag werd aan de hand van de Wilk’s Lambda een

significant verschil gevonden tussen de resultaten van de verschillende leeftijdsgroepen. De

univariate statistiek toonde aan dat dit effect te verklaren was door leeftijdsverschillen bij de

RVP1, IED2 en de drie KTK testen. Aan de hand van de post hoc test, meer bepaald de Tukey’s

HDS test, werden de verschillen per testvariabele en meer specifiek per leeftijdsgroep bloot

gelegd, waardoor de precieze locaties van de verschillen aan het licht kwamen. De significante

variabelen geven allemaal betere resultaten weer bij de oudere leeftijdsgroepen in vergelijking

met de jongere en dit voor elke testvariabele, zowel motorisch als executief.

3.2.3.1. Verschil motorische coördinatie tussen leeftijdsgroepen

Zowel voor de balance beam, de moving sideways en de jumping sideways zijn gelijkaardige

resultaten gevonden. De jongste leeftijdsgroep 2008 scoort telkens beduidend lager dan de

andere twee leeftijdsgroepen 2007 en 2006-2005. Bij de moving sideways en de jumping

sideways is ook een significant verschil gevonden tussen de gymnasten uit 2007 en 2006-2005,

waarbij de leeftijdsgroep 2007 beter gaat presteren dan deze uit 2006-2005. Dit laatste verschil

is niet waar te nemen bij de resultaten op de balance beam test.

3.2.3.2. Verschil executieve functie tussen leeftijdsgroepen

Uit de resultaten van de executieve tests, kwamen twee variabelen van de Rapid Visual

information Processing test en de Intra- Extra Dimensional set shift test naar boven die

significant verschillend waren per leeftijdsgroep. Het aantal juiste cijfercodeaanduidingen van

de RVP-test bleek bij de leeftijdsgroep 2008 significant lager te liggen dan deze uit de oudere

leeftijdsgroepen. Bij de aangepaste error-score van de IED test was net hetzelfde waar te nemen

waarbij de gymnasten uit 2008 minder goed scoorden dan deze uit 2007 en 2006-2005.

Uit bovenstaande bevindingen kan een antwoord geformuleerd worden op de tweede

onderzoeksvraag. De resultaten op de motorische coördinatie test verbeteren naarmate de

leeftijd van de proefpersonen stijgt. Ook voor de executieve functies kan gesteld worden dat

resultaten op de Rapid Visual Information Processing test en de Intra-Extra dimensionele set

shift test verbeteren naarmate de leeftijd stijgt.

Page 49: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

48

Kan hieruit ook geconcludeerd worden dat de resultaten van de motorische en cognitieve testen

veranderlijk zijn in functie van de fase in de ontwikkeling van de proefpersoon? Deze studie

omvat een cross-sectioneel onderzoek, daarom is het belangrijk deze uitspraak omtrent

verbetering van resultaten met stijgende leeftijd te nuanceren. In de resultaten van dit onderzoek

klopt het niet dat de scores van de proefpersonen verbeteren naarmate ze zelf ouder worden. De

proefpersonen werden niet opgevolgd doorheen hun ontwikkeling, zoals in longitudinale

onderzoek wel het geval is. De sample is opgedeeld in drie leeftijdsgroepen met elk hun eigen

resultaten. Er is nog geen sluitend bewijs over een verbetering in motorische coördinatie en

executieve functies naarmate het kind verder is in de ontwikkeling, wel kan dit aan de hand van

de significante verschillen tussen de resultaten van de verschillende leeftijdsgroepen uit dit

cross-sectioneel onderzoek verondersteld worden. Een longitudinale studie waarin motorische

coördinatie en executieve functies gemeten worden bij jonge gymnasten gedurende een aantal

jaar, zou een nauwkeuriger beeld scheppen omtrent invloed van ontwikkeling op de motorische

en cognitieve vaardigheden en is dus aan te raden.

Opvallend is de Stocking of Cambridge test die niet naar voor komt tussen de significante

resultaten. Deze test zal in het kader van talentidentificatie binnen de artistieke gymnastiek een

minder bepalende rol spelen, waardoor het weinig interessant is om deze op te nemen in

toekomstige gelijkaardige studies. Waarom deze geen significante verbanden aantoont, kan

verklaard worden door het specifiek executief aspect die de test meet, namelijk het

probleemoplossend vermogen. In de gymnastiek komt de atleet weinig in aanraking met een

veranderlijke omgeving waarom hij/zij moet anticiperen en de bewegingsuitvoeringen moet

aanpassen. De omgeving is steeds vast en de sporter komt niet in rechtstreeks contact met

tegenstanders of medespelers, hierdoor is de gymnast enkel op zichzelf aangewezen en dient er

geen extra energie gestoken te worden in het probleemoplossend denken. In de studie van

Jackobson en Matthaeus (2013) werden lagere scores gevonden bij self-paced sporten op

probleemoplossend denken in vergelijking met de externally-paced sporten gevonden. Juist

omdat het probleemoplossend vermogen niet extra is ontwikkeld bij gymnasten, zullen hierbij

geen even hoge waarden behaald worden zoals bij de KTK-testen of de andere executieve testen

wel het geval is.

Page 50: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

49

3.3. Beperkingen van het onderzoek

3.3.1. Testafname

In het onderzoek naar het verband tussen motorische coördinatie en executieve functies zijn de

meeste testen door eenzelfde testafnemer afgenomen. Hierdoor is er geen of weinig verschil in

aanpak bij de verschillende proefpersonen, wat positief is voor de betrouwbaarheid van de

resultaten. Voor de motorische testen zijn twee testafnemers verantwoordelijk. Belangrijk

hierbij is dat er op voorhand werd afgesproken hoe de KTK-testen afgenomen moeten worden

in combinatie met een gelijkaardige instructie, ook dit zorgt voor een betere betrouwbaarheid

van de resultaten. De verschillende situaties waarin de testen moesten worden afgenomen zou

eventueel wel een invloed kunnen hebben op de resultaten. De ideale situatie voor testafname

was een aparte stille ruimte met tafel, stoel en stopcontact, maar deze was niet in alle sporthallen

beschikbaar. De testen werden meestal in de turnzaal zelf afgenomen, terwijl de andere

kinderen aan het trainen waren. Door de vaak drukke bezetting van de zaal zou het lawaai van

de andere kinderen het concentratievermogen van de proefpersoon negatief kunnen beïnvloed

hebben. Wanneer wel een aparte ruimte voorhanden was, werd deze gebruikt en kon het kind

optimaal focussen. De verschillende settings van testafname zouden een storende factor kunnen

zijn op de betrouwbaarheid van de resultaten.

Voor zowel de motorische als de cognitieve testen is telkens hetzelfde materiaal gebruikt

waardoor de betrouwbaarheid van de resultaten van de meetinstrumenten behouden bleef

doorheen de volledige periode van testafname. Zowel KTK als Cantab zijn twee gevalideerde

testbatterijen, hierdoor wordt gemeten wat moet gemeten worden en zijn de resultaten relevant

om te gebruiken in verder onderzoek. Net zoals de meetinstrumenten is het programma SPSS

waarmee de statistische analyses uitgevoerd werden een gebruiksvriendelijk en gevalideerd

programma.

Bij de testafname van de motorische coördinatie werd specifiek gekozen voor de drie meest

gebruikte KTK-testen, balance beam, moving sideways en jumping sideways. De Hopping for

Height subtest werd niet geïntegreerd in deze studie. Volgens een onderzoek van Novak et al.

(2016) blijft de KTK-test een gevalideerde test voor het meten van motorische coördinatie bij

kinderen ook zonder de Hopping for Height test.

Globaal gezien zijn er weinig factoren te vinden die de resultaten zouden kunnen beïnvloeden

en zo de betrouwbaarheid en/of validiteit van het onderzoek in gevaar kunnen brengen.

Page 51: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

50

3.3.2. Resultaten

Bij het vergelijken van de samplegroep en de referentiegroep werden significante verschillen

gevonden tussen beide groepen, waarbij de gymnasten duidelijk hoger scoorden op alle KTK-

testen in vergelijking met de referentiegroepen. Een beperking die deze resultaten zou kunnen

beïnvloed hebben is de component leeftijd. Hoewel beide samplegroepen kinderen van 8-11

jaar bevatten en dus overeenkomen, werden in de analyse ook kinderen uit de referentiegroep

van 7 jaar opgenomen, dit kan een vertekend lager beeld geven in de resultaten.

3.4. Praktische implicaties

Uit de literatuurstudie blijkt motorische coördinatie een invloedbare factor te zijn op het

ontwikkelen van talent. Door de aangetoonde verbanden tussen motorische coördinatie en

executief functioneren bij jonge gymnasten, kan gesteld worden dat executief functioneren een

potentiele factor zou kunnen zijn met invloed op het al dan niet ontwikkelen van talent binnen

deze specifieke sport.

Wanneer executief functioneren als nieuwe parameter wordt opgenomen in het

talentidentificatieprogramma zou dit het proces omtrent het selecteren van toekomstige

topgymnasten nog nauwkeurig kunnen maken. In deze specifieke context dient geopteerd te

worden voor de Rapid Visual information Processing test en eventueel ook de Intra- Extra

Dimensionele set shift test als valide testen om het executieve functioneren van de gymnasten

op te meten.

Het is ook belangrijk duiding te scheppen over het belang van beide parameters binnen het

proces van talentidentificatie. In studies omtrent talentidentificatie (Pion et al. 2015) in

gymnastiek blijven de resultaten op de fysieke testen en vaardigheidstesten de meest

doorslaggevende waarden omtrent het toekomstige prestaties. De twee parameters, motorische

coördinatie en executief functioneren hebben misschien een relatief lagere doorslaggevende

factor, maar kunnen wel van cruciaal belang zijn om het totale plaatje van een topgymnast

compleet te maken.

Omdat het verschil tussen de resultaten van de verschillende leeftijdsgroepen zo duidelijk waar

te nemen was, is het belangrijk om tijdens de interpretatie van de resultaten duidelijk

onderscheid te maken tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Bij selectie van gymnasten is

het niet aan te raden om resultaten van de KTK-testbatterij of de Cantab te vergelijken met

verschillende leeftijdsgroepen, dit zal weinig relevante informatie weergeven. Om een gymnast

Page 52: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

51

te selecteren uit een groep, dienen de resultaten te vergeleken worden met die van zijn

leeftijdsgenoten.

Als laatste lijkt het interessant om in de gymnastiek op basis van longitudinaal onderzoek nog

nauwkeuriger het verschil in presteren doorheen de ontwikkeling van de atleet bloot te leggen.

Momenteel wordt in talentidentificatie nog te veel afgegaan op momentopnames tijdens

selectieprocedures. Beter lijkt het om te kijken naar de ontwikkeling van de sporter en een

opvolgsysteem te ontwikkelen in het kader van talentidentificatie gebaseerd op de resultaten

van longitudinaal onderzoek waar motorische coördinatie en executieve functies als talent

voorspellende componenten geïntegreerd worden.

4. Conclusie

Uit de studie blijkt dat motorische coördinatie en executieve functies bij jonge gymnasten (8-

11 jaar) verband houden met elkaar. Deze bevinding maakt het interessant om cognitief

functioneren als nieuwe parameter op te nemen in de testbatterijen in het kader van

talentidentificatie, om zo te streven naar een nog specifiekere methode voor het meten van

talent. Binnen de artistieke gymnastiek zijn de Rapid Visual informatie Processing test en de

Intra- Extra Dimensionele set shift test de meest relevante executieve testen om het cognitief

functioneren van de gymnasten te meten.

Naar de toekomst toe, zou longitudinaal onderzoek wenselijk zijn om de invloed van hoog

cognitief functioneren op de toekomstige prestatie na te gaan in een specifieke context zoals

gymnastiek.

Daarnaast kan gesteld worden dat de oudere leeftijdsgroepen zowel motorisch als executief

beter zullen scoren in vergelijking met de jongere leeftijdsgroepen.

Page 53: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

52

5. Bijlagen

5.1. Scoreformulier KTK-testafname

KTK-testbatterij: Motorische coördinatie

Naam

Geboortedatum

Club

Score

Balance Beam 1ste 2de 3de

Totaal:

Moving sideways

Totaal:

Jumping sideways

Totaal:

Page 54: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

53

5.2. Tabel: RVP en KTK

Tab. 4. Correlatieanalyse KTK en RVP: drie significante zwakke verbanden gevonden tussen KTK 1 en

RVP 1 & 2 en tussen KTK3 en RVP1. (**p ≤ 0.01)

5.3. Grafieken: verschil resultaten in functie van verschillende leeftijdsgroepen

Fig. 8. Balkgrafiek met verbetering resultaten op executieve tests bij stijging leeftijd van

leeftijdsgroepen. Naarmate stijging leeftijd van de leeftijdsgroepen meer juiste cijfercodeaanduidingen

op RVP-test en minder foute aanduidingen bij IED-test.

0

5

10

15

20

25

30

35

2008 2007 2006-2005

26 ± 4.07

30.55 ± 4.89 30.65 ± 4.33

12.95 ± 6.139.5 ± 3.72 9,12 ± 2.50

Score

executi

eve t

est

Leeftijdsgroepen

Resultaten executieve test in functie van de leeftijd

RVP1: #HITS IED2: Adj. Error

Test RVP1: #HITS RVP2: #MISS RVP3: A’

KTK1: BB Pearson Correlatiecoëfficiënt

-,058 -,055 -,121

Significatie (p-waarde) ,648 ,668 ,343

KTK2: MS Pearson Correlatiecoëfficiënt

,380** -,327** ,133

Significatie (p-waarde) ,002 ,008 ,295

KTK3: JS Pearson Correlatiecoëfficiënt

,395** -,022 ,057

Significatie (p-waarde) ,001 ,861 ,654

Page 55: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

54

Fig. 9. Balkgrafiek met verbetering resultaten op motorische tests bij stijging leeftijd van

leeftijdsgroepen. Naarmate stijging leeftijd van de leeftijdsgroepen, betere resultaten op de KTK-testen.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

2008 2007 2006-2005

67,86 ± 5.34 69,23 ± 2.94 70,88 ± 1.96

53,68 ± 8.20 62,05 ± 6.15 69,35 ± 7.25

73,55 ± 12.14

82,32 ± 8.27

91,12 ± 9.49

Score

KT

K-t

est

Leeftijdsgroepen

Resultaten motorische coördinatie in functie van de leeftijd

KTK 1 KTK 2 KTK 3

Page 56: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

55

6. Referentielijst

Abbott A., Button C., Pepping G-J & Collins D. (2005) Unnatural Selection: Talent

Identification and Development in Sport. Nonlinear Dynamics, Psychology, and Life Sciences,

61-88.

Abbott, A. & Collins, D. (2002). A Theoretical and Empirical Analysis of a 'State of the Art'

Talent Identification Model. High Ability Studies, 13, 157-178.

Alesi M., Bianco A., Padulo J., Luppina G., Petrucci M., Paoli A., Palma A. & Pepi A. (2015)

Motor and cognitive growth following a Football Training Program. Journal Frontiers in

Psychology, Article 1627

Anzeneder C., Bosel R. (1998) Modulation of the Spatial Extent of the Attentional Focus in

High-Level Volleyball Players. European Journal of Cognitive Psychology 3

Baudouin A., Clarys D., Vanneste S., Isingrini M. (2009) Executive functioning and processing

speed in age-related differences in memory: contribution of a coding task. Brain and Cognition

71, 240-245

Best J., Miller P., Jones L. (2009) Executive functions after age 5: changes and correlates.

Elsevier: developmental review, 163-220

Cascone C., Nicotra R., Mangano T., Massimino S., Maugeri A., Petralia M., Attina A. (2013)

Executive functions and sport climbing in adolescence. Journal Acta Medica Mediterranea, 91-

94

Di Cagno, A., Battaglia C., Giovanni F., Piazza M., Giombini A., Fagnani F., Borrione P.,

Calcagno G., & Pigozzi F. (2014) Motor learning as Young Gymnast’s Talent Indicator.

Journal of Sports Science and Medicine, 767-773

Diamond A. (2013) Executive funcitons. Annual review of psychology, 135-168

Fransen J., Deprez D., Pion J., Tallir I.B., D’Hondt E., Vaeyens R., Lenoir M., & Philippaerts

R.M. Changes in physical fitness and sports participation amond children with different levels

of motor competence: a two-year longitudinal study. Pediatric Exercise Science.

Homack S., Lee D. & Riccio A. (2004) Test Review: Delis-Kaplan Executive Function System.

Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 599-609.

Huijgen B., Leemhuis S., Kok N., Verburgh L., Oosterlaan J., Elferink-Gemser M. & Visscher

C. (2015) Cognitive functions in Elite and Sub-Elite Youthe Socces Players Aged 13 to 17

Years. PLoS ONE 10(12)

Iadreev V., Cherkashin I., Vujkov S., Drid P. (2015) Differences in anthropometric, motoric

and cognitive abilities between athletically trained and untrained girls. Biomedical Human

Kinetics, 73-77

Page 57: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

56

Jacobson J, Matthaeus L. (2013) Athletics and executive functioning: How athletics

participation and sport type correlate with cognitive performance. Psychology of Sport and

Exercise, 521-527

Johann V., Stenger K., Kersten S., Karbach J. (2014) Effects of motor-cognitive coordination

training and cardiovascular training on motor coordination and cognitive functions. Psychology

of Sport and Exercise 24, 118-127

Karachle N. et al. (2017). Effects of a recreational gymnastics program on the motor proficiency

of young children. School of Physical Education en Sport Science Vol. 9 Issue 1:17-25

Kiphard, E. J., & Schilling, F. (2007). Körperkoordinationstest für Kinder. 2. Überarbeitete und

ergänzte Auflage. Weinheim: Beltz Test GmbH.

Kwan M., Cairney J., Hay J., Faught B. (2013) Understanding physical activity and motivations

for children with Developmental Coordination Disorder: An investigation using the Theory of

Planned Behavior. Research in Developmental Disabilities 11, 3691-3698

Lenoir M., Vandorpe B. (2013) De Körperkoordinationstst für Kinder: KTK-NL. Signaal 83

Leonard H., Bernardi M., Hill E., Henry L. (2015) Executive Functioning, Motor Difficultie,

and Developmental Coordination Disorder. Developmental Neuropsychology 4, 201-215

Longo A. et al. (2016) Age of peak perfomance in Olympic sports: A comparitive research

among disciplines. Journal of Human Sport and Exercise. 11 (1): 31-41

Novak A. et al (2016) The Applicability of a Short Form of the KörperKoordinationsTest für

Kinder for Measuring Motor Competence in Children Aged 6-11 Years. Journal of motor

learning and development, 1-20

Pesce C., Audiffren M. (2011) Does Acute Exercise Switch Off Switch Costs? A Study With

Younger and Older Athletes. Journal of Sport and Exercise Psychology 33, 609-626

Pion J., Fransen J., Deprez DN., Segers VL., Vaeyens R., Phillippaerts RM. en Lenoir M.

(2015) Stature and jumping height are required in female volleybal, but motor coördination is

a key factor fot future elite succes. Journal of strenght and conditioning research

Pion J., Lenoir M., Vandorpe B., Segers V. (2015) Talent in Female Gymnastics: A Survival

Analysis Based upon Performance Characteristics. Journal Sport Med, 935-940

Prätorius B., Milani T. (2004) Motorische Leistungsfähigkeit bei Kindern: Koordinations- und

Gleichgewichtsfähigkeit: Untersuchung des Leistungsgefälles zwischen Kindern mit

verschiedenen Sozialisationsbedingungen/Motor abilities of children: Abilities of

coordination and balance: examination of differences between children of different social

groups. Deutsche Zeitschrift für Sportmedizen, 55: 172-176

Page 58: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

57

Reilly T., Williams M., Nevill A., Franks A. (2000) A multidisciplinary approach to talent

identification in soccer. Journal of Sport Sciences

Rigoli D., Piek J., Kane R., Oosterlaan J. (2012) An examination of the relationship between

motor coordination and executive functions in adolescents. Developmental Medicine, 1025-

1031

Schott N., & Holfelder B. (2015) Relationship between motor skill competency and executive

function in children with Down’s syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 860-

872.

Singer R. (1988) Strategies and Metastrategies in Learning and Performing Self-Paced Athletic

Skills. Sport Psychologist, 49-68

Simonton, D. K. (1999). Talent and Its Development: An Emergenic and Epigenetic Model.

Psychological Review, 106, 435-457.

Smith L., Fisher A., Hamer M. (2015) Prospective association between objective measures of

childhood motor coordination and sedentary behavior in adolescence and adulthood.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 75

Statton M., Encarnacion M., Celnik P., Bastian A. (2015) A single Bout of Moderate Aerobic

Exercise Improves Motor Skill Acquisition. PLoS ONE10

Tseng B., Uh J., Rossetti H., Cullum M., Diaz-Arrastia R.? Levine B., Lu H., Zhang R. (2013)

Master Athletes Exhibit Larger Regional Brain Volume and Better Cognitive Performance

Than Sedentary Older Adults. Journal of magnetic resonance imaging 38, 1169-116

Vaeyens R., Lenoir M., Williams A.M. & Phillippaerts R.M. (2012) Talent Identification and

Development Programmes in Sport. Sports Medicine, 703-714.

Van der Fels I., te Wierike S., Hartman E., Elferink-Gemser M., Smith J., Visscher C. (2014).

The relationship between motror skills and cognitive skills in 4-16 year old typically developing

children: A systematic review. Journal of Science and Medicine in Sport 18, 697-703

Vandorpe B., Vandendriessche J.B., Vaeyens R., Pion J., Lefevre J., Philippaerts R.M., &

Lenoir M. (2012) The value of a non-sport-specific motor test battery in predicting performance

in young female gymnasts. Journal of Sports Sciences, 497-505

Vandorpe B., Vandendriessche J.B., Vaeyens R., Pion J., Matthys S., Lefevre J., Philippaerts

R.M., & Lenoir M (2012) Relationship between sports participation and the level of motor

coordination in childhood: A longitudinal approach. Journal of Science and Medicine in Sport,

220-225

Vestberg, T., Gustafson, R., Maurex, L., Ingvar, M., & Petrovic, P. (2012) Executive functions

predict the success of top-soccer players. PLoS ONE, 7(4).

Wolstencroft E. (2002) Talent Identification and Development. An Academic Review

Page 59: De link tussen motorische coördinatie en executieve functies bij … · 2017-08-04 · selectie en -confirmatie om talentvolle atleten op jonge leeftijd op te sporen. Volgens ...

Masterproef II Lore Nevejans | 2016-2017

58

Ziereis S., Jansen P. (2015) Effects of physical activity on executive function and motor

performance in children with ADHD. Research in Developmental Disabilities 38, 181-191