De Leidse Koorboeken

15
Een ongehoorde schat Eric Jas Met drie historische impressies van Peter de Groot

description

Een fragment

Transcript of De Leidse Koorboeken

Page 1: De Leidse Koorboeken

Een ongehoorde schat

Eric Jas

Met drie historische impressies van Peter de Groot

Page 2: De Leidse Koorboeken

www.uitgeverijboekencentrum.nlwww.leidsekoorboeken.nl

Deze uitgave is tot stand gekomen in samenwerking met de Stichting Egidius.De Stichting Egidius heeft tot doel het verrichten van onderzoek naar en het door het Egidius Kwartet doen uitvoeren van a-capellamuziek uit de Lage Landen.

Met financiële steun van: Fonds PodiumkunstenGemeente LeidenCultuurfonds LeidenLeiden Marketing

Grafisch ontwerp: Roman E. Jans, www.romanontwerp.nlIllustratie omslag & foto’s Leidse Koorboeken: Mike Bink, www.mikebinkfotografie.nl. Over-genomen met toestemming van Regionaal Archief Leiden en Museum De Lakenhal.

De Leidse Koorboeken

ISBN 978 90 239 2589 7NUR 640; 660

© 2011 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De uitgeverij heeft getracht de rechten voor de opgenomen werken zo veel mogelijk te re-gelen. Mocht u desondanks menen rechten te kunnen doen gelden, neemt u dan alstublieft contact op met de uitgeverij.

Afbeelding omslag:De gerestaureerde band van Koorboek A met steunknoppen en sluiting. Afbeelding voorschutbladen:Het vrijblad van Koorboek F, met in 18e-eeuwse hand: ‘Urbis Lugdunensis Batavae’.

Afbeelding achterschutbladen:Laatste folium van Koorboek C met links het doorschemerend colofon. In 18e-eeuwse hand staat er: ‘Bene qui latuit, bene vixit. / Urbis Lugdunensis – Batavae’. Op de rechterzijde een dekblad met notenbalken, waarvan de eerste drie beschreven zijn met de aanhef van een onbekende compositie. Afbeelding vorige pagina:De band van Koorboek B.

Afbeelding pagina 4:Een van de verwijzingstekens uit de Leidse Koorboeken, die aangeven waar een partij op het ene folium (blad) ophoudt en op een ander folium verder gaat.

Page 3: De Leidse Koorboeken

Inhoud

WOORD VOORAF 5EEN ONGEHOORDE SCHAT? 7 Leiden anno 1550 ~ Peter de Groot 12DE HOLLANDSE GETIJDENCOLLEGES 15 Het getijdencollege in de Pieterskerk 22 OVER KOORKNAPEN, ZANGERS EN ZANGMEESTERS 27 Koorknapen 28 De zangmeesters 31 Klachten over de zang 37 Processies en feesten ~ Peter de Groot 40DE KOORBOEKEN 45 Anthonius de Blauwe 48 Koorboeken A, B en C 52 Koorboeken D, E en F 57 Componisten 60 Muzikale genres 65ROERIGE TIJDEN ~ Peter de Groot 73VAN KIST NAAR MUSEUM 81GLOSSARIUM 88

Page 4: De Leidse Koorboeken
Page 5: De Leidse Koorboeken

5

Wo

or

d V

oo

ra

f

Woord Vooraf Onbekend maakt onbemind. Dat geldt zeker in de muziek. Zelfs de namen en werken van absolute topcomponisten als Thomas Crecquillon en Clemens non Papa zijn bij het grote publiek vrijwel onbekend en dat is onrechtvaardig. Toen het Egidius Kwartet in het jaar 2000 besloot zich te gaan toeleggen op het weer tot klinken brengen van juist het ‘vergeten’ Franco-Vlaamse repertoire uit de zestiende-eeuwse Lage Landen, reali-seerde het zich nauwelijks wat voor adembenemende ontdekkingstochten het ging maken. We hadden toen niet voorzien dat we tien jaar later aandacht zouden kunnen en mogen vragen voor de grootste polyfone schat van ons land: de zes Leidse Koorboeken. En een schat is het, met niet minder dan 350 composities.

Leiden is een fiere stad, gedecoreerd met onder andere de oudste uni-versiteit van ons land, het prachtige Museum De Lakenhal, de Hortus botanicus en de Pieterskerk. Een stad, kortom, waar Historie met een hoofdletter wordt geschreven. Toch was anno 2010 vrijwel niemand in Lei-den zich bewust van het feit dat in het Regionaal Archief een belangrijke, omvangrijke, kostbare, ja zelfs unieke getuigenis bewaard werd van een typisch Hollandse instelling: de zeven-getijdencolleges.

We zijn er trots op dat wij dit muzikale Doornroosje weer wakker hebben gekust. De Leidse Koorboeken zouden ons inziens namelijk deel moeten uitmaken van de Leidse canon. Ze geven een betekenisvol beeld van het voorreformatorische Leiden en behoren bovendien in muzikaal opzicht tot het belangrijkste erfgoed van ons land.

Dat Eric Jas, de man die in 1997 promoveerde op de Leidse Koorboeken, dit boek heeft willen schrijven, en dat het Regionaal Archief en Museum De Lakenhal, waar de boeken worden bewaard, onze enthousiaste part-ners zijn, is een extra reden om trots en blij te zijn.

Peter de GrootArtistiek leider Egidius Kwartet

Page 6: De Leidse Koorboeken
Page 7: De Leidse Koorboeken

EEn

ongEhoordE Schat?

Page 8: De Leidse Koorboeken

8

EEn ongEhoordE Schat?Wie een boek schrijft over zes oude muziekhandschriften en die een ongehoorde schat noemt, heeft iets uit te leggen. Wat zijn dat voor mu-ziekhandschriften, en hoe bijzonder en ‘ongehoord’ zijn ze dan wel? Kort samengevat gaat het om zes dikke, handgeschreven muziekboeken die in het midden van de zestiende eeuw werden gemaakt voor gebruik in de Pieterskerk te Leiden. Al met al beslaan de boeken bijna tweeduizend (!) vellen papier waarop meer dan driehonderd composities zijn geschreven. Onder die composities bevinden zich werken van de bekendste meesters uit die tijd. Componisten zoals Thomas Crecquillon en Nicolas Gombert, die in dienst waren van keizer Karel V. Of Jean Mouton, die verscheidene vorsten uit het Franse koningshuis diende, waaronder Lodewijk XII en Frans I. En natuurlijk Josquin des Prez, die weliswaar in 1521 was over-leden, maar wiens muzikale invloed tot diep in de zestiende eeuw reikte. Een aantal van hun werken en van andere beroemde tijdgenoten was in de Pieterskerk te beluisteren vanaf ongeveer het midden van de jaren 1540. Gedurende een kleine dertig jaar tijd heeft de Leidse bevolking van deze muziek, als onderdeel van de liturgische diensten, kunnen genieten. Toen uiteindelijk, na enkele onrustige jaren, de Reformatie eenmaal een feit was (1572), was het gedaan met de katholieke diensten en verloren de koorboeken hun functie.

Page 9: De Leidse Koorboeken

9

EEn o

ng

Eho

or

dE

Sch

at?

Wie tussen 1545 en 1572 de Pieterskerk binnenliep, had goede kans de zangers van het zeven-getijdencollege aan te treffen die daar, geschaard rond een grote lessenaar, gezamenlijk zongen uit een van de grote muziek-boeken. Omdat de voltallige zangersgroep, die uit twaalf tot zestien perso-nen bestond, moest zingen uit het boek dat op de lessenaar was geplaatst, diende dit uiteraard groot en goed leesbaar te zijn. De meeste van de zes koorboeken zijn dan ook van een indrukwekkend formaat en meten onge-veer 55 bij 40 centimeter. (Twee manuscripten zijn iets kleiner uitgevallen en zijn circa 41 bij 28 centimeter.) In het Museum De Lakenhal kan één van de zes boeken nog altijd worden bewonderd; de andere vijf boeken zijn veilig opgeborgen in de kluis van het Regionaal Archief Leiden. Een vluchtige blik op het tentoongestelde handschrift maakt meteen dui-delijk dat alleen al het schrijven van het boek een klus van formaat moet zijn geweest. Tekst en muziek zijn met zorg in een zwierige hand gekalli-grafeerd. Daarnaast zijn veel bladen van fraai versierde beginletters voor-zien. Overigens is niet in alle zes de handschriften de afwerking van even hoog niveau. In drie boeken is het met het uiterlijk vertoon wat minder gesteld, maar dat is alleszins begrijpelijk, want ook in het midden van de zestiende eeuw gold het adagium ‘tijd is geld’.Dat de Leidse Koorboeken op indrukwekkende wijze getuigen van een rijke muzikale traditie, mag duidelijk zijn. Maar hoe uniek is deze getui-genis? Is die, met andere woorden, ook echt een schat te noemen? Die vraag kan met een volmondig ‘ja’ worden beantwoord. Want zo groot als de reputatie van de vijftiende- en zestiende-eeuwse componisten van de Lage Landen was, zo weinig is van hun muziek in de Nederlandse archie-ven en bibliotheken bewaard gebleven. Vandaag de dag telt ons land nog slechts twee verzamelingen handgeschreven koorboeken met meerstem-mige* muziek die werd gebruikt om de diensten in de vele kerken die ons land rijk is op te luisteren. In het archief van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ’s-Hertogenbosch wordt een zevental handschriften met muziek uit de eerste helft van de zestiende eeuw bewaard. Samen met de zes koorboeken van de Pieterskerk vormen ze een hechte collectie. Maar het aantal van dertien muziekboeken is schrikbarend klein als je bedenkt hoeveel van die boeken er geweest moeten zijn.

*De betekenis van de met een sterretje gemarkeerde woorden is te vinden in het Glossarium achter in dit boek.

Het colofon van Koorboek A[pagina 6-7]

De zes Leidse Koorboeken

Koorboeken van de Illustre Lieve Vrouwe BroederschapVitrinekast met pronkstukken uit de collectie koorboeken van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in het Zwanenbroedershuis te ’s-Hertogenbosch. Foto: Frans Verdonk.

‘Quem dicunt homines’van Jean Richafort, het beroemdste en meest verbreide Pietersmotet uit de 16e eeuw. Koorboek A, fol. 48v.

Page 10: De Leidse Koorboeken

10

Uit bewaard gebleven rekeningen blijkt dat sommige kerken de beschik-king hadden over een aanzienlijke collectie koorboeken. De getijdenzan-gers van Haarlem hadden in 1546 niet minder dan twaalf koorboeken in hun bezit waarin diverse delen van de mis*, hymnen*, zettingen van het Magnificat* en Maria-antifonen* stonden opgetekend. De Delftse getijden-meesters lieten in 1523 enkele van hun muziekboeken repareren. Onder de acht manuscripten die in de rekeningen worden genoemd, bevond zich onder meer een misboek dat opende met een Kyrie van Jacob Obrecht, van wie in geen enkel bewaard gebleven Nederlands manuscript nu nog maar één noot is overgeleverd… Ook het kapittel van Sint-Maria in Den Haag en de Grote Kerk van Dordrecht beschikten over een ruim aantal handschriften met meerstemmige muziek. Van de vele muziekhandschrif-ten die er moeten zijn geweest, is het overgrote deel verloren gegaan. Op welhaast miraculeuze wijze zijn de Bossche en Leidse Koorboeken aan vernietiging ontsnapt. Een gelukkige bijkomstigheid is dat deze twee verzamelingen onderling zeer verschillend zijn. Terwijl de zangers van de broederschap uit ’s-Hertogenbosch een sterke voorkeur aan de dag legden voor meerstemmige miscomposities, concentreerden de Leidse getijdenzangers zich vooral op motetten*. In Den Bosch was men vooral gesteld op de klankkleur van Vlaamse componisten zoals Noel Baulde-weyn (werkzaam rond 1509-13), Mathurin Forestier (werkzaam rond 1500-35), Gheerken de Hondt (werkzaam rond 1539-47), Lupus Hellinck (ca. 1494-1541) en Jheronimus Vinders (werkzaam rond 1525-26). De Leidse zangers daarentegen verkozen de muziek van Thomas Crecquillon (ca. 1505/15-1557) en Jacobus Clemens non Papa (ca. 1510/15-1555/56) boven alles.

Onder de ruim driehonderd composities die in de Leidse Koorboeken zijn opgetekend, bevinden zich korte werken die in een uitvoering niet meer dan luttele minuten duren, maar ook uitgebreide motetten en missen met een lengte van twintig à dertig minuten. Van dit repertoire, waarmee een doorsnee mp3-speler eenvoudig te vullen zou zijn, is in de concertpraktijk van vandaag de dag maar weinig te beluisteren. In dit opzicht vormen de koorboeken uit Leiden ook in letterlijke zin een ‘ongehoorde’ schat.

Page 11: De Leidse Koorboeken

11

EEn o

ng

Eho

or

dE

Sch

at?

Dankzij de inspanningen van Peter de Groot en het Egidius Kwartet klinkt de komende jaren een fraaie doorsnee van het repertoire voor het eerst in talrijke concerten en op zes monumentale cd’s. Onder de gekozen stukken bevinden zich korte, eenvoudige werken die laten horen welke muziek kerkgangers op een doordeweekse dag in een Hollandse parochiekerk* van enige statuur te horen kregen. Daarnaast zijn ook stukken te beluis-teren van de grote componisten van die tijd; composities die tijdens de plechtige mis werden gezongen en die ook elders in de Lage Landen, en vaak ook daarbuiten, met graagte werden uitgevoerd. De meeste van deze stukken lagen, zoals straks ter sprake zal komen, meer dan driehonderd jaar onuitgevoerd verscholen in de koorboeken die de stad Leiden zorg-vuldig bewaarde.

Wanneer we de zes Leidse Koorboeken onder de loep nemen, dringen diverse vragen zich aan ons op. Allereerst natuurlijk waarom die dure boeken zijn gemaakt, door wie ze zijn geschreven en wie de opdracht ertoe heeft gegeven. Een blik op een van de foto’s van de manuscripten roept nog meer vragen op: wie maakte er muziek uit deze boeken en hoe ging dat precies in zijn werk? Wat voor composities zijn er in de collectie samengebracht? En in wat voor tijd verkeerde Leiden maatschappelijk en politiek gezien op het moment dat de koorboeken vervaardigd werden? Op deze vragen geeft dit boek kort maar krachtig antwoord.

Index van Koorboek A

Eerste concert van het Egidius Kwartet gewijd aan de Leidse Koorboeken. Het Egi-dus College staat gekleed in zangerstoga’s in een gesloten cirkel te zingen. Hoe en waar de zangers in de 16e eeuw precies gestaan hebben, weten we niet, maar het zal zeker niet op deze postmoderne wijze zijn geweest. Pieterskerk Leiden, 30 mei 2010. Foto: Mike Bink, © Egidius Kwartet.

Page 12: De Leidse Koorboeken

12

Leiden Anno 1550

door Peter de Groot

Leiden was in het midden van de zestiende eeuw een verpauperde stad. De beroemde Leidse lakenindustrie zat in problemen. De Engelsen, die van oudsher wol leverden aan de Leidse lakenindustrie, waren zelf begon-nen hun wol te verwerken, waardoor de Leidenaren met een gebrek aan grondstof kampten. Het weinige laken dat nog geproduceerd werd, vond bovendien minder afzet omdat men onder andere voor ondergoed liever lichtere stoffen gebruikte dan het relatief zware laken. Daar kwam ook nog eens de groeiende Spaans-Vlaamse concurrentie bij, die maakte dat de ooit zo welvarende Hollandse lakenstad, die zo fier was op de hoge kwaliteit en de prachtige kleuren van haar exportproduct, in een ziel-togende provinciestad veranderde. Ze werd bevolkt door werklozen en armoedzaaiers. Al in 1530 had de vroedschap bitter vastgesteld dat ‘alhier bij miserabele personen dagelicx grote honger ende commer wordt gele-den’. Tien jaar later leefde meer dan de helft van de bevolking van giften uit de armenkas. In de zestiger jaren van die eeuw ging het gezegde rond dat Leiden net zo veel bedelaars telde als heel Holland samen.Hoewel de stad nog voor een deel in aanbouw was, met veel open bouw-plekken, gaven sommige straatjes aan de rand van de stadskern, die door kinderrijke spinners, wevers en andere sappelaars werden bewoond, een benepen en miserabele indruk. Veel oudere houten huizen waren gam-mel of stonden op instorten. Heropbouwen met nieuw hout was door het stadsbestuur met het oog op de brandveiligheid verboden. Men mocht slechts stenen huizen bouwen, en dat was duur. De middeleeuwse bo-venverdiepingen helden gevaarlijk naar voren. Soms zo ver dat de punten van de tegenover elkaar liggende huizen elkaar raakten, ten koste van lucht en licht. In de kleine straatjes waar de volders (lakenbereiders)

Page 13: De Leidse Koorboeken

EEn o

ng

Eho

or

dE

Sch

at?

13

werkten, waren overal diepe kuilen en plassen en het stonk een uur in de wind naar urine, huisvuil en smerig afvalwater.De kleine bovenlaag van de bevolking, deftige Leidse families die een elite van stadsbestuurders en regenten in stand hielden, had het niet veel beter. De lakenhandelaren konden door het uitbuiten van werkzoekenden, door te leven op de rente van hun oude fortuin en met gerommel in de han-delsmarge nog enige tijd de schijn van weelde en welvaart ophouden. Die schone schijn die ook van de grote en indrukwekkende openbare gebou-wen afstraalde, maakte op menig vreemdeling diepe indruk. De particu-liere grachtenhuizen echter waren volgens buitenlandse bezoekers weinig geriefelijk en nogal donker. De iets minder deftige straten van Leiden, grofweg het gebied vanaf de Pieterskerk, via het stadhuis tot achter de Hooglandse kerk, waren het do-mein van ambachtslieden, marktventers, bedienden en huisvrouwen. Die laatste groep werd in 1549 in de verslagen van Spaanse diplomaten van Filips II die op bezoek waren enerzijds erg geprezen vanwege hun pro-pere inslag, waar ze zeker tegenover vreemdelingen nogal prat op gingen, ondanks het feit dat de meeste van hen ruwe handen hadden en zwarte tanden. De edele heren merkten er anderzijds verbaasd bij op dat diezelf-de vrouwen wel erg korte rokken droegen, die nauwelijks tot de enkels reikten. Dat was, volgens de Spanjaarden, tekenend voor de algemene onzedigheid van het Hollandse volk, dat een zeer vrije omgang tussen de geslachten toeliet en lichtzinnige gesprekken voerde in het bijzijn van jonge meisjes. Men stelde echter ook met bewondering vast dat vrijwel ie-dereen in de Hollandse steden lezen en schrijven kon. Het onderwijs was verplicht en algemeen, ook voor de armere kinderen. In Leiden waren er bovendien naast de gewone scholen zo veel privéschooltjes dat het stads-bestuur daar op een gegeven moment paal en perk aan moest stellen.

Ondanks dat de stad Leiden in 1555 binnen de stadsmuren niet minder dan zestig religieuze broeder- en zustergemeenschappen telde, ging het slecht met de kloosters in en net buiten Leiden. Waren er in 1514 nog 550 kloosterlingen, in 1556 was dat aantal gekrompen tot 180. Desondanks waren mannen in habijt een constante in het zestiende-eeuwse straat-

Kaart van LeidenJacob van Deventer, 1545. Lithografie in kleur door J. Smulders (Den Haag), uitgege-ven door Martinus Nijhoff. De originele kaart bevindt zich in een bibliotheek in Madrid. Regionaal Archief Leiden.

Lakenververs aan het werk Bartholomeus Anglicus, Des proprietez des choses. Brugge, 1482. Miniatuur (detail). Londen, Royal Library, ms 15 E III.

Kathedraal van AntwerpenHendrik van Steenwijck de Oude, circa 1585. Olieverf op doek (detail). In een zijkapel staat een koor een memoriedienst te zingen. Op gelijksoortige wijze zong het koor van het Leidse zeven-getijdencollege zijn dagelijkse diensten. BPK, Hamburger Kunsthalle, Elke Walford.

Page 14: De Leidse Koorboeken

14

beeld, ook al omdat aan de stadskerken een heel leger van geestelijken, zielzorgers en dignitarissen verbonden was. Die grote stadskerken waren min of meer het verlengde van de straat: overkapte ontmoetingsruimten waar naast een aantal missen en diensten per dag, continu de rituelen rond geboorte, huwelijk, biecht en dood afgewerkt werden. Maar er liepen ook honden rond, er speelden kinderen en men kon er gezellig en uit de wind bijpraten. Het Leidse patriciaat bezocht die kerken overigens zo min mogelijk: alleen voor de mis en bij bijzondere familieaangelegenheden. Op hoogtijdagen ging men naar het lof, al dan niet in beschonken toestand, want in de Spaanse verslagen staat ook te lezen dat al die lange en blozende Hol-landse mannen bijna permanent dronken waren. Ze voegden eraan toe dat de Hollandse vrouwen op dat gebied niet voor de mannen onderde-den. Volgens de verslagleggers was hun niet te lessen dorst te wijten aan het zoute voedsel dat men hier te lande in gigantische hoeveelheden tot zich nam, en aan het feit dat bier erg goedkoop en ruim voorradig was. De waarheid was echter dat bier drinken veiliger was dan de consumptie van het vaak vervuilde drinkwater.

Behalve met economische tegenslag had Leiden in de vijftiger jaren van de zestiende eeuw bovendien te kampen met weersextremen, plagen, rampen en epidemieën. In 1549 heerste er in heel Holland een muizen-plaag. De winters van 1549, 1551, 1552 en 1554 waren extreem koud en zorgden voor langdurige ijsgang en dikke pakken sneeuw. De december-maand van 1556 was de koudste sinds twintig jaar. Sommige zomers in het midden van de eeuw waren daarentegen zo warm dat veel mensen aan de hitte bezweken. Branden waren aan de orde van de dag. De hete zomers zorgden voor schaarste en gebrek, en in 1556 brak in Leiden ook nog de pest uit. Verder waren er vreemde verschijnselen aan de hemel te zien, zoals op 11 en 12 augustus 1554, toen de lucht boven Holland leek op twee tegenover elkaar staande dreigende legers doordat deze in het noordoosten en het noordwesten een uur lang bloedrood kleurde. Het me-rendeel van de veertienduizend Leidenaren zag hierin een aankondiging van de spoedige komst van de jongste dag.

Wondertekenen aan de luchtAnoniem vlugschrift. Neurenberg, 1560. Onbekende bewaarplaats.

Kathedraal van AntwerpenHendrik van Steenwijck de Oude, circa 1585. Olieverf op doek (detail). Dit schilderij geeft een getrouw beeld van de dagelijkse bedrijvigheid in een 16e-eeuwse kerk. BPK, Hamburger Kunsthalle, Elke Walford.

Page 15: De Leidse Koorboeken

dE hollandSE

gEtIjdEncollEgES