De kracht van het protestantse woord: Het succes van de ... · op basis van de twee kronieken over...
Transcript of De kracht van het protestantse woord: Het succes van de ... · op basis van de twee kronieken over...
Universiteit Gent 2009-2010: Masterproef Geschiedenis
De kracht van het protestantse woord:
Het succes van de hagenpreken in
Antwerpen en Gent
Inge De Moor
Pomotor: Prof. Dr. Anne- Laure Van Bruaene
BASTIAAN DE POORTER. Hagenpreek buiten Utrecht. Ca. 1860, olieverf op doek (122x156,5 cm). Museum
Catharijneconvent, Utrecht.
De kracht van het protestantse woord:
Het succes van de hagenpreken in Antwerpen en Gent
5
Voorwoord
De keuze voor het onderwerp van deze scriptie is gevormd uit interesse voor het fenomeen van de
hagenpreken in het algemeen. Ze waren een communicatiemiddel waarlangs nieuwe religieuze
ideeën de massa kon bereiken zonder dat daarbij een onderscheid werd gemaakt tussen
bijvoorbeeld de geletterden en de ongeletterden, arm of rijk. Het leek me dus boeiend om na te gaan
hoe de stedelijke bevolking op de nieuwe predicaties reageerde en vooral ook welke elementen er
tot die reactie hebben geleid. De kronieken die voor dit onderzoek gebruikt zijn bleken niet alleen
enorm veel bruikbare informatie te bevatten, ze waren ook fijn om te lezen. Vooral Marcus van
Vaernewyck slaagde erin een echt verhaal te vertellen waarin de herkenbaarheid van de stad Gent
tot de verbeelding sprak.
Allereerst wil ik mijn promotor, prof. dr. Anne-Laure Van Bruaene, bedanken voor de gelegenheid om
dit onderwerp uit te werken en om met deze bronnen aan de slag te kunnen gaan. Samen met Sarah
Van Bouchaute zorgde ze ook voor een zeer goede begeleiding en de nodige kritische opmerkingen
en sugesties, waarvoor dank. Verder wil ik Luc Van Der Mispel bedanken voor het taalkundig
verbeteren van dit werk. En tenslotte wil ik ook nog mijn ouders en mijn zus bedanken voor de steun
en omdat ze de 21ste-eeuwse beslommeringen dit jaar grotendeels van me overnamen.
6
Inhoud
Voorwoord ................................................................................................................................... 5
Inhoud ......................................................................................................................................... 6
Deel 1: Inleiding ........................................................................................................................... 7
1. de Bronnen .................................................................................................................................. 9
A) Marcus van Vaernewyck ..................................................................................................... 10
B) Godevaert van Haecht ......................................................................................................... 12
2. Methode .................................................................................................................................... 14
3. Context ...................................................................................................................................... 16
Deel 2: analyse ........................................................................................................................... 21
1. De predikant .............................................................................................................................. 21
A) Katholieke predikanten ....................................................................................................... 22
B) Protestantse predikanten .................................................................................................... 30
C) Vergelijking. ......................................................................................................................... 41
2. De preek .................................................................................................................................... 44
A) De katholieke preek............................................................................................................. 44
B) De protestantse preek ......................................................................................................... 53
C) Vergelijking .......................................................................................................................... 59
3. Het publiek ................................................................................................................................ 64
A) Vóór 1566 ............................................................................................................................ 64
B) Het wonderjaar ................................................................................................................... 65
C) 1567 en verder .................................................................................................................... 77
D) Actieve reactie van het publiek ........................................................................................... 82
E) Vergelijking .......................................................................................................................... 86
4. Reactie van de tegenpartij ........................................................................................................ 89
A) Reactie van de stad Antwerpen .......................................................................................... 89
B) De reactie van de stad Gent ................................................................................................ 95
C) Reactie van katholieken .................................................................................................... 100
D) Reactie van de protestanten ............................................................................................. 105
E) Vergelijking ........................................................................................................................ 109
Besluit....................................................................................................................................... 113
Bibliografie ............................................................................................................................... 118
7
Deel 1: Inleiding
“tontstack aestelic overal, als een vier dat, in stroo ende stoppelen onsteken zijnde,
metten winden herwaert ende ghinswaert ghedreven wert, ende aldaer voetsel
vindende, voorder ende voorder onsteect”1
“soo gesciede 't dat een nieuwe religie, te weten van de calvinisten al het
Nederlant doer, scier buyten alle steden gepredickt werdt, in Brabant, Vlaenderen,
Henegou, in Artoys, in Hollant, Zeelant en Vrieslant. *…+ Somma het geschiede, dat
de geestelyckheyt terstont posten na Brusel sonden aende regente, daer oock
sommighe heeren der stat van Antwerpen waeren, en dit gaf elck wonder, dat sulcx
scier overal gesciede op eenen dach.”2
Deze twee uitspraken zijn respectievelijk van Marcus van Vaernewyck en Godevaert van Haecht.
Beide auteurs schreven een kroniek over de bewogen periode in de Nederlanden waarin de
hagenpreken een vaak voorkomend fenomeen werden. Van Vaernewijck bespreekt de
gebeurtenissen in Gent tussen 1566 en 1568. Godevaert van Haecht doet hetzelfde voor Antwerpen
tussen 1565 en 1574.
Aangemoedigd door de pragmatische houding van de landvoogdes na het smeekschrift der edelen in
april 1566 kwamen calvinistische en lutherse predikanten vol goede moed naar de katholieke
Nederlanden om er het Woord van God te verkondigen. Dit lukte aardig: beide auteurs verwonderen
zich over de snelheid waarmee de predikanten zich over heel Vlaanderen konden verspreiden en er
preken organiseerden. Gedurende ongeveer 10 maanden (juni 1566 tot maart 1567) preekten de
protestantse predikanten aan de rand van de steden op braakliggende terreinen en open velden, met
succes: in de zomer van 1566, na de Beeldenstorm, maken de kroniekschrijvers melding van 25 tot
30 000 mensen die naar de preek kwamen luisteren. Aan de protestantse predicaties kwam een
einde toen de Hertog van Alva eind augustus 1567 met een leger Spaanse soldaten in naam van de
koning de ketters kwam straffen. Deze periode van relatieve vrijheid voor protestanten om hun
preken te houden en hun geloof te belijden werd door Godevaert van Haecht reeds het wonderjaar
genoemd.3
In deze scriptie zal gezocht worden naar de reden waarom de hagenpreken in deze periode zo
succesvol waren en hoe ze dat zijn kunnen worden. Om een antwoord hierop te kunnen vinden zal
1 M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 7-8.
2 G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 62.
3 Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge, Cambridge
University Press, 1978, p. 1. EN G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 48.
8
op basis van de twee kronieken over Gent en Antwerpen een analyse worden gemaakt van de preken
gehouden tussen juni 1565,vanaf de eerste optekening van hagenpreken in de kronieken, en april
1567, tot het officiële einde van de hagenpreken met de vlucht van de protestanten uit Antwerpen.
Er zal een vergelijking worden gemaakt tussen de katholieke en protestantse predicaties uit 1566-
1567. Deze vergelijking moet een licht werpen op wat er zo anders was aan de hagenpreken ten
opzichte van de traditionele katholieke preken opdat mensen er in de loop van 1566 massaal voor
kozen om de veldpredicaties bij te wonen. Er zijn vier aspecten van de preken die we onder de loep
zullen nemen en die volgens ons een grote rol zouden kunnen gespeeld hebben in het succes van de
hagenpreken. Bij elk aspect horen deelvragen die we zullen proberen te beantwoorden.
Eerst zal worden ingegaan op de predikant zelf. We gaan achtereenvolgens op zoek naar zijn
identiteit, sociale status, wat ze als hun taak zagen en hoe goed hun reputatie was. We doen dit
zowel voor de katholieke als de protestantse predikanten waarna een vergelijking volgt.
In het tweede deel komt de preek aan bod. Opnieuw zal hier een beeld worden gegeven van zowel
de katholieke als de protestantse preek met een vergelijking als besluit. Er zal worden ingegaan op de
functie en het belang van de preek, hoe en waar de preek werd gehouden, waarna we de vorm en
stijl zullen toelichten en tenslotte volgt een analyse van de inhoud.
In deel drie gaan we de houding van het publiek tegenover de preken na. Die houding hing sterk af
van de politieke context en beslissingen. Daarom zullen we de houding van het publiek behandelen
in drie periodes: voor de Beeldenstorm, erna en vanaf 1567. Hier ligt de klemtoon vooral op het soort
en het aantal mensen dat naar de preken kwam luisteren. Daarna wordt ook nog de actieve reactie
van het publiek besproken. Dit houdt in dat bekeken wordt wat er precies tijdens de preken zelf
gebeurde en hoe het publiek tijdens de predicaties zijn voorkeur of afkeur liet blijken.
Tenslotte zullen we ook de reactie van de tegenpartij onderzoeken. We zullen trachten na te gaan
hoe het stadsbestuur van respectievelijk Antwerpen en Gent reageerde op de veldpredicaties en ook
hoe beide geloofsgroepen (katholieken en protestanten) op elkaars preken reageerden. We zullen
zien dat de aard van deze reacties een grote invloed zal hebben op de mogelijkheid van de
protestanten om voet aan de grond te krijgen in Vlaanderen.
Op basis van deze deelvragen zullen we trachten een verklaring te vinden voor het succes van de
hagenpreken tijdens het Wonderjaar. We zullen de situatie bekijken in twee steden: Antwerpen en
Gent.
9
1. DE BRONNEN
De keuze voor de casussen Antwerpen en Gent is uiteraard gebaseerd op de beschikbaarheid van
bronnen. Antwerpen lag ook voor de hand omdat de stad de belangrijkste van de Nederlanden was
in de 16de eeuw. Antwerpen was dé handelsmetropool van het moment en deed omwille daarvan
ook dienst als centrum van de Reformatie. De protestantse ideeën konden zich via de
handelscontacten makkelijk een weg banen naar de Nederlanden en werden van daaruit verspreid
naar andere steden zoals Gent.4 De casus Gent werd bepaald door de beschikbaarheid van Marcus
van Vaernewycks kroniek die toch beschouwd wordt als een onmisbare bron voor de geschiedenis
van het wonderjaar in de Nederlanden.5
Om onze onderzoeksvraag te beantwoorden maakten we dus gebruik van deze twee kronieken.
- MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in
Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881.
- GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot
1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-
1930.
Het werken met de kronieken heeft een aantal voor- en nadelen waar we ons van bewust moeten
zijn voor we ermee aan de slag gaan. Eerst en vooral is er de soort informatie die we ter beschikking
krijgen. De kronieken hebben als voordeel dat ze informatie geven over de verschillende betrokken
partijen (zowel over de predikanten als over het publiek en de stadsbesturen) en dat is met het oog
op onze vraagstelling zeker een troef. Anderzijds zijn er ook stukken informatie die ontbreken. Deze
kronieken geven bijvoorbeeld weinig te kennen over de preek zelf. De auteurs geven wel aan
waarover de preek handelde maar over de literaire vorm en stijl van de preek vinden we niets terug.
Ondanks dit minpunt blijft de kroniek de aangewezen bron om onze vraag te beantwoorden
aangezien de vorm en stijl van de preek slechts een deelaspect zullen zijn van onze analyse.
Preekcollecties zijn de geschikte bronnen voor wie zich wil toespitsen op het taalkundig aspect van
de preek maar - en hierin volgen we de mening van Larissa Taylor - ze zijn niet geschikt om te
achterhalen hoe het publiek of de overheid erop reageerden noch op welke wijze een preek werd
4 G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 50-55.
5 K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar, Marcus van Vaernewijck: een ideeën- en
mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die beroerlicke tijden. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2005, pp. 168-169.
10
gehouden enz. Om dat te achterhalen moeten andere bronnen gebruikt worden. De kroniek is daar
zeker geschikt voor.6
Uiteraard moeten we wel steeds rekening houden met het feit dat de beschikbare informatie
afhankelijk was van de keuze van de auteurs om iets te vermelden of te verzwijgen. Daarnaast is ook
de woordkeuze, manier van beschrijven en interpretatie van de gebeurtenissen een persoonlijke
keuze. Vandaar dat de kronieken niet echt geschikt zijn om op zoek te gaan naar feitelijke informatie.
Ze zijn bronnen voor het beeld dat de auteur van de werkelijkheid schetst. (de beeldvorming) De
inhoud van de kronieken wordt immers sterk gekleurd door de sociale en economische achtergrond
en door de politieke overtuiging van de auteurs. In deze kronieken zal het vooral hun religieuze
overtuiging zijn die een sterke invloed zal hebben op wat de auteurs vertellen en hoe ze dat doen.
Daarom is het belangrijk dat we een beeld schetsten van wie de auteurs waren om te ontdekken
welke eventuele vooroordelen kunnen schuilgaan in hun werk.7
A) MARCUS VAN VAERNEWYCK
Marcus van Vaernewyck werd geboren op 21 december 1518 en stierf vermoedelijk op 20 februari
1569. Hij stamde af van een meester-schilder maar niets wijst erop dat hij dat beroep ooit heeft
uitgeoefend. Hij was lange tijd lid van de rederijkerskamer Mariën Theeren maar zou er zich na
verloop van tijd van distantiëren. De laatste tien jaar van zijn leven maakte hij carrière in de politiek.
Hij bekleedde een aantal functies die normaal enkel voor patriciërs waren weggelegd. (Dit paste in
een strategie van de centrale regering om de welvarenden van de stad aan zich te binden.) Hij werd
onder andere stapelheer, lid van de collatie, ambachtsoverste en in 1564 en 1568 werd hij zelfs
tweemaal tot schepen benoemd. Hij had zich dus duidelijk opgewerkt op de sociale ladder. Het feit
dat hij niet onbemiddeld was, zijn intellectuele bagage en zijn huwelijk met de poorterdochter Liva
Hallinck verklaart waarom hij meer thuis was in het poortermilieu dan in de ambachtelijke middens.8
Over die beroerlicke tijden schreef van Vaernewyck naar eigen zeggen omdat hij een werk wou
nalaten waarin alle partijen aan het woord kwamen en om een tegengewicht te bieden voor al de
auteurs die enkel neerpenden wat binnen hun ideologische standpunten paste. Toch kan ook hij zijn
katholieke overtuiging niet verbergen in zijn schrijven. Van Vaernewyck zal de katholieke clerici ten
allen tijde verdedigen, ook al geeft hij toe dat er misbruiken waren binnen de Katholieke Kerk en dat
6 Larissa Taylor vermeldt ook nog brieven en memoires als mogelijke studieobjecten. Cf. L. TAYLOR, Preachers
and people in the Reformation and the Early Modern period. Leiden, Brill, 2001, p. X-XII. I. DE MOOR, Preken als medium voor de verspreiding van de Reformatie in West-Europa. (Bachelorproef universiteit Gent), 2008-2009, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, p. 6. 7 M. BOONE, Historici en hun metier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press, 2000, p. 146-
157. 8 K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar, pp. 108-110.
11
sommige clerici zich misdroegen.9 De auteur blijft ook de stellingen van de katholieke leer
verdedigen. Zo blijft hij zich scharen achter de katholieke sacramenten en de wijze waarop zij worden
toegediend.10 Maar ook bij meer algemene twistpunten, bijvoorbeeld over de plaats van leken
binnen een theologische discussie, verdedigt hij het katholieke standpunt.11 Daarnaast worden ook
heel persoonlijke redenen opgegeven waarom de katholieke leer de juiste is (zoals hieronder wordt
beschreven).12
“den zanck, die de priesters in de keercken huseren, zoo van auden tijden de
costume es, als hij eerlic ghecelebreert wert, veel bequamer ende statelicker es,
ende ooc conformer die helighe scrift, dan de manniere van zijnghen, die dees
nieuwe gheesten te velde huseren; want 'tvoucht veel beter dat in de tempelen
Godts, de priesters de goddelicke diensten doen ende tghezanck vulbrijnghen.”13
Het is dus duidelijk dat we bij het lezen van de kroniek en de beschrijvingen van de veldpredicaties
specifiek zullen moeten rekening houden met de katholieke standpunten van de auteur die niet
alleen doorklinken in de voorbeelden die we hierboven weergaven, maar die een invloed hebben op
het hele relaas van de feiten die hij vermeldt.
Ook met van Vaernewycks benoemingen tot schepen van Gent in 1564 en 1568 moeten we rekening
houden bij het lezen van zijn kroniek. Want uiteraard zal dit zijn visie op de gebeurtenissen van 1566-
1567 mee bepalen. Zo zal hij steeds de beslissingen van het stadsbestuur verdedigen en dat is niet
verwonderlijk: gezien zijn eigen politieke loopbaan kon hij wellicht de Gentse schepenen tot zijn
persoonlijke vrienden rekenen. Een voorbeeld vinden we in het volgende fragment waarin de auteur
achter de beslissing van de stad staat om enkele doopsgezinden vrij te laten op 28 juli 1566.14
“Waerom dat zulcx bij deze drij wetten ghedaen was, mach men meer presumeren
dan de waerheijt wel weten; oft zoude moghen ghedaen zijn om den trouble
vanden volcke te mijden *…+ up avontuere dat zij niet met eenen psalmzanck, de
vanghenesse zelve up en liepen ende zulcke ghevanghenen uut lieten*…+ dwelc al
waert in dien ghevalle niet onwijselic, maer zeer discretelic vander wet ghedaen
was; want een medecijn of cijrurgien verzoet oft verstranct zijn medicijnen, *…+
9 Daarna volgen 12 redenen waarom mensen toch geen haat mochten dragen tegen de clerus. Cf. M. VAN
VAERNEWYCK, deel 2, pp. 121-125. 10
Verdediging van het doopsel: “dat haer leeringhe [over het doopsel] gheen nieuwe leeringhe en was, maer die alder audtste apostolijcque leeringhe, die de heleghe apostelen ende de eerste naervolghers van dien ghehuseert hebben” cf. M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 286-287. 11
Leken mogen niet deelnemen aan theologische discussies. Cf. M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 58-53. 12
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar, p. 166-216 passim. 13
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 67. Voor meer voorbeelden zie ook Analyse van Marcus van Vaernewyck onder “perceptie van de auteur”. 14
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar, pp. 254-255.
12
naer dat hij ziet die qualiteijt vander ziecte, *…+ alzoo die edel justicie, als een wijse
meestersse, doet haer kueren”15
Desondanks doet de auteur een verdienstelijke poging het louter subjectieve te overstijgen. Hij blijft
kritisch zowel tegenover de praktijken binnen zijn eigen religie als tegenover de acties van het
stadsbestuur16 Dit maakt zijn kroniek tot een onmisbare bron voor de religieuze perikelen in de
periode 1566-1568 te Gent.17
B) GODEVAERT VAN HAECHT
Voor informatie over Marcus van Vaernewyck en zijn kroniek konden we gebruik maken van het
werk van Koen Lamont. Hij wijdde het boek, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar,
volledig aan de analyse van Marcus van Vaernewycks wereldbeeld op basis van o.a. zijn kroniek. Over
van Haecht is een dergelijke studie jammer genoeg niet beschikbaar. Voor informatie over de
Antwerpse auteur en zijn standpunten moeten we ons behelpen met de korte beschrijving uit 1928
door de uitgever van de kroniek: Rob van Roosbroek.
Van Roosbroek geeft zelf aan dat er over van Haecht niet veel geweten is. Hij werd geboren in juli
1546 als zoon van de Antwerpse schilder Petrus van Haecht maar net als bij van Vaernewyck lijkt het
erop dat ook hij het beroep nooit heeft uitgeoefend. Na een kort verblijf in Parijs (1570-1571) werd
hij als vrij meesterszoon ingeschreven in de Sint-Lucasglilde te Antwerpen. Hij overleed in 1592. Naar
eigen zeggen was hij achttien toen hij startte met de optekeningen die later zijn kroniek zouden
uitmaken. Deze notities zal hij wel herzien en bijwerken op latere leeftijd.18
De uitgever spreekt vol lof over Godevaert van Haecht als auteur van de kroniek. “Hij is erin geslaagd
om heel objectief en als ‘man van het volk’ die feiten weer te geven die anderen misten omdat ze
verkeerden in hogere kringen, in de nabijheid van de regeerders, en omdat ze nooit de polsslag van
het volk hebben kunnen meten”, zegt Van Roosbroeck. Steeds opnieuw benadrukt hij dat de auteur
erin geslaagd is heel objectief de feiten weer te geven “zoals het zich voor zijn oogen heeft
ontrold.”19
Deze stelling stemt tot nadenken. Eerst en vooral dient de beschrijving van Godevaert van Haecht als
‘man van het volk’ genuanceerd te worden. Terwijl de uitgever het als een van de grootste troeven
beschouwt dat de auteur ongeremd door politieke connecties het verhaal kan vertellen zoals de man
15
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 34-35. 16
Over de verering van beelden: M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 64. EN over de late reactie van het stadsbestuur op de Beeldenstorm: M. VAN VAERNEWYCK deel 1, pp. 99-104. 17
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar, pp. 167-169, 236-240. 18
R. ROOSBROECK, ed. De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders. Antwerpen, De Sikkel, 1929-1930, pp. XVII-XVIII. 19
R. ROOSBROECK, ed. De kroniek van Godevaert van Haecht, p. XIII.
13
van de straat het heeft ervaren, spreekt de inhoud van de kroniek dat gedeeltelijk tegen. Godevaert
van Haecht geeft in zijn kroniek letterlijk teksten weer die hij niet kon verkrijgen zonder die politieke
connecties. Het gaat onder andere om het protestschrift door de burgers van Antwerpen aan het
stadsbestuur tegen de inquisitie20 en ook het smeekschrift der edelen aan Margaretha van Parma
wordt erin verwoord, evenals haar antwoord enz.21 De brieven die door de edelen aan Margaretha
van Parma gericht waren, werden door de stad gepubliceerd, zegt van Haecht. Door te luisteren naar
de verkondiging kon hij dus op de hoogte zijn over de inhoud ervan. Over de andere brieven die hij in
de kroniek citeert is echter niet bekend hoe hij aan de informatie kwam en sommige brieven lijken
letterlijk overgenomen.22 Het zou natuurlijk kunnen dat deze brieven allemaal publiekelijk zijn
voorgelezen en dat van Haecht ze op die manier te horen kreeg. De vele politieke feiten (o.a een
gedetailleerd verslag van overleg tussen de verschillende partijen binnen de Brede Raad) en de
correspondentiestukken die hij in zijn kroniek vermeldt, doen echter vermoeden dat de auteur
bijvoorbeeld ook vrienden had in het stadsbestuur waardoor hij makkelijke toegang had tot dit soort
informatie.23
Veel belangrijker dan de vraag of de Antwerpse auteur wel of niet ‘een man van de straat’ was, is de
vraag naar zijn veronderstelde objectiviteit. Van Roosbroeck is overtuigd. Volgens hem geeft de
auteur de feiten weer. Als verdediging van zijn standpunt draagt hij aan dat “de beschrijving van de
gebeurtenissen makkelijk de vergelijking kan doorstaan met officiële of neutrale rapporten o.a. door
vreemdelingen.” Hij schrijft:
Godevaert van Haecht is zich ten volle bewust van de eischen door de historische
wetenschap gesteld. Hij wil de feiten bijwonen, en slechts in uitersten nood zich
beroepen op getuigenissen van ‘redelijcke’ lieden. Hij heeft een gevoel voor de
objektiviteit: hij heeft niet geschreven ‘om iemant te believen, d'een meer dan
d'ander’. Hij geeft ons alles weer, zooals het zich voor zijn oogen heeft ontrold!24
20
“Aen de eerwerdighe heeren borgemeesteren en raet der vermaerder coopstat van Antwerpen, gepresenteert by de gemeyne borgerscap der selver stat.” Cf. G. VAN HAECHT, juli 1565, pp. 27-28. 21
G. VAN HAECHT, april 1566, p. 31-39. 22
Cf. “Extract uyt de leste brieven gesonden by de con. maet. aen myn vrouwe de regente met de leste expeditie, ruerende de religie.” G. VAN HAECHT, april 1566, pp.32-33. 23
Ter vergelijking: bij van Vaernewyck vinden we nergens vermeldingen terug van overleg binnen het stadsbestuur. Hij vermeldt enkel wat publiekelijk werd verkondigd. In dat opzicht geeft van Vaernewyck veel meer een beeld van wat door het volk kon worden waargenomen. 24
R. VAN ROOSBROECK, ed. De kroniek van Godevaert van Haecht, p. VIII. Het is duidelijk dat dit fragment meer zegt over de standpunten van de uitgever dan over de werkelijke betrachtingen van Godevaert van Haeght. De uitgever leent zijn ideeën over hoe geschiedenis moet geschreven worden duidelijk bij de positivisten. Hij schrijft de auteur dan ook de eigenschappen toe die een goede historicus vanuit positivistisch standpunt moet hebben: hij moet objectief de harde feiten weergeven, zoals ze werkelijk zijn gebeurt, zonder ingreep van de onderzoeker. Cf. M. BOONE, Historici en hun metier, p. 177.
14
Het is juist dat de kroniek van van Haecht veel meer dan die van van Vaernewyck de indruk wekt een
loutere opsomming te zijn van feiten waar zelden dieper wordt op ingegaan. Toch ontsnapt ook deze
kroniek niet aan de invloed van de vooroordelen van de auteur. Godevaert van Haecht zal de kans
zelden laten liggen om zijn voorkeur te laten blijken voor de lutherse leer. Hij doet dat meestal
impliciet door zijn ongenoegen te uiten over een arrestatie van een luthers gezinde predikant25 of
door veelvuldig de ongenuanceerde tegenstelling te maken tussen de gewelddadige calvinisten en de
vredelievende lutheranen. Het is duidelijk dat zijn voorkeur voor de lutherse leer hem ervan
weerhouden heeft feiten weer te geven die het tegendeel suggereren. Zo vinden we bij van
Vaernewyck wel calvinistische predikanten terug die hun publiek aanmanen tot kalmte en
gehoorzaamheid.26 Van Haecht geeft ook expliciet weer dat hij de calvinistische eredienst heidens
vindt.
“Ende de calvinisten hadden sommighe sondagen gevast, ende vastende bleven sij
's morgens als de predicatie uyt was sittende in haer kercken, tot dat de predicatie
nanoen uyt was, en so sach en wist een iegelijck dat sij waeren vastende; dese
seremonie docht mij oock heydensche wijse (te) sijn.”27
Van objectiviteit is hier dus zeker geen sprake. Maar als we rekening houden met de lutherse
gezindheid van de auteur en zijn kroniek in die context lezen, biedt ook deze bron een schat aan
informatie die we zeker kunnen gebruiken in de zoektocht naar het succes van de hagenpreken.
2. METHODE
De twee kronieken die we voor dit onderzoek gebruiken, werden reeds door veel auteurs aangehaald
die schreven over de Nederlanden in de periode 1560-1570. Johan Decavele, Phylis Mack Crew en
Guido Marnef zijn slechts enkele voorbeelden van auteurs, waar we in ons onderzoek herhaaldelijk
zullen naar verwijzen, die ook bij Marcus van Vaernewyck en Godevaert van Haecht op zoek gingen
naar informatie over hun onderzoeksthema. Vaak wordt een citaat of beschrijving uit de kronieken
dan aangehaald als anekdotisch voorbeeld of als bijkomend bewijs van een hypothese die al was
gemaakt op basis van officiële bronnen.
Het is echter onze bedoeling om de kronieken systematisch te analyseren en aan de slag te gaan met
alle informatie die de kronieken bieden over zowel de katholieke als de protestantse predicaties in
de periode 1566-1568. Het resultaat van die analyse bevindt zich in de Bijlage. We verzamelden de
informatie en deelden ze op in vier categorieën die overeenkomen met onze deelvragen: alles in
verband met de predikant, de preek, het publiek en de reactie van de tegenpartij werd in een tabel
25
G. VAN HAECHT, september 1565, p. 12. 26
cf. infra: protestantse predikanten, reputatie. 27
G. VAN HAECHT, maart 1567, pp. 184-185.
15
verzameld. De informatie die in deze paper zal verwerkt worden, heeft dus steeds te maken met
deze categorieën. Andere info die gegeven wordt door van Vaernewyck, bijvoorbeeld over de talrijke
executies die plaatsvonden, zal niet worden verwerkt.
De bedoeling is om een vergelijking te maken tussen de protestantse en de katholieke zijde. Het
verschil tussen beiden kan een reden zijn waarom de protestantse preken zo veel mensen op de
been brachten. De tegenstelling katholiek tgo protestants zal daarom aan bod komen binnen elke
deelvraag. Bijvoorbeeld: wat voor iemand was de katholieke predikant tegenover wie was de
protestantse prediker of waarover werd er in de kerk gepreekt en waarover hadden de protestanten
het . Telkens zal een vergelijking aan het eind van elke analytisch deel de gelijkenissen en verschillen
tussen de katholieke en protestantse aanpak blootleggen.
Zoals we bij de bespreking van de bronnen zagen, zijn er een aantal beperkingen waar we rekening
mee dienen te houden. Eerst en vooral zijn er de standpunten van de auteurs die we steeds voor
ogen moeten hebben. Waar nodig zal er in de analyse op gewezen worden waar de vooroordelen
van de auteur een correcte beschrijving in de weg stonden. Daarnaast is er ook informatie die we
niet in de kroniek terugvinden (bijvoorbeeld over de vorm en de stijl van de preek) hiervoor zullen we
beroep doen op secundaire literatuur, die we ook zullen gebruiken om wat de kroniekschrijvers
beweren waar mogelijk te checken. Dit moet ervoor zorgen dat de twee grootste nadelen aan het
gebruik van kronieken worden verholpen.
Tot slot willen we nog wijzen op de toepassing van het begrip protestanten in deze scriptie. Hoewel
het zo was dat calvinisten veruit het grootste aantal uitmaakten van de protestanten in de
Nederlanden – van Vaernewyck vermeldt niet één keer lutheranen binnen zijn kroniek – kiezen we
toch voor het begrip protestanten aangezien Godevaert van Haecht in zijn kroniek over Antwerpen
wel uitzonderlijk veel informatie geeft over de lutheranen. De algemene term wordt dus gebruikt om
de volledige lading te dekken. Enkel wanneer er door de auteurs zelf een onderscheid wordt
gemaakt, zullen we die overnemen. Elders wordt het begrip protestanten gebruikt. Over de
wederdopers geven beide kronieken geen noemenswaardige informatie. Zij zullen dus niet worden
besproken.
In wat volgt bespreken we nog even de context die moet dienen om ons onderwerp te kaderen
alvorens we de analyse aanvatten.
16
3. CONTEXT
Om het succes van de protestantse preken in 1566 te kaderen dienen we de evolutie van de
religieuze situatie in de Zuidelijke Nederlanden toe te lichten vanaf de late middeleeuwen. De clerus
vormde toen een belangrijke stand binnen de bevolking. Clerici waren de bemiddelaars tussen de
gelovigen en God. Ze dienden de sacramenten toe, vierden zielenmissen en voorzagen aflaten die
door de gelovigen werden gekocht in ruil voor hun zielenheil. Met een aflaat kon men de zonden
afkopen, zielenmissen werden tegen betaling opgedragen voor een overleden familielid en de
gebeden konden de tijd in het vagevuur verkorten. Kloosters en clerici leefden van deze inkomsten.
Zij waren de hoofdrolspelers in deze vroomheideconomie die bloeide in de late middeleeuwen. 28
Rond 1520 daalden echter de giften van gelovigen aan de Kerk. Aan de basis van die trend liggen een
aantal oorzaken waarvan de economische crisis van de vroege 16de eeuw er slechts één is. De
hoofdoorzaak moet eerder gezocht worden bij een aantal nieuwe hervormingsbewegingen die
reformatorische ideeën verspreidden in de Zuidelijke Nederlanden in het begin van de 16de eeuw.
Deze hervormingsbewegingen hadden kritiek op het voortdurende geldgewin van de Katholieke Kerk
en op de morele wantoestanden die zich voordeden bij de clerus zoals het zich niet houden aan het
celibaat, streven naar persoonlijke rijkdom, enz. De hervormingsbewegingen streefden naar een
herbronning van het katholieke geloof dat opnieuw moest worden gebaseerd op de Bijbel. Op die
manier wou men afrekenen met de ontstane wanpraktijken.29
Eén van die hervormingsbewegingen was de evangelische beweging die ontstond in de jaren 1520.
Ze werd gedragen door intellectuelen die vooral kritiek uitten op de Katholieke Kerk maar het
daarom nog niet tot een breuk wilden laten komen. Clerici, schoolmeesters, geschoolde
ambachtslieden en kunstenaars kwamen in het geheim bij elkaar in conventikels om er de Schrift te
bespreken. Deze beweging baseerde zich onder meer op luthers gedachtegoed maar de leden
kunnen toch geen lutheranen genoemd worden. Ze volgden geen bepaalde confessie maar
combineerden verschillende reformatorische invloeden. Ondanks het feit dat de leden van deze
beweging werden vervolgd door de overheid, zorgden ze er wel voor dat de reformatorische ideeën
zich over de Zuidelijke Nederlanden konden verspreiden.30
28
G. MARNEF, Antwerpen tijdens de Reformatie, lezing op 6 oktober 2009. terug te vinden in G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie:, pp. 80-87. 29
Er waren diverse klachten tegenover clerici en monniken die werden gehekeld door hervormingsgezinden: geen goede pastorale zorg, niet naleven van celibaat of kloosterregels. (cf. infra.) G. MARNEF, lezing op 2009. EN idem, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 81-83. EN P. NISSEN, “De Nederlanden en de vroege reformatie en Europees perspectief: transport transformatie en diffusie.” In: Trajecta, 1992,1(3), p. 224. 30
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 12. EN P. Nissen, “De Nederlanden en de vroege reformatie” p. 227.
17
Daarnaast was er het christelijk humanisme met Erasmus als één van de voornaamste leden. Ook de
humanisten hadden kritiek op de wantoestanden in de Kerk zoals de aflatenhandel, de overdreven
verering van heiligen enz. En ook zij wilden, net als de evangelische beweging, terug naar de bron van
het geloof, zoals de apostelen het beleden. Elders associeerden, omwille van dit raakvlak, veel
humanisten zich met de evangelische beweging. Dit gebeurde evenwel niet in de Nederlanden
aangezien daar de beweging er werd vervolgd door de overheid.31
Naast de hervormingsbewegingen waren ook de geschriften van Maarten Luther een bron van
reformatorisch gedachtegoed. Via de handelscontacten in Antwerpen met onder andere Duitse
kooplieden vonden zij makkelijk hun weg naar de Zuidelijke Nederlanden. Reeds in 1518 werden
verschillende lutherse boeken in Antwerpen gedrukt en verspreid naar andere steden zoals Gent.
Door de hoge alfabetiseringsgraad in de steden, hadden de boeken er veel invloed. Toch bereikten
de hervormingsideeën ook de lagere bevolkingsklassen. De rederijkerskamers speelden hierin een
belangrijke rol. In hun maatschappijkritische toneelstukken werden ondermeer de katholieke
wantoestanden onder de loep genomen en werden reformatorische ideeën gepromoot. Op die
manier verspreidde het nieuwe religieuze gedachtegoed zich van de intellectuelen die de leden
uitmaakten van de rederijkerskamers naar een breder publiek. Daarnaast onderhield het
augustijnenklooster in Antwerpen nauwe contacten met hun ordebroeders in Wittenberg, waar
Luther deel van uitmaakte. De monniken, waaronder de prior van het klooster, Jacobus Praepositus,
preekten tegen de aflatenhandel en vielen daarmee erg in de smaak bij het publiek.32
Vooral de sociale middengroepen in de steden die zich emancipeerden op religieus vlak, hadden
sympathie voor het reformatorische gedachtegoed. De katholieke overheid deed er intussen alles
aan om de protestantse invloeden in te dammen door ketters te vervolgen. Vanaf 1521 startte men
met boekenverbrandingen en op 1 juli 1523 werden de eerste ketters op de brandstapel gezet. In
datzelfde jaar werd ook het augustijnenklooster in Antwerpen gesloopt, nadat de overgebleven
broeders waren vervolgd en terechtgesteld. Er kwam een staatsinquisitie met inquisiteurs per
31
G. MARNEF, Antwerpen tijdens de Reformatie, lezing op 6 oktober 2009. EN voor info over het belang van het humanisme voor het protestantisme: L. SPITZ, “Humanism and the Protestant Reformation.” In: BLACK (R.) ed. The Renaissance: critical concepts in historical studies. Londen, Routledge, 2006, deel 2 pp. 301-329. 32
Antwerpse drukkers konden wedijveren met drukkers uit Lyon en Parijs. G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 50-56, 65. Invloed van de rederijkerskamers cf. J. DECAVELE, De eerste protestanten in de Lage Landen: geloof en heldenmoed, Leuven, Davidsfonds, 2004, p. 22. EN Idem, “Van die beroerlicke tijden in Gent.” In: Gent; geschiedenis van een stad. Gent, Vlied, 1982, p. 44. Over augustijnenklooster: E. PICHAL, De geschiedenis van het protestantisme in Vlaanderen. Antwerpen, NV Scriptoria, 1975, pp. 24-25.
18
provincie. Op die manier werd er een rem gezet op de invoer van nieuwe religieuze ideeën in de
steden.33
Pas rond 1550 versnelde de instroom van reformatorische ideeën opnieuw door het nieuw contact
met ballingenkerken uit Londen en Eemden. Tegelijk zorgde contacten met Frankrijk en Genève
ervoor dat nu ook Calvijns leer eerst Wallonië en daarna Vlaanderen bereikte. De calvinisten
vormden al snel de belangrijkste protestantse groepering. In de Nederlanden. In 1555 was Gaspar
van der Heyden er als predikant in geslaagd een ondergrondse, goed gestructureerde, calvinistische
gemeente op te richten in Antwerpen. In Gent was Pieter Datheen de grondlegger van een
calvinistische commune (vermoedelijk pas in 1566). Enkel in Antwerpen was er al die tijd een
belangrijke lutherse kern overgebleven, die nog steeds nauwe contacten onderhield met het Duitse
Rijk. Volledigheidshalve moeten we hier ook nog het gematigde anabaptisme van Menno Simons
vermelden. In 1550 groeide het doopsgezinde broederschap van Antwerpen uit tot één van de
belangrijkste in de Nederlanden, maar omdat er geen of nauwelijks herdopers aan bod komen in de
kronieken over Antwerpen en Gent gaan we hier niet verder op in. 34
De verschillende reformatorische groeperingen organiseerden zich aanvankelijk ondergronds. Zowel
lutheranen als calvinisten waagden zich in 1550 immers nog niet aan geloofsbelijding in het openbaar
uit schrik voor vervolgingen. In de jaren die volgden groeide echter hun zelfvertrouwen. Lage edelen
dienden op 5 april 1566 een smeekschrift in bij de landvoogdes dat de afschaffing van de inquisitie en
de opschorting van de ketterplakkaten vroeg. De milde reactie van Margaretha van Parma, die de
edellieden niet zomaar kon negeren, zorgde meteen voor massale propaganda: men stelde het voor
alsof de landvoogdes ermee had ingestemd dat iedereen voortaan vrij kon leven volgens eigen
overtuiging. Aangetrokken door deze nieuwe situatie kwamen vele ballingen (vooral uit Londen en
Eemden) terug naar de Nederlanden. Lutherse en calvinistische predikanten waagden zich na april
1566 aan openbare predicaties die het volk in de steden moest overtuigen van het nieuwe geloof.
Deze hagenpreken kenden een groeiend succes en de maatregels die de landvoogdes toen
uitvaardigde tegen de predicaties en tegen de ballingen hielpen niet, integendeel. Gesterkt door het
succes van hun preken en ervan overtuigd dat het was toegestaan door de landvoogdes eisten de
protestanten begin augustus 1566 zelfs het recht op om in enkele kerken binnen de steden te mogen
preken. Er heerste een constante spanning tussen wat kon volgens de protestanten (d.i. vrij hun
33
J. DECAVELE, De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen. Brussel, Paleis der Academiën, 1975, pp. 10, 235-238, 322. EN E. PICHAL, De geschiedenis van het protestantisme in Vlaanderen, p. 24-25. EN G. MARNEF, Antwerpen tijdens de Reformatie, lezing op 6 oktober 2010. 34
Voor meer informatie over het anabaptisme in Antwerpen: Cf. G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 107-115, 205-223. J. DECAVELE, De dagenraad van de reformatie in Vlaanderen, pp.322, 330. EN G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 12. EN E. PICHAL, De geschiedenis van het protestantisme, p. 53.
19
geloof belijden: preken binnen de stad, sacramenten toedienen, enz.) en wat werkelijk was
toegestaan (niets van dat alles).35 Er ontstonden een aantal incidenten en de opgedreven spanning
leidde uiteindelijk tot de Beeldenstorm, die vanuit West-Vlaanderen (Steenvoorde 10 augustus)
Antwerpen en Gent bereikte op respectievelijk 20 en 22 augustus 1566.36
De calvinisten zagen de Beeldenstorm als een overwinning en dat was het eigenlijk wel. Ze namen
verschillende kerken over waarin ze preekten en de protestantse dienst hielden. In Antwerpen was
de magistraat na de vernieling van heel wat kerkinterieurs bereid te onderhandelen over de rechten
van de calvinisten. Er werden acht leden van de consistories van Vlaams- en Franstalige gemeenten
aangeduid om mee rond de tafel te gaan zitten. Op 2 september 1566 kwam men tot een akkoord
dat zou gelden tot de Staten Generaal of de koning anders zou beslissen. Calvinisten zouden geen
geweld meer gebruiken en kregen in ruil drie plaatsen toegewezen binnen de stad waar ze konden
preken. Ook lutheranen kregen drie erven tot hun beschikking. Er moet wel gewezen worden op het
feit dat Margaretha van Parma dit akkoord nooit heeft erkend en dat ze zich bleef verzetten tegen
preken binnen de stadsmuren. Het was Willem van Oranje die als lid van het Verbond der Edelen zijn
steun verleende aan het akkoord en die ook toestond dat de geloofsgroepen niet enkel preken
mochten houden maar ook sacramenten konden toedienen en huwelijken konden voltrekken. In
Gent werd een gelijksoortig akkoord gesloten op 23 oktober 1566 met graaf Egmond als
bemiddelaar. Hier werd aan de calvinisten toegestaan dat ze een tempel bouwden buiten de Brugse
poort.37
Na een korte periode waarin de calvinisten en lutheranen vrij waren te preken en sacramenten toe te
dienen, kwam het keerpunt in maart 1567 toen een geuzenleger bij Oosterweel verslagen werd.
Deze protestantse nederlaag zorgde ervoor dat de machtsverhoudingen opnieuw keerden in het
voordeel van de katholieke koningsgezinden. In Gent werd er diezelfde maand nog een garnizoen
gelegerd en ook Antwerpen onderwierp zich op 12 april 1566 aan het koninklijk gezag. De
protestanten staakten hun predicaties in Gent en Antwerpen op respectievelijk 30 maart en 9 april
1567. Vele overtuigde calvinisten en lutheranen namen de vlucht. Margaretha van Parma zorgde in
35
In het antwoord van Margaretha van Parma op het smeekschrift staat te lezen dat ze er bij de koning zal op aandringen om een versoepeling van de bloedplakkaten door te voeren en dat ze ervoor zal proberen zorgen dat de inquisitie buiten de Nederlanden blijft. Men kon hoop koesteren want de koning had zich bereid getoond dergelijke maatregelen door te voeren. Op voorwaarde natuurlijk dat de steden er alles aan zouden doen om de oude religie te beschermen, dat ze geen nieuwigheid zouden toestaan en dat de steden de landvoogdes geen reden gaven om anders te beslissen. Cf. G. van Haecht, april 1566, pp. 36-37. 36
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp.127-128. EN Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, pp.6-10. 37
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp.129-130. EN Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge, Cambridge University Press, 1978, pp. 13-14.EN J. DECAVELE, “Van die beroerlicke tijden in Gent.” p. 48-49.
20
tussentijd reeds voor de vervolging van medeplichtigen aan de troebelen van 1566 en in augustus
van 1567 deden Alva en zijn troepen hun intrede in de Nederlanden. Zijn repressie zorgde ervoor dat
het katholicisme opnieuw de enige godsdienst werd die in de Nederlanden ongestraft kon worden
beleden. Althans tot de stichting van de calvinistische republieken in 1577 te Gent en in 1579 te
Antwerpen.38
38
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, 145-146. EN J. DECAVELE, “Van die beroerlicke tijden in Gent.” p. 48-49.
21
Deel 2: analyse
1. DE PREDIKANT
De periode van de hagenpreken is een overgangsperiode. De theologische principes van zowel de
protestantse als de katholieke religie werden nog vastgelegd en de confessionele groepen waren zich
nog aan het vormen. Dit zorgde ervoor dat er ook predikanten waren die moeilijk onder te brengen
zijn in één van beide religieuze groepen. Het gaat om clerici die weldegelijk in een katholieke kerk
predikten, maar van wie de boodschap eerder protestants getint was. In de kronieken vinden we
verschillende voorbeelden hiervan: Cornelis Huberti, pastoor van het Kiel, die het Woord van God
verkondigde en daarom door van Haecht als lutheraan werd bestempeld; Kristaan, een
dominicanenmonnik die door hypocrieten werd nageroepen dat hij lutheraan of calvinist was, zoals
van Haecht vertelt, enz.1
In de meeste gevallen kunnen we de situatie van de predikanten wel achterhalen op basis van de
beschrijvingen die we in de kroniek terugvinden. Zo werd de priester van het Kiel door het kapittel
nog verboden om te preken en zou hij moeten wachten op toestemming van Willem van Oranje om
zijn predicaties verder te kunnen zetten. Daarna was hij niet meer bereid om nog een katholieke mis
op te dragen. Op basis van deze informatie zullen we de priester als lutherse predikant beschouwen.
Over Kristiaan zegt van Haecht dat hij dominicaan was. Hij predikte in de kerk in maart 1568, een
periode waarin de veldpredicaties gestopt waren en enkel nog katholieken mochten preken. Hem
zullen we dus als een bedelmonnik beschouwen die weliswaar een protestants getinte boodschap
bracht.2
Een figuur waarover geen oordeel kan geveld worden is de abt van het Sint-bernardsklooster. Beide
kroniekschrijvers beschrijven de overtuiging van de man anders. Van Vaernewyck vermeldt dat hij
valselijk beschuldigd werd van te preken zoals de calvinisten dat doen. “Maer dit heeft hem
bevonden onwaerachtich te wesen,” zegt van Vaernewyck, “want den voornoemden abt (zoo ic
hoore) es een wijs gheleert man, doende herde treffelicke sermoenen ghelijck zulck eenen herder
1 Cf. Bijlage bij de masterproef, passim. EN G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie : ondergronds
protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577, Antwerpen, Kritak, 1996, pp. 88-89. 2 Hoe we over de predikanten oordeelden is terug te vinden in de bijlage. Daar wordt steeds duidelijk
onderscheid gemaakt tussen katholiek en protestants door het gebruik van een kleurencode.
22
wel betaemt[...]die ooc zeer wel staet met de Ghouvernante tHove.”3 Terwijl Godevaert van Haecht
ervan overtuigd is dat er tussen zijn leer en die van Luther geen verschil was. Van Haecht legt de abt
woorden in de mond die duidelijk maken dat de vele luisteraars in feite kwamen luisteren naar een
protestants getinte preek. Hij zou gezegd hebben: “Gaet stil en sedich thuys, opdat men my niet na
segge, dat ick nieuwicheyt leere’; willende seggen: ‘En singt niet’, maer en verboets niet openbaer.”
De tweeduizend toeschouwers, zegt van Haecht, meenden: “Dit is van der Roomscher kercken een,
ons en kan hier niet quaets af volgen.”4 Later moet de abt wel vluchten.5 Aangezien beide auteurs
een verschillende visie op de predikant hebben, zullen we hem niet meenemen in onze analyse. Dit
voorbeeld toont wel aan dat er onder de predikanten mensen waren die zich (moeilijk of) niet onder
een van de twee religies lieten sorteren.
A) KATHOLIEKE PREDIKANTEN
Een zoektocht naar de identiteit van de katholieke predikant leidt ons al snel naar de bedelmonniken.
Zij waren speciaal opgeleid om te preken. Seculiere clerici werden ook wel verondersteld te kunnen
prediken maar zij hadden de opleiding niet gehad en waren dus meestal niet in staat om een goede
preek af te leveren. Bovendien resideerden de pastoors of de bisschop vaak niet in de aan hem
toegewezen parochie of diocees waardoor zij niet konden instaan voor regelmatige predicatie (en
zielenzorg). Na het Concilie van Trente (1545-1563) zou dit veranderen. Bisschoppen moesten zelf in
staat zijn goed te preken, werden verplicht in hun diocees te gaan wonen en moesten ook de lagere
clerici opleiden tot goede predikanten. Deze maatregel moest ervoor zorgen dat ook de
plattelandsbewoners of de arme stedelingen, die nog nooit in contact waren gekomen met
catechese, toch de basiselementen van het katholieke geloof meekregen via de preek. Maar zoals
gezegd is dit een evolutie die zich pas voltrekt na het Concilie van Trente. Voordien waren het vooral
de bedelmonniken die preekten in de steden. Die taak hadden ze al overgenomen van de seculiere
clerus sinds de middeleeuwen en ook tijdens de Reformatie stonden zij in voor de katholieke preek.6
Godevaert van Haecht en van Marcus van Vaernewyck geven dit beeld ook weer in hun kronieken.
Van Haecht vermeldt zes katholieke predicaties in Antwerpen waarvan er slechts één door de
bisschop van Atrecht wordt vervuld. De overige vijf worden verzorgd door bedelmonniken: één keer
door een dominicanenmonnik en vijf keer door franciscanen.
Van Vaernewyck vermeldt eenendertig katholieke predicaties: vijftien ervan staan op naam van
dominicanenbroeder Jan Vanderhaghen, in nog zes andere gevallen gaat het eveneens om preken
3 M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 319-320.
4 G. van Haecht, juni 1567, p. 227.
5 M. van Vaernewyck, deel 2, p. 319. EN G. van Haecht, mei 1567, p. 227. EN idem, augustus 1567, p. 230.
6 E. MICHELSON, “Preaching scripture under pressure in tridentine italy: a case study of Gabriele Fiamma.” In:
Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 2005, 85, p. 258.
23
door bedelmonniken (franciscanen, augustijnen of karmelieten). Daarnaast namen ook twee
jezuïeten predicaties voor hun rekening. Eén preekte elke dag gedurende de vasten van 1567, de
ander preekte op 13 april 1568.
Opvallend is wel dat ook de seculiere clerus een aantal keer de predicatie heeft verzorgd. De “deken
der christenen” komt drie keer aan bod. Verder wordt een preek vermeld door Leo Beerneart, een
“weerlick priester uit Tielt die een wel gheleert man in latijn ende griecx” was. Daarnaast is er ook
nog sprake van een preek door een priester uit Steenvoorde. Op het einde van zijn kroniek vermeldt
van Vaernewyck zelfs drie predicaties door de nieuwe bisschop van Gent: Cornelius Jansenius.7
Over Jansenius schrijft van Vaernewyck:
“een man van ghoeden name ende fame, wel gheleert ende een sonder-
linghe theologien, die wel predicken conde, ende zoude overzulcx den
volcke dwoort Godts administreren, zoo hij tanderen tijde lovelic ghedaen
hadde binnen der stede van Curtrijcke, ende was ghenaemt heer Cornelis
Jansins.”8
Het is duidelijk dat deze bisschop de bepalingen van het Concilie van Trente ernstig nam en dat hij
wel degelijk de moeite nam om het Gentse volk persoonlijk te onderrichten via de preek. Van
Vaernewyck vermeldt drie preken van hem: één in de Sint-Janskerk op 12 september 1568, één in de
Sint-Nicolaaskerk op 3 oktober en één in de Sint-Jacobskerk op 10 oktober van hetzelfde jaar. Deze
vermeldingen tonen aan dat de seculiere clerus het preken niet helemaal overliet aan de
minderbroeders. Hier en daar was er toch een priester die zich op de kansel waagde en ook de
nieuwe bisschop liet niet na zijn pastorale plicht te vervullen.
Desondanks waren de predicaties door de seculiere clerus erg in de minderheid. Als we de resultaten
uit beide kronieken samen nemen werd 70 procent van alle vermelde katholieke predicaties door
Bedelmonniken verzorgd.9 Bovendien blijkt ook duidelijk uit de spreiding van de predicaties dat het
de bedelmonniken waren die instonden voor de regelmatige bediening van de parochies.10 Het
spreekt dus voor zich dat we in de zoektocht naar de sociale status en religieuze taak van de
katholieke predikant zullen focussen op deze monniken.
7 Bijlage bij masterproef: analyse Marcus van Vaernewyck, passim.
8 M. VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden,deel 4, p. 224.
9 Voor de berekening cf. supra: 5 van de 6 predicaties bij van Haecht en 21 van de 31 bij van Vaernewyck is
26/37 of +/- 70% van de vermelde predicaties door bedelmonniken. 10
De bisschop van Gent preekt voor het eerst op 12 september 1568 terwijl de bedelmonniken de hele kroniek door worden vermeld: voor het eerst op 14 augustus 1566 en voor het laatst op 24 augustus 1568. Zie bijlage pp. 12 en 51.
24
Sociale status
Beide kronieken geven heel weinig informatie over de sociale status van de predikanten. Bij
Godevaert van Haecht vinden we helemaal geen aanvullende informatie. Van Vaernewyck vertelt
over Jan Vanderhaghen dat hij een dominicanenmonnik was, “een gheleert man, in griecx ende
latijn”. Ook over een karmeliet zegt van Vaernewyck dat hij “hem verlatende up zijn gheleertheijt
jeghen de gheus ghynck preken”. Wat aangeeft dat ook hij de status geleerd meekreeg.11 Verder
wordt met geen woord gerept over de identiteit van de predikanten. Wat dat betreft moeten we ons
dus behelpen met studies op basis van andere bronnen die meer licht werpen op de vraag wie de
katholieke predikanten waren.
Jan Verdée heeft in zijn thesis De betekenis van de dominicanen in Gent vlak voor en tijdens de
reformatie (1456-1584) onderzoek gedaan naar de sociale achtergrond van de dominicanen die na
1500 zijn ingetreden in het Gentse klooster en voor 1578 zijn gestorven. Daaruit blijkt dat 10% van de
kloosterlingen verwant was met mandatarissen in het stadsbestuur en dus deel uitmaakte van de
poorterfamilies van de stad. Het is moeilijk vat te krijgen op de afkomst van de overige 90%
monniken. Toch wordt aangenomen dat armen wellicht werden geweerd uit de kloosters. Men zou
vooral leden gerekruteerd hebben onder de ambachtslui of handelaars aangezien zij verondersteld
werden een zekere vorm van onderwijs te hebben genoten.12
Een goede opleiding was nodig om een goed predikant te kunnen worden. In de dominicaanse
kloosterscholen werd dan ook voorzien in degelijk onderwijs zodat afgestudeerde predikanten over
een goede Bijbelse, theologische en pastorale kennis beschikten. Daarna kon men zich verder
verdiepen in de theologie door te gaan studeren op provinciaal niveau (Studium Generale),
bijvoorbeeld te Leuven. De laatste stap was de universiteit. In de tweede helft van de 16de eeuw
werd het behalen van graden in de theologie populair. De stad voorzag ook in toelagen om het
behalen van de graden door goede studenten financieel mogelijk te maken. Dergelijke stedelijke
initiatieven kunnen gezien worden in het licht van de Reformatie. In de strijd tegen de lutherse en
calvinistische leer waren goed opgeleide katholieke predikanten immers essentieel. Het doel van de
financiële toelagen was dan ook een betere educatie van de monniken en dus meer kans op het
indammen van reformatorische invloeden. Toch moet worden gewezen op het feit dat slechts een
minderheid van de broeders graden in de theologie zal behalen. De overgrote meerderheid zal nooit
11
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 12 en deel 2, p. 267-268. 12
J. VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent vlak voor en tijdens de reformatie (1456-1584). (masterproef universiteit Gent), 2007-2008, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, pp. 49-50.
25
verder raken dan het niveau van de kloosterscholen en zal zich enkel verder toeleggen op
levenslange zelfstudie binnen het klooster.13
Uit het onderzoek van Larissa Taylor over katholieke predikanten in Frankrijk blijkt dat het beeld dat
hier geschetst is over de dominicanen, op basis van de thesis van Jan Verdée, ook van toepassing is
op bedelmonniken van de andere ordes. Ook zij moesten over de nodige financiële middelen
beschikken om toegelaten te worden tot de kloostergemeenschap en ook voor hen werd een
opleiding voorzien in de kloosterscholen die hen moest voorbereiden op hun belangrijkste taak: het
prediken.14
Taak
De belangrijkste taak van de bedelmonniken bestond er dus in het katholieke geloof te verspreiden
via de preek. Een predikant die geen studies aanvatte aan de universiteit kon zijn carrière al beginnen
op 25-jarige leeftijd. De kloosters keken streng toe op de levenswijze van hun leden. Enkel de meest
eloquente broeders met een onberispelijke levenswandel mochten prediken. De meeste predikanten
bleven binnen de terminarius: het vastgelegde gebied waarbinnen leden van een bepaald klooster
mochten bedelen en ook het monopolie bezaten om te preken. De allerbeste predikanten,
zogenaamde predicatores generales, waren niet gebonden aan de terminarius en konden reizen
ondernemen doorheen heel de provincie. Steden selecteerden en nodigden deze rondtrekkende
predikanten uit om te komen preken in hun hoofdkerk. Dit zorgde vaak voor concurrentie tussen de
verschillende ordes maar zeker tijdens de Reformatie zag de stad nauwgezet toe op het selecteren
van enkel de beste predikanten die ter beschikking waren. Soms moest het stadsbestuur dan wel
lang onderhandelen om de beste predikant naar hun stad te krijgen. Daarnaast werd af en toe ook
een contract opgesteld dat de predikant voor een bepaalde tijd aan de stad bond. Dit zorgde ervoor
dat regelmatige predicaties op vaste tijdstippen werden gegarandeerd. Daartegenover stond een
loon dat aan de predikant werd uitgekeerd en dat afhankelijk was van de stedelijke rijkdom, de
hoeveelheid preken die de predikant afleverde en de periode waarin werd gepreekt.15
De taak van de katholieke predikant was vooral het onderrichten van de gelovigen. Om dit doel te
bereiken was het belangrijk dat hij een superieure positie innam ten opzichte van zijn luisteraars.
Tegelijk predikte men nooit in een sociaal en ideologisch vacuüm. De predikant had een publiek en
moest daar steeds rekening mee houden, wou hij zijn boodschap effectief overbrengen. Op die
manier ontstond steeds een spanning tussen de predikant die zich met het publiek probeerde te
13
JAN VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent, pp. 14, 56-66. 14
TAYLOR (L.). Soldiers of Christ : preaching in late medieval and reformation France. Oxford, Oxford university
press, 1992, pp. 37-42. 15
J. VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent, pp. 83-84. EN L. TAYLOR, Soldiers of Christ, pp. 20-22.
26
vereenzelvigen en diezelfde predikant die het gedrag en de denkbeelden van zijn publiek wou bij-
sturen en bepalen. Je zou de relatie predikant–publiek dus kunnen omschrijven als een leraar-
leerlingenrelatie. De leraar deed daarbij zijn best om zijn boodschap zo eenvoudig mogelijk over te
brengen zodat die door zo veel mogelijk mensen kon worden gevat en begrepen. (De manier waarop
dat gebeurde zal hieronder verder besproken worden.) Tegelijk bleef hij zijn superieure positie
behouden.16 Die positie kon de predikant verkrijgen dankzij het ten toon spreiden van zijn retorisch
talent en het beschikken over voldoende theologische kennis maar ook door er een goede reputatie
op na te houden (d.i. de kloosterregel in acht nemen). Het is juist het gebrek hieraan dat door de
reformatoren zal worden aangeklaagd en dat onherroepelijk zal leiden tot het verlies van autoriteit
van de katholieke predikanten (cf. infra).17 Maar voor nu is belangrijk dat de predikanten een
onderwijzende taak hadden. Ze moesten de onwetende massa de katholieke leer bijbrengen. De
manier waarop men dit aanpakte, gebruik makend van talloze exempla en via het zo levendig
mogelijk voorstellen van de gebruikte Bijbeltekst, suggereert een enorme intellectuele afstand
tussen de geleerde predikant en de onwetende massa. De bedelmonniken hadden de moeilijke taak
die afstand te overbruggen en op die manier te trachten hun publiek toch de basis mee te geven van
de katholieke leer.18
Deze onderwijzende taak hadden de predikanten al van bij het begin en ook gedurende de
Reformatie zouden ze die blijven vervullen. Toch veranderde de inhoud van hetgeen ze aan de
gelovigen moesten bijbrengen onder invloed van de Reformatie. Die evolutie wordt door van
Vaernewyck zelf verwoord:
“om dat doe *in betere tijden, vóór de Reformatie+ tghemeene volck beter was
voren gheleijt tghene dat dienen mochte thaerder zielen zalicheijt, int leeden van
een ghoet, eerlic ende ghestichtich leven dan hemlieden te toelgieren de questien
des gheloofs, die zwaer om verstaen zijn”19
Vóór de Reformatie moest de predikant dus vooral uitleggen wat de gelovige moest doen om een
vroom leven te leiden en hoe hij de redding van zijn ziel kon bekomen. Maar onder invloed van de
Reformatie werden de predikanten nu ook verplicht de strijd aan te gaan met de protestantse
ketters. Men moest nu voor het eerst in de preek een duidelijke positie innemen als voorstander van
16
M. SWAN, “Constructing the preacher and audience in Old English homilies.” In: ANDERSON (R.) ed. Constructing the Medieval Sermon. Turnhout, Brepols, 2007, pp. 179, 188. 17
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewyck : een ideeën- en mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die beroerlicke tijden. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2005, p. 221-229. 18
L. TAYLOR, Soldiers of Christ, pp. 80, 119. EN W. HUDDON, “Two instructions to preachers from the Tridentine Reformation.” In: Sixteenth Century Journal, 1989, 20(3), p. 464. 19
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 49
27
het katholieke geloof en als fervente tegenstander van de protestantse leer.20 Bijgevolg was men nu
ook verplicht om de gelovigen de diepere betekenis van de katholieke leer bij te brengen “om
ghesteerct ende ghewapent te zijne jeghen den periculuesen camp vanden gheloove die voor
handen was”. De prediker moest hen voor het eerst de geloofsprincipes bijbrengen en aan de hand
daarvan moest duidelijk worden dat de calvinistische of lutherse leer verkeerd was. Deze zaken
waren heel moeilijk om te begrijpen, zegt van Vaernewyck. Bovendien geeft hij ook toe dat vele
predikanten niet geleerd genoeg waren om dergelijke zaken uit te leggen. Daaruit kunnen we
afleiden dat we de degelijke theologische opleiding van de bedelmonniken tegen het eind van de
15de en het begin van de 16de eeuw tussen aanhalingstekens moeten plaatsen. De predikanten waren
wel in staat de gelovigen de katholieke praktijken bij te brengen maar wanneer het op het
onderwijzen van de geloofspunten aankwam, schoten vele predikanten, volgens van Vaernewyck, te
kort. 21 Ze bleken niet opgewassen tegen de nieuwe eisen die onder invloed van de Reformatie aan
hen en aan hun preek werden gesteld.22
Reputatie
Tenslotte willen we in dit hoofdstuk ook ingaan op de positie van de minderbroeders tijdens de
Reformatie. Het is nog niet de bedoeling om na te gaan wat de positie van de broeders is tegenover
de protestantse predikanten. Deze vraag komt in het laatste deel van de analyse aan bod. Wel willen
we nagaan wat de reputatie was van de bedelmonniken en hoe die in de 16de eeuw veranderde.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we terug naar de periode rond 1400. Rond die tijd
werd de tweede generatie observanten actief in de steden van de Nederlanden. De observanten-
beweging was een hervormingsbeweging die zich binnen verschillende bedelordes ontwikkelde. Het
doel van de observanten was een terugkeer naar de sobere levensstijl en de ascese in de kloosters,
waar de bedelordes in hun begindagen om gekend waren. De observanten wilden terug naar de bron
en hun leven opnieuw richten naar dat van de apostelen. Om dit doel te bereiken trachtten de
observanten de bestaande kloosters binnen de verschillende ordes te hervormen. Ook de meest
befaamde predikant van de Nederlanden in die tijd, Johannes Brugman, zal zich vanaf 1445 inzetten
om de kloosters te hervormen. Die kloosterhervormingen zelf liepen niet van een leien dakje, maar
predikanten als Brugman slaagden er wel in vele individuen warm te maken voor de idealen van de
observanten. Uiteindelijk zal de observantenbeweging zich bij de dominicanen over heel de orde
20
Volgens Bert Roest zullen de franciscanen zich verzetten tegen het protestantisme door antiketterse preken en geschriften, door actief te zijn bij het Concilie van Trente en door actief polarisatie in de hand te werken. Men uitte bijvoorbeeld geen protest tegen terechtstellingen. Cf. B. ROEST, “Franciscans between Observance and Reformation: the Low Countries (ca. 1400-1600).” In: Franciscan Studies, 2005, 63, pp. 438-441. 21
M. VAN VAERNEWIJCK, deel 1, pp. 48-49. 22
J. VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent, p. 18 EN L. TAYLOR, Soldiers of Christ, p. 119.
28
verspreiden. Bij de franciscanen ontstond een afscheiding tussen de observanten en de andere
kloosterlingen: de conventuelen. Tegen 1520 werd de observantenbeweging dominant binnen alle
bedelordes.23
De Bourgondische hertogen en de stedelijke overheden steunden de nieuwe stroming ook, omdat
die heel wat voordelen bood ten opzichte van de oude manier van leven binnen de kloosters. De
oude kloosterordes claimden immers heel wat privileges, terwijl ze zelf niet bijdroegen tot de
economie maar wel veel voedsel en andere levensmiddelen verbruikten. Ze betekenden dus vooral
een zware last voor de stad waarin ze gevestigd waren. De observanten daarentegen probeerden het
armoede-ideaal weer strikt na te leven: geen privébezit, sobere kleding dragen en de kloosterregel
beter naleven (ondermeer alle erediensten volgen, verplicht wekelijks biechten en de pastorale
plicht vervullen). Dit zorgde voor een toenemende populariteit van de observanten. Vooral de
hernieuwde aandacht voor het vervullen van hun pastorale plichten (waaronder prediken) maakte
hen veel populairder dan de traditionele ordes op dat moment.24
Maar die populariteit bereikte een keerpunt wanneer de observanten rond 1520 hun
underdogpositie ten opzichte van de traditionele ordes kwijtraakten. Hun idealen werden nu
dominant binnen de kloosters en dus verdween het contrast tussen de traditionele en de nieuwe
manier van leven. Al gauw werden nu ook de observanten in hetzelfde bedje ziek. Ook zij begonnen
ondanks hun idealen steeds meer rijkdom te vergaren (o.a. grote voorraden wijn) en werden stilaan
een last voor de stedelijke gemeenschap. Ook zij konden niet ontsnappen aan een groeiende kloof
tussen hun idealen en hun werkelijke manier van leven. Bovendien liet nu ook de opleiding van de
predikanten binnen de ordes te wensen over waardoor ook van een goede theologische kennis en
het retorisch talent van de katholieke predikanten niet veel meer overbleef.25
De reformatoren maakten dankbaar gebruik van de zwakker wordende positie van de bedelordes en
de katholieke predikanten, om zelf ingang te vinden bij de bevolking. Door kritiek te leveren op de
levenswijze van de bedelmonniken (omdat ze economisch geprivilegieerd waren, een lamentabel
intellectueel peil ten toon spreidden, uit waren op geldgewin en onzedig gedrag vertoonden…) en
door bovendien de mistoestanden in de kerk aan te klagen, versterkten protestantse predikanten het
antiklerikaal gevoel. Tegelijk boden zij een religieus alternatief aan dat wou hervormen en terug wou
gaan naar de bron van het geloof: de Bijbel. Dit zorgde er niet alleen voor dat veel mensen benieuwd
23
B. ROEST, “Franciscans between observance and Reformation.” pp. 413-414. EN T. MERTENS, “The sermons of Johannes Brugman OMF († 1474).” In: ANDERSON (R.) ed. Constructing the Medieval Sermon. Turnhout, Brepols, 2007, p. 256. EN J. VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent, p. 16. 24
B. ROEST, “Fransicans between Observance and Reformation.” p. 414. EN J. VERDÉE, De betekenis van dominicanen in Gent, p. 17, 28-30. 25
B. ROEST, idem, pp. 434-435. EN J. VERDÉE, idem, p. 17.
29
werden naar de protestantse leer en dus naar de veldpredicaties gingen luisteren; maar ook dat
sommige monniken inzagen dat hun idealen veel dichter aanleunden bij de leer van Luther of Calvijn
dan bij de katholieke leer. Van Haecht verwoordt het als volgt: “Deestyt verliepen hier en daer
sommighe monicken uyt haer clooster, nou eerst gevoelende, dat sy niet recht geleert en hadden.”26
De anderen bleven voorvechter van de katholieke zaak. Ze hielden donderpreken tegen de
calvinistische leer en verdedigden tegelijk op alle mogelijke manieren het katholieke geloof. Zij lagen
mee aan de basis van de Contrareformatie.27
Jan Vanderhaghen: een uitzondering
Ondanks de verslechterde levenshouding van de geestelijken in het algemeen mogen volgens van
Vaernewyck niet alle clerici over dezelfde kam worden geschoren. Er waren net zo goed zeer
respectabele clerici die zeer goede preken afleverden. Als voorbeeld geeft hij Jan Vanderhaghen, een
goed predikant, onderlegt in Grieks en Latijn die heel plichtsbewust heel regelmatig preekte in de
verschillende Gentse parochiekerken.28 Van Vaernewyck omschrijft hem als “eene van de vaillanste
predicanten, die te Ghendt waren, vander catolijcker zijde. Ten ghebrack hem oock niet an ghoede
stemme oft gheleertheijt.”29
Jan Vanderhaghen predikte ook zeer vurig tegen de protestantse leer, ondermeer verklarende: “ic en
zal dit of dat niet laten te zegghen, al zouden de gues ofte ketters bersten van quaetheijt”30 Toch is
de dominicanenmonnik niet onverdeeld voorstander van de vervolgingen van protestanten. Op 13
april 1568 schrijft van Vaernewyck dat hij die voordien zo tegen hard tegen de Geuzen gepreekt had,
nu medelijden had met de vele veroordeelden. Voor twee van hen deed hij bidden tijdens zijn preek
in de Sint-Janskerk.31
Vanderhaghen kunnen we dus bestempelen als een van de betere, en volgens van Vaernewyck zelfs
de beste, predikant(en) van zijn tijd. We weten van hem dat hij de graad had van Predicator Generale
en dat hij dus een hogere opleiding moet hebben genoten. Uit de beschrijvingen die van Vaernewijck
doet, kunnen we afleiden dat hij, ondanks het stijgende antiklerikalisme en de bedenkelijke status
van de minderbroeders in de 16de eeuw, toch erg populair was. Mensen stonden soms twee uur te
wachten aan de kerkdeur om zeker te zijn van een plaats in de kerk tijdens de preek.32 Verder was hij
een fervent verdediger van de katholieke leer zonder dat de vele veroordelingen van ketters hem
26
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 74. 27
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een 16de
-eeuwse Gentenaar, pp. 221-229. EN J. VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent, p. 19. EN B. ROEST, “Franciscans between Observance and Reformation”, pp. 437-441 28
J. VERDÉE, De Betekenis van de dominicanen in Gent, p. 86. 29
VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 12-13. 30
VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 89. 31
VAN VAERNEWYCK, deel 4, pp. 21-22. 32
VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 12-13
30
daarom koud lieten. Hij was dus voor van Vaernewyck het ideale propagandamiddel voor de
katholieke kerk omdat hij alles voorstond wat van een ideale minderbroeder werd verwacht en
omdat hij het levende bewijs vormde dat men lang niet alle katholieke predikanten zich misdroegen.
Hoewel we dit zeker voor waar aannemen, merken we toch dat de perceptie van het publiek over de
bedelmonniken heel wat minder rooskleurig was en dat figuren als Vanderhaghen eerder
uitzonderingen waren geworden. Iets wat van Vaernewyck ook erkent en treffend verwoordt in
volgende passage:
“haer zelveren stocken die zeer zwaer waren, daer die canonicken up pleghen te
rusten als zij in eenighe feesten oft processen ghaen, dwelc, zoo men zecht, was
een ghedijnckenesse van dat haer voorders, die eerste monicken plochten met
stocxkins te ghane, om dat zij zoo uutgheteert waren van vasten ende abstineren;
maer nu draghen zij (zecht men) groote zelveren stocken om haer lichamen up te
rusten, die dicwils van tbrasseren vervult ende verladen zijn meer dan van
vasten”33
B) PROTESTANTSE PREDIKANTEN
Als we nagaan wie de protestantse predikanten waren, vinden we een allegaartje van mensen terug.
Het was niet zo dat een bepaalde bevolkingsgroep zich het ambt van predikant kon toe-eigenen.
Iedereen die zich geroepen voelde, kon de protestantse leer verkondigen. De meeste predikanten die
de hagenpreken voor hun rekening namen, waren wel op een of andere mannier verbonden met een
ondergrondse organisatie of een ballingenkerk, meestal uit Emden of Londen. Maar dat nam niet
weg dat het grootste deel van de protestantse predikanten leken waren, die in navolging van de
protestantse elite -zij met een degelijke theologische opleiding in Genève of Frankrijk hadden
genoten- preekten. Men trachtte de zeggenschap van de leken binnen de consistories wel te
beperken, maar dat kon niet verhinderen dat het aantal lekenpredikanten nog toenam naarmate de
opgeleide predikanten erin slaagden de doctrine verder te verspreiden.34 Dat men geen lid hoefde te
zijn van een bepaalde protestantse strekking om te preken, bewijst de man die op 24 april 1566 in de
Sint-Joriskerk te Antwerpen verkondigde: “Ick en ben noch calvinist, noch mertinist; men hoeft de
doctoren niet te gelooven, maer d'woerdt Godts, dat ick U leere.”35 Dat de gelovigen niet altijd
opgezet waren met toevallige enthousiastelingen die de massa wilden toespreken, werd duidelijk op
19 augustus van dat jaar. Een man liep toen zomaar de kansel op en verkondigde dat hij geen enkele
religie aanhing maar toch wou onderwijzen. Een schipper sleurde hem vervolgens de preekstoel af en
33
VAN VAERNEWIJCK, deel 1, pp. 86-89. 34
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge, Cambridge University Press, 1978, pp. 41,50-60,162. 35
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 101.
31
sloeg hem, maar het volk was daar kwaad om en leidde de man gewoon naar buiten. Daarna trok hij
naar de Groenkerk waar men hem naar een herberg verderop zond opdat hij geen amok zou maken.
Godevaert van Haecht vond zelf dat die man alle religies te schande maakte.36
Hoewel iedereen die zich geroepen voelde dus het recht had om de protestantse leer te prediken,
duikt er in beide kronieken wel een bepaalde groep mensen op die extra aandacht verdienen. Het
zijn de vele voormalige clerici uit verschillende kloosters die zich nu inzetten voor de protestantse
zaak. We kwamen hierboven al tot de vaststelling dat heel wat monniken van kamp wisselden omdat
ze erachter kwamen dat hun idealen veel dichter aansloten bij de protestantse leer dan bij hun
katholieke manier van leven. (zie p. 29). Marcus Van Vaenewijck bevestigt dit in deel 1 van zijn
kroniek.37 Als we de gegevens uit beide kronieken samen nemen, stond ruim een derde van vermelde
preken waarvan iets geweten is over de predikant, op naam van een voormalig clericus.38 Zoals men
kan verwachten, zijn er heel wat bedelmonniken bij, maar opvallend is wel dat er evenveel priesters
worden vermeld die de katholieke mis niet meer wilden doen en in de plaats daarvan gingen preken
op de manier van de veldpredikanten.39 Een mooi voorbeeld is de pastoor van Sleidinge (bij
Evergem). Hij deed op 21 december afstand van zijn pastorij die jaarlijks “30 ponden groten” waard
was.
“Verclarende ende biddende elcken, met weenende ooghen, dat zij hem zouden
willen vergheven zijnen keerckendienst, die hij bekende niet wel ende ghetrauwelic
ghedaen te hebben, ende presenteerde elcken, daer hij ghelt van uutvaerden ende
dierghelijcke afghenomen hadde, wederomme te gheven, *…+ want die manniere
van doene onder de priesters tot noch toe ghebruuct, en was niet oprecht, zeijde
hij; *…+ Dus en begheerde hij niet langher in zulcken dienst te stane, ende zulck
quaet ghoet te ghebruucken, al zoude hij moeten eerde eten als een worm.”
Hij trok naar Brabant en werd er veldpredikant net buiten Mechelen. 40 De reden die deze priester
aangaf om de Katholieke Kerk te verlaten, namelijk het zich niet meer kunnen verzoenen met het
geldgewin dat bij pastoors gebruikelijk was, moet ook bij anderen de doorslag hebben gegeven. Van
Vaernewyck vermeldt immers nog een man, dit keer een priester uit Antwerpen, die weigerde nog
een mis te doen “om dat hij hem ontsach de ghiericheijt, die men daer mede bedreef, vercoopende
of doende om ghelt die messen.”41
36
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 97. 37
“Veel voormalige monniken preekten nu de calvinistische leer.” Cf. M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 23. 38
Bijlage bij masterproef, passim: 16/33 bij van Vaernewyck en 14/38 bij van Haecht maakt 30/71 of 42,2%. 39
Bijlage bij masterproef, passim: 5/10 verschillende priesters bij van Vaernewijck en 5/9 bij van Haecht. 40
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 50-51. 41
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 313.
32
Er kan geen twijfel over bestaan dat clerici een belangrijk aandeel vormden binnen het totaal aantal
protestantse predikanten in de Zuidelijke Nederlanden. Guido Marnef bekeek de cijfers voor
Antwerpen in de periode 1550-1556. Ook hij kwam tot het besluit dat bijna de helft van de
predikanten voormalige geestelijken waren. Sommigen clerici speelden een voortrekkersrol bij het
verspreiden van de nieuwe religie in de Nederlanden. We denken hierbij in het bijzonder aan Herman
Moded en Petrus Datheen.42
Sociale status
Als we weten dat zowat iedereen die dat wilde het recht had om te preken, dan kunnen we ons ook
verwachten aan een waaier van predikanten uit verschillende standen en klassen van de bevolking.
In de kronieken vinden we dit niet bevestigd. Buiten informatie over de geestelijken die we
hierboven bespraken, vinden we bijna niets over de sociale achtergrond van de rest van de
predikanten. Over één predikant komen we nog te weten dat hij een boekdrukker was geweest, een
andere was getrouwd met een rijke vrouw en nog een derde droeg een vilten hoed waaruit we met
wat moeite kunnen afleiden dat ook deze persoon niet onbemiddeld was. Verdere informatie
moeten we halen uit literatuur op basis van andere bronnen.43
Phyllis Mack Crew besluit uit haar onderzoek naar de calvinistische predikanten in de Nederlanden
dat er in de periode rond 1566 naast clerici inderdaad veel mensen waren met verschillende sociale
achtergrond en ervaring. Onder de broodschrijvers, ambachtslieden of handelaars waren er
verscheidene die nooit een opleiding tot predikant hadden genoten. Wat ze volgens haar wel
allemaal gemeen hadden, was dat ze lid waren van ballingenkerken uit Engeland, Duitsland,
Frankrijk, Zwitserland, enz. De predikanten kwam uit alle lagen van de bevolking maar konden niet
tot de hele arme worden gerekend. Wel moesten ze meestal een bijkomend beroep uitoefenen,
bijvoorbeeld als schrijver of lesgever, om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. De hele rijken
uit de samenleving waagden zich niet aan de predikerstaak, aangezien de protestantse leer
verkondigen in de katholieke Nederlanden een risicovolle onderneming was, waarbij vaak meer te
verliezen viel dan te winnen.44
Dit stemt min of meer overeen met wat we in de Duitse literatuur over de protestantse predikanten
vinden. Meer bepaald Susan Karant-Nunn schetst in haar studie over de predikant op het Ernestijnse
platteland een gelijkaardige situatie. Ook daar zien we dat de predikers uit de letterlijke
middenklasse afkomstig waren, d.i. niet de hele arme en niet de hele rijke klasse. En dit om dezelfde
42
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 100. 43
VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 43-46 EN idem, deel 1, pp. 5-6 EN idem, deel 1, p. 2. 44
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, pp. 41,43.
33
reden als hierboven werd aangehaald. Wel slaagde men er vanaf 1530 in het salaris van de
predikanten omhoog te halen zodat hun economische situatie verbeterde en ze na verloop van tijd
geen bijberoep meer hoefden uit te oefenen.45
Robert Scribner ging op zoek naar de sociale situatie van predikanten tussen 1520 en 1550 in
verschillende Duitse steden. 75% waren bekeerde priesters of kloosterlingen die hun nieuwe ambt
vaak met lesgeven combineerden. Opvallend is dat 3 op 4 ook in het bezit was van een universitair
diploma en dat de meesten afkomstig waren uit een familie van patriciërs. Hij besloot daaruit dat de
meeste Duitse predikanten niet onbemiddeld waren, hoewel hij toegeeft dat de armen minder
makkelijk te traceren zijn.46
Dat de resultaten uit de Nederlanden op bepaalde vlakken afwijken van die in Duitsland is
waarschijnlijk voor het grootste deel te wijten aan de verschillende religieuze situatie van beide
gebieden. In Duitsland gold immers het Cuius regio, eius religio-principe. Elke vorst kon in zijn
deelstaat over de te volgen religie beslissen. Hij kon er dus voor kiezen de leer van Luther als enige
erkende godsdienst van de deelstaat uit te roepen. Dit had als gevolg dat de protestanten er niet
vervolgd werden en dat er in deze deelstaten scholen konden worden opgericht voor de opleiding
van predikanten. Dit kan de vele gediplomeerde predikanten in de Duitse steden verklaren en ook
het nog groter aantal clerici die zich bekeerden tot het protestantisme. In de Nederlanden gold een
dergelijk principe daarentegen niet. Protestantse predikanten werden er door de overheid vervolgd.
Dit verklaart waarom het aantal opgeleide predikanten in tijden van zware vervolging, zoals in 1545,
heel klein was. Lekenpredikanten moesten hun taak overnemen.47
Toch betekent dit niet dat aan de Zuid-Nederlandse predikanten geen eisen werden gesteld. We
hebben reeds aangetoond dat het publiek dat naar de preken kwam luisteren het vaak niet kon
appreciëren als iemand zomaar de preekstoel opklom om zijn standpunten uit te leggen. Wie de
protestantse leer verkondigde, deed dat op eigen verantwoordelijkheid en moest dus weten
waarover hij het had. Wie de taak van predikant te lichtvoetig opnam en wie niet “wijs van zinne”
was, kreeg al snel te horen dat hij niet over de juiste kwaliteiten beschikte om te preken.48
45
S. KARRANT-NUNN, “Luther's Pastors: The Reformation in the Ernestine countryside.” In: Transactions of the American Philosophical Society, New Series,1979, 69 (8), p. 52. 46 R. SCRIBNER, “Practice and principle in the German towns: Preachers and people.” In: BROOKS (P.) ed, Reformation
Principle & Practice. London, Scolar Press, 1980, pp. 101. 47
J. DECAVELE, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen. Brussel, Paleis der Academiën, 1975, p. 10. EN U. PFISTER, “Pastors and Priests in the Early Modern Grisons: Organized Profession or Side Activity” In: Central European History, 2000, 33 (1), p. 44. EN PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 59. 48
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 60. EN M. VAN VAERNEWYCK, deel 4, p. 93.
34
In beide kronieken vinden we steevast een vermelding terug over de geleerdheid en/of de
eloquentie van de meest voorkomende predikanten. Over Herman Moded laat van Haecht
bijvoorbeeld weten dat hij “hadde een stercke stemme; *…+” en dat “den predicant was geacht de
geleertste van alle d' ander predicanten in d'ander steden” te zijn.49 Van Vaernewyck schrijft over
hem dat “ Hij zoude onghewapent zonder boucken compareren, ende dat dander partije al haer
boucken mede brijnghen zouden, daer uut zij haer conden behelpen.”50 Verder was er ook nog
Nicasius van der Schuere, een Gentenaar die gestudeerd had te Leuven en zich dan in Frankrijk
verdiept had in de theologie. Ook hij was een goed en waardig predikant, zegt van Vaernewyck.51
Tenslotte willen we ook nog de meest voorkomende predikant bij Godevaert van Haecht vermelden.
Het gaat om Cornelis, een pastoor op het Kiel in Antwerpen, die in zijn kerk de lutherse leer
verkondigde. De man werd ervoor opgepakt maar mocht even later opnieuw preken in zijn kerk. Na
een toestemming van Willem van Oranje verzorgde hij geen misvieringen meer en zette hij zijn
lutherse standpunten nog extra in de verf.52 Ook hij kende de schrift goed en had een luide stem.53
Officieel moest een protestantse predikant dus aan geen enkele eis voldoen. Hij hoefde zelfs niet te
beschikken over persoonlijk charisma. We zien wel dat de meeste aandacht van onze
kroniekschrijvers uitgaat naar de predikanten die toch een vorm van onderwijs hadden genoten.
Verder kon een predikant aanzien en de onvoorwaardelijke steun van het volk bekomen door zijn
retorisch talent ten toon te spreiden en een onberispelijk leven te leiden (cf. infra).54
Taak
De taak van een protestantse predikant bestond erin het Woord van God te verkondigen.
Protestanten wilden terug naar de oorspronkelijke bron van het geloof, naar het evangelie zoals het
in de primaat van de Bijbel is opgetekend. Alle andere bronnen met auctoristas volgens de
Katholieke Kerk, zoals de kerkvaders, werden door Luther en Calvijn als ondergeschikt beschouwd
aan de Bijbel.55 Het geloof dat God de mensen had gegeven kwam immers tot uiting via het Woord
49
G. VAN HAECHT, , juni 1566, p. 63. 50
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 230-232. 51
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 5-6 EN deel 2, p. 32. Er zijn nog voorbeelden te vinden bij van Vaernewyck. “Jan
Micheus die hebreeusch, griecx, latijn, franchoijs, overlandts vlaemsch ende in somma wel zes of zeven talen conde, zoo zij zeijden; een cleen ende zeer teer persoon, maer van eenen grooten ende steercken gheest der gheleertheijt, zoo zelve die catholijcque gheleerde mannen bekenden.” (Cf. deel 2, pp. 149-50.) Jan De Croocq: geleerd man. (Cf. deel 2, pp. 49-50.) 52
Bijlage bij masterproef, pp. 64,70,71. 53
G. VAN HAECHT, september 1565, p. 12. 54
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 144. EN M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 264: Petrus Datheen: Hij was daertoe zebaer ende zoet van sprake, eloquent ende overvloedich in de Scriftuere, waerom hij een groot anzien vanden volcke hadde. 55
A. MCGRATH, Reformation Thought: An introduction. Oxford, Blackwell, 1999, pp. 153.
35
van God, dat enkel en alleen in de Bijbel terug te vinden was. De predikant had dus de belangrijke
taak om dat Woord overal te verspreiden en het aan alle mensen te verkondigen. Men moet zich de
predikant daarbij voorstellen als het medium dat nooit zijn eigen mening gaf maar alles vertelde
vanuit een goddelijke inspiratie. Die goddelijke ingeving zorgde er ook voor dat de predikant het
Woord goed kon verkondigen. Dat het krijgen van die inspiratie niet vanzelfsprekend was, zeker niet
voor beginnende predikanten, bewijst volgend fragment. 56
“Nicasius Van der Schuere, die zij heeten Schuerkin, omdat zoo cleen ende
onghevallich een persoonkin es, die was hem wederom commen vertooghen om
neffens Ghendt te predicken. Tleerde noch predicken, ende aperde zeere ende
bleef dicwils verstelt in zijn predicatie, dan zeijdet totten volcke, ghelijc sommighe
andere, als zij daer gheenen wech mede en wisten: zijncht up eenen psalm ende
lof Godts, up dat den gheest Godts wederomme in mijcommen mach,
zonder den welcken ic niets preken en can.”57
De predikant was geen profeet die het zondige volk terecht wees. Hij was eerder een herder die zijn
gelovigen de juiste weg toonde. Van Vaernewyck is verbaasd over het respect dat de protestantse
predikanten hadden voor hun publiek. Dit zorgde ervoor dat veel mensen bereid waren hun goed en
zelfs hun leven te geven in de naam van Jezus Christus.58 Dit betekende ook dat de predikanten heel
veel invloed hadden op hun publiek. En toch mag men volgens Peter Worsley niet alleen rekening
houden met de kwaliteiten van de predikant zelf, wil men achterhalen hoe de predikanten het
gedrag van hun publiek trachtten te sturen. Net als hun katholieke collega’s zullen ook de
protestantse predikanten tot op zekere hoogte moeten voldoen aan de verwachtingen van hun
publiek. Die verwachtingen waren, volgens Mack Crew, vooral gericht op het verkrijgen van sociale
en religieuze stabiliteit in de woelige 16de eeuw. Een periode waarin de Nederlanden onder de leiding
stonden van een vorst die al sinds 1559 niet meer in het gebied geweest was en die desondanks niets
wilde weten van een pragmatische houding wat de kettervervolgingen betrof. De predikant was de
herder die zijn kudde een religieuze houvast bood. In deze moeilijke tijden van economische crisis en
sociale instabiliteit gaf hij de mensen het zuivere Woord van God als leidraad voor hun leven. Op die
manier voldeed hij aan de verwachtingen van een groter wordende groep cultureel geëmancipeerde
56
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een 16de
-eeuwse Gentenaar, p. 192. EN B. KREITZER, “The Lutheran sermon.” In: TAYLOR (L.), ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, p. 42. EN PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 110. 57
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 310-311. 58
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 150. EN M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 82.
36
middenklassers die niet meer tevreden waren met de manier waarop de katholieke clerici leefden en
hun pastorale taken vervulden.59
Naast het prediken namen de predikanten nog een aantal andere taken voor hun rekening. Ze gaven
catechese en stonden ook in voor de bediening van de sacramenten: het doopsel en het Avondmaal.
Daarnaast werden ook inzegeningen van protestantse huwelijken of protestantse begravingen door
de predikant verzorgd. Ook discussies in kleinere groepjes, zogenaamde conventikels, werden door
de predikant geleid.60
Tenslotte moeten we ook nog vermelden dat vooral de calvinistische predikanten zich inzetten voor
de organisatie van een calvinistische gemeente en voor het mogelijk maken van regelmatige
predicaties in steden als Antwerpen en Gent.61 Guido Marnef deed onderzoek naar het calvinisme in
Antwerpen en heeft in meerdere publicaties oog voor het baanbrekende werk dat Gaspar van der
Heyden en Adriaan van Haemstede, beiden predikant, op dat vlak verricht hebben. Gespar van der
Heyden meldde in 1555 reeds aan de kerkraad van Emden dat hij erin geslaagd was een
ondergrondse calvinistische gemeente op te richten waarvan de leden elke vorm van katholieke
bijgelovigheid hadden laten varen. Adriaan van Haemstede zou een gematigder aanpak eisen. Hij was
voorstander van een versoepeling van de voorwaarden voor lidmaatschap die door van der Heyden
werden geschetst. Dit om meer mensen aan te spreken en eventuele twijfelaars makkelijker over de
streep te krijgen. Maar hij zou vooral ijveren voor de goedkeuring van de stad om te mogen preken
zodat het geheimzinnige imago van de ondergrondse Calvinistische Kerk zou verdwijnen. Het was
immers dat imago dat verantwoordelijk was voor veel misverstanden tussen de predikanten en de
stedelijke overheid.62
59
Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, pp. 113, 150-155. EN K. Lamont, Het wereldbeeld van een 16de-eeuwse Gentenaar, pp. 219-229. 60
S. KARRANT-NUNN, “Luthers Pastors” p. 36. EN Ph. Mack Crew, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 63 61
We vinden geen enkel voorbeeld terug van een lutherse predikant die actie onderneemt om rechten af te dwingen bij het stadsbestuur. Wellicht had dit te maken met het feit dat Luther zwoer bij absolute gehoorzaamheid aan de overheid. Wanneer Antwerpse Lutheranen hem in 1544 een brief stuurden waarin ze de vraag stelden of men geheime predicaties mocht houden, was zijn antwoord dan ook negatief. Cf. G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 116-117. 62
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 96-98. Voor meer informatie zie G. MARNEF, “Publiek versus geheim: Adriaan van Haemstede en zijn streven naar een publieke kerk te Antwerpen in 1558.” In: DE ZUTTER (J.) e.a. eds. Qui valet ingenio, liber amicorum Johan Decavele. Gent, Stichting mens en kultuur, 1996, pp. 373-384.
37
Van der Heyden komen we 10 jaar later, in de kroniek van Godevaert van Haecht, nog tegen als
predikant te Mechelen, maar niet meer als hoofdfiguur in de calvinistische strijd om het recht op
publiek belijden van het geloof. Die rol deelt van Haecht toe aan mensen als Herman Moded.63
“Item in dese maent trock Hermanus, predicant der calvinisten van Antwerpen na
Gendt, om sommige evangenen der calvinisten los te kryghen *…+ En oock trock
hy daer, om hem te verantwoerden voer den grave an Egmont, als gouvernuer
van+ Vlaenderen; want de papen aldaer en monicken, hadden hem seer
besculdicht en geseyt, dat hy den meesten dief en moorder was; ten minste was
hy een groot aenvuerder van eeltstorminghe, so in syn predicatie als oock metter
daet. En daer comende, hielt den grave hem syn besculdinghe vore, maer hy wist
hem wel te verantwoerden, en begeerde de gevangenen losse: ende bracht daer
wel 700 van de treffelycxste borgeren, die alle begeerden te betalen, 't gene dat
men van der gevangenen eyschte, so verre men dat met der waerheyt conde
bewysen. Maer Egmont liet de gevangenen uyt, dede oock die borgeren thuys
gaen”64
Ook van Vaernewyck vermeldt enkele predikanten die overlegden met het Gentse stadsbestuur om
meer rechten te verkrijgen. Op 1 augustus 1566 trokken 2 predikanten, vergezeld door de broers
Onghena, naar de voorzitter van de schepenbank met de vraag of ze een kerk konden krijgen voor
het houden van de predicaties tijdens de winter. Verder onderhandelden ze over de vrijlating van
een aantal calvinistische gevangenen. Op 24 augustus van dat jaar herhaalden de 2 predikanten hun
verzoek om binnen de stad te preken, nog eens voor de Gentse schepenen.65 Op 5 januari 1567, een
zondag, stonden de protestanten in weer en wind graaf Egmond op te wachten aan de geuzentempel
om van hem informatie te krijgen over wat hen nu juist van overheidswege was toegestaan.
Belangrijk is dat men dit deed “bij inductie van haerlier predicant.”66
Dat de resultaten van die onderhandelingen niet altijd bevredigend waren voor de protestanten,
daar komen we later op terug. Deze voorbeelden werden vooral aangehaald om te bewijzen dat
predikanten naast de pastorale zorg ook nog een politieke strijd aangingen, waarin ze meer rechten
voor de calvinistische geloofsgemeenschap trachtten af te dwingen.
Reputatie
Omdat de predikanten een heel heterogene groep vormden, verschilde ook hun reputatie van
persoon tot persoon. In beide kronieken vind je veel voorbeelden terug van mensen die “so wel
predickte, dat alle menschen dat liefhebbers waeren van den woerde Godts en d'Evangelio hem seer
63
Hij gaat vragen aan het stadsbestuur of ze werkelijk van plan waren calvinisten te ontbieden en ze gevangen te nemen zoals de regentes het beval. Hem durfden de schepenen niets doen aangezien hij te veel invloed had. cf. G. VAN HAECHT, november 1566, p. 125. 64
G. VAN HAECHT, september 1566, p. 107. 65
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1 pp. 43-46 EN ibidem, deel 1, pp. 197-200. 66
M. VAN VAERNEWYCK deel 2 p. 78.
38
geern hooren ende met menichte vergaderden.”67 Maar hier en daar vind je ook voorbeelden terug
van predikanten die een tegengestelde houding oproepen. Marcus van Vaernewyck heeft
bijvoorbeeld geen goed woord over voor de pastoor van Latem, aan wie weinig wijsheid werd
toegeschreven omwille van zijn jonge leeftijd. Bovendien werd er na zijn predicatie wijn gedronken in
een herberg. Zijn dronkenschap deed zijn reputatie, volgens van Vaernewyck, zeker geen goed.68
De predikanten maakten dan wel geen deel uit van een aparte sociale stand zoals de katholieke
clerus dat deed, maar toch konden zij zich op een aantal vlakken onderscheiden ten opzichte van de
rest van de gemeenschap. We zagen al dat hun intellectuele capaciteiten en hun retorische talenten
heel veel respect afdwongen bij de bevolking. Daarnaast zal ook een onberispelijke levenswandel
helpen om een zeer goede reputatie op te bouwen. Door een ascetisch, gematigd en kuis leven te
leiden, zette de predikant de protestantse waarden om in praktijk, wat hem tot een voorbeeld
maakte voor de hele geloofsgemeenschap.69 Die kwaliteiten konden, volgens van Vaernewyck, ook
worden toegeschreven aan de jonge predikant Nicasius van der Schuere.
“soo sommighe catolijcque zegghen die hem wel kennen, een ghoet kindt van
herten, eersaem van levene ende zeer sober van teere, in een maeltijt nauwelic
een rumerkin wijns drijnckende, gheboren te Ghendt.”70
“leet, zeer sober (zoot Paulus van een leeraer begheert), nauwelic drijnckende up
een maeltijt, met vrienden, een rumerkin wijns, ende ghedeeter int drijncken drij of
vier reijsen mede; heeft ooc een vriendelic aenzichte, teer ende zeer cleene van
persone, hebbende een gheschicte wandelijnghe, zeer sebaer ende ghestichtich.”71
Door de heterogene groep dat de predikanten vormen, verwachtten we dat het moeilijk zou zijn om
beoordelingen te vinden over de predikanten in het algemeen, terwijl dat bij de clerici helemaal niet
het geval was. Onze kroniekschrijvers kennen hun waardeoordeel inderdaad meestal toe aan de
individuen en niet aan de groep lutheranen of calvinisten in het algemeen. Voor van Vaernewyck
geldt dat zeker. Hij schrijft over predikanten die het volk juist aansporen om de beelden in de kerken
te gaan vernietigen; anderen willen niets liever dan de overheid gehoorzamen. Dergelijke
standpunten lijken afhankelijk te zijn van persoon tot persoon.72 Maar bij van Haecht vinden we
67
G. VAN HAECHT, maart 1570, p. 124. 68
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 330. 69
J. EXALTO, Gereformeerde heiligen: De religieuze exempeltraditie in Vroegmodern Nederland. Nijmegen, Vantilt, 2005, p. 163. 70
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 7-8. 71
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 152. 72
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 222. EN ibidem, deel 2, p. 244 EN ibidem, deel 1, pp. 197-200: de ruzie tussen 2 predikanten: de één wilde de overheid gehoorzamen en niet prediken in de kerk, de ander wilde God gehoorzamen en wel prediken in de kerk.
39
daarnaast, tot onze verrassing, wel een oordeel over de predikanten als groep. Daarvoor deelt hij de
predikanten in volgens de leer die ze verdedigden.
Het komt hierop neer dat van Haecht calvinistische predikanten veel gewelddadiger vindt dan de
lutheranen. Hij kan zijn persoonlijke voorkeur voor de lutherse predikanten dan ook moeilijk
verbergen.
“so sach ick dat sy *de calvinisten+ haer opwierpen en over al het landt met gewelt
begonden te predicken, sonder toelatinghe van den conick oft eenighe heeren.”73
“en de mertinisten syn der overheyt meer ghehoorsaem, want de calvinisten
gebruycken gewelt, als 't niet na haeren sin en mach gescien: en dat dicwils
gebleken is overal.”74
“Ende na den noen, so werden in haer predicatie 2 brieven voorts gegheven, eenen
aen IJsebrant, en eenen aen mr. Joris. *…+ daer stont in een droefheyt, daer hij syn
volck mede bedroefde: als hoe dat sij alle vercocht waeren op de leveringhe na,
met de ruyteren die men hier in begeerde, en dat dese voerseyde 18 borgeren daer
eenen scenck de regente voer beloeft hadden en oock de ruyteren te betalen. *…+
dese brieven *…+ ginck der mertinisten sowel aen als haer; ende die predicanten
seyden, mits sulcx gehoort hebbende, dat men doch om quaede aenslaghen het
sweerdt niet aenveerden en soude, maer Godt bidden sonder ophouden. Maer
doer de predicatie van Joris waeren die calvinisten meer baest; want [toen] hij
seyde: ‘Mochten wij noch gelijck die kinderen van Israel met ons goeden uyt den
lande treckken, en dat er geen bloet gestort en werde’”75
Dit zijn slechts enkele van de fragmenten die het standpunt van Godevaert van Haecht duidelijk
maken. De hele kroniek is doorspekt met negatieve opmerkingen wanneer het over calvinisten gaat.
In vergelijking met de lutheranen zijn ze gewelddadig, rebels en laf.76 Hij gaat zelfs nog een stap
verder. Naar zijn mening is al dat geweld helemaal niet in overeenstemming met de boodschap van
het Evangelie dat ze beweerden te verkondigen.
“Hierop draeghen sy haeren roem, dat sy oyt Godts woerdt meer verbreyt hebben dan de mertinisten, en altyts oock meer vervolch daerom geleden hebben en gedoyt en gebrandt syn geweest en verjaecht met hoopen; maer het gewelt, dat sy oock oyt gedaen hebben, so in Vranckeryck en elders, als sy sterck waeren, en dat sy nou oock in ’t landt doen en kan ick niet bevinden, dat het met het Evangelium
ackordeert”77
73
G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 62. 74
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 97. 75
G. VAN HAECHT, januari 1567, p. 172. 76
Zie ook G. VAN HAECHT, december 1566, p. 128: Calvinisten werden beschoten tijdens een preek en de predikant verbood zijn publiek om terug te schieten. Volgens de auteur deed hij dat enkel en alleen om later reden te hebben om te klagen dat ze zonder aanleiding werden aangevallen. 77
G. VAN HAECHT, september 1566, p. 110.
40
Als we van Haecht dus mogen geloven hadden de calvinisten allesbehalve een goede reputatie. Het
waren relschoppers, die helemaal niet leefden volgens de boodschap van het Evangelie. Maar dit
extreme beeld is wellicht gevormd vanuit een persoonlijke voorkeur voor de lutherse leer. Hoewel
het in zekere zin aansluit bij de werkelijkheid, dient het toch heel wat te worden genuanceerd.
Dat calvinisten strijdvaardiger waren dan de lutheranen klopt. Dit had alles te maken met de
standpunten die Luther en Calvijn innamen tegenover de overheid. Calvijn vond dat men ofwel
diende te verhuizen naar een plek waar het openlijk belijden van het geloof mogelijk was, ofwel
moest men zelf afzien van de paapse afgoderij en zoveel mogelijk mensen van de waarheid
overtuigen zonder daarbij de dood te vrezen. Dit betekent dat de calvinisten de goedkeuring kregen
om te ijveren voor de oprichting van een Calvinistisch Kerk, om te strijden voor diens belangen en om
ervoor te zorgen dat de predicaties (lees: de verkondigingen van de waarheid) onder alle
omstandigheden konden blijven doorgaan. Dit terwijl Luther duidelijk stelde dat gehoorzaamheid
aan de overheid een prioriteit was. Een kerkelijk ambt kon pas worden vervuld door iemand die
toestemming kreeg van de overheid. Men kon dus alleen maar bidden en hopen dat de overheid de
lutherse predicaties zou toestaan. Dit verklaart waarom de calvinisten veel verder gingen in het
proberen bereiken van hun doelen dan de Lutheranen.78
En toch wil dit niet zeggen dat de calvinisten zomaar geweld gebruikten en de overheid
ongehoorzaam waren. Zij zagen zichzelf immers niet als revolutionairen. Ze wilden bij het publiek
aanhang vinden door zich te profileren als hervormers van het oude geloof en verdedigers van de
bestaande staat met respect voor de overheid. Dit maakte hun acties legitiem en men deed er alles
aan om die legitimiteit te bewaren. De predikanten en calvinisten in het algemeen kunnen dus niet
zomaar het stigma van gewelddadig meekrijgen. Het was nooit hun bedoeling de politieke realiteit te
veranderen. Men hield bijvoorbeeld enkel preken waar de inquisitie niet of minder actief was of waar
de calvinisten in de meerderheid waren.79
Van Vaernewyck geeft voorbeelden van predikanten die het volk vroegen om geen psalmen meer te
zingen binnen de stad. Daarnaast beschrijft hij ook een aantal predikanten die hun publiek letterlijk
smeekten om geen beelden in de kerken aan te raken.80 Dit bewijst dat op zijn minst niet alle
calvinisten gewelddadig waren, integendeel. Daarenboven vermeldt Mack Crew een incident waarbij
78
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 51. EN G. MARNEF, Antwerpen tijdens de Reformatie, p. 117. 79
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 3, 61. 80
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 80.
41
een priester bijna gelyncht werd omdat hij een discussie had durven aangaan met een luthers
predikant. Ook zij konden dus radicale standpunten innemen tijdens de preek.81
Het beeld van de gewelddadige en ongehoorzame calvinist dient dus te worden bijgesteld. Je kan ze
wel strijdvaardig noemen en sommigen, individuen, zullen daarin al iets verder gaan dan anderen,
maar over het algemeen trachtten ook de calvinisten in overleg met de overheid hun rechten te
bekomen. Dit neemt niet weg dat calvinisten er alles aan zullen doen om via hun preken een zo groot
mogelijk aantal mensen te bereiken. Als dat betekende dat ze daarvoor tegen een verbod van de
overheid moesten ingaan, dan deden ze dat ook. Phyllis Mack Crew vat het als volgt samen: de
wapens die werden meegebracht naar de veldpredicaties stonden symbool voor de strijdvaardigheid
van de calvinisten en hoewel ze door hun vijanden als bedreigend werden ervaren, bleef hun functie
(meestal) louter symbolisch. Het was dus niet de bedoeling de overheid aan te vallen en de macht
over te nemen, wel werd de door hen verkondigde waarheid steeds verdedigd indien nodig.82
C) VERGELIJKING.
Er zijn heel wat verschillen te bemerken tussen de katholieke predikant en de protestantse uit de
tweede helft van de 16de eeuw. Om te beginnen behoorden de katholieke predikanten tot een aparte
sociale stand van de clerus terwijl hun protestantse collega’s geen afgescheiden groep vormden
binnen de maatschappij. In deze periode kon iedereen die dat wou het Woord van God verkondigen.
Onder hen heel veel bedelmonniken maar ook pastoors die niet meer tevreden waren met de
katholieke manier van leven of de katholieke praktijken zoals het verkopen van zielenmissen.
Wanneer we echter naar de sociale afkomst van beide groepen kijken zien we wel een gelijkenis. Uit
wat we aan informatie vonden in de kronieken en de literatuur blijkt dat zowel de bedelmonniken als
de protestantse predikanten vooral afkomstig waren uit de middenklasse. Het grootste deel van hen
was afkomstig uit het milieu van handelaars of ambachtslieden. Daarnaast was naar schatting 10%
van de bedelmonniken verwant met de poorterfamilies van de stad. Wat de protestantse
predikanten betreft, kunnen we enkel vermoeden dat dit veel minder of niet het geval was. De
protestantse leer verkondigen was immers illegaal en dus risicovol.
In eerste instantie hadden de minderbroeders een intellectuele voorsprong op hun protestantse
collega’s, omdat ze vanuit de kloosterorde zelf verplicht een opleiding kregen tot predikant. Die
81
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 147. Hij zegt ook dat we nooit zullen weten of de calvinistische predikanten nu de hoofdverantwoordelijken zijn van de Beeldenstorm. Hij betwijfelt dat eerder en vindt de vraag ook irrelevant. Wat wel vaststaat is dat de calvinisten gebruik zullen maken van de Beeldenstorm om hun eisen kracht bij te zetten en meer te bekomen van de overheid. (p. 12, 13) 82
PH. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 159-160, 171. Schermutselingen tussen calvinisten en de wacht van de stad zie ondermeer : M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 281-282.
42
opleiding kon zelfs verschillende graden omvatten tot op universitair niveau. De vele clerici die later
de overstap maakten naar de protestantse leer, bleven die bagage natuurlijk behouden maar de
meeste protestantse predikanten hadden ofwel geen religieuze opleiding gehad, ofwel waren ze
nooit echt onderwezen in de protestantse leer. Ze haalden hun informatie uit protestantse boeken,
illegaal verspreid op de Zuid-Nederlandse markt en uit de predicaties van de in Genève of Frankrijk
opgeleide predikanten. Om de steun van het volk te kunnen krijgen en dus als een goede predikant
te worden beschouwd, diende men wel een zekere intellectueel bagage te hebben en te beschikken
over retorisch talent.
Omwille van de opleiding zou je kunnen vermoeden dat de minderbroeders veel betere predikanten
waren dan de protestanten. Niets blijkt minder waar. Het is ongetwijfeld zo dat de verminderde
kwaliteit van hun opleiding ervoor zorgde dat het intellectuele peil van de minderbroeders achteruit
ging. Maar daarnaast speelt, volgens ons, de verandering in de taak van de katholieke predikant een
belangrijke rol. Toen onder invloed van de Reformatie, de minderbroeder voor het eerst de eigenlijke
leer aan de toehoorders moest uitleggen, waren vele monniken daar niet toe in staat. Voordien
hadden ze zich immers beperkt tot het aanleren van de handelingen die de gelovige moest stellen
om zich van een plek in de hemel te verzekeren. Nu werden ze verplicht om voor het eerst toe te
lichten waarom hun leer beter was dan die van de protestanten. Vele katholieke predikanten konden
niet voldoen aan deze nieuwe taak.
De protestantse predikanten konden dit wel. De reformatorische beweging was immers ontstaan uit
kritiek op de misopvattingen binnen de katholieke leer en de misbruiken binnen de katholieke Kerk.
Men wilde terug naar de oorsprong: het leven van de apostelen en de bron van het geloof, de Bijbel.
Het was de predikant zijn taak om het Woord van God te verkondigen aan alle mensen. Voor de
protestanten was het relatief simpel: Wat in de Bijbel stond was waarheid. Alles wat er niet in terug
te vinden was en bijvoorbeeld gebaseerd was op de kerkvaders, was daaraan ondergeschikt.
Daar komt nog bij dat een steeds groter wordende middengroep in de Nederlanden zich intussen
cultureel had geëmancipeerd. Ze hadden geen nood meer aan de vele exempla die de katholieke
predikanten gaven om hun punt te bewijzen. Ze hadden bijgevolg geen boodschap meer aan de
manier waarop de katholieke predikant hen benaderde. De grote intellectuele afstand tussen de
geleerde predikant en het onwetende publiek werd in de steden van de Zuidelijke Nederlanden
steeds minder van toepassing en toch werd ze nog steeds verondersteld door de onderwijzende
minderbroeders.
De protestantse predikanten behandelden hun publiek met veel meer respect. Zij gaven het Woord
van God mee als leidraad en waren bereid om met de gelovigen in discussie te gaan over de inhoud
van de Bijbel in de zogenaamde conventikels. Ze eigenden zichzelf geen hogere positie toe terwijl de
43
klerikale stand dat wel deed. Dat ze in staat waren op een eloquente manier het Woord van God te
verkondigen, hadden ze te danken aan de inspiratie van het moment door de Heilige Geest en dat
kon iedereen overkomen, niet enkel iemand van geprivilegieerde stand.
Tenslotte verslechterde de reputatie van de clerus zienderogen. Hun aflatenhandel en economische
privileges had hen al minder populair gemaakt bij de bevolking. De protestanten zetten de
zwakheden van de clerus nog meer in de verf wat leidde tot echt antiklerikalisme. De bedelmonniken
werd verweten dat ze zich schuldig maakten aan allerlei losbandigheden en dat ze er niet meer in
slaagden te leven zoals de kloosterregel dat voorschreef. Hoewel terecht moet worden opgemerkt
dat dit wellicht niet voor alle broeders opging, was de discrepantie tussen de gelofte van armoede en
de zichtbaar groeiende rijkdom van de kloosters een doorn in het oog van veel stedelingen en
tegelijk koren op de molen van de protestanten.
Protestantse predikanten (zowel lutheranen als calvinisten) bouwden intussen hun reputatie op door
wel degelijk te leven volgens de voorschriften van de Bijbel. Bovendien groeiden enkel de wijze en
welsprekende personen uit tot respectabele en degelijke predikanten, die heel veel respect af-
dwongen bij hun publiek.
Aan de vooravond van de Reformatie waren de katholieke predikanten dus heel wat van hun
vroegere autoriteit kwijtgeraakt. Hun levenswijze was onderwerp van kritiek en spot terwijl de
predikanten niet konden voldoen aan de nieuwe verwachtingen die de Reformatie met zich
meebracht. Terwijl de autoriteit van de katholieke predikant daalde door het aftakelen van zijn
kennis, de slechtere kwaliteit van zijn preken en zijn belabberde reputatie, bracht de Reformatie
vernieuwing. De protestantse predikanten beantwoordden beter aan de noden van bevolking in een
tijd van emancipatie en instabiliteit. Ze waren veel beter op de hoogte van de inhoud van de
protestantse leer, konden die boodschap ook veel vlotter overbrengen en hadden een veel betere
reputatie dan hun katholieke tegenhangers. Deze eigenschappen verklaren zeker mee de kracht van
het protestantse woord in de 2de helft van de 16de eeuw.
44
2. DE PREEK
Volgens de kronieken vonden de eerste hagenpreken plaats op 15 juni 1566 in Gent en op 16 juni
1566 te Antwerpen, nadat enkele geestelijken het preken in de kerken al verboden hadden. De
veldpredicaties vonden aanvankelijk plaats buiten de stadsmuren. In Gent waren de plaatsen aan de
poorten erg in trek. Men preekte naast de Peterseliepoort, de Heuvelpoort maar ook op de
Stalendries of naast het klooster van de kartuizers, enz.1 Na de Beeldenstorm vinden in beide steden
enkele protestantse preken plaats in de kerken van de stad, maar al gauw werd een overeenkomst
gesloten. In Antwerpen kregen calvinisten en lutheranen elk drie plaatsen binnen de stad
toegewezen. In Gent mochten de calvinisten een tempel bouwen aan de Brugse poort. Daar preekte
men tot maart - april 1567, toen de protestantse predikanten noodgedwongen hun preken
stopzetten. De protestants getinte preken die daarna nog volgden, werden gehouden door clerici die
het op sommige vlakken eens waren met de protestantse leer.2
A) DE KATHOLIEKE PREEK
Belang
Als we Carl Fickenscher mogen geloven was preken voor de katholieken in de middeleeuwen
helemaal niet belangrijk. De preek was eerder een interludium en vond absoluut niet op regelmatige
basis plaats. Dit klopt niet helemaal. Het mag dan wel zo zijn dat de predicatie een minder
belangrijke plaats innam bij de katholieken dan bij de protestanten, preken was reeds in de
middeleeuwen een heel doeltreffend middel voor massacommunicatie. Fickenscher heeft dus
ongelijk wanneer hij de protestantse preken voorstelt als een relatief nieuw fenomeen dat weinig of
geen katholieke precedenten had. De protestantse predikanten sloten, toen ze via de hagenpreken
hun leer kwamen verkondigen, eerder aan bij een reeds bestaande, bloeiende, katholieke traditie.
Het is wel zo dat de preek bij de protestanten een andere functie kreeg, waardoor hij niet langer
werd beschouwd als enkel een manier om een religieuze boodschap over te brengen. De preek werd
voor Luther en Calvijn het centrum van de eredienst, terwijl dat voor de katholieken de eucharistie is.
In de protestantse leer werd de nadruk verschoven van het lichaam van Christus naar het Woord van
God en in die zin kreeg preken inderdaad een belangrijkere functie dan voorheen. Maar dit betekent
1 Cf. Bijlage van de masterproef, passim (gegevens hierover te Antwerpen ontbreken grotendeels).
2 Cf. Bijlage van de masterproef, passim.
45
niet dat de preek voordien als een tussendoortje werd beschouwd. Integendeel, het was dé manier
voor de bedelmonniken om zo veel mogelijk gelovigen over de katholieke leer te onderrichten.3
De preek als ‘event’
De katholieke predicaties maakten geen deel uit van de eucharistieviering. Traditioneel werd er eerst
gepreekt en droeg men nadien de mis op.4 Larissa Taylor heeft onderzoek gedaan naar het verloop
van katholieke preken in Frankrijk en ze bekwam volgende resultaten. De predicatie gebeurde
meestal in de kerk zelf. Naast het feit dat dit erg praktisch was (de gemeenschap was toen al
verzameld voor de misviering) konden preken die binnen het kerkgebouw plaatsvonden veel
makkelijker worden gecontroleerd. De seculiere clerus was bijvoorbeeld steeds voorstander om
preken enkel te laten doorgaan binnen de kerk. Op die manier konden ze de monniken controleren.
Maar op sommige momenten was preken in de kerk praktisch niet mogelijk, omdat de massa
mensen die naar de preek kwam luisteren te groot was. Men ging dan in open lucht preken en
maakte daarvoor gebruik van een draagbare kansel. Dergelijke openluchtpreken konden overal
plaatsvinden, maar de favoriete plek van veel predikanten was toch het kerkhof. Het lag dicht bij de
kerk, het had vaak een grote capaciteit en de locatie versterkte de beelden die werden opgeroepen
over vergankelijkheid van het lichaam en vanitas in het algemeen.5
Predicaties in open lucht treffen we evenwel niet aan in de kronieken over Gent en Antwerpen. De
vermelde katholieke predicaties vonden allemaal plaats in een parochie- of kloosterkerk. Dit leidde
tot de situatie waarin de kerk zo vol was dat er niemand meer bij kon en dat sommige mensen op het
altaar gingen staan of zitten om toch naar de preek te kunnen luisteren.6 Men zou zich kunnen
afvragen waarom men in dat geval ook niet besliste om de preek buiten te laten doorgaan. Het
antwoord kan misschien gevonden worden in het feit dat buiten preken iets was dat de
veldpredikanten deden. Katholieken zouden er wellicht alles aan gedaan hebben om daar niet mee
geassocieerd te worden. Van Vaernewyck laat zelfs verstaan dat de katholieken de spot dreven met
het feit dat protestantse predikanten genoodzaakt waren om buiten de stad, op braakliggende
terreinen te preken.
“die predicanten der waerheijt, die men als onredelicke dieren, tot grooter
cleenicheijt ende versmaetheijt vanden woorde Godts, buten te velde liet
3 C. FICHENSCHER, “The contribution of the Reformation to preaching.” In: Concordia Theological Quarterly, 1994,
58, pp. 255-285. EN A. PETTEGREE, Reformation and the culture of persuasion. Cambridge, Cambridge University Press, 2005, pp. 11-12. EN Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge, Cambridge University Press, 1978, p. 62. 4 “zoo dede men naer aude costume messe naer tsermoen” cf. VAN VAERNEWYCK, deel 3, p. 104.
5 L. TAYLOR, Soldiers of Christ: preaching in late medieval and reformation France. Oxford, Oxford University
Press, 1992, pp. 28-29. 6 M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 124.
46
predicken, ende al eijst dat zij van hemlien ende vande papen gheheeten waren
velthanen ofte veltpredickanten, dat zulck verwijt tot haerder schanden niet en
strecte, maer tot verwijt ende schande van zulcke verwijters, die wel de macht
hadden hemlieden in de stadt, in capellen ende tempelen te laten preken, ende
zelve dat metter macht beletten ende jeghen stonden.”7
Het preken in kapellen en kerken was dus een voorrecht dat de katholieke predikanten exclusief voor
zichzelf bewaarden. Het spreekt voor zich dat ze die positie trachtten te behouden. Dat betekent
enerzijds dat ze ten allen tijden probeerden te verhinderen dat de veldpredikanten in de kerken
kwamen en anderzijds dat ze ook zelf bleven preken in de kerk en niet erbuiten.
Tenslotte dient er ook nog iets te worden gezegd over de regelmaat waarmee werd gepreekt. Larissa
Taylor wijst erop dat het helemaal niet zo slecht gesteld was met de katholieke preken in Frankrijk.
Ze werden meestal gehouden in de steden, maar plattelandsbewoners gingen soms luisteren
wanneer de stad een hele goede of beroemde predikant had weten te strikken. Taylor geeft ook aan
dat er voldoende regelmatig werd gepreekt en dat de kritiek op de aan hun plicht verzakende clerici
dus moet gerelativeerd worden.8
Het is moeilijk om op basis van de kronieken een zicht te krijgen op de regelmaat waarmee de
katholieken preekten, maar hier en daar vinden we toch aanwijzingen die laten vermoeden dat de
katholieke predicaties ook in de Zuidelijke Nederlanden (meer bepaald Gent en Antwerpen)
regelmatig plaatsvonden. Al was het maar omwille van de ijver die van Vaernewyck aan broeder
Vanderhaghen toeschrijft, of de boosheid van de calvinisten omdat broeder Vanderhaghen elke dag
van de week predikte terwijl dat aan protestanten niet was toegestaan.9 Daarnaast wordt in de
Gentse kroniek ook vermeld dat mensen uit o.a. Drongen ook naar de preken van de
dominicanenbroeder kwamen luisteren. De predicaties bereikten dus niet enkel de stedelingen, ook
vanuit de naburige dorpen kwamen er mensen naar de katholieke preek luisteren.10
Vorm en stijl
Middeleeuwse preken konden in theorie, uiteengezet in verschillende Artes Precandi, heel
ingewikkelde en lange structuren hebben. Het spreekt voor zich dat predikanten zich daar nooit
letterlijk aan hielden. Toch waren de theoretische modellen steeds een vertrekpunt voor de opbouw
van een preek. Op die manier is het mogelijk om de overgeleverde preken toch te linken met een
bepaalde theoretische indeling. We moeten evenwel steeds in het achterhoofd houden dat ook
tussen de schriftelijk overgeleverde preken en de mondelinge versies een enorm verschil kan zitten.
7 M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 245-246.
8 L. TAYLOR, Soldiers of Christ, pp. 15-16.
9 M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 12-13. EN idem, deel 1, p. 310.
10 M. VAN VAERNEWIJCK, deel 2, pp. 12-13.
47
Tom Mertens kon bij onderzoek van de fragmentarisch overgeleverde preken van Johannes Brugman
bijvoorbeeld, vaststellen hoe de eloquentie, waar Brugman zo bekend voor stond, in de schriftelijke
versies niet terug te vinden was. Daarnaast is ook de structuur van de opgetekende preken steeds
enorm verschillend. Mertens legt de oorzaak hiervan bij het feit dat de preken zijn opgetekend door
verschillende luisteraars. Het resultaat van die optekeningen is het enige dat bewaard bleef en dat
getuigt helemaal niet van het grote oratorisch talent dat aan Brugman werd toegeschreven.11
In onze kronieken vinden we geen informatie over de vorm van de katholieke preek en bij ons weten
is op dat vlak nog geen onderzoek gebeurd voor preken uit de Nederlanden in de 16de eeuw. Maar
Larissa Taylor slaagde er wel in om op basis van uitgegeven Franse preken uit de 16de eeuw een goed
beeld te schetsen van de vorm van de preek, rekening houdend met het feit dat die in de praktijk
wellicht afweek van die op papier. Wat ze bekomt zijn een aantal algemeen geldende trends, die we
ook terugvinden in algemene literatuur over de katholieke preek. Daarom zijn we van mening dat
deze elementen evengoed geldig kunnen zijn voor de preken in de Nederlanden.12
11
Y. AKAE, “Between artes precandi and actual sermons: Robert Basevorn’s Forma Precandi and the sermons of
John Waldeby.” In: ANDERSON (R.) ed. Constructing the Medieval Sermon. Turnhout, Brepols, 2007, pp. 17-27. EN
T. MERTENS, “The sermons of Johannes Brugman OMF († 1474).” In: idem. pp. 263-269. 12
Het gebruik van de moderne methode en het overvloedig gebruik van stijlfiguren en retorische trucjes zijn elementen die ook in andere literatuur worden aangehaald als typische elementen van de katholieke preek voor en tijdens de Reformatie. cf. T. WORCESTER, the catholic sermon, In: TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, p. 4. EN E. MICHELSON “Preaching scripture under pressure in Tridentine italy: a case study of Gabriele Fiamma.” In: Nederlands Archief voor Kerk- geschiedenis, 2005, 85, pp. 259-260. EN Y. AKAE, “Between Artes precandi and actual sermons.” p. 18-24. EN A. PETTEGREE, Reformation and the culture of persuasion, pp. 12-17.
48
De meeste predikanten gebruik-
ten de moderne methode. Men
bouwde de preek op rond een
thema, dat men dan verder
onderverdeelde. In de mondelinge
versies zullen die onder-
verdelingen meer of minder
opvallend aanwezig zijn geweest.
Toch maakten de talloze exempla
die gebruikt werden om het
thema van de preek te
ondersteunen, de preekstructuur
behoorlijk zwaar. Onder invloed
van de Reformatie kwam er kritiek
op die ingewikkelde structuren
van de preek. En wat de
Zuidelijke Nederlanden betreft,
bleken na verloop van tijd de
exempla niet meer nodig door de
toegenomen geletterdheid en het
hoger geworden intellectueel
niveau in de steden. Dit leidde
ertoe dat de katholieke preek
tegen het midden van de 16de
eeuw reeds veel vereenvoudigd was.13
Daarnaast maakten heel wat predikanten gebruik van allerlei stijffiguren zoals herhalingen of rijm
opdat de preekinhoud makkelijker onthouden zou worden door het publiek. Allerlei geheugen-
steuntjes zoals werken met het ABC of met metaforen uit het dagelijkse leven moesten de
boodschap van de preek laagdrempelig maken en makkelijker om te herinneren. Men gebruikte ook
retorische trucs om de preek te verfraaien. Daarnaast probeerde men de dramatiek van de preek te
vergroten door het kiezen van een bijpassende setting of door het aanpassen van de fysieke
verschijning van de predikant. Zo maakte men gebruik van het kerkhof, een sfeerversterkende plek
13
L. TAYLOR, Soldiers of Christ, p. 61, 80. Figuur 1: De preekstructuur gebruikt door John Waldeby (14
de-eeuwse augustijnenmonnik en predikant) uit het
theoretisch werk van Robert Basevorn. Cf. Y. AKAE, “Between artes precadi and actual sermons” p. 30.
Figuur 1: Preekstructuur uit de 14de eeuw
49
voor preken over vergankelijkheid. Of de predikant verscheen heel bleek en vermoeid op een
predicatie tijdens de vasten.14
Inhoud
De inhoud van de preek hing af van de periode waarin werd gepreekt. In de advent gebruikte men
bijvoorbeeld het laatste oordeel als thema, terwijl tijdens de vasten het lijden van Christus aan bod
kwam. Over het algemeen waren boetepreken veel voorkomend in de late middeleeuwen. An Thayer
stelt in haar boek Penitence preaching and the coming of the Reformation dat alle preekcollecties van
franciscanen en dominicanen zowel in Noord- als Zuid-Europa voor het overgrote deel bestaan uit
preken die hun luisteraars moeten aanzetten tot boetedoening. Het vagevuur en de aflaten waren
daar geschikte thema’s voor. 15
Ook Larissa Taylor komt tot de conclusie dat veel preken uit de Franse preekcollecties die ze
bestudeerde, de thema’s dood en het hiernamaals behandelen. Maar in de periode die zij
bestudeerde (1460-1560), dweepte men niet meer met de vreselijk apocalyptische beelden die bij
het publiek een constante eschatologische angst teweegbrachten. Deze beelden werden nu vaak
afgewisseld met hoopvolle elementen. Het was zo dat de predikant rekening diende te houden met
het publiek waarvoor hij preekte. Het was de taak van de prediker om vooraf de zondigheid van zijn
publiek in te schatten en op basis daarvan een juiste balans te vinden in het gebruik van
beangstigende en hoopvolle beeldtaal. Aan onwetenden werd vooral de liefde van God gepredikt
terwijl de koppigen de harde aanpak voorgeschoteld kregen.16
Taylor wil duidelijk van het vooroordeel af dat de preken in de periode 1460-1560 overheerst werden
door vreselijke apocalyptische beelden, die de gelovigen vervulden met vrees en berouw. Die
beelden werden in eerste instantie afgewisseld met hoopvolle onderwerpen zoals de hemel of de
goedheid van God. Tegen begin van de 16de eeuw zet deze trend zich nog verder door. Aan de hand
van François Lepicarts preken toont Larissa Taylor aan dat de hele boodschap van de preek ook
positief kon zijn. Hij had het onder andere over God als de liefhebbende vader, die het beste wou
voor zijn kinderen. Toch kon deze predikant streng zijn. Hij haalde bijvoorbeeld geregeld uit naar de
overheid en deinsde er niet voor terug leden van het Franse vorstenhuis erop te wijzen dat ze meer
moesten doen voor de vele armen in het koninkrijk. Lepicart was met zijn preken voor op heel wat
hervormingen door het Concilie van Trente. Hij hield er bijvoorbeeld aan om de zuivere katholieke
14
L. TAYLOR, Soldiers of Christ, pp. 65-67, 46-47. EN L. TAYLOR, “God of Judgment, God of love: catholic preaching in France, 1460-1560.” In: Historical reflections, 2000, 26(2),” p. 251. 15
A. THAYER, Penitence, preaching and the coming of the Reformation. Burlington, Ashgate, 2002, pp. 4-10. 16
L. TAYLOR, “God of judgment, God of love” pp. 249-254.
50
leer te prediken en tegelijk ketterij zwaar te veroordelen. Deze krachtlijnen zullen pas formeel
worden vastgelegd tijdens het Concilie van Trente.17
Tenslotte willen we, voordat we de informatie uit onze bronnen bekijken, ook nog even stilstaan bij
twee instructies van Italiaanse bisschoppen aan de predikanten binnen hun diocees. ze dateren uit
de eerste helft van de 16de eeuw. Beide instructies leggen de nadruk op het feit dat men moest
preken in overeenstemming met de katholieke leer en niet volgens de humanistische principes. Dit
hield in dat men zeker niet aan systematische exegese mocht doen en bovendien was het behagen
van de luisteraar zeker geen streven. Het doel van de katholieke preek bleef het onderwijzen van de
luisteraar over theologische onderwerpen zoals de zonde, de dood of het einde der tijden, maar ook
de gratie, het geloof en de goede werken. Een predikant die zichzelf als een goede leraar
beschouwde, preekte dus moraal. Daarbij mocht men de Bijbelverzen enkel gebruiken als bewijs
voor een bepaald katholiek standpunt, dat vaak gebaseerd was op andere bronnen zoals de
kerkvaders. Ook na het Concilie van Trente bleef dit de meest oncontroversiële weg. Toch betekende
dit niet dat iedereen zich aan deze voorschriften hield. Er waren katholieke predikanten die onder
invloed van Erasmus toch aan exegese deden in de preek. Zoals Gabriel Fiamma, die van oordeel was
dat een mens God niet kon begrijpen zonder de Bijbel te begrijpen. Hij preekte tussen 1550 en 1570
in een Italië dat nochtans in de ban was van de Tridentijnse bepalingen, maar hij bleef zich
desondanks profileren als de leraar van de Schrift. 18
Aan de hand van voorgaande informatie kunnen we nu de betekenis beter inschatten van wat we in
de Gentse en Antwerpse kroniek terugvinden over de inhoud van de katholieke preek.
Dat de protestanten niet over het alleenrecht beschikten om te preken met een Bijbelvers als thema
bewijst broeder Jan Vanderhaghen die op 1 september 1566 een preek hield over “het evangelie
van de Samaritaan.” De manier waarop de kroniekschrijver dit vermeldt, doet vermoeden dat de
parabel niet diende ter illustratie van een bepaald thema of een standpunt door de predikant
gekozen, maar dat de Bijbelpassage het eigenlijke thema van de preek was. Er staat immers: “Ende
up den in septembris zondach wesende zoo voorseijt es, preecte voor deerste reijse, naer dat hijt
sindert den XXen augustij ghelaten hadde, broeder Jan Vanderhaghen, in Ste Michielskeercke,
17
L. TAYLOR, “The good shepherd: François Lepicart (1504-56) and preaching reform from within.” In Sixteenth
Century Journal, 1997, 28(3), pp. 796,799-802. EN L. TAYLOR, “Dangerous vocations: preaching in France in the
late Middle Ages and the Reformations.” In: TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the
Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 91-125. 18
Het is dus onjuist te beweren dat protestanten de eerste waren die de bijbel gebruikten in de preek. L.
TAYLOR, Soldiers of Christ, p. 74. W. HUDDON, “Two instructions to preachers from the Tridentine Reformation.”
In: Sixteenth Century Journal, 1989, 20(3), pp. 457-461. EN T. WORCESTER, “The catholic sermon.” pp. 17-19. EN
E. MICHELSON, “Preaching scripture under pressure in Tridentine Italy” pp. 257-268.
51
beleedende de evangelie vanden Samaritaen.” Het is uiteraard wel zo dat het verhaal van de
barmhartige Samaritaan vooral een moralistische boodschap heeft. Men zou dus kunnen aannemen
dat het de bedoeling van de predikant was, de leefregel help uw naaste in nood te bewijzen aan de
hand van de parabel. Maar aangezien we geen verdere informatie krijgen over de bewuste preek, is
het eveneens mogelijk te besluiten dat ook een katholieke predikant als broeder Jan Vanderhaghen
zich af en toe waagde aan de toelichting van een stukje uit de Bijbel. Als we uitgaan van dit laatste
standpunt kunnen we (enkel) op basis van de kronieken wel met zekerheid zeggen dat dit zelden
voorkwam. Dit fragment is namelijk het enige voorbeeld dat we terugvinden in de twee kronieken
samen.19
Meestal zullen de predikanten evenwel de Bijbelverzen als bewijs aanvoeren in plaats van als thema.
Dit valt het best aan te tonen met een voorbeeld. Op 1 september 1566 preekte Leo Beernaert, een
priester uit Tielt in de Sint-Janskerk. Dit is wat van Vaernewyck over zijn preek vertelt.
“Up den zelven dach zoo predicte tSte Jans , her Leo Beernaert, *…+ ende beleedde
een evangelie van eenen dooven, die den Heere ghezont maecte, stekende zijnen
vijngher in zijn hoore, daer bij bewijsende de ceremonien vanden doopsele, hoe
den priester den vijngher in des kindts hoore steect, ende doet den duvel duer die
cracht Godts vanden kinde wijcken als hijt beleeft; niet dat de moeder neghen
maenden lanck den duvel in haer draecht int lichaem vanden kinde, als oft tkindt
bezeten ware, zoo dees nieuwe predicanten haer daer om beghecten (van welcx
woorden sommighe bevruchte vrauwen zoo verscricten, dat zij inschellich zijn
gheworden, ghelijck dat deene veel intreckelder es dan dandere); maer daer bij
wart bewesen, dat den vijandt duer de eerfzonde (daer alle kinderen in gheboren
werden) hem recht daer anne vermeet ende heeft, ende dat men hem van zulck
een recht versteect ende verjaecht metten bloede Christi duer thelich doopsele.”20
Hier bewijst de predikant dat de wijze waarop de priester het doopsel toedient de juiste is, aangezien
in de Bijbel staat dat Jezus net hetzelfde deed (een vinger in het oor steken) om een dove te
genezen. De Bijbelpassage dient hier dus als bewijs voor het juist toedienen van een sacrament.
(Wellicht op dezelfde wijze bewees Jan Vanderhaghen de geldigheid van de eucharistie op 15
augustus 1566.21) Het bewijs diende als weerwoord op de spot en de kritiek van protestanten die de
handelingen van de pastoor vergeleken met tovenarij.22
Maar uit de kronieken blijkt dat het grootste deel van de preken tegen de protestanten gericht was.
Ze beledigden de protestantse predikanten in het algemeen:
19
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 218. 20
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 219. 21
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 218. 22
Cf. infra.
52
“*Katholieke predikanten+ zeijden, dat die buten preecten valsche verleeders
waren,*…+ dat zij den tecxt der Scriftuere vervalschten, die woorden ende den zin oft
tverstant verdraeijden.”23
Of persoonlijk:
“Vanden preedicant Hermannus zeijden die catolijcque schandelicke maren, als dat
hij een uutgheloopen broere was, een apostaet die zijn profes verloochent hadde,
ende dat hij vander justicie om zeker malefactien up zijnen rugghe ghebrant was,
ende hadde IJ zoo drij brantteekenen, dat hij ooc de pocken hadde, dat hij drij wijfs
ofte huijsvrauwen hadde dat hij uut Sutphen ghebannen was van sediciues te
preken.”24
Godevaert van Haecht bewijst ons dat ook politieke figuren het moesten ontgelden en dat het
Antwerpse stadsbestuur verantwoordelijk werd gesteld voor de Beeldenstorm.
“die altoos seer scimpte op den prinsche van Oraengien; maer deestyt vermaende
hy in syn predicatie, dat den prinsche so goeden heere is geweest van name en
fame, van wiens goedtheyt, vroemheyt genoech heeft weten te seggen; maer sey
hy, gaet hy met dieven, roovers, snaphanen en moorders omme, ende heeft in 't
landt van Luyck en uyt een clooster wel so vele silvers gestolen als in een
brouwerye van 9 aexhoyen gaen sou, elck aexhoot is onderhalf ame.”25
“segghende: ‘Hadden sy de wysheyt als dese conighen gebruyckt, vuel saecken en
waeren niet gesciet als de beeltstorminghe en ander troubelen’. Seggende: ‘Ick sou
't den mercktgrave, scoutet en andere seggen, al waeren sy present, dat sy
d'oersaecke syn”26
Sommigen predikanten spraken ook dreigende taal (10 jan 1568: een hele tijd na de Beeldenstorm).
Maer eenighe leijden desen priester te laste, dat hij plach te predicken ende te
roupen in den stoel, dat men al de ghuesen ende ketters teekenen zoude ende in
grauwe rocx doen ghaen, haer ghoet nemen, ja, ooc haer leven; dat mense in
schueren sluten zoude ende tvier daer in steken, ende alzoo met hoopen
verbranden.27
Tenslotte zijn er ook preken waarin de predikant zijn eigen situatie en die van de gelovigen beklaagt.
Jan Vanderhaghen bood zijn gelovigen weinig troost toen hij hen op 12 oktober 1567 en 12 juni 1568
vertelde dat het ergste nog moest komen wat de vervolgingen betrof.28 Daarnaast klaagde hij over de
slechte kennis van het Onzevader en de tien geboden. “We moeten worden wakker geschud,” zei
23
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 230. 24
M. VAN VAERNEWYCK, deel A, p. 235. 25
G VAN HAECHT, januari 1569, p. 77. 26
G. VAN HAECHT, januari 1569, p. 73. 27
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, p. 200. EN G. VAN HAECHT, maart 1568, p. 16: “welcke navolgers *van Luther en Calvijn+ men behoort te verbranden en uyt te roeyen.” 28
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, p. 106 EN idem, deel 4, p. 113.
53
Vanderhaghen, “opdat we opnieuw het nodige zouden doen om onze ziel te redden.” Hier spoort hij
dus de gelovigen aan om hun gedrag te verbeteren en om hun zielenheil opnieuw ernstig te nemen.29
Om af te sluiten willen we nog een laatste voorbeeld geven waarin de predikant het gedrag van zijn
publiek tracht te veranderen. Het gaat om een Spaanse predikant die de plunderingen en moorden
door zijn landgenoten in de Gentse binnenstad scherp veroordeelde.
“*Hij+ zeijde hemlieden anne openbaerlic, dat zij dieven, roovers ende
moordenaers waren, zegghende: wilt ghijlieden christen meinschen zijn, ende
waent ghij dat ghenouch es, dat ghij popelt ende leest ende veel kruijskins maect,
neen voorwaer, ghij en moocht Godt alzoo niet bedrieghen; al en werdet hier niet
ghewroken in dees weerelt, ziet dies zeker, dat u gherekent zal werden in dander
weerelt, indien ghij gheen penitentie en doet, die souffisant es ende condigne.”30
B) DE PROTESTANTSE PREEK
Belang
Zoals gezegd konden protestanten steunen op een heel rijke traditie uit de middeleeuwen. Daarbij
werd de preek gebruikt om de katholieke boodschap over te brengen naar een zo groot mogelijk
publiek. Ook de protestanten gebruikten de preek op die manier. Prediken werd één van de
belangrijkste methoden om de ideeën van de Reformatie snel en efficiënt te verspreiden. Maar
daarnaast kreeg de protestantse preek nog een heel andere functie: hij werd het centrum van de
eredienst. De protestantanten zagen immers de Bijbel als belangrijkste bron van het geloof. Het
moment waarop de predikant het Woord van God verkondigde, werd aldus het hoogtepunt van de
protestantse viering. De preek had ook een louterende werking. Volgens Luther was het de taak van
de predikant om ervoor te zorgen dat Gods Woord de luisteraar innerlijk raakte en beroerde. Het
was door het horen van het Woord Gods dat een zondaar zijn zonden zou laten vallen; een dronken
man zou het drinken voortaan laten en een onkuise vrouw zou geïnspireerd worden om kuis te gaan
leven. De preek was dus niet alleen een middel om de protestantse leer te verspreiden. Het Woord
Gods vormde de basis van het geloof. De verkondiging ervan in de preek was daarom van heel groot
belang.31
29
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 271-272. 30
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, p. 164. 31
I. DE MOOR, Preken als medium voor de verspreiding van de Reformatie in West-Europa. (Bachelorproef universiteit Gent), 2008-2009, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, pp. 12-18. EN K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck : een ideeën- en mentaliteits-historische studie op basis van zijn kroniek, Van die beroerlicke tijden. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2005, pp. 192, 214. Over andere verspreidingsmiddelen van de Reformatie: C. AUGUSTIJN, “Godsdienst in de 16
de eeuw” In: ketters en papen onder Filips I., Utrecht, het Catharijneconvent, 1986,
pp. 26-40.
54
De preek als ‘event’
De Gentse hagenpreken gebeurden voor het overgrote deel in openlucht en buiten de stadsmuren:
de verschillende stadspoorten of kloostermuren waren erg in trek. Na de Beeldenstorm (22 augustus)
preekten de protestanten een aantal keer in de kerken, binnen de stad, maar dat duurde niet lang.
Op 23 oktober 1566 bereikten ze een akkoord met de stedelijke overheid. Ze kregen een plaats ter
beschikking waar het hen toegestaan werd te preken, zij het opnieuw buiten de stad. De Gentse
predikanten mochten een tempel oprichten buiten de Brugse Poort.32
Godevaert van Haecht vermeldt veel minder vaak de plaats waar de Antwerpse protestanten
preekten en dus is het moeilijker in te schatten waar precies de meeste predicaties plaats vonden en
of zich daar een verschuiving in voordeed. Toch kunnen we uit de weinige plaatsvermeldingen
opmaken dat de situatie in Antwerpen erg geleek op die in Gent. Het Kiel was een populaire plek
voor lutherse predicaties en dat al vóór de Beeldenstorm.33 In deze wijk, die buiten de stad lag,
preekte de pastoor van de parochie er voortaan de lutherse leer. Wel moet er op gewezen worden
dat de predikant nooit preekte in de kerk maar in een schuur ernaast. Ook in Antwerpen waren er na
de Beeldenstorm (20 augustus 1566) voor het eerst wel protestantse predicaties in de kerken binnen
de stad. In Antwerpen kregen zowel calvinisten als lutheranen na het 2-septemberakkoord drie
plaatsen binnen de stadsmuren toegewezen waar ze hun predicaties mochten houden. Toch bleef
ook de Groenkerk populair. Het was een gebouw opgetrokken te Borgerhout waar zowel voor als na
de Beeldenstorm preken bleven doorgaan. 34
De veldpredicaties gebeurden aanvankelijk in heel primitieve omstandigheden. Van Vaernewyck
beschrijft hoe een predikant op een molentrap zat en vandaar de mensen toesprak. Of men maakte
gebruik van een houten blok die bedekt werd met mantels. De beschrijving van de preek op 26 juli
1566 getuigt van een betere organisatie. Men had buiten de stad, aan de Peterseliepoort, tenten
gezet die moesten beschermen tegen de hitte of de regen. De predikanten preekten rechtopstaand
maar hadden wel een stoel ter beschikking en er was bier voorzien. Volgens de auteur leek dit alles
meer op het kamp van een veldleger dan op een plek voor predicatie. Op 1 augustus was er een
preek waarbij reeds aparte banken werden geplaatst voor mannen en vrouwen. Opnieuw werd
brood en bier uit de stad aangevoerd naar de plaats van de predicatie.35
32
Cf. bijlage: analyse Marcus van Vaernewyck, plaats. 33
Cf. bijlage: analyse Godevaert van Haecht, plaats. Het Kiel bevond zich ten zuidoosten van de stadsmuur. Cf. R. TIJS, Antwerpen: historisch portret van een stad. Tielt, Lanno, 2001, pp. 166.. 34
Van de 39 protestantse preken waarvan we weten dat ze in of om Gent gebeurden, zijn er slechts 9 die binnen de stad gebeurden. Waarvan 6 in de periode vlak na de Beeldenstorm. Voor Antwerpen wordt 9 keer het Kiel vermeld, 4 keer een kerk waarvan 3 keer vlak na de Beeldenstorm en 6 keer de Groenkerk. Cf. bijlage van de masterproef. 35
Bijlage van de masterproef: analyse van Marcus van Vaernewyck.
55
Ook van Haecht bevestigt dat de calvinisten snel, goed georganiseerde predicaties op poten zetten.
Men voorzag aparte plaatsen voor mannen en vrouwen en er waren huurlingen die de wacht hielden
rondom de plaats waar de predicatie doorging.36
Vorm en stijl37
De protestantse predikant deed vooral aan exegese. Centraal in de preek stond dus een Bijbelvers
dat werd voorgelezen, waarna de predikant de Bijbeltekst uitlegde. Daarbij werd haast nooit een
vastgelegde methode gevolgd. Er bestond een soort van hervormde methode die wel een
vaststaande structuur bood, maar veel predikanten hielden zich niet aan die structuur. Ze bestond
uit: een introductie die de Bijbeltekst bevatte; daarna volgde de argumentatie die het stadpunt van
de tekst moest bewijzen en beargumenteren; ten slotte volgde er een conclusie die de uiteindelijke
inhoud van het besproken fragment samenvatte. Wie wilde kon deze methode gebruiken, maar dit
was absoluut niet verplicht. Meestal hielden predikanten er wel aan na de voorstelling van het
Bijbelvers en de exegese af te sluiten met een gebed. Deze handige structuur stond niet vast maar
zorgde voor een logische opeenvolging van de elementen uit de preek en werd daarom vaak
gevolgd.38
Over de stijl van de preek waren de reformatoren het wel eens. Zowel Luther als Calvijn legden de
nadruk op eenvoud. Het was de bedoeling dat de predikant de exegese zo letterlijk mogelijk trachtte
te brengen, zonder al te veel gebruik te maken van allegorieën of metaforen. De predikant
exploreerde de Schrift systematisch en legde die dan uit door de Bijbelverzen te exploreren naar
eigentijdse situaties. Op die manier kon het publiek ze makkelijk begrijpen. De preek verfraaien door
het invoegen van retorische trucs werd afgekeurd. Calvijn benadrukte dat welsprekendheid een
goddelijke gave was, die men niet diende aan te tonen door zelf retorische elementen aan de tekst
toe te voegen. De preek diende simpel gehouden te worden opdat een zo groot mogelijk aantal
mensen de boodschap zou kunnen verstaan.39
Dat de preek eenvoudig moest zijn, deed niets af aan het feit dat hij dramatisch gebracht kon
worden. Naast de boodschap werden ook emoties overgebracht om de luisteraar te overtuigen.
Hoewel er voordien uit de kronieken geen katholiek voorbeeld te halen viel, worden wel
36
G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 72. 37
Ook hier kan de opmerking gemaakt worden die we eerder formuleerden bij de katholieke preek: dat de vorm van de schriftelijk overgeleverde preken wellicht niet overeenkomt met de mondelinge versies. Maar omdat de protestantse predikanten zich sowieso minder vastpinden op het gebruik van een bepaalde methode is dit probleem hier minder aan de orde. 38
J. FORD, “Preaching in the Reformed Tradition.” In: TAYLOR (L.), ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 71-73. 39
Ibidem, pp. 73-76. EN A. PETTEGREE, The Reformation and the Culture of Persuasion, pp. 19-20. EN B. KREITZER “The Lutheran Sermon.” In: Preachers and People, pp. 43-45.
56
protestantse predikanten vermeld, waarvan duidelijk gezegd wordt dat hun fysieke verschijning
samen met de inhoud van de preek het publiek beroerde. Het gaat om de predicaties van 27 januari
1567 wanneer “vermagherde predicanten, die gheen weelde een stack” preekten in de Geuzenkerk
en op het veld. Volgens de auteur deden ze wel dertigduizend mensen ‘van devocien scrijen.”40
Inhoud
Historici raken het er niet over eens of het protestantisme mensen bevrijdde van de pessimistische
en angstopwekkende boodschappen uit de laatmiddeleeuwse preken of dat die beelden juist een
climax bereikten bij Luther en Calvijn. We zagen reeds hoe Larissa Taylor erin geslaagd is te bewijzen
dat lang niet alle katholieke preken uit de late middeleeuwen dat pessimistische beeld hadden en dat
ze niet enkel gebruikt werden om mensen in voortdurende angst te laten leven. Tegen de 16de eeuw
waren er ook preken die hoop inboezemden, waarvan de boodschap heel wat vreugdevoller was.
Over de protestantse preken kon ze geen uitspraak doen, aangezien er bijna geen bewaard zijn. Ze
kon dus niets zeggen over welk beeld er in de protestantse preek werd geschetst in verband met de
dood of het hiernamaals. Het is onbekend of de calvinistische standpunten over de redding door het
geloof, mensen bevrijdden van de vrees voor het laatste oordeel of niet.41
Ook wij kunnen op basis van de kronieken geen uitspraak hierover doen. Wel vinden we een
veelbetekenende preek door een gewezen karmeliet die op 1 oktober 1566 “ontrent een huere tijts
vande iserabiliteijt vanden mensche” predikte. Van Vaernewyck vertelt niet op welke manier de man
zijn boodschap overbracht. Het feit dat hij het Sint-Jacobskerkhof uitkoos als plek voor de predicatie
doet evenwel denken aan de katholieke manier van preken waarbij men het kerkhof uitkoos omwille
van de dramatiek. (cf. supra) En toch noemt van Vaernewyck de man een “minister”, die door de
stadswacht verplicht werd te stoppen met preken. Dit wijst erop dat de predikant zich wel
gedistantieerd had van de katholieke leer. We kunnen op basis hiervan niet antwoorden op de vraag
of de protestanten nu op dezelfde manier over deze onderwerpen preekten als de katholieken. Wel
bewijst deze preek dat het onderwerp (de vergankelijkheid van het menselijke leven) ook door
protestantse predikanten werd behandeld. Daarvoor gebruikte deze gewezen broeder de methode
waarmee hij het meest vertrouwd was.42
Over de inhoud van de andere protestantse preken is van Vaernewyck heel duidelijk. Hij schrijft:
“Ziet doch met wat teerlijnghen wij ons gheloove laten af tuijschen Twerden nu alle
ghoede predicanten, van wat ongheloove, ongheleertheijt ende leven dat zij zijn,
40
A. PETTEGREE, The Reformation and the Culture of Persuasion, p. 36. EN M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 98. 41
Zie de standpunten van Jaen Delumeau en Denis Crouzet in L. TAYLOR, “God of Judgement, God of Love” pp. 248-249. 42
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 269.
57
connen zij slechs veel blamacie, achterclap ende schimp uutspuwen up de
gheestelicke, up de beelden ende keercken chieraigen, up die sacramenten Godts
ende ghoede lovelicke husancien ende tradicien der heligher keercken. Godt betert
ende helpe ons up eenen salichen wech.”43
Het is inderdaad zo dat ook protestantse predikanten het niet zullen nalaten om hun katholieke
collega’s in een slecht daglicht te stellen.44 Zelfs persoonlijke lastercampagnes werden opgestart. Van
Vaernewyck vermeldt refreinen en spotliederen aan het adres van geestelijken, de paus en
vervolgers zoals Pieter Titelmans.45 Ook in de preek zelf beledigde men katholieken. Dat deed Jan
Crooq op 6 december 1566 toen hij in de Sint-Michielskerk vanop de preekstoel riep:
“fij stoel, ghij stijnct an de heresije! Zegghende dat pastuers ende keercmeesters
van Ste Michiels niet dan zodtkins en waren”46
Niet alleen de katholieken kregen beledigingen te slikken. Godevaert van Haecht noteerde hoe
calvinisten dreigende taal spraken tegenover lutheranen. Dit was ongetwijfeld ook in de omgekeerde
richting het geval maar van Haecht, eerder luthers gezind, geeft enkel voorbeelden van calvinistische
bedreigingen aan het adres van lutheranen. Men verkondigde ondermeer:
“Broeders, hebt goeden moet, wij hopen victorie te hebben eer wij sceyden ende
de papen en papisten, met de nieuwe papisten, ter stat uyt te drijven’, waerbij sij
meynden de mertinisten, die sij nieuwe papisten noemde”47
Toch was het beschimpen van de tegenpartij niet het hoofddoel van de protestantse preken. Het
merendeel van de predicaties uit beide kronieken waren bedoeld als verdediging van de protestantse
leer. Men verkondigde op de veldpredicaties de zaken die volgens de protestanten niet klopten aan
de katholieke leer. Zo geloofden de calvinisten niet in transsubstantiatie en men beweerde dat clerici
eerder toverden aan het altaar dan dat ze het geloof beleden. Één prediker had het ook over de
misdaden en folteringen die in de kloosters zouden gebeuren. Er waren ook predikanten die
opriepen kerkbeelden te vernietigen. Herman Moded predikte in september 1566 niet tegen de
clerici afzonderlijk maar vond, zo zegt van Vaerenwyck, dat de hele katholieke kerk in de
Nederlanden moest vallen want ze was te vergelijken met “die hoere van Babilon.” 48
Via deze weg trachtten protestanten hun leer te promoten. De predikanten deden aan de ene kant
bidden: “Dat hare predicatie (die zij tbloote ofte tpuere Godts woort noemeden), soude moghen
43
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 310. 44
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 230: “*Ze+ spraken dat de predicanten, die binnen preecten, tvolck verleedden ende bedroghen om haer ghiericheijt wille, *terwijl+ zij *de protestanten+de Scriftuere niet en vervalschten” 45
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 276. 46
M. VAN VAERENWYCK, deel 2, p. 49-50. 47
G. VAN HAECHT, maart 1567, p. 194. EN idem, januari 1567, p. 172: “Zij zullen gelagen worden door het zwaard.” 48
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 178. EN idem, deel 1, 224. EN idem, deel 2, 330. EN idem, deel 1, pp. 230-232.
58
ghoeden voerspoet hebben ende ghewurtelt werden in die herten der meinschen, ende dat Godt
daertoe zoude willen verwecjken ende goetwillich maken die overheden ende machten, gheestelic
ende weerlic.”49 Anderzijds trachtte men duidelijk te maken dat de katholieken het verkeerd voor
hadden. Aan de hand van de Bijbel probeerden protestantse predikanten aan te tonen dat zij alleen
de waarheid verkondigden. Een mooi bewijs vinden we in het begin van van Vaernewycks kroniek.
“Den viie in hoijmaent, *…+ preecte men wederom tot Stalendriessche *…+ *De
predikanten] lieten hem [het publiek] dijncken dat nu eerst de waarheijt gheopenbaert wart ende trechte evangelium ghepredict, mits dat die predicanten almeest de scriftuere alegierden zeer dapper ende wackere; ende lieten tvolck zien in hare testamenten oft haer niet alzoo ghetrauwelic ghepredict en wart, van passaige tot passaige, alzoo tnieuwe testament inne hilt, welck woort den heere bevolen hadde alle meinschen te vercondighen, ende niet meinschen vonden ende instellijnghen, daer mede de papen (zoo zijse hieten) bezich stonden, ende verhieffense boven dwoort Godts ofte verdonckerden dwoort Godts emmer daer mede, zoo dat zijnen rechten loop niet ghehebben en conde ende meeste gheboghen zijn ende wijcken om die meinschelicke erzierijnghe ende vonden plaetse te gheven; daert veel behoorlicker ware dat die meinschelicke gheboden weken ende plaetse ghaven den helighen ghebenedijden woorde Godts, dwelck ghelden zal int uuterste oordeel; ende niet die roosecranskins, weghen ende bedevaerden ende vele dierghelijcke supersticien”
50
Het zal dan ook niet verbazen dat we in de kroniek nog voorbeelden vinden van protestantse
predikanten die in de preek hun leerstellingen verdedigen. Tijdens de advent van 1566 preekte een
karmeliet in de Sint-Michielskerk “zoals de veldpredikanten dat deden verclarende onder andere,
datter maer twee sacramenten en waren, ende, hoewel dat ander vijve waren bekent bij de aude
doctueren, nochtans en waren zij van zulcker auctoriteijt niet als de voornoemde twee: dat was
tdoopsel ende tnachtmael, beede van Christus ende die apostelen meerckelic inghestelt.” Men
spotte ook met de belachelijke manier waarop de pastoors de kinderen doopten.51
Opnieuw wijst Godevaert van Haecht erop dat protestanten niet alleen tegen katholieken streden
om hun gelijk bij het publiek. Ook tussen protestanten onderling kwam het vaak tot conflicten over
geloofzaken. In het begin, zegt van Haecht, zullen de calvinisten proberen aansluiting te vinden bij
het Antwerpse publiek dat eerder luthers gezind was. Daarom beweerden calvinisten aanvankelijk
dat ze de juiste confessie preekten, want dat ze nauwelijks verschilde van de lutherse leer.52
Nauwelijks drie maanden later spreekt van Haecht al over de haat die de leden van beide confessies
voor elkaar koesterden. “Terwijl de twee strekkingen niet veel van elkaar verschillen, tenzij in het
49
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 36. 50
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 12. 51
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 48-49. EN idem, deel 1, pp. 28-31. 52
G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 63.
59
toedienen van de sacramenten.”, vertelt de kroniekschrijver.53 Daar gingen dan ook hun conflicten
over. Calvinisten maakten lutheranen uit voor vleeseters en bloeddrinkers omdat ze knielden als ze
het avondmaal ontvingen. Dit betekende immers dat lutheranen de hostie en de wijn verafgoodden
net als katholieken. De lutheranen maakten calvinisten dan weer uit voor “swermers” en beelden-
stormers. Zij konden zich niet verzoenen met de louter symbolische waarde van het avondmaal in de
calvinistische leer.54
De calvinisten gebruikten de preek om duidelijk te maken dat ze niet in transsubstantiatie geloofden.
Er waren ongetwijfeld ook lutherse preken die het tegendeel beweerden maar daar zijn geen
voorbeelden van terug te vinden in de kronieken. Van Haecht beschrijft hoe een calvinist het relaas
deed van de Lutheraanse preek waarin, volgens hem, God werd gelasterd.
“‘Nou vraghen wy haer, is Godt in al gelyck sy segghen; waer bleef dat bloet, dat er
uytgestort werdt? Sy moeten kennen dat wy gelyck hebben, en gelyck wy ’t
sacrament ontfangen alleen tot een gedachtenisse, oft sy moeten segghen, dat het
bloet weder in liep.’ Siet wat een vernuft, en stelen Godt syn almachticheyt, omdat
sy ’t niet begrypen en connen. Ick hebbe gehoort en gesien, dat sy preeckten en
vraechden de heele vergaderinghe: ‘Gelooft gy dat Cristus is in dat broot, dat wy
breken in, onder en boven, in ons, om ons en by ons, gelyck de mertinisten? Hy is
toch ten hemel gevaren!’ En de gemeynte riep: ‘Neen, neen, neen, wy’! Dit docht
my eenen grooten laster Godts, daer (de) scrifture nochtans claerlyck af tuycht en
seedt: ‘Ick ben tot den eynde der weerelt; ten anderen, die my lief heeft, die houdt
myn woerdt, en myn vader en ick sullen tot hem comen en ons wooninghe
maecken.’ En doen Cristus dit sprack, was hy Godt vereenicht met de menscheyt,
die na de verryssenisse noyt gesceyden en is; en meer redenen souden hierop
dienen, te lanck te verhalen.”55
Het is duidelijk dat protestanten de grootste moeite zullen doen om hun standpunten zo goed
mogelijk te verdedigen. Ze deden dit niet alleen tegenover katholieken maar ook tegenover elkaar.
Calvinisten en lutheranen voerden een wederzijdse strijd om zoveel mogelijk mensen van hun gelijk
te overtuigen. Voor die strijd maakten ze gebruik van één belangrijk wapen: de Bijbel.
C) VERGELIJKING
Aan de hagenpreken ging een hele preektraditie vooraf. Reeds in de middeleeuwen werd er
regelmatig gepreekt. Ann Thayer toont in haar boek Penitence, preaching and the coming of the
Reformation aan dat de boodschap van de middeleeuwse preek zelfs een invloed had op de snelheid
waarmee de ideeën van Luther en Calvijn ingang vonden bij het publiek. Meer bepaald de manier
53
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 97. 54
G. VAN HAECHT, november 1566, 121-123. 55
G. VAN HAECHT, december 1566, pp. 169-170. Zie ook: fragment 5 en 6 in Bijlage van de masterproef, analyse van Godevaert van Haecht, pp. 94-96.
60
waarop men ergens preekte over vergeving van de zonden en boetedoening was een graadmeter
voor de latere populariteit van de protestantse leer in dat gebied. Thayer maakt een onderscheid
tussen absolutisten, die de biecht als enig middel zagen voor de vergeving van de zonden, en
modernisten, die daarbij ook nog berouw van de zondaar verwachtten. Daarnaast zijn er ook nog de
regoristen die de biecht van geen waarde achtten om vergeving van de zonden te bekomen. Deze
laatste visie werd vooral in en rond Duitsland verdedigd en bood de voedingsbodem voor de leer van
Luther. Ook hij beschouwde immers de biecht niet als een sacrament en stelde dat de mens enkel
kon gered worden via het geloof en de gratie Gods. Dit bewijst heel duidelijk dat de protestantse
preken niet uit het niets ontstaan zijn. De middeleeuwse preken waren talrijk en zullen, volgens Ann
Thayer, zelfs mee bepalen waar de ideeën van Luther (en Calvijn) ingang zullen vinden. 56
Toch is er een verschil tussen de katholieke en protestantse preek. De katholieke werd vooral
gebruikt als massamedium om de katholieke leer en moraal te verspreiden. Terwijl de protestantse
vooral werd gezien als de verkondiging van Gods Woord. Aangezien dat Woord de bron van het
geloof was, kreeg de preek bij de protestanten een heel belangrijke functie: de predicatie werd het
centrum in het belijden van het geloof.
Tot zover de evoluties. De rest van de vergelijking tussen katholieke en protestantse preken wordt
bepaald door tegenstellingen.
De katholieke preek vond steeds plaats in een parochie- of kloosterkerk, vóór de eucharistieviering.
Die gewijde plaatsen binnen de stad waren verboden toegang voor de protestantse predikanten. Te
Gent bleef ook na de Beeldenstorm het preken binnen de stad een katholiek voorrecht. Enkel in
Antwerpen werd dit voorrecht opgegeven na het gebruik van geweld door de protestanten.
Terwijl de katholieken dus steeds van de kerkelijke accommodatie gebruik konden maken, moesten
protestanten zich aanvankelijk behelpen met primitieve constructies op braakliggende terreinen. Na
verloop van tijd werden de preken evenwel beter georganiseerd. In openlucht werd voortaan gebruik
gemaakt van tenten die moesten beschermen tegen warmte of regen. Na de Beeldenstorm stemden
de steden (Antwerpen en Gent) ermee in dat de protestanten een gebouwen konden optrekken of in
gebruik nemen waarin ze hun preken en erediensten konden laten doorgaan.
Ook de vorm en stijl van de preek verschilde. De meeste katholieke predikanten maakten wellicht
gebruik van de moderne methode. Ze behandelden een katholiek thema, dat ze onderdeelden in
verschillende deelthema’s. Elk thema werd toegelicht aan de hand van exempla’s. Dit konden
56
A. TAYER, Penitence, preaching and the coming of the Reformation. Burlington, Ashgate, 2002, pp. 225,
passim.
61
Bijbelverzen zijn, fragmenten uit de geschriften van de kerkvaders, heiligenlevens enz. Merk op dat
men weldegelijk gebruik maakte van de Bijbel, maar hij diende enkel om de standpunten van de
predikant, meestal in verband met moraal, te bewijzen. Het was nooit de bedoeling dat de katholieke
predikant aan exegese ging doen.
Die exegese was nu net het handelsmerk van de protestantse predikanten. De exegese wàs de preek.
De methode die men daarvoor gebruikte was vrij te kiezen en was niet aan bepaalde regels
gebonden. Het enige wat wel vastlag, was de plain style. De preek moest, in tegenstelling tot die van
de katholieken, eenvoudig zijn. Dat betekende niet alleen het vermijden van ingewikkelde
structuren, ook overdadige stijlfiguren en retorische trucs werden best achterwege gelaten. Het
enige wat protestanten rechtstreeks overnamen van hun katholieke collega’s, was hun gevoel voor
dramatiek. Samen met de boodschap werden ook emoties overgedragen door de predikant. Zijn
voorkomen, de plaats van de preek en de manier waarop hij bepaalde zaken verwoordde, konden
een heel diepe indruk nalaten op het publiek. Dit hadden de katholieke predikanten in de
middeleeuwen al begrepen en ook de protestanten maakten hier handig gebruik van om ervoor te
zorgen dat hun boodschap in het geheugen van de luisteraar gegrift werd.57
Wat de inhoud van de preken betreft, kunnen we ook verschillen opmerken. De meeste katholieke
preken die we in de kronieken terugvinden, zijn gericht tegen protestanten. Men predikte tegen de
protestantse predikers in het algemeen en beschimpte de predikanten ook persoonlijk. Politieke
figuren die de lutherse of calvinistische zaak steunden, waren kop van jut en de overheid werd
verweten te laks op te treden tegen de ketters. Opvallend is wel dat men tijdens de aanvallen
nauwelijks uit de doeken deed wat er nu juist zo verkeerd was aan de protestantse leer. Jan Verdée
geeft daar een logische verklaring voor. “Na een tijdje,”,zegt hij, “werkten de ongenuanceerde
aanvallen van de katholieken op de protestantse leer contraproductief. Het publiek werd
geïnteresseerd in wat Luther en Calvijn echt te zeggen hadden.” Bijgevolg hielden de katholieken het
bij scheldtirades aan het adres van de predikanten, terwijl ze de eigen sacramenten trachtten te
verdedigen.58
Als we de kronieken als maatstaf mogen nemen, legden de protestanten veel minder de nadruk op
het beschimpen van de andere partij. Veel meer vinden we voorbeelden terug van predikanten die
57
Dat beide confessies aandacht hadden voor drama in het brengen van de preek is het best aan te tonen aan de hand van het paasritueel. Reeds in de middeleeuwen waren de dramatische preken rond Pasen over het lijden van Christus erg populair. Kerken liepen vol tijdens de paasweek, samen rouwen, sprak mensen aan. En dus zal het principe gretig worden overgenomen door de protestantse predikanten. Cf. I. DE MOOR, preken als medium voor de verspreiding van de Reformatie in West Europa, p. 13. 58
JAN VERDÉE, De betekenis van de dominicanen in Gent vlak voor en tijdens de reformatie (1456-1584). (masterproef universiteit Gent), 2007-2008, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, p. 18.
62
effectief aan exegese deden. De verdediging van de eigen leer stond bij de protestanten centraal.
Met de Bijbel als het ultieme verdedigingsmiddel waren de predikanten erop uit om het publiek te
overtuigen van hun gelijk. Niet alleen tegenover de katholieke tegenstanders werd er gestreden,
maar ook tegenover andere protestantse confessies. Met de Bijbel achter de hand waren
protestanten heel zeker van hun stuk en lieten ze niet na hun tegenstanders uit te dagen tot een
discussie om hun gelijk te halen. Zo ook deze predikant die verkondigde:
“laet jeghen mij commen de gheleertste vande predicanten van Ghendt ende ic
zalder jeghen disputeren, gha ic tondere ofte werde ic metter waerheijt
verwonnen, zoo ben ic te vreden dat men mij an eenen staeck verbrande, ende
indien tblijct dat ic hem verwinne ende confuus make zoo en begheere ic niet dat
hem een haer verwerrent werde ofte eenich quaet daeromme gheschie.”59
Deze verschillen tussen katholieke en protestantse preken moeten zeker bijgedragen hebben tot het
succes van de hagenpreken. De protestantse boodschap en de manier waarop de predikanten die
boodschap overbrachten, eloquent en met de Bijbel als bewijs, werd duidelijk meer geapprecieerd
door het publiek dan de katholieke variant. De protestanten hadden de talloze belerende exempla
laten varen en brachten het Woord van God in al zijn eenvoud. De Schrift leverde voor iedereen
voldoende bewijs dat de protestanten het bij het rechte eind hadden. Om tot die conclusie te komen
waren er geen exempla of onderwijzende monniken nodig. De luisteraar kon het zelf afleiden uit de
preek die het Woord Gods bevatte.60 Dat het publiek deze preken en de manier van preken beter
vond, bewijst van Vaernewyck zelf in volgend fragment:
“als zij ghehoort hadden dese nieuwe manniere van predicken, zoo werden zij recht
inden gheest verbaest ende versleghen als met eenen blixem gheraect, zegghende
dat zij nemermeer en zouden ghewaent hebben, dat men daer zoo uutnemende
ghoede sermoenen zouden ghepreect hebben, thadde al een ander hemelsche
cheve ende gheest dan tghene dat men haer plach te predicken. Die helighe
scriftuere, zeijden zij, die zij daer hoorden zoo naectelic uutlegghen, dede haer
herten van vruechden upsprijnghen ende al haer binnenste van onder tot boven
beroeren, die tranen overvloedelic, uut grooter devocie ende viericheijt tot Godt,
uut haren ooghen, ja, uut haerder herten sprijnghen. Een sermoen was daer beter
ende treffelicker, (zeijden zij) dan XX andere; dander en waren maer te ghelijcken
daerbij als schuum bij zelvere, als latoen bij ghaut, ten hadde niet daerbij te
bedieden, dese hadden de clare scrift bij der handt zonder ijet daer buten te ghane;
maer dandere de meinschelicke leerijnghen ende inzettijnghen ende haren
pauselicken canon, waermede zij dicwils zoo verwerrent ende beladen stonden, dat
zij haer moesten staen bedijncken wat zij ofte hoe zijt zegghen zouden up dat zij
haer zelven niet en beschaemden ofte jeghen en spraken; maer dese nieuwe
59
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp 81-82. 60
De protestanten lieten de luisteraars de Bijbel zien (die ze ook thuis mochten lezen) om te bewijzen dat wat gepreekt werd echt in de Bijbel stond. Cf. P. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 149 EN fragment uit VAN VAERNEWYCK, supra.
63
predicanten *…+), ghijnghen met haer dijnghen al recht duere en stonden niet en
droomden wat zij zouden zegghen; maer als een vloeijende fonteijne, zoo vloeijden
die woorden uut haren monde, waer uut wel bleeck (zeijden zij), dat zij de
waerheijt met haer hadden, want de waerheijt en heeft niet veel bedijnckens oft
bewimpelens an, zij en schaemt haer niet; de scriftuere (die zij eenpaerlic preecten)
ghaf zelve ghetughenesse dat zij de waerheijt zeijden. Veel lieden ghaf ooc groot
wondere hoe de lieden, die XXX oft XL jaren lanck oft meer, de sermoenen in onse
keercken ghehoort hadden, zoo aest van dese ander sermoenen ommeghestelt
worden; want vele die vier of vijf reysen hemlien ghehoort hadden, twas met
hemlien ghedaen, zij worden gheheel van dien zinne ende manniere. “61
61
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 81-82.
64
3. HET PUBLIEK
In dit hoofdstuk willen we nagaan hoe het publiek reageerde op de hagenpreken. We zoeken uit tot
wat mensen bereid waren om hun predikant te steunen. We gaan ook na of er een evolutie was in
het aantal en het soort mensen dat naar de preken kwam luisteren. Om het gedrag van het publiek
te begrijpen en te kunnen analyseren, is het noodzakelijk dat we die reacties steeds in de juiste
context plaatsen. Ze zullen immers steeds in wisselwerking staan met de acties van het stadsbestuur
en/of de politieke beslissingen van hogerhand. Het lijkt ons aldus handiger een chronologisch
perspectief te hanteren waarin de situatie van katholieken en protestanten wordt geschetst, in
wisselwerking met de veranderlijke politieke en sociale situatie in het wonderjaar. Binnen de
chronologische afbakeningen zullen we wel steeds de Gentse casus eerst behandelen omdat we
hierover beter geïnformeerd zijn wat de reactie van het publiek betreft. Vóór we de vergelijking
aanvatten waarin de evolutie van beide religieuze strekkingen zal worden geschetst, zullen we ook
nog even stilstaan bij de eigenlijk actieve reactie van het publiek die grotendeels ontsnapt aan ons
chronologisch kader.
A) VÓÓR 1566
Om een beeld te krijgen over wat de rol van het publiek was in de katholieke preken vóór het
wonderjaar kunnen we opnieuw (enkel) terecht bij de studie van Larissa Taylor in Soldiers of Christ.
Ze vertelt dat alle klassen van de maatschappij naar de preek kwamen luisteren. Vooral de rijkere
klasse en kooplieden werden vaak aangesproken door de predikant. De armen daarentegen werden
bijna nooit vermeld. Vele predikanten klaagden over het feit dat slechts weinigen naar hen kwamen
luisteren, maar dat moet gezien worden als kritiek in een poging om iedereen te bereiken. Als we de
massa mensen bekijken die wel naar de predicaties kwamen, kunnen we besluiten dat we te maken
hebben met een populair evenement.1
Vooral de dramatische preken tijdens de vasten en de advent waren zeer in trek. Niet iedereen kwam
uit vroomheid naar de preek. Er waren mensen die kwamen discussiëren met de predikant of die zich
kwamen amuseren. Er waren vaak klachten over honden in de kerk, over mensen die in slaap vielen
1 De armen waren wel vaak het onderwerp van de preek maar men viseerde ze niet persoonlijk in tegenstelling
tot de rijkere klasse, waarvan het gedrag vaak onder de loep werd genomen en waarbij ze persoonlijk werden vernoemd. Zelf de leden ut de Koninklijke familie. Cf. Taylor (L.). “Dangerous vocations: preaching in France in the late Middle Ages and the Reformations.” In: Taylor (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 91-125. L. Taylor, Soldiers of Christ : preaching in late medieval and reformation France. Oxford, Oxford university press, 1992, pp. 31-32.
65
of die de kerk verlieten terwijl de predikant nog bezig was. Toch kon een prediker soms de
vroomheid van zijn publiek in de verf zetten. Opvallend is wel dat de overheid niet kon controleren
wat er werd gezegd in de kerken en dat leidde ook in de late middeleeuwen vaak tot conflicten
wanneer de overheid en de predikant tegengestelde belangen hadden.2
De preek was een sociaal gebeuren. Een samenkomst waar mensen elkaar ontmoetten, waar ze zich
konden ontspannen terwijl ze iets konden bijleren. Sommigen grepen de gelegenheid aan om met de
predikant in discussie te treden maar in de eerste plaats was de preek een groepsgebeuren dat het
groepsgevoel onder de aanwezigen gevoelig kon versterken. Een predikant kon zijn publiek massaal
aan het wenen krijgen. Er zijn ook gevallen bekend waarbij massaal vreugdevuren werden ontstoken
na een predicatie.3
B) HET WONDERJAAR
Marcel Delmotte deed in 1963 onderzoek naar het calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te
Gent (1560-1567). Ook in het werk van Guido Marnef over Antwerpen vinden we cijfermateriaal
daaromtrent. We zullen deze gegevens gebruiken in onze verdere analyse maar niet zonder acht te
slaan op de belangrijke opmerking van laatstgenoemde auteur. Marnef wijst in zijn onderzoek
herhaaldelijk op het feit dat we heel wat mensen niet in vakjes kunnen stoppen op religieus gebied.
Hij heeft het over de middengroepen, de zogenaamde protestantiserende katholieken. Deze ‘mensen
behoorden niet tot een bepaalde confessie. Ze waren het niet eens met een aantal katholieke
standpunten maar waren tegelijk niet bereid de katholieke kerk te laten varen. Naarmate de
politieke situatie veranderde, kon deze groep dus naar een van beide religieuze extremen overhellen.
En dat is wat gebeurde tijdens het wonderjaar. De protestantse katholieken in 1566 massaal naar de
calvinistische preken luisteren, maar toen het tij keerde en de overheid de vervolging opnieuw
versterkte, waren zij er als de kippen bij om hun oude dwalingen af te zweren. Deze mensen waren
het eens met de kritiek van de protestanten en steunden daarom de protestantse zaak maar
verzoenden zich na de repressie van Alva opnieuw met de katholieke kerk.4
Vóór de Beeldenstorm
Er valt duidelijk af te lezen uit de kronieken hoe de acties van protestantse predikanten en hun
publiek in aanloop naar de Beeldenstorm getuigden van meer zelfvertrouwen. Nadat Margaretha van
2 L. Taylor, Soldiers of Christ, pp. 33-36.
3 L. Taylor, Soldiers of Christ, p. 36.
4 De problematiek van de middengroepen komt in al zijn artikels over de reformatie in Antwerpen terug maar
komt het uitvoerigst aan bod in: G. Marnef, “Protestant conversions in an age of Catholic Reformation: the case of sixteenth-century Antwerp.” In: GELDERBLOM (J.), DE JONG (L.), VAN VAECK (M.) eds. The Low Countries as a crossroad of religious believes. Leiden, Brill, 2004, pp. 34, 36.
66
Parma ermee instemde dat de toepassing van de bloedplakkaten versoepeld kon worden, was voor
de protestanten het hek van de dam. Zij zagen in deze voorwaardelijke toegeving een teken dat ze
hun gang konden gaan, dat ze ongestoord konden blijven predicaties houden.5
Als we de reactie van het publiek in de kronieken bekijken, zien we hoe men steeds meer
zelfverzekerd wordt. Op 15 juni rapporteert van Vaernewyck hoe “een cleen cuddekin volx van
lichten levene, ende meest vremde ghezellen, die te Ghent in cnaepschappe wrochten” naar de
preek kwamen luisteren. Deze beschrijving is, net zoals een aantal andere die nog zullen volgen,
ongenuanceerd te noemen. Dat de auteur het merendeel van het publiek af doet als lieden “van
lichten levene” is wellicht te wijten aan persoonlijke vooroordelen. Toch kan niet worden gezegd dat
van Vaernewyck altijd ongenuanceerd te werk gaat bij het beschrijven van het protestantse publiek.
Zoals we hieronder zullen zien erkent de auteur even later dat er ook mensen met een goede
reputatie naar de preken kwamen luisteren. Dit betekent evenwel niet dat de beschrijvingen overal
even letterlijk dienen te worden genomen. Naar mijn mening kunnen ‘de mensen van lichte zeden’
hier en ook in andere beschrijvingen het best geïnterpreteerd worden als ‘mensen die niets te
verliezen hadden.’ De auteur zal deze woorden trouwens ook zelf in de mond nemen om het publiek
van een volgende predicatie te beschrijven.6
Op 3 juli maakten het “ghemeen gepeupel, die lettel te verbeuren hadde” nog steeds het grootste
deel van het publiek uit, maar deze keer waren er ook mannen te paard bij en men dacht de Graaf
van Batenburg te herkennen.7 Deze veronderstelling van de aanwezigheid van een belangrijk persoon
is een eerste aanwijzing dat ook mensen met veel meer invloed en macht het er stilaan zullen op
wagen om naar de preken te komen luisteren. Marcus van Vaernewyck bevestigt alleszins dat het
publiek tegen juli 1566 niet enkel meer bestaat uit “volcxkin van quaden lichten leven als vrauwen
die, gehuwet zijnde haer qualic gheregiert hadden.” “Maar,”, geeft hij toe, “up dat men ooc de
waerheijt zegge, vele ander ghoude lieden van name ende van fame, goedtvreesende ende
5 Cf. Context: Ph. Mack Crew, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge,
Cambridge University Press, 1978, pp. 6-10.EN G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie : ondergronds protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577. Antwerpen, Kritak, 1996, pp. 127-128. 6 M. van Vaernewyck, deel 1, p. 1.
Dat er veel mensen naar de eerste predicaties gingen die, zoals van Vaernewyck zegt, “in de cnaepschappe wrochten” kan kloppen. Marcel Delmotte vond dat het grootste aantal vervolgde calvinisten in de periode 1550-1566 ambachtsmannen waren. Cf. infra. 7 De zonen van de Graaf van Batenburg (gelegen te Gelderland) zullen de calvinistische zaak verdedigen. Een
van hen zal zelfs deel uitmaken van de delegatie die op 1 augustus 1566 aan de president van de Raad van Vlaanderen een kerk gaat vragen om de predicaties in te laten doorgaan. Beide zonen zullen op 1 juni 1568 in Brussen worden terechtgesteld. Cf. M. van Vaernewyck deel 1, pp. 43-45. EN idem, deel 4, pp. 16, 100-101. M. van Vaernewyck, deel 1, p. 8.
67
onberepelic van levene, zach men ooc int vervolch dees predicatie, zo dat menich onmoghelic dochte
dat zulcke persoon daer ghijnghen.”8
Hun aantal bleef groeien ondanks het feit dat het Gentse stadsbestuur voorgeboden uitvaardigde die
de preken verboden.9 Velen dachten dat de predicaties waren toegestaan door de overheid. Ze
gingen van de veronderstelling uit dat de overheid de predikanten wel zou aanpakken mochten de
preken niet zijn toegestaan.10 Maar tegelijk trokken de luisteraars wel gewapend naar de predicatie
om te voorkomen dat er onschuldig bloed zou vloeien bij arrestaties door de stadswacht.11
Op 22 juli krijgen we van van Vaernewyck het echte bewijs dat ook machtige personen naar de
predicaties kwamen luisteren. Het gaat om mannen die werkzaam waren in de Raad van Vlaanderen
waaronder de zoon van de voorzitter. Tegen die tijd hadden deze blijkbaar hun voorzichtigheid laten
varen en konden ze zonder al te veel risico’s zelf de preken bijwonen. De overtuiging dat de preken
waren goedgekeurd door de landvoogdes zal hier zeker hebben meegespeeld. Daarnaast moet men
er op gerekend hebben dat de kans op arrestatie of vervolging klein was. (cf. infra12) In werkelijkheid
bleven de preken echter verboden. Twee van de voornoemde heren uit de Raad van Vlaanderen
werden dan ook gearresteerd en gevangengenomen. Dit doet niets af aan het feit dat zij het tegen
juli 1566 aandurfden om in hun positie, buiten de Heuvelpoort de calvinistische predicatie te volgen.
Dit bewijst duidelijk dat het zelfvertrouwen van de protestanten groeide.13
Op 27 juli 1566 werden afgevaardigden van de ambachten ontboden bij de schepenen. Aan hen werd
met aandrang gevraagd niet meer deel te nemen aan de predicaties en om hun vrienden en familie
ervan te overtuigen hetzelfde te doen. De ambachten beloofden trouw te blijven aan de magistraat
en de koning maar velen repten met geen woord over de predicaties. De metaalbewerkers: tin- ,
8 M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 9-10.
9 Van Vaernewyck spreekt van acht- of negenduizend op 11 juli ondanks mandement van de stad dat de
mensen gewoon uitjouwden. M. van Vaernewijck, deel 1, p. 20 EN idem, p. 24. 10
Vele predikanten werden immers nooit gearresteerd cf. infra. M. van Vaernewyck, deel 1, p. 21. 11
“Met stocken, bussen ende zweerden, ook peerdevolck, met sijnkoers an haer zijde, die alomme de wacht hilden ende de ghaten of straten dede bewaren, vanwaer zij zouden moghen bestoockt oft besprongehen werden. “M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 28-31. EN idem, deel 1, pp. 26. 12
We behandelen dit in het volgende deel van de analyse. 13
Het gaat om Guillame Maijaert, en zijn broer Lucas Maijaert.. Ook de zoon van de voorzitter van de Raad van Vlaanderen, Jacob Martins, was Calvinistisch gezind. Cf. M. van Vaernewyck, alfabetische tabel, p. 160. EN M. van Vaernewyck, deel 1, p. 32: “twas al meest jonc ende ghemeen volcxkin, van drij hondert nauwelic eenen persoon van machte *…+ nochtans warender sommighe van machte onder ghemijnghelt, ende onder andere zeker practisienen bij den raet van Vlaenderen, als bijsondere de zonen van Baudin Maijaert,*…+ende bij de heeren zijnde, wart beneden ghewesen ende inde vanghenesse ghesloten, ja, tselfs den zone van mijnheere den president,*…+was ooc calvinisch ghezint, waer af hem den vader (zeer verstoort zijnde) niet en heeft connen ghebrijnghen.”
68
zilver- , en goudsmeden waren het meest terughoudend in hun verklaring. Zij wilden zelf wel
gehoorzamen maar wilden niet instaan voor de daden van de rest van hun familie.14
Nauwelijks een dag na het verzoek van het Gentse stadsbestuur waren er meer mensen dan ooit
tevoren aanwezig op een nieuwe predicatie buiten de Heuvelpoort. De gebieden waar de kooplieden
woonden, de Lange Munte, de Vrijdagsmarkt en de Leertouwergracht, waren leeg.15 Ook nu weer
worden “voorname heren” vermeld (o.a. oud schepenen) die openlijk de predicatie bijwoonden.16
Ook van Haecht vermeldt de predicatie van eind juli buiten Gent waarbij, volgens hem, 20 000
mensen van Gent en omstreken aanwezig waren.17
Als we de gegevens uit Antwerpen bekijken dan krijgen we een soortgelijk beeld. Alleen tekenen de
evoluties zich vroeger af dan in Gent. Reeds in 1558 preekte Adriaan van Haemstede in het
openbaar. Hij wilde op die manier gehoorzamen aan de ordonnantie van 1 maart 1558, die geheime
bijeenkomsten verbood omdat ze onrust en opstand zouden veroorzaken. Van Haemstede preekte
dus in bossen of huizen en een enkele keer op de brug aan de Meir binnen de stad. Hij kreeg steeds
meer aanhang en kon tegen het einde van 1558 al rekenen op 2000 tot 4000 luisteraars. Maar op
bevel van de regentes werden een aantal luisteraars geëxecuteerd waarna men zich noodgedwongen
opnieuw uit de publieke ruimte terugtrok.18
Godevaert van Haecht vertelt hoe Cornelis Huberti, pastoor van het Kiel, op 27 september 1565
zoveel mensen moest te woord staan dat men de preekstoel buiten moest plaatsen omdat niet
iedereen binnen kon in de schuur waar hij het Woord van God verkondigde. De auteur vermeldt dat
de pastoor er preekte op vraag van de heer van Merksem, hoewel hij diens aanwezigheid niet
bevestigt.19
Op 24 juni wordt dan wel vermeld dat verschillende “heren van Antwerpen” aanwezig waren onder
de 3000 toeschouwers in de bossen te Berchem. Volgens van Haecht was het de wens van
verschillende Antwerpse burgers om een aantal lutherse predikanten toegewezen te krijgen.20
De positie van het publiek wordt nog duidelijker wanneer op 31 juni en 1 juli de Brede Raad
vergaderde om een overeenkomst te bereiken en de predicaties te laten verbieden. Vele
14
M. van Vaernewyck deel 1, p. 32. EN Delmotte M, “Het calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te Gent.” In: Tijdschrift voor geschiedenis, 1963(76), pp. 149-50; 15
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 43. 16
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 46-48. 17
G. van Haecht, juli 1566, p. 72. 18
G. Marnef, “Publiek versus geheim: Adriaan van Haemstede en zijn streven naar een publieke kerk te Antwerpen in 1558.” In: DE ZUTTER (J.) e.a. eds. Qui valet ingenio, liber amicorum Johan Decavele. Gent, Stichting mens en kultuur, 1996, pp. 373-375. 19
G. van Haecht, september 1565, p. 12. 20
G. van Haecht, juni 1566, p. 62 EN idem, juni 1566, p. 63.
69
wijkmeesters kwamen niet opdagen op de vergadering omdat ze niet wilden toestemmen met een
verbod en ook de aanwezigen gaven hun fiat niet. Van Haecht verwoordt het als volgt:
“Maer sommighe wyckmeesteren versaghen haer uyter stat, omdat se in sulcx niet
concenteren en souden, als de heeren der stat haer voerhielden: en die er present
waeren en wouden oock niet concenteren.”
De inspanningen van het stadsbestuur mochten niet baten want enkele dagen na de vergadering
gingen de mensen opnieuw ter predicatie, gewapend deze keer, omdat het gerucht liep dat men
predikant Herman Moded zou aanvallen. Dit bewijst dat er toch enige ongerustheid was over het
goed verlopen van de preek en dat was niet ten onrechte.21 De stedelingen bleven massaal naar de
predicaties trekken maar ze namen nu steeds hun voorzorgen. Iedereen bewapende zich vooraleer
naar de preek te gaan luisteren, omdat men van Hendrik van Brederode te horen had gekregen dat
de stad acties zou ondernemen om de predicaties te verstoren. Zijn raad om in kleinere groepen naar
de preek te gaan luisteren, volgden de calvinisten echter niet op. Daarnaast werd er ’s nachts over de
Groenkerk, vaste plaats voor calvinistische preken, gewaakt als er de dag nadien een preek was
gepland.22
Intussen bleef het aantal mensen dat naar de preken kwam luisteren, stijgen. Van Haecht beschrijft
hoe op het Kiel soms tot 24000 man verzamelde. Deze mensen waren niet louter afkomstig uit de
stad. Er waren ook personen bij die een hele reis hadden afgelegd naar bijvoorbeeld het Kiel, omdat
hun thuisstad of gemeente de preken met succes verboden had. Zij trokken dan gewoon naar
naburige gebieden waar de predicatie wel nog mogelijk was. Op die manier kwam er publiek uit
Mechelen en Lier naar de predicatie die net buiten Antwerpen plaatsvond. En wanneer niet meer
gepreekt werd in Bergen Op Zoom, trok men massaal naar Steenbergen.23
Terwijl het aantal aanwezigen op de hagenpreken bleef groeien, haalden de maatregelen tegen de
predicaties niets uit. Door deze instabiele situatie dreigden veel kooplieden Antwerpen te verlaten
en dus zag de stad zich genoodzaakt om hulp te vragen bij de centrale regeringsmacht. Margaretha
van Parma stuurde Willem van Oranje als superintendant naar Antwerpen om er de openbare orde
te herstellen. Maar de spanningen bleven stijgen. Calvinisten eisten nu ook te mogen preken in de
binnenstad. Er gebeurden kleine incidenten zoals het bespotten van het Mariabeeld tijdens de
21
G. van Haecht, juli 1566, p. 64. 22
Hendik van Brederode maakte deel uit van het Verbond der Edelen. Cf. G. van Haecht, april 1566, p. 36. EN G. van Haecht, juli 1566, p. 66-67 EN idem, juli 1566, p. 72. 23
G. van Haecht, augustus 1566, p. 94. EN idem, juli 1566, p. 72.
70
processie24 en er werden calvinistische preken gehouden die het ronddragen van de beelden
hekelden. Dit gaf aanleiding tot de Beeldenstorm in Antwerpen die op 20 augustus losbarstte.25
Guido Marnef schetst in zijn boek Antwerpen in de tijd van de reformatie een beeld van de socio-
professionele situatie van de Antwerpse calvinisten. Hij doet dat op basis van wat hij te weten kwam
over vervolgde calvinisten in de periode 1550-1566. Ook hij merkt, net als Marcel Delmotte over
Gent, op dat vooral de ambachten met 48% het grootste aandeel veroordeelden onder hun rangen
hadden. Zij werden gevolgd door de mannen werkzaam in de handel en transport (38,6%).26
Over het publiek van de katholieke predikanten kunnen we kort zijn wegens de weinige informatie in
de kronieken over deze periode. Bij van Vaernewyck kunnen we lezen dat de preken van broeder Jan
Vanderhaghen steeds veel volk op de been brachten. De luisteraars kwamen twee uur te vroeg naar
de kerk om toch maar een goede plek te hebben tijdens de preek. Volgens de auteur wilden deze
mensen zich wapenen tegen de invloeden van het nieuwe geloof en kwamen ze daarom massaal
naar de preek luisteren. Zijn populariteit is vreemd, wanneer we rekening houden met de dalende
populariteit van de clerici in die tijd. We zouden kunnen vermoeden dat Vanderhaghen als rolmodel
dienst doet in van Vaernewycks kroniek en dat het succes van de katholieke preken in werkelijkheid
toen al achteruit ging. Het succes van Vanderhaghen was dan eerder uitzonderlijk, gebaseerd op zijn
persoonlijke kwaliteiten en niet meer representatief voor de katholieke predikanten in het
algemeen.27
Godevaert van Haecht werpt een beter licht op de situatie. Hij vertelt hoe de aanwezigen in de kerk
volop kritiek uitten op een nieuwe aflaat van de paus die in een predicatie ter sprake kwam. De
opbrengst van de aflaat moest dienen om Malta te versterken tegen de Turken. Velen reageerden:
“’t is meer om ons selven met dit gelt te straffen dan om den Torck te wederstaen.” Tegelijk bleef
men naar de sacramentsprocessie gaan. Ook op de dag van de processie zelf werden geruchten
verspreid dat men tijdens de ommegang een protestantse predikant zou doen preken in de kerk of
dat men de priester het Sacrament uit handen zou slaan. Maar uiteindelijk bleef alles rustig.28
Dit weerspiegelt beter hoe het publiek reageerde op de katholieke preken in deze periode. We
bevinden ons duidelijk in een overgangsperiode waarin stedelingen wel naar de protestantse
predikanten gingen luisteren en hun kritiek overnamen, bijvoorbeeld die op de aflaten. Maar tegelijk
zien we dat vele mensen ook nog naar de katholieke preek kwamen en dat er nog veel deelnemers
24
G. van Haecht, augustus 1566, p. 97. 25
G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 127-128. 26
G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 106-107. 27
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 48-53. 28
G. van Haecht, mei 1566, p. 45. EN idem, juni 1566, p. 48.
71
waren aan de processie van 13 juni 1566. Het is dus helemaal niet zo dat er zich al duidelijke kampen
vormden van mensen die enkel naar de calvinistische preek gingen luisteren en zij die aan de
katholieke zijde bleven. Ook als we rekening houden met de theorie van Guido Marnef over de
middengroepen, die we aan het begin van dit onderdeel schetsten, kunnen we niet zeggen dat de
middengroep toen al overhelde naar calvinistische zijde. De katholieke preken en sacramenten
bleven in trek en de Kerk deed er alles aan om dit zo te houden. Deze pogingen werden echter
sceptisch onthaald. Dat bewijst dit fragment:
“Item op den 27 dach Julius werdt tot Antwerpen in vuel kercken briefkens
geplackt, dat men in de Borchtkercke predicken soude het woerdt Godts,
soeckende nou allen haer beste predicanten om 't volck te trecken van der
Calvinisten leere. Maer elck seyde: ‘Sullen sy nou Godts woerdt preeken eerst? wat
hebben sy suslange jaeren geleert?’”29
Na de Beeldenstorm
In Gent werden er na de Beeldenstorm voor het eerst protestantse preken binnen de stad gehouden.
Dat gebeurde op 25 augustus in de Sint-Pietersabdij. Het Gentse publiek liep niet meteen storm voor
de predicaties op verboden terrein. Die bewuste dag kwam maar een vierde van het normale aantal
mensen opdagen uit schrik voor acties van het stadsbestuur. Die dreiging was reëel, aangezien de
stad de dag voordien nog maar eens een gebod had uitgevaardigd tegen de predicaties. Bovendien
waren er galgen opgesteld en was er een garde samengebracht van driehonderd man voor een
executie die dezelfde dag zou plaatsvinden. Het zou dus gemakkelijk zijn geweest voor de stadsmilitie
om op te treden tegen de overtreders. Het aantal mensen dat het aandurfde om in deze precaire
omstandigheden toch naar de preek te gaan luisteren, bleef dus eerder beperkt.30
In oktober 1566 kwam er wel veel volk opdagen toen men preekte op het Sint-Jacobskerkhof, maar
die volkstoeloop kan een eerste keer verklaard worden doordat er op dat moment markt werd
gehouden op de vrijdagsmarkt, vlak naast het kerkhof. Vele mensen bleven gewoon even luisteren
terwijl ze inkopen deden. Precies één week later werd er ’s avonds opnieuw samengekomen op het
Sint-Jacobskerkhof, maar deze keer werd de aandacht van de stadswacht getrokken door het gezang
van psalmen. De garde trachtte de massa uiteen te krijgen waarop velen thuis wapens gingen halen;
maar niet veel later zijn beide kampen gewoon uit elkaar gegaan.31
Één predikant waagde zich eraan om gedurende verschillende opeenvolgende dagen van december
in de Sint-Michielskerk te preken. Hij startte de preek om zeven uur ’s morgens, toen het nog donker
29
G. van Haecht, juli 1566, p. 73. 30
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 200-203. 31
M. van Vaernewyck, deel 1 p. 269. EN idem, pp. 281-282.
72
was. Hij had wel een grote aanhang: onder zijn luisteraars bevond zich zelfs de voorzitter van de raad
van Vlaanderen, Jacob Martins. Merk wel op dat men bij het organiseren van deze preek heel wat
voorzichtiger te werk ging dan bij de preken buiten de stad (cf. infra). Men moest in de kerk
verzamelen vóór dagenraad.32
Terwijl de preken binnen de stad dus merkelijk minder volk op de been brachten en men steeds op
zijn hoede moest blijven voor repressie, werd de groep luisteraars van de preken die buiten de
stadsmuren doorgingen, steeds talrijker. Van enige schroom of voorzichtigheid lijkt hier totaal geen
sprake. Integendeel, het publiek van de protestantse predicaties zal zichzelf duidelijk profileren als
“deghelic volck” tegenover de gezagsdragers. Volgend fragment uit van Vaernewycks kroniek
verduidelijkt hoe men dat deed.
“Up den zelven voren noene was een groote vergharijnghe van volcke int
sPrincenhof; want twas een zegghen dattet den Grave [Egmont] anghedreghen was
dat de ghene, die ter nieuwer predicatie ghijnghen, niet dan ghemeen volcxkin en
was of schamel ghepuepele, waerom, uut begheerten vanden predicanten, zoo zijn
zij verghaert ter voornoemder plaetse, elck met zijn beste cleeren anne, om te
tooghen datter ooc deghelic volck tharen veltsermoenen quam.”33
Het publiek deed nu ook meer dan alleen luisteren naar de preken. Ze namen de boodschap van de
predikanten duidelijk aan en handelden ernaar. Dat wordt goed zichtbaar na de predicatie van 17
september 1566 aan de buitenmuur van het kartuizerklooster. Na de preek was het publiek van
oordeel dat ze geen tienden meer aan de Kerk wilden betalen. Dat geld zou men gebruiken om de
‘predikant van de waarheid’ te betalen en voor de armenzorg.34
Ook de wachters van de stad voelden zich aangesproken door de boodschap van de calvinistische
predikanten. Zij bevonden zich in een lastige situatie aangezien ze op 17 augustus een nieuwe eed
van trouw hadden afgelegd aan de magistraat en de koning. Desondanks waren velen niet meer
bereid de uitgesproken vonnissen nog langer uit te voeren, aangezien zij indruisten tegen de wil van
het volk. Wie de bevelen van het stadsbestuur toch opvolgde, haalde zich de spot en de beledigingen
van het volk op de hals. Bepaalde gardeleden lieten het Gentse stadsbestuur dan ook weten dat ze
geen wapens meer zouden gebruiken tegen geuzen. Dit is niet verbazingwekkend, omdat de
stadswacht het niet moest opnemen tegen vreemdelingen. Ze werden verondersteld geweld te
gebruiken tegen hun buren, vrienden en soms zelfs familie. In dit opzicht is het niet meer dan logisch
dat de stadswachters geen bereidwilligheid toonden om aan de wil van het stadsbestuur te voldoen.
32
M. van Vaernewyck, deel 1 pp. 49-50. 33
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 233. 34
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 238.
73
Bovendien toonde slechts 18% van de wachters zich nog bereid om de clerus te verdedigen. Ook
binnen de rangen van de stadsmilitie vierde het antiklerikalisme dus hoogtij.35
In oktober 1566 ging het gerucht de ronde dat Egmont in een brief toestemde in de toewijzing van
twee kerken binnen de stad waar de protestantse preken mochten plaatsvinden. Daarop ging een
delegatie protestanten die plaatsen eisen bij het stadsbestuur. Ze hadden naar eigen zeggen recht op
die plaatsen aangezien er 32 000 mensen waren die de veldpredicaties bijwoonden. Op 23 oktober
stemde de stad in. De predikanten kregen twee plaatsen toegewezen, weliswaar buiten de stad, aan
de Brugse poort. De volgende predicaties zullen meestal daar plaatsvinden. De auteur blijft herhalen
dat daar steeds veel volk aanwezig was.36
Voor Antwerpen vinden we bij Godevaert van Haecht geen reacties van het publiek terug zoals we
die bij van Vaernewyck vonden. De auteur van de Antwerpse kroniek houdt er meer aan een
algemene beschrijving te geven van de situatie in de stad en geeft geen uitleg over de publieke
reactie tijdens of na een preek. De geboden informatie biedt, gecombineerd met secundaire
literatuur, wel een zicht op de socioreligieuze situatie binnen Antwerpen in de periode augustus-
december 1566.
Na de Beeldenstorm zag Willem van Oranje in dat er onderhandelingen moesten worden gevoerd
tussen calvinisten en het Antwerpse stadsbestuur, wilde men een uitweg vinden uit deze benarde
situatie. Er werden acht calvinisten afgevaardigd, vier Franstaligen en vier Nederlandstaligen, om te
onderhandelen met het stadsbestuur. Op 2 september 1566 werd er een akkoord bereikt. De
Calvinisten kregen drie erven binnen de stad toegewezen, waar ze mochten preken. Het akkoord
werd later uitgebreid en ook de lutheranen kregen drie plaatsen te hunner beschikking waar ze, met
de toestemming van Oranje, mochten preken en sacramenten toedienen.37
Na dit akkoord zien we dan ook hoe zowel lutherse als calvinistische predikanten ijverig aan het werk
gingen op aan hen toegewezen plaatsen. Ze doopten er mensen, verzorgden er begrafenissen,
preekten er, of vierden er het avondmaal, en ze deden dat elk op hun eigen manier Er ontstond een
situatie waarin katholieken, lutheranen en calvinisten vredig leken samen te leven. De calvinisten (en
lutheranen) hadden na de Beeldenstorm rechten verworven die door de katholieken moesten
35
Sommige van de superintendanten van de stadswacht (Jan Bets en François Hueribloc) waren zelfs overtuigd cavinist. Cf. M. Delmotte, “Het calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te Gent” pp. 151-152. M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 200-203. EN idem, deel 1, 245-251. 36
M. van Vaernewyck deel 1, p. 306. 37
Let wel Margaretha van Parma zal dit akkoord nooit goedkeuren en bleef aansporen om de preken binnen de stad te verbieden. Cf. context. EN G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 129-130. (G. van Haecht, september 1566, p. 106.)
74
worden erkend.38 Dit zorgde er bijvoorbeeld voor dat de cellenbroeders die instonden voor het
begraven van de doden voortaan rekening hielden met de overtuiging van de overledene. Iets wat
voor het septemberakkoord wellicht ondenkbaar was.
“De Sellenbroeders oft begravers der doyen dienden elck na synen believe: die niet
en begeerden, dat sy de doyen met haere gewoonelycke monicxcappen droegen,
so deden sy lange mantels aen, daer een lyck op geborduert stont, voer desen tyt
geordineert: also werdt menigeen nou sonder pape oft misse begraven, maer
belesen van den predicant.”39
Nu het septemberakkoord een einde had gemaakt aan de protestantse strijd om rechten in
Antwerpen, barstte er een nieuwe strijd los: deze keer tussen protestanten onderling. Eerst en vooral
werd een strijd gevoerd om leden. Van Haecht vertelt hoe de calvinisten veel leden verwierven
omdat zij enkel de armen die zich calvinist noemden, bedeelden. Maar daarnaast ontstond er een
echt conflict op religieus vlak tussen calvinisten en lutheranen. De theologische verschillen tussen
beide protestantse strekkingen kwamen nu op de voorgrond in de preken en in die preken werden
de theologische standpunten van de ander (vooral over de sacramenten en de gehoorzaamheid aan
de wereldlijke overheid) steevast gehekeld (cf. supra). Dit conflict kende begin 1567 zijn hoogtepunt
wanneer de calvinisten de Meir bezetten.40
Ook voor deze periode onderzocht Guido Marnef de socioprofessionele situatie van de calvinisten in
Antwerpen, aan de hand van gegevens over de veroordeelden die vervolgd werden voor hun
optreden tijdens het wonderjaar. Bovendien vergeleek hij de gegevens van Antwerpen met die van
Gent, wat de resultaten voor ons heel interessant maakt. Hij besluit dat de kooplieden en handelaars
de grootste groep uitmaakten binnen de calvinistische gemeente. In Antwerpen was die meerderheid
zeer uitgesproken (54,3%), wat gezien de positie van de stad als handelsmetropool niet hoeft te
verbazen. In Gent was het aandeel van de kooplieden en handelaars ook het grootst (31%) maar zij
werden gevolgd door de groep van intellectuele beroepen (24,3%) waartoe veel advocaten en
procureurs van de Raad van Vlaanderen behoorden. Voor de lutheranen binnen Antwerpen valt
dergelijke reconstructie niet te maken door gebrek aan gegevens.41
38
De meerderheid moest zich in deze periode neerleggen bij de eisen van de minderheid. Cf. G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 143. 39
G. van Haecht, september 1566, pp. 106-107. 40
G. van Haecht, september 1566, p. 109. En G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 144-145. 41
De auteur merkt wel op dat de vervolgingen voor de troebelen in 1566 zich vooral zal concentreren op rijkere, leidinggevende personen waardoor die oververtegenwoordigd zijn binnen het gegevensbestand. Cf. G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 132-133, 142.
75
Tijdens de Beeldenstorm vreesden de katholieke geestelijken voor hun leven en ook in de periode
erna zien we vooral de angst die leefde onder de clerici en de gelovigen.42 Van Vaernewyck beschrijft
treffend hoe geestelijken zich verborgen hielden uit schrik om aangevallen te worden en hoe
vrouwen met hun kinderen naar de huizen van de priester slopen om hun kind te laten dopen. In
deze omstandigheden kon men geen misvieringen opdragen in de kerken, ook al omdat het interieur
helemaal was vernield en de kerken dus onbruikbaar waren.
“De priesters ende broers, oock vrauwen religiuesen, hilden haer noch al
verborghen. Men zacher lettel aft gheene up straten noch in keercken of cloosters.
*…+ als die foele up den Coorenaert ghebuerde, ende mits dat men niet en wiste,
wat daer uut spruten zoude, zoo was elc bevreest ende smeten bij waerften zeer
rudelic, haer veinsters ende dueren toe, zoo dat tvolc, die up de straten waren,
daerinne verscricten, meenende datter eenen loop al de stadt duere ghebueren
zoude. Ende bijsonder waren zeer verscrict de voornoemde priesters, ende liepen
naer haer zeerste ende conden *…+ In de keercken en was niet te doene, eensdeels
omdat daer zoo vul ende onbestierich lach, van alle tghene datter ghebroken was,
ende van ghelijcken in de cloosters. Die kinderen christen te doen hadden of lieden
te begraven, en wisten niet waer zij metten packe henen zouden. Daerom wart
men die kinderen christen doende in de priesters huijsen, ende dan worden zij
beghect en ghevraecht of zij noch tot de papen ghijnghen, ende of zij zouden de
hoverhandt hebben, waerom de vroedevrauwen qualic wilden met de kinderen
achter straten ghaen, ende de vrauwen, die mede ghijnghen, quamen van verren
gheslopen van achtere.”43
Op 29 augustus werd de eerste eucharistieviering opgedragen in de Sint-Janskerk. Een mis “die veel
ghoede hertkins devotelic quamen hooren.” De gevolgen van de Beeldenstorm waren er nog goed
zichtbaar, ook al had deze Kerk de minste schade geleden. Er werden wachters aan de poorten van
de kerk gezet, die de veiligheid van de kerkgangers moesten garanderen. Van Vaernewyck schrijft:
“daert te voren gheroken hadde naer den goddelicken wieroock, daer stanct nu naer tbuspoer.”44
Na de Beeldenstorm kwamen er heel veel mensen naar de mis. De Gentse kroniekschrijver meldt dat
men eind augustus, in de Sint-Jacobskerk alleen al, twee dagen lang negen missen na elkaar moest
celebreren voor al het volk dat wilde komen luisteren. De priesters moesten er wel de missen
opdragen in burgerkledij, aangezien de kazuifels verdwenen waren. Jan Vanderhaghen preekte zelfs
met een hoed op en met geschoren haar, zodat men niet zag dat hij een clericus was. 45
Na verloop van tijd kwamen de katholieke predicaties opnieuw op gang, maar toch bleef men op zijn
hoede voor verdere vergeldingsacties van de protestanten. Er werd een wacht opgetrokken aan de
42
“Som vielen zij over haer knien ende leijden haer handen te ghadere, baden haers lijfs ghenade.” Cf. M. van Vaernewyck, deel 1, p. 134 e.a. 43
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 204-205. 44
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 206. 45
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 216-218.
76
kerkdeuren, die moest voorkomen dat calvinisten zich een weg naar binnen baanden en die de
veiligheid moest garanderen van de vele vrouwen en kinderen aanwezig tijdens de preek of de mis.
Dat de zenuwen hoog gespannen bleven, bewijst het incident in de Sint-Jacobskerk op 29 september
1566. Na de preek van Jan Vanderhaghen wilde iedereen zo snel mogelijk naar buiten en in het
gewoel werden enkele vrouwen en kinderen omvergetrokken. Toen een vrouw op haar kind riep,
vluchtte iedereen naar de sacristie omdat men dacht dat er calvinisten in de kerk waren. Zelf een
priester die aan een naburig altaar een mis aan het opdragen was, kwam zich in paniek in de sacristie
verbergen.46 De volgende dag deed zich iets gelijkaardigs voor. Een man die naar Vanderhaghen was
komen luisteren, riep hem op het einde van zijn preek toe dat hij loog. Daarop ontstond een enorm
rumoer. “Priesters liepen uuter keercken, alzoo wit als doucken, die vrauwen van ghelijcken ende die
knechten ende joncwijfkins liepen al met hurtmalen uut der keercken, ende ghijnghen dan daer
weder in, en terstont daernaer quamen zij weder uutgheschoten.” Iedereen vluchtte de kerk uit
terwijl een aantal poorters de predikant hielpen vluchten uit schrik dat hij zou vermoord worden.”47
Deze incidenten tonen aan hoe de katholieke preken in de periode na de Beeldenstorm in een uiterst
gespannen sfeer verliepen. Bovendien eiste de opmars van de calvinisten ook zijn tol. Ondanks het
feit dat Vanderhaghen op een groot publiek kon blijven rekenen, waaronder ook mensen die naar de
veldpredicaties gingen, geeft van Vaernewyck toe dat het aantal kerkgangers in deze moeilijke
periode sterk achteruit liep. Hij schrijft:
“Met alle desen turbulenten tijt zoo faelgierde de devocie zeere in der keercken;
want niet deen derde vanden volcke en quaem tsondaechs ende tshelichsdaechs
ter keercken”48
Wat we aan hand van de gegevens uit de Gentse kroniek konden besluiten, komt overeen met de
situatie die Guido Marnef over Antwerpen schetst. Ook de Antwerpse clerici en minderbroeders
leefden in angst, vooral in de periode tussen de Beeldenstorm en het 2 septemberakkoord. Pas op 1
september werd er in de Onze-Lieve-Vrouwekerk opnieuw een mis opgedragen. Ook hier verlangden
de clerici dat leden van de schuttersgilde de wacht hielden aan de kerkdeuren, maar zij zullen
weigeren “paepenknechten” te zijn. In ruil beloofden calvinisten en lutheranen wel de katholieke
dienst niet zullen verstoren. Het ochtendsermoen werd er door maar liefst 5000 mensen gevolgd,
maar daarna daalde ook in Antwerpen het aantal kerkbezoekers gestaag.49
46
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 264-265. 47
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 265-267. 48
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 50. 49
G. van Haecht, september 1566, p. 105 EN G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 144-145.
77
Het ziet ernaar uit dat in deze periode vele mensen, waaronder de middengroepen waar Guido
Marnef de nadruk op legt, er wel degelijk voor kozen om naar de protestantse preken te gaan
luisteren en daarbij het kerkbezoek achterwege te lieten. Het heersende antiklerikale klimaat en de
pas verworven rechten van de protestanten zorgden ervoor dat een grote groep mensen nu
overstapte op de protestantse predicaties. We zullen echter zien dat voor velen van hen die overstap
niet definitief was.
C) 1567 EN VERDER
Ook in 1567 bleven de Gentenaars massaal naar de protestantse preken gaan luisteren, onder meer
in de tempel die opgetrokken werd aan de Brugse poort. Op 27 januari waren er nog 30 000 mensen
aanwezig. Maar op 30 januari ontbood de Raad van Vlaanderen leden van de consistorie om hen te
melden dat er een nieuw bevel was toegekomen uit naam van de koning en de gouvernante: De
preken moesten gestopt worden. De gedeputeerden probeerden deze beslissing aan te vechten door
te stellen dat ze eerst de stem van graaf Egmont wilden horen, aangezien ze met hem een akkoord
hadden om de preken wel te mogen houden. Op 3 februari werden de consistorieleden opnieuw
ontboden en weer werd hen een ordonnantie voorgelezen waarin stond dat ze moesten afzien van
de predicaties en het toedienen van sacramenten en dat de consistorie moest worden ontbonden.50
Toch bleven de Gentse calvinisten voet bij stuk houden. Als de predicaties verboden werden, wilde
men dat uit graaf Egmonts mond horen. Een predikant vertelde op 9 maart 1567 aan zijn publiek:
“Wanneer men ons verbiet tsermoene te ghane naer onse manniere, wij zullen
obedieren; wij hebben een accoort metten Grave; dat hauden wij zoo langhe tot
dat ons wederzeijt es.”51
Op 17 februari werden de poorters van de stad bij de schepenen van de Keure ontboden om, op
vraag van de gouvernante, een nieuwe eed van trouw af te leggen, maar velen weigerden. In de
Lange Munte waren er slecht 5 eedafleggers, op de vrijdagsmarkt 4 en in de Sint-Jacobsnieuwstraat
legden 8 op 14 mensen de eed af. “Deze buurt was nochtans een zeer katholieke”,zegt van
Vaenewyck. Velen wilden wel trouw zweren aan de koning en beloofden ook de clerici niets te zullen
misdoen, maar ze stemden er niet mee in om de clerici indien nodig te verdedigen. Dat was voor
velen een brug te ver. Hier merken we dus dat heel wat poorters er begin 1567 niets voor voelden
om het op te nemen voor de katholieke kerk. Later verbeterde de situatie en zou twee derden van de
poorters de eed afleggen.52
50
M. van Vaernewyck, deel 2, pp. 98-99. EN idem, deel 2, pp. 104-105 EN idem, deel 2, p. 111. 51
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 138. 52
M. van Vaernewyck, deel 2, pp. 130-133. EN M. Delmotte, “Het calvinisme… te Gent” pp. 165-166.
78
Hoewel de predikanten aanvankelijk bleven vasthouden aan het akkoord met Egmond, zag het
ernaar uit dat dit akkoord niet lang meer zou standhouden. Op die manier verloren de protestantse
preken hun legitimiteit. De predikers ondernamen nog een laatste poging om hun preken te
verantwoorden door te zeggen dat ze van de overheid uitgingen. Aanvankelijk geloofde het publiek
dat.53 Maar in de stad bleven er ordonnanties verkondigd worden waarin de gouvernante de
consistorie en de preken expliciet bleef verbieden, zodat die bewering niet lang standhield De
protestanten organiseerden nog wel een omhaling, volgens van Vaernewyck, “om knechten an te
nemen om haer te bescheermen ende rebelleren jeghens de Mt” maar ook dat mocht niet baten.54
Op 30 maart, na het binnenkomen van regeringstroepen te Gent, werden de predicaties gestaakt en
sloegen de calvinisten op de vlucht. Vooral de rijkeren zullen de stad uit vluchten. Van Vaenewyck
getuigt hoe vele huisgezinnen daardoor getroffen werden. Hij schrijft:
“Zeer ontrent dees tijt, ziende die consistorianten ende aelmoesseniers der
ghuesen te Ghendt dees garnisoenen incommende, ende hoorende datter elder
ooc ghezonden waren, tspel en ghenouchde hemlien niet wel; ende die te voren
lettel weercx vander zake ghemaect hadden, creghen nu de vreese zeer groot int
lijf; zoo dat zij meest alle uuter stadt ghevlucht zijn. Godt weet wat rauwe ende
jammer onder sommighe huijsghezinnen was! Twaren al meest rijcke ende
machtighe lieden.”55
Wat volgt is een periode van vervolging die al aanving 4 maanden voor de komst van Alva. Het was
de bedoeling van de landvoogdes om voornamelijk aanstokers van ketterij en rebellie te straffen. Dat
betekende zware straffen voor predikanten, consistorieleden en beeldenbrekers, maar ook voor
mensen die een predikant hadden gelogeerd of die hun kinderen ongedoopt hadden gelaten. Het
gevolg was dat in verschillende Vlaamse steden verdachten werden gevangen genomen en ter dood
gebracht, vaak na strenge tortuur. Dit was ook het lot van een schoolmeester uit Eeklo die
beschuldigd werd van het niet gehoorzamen aan de overheid, het niet willen laten dopen van zijn
kind en het steunen van protestantse opvattingen. Na een ondervraging werd hij opgehangen.56
Na de komst van Alva veranderde de situatie niet, integendeel. Volgende beschrijving toont aan hoe
diegenen die ondanks de vervolgingen het calvinisme trouw bleven en niet bereid waren zich
opnieuw bij de rooms katholieken te voegen, de stad ontvluchtten.
“Veel mannen ende vrauwen, jonghe ghezellen ende dochteren, namen noch vaste
de vlucht, ende liepen wech in groote miserie ende armoe; sommighe, om dat zij
53
M. van Vaernewyck, deel 2, pp. 149-150: “Hierom zeijden zij *het publiek+, dat zij *de predikanten+ uut haer zelven hier niet ghecommen en waren, maer ghezonden ende beschict van groote meesters; dwelc zij up sommighe tijden zelve te kennen ghegheven hadden” EN idem, deel 2, p. 247. 54
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 157. 55
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 166. 56
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 249. EN M. van Vaernewyck, deel 2, pp. 278-280.
79
haer ijwers inne beschuldich kenden ende vreesden dat zij gheen gracie en zouden
connen crijghen, ende andere, om dat zij zoo hertneckich ende versteent waren,
dat zij haer niet en wilden laten ghezegghen om ter keercken te commen, ende
haer te voughen onder tghemeen gheloove der Heligher Roomsche Keercke, *…+
zoo waren haer zinnen afgheleet ende betoovert met die vermaledijde nieu
predicatie, datter up sommighe niet te winnen en was, ja, en wilden ooc nauwelic
ghehoor gheven die haer ter contrarien wilden leeren oft wijsen, al warent ooc van
haer naeste vrienden”57
Ook in Antwerpen bleef het ordonnanties regenen die duidelijk vermeldden dat de predicaties
moesten worden verboden.58 Toch zal de situatie van de protestanten pas veranderen na de
nederlaag van het geuzenleger bij Oosterweel op 13 maart 1567. Als reactie hierop stroomden de
calvinisten in Antwerpen op de Meir samen en hielden die bezet. Op die manier wilden de calvinisten
de stad beschermen tegen de regeringstroepen en tegelijk hun politieke macht vergroten. Op 13 en
14 maart werd het 2 septemberakkoord herbevestigd en was men het er ook over eens geen
vreemde garnizoenen in de stad toe te laten zonder toestemming van de Brede Raad. Maar toen de
calvinisten daar nog niet tevreden mee waren, liepen lutheranen en katholieken samen te wapen. Bij
het zien van zo’n meerderheid dropen de calvinisten twee dagen later ontgoocheld af. Deze stille
strijd werd in het voordeel beslist van de landvoogdes en de koningsgetrouwen.59
De lutheranen zullen nog proberen een apart akkoord te bereiken met de overheid omdat ze vonden
dat zij niets hadden misdaan, maar daar werd niet op ingegaan. Op 9 april werd er voor de laatste
keer gepreekt en twee dagen later vluchtten vele protestanten samen met Willem van Oranje de
stad uit. Op 12 april 1567 onderwierp Antwerpen zich haast onvoorwaardelijk aan het koninklijk
gezag. Er werden troepen binnen de stad gebracht en de vervolging van de ketters en schuldigen van
het wonderjaar kon beginnen.60
In deze periode zien we hoe mensen met protestantse sympathieën gingen luisteren naar katholieke
predikanten die de protestantse invloeden in hun preken niet verborgen. Deze predikanten worden
door onze kroniekschrijver als echte lutheranen of calvinisten afgedaan, maar in werkelijkheid waren
het katholieken die een protestants getinte boodschap verkondigden. Het publiek was talrijk en de
predikanten, waarvan sprake, slaagden er stuk voor stuk in dat publiek in vervoering te brengen.
Toch zien we dat veel minder mensen dan voorheen naar deze preken kwamen luisteren. Van Haecht
57
M. van Vaernewyck, deel 3, pp. 217-218. 58
G. van Haecht, februari 1567, p. 82: “Ende deestijt was wederom tot Antwerpen eenen brief van den conick
gecomen, die de regente aen den prinsche van Oraengien bestelde en aen den grave van Hoochstraeten,
vermellende, dat men terstont soude de predicatien verbieden van de nieuwe religie over al de 17 landen. En
daer beneffens screef de regente eenen brief aen de heeren van Antwerpen, dat se haer diligentie doen
souden aen den prinsche, dat se verboden werden.” 59
G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 145-146. (EN G. van Haecht, maart 1567, pp. 187-197.) 60
G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 151. (EN G. van Haecht, april 1567, p. 210-212.)
80
heeft het over een volle kerk of over cijfers rond de 2000. Dat is minder dan een tiende van wat er
ooit naar de protestantse preken kwam luisteren.61
Het publiek wist dat men bij deze personen terecht kon voor een preek zoals ze die van de lutherse
of calvinistische predikanten gewend waren. Toch gingen deze predikanten voorzichtiger te werk. Ze
onthielden zich bijvoorbeeld van kritiek op de katholieke kerk en verkondigden enkel het Woord van
God. Dit doet onder meer de abt van het Bernardsklooster. Van Haecht schrijft:
“En hy en seyde goedt noch quaet van der missen oft ander seremonien, wetende,
dat het volck daeraf genoech onderricht was, hem moeyende alleenelyck met
Godts woerdt: maer men en sonck er geen psalmen.”62
Alle predikanten die van Haecht nog aanduidt als protestants na de komst van Alva gaan op die
manier te werk. Het publiek kwam er graag naar luisteren en was van mening: “Dit is van der
Roomscher kercken een, ons en kan hier niet quaets af volgen” Toch namen de predikanten een
groot risico door op die manier te preken. Sommigen moesten vluchtten, anderen werden door het
kapittel het zwijgen opgelegd.63
Wat voor de protestanten kan beschouwd worden als een periode van repressie en verval, was voor
de katholieken een periode van (langzaam) herstel. Op 29 mei 1567 ging de sacramentsprocessie
opnieuw uit, pelgrims kwamen opnieuw naar de Sint-Janskerk. Van Vaernewyck beschrijft ook de
grote devotie die vele mensen opnieuw betoonden aan het schrijn van Sint-Lieven. Alsof het nooit
anders geweest was.
Up den XXIXen in wedemaent, zondach ende Sente Pieters dach wesende, was den
fiertel vanden helighen vriendt Godts, Sente Lievin, in Sente Jans keercke afghezet;
*…+ ende veel jonc volcx liep vast daerwaert, som in der nacht; ende som reden zij,
om eenen stuver of drij grooten, tot daer; veel knechteraege zach men van daer
commen, up haer bonetten metlepelen besteken ende met stocken val
ghevlochten kersen, naer daude costume; maer daer was ooc veel volcx, die desen
fiertel groote eere ende reverencie deden, laghen daer uppe planten veel
keerskins, schoncken wassen leden, etc., als of hier noijnt ghueserie int landt
gheweest en hadde; ooc quamer veel volcx van buten haer offerande doen”64
Ook na de komst van Alva beschrijft van Vaernewyck de toegewijdheid die de Gentenaren betoonden
tijdens katholieke rites. Tijdens de sacramentsprocessie van 29 oktober waren er meer kaarsen te
zien dan ooit te voren. Er was enorm veel volk, waaronder de schepenen en raadsheren van de stad.
Op die manier konden de Spaanse soldaten niet anders dan toegeven dat er nog veel goede
61
Bijlage van de masterproef: analyse van Godevaert van Haecht, pp. 85-86, 88-90. 62
G. van Haecht, mei 1567, p. 227. 63
Bijlage van de masterproef: analyse van Godevaert van Haecht, pp. 85-86, 88-90. 64
M. van Vaernewyck, deel 2, p. 282.
81
katholieken in de stad waren, zegt van Vaernewyck. Hoewel hij erkent dat er ook stemmen opgingen
die beweerden dat er juist zoveel volk was omdat de Spaanse soldaten in de stad verbleven.65
Dit betekende niet dat iedereen in de stad zich gewoon opnieuw aan de katholieke kant schaarde. Er
zijn nog een aantal gevallen bekend waarin enkelingen het aandurfden de katholieke preek te
verstoren, maar zij werden vaak onmiddellijk daarna opgepakt of door de rest van het volk gewoon
de kerk uitgedreven. Er was geen sprake meer van angst onder het volk voor dergelijke
oproerkraaiers, ze werden niet meer serieus genomen en als dronkaards beschouwd.66 En toch zullen
opposanten in Steenvoorde er nog in slagen, ondanks voorzorgsmaatregelen van de overheid, een
priester-predikant te vermoorden nadat hij zwaar had uitgehaald naar ketterse geuzen in zijn
preek.67
In Gent beperkte men zich eerder tot stil protest, aangezien de vrees voor vervolging veel te groot
was. Dat protest uitte zich in het niet willen ingaan op een gratieverlening afgekondigd door de paus.
In januari werd er verkondigd dat iedereen die dat wilde, vergeving van de zonden kon bekomen mits
men, na drie dagen vasten en de biecht, de communie zou ontvangen op Maria Lichtmis. Van
Vaernewyck schrijft: De spaensche soldaten vouchden haer zeere om dees gracie te verweerven
ende sonderlinghe poorters ende andere, maer lettel cooplieden, die meest besmet waren met
heresije ende haren spot eijmelic daer mede hilden.68
In Antwerpen werd in februari 1567 nog een franciscaan de kerk uitgejaagd omdat hij vertelde over
een mirakel waarbij ketters een kruis braken dat begon te bloeden. Dat soort verhalen werd door de
luisteraars in de Onze-Lieve-Vrouwkerk niet geacht van waarde te zijn.69 Daarnaast doet van Haecht
vooral het verhaal van de monniken die tegen de ketterij tekeergingen en pleitten voor de hertog
van Alva. Hij geeft hierbij geen informatie over de reactie van het publiek. Wat we wel weten is dat
op het generaal pardon dat Alva afkondigde in 1570, 14.128 Antwerpenaars ingaan, wat toch een
behoorlijk deel was van de volwassen bevolking in de stad. Het pardon moest ervoor zorgen dat de
vele mensen die nooit echt met het protestantisme in aanraking waren gekomen en die louter uit
nieuwsgierigheid naar de preken waren komen luisteren, de mogelijkheid kregen om ongestraft de
65
M. van Vaernewyck, deel 3, p. 112. 66
14 maart 1567 in de Sint-Jacobskerk, 24 augustus 1568 in de Sint-Janskerk. M. van Vaernewyck, deel 2, pp. 147-148 EN idem, deel 4, p. 214. 67
M. van Vaernewyck, deel 3, p. 199-203. 68
M. van Vaernewyck, deel 3, p. 244. 69
G. van Haecht, februari 1567, p. 182.
82
oude dwalingen af te zweren. Dik 14.000 mensen zullen zich tijdens de repressie van Alva op die
manier opnieuw verzoenen met de katholieke kerk.70
Over het algemeen kunnen we wel stellen dat er aan katholieke zijde een herstel optrad. En hoewel
de verscherpte vervolging van andersgelovigen hier een grote rol in speelde, kunnen we die toch niet
als allesbepalend beschouwen. We mogen niet vergeten dat de katholieken steeds de meerderheid
hebben uitgemaakt binnen zowel Gent als Antwerpen. Zij konden nu met behulp van de overheid
opnieuw hun geloof belijden na een periode van onderbreking tijdens het wonderjaar. Bovendien
vluchtten de echt overtuigde protestanten de steden uit nog voor de aankomst van de
regeringstroepen. We kunnen dus niet aannemen dat er sprake was van een echte grootschalige
bekering onder invloed van Alva’s repressie. Wel was het zo dat de middengroep, die zich tijdens het
wonderjaar aangesproken voelde door de protestantse standpunten, zich nu met meer of minder
overtuiging opnieuw aan de katholieke zijde schaarde.71 Deze situatie wordt treffend verwoord door
van Vaernewyck:
Up den XVIIJen aprilis, helich Paeschdach wesende zoo ghijnck tvolck zoo
overvloedich ten Helighen Sacramente, dattet een wonder was, ende tSente
Pieters werden zij beteekent oft bescreven, in confortante vande ghues. Ende in
Sente Jacopskeercke, naer dat tsmorghens tsermoen ghedaen was, stont tvolck wel
een huere en alve en wachten, eer daer eenen priester quam diet haer ghaf, wel Vc
volcx, die som flau werden, mits dat zij sdaechs te voren ghevast hadden, ende zoo
langhe vasten moesten tot dat zij tSacrament ontfanghen hadden; maer tes te
presumeren, datter daer ooc uut vreesen quam, om niet bekent te zijne ghuesen te
wesen oft te willen blijven.72
D) ACTIEVE REACTIE VAN HET PUBLIEK
Voor we de vergelijking aanvatten, willen we nog even stilstaan bij de actieve reactie van het publiek.
Uit hun handelingen tijdens of net na de preek kan immers worden afgeleid hoe goed het publiek zijn
predikant steunde of tot wat men bereid was om de boodschap van de predikant te kunnen horen.
De betekenis en draagwijdte van dergelijke reacties zijn moeilijk te achterhalen omdat ze sterk
verbonden zijn met het moment waarop ze werden geuit. Bovendien moeten we hier rekening
houden met het feit dat de kroniekschrijvers slechts een interpretatie geven van die reacties. Wel
70
G. Marnef, “Protestant conversions in an age of Catholic Reformation: the case of sixteenth-century Antwerp.” In: Gelderblom (J.), de Jong (L.), van Vaeck (M.) eds. The Low Countries as a crossroad of religious believes. Leiden, Brill, 2004, pp. 35-36. EN V. Soen, “De reconciliatie van ketters in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590).” In: Trajecta, 2005(14), 4, 349-350. 71
G. Marnef, “Protestant conversions in an age of Catholic Reformation.” p. 31-36. 72
M. van Vaernewyck, deel 4, pp. 34-35.
83
kunnen we ons op basis van de info uit de kronieken een beeld vormen van het soort acties dat het
publiek ondernam tijdens en na de preek.73
We vinden zowel bij van Vaernewyck als bij van Haecht aanwijzingen terug die getuigen van de
publieke steun die de protestantse predikanten genoten. Reeds helemaal in het begin van zijn
kroniek vertelt van Vaernewyck hoe enkele poorters hun huis ter beschikking stelden om de
predikant te helpen vluchten na de predicatie. De stadswacht had immers de opdracht gekregen om
de man te arresteren. Zo kon de predikant langs de achtertuin wegkomen tegen de tijd dat de
stadswacht de huizen doorzocht. Ook enkele dagen later werden er door toehoorders beschermende
maatregelen genomen om te voorkomen dat de predikant zou worden opgepakt: vijf andere mannen
begeleidden de predikant naar de plek van de predicatie zodat niemand kon zeggen wie de predikant
was tot hij begon te preken.74
In Antwerpen had men voorzieningen getroffen voor de arrestatie van de pastoor van het Kiel, die
tegen de katholieke leer had gepreekt. Hij werd op 27 september 1565 in het holst van de nacht
gearresteerd en naar Brussel gebracht. Men had eerst de bewaker van het Kiel vastgebonden opdat
hij niemand van de omwonenden zou wakker maken. De heimelijke arrestatie gebeurde zonder dat
zijn parochianen actie hadden kunnen ondernemen. Zij konden alleen maar met spijt vaststellen dat
hun luthers gezinde pastoor de volgende dag naar de gevangenis was gebracht.75
Verder vermeldt van Vaernewyck verscheidene keren dat het volk ondanks het verbod opgelegd
door de schepenen toch naar de predicaties trok. Ze waren dus bereid een bevel van de overheid
naast zich neer te leggen om toch naar de preek te kunnen gaan luisteren.76
Ook waren mensen bereid een reis te ondernemen. Dit toont aan dat men er heel wat voor over had
om de protestantse preek te kunnen horen. Op 21 juli was er aan de Gentse Peterseliepoort publiek
uit Oudenaarde, Eeklo en Ronse (de afstand Ronse-Gent bedraagt zo’n 40 km). Mensen uit Mechelen
en Lier volgden de predicatie net buiten Antwerpen omdat er in hun steden niet gepreekt kon
worden.77 Velen spaarden kosten noch moeite om de plaats waar de preek gehouden werd te
bereiken, sommigen hadden er dagreizen voor over. Iets waar van Vaernewyck zelf verwonderd over
was. Hij schrijft:
“daer ooc veel vraukins, die teer ende weeck zijn, haer ghevonden hebben, eenen
verren wech daeromme ghaende, ende van tsmorghens tot tsavonts haren dach in
73
L. Taylor, Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, p. X. 74
M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 2-6. 75
G. van Haecht, september 1565, p. 20. 76
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 10-14. 77
G. van Haecht, juli 1566, p. 72.
84
zulcke traveille overbrijnghende, mans ende vrauwen, haer eten mededraghende,
ooc somtijts daer ontrent tot grooten coste ende onghemack teerende, dat meer
es, reysende daeromme ij of iij mijlen wechs, als te Landthuut, te Deijnse ofte
dierghelijcke.”78
Ook van Haecht kan het niet nalaten de ijver van het publiek te beschrijven om de predicaties te
kunnen bijwonen. Hij meldt:
“Ende als 't 2 heylichdaghen waeren, bleven sy 's nachts daer, om niet weder te
keeren en sliepen en coeckten som in ’t velt.”79
Tenslotte werd er tijdens of na de predicatie vaak uiting gegeven aan een groepsgevoel, dat
gecreëerd werd tijdens de preek. Het initiatief daarvoor lag meestal niet bij de predikant. De
luisteraars stelden symbolische daden die duidelijk maakten dat men tot de groep protestanten
behoorde die naar de veldpredicaties ging luisteren. Vaak zong men psalmen tijdens een predicatie
of op de terugweg naar huis.80 Phyllis Mack Crew omschrijft ze als een soort strijdliederen, die
kenbaar maakten welke groep mensen naar de hagenpreken ging. De predikant zou soms
uitdrukkelijk vragen om geen psalmen te zingen om de openbare orde niet te verstoren of om hen
niet als protestanten kenbaar te maken.. Toch bleef het publiek dit doen. 81
Naast het zingen van psalmen moet ook het dragen van wapens tijdens de predicatie als een
symbolisch element worden beschouwd. De wapens dienden uiteraard ter verdediging van de
predikant en het publiek, maar er gebeurden zelden incidenten. Ondanks het feit dat de overheid ze
als bedreigend ervoer, hadden de wapens eerder een symbolische waarde: ze waren een uitdrukking
van macht tegenover de clerus. Er is één geval, vermeld in de Gentse kroniek, waar men na de preek
kogels afvuurde. Opnieuw kwam het initiatief van het publiek en vreesde de predikant voor
openbare onrust. Van Vaernewyck vertelt hoe de katholieken zegden: “daer luden de clocken vande
ghuesende.” Ook hier gaat het dus om een uiting van het groepsgevoel. 82
De grootste steunbetuiging die door het publiek aan de predikant (en en aan elkaar) werd
gedaan,vinden we bij van Vaernewyck. Op 24 oktober 1566 vroeg de secretaris van graaf Egmond
aan het verzamelde publiek bij de geuzenkerk om elkaar niet te verklikken bij de overheid maar
elkaar bij te staan in deze moeilijke tijden. Van Vaernewyck verwoordt het als volgt:
78
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 54. 79
G. van Haecht, juli 1566, p. 72. 80
Bijlage Masterproef, passim. 81
G. van Haecht, juli 1566, p. 74 e.a. EN Ph. Mack Crew, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, pp. 170-171. 82
Ph. Mack Crew, Cavinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, p. 171. EN M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 26-31: Deze preek toont niet alleen de functie van de wapendracht aan. Er werden ook psalmen gezongen. Voor meer voorbeelden cf. Bijlage Masterproef, passim.
85
“Den XXIIIJen der zelver maent, was dheere van Backersele tsachternoens ter
veltpredicatie, buten der Bruchscherpoorte, ende was eenen donderdach ende
weercdach, ende sprack tvolc vriendelic an,*…+ Hij zwoer met upghesteken
vijnghers, zoo moeste hem Godt helpen ende al zijn helighen. Hij en zoudtse niet
bedrieghen, maer bijstaen ende helpen tot den laetsten druepel van zijnen bloede,
indient noot ware. *…+ Hij dede tvolc ooc haer vingheren upsteken ende zweeren,
*…+ zegghende dat hem wel behaechde dat die van Ghendt haer zoo ghoedtwillich
vouchden ende submitteerden”83
Tijdens diezelfde oproep lieten de toehoorders ook hun namen op lijsten noteren (iets wat trouwens
in Antwerpen ook gebeurde op aangeven van Willem van Oranje)84 Het publiek schrikte er dus niet
voor terug om zich op deze verschillende manieren kenbaar te maken als toehoorders van de
veldpredicaties.
Nadat de troepen van Margaretha van Parma de steden hadden ingepalmd en de veldpredicaties
gebannen waren (eind maart, begin april 1567), bleef er van die steun aan voormalige predikanten
niet veel meer over. Integendeel, zowel van Vaernewyck als van Haecht beschrijven hoe predikanten
of toehoorders verraden werden en gearresteerd. Van Vaernewyck beschrijft hoe een zekere
Diderick door zijn eigen vrienden zou zijn verraden aan de predikheren. Hij zou te Lokeren hebben
gepreekt en er een kind hebben gedoopt. Van Haecht vertelt hoe in de nacht van 5 februari 1568
verschillende huizen van calvinisten werden doorzocht. Deze mensen waren die dag allen naar een
geheime predicatie geweest. “Daer was er al 10 oft 12 gevangen,” schrijft van Haecht, “maer vele
hadden presomtie gehadt, dat se verraden waeren en sliepen van huys.”85
Aan katholieke zijde is de steun of de afkeer van het publiek vooral zichtbaar via de deelname aan de
katholieke rites. Reactie op de preken zoals we die bij de protestanten terugvinden (het zingen van
psalmen bijvoorbeeld) vinden we bij de katholieken niet terug. Men luisterde dus eerder passief naar
de katholieke preek, hoewel de gelovigen van de Onze-Lieve-Vrouwkerk in Antwerpen het op 25
februari 1567 wel aandurfden om een franciscaan de kerk uit te zetten omdat men geen geloof
hechtte aan zijn preek. Dit soort actieve reacties bleef volgens de kronieken echter beperkt tot dit
voorval. We zagen reeds dat er in de aanloop naar de Beeldenstorm steeds meer kritiek kwam op de
inhoud van de preken en ook na de Beeldenstorm bleef die kritiek zeker bestaan. Daarnaast werd de
Onze-Lieve-Vrouwprocessie van 18 augustus 1566 afgeschaft, nadat eerder ook de Sint-
Antoniusprocessie niet had plaatsgevonden. Ook het aantal communicanten ging sterk achteruit.
Deze trend zou zich pas na 1567 herstellen. Zoals we hierboven aantoonden steeg het aantal
83
M. van Vaernewyck, deel 1, p. 117. EN idem, pp. 306-307. 84
G. van Haecht, oktober 1566, p. 114. 85
M. van Vaernewyck, deel 4, p. 65. EN G. van Haecht, februari 1568, p. 9.
86
aanwezigen tijdens de processies toen opnieuw en gingen er weer meer mensen ter communie (cf.
supra).86
E) VERGELIJKING
De reacties van het publiek op de predicaties van de verschillende confessies worden gekenmerkt
door een slingerbeweging. Ze hangen af van het religieuze klimaat (bvb. antiklerikalisme) maar ze
worden ook in sterke mate bepaald wordt door de sociale gebeurtenissen en politieke beslissingen
uit de respectieve periodes.
Er waren zeker mensen die er na verloop van tijd voor kozen om resoluut de protestantse of
katholieke lijn te blijven volgen, wat er ook gebeurde. Maar er was tevens een grote middengroep
die zijn gedrag aanpaste naarmate er machtsverschuivingen optraden tussen protestanten en
katholieken. Die groep verklaart de verschillende houdingen die we in de kronieken terugvinden en
die veranderen doorheen de periode die we hierboven bespraken.
Aan het begin van het wonderjaar was de aanhang van de protestantse predikanten eerder klein en
onbeduidend, maar in de maanden die volgden, kwam daar al snel verandering in. De groep mensen
die naar de predicaties kwam luisteren, bleef groeien en ook poorters en machtige heren zoals leden
van de Raad van Vlaanderen kwamen na een tijd ook naar de verboden preken luisteren. De
kroniekschrijvers hebben het soms over 20 tot 30 000 toeschouwers per predicatie en de maatregels
die de stedelijke overheden namen om de stedelingen opnieuw in de pas te laten lopen en de
protestantse predicaties niet meer te laten bezoeken, baatten niet.
In deze periode bleven ook de katholieke preken en gebruiken nog in trek. Terwijl meer en meer
mensen het aandurfden om een kijkje te gaan nemen op de protestantse veldpredicaties, bleven
deze ook naar de katholieke preek gaan. Sommigen uit gewoonte, anderen uit overtuiging. Er is op
dit moment nog geen sprake van een splitsing die de protestantgezinden onderscheidde van de
katholieken.
Dat zou na de Beeldenstorm veranderen. De protestants acties die gepaard waren gegaan met
geweld zorgden ervoor dat de protestanten de rechten kregen te preken binnen de stad en dat de
katholieke meerderheid zich nu moest neerleggen bij de eisen van de protestantse minderheid. Nu
de katholieken onder druk stonden, was het makkelijker om aan te sluiten bij de protestantse zijde.
Vele handelaars, ambachtslieden en zelfs wachters van de stad keerden zich nu openlijk tegen de
katholieke kerk. Ook hoge ambtenaren uit de Raad van Vlaanderen verborgen hun calvinistische
sympathieën niet langer. Dit liet zich duidelijk voelen: het aantal mensen dat nog de mis bijwoonde,
86
G. van Haecht, februari 1567, p. 182. EN M. van Vaernewyck, deel 1, pp. 62-63. EN idem, deel 2, p. 232.
87
ging in deze periode in beide steden gevoelig achteruit. De slinger, waarover in het begin sprake,
helde nu duidelijk over naar de protestantse kant.
In Antwerpen werd er een religievrede gesloten waardoor zowel katholieken als protestanten vanaf
september in staat waren hun eigen ding te doen, maar in Gent was de tegenstelling tussen beide
confessies duidelijker voelbaar. Tijdens de katholieke preken heerste steeds een gespannen sfeer uit
angst voor verder geweld van calvinisten. Maar ook de calvinisten gingen voorzichtig te werk
wanneer ze een preek binnen het stedelijk territorium hadden gepland. Ondanks deze moeilijke
evenwichtsoefening zorgde de populariteit van de veldpredicaties en het protestants gedachtegoed
er nu wel voor dat het aantal kerkgangers duidelijk verminderde.
Tenslotte veranderde de situatie opnieuw wanneer de regeringstroepen zich binnen de stadsmuren
begaven. Steden werden opnieuw onderworpen aan de wil van de Spaanse koning. Protestanten, en
in het bijzonder de beeldenstormers, werden vervolgd, terwijl de kerken op bevel van de overheid
werden hersteld. Overtuigde calvinisten en lutheranen vluchtten de stad uit. Stilaan werden de
processies weer succesvol en kwam er weer meer volk opdagen tijdens de eucharistieviering. Hier en
daar vinden we in de kronieken nog vormen van protest terug, maar het is duidelijk dat de
middengroep zich in deze periode opnieuw achter de katholieke kerk schaarde en dat doen ze lang
niet allemaal uit schrik voor repressie. Er waren mensen die voordien wel iets voelden voor de
protestantse standpunten maar die daarom niet van plan waren definitief te breken met de
katholieke kerk. Zodra het sociaal, religieus en politiek klimaat wat gunstiger was, keerden zij graag
terug naar de katholieke zijde.
In de periode van de hagenpreken (juni 1566-maart 1567) zien we dat de protestantse predikanten
haast onvoorwaardelijk werden gesteund door hun publiek, ook al waren zij bij wet verboden. Men
hielp de predikanten ontsnappen aan arrestaties en negeerde de voorgeboden van de stad om de
boodschap van de predikant te kunnen horen. Men legde zelfs dagreizen af om de predicaties te
kunnen bijwonen. Dergelijke reizen vergden heel wat voorbereiding en indien het mogelijk was bleef
men zelfs overnachten op de plaats van de predicatie om de preek van de dag erop ook te kunnen
volgen. Het publiek van de protestantse predicaties schrok er tevens niet voor terug om zich aldus
kenbaar te maken. Men zong psalmen tijdens de preek en op de weg naar huis, hun wapendracht
was een duidelijk symbool van macht en ze waren zelfs bereid hun namen te noteren nadat ze
gezworen hadden elkaar te blijven steunen. Deze steun sterkte de predikanten ongetwijfeld en zal
ongetwijfeld een voorwaarde zijn geweest voor het succes van de hagenpreken.
Bij de overname door de regeringstroepen werden de protestantse predicaties in die kiem gesmoord
maar ook de steun aan de overgebleven clandestiene bijeenkomsten verminderde nu sterk.
88
Predikanten en publiek werden verraden en gearresteerd terwijl de katholieke processies en rites
opnieuw meer deelnemers kreeg. Daaruit blijkt nog maar eens dat de steun van het publiek
essentieel was voor het succes van de hagenpreken.
89
4. REACTIE VAN DE TEGENPARTIJ
Het feit dat de protestantse hagenpreken konden georganiseerd worden en gedurende ongeveer 16
maanden zo aan belang konden winnen, was in grote mate afhankelijk van de houding van de lokale
overheid. Er moet een zekere vorm van tolerantie geheerst hebben zodat de hagenpreken zo
veelvuldig konden georganiseerd worden. Het is dan ook de bedoeling om in dit deel van de analyse
na te gaan wat de houding was van het Antwerpse en Gentse stadsbestuur tegenover de
protestanten. We hopen daardoor een deel van de verklaring te vinden voor het succes van de
hagenpreken. Daarnaast zullen we ook nagaan hoe de twee religieuze groepen, de katholieken en de
protestanten, op elkaars preken reageerden. Ook die reactie zal immers een invloed hebben op de
gebeurtenissen van 1566-1567. We starten deze keer met de reactie van de stad Antwerpen omdat
we hierover het best geïnformeerd zijn.
A) REACTIE VAN DE STAD ANTWERPEN
Sinds 1550 gold het bloedplakkaat, door keizer Karel uitgevaardigd, als dé richtlijn voor ketter-
vervolging door de centrale overheid. Maar in de Nederlanden reageerde men weigerachtig
tegenover de richtlijnen die door Filips II herbevestigd werden. Ook de stad Antwerpen vond dit
‘eeuwige edict’ (of bloedplakkaat) veel te streng. Daarom besloot het standsbestuur het edict pas te
publiceren nadat het werd aangepast. De verplichting voor iedere immigrant om een attest van
goedgelovigheid voor te leggen, uitgeschreven door de pastoor van het dorp van herkomst, mocht
niet meer gelden voor vreemde handelaars en de inquisiteurs die volgens het edict aanwezig
moesten zijn, wilde men vervangen zien door geloofsrechters.1
Als we de wijzigingen bekijken waar het stadsbestuur dan uiteindelijk toch mee instemde, zien we
duidelijk wat de motieven waren van de handelsmetropool. Antwerpen wilde in eerste instantie zijn
commerciële belangen beschermen en verdedigen. Het feit dat vreemde kooplieden een attest
moesten voorleggen, betekende immers een belemmering voor het vlotte verloop van de handel.
Vandaar dat de stad die verplichting geschrapt wou zien. Een tweede motief, dat daaruit
voortvloeide, was het steeds willen bewaren van de orde, vrede en rust binnen de stad. Deze twee
elementen komen nog heel vaak terug als een verklaring voor de acties van het stadsbestuur
tegenover de protestanten. Het stadsbestuur maakte steeds een moeilijke evenwichtsoefening
1 G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie: ondergronds protestantisme in een handelsmetropool
1550-1577. Antwerpen, Kritak, 1996, p. 119.
90
tussen wat er vanuit de centrale overheid gevraagd werd en wat het beste was in het belang van de
stad.2
Om de commerciële belangen van de stad geen schade toe te brengen, probeerde men in Antwerpen
een voorzichtig beleid te voeren wat kettervervolging betreft. En om zelf dit beleid te kunnen
bepalen was een geweldmonopolie voor de stad noodzakelijk. In de praktijk was dat er ook. Tot de
komst van Alva in 1567 was het de Antwerpse Vierschaar die verdachten van ketterij berechtte en
veroordeelde.3
In de periode 1550-1566 zijn er op die manier 302 vervolgingen gebeurd, waarbij 131 mensen zijn
terechtgesteld. 89% daarvan waren doopsgezind. Dit valt te verklaren, zegt Marnef, doordat
anabaptisten vaak arm waren en weinig invloed hadden. Bovendien keerden zij zich af van
wereldlijke beslommeringen: ze weigerden bijvoorbeeld wapens te dragen of eden af te leggen. Dit
kon door de overheid gezien worden als burgerlijke ongehoorzaamheid. De calvinisten (en
lutheranen) daarentegen waren vaak welgesteld en droegen dikwijls veel bij tot de plaatselijke
economie. Daarom zal de stad hen minder snel en minder enthousiast vervolgen. Zij kregen
opmerkelijk minder de doodstraf (er werden meer verbanningen uitgesproken), het vonnis werd
vaak lang uitgesteld en er waren slechts een gering aantal confiscaties van goederen op naam van
calvinisten (of lutheranen).4
In 1558 kende de vervolging een piek, waarvan wel veel calvinisten het slachtoffer werden. Dit is het
jaar waarin Adriaan van Haemstede openbaar predikte. Aanvankelijk liet de burgemeester van
Antwerpen hem nochtans duidelijk blijken niet van plan te zijn de bepalingen van het bloedplakkaat
te volgen. Hij ging niet in op de vraag van van Haemstede om een kerk ter beschikking te stellen voor
de predicatie maar hij liet de predikant gaan. Enkele maanden later preekte diezelfde predikant zelfs
op een brug aan de Meir, zonder gevolgen. Pas toen de groep aanhangers van van Haemstede te
groot werd (in december), greep de overheid in. 7 calvinisten werden ter dood veroordeeld, 32
anderen kregen een lichtere straf. Later nam de vervolging opnieuw af.5
Het is dus zeker niet zo dat het Antwerpse stadsbestuur weigerachtig stond tegenover vervolgingen.
Ondanks de voorzichtige aanpak kan de balans van de vervolging tussen 1550 en 1566 zwaar
2 Ibidem, p. 119.
3 G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 119 en p. 154.
4 G. MARNEF, “Tussen tolerantie en repressie: Protestanten en religieuze dissidenten te Antwerpen in de 16
de
eeuw.” In: SOLY (H.) en THIJS (A.) eds. Minderheden in de West-Europese steden 16de
-20ste
eeuw. Brussel, Brepols, 2005, pp. 203-204. EN idem, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 122. 5 G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie p. 121. EN J. WOLTJER, “Public opinion and the persecution
of heretics in the Netherlands 1550-1559.” In: POLLMANN (J.) en SPICER (A.) eds. Public opinion and changing identities in the Early Modern Netherlands. Leiden, Brill, 2007, pp. 91, 93.
91
genoemd worden. De 131 terechtstellingen in Antwerpen in die periode werden door geen enkele
andere stad geëvenaard. Tegelijk had de stad ook wel het hoogste inwonersaantal. Opvallend is dat
de vervolgingen niet het resultaat leken van de toepassing van het bloedplakkaat, maar van de
bescherming van de stedelijke belangen. Zo werd de groep rond Andriaan van Haemstede enkel
vervolgd toen die te groot werd en een bedreiging vormde voor de rust en de orde in de stad. Om
dezelfde redenen trad men streng op tegen de geheime bijeenkomsten onder leiding van Gaspar van
der Heyden. Zij werden in maart 1558 verboden omdat ze onrust en opstand zouden veroorzaken.6
Als we de reacties van het Antwerpse stadsbestuur volgens Godevaert van Haechts kroniek bekijken,
dan krijgen we meteen al een indruk van de moeilijke situatie waarin de schepenen zich bevonden.
Zij moesten steeds een middenweg zoeken tussen de eisen van de gouvernante en de wil van de
inwoners, de edelen en de handelslieden die in Antwerpen verbleven. Terwijl vanuit Brussel geregeld
ordonnanties kwamen die duidelijk stelden dat de preken kost wat kost verboden moesten worden,
overlegde de stad daarvoor steeds met de leden van de Brede Raad. Daar stuitte dit verbod steeds
op verzet.
Op 26 juni 1566 kwam de Brede Raad samen op vraag van de “heren van Antwerpen”. Zij kwamen na
overleg met Brussel de toestemming van de ambachten vragen om de preken te verbieden en om de
toeschouwers het poorterschap te ontnemen. De ambachten stemden niet toe. Ze stelden wel een
aantal mannen ter beschikking die mee zouden helpen om ter plaatse de preken te gaan verbieden
maar dit moest gebeuren zonder dat de toeschouwers gestraft werden. Om hun eis te kunnen hard
maken, vermeldden de ambachten dat ze de steun hadden van Willem van Oranje en dat vormde het
doorslaggevende argument. De heren lieten het erbij en trokken opnieuw naar Brussel om verslag te
doen van het besluit. Opmerkelijk is het laatste zinnetje dat Godevaert van Haecht scheef over deze
kwestie. Er staat: “Voerwaer de heeren en souden 't de gemeynte niet gevraecht hebben, maer sy
vreesden voer oproer, en trocken weder naar Brussel.” Hier komt opnieuw het motief van de stad
aan het licht: men koos ervoor om te overleggen over de situatie en om uiteindelijk niet in te grijpen
om oproer en onrust te vermijden.7
Nauwelijks vijf dagen later vergaderde men opnieuw met hetzelfde doel: tot een overeenkomst
komen over het verbieden en verstoren van de predicaties. Deze keer zou een verbod niet kunnen
6 Terwijl van Haemstede nog ongestoord kon prediken werden de geheime bijeenkomsten van van der Heyden
regelmatig verstoord. Verschillende mensen werden opgepakt, Gaspar zelf ging in ballingschap. Cf. J. WOLTJER, “Public opinion” p. 92. G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 122. EN J. WOLTJER, “Public opinion” p. 93. EN G. MARNEF, “Publiek versus geheim: Adriaan van Haemstede en zijn streven naar een publieke kerk te Antwerpen in 1558.” In: DE ZUTTER (J.) e.a. eds. Qui valet ingenio, liber amicorum Johan Decavele. Gent, Stichting mens en kultuur, 1996, p. 374. 7 G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 62.
92
worden tegengehouden en in dat besef zorgden vele wijkmeesters er dus voor dat ze niet aanwezig
waren tijdens de vergadering. Op die manier hoefden ze niet in te stemmen met het verbod op
predicaties. Deze vorm van protest mocht niet baten: het verbod kwam er toch, zij het zonder
algemene consensus.8
Uit de kroniek van van Haecht blijkt telkens opnieuw de aanwezigheid van twee kampen binnen het
stadsbestuur. Er zijn de ambachten, die gesteund door Willem van Oranje harde maatregelen van de
stad tegen protestantsgezinden wilden vermijden en er zijn de koningsgezinden: zij die de strenge
aanpak voorstonden. De ambachten kregen de steun van de edelen van het verbond en dat zagen zij
als hun ultieme troef tijdens onderhandelingen. Maar de edelen moesten opboksen tegen de
groeiende ontevredenheid van de regentes. Die vond “dat se oproerders waeren en oorsaeck waeren
in de predicatie, die overal ghesciede in oft buyten vuele steden.” De heren van Antwerpen wilden
daarom met de steun van de graaf van Megen de regentes gehoorzamen en de clerici beschermen.
Begin juli beseften de Antwerpse schepenen dat men iets moest ondernemen wilden ze de stad in
hun macht houden en dus, vertelt van Haecht, hadden de heren van de stad het plan opgevat de
opstandige burgers ’s nachts te overvallen. Maar omdat de edelen van het verbond in de stad waren,
durfde men in laatste instantie niet meer. Ook een tweede poging, de dag erop, om een verbod op
de predicatie te laten goedkeuren maar dan nu door de voltallige Brede Raad, mislukte. In de kroniek
lezen we:
“Ende op den 6 dach Julio deden de wethouders wederom den breeden raet
vergaderen, begeerende de predicatien te verbieden, oft op te scryven haer namen
die derwaerts ginghen, den raet oock voerhoudende de moderatie op 't stuc van
der religien gemaeckt, te moeten aenveerden. Maer het werdt haer alle geweygert
en ontseet ende scerpelyck aengesproken, ende der stat sluetelen werden haer
afgenomen en de wyckmeesters in handen ghegeven. En werden oock onder-
vraecht, waertoe sy sonder gemeynen raet die knechten aen hadden genomen. En
den grave van Megen was deestyt in stat, maer de heeren [edelen] en wilden
nergens af weten”9
Op 17 juli startte het laatste ultieme overleg, zij het wel op een meer diplomatische manier. Het
overleg begon zoals steeds met een vergadering van de Brede Raad. Algauw bleek dat de belangen
van de verschillende gedeputeerde groepen ver uit elkaar lagen. De ambachtslieden en Willem van
Oranje wilden dat de preken konden blijven doorgaan, al was dat op plaatsen verder van de
stadsmuren verwijderd. Maar de vertegenwoordigers van de predikanten eisten intussen een kerk
8 In de praktijk zal het verbod echter niet veel uithalen. De dag nadien waren er nog meer mensen op een
veldpredicatie aanwezig. Cf. G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 64. 9 G. VAN HAEHT, juli 1566, pp. 65-66.
93
binnen de stadsmuren, iets wat de Antwerpse schepenen absoluut niet konden goedkeuren.
Uiteindelijk werd beslist de discussie te verschuiven naar een latere bijeenkomst.10
Intussen vergaderden de ambachten afzonderlijk. Ook binnen hun rangen was er van eensgezindheid
absoluut geen sprake. In het volgende tekstfragment wordt duidelijk wat de verschillende
standpunten waren en wat er uiteindelijk werd besloten. Merk op dat men opnieuw trachtte te
onderhandelen met het welzijn van de stad als argument. Sommigen waren immers van mening dat
de predicaties een slechte invloed hadden op de stad. Daarom moesten ze volgens hen zeker
verboden worden. Anderen wilden daar niet aan toegeven.
“dien tyde vergaderde elck ambacht syn gemeynte, opdat elck sou syn advys
geven, ende sommighe dekens ende wyckmeesteren waeren wel tevreden geweest
in 't verstooren der predicatien, latende haer voerstaen, dat de predicatie oorsaeck
was van alle quade neeringhe. Ende sulcx was oock het aengeven van de heeren
der stat, dat de predicatie oorsaeck was van alle verachterringhe der stat: maer de
quade neeringhe was nou overal. Maer de meeste menichte van der ambachten
oversten ende generalyck alle de gemeynte ende met den prinsche van Oraengien
gaven t' samen requeste over, alsdat se geensins en wouden consent geven om de
predicatie te verstooren, maer haer hielden aen hetgene dat de algemeyne
generale staten van den lande souden ordineren, also verre dat het niet en
contrarieerde haeren ouden rechten ende previlegien”11
Ook vreemde kooplieden en handelaars werden geconsulteerd. Hun antwoord was hetzelfde als dat
van de ambachten: de meerderheid wilde de predicaties niet verbieden. Deze besluiten werden naar
Brussel gestuurd en in afwachting werd met de calvinistische leiders een pact gesloten. Hun
predicaties zouden niet door de stad worden verhinderd. In ruil daarvoor beloofden de calvinisten
“dat door haer niets quaets gescieden en soude.” Over de protestantse garde die op wacht stond
tijdens de predicaties verzekerden de calvinisten “dat al wat hy dede uyt liefde was en niet om de
stat eenighen hinder te doene, maar ost er eenich oproer oft comotie quame, ’t selve na sun
vermoghen met syn crychvolck soude beletten.” Opnieuw vallen de woorden oproer en commotie.
De stad hield zich aan zijn woord en ondernam geen acties in ruil voor de rust en de orde in
Antwerpen.12
Na de Beeldenstorm veranderden de Antwerpse schepenen van positie. Van Haecht meldt dat ze nu
zowel de protestantse als de katholieke predicaties wilden beschermen “om de murmuratie die
onder het volcke was.” De calvinisten hadden met de Beeldenstorm duidelijk gemaakt dat zij een
groep waren waar rekening mee gehouden moest worden. De schepenen zagen zich nu genoodzaakt
10
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 70. 11
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 71 12
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 71. EN Analyse van Godevaert van Haecht, pp. 71-72, 93.
94
toegevingen te doen, wilde men de rust en de tevredenheid van de inwoners en de handelaars
garanderen.
“so vergaderde den gemeynen breeden raet, willende wetenwaertoe de knechten
aengenomen werden ende wie se betalen soude, oft waermede! En die heeren
seyden: ‘Om die predicatie te bewaeren, oock de statpoorten en de kercken der
catholycken, opdat geen comotie oft scandale d'een noch d'ander en gesciede: en
de betalinghe is gevonden, sonder dat de gemeynte daer cost sal af hebben.’ Ende
om 't volck tevreden te stellen.”13
Dit was een voorbode op de religievrede die zou volgen, bezegeld door het 2 septemberakkoord.
Dergelijk akkoord was nodig om de blokkade op te lossen die vóór de Beeldenstorm was ontstaan.
Wat vóór 20 augustus onmogelijk leek, kon daarna wel. Protestanten kregen de door hen geëiste
plekken om te prediken binnen de stadsmuren en de stadswacht waakte nu ook over het goed
verlopen van de protestantse predicaties. Het zag ernaar uit dat de rust waar het stadsbestuur zo
naar streefde op die manier kon terugkeren.14
Ondanks de religievrede bleef de stad ingrijpen wanneer de openbare orde in het gevaar kwam. Zo
werd Herman Moded op 9 november 1566 verboden te preken omdat zijn preken te opruiend
waren. Hij riep immers op tot wraakacties tegen de clerici en dat konden de schepenen niet dulden.
Toch handelde de stad niet naar de wensen van de landvoogdes. Zij had graag gezien dat alle
predikanten en dus ook Herman Moded werden opgepakt, maar dat deden de schepenen niet. “De
heeren en dorsten hem niet aentasten, en lieten hem gaen. *…+ 't was hem verboden en geen
andere, *…+ maer hy ontstichde het volck, altoos roepende om wraecke.”15
Begin 1567 werd de situatie waarin het stadsbestuur zich bevond benarder. Op 23 februari kregen
zowel de schepenen als de edelen van het verbond een brief waarin Filips II nog maar eens beval dat
de predicaties verboden moesten worden in de Nederlanden. Een bevel dat rechtstreeks van de
koning kwam, kon de stad deze keer niet negeren. Men bleef er bij de prins van Oranje op
aandringen akkoord te gaan met het verbod van de predicaties, maar hij durfde niet. De naar
schatting 12000 calvinisten in de stad zouden zeker voor rellen zorgen en met slechts 1600
stadswachters die niet allemaal van plan waren trouw de belangen van de stad te dienen, hadden de
relschoppers zeker de overhand gehaald. De prins wilde weten wanneer de schepenen het verbod
van kracht zouden maken, opdat hij zelf op tijd zou kunnen vluchten.16
13
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 105. 14
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 129. EN G. VAN HAECHT, september 1566, p. 112. 15
G. VAN HAECHT, november 1566, p. 125. 16
G. VAN HAECHT, februari 1567, p. 182.
95
Op 9 april zou dat uiteindelijk gebeuren. Nadat een geuzenleger nabij Oosterweel was verslagen door
regeringstroepen, keerden de machtsverhoudingen zich in het voordeel van de regentes en haar
getrouwen. De protestanten vluchtten de stad uit en op 28 april vestigde Margaretha van Parma zich
in de Sint-Michielsabdij te Antwerpen. Haar aanwezigheid in de handelsmetropool wees er duidelijk
op dat ze meer de hand aan de stad wou houden, die tot dan toe steeds zelfstandig gehandeld had.
Maar de landvoogdes regeerde niet met harde hand. Ze hield steeds rekening met de privileges van
de stad en had oog voor de economische belangen. Ze drukte tegenover de koning zelfs haar
bezorgdheid uit over de grootschalige emigratie die in Antwerpen op gang gekomen was door de
religieuze moeilijkheden. In dat verband hoopte ze op een snelle amnestieregeling die de koning
persoonlijk zou komen bekrachtigen. Intussen werden de schuldigen van het wonderjaar gestraft en
werden er maatregelen genomen die de verdere verspreiding van protestantse ideeën moest
verhinderen of op zijn minst bemoeilijken.17
Maar in plaats van clementie te tonen, zond de koning de hertog van Alva naar de Nederlanden.
Terwijl Margaretha van Parma nog oog had voor de economische en politieke belangen van de stad,
was dat voor Alva geen zorg meer. De Raad van Beroerten ontnam de vierschaar grotendeels de
religieuze strafzaken en bij de magistratenwissel van 1568 werd er voldaan aan de wens van de
hertog om goede katholieken op de schepenbank te zetten. Daarnaast zorgden een aantal
institutionele vernieuwingen ervoor dat Antwerpen haar autonomie grotendeels verloor: een nieuwe
gouverneur kreeg de militaire macht, een nieuwe rekenkamer beheerde de staatsfinanciën en de
Raad van Justitie hervormde het rechtssysteem. Dit alles zorgde ervoor dat de schepenen van
Antwerpen zich machteloos voelden. Ze hadden op dat moment, naar eigen zeggen, minder macht
dan dorpsschepenen.18
B) DE REACTIE VAN DE STAD GENT
Als we de reactie van het Gentse stadsbestuur op de protestantse preken bekijken, dan valt op dat
de stad actief meewerkte aan het proberen verbieden van de preken. Van Vaernewyck schreef reeds
in het begin van zijn kroniek
“de justicie van buten ende van binnen begonder listen ende laghen naer te
legghen, alzoot emmer claerlic bleeck”19
17
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 151-152. 18
G. MARNEF Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 156-159. EN idem, “Tussen tolerantie en repressie.” pp. 107-108. 19
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 2.
96
Dit bleek duidelijk toen enkele poorters een predikant moesten helpen ontsnappen terwijl hij
gezocht werd. De huizen ronddom de plaats van predicatie werden doorzocht maar de predikant kon
langs de achterzijde van één van de huizen ontsnappen.20
De overheid reageerde opnieuw tijdens de volgende predicatie op 30 juni aan de Sint-Lievenspoort.
De kroniekschrijver laat weten dat het niet de bedoeling was van het stadsbestuur alle aanwezigen
op te pakken, want velen waren gewoon naar de preek komen luisteren uit nieuwsgierigheid en niet
uit kwade wil. En dus geboden de stadswachters de mensen om naar huis te gaan, zonder meer. Na
een kort protest liep iedereen huiswaarts. Diezelfde avond nog zou men echter opnieuw
samenkomen om de predicatie verder te zetten. Het optreden van de stadswacht miste dus zijn
effect.21
Van Vaernewijck is duidelijk over hoe de schepenen en de Gentenaren op een verschillende
golflengte zaten wat de protestantse predicaties betrof. Terwijl vele leken niet veel slechts zagen in
de hagenpreken, waren de schepenen ongerust en bedroefd over wat de stad overkwam. Er staat:
“t *de predicaties+ docht haer al ghoet zijnde ende wel ghaende, zoot vele leeke
lieden dochte. Maer cleen vruecht ende behaghen schiep hier inne de hoverheijt
ende magistraet van Ghendt, die zeer beclaechden dat haer stadt ende onderzaten
daer mede gheplaecht moesten zijn.”22
Omdat het stadsbestuur in eerste instantie niet goed wist wat men met zo een nieuw fenomeen als
de hagenpreken moest aanvangen, gingen enkele schepenen advies vragen bij de Raad van
Vlaanderen, die in Gent gevestigd was. De Raad was duidelijk: de preken moesten voorkomen
worden nog voor ze konden vermeerderen. Een kordaat optreden moest voorkomen dat de
protestantse predikanten voet aan de grond kregen in Gent en Vlaanderen in het algemeen.23
Dit advies van de Raad van Vlaanderen is merkwaardig, omdat uit een aantal zaken blijkt dat de raad
er zelf niet naar handelde. Juliaan Woltjer merkt op dat de Raad van Vlaanderen niet altijd de
volledige medewerking bood aan provinciale inquisiteurs als Pieter Titelmans. De Raad was er in
1550 al in geslaagd om de strafmaat van veroordeelde ketters te verminderen en aan mannen als
Titelmans, die zijn taak als kettervervolger erg serieus nam, werd vaak inzage in de dossiers
geweigerd. Op die manier verliep de communicatie erg stroef en werd een efficiënte bestraffing van
ketterij op zijn minst tegengewerkt.24 Daarnaast blijkt uit de Gentse kroniek dat de voorzitter van de
Raad van Vlaanderen niet echt stond te springen om in te grijpen tegen de predikanten. Op het
20
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 2. 21
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 2-6. 22
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 2-6. 23
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 2-6. 24
J. WOLTJER, “Public opinion and the persecution of heretics.” pp. 88-89.
97
moment dat vijf calvinisten hem een kerk als onderkomen voor de winter kwamen vragen, ondernam
hij niets. Dit voorval doet in veel opzichten denken aan het bezoek van van Haemstede aan de
burgemeester van Antwerpen, dat we eerder bespraken. Ook de voorzitter van de Raad van
Vlaanderen deed de predikanten persoonlijk niets en hij reageerde niet ontsteld op de eisen van de
calvinisten. Hij vermeldde gewoon dat hij niet op die eisen kon ingaan omdat hij trouw gezworen
had aan de koning. Later zou de voorzitter van de Raad van Vlaanderen zelfs persoonlijk aanwezig
zijn op de calvinistische predicaties.25
Toen verschillende leden van de stadswacht begin augustus ’66 lieten weten dat ze niet meer bereid
waren de stad en vooral de clerici tegen de protestanten te verdedigen, waren de schepenen ten
einde raad. Zonder stadswacht lukte het hen geenszins om de hagenpreken te voorkomen waardoor
die steeds meer publiek naar zich zouden toetrekken. Op die manier zou men de stijgende spanning
tussen katholieken en protestanten niet meer de baas kunnen. Gent stuurde Joos Borluut naar
Brussel: hij moest terugkomen met instructies over hoe men deze situatie verder moest aanpakken.
Toen de Beeldenstorm ook Gent bereikte, waren de schepenen veel te laat om nog te kunnen
reageren. Van Vaernewyck neemt het de schepenen kwalijk dat ze zo passief bleven terwijl het
nieuws uit Antwerpen Gent al lang had bereikt. “De scepenen behoorden, uut haer eijghen
auctoriteijt, wederstant gheboden te hebben, niet verwachtende advijs vanden hove, anghezien dat
zij vanden coninc ghestelt waren als bezurghers, toezienders ende diffensuers van haer stadt ende
inzetenen,” zegt van Vaernewyck. Toch geeft de kroniekschrijver toe dat het moeilijk was de stad te
verdedigen omwille van een tekort aan wapens en vestingmuren die na de opstand van 1540
verwijderd waren.26 Hij besluit:
“De onbeslotenheijt der stadt dan, ende tghebreck van gheweere ende
tverwachten vanden brieve, moghen ooc drije pointen zijn, die mijn heere den
hoochbaliu, in desen beroerlicken tijt, verbaest maecten ende ooc mede mijn
heeren vander wet.”27
Na de Beeldenstorm slaagde de stad er wel in de calvinistische preek in de Onze-Lieve-Vrouwkerk
van de Sint-Pietersabdij te verhinderen, zij het moeizaam. Om een tweede predicatie op dezelfde
plek te kunnen verhinderen, stelde het stadsbestuur iedereen die ze nog konden vinden aan om als
25
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 43-46. 26
Het is wel zo dat de strenge straf die Gent kreeg na de opstand in 1539 al snel gemilderd werd. Op 19 mei 1540 werden er al toegevingen gedaan. Zo werd de geldboete waartoe Gent veroordeeld was, verminderd en de meeste stadsmuren bleven gespaard. Cf. J. DECAVELE, Gentenaars, stroppendragers, Gent, Stadsarchief Gent, 1995, pp. 33-34. EN M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 99-104. 27
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 102.
98
stadswachter dienst te doen. Toch zag men in dat het verbod moeilijk te realiseren was, aangezien
velen niet meer bereid waren om bevelen uit te voeren die tegen de wil van het volk indruisten.28
Uiteindelijk gaf het stadsbestuur toe. Eind augustus 1566 vaardigde ze een mandement uit waarin
stond dat men vrij was om buiten de stad ter predicatie te gaan, op voorwaarde dat men
ongewapend was. Tegelijk vermeldde het mandement ook dat de kerken moesten worden
opgeruimd, zodat er opnieuw eucharistievieringen konden gehouden worden.29
Daarna volgde een periode waarin het stadsbestuur effectiever kon reageren tegen de protestantse
predicaties. Meer bepaald tegen de preken binnen de stadsmuren, die na het afgekondigde
mandement verboden bleven, werd kordaat en met succes gereageerd. Dit betekende niet dat het
optreden van de stadswacht steeds makkelijk verliep. Vaak was het verzet van de groep luisteraars
niet min. Zoals op 7 oktober 1566 aan het Sint-Jacobskerkhof, toen het publiek naar huis liep om
wapens te halen.30 De stadswacht had er alle moeite mee om de situatie onder controle te brengen.
De volgende dag werd het toezicht op de vlasmarkt versterkt. In die mate zelfs dat de bewoners
verplicht werden een omweg te maken om bij hun huis te kunnen komen.31 Op 13 oktober volgde
dan een voorschrift dat protestanten verbood om nog te preken in kerken, op kerkhoven of op
andere gewijde plaatsen.32 Bovendien werd bij wet vastgelegd dat het voor beide partijen verboden
was elkaar te beschimpen of om anonieme “nieuwigheden” onder het volk te verspreiden.33
Op die manier slaagde het stadsbestuur erin de gemoederen te bedaren en werd er een regeling
getroffen die voor beide partijen aanvaardbaar was. Dat het stadsbestuur erin slaagde om de
protestantse preken binnen de stadsmuren te beperken, blijkt uit de voorzichtigheid die predikanten
aan de dag legden bij de predicaties binnen de stad (cf. supra). Wanneer men zich er toch aan
waagde, volgde er altijd een onmiddellijke reactie van de stadswacht. Tegelijk werd er op 23 oktober
1566 aan de protestanten twee plaatsen buiten de Brugse poort toegekend, waar ze een tempel
konden bouwen en kun predicaties konden laten doorgaan.34
Begin 1567 nam Margaretha van Parma het heft in eigen handen. Op 30 maart kwamen er troepen
Gent binnen en vele calvinisten vluchtten. Van Vaernewyck bericht over verschillende terecht-
28
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 200-203. 29
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 205. 30
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 281-282. 31
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 282-283. 32
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 286-287. 33
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 307. 34
Dit is het geval bij nog een laatste protestantse preek in de Sint-Michielskerk op 6 december 1566 waar protestantsgezinden in alle vroegte samenkwamen voor een preek. De stadswacht deed haar best om de predikant te vatten, ook al mislukte dit. M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 49-50.
99
stellingen die gestart waren nog voor de aankomst van de hertog van Alva, in Gent maar ook in veel
andere Vlaamse steden. 35
In augustus kwamen de Spaanse troepen aan in Gent. Eerst ziet de auteur in het Spaanse leger een
efficiënt middel om de geuzen het zwijgen op te leggen. De protestanten werden nu angstig, terwijl
ze voordien zo veeleisend waren geweest. Het was dankzij de komst van de Spaanse troepen dat de
kansen opnieuw in het voordeel keerden van de katholieken, vond de auteur. Hij schrijft:
“Hier ziet ghij, mijn lieve leser, dees wonderlicke ende meerckelicke veranderinghe,
dierghelijcken noijnt in Nederlandt gheschiet is. *…+ Als nu was den mont vande
ghues zeer toeghebreijdelt, die altijts als eenen loocvorsch ghequeect ende veel
ghestoft ende gheroumt hadden; nu trocken zij haer hooren al beter in dan zij
ghedaen hadden, ende die te voren schenen een ijseren couraige te hebben,
creghen nu eenen moet weeck als was, ende waren vele zeer beancxt ende benaut
van herten, ziende alle dijnghen aldus, aestelic weder veranderen ende al anders
commen, dan zij wel ghehoopt hadden. Den priesterlicken en den gheestelicken
staet creech nu weder een vermaken ende verhueghen, die een poose zeer
verdruct hadden gheweest.”36
Toch wijdt de auteur ook twee boeken aan de wandaden die de Spaanse troepen in zijn stad
verrichtten. Onder meer de vele vernielingen en de vele voorrechten die de Spaanse troepen
opeisten tijdens hun verblijf, stootten vele Gentenaars tegen de borst. In het bijzonder willen we het
incident vermelden waarbij de Spanjaarden hun troepen monsterden in de Sint-Baafskathedraal. Ze
sloegen er een aantal ruiten stuk om de wapens te kunnen binnenhalen. De inwoners van Gent
waren verbouwereerd en misnoegd. Ze reageerden: “Waert dat wij mannen van Ghendt dat ghedaen
hadden, men zout ons niet weten hoe af nemen ende ons boose heretijcquen ende ketters
schelden.” Nog anderen uitten hun twijfels bij het nut van de anderstalige soldaten in de stad:
“zegden ziet welcke treffelicke predicanten den Paus overzent om de ghues te bekeeren, die men
niet een woort en can verstaen.”37
De vele vervolgingen onder het bewind van de hertog van Alva trof ook de Gentenaars. In die mate
zelfs dat broeder Jan Vanderhaghen in april 1568 persoonlijk naar Brussel reisde om via
onderhandelingen te proberen een eind te maken aan de vele vervolgingen. Ook het stadsbestuur
was er niet voor te vinden dat de stad helemaal uitgezuiverd zou worden. Elke veroordeling van een
Gentenaar was immers ook een blaam voor de stad zelf. Daarom werd het aan de inwoners van de
35
Analyse van Marcus van Vaernewyck, pp. 40, 42-45. 36
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, pp. 30-31. 37
Over de Spaanse troepen in Gent zie hoofdzakelijk deel 3 (zesde en zevenste boeck). M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, pp. 15-16. EN M. idem, deel 3, p. 33.
100
stad verboden om nog mensen te verklikken die zich in het wonderjaar misdragen hadden. Op die
manier trachtte het stadbestuur zelf de mogelijkheid tot vervolging wat in te dammen.38
In de laatste twee jaren die in de kroniek van van Vaernewyck behandeld worden, 1567 en 1568,
vinden we zelden nog een beslissing terug die door de schepenen zelf werd genomen. Het ziet ernaar
uit dat ook in Gent de centrale regeringsmacht de touwtjes stevig in handen hield, zowel op
bestuurlijk vlak als op vlak van rechtspraak.
C) REACTIE VAN KATHOLIEKEN
Judith Pollmann wijdde in 2006 een artikel aan de reactie van de katholieken op de Reformatie in de
Zuidelijke Nederlanden. Dit artikel is een goed uitgangspunt voor de analyse van de katholieke
reactie op basis van de Gentse en Antwerpse kroniek.
De auteur stelt in Countering the Reformation in France and the Netherlands dat een gewelddadig
antwoord van katholieken in de Nederlanden op de protestanten en hun predicaties zo goed als uit
bleef. Er was zeker geen sprake van een fanatieke strijd tussen beide confessionele partijen, zoals dat
het geval was in Frankrijk. Daarna geeft ze een aantal oorzaken die volgens haar aan de basis lagen
van de relatief tolerante houding van katholieken ten opzichte van protestanten. Ze gaat er onder
andere van uit dat de algemene negatieve houding tegenover de inquisitie in de Nederlanden ertoe
heeft bijgedragen dat de katholieken niet tot drieste acties zijn overgegaan.39
Dit artikel geeft een aantal heel interessante en verklarende elementen weer die we in ons
onderzoek zeker kunnen gebruiken en die we aan de hand van de kronieken kunnen bevestigen.
Toch zullen we de lijn van het artikel niet helemaal volgen in onze analyse. Eerst en vooral zien we de
Zuid-Nederlandse situatie niet in een vergelijkend perspectief met Frankrijk. We gaan uit van de
katholieke reactie op de hagenpreken beschreven in twee Zuid-Nederlandse kronieken. We zullen
dus niet enkel oog hebben voor het al dan niet aanwezig zijn van gewelddadige acties (wat Pollmann
wel doet), maar ook de zogenaamde passieve/geweldloze houding van de katholieke clerus
tegenover de protestante predikanten zullen wij beschouwen als een reactie. Op die manier zullen
een aantal elementen die Pollmann behandelt als oorzaken van het gebrek aan fysiek geweld, bij ons
behandeld worden als uitingen van geweldloze reactie.
38
Uiteindelijk zal de Raad van Beroerte 1.071 doodsvonnissen en 11.136 verbanningen met verbeurdverklaring van goederen uitspreken die vele mensen uit de Nederlanden ontliepen door te vluchten richting Frankrijk en Duitsland. Van Vaernewyck geeft 100 namen weer van Gentenaars die voor de Raad van Beroerte moesten verschijnen maar die nooit verschenen zijn. Cf. M. VAN VAERNEWYCK, deel 4, pp. 272-279. Uit J. BLOM en E. LAMBERTS, eds. Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Buitgevers, 2007, p. 110. M. VAN VAERNEWYCK, deel 4, pp. 16-17. 39
J. POLLMANN, “Countering the Reformation in France and the Netherlands: clerical leadership and catholic violence 1560-1585.” In: Past and Present, 2006, 190, pp. 83-123
101
Ook al kwam gewelddadig katholiek verzet niet of nauwelijks voor in de Nederlanden, clerici trokken
wel in de aanval tegen de protestantse leer en zijn aanhangers. Zo bedienden clerici zich meermaals
van de preek om hun afkeur te laten blijken ten opzichte van de andere geloofsovertuiging en om tot
wraak op de roepen. Katholieke predikanten veroordeelden bijvoorbeeld scherp de mensen die naar
de hagenpreken gingen luisteren en verwensten ondertussen alle protestanten. Van Vaernewyck
schrijft:
“dat die de catolijcque wilden ghenaemt zijn, zeer verhaet ende verbittert waren
up dese die ter predicatie ghijnghen verachtense en versmaeddense in alle
mannieren, ende hadden som den mont vul bloets, weinschten som om den bast te
coopen daer men den laetsten an hanghen zoude, ende lieten haer meercken, an
vele ander afdraghende woorden, hoe wraeck ende bloetghierich een herte dat zij
ooc hadden. Zoo dat zij deen den anderen in dat cas niet vele te verwijten en
hadden; ende bijsondere waren hier inne meest bekent sommighe die thabbijt van
gheestelicke persoonen droughen, ende coloreerden haer bloetghiericheijt met
een phineeusche jaloursie des gheloofs, dwelc meer een tijrannie dan een jaloursie
mocht ghenaemt zijn; alzoo ooc die ghuesghezinde, haer onghebacken woorden
stroijende, ghaven ooc wel te kennen hoe fenijnich dat zij int herte waren. Dwelc
hem aldus, over beede zijden”40
Ook bij van Haecht vinden we dezelfde beschrijving.
“En sommighe monicken in de stat prekende, seyden wel, dat se alle verdoempt
waeren, die daer buyten stat ten sermoen ginghen: ende de Jesuwiten, die
nochtans geen leeraerts openbaer en hadden, seyden wel, dat alle de predicanten
duyvelen waeren, oft de duyvelen op haer scouderen hadden, die 't haer
inbliesen.”41
Of over de minderbroeders: “Dat sy meer riepen om ’t volck te persequeren, metter inquisitien en
placcaten, dan eenige ander monicken, waerdoer sy meer in den haet waren.”42
Dat deze preken hun doel nu en dan bereikten, bewijst het incident in de geuzenkerk te Gent in
december 1566. Drie jonge mannen verstoorden er de preek door de tempel binnen te gaan en te
roepen dat de predikant loog. Twee van de drie werden overmeesterd, vastgebonden en naar de
gevangenis op de Korenmarkt gebracht. De aanwezigen waren ervan overtuigd dat de drie tot hun
actie aangezet waren door de clerici.43 In Antwerpen vinden we een tweede incident waarbij twee
katholieken een lutherse preek op het Kiel verstoorden en de predikant wilden laten vervolgen.44
40
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 9-10. EN over de protestanten M. van Vaernewyck, deel 1, p. 310. Ook vermeld door J. Pollman, “Countering the Reformation” p. 97. 41
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 94. 42
G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 49. 43
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 56-57. 44
G. VAN HAEGHT, augustus 1566, p.91.
102
We moeten wel toegeven dat deze twee voorvallen de enige voorbeelden zijn van leken die,
beïnvloed door de katholieke clerus, actie ondernamen tegen de protestanten. Bovendien geeft van
Vaernewyck zelf aan dat respectabele mensen de opzwepende taal van priesters zullen negeren. Van
een groot verzet door leken aangemoedigd door de clerici was er geen sprake.45
Judith Pollman geeft een aantal redenen weer waarom een groot katholiek initiatief op dat gebied
uitbleef. Eén daarvan wordt ook door van Vaernewyck aangekaart: antiprotestantse boeken waren
niet of nauwelijks voorhanden in de volkstaal. De kerk onderschatte het begrijpend vermogen van de
leken. Van Vaernewyck stelt duidelijk dat er nauwelijks geschriften waren die de standpunten van de
kerk ten aanzien van ketterij voldoende toelichtten en als die er al waren, werden ze in het Latijn
opgesteld. Op die manier kregen leken geen rechtstreekse toegang tot de katholieke leer, terwijl zij
op dat vlak nochtans vragende partij waren. Zij wilden de kerkelijke standpunten kennen om zich
beter tegen de protestantse leer te kunnen wapenen. Pollmann ging na of de Gentse kroniekschrijver
gelijk had wanneer hij klaagde over het tekort aan geschikte literatuur. Ze kwam tot de conclusie dat
er toen inderdaad heel weinig geschriften voorhanden waren die zich toelegden op het counteren
van de protestantse ideeën.46
Bovendien was het vanuit katholiek standpunt niet geoorloofd dat mensen die de theologie niet
kenden, zich konden uitspreken over geloofszaken. Het discussiëren over religie was sinds 1550
verboden. Er gingen dan ook stemmen op onder de Gentenaars die vonden dat de clerici zelf het heft
in handen moesten nemen en de strijd moesten aangaan met de protestanten. Het feit dat heel wat
predikanten gewezen priesters waren, versterkte die opinie nog meer. Men moest onder elkaar maar
tot een oplossing komen, klonk het. De clerici zouden dat doen met woorden en zonder wapens,
want het gebruik daarvan was aan hen, net als aan de apostelen, verboden.47
De reactie van de katholieken in de Nederlanden kan dus als passief beschouwd worden. Een factor
die daar een zeer grote rol in speelde, was de visie op de oorzaken van de ketterse invloeden. De
clerici waren immers van oordeel dat de schuld voor de ketterij gezocht moest worden binnen de
eigen rangen en niet bij de protestanten. Het waren de zonden van de eigen katholieke
gemeenschap die ervoor zorgden dat God hen strafte. De ketterij en de chaos die daarmee gepaard
ging, was een bewijs van Gods toorn. In eerste instantie werd door de katholieke predikanten dan
45
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 20-23. EN J. POLLMANN, “Countering the Reformation” p. 98. 46
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 48-53. EN J. POLLMANN, “Countering the Reformation” p. 99. 47
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 8. EN J. POLLMANN, “Countering the Reformation” pp.100-104.
103
ook opgeroepen om tot God te bidden. Het volgende fragment geeft dit frappant weer: in juli 1566
bad de katholieke gemeenschap tot God om een eind te maken aan de hagenpreken.48
“dwelc vele ghoede verreziende lieden, gheestelic ende weerlic, leet om hooren
was, dat dees nieu predicatie ende onbehoorlicke administratie der sacramenten
van de zulcke zoo deerlic mesbruuct was, biddende Godt almachtich dach ende
nacht, om ten minsten ontsleghen te zijne van zulcke errueren ende dolijnghen,
ontrent die stadt van Ghendt daer zij woonachtich waren.”49
In tweede instantie streefde men ernaar om de persoonlijke vroomheid van de katholieke
geloofsgenoten grondig te verbeteren. Broeder Jan Vanderhaghen was immers van mening dat de
gelovigen door de clerici waren tekort gedaan op religieus vlak. Hij kende mensen die niet in staat
waren het Onzevader of het Ave Maria op te zeggen. “Wij sliepen, zeijde hij, up ons boucken, en ten
schilde niet vele, of wij en zouden weder al heijdensch gheworden hebben. Wij verlieten ons up
stupen, nijghen, etc., ende tprincipale, daer der zielen salicheijt ancleeft ende Godt van ons heescht,
lieten wij somtijts achtere. Daerom waren die ketterien van noode; zij maken ons nu wacker ende
ghenouch te doene met hare duvelrije.” Ook door hem werd de schuld voor de aanwezige ketterij bij
de clerici en de katholieken zelf gelegd. De laksheid van de gelovigen en de clerici in het vervullen van
hun religieuze plichten had ervoor gezorgd dat ketterij welig kon tieren. De komst van de
protestanten was nodig om hen weer op het juiste pad te krijgen. Om van de ketterij verlost te
worden was het dus niet nodig om protestanten persoonlijk aan te vallen. Een beter religieus gedrag
binnen de eigen rangen zou het probleem oplossen en dus moest men zich voornamelijk daarop
concentreren.50
Een derde reactie die we bij de katholieken terugvinden was het spotten met en roddelen over de
protestanten. Niet zelden werd er in de preek de spot gedreven met de protestantse leer of met hun
predikanten, maar ook daarbuiten werden er negatieve geruchten verspreid om de tegenpartij in een
slecht daglicht te stellen.51 Het mooiste voorbeeld vinden we in deel 2 van van Vaernewycks kroniek.
Daar staat beschreven hoe katholieken Herman Modeds reputatie volledig onderuit trachtten te
halen door volgende lastercampagne te starten:
“Wederomme sprac men vele van Hermanus den veltpredicant, zegghende dat hij
met een ghehuwede schoon vrauwe wechgheloopen was, ende dat hij drij wijfs
hadde, ende de pocken hadde. Dat bleeck wel, zeijden zij, an de stringhe haers die
uut zijn hooft scheen getrocken zijnde. Ander spraken: hij hadde een tooverare
48
J. POLLMANN, “Countering the Reformation”, pp. 109. 49
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 36. 50
Om het gedrag van de katholieken opnieuw te verbeteren werd er onder meer gebruik gemaakt van de preek cf. supra: inhoud van de katholieke preek. M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 272. EN J. POLLMANN, “Countering the Reformation” pp. 111-118. 51
Cf. supra: inhoud van de katholieke preek.
104
gheweest ende de duvel meende hem, met hude met hare, wechghevoert
thebben, maer faelde ende track hem alleene die clotte haers uute. Ende alzoo die
catolijcque ende tgheestelicke veel afdraghende woorden van hem zeijden” 52
Verder vinden we nog een aantal spottende uitlatingen of roddels verspreid door katholieken; zoals
bijvoorbeeld dat de protestantse predicatie aan het Sint-Jakobskerkhof een weddenschap betrof die
de predikant was aangegaan: hij zou een halve os krijgen als hij het aandurfde om daar te preken.53
Ten slotte vinden we in Antwerpen een heel specifieke vorm van katholieke reactie terug. Godevaert
van Haecht stelt de clerici voor als actieve medewerkers in het helpen veroordelen van protestantse
predikanten. Het zou de onverdraagzaamheid van de katholieken zijn die ertoe bijdroeg dat
protestantse predikanten door hen werden ‘verklikt’. Opvallend is wel dat het steeds ging om clerici
die predikten op protestantse wijze. Velen van hen werden door het kapittel ontboden, waarna ze
werden ondervraagd en zo nodig verboden te preken. Enkele voorbeelden scheppen meer
duidelijkheid hierover.
De priester van het Kiel, die op lutherse wijze predikte, kreeg van Willem van Oranje de toestemming
om preken te houden. Toch werd hij door de pastoor van de Sint-Joriskerk voor het kapittel gebracht
omdat die graag had gezien dat de priester een verbod tot prediken kreeg opgelegd.54
De abt van het Sint-Bernardklooster moest voor de raad van de regentes verschijnen, door toedoen
van een katholiek die niet kon verdragen dat hij zoveel publiek had. Na een ondervraging werd hij
weer vrijgelaten.55
“Also in Februario voergaende tot Antwerpen in 't Vrouwenbroeders clooster een monick so wel
predickte, dat alle menschen dat liefhebbers waeren van den woerde Godts en d'Evangelio hem seer
geern hooren ende met menichte vergaderden. Ende also vuel ander monicken ende ypocryten haer
daeraen ergerden, al en waert maer om 't geloop so waeren den eersten deser maent in syn
sermoon gecomen alle de principaelste hoofden van den capittele oft geestelycken raet, als den
coordeken en ander canonicken om hem te hooren. ende daerna werdt hy in 't capittel ontboden [Na
ondervraging] also dat doen op den 12 dach Meerte de kercke wederom vol volcx was, so quam daer
een ander op den stoel. Ende hy werdt versonden na Tienen”56
Ten slotte is er nog het geval van een christen leraar die op zijn beurt heel veel succes had met zijn
protestants getinte preken.
52
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 11. 53
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 269. 54
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 74. 55
G. VAN HAECHT, mei 1567, p. 227. 56
G. VAN HAECHT, februari 1570, p. 124.
105
“dit conden vuel van ('t) capittel qualyck verdragen, hem ontbiedende ende
willende hem straffen, dat hy de catholycke scade dede. Ende als hy volstandich
bleve, so deden sy op den 8 dach Meerte een ander op den stoel comen ende de
kercke was volle volcx; en corts hierna moest hy in syn clooster gevangen worden
en syn boecken verbranden oft sy dreychden hem te verbranden oft te onthalsen,
indien 't hy wou verloochenen.”57
De toon die van Haecht aanslaat tegenover de katholieken – ze worden bestempeld als hypocriet en
onverdraagzaam – moet worden gezien in het licht van zijn persoonlijke overtuiging. Als fervent
voorstander van de lutherse leer is het voor de auteur makkelijk om de katholieken als
onverdraagzaam te bestempelen. Zoals we gezien hebben aan de reactie van het katholieke
Antwerpse stadsbestuur moet die onverdraagzaamheid zeker genuanceerd worden.
Bovendien valt op hoe dergelijke reacties van katholieken enkel voorkwamen tegenover clerici die
een protestants getinte boodschap predikten. Deze reactie moet dus meer gezien worden als een
poging om het gedrag binnen de eigen rangen te verbeteren (zoals we eerder zagen) dan als een
echte actie tegenover protestantse predikanten, want dat waren de geviseerde personen uit deze
voorbeelden niet.58
D) REACTIE VAN DE PROTESTANTEN
De kronieken getuigen toch wel van meer geweld aan protestantse zijde; we denken dan vooral aan
de Beeldenstorm. Toch kunnen we op basis van de kronieken uit Gent en Antwerpen vaststellen dat
geweld zeker geen constante was in de protestantse reactie. Als we louter naar de reacties kijken op
de katholieke preken, dan vinden we ook bij de protestanten meestal geweldloos weerwerk terug.
(cf. infra) Wat niet uitsluit dat we toch een aantal voorbeelden vinden, de Beeldenstorm exclusief,
waar met geweld gereageerd werd tegen de clerus.
Op 15 juli 1566 werd Bate Pauwels uit Aalst geëxecuteerd omdat hij de pastoor had mishandeld.59
Ook de pastoor van Eksaarde was niet geliefd bij de protestantanten. Voor hem werd een
levensgevaarlijke val opgezet in een huis waar hij iemand het heilig oliesel kwam geven.60 Deze
incidenten kenden beiden een gelukkige afloop: de priesters hielden er geen blijvende letsels aan
over. Maar in de maanden november en december van 1567 was er sprake van zware mishandeling
van clerici in enkele parochies van West-Vlaanderen. Van Vaernewyck schrijft:
57
G. VAN HAECHT, februari 1572, p. 169. 58
Er is geen enkel voorbeeld uit van Heacht bekend waaruit dergelijke katholieke reactie blijkt tegenover echt protestantse predikanten. (= mensen die in de kroniek de titel lutheraan of calvinist meekrijgen). 59
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 26-28. 60
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 46-47.
106
“want tes voorware tijdijnghe ghecommen, als dat in de maenden november ende
december lestleden, tot Steenweerck [Steenkerke?], ende in ander vlecken ende
prochien in den Westcant, weder een quaet ghesmure verghaert was, die de
priesters ende gheestelicke anvielen ende tijrannelick meshandelden, als die
Optatus in Bohemen, snijdende hemlien de hooren, de nuesen, ja, de manlicheden
af, hemlien niet ontziende de hewijdde Godts te meshandelen, ende jeghen
sConincx grammen wille haer zoo moetwillich te ontghane, zoo dattet jammerlic es
om hooren. Maer men zecht, dat maer en zijn eenighe quaetwillighe ende bedect
gheboufte, die zulcx haer bestaen te doene, desperaet volcxkin, die verjaecht zijn
ende haer ghoeden ghenomen om der voorleden beroerte wille.”61
De auteur is ervan overtuigd dat het gaat om enkelingen die zich aan dergelijke vergrijpen schuldig
maakten: wanhopige mensen, die wraak wilden omdat ze elders (omwille van hun geloof) waren
weggestuurd. Toch bleef de westhoek voor clerici niet veilig. Op 10 januari 1568 kreeg de pastoor
van Steenvoorde een dreigbrief. Hij werd ervan beschuldigd in de preekstoel hevig uitgehaald te
hebben naar de ‘geuzen’. Hij zou gedreigd hebben dat alle ketters een merkteken zouden krijgen,
waarna men ze have en goed zou ontnemen, ze in schuren zou opsluiten en verbranden. Na deze
uitspraken werd hij door een groep tegenstanders gefolterd en toen hij daarna nog verder ging met
preken op dezelfde manier werd hij door een groep van veertig mannen overmeesterd en gedood.
Dit wordt door Marcus van Vaernewyck gezien als het ergste protestantse vergrijp sinds de komst
van de Spanjaarden in augustus 1567.62
Het moment waarop het geweld van protestanten de meest intense vorm aannam, was uiteraard de
Beeldenstorm zelf. Hele kerkinterieurs werden toen systematisch vernield en ook in kloosters werd
er lelijk huis gehouden. De protestanten koelden hun woede vooral op de materiële rijkdommen
van kloosters en kerken. De heiligenbeelden en glasramen werden vernield en in de kloosters
werden ook de boeken uit het raam gegooid. Het is opmerkelijk dat bij de beschrijving van de
strooptochten van de protestanten, zowel in de kroniek over Gent als in die over Antwerpen,
nergens melding wordt gemaakt van fysieke mishandeling van clerici zoals dat in de enkele
voorbeelden hierboven het geval was. Wel is het zo dat clerici volop werden bespot: van Haecht
beschrijft bijvoorbeeld hoe clerici werden vastgehouden tot ze ‘vive les geux’ riepen of hoe jonge
franciscanen niet meer durfden bedelen uit schrik om bespot en uitgelachen te worden. Dit soort
incidenten waren er vóór de Beeldenstorm ook en ze deden zich ongetwijfeld evenzeer voor tijdens
de Beeldenstorm en in de periode er net na, maar van echt fysieke mishandeling in augustus ’66 of
de maanden erna is in de kronieken geen sprake.
61
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, pp. 188-189. 62
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, pp. 199-203.
107
Dit betekent niet dat we uitgaan van het volledig ontbreken van fysiek geweld tegen de clerici in die
periode. Er zijn voldoende aanwijzingen in de kronieken die aantonen dat de clerici tijdens de
Beeldenstorm en ook tijdens het houden van preken erna, voor hun leven vreesden.63 Het zou
onterecht zijn om deze vrees volledig ongegrond te beschouwen. Maar het feit dat er geen enkele
expliciete melding wordt gedaan van fysiek geweld in beide kronieken, doet ons besluiten dat in de
Zuidelijke Nederlanden het geweld niet gericht was op de clerici, maar op de beelden en
afbeeldingen in de kerken en op de materiële de rijkdommen van de kloosters (boeken, zilver, wijn,
bier en voedsel). Dit wordt bevestigd door van Haecht: “de papen, de levende beelden en werden
niet gesocht om iet te misdoen.”64
Er is al veel onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken en aanleidingen van deze escalatie van
geweld en zeker sinds de publicatie van het artikel van Natalie Zemon Davis Rites of Violence, worden
de religieuze motieven ervan naar waarde geschat. Zo behandelt Phyllis Mack Crew de Beeldenstorm
in de Zuidelijke Nederlanden als een religieuze opstand met verschillende oorzaken (waaronder de
economische en sociale crisis.) Maar ze vindt dat de schuldvraag – waren de predikanten
verantwoordelijk of gaat het om een volksopstand? – irrelevant is. Wat vaststaat, zegt ze, is dat de
protestanten van de Beeldenstorm gebruik hebben gemaakt om hun eigen eisen kracht bij te zetten
en om (tijdelijk) een verregaande vorm van geloofsvrijheid te bekomen (het recht op een plaats om
te preken en de sacramenten te bedelen al dan niet binnen de stad). Het was echter niet zo dat de
predikanten in de Nederlanden het gebruik van geweld aanmoedigden, integendeel, velen van hen
raadden het zelfs af. Er heerste ook bij de protestanten een terughoudendheid om geweld te
gebruiken en dat had veel te maken met het belang dat ze hechtten aan de legitimiteit van hun
acties. Het aanvankelijk achterwege blijven van een gewelddadige reactie aan katholieke zijde,
zorgde er dus voor dat protestanten niet tot drieste acties overgingen. Bovendien was het nooit de
bedoeling van de protestanten om met geweld de macht over te nemen. Zelfs niet toen de
calvinisten van 13 tot 15 maart 1567 de Meir bezetten. Guido Marnef beschrijft dit als een
verdedigende maatregel. De calvinisten wilden hun politieke en militaire macht toen vergroten om
de stad te beschermen tegen de nakende aankomst van de regeringstroepen. Gehoorzaamheid aan
de koning bleef evenwel een onwrikbaar standpunt van de lutheranen en calvinisten gedurende
63
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 204-205 EN idem, deel 1, pp. 264-265, EN idem, deel 1, pp. 265-267. G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 98 EN idem, p. 100. 64
G. VAN HAECHT, augustus 1566, p. 98. Over de religieuze motieven van de beeldenbrekers cf. N. DAVIS, “Rites of violence: Religious riot in sixteenth-century France.” In: Past & Present, 1973, 59, pp. 55-65. Over de Beeldenstorm als een politiek statement cf. P. ARNADE, Beggars, iconoclast &civic patriots: a politic culture of the Dutch revolt. Ithaca, Cornell University Press, 2008, pp. 90-125.
108
deze periode. Men deed o.a. zijn uiterste best om niet geassocieerd te worden met de anarchistische
anabaptisten.65
Naast de gewelddadige acties reageerden de protestanten op nog heel wat andere manieren op de
katholieke tegenpartij. Één daarvan is het drukken van protestantse literatuur in de volkstaal. Het
boek was een heel belangrijk medium voor de verspreiding van de reformatorische ideeën en al heel
vroeg in de 16de eeuw werden onder andere de geschriften van Luther over de Zuidelijke
Nederlanden verspreid via Antwerpen. In deze boeken werd de leer van Luther uiteengezet in de
volkstaal en dat maakte de eigenlijke leerstellingen bereikbaar voor de leken. Dergelijke boeken
bleven een belangrijk medium gedurende de hele Reformatie.66 Uit de kronieken halen we één
uitgebreide vermelding van hoe calvinistische boekjes werden verspreid in Antwerpen. Men kon er
redenen vinden waarom het calvinisme moest blijven bestaan en er werd een oproep gelanceerd aan
alle lezers om naar de preken te komen luisteren. Die preken, waarin de katholieke clerus niet
gespaard bleef,67 werden met veel ijver gebracht. De protestanten deden veel meer moeite dan de
katholieken om hun leer te verspreiden, zegt van Vaernewyck meermaals. “Dat die vander nieuwer
religie veel deligenter zijn ende meer aerbeijts doen om te zaeijen haer leeringhen, dan de
cathlijcque doen om de hare an den dach te brijnghen, *…+ hoe zij in caude ende hitte, reghen ende
wint, in groot perijckel haers levens, ghepredict hebben.”68 Ze reageerden dan ook kwaad toen hun
minder dagen werden toegestaan om te preken dan broeder Jan Vanderhaghen.69
Een derde vorm van reactie hebben de protestanten met de katholieken gemeen. Het betreft de
verschillende roddels en lastercampagnes die in de preek maar ook daarbuiten werden opgestart.70
Ook de protestanten wisten hoe ze de reputatie van de clerus konden aantasten.71 Vlak onder het
voorbeeld van de katholieken over Herman Moded (cf. supra) vinden we bij van Vaernewyck wat de
calvinisten over broeder Jan Vanderhaghen te zeggen hadden.
65
Ph. MACK CREW, Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge, Cambridge University Press, 1978, pp. 13, 156-157, 178. EN Over de oorzaken van de Beeldenstorm: ibidem, pp. 16-38. G. Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, pp. 145-146. 66
I. DE MOOR, Preken als medium voor de verspreiding van de Reformatie in West-Europa. (Bachelorproef universiteit Gent), 2008-2009, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, pp. 17-18. EN G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie, p. 65. 67
Cf. supra: protestantse preken: inhoud. 68
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 54. 69
G. VAN HAECHT, juni 1566, p. 49-62. EN M. van Vaernewyck, deel 1, p. 310. 70
Cf. supra protestantse preken: inhoud. 71
“Twerden nu alle ghoede predicanten, van wat ongheloove, ongheleertheijt ende leven dat zij zijn, connen
zij slechs veel blamacie, achterclap ende schimp uutspuwen up de gheestelicke, up de beelden ende keercken
chieraigen, up die sacramenten Godts ende ghoede lovelicke husancien ende tradicien der heligher keercken”
Cf. M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 310.
109
“alzoo spraken wederomme de ghuesghezinde veel quaets van broeder Jan
Vanderhaghen, als dat hij, tot lieden van eeren huijse, onder tdecsel der biechte,
met beghijnen converseerde ende met ghehuwede vrauwen, die hem ghiften ende
gheschijncken ghaven ende dicwils noodden met haer ten etene; ende dat hij een
brassuer ende dronckaert was, die vanden buuck zijnen Godt maecte. Dat quam
daer bij, dat hem sommighe lieden noodden met haer ten etene, ende als hij, in de,
brekijnghe, met weerlic abijt ghijnck, zoo ghaf hem een joncvrauwe haers mans
brughoom hemde te draghen. Hier mede stoocten de ghues zeer haer tanden, en
zeijden dat hij een kindt ghemaect hadde an de zelve ghehuwede joncvrauwe; dees
mare ghijnck ooc ghemeene tAndtweerpen in de stadt.”72
Ook de Spaanse soldaten die al plunderend door de Gentse binnenstad trokken, konden aan de spot
van de calvinisten niet ontkomen. Er werd gezegd: “Ziet welcke treffelicke predicanten onsen
helighen vader den Paus ons zent om ons te ekeren, keercroovers, dieven, moordenaers
vertasseerders [geweldadigers], tijrannen, schellemen ende booswichten.”73
De situatie liep zo uit de hand dat de stad Gent op 26 oktober 1566 een mandement uitvaardigde
waarin werd vastgelegd dat het aan beide partijen verboden was elkaar nog te beschimpen of
lasterlijke, foutieve informatie te verspreiden zonder daarvan de auteur bekend te maken. Toen er
eind juni 1567 hardnekkige geruchten de ronde deden dat er opnieuw protestantse predikanten in
Gent zouden zijn, werd dan ook het bevel gegeven om de personen op te pakken die
verantwoordelijk waren voor het verspreiden van deze foutieve berichten die heel wat opschudding
onder katholieken hadden veroorzaakt. 74
E) VERGELIJKING
Als we de verschillende reacties van de steden Antwerpen en Gent bekijken, lijkt het alsof de steden
een totaal verschillende positie innamen tegenover de protestanten. Beide steden kregen duidelijke
richtlijnen van de landvoogdes en de koning: de predicaties moesten gestopt worden en de
predikanten en hun publiek maar vooral de misdadigers van het wonderjaar moesten vervolgd
worden. Terwijl Antwerpen steeds probeerde over dergelijke maatregelen overleg te plegen met de
verschillende bevolkingsgroepen in de stad (ambachten, kooplieden,…) om op die manier de rust te
garanderen en de economische belangen te verdedigen, lijkt het Gentse stadsbestuur veel meer
gedreven in het vervolgen van de protestanten. De stadswacht probeerde reeds heel vroeg (juni
1566) de predicaties te verstoren, zij het met weinig resultaat. Men trok zelfs naar de Raad van
Vlaanderen om advies in te winnen over hoe men het fenomeen van de veldpredicaties moest
aanpakken.
72
M. VAN VAERNEWYCK, deel 2, p. 11. 73
M. VAN VAERNEWYCK, deel 3, p. 102. 74
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 310. EN idem, deel 2, pp. 275-276.
110
Antwerpen liet de regentes eind juli 1566 weten dat ze er niet in geslaagd waren de hagenpreken te
stoppen, aangezien veel stedelingen de predicaties bijwoonden en men de rust onder de bevolking
wilde bewaren. De bevolking had een aantal goede redenen om naar de predicaties te gaan, vond
het stadsbestuur. Er waren het late verbod door de regentes, de misbruiken in de kerk en de steun
van enkele edelen waarvan de schepenen verzekerden dat hun geloofsovertuiging hun trouw aan de
koning niet in de weg stond.75
Gent liet in augustus van hetzelfde jaar eenzelfde boodschap aan de regentes overbrengen. Ook zij
waren er niet in geslaagd om de predicaties te verbieden. Alleen gaven ze een totaal andere reden
aan van hun falen. Hun reden was onmacht: vele stadswachters waren niet meer bereid om hun
plichten te vervullen en bovendien zouden de maatregelen van Keizer Karel na de opstand van 1539
de stad zo goed als weerloos gemaakt hebben tegen alle soorten vijandelijke invloeden.
Het verschil is duidelijk. Terwijl men in Antwerpen niet bereid was iets te doen aan de hagenpreken
omwille van de rust in de stad, was men in Gent gewoon onmachtig tegen de hagenpreken. Dit
betekende evenwel niet dat de stad het stoppen van de predicaties en het bestraffen van de
deelnemers (predikant en publiek) steeds de hoogste prioriteit gaf. Hier en daar vinden we
elementen terug die erop wijzen dat ook in Gent de schepenen bezorgd waren over het algemeen
welzijn in de stad. Zo liet men op 24 juli 1566 een aantal gevangenen vrij die vastzaten wegens het
aanhangen van het anabaptisme. De auteur geeft toe dat deze toegeving mogelijk werd gedaan om
de rust en de orde in de stad te laten weerkeren. Van Vaernewyck schrijft:
“Waerom dat zulcx bij deze drij wetten ghedaen was, mach men meer presumeren
dan de waerheijt wel weten; oft zoude moghen ghedaen zijn om den trouble
vanden volcke te mijden, die nu den stock in dhandt hadden ende naer de justicie
niet vele en vraechden, meenende dat haer zake ghoet ende recht was.”76
Bovendien zou men zich vragen kunnen stellen over een zogenaamde repressieve reactie van het
Gents stadsbestuur wanneer men de gebeurtenissen van 21 juli 1566 bekijkt. Op die dag kon men
blijkbaar ongestoord tenten opzetten aan de Peterseliepoort en proviand (tonnen bier) vanuit de
stad naar de plek van de predicatie brengen. Een reactie van de stad, zelfs nog voor de predicatie
echt begon, bleef uit. Het was zelfs mogelijk om ongeveer veertien dagen later, hetzelfde nog eens
over te doen. Na de predicatie werden toen wel de oud-schepenen die aanwezig waren op het matje
geroepen, maar zonder gevolgen. Men kan zich de vraag stellen of men echt niet in de mogelijkheid
verkeerde om de predicaties stil te leggen of dat men ze oogluikend toestond.
75
G. VAN HAECHT, juli 1566, p. 85-86. 76
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, p. 34.
111
Ten slotte moeten we ook de uitspraken van van Vaernewyck zelf kritisch benaderen. De man was
zelf schepen in 1564 en zal nog eens benoemd worden in 1568. Hij kon de Gentse schepenen dus
heel waarschijnlijk tot zijn persoonlijke vriendenkring rekenen. Het is dus goed mogelijk dat de
auteur het stadsbestuur net iets actiever voorstelt in haar aanpak van de protestantse preken dan in
werkelijkheid het geval was. Het feit dat hij zelf kritiek levert op het treuzelende stadsbestuur wat de
Beeldenstorm betreft, spreekt in zijn voordeel en wijst op enige objectiviteit. Toch moeten we er
rekening mee houden dat zijn sociale positie zijn beschrijving van de reactie van het Gentse
stadsbestuur grondig gekleurd kan hebben. De kroniekschrijver blijft hoe dan ook steeds bij hetzelfde
standpunt, namelijk dat het niet mogelijk was het publiek van de predicaties weg te houden.77 Of dit
voor de volle honderd procent klopt, zal nieuw onderzoek op basis van andere bronnen moeten
uitwijzen.78
Het blijft echter wel een feit dat men in Gent de protestanten nooit zoveel vrijheid heeft gegeven als
in Antwerpen. Men stond in Gent bijvoorbeeld nooit toe dat de predikanten binnen de stad
predicaties hielden en na de Beeldenstorm reageerde de stadswacht steeds alert op pogingen van
protestantse predikanten om in een kerk of klooster te prediken. Het feit dat de Raad van
Vlaanderen gehuisvest was in de stad, beperkte uiteraard de bewegingsvrijheid van het stadsbestuur.
Dit droeg er ongetwijfeld toe bij dat de predikanten rondom Gent minder vrijheden verkregen dan
die rond Antwerpen.79
Beide steden reageerden verschillend op de predicaties. Antwerpen wou niet onmiddellijk ingrijpen
aangezien dat de belangen van de stad zou schaden. Ze koos voor de onderhandelingen in het belang
van de openbare orde en de economie. Gent wilde wel reageren, maar slaagde er vóór de
Beeldenstorm niet in om op een kordate manier af te rekenen met de predicaties. Het resultaat is
dus hetzelfde. Het gebrek aan een kordaat optreden vanuit de steden, door onwil of onmacht,
creëerde een situatie waarin de hagenpreken bijna ongestoord konden plaatsvinden. De reactie van
de steden op de protestantse preken of het gebrek eraan zal dus zeker bijgedragen hebben tot het
succes van de veldpredicaties in het wonderjaar.
De reactie van katholieken en protestanten op elkaars preken verschilde ook. Aan katholieke zijde
werd er bijna zonder geweld gereageerd op de hagenpreken. Zij legden de oorzaak van de komst van
77
M. VAN VAERNEWYCK, deel 1, pp. 28-31. EN idem, deel 1, p. 46-48. 78
K. LAMONT, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck : een ideeën- en mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die beroerlicke tijden. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2005, p. 255. 79
Over de functies van de Raad van Vlaanderen in de kettervervolging, met nadruk op het controleren van de plaatselijke rechtbanken. Cf. J. DECAVELE, De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565). Brussel, Paleis der academiën, 1975, pp. 37-42.
112
ketterij naar hun steden vooral bij zichzelf. Ze geloofden erin dat de verbetering van het gedrag in
eigen rangen, zowel van de leken als van de clerici, het probleem van de ketterij zou oplossen.
Intussen werden de gelovigen ervan overtuigd dat de hagenpreken en de predikanten via de preek
een duivels karakter hadden. Tegelijk werden via alle mogelijke kanalen roddels verspreid die de
reputatie van de protestantse predikanten moesten aantasten. Maar boeken waarin de katholieke
standpunten op theologisch vlak verduidelijkt werden, waren niet of nauwelijks voorhanden. De
mening dat leken zich niet met theologie mochten bezighouden, zorgde ervoor dat boeken die de
protestantse ideeën counterden in de volkstaal al helemaal ontbraken. En dit ondanks het feit dat
het publiek vragende partij was naar dergelijke literatuur om zich te kunnen wapenen tegen de
protestantse leer.
In tegenstelling tot de katholieken gooiden de protestanten alles in de strijd om hun leer ingang te
doen vinden bij het grote publiek en om het recht op geloofsbeleving te verkrijgen. Er werden
boeken voorzien in de volkstaal waarin de protestantse leerstellingen duidelijk stonden
geformuleerd, men preekte veel ijveriger dan de katholieken en ook de protestanten schuwden de
roddelcampagnes over hun katholieke tegenhangers niet. Om hun doel te bereiken gebruikten de
protestanten zelfs geweld. Die agressie was echter heel gericht en het ging zelden om fysieke
mishandeling of moord op personen. De Beeldenstorm had voor de protestanten zijn doel bereikt
wanneer ze van de stad de toelating kregen om te preken en de sacramenten toe te dienen.
De passieve houding van de katholieken zorgde er uiteraard voor dat de protestantse preken aan
invloed konden winnen. Het gebrek aan katholiek weerwerk zorgde voor een steeds groter succes
van de hagenpreken. Tegelijk zetten de protestanten in een campagne alles op alles: aan de ene kant
om mensen van hun gelijk te overtuigen en om hen te doen afzien van de katholieke leer en aan de
andere kant om eigen religieuze rechten te verkrijgen. De protestantse ijver en de passieve reactie
van de tegenpartij hebben dus zeker bijgedragen tot het succes van de hagenpreken in het
wonderjaar.
113
113
Besluit
Het Wonderjaar was een bijzondere periode in de religieuze geschiedenis van de Nederlanden.
Protestantse predikanten kwamen er aangemoedigd door de gematigde houding van de
Landvoogdes naar de Nederlanden om er het Woord van God te verkondigen. gedurende ongeveer
tien maanden slaagden de protestanten erin hun boodschap met succes over te brengen door middel
van de hagenpreken. Op het toppunt van hun succes telden de preken zo’n 25 tot 30 000 luisteraars.
Aanvankelijk verzamelde het publiek van de hagenpreken op open velden of terreinen en was de
samenkomst eerder geïmproviseerd. Niet veel later was er al sprake van een echte organisatie met
voorzieningen van tenten, gescheiden zitplaatsen, een wacht en proviand. In juli en augustus 1566
eisten de Antwerpse en Gentse calvinisten kerken ter hunner beschikschikking om de grote menigte
in onder te brengen wanneer het regende. Na de Beeldenstorm zal die eis in Antwerpen worden
ingewilligd. In Gent kreeg men toestemming om buiten de stadspoorten een tempel te bouwen. Al
die tijd was de aanhang van de protestanten gegroeid en na de Beeldenstorm zagen de steden zich
verplicht om op hun eisen in te gaan. Gedurende enkele maanden werd het protestanten toegestaan
te prediken en hun geloof te belijden op de overeengekomen plaatsen. Pas na de overwinning van de
koningsgezinden op het geuzenleger bij Oosterweel keerde het tij. De Landvoogdes bracht een
troepenmacht onder in Gent en Antwerpen. Dit was het moment waarop de protestantse predicaties
ophielden. De protestanten vluchtten de steden uit, wie bleef conformeerde zich opnieuw (uiterlijk
althans) met de katholieke godsdienst.
In deze scriptie gingen we op zoek naar een verklaring voor het grote succes van die protestantse
preken in de periode juni 1566- maart 1567. We denken die verklaring te hebben gevonden in de vier
deelaspecten die we analyseerden.
Eerst en vooral zijn er de predikanten: zij waren zelf een factor in het succes van de preken. Dat
bewijst het verschil dat gegroeid was tussen de katholieke en de protestantse predikanten tegen de
2de helft van de 16de eeuw. De katholieke predikanten, hoofdzakelijk bedelmonniken, hadden alle
troeven in handen om goede predikanten te zijn. De bedelmonniken werden geselecteerd uit de
opgeleide middenklasse en kregen binnen het klooster een uitgebreide opleiding tot predikant
waarna enkel de meest eloquente en onberispelijke broeders het ambt mochten uitoefenen. De
protestantse predikanten daarentegen hadden vaak helmaal geen religieuze opleiding genoten. Zij
114
114
haalden hun informatie uit boeken of predicaties van een aantal opgeleide predikanten. Wel moest
een protestantse predikant aan een aantal officieuze eisen voldoen zoals het hebben van
intellectuele bagage, beschikken over retorisch talent en het leiden van een onberispelijke leven.
Tegen de 2de helft van de 16de eeuw waren deze kwaliteiten bij de katholieke predikanten ver zoek.
Hun levenswijze kwam helemaal niet meer overeen met de bepalingen in de kloosterregel en van
hun intellectuele peil en retorisch talent bleef niet veel meer over. Op die manier raakten de
katholieke predikanten veel van hun vroegere grandeur en populariteit kwijt terwijl de protestantse
predikanten juist over die eigenschappen moest beschikken om op steun te kunnen rekenen van het
publiek.
Daarnaast speelde ook de gewijzigde inhoud van de predikerstaak een heel belangrijke rol. Onder
invloed van de Reformatie veranderden de eisen die aan een prediker werden gesteld en daar waren
de bedelmonniken in hun opleiding niet op voorzien. Zij bleven preken op dezelfde manier en dat
betekende het onderrichten van de geloofspraktijken. De katholiek predikanten bleven uitgaan van
een enorme intellectuele kloof tussen hen en hun publiek, hoewel die kloof in realiteit veel kleiner
was geworden. Ook de inhoud van hun preken was niet aangepast aan de nieuwe eisen die door de
Reformatie werden gesteld. De predikanten werden nu voor het eerst geacht hun katholieke
leerstellingen toe te lichten aan hun publiek om zich te verdedigen tegen de protestantse leer. Vele
predikanten waren hiertoe niet in staat.
De protestantse predikanten daarentegen beantwoordden veel beter aan de nieuwe eisen van een
intussen geëmancipeerd publiek. Ze beleerden hun publiek niet maar gingen ermee in discussie, ze
boden geen les aan maar een religieuze houvast in een politiek en sociaal instabiele periode.
Bovendien waren de protestantse predikanten wel in staat de protestantse leer uit te leggen en niet
enkel de geloofspraktijken. Daardoor steeg hun geloofwaardigheid ten opzichte van hun katholieke
collega’s.
Tijdens het wonderjaar beantwoordde het profiel en de preekwijze van de protestantse predikanten
dus aan de nieuwe verwachtingen van die tijd, terwijl dat aan katholieke zijde veel minder het geval
was. Dit is alvast een element in de verklaring van het succes van de hagenpreken.
Als we de katholieke en protestantse preek vergelijken, merken we enkele belangrijke verschillen op.
Eerst en vooral kreeg de preek bij de protestanten een heel nieuwe functie. Aangezien voor
protestanten de Bijbel de basis vormde van het geloof werd de verkondiging van Gods Woord de
kern van de protestantse geloofsbelijding. De preek nam die belangrijke functie over van de
eucharistieviering bij katholieken. Daarnaast verschilt ook de plaats en de wijze waarop de predicatie
werd georganiseerd. Terwijl de katholieken steeds in de kerken preekten, ongeacht het aantal
115
115
luisteraars, moesten de protestanten zich aanvankelijk met braakliggende terreinen behelpen buiten
de stadspoorten. Preken in de kerken binnen de steden was immers een katholiek voorrecht dat men
altijd zou blijven verdedigen. Enkel na het geweld tijdens de Beeldenstorm was men in Antwerpen
bereid van dit monopolie af te zien. Protestanten kregen dan in totaal zes plaatsen ter beschikking
voor predicatie binnen de stad waaronder enkele kerken.
Om echter een verklaring te vinden voor het succes van de hagenpreken, moet gezocht worden naar
die elementen die de protestantse preek aantrekkelijker maakte dan de katholieke. En die vinden we
in de stijl en inhoud van de preek. Opnieuw kunnen we vaststellen dat de protestantse preek beter
aangepast was aan de verwachtingen van een geëmancipeerd publiek. De vele exempla en de
ingewikkelde preekstructuren die de katholieken gebruikten werden bij de protestanten vervangen
door eenvoud. De voorbeelden die leerstellingen moesten staven, waren voor de protestanten niet
meer nodig: de Bijbel sprak voor zich. Wel behield men het populaire element van de katholieke
preek: de dramatiek. Daarnaast verschilde ook de inhoud van de preken. Katholieke predikanten
preekten steeds moraal, ze namen zelden of nooit de moeite om de eigen leerstellingen te
verdedigen tegenover de protestantse leer. Ze hielden het bij de verdediging van de sacramenten en
staken donderpreken af tegen de protestanten. De protestantse predikanten daarentegen pakten
het anders aan: zij deden aan exegese en legden daarmee tegelijk hun leerstellingen uit. Gewapend
met de Bijbel schrikten lutheranen of calvinisten er niet voor terug om met katholieken of met elkaar
in discussie te treden. De protestantse predikanten legden de Bijbel uit aan hun luisteraars, de
werkelijke basis van hun geloof en dat deden ze op een respectvolle manier
Het publiek voelde zich duidelijk aangetrokken tot de eloquent gebrachte preken die veel beter
waren dan die van de clerici. De eigenschappen van de protestantse preek, de eenvoud en inhoud,
maakten hem beter aangepast aan de eisen van het stedelijke publiek. Ook dit is een deel van de
verklaring van hun succes.
Wat de derde (reactie van het publiek) en de vierde factor (reactie van de steden) betreft, beiden zijn
met elkaar verbonden. Meer bepaald: het was pas mogelijk voor het publiek om massaal naar de
protestantse preken te gaan luisteren en steun te betuigen aan de predikant wanneer de houding
van de steden ten opzichte van de preken mild bleef. Anderzijds zullen de steden rekening houden
met wat leefde bij de inwoners. Het stadsbestuur van Antwerpen deed er alles aan om de rust en de
vrede binnen de stad te bewaren, er werd steeds overleg gepleegd binnen de Brede Raad en de
welgestelde calvinisten werden vaak ontzien wat (zware) vervolgingen betreft. In Gent zorgde de
protestantsgezindheid van de stadswachters er volgens van Vaernewyck voor dat de stad niet in de
mogelijkheid verkeerde om op te treden tegen de veldpredicaties. In die periode zien we hoe het
116
116
publiek dat naar de hagenpreken ging luisteren steeds talrijker werd. Aanvankelijk werd er nog enige
voorzichtigheid aan de dag gelegd, maar tegen juli 1566 gingen in beide steden ook een aantal
vooraanstaanden naar de protestantse preken luisteren. Tegelijk verdedigde het publiek de
predikant tegen mogelijke arrestaties door de stadswacht, de voorgeboden van de steden werden
genegeerd en de groep luisteraars werd steeds groter tot 24000 mensen. Op de katholieke rites
kwam intussen steeds meer kritiek maar er was nog geen sprake van een achteruitgang in het
kerkbezoek.
Dat veranderde na de Beeldenstorm. In Antwerpen kwam er een akkoord dat de protestanten het
recht gaf te preken binnen de stad. In Gent werden de preken buiten de stad toegestaan. Dit zorgde
ervoor dat vele stedelingen, vooral ambachtslieden en handelaars maar ook de Gentse
stadswachters, nu openlijk een keuze konden maken voor het protestantisme. Het publiek dat nog
steeds talrijk de hagenpreken bijwoonde, ging nu niet meer naar de kerk en maakte haar
calvinistische of Lutheraanse sympathieën duidelijk kenbaar: men zong psalmen voor of na de preek
en het publiek deinsde er zelfs niet voor terug hun namen te laten noteren.
Pas wanneer de centrale regering het in maart/april 1567 overnam en de steden hun beslissingsrecht
of op zijn minst hun bewegingsvrijheid op religieus gebied verloren, ging men over tot harde
repressie. Opnieuw zal dat gevolgen hebben op vlak van publieke reactie. Vele predikanten en
overtuigde protestanten vluchtten weg uit Gent en Antwerpen, terwijl aanzienlijk minder mensen de
nog overblijvende protestants getinte preken van enkele clerici bijwoonden. De steun voor de nog
overgebleven protestantse predikanten smolt als sneeuw voor de zon en deelnemers aan de
clandestiene predicaties liepen het risico verraden te worden. Heel wat mensen die voordien
sympathie hadden getoond voor het protestantisme bekeerden zich opnieuw tot het katholicisme,
uit schrik voor vervolging of uit vrije wil. De katholieke misvieringen, predicaties en processies
kenden opnieuw een stijgend aantal deelnemers.
Het is duidelijk hoe de reactie van het publiek en de reactie van de stadsbesturen met elkaar
verbonden zijn. De milde reactie van het Gentse en Antwerpse stadsbestuur zal ervoor zorgen dat de
stedelingen in de mogelijkheid waren om de veldpredicaties bij te wonen en de predikanten te
steunen. Daar komt een einde aan wanneer de centrale overheid het heft in handen neemt en de
repressie in de steden opvoert. Tegelijk zal de stad in zijn reactie op de hagenpreken, rekening
houden of moeten houden met de populariteit ervan. Antwerpen verkiest een milde aanpak van de
predicaties om de bevolking niet tegen de borst te stoten en op die manier de vrede te bewaren. Van
Gent wordt beweerd dat men niet bij machte was om de predicaties te stoppen omwille van de
populariteit van de preken. De twee elementen staan dus in wisselwerking met elkaar.
117
117
Toch zijn beide elementen afzonderlijk deel van de verklaring van het succes van de hagenpreken.
Zowel een milde reactie van het stadsbestuur als de onvoorwaardelijke steun van het publiek waren
noodzakelijk om van de hagenpreken een dergelijk succesvol fenomeen te maken.
Tenslotte is er nog de reactie van de twee geloofsgroepen op elkaars preken die het succes van de
hagenpreken in de hand heeft gewerkt. De analyse liet duidelijk zien hoe een passieve reactie bij de
katholieken en een actieve bij de protestanten het succes van de hagenpreken heeft bevorderd. De
katholieke campagne tegen de protestantse leer beperkte zich immers tot het verspreiden van
roddels en het houden van donderpreken. Echt weerwerk via literatuur die de katholieke leer
verdedigde en de protestantse ideeën counterde was er niet. Daar tegenover stond een zeer actieve
en ijverige reactie van de protestanten. Zij onderrichtten hun leer aan hun publiek onder andere via
de preek én het boek. Daarnaast zal men net als de katholieken ook roddelcampagnes starten via alle
mogelijke kanalen. Deze veel actievere protestantse aanpak gecombineerd met een passieve
katholieke houding is de laatste factor in de verklaring van het protestantse succes tijdens het
wonderjaar.
Het is niet de bedoeling geweest een volledige verklaring te bieden voor het succes van de
hagenpreken. Er zijn zeker nog elementen die hierin een rol speelden, waar wij niet zijn op ingegaan.
De economische situatie in deze periode of de sterke organisatie van de calvinistische gemeenschap
kunnen ook een rol hebben gespeeld en zij kwamen in onze analyse niet aan bod. Onze verklaring is
enkel gebaseerd op de informatie in verband met de preken die te vinden was in de kronieken van
Marcus van Vaernewyck Van die beroerlicke tijden… voornamelick in Ghendt 1566-1568 en
Godevaert van Haecht … over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders. Ondanks het
feit dat een sluitende verklaring op basis van deze bronnen alleen, niet mogelijk is, bieden deze
bronnen toch heel wat informatie die na analyse resulteert in vier brede factoren die zeker hebben
bijgedragen tot het succes van de hagenpreken in Antwerpen en Gent.
118
118
Bibliografie
Bronnen
van Haecht (G.). De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930.
van Vaernewyck (M.). Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881.
Literatuur
AKAE (Y.). “Between artes precadi and actual sermons: Robert Basevorn’s Forma Precandi and the
sermons of John Waldeby.” In: ANDERSON (R.) ed. Constructing the Medieval Sermon. Turnhout,
Brepols, 2007, pp. 9-31.
ARMSTRONG (M.). The politics of piety: Franciscan preachers during the wars of religion, 1560-1600.
Rochester (N. Y.), University of Rochester press, 2004, pp. 278.
ARNADE (P.). Beggars, iconoclast &civic patriots: a politic culture of the Dutch revolt. Ithaca, Cornell
University Press, 2008, pp. 349.
AUGUSTIJN (C.). “Godsdienst in de 16de eeuw” In: ketters en papen onder Filips II, Utrecht, het
Catharijeconvent, 1986, pp. 26-40.
AUGUSTIJN (C.). “IJkpunt 1550 naar godsdienstige pluraliteit.” In: AUGUSTIJN (C.) en HONORÉE (E.) eds.
vervreemding en verzoening: de relatie tussen katholieken en protestanten in de Nederlanden 1500-
2000. Nijmegen, Valkhofpers, 1998, pp. 17-34.
BLEYERVELD (Y.). “Van de tiran verlost. Het boekje Tyrannorum praemia. Den loon der tyrannen van
Willem van Haecht (1578).” In: DE JONG(J.), MEADOW (M.), RAMAKERS (B.), SCHOLTEN (F.) eds.
Prentwerk/Print work 1500-1700. Netherlands Yearbook for the History of Art/Nederlands
Kunsthistorisch Jaarboek. Zwolle, 2002, pp. 127-153.
BLOM (J.) en LAMBERTS (E.) eds. Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Buitgevers, 1997, pp. 432.
Davis (N.). “Rites of violence: Religious riot in sixteenth-century France.” In: Past & Present, 1973, 59,
pp. 51-91.
DECAVELE (J.). “Van die beroerlicke tijden in Gent.” In: Gent; geschiedenis van een stad. Gent, Vlied,
1982, pp. 32-57.
DECAVELE (J.). “Ontstaan van de evangelische beweging en de protestantse kerkverbanden in de
Nederlanden tot 1580.” In: Ketters en papen onder Filips II. Utrecht, het Catherijneconvent, 1986, pp.
41-57.
119
119
DECAVELE (J.). De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565). Brussel, Paleis der
Academiën, 1975, pp. 640.
DECAVELE (J.). Gentenaars, stroppendragers. Gent, Stadsarchief Gent, 1995, pp. 39.
DELMOTTE (M.). “Het calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te Gent.” In: Tijdschrift voor
geschiedenis, 1963(76), pp. 145-176.
DE MOOR (I.) Preken als medium voor de verspreiding van de Reformatie in West-Europa.
(Bachelorproef universiteit Gent), 2008-2009, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene, pp. 29.
EXALTO (J.) Gereformeerde heiligen: De religieuze exempeltraditie in Vroegmodern Nederland.
Nijmegen, Vantilt, 2005, pp. 366.
FICKENSCHER (C.) “The contribution of the Reformation to preaching.” In: Concordia Theological
Quarterly, 1994 ,58, pp.255-285.
FORD (J.). “Preaching in the Reformed Tradition” in: TAYLOR (L.), ed. Preachers and the People in the
Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 65-90.
HUDDON (W.). “Two instructions to preachers from the Tridentine Reformation.” In: Sixteenth Century
Journal, 1989, 20(3), pp. 457-470.
KARANT-NUNN (C.). “Luther's Pastors: The Reformation in the Ernestine countryside.” In: Transactions
of the American Philosophical Society, New Series,1979, 69 (8), pp. 1-80.
KARANT-NUNN (C.). “Preaching the Word in Early Modern Germany.” In: TAYLOR (L.), ed. Preachers and
the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 193-121.
KREITZER (B.). “The Lutherian sermon.” In: TAYLOR (L.), ed. Preachers and the People in the Reformation
and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 35-65.
LAMONT (K.). Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck: een
ideeën- en mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die beroerlicke tijden. Gent,
Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2005, pp. 365.
MACK CREW (Ph.). Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands 1544-1569. Cambridge,
Cambridge University Press, 1978, pp. 221.
MARNEF (G.). Antwerpen in de tijd van de Reformatie : ondergronds protestantisme in een
handelsmetropool 1550-1577. Antwerpen, Kritak, 1996, pp. 377.
MARNEF (G.). “Tussen tolerantie en repressie: Protestanten en religieuze dissidenten te Antwerpen in
de 16de eeuw.” In: SOLY (H.) en THIJS (A.) eds. Minderheden in de Westeuropese steden 16de-20ste
eeuw. Brussel, Brepols, 2005, pp. 189-211.
MARNEF (G.). “Publiek versus geheim: Adriaan van Haemstede en zijn streven naar een publieke kerk
te Antwerpen in 1558.” In: DE ZUTTER (J.) e.a. eds. Qui valet ingenio, liber amicorum Johan Decavele.
Gent, Stichting mens en kultuur, 1996, pp. 373-384.
120
120
MARNEF (G.). “Protestant conversions in an age of Catholic Reformation: the case of sixteenth-century
Antwerp.” In: GELDERBLOM (J.), DE JONG (L.), VAN VAECK (M.) eds. The Low Countries as a crossroad of
religious believes. Leiden, Brill, 2004, pp. 33-48.
MCGRATH (A.). Reformation thought: an introduction. Oxford, Blackwell, 1999, pp. 327.
MERTENS (T.). “The sermons of Johannes Brugman OMF († 1474).” In: ANDERSON (R.) ed. Constructing
the Medieval Sermon. Turnhout, Brepols, 2007, pp. 253-274.
NISSEN (P.) “De Nederlanden en de vroege reformatie en Europees perspectief: transport
transformatie en diffusie.” In: Trajecta, 1992,1(3), pp. 217-232.
PARKER (C.). “Obedience with an attitude: laity and clergy in the Dutch Catholic church of the
seventeenth century.” In: GELDERBLOM (J.), DE JONG (L.), VAN VAECK (M.) eds. The Low Countries as a
crossroad of religious believes, Leiden. Brill, 2004, pp. 177-195.
PETTEGREE (A.). Reformation and the culture of persuasion. Cambridge, Cambridge University press,
2005, pp.237.
PFISTER (U.). “Pastors and Priests in the Early Modern Grisons: Organized Profession or Side Activity”
In: Central European History, 2000, 33 (1), pp. 41-65.
PICHAL (E.). De geschiedenis van het protestantisme in Vlaanderen. Antwerpen, NV Scriptoria, 1975,
pp. 233.
POLLMANN (J.). “Countering the Reformation in France and the Netherlands: clerical leadership and
catholic violence 1560-1585.” In: Past and Present, 2006, 190, pp.83-120.
ROEST (B.). “Franciscans between observance and Reformation: the Low Countries (ca. 1400-1600).”
In: Franciscan Studies, 2005, 63, pp. 409-442.
SCHORN-SCHÜTTE (L.) “Priest, preacher, pastor: Research on clerical office in Early Modern Europe.” In:
Central European History, 2000, 33 (1), pp. 1-39.
SCRIBNER (R.). “ Practice and principle in the German towns: Preachers and people.” In: BROOKS (P.) ed,
Reformation Principle & Practice. London, Scolar Press, 1980, pp. 95-118.
SOEN (V.). “De reconciliatie van ketters in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590).” In:
Trajecta, 2005(14), 4, 337-362.
SPITZ (L.). “Humanism and the Protestant Reformation.” In: Black (R.) ed. The Renaissance: critical
concepts in historical studies. Londen, Routledge, 2006, deel 2 pp. 301-329.
SWAN (M.). “Constructing the preacher and audience in Old English homilies.” In: ANDERSON (R.) ed.
Constructing the Medieval Sermon. Turnhout, Brepols, 2007, pp. 177-188.
THAYER (A.). Penitence, preaching and the coming of the Reformation. Burlington, Ashgate, 2002, pp.
225.
121
121
THAYER (A.). “Ramifications of late medieval preaching: varied receptivity to the protestant
reformation.” In: TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern
Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 359-361.
TAYLOR (L.). “The good shepherd: François Lepicart (1504-56) and preaching reform from within.” In
Sixteenth Century Journal, 1997, 28(3), pp. 793-810.
TAYLOR (L.). Soldiers of Christ : preaching in late medieval and reformation France. Oxford, Oxford
university press, 1992, pp. 352.
TAYLOR (L.). “God of judgment, god of love: catholic preaching in france, 1460-1560.” In: Historical
reflections, 2000, 26(2), pp. 247-268.
TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern Period. Leiden,
Brill, 2001, pp. XVIII + 387.
TAYLOR (L.). “Dangerous vocations: preaching in France in the late Middle Ages and the
Reformations.” In: TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation and the Early Modern
Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 91-125.
Tijs (R.). Antwerpen: historisch portret van een stad. Tielt, Lanno, 2001, pp. 166.
USSHER (M.). “Lay response to the Protestant Reformation in Germany 1520-1528.” In: BROOKS (P.) ed,
Reformation Principle & Practice, London. Scolar Press, 1980, pp. 33-53.
VERDÉE (J.). De betekenis van de dominicanen in Gent vlak voor en tijdens de reformatie (1456-1584).
(masterproef universiteit Gent), 2007-2008, promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene.
WOLTJER (J.). “Public opinion and the persecution of heretics in the Netherlands 1550-1559.” In:
POLLMANN (J.) en SPICER (A.) eds. Public opinion and changing identities in the Early Modern
Netherlands. Leiden, Brill, 2007, p. 87-106.
WORCESTER (T.). “The catholic sermon.” In: TAYLOR (L.) ed. Preachers and the People in the Reformation
and the Early Modern Period. Leiden, Brill, 2001, pp. 4-28.
122
122
Universiteit Gent 2009-2010: Masterproef Geschiedenis
De kracht van het protestantse woord:
Het succes van de hagenpreken in
Antwerpen en Gent
Bijlage
Inge De Moor
Pomotor: Prof. Dr. Anne- Laure Van Bruaene
123
123
Ter inleiding
Dit document is een werkdocument bij mijn masterproef. Het bevat de informatie over de
predicaties en predikanten die we terugvinden in Marcus van Vaenewycks Van die beroerlicke tijden
in die Nederlanden en Godevaert van Haechts kroniek. Om dit document te kunnen samenstellen
werd gebruik gemaakt van volgende bronnen:
- MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in
Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881.
- GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot
1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-
1930.
Het document is zo opgebouwd dat men per predicatie, vermeld in de bronnen, informatie krijgt
over respectievelijk de datum van het event, de plaats, de predikant, de preek, het publiek, de
perceptie van de auteur en de reactie van de tegenpartij. In het geval van een calvinistische preek is
die tegenpartij vaak de katholieke kerk maar ook de stedelijke overheid. In het geval van een
katholieke preek vindt men onder reactie van de tegenpartij de reactie van de geuzen terug.
In de tabel worden letterlijke citaten gebruikt in afwisseling met persoonlijke samenvattingen of
parafrases, dit om het persoonlijk gebruiksgemak bij het verwerken van de info in de masterproef te
vergroten. In de kolom Nr kan u evenwel het deel en de bladzijde van het oorspronkelijke
tekstfragment in kwestie terugvinden. Tekstfragmenten die te lang zijn of randinformatie geven,
krijgen de verwijzing cf. Frag.#. En deze vindt u aan het einde van de tabel terug onder
Tekstfragmenten.
Hieronder volgt een korte legende bij de tabel.
HOOFDLETTERS plaats buiten Gent of Antwerpen en omgeving
calvinistische preek
katholieke preek
einde deel
- Informatie verspreid over meerdere kolommen hoort bij de meest linkse kolom
- Informatie verspreid over alle kolommen handelt over het onderwerp maar is niet meteen in te delen over de verschillende criteria.
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 124
Analyse Marcus van Vaernewyck
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 125
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
1 15 juni 1566
ontrent Mariakeercke, een cleen mijle vander stadt
den predicant
met een cleen cuddekin volcx van lichten levene, ende meest vremde ghezellen, die te Ghendt in cnaepschappe wrochten,
1-2 ‘66 Ste Amantsbeerch neffens de stadt
daer den predicant was zittende up den steegher van een muelene. Als ijemant daer voorbij passeerde, zoo noodden zij hem om te hooren dwoort Godts, alzoo zij hieten
2 ‘66 Noch ijewers daer sommighe poorters van der stadt daarbij een goijken ende huijskin van playsanssen hebbende, den predicant salveerden, die in vreesen was van ghevanghen te zijne, ende de heere up thuijskin commende bezouck doen, was de predicant van achter uutghelaten ende over de walgracht ghestelt ende alzoo enscappeert,
want de justicie van buten ende van binnen begonder listen ende laghen naer te legghen, alzoot emmer claerlic bleeck,
2-6 30 juni ‘66
"leden tcappellekin buten Ste Lievinspoorte"
"want doe predicte een persoon, als dandere in weerlic abijt, met een hermesijnen casacke ende eenen fijnen viltenen hoet, curt van persoone ende audt ontrent XXX jaren, schijnende an zijn sprake te zijne van Curtrijke, metten blooten hoofde, zeer sebaerlic"
up een bulcxkin rontom met hautcanten ende slachbosch bezet. Hij zat up sommighe cappen ende mantels, die hem zijn toehoorders daer toe leenden, ende hadde eenen bouck voor hem, las altemet wat daer in, ende sloot hem dan weder toe, voortghaende alzoo in zijn predicacie; hij knielde ooc int eerste
ende om dat hij niet ghevanghen of betrapt en zoude werden, zoo was hij zijn zester int parck gheleet, zoo dat men niet en wist van haer zessen wie den predicant was, dan als hij hem ghijnck voughen om te ghaen predicken.
"Zulcx was mij gherelateert van mijn waschterighe die ic daer af zeer raviserende was, zegghende dat ons daer duere een groot quaet ende perijkel anstaende was, indient niet aestelic belet en werde, maer tdocht haer al ghoet zijnde ende wel ghaende, zoot vele leeke lieden
"Aldus ontrent den vier hueren up den voornoemden dach, [een confrontatie van het publiek met gewapende mannen van de stad die niet iedereen komt oppakken want de meeste zijn er omdat ze willen zien wat er gebeurde. Men smokkelt de predikant weg en de overheid vraagt om naar huis te gaan. Kort protest van een man die het
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 126
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
legghende zijn handen te ghadere zeer devotelic,
dochte. Maer cleen vruecht ende behaghen schiep hier inne de hoverheijt ende magistraet van Ghendt, die zeer beclaechden dat haer stadt ende onderzaten daer mede gheplaecht moesten zijn, ende zijn hier up te rade gheghaen mijn heeren schepenen met mijn heeren vanden rade van Vlaenderen, die te Ghendt haer hof ende consistorie hauden, ende den raet ghedrouch hem zoo dat ment zoude prouven te beletten, met middele van verscrickijnghe oft verbaestheijt,... dat ooc beter ware een zulcke uprijsende quale int eerste te beletten, dan naermaels als zij tien waerf meerdere zoude zijn ende qualic om te beletten ware."
niet eerlijk vindt, het volk kwam gewoon vredig bij elkaar. Men gaat naar huis] om negen uur 's avonds wordt aan de Heuvelpoort opnieuw verzameld voor preken door verschillende predikanten tot dageraad"
P7-8
‘66 ALGEMEEN Tes ooc waerachtich dat eene van dese predicanten es een jonck persoon, cleene ende teer van lichame, ende, soo sommighe catolijcque zegghen die hem wel kennen, een ghoet kindt van herten, eersaem van levene ende zeer sober van teere, in een maeltijt nauwelic een
tontstack aestelic overal [De preken], als een vier dat, in stroo
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 127
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
rumerkin wijns drijnckende, gheboren te Ghendt, ghenaemt Nicasius Van der Schuere, onlancx ghehuwet an een schoon rijcke dochtere ghenaemt. . . (sic) Sbucx, Lievins dochtere, die van onghenouchten zieck wart, als zij vernam dat hij hem met zulcke dijnghen ghijnck melleren, dwelc zijn officie niet en was; was ooc van zijnent weghe tamelic rijcke,zone wesende van Willem Van der Schuere [... hij verkocht wijn in de Lange Munte] men zeijde dat hij redelicken wel gheleert was, te Lueven een lettel tijts ghestudeert hebbende in medecijnen; daer naer heeft hij in Vrancrijck gheweest, daer hij desolutelic leefde, zoo veel jonghers pleghen, tot dat hij daer in een pedagoghe wat ghestudeert hadde in de gheestelicke zaken, waer uut hij gheschicter geworden es, ende, wederom te Ghent commende, cochte tot sommighe boucbinders een groot ghedeel boucken van de aude keerckelike doctueren, als van Augustinus ende andere. Zijn dwase moedere, in dese zijnen nieuwen staet van predicacie, es hem zelve ghaen hooren predicken, als duer groote devocie verwect zijnde, de leeringhe van Calvinus die hij in Vrancrijcke oft elder ghesoghen hadde.
ende stoppelen onsteken zijnde, metten winden herwaert ende ghinswaert ghedreven wert, ende aldaer voetsel vindende, voorder ende voorder onsteect
P8 3 juli ‘66
Stalendriesche, bij Ghendt
Nicasius Van der Schuere
begonnen om 10 uur 's avonds
Er waren mensen te paard en men dacht dat men "den grave van Batenburch" ook bij zich had. "Tvolc welfde daerwaert niet met honderden maer met dysenden, maer almeest ghemeen puepel die lettel te verbueren hadde reacties van het publiek: predikheren die tegen de calvinisten preken zullen "met spijsen ghejaegt worden." Tegen een priester: "Noumt de papen gheen heeren maar heetse liever catten." en "Men zoude de papen de zenuwen afsnijden, zij zouden haer crunen met coestront moeten decken."
elc sprack alzoot hem ghoet dochte ende te voren quam, duer toesteken vande veltpredicanten, die tvolck zeere up de gheestelicke persoonen verhaet ende verbittert maecten
9-10
‘66 ALGEMEEN nochtans wisten zij ondertusschen een seemkin te strijcken ende deden bidden voor hare vervolghers, als bijsonder meester Pieter Titelmanus, deken van
Hier duere wart ghetrocken veel volcxkin van quaden lichten leven, als vrauwen die, ghehuwet zijnde, haer qualic gheregiert hadden, lieden die bijstier gheworden waren bij haren quaden regimente ende dierghelicke; ende up
alzoo ooc die ghuesghezinde, haer onghebacken woorden stroijende, ghaven ooc wel te kennen hoe fenijnich dat zij int herte waren. Dwelc
die de catolijcque wilden ghenaemt zijn, zeer verhaet ende verbittert waren up dese die ter predicatie ghijnghen verachtense en versmaeddense in alle mannieren, ende hadden
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 128
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Ronche. [Die zeer veel autoriteit had en doorheen heel Vlaanderen ketters vervolgde wat tot vele execussies leidde]
dat men ooc de waerheijt zegghe, vele ander ghoede lieden van name ende van fame, godtvreesende ende onberespelic van levene, zach men ooc int vervolch dees predicatie zeer volghen, zoo dat menich onmoghelic dochte dat zulcke persoon daer ghijnghen.
hem aldus, over beede zijden
som den mont vul bloets, weinschten som om den bast te coopen daer men den laetsten an hanghen zoude, ende lieten haer meercken, an vele ander afdraghende woorden, hoe wraeck ende bloetghierich een herte dat zij ooc hadden. Zoo dat zij deen den anderen in dat cas niet vele te verwijten en hadden; ende bijsondere waren hier inne meest bekent sommighe die thabbijt van gheestelicke persoonen droughen, ende coloreerden haer bloetghiericheijt met een phineeusche jaloursie des gheloofs, dwelc meer een tijrannie dan een jaloursie mocht ghenaemt zijn;
10-14
7 juli ‘66
Stalendriessche, tsachternoens bij schoonen daghe
cf. frag 1 + Van Vaernewycks reactie op de preek cf. frag 2
ende daer was volc met duijzende vander stadt ende van buten ten platten lande, veel ghemeen volck, ende die niet zeer bewandelt waren in de helighe scriftuere ende in die oude doctueren
alsof de overheid geen gehoorzaamheid kon afdwingen preekte men opnieuw [men] lieten hem dijncken dat nu eerst de waarheijt gheopenbaert wart
17 en 18
‘66 ANTWERPEN
De namen opschrijven lukt niet want er zijn er zoveel dat de schijvers het niet konden bijhouden. Dus trokken de mensen toch ter predicatie.
Scherp mandament van Margaretha van Parma wat betreft de veldpredicaties Namen opschrijven van overtreders lukt niet door de toevloed van mensen
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 129
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
18 en 19
‘66 DOORNIK Ondanks het verbod van de overheid gingen er de dag nadien wel 1000 mensen buiten de stad naar de preek luisteren
De stad publiceert een verbod waar niemand zich aan lijkt te houden. De stad roept dan de vertegenwoordigers van de gilden bijeen een zij beloven hun eed na te komen om te strijden tegen de vijanden van de stad alleen zien zij de mensen die te predikatie trekken niet als vijanden. Het zijn hun verwanten: broers, zussen, kennissen ed.
20 10 juli ‘66
up Ste Amelbeerghen dach, preecte men weder tot Stalendriessche, een mijle vander stadt
viij of ix duijsent meinschen, ende quamen naer huus ontrent den vj hueren van den avonde, als oft een processie gheweest hadde.
21-23
11 juli ‘66
Cf. Frag. 3 veel voormalige monniken predikten nu de calvinistische leer
de predikanten hadden ook hun zegje over de houding van de stad tegen de preken zegden ondermeer: "die van Ghendt hebben hier voortijts vaillante crijschmannen gheweest, waer blijft haer couraige ende manlic herte nu? (te opruiend volgens de verstandige toehoorders
reacties van het publiek op de aanwezigheid van de predikanten: men zou het van de overheid uit wel verbieden mocht die de preken niet steunen en eens de predikanten weg zouden ook de 'vergaderingen' stoppen. Anderen vonden het verschrikkelijk en vreesden voor gevaar van de (opruiende) preken cf. wat er gebeurd was in Frankrijk. Nog anderen vonden het jammer dat vrouwen die daar soms om zeer devote redenen naar toe trekken risico liepen om geslagen te worden.
een mandement afgekondigd dat mensen bestraft die nog naar de preken gaan. De edelmannen die wel een rekest hadden ingediend bij Margaretha van Parma om de Spaanse Inquisitie in het land te vermijden wilden toch niet dat mensen naar de preken gingen luisteren. Dit voorgebod reageerde dus tegen de geruchten die insinueerden dat de stedelijke overheid de
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 130
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Nog anderen vonden dat het aan de geestelijken was om deze oorlog uit te vechten aangezien het over godsdienst ging en aangezien vele predikanten weggelopen monniken waren. Maar die geestelijken lieten liever anderen vechten aangezien het schandelijk zou zijn voor een geestelijke om de wapens op te nemen en omdat het hen verboden werd in het "concilie Pictaviense" een wapen te dragen (goed excuus!) -zij mochten ook niet winst najagen of anderen opruien tot het voeren van een oorlog - zij zouden terugvechten met woorden en niet met wapens want dat was door de Heer ook aan de apostelen verboden
het was "wonderlijk" de argumenten te horen
preken goedkeurde of dat ze er zijn dankzij de steun van enkele hovelingen omdat ze het aan het hof niet eens konden geraken over de preken.
24 ‘66 RIJSEL Te Rijsele heeft ooc zeere deze ziecte toeghenomen, want zij beghonde daer nu al met stocken ende staven, in grooter menichten, ter veltpredicatie te ghane, ten diveerschen stonden, ende hebben kinderen naer haerlier manniere laten doopen ende lieden trauwen.
24 ‘66 ANTWERPEN Men jauwde het mandement uit wat vele verstandige toeschouwers verdriet deed.
Als je het volk enige vrijheid geeft, gaan ze te ver.
25-26
14 juli ‘66
Tussen Gent en Oudenaarde
gewapend om te voorkomen dat er onschuldig bloed zou vloeien Veel volk van Gent en platteland. Meestal pachters waren bang om schade te lijden bij het zien van zoveel volk
26-28
15 juli ‘66
Executie van Bate Pauwels knecht van de heer van Aalst omdat hij de pastoor had mishandeld omdat hij verdacht werd de wederdopers te steunen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 131
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Daarnaast ook in opdracht van zijn heer van Aalst die ook wrok tegen de pastoor koesterde. Mensen vinden de veroordeling hard aangezien de pasoor er niets aan over gehouden heeft. Men meende dat dit was gedaan uit voorbeeld opdat het volk dat de pastoors door de predicaties zeer begon te haten het niet in hun hoofd zouden halen het nog te doen.
28-31
21 Juli ‘66
buiten de Petercelie poorte
capitein Gilis Coorne en generael capitein Lievin Onghena "leertauwer", gelegerd geweest in Duitsland. Jan Onghena, schoolmeester
bijvooorbeeld over de schandelijke wijze waarop katholieken een kind dopen en het bezweren alsof het de duivel zelf is. Terwijl enkel God over goed en kwaad kan beslissen. In dese predicatie ...zoo waren tenten ghespannen van zeijlen; daer preecten ij predicanten, die hadden ooc haer tenten oft tabernaculen jeghen de hitte der zonne ende den reghen ende eenen stoel oft hoochde van russchen ghemaect om somtijts neder te zitten, ende als zij staen wilden ende
In dees voornaemde predicacie was volc van Audenaerde, Eecloo, Ronche ende van ander quartieren, met stocken, bussen ende zweerden, ooc peerdevolck, met sijncroers an haer zijde, die alomme de wacht hilden ende de ghaten oft straten dede bewaren, van waer dat zij zouden moghen bestooct oft bespronghen werden. Op het einde van predikatie schoot men kogels af (kat: de kerkbellen van de geusgezinden) wat de predikanten niet goedkeurde omdat het onrust zaaide onder de massa. 's namiddags tijdens de pottenmarkt op Sint Pieters kwam een groep mensen psalmen zingen
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 132
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
ghemackelic rusten, zoo waren daer voren er was ook veel bier zodat het meer op een veldleger leek dan op en predikatie.
31-32
22 juli ‘66
buiten de Heuvelpoort omtrent de Schelde
wel driehonderd man. Meestal 'gemeen volk' maar hier en daar toch een edele zoals: praktiserend in de raad van Vlaanderen de zonen van Baudin Maijaert, den vader, overledenzijnde, een machtich advocaet gheweest hebbende. Zij werder hierover gehoord. Ook de zoon van de president (van de raad) was calvinistisch gezind tot ongenoegen van zijn vader
p. 34-35 hoe de stad gevangenen vrijlaat die veroordeeld waren owv godsdienstige redenen. De stad probeert 'de ziekte' te genezen
35 24 juli ‘66
Deinze Die van Oudenaarde kunnen niet naar Deinze want de heren van de stad houden alle wegen gesloten. Maar die van Gent zijn gewapend olv Onghena en geraken wel in Deinze. Ze keren terug door de Brugse poort roepende "vive le Gues"
36 25 juli ‘66
Gent zoo baden ende deden bidden dese voornomde predicanten dat hare predicacie (die zij tbloote ofte tpuere Godts woort noumden), soude moghen ghoeden voorspoet hebben ende ghewurtelt werden in die herten der meinschen, ende dat Godt daertoe
Aldus wasser eenen wonderlicken strijt ende zwijmelinghe onder die zinnen der meinschen, zoo dat zij vele van drucke endebanghicheijt des herten, (zoo wel over deen zijde als over dander zijde) schenen
dwelc vele ghoede verreziende lieden, gheestelic ende weerlic, leet om hooren was, dat dees nieu predicatie ende onbehoorlicke administratie der sacramenten van de zulcke zoo deerlic mesbruuct was, biddende Godt almachtich dach ende nacht, om ten minsten
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 133
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
zoude willen verwecken ende ghoetwillich maken die overheden ende machten, gheestelic ende weerlic, dit baden ooc zeer vele die men heet ghuesghezinde, met tranen ende met hertelic zuchten nacht ende dach.
te ghaen al quellende zoo dat haer daghelicxvoetsel afghijnck.
ontsleghen te zijne van zulcke errueren ende dolijnghen, ontrent die stadt van Ghendt daer zij woonachtich waren,
29-43
26 juli ‘66
De stad ontbood om beurten de poorters en edelen en de dekens van de ambachten. Men vraagt aan hen of het niet beter zou zijn dat men de stad beschermt tegen de geuzen en dat men dus zou verhinderen dat iemand nog naar de hagenpreken te gaan. Verder vraagt de stad de steun aan de koning van Spanje. De edelen beloven dat te doen (geschokt komen ze zonder veel te zeggen buiten op de vergadering) Bij de ambachten is er een kleine meerderheid die wel voor de koning wil klaarstaan maar niet voor de paus (ze willen voor hem hun leven niet wagen.) Anderen zeggen dat ze geen goed meer hebben waar vergaderingen kunnen worden gehouden (cf vorige opstand) maar over het algemeen houden ze zich aan de eisen van het stadsbestuur.
43 28 juli ‘66
Buiten de Heuvelpoort
Meer mensen dan ooit. De Lange Munte, de Vrijdagsmarkt en de Leertouwersgracht waren leeg. Vooral waar kooplieden wonen
43 1 aug ‘66
Buiten de Heuvelpoort
Waar de predikant op zat was bekleed met tapijt en doek; Banken voor de mannen en vrouwen apart
, rijke dames (cf. driedubbele halssnoeren) en geweren bij de hand.
43-46
1 aug ‘66
Voormalig boekdrukker
2 predikanten en de broers Onghena gaan aan de president (van de Raad van Vlaanderen) vragen of ze een kerk mogen hebben voor de winter. En ook de vrijlating van gevangenen en kwijtschelding van de schulden. Hij zegt dat hij niet gemachtigd is voor dergelijke beslissingen en dat hij trouw heeft gezworen aan de koning van Spanje. Voor dergelijke zaken zouden ze beter naar de “priveeen raet gaan” Men gaat ontgoocheld weg. Zowel katholieken als protestanten preken tegen de tegenpartij en het volk weet niet naar wie het moet luisteren aangezien het hof er zelf nog niet lijkt uit te zijn. Actie tegen de calvinisten vanuit Spanje lijkt niet meteen onderweg.
46-48
4 aug ‘66
Men bediende er mensen van de sacramenten (trouwen , dopen) + uitvoer van brood en bier
Ook voorname heren die vroeger schepen waren geweest kwamen nu openlijk naar de veldpredicaties luisteren. Lievin Heyndricks ( lakenverkoper) Goris Van den Bogaerde (lakenverkoper) Jan De Grave (brouwer)
Deze mannen werden ontboden bij de schepen omdat zij voelden dat ze niet in staat waren mensen te verbieden naar de predicaties te gaan luisteren.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 134
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
48 ‘66 Klooster van de predikheren
broeder Jan Vanderhaghen, een gheleert man, in griecx ende latijn
De kerk vol, mensen op straat. 2 uur op voorhand om plaats te vinden.
48-53
‘66 Sint Jacobskerk Augustijn De predikant moest hen de geloofszaken uitleggen. Tevoren moest hij enkel uitleggen wat mensen moesten doen om een goed leven te leiden maar nu moesten hen echt geloofszaken worden uitgelegd en daarvoor waren sommige predikanten niet geleerd genoeg. Bijgevolg werd het katholieke geloof nog meer beschimt want het is beter een onslim iemand te hebben dan die maar half geleerd is.
Mensen wilden zich wapenen tegen het nieuwe geloof wat ze daarvoor niet hoefden te doen.
Mensen die de theologie niet kennen moeten niet ten strijde trekken tegen ketters. Er is te weinig geschreven ter verdediging van het ware geloof en wat er is, is te kinderachtig. Niet met wapens vechten maar met woorden de verdwaalde schapen terug brengen. De massa is te veel voor dom gehouden door de geestelijken terwijl ze wel de standpunten van de Kerk willen kennen. De goede boeken die wel geschreven zijn, zijn in het Latijn wat heel weinig mensen kunnen lezen. Geestelijken houden zich meer bezig met het halen van winst uit zielenmissen ed. Maar ook de wereldlijke macht treft schuld door laksheid.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 135
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
54-60
‘66 ALGEMEEN tsermoene gheghaen in meerschen ende onghezonde plecken,
daer ooc veel vraukins, die teer ende weeck zijn, haer ghevonden hebben, eenen verren wech daeromme ghaende, ende van tsmorghens tot tsavonts haren dach in zulcke traveille overbrijnghende, mans ende vrauwen, haer eten mededraghende, ooc somtijts daer ontrent tot grooten coste ende onghemack teerende, dat meer es, reysende daeromme ij of iij mijlen wechs, als te Landthuut, te Deijnse ofte dierghelijcke.
dat die vander nieuwer religie veel diligenter zijn ende meer aerbeijts doen om te zaeijen haer leerijnghen, dan de catholijcque doen om de hare an den dach te brijnghen, …, hoe zij in caude ende hitte, reghen ende wint, in groot perijckel haers levens, ghepredict hebben
De nachtwacht werd verstrengt. De hoogsten in rang werden bij de schepenen ontboden en legden de eed af van trouw terwijl de hele wacht dat moest doen in de handen van hun kapiteins. Wanneer de stad nieuwe mensen zoekt zegden velen af aangezien ze hun leven niet wilden geven voor de paus. (haat t.o. de minderbroeders) Ook het argument dat het niet voor de paus was maar voor het beschepmen van familie mocht niet baten. De schepenen zagen in dat er geen leden waren voor een wacht en gaven het op. De stad was onbewapend en onbeschermd sinds het einde van de opstand 1540.
54-55
9 en 10 aug ‘66
BRUGGE 2 preekstoelen naast de muren van Brugge. Zowel in Vlaams als in Waals
Veel gewapende mannen en veel vrouwen . Ook veel mensen van Gent en Walen.
De stad had de poorten gesloten gehouden en stonden aan de vesten van de stad met gewapende mannen en boogschutters van de gilden.
55 10 aug ‘66
EEKLO Men ging preken in de kerk
Velen van Eeklo vonden het helemaal niet erg dat men geen missen meer deed in de kerk aangezien ze niet op de mis gesteld waren. Ook respecteerde men de vasten niet (daa r waren er veel van Gent bij.)
De pastoor wilde geen diensten meer doen in de kerk tot ze gezuiverd was
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 136
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
60-65
De Onze Lieve Vrouw processie van 18 aug gaat niet door en het beeld van St. Antonius wordt gestolen.
66 15 aug ‘66
up Leerdriesch Voor en na de middag met psalmgezangen naar huis. Overal en altijd psalmen zingen.
De liederen die de katholieken zingen in de kerk zijn veel devoter. Nu werden er al op de markt schimpliederen gezongen over katholieken.
15-18 AUG ‘66
OVER DE BEELDENSTORM
De ghues zeijden: de gheestelicheijt es eenen moor die niet ghewit en can zijn, eenen lupaert die zijn sprinckelen1 niet veranderen en mach, eenen adamant die men niet en can weecken; want zij als meesters willende zijn, slachtende de phariseen, en willen haer onghelijck niet kennen noch laten ghezegghen.
Beeldenbrekers ondervonden geen weerstand. Ook niet van de wereldlijke macht.
Daer up dat danderzeijden: neen, dat en es zoo niet, want zij predicken ende roupen wel zelve haer eijghen abusen up den stoel uut, ende vele beteren haer ende staen af van der ghiericheijt.
80 18 aug ‘66
Naast Gent an den muer vanden Chaertruesen
3 predikanten een in Vlaams een in Waals en een in Duits
Men voeg het volk geen psalmen meer te zingen binnen de stad. En dat deden ze ook. Te Deinze zouden de predikanten ook het volk gesmeekt hebben geen beelden in de kerken aan te raken.
daer zoo machtich een volck was, dat niemant wijs te maken en ware
Het volk deed wat gevraagd was want luisterde beter naar de predikant dan naar de wet.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 137
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
80 ‘66 DEINZE Een van de vorige predikanten
Had er ook op zijn knieen gelegen het volk smeekende dar ze geen beelden in de kerk zouden aanraken
81-82
‘66 ALGEMEEN Deze predikanten waren niet altijd dezelfde wat de indruk wekte dat ze met heel veel waren. Eén geleerd in Grieks en Latijd zou gezegd hebben
laet jeghen mij commen de gheleertste vande predicanten van Ghendt ende ic zalder jeghen disputeren, gha ic tondere ofte werde ic metter waerheijt verwonnen, zoo ben ic te vreden dat men mij an eenen staeckverbrande, ende indien tblijct dat ic hem verwinne ende confuus make zoo en begheere ic niet dat hem een haer verwerrent werde ofte eenich quaet daeromme gheschie.
Vele goede katholieke mannen en vrouwen waren hierdoor geraakt. [Treffende reactie van het publiek] zie frag 4
Maer om een lettel hier jeghen te strijden ende gheen voetsel, met dit verhalen, tot afval des gheloofs te gheven, zoo zal men weten dat niemant recht oordeelen en can van eenighe conste, diets hem niet en verstaen.
86-87
‘66 HERMENTIER behorende aan de graaf Egmond
De stad vraagt de Waalse predikant niet in de kerk te preken maar zoals gewoonlijk buiten de stad. Maar de beeldenbrekers hadden de kerk opgeruimd voor de nieuwe predikant en
Het publiek verzamelde in grote getallen in de kerk om hun predikant te steunen en hij predikte er 3 uur in de namiddag van 3 tot 6.
Vele schepenen wilden verlost zijn van hun eed aangezien ze geen mannier meer zagen om hun stad te verdedigen. Vele geestelijken die voordien gedreigd hadden tegen dergelijke misdrijven zagen nu de bui hangen en
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 138
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
hij wilde in de kerk prediken
werden bang.
86-89
19 aug ‘66
De monniken liepen met stokken ter herinnering aan hun voorouders die met houten stokken liepen omdat ze niet konden rechthouden van ontbering maer nu draghen zij (zecht men) groote zelveren stocken om haer lichamen up te rusten, die dicwils van tbrasseren vervult ende verladen zijn meer dan van vasten. Men haastte zich om de vele kostbaarheden uit de kerken en kloosters te verwijderen.
89 20 aug ‘66
Klooster van de predikheren
broeder Jan Vanderhaghen De mare ghijnck dat hij qualic te passe was ende bloet spau
ic en zal dit of dat niet laten te zegghen, al zouden de gues ofte ketters bersten van quaetheijt
Sommigen namen hem dergelijke uitspraken kwalijk, anderen kwamen graag naar zijn preken luisteren. Geleerde katholieken konden ook een paar fouten horen in de preek maar iedereen maakt fouten.
99-104
22 aug
De schepenen reageren te laat op de dreiging van een Beeldenstorm in Gent. Ze willen een brief van Spanje afwachen met instructies maar die komt te laat (ze moesten die brief helemaal niet afwachten want ze zijn verdedigers van de stad + men heeft geen wapens of muren om de stad te verdedigen (cfr. 1540)
104-121 Beeldenstorm in verschillende kerken en in het Augustijnenklooster en het klooster van de predikheren
121-125
‘66 Franciscanenklooster
Franciscanen Vloeken op de calvinisten Over de Franciscanen: haer partijelic ende fenijnich herte, zegghende: wij voeden ende onderhauden in ons boesemen
niet daerbij legghende die groote weldaden, die van hemlieden quamen
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 139
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
dese als serpenten, met onsen ghiften ende aelmoesenen, welcke serpenten ons, ofte onse naercommers noch zullen therte afsteken ende ter doot brijnghen, Haat ook omdat de minderbroeders zich verrijkten, geen tienden moesten betalen, zelf tienden eisten en ervoor zorgden dat sommige mensen hun goederen aan de Kerk schonken voor het opdragen van zielenmissen zodat erfgenamen niets meer hadden.
int administreren vanden woorde Godts ende twaerschuwen jeghen die gheestelicke perijckelen ende tvijants listen, die vele leecke lieden niet en kenden, 12 redenen waarom men geen wrok moet koesteren tegenover geestelijken cf. frag. 5
126 ‘66 Franciscanenklooster
Al haer boucken werden ooc gheschuert ende van boven neder int water gheworpen, zegghende: zij hebben ons menich blau sermoen uut alle dese boucken ghedaen.
127-171
‘66 Beeldenstorm in St. Pietersabdij, Augustijnenklooster, verschillende kerken ed. Een historicus moet alles vertellen. Hij wenst iedereen geluk maar volgt de calvinistische leer niet cf. p. 171
178-183
‘66 Men verkondigt in de veldpredicatiën de zaken die volgens calvinisten niet kloppen: geen transsubstantiatie, clerici toveren eerder aan het altaar dan geloof te belijden + misdaden en folteringen in de kloosters.
Er zijn zoveel christenen die het wel geloven. En het wordt gedaan zoals Jezus het heeft voorgedaan. Leugens
Volgens de katholieken hadden de geuzen vanalles geeten inde kloosters die ze plunderden, hun gevoeg in het vlees gedaan en het heilig Sacrament ‘mishandeld’ om te zien wat er zou gebeuren
197- 200
24 aug ‘66
OLV-kerk te Sint Pieters (binnen de stad)
Jaques Van Meijghem, verzelschapt wesende met eene vaade nieuwe predicanten, welcken
De brokstukken werden bijeengeveegd en in het koor gelegd terwijl de beuk werd vrijgemaakt en de banken werden
De schepenen de hoorden dat er een preek zou zijn, stuurden onmiddellijk manschappen richting de kerk om het nogmaals te
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 140
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Jaques een teer man was van persoone, die ochtans twee waerf in de nieuwe ghevondne Indiën gheweest hadde, als in die wonderlicke ende groote stad Temixtitan(?) ende eldere, ende was van Ghendt gheboren, connende zijn spaensph als zijn vlaemsch.(zelf geen predikant maar vergezeld door een gaat naar de schepenen toestemming vragen) De predikanten kregen het onderling aan de stok omdat de ene de overheid wilden gehoorzamen terwijl de ander meende dat ze God gehoorzaamden door te preken in de kerken.
gezet waarop de vrouwen konden gaan zitten om de preekt te aanhoren
verbieden. En op die manier ging de preek die dag niet door. De schepenen kregen het wel steeds moeilijker met verbieden van de preken.
200-203
25 aug ‘66
Sint Pietersabdij (binnen de stad!)
Een waal Men is onmiddellijk gestopt met prediken omdat de stad het hen nogmaals had verboden en gedreigd had met een inval. (wat gemakkelijk was die dag aangezien er al wachters
Er kwam maar een vierde volk luisteren omdat het gevaarlijk was te preken binnen de stad een dag nadat het door de schepenbank verboden was + er stonden galgen opgesteld met driehonderd wachters voor een executie die dezelfde dag zou plaatsvinden
Elke man die ze maar konden vinden stelde de stad aan als wachter, er waren heel weinig mannen die nog bereid waren om de vonnissen van de stad uit te voeren aangezien dat tegen de wil van het volk indruiste
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 141
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
gemobiliseerd waren voor de executie van die dag.)
en heel weinig mannen de beledigingen en de spot niet meer wilden aanhoren. Deze aangestelde wachters waren immers vroeger oorlog gewend maar nu hadden zij geen wapens meer (sinds 1540), geen kruit meer en ze waren ook niet meer fit.+ de goede krijgsmannen werden door Spanje ingepalmd + soldaten werden te verwend en te rijk door handel. De schepenen overlegden wie er verantwoordelijk was voor de Beeldenstorm in de stad en vaardigde dan een voorgebod uit dat vreemdelingen vanaf nu verbood nog in de stad te verblijven en dat ze een half jaar verbood nog terug te komen + niet meer na 10nen buiten.
De stad vaardigt een mandement uit dat mensen toestaat buiten de stad naar de predicaties te gaan maar ongewapend en dat de kerken weer zouden worden opgeruimd en dat daar weer mis zou gevierd worden. Velen verstonden daaruit dat iedereen maar naar de preken kon gaan luisteren zoals het hen beliefde. De meest bange groep waren de pastoors, hen zag je nauwelijks op straat (vele clerici konden ook niet vooruit komen omdat ze te dik waren). De kerken waren een puinhoop en men doopte daarom kinderen bij de pastoors thuis.
206 29 aug
Sint-janskerk Er werd voor ’t eerst opnieuw een mis gezongen waar veel volk naartoe kwam. Allen zagen ze de ravage die in de kerk was aangericht en buiten de kerk werden wachters geplaatst “waar het normaal moest ruiken naar wierrook stonk het nu naar buskruit.
215-216
‘66 ALGEMEEN Had men de predikanten in de eerste plaats aangepakt dat was het nooit zover gekomen.
Predikanten pakte men niet. Sommigen zegden dat het was omdat de predikanten zelf een beschermheer hadden
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 142
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Men had van in het begin de bevelen van de regentes moeten opvolgen.
vanboven af. Anderen zegden dat het was om oproer te voorkomen maar dat houdt geen steek want men pakte wel andere beeldenstormers op.
215 Aan Sint-Pieters ¼ volk uit schrik voor vervolging Zie wat goede justitie doet.
216-218
29 en 30 aug ‘66
Sint Jacobskerk en Sint-Michielskerk en op 31 aug in de St-Janskerk
De pastoors deden gewoon de mis in burgerkledij aangezien ze geen kazuifels meer hadden. Nu de overheid volop bezig was met arrestaties van hun vijanden kregen de pastoors opnieuw hoop.
Men moest twee dagen lang acht tot negen missen doen voor al het volk dat kwam luisteren in de St.-Jacobskerk alleen al.
Er stond 600 man op wacht op de Korenmarkt en de Vrijdagsmarkt.
218 1 sept ‘66
St. Michielskerk Broeder Jan Vanderhaghen ende hadde een viercante bonette up zijn hooft ende zijn hair was gheschoren, zoo dat men niet en bekende dat hij crune hadde. Telcken als hij den name Godts noumde, zoo dede hij reverentelic zijn bonette af.
Het evangelie van de Samaritaan Hij predicte smorghens vanden vij tot den viij hueren, ende zeijde dat hij zijn matterie vanden H. Sacramente des autaers beleeden zoude (die hij voor de beroerten beghonnen hadde), alsser een oorden ghestelt zoude wesen, ende dat hij meende te preken in Onzer Vrauwen heboortedach naest comende
Daer was een machtich volc tsermoene, dat men qualic duer de keercke conde gheraken. Die mans stonden ende zaten, meest alle metten blooten hoofde.
219 1 Sint-Janskerk Leo Beernaert, een ende beleedde een evangelie van eenen dooven, die den Heere
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 143
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
sept ‘66
weerlic priester, gheboren van Tielt, ooc een wel gheleert man in latijn ende griecx
ghezont maecte, stekende zijnen vijngher in zijn hoore, daer bij bewijsende de ceremonien vanden doopsele, hoe den priester den vijngher in des kindts hoore steect, ende doet den duvel duer die cracht Godts vanden kinde wijcken als hijt beleeft; niet dat de moeder neghen maenden lanck den duvel in haer draecht int lichaem vanden kinde, als oft tkindt bezeten ware, zoo dees nieuwe predicanten haer daer om beghecten (van welcx woorden sommighe bevruchte vrauwen zoo verscricten, dat zij inschellich zijn heworden, ghelijck dat deene veel intreckelder es dan dandere); maer daer bij wart bewesen, dat den vijandt duer de eerfzonde (daer alle kinderen in gheboren werden) hem recht daer anne vermeet ende heeft, ende dat men hem van zulck een recht versteect ende verjaecht metten bloede Christi duer thelich doopsele.
223 4 sept ‘66
muer vanden Chartruesen en achter den turre tEnder Weere
een audtachtich man Na de twee preken kwam iedereen nog samen voor een doopsel
Had veel volk De andere niet boven een derde Dese zach ic een deel knielen int hende vanden sermoene ende zonghen psalmen, zoo dat ic den ghallem van up de veste hoorde
224 5 sept ‘66
Eeklo De predikant riep op om de Jezusbeelden van de graven te vernietigen op het kerkhof waar hij langsliep.
230 8 sep
Sint Jacobskerk Deken De het koor lag in ruïne
230 8 sep ‘66
an de Chartruesen
spraken dat de predicanten, die binnen preecten, tvolck verleedden ende bedroghen om haer ghiericheijt wille, zegghende dat zij de Scriftuere niet en ver-
met een ontellic toegheloop van volcke
’t volk weet niet meer waarheen ze moeten gaan. Er heerst verdeeldheid in de stad
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 144
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
valschten, maer volchden die zelve translacie die Theophilactus ghevolcht hadde, ende zulcke helighe doctueren die de helighe keercke ende troomsche canon over menich jaer ontfaen heeft, hoewel dat Johannes Chrisostomus een ander translacie in zijn uutlegghijnghen ghevolcht heeft.
230 8 sep
Sint-Michielskerk broer Jan Vanderhaghen
zeijden, dat die buten preecten valsche verleeders waren, ende dat zij ter verdommenesse waert ghijnghen, diese ghijnghen hooren, dat zij den tecxt der Scriftuere vervalschten, die woorden ende den zin oft tverstant verdraeijden.
230 8 sep ‘66
Sint-Janskerk een Onser Vrauwen broeder oft Carmelijt
230-232
‘66 Onder andere Herman Moded die zeer goede reputatie genoot en die zonder steun van welke boeken dan ook iedereen kon overreden
Hij preekte dat de katholieke Kerk in de Nederlanden moest vallen ook al moest dat aan 20 000 mensen het leven kosten. Als hij de kerkklokken hoorde luiden zei hij tijdens de preek: hoort, die hoere van Babilon laet haren voijs weder
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 145
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
hooren, zij slacht een slecke die metten voet ghetorden heeft gheweest, die bij der tijt haer wert te ghader treckende ende weder haer hooren upstekende, maer waer zij alzoo ghetorden dat ooc haer slechuus verplet ware, zoo en waer daer gheenmeesterijnghe meer an; haer leven waer ghedaen.
233 10 sept ‘66
ALGEMEEN Up den zelven voren noene was een groote vergharijnghe van volcke int sPrincenhof; want twas een zegghen dattet den Grave [Egmont] anghedreghen was dat de ghene, die ter nieuwer predicatie ghijnghen, niet dan ghemeen volcxkin en was of schamel ghepuepele, waerom, uut begheerten vanden predicanten, zoo zijn zij verghaert ter voornoemder plaetse, elck met zijn beste cleeren anne, om te tooghen datter ooc deghelic volck tharen veltsermoenen quam.
234 10 sept’ 66
an de Chartruesen
want daer waren ghemaect IJ of drij preecstoelen, zoo men in die keercken van buten huseert,
Veel volk
235 ‘66 den deken vanden christenen
Over Herman Moded: als dat hij een uutgheloopen broere was, een apostaet die zijn profes verloochent hadde, ende dat hij vander justicie om zeker malefactien up zijnen rugghe ghebrant was, ende hadde IJ zoo drij brantteekenen, dat hij ooc de pocken hadde, dat hij drij wijfs ofte huijsvrauwen hadde dat
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 146
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
hij uut Sutphen ghebannen was van sediciues te preken. De nieuwe predikanten waren duivels
238 17 sept ‘66
Aan de Chartruesen
Het volk werd dermate overtuigd door de preken dat ze de tienden aan de Kerk niet meer wilden betalen. Ze zouden het geld gebruiken om de predikanten te betalen die de waarheid verkondigden. En ook aan de armen zou men het geld besteden.
Een van de vier kapiteins van de stad Franchoijs Van Wijchuse riep tijdens de predikatie en maakte lawaai, verstoorde de predikatie
239-244
19 sept ‘66
buten der Pedercelie poorte
Anabaptisten andere verleeders waren ende uproerighe meinschen, wraeczouckers ende dierghelijcke. Zij quamen ooc dicwils onder den hoop daer dander predicanten preecten, ende naer tsermoen vielen zij de predicanten an ende arguweerden daer hert jeghen, ende jeghen andere, dat die leeringhe van Calvinus wilden diffenderen. De herdopers gingen ook andere preken verstoren en trachten steeds hun gelijk te halen in discussie. Waar zij vaak in slaagden
Maar ook de herdopers hebben de waarheid niet in pacht net zo min als de calvinisten.
245-251
‘66 ALGEMEEN Zegden dat ze uit liefde aan deze mensen het woord kwamen verkondigen zodat het in het hart
Bepaalde wachters van de stad hadden openlijk laten weten dat ze
Zo zegden ketters als de Waldenzen ook.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 147
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
van de mensen een plaats zou krijgen Tegen het argument dat alle predikanten bijna uitgelopen broeders waren die gewoon van kamp gewisseld waren antwoorden deze mensen juist moedig waren nu de juiste weg te volgen. Ook het feit dat ze nog veldpredikanten waren is geen belediging het wijst op het feit dat ze rustig afwachten aangezien zij de overheid niet willen ongehoorzaam zijn.
geen geweren tegen geuzen zouden gebruiken hoewel ze daarmee de eed schonden die ze aan de Spaanse koning en aan de stad hadden afgelegd. Anderen dreigden ermee alle poorters te vermoorden omdat zij toch allen katholiek waren.
253 16 sep ‘66
Sint-Joriskerk Antwerpen
De pastoor kon er niet meer deftig zijn missen doen omdat de calvinisten er dienst deden dus is hij naar de kerk gegaan en heeft er de doopfond omvergegooid en een lange tafel die er stond. Mensen waren er zo door geschokt dat meteen heel Antwerpen te wapen liep. Omdat de pastoor niet gevat werd wilde men zich gaan wreken op het Franciskanenklooster. Diegenen die het verdrag van Augsburg goed gezind waren, calvinisten, eisten dat de pastoor in kwestie zou worden veroordeeld als een wereldlijk man aangzien zij deze kerk van de overheid hadden toegewezen gekregen om diensten in te houden en hij die kwam verstoren. Maar daar kwam niets van. De overheid liet hem lopen.
253-254
16 sept ‘66
Nabij de Ste Jooris keercke tAndtweerpen
Calvinistische predikanten
ontellicke menichte ende toegheloop van volcke, edel ende onedel, rijcke ende aerme, audt ende jonc, gheleert ende ongheleert.
Een dergelijk gedeeld rijk kan niet blijven bestaan (protestanten hadden in Antwerpen allen een plaats waar ze hun dienst mochten houden) maar het was als bouwen aan de toren van Babel. Te veel verschillende groeperingen zorgden voor een monster dat nooit zou kunnen blijven voortbestaan.
264 28 sept ‘66
Aan de Chartruesen
Petrus Datenus, gheboren van Cassele in West-Vlaenderen, ende was den predicant vanden Grave Palatijn, die gheheel calvinist es ende al zijn landt. Men zeijde dat hij vanden Palsgrave, zijnen heere, brieven van recomandacien hadde, als dat hij een uprecht man was, eersaem ende ghoet van levene. Nu anghaende zijn gheleertheijt, zoo zeijde men dat hij conde vlaemsch, walsch, hoochduutsch, latijn,
met een groot toegheloop van volcke.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 148
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
griecsch ende hebreeusch. Hij was daertoe zebaer ende zoet van sprake, eloquent ende overvloedich in de Scriftuere, waerom hij een groot anzien vanden volcke hadde. Zijn leeringhe was ooc gheheel ende al up de manniere vande Calvinisten.
264-265
29 sept ‘66
Ste Jacobs keercke
broeder Jan Vanderhaghen,
Er was zoveel volk dat de deuren na de preek niet geheel open konden en dat mensen drumden om naar buiten te kunnen. Er waren vooral vrouwen in de kerk (zij zijn blijkbaar vromer dan de mannen ) en hoewel er een garde was voorzien om de vrouwen en kinderen te beschermen bij het buitenkomen van de kerk drumden de vrouwen hard om zo snel mogelijk buiten te zijn. Daardoor vielen een aantal vrouwen en kinderen en een vrouw riep om haar kind waardoor iedereen in paniek raakte en iedereen vluchtte naar de sacristie. Ze antwoorden niet wanneer de pastoor vroeg waarvoor ze zich schuilhielden iedereen wou zijn eigen leven redden aangezien dat met vreesde dat in de kerk calvinisten waren die de predikant en anderen doodstaken. Zelfs een pastoor die aan een ander altaar in dezelfde kerk een Mis aan het opdragen was kwam ook aangelopen uit vrees.
265-267
29 sept ‘66
Ste Jacobs keercke namiddag
broeder Jan Vanderhaghen
Men zag nu duidelijk dat er veel mensen het oude geloof afgevallen waren en dat er nog dagelijks mensen afvielen. Er was een barbier van op de Muide die lachte om wat de predikant zei. Hij vertelde zijn buur dat de predikant loog en dat hij niet meer deed wat de eerste apostelen ooit hadden voorgedaan. Zijn buur riep: wat wilt ghijt mij zegghen, zegghet den predicant. Ze kregen ruzie en aangezien de preek op zijn einde liep zegde de man tegen de predikant wat hij van zijn preek vond. Onmiddellijk ontstond rumoer in de kerk “priesters liepen uuter keercken, alzoo wit als doucken, die vrauwen van ghelijcken ende die knechten ende joncwijfkins liepen al met hurtmalen uut der keercken, ende ghijnghen dan daer weder in, en terstont daernaer quamen zij weder uutgheschoten” De almoezenier van St. Baafs heeft de man bij de kraag gestekt zodat hij kon worden opgepakt door de wachters. Iedereen vluchtte de kerk uit en een aantal poorters hielp de predikant vluchtten omdat ze vreesden dat hij zou vermoord worden
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 149
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
268 1 okt ‘66
Sint-Jakobskerk Broeder Jan Vanderhaghen
Hij had minder volk dan vorige preek. Vooral de vrouwen vreesden opnieuw oproer
269 1 okt ‘66
Op het Sint-Jacobskerkhof
Men zeijde dat hij een Onser-Vrauwenbroer gheweest hadde
Dese bestont daer te predicken ontrent een huere tijts vande iserabiliteijt vanden meinsche, ende last somtijts in een boucxkin.
Daer verghaerde veel volcx, ende daer lieper vast toe, vande Vrindachmaerct, mits dat doe daer maerct ende int upbreken vander maerct was.
Eenighe priesters zeijden, dat desen minister zoude ghewet hebben zulcx te doene, ende dat hij daermede wan eenen alfven osse; maer de waerheijt hier af was int onghereede. Daer quamen hallebaergiers an hem vander magistraet ghezonden, zegghende dat hij zou commen spreken jeghen den hoochbaliu, waer up hij andtwoorde, hij hadde ghedaen, ende hende zijn vermanijnghe oft sermoen terstont, ende tvolc ghijnc elc zijn zins
276 6 okt ‘66
bij ofte neffens den Sartruesen
Hij liet spotliederen zingen over de paus, de geestelijken en enkele mensen persoonlijk o.a Titelmans cf. P 277 en 278 voor voorbeeld van een refrein.
281-282
7 okt ‘66
Sint-Jakobskerkhof
BEGRAFENIS Veel volk kwam er bijeen en men begon psalmen te zingen. Door het rumoer die ook de wachters maakten kwam er alleen maar meer volk opdagen.
De garde trachtte de enorme toeloop van volk uiteen te krijgen maar dat lukte moeizaam men riep “broeders staet!” velen gingen naar huis om wapens te halen en de
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 150
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
wachter die mikte om te schieten werd door een geus op het hoofd geklopt. Uiteindelijk droop zowel de wacht als het volk af.
282-283
8 okt ‘66
Sint-Jakobskerkhof
Opnieuw was er veel volk om de preek te horen
Het was nu al vijfde oproer in 14 dagen tijd. De groep van stoutmoedige protestanten werd steeds groter en de groep katholieken verkleinde steeds
De Wacht hield nu verscherpte controles vooral op de vlasmarkt waar mensen die er woonden om moesten lopen om hun huis binnen te kunnen en ze om de haverklap gecontroleerd werden.
283-284
ALGEMEEN Er ging een gerucht de ronde onder de geuzen dat er een brief was van graaf Egmont waarin stond dat ze een kerk of twee uit te stad ter hunner beschikking zouden moeten krijgen waarop de geuzen met een delegatie van ondermeer predikanten naar de schepenen gingen om een kerk te eisen aangezien zij naar eigen zeggen 32000 luisteraars hadden tijdens de veldpredicaties
286-287
13 okt ‘66
neffens tChartruesen
Preek met doopsel Veel volk Dit na het afkondigen van een voorgebod dat aan geuzen verbood nog langer samen te komen op kerkhoven in kerken of andere geweide plaatsen. En hen ook verbood sacramenten toe te dienen, de dag voordien.
290 13 okt ‘66
Sint-Jakobskerk Deken Dat de geuzen slecht waren omdat ze beelden braken en de geestelijken verjoegen of vermoordden. Dat velen uitgelopen geestelijken zijn die de weg zijn verloren
Waarop de geuzen dan weer repliqueerden dat het mensen waren die de Heilige Geest in hun hart nu gevonden hadden
299 19 okt
AXELE Gepreekt en 4 gevangen uit de gevangensis gehaald waarop de Baljuw van Axele naar Brussel is gereist en versterkt met manschappen (rode rokken) moesten ze de mannen oppakken dood of levend en hebben ze de preekstoelen stuk geslaan.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 151
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
306 23 okt ‘66
ALGEMEEN Den XXIIJen octobris, waren bij schepenen de ghuesghezinde gheconsenteert IJ plaetsen om te predicken ende haer diensten te doen, doch buten der stadt. Deene was dheerbeerghe van Ste Jacob, buten der Bruchscherpoorte, int voorgheborch neffens de poorte, ende dander int zelve voorgheborch, de husaige vande kinderen Van der Eecken wesende, die de voerwaghens pleghen te voeren ende noch sindert ghedaen hebben, welcke huijsen afghebrant waren van inviere ende weder hermaect, ende staen wat voorder dan de voornoemde heerbeerghe.
307 24 okt ‘66
buten der Bruchscherpoorte
Een jong man van 34 Heer van Backersele, man van 34 vroeg aan de aanwezigen of ze hun handtekening onder een akkoord zouden willen zetten waarin verklaard werd dat ze elkaar zouden helpen indien nodig .Verder beloofde het volk dat ze er alles aan zouden doen om diegene die te Gent gevangen zaten vrij te krijgen Hij troosteze rustich met eloquente woorden, die tvolc zeer anghename waren zeggende dat het hem trof hoe bereidwillig de Gentenaren waren en zeggende dat hij elders ook afspraken had gemaakt.
307 26 okt ‘66
Up den XXVJen der zelver maent, zaterdach wesende, als die catolijcque vastende waren, Ste Sijmon ende Ste Juden avont, welcx dach des maendaechs quam, zoo was tschepenhuuse ten steenen tune uutghelesen, daer zeer veel volcx verghadert was, onder andere, als dat deen partije noch dandere, te weten ghuesghezinde ende catolijcque, melcanderen niet beschimpen noch te naer spreken en zouden, up lijvelic ghecorregiert te zijne metten stroppe; dat ooc niemant hem en zou vervoorderen eenighe nieumaren desen anghaende onder tvolck te stroeijen ende up te gheven, zonder zijnen auctuer te noumen, up correctie van schepenen, naer tbevint vander zake. Dit zelve wart ooc up den zelven dach, tsachternoens, bij trompetslaghe, al de stede duere ghepublieert, ter plaetsen daer men ghewoonlic es de voorgheboden der stadt te peerde te lesen, ten fijne dat niemant ignorancie en zoude pretenderen.
308 27 okt ‘66
Op een plek zo groot als de vlindermarkt aan de herberg van Sint Jakobs (cf. supra) buiten de Brugsepoort
310 30 okt ‘66
Dominicaner Jan Vanderhaghen
Geuzen waren boos omdat hij alle dagen predikte terwijl het aan hen verboden was op weekdagen te preken
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 152
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
310 1 nov ‘66
Den broeder van Ghijselbrecht Cools, lootghietere, die ghehanghen was, een onser Vrauwenbroere gheweest hebbende Hij had vele bastaarden en leefde ook op voet van oorlog met zijn moeder
310
Nicasius Van der Schuere
Hij kon niet uit zijn woorden en liep verschillende keren vast in zijn eigen verhaal. Dan zei hij aan de menigte dat ze moesten een psalm zingen opdat de Heilige Geest opnieuw over hem zou neerdalen en hem in staat zou stellen goed te prediken.
Ziet doch met wat teerlijnghen wij ons gheloove laten af tuijschen Twerden nu alle ghoede predicanten, van wat ongheloove, ongheleertheijt ende leven dat zij zijn, connen zij slechs veel blamacie, achterclap ende schimp uutspuwen up de gheestelicke, up de beelden ende keercken chieraigen, up die sacramenten Godts ende ghoede lovelicke husancien ende tradicien der heligher keercken. Godt betert ende helpe ons up eenen salichen wech.
Het lot van een Aalsters predikant die de wet niet naleefde cf. Frag. 6
D2 11
Roddels door katholieken over Herman Moded en door calvinisten over Jan vanderhaghen: Wederomme sprac men vele van Hermanus den veltpredicant, zegghende dat hij met een ghehuwede schoon vrauwe wechgheloopen was, ende dat hij drij wijfs
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 153
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
hadde, ende de pocken hadde. Dat bleeck wel, zeijden zij, an de stringhe haers die uut zijn hooft scheen getrocken zijnde. Ander spraken: hij hadde een tooverare gheweest ende de duvel meende hem, met hude met hare, wechghevoert thebben, maer faelde ende track hem alleene die clotte haers uute. Ende alzoo die catolijcque ende tgheestelicke veel afdraghende woorden van hem zeijden, alzoo spraken wederomme de ghuesghezinde veel quaets van broeder Jan Vanderhaghen, als dat hij, tot lieden van eeren huijse, onder tdecsel der biechte, met beghijnen converseerde ende met ghehuwede vrauwen, die hem ghiften ende gheschijncken ghaven ende dicwils noodden met haer ten etene; ende dat hij een brassuer ende dronckaert was, die vanden buuck zijnen Godt maecte. Dat quam daer bij, dat hem sommighe lieden noodden met haer ten etene, ende als hij, in de, brekijnghe, met weerlic abijt ghijnck, zoo ghaf hem een joncvrauwe haers mans brughoom hemde te draghen. Hier mede stoocten de ghues zeer haer tanden, en zeijden dat hij een kindt ghemaect hadde an de zelve ghehuwede joncvrauwe; dees mare ghijnck ooc ghemeene tAndtweerpen in de stadt.
11 10 11 en 12 nov ‘66
buten der Bruchsche Waelpoorte
Nicasius Van der Schuere Uitgelopen olv broeder die sommige geuzen zelf een dief noemden maar hij kon geleerd preken en deed dat ook waardig
12-13
10 11 en 12 nov ‘66
Hij was nochtans zeer neerstich int woort Godts te predicken, ende hadde, dees drij voorleden vier daghen, in Ste Jans keercke, voren ende naer noene, ghepredict,
Jan Vanderhaghen Hij preekte ook veel vuriger dan hij anders placht te doen. Het ontbrak hem niet aan een goede stem en aan geleerdheid ook al was hij al drie dagen bezig met preken Hij was de beste predikant van Gent aan de katholieke zijde.
Met veel volk, volk dat soms van vijf uur ‘smorgens voor de kerkdeur verzamelde om als de kerkdeuren opengingen om 7 uur een goede plaats te hebben. Ook waren er mensen van buiten de stad zoals drongen Er waren ook mensen bij naar de veldpredicaties gingen
Grootelic wracht de gracie Godts duer hem.
De veldpredikanten waren zo mogelijk nog ijveriger in het preken en zij zouden indien ze zouden gemogen hebben 2 tot 3 keer op een dag prediken. Ware het niet dat het volk dan te veel zijn werk liet liggen.
18 30 nov ‘66
BRUGGE St. Donaaskerk
Pastoor die daar gewoon was te preken
hij niet aflaten en wilde ende of hij tvolc noch langhe bedrieghen oft verleeden wilde, ende daer verghaerden terstont voor die keercke wel duijsent persoonen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 154
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
48-49
In den ad-vent ‘66
Ste Michiels Onser Vrauwenbroeder oft Carmelijt
Hij preekte zoals de veldpredikanten dat deden verclarende onder andere, datter maer twee sacramenten en waren, ende, hoewel dat ander vijve waren bekent bij de aude doctueren, nochtans en waren zij van zulcker auctoriteijt niet als de voornoemde twee: dat was tdoopsel ende tnachtmael, beede van Christus ende die apostelen meerckelic inghestelt; zeijde ooc dat hij de misse noch prijsen, noch lachteren en wilde. Hij hadde een ghoede manniere van predicken in sommighe propoosten, maer haperde dicwils in zijn woorden die hij dicwils verhalen1 ende herzegghen moeste.
49-50
6 dec ‘66
Ste Michiels Jan De Croocq, een Jacopijn, een audt gheleert man Men zeijde dat hij veel scriftueren alegierde ende ooc de aude doctueren ghenouch; hij namt ooc zeer naer dat men de lieden om
zegghende: fij stoel, ghij stijnct an de heresije! Zegghende dat pastuers ende keercmeesters van Ste Michiels niet dan zodtkins en waren, om dat zij daer zulck eenen predicant ghenomen hadden om den advent te
Daer quamen nochtans alle daghe, ten zeven hueren voor der noene, den voornoemden predicant hooren zeer veel persoonen, al moesten zij bij donckere ter keercken commen, ende onder andere veel deghelicke lieden vanden raet van Vlaenderen, als ooc mijn heere den president meester Jacob Martins.
Men zeijde datter eens laghen gheleijt waren vande capiteijnen van Ghendt, bij de inductie vande Jacopijnen, om desen predicant te vanghen; maer twart belet, ende hij moeste sommighe dijnghen alvelijnghe
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 155
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
haer gheloove in zoo grooter menichten hadde ter doot ghebrocht, dat jammer was en dat velen nu hadden moeten vluchten.
predicken, hoewel dat de voornoemde pastuers ende keercmeesters eerlicke mannen waren, die zelve hem stonden ende hoorden dees blamacie zegghen; maer zij screvent toe zijn liefde des gheloofs audtheijt ende ghepassijtheijt van zinne.
wederroupen; waer up hij zeijde, dat men zijn sermoenen wech drouch met sticken ende dat men tvervolch in ander sermoenen ooc hooren moeste; want hijt up een huere niet al zegghen en conde datter toe diende, ende alzoo tonghelijcke gheblameert wart.
50-51
21 dec ‘66
ALGEMEEN + pastoor die predikant wordt
In dergelijke moeilijke tijden ging de kerkgang heel erg veel achteruit. De pastoor van Sleidinge bij Gent heeft zijn parochianen twee tot drie preken gebracht waarin hij hen zijn pastorij naliet die jaarlijks 30 ponden groten waard was en met tranen in de ogen vroeg hij vergiffenis aan de parochianen voor het niet goed doen van zijn kerkdienst. Het geld dat hij van hen had gekregen voor uitvaarten ed., dat was een gebruik van pastoors dat niet oprecht was, zou hij terug geven aan elkeen die erom kwam vragen ook al betekende dit dat hij geen voedsel meer over hield voor zichzelf. Hij ging naar Brabant en is buiten Mechelen een van de veldpredikanten geworden.
56-57
22 dec ‘66
buten der Bruchscher poorte in de half afgewerkte kerk
Balthasar Annosius, of Balthasar Pieters, vroeger dominicaner monnik in Brugge. ‘Den 3 October 1566 ontving Balthasar van de Hulster overheid een bevel om zonder eenig uitstel met zijne vrouw en gezin buiten de stad en 't land van Hulst te trekken. Hij bekreunde zich echter daaraan niet, maar ging voort met prediken. Eerst half november maakten Egmonds roode ruiters aan de
die tvolck zeer wel beviel zoo quamen daer drij jonghe mannen, die staken haer hoofden ter keercken in, ende daer riep eenen: hoe staet den diefachtighen predicant alzoo en liecht, ofte dierghelijcke woorden in substancien. Waer uut een groote beroerte rees onder tvolck, niet jeghenstaendedat de predikant opriep tot kalmte. Een schipper zou de man een messteek geven en vroeg de rest om hem bij hen vandaan te houden en hen over te leveren aan de wet. Twee van de drie werden aldus vastgebonden
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 156
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
vergaderingen der hervormden een einde. De predikant en de gemeente namen de vlugt.’ (H.-Q. Janssen, Kerkhervorming in Vlaanderen, I, bl. 248).
met dikke touwen. Mensen die compassie hadden zegden o lieve broeders, gheeft vrede ende en wilt niet breken, dat Godt ghemaect heef. De twee werden naar de gevangenis op de korenmarkt gebracht (derde was ontkomen) Er ontstond dan ook oproer in de stad van mensen die dachten dat de verwanten in de (halfafgewerkte kerk) gevaar liepen. Zij stormden naar de poort maar de wacht hield de poort gesloten. De voornaamste schuldige was een pastoors zoon, lijnmaker op de Muide. Mensen vermoeden dat clerici de drie hadden opgestookt en dat ze dronken waren maar dit is niet zeker.
63-68
WEST VLAANDEREN
De predikanten ruien het volk op tegen de overheid + commentaar van Van Vaernewijck pp. 63-68.
78 5 jan
Aan de geuzentempel
De heer van Backersele en zijn raad stonden aan hun tempel de hele dag (niettegenstaande het slecht weer was) op aanraden van hun predikant om de graaf te ontvangen en vragen van hem beantwoord te krijgen maar hij kwam niet en liet zeggen dat hij niet zou komen
98-99
27 jan 1567
In de Geuzenkerk en op ’t veld
Vermagherde predicanten, die gheen weelde en stack ende diet machtzeere1 ter herten ghijnck,
en deden menich meinsche van devocien screijen.
Daer waren wel dertich duijsent persoonen, alles verliep vredig tot een dronken kapitein oproer veroorzaakte waardoor het volk begon te drummen en er een drukte ontstond aan de poort
Men zag dat sommige wachters aan de poort hun wapen in het water gooiden maar men weet niet of dit was uit vrees voor de grote massa of uit sympathie voor de geuzen waardoor ze niet op hen wilden schieten.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 157
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
104 30 jan
De Raad verbied de perdicaties en de consistorianten willen eerst de stem horen vann graaf Egmond aangezien ze met hem een overeenkomst hadden.
108 Ende, om dieswille dat ic beghonnen hadde te scrijven van alle dese veranderinghen die noijnt, van dat Ghendt Ghendt ende Vlaenderen Vlaenderen gheweest heeft, en hebben ghezien gheweest, zoo hebbic mij verstaut in desen ghues-tempel te ghane; niet om te hooren de lectuere die men daer leerde, maer om te ziene de hesteltenesse van binnen, dijnckende wel dat hij niet langhe staen en zoude, ende om alzoo de naercommers een memorie daer af te laten; want ic noijnt een woort van die sermoenen gheboort en hebbe, ende en hebber ooc niemant van mijn huusghezinne laten ghaen, niet alzoo vele als een reijse.
121 6 feb
Naast Gent + doop versch kinderen
121 16 feb ‘67
Sint-Jakobskerk Jan vanderhaghen zoo veel volcx dat de keercke gheheel vul was ende dat die lieden som up die autaren stonden ende zaten
was veel te cleene ghedaen dat hoochweerdich offer dat men daer upoffert. Mij gheeft vremt datter die gheestelicheijt niet in en voorziet dat zulcx niet en gheschie, dat twee onweerdighe deelen des lichaems, als dat achterste ende de voeten alzulcke plaetse niet en ghenaken misse onreen1 achten bij de hare, waerom en zuveren wij onse autaren niet van zulcke onhebbelicheijt, ofte waerom en laten wijt veel liever niet gheschien? Een Jode en wilt emmermeer den wetbouck van Godt oft die helighe Scriftuere gheladen hebben met ander boucken, maer legghen hem altijts veel liever int upperste, uut een verweerdicheijt van dien. Dwelc niet te mesprijsen en es, als men niet zoo zeere up zulcke supersticien en rust dat men tprincipale, dat Godt van ons heescht, daer duere vergheet ofte verdonckert. Maer dit es wat buten onse matterie gheghaen.
122 Alle vast
Sint-janskerk een Jesuijt, een zeer gheleert man
De Geuzen gaven hen beiden scheldnamen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 158
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
endagen ‘67
Dese stont met een choorcleet anne, als enn priester, hij had daarvoor nog gepredikt in Sint Pietersklooster en de abt had hem 13 konigsdaalders gegeven mar die had hij niet aangenomen.
138 9 ma ‘67
groenkeercke neffens Ghendt
+ 20 kinderen gedoopt De predikanten zegden “men mag ons het preken niet verbieden want wij hebben een akkoord met graaf Egmont en we zullen dat akkoord zo lang mogeglijk staande houden
Volgens de katholieke zijde had de graaf bij zijn laatste bezoek de predikanten terecht gewezen en had hij gezegd dat moest gedaan worden wat van hogeraf (door de regentes) werd bevolen (geen preken meer)
147-148
14 ma ‘67
Sint-Jacobskerk Jan Vanderhaghen wart van een vrauwe, naer tsermoen, bij den boesem gheghrepen ende anghesprokende, zegghende: ghij hebt ons al qualic ende valschelic gheleert; waer up hij andtwoorde: vraukin, ghij zijt al doncken, ghaet thuuswaert, of comt in ons convent, men zal u wel berechten; zij sprack hem clouck an, zegghende, dat zij van hem niet en verschoot, maer dat zij hem metter scriftuere wel wilde tanden ende betooghen, hoe droncken dat zij ware van dien dranck; maer in zijn convent daer en wilde zij niet commen. Ghij zijt, sprack hij, eenen quaden wech. Ghij verbruut pape, sprack zij zeer oneerlic, zoo stelt
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 159
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
mij up eenen beteren dan. Men zeijde dat zij den Jesuijt, die tSte Jans preecte, ooc tweewaerf berespt hadde, niet anziende dat hij een theologien was. Haren toename was Van den Baers, ende was, tsanderdaechs, vande dienaers, in Ste Jacobs keercke, ghewacht om haer te vanghen; maer zij en quam daer niet. Sommighe ghavense voor een zottine uute, zegghende dat zij een aechsche van zotticheijt hadde; ander zeijden neen.
149-150
17 ma ‘67
In de Geuzenkerk buiten de Brugsepoort
Jan Micheus die hebreeusch, griecx, latijn, franchoijs, overlandts vlaemsch ende in somma wel zes of zeven talen conde, zoo zij zeijden; een cleen ende zeer teer persoon, maer van eenen grooten ende steercken gheest der gheleertheijt, zoo zelve die catholijcque gheleerde mannen bekenden;
maer voor den ghemeenen man waren zijn matterien te hooghe ende steerck
Het volk dacht omdat zij niet gevangen werden dat ze zouden gestuurd zijn van belangrijke personen en met de toestemming van de koning dit gaven ze ook zelf soms aan door te zeggen. Lieve vrienden, waent ghij dat wij ijdel landtloopers zijn, commende aldus uut ons zelven voortghespronghen? Neen lieve, neen; maer wij zijn uutghezonden vande groote princen ende heeren. Want wat zoude ons gheleghen zijn, hier in perijckel ons levens ende in dees traveille te commen, zonder den wille vande princen, daer wij daer zonder doch wel ghedoen moghen, ende ghenouch te predicken hebben?
150 ‘67 In de Geuzenkerk of buiten omwille van het vele volk
Pieter Datenus Preken waren makkelijker maar hij was minder goed dan Jan Micheus
150 ‘67 Want alzoo een Baltazar ghenaemt, hier uut Vlaenderen gheboren, een predicant was van dhertoghe van Cleve, alzoo was meester Pieter Datenus, den predicant vanden Grave Palatijn an den Rijn, ende was van nativiteijt een Westerlijnck van ontrent Cassele. Men meende dat den Grave van over Hemden, ende vele
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 160
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
meer andere, daertoe gheholpen hadden.
151 22 ma
Het is verboden Heman Moded onderdag te verschaffen.
151 ‘67 Naast Gent Nicasius Van der Schuere. Geburen bevestigen dat het een zeer zedig man was, sober met spijs en drank en dat hij een zeer goede levenswandel had
Als men hem zegde dat hij zijn leven en goed zou verliezen door de blijven preken antwoorde hij ‘mijn leven en mijn goed mogen ze hebben maar mijn ziel niet.’
Door dat hij zo een onbesproken levenswandel had en heeft zijn mensen nog meer bedrogen.
156 +/- 27 ma ‘67
Antwerpen zag hoe Vallancienne ingenomen was en ’s Hertoghenbos belegerd en dus lieten ze de regentes weten” zij wilden gheerne afstaen vander nieuwer predicatie, ooc gharnisoen innemen ende haer ghedraghen met die ander steden des landts; alleenlic dat men hare mesdaet zoude willen quijtschelden ende vergheven.” Dwelc tHof alzoo niet en verstont, maer wilde de quaetwillighe ende ongheoorsame pugnieren naer tbevint vander zake, ende oorden stellen naer haer beliefte, ende alzoot alderbest behoren zoude.
163-166
30/ 31ma ‘67
de veltpredicacie neffens Ghendt ghecesseert was
Zeer ontrent dees tijt, ziende die consistorianten ende aelmoesseniers der ghuesen te Ghendt dees garnisoenen incommende, ende hoorende datter elder ooc ghezonden waren, tspel en ghenouchde hemlien niet wel; ende die te voren lettel weercx vander zake ghemaect hadden, creghen nu de vreese zeer groot int lijf; zoo dat zij meest alle uuter stadt ghevlucht zijn. Godt weet wat rauwe ende jammer onder sommighe huijsghezinnen was! Twaren al meest rijcke ende machtighe lieden
In de stad kwamen troepen waardoor heel veel geuzen vluchtten. Priester zegden: laet nu de ghuespredicanten commen disputeren jeghen dees knechten
169 9 apr
Geuskerk afgebroken.
181 ‘67 OVER DE SITUATIE IN
Maer eijlacen, ten was gheen wondere dat
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 161
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
VALANCIENNE: de stad beklaagde zich dat ze zovele geloof gehecht hadden aan de predikaties en hun predikant was gevangen genomen.
tghemeen volc, ongheleerde lieden, vielen ende doolden duer den zoeten trock der nieuwe predicatien, als treffelicke gheleerde lieden in diveersche talen als Griecsch, Hebreeusch ende Latijn ende in meer ander talen daer in vielen, ghelijck sommighe van dese predicanten herde gheleerde mannen gheweest hebben ende van grooter eloquencie ende bevallicheijt.
182 16 apr ‘67
IEPER OPHANGING 2 PREDIKANTEN
Riepen God aan Dit hoorende sommich ghemeen volck, riep hemlien ooc anne, zegghende dat zij haer in Godt zouden willen ghetroost hauden ende ghoeden moet hebben, ende dierghelijcke woorden; in substancien, al nam men haer lichame, men mocht haer ziele niet nemen.
Duer dit gheruchte zijn de soldaten ommeghekeert, ende lieten haer gheschut afghaen onder tvolck, die bloot ende zonder gheweer waren; ende hebbender tot dertiene dootgheschoten, ende wel tot XL ghequetst
228 28 mei sacramentavond
inghebrocht van Wijnckele ofte daer ontrent, bij de Souvereijns van Ghendt, vijf mannen, die men zeijde, dat met den ommeghanck te Wijnckele niet en wilden ghaen, daer men een groot hauten cruuse met sanghe ommedraecht, daer trompetten zijn, duvels ende hepelressen1 sprijnghen, die steerten vlas in haer riemen hebben, die haer ghegheven werden. Maer onder andere draecht men daer ooc tHelich Sacrament omme, zoo ic dicwils ghezien hebbe.
230 28 mei ‘67
IEPER Men zeijde ooc, dat ontrent desen tijt, in ofte an de zelve stadt, justicie ghedaen was over eenen veltpredicant oft minister, zeer scheerpelic; als dat men hem zijn tonghe zoude uutghesneden hebben ende zijn handen afghehauwen, ende daer naer levende verbrant. De cause es mij onbekent.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 162
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
230 27 mei ‘67
Gevangene gebracht naar sGraven Casteel
De welcke sprack, als men hem upleedde, totten volcke, dat liep om hem te ziene: lieve broeders, ic en ben gheen roover noch dief; maer ben ghevanghen, om dat ic dwoort Godts lief hebbe, dwelc boven maten dierbaer es, ofte dierghelijcke woorden
Het volk meende dat hij predikant was!
231 29 mei ‘67
Zoals traditie het wou ging op sacramentsdag de processie uit vanuit de Sint-Pietersabdij. De auteur zag 2 walen ruzie maken met elkaar zonder enige acht te slaan op of eerbied te hebben voor het Sacrament dat langs hen paseerde ‘ze hielden hun hoeden op’ Terwijl zij juist de stad zijn binnengehaald als goede christenen om de geuzen te bestrijden.
243 8 jun ‘67
Deken De bisschop van Doornik had opgedragen te verkondigen dat hij amnesie verleende aan iedereen die zich bij om het even welke protestantse sekte had aangesloten en nu opnieuw wilde terugkeren naar het oude geloof. De deken gaf zijn priesters de macht om mensen de fout kwijt te schelden. Kinderen die gedoopt waren zouden niet opnieuw gedoopt worden maar behielden hun doopsel en koppels die getrouwd waren, hun kinderen worden beschouwd als bastaards
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 163
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
die het erfgoed niet kunnen verdelen maar waarover verwanten zouden kunnen beschikken.
244 ‘67 Oostwijnckel pastoor mijn kinderen, laet ons dees afgoden uut onsen tempel weeren Hij was de eerste die het deed en zei tegen het volk dat hij het deed van overheidswege
Veel rijke lieden hielpen mee met het breken van de beelden in Oostwijnckel
Dese brekers zijn ghevanghen gheweest; maer den pastuer, diese daertoe verwect ende upgheroijet hadde, die eijst ontloopen.
247 +/- 11 juni ‘67
RIJSEL Geuzen werden er zwaar vervolgd zodat het ‘compasselick om zien was’ hoe men ’s nachts in de bossen vuchtte omdat met dan meestal verdachten uit bed kwam halen. In de bossen predikte men tegen elkaar en gaf men elkaar vermaningen, ieder naar best vermogen. Overdag gingen ze dan in vermoming naar hun werk. De officieren en baljuws waren daar eerlijk in en bestormden soms andere huizen dan die van de schuldigen opdat zij zouden kunnen vluchtten en aldus hun leven redden.
247 ‘67 IEPER EN RIJSEL Veldpredikaties Als het zo was, beekende dit de overheid nog meer uitdagen en kwaadmaken
Te Rijsel werden veel betrokkenen opgepakt en veroordeeld.
249 ‘67 In verschillende steden werden velen op een gruwelijke manier ter dood gebracht na strenge tortuur cf. p. 249. Hoewel we hun daden niet verdedigen kunnen we niet weten waarom God de ene lang laat lijden en de andere niet.
264 28 jun ‘67
Bedevaart naar de Sint-Janskerk, ook ’s nachts want de mesen die het schrijn van Sint-Jan komen bezoeken zijn er zeer erg aan toe.
267_268
21 jun
IEPER OLV broeder gheheel staut (ende hem verlatende up zijn
Prees hem en vonden dat hij kon voldoen aan het niveau van de
Hij had een brief gestuurd naar katholieken vragend
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 164
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘67 gheleertheijt), jeghen de ghues ghijnck preken;
veldpredikanten hoewel ze niet vergeleken want een discussie houden over het geloof (d i vergelijken van beiden) was verboden door de koning
om steun voor het heropbouwen van de kerken. Hij had het over Turcken terwijl hij het, gezien zijn geleerdheid, beter zou hebben over verloren schapen en beter compassie zou hebben met de mensen die weg naar het ware geloof kwijt zijn.
270 21 jun
Een refrein geschreven door Jan Onghena waarin hij hekelt dat er zoveel vormen van geloof zijn. Vervolgens dat beelden niet dienen aanbeden te worden. En als stokregel: niets is te betrouwen behalve God
271-272
25 jun ‘67
Sint-Janskerk Jan Vanderhaghen Dat het erg was dat men de gelovigen zo tekort gedaan had in het geloof voordien. Hij kende immers mensen die het Onze Vader niet kenden terwijl iedereen die behoort te kennen samen met het Ave Maria en de tien geboden. De geuzen zwaaiden met de cathechese rond de oren en prentten de kinderen al het nodige in, zoals het moest. Maar wij (katholieken) sliepen op onze boeken. Daarom is ketterij af en toe nodig om ons wakker te schudden en om ons opnieuw het nodige te laten doen om onze ziel te redden.
Had iemand dit 5 of 6 jaren eerder gezegd het was hem waarschijnlijk niet in dank afgenomen maar de nu, gezien de omstandigheden, was men vrijer om dergelijke dingen te zeggen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 165
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
274 26 jun ‘67
Het gerucht gaat dat er weer vier nieuwe predikanten zijn aangekomen in Gent die opnieuw zouden gaan preken. Broeder Jan Vanderhaghen meldde dat hij had gehoord dat er een akkoord was tussen de Nederlanden en Duitsland wat de munt betreft om de handel opnieuw op gang te trekken. Hij vreesde dat ze ondertussen ook een akkoord zouden gesoten hebben wat de religie betreft wat zou neerkomen op het toepassen van het verdrag van Ausberg (eius regio, cuius religio). Dit was waar de calvinisten op uit waren. Maar volgens de auteur klopt dit laatste niet. Men zou op vlak van religie besloten hebben dat ze elkaar zouden met rust laten.
275-276
27 -28 jun ‘67
Het gerucht ging dat men opnieuw zou gaan prediken in of om Gent. De dag erna ging het gezucht dat 4 predikanten bij de schepenen van Gent geweest waren. Vervolgens zij men ook dat de leden van de constistorie zouden terugkeren. Maar de katholieken wisten wel beter dat er geen predikanten in de stad waren , dat er mensen op het schepenhuis ontboden waren om erachter te komen wie dergelijke oproer zaait door geruchten als deze te verspreiden. Men gaf de oprdracht om iedereen die dergelijke geruchten verspreidden op te pakken. En dat werd ook gedaan. Bovendien liet een advocaat van de Raad van Vlaanderen weten dat de leden van de consistorie zouden verbannen en worden en hun goederen verbeurt verklaard zodat men ze hier niet meer zou zien.
‘67 Voorbeeld van verweer van schoolmeester die veroordeeld is cf. frag. 8.
282 29 jun ‘67
Up den XXIXen in wedemaent, zondach ende Sente Pieters dach wesende, was den fiertel vanden helighen vriendt Godts, Sente Lievin, in Sente Jans keercke afghezet; want up dien tijt plach hij hier voortijts tot Sente Lievins-Hautem ghedreghen te zijne, alwaert alnoch een groote maerct up dien dach was; ende veel jonc volcx liep vast daerwaert, som in der nacht; ende som reden zij, om eenen stuver of drij grooten, tot daer; veel knechteraege zach men van daer commen, up haer bonetten met lepelen besteken ende met stocken val ghevlochten kersen, naer daude costume; maer daer was ooc veel volcx, die desen fiertel groote eere ende reverencie deden, laghen daer uppe planten veel keerskins, schoncken wassen leden, etc., als of hier noijnt ghueserie int landt gheweest en hadde; ooc quamer veel volcx van buten haer offerande doen;
309-311
16 jul ‘67
Op de plaats waar de geuzenkerk had gestaan hadden vrouwen een braamstruik gezien waarvan de bladeren de boodschap in grieks gaven: “hier is de waarheid gepredikt” In werkelijkheid was er in de bladeren van de tak niets te zien , zegt de auteur
312-313
17 jul ‘67
De pastoor van vinderhoute die de geuzen heel graag horen preken is gevangen genomen: Desen ketterschen predicant (draghende meer fenijns der valscher leeringhe int herte dan hij noch openbaerde) en heeft alnoch haerlier advijs niet ghoet ghedocht van hem zoo breet te moeijen, als dat hij ooc Calvinus leeringhe, metten anderen apostaten ende veltpredicanten, zoude openbaerlicken te velde ghaen preken hebben; ende es alnoch ghebleven in zijn kuere, maer en wilde niet meer mesdoen, zeijden de ghuesen ofte ghuijten; dwelc es: messe doen, naer haer latijn te spreken, dwelck de principale cause was daerom dat hij ghevanghen wart; ende oock om dat hij eijmelic in der lieden huijsen zijn valsche leeringhen stroeijde, dwelck directelic es jeghen de keijserlicke placcaten, die zulcx up lijf ende ghoet verbieden
‘67 Voorbeeld van pastoor die predikant werd zie Frag. 9.
317 18 jul ‘67
zonghen te Ghendt, up de straten, die Westerlinghen, druckighe liedekins, beclaghende den desolaten schamelen tijt, daer tvolck bijna om weende, roupende Godt almachtich om hulpe.
319 ‘67 Men zeijde ooc voor serteijn, dat Hermanus van Zwolle in Inghelandt was, ende predicte daer onder die Nederlanders die daer ghevlucht waren; want daer zijn ooc veel Ghendtenaers, als Lievin Henricx, Marcus De Mil ende Lievin Van den Wijnckele, brauwere in den Tenen pot, ende vele meer andere.
319 ‘67 De abt van Sint-Bernardusklooster is ten onrechte beschuldigd van te hebben gepreekt op calvinistische wijze. Dit kon niet waar zijn want de abt was een wijs man die goede preken deed waarvoor men van ver kwam luisteren, hij was ook goed bevriend met de regentes en werd aldus vrijgelaten.
328 28 jul
Gebod van de overheid, ouders moeten hun kinderen laten dopen binnen de 24 uur dat ze geboren zijn, het is verboden heimelijk samen te komen om preken te horen, te hopen te huwen ed. sommigen beschuldigden Vanderhaghen ervan dergelijke maatregel te hebben bedacht maar het was volgens de auteur om de wederdoop tegen te
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 166
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘67 gaan en bovendien werd dit gebod ook gepubliceerd in Antwerpen.
330 27 jul ‘67
Latem De pasoor van Latem aan wie “weinig wijshei d wordt toegeschreven “ hij was na de preek al dronken.
Hij stond op een stoel buiten de kerk die men van te voren bedekt hield om niet te worden ontdekt. Daarna gingen ze in een herberg wijn drinken
Omdat het niet ver van Gent was zijn er ook mensen van de stad gaan luisteren
Er stonden mannen klaar om de predikant en enkele andere te vangen en dat deden ze ook maar ziende dat de predikant dronken was lieten ze hem op een paard wegrijden.
331 ‘67 Geruchten over nieuwe predikaties buiten Antwerpen en Brugge
D3 11-12
‘67 Vele mensen wilden hun huis niet openstellen voor de Spaanse soldaten met uitvlucht dat al hun goed verbeurd was verklaard omdat ze naar de preken waren gaan luisteren of omdat ze niets aan gedaan hadden. Men vertelde dat men niets had durven ondernemen ertegen want dat er lange tijd onenigheid was aan het hof over hoe dit aan te pakken. Niemand durfde zonder bevel van het hof zomaar mensen te doden en de ordonancie van de regentes dat vermelde dat het wel mocht kwam er pas nadat de beelden gebroken waren. Bovendien waren de mensen die daarvoor naar de preken ging luisteren kuddedieren die graag nieuwigheden gingen horen. Het waren onschuldigen, simpelen. Bovendien waren ze met zoveel dat iemand die er toch iets tegen zou beginnen helemaal alleen stond tegen een veel te grote groep.
15-16
2 sep ‘67
De Spaanse soldaten misdroegen zich (cf. boek 3) ze monsterden hun leden in de Sint-Baafskathedraal, de hoofdkerk van Gent en een gewijde plaats, wat ervoor zorgde dat de pastoor zijn mis elders moest opdragen. Ze sloegen ook een ruit stuk waardoor men wapens doorgaf. Stedelingen waren verbouwereerd en misnoegd. Ze zegden “moesten wij zoiets doen zouden we als regelrechte ketters bestempeld worden en kerkbrekers”
30-31
‘67 AUTEUR: Hier ziet ghij, mijn lieve leser, dees wonderlicke ende meerckelicke veranderinghe, dierghelijcken noijnt in Nederlandt gheschiet is. Hier mocht men wel zegghen ende bijbrijnghen dwoort, dat de heere Godt almachtich sprack ende lusterde in de jonghe helighe hooren van Samuel den prophete, zegghende: Ziet, ic doe een woort in Israël, zoo wie dat hoort hem zullen beede zijn hooren tuten. Als nu was den mont vande ghues zeer toeghebreijdelt, die altijts als eenen loocvorsch ghequeect ende veel ghestoft ende gheroumt hadden; nu trocken zij haer hooren al beter in dan zij ghedaen hadden, ende die te voren schenen een ijseren couraige te hebben, creghen nu eenen moet weeck als was, ende waren vele zeer beancxt ende benaut van herten, ziende alle dijnghen aldus, aestelic weder veranderen ende al anders commen, dan zij wel ghehoopt hadden. Den priesterlicken en den gheestelicken staet creech nu weder een vermaken ende verhueghen, die een poose zeer verdruct hadden gheweest. Sommighe ghaven de schult van alle dees roere principalic den grave van Egmont, die tusschen twee wateren zwam, ende drouch tvier in deen handt ende dwater in dandere. Een curte oorspronckelicke hijstorie vertrect men van hem, daer al dit erruer uut ghesprotenzoude zijn, wel van over XVIIJ jaren beghonnen, die ic achter late om beters wille, ende omdat ic vander waerheijt niet wel verzekert en ben.
33 ‘67 ALGEMEEN Sommigen beweerden dat de soldaten door de paus waren gestuurd en zegden ziet welcke treffelicke predicanten den Paus overzent om de ghues te bekeeren, die men niet een woort en can verstaen
102 12 okt
Aangezien Spaanse soldaten zich zeer slecht gedroegen en overlast veroorzaakten: vis met geweld verkrijgen, mensen zonder reden vermoorden, het zijden altaarkleed gestolen bij de Augustijnen
waerom die ghuesen zeijden: ziet
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 167
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘67 welcke treffelicke predicanten onsen helighen vader den Paus ons zent om ons te bekeeren, keercroovers, dieven, moordenaers, vertasseerders1, tijrannen, schellemen ende booswichten,
104 12 okt ‘67
Sint- Jacobskerk Naar de traditie eerst de preek en dan de mis
106 ‘67 Jan Vanderhaghen dattet noch al maer spel en was bij de zwaericheijt, die die van Ghendt noch toecommende was, alzoo de benaude herten crancken troost ghevende.
De katholieken wilden de spaanse soldaten buiten en hadden ze het voorhand geweten waren ze uit de stad gevlucht
106 ‘67 De predikheren zijn samen met 3 andere ordes van predikanten ontboden te Brussel en hebben er vertelt over de schade die ze geleden hadden en die ze schatten op 7000 ponden gr Het dubbele van wat menig anderen hadden geschat. Verder zouden zij de Hertog van Alva gevraagd hebben medelijden te hebben met de onschuldigen van Gent die steeds katholiek waren gebleven en die nu onderdrukt werden. De hertog zei daarvoor te zullen zorge.
112 19 okt ‘67
De “processie generael” werd gehouden met een dienst in Sint-Baafskerk met meer kaarsen dan ooit te voren en met een hele hoop volk waaronder schepenen en gezagsdragers zodat de Spaanse soldaten wel moesten toegeven dat er nog heeft wat goede katholieken waren in Gent. Anderen beweerden dan weer dat de Gentenaars dat deden juist omdat de Spanjaarden er waren
144 11 dec ‘67
Een waal veroordeeld omdat hij uit Diepen (Fr) een predikant had meegebracht die hier te Gent was komen preken en andere redenen.
164 ‘67 Klooster van de predikheren
Spaanse predikant Veroordeelde scherp de moorden die de Spaanse soldaten begaan hadden zonder enige aanleiding. zeijde hemlieden anne openbaerlic, dat zij dieven, roovers ende
De Spaanse soldaten konden geen excusen vinden waarom ze zo driest te keer waren gegaan. Men probeerde met de argumenten dat men elkaar niet begreep of dat er in een huis veel wapens lagen opgeslagen maar uiteindelijk moesten ze toegeven dat
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 168
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
moordenaers waren, zegghende: wilt ghijlieden christen meinschen zijn, ende waent ghij dat ghenouch es, dat ghij popelt ende leest ende veel cruijskins maect, neen voorwaer, ghij en moocht Godt alzoo niet bedrieghen; al en werdet hier niet ghewroken in dees weerelt, ziet [zijt] dies zeker, dat u gherekent zal werden in dander weerelt, indien ghij gheen penitentie en doet, die souffisant es ende condigne1
ze in de fout waren gegaan.
188-189
28 dec ‘67
Het gerucht deed de ronde dat in West Vlaanderen opnieuw clerici zwaar werden mishandeld en dit tegen de wil van koning en Kerk. Men dacht evenwel dat het ging over een heel kleine minderheid van geboefte die zo wilden leven.
199-203
10 jan 1568
STEENVOORDE priester Maer eenighe leijden desen priester te laste, dat hij plach te predicken ende te roupen in den stoel, dat men al de ghuesen ende ketters teekenen zoude ende in grauwe rocx doen ghaen, haer ghoet nemen, ja, ooc haer leven; dat mense in schueren sluten zoude ende tvier daer in steken, ende alzoo met hoopen
Ut veiligheidsoverwegingen had de magistraat 10 man gestuurd naar de pastoor die hem moesten bewaken nadat hij was gefolterd en toch verder preekte heviger dan ooit te voren maar op een dag zijn er 35 of 40 man zijn huis bestormd en hebben hem opnieuw gefolterd en gedood.
Maar net zoals de geuzen vreselijke dingen zeggen over de katholieken zijn die katholieken soms veel te hard voor het simpele publiek Op die manier heeft de vrome pastoor zijn meester gevolgd en heeft zijn leven gegeven voor zijn schaapjes. Het was de
De pastoor had een dreigbrief ontvangen waarin stond dat op die manier “tegen de waarheid preken” hem zijn leven zou kosten
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 169
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
verbranden. ergste daad van de geuzen nadat Spaanse troepen in elke voorname stad werden gelegerd.
205 9 jan ‘68
HONDESCOTE De stad stuurde mensen om opruiers te arresteren buiten de stad maar plots overmand door de duisternis zijn de mannen verplicht geweest te slapen in een herberg waar ze overvallen en overmeesterd zijn door opstandelingen en geuzen. Volk dat nergens anders nog welkom was vanwie het goed geconfisceerd was en dat aangevuurd werd door de predikanten.
210-215
16 jan ‘68
Omwille van nog meer folteringen, moorden en aanvallen op pastoors in de Westkant wordt er in Gent een verbod van kracht dat verbood om dergelijke opstandelingen te herbergen. Van koninks wege kwam er ook een ordonantie dat men vrij was dergelijke oproerkraaiers dood te slaan en te staffen.
233-237
‘68 HONDESCOTE Opnieuw 2 pastoors vermoord terwijl ze de mis aan het lezen waren en 7 mensen die hen probeerden te verdedigen. + mishandeling van een pastoor waarover een refrein geschreven is .
244 ‘68 De paus liet publiceren dat iedereen die dat wenste door middel van drie dagen vasten en dan het H. Sacrament te ontvangen op Marialichtmis mits daarvoor gebiecht te hebben. Mensen die zich daarvoor hadden misleiden door de nieuwe religie zouden op die manier vergeven worden van hun zonden. Men zag enkele poorters dit doen maar heel weinig kooplieden die het meest besmet waren door de nieuwe religie. De Spaanse soldaten zag men vollop te biechte gaan om deze aflaat te verkrijgen.
256 17 feb ‘68
WESTKANT Er waren hopeloze lieden die “te hoop waren gelopen” en een schip hadden geladen met buskruit. Dit vresende zijn de pastoors gevlucht.
286 9 ma ‘68
WESTKANT 7 oproerkraaiers veroordeeld
294-295
19 ma ‘68
Gent De schepenen bevelen tot het herstel van kapellen en kerken.
D4 4-5
4 apr ‘68
Gent Terechtstelling van de voormalige pastoor van Vinderhoute Gillis De Mijere die predikant was geworden. Hij was een matig geleerd man die op bevel van de bisschop van doornik eerst ontwijd is en nadien aan de wet overgeleverd om te worden verbrand. hij sustineerde al Luthers opinien, daer hij niet af te brijnghen en was; verclaerde ooc in zijn sermoenen, als de ghuesen haer hooren upstaken, dat hij nu den tijt bequame zach om de waerheijt te openbaren, die hij langhe int herte ghedreghen hadde ende ghedissimuleert, om dat hij noch gheenen tijt en zach daertoe bequame. Hij dorst zijn valsche leeringhen die waerheijt noumen, ghelijck hij noch zeijde, als hij uutgheleet waert ter doot: dat hij starf om dwoort Godts,… een man was de dag nadien naar de brandstapel gelopen en had zijn baard uit de stapel gehaald om het mee te nemen naar huis. Een Spanjaard had het gezien en wou hem oppakken maar een andere belette dat. Hij had al een waarschuwing gehad van de deken en de bisschop over het bezitten van verboden boeken en was ook verboden te preken.
12 5 apr
Gent Up den Ven april, maendach zijnde, zijn de ghuesen, die haer kinderen buten in de ghuekeercke ofte int groene van die vremde ministers doen christenen hadden (ontboden gheweest hebbende), ghecommen ten huuse vanden
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 170
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘68 deken vanden Christenen, daer die ghecommitteerde vanden bisscop waren, zoo voorseijt es, ende hebben aldaer ontfanghen absolucie, mits doende zulcke amenden als haer ghestelt waren: te brijnghen elc een toortse ter eeren den Helighen Sacramente, up den Sacramentsdach, ende moesten gheven een pecuniale boete naer haer ghestaethede, deene van VI ghuldenen ende ander min, ende som niet; moesten ooc eenen brief ghehandteekent hebben in pampiere, waervooren zij wat gheven moesten, ooc zweeren die Roomsche Keercke ghoet ende ghetrauwe te zijne, haer leefdaghen lanck, dwelc vele een sachte amende dochte, want zij schicten daer som wel zelve toe hondert ghuldenen ende meer. Die boeten werden gheapplijckiert ten proffijte vanden ghemeenen aermen ende vander keercken, diets beede zeer wel van doene hadden.
16-17
6 apr ‘68
Gent Ook broeder Jan Vanderhaeghen is met een vierspan naar Brussel gereisd om een einde te maken aan de grote vervolgingen die nu al zo lang aanhielden. geestelijken en wereldlijke katholieken vonden het nu wel geweest. Men verbood aan losse tongen ‘bvb kerkdieners en zo) nog namen te noemen van mensen die zich in het verleden misdragen hadden en ook de schepenen zochten niet om de stad volledig uit te zuiveren want de stad zelf werd daar ook door geblameerd.
17-18
+/- 7 apr ‘68
Mensen vluchtten, sommigen uit schrik beschuldigd te worden, anderen uit vrees dat ze geen genade zouden krijgen en sommigen uit hardnekkige koppig waar volgens de auteur de predikanten voor verantwoordelijk zijn cf. perceptie auteur
ende andere, om dat zij zoo hertneckich ende versteent waren, dat zij haer niet en wilden laten ghezegghen om ter keercken te commen, ende haer te voughen onder tghemeen gheloove der Heligher Roomsche Keercke, dwelc zij al duvelrije ende afghoderie hieten. Zoo waren haer zinnen afgheleet ende betoovert met die vermaledijde nieu predicatie, datter up sommighe niet te winnen en was, ja, en wilden ooc nauwelic ghehoor gheven die haer ter contrarien wilden leeren oft wijsen, al warent ooc van haer naeste vrienden; ende waren som jonghers ende jonghe zottinnekins, die niet alf haer verstant en hadden, dwelck met bloedighe tranen te beclaghen was. Wij mochten willen, dat die nieu predicanten in pasteije vleesch ghecapt hadden gheweest, dan dat zij zoo menighe ziele verleet ende bedorven hebben, die nemmermeer om winnen oft om bekeeren en zullen zijn.
21-22
13 apr ‘68
Sint-Baafskathedraal
Jan Vanderhaghen Hij die in vroegere preken zo tegen de Geuzen gepreekt had, had compassie met de vele
De dag nadien werden 6 mensen die verdacht werden van geuzerij vrijgelaten
Heeft het ook moeilijk met de vele terechtstellingen waarvan sommige
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 171
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
veroordeelden en deed het volk bidden voor 2 mannen die naar Deinze werden gevoerd om te worden terechtgesteld. Hij was bij hen geweest en ze hadden bij hem geklaagd over hoe zij mishandeld werden. Hij was er zeker van dat ze als goede Christenen zouden sterven en deed voor hun ziel bidden.
veroordeelden naar zijn mening goede katholieken waren cf. P. 20-21 en cap. V Ende den derden hem ooc wel tot Godt voughende ende elc omme gheghaen hebbende up tschavot, en zijn niet als bouven oft heretijcken, maer als zeer christelicke ende duechdelicke mannen ghestorven, dat welcke ic zonder tranen niet en hebbe connen scrijven, van dancbaerheijt tot Godt ende compassie tot mijnen even naesten beweecht zijnde.
29-28
13 apr ‘68
Jezuiet. Zeer geleerde persoon die de meest hardnekkige geuzen kon doen twijfelen . hij was zeer geleerd en kende de schrift. Hij weigerde ook het loon te aanvaarden die ze hem aanboden en begeerde enkel het ‘loon van God’
34-35
16 apr ‘68
Kerken van Gent Er gingen enorm veel mensen ter communie op deze paasdag in al kerken van gent. In de Sint-Janskerk stond wel 500 man tot anderhalf uur te wachten tot ze het sacrament kregen. Sommigen werden flauw omdat ze de dag tevoren gevast hadden tot ze het sacrament kregen. Anderen deden het gewoon om niet verdacht te worden.
61 ‘68 IEPER Nieuwe predikanten Daarnaast was opnieuw een dwelc een spottelic
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 172
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
waaronder een vrouw die de katholieken doctuer Maeijkin heetten
geestelijke vermoord en in een naburige parochie was de inboedel van de kerk vernield.
schandalues dijnck was
62 ‘68 Sint-Janskerk Ook opnieuw en paar zaken gebroken naast het koor, waar de Spanjaarden meteen alarm om sloegen.
63 ‘68 DOORNIK ’s nachts werd op de markt gepreekt en psalmen gezongen
De oveheid heeft valstrikken gelegd en zo een een groot aantal Geuzen kunnen vangen en onthoofden en in de Schelde gooien.
65 7 mei ‘68
gent Een man genaamd Dierick zou zijn veraden door zijn eigen vrienden (geuzen) aan de predikheren. Hij is dus opgepakt op verdenking van het feit dat hij te Lokeren gepreekt zou hebben en een kind gedoopt hoewel de baljuw van Lokeren had besloten dat hij onschuldig was. Emmer was de vergharinghe vande ghuesen, als zij jeghen de Coninclicke Majesteijt conspiereerden, up zijn mote1 tot Wondelghem ghehauden; maer men wilde zegghen, dat hij alsdoe niet thuus en was, maer uuter stede ghereijst, hoe wel dat eenighe presumeerden, dat hij vander zake wel gheweten hadde. Daer werden ooc veel brieven ende litteraigen uut zijnen huuse ghehaelt. Hij woonde in de Clocke te Putte, ende was een rijcke wel ghestelt coopman.
93 22mei ‘68
BRUSSEL De mare quam ooc te Ghendt, hoe dat den zone van meester Willem Rutsemeelis, welcx vader te Ghendt, up Sente Pharahilden plaetse, ghehanghen was, te Bruessele levende verbrant was, om dat hij hem ghevanteert hadde een ghuesch predicant te zijne, verbreedende die valsche leeringhe van Jan Calvijn, ende was noch een jonck fraeij ghezelle, audt ontrent XXIIIJ jaren, daer veel meer lichtvoericheijt dan wijsheijt van zinne was, ende niet ghequalifiert om predicken, dwelc hem ooc niet gheoorlooft en was. Dese justicie gheschiede up den XXIJen meij zaterdach wesende.
113 +/- 12 jun ‘68
gent Jan Vanderhaghen tspel en beghonst noch maer van scheerpe justicie te doene, de benaude herten lettel moets ende troost ghevende,
dat zij hem som qualicken afnamen, als of hij daer inne verblijt hadde; ander nament hem af, dat hij vanden secrete wiste, maer dat hijt niet en behoorde ghezeijt thebben, als hem oft zijns ghelijcke niet wel voughende, die alle paijsificatie behooren te zoucken ende alle bloetsturtijnghe te mijden
149 ‘68 Ook bij de samenzweringen van edellieden met Geuzen tegen de koning worden de predikanten als motor gezien voor het verspreiden van ‘de waarheid’ en die de nodige geruchten onder het volk verspreiden. “Hier ziet ghij, beminde leser, hoe dat al meest dese troublen ende beroerten, nu onlancx in dese Nederlanden gheschiet, ghecommen ende ghesproten zijn uut die listighe bedecte confederacien ende valsche voornemijnghen van sommighe regimentuers van dese voornoemde landen; zoo dattet nu nootoirlicken blijct an Egmont, Hoorne ende andere, die daeromme rechtveerdichlicken ter justicie ghebrocht zijn, welck snoot voornemen zij bedect hebben met een nieuwe religie , als willende daer
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 173
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
duere den volcke wijs maken, dat datte de alderbeste, warachtichste ende zuverste ghodtsdiensticheijt was, die up eerde zoude moghen wesen, ende dat ons den gheestelicken staet deerlic bedroghen ende mesleet hadde; waer up die nieuwe valsche predicanten zeer stonden ende riepen ende creesschen omme tvolc een aftrecken daer af te maken ende eenen doottelicken aet up hemlien ende up alle diese favoriseerden, omdat de voornoemde prince ende gouverneerders van dese landen alzoo zouden moghen tvolck tot haer trecken;
171 21 jul ‘68
St.- Walrij Dunck De Guise heeft er een ‘bende geuzen’ betrapt van wel 400 man te paard en 4000 man te voet, zowel Fransen als vlamingen die er vergaderd waren. Zodat men de predicatie niet meer durfde doen. Ze hadden dat gedaan onder het mom van geloofsvrijheid in het land te brengen. 400 gevangenen werden ter dood gebracht en het dorpje zelf werd zwaar vernield.
214 24 aug ‘68
Sint-Janskerk Fransiscaner Er liep een dronken man in de kerk en riep: “ghij wulf ende verrader, ghij staet daer omme en liecht.” De rest van het volk heeft hem naar buiten gedreven, later is hij opgepakt en moest hij ‘zekere amende doen’
238-239
12 sep ‘68
Sint-Janskerk 7-8u
De nieuwe bisschop van Gent Jansenius
ende was de evangelie vanden Samaritaen. Hij verclaerde eerstwaerf, hoe hij gheroupen was om een bisschop te zijne over die erhevene ende ghroote stadt van Ghendt, dwelc hij niet weerdich en was, noch en drouch hem die eere niet anne, die men hem dede, maer screefze Ghodt almachtich toe, hoewel nochtans, dat die onderzaten met alder eerbaerheijt ende ghoetwillicheijt schuldich waren te ontfanghen ende obedieren haer overste, gheestelic ende weerlic; want ons Heere sprack: die een prophete ontfaet in den name van mij als een prophete, en zal den loon van een prophete niet verliesen, ende die u ontfanct die ontflanct mij, ende die mij ghezonden heeft, etc. Aldus poochde hij zeere om een ghoetwillicheijt te maken tusschen tgheestelic ende dweerlic, zegghende, dat men hem niet vervaren en zoude van hem. Hij en was niet ghecommen om ijemant inderlic, maer om elcken bijstandich ende behulpich te wesen, als een dienare van elcken omme die verdoolde ten rechten weghe te brijnghen, de wanckelende of twijffelende te ghenesen ende de stantvastighe int gheloove noch vaster ende steercker te maken, met meer ander goede vermanijnghen. Daer naer sprack hij: hij zoude tot der H. Evangelie ghaen, ende die uutlegghen naer zijn vermoghen, anghezien dat hij in VIJ jaren niet vele oft niet in vlaemsche ghepredict en hadde, maer met ander dijnghen ende met boucken te maken bezich gheweest, zoo vreesde hij, dat hij in de vlaemsche tale niet wel bezocht en zoude zijn, waeromme hij badt, dat ment hem ten besten afnemen wilde. Ic hoorde ooc sommighe blamen van dien ofte incorrectien, als daer hij zeijde kersten oft kerstenen daer hij behoorde ghezeijt thebben christen oft christenen, dwelc een ghemeen faute onder de predicanten blijft, als oft zij niet en wisten vander ethimologie van dien; zeijde ooc, dat den man, die onder die handen der moordenaren viel, ghecommen was van Jerusalem tot in Jerico, daer den tecx maer en zecht naer Jerico; hij en wilde ooc niet toelaten, dat men den gheestelicken staet beschimpen zoude, omdat den levijt ende priester daer voor bij leden, mits dat zij vanden Samaritaen noch vanden ghewondden niet berespt en waren ende dat zij niet gheestelic en waren, als die priesters vanden Nieuwe Testamente, maer waren als wet gheleerde legisten, etc., veel volk
259 3 okt
Sint-Nikolaaskerk Bisschop van Gent
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 174
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘68
pro 10 okt ‘68
Sint-Jacobskerk 7-8u
Bisschop van Gent Men was niet meer verplicht vanuit Rome om de zaterdag ook mis te vieren enkel zondag en feest-dagen. Omdat men mensen niet wou belasten met extra misvieringen terwijl ze de kost moesten verdienen voor vrouw en kinderen. Sommigen vonden dat niet kunnen. Maar de bisschop legde uit dat men die missen wel nog mocht vieren en dat men daar ook goed aan deed maar dat men niet meer verplicht was en men dus ook geen kwaad deed als men he niet deed. Het was geen maatregel ten voordele van de Geuzen, verzekerde de bisschop.
Veel volk
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 175
Tekstfragmenten
1. VOORBEELD VAN INHOUD VAN EEN HAGENPREEK 7 juli 1566 P 13/14
Den viie in hoijmaent, zondach wesende, als tot der overheijt gheen obediencie hebbende, preecte men wederom tot Stalendriessche, tsachternoens bij schoonen daghe, ende daer was volc met duijzende vander stadt ende van buten ten platten lande, veel ghemeen volck, ende die niet zeer bewandelt waren in de helighe scriftuere ende in die oude doctueren; lieten hem dijncken dat nu eerst de waarheijt gheopenbaert wart ende trechte evangelium ghepredict, mits dat die predicanten almeest de scriftuere alegierden zeer dapper ende wackere; ende lieten tvolck zien in hare testamenten oft haer niet alzoo ghetrauwelic ghepredict en wart, van passaige tot passaige, alzoo tnieuwe testament inne hilt, welck woort den heere bevolen haddYYYYe alle meinschen te vercondighen, ende niet meinschen vonden ende instellijnghen, daer mede de papen (zoo zijse hieten) bezich stonden, ende verhieffense boven dwoort Godts ofte verdonckerden dwoort Godts emmer daer mede, zoo dat zijnen rechten loop niet ghehebben en conde ende meeste gheboghen zijn ende wijcken om die meinschelicke verzierijnghe ende vonden plaetse te gheven; daert veel behoorlicker ware dat die meinschelicke gheboden weken ende plaetse ghaven den helighen ghebenedijden woorde Godts, dwelck ghelden zal int uuterste oordeel; ende niet die roosecranskins, weghen ende bedevaerden ende vele dierghelijcke supersticien; dat men ooc (naer dwoort van den apostelen) veel meer ghehauden es dwoort Godts gheoorsaem te zijne dan de mein-
schen oft overheden, alwaert schoone dat zijt verboden up dlijf te ghaen hooren; want den heere die zecht dat men in dat cas niet vreesen en zoude die tlijf moghen nemen, maer hem die lijf ende ziele mach weerpen in den eeuwighen brant der hellen, ende dat hij de ghene die hem hier schamen te belijden, die meinschen zal ooc schamen te belijden voor zijnen hemelschen Vader ende die inghelen Godts; dat ooc Christus ghepropheteert heeft (welcx mont niet lieghen en mach) dat zijn woort, alst naect ende bloot ghepredict wert, in hemlien diet predicken ende hooren, vervolcht ende ghepersiqueert zal werden, alzoo langhe als de wereld staet.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 176
2. VAN VAERNEWYCKS REACTIE OP DEZE PREEK P 14/15
ten es niet al dwoort Godts dat dwoort Godts ghenaemt
es; maer men moet meer bezien wat die meenighe vanden helighen Gheest Godts
geweest es, die onder die letteren van den woorde Godts besloten licht; want zonder
cause en zeijde niet die helighe Paulus: die letter eijst die doot slaet, maer den
gheest maect levende. Den vijandt allegierde de scriftuere jeghen den heere in de
woestijne; zoo hebben ooc alle heretijcquen van anbeghinne ghedaen, maer al
tonrechte ende valschelic; want zij en hebben deen scriftuere met dandere niet
verlijct, maer ghebroken ende ghecorrumpeert; zij en hebben niet recht connen oft
willen draeijen in melcanderen die twee wielen die Ezechiel zach, beteekenende
daude ende nieuwe
testament; want hoe zout connen waer zijn dat dheretijcken tonghevalsche bloote
woort Godts hebben (zoo zij haer vermeten), als zij meer dan duijsentgherande in
hare opinien gheweest zijn, zoo zij wel bevinden connen die daude hijstorien
duerlesen ende den tijt voor ooghen anmeercken; hoe mach daer den helighen
Gheest in weercken die maer eenderande en es, niet twistich maer paeijselic; hoe
zoude moghen desen Gheest der waerheijt, in duijsent manieren, alzoo hem zelve
contrarie spreken; zoo en ware dan in hem gheen waerheijt bevonden, maer een
abijmighe lueghentale, dwelc verre moet zijn van ijemant dat eens te durven peinsen;
zoo en zijn de zulcke dan (oft zij schoon vervolcht waren) niet vervolcht om tpreken
oft leeren vanden woorde Godts, maer om tvervalschen van diere ende om hare
inobediencie vander justicie, die een dienaresse Godts es; dat ijemant meer stonde
oft verhieffe meinschelicke leeringhen oft gheboden dan tclare woort Godts, die
ware zonder faute te straffen; maer meinschelicke leeringhen accorderende metten
worde Godts, ghelijc Paulus zecht (ic hebbe enn fondament gheleijt, enn ander
zalder up temmeren) die en zijn niet te verweerpen, als mense niet hoogher dan
naer haer weerde oft valuere den volcke voren en lecht; ende dat Godts woort moet
vervolghijnghe lijden, dat es waerachtich; want schict hem ijemant naer trechte
evangelie te leven, hij zal vander weerelt behaet, vervolcht, bespot ende versteken
werden. Breeder hier af up een ander tijt.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 177
3. DISCUSSIE MET VERSCHILLENDE ARGUMENTEN WAAROM DE GEESTELIJKEN WEL OF NIET MOETEN
OPTREDEN TEGEN DE REFORMATIE P22/23
Ander spraken dat die papen ofte monicken daer jeghen zelve uuttrecken
ende tgheweere annemen, tes haer oorloghe, tghaet hemlien anne, men preect
jeghen haren pottaigepot ende ghiericheijt ende ander abusen, ooc zijn de
veltpredicanten veel uutgheloopen broers ende monicken, dus eijst van haren volcke
zelve die de wurtel van deser roere ende erreuren zijn, daerom zouden zij zelve
veel redelicker de hare bedwijnghen ende wederstaen, die aldus taerm volc
beroerden, maer zij willen een ander stauwen tot vechten ende zelve gherust zitten
ende dan met ghemake hooren hoe de zaken verghaen zijn. Daer jeghen dat ander
zeijden, ten es haren staet niet dat gheestelicke persoonen ten strijde trecken zullen,
alzoot ooc waerachtich es, want tzoude zeer qualic voughen een gheestelic persoon
wapenen te draghen, ende men zoutse daer duere noch veel tijrannigher schelden
dan te voren, zegghende: ziet hoe bloetghierich dat zij zijn, zij nemen zelve tzweert
in dhandt, tes hemlien ooc, met ghoeder acusen, verboden int concilie Pictaviense,
int decretael: de vita et honestate clericorum cap. clerici... si quis...1, daer besloten
wort dat die ghewijdde die wapen draghen of
huer hair laten wassen, wouckerie anthieren, zullen in den ban ghedaen werden,
waer up zij creghen in andtwoorden, dattet ooc haren staet ende officie niet en was
om haer eijghen proffijten te bescheermen, ander ter oorloghe te stauwen oft te
raden, ende zeijde men, hier cleven ooc de zaken des gheloofs an, zoo spraken
zij, die zal men beweeren met de wapenen des gheest, met tzweert vanden woorde
Godts ende niet met uutwendighe wapenen, want zulcke gheestelicke vijanden met
zoo plomp een zweert dat daer toe niet en dient, niet te bestrijden en zijn, ja, zij
zullen haer zelven daer duer glorieren ende groot maken, zegghende, ziet die
roomsche ende den antechrist en heeft niet om hem te weeren dan ghewelt ende
tijrannie, ghelijck wulfven, beeren, leeuwen ende tijgren al rasende up die meinschen
vallen, zonder reden ende verstandt te ghebruucken; dit zijn rechte Turcken ende
Mameluucken, die al met vier ende zweert rasen als verwoedde honden ende
monsteren, ja, zijn dobbel Turcken ende tijrannen, mits dat zij christen meinschen
willen gheheeten zijn, die tgheweere in zulck eenen strijt verboden es van haren
Heere ende Meester, die niet en wilde dat zijn apostelen de macht zouden hebben
tvier van den hemel te doen commen up die rebelle ende wedespannighe
Samaritanen, hemlieden daeromme straffende, wel verstaende zoo langhe die
heretijcquen stille ende zelve niet en zijn. Twas, zegghe ic, somtijts een wonder die
redenen ende argumenten te hooren, die onder sommighe persoonen
ommeghijnghen, die niet alle en schenen onghezauten zijnde, maer om ons redenen
hier af niet te lanck te maken, zoo willen wij ons aesten om die naervolghende
gheschiedenessen van desen rasenden curtsigen tijt te vertellen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 178
4 TREFFENDE REACTIE VAN PUBLIEK OP DE NIEUWE MANIER VAN PREDIKEN D1 p 80-81
als zij ghehoort hadden dese nieuwe manniere van predicken, zoo werden zij recht inden gheest verbaest ende
versleghen als met eenen blixem gheraect, zegghende dat zij nemermeer en zouden ghewaent hebben, dat
men daer zoo uutnemende ghoede sermoenen zouden ghepreect hebben, thadde al een ander hemelsche
cheve1 ende gheest dan tghene dat men haer plach te predicken. Die helighe scriftuere, zeijden zij, die zij daer
hoorden zoo naectelic uutlegghen, dede haer herten van vruechden upsprijnghen ende al haer binnenste van
onder tot boven beroeren, die tranen overvloedelic, uut grooter devocie ende viericheijt tot Godt, uut haren
ooghen, ja, uut haerder herten sprijnghen. Een sermoen was daer beter ende treffelicker, (zeijden zij) dan XX
andere; dander en waren maer te ghelijcken daerbij als schuum bij zelvere, als latoen bij ghaut, ten hadde niet
daerbij te bedieden, dese hadden de clare scrift bij der handt zonder ijet daer buten te ghane; maer dandere de
meinschelicke leerijnghen ende inzettijnghen ende haren pauselicken canon, waermede zij dicwils zoo
verwerrent ende beladen stonden, dat zij haer moesten staen bedijncken wat zij ofte hoe zijt zegghen zouden
up dat zij haer zelven niet en beschaemden ofte jeghen en spraken; maer dese nieuwe predicanten (die niet
een nieuwe maer die alderaudtste apostolijcke leeringhe voortbrochten, onghevalscht ende onbedect met
eenighe meinschelicke glossen), ghijnghen met haer dijnghen al recht duere en stonden niet en droomden wat
zij zouden zegghen; maer als een vloeijende fonteijne, zoo vloeijden die woorden uut haren monde, waer uut
wel bleeck (zeijden zij), dat zij de waerheijt met haer hadden, want de waerheijt en heeft niet veel bedijnckens
oft bewimpelens an, zij en schaemt haer niet; de scriftuere (die zij eenpaerlic preecten) ghaf zelve
ghetughenesse dat zij de waerheijt zeijden. Veel lieden ghaf ooc groot wondere hoe de lieden, die XXX oft XL
jaren lanck oft meer, de sermoenen in onse keercken ghehoort hadden, zoo aest van dese ander sermoenen
ommeghestelt worden; want vele die vier of vijf reysen hemlien ghehoort hadden, twas met hemlien ghedaen,
zij worden gheheel van dien zinne ende manniere. Als ijemant hier up zeijde tgheschiede alzoo duer den duvel,
die den meinsche verleet ende bedriecht, zoo vraechden haer dander of den duvel ooc steercker dan Godt was,
ende of tvijandts woort meer vermochte dan Godts woort. Hier uut willende proberen dat dwoort Godts was
dat die calvinisten leerden, ende sduvels woort dat die monicken ende papen leerden, alzoo zijse hieten. Zoo
zeere wart tvolck ghetrocken duer dese Veltsermoenen, dat zij haer eten ende drijncken daerom lieten ende
somtijts haer leven in perijckel stelden. Vele hadden ghezeijt: zij hebben den duvel inne die daer ghaen, met
meer ander smadelicke woorden van dees Calvinisten, ende tquam dicwils zoo(tzij duer een nieuwicheijt oft
persuwacie van eenighe) dat zij daer werden ghaende, waerinne zij zoo toelusterden ende tzelve zoo inzoghen,
dat zij daer naer, ter contrarien, openbaerlic zeijden, dat zij den duvel in hadden die daer niet en ghijnghen oft
wilden ghaen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 179
5. TWAALF REDENEN OM GEEN WROK TE KOESTEREN TEGEN GEESTELIJKEN D1 P. 124-125
Maer al mocht alzoo wesen, daer nochtans vele
toe te zegghen ware, zoo moet men ooc weten ende considereren dat men ooc
vele uutnemende ghoede gheestelicke persoonen vint, die herde, wel ende scheerp
haerlier religioenen hauden, om trijcke Godts met zueren arbeijt te vercrijghen, dwelc
ghewelt moet lijden, zoo de Heere zecht, ende wert vande gheweldighe vercreghen
ende inghenomen. Ten anderen, dat men ooc partijelic van hemlieden spreect,
dwelc niemant toe en behoort, maer liever in zijns zelfs acker te ghane ende zijn
oncruut uut te wiene; want wij en zullen gheen reden moeten voor andere gheven,
maer voor ons zelven. Ten derden, moet men weten dattet ooc meinschen zijn,
subiect (ghelijck wij) dicwils der temtacie ende der zonde. Ten vierden, dattet dicwils
onse schulden zijn die voor Godt, duer onse boosheden, gheen beter gheestelicke
overhoofden en verdienen. Ten vijfsten, dat wij ons kinderen,
niet om Godts wille, maer omdat wijse quijt zouden zijn ende ander kinderen rijcke
maken, in de cloosters als in vanghenesse steken, jonc ende beneden haer jaren
zijnde. Ten zesten, dat wij dicwils Godt in dat cas, als Caïn, vanden snootsten
offeren: hebben wij kinderen die bultich, manck ofte eenooghich zijn ofte eenich
ghebreck van zinne hebben, die moeten naer een clooster danssen, daer en helpt
gheen bidden an. Ten VIIJen, bedeerven de weerlicke persoonen dicwils de
gheestelicke, met haer conversacien, rude woorden ende wandelijnghe. Ten VIJen,
waer ijewers een rijcke plaetse vachiert, daer men eere ende staet up ghecrijghen
mach, als een bisdom, abdie ofte proostie oft dierghelijcke, dat wert ghemant vande
groote meesters, dat caetsen zij haer vrienden ofte kinderen toe, werden alzoo daer
in ghedrumt, weder1 zij bequame daertoe zijn of niet, ende anveerden dat zwaer
pack om rekenschap te doene van die schapen Christi. Ten IXen, en behooren wij
niet te beschimpen oft begrijpen2 ons overhoofden, die over ons ghestelt zijn; want
daer staet: ghij en zult die overste des volcx niet vloucken. Ten Xen, behooren wij
voor haer te bidden, indien zij qualic leven. Ten XJen, zoo eijst notoir dat den boosen
vijandt meer temteert hemlien, die een ghoet leven gheerne leeden zouden, dan
de ghene die niet zeer daer naer en poghen; want eenen voghel inde mute en es
zoo zeer niet te wachten als eenen die wechvlieghen wilt ende uut des voghelaers
nette gheraect es. Ten XIJen, waren wij uprechte christen meinschen als gheprouft
gaudt, zoo zouden wij den gheest der liefden in ons plaetse verleenen, ende alle
aet ende ranckuer, up alle meinschen wie zij zijn, van ons verdrijven, maer alleene
de zonde haten ende een eeuwighe oorloghe daer jeghen voeren.
(!) opm: Hij stelt zichzelf gelijk met de katholieken van de stad, hij heeft het over ‘onze zonden,…” Wij= lieden van de stad
geestelijken.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 180
6. WAT GEBEURT IS MET EEN AALSTERS PREDIKANT DIE DE WET NIET WILDE GEHOORZAMEN D1
P.311-312.
Den XXXJen ende laetsten octobris, quam de tijdijnghe te Ghendt, als dat eene
vande veltpredicanten tAelst ghevanghen was met noch vijf mannen, welcken
predicant van bij Hondtscote was, ende hadde tanderen tijden onder de handen
vanden deken van Ronche1, gheweest, tot twee reijsen toe, ende thadde hem
ghecost wel hondert ponden grooten, alzoo de mare ghijnck. De cause was, om dat
hij contrarie tverbodt vander justicie ghedaen hadde, te wete hadde ghepredict
binnen die lemijten, die hem verboden waren, up dlijf, ende gheadverteert zijnde
dat hij van daer vertrecken zoude, en heeftet niet willen doen, zegghende dat hij
niet obedieren en zoude, ende heeft alzoo zijn sermoen vuldaen met ontrent Vc
audituers, onder mans ende vrauwen, jonck ende audt; ende tsermoen ghehent
zijnde, es hij tot voor die poorte van Aelst ghecommen, aldaer men naer
Gheerdtsbeerghe ghaet, ende heeft daer zijn noenmaeltijt ghedaen met zeker zijne
medefautuers oft vrienden, alwaer den baliu ghecommen es, ghesteerct met
assistenten met oorloochs gheweere, ende heeftze ghevanghen, zoo voorseijt es.
Dit was de ghemeene mare, die ghijnck onder de catholijcque ofte die zeere met
de gheestelicke helden ende te partijelic
in haer zaken zijn; maer den andel liet hem veel anders anzien, alsmen daerup
hoorde spreken deghene, die daer ontrent woonachtich waren, dewelcke verclaerden
dese zake aldus toegheghaen zijnde, te weten, dat desen predicant vander justicie
weghe gheadverteert zijnde, begheerde te vertrecken van daer, zegghende tot zijn
toehoorders: lieve broeders, laet ons obedieren, heeren moeten heeren zijn, ende
es wel een boochschuete weechs van daer gheghaen; maer zij brochten hem
wederomme, zegghende, dat hij ter voornoemder plecken, up de eerlichede van
Aelst, niet predicken en zoude, maer up Eerdtboijeghem1, een prochie die daer an
paelt, dwelc niet boven X screden van daer en was. Moghelic doolden zij daer inne,
ende hier up was hij ghevanghen, ende tsanderdaechs snoenens, up den eersten
novembris ende Alderhelighendach wesende, bij den hanghman van Ghendt
ghehanghen, ende zijn lichaem wart begraven buten Aelst up tonghewijde, neffens
den Oesselcautere, niet verre van daer hij ghepredict hadde, daer IIIJ lindekins
stonden. Men zeijde, dat hij beclaechde de onghetrauwicheijt van zijn audituers,
die hem belooft hadden in der noot bijstant te doene, zegghende: waer es nu die
trauwe, die ghij mij belooft hebt? Want tviel hem al af, niemant en es hem in deser
noot bijghestaen , dan den almoghenden Heere, zoo ic hope, die niemant en verlaet,
die hem uuter herten anroupen ende bekeeren, ja, indien hij van zijn boose ketterie
bekeert es ende leetschap hadde, waeraf die helighe Scriftuere overvloedich vul
es. Die mare ghijnck, datter gheen vonnesse over hem ghestreken en was, ende
dat hij niet en zoude ghestorven hebben, hadde hij niet van dootslaghe gheweest.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 181
7. BELANGRIJKE MANNEN DIE CALVINIST WAREN D2 P.6. december 1566
Overzulcx beghonden die ghues te Ghendt haer preparacie te maken ende hadden
nu noijnt zoo veel te doene; want zij maecten terstont XIJ ontfanghers om tghelt te
vergharen tot der fabrijcque vander nieuwer veltkeercke.
Hier hilden zeere dhandt anne dese naervolghende rijcke mannen, waer af de
zes eerste ghenoumde naermaels bij den Raet van Vlaenderen, up confiscacie van
haren ghoede, inne ghedaecht werden, als haer suppoosten wesende; ende de XX
naervolghende werden in der zelver vormen inne ghedaecht bij der stadt of
schepenen vander Kuere.
In den eersten, wasser meester Pieter De Rijcke, een treffelic rijcke man en die
noch veel ghoets stont te commen, welcx huijsvrauwe den fluweelen capproen
drouch, ende hij
de fluweelen mutse, ende hadde officien die hem boven desen wel L ponden grooten
tsjaers inne brachten; den anderen was meester Cornelis Theijmont; den derden,
meester Christoffels Delabeque1; den vierden, meester Jacob Taijaert; den vijfsten,
Jan De Coninc, ende den zesten, Jan Ruijtijnck. Dese waren alle wel gheachte
lieden, die wel ghedoen mochten ende som schoon patrimonie hadden.
Den eersten van bij der stede was Jaques Vanderhaghen heere van Gottem,
poorter ende jonck; Jan Van der Luere, een zeer machtich coopman van coorne
ende van wijne; Lievin Henricx2, een machtich coopman van zijden lakene; Marcus
De Mil, een rijcke coopman van lijnwade; Martin Volckaert, coopman van coorne;
Pieter Van Hoorebeque, ooc coopman van coorne; Jaques Lobberjoos3, een vande
twee cleercken vanden coorne; Reijnier De Pestere, ende plach secretaris te zijn
bij Ghedeele, zone van meester Marten De Pestere, secretaris bij der Kuere;
Abraham Dossaert4; Jan De Vos, in de Auburch, een rijcke coopman; Martin Dierkins,
levende up zijn renten, eens priesters zone wesende; Carele Oegheert5; meester
Jan Piels6; Willem De Coninck; meester Cornelis Rediable7; meester Christiaen De
Rijcke; Nicasius Van der Schuere, eene vande veltpredicanten voornoumt, van
Ghendt; Gooris Van den Boomghaerde8, zijden laken coopere; Lievin De Smet,
wullen, laken vercoopere; Jan Coucke; alle deghelicke mannen.
Voort wasser Franchoijs Hueriblock1, poortere; Lievin Brakelman2, coopman van
coorne, beede machtighe mannen; Pieter De Bellemakere; Joos Codde, filius Joos3;
Franchoijs De Cleerck4; Jan Martins; Claeijs De Zaleere, apotecaris up de
Vischmaerct; Dierick Jooris; Lievin Dherde; Lievin Tock, coopman van twijne, alle
rijcke, treffelicke lieden; Jan Weijns, ghaudtsmet; den brauwer in den Tenen Pot;
den brauwer in den Sallem; ende noch vele meer andere hier te lanck om noumen.
Zoo dat jammer ende compasselic was zoo vele ghoede eerlicke mannen te moeten
naermaels ghaen dolen, ende uut haer vaderlandt ende stadt, daer zij gheboren
waren, vluchten
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 182
8. EEN VEROORDEELDE SCHOOLMEESTER WORDT ONDERVRAAGD OVER ZIJN DADEN P. 278-280 +/-
28 juni 1567.
Nopende den schoolmeester, die daer ghehanghen was, zoo voorseijt es, hiet
meester Jan Van der Muelene; ende was cruepel in handen ende voeten,
sonderlinghe in de handen, achterwaert ghecromt ende zeer mesmaect; ende plach
een zeer schamel kindt te zijne. Als hij gheëxamineert wart, was hem ghevraecht,
waerom dat hij Heere ende Wet niet gheobediert en hadde, die hem verboden
hadden zijn schole meer te hauden, mits dat die kinderen in perijckel waren om
met zijn quade leeringhe bedorven te werden. Waer up hij andtwoorde, dat hij anders
gheen brootwinnijnghe en hadde dan zijn schole te hauden; zij zaghen hoe aerm
een meinsche van handen ende voeten dat hij was, niet ghestelt om zijn wijf ende
cleene kinderkins anders den cost te moghen winnen dan metter schole. Wilden zij
hem onderhaut gheven om bij te leven, hij wilde gheerne afstaen van schole te
hauden; maer te moeten ghaen bedelen ende de lieden lastich vallen, als hij met
Godt en met eeren zijnen cost winnen mochte, en dochte hem niet expedient te
zijne. Hij en wiste ooc niet, waerinne hij de kinderen bedarf, dan dat hij haer quade
zeden afnam ende poochdese in Godts wet te instruëren ende hem te leeren minnen
ende ontziene. Ghevraecht zijnde waerom hij zijn kindt achter den doop hilt, zoo
vraechde hij de Heeren, of daer ooc eenighen ghestelden tijt toe stonde; ende als
zij andtwoorden jaet, zoo sprack hij: hoe macht dan bij ghecommen zijn, dat Christus
zelve XXXIII jaren audt was, als hij ghedoopt was? Niet min, up dat men niet zegghen
en zoude, dat hijt met de herdoopers hilde, zoo wilde hijt gheerne doen doopen,
alzoot behoorde, in vlaemsche, zoo dat elc verstaen mochte, zoo die ministers
deden, die daer ghepreect hadden. Zij vraechden hem, waerom hij die keercke
schuude; wat hij vande keercke wist te zegghen; waerom dat hij zijn kindt daer niet
en wilde ghedoopt hebben; ende of de keercke quaet was? Hij sprack: hij en wist
vande keercke gheen quaet te zegghen, dan dattet een huus of ghestichte was
ghelijck andere, van moortel en steen ende haut, etc. ghemaect; ja, daer men
weercken in behoorde te doene, te weten dwoort Godts den volcke te vercondighen,
Godt te bidden ende te dienen. Zij spraken dat men zulcx daer dede. Hij zeijde neen;
men dede daer veel afgoderije met hauten
ende steenen beelden ende andersins, meenende die misse ende thelich sacrament
vanden autare (Godt betert!); ende die daer af ministers waren, die waren vul
ghiericheijt ende vul boosheijt. Zij spraken, dat hem verboden was zulcx te leeren
oft sustineren; ende hij, schepenen ghebodt niet obedierende, hadde noch van
ghelijcken ghedaen, waerinne hij alnoch persisteerde. Hij sprack, dat men in de
zaken Godts behoorde Godt meer onderdanich te zijne dan de meinschen. In somma,
mits dat hij persisteerde ende justicie niet en obedierde, wart ghewesen, dat men
hem rechten zoude metten stroppe, datter de doot naervolghen zoude. Ende wart
ghehanghen als een vledermuus an eenen boom, alzoo men ghaet van Eecloo naer
Raveschoot. Godt hebbe zijn ziele, waer voren ic zeer vreese! Men zeijde ooc, dat
hij zijn cleen ghoeijkin oft catteijlkins vercocht ende te ghelde ghemaect hadde,
ende was beghinnen wech reijsen; maer die broeders van Eecloo baden hem te
blijven, ende aldus quam hij, wederkeerende, in zijn doot.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 183
9. EEN PASTOOR DIE PREDIKANT WERD EN WAAROM D2 P313-315.
ende noch eenen man, die van Andtweerpen
was, ende aldaer ten huijse oock bevonden was. De ghues causeerden, dat dit
priesterkin gheen messe meer doen en wilde; dattet was om dat hij hem ontsach
de ghiericheijt, die men daer mede bedreef, vercoopende of doende om ghelt die
messen; zegghende: men heeft hier voortijts wel IJc ponden grooten om een
quartierkin van een sacramentsmesse, altijts duerende, ghegheven, om alle die
verdiensten ende weldaden, die daer duer gheschieden, deelachtich te zijne; zoo
wisten zij die rijcke weduwen te becauten; alzoo hebben zij haer messen achter
strate, in diveersche husen, te coope gheboden; en deene mande een quartier ende
dander een heelft; ende hadden daer groot ghoet mede verghaert. Tes, zeijden zij,
haer principael vischspaen; hadden zij gheen ghelt daer voren, zij en zouden niet
veel missen uut devocien om niet doen; ende mach mer mede zielen uuten
vagheviere verlossen, zoo zijnt groote tijrannen als zij zulcke aerme zielen weten
te verlossen, ende dat zij dat niet en doen dan om ghelt; met vele meer ander
propoosten die vande ghues daer af achter straten ghijnghen, al dit jaer duere. Maer
hoe zij de messe blameerden ende schandalueselic daer af spraken, dwelc gruwelic
ende godtslasterlic om hooren es, waer af die ghoede christen meinschen behoorden
te vlieden ende te verscroumen als van een helsch
fenijn, nochtans moet men wel weten ende verstaen, dat men dat weerdich sacrificie
der messe (dwelck boven alle offeranden ghaet, die men ter weerelt doen mach)
gheobserveert ende zeer weerdelic onderhauden heeft vande apostelen tijden af.
Maer om af te weerpen ende solveren de voorghaende pointen der ghuesen, zoo
es te weten, eijst waerachtich dat tvoornoemde pastuerkin gheen messe doen en
wilde om de ghiericheijt wille, die men daer mede zoude bedreven hebben, zoo
hadde hij de ghiericheijt wel moghen vermijden, want hij hadtse moghen om niet
doen. Maer tbleeck wel, dattet hem daer niet en hilt; maer dat hij een ongheloovich
Calvinist gheworden was, die gheen gheloove en hadde, dat Christus daer int helich
sacrament was; want niemant en hadde hem connen ghelt daer af doen nemen,
indien hij emmer ghewilt hadde. Daer de ghues zeijden, dat men die messen voortijts
veel ghelts vercocht heeft, daer es vele ende onbeschaemdelic toe gheloghen. Maer
heeft eenighe, als Judas, therte met ghiericheijt overloopen, dat zij daer duere groot
ghewin ghesocht, dat en prijsen wij gheensins. Maer daerom en es dees helighe
offerande in haer zelven niet quaet, maer boven maten ghoet ende weerdich. Up
tpoint, als dat zij niet veel messen om niet ofte uut caritaten en doen, om daer mede
die aerme zielen unt den vagheviere te verlossen, men heeft wel helighe priesters
ende religiuesen ghevonden, alzoot noch doet, die zulcx ghedaen hebben ende
noch doen; maer de devocie ende caritate verflaut zeere onder die meinschen. Wij,
weerlicke persoonen, moghen ooc met ons vierighe bedijnghen, ons milde
aelmoessenen, ons ghoetwillich vasten die aerme zielen helpen ende verlossen;
maer waer ende hoe vele zijnder diet doen? Alzoo willen wij alle up ander zien,
ende ons zelven niet meercken. Ooc moeten die schamel priesters bij de keerckelicke diensten ende bij den
autaer leven, ghelijck een ambachtsman, die gheen incommen noch renten en heeft, leven moet bij zijn
neeringhe oft ambacht. Vele mochten wij hier af noch scrijven, ende al dat wij anghaende desen offer ghezeijt
hebben proberen uut derHeligher Scriftueren ende uut den Vaderen, vanden apostelen tijden af tot desen
jeghenwoordighen tijt; maer dat zoude wel een eijghen bouck beloopen. De keercke en rust vrij up gheen
fabulen noch droomen, zoo dees dwase afghevallene meenen.
Analyse Marcus van Vaernewyck
Bron: MARCUS VAN VAERNEWYCK, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-
1568 (ed. Vanderhaeghen) (5 dln.). C. Annoot-Braeckman, Gent 1872-1881 184
10. VOORBEELD VAN GEGOEDE MANNEN VAN GENT DIE OP 20 FEB 1568 ONDERVRAAGD WERDEN
TE BRUSSEL OVER GEUZERIJ P 258-259
waer af de XVIJ van Ghendt waren oft emmer som daer ghewoont hadden, herde rijcke
deghelicke mannen, die haren name zeer leelicken besmet hadden met dese nieuwe
duvelrije. Onder dese was Franchoijs Hueriblocq, poortere, hebbende wel IJc ponden
grooten tsjaers; Jan Commelijn ende zijn zone, welcken Commelijn een Wale was,
ende hadde een machtich coopman van coorne gheweest, hebbende wel incommens
VIJ of VIIJc ponden grooten tsjaers, ende was wonende te Ghendt in de Burchstrate,
ende hadde wel VIJc ghuldenen tjaers curts ghecocht up de stede van Ghendt ende
dlandt van Vlaenderen; Claijs De Saleere, up den houck vander Hoochpoort,
apotecaris, hadde meer dan hondert ponden grooten tsjaers, ende hadde zoo veel
te doene in zijnen wijnckele, dat men zeijde, dat hij somtijts ontfijnck wel VJ of VIIJ
ponden grooten up eenen dach; Martin Dierkins levende up zijn renten, eens priesters
zone, wonende duer de Zantpoorte, in een schoon costelick huus van achtere;
Mattheus De Vlieghere, een jonck ghezelle;
den zone van Lievin De Vlieghere, voerreere up de Nieustrate, bij de Veemaerct;
Jacob De Hase, hautcleercooper ende scheppere; Frederick De Buck, ghaudtsmet,
in den Grooten Wulf, up den Vrindachmaerct, bij de Vlasmaerct; ende meer andere
welcx namen mij onbekent zijn.
Voorbeelden van mensen die moesten verschijnen voor de Hertog van Alva binnen de acht dagen of hun
goederen zouden geconfisqueerd worden en ze zouden verbannen worden. Cf. p. 272-279. Geen een daarvan
is werkelijk verschenen.
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930
Analyse Godevaert van Haecht
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 186
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
12 27 sep 1565
Het Kiel Een goedsprekende pastoor Maer was cloeck in der scrifturen ende hadde daer by een seer luyde ende minnelycke faconde. Hij was al een paar keer naar Brussel geweest om zijn standpunt te gaan verdedigen en was ook al ziek geweest van vergif.
Het was het derde jaar dat hij daar preekte + haat tegen de geestelijken van het kapittel oock en hielt hy niet vuel van aflaten van den paus, van den offer noch van bevarden, Hij vond dat hij het volk iets had bijgeleerd
Hij had zo veel volk dat ze nog buiten de schuur stond naast de kerk en dat de preekstoel moest buiten staan opdat iedereen het zou kunnen horen. Zijn gevangenneming: “de gemeynte was daer seer in bedroeft, sonderlingen oock de borgers van Antwerpen, die hem alle feestdagen ginghen hooren in groote menichte.” Hij was ook gevraagd geweest door de heer van Merksem om daar te prediken
Vind het impliciet niet kunnen dat hij als een dief in de nacht is weggevoerd omdat hij zogezegd iets miszegd heeft over het kapittel. “Godt salt te goy versien”
Hij is in het midden van de nacht opgepakt en naar Brussel afgevoerd. Weggevoerd omdat hij iets zou miszegt hebben over het kapittel.
17-18
13 dec
De koning stuurt brieven waarin hij duidelijk maakt dat hij de inquisitie wil sturen naar de Nederlanden wat inhoud dat er inspecteurs zouden komen die iedereen zijn geloof onderzoekt en iemand die tegen Rome is kan zonder proces verbrand worden. Maar zo is men in de Nederlanden niet, zegt de auteur. “Dit is een Spaans gebruik” + dan kan elk zijn buurman zomaar beschuldigen en wordt zijn lijf en goed verbeurt verklaard.
18 13 dec ‘65
Merksem De pastoor van Merksem
Wordt verboden te preken
23 Jan 1566
De parochiaan van op het Kiel is in Brussel uit de gevangenis ontsnapt of men heeft hem vrijgelaten.
23 12 ma ‘66
'2 gebannen om geestelycke liedekens te singhen: want op den 12 dach Meerte, werdt er eenen cruepelen en eenen anderen uyt de stat gebannen, omdat se op de hoecken der straten gesongen hadden goede scriftuerlycke liedekens, daer't volck meer by gesticht werdt, dan by een misse te hooren; maer sy hielden voer seer quaet, omdat er niet af in haeren coffer en quam.
42 1 mei ‘66
Het Kiel Een nieuwe pastoor aangesteld
De “naakte schrifture” Waar nog meer volk naar toe ging dan naar de vorige De plaatselijke overheid met Den pater van de Satroosen tot Lier, mits sy grontheer syn van het Neerkiel deden er veel aan om deze predikant er te houden maar de geestelijkheid kon het
Er was een nieuwe opstand van haat en de Antwerpse geestelijkheid kon niet verdragen dat het volk naar hem kwam luisteren
Antwerpse clerici schrijven naar Brussel om hem het preken te verbieden. Men heeft hem het preken verboden.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 187
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
niet verdragen
42_43
1 mei ‘66
Balthasar Houwaert, monnik Preekte niet meer nadat hem het preken was verboden
Het volk was en masse in de kerk aanwezig in de waan dat ze het Woord van God zouden gaan horen maar de monnik kwam niet opdagen en in de plaats daarvan werd volgende brief verstrooid in de kerk. Cf. Frag 1.
Werd verboden te preken
45 26 mei ‘66
Een aflaat van de paus wordt gepredikt en alle offerande moest dienen tot sterkmaking van Malta tegen de Turken. Wie tot bedevaart belast was kon dat ook afkopen
“t Is meer om ons selven met dit gelt te straffen dan om den Torck te wederstaen.” Toch gingen nog veel mensen mee met de processie
46 +/- 9 jun ‘66
De minderbroeders zijn naar het stadhuis getrokken om gewapende bescherming te vragen voor hun klooster maar dat krijgen ze niet. ‘Weest te vreden oft gaedt, daer gy vrede vindt’ dat was de antwoerde, die sy creghen, omdat sy so sotten werck versochten, waerdoer den oproer vermeerderen soude. 't Was wel also, dat sy gaende achter straeten, doer het seer licht volck menich scamper woerdt moesten verdraeghen, doer dien vuele oock wisten, sy meer riepen om 't volck te persequeren, metter inquisitien en placcaten, dan eenige ander monicken, waerdoer sy meer in den haet waeren.
48 13 jun ‘66
Item op den 13 dach Junius, alsoe 't tot Antwerpen als doen naer+ oude costuyme prossessie met den sacrament was, so waeren vuel quade roepen in de stat, dat men dier wyle, dat men de prossessie dede, in de kercke een predicant van de nieuwe religie soude sien gaen op den stoel predicken; oft dat men den priester 't sacrament gaende uytter handt sou werpen; en meer ander onstichtelycke dinghen werden doer oproerders gestroyt onder 't volck; maer 't verginck al wel.
48 16 jun ‘66
In het bos Werd de nieuwe religie gepredikt
Sommigen beweerden dat de geestelijken dit zelf rondstrooiden om dan een snellere invoering van de inquisitie te bekomen.
49-62
‘66 Er werden verschillende boekjes uitgegeven met redenen waarom het calvinisme zou moeten blijven bestaan. dat sulcx van de geleerste van die van den nieuwe religie oft calvinisten geordineert was, en al biddende waeren en voer den besten raet gaven, te moghen comen tot de openbare predicatie, so sach ick dat sy haer opwierpen en over al het landt met gewelt begonden te predicken, sonder toelatinghe van den conick oft eenighe heeren, Hoewel de auteur de geschriften geleerd vind en van zekere waarde dicteert hij ze toch niet in zijn werk omdat hij vond dat de calvinisten zich opdrongen en overal tegen de wil van de koning gaan preken. Dat vindt hij dan weer niet kunnen.
62 24 jun ‘66
Overal in Vlaanderen en Berchem bos
De predikant zei dat hij niet meer in het bos zou preken omdat mensen in de bomen klommen terwijl hij ze
Er werd in ook in het Frans en misschien ook in het Duits gepreekt
De walen waren met zo’n 3000 Er waren ook een aantal heren van Antwerpen bij
Het was een wonder dat dit plots op dezelfde dag overal gebeurde.
Men stuurde onmiddellijk bericht naar Brussel
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 188
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
nochtans gevraagd had stil te zijn
62 26 jun ‘66
Item op den 26 dach Junius, de heeren van Antwerpen van Brusel comende, vergaderden terstont den breeden raet en begeerden consent van de gemeynte, oft sy mochten den predicant vangen en haeren wille daermede doen; oft sy de borgeren, daer gaende mochten haer borgerscap oft poorterye verbuert maecken en soo voort. Maer den raet en wildes niet concenteren, latende haer voerstaen, dat het niet en gesciede sonder toelaten van de edelen, die tegen d'inquisitie waeren, so en wilden sy vrint noch vyant wesen, maer lieten toe, dat men 't met de honderste en tiende mannen oft cnapen van den ambachten soude verbieden, maer sonder eenighe pene. Voerwaer de heeren en souden 't de gemeynte niet gevraecht hebben, maer sy vreesden voer oproer, en trocken weder naar Brussel
62 ‘66 Op ander plaatsen was het verbieden nog niet gevraagd en werd er met wapens naar de predicatie gegaan
‘66 Laer achter Borgherhout
Calvinisten In Frans en Duits 6000 mannen en vrouwen De poorters en wachters van de stad moesten de poorten verdedigen hoewel ze liever zelf naar de preek waren geweest. Ze hielden zich dan ook afzijdig en verboden of geboden niets.
In andere steden werd deze wacht niet gehouden maar hier had de geestelijkheid het wel willen verbieden
63 30 jun ‘66
Hermanus en hadde een stercke stemme; maer mits de groote hitte en conde den hoop niet al blyven staende; den predicant was geacht de geleertste van alle d' ander predicanten in d'ander steden
vuel calvinisten voer sulcx vreesende, gaven uyt dat het alle een leere was, en dat dese de rechte confessie predickte, en dat het verscil so cleyn was, dat se lichtelyck ackorderen souden; maer syn predicatie verbitterde het volck seer teghen het pausdom
20 000 man Maer vuel borgeren van Antwerpen wensten om te hebben eenighe predicanten van de confessie van Ausborch, welcke leerringhe den keyser Carolus eertyts dese landen beloeft hadde:
De sfeer verbitterde, iedereen kocht wapens
De clerici vroegen aan het stadsbestuur een mannier om het preken te verbieden maar zij antwoordden dat de clerici zelf op het kiel een man aangesteld door de bisschop verboden had te preken. nou preeken dese in boschen en velden; het is al u eygen scult, en het is gelyck een olie brandende; hoe 't meer begoten wordt, hoe 't meer brandt
63-64
30 jun ‘66
GENT Gent had zijn omliggende dorpen opgeroepen om op te treden tegen predikanten maar men slaagde er niet in de grote hoop mensen uiteen te drijven, men bleef staan en ging voort met de predicatie terwijl de
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 189
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
paarden de vlucht namen
64 ‘66 Antwerpen Item hier tot Antwerpen gesciede 't dicwils, so op alle binnenbrugghen en aen de poorten der stat de borgers nou nacht en dach waeckten, eenige monicken oft papen vasthielden, totdat sy riepen: ‘Vive le gues’, welck nou een gemeyn spreeckwoerdt was. Also dat de geestelycke nou een groote benautheyt leden overal, en niet vuel volcx in haer kercken en creghen. En vuele gingen elders uit nieuwicheyt
64 1 jul ‘66
Maer sommighe wyckmeesteren versaghen haer uyter stat, omdat se in sulcx niet concenteren en souden, als de heeren der stat haer voerhielden: en die er present waeren en wouden oock niet concenteren
Op den lesten Junio en den eersten Julio was tot Antwerpen wederal den breeden raet vergadert om de nieuwe predicatie te doen verbieden oft te doen verstooren.
‘66 ende Hermanus en predickte niet. Maer daer preeckten 2 ander in onse tale en een in franssoys
Er ontstond paniek onder het volk wanneer bij het aankomen van de predikant zich een man openbaarde die duidelijk door clerici gestuurd was. Hij deed zich voor alsof hij Herman Moded wou doodschieten maar hij schoot in ’t rond zodat zijn bedoeling was. Mss gewoon het volk bang maken er ontstond paniek vele vrouwen en kinderen riepen, vele kleren gingen verloren. Iedereen stak zijn wapen in de lucht om te zien dat ze er bij hadden. Wanneer de rust was terug gekeerd preekte men verder
Maer't en baette al niet: daer liep noch vuel volcx toe en vuel die droeghen corte wapenen mede, sincroeren en pistoletten, want den roep liep in stat, dat den predicant Hermanus doerscoten sou worden ende d'ander verjaecht en geslaghen
want het was eenen mallen papists… so dat hy merckelyck gehuert was van de geestelyckheyt, oft hadde 't sonder loon uyt mallicheyt, om haer te believen
Het verbod hielp niet de volgende dag kwam er nog veel volk en te wapen naar de predicatie
66 5 jul
Item eenighe heeren van den verbont teghen d'inquisitie waeren binnen Liere vergadert geweest deestyt, daer sy eenighe van de predicanten van Antwerpen ontboden, om sommighe saecken te alieren, want de goevernante met haeren aenhanck waeren qualyck op haerlieden tevreden, willende segghen, dat se
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 190
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘66 oproerders waeren en oorsaeck waeren in de predicatie, die overal ghesciede in oft buyten vuele steden
66 6 jul ‘66
De wethouders doen opnieuw een vergadering samenkomen om de predicatie te verbieden en de namen op te schrijven van de mensen die gaan maar daar wordt hevig tegenin gegaan en uiteindelijk moeten de stadhouders de sleutels van de stad afgeven en worden die aan de wijkmeesters bezorgt. Er was immers tweespalt tussen graaf van Meghen die met de steun van de regentes de stad zou overnemen. Daartoe werden knechten ingehuurd. Samen met de schepenen wilden zij de geestelijkheid beschermen. Maar er waren andere edelen in de stad als heer Hendrick van Brederode die dit kwaad kwamen voorkomen. Zolang zij, edelen waar de gemeente erg op gesteld was, in de stad verbleven durfde men geen actie ondernemen. Er was niemand die met de gemeente inzat behalve de edelen van het verbond cf. Frag 2. Voor formulering auteur.
66-67
7 jul ‘66
Mensen gaan terug in grote getale naar de predicatie en gewapend want er werd gezegd dat den graef van Aerenborch manschappen zou sturen om de predicatie te verstoren en dat Brederode had aangeraden wapens mee te nemen. Brederode had ook gezegd dat hij het niet slim vond met zoveel ter predicatie te gaan maar de calvinisten gingen toch
11 jul ‘66
Maar het volk wist wel de edelen hen nooit kwaad zouden doen en dat zij de overheid hadden gewaarschuwd over het verbieden van de preken niet omwille van de preken zelf maar omdat men voorstander was van het verdrag van Ausberg en omdat men wou oproer voorkomen of wou voorkomen dat mensen voor hun geloof zouden veroordeeld worden.
De stad gaf in naam van de edelen een document uit waarin stond dat de edelen de calvinistische preken niet goedkeurden.
70 14 jul ‘66
Achter borgerhout het open veld noemt men de groenkerk
Gewapend want
weer geroddel over verstoring door den droschaert van Brabant, die genoempt was, Hans de Graef; maar dat bleef uit omdat Willem van Oranje in de stad was
70_71
19 jul
Overleg met Oranje over afschaffen van de preken cf.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 191
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘66 Frag 3
72 21 jul ‘66
groenkerk Men waakt ‘snachts over de groenkerk als men de dag nadien er zou preken
Hoewel men zei dat hij meer uit was op het geld van de clerus dan op het verbieden van calvinistische preken
Want Hans De Greaf zou die plek aan de cavinisten willen afnemen
72 22 jul ‘66
Borchtkerk Minderbroeder dat men de beelden niet en soude scieren = breken
ende men meynde hem daerom te capittelen, maer hy verliep uyt den clooster
72 ‘66 Buiten Antwerpen Item buyten Antwerpen stelden de calvinisten nou al sekere ordinantie in haer predicatien: de vrouwen saten in de middelt in eenen rinck met staken en coorden afgepaelt; haer huerlinghen en soldaten, die de wacht hielden, maeckten een slachoerden na den sermoone, en dan scoten sy losse, en riepen somtyts ‘vive le gues’.
En van Mechelen, van Liere quam vuel volcx om te hooren, omdat men daer niet en preeckte.
72 ‘66 En ontrent de predicatie vondt men oock bier en ander dinghen te coope.
72 ‘66 BUITEN GENT Ende tot Gendt, buyten stat, daer waeren sy gemeenelyck over de 20.000 in de predicatie sterck en quaemen daer van ander stedekens, daer men niet en predickte.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 192
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Ende als 't 2 heylichdaghen waeren, bleven sy 's nachts daer, om niet weder te keeren en sliepen en coeckten som in 't velt
72 ‘66 ELDERS Tot Bergen op Zoom en predickte men nou niet, welck van de overheyt aldaer belet werdt; maer vuel borgeren liepen na Steenbergen, daer men predickte, en so was 't meest al Vlaenderen, Hollant en Zeelant doere, dat men predickte: daer men 't verbode, liepen sy na den grooten hoop(128).
73 20 jul ‘66
Antwerpen De pastoor van het Kiel wordt opnieuw toegestaan te preken en er werd een briefje uitgehangen dat mensen die dat wilden mochten gaan luisteren
De predikant verbood het volk te schieten opdat Gods woord niet zou gelasterd worden
En dus werd er stille wacht gehouden over een groep van zo’n 3000 mensen meestal de leer van Luther volgen (opm. die hij wel calvinisten noemt)
Men kan niet meer verbieden dat mensen naar de preken gaan
73 21 jul ‘66
ELDERS Item op den 21 dach Julius hadde men oock tot Mechelen ende tot Hertoghenbosche begonst te predicken, en oock tot Tuernout en in meer ander plaatsen, was 't dagelycx voortsgaende ende tot 72 plaetsen hadt men 't begost op den 24 Juny, op Sint Jansdach
73 24 jul ‘66
Borchtkerk Er hingen briefjes in de kerk dat men er het woord van God zou verkonigen om de mensen zo bij de calvinisten weg te houden
Mensen reageerden: “als ze nu het Woord gaan verkondigen, wat hebben ze dan al die jaren daarvoor gedaan?”
74 24 jul ‘66
In het Minderbroederklooster waren er nu monniken die uit het klooster gingen omdat ze voelden dat ze de verkeerde leer volgden. Er was ook ruzie omdat de jongsten niet meer durfden met de broodzak gaan bedelen en tot spot zijn van het volk. Die ruzie onder de broeders zorgde voor 1 gekwetste en 1 gestorven broeder.
74 24 jul
In Antwerpen en Gent (!) worden mensen vastgehouden die vastzitten omwille van de religie.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 193
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
‘66
74 24 jul ‘66
De regentes wil de preken op de doodstraf laten verbieden maar de pensionaris van de stad laat haar weten dat haar ordonnanties daar niet gelden.
74 28 jul ‘66
Op het Kiel De pastoor van het Kiel Na toestemming van de prins van Oranje om te preken deed hij geen mis meer en verstrafte nog in het verkondigen dat de roomse kerk afgoderij was.
Men zong ook psalmen na de preek hoewel hij gevraagd had dit niet te doen aangezien hij nog geen toestemming had van de overheid om te preken en men moest de overheid enigszins gehoorzamen. (De calvinisten die na de middag preekten mokten daarmee zeggende dat men God meer moest gehoorzamen dan de mens) Na toestemming van de prins van Oranje om te preken deed hij geen mis meer en verstrafte nog in het verkondigen dat de roomse kerk afgoderij was.
Wel 7000 mensen Hij werd voor het kapittel gedaagd door de pastoor van de Sint-Joriskerk en men had hem graag het preken weer verboden en hem een eed doen zweren enkel de Roomse leer te aanvaarden maar de prins van Oranje gaf hem wel toestemming te preken
86 ‘66 ANTWOORD VAN DE REGENTE OP REKWEST DOOR DE EDELEN VAN ANTWERPEN
De regentes vraagt de preken te verbieden maar de edelen zeggen dat ze daar nog niet in geslaagd zijn omdat het volk verschillende redenen had om toch naar de preken te gaan: laat antwoord van de regentes, protest tegen een aantal gebruiken uit de oude religie in de provinciale raad, en de dreigementen dagelijks geuit door de geestelijken tegen zowel de edelen als het gewone volk. Men geeft ook toe dat er een aantal edelen zijn die de nieuwe religie goed achten en dat men kan zeggen dat het indienen van het rekwest in april een aanzet kan geweest zijn tot het laten getijen van het nieuwe geloof. Maar dat is nooit de bedoeling geweest alleen kon dat nieuwe geloof niet meer worden tegengehouden zonder verstoring van de orde. Om geen beroering te veroorzaken heeft men alles op zijn beloop gelaten. En wat dE edelen betreft van de nieuwe religie, dit zal hen niet belemmeren om hun plicht te doen en te handelen naar de wens van de koning. Aengaende de 4, 5, 6 articulen, dat wy souden bewysen en doen blycken wat neersticheyt wy gedaen hebben om 't volck in ruste te houden en het preken te beletten, seggen wy myn vrouwe, dat gy muecht seynden in alle plaetsen aen de consistorien en dienaers der nieuwer religien, so men die
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 194
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
noempt, en aldaervernemen en sullet also bevinden.
90-91
Begin aug ‘66
Het preken hielt niet op, integendeel het versterkte nog. Ook de pastoor op het Kiel predikte voort en men zong er psalmen op de Lutheraanse wijze maar de predikant zelf zong niet mee. De bisschop wilde de calvinisten straffen omdat ze wapens gebruikten om hun leer te verspreiden en ze verspreiden laster over de pastoor op ’t Kiel maar de andere steden waren voor het grootste deel calvinist.
91 4 aug ‘66
Met wacht van 300 man Preek die gemiddeld 3 uur duurde en daarna vreugde schoten en “vive le geus”
91 10 aug ‘66
Kiel Wordt onderbroken door 2 “papen” uit Leuven die de predikant willen vervolgen omdat hij foute zaken zou hebben gezegd over Paulus
Het volk joelt zodat men hem niet meer kon horen en hij werd
De preek Wordt onderbroken door 2 “papen” uit Leuven die de predikant willen vervolgen omdat hij foute zaken zou hebben gezegd over Paulus
93 11 aug ‘66
Kiel Papen: Sy laten de bordeelen woonplaetse, omdat de paus en syn adherenten self bordeel houwen’, en so voorts
14000 man
94 11 aug ‘66
Kiel 3 calvinisten 24000 mensen meest van buiten de stad.
En sommighe monicken in de stat prekende, seyden wel, dat se alle verdoempt waeren, die daer buyten stat ten sermoen ginghen: ende de Jesuwiten, die nochtans geen leeraerts openbaer en hadden, seyden wel, dat alle de predicanten duyvelen waeren, oft de duyvelen op haer scouderen hadden, die
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 195
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
't haer inbliesen.
94-95
+/- 11 aug ‘66
OVERAL BEHALVE BRUGGE
Graaf Egmond gebiedt Brugge de wapens van de muren te halen en de poorten te openen
95 +/- 11 aug ‘66
EECLO Met enorm veel mensen vragen of de predikant in de kerk mag preken
De menigte vrezende en omwille van de regen mogen ze de preekstoel aan de deur zetten. De pastoor wil er geen mis meer in doen men moet de kerk opnieuw wijden
95 +/- 11 aug ‘66
BUITEN BRUGGE 5000 man. Sommige mensen in de stad klommen op de muren en zongen mee psalmen.
De oude haat tussen brugge en Gent zorgt voor minder mensen dan anders
95 15 aug ‘66
AALST IN DE KERK Scelen predikant Herman Moded was nu naar gent De beste werden naar de nieuwe steden gestuurd om er de spits af te bijten.
. Zongen op het dorpsplein psalmen terwijl het kermis was
95 13 aug ‘66
Antwerpen De burgers wisten wel beter men wou de predicatie verstoren op de 15
de
augustus de dag dat de OLV processie omging en men gewoon was de stad te sluiten
Hier sach men, dat de heeren der stat teghen haer gemeynte weder was,
droschaert van Brabant, die genoempt was, Hans de Graef liet een hele wagen harnassen de stad binnengaan zogezegd op bevel van Willen van Oranje. De heren van de stad willen dat de wagen doorgelaten wordt maar de wachters willen niet en ontbieden W. van Oranje die wist van niets.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 196
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
96 15 aug ‘66
Kiel voor en namiddag de prins van Oranje staat niet toe dat ze preken binnen de stad. Ze moeten maar genoeg wapens meedragen.
97 18 aug ‘66
Groenkerk vroeg, voor de poorten sloten voor de ommegang
Calvinisten
97 18 aug ‘66
’t kiel Lutheranen Men zong er psalmen en omdat de calvinisten na de middag niet preekten kwam er veel volk luisteren dus hief men andere psalmen aan waaruit de haat sprak hoewel beide religies niet ver uit elkaar liggen
De calvinisten gebruikten geweld om hun geloof te verspreiden terwijl de lutheranen de overheid wilden gehoorzamen. Calvinisten wilden de beelden kappot, lutheranen lieten ze staan en beschouwde ze als een blok steen waar men geen licht voor moest zetten en die men niet mocht vereren.
Men kwam ook elkaar treiteren. Cf calvinisten zongen psalmen op lutherse preek.
97 19 aug ‘66
Voor en na de middag
Calvinisten normaal niet op weekdagen maar om nieuw volk te lokken nu wel
97 19 aug ‘66
Een man liep de grote kerk in en de preekstoel op en riep dat hij van geen van bestaande religies was maar dat hij toch wou onderwijzen. Een schipper sleurde hem de preekstoel af en sloeg hem maar het volk was daar kwaad om en leidde de man gewoon naar buiten. Daarna trok hij naar de groenkerk waar ze hem naar een herberg verderop zonden opdat hij geen amok zou maken. De auteur vindt dat die persoon alle religies te schande maakt
98-101
20-23
Beeldenstorm in Antwerpen.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 197
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
aug ‘66
101 24 aug ‘66
ST. Joriskerk Lutheraan Ick en ben noch calvinist, noch mertinist; men hoeft de doctoren niet te gelooven, maer d'woerdt Godts, dat ick U leere.’
Met toestemming van de schepenen
101 24 aug ‘66
Nieuwstat en oock in de Borchtkercke
Calvinisten Zonder toestemming maar met bedreiging
103 26 aug ‘66
ELDERS En deestyt begonde men oock eerst te predicken in 't landt van Luyck, en de bisschop quam met hondert peerden, en hoorde der calvinisten predicatie buyten+ Mastricht ende en roerde haer niet: maer daer was er wel 5 oft 6000 vergadert
105 31 aug ‘66
Antwerpen De heren van de stad veranderen van positie en willen nu zowel de predicaties als de katholieke leer beschermen cf. Item den 31 en lesten Augusti, om de murmuratie, die onder het volck was, so vergaderde den gemeynen breeden raet, willende weten+ waertoe de knechten aengenomen werden ende wie se betalen soude, oft waermede! En die heeren seyden: ‘Om die predicatie te bewaeren, oock de statpoorten en de kercken der catholycken, opdat geen comotie oft scandale d'een noch d'ander en gesciede: en de betalinghe is gevonden, sonder dat de gemeynte daer cost sal af hebben.’ Ende om 't volck tevreden te stellen
105 1 sep ‘66
OLV-kerk De katholieken deden hun eerste mis na de destructie. Vele heren van de wet waren aanwezig en men had graag gehad dat de schuttersgilden de wacht hielden maar die weigerden “papenknechten” te zijn. In de plaats beloofden zowel calvinisten als lutheranen de katholieke dienst niet te zullen verstoren terwijl de mannen van de schepenen beloofden de predicaties niet te verstoren en hen toestemming gaf elk drie kerken binnen de stad te hebben voor de diensten.
105 +/- 1 sep ‘66
Een gehuurde schuur
Franssoys, een monick eertyts uyt Brusel verdreven + predikanten uit Duitsland
Lutheranen
105 +/- 1 sep ‘66
Het kiel Eerste predikant vernoemd cf pag 64
105 +/- 1 sep ‘66
Katholieken bieden geld aan om kerken te restaureren.
106 2 Eenen religionsvrede werdt in Antwerpen gemaeckt: Also dat de papen nou dagelycx in alle kercken begonden haer getyden, missen en vesperen te singhen. Ende de natien
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 198
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
sep ‘66
der cooplieden waeren desen vierden dach by den prinsche ontboden, om eenen vasten vrede te maken onder malcanderen+ in stat, en daer waeren oock sommige predicanten ontboden, so van der mertinisten en andere, die nou oock alle daghen begonden te preken, so wel d'eene als d'andere: maer dit werdt verboden: dan eenen dach ter weken en voorts alle sondagen en heylich daghe
106 8 sep ‘66
St. Joriskerk Lutheraan Preken en doden begraven
Met toestemming van de prins van Oranje
107 ‘66 Calvinisten preekten op 4 plaatsen, Lutheranen op 2 en de predikanten maanden hun luisteraars aan om de vrede te bewaren waar er vrede was. De Cellenbroeders die verantwoordelijk waren voor de begrafenissen bedienden iedereen naar eigen geloof en pasten hun kledij aan (monnikskap of gewoon lang kleed) Sommigen werden dan ook zonder mis begraven maar werden belezen door de predikant.
107 GENT Herman Moded Cf. frag. 4.
108 21 sep ‘66
Buiten Antwerpen Wederdopers worden verboden te preken Item den 21 dach, so preeckten opelyck buyten Antwerpen de wederdoopers: maer heer Adam van Berchem verbode 't haer terstont, uytten naem van den prinsche; oock was binnen Antwerpen verboden geen vergaderinghen aen cloosters oft kercken te maecken oft teghen de dueren te dringen op lyf en goedt
109/112
25 sep /okt ‘66
Propaganda: calvinisten onderhielden hun armen. Wie niet van de religie was kreeg niets en dus kregen zij veel arme aanhangers.
Calvinisten zeggen dat ze meer het woord van God verspreid hebben dan de Lutheranen maar zij deden dat met geweld en volgens de auteur komt dat niet overeen met het evangelie
De stadsknechten bewaken nu ook de protestantse kerken.
114 6 okt ‘66
Antwerpen Lutheranen Naamopgave op bevel van Oranje (ook de calvinisten deden dat)
117 18 okt ‘66
Geen papen kercken en werden dien dach open gedaen, maer alle ander predicanten en lieten niet te preken: en daer waeren nieuwe predicanten voer de mertenisten gecomen, die nou oock op de Peerdemerckt begonden te preken in eenen hof, geheeten ‘den Reyger’, daer sy een kerck na timmerden: en dat was haer derde(283).
118 20 okt ‘66
Borgerhout opt veld En Deuren
Cornelis (1ste
pred) Lutheraan
119 27 en 28 okt ‘66
Mechelen Calvinist + lutheraan Omdat de gemeente het wou Zonder toestemming van de stad.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 199
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
119 28 okt ‘66
Walem calvinist
120 28 okt ‘66
AALST dat de calvinisten souden een myle van der stat preken, welck sy niet en hebben willen doen: waerom de heeren der stat een groot gescut lieten over haer vlieghen in eenen boom, dat de tacken onder het volck vielen: en bleven noch voorts preken. waerom de heeren bespiet hebben, dat den predicant, als de gemeynte gesceyden was, met syn naeste oft vrinden in een herberge ginck en werden alle vijf gevanghen(295)
120 28 okt ‘66
BREDA daer de calvinisten langhe gepreeckt hebben binnen der stat, niet wyt van het hof van den prinsche van Oraengien, die nou daer was, en bewees haer een ander plaetse oock binnen; maer sy en waeren niet gehoorsaem en quamen weder preken op 't selve en den prinsche seyde 't haer, dat se vertrecken souden. Maer en wilden niet, en so dede hy oock een stuc gescuts lossen, daer sy mede verstroyden, en een werdt geraeckt en dat op 't hooft. En den prinsche dede oock eenen predicant van der Ausborchsche confessie comen(296).
120 +/- 28 okt ‘66
Antwerpen Item deestyt, omdat by Antwerpen, tot Dueren en Borgerhout, predicanten van de Confessie preeckten, wilden de calvinisten daer oock eenen stellen, waerom dat het eene met het ander verboden werdt doer den graef van Hoochstraten uyt Antwerpen. En de gemeynte der dorpen gaven requesten over om haer predicanten weder te mogen preken en d'ander niet: maer en werden niet gehoort
121 1 nov ‘66
AALST Calvinistische predikant wordt opgehangen
Calvinistische gemeenschap in Antwerpen zeer bedroefd
maer waer Egmont doer haer niet gecorumpeert geweest, hy en sou’s niet gedoocht hebben
Verplicht door de regentes mits voornoemde ongehoorzaamheid
121-123
3 nov ‘66
Antwerpen Calvinisten delen het laatste avondmaal cf. frag. 5.
125 9 nov ‘66
Stadsraad van Antwerpen
Calvinist Herman Moded gaat vragen aan de schepenen of ze van plan zijn de calvinisten te ontbieden en ze gevangen te nemen zoals de regentes had gewild
De heren durfden hem niets doen en lieten hem gaan maar verboden hem te preken omdat hij te hevig om wraak riep steeds en dat zou leiden tot geweld in de stad.
126 23 nov ‘66
Buiten MECHELEN en LIER
Het werd hen verboden te preken buiten Mechelen ( omwille van de regentes) maar een calvinistische predikant Jasper (Gaspard van der Heyden), ging naar Mechelen om op de markt te preken. Buiten Lier durfde men maar preken voor de middag omdat er in de stad soldaten gelegerd waren maar de kapiteins verboden het hen niet. Na de middag preekte hij in Wallem. Nog voor het einde van de maand zou het opnieuw toegelaten zijn te preken buiten Mechelen, niet binnen de stad.
127 5 HULST Predikant gehangen omwille van de regentes.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 200
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
dec ‘66
128 5 dec ‘66
De mertinisten en calvinisten, die predickten seer teghen malcanderen en sommighe der mertinisten predicanten trocken met consent in sommighe Vlaemsche steden en werden ontfangen met consent van den hove: maer ick liet my merckelyk voerstaen, dat het hof en de papen de tweedracht+ der mertinisten wel behaechde, en der mertinisten predicanten deden ontfangen, om 't volck van de calvinisten te trecken, want de mertinisten en soecken geen gewelt en connen 't weder verbieden; en de overheyt, die de mertinisten soecken voer te staen, denckt de regente met haeren listighen aenhanck al wel mettertyt te verdryven, tensy dat het Godt niet en belieft.
128 15 dec ‘66
Ieper Calvinist, om reden te hebben om te klagen gebood hij zijn publiek om stil te zijn en niet terug te schieten
Ander volk raakte gewond en men ging naar huis om wapens te halen
Papen worden zelden gestraft
Na de preek komt de predikant opnieuw naar binnen en liggen er soldaten die hem beschieten
129 19 dec ‘66
Peerdemerckt in haer een kercke, geheeten ‘den Reygher’
Joannes Ditmaer(334), Verschillende handeling bij het uitdelen van de communie cf. Frag.6.
169 ‘67 Twist over het geloof tussen calvinisten en lutheranen cf. Frag. 7.
172 17 jan ‘67
IJsebrant, calvinist Tegen lutheranen, zij zullen geslagen worden door het zwaard. Hij ruide het volk op
.
172 19 jan
DOORNIK IJsebrant, calvinist Riep het volk op tot wraak
172 19 jan ‘67
DOORNIK ??? Na de middag
Joris en IJsebrant Joris (van der Heyden) las een brief voor waarin de stad ruiters zou betalen in dienst van de regentes.
Het volk werd bang omdat hun namen op de kerkdeuren van het minderbroederklooster, velen deden alle lichten uit en durfden ‘snachts niet
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 201
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
Lutheranen zegden dat men het zwaard niet zou ter hand nemen maar God bidden zonder ophouden. Het calvinistisch publiek was meer verbaast toen de predikant zei dat ze zouden wegtrekken opdat er geen bloed zou vloeien.
slapen
174 Eind jan ‘67
Antwerpen De predikant maande het volk aan niet tot geweld over te gaan maar om te bidden tot god voor een goede afloop. Men zou eerder moeten wegtrekken dan een verbond met de calvinisten sluiten en tot geweld over te gaan.
De regentes verbiedt Lutheraanse preken
175-176
2 feb ‘67
Buiten MECHELEN Calvinisten en een paar lutheranen want die preek was al gedaan
Mensen liepen, vrouwen krijsten en sommigen liepen het water in
De preek werd verstoord, de predikant en een de belangrijkste aanwezigen waaronder 2 advocaten werden gevangen genomen
177 8 feb ‘67
MECHELEN Predikant opgehangen
179 12 feb ‘67
de kerk van de Walen
calvinist Er werd een geweer afgeschoten en velen liepen de kerk uit omdat men de laatste tijd zoveel sprak over het verbieden van de preken.
182 23 feb ‘67
Ende deestijt was wederom tot Antwerpen eenen brief van den conick gecomen, die de regente aen den prinsche van Oraengien bestelde en aen den grave van Hoochstraeten, vermellende, dat men terstont soude de predicatien verbieden van de nieuwe religie over al de 17 landen. En daer beneffens screef de regente eenen brief aen de heeren van Antwerpen, dat se haer diligentie doen souden aen den prinsche, dat se verboden werden.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 202
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
182 25-27 feb ‘67
OLV kerk “graumonnik” En verhaelde vuel fabulen van santen en miraculuese houten cruijsen, en dat hij gesien hadde, dat een ketter een cruijs brack en daer bloet uyt liep; maer hadde 't mogelijck self daerin gedaen oft sijns gelijcke, en die ketter gehuert te breken om 't volck te bedrieghen. En blameerde seer de ander leeraerts der nieuwer religien en seyde, sij soude verboden worden, al sou men alle de landen bederven.
Hij werd uit de kerk gejaagd Het volk wist wel beter (Item in 't eynde deser maent, hadden sommighe heeren van Gendt eenen boosen aenslach voerhanden, als dat se den ganschen raet der gemeynten en de heeren die haer contrarie waeren, souden doen sweeren de roomsche kercke voer te staen en de andere te verdrucken. Maer Godt gaf, dat men eenen scepen der stat en principaelste van den raetslach, smorgens doot neven sijn vrou vondt; en sijnen medeghesel, dat hoorende, was so verscrickt, dat hij nederviel ende terstont stierf.) 184
184 ‘67 GENT Egmonds toestemming om de preken te verbieden is de oorzaak van de grote vervolging van calvinisten in Gent
185 2 ma ‘67
Antwerpen Lutheraan dat se niet murmureren en souden oft het quame, dat se de predicatie moesten laten, maer Godtheyt bidden, dat se de overheyt wilde verlichten, dat se de gerechticheyt mochten voerstaen; en verhaelde dat de monick, die gepreeckt hadde, dat se verdreven souden worden, al souden alle de landen bedorven worden, dat niet van Godt, maer van den duyvel geleerdt hadde.
185-186
2 ma ‘67
Calvinisten Bleven na de preek in de voormiddag zitten tot de preek in de nam. vasten
Meer heidense dienst De overheid bleef uit naam van de regentes vragen of de Prins van Oranje de predicaties wilde verbieden
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 203
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
maar hij zij dat hij dat niet wilde uit schrik voor geweld van de 12000 calvinisten in de stad. (hij wou weten wanneer ze het wel zouden verbieden zodat hij op tijd uit de stad zou zijn.) De stad had wel 1600 man maar vele knechten wilden niet tegen de edelen vechten o.m. omdat ze van dezelfde religie waren en lieten zich Uitschrijven en schreven in te Oosterweel
187 7 ma ‘67
Maer deestijt waeren de calvinisten tot Turnout bedwonghen de predicatie (te) laten, vreesende overvallen te worden in die open plaetse, en dien predicant quam tot Antwerpen.
189 9 ma ‘67
OUDENAARDE Mensen gingen nu opnieuw met wapens naar de predicatie
Dit is Egmonts schuld omdat hij eerst voor de predicatie was en ze nu helpt verbieden
Predicatie verstoord door volk van de regentes 16 doden
193 19 ma ‘67
Heman Moded was eerder al teruggekeerd vanuit Hasselt naar Antwerpen en had de gemoederen van de protestanten wat kunnen bedaren. Nu kreeg hij van de prins van Oranje de sleutels van de stad en moest aan de vreemdelingen laten zien dat hij heer en meester was over de stad aangezien hij nu niet meer het ambt van predikant uitoefende maar van heer van de stad Antwerpen.
194 Calvinisten nu Herman Moded de sleutels van de stad had
+De calvinisten roempden haer de mertinisten met de papen uyt te jaegen: Broeders, hebt goeden moet, wij hopen victorie te hebben eer wij sceyden,+ ende de papen en papisten, met de nieuwe papisten, ter stat uyt te drijven’, waerbij sij
Dit kan naar mijn mening niet het echte christelijke geloof zijn aangezien ze de lutheranen uit de stad wouden zetten en dat men nog monniken mishandelde
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 204
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
meynden de mertinisten, die sij nieuwe papisten noemden(56).
202 16ma ‘67
Ysebert, calvinist was verhalende in syn predicatie, dat wel dicwils de kinderen van Israel hebben moeten vlieden, en nochtans ten lesten victorie hadden, sterckende haer, om noch eens het sweerdt te aenveerden, welck Cristus nochtans verbiedt(63).
Nederlaag van de calvinisten alles ging na 3 dagen al weer gewoon zijn gang. Ieder deed zijn preken zoals voorheen en de calvinisten schaamden zich.
204 ‘67 Men zat in een impasse. De Lutheraanse predikanten maanden hun mensen aan om niet zomaar de stad uit te lopen omdat zij nooit de overheid iets misdaan hadden (itt de calvinisten) men vroeg aan de regentes dat de lutheranen zouden mogen blijven preken maar zij bleef vasthouden aan de brief van haar broer de koning van Spanje die wou dat de preken verboden werden. Viglius Morillon bisschop, en van haeren rade, hoorende, dat men quam soliciteren om het contrackt gesloten binnen Antwerpen te onderteeckenen, was so gestoort, dat men hem sach ter eerden vallen en meynden, dat hy doot was en gemerckt van de handt Godts, maer genas weder metter tyt
204 16 ma ‘67
BUITEN KEULEN RODENKERKEN
calvinist Na de preek over de rijn gezet
2000 man met een beetje bewapening
205 30 ma ‘67
Antwerpen Calvinisten en lutheranen preekten voort
Lutheranen deelden het Avondmaal uit zoals elke zondag, calvinisten wachtten nog tot ze gezuiverd waren van alle geboefte
Elders in Vlaanderen waren predicaties verboden
207-208
2 apr ‘67
De regentes vaardigt mandement uit in Antwerpen dat de preken verbied 15 art zie volgende pag
211 9 apr ‘67
Antwerpen Calvinisten en lutheranen
Preekten voor de laatste keer toegestaan op de 3 plaatsen die elk had, men weende
Velen wallen al uit de stad gevlucht Men nam ook afscheid van de heren van de stad en de prins van Oranje verliet mee de stad omdat hij niet een nieuwe eed voor de Rooms katholieke kerk wou zweren maar zijn oude eed bewaren die hij aan de koning had gedaan
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 205
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
214 16 apr ‘67
IEPER Predikant opgehangen, mensen drumden om de justitie te kunnen zien , kapiteins vuurden onder het volk, veel gekwetste
211 30 mei ‘67
VALANCIENNE + Item in 't eynde deser maent werden tot Valecyn 2 ministers en eenen predicant der Calvinisten gehangen,
226-227
Mei ‘67
't clooster van Sinte Michiels
bisschop van Atrecht In Frans dat de regentes niet schuldig was aan iemand doden om zijn geloof
waeraf vuel volcx verwondert was de regentes was met hof aanwezig
227 ‘67 APTDYE VAN SINTE BEERNAERT
Abt Aanleunend bij luther. Niet tegen de andere leren want daar was het volk al genoeg over geleerd maar gewoon het woord van God
Vele burgers gingen vanuit Antwerpen per schip of rijtuig gaan luisteren, vooral lutheranen. Men zong er geen psalmen
227 29 mei ‘67
APTDYE VAN SINTE BEERNAERT
abt En so bleef hy preken, en hy en berispte niemant, maer seyde tot den volck: ‘Gaet stil en sedich thuys, opdat men my niet na segge, dat ick nieuwicheyt leere’; willende seggen: ‘En singt niet’, maer en verboets niet openbaer
2000 mensen die van heel ver kwam om de predikant te horen men zei: dit is een katholiek niemand kan ons iets maken als we naar zijn preek gaan luisteren
Een katholiek die het niet kon verdragen heeft hem voor de raad van de regentes doen verschijnen. Zij vroegen hem of hij “de confessie” aanhing. Hij antwoordde “als de confessie het Woord van God is dan wel want daar ga ik niet buiten”
228 2 jul ‘67
Item op den tweeden dach deser maent, was er weder ontallyck vuel volcx tot Sinte Bernaerts ten sermoone; daer waeren 4 scepen vol met volcx gecomen, en 3 pleyten ende vuel scuyten en dertich wagens en vuel te peerde, also dat er uyt Antwerpen wel 2000 persoonen waeren, en op den wech songen se psalmen. Maer dit was syn leste predicatie; het volck ginck hierna eens om niet: also en mocht de waerheyt geen stede hebben, seer neerstich waeren de papen om sulcx te beletten
230 Beg aug 23 aug ‘67
Heimelijke predicatie van de wederdopers Abt St. beernaertklooster op de vucht
9 5 Item den 5 nacht deser maent werden binnen Antwerpen vuel calvinisten huysen doersocht, die onlancx in een heymelycke predicatie hadden geweest; daer was
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 206
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
feb ‘68
er al 10 oft 12 gevangen, maer vele hadden presomtie gehadt, dat se verraden waeren en sliepen van huys,
16 15 ma ‘68
Antwerpen “graumonnik”
dat er vier quaey stoelen op der eerden syn, te weten: den stoel van quaey justicie, quaey opinie en den stoel van Lutherus en Calvinis, ‘daer alle ketterye uytgesproten is’, sey hy, welcke navolgers men behoort te verbranden en uyt te roeyen. Siedt wat een liefde sy droegen die haer Cristus navolgers roempden!
Ende deestyt werdt weder een nieuw cruyceficx gestelt in Onslievrouwen kercke en een orgele en ander siraetten, costelycker dan te voren.
16 17 ma ‘68
Antwerpen Monnik van de predikheren Kristiaan
Duitsers die al 9 maanden in het land waren hadden ter veldpredicatie willen gaan maar ze mochten niet omdat d burgers van de stad zouden meegaan. Maar aangezien Kristiaan zijn mis deed zoals alle ‘papen’ konden ze hem niets maken.
De kerk was te klein om al het volk te herbergen. Ook lutheranen waren daar
Hij preekte “rechtelijk” het woord Gods
Hypocrieten hadden hem nageroepen dat hij calvinist of lutheraan was, jaloers omdat al het volk dat aanwezig was.
17 3 apr ‘68
GENT Pastoor die zich bekeerd had tot het nieuwe geloof is verbrand.
18 4 apr ‘68
Sint Joris kerck Kerstiaen prekermonick
vervloeyde van den volcke.
Dit deden de katholieken uit nijd om te kunnen bewijzen dat mensen uitgelopenen achternalopen maar ze waren blind om te zien
Een “graumonnik” kwam binnen en wou zien of het volk zou blijven zitten maar Kristian kwam langs een andere deur binnen en was toch nog eerst bij
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 207
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
dat het mannen van het woord Gods waren
de preekstoel
22 16 mei ‘68
Ende deestyt werdt by langhen raet der geestelyckheyt heer Kerstiaen, een monick van den prekeren oerden binnen Antwerpen syn preken verboden, ende noch 6 oft 7 andere tot hem van ander cloosteren; en dese werden versonden na ander steden, om daer te preken en daer gedreycht te worden om ander fabulen van 't veeghevuer, sielmissen, bevaerden 't volck te leeren, want sy wilden al met der rechter scriftueren doere; en daer hadt de gemeynte van Antwerpen liefde toe, en quamen met sulcken menichte, dat het haer verhuechde en bloeytden in viericheyt tot Godts woerdt. Maer de andere en mochten 't niet verdraghen al souden se het verjagen.
17 22 mei
BRUSSEL Predikant verbrand die in Antwerpen nog de waalse predicaties gedaan heeft in het jaar 1566.
73 1 jan ‘69
“Graumonnik” = Franciscaan
gevende de magistraeten der stat de 3 wyse conigen van Orienten tot eenen nieuwen jaer, segghende: ‘Hadden sy de wysheyt als dese conighen gebruyckt, vuel saecken en waeren niet gesciet als de beeltstorminghe en ander troubelen’. Seggende: ‘Ick sou 't den mercktgrave, scoutet en andere seggen, al waeren sy present, dat sy d'oersaecke syn’
en de heeren dit vernemende waeren seer qualyck tevreden, want om lichte oorsaeck Ducdalbe menighen man edel oft onedel gedoyt (hadde), vreesende dat de monicken dat dervende openbaer segghen, wel aen Ducdalbe souden derven segghen.
Van sommige monicken fenynighe predicatie.
73 1 jan ‘69
Een ander monnik dat elck zou bidden dat Ducdalbe, die voer 't Cristen geloove stryt, mocht victorie hebben, want den tirant, den prinsche d'Oraengien, seyde hy, is op syn wedercompste uyt Vranckeryck; ende daer
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 208
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
waeren tot Antwerpen boeckxkens gesaeyt waerin den prinsche hem beclaecht, dat hy het landt heeft moeten verlaten by foute van victalie en dat de steden hem niet en syn toegevallen, oft ten minsten niet geprovideert en hebben, gelyck 't gescal wel was eer hy in 't landt was, of elck hem soe toegevallen hebben
77 ‘69 ROSENDAAL “een witte monnik” = Cisterciënzer
die altoos seer scimpte op den prinsche van Oraengien; maer deestyt vermaende hy in syn predicatie, dat den prinsche so goeden heere is geweest van name en fame, van wiens goedtheyt, vroemheyt genoech heeft weten te seggen; maer sey hy, gaet hy met dieven, roovers, snaphanen en moorders omme, ende heeft in 't landt van Luyck en uyt een clooster wel so vele silvers gestolen als in een brouwerye van 9
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 209
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
aexhoyen gaen sou, elck aexhoot is onderhalf ame
88-89
8 mei ‘69
buyten Antwerpen tusschen Ranst en Wynegem in bos
Calvinistische leer Jeronimus Frans werd gevangen en bekende dat er 300 man was. Hij werd op de 13
de mei zijn poorterschap
ontnomen om te worden gepijnigd maar deed beroep op het hof waar hij dan ook naartoe werd gebracht
De hertog van Alva dreigde ermee in de dorpen rond Antwerpen soldaten te legeren maar de dorpen en hun meyers namen de controle zelf op zich.
124 feb ‘70
Vrouwenbroeders clooster
monick so wel predickte, dat alle menschen dat liefhebbers waeren van den woerde Godts en d'Evangelio hem seer geern hooren ende met menichte vergaderden.
also dat dese monick ten naesten predickdach hem beclaechde voer 't gemeynte over de achterclappers, seggende: ‘Ick en hebbe het catolyck geloove niet gelastert’, als 't waer is, want hy en moeyde hem met haer abuysen niet. Maer hy seyde: ‘Nou ick en hebbe 't siraet der kercken niet versmaeyt, waer 't Salomon dedet, maer ick betrouwe my wel, dat hier niemant en compt, hy en weet wel, dat de houten oft steenen beelden geen cracht en hebben noch mirakel en doen.’ Verhalende voorts al wat hy dien vasten geleert hadde, en hoe hy der
so waeren den eersten deser maent in syn sermoon gecomen alle de principaelste hoofden van den capittele oft geestelycken raet, als den coordeken en ander canonicken om hem te hooren;
Ende also vuel ander monicken ende ypocryten haer daeraen ergerden, al en waert maer om ’t geloop en somma de waerheyt en mocht geen plaetse hebben.
ende daerna werdt hy in 't capittel ontboden hem voerhoudende dat de gemeynte haer aengebrocht hadden, dat hy na den mont predickte ende de sonden niet en strafte, en dat het meest al luterianen waeren, die hem volchden, want voer den noen predickte hy buyten der stat op 't Kiel oft ander dorpen, daer 't volck al seer liep. Maer sy hielden hem vuere, dat hy meer predickte op de bermherticheit Godts dan op de straffe,(Wijze van preken !) Ende dit hoorden deselven wederom ende en conden dit niet verdraghen, also dat
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 210
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
sonde gestraft hadde, straffende nou seer der weerelts boosheyt, seggende: ‘'t Is al doet hem wech, laet weduwen en wesen op straet setten, dat wy 't goedt hadden, en dit doet men den Godtvreesenden meest.’
doen op den 12 dach Meerte de kercke wederom vol volcx was, so quam daer een ander op den stoel. Ende hy werdt versonden na Tienen,
126 16 apr ‘70
Item op den 16 dach so was heer Kerstiaen, een prekeren monick van Brugghe weder tot Antwerpen gecomen ende hem was nou toegelaten te prediken, welck hem over 2 jaeren verboden en daerom versonden werde; ende 't scene dat hy wederom met den evangelium recht doer woude, al sou men hem dat weder beletten; maer hy was omgecocht, doende menige goede sermoonen, maer bleef huychelende.
126 ‘70 Sonnius nieuwe bisschop van Antwerpen: ende den derden dach dede den bisschop syn eerste sermoon in 't midden van de groote kercke
129 16 jun ‘70
Na de preek in Frans: Groot pardon van paus en koning: iedereen die nu katholiek zou gaan leven werd zijn vroegere fouten vergeven
143 1 dec ‘70
In 't eerste deser maent, so was er weder eenen nieuwen aflaet van den paus gecomen, waeraf de geestelycke vuel predickten, dat men doch der gratien aennemen soude; maer dese geltfeesten quamen so dickwyls dat de gemeynte sulcx luttel achteden ende de spraecke was dat het de geestelycke aen Ducdalbe versocht hadden, dat men se soude dwingen die desen aflaet niet en wouden gebruycken, maer het bleef ongedaen, doch was er genoech die 't Babels aflaet naliepen.
169 Eind febr ‘72
vrouwenbroeders clooster
“een christen leraar” In desen vasten gelyck by 't pausdom oock de manire was, so waeren sy desen vasten in alle kercken prekende dagelycx leerende vuel van Cristus verdienste, cleyn achtende vuel van des paus seremonien, al was hy selve een monick;
die dagelycx syn kercke was vol crygende
Sy hebben anderen verdreven, maer Godt verweckt er ander uyt hueren eygen volcke. Maer sy bleven verherdt, seggende dat 't volck na wat nieuws loopt en die haer na den mont spreken en soo voorts. Scene oft sy wel gewilt hadden, dat hy gevloden hadde maer hy en woude niet wycken, en synen oversten van den
dit conden vuel van ('t) capittel qualyck verdragen, hem ontbiedende ende willende hem straffen, dat hy de catholycke scade dede. Ende als hy volstandich bleve, so deden sy op den 8 dach Meerte een ander op den stoel comen ende de kercke was volle volcx; en corts hierna moest hy in syn
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen
1929-1930 211
Nr Dat Plaats Predikant Preek Publiek Perceptie auteur Reactie tegenpartij
clooster en wou hem oock niet gevangen houden, noch oock syn dissipulen, die oock dapper de waerheyt sochten te volgen; de Heere wil haer stercken (17).
clooster gevangen worden en syn boecken verbranden oft sy dreychden hem te verbranden oft te onthalsen, indien 't hy wou verloochenen.
323 Mening van de auteur over Jezuïeten in Antwerpen. Daerenboven waren nou noch de Jesuwiten, die nou een kercke binnen Antwerpen timmerden binnen 't schoon huys+ van Aken. Dese en waren van 't ghemeyn volck niet seer bemint; oock en sochten sy 't ghemeyn profyt niet, dan haer eyghen en men gaf haer oock naer, dat sy aengaende haer deel den commandoor presenteerden alle de scatinghe te geven, die hy eyste. Ja, den roep was dat sy de geheele somme presenteerden, dies souden sy 't volck examineiren en van haer geloof ondersoecken en bichten. Die contrarie de catolicke kercke oft haer relisie waren, dat sy die geconfiskerde oft verburde goeden souden na haer trecken. Maer ick en geloofs niet, maer ick scryf 't omdat men sien soude hoe se bemint syn. Godt kent hun herte (92).
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 212
Tekstfragmenten
1. BRIEFJE RONDGESTROOID IN DE KERK NADAT MONNIK VERBODEN WAs TE PREKEN P. 42-43. Laet u niet verwonderen, gy goede lieden, dat broeder Balthasar Houwaert hier niet meer en preect, want hy heeft onsen wolf in syn kele gesien, die niet en wilt hebben, dat hy ons meer preeckt. Hy heeft ons Godts woerdt te naecktelyck ontdeckt de waerheyt te bloot getoent voer alle man. 't Simpel volck tot Godts woerdt 't ondersoecken verweckt, noyt meerder misdaet, wat dunckt u daer van? + Waer hy niet wel werdich gedaen in den ban, die doer syn preecken, so de wolf seyt vuel blamen, meer volcx ontsticht en beroert heeft dan allen den hoop der edelen te samen,
die hun lest te hove presenteren quamen, tot welvaert des lants, om ons te bescermen hoewel de wolven dat anders namen. O hooveerdich vadt vol geveynsder curen het is geensins te verwonderen niet, dat gy, een wolf synde, te deser uren U nochtans als een herder vertoont, soo men siet. Na dien de duvel hem selven oock wel biet als een engel des lichts, verstaet wel de saken, hoewel gy u voer pastoor eerst aensien liet, so sy dy nochtans een wolf worden wel vol wraeken, want de oprechte herders verliesen haer spraecke so saen als gy u keelgat open doet. Oock vervolch dy de scapen t'hueren ongemaecke en soeckt se te verscueren, ja te suypen haer bloet + dus wordt gy van ons, o wreet wolf, verwoet. Godt moet geclaecht syn, o heere der heeren, die van een wolf een scaep cont maecken soet, van Saulus eenen Paulus, naer 't scrifts leeren, wilt toch alle wolven in scapen verkeeren.
De predikant, Hermannus Moded, ook Herman Strijcker, is voorwaar geen onbekende voor de
Antwerpsche kerkhistorici.
Over hem: G.J. BRUTEL DE LA RIVIÈRE, Het leven van Hermannus Moded. Haarlem, 1879.
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. III, blz. 862 (artikel door van Schelven).
Biographie Nationale, XIV, het artikel door Charles Rahlenbeek.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 213
2. TEKSTFRAGMENT WAARUIT DE TWEESPALT IN DE STAD DUIDELIJK WORDT P.65 66.
Ende het ghebuerde op den selven 5 dach Julio, dat heer Hendrick van Brederode
ende sommighe ander edelen, als Culenbergh, dien avont inquaemen, om quaet
te verhoeden: want den grave van Meghen, met wille van de regente en
geestelyckheyt, meynde deestyt de stat van Antwerpen in te nemen metter nacht.
Ende daertoe waeren die knechten+ meest aengenomen, want alle de heeren van der
stat waeren meest geneghen de geestelycke te believen, ende niemant en was met
de gemeynte, dan den edeldom des nieuwen verbonts, die haer oock wel betrouden
in Antwerpen, siende dat de gemeynte tot haer geneghen was; ende de andere
haer partye hadden wel willen meester van Antwerpen syn, om de sterckheyt der
stat; waertoe sy niet en sagen te geraecken, waerom sy verraet sochten om metter
nacht de borgers te overvallen(97).
Maer sy en dorsten niet aengrypen als eenighe edelen binnen waeren, waeraen de
gemeynte een overhooft hadde. Aldus was elck scier treckende om Antwerpen tsynen
vordeel te hebben.
[6 Juli 1566]
Ende op den 6 dach Julio deden de wethouders wederom den breeden raet vergaderen,
begeerende de predicatien te verbieden, oft op te scryven haer namen die derwaerts
ginghen, den raet oock voerhoudende de moderatie op 't stuc van der religien
gemaeckt, te moeten aenveerden. Maer het werdt haer alle geweygert en ontseet ende
scerpelyck aengesproken, ende der stat sluetelen werden haer afgenomen en de
wyckmeesters+ in handen ghegeven. En werden oock ondervraecht, waertoe sy sonder
gemeynen raet die knechten aen hadden genomen(98). En den grave van Megen
was deestyt in stat, maer de heeren en wilden nergens af weten; maer den
aencomende nacht was Brederode en Culenborch met haer edelen bevreest noch
voer quaden aengryp van den grave van Megen met haeren papen aenhanck, want
sy en dorsten niet slapen gaen, maer hielden wachte en de borgerwacht werdt van
doen gesterckt(99).
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 214
3. OVERLEG OVER HET AFSCHAFFEN VAN DE PREDICATIES PP. 71
Item op den 17 dach, so was tot Antwerpen den grooten breeden raet vergadert,
ende den prinsche was daer self present ende alle ambachten waeren daer, ende
oock de predicanten oft haer overste. Ende des prinschen aenspraecke was, dat
hy wel begeeren soude, dat men de predicatie soude laten oft tenminsten voorder
van der stat predicken gaen, waerop sy lieden antwoerden, dat se liever binnen de
stat waeren, ende gaven een requeste over om een kercke binnen der stat te hebben(117).
Maer de heeren der stat gaven den raet aen, na het bevel, dat sy hadden van der
regente, vragende oft sy lieden wouden helpen om de predicatie met gewelt te
verbieden, oft ten minsten oock consent geven om die te verdryven; maer den
ganschen raet en oock den prinsche begeerden achterraet te houden tot op den 19
dach Julius(118). Binnen
dien tyde vergaderde elck ambacht syn gemeynte, opdat elck sou syn advys geven,
ende sommighe dekens ende wyckmeesteren waeren wel tevreden geweest in 't
verstooren der predicatien, latende haer voerstaen, dat de predicatie oorsaeck was
van alle quade neeringhe. Ende sulcx was oock het aengeven van de heeren der stat,
dat de predicatie oorsaeck was van alle verachterringhe der stat: maer de quade
neeringhe was nou overal. Maer de meeste menichte van der ambachten oversten
ende generalyck alle de gemeynte ende met den prinsche van Oraengien gaven t'
samen requeste over, alsdat se geensins en wouden consent geven om de predicatie
te verstooren, maer haer hielden aen hetgene dat de algemeyne generale staten van
den lande souden ordineren, also verre dat het niet en contrarieerde haeren ouden
rechten ende previlegien(119). Ende vuele persoonen waeren quaet vermoeyende op
den prinsche van Oraengien, omdat hy selfs aengaf sulcx te verlaten, twyfelende dat
hy wankelde; maer ick merckte wel, dat hy vuel dingen dede om alle menschen te
hooren spreken en sprekende te maken.
Ende noch boven desen, so ontboden de heeren diveersche persoonen en sommighe
cooplieden, die onder geen natien oft gulden begrepen en waeren, om te hooren wat
die van sin waeren; oft sy niet en wouden het preeken doen en helpen beletten; welcke
oock spraecken gelyck de gemeynte(120). Ende doen werdt van de heeren de antwoerde
tot Brusel aen de regente gedaen, gelyck sy die van de gemeynte ontfangen hadden,
ende also werdt voer haer openbaer, dat de meeste voys van Antwerpen al was de
roomsche kercke niet voer te staen, en so was Antwerpen seer in den haet van alsulcke
voerstanders(121) + Item op den selven 19 dach Julius was oock ontboden den cappiteyn van de
calvinisten, die sylieden hielden om te goeverneren haerlieden knechten, die de
predicatie wachteden, seggende, dat al wat hy dede uyt liefde was en niet om de
stat eenighen hinder te doene, maer oft er eenich oproer oft comotie quame, 't
selve na syn vermoghen met syn crychvolck soude beletten. En de heeren lieten hem
gaen, totdat men hem weder ontbode, ende begeerde wel borge te stellen over 3
tonnen goudts, dat doer haer niets quaets ghescieden en soude, mits begeerende oock
borge, dat men haer oft haere predicatie geen hinder doen en soude(122).
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 215
4. HERMAN MODED TE GENT P. 107
Item in dese maent trock Hermanus, predicant der calvinisten van Antwerpen na
Gendt, om sommige gevangenen der calvinisten los te kryghen, die men nu seyde,
+Van den grave van Egmont.
dat vuel gelts in de kercken aldaer gestolen+ hadden. En sylieden wilden seggen dat,
wat kisten sy opghesmeten hadden, dat sy 't de overheyt gelevert hadden, en dat
men 't by haer moest soecken, oft, dat de papen meer seyden, dan 't was. En oock
trock hy daer, om hem te verantwoerden voer den grave van Egmont, als gouvernuer
van+ Vlaenderen; want de papen aldaer en monicken, hadden hem seer besculdicht
en geseyt, dat hy den meesten dief en moorder was; ten minste was hy een groot
aenvuerder van beeltstorminghe, so in syn predicatie als oock metter daet. En daer
comende, hielt den grave hem syn besculdinghe vore, maer hy wist hem wel te
verantwoerden, en begeerde de gevangenen losse: ende bracht daer wel 700 van de
treffelycxste borgeren, die alle begeerden te betalen, 't gene dat men van der
gevangenen eyschte, so verre men dat met der waerheyt conde bewysen. Maer Egmont
liet de gevangenen uyt, dede oock die borgeren thuys gaen ende sommige monicken
vergeeren en bracht Hermanus daer by, die terstont seyde: ‘Dese wete ick, dat my
meest besculdighen.’ Maer Egmont liet van sulcx swyghen, en dat se disputeren
souden, en hielt haer voer haer decreten, die sy niet en conden verantwoerden; dies
Egmont haer scandelyck blameerde en strafte, en stont de religie seer voere: maer
en bleef niet geduerich
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 216
5. DE UITDELING VAN HET SACRAMENT DOOR DE CALVINISTEN EN DE ROL VAN DE PREDIKANT
DAARIN + DE VISIE VAN DE AUTEUR P. 121-123.
Item op den derden dach November so deylden de calvinisten tot+ Antwerpen het
sacrament uyt in de Duytsche kercke, en oock in der Walen kercke, die noch niet
voltimmert en waeren, en oock in de Nieuwstat onder de derde predicatie, onder
den blauwen hemel, want haer derde kercke en was noch niet begost: ende dit
duerde van smorgens na het sermoon tot by den avont, principael in der Duytscher
kercke, geheeten
de ‘Mollekens rame.’ En daer was vuel volcx gecomen van ander steden om dit te
sien, want sy hadden te voren den dach genoempt en deden in deser maniren: alle
die mans vore, en daer was een langhe tafel gedeckt met een wit lynen cleedt, en
daerop stont een scotel met gebacken broot, gelyck een snede O op sulcx faetsoen.
Ende als den predicant sadt in 't middelt en voorts de tafel vol, so vuel als er aen
conden, sprack hy dese woerden: ‘Dat broot, dat wy breken, is de gemeyntscap des
lichaems Cristi; neempt ende eedt’, ende gaf 't elck in de handt, ‘gedenckt en gelooft,
dat het lichaem Cristi eens gebroken is aen de stamme des cruys, tot versoeninghe
ende volbetalinghe onser sonden.’ En daerna gaf hy den kelck, en seyde: ‘Dits den
kelck, daer wy Godt mede dancksegghen: neempt en’ (als boven), maer den eenen
gaf den anderen den kelck voorts, en als den lesten gedroncken hadde, stonden sy
alle op en quamen weder ander sitten en ten lesten de vrouwen, somma ontrent acht
hondert in die kercke alleen. En dewyl sy aten en droncken, so was noch een predicant
op den stoel, die des heeren doot vercondichde en syn lyden, dit alleen doende in
synder gedachtenisse; welck alle wel goey woerden waeren en oock scriftuerlyck;
maer sy lieten achter die woerden, die Cristus selve gebruyckt heeft, en oock Paulus
totten Corintien. XI. ‘neempt, eedt dit is myn lichaem’, en so desgelycx van den
kelck. En dese woerden gebruyckten de mertinisten, ende ontfinghen 't oock in den
geloove, so de woerden luyen; niet volgende haer begryp oft menschelyck vernuft,
want, conde men 't begrypen, hoe sulcx mogelyck waer, so en waer 't geen geloove.
Maer de Walen hadden op haer tafel 3 scalen geset, en ontfinghen den wyn elck
besundere van den predicant: en hadden 2 tafelen, een daer de vrouwen quamen en
een daer de mans quamen, om eer gedaen te hebben; maer anders en was tusschen
haer geen ondersceyt, want het was een religie. En in geen ander steden en hadden
sy 't tot noch toe hier in 't Nederlant niet uytgedeylt, daerom waeren vuele hier
gecomen
Maer der mertinisten manire docht my eerwerdichlycker en stercker in 't geloove
na Godts instellinghe; sy stelden eenen authaer in 't midden; ende den eenen predicant,
aen d'eene syde gaf dat hostie gebacken van mele, en aen d'ander syde gaf een ander
den kelck en spraecken de woerden Cristi, maer sy knielden als sy't ontfinghen. Maer
daerom seyden de calvinisten, dat sy daer gelyck de papen eenen afgodt afmaeckten,
maer het docht my wel eerbiedelyck staen, en hielden dat niet alleen voer een
gedachtenisse: en in 't uytdeylen sonck de gemeynte psalmen(304).
Groote tweedracht was onder de menschen, tusschen vrinden, susters en broers:
d'een prees dit, d'ander dat, en sy lasterden seer malcanderen. Godt, de heer, kent die
beste; d'een seyde: ‘Gy syt vleescheters en bloetdrinckers’; d'ander seyden: ‘Gy syt
swermers en beeltstormers’ en so voorts; en daer was Hermanus, predicant der
calvinisten, wel de prin-
cipaelste af. Dese was een vligende geest, overal daer wat stouts aen te grypen was,
daer was hy(305).
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 217
+ Item het is oock te weten, dat alle die by de calvinisten nou ten avontmael geweest
hadden, te voren haer predicanten beloeft hadden, dat sy tot geenen daghen het
pausdom voorderen en souden, niet by syn, daer men in der papenkercken kinderen
doopen oft trouwen soude, oft in ander saecken, contrarie de broederlycke liefde.
Want Paulus was wel metten heydenen, heydens, metten Joden, een jode, en so
voorts, opdat hy, by haer wesende, haer mocht vermanen, niet willende de menschen+
so bodt voer het hooft stooten. En voerwaer, dit was een groote quellinge onder
het volck: elck socht volck van syn religie, die hy beminde: die nou een cnape oft
maerte huerde, die vraechde, van wat geloove hy was.
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 218
6. VERSCHILLENDE HANDELINGEN DOOR LUTHERAANSE PERDIKANTEN EN RUZIE OVER HET JUISTE
GELOOF P 129-130
En te meer craierden sy, omdat nou de mertinisten onder malcanderen+
verscheydenheyt hadden, want op de Peerdemerckt in haer een kercke, geheeten
‘den Reygher’, predickte een predicant geheeten Joannes Ditmaer(334), desen en
brack het hostie niet, in 't uytdeylen des sacraments, en de andere predicanten
hebben suslange gebrocken. Maer hy
seyde: ‘Na de confessie van Ausborch behoort 't heel te wesen, en ick heb 't 18
jaeren lanck in Duytschelant anders niet uytgedeylt’, niet misprysende syn broeders,
omdat sy 't gebroken hadde; seggende: ‘Onse salicheyt en is niet in 't breken, maer
in 't geloofich ontfangen.’ Also wilde hy 't om der calvinisten wil niet veranderen,
oft de ander doen veranderen, seggende: ‘Wouden wy effen gelyck Cristus dat
gedaen heeft, so en mochten er geen vrouwen ontfangen, noch tot geen siecken
draeghen en den crancken behoeft de medecyn, leert Cristus selve. Ende in dien
tyde en wist men de wete niet, om so wel cleyn hostien te backen en de heere
werdt altoos gekent in 't breken des broots, so effen brack hy 't, dat ons niet
mogelyck en waer sonder cruymelen, en so mach men 't wel heel laten.’ Maer
nochtans bracht het groote murmuratie onder het volck(335).
+ En het gesciede, op den 2 kersdach oft 26 December, in der mertinisten kercke
na den noen, die genoempt was den ‘Lymhoff’, dat 8 calvinisten crackeel sochten
teghen die daer quamen, om de kinderen te doopen. En den predicant seyde oock
wat, en sy riepen: ‘Bloetdrinckers en vleescheters’; ten lesten riepen sy: Steeckt,
slaet, latet bloet in een pan loopen, so mach men buelinghen maecken. Maer doer
het gekrysch der vrouwen sceyden sy(337).
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 219
7. TWIST IN GELOOFZAKEN TUSSEN CALVINISTEN EN LUTHERANEN P. 169- 170.
+ Item gelyck vore wel geseydt is van den twist, die tusschen 't volck was, die som
mertinisten gesint waeren en som calvinis, en dat meest in 't nutten en ontfangen
van het sacrament. Also gesciede 't op den eersten dach van desen jaere, dat een
predicant der calvinisten de mertinisten gaf des Heeren besnydenisse ende syn
uytstortinghe des bloets aen 't cruyce, haer tot eenen nieuwen jaer, segghende ‘Nou
vraghen wy haer, is Godt in al gelyck sy segghen; waer bleef dat bloet, dat er
uytgestort werdt? Sy moeten kennen dat wy gelyck hebben, en gelyck wy 't sacrament
ontfangen alleen tot een gedachtenisse, oft sy moeten segghen, dat het bloet weder
in liep.’ Siet wat een vernuft, en stelen Godt syn almachticheyt, omdat sy 't niet
begrypen en connen. Ick hebbe gehoort en gesien, dat sy preeckten en vraechden de
heele vergaderinghe: ‘Gelooft gy dat Cristus is in dat broot, dat wy breken in, onder
en boven, in ons, om ons en by ons, gelyck de mertinisten? Hy is toch ten hemel
gevaren!’ En de gemeynte riep: ‘Neen, neen, neen, wy’! Dit docht my eenen grooten
laster Godts, daer (de) scrifture nochtans claerlyck af tuycht en seedt: ‘Ick ben tot
den eynde der weerelt; ten anderen, die my lief heeft, die houdt myn woerdt, en myn
vader en ick sullen tot hem comen en ons wooninghe
maecken.’ En doen Cristus dit sprack, was hy Godt vereenicht met de menscheyt,
die na de verryssenisse noyt gesceyden en is; en meer redenen souden hierop dienen,
te lanck te verhalen.
Sy en gelooven oock niet, dat doen Cristus stierf, synen geest ter hellen daelde,
segghende: ‘So moest hy ook de pyne hebben’; maer de mertinisten leeren dat Godt
met synen geest was, en daer Godt is, daer is de hemel en so is Godt altoos in den
hemel en by ons; en de hemel is voor ons onsienelyck: maer dat en can haer vernuft
niet begrypen, en conde men begrypen, so en waerder geen geloof!(1)
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 220
8. ARTICULEN VAN DEN GENERALEN PEYSE, GESLOTEN BINNEN ANTWERPEN, DEN 14
MEERT 1567, TUSSCHEN DEN EDELEN PRINSCHE D'ORANGE, DEN MAGISTRAET DER STAT
EN ANDERE VAN DER RELIGIEN, EN ALLE GEMEYNE BORGEREN EN INGESETENE DER
SELVER STAT.
1.
+ In den eersten, dat alle borgeren deser stat, hoedanighe en van welcker religie noch
ter tijt bij provisie toegelaten, sullen sij der genaden eedt doen, dat sij getrouwe
sullen blijven der conicklijcke maesteyt ende deser stat, en ten dienste sijn sijnder
maet. ende der gemeyner welvaert, en alle ingesetenen derselver helpen voerstaen,
na haer uyterste vermueghen.
Godevaert van Haecht, Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders
195
2.
Item, dat de goevernuers, noch de magistraet niet en sullen inlaten eenich garnisoen
noch volck van wapenen van buyten, dan bij consente van alle de leden deser stat
met haeren vollen achterraet, sonder distincxie te maken ter saecken van de religie.
3.
Item, dat een iegelijck hem sal moeten employeren na sijn uyterste vermueghen, tot
onderhoudinghe van der ouder liberteyt ende previlegien deser stat, en bijsonder van
der blijder incompsten.
4.
Dat de contrackten gedaen den 2 September lestleden sullen blijven van weerden en
achtervolcht, totdat bij sijne maesteyt met sijne generale staten, op 't feyt van der
religie anders sal worden geordineert.
5.
Item, dat alle de leden der stat en die van der religien ende die geestelijckheyt sullen
malcanderen beloven en toesegghen, dat sij d'een den anderen niet en sullen misdoen,
maer malcanderen bescermen, so iemant gewelt gedaen werdt.
6.
Item, dat tot versekeringhe en ruste van een iegelijck, de statsluetelen sullen gelevert
worden in handen van sijnder excelentien, te weten in 't prinschen handen.
7.
Item, dat er voortaen sal gehouden worden groote scerpe wachte, so (der) borgeren
en der stat knechten gelijckelijc, sonder onderscheyt te nemen op de religie.
8.
Item, dat tot noch toe gedaen is sal verstaen worden gedaen te wesen tot bewaernisse
van der stat, en dat niemant daeromme, dat gisteren oft heden gesciet is, sal achterhaelt
worden.
9.
Dateen iegelijck van der waken niet wesende, hem terstont sal vertrecken in sijn huys
en doen sijn neringe na sijn gewoonte.
10.
Item dat tot versekeringe der stat sullen aengenomen worden 400 peerden, en de
riviere oock bewaert sal worden met scepen van orloghen, als de goevernuers dat
nootelijck sullen bevinden.
11.
Dat alle ingesetenen deser stat, so geestelijcke als weerlijcke, niemand uytgescheyden,
sullen contribueeren in gelijcke costen en lasten, wat tot bescerminghe der selver
Analyse Godevaert van Haecht
Bron: GODEVAERT VAN HAECHT, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te
Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930 221
stat sal gedaen worden.
12.
Dat het gescut sal worden gestelt op der stat muren ende vesten, en voorts wesen in
bewaernisse van den goevernuer voergenoempt.
13.
Dat, oft eenige quaetwillighe onder 't dexel van der religien, iet souden willen
voorstellen, tenderende tot turbatie, so sal een iegelijck, van wat religien hij sij, 't
selve helpen beletten en dien quaetwillighen achterhalen.
14.
Dat een iegelijck dit sal beloven te onderhouden en doen onderhouden, en dat de
knechten in dienst der stat wesende, en noch souden mogen worden aengenomen,
dit selfste sullen sweren.
15.
Tot vaster effectien van desen generalen vrede, so bidden alle de leden deser stat, en
insgelijcx die van der religie, dat sijn excelentien believe dit tegenwoordige te
aenveerden, tot dienste van der maet. en gemeyne welvaert.